HEPuNTfE INJi FILMLAND] AM.DEIONO 21 ]E 13 RA onverkorte editie f. 1,50 A. M. de Jong MERIJNTJE IN FILMLAND Het doet ons buitengewoon veel genoegen, dat wijde talloze Nederlandse lezers van A. M. de Jongs werk dit boek een van zijn laatste inde Zebra kunnen aanbieden. Want MERIJNTJE IN FILMLAND is ongetwijfeld een sterk persoonlijk en met veel bravoure geschreven boek, waarin men de bekende verteller v/el van zeer dichtbij leert kennen : het verslag van A. M. de Jongs filmavonturen, vol van goedmoedige spot en zelfspot ; het verhaal ook van de verfilming van MERIJNTJE GIJZENS JEUGD, een boek welks populariteit in Nederland ongeëvenaard mag worden genoemd. Deze uitgave is geïllustreerd met het laatste portret van A. M. de Jong. Wij zijn er van overtuigd, dat wij hiermede vele bewonderaars van de op zo tragische wijze verscheiden auteur een genoegen bereiden. OTHEEK Republiek der Letteren KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 2521 2926 MERIJNTJE IN FILMLAND ZEBRA 20 A. M. DE JONG 29 Maart 1888 – 18 October 1943 MERIJNTJE IN FILMLAND Republiek der Letteren Amsterdam A. M. de Jong WAARSCHUWING VOORAF! Het lijkt geenszins overbodig een boek als dit een waarschuwing mee te geven: het mocht eens in handen vallen van twijfelzuchtig aangelegde lieden .... Ik doe geen beroep op uw goedgelovigheid. Alleen op uw onbeperkt vertrouwen in mijn waarheidsliefde. Ik ben mij ervan bewust, dat ik te spreken heb over dingen, die u verdacht vindingrijk moeten voorkomen, hoewel zij ik moge dit met de hand op het hart verklaren niets anders zijn dan de volle, zij het onheilige waarheid. Deze onaanvechtbare waarheid echter houdt zich bezig met de toestanden en gebeurlijkheden van de film. En van de film-fantasten. Deze nieuwe variant van het roemruchte en wijd verspreide geslacht der dwazen drijft gemeenlijk handel in films. Dat zou op zichzelf zo erg niet zijn, wanneer zij niet allemaal op een onzalig ogenblik de vreemdsoortige waan kregen, dat zij eigenlijk inde wieg gelegd zijn om films te vervaardigen, zogenaamd om de Nederlandse filmindustrie met hun stoere schouders te schragen, in werkelijkheid met de enige bedoeling, een wereldberoemd filmmagnaat te worden benevens multimillionnair. Dan is de duivel los. Want de filmfantasten, die hun eerzaam handwerk van goedkoop-inslaan-en-duur-van-de-hand-doen in de puntjes verstaan, zijn bijna zonder uitzondering griezelige analphabeten op het gebied der filmproductie. Ook op dat van kunst, cultuur en letterkunde, Een bekend filmregisseur onder mijn vrienden, die het weten kan uit langjarige ervaring in verschillende landen, beweert zonder de aanwezigen of de spreker uitte zonderen dat bij de film „lauter Verrückte”, uitsluitend gekken, werken. Waartoe dit voeren moet ineen bedrijf, waarin 277 beroepen, kunsten en roepingen samenwerken, kan niemand zich ook maar bij benadering voorstellen. En wie nu onder het lezen van dit boek twijfel mocht die desondanks in enig verband heten te staan met de film. En aan de hardnekkige liefhebberij der filmfantasten, zich te bemoeien met iets, waar ze geen verstand van hebben, noch zelfs maar een begin van begrip, is het te danken, dat de Nederlandse filmindustrie er zo belabberd voor staat en zo’n infame naam heeft. Wat eigenlijk helemaal niet nodig was... Onder de filmfantasten zijn kleintjes en groteren. Maar groot of klein, hufter óf heer, wonderlijke lieden zijn en blijven het. Kluchtspelfiguren met de pretentie in volle, plechtige ernst genomen te worden, wat Ze nog veel kluchtiger maakt. Wie op een of andere manier op het gebied der filmproductie met hen in aanraking komt, moet er op voorbereid zijnde zonderlingste en ongeloofwaardigste dingen te beleven. Barret C. Kiesling onthult in zijn lezenswaardig boek „Talking Pictures”, dat aan het tot stand komen van een speelfilm 276 beroepen, kunsten en roepingen medewerken. Merkwaardigerwijs vergat bij daarbij de filmfantasten te noemen, zodat het getal op 277 gebracht moet worden. voelen opkomen aan de waarheidsliefde van de auteur, moge dit alles nog eens overdenken. Geen fantasterij, hoe wild en baldadig ook, kan de koortsige waanzin nabij komen, die de doodalledaagse werkelijkheid is inde filmwereld. Dit is ook de reden, waarom de filmfantasten er zich kunnen handhaven en er in gedijen als paddestoelen ineen vochtige kelder .... DE SCHRIJVER. Als een eerzaam Nederlands auteur, die gewend was, anderhalf jaar aan een roman te werken en daarvoor tweehonderd-vijftig of driehonderd gulden vaneen uitgever te mogen ontvangen, bij verrassing een boek schrijft, dat een groot succes wordt en hem plotseling „beroemd” maakt, is hij nog niet gelukkig. Ten eerste verdient hij grof geld, wat niet te pas komt voor een kunstenaar, al zou een beursman ook lachen om de term „grof geld” in verband met de honoraria, die de schrijver incasseert. Maar vele weldenkenden, die het goed menen met kunst en kunstenaar, ontsteken niettemin in gerechte toorn. Ze zijn smartelijk overtuigd, dat zijn armoedige benen de weelde niet zullen kunnen dragen, dat hij als kunstenaar en als mens artistiek en moreel te gronde zal gaan, en dat de Fortuin voor de zoveelste maal de verkeerde tot haar gunsteling maakte; zij zouden geschikter favorieten geweest zijn en het ongeluk van die beroerde weelde waardig hebben gedragen. De bevoegde instanties, die zijn werk tegenover het publiek te verantwoorden krijgen, staan op een hoger niveau. Zij worden niet woedend, maar treurig, sommige tot radeloosheid toe: ziehier een auteur, wien zij aanvankelijk niet alle talent ontzegd hadden, EERSTE HOOFDSTUK. Keerzijden van de roem Melkkoe en wrijfpaal Het monster loert aan de horizon. al was het maar matigjes met hem gesteld, en die hen nu diep ontgoochelt door veel en veel te veel gelezen te worden. Hoe kan een auteur zo verdorven zijn, een boek te schrijven, dat het enthousiasme wekt van ontoelaatbaar velen? Men hield hem voor een vrij fatsoenlijk man, en nu is hij ... „populair” geworden!... Afschuwelijk!... De boeken van de bevoegde instanties worden bemoedigend weinig gelezen en accentueren daarmee de superioriteit hunner auteurs op indrukwekkende wijze. Waarom kon hij niet bij hen blijven op de hoogten, waar het eenzaam is? Waarom moest hij zich begeven inde laagten, waar het profanum vulgus krioelt, snatert, gebrek aan goede smaak ten toon spreidt, dom is en stinkt? De vulgaire geest!... Doch de bevoegden christenen en paganisten in schone eensgezindheid tonen zich barmhartig: zij beijveren zich, hem met harde hand tot betere inzichten te bekeren ... Dus ziet het beteuterde gelukskind zich in al zijn schamelheid publiekelijk tentoongesteld. Onweersprekelijk wordt aangetoond, hoe hij eerst prostitutieneigingen bij zichzelf waarnam. Hoe hij toen een listig recept samenstelde, volgens hetwelk iedere analphabeet een gegarandeerd succeswerk kan ineenknutselen. Hoe hij daarop heimelijk en vlug een diepgaande studie maakte van de laagste instincten der massa, die hij wou verleiden, en volgens welke vuige regelen dezelve gestreeld kunnen worden. Hoe hij vervolgens alle eer- en verantwoordelijkheids- Hiermede houden de rampen geenszins op. De duizenden, die hij verdiend heeft, groeien inde verbeelding van de verhitte buitenwereld aan tot tienduizenden; een dagbladcorrespondent, tuk op sensationeel nieuws, zet er nog een nulletje achter in zijn blad, en de tonnen gouds liggen te blinken voor de ogen der minder gezegenden. De fiscus wordt zenuwachtig en opdringerig, wil zijn rechtmatig deel hebben van de goudstroom en stuurt scherpzinnige accountants op het oorlogspad, die een massa last veroorzaken, gevoel resoluut van zich af wierp. Hoe hij tenslotte aan zijn tafel ging zitten om de kunst en zichzelf te bezoedelen door het weerzinwekkende bedrijf een boek te schrijven, dat een stuitend succes heeft en hem overdekt met klatergoud van de goedkope roem, mitsgaders de onuitwisbare schande vaneen bankkonto. En dat hij bovendien ook nog in deze gemene opzet vermocht te slagen, bewijst hoe grondeloos diep hij reeds is gezonken ... Om zich te rehabiliteren zou hij een ganse reeks onverteerbare boeken moeten schrijven, waarnaar, buiten de bevoegde en goedkeurend knikkende instanties, geen hond omkeek. Inplaats daarvan heeft hij de euvele moed een tweede succesboek te schrijven, en verschaft zich vervolgens in overmaat van uitdagende verachtelijkheid een tweedehands-auto aan, waar hij dan nog opgewekt in gaat rondtoeren ook!.. Allemaal redenen voor de onthutste redders van letterkunde en goede zeden om de flarden van zijn litteraire reputatie nog een beetje grondiger te verscheuren. veel geld kosten en niets mee thuis brengen, want zelfs fiscus en boekhoud-detectives, samen en in vereniging opererend, kunnen verbeelde rijkdommen niet tot werkelijkheid maken, helaas ... Intussen komt de bevoorrechte schrijver tot de ietwat verbluffende ontdekking, hoeveel mensen buiten de fiscus nog geld nodig hebben en zekere rechten kunnen laten gelden op het zijne. Is de rijke auteur niet zelf arm geweest en dus verplicht de stakkers, die nog niet rijk zijn een beetje op dreef te helpen om het óók te worden? En wat maken zo’n paar lorrige lapjes voor hem uit? Hartbrekend zijnde brieven, huiveringwekkend de mondelinge verhalen; de ontroerde schrijver gelooft ze allemaal onvoorwaardelijk, wat eigenlijk zonderling is voor een schrijver: weet hij niet beter dan wie ook, dat je de mensen het diepst ontroert met verhalen, die niet waar gebeurd zijn? Hoe dit zij, hij gelooft ze, en durft de rampzaligen niet teleurstellen, want mag je een medemens in nood laten, als er geld in je kast ligt, dat je niet strikt nodig hebt? Dus betaalt hij de schulden vaneen fatsoenlijke buurman-met-een-groot-gezin, die met faillissement bedreigd wordt, helpt een werkloze smid aan een groentenwinkeltje, een dito timmerman aan een kruidenierszaakje, een declamator aan een boekwinkel en ontelbare minder eisenden aan rijksdaalders, tientjes en briefjes van andere kleur en waarde. De benarde dichter, die hem een bescheiden doch vast jaargeld vraagt van vijftienhonderd gulden, doch voorlopig ontwaardigde dichter wordt rondgedragen. Hij verzamelt een indrukwekkende enveloppe vol plechtige schuldbekentenissen van edelaardige lieden, die zonder dat geen cent van hem willen aannemen. Die zullen later in zijn nalatenschap gevonden worden tot stichting en vermaak van zijn erfgenamen en geen stuiver waard zijn, want schuldmakende vaders-vangrote-gezinnen gaan tóch failliet, groentenwinkels door smeden, kruidenierszaken door timmerlieden, en boekwinkels door declamatoren gedreven, floreren niet, kwijnen weg en gaan op de fles met een actief van nihil tegenover een respectabel passief... Zijn plagen worden steeds menigvuldiger. Er zijn bijvoorbeeld vele (nog!) onbekende genieën, die wereldschokkende boeken geschreven hebben, dewelke door onverstand of erger bij de uitgevers nog steeds op publicatie wachten. Die krijgt hij nu allemaal toegezonden. Met de dreigende opdracht ze te lezen, ze (indien dat nog mogelijk is!) te verbeteren, er een voorwoord bij te schrijven, een uitgever te gelasten ze te aanvaarden en er een ongebruikelijk hoog honorarium voor te betalen. Want nog onbekende genieën zijn hierin allen gelijk, dat ze dringend ook geholpen is met vijfhonderd ineens, weet hij listig af te kopen met driehonderd gulden, waarop hij zich inde handen wrijft, omdat hij er zo goedkoop is afgekomen en het dus blijkbaar al aardig begint te leren. De naïeveling heeft er zelfs geen vermoeden van hoe sinds dit ogenblik zijn naam als die vaneen verergerde Harpagon door de geholpen, doch ver- geld nodig hebben om de wereld te kunnen veroveren. Elk desondanks niet onverwijld gepubliceerd manuscript betekent een nieuwe doodsvijand. Verder blijkt er een soort onuitroeibaar geloof aan zijn almacht te bestaan. De heilige overtuiging, dat hij oersoonlijk alle acht k negen millioen Nederlanders kent en volkomen in zijn macht heeft. Studiebeurzen, betrekkingen en subsidies worden onvoorwaardelijk gegeven, als hij maar een vinger wenst uitte steken. Hij, met zijn connecties... die hij niet heeft, want hij miste de tijd en de lust om ze te maken ... Het is pijnlijk en kwetsend voor zijn ijdelheid, te merken voor hoe machtig men hem houdt en te ervaren hoe machteloos hij is. Ongeveer even pijnlijk en fataal als het onderscheid tussen de faam van rijkdom, die hem aankleeft en de werkelijkheid, door niemand geloofd dan door zijn vrouw, die de kas houdt en wantrouwig kijkt naar verdachte brieven tussen de post, waarschuwend, dat het nou voorlopig eens uit moet zijn met die nonsens... Ook heeft men hem onverbiddelijk nodig voor alle comitees en liefdadigheden. Hij moet pakkende prospectussen schrijven en mag op geen lijst intekenen voor een bedrag, minder dan zijn honorarium voor een middelgrote novelle. Minstens eenmaal per week wordt hij ernstig gesommeerd de klerenkast van zichzelf, zijn vrouw en zijn kinderen te inspecteren en hier of daar alles heen te sturen, wat maar even gemist kan worden, gestoomd, in orde gemaakt en franco. Wanneer hij schuchter bekent, dat al het overtollige allang weggegeven is, dogenloze rijkaards aan te meten: als hij wérkelijk niets bij de hand had, was het dan zó erg voor hem, even een klein manufacturenwinkeltje leeg te kopen om toch aan de sommatie te kunnen voldoen? ..; Gunstelingen der fortuin zijn allemaal net eender: harteloze egoïsten!... Honden!... Neen, het is voor een auteur geen onverdeeld genoegen, succes te hebben en beroemd te worden!... Maar al de zwarigheden en onaangenaamheden, die ik boven vluchtig en voor de voet weg opsomde, en die gemakkelijk met vele andere, niet minder treffende, te vermeerderen zouden zijn, betekenen niets in vergelijking tot wat hem nog te wachten staat. Want op een zwarte dag in zijn leven wordt hij onvermijdelijk ontdekt door de film. Dan gaat de poort van de hel op een kiertje voor hem open. Er is veel kans, dat hij de gloed daarachter aanziet voor het licht des hemels. Dat is ook de bedoeling. Van het noodlot, dat hem in het verderf wilde lokken. En van de film, die hem verslinden en verteren wil tot haar eigen profijt. De val is opgezet en de argeloze schrijver doet de eerste schreden naar zijn ongeluk met het blijde gevoel, dat het nou pas goed begint, dat nu de wereld eerst in volle heerlijkheid en glorie voor hem zal opengaan ... gelooft geen sterveling hem en ieder begint in te zien, dat hij aardig bezig is, zich het stenen hart der mee- De mens is een eeuwig verdwaasde. De kunstenaar is de meest verdwaasde onder de mensen. En de mensen van de film... Lauter Verriickte!... TWEEDE HOOFDSTUK. Begin van bitter lijden. Het monster inde verte strekt zijn tentakels uit. De eerste schokjes. De film komt niet breed en met open vizier op je toe, als een luidruchtige, joviale veroveraar. Zo eenvoudig zijn haar methoden niet. Zij blijft lange tijd op de achtergrond, geheimzinnig, raadselachtig, lokkend, veelbelovend en vaag. Wat is zij? ... Een schone slaapster, die zich misschien wel door de mooie prins wil laten wakker kussen om hem daarna eindeloos gelukkig te maken? Een lieflijk kwelende sirene, onbeschrijflijk schoon van gelaat, die de argeloze reiziger naderbij lokt met haar onweerstaanbare bekoring, om hem daarna te verscheuren met haar verborgen griffioenklauwen en hem als entremet op haar menu te zetten? Een monster is het met duizend tentakels, dodelijk Maar omweven met de rozige sluiers aller illusiën ... Ongetelde slachtoffers houdt het in zijn ban, en ook de nuchterste onder de nuchteren is niet veilig voor zijn heilloze bekoring. Het heeft duizend aangezichten en alle zijn zij even bedriegelijk .., En op een dag zendt het zijn eerste voelarm uit en stuwt een electrische trilling door de zenuwen van de uitverkorene, die het tot zijn slachtoffer wil maken ... Er kwam een man bij mij met een energiek gezicht, felle ogen, betrouwbaar onberispelijk gekleed en met de gedecideerde manier van optreden en spreken, waartegen ik geen verweer heb. Hij deelde mij mede, dat ik een boek geschreven had (wat ik al wist), dat tot het allergrootste behoorde, wat de wereldlitteratuur ooit had voortgebracht (wat mij ontstemde, omdat hij het niet resoluut bóven Homerus, £hakespeare, Dante, Goethe en andere illustere collega’s taxeerde, maar ik liet van deze ontstemming niets blijken). Het heette „Mijntje Grijzens Kindheid” en hij had het gelezen. Ik waagde een schuchtere poging om de titel rechtgezet te krijgen, maar daar ging hij niet op in. Het deed er namelijk niets toe, want wij wisten beiden om welk boek het ging en ik zou hem wel niet tegenspreken, als hij beweerde, dat in dit boek de stof lag voor de aan- gevaarlijk, zonder gevoel of mededogen, met de fascinerende ogen vaneen slang en de ziel vaneen krokodil. Want ik zag iemand voor mij, op zoek naar speciaal Hollandse stof voor Hollywood, en van plan en passant even de Nederlandse filmindustrie op poten te zetten, want dat was hard nodig, gezien de onogelijke individuen, die bezig waren de boel hopeloos te verknoedelen. Of ik wel wist, dat Hollywood met plezier 50.000 dollar betaalde voor een manuscript, ongerekend de tantièmes, die bij een matig succes het dubbele bedroegen en bij een geestdriftige ontvangst van de film -alleen in astronomische getallen konden worden uitgedrukt? Een schrijver van mijn importantie behoefde toch waarachtig geen genoegen te nemen met de paar lorrige guldens, die Holland kon bieden! Wat had ik helemaal verdiend? Twee, drie ton? Het was belachelijk. Het was gewoon om bij te huilen! De schrijver van mijn importantie knikte, een beetje duizelig, en bedacht, dat het misschien verstandiger zou zijn, de zaak met 100.000 dollar cash down af te maken. Wat heb je aan al die opwindende risico's? Met een grijpendste film, die ooit geproduceerd was. Een super-superfilm. Hij had het boek in één adem uitgelezen. Snikkend, totaal ondersteboven, tot inde diepste diepten van zijn ingewanden ontroerd. Want hij was een gevoelig man, al zou je dat zo niet aan hem zeggen. En ten slotte had hij zijn tranen gedroogd en was aan het juichen geslagen. Er was reden om te juichen. Ook voor mij!... sommetje van 100.000 dollar achter de hand kon ik zorgeloos leven tot aan het einde mijner dagen! Maar van de andere kant... als er millioenen te oogsten vielen ... ik heb ook nog kinderen en vele connecties, die geholpen moeten worden... Misschien was het toch niet verantwoord genoegen te nemen met een voddige 100.000 dollar!... Onderwijl vertelde de energieke heer mij, dat ik niets te doen had, dan hem een schriftelijk bewijs te geven, dat hij voor een half jaar optie had voor de verfilming van het Meisje Grijzen, of hoe dat kind dan heette. Daarna zorgde hij voor de hele rest. Ik vond dat billijk en gaf hem het gevraagde bewijs. Hij borg het zorgvuldig in zijn portefeuille en verklaarde met een mannelijke lach, dat het hem meer waardwas, dan een chèque van duizend pond. Die man sprak met een aangename lichtzinnigheid over ongekende hoeveelheden dollars en ponden, vond ik. Ten slotte verzocht hij mij, deze dag te noteren: hij betekende een keerpunt in het bestaan van de Nederlandse film, en wat hij voor mij persoonlijk betekende, zou ik spoedig genoeg in mijn portefeuille merken. Ik kreeg een handdruk, die mij op mijn grondvesten deed dreunen en zag hem vertrekken zonder dat ook maar een enkele dier fantastische dollars van hem bij mij achterbleef. Wat wel achterbleef, was een tamelijk hoge koorts. De eerste infectie. Ik ben nooit een groot bioscoopbezoeker geweest. Van de meeste sterren had ik maar een vage voor- stelling en hun namen zeiden mij niet veel. Maar ik vermoedde de mogelijkheden, die de film biedt op artistiek terrein, en droomde er in die dagen veel over. Het is après tout geen ongeoorloofde ijdelheid, wanneer een schrijver de wens koestert, zijn werk zoveel mogelijk verspreid te zien. Waarborgt de film geen verspreiding over heel de aarde? En dan de kans om door te dringen in die geheimzinnige filmwereld! Misschien naar het buitenland te gaan, samen te werken met de geniale geesten, die nu eenmaal de middelen gevonden hebben om millioenen mensen te boeien, in alle landen, onder alle volken. En tenslotte: als schrijver heb je geen recht op pensioen. Het is natuurlijk wel aandoénlijk m de krant te lezen, dat de eertijds beroemde en gevierde auteur zo-en-zo, tachtig jaar oud, dood gevonden is ineen asyl voor onbehuisden, en ik ben niet ongevoelig voor de aangrijpende romantiek van zo’n geval. Maar ik zou de lezers toch in verband met mijn persoon deze schok gaarne willen besparen. Zij zijn altijd heel vriendelijk voor mij geweest: waarom zou ik hen nodeloos verschrikken? Als je werk verfilmd wordt en ook maar matig slaagt... nou, wat kan je dan nog gebeuren? ledereen weet, dat Hollywood eenvoudig dollars sproeit!... Vandaag of morgen werd de legende van mijn onnoemelijke rijkdom tóch nog werkelijkheid!... Het was prettig, de gezichten waar te nemen van je kennissen, als je zo langs je neus weg meedeelde, dat je „aangezocht was door de film”. Toen ik vaneen vacantiereisje uit Frankrijk terugkwam, had het gerucht bereids vaste vorm aangenomen, dat ik van de voorschotten uit Hollywood een villa gekocht had, ergens aan de Rivièra. Ik zag hem aanstonds voor me: een geel-witte villa met pauwblauwe deuren en vensterluiken, een tuinmuur met geëmailleerde potten, waarin spitsbladige agaven, palmen inde tuin en heel oude olijven, en een mimosaboom als een reusachtige, wuivende gouden pluim!... Ik had hem alleen niet gekocht. Maar toch versterkte het gerucht mij inde aangename gewaarwording, dat mijn toekomst aardig verzekerd moest zijn. De goedgeklede man met het energieke gezicht en de overstelpende gedecideerde manier van spreken heb ik nimmer teruggezien en ik heb ook nooit meer iets van hem gehoord. Maar vóór ik tijd had, mij daar ernstig ongerust over te maken, zond de film een tweede beproeving op mij af. Nu was het een heer van overtuigend Amerikaans Oprechte vreugde, respect, bewondering, ongeloof, nieuwsgierigheid, wanhoop, omdat de fortuin die vent nou letterlijk als een manziek wijf achterna liep. Op de belangstellende vraag, wanneer je naar Hollywood afreisde, antwoordde je, vaag en met een bescheiden glimlach, dat het zover nog niet was: er waren onderhandelingen gaande, meer niet. Maar je zag de ontevredeuin tdrukking op het gelaat van de vrager: „Waarom doet ie nou zo geheimzinnig?" ... en je vond dat wel aangenaam prikkelend. uiterlijk, die Nederlands sprak met een goed-ronde Vlaamse tongval. Hij kwam dan ook uit Brussel, waar hij dealleenvertegenwoordiging had vaneen befaamde Amerikaanse filmmaatschappij. Hij kwam ineen lange, glanzende limousine, die in niets verried, dat het een huurwagen was. Hij kwam, vergezeld vaneen secretaresse met vèrzichtbare Hollywoodbenen in zacht-glanzende zijden kousen, en zij stenografeerde ons gesprek, wat mij onbeholpen en zenuwachtig maakte. De fraai-geuniformeerde chauffeur zat onderwijl inde keuken koffie te slurpen en knoopte, zoals een goed filmchauffeur betaamt, onverwijld liefdesbetrekkingen aan met onze Zeeuwse dienstbode, die niet minder fris dan verloofd was. Alles bijeen een tamelijk indrukwekkend geval. De Vlaamse Yankee noemde een andere titel dan zijn voorganger, maar bedoelde blijkbaar hetzelfde boek. En toen ik gewetensvol de naam op de juiste wijze voor hem opgeschreven had ten dienste vaneen eventueel contract, imponeerde hem dat hoegenaamd niet en ging hij in onverstoorbare gemoedsrust voort het op zijn eigen originele wijze aan te duiden. Hij rookte een paar van mijn beste sigaren half op, terwijl zijn secretaresse volgens dezelfde millionnairsmethode een ravage aanrichtte onder mijn sigaretten. Maar zij was kwistig met haar benen en dat gaf mij vertrouwen: half opgerookte sigaretten en mooie benen zijn een aanwijzing, dat het ernst is met de filmstof. Ik was zeer onder de indruk. Zij stonden op naar Brussel te komen?... Na een goed diner in de Rotisserie d’Alsace en een glas ouwe bourgogne was het een dubbel genoegen een voordelig contract te tekenen... in goed gezelschap, wat?... De secretaresse keek mij guitig aan. Ze waren me al aan het perverteren!... Terwijl ik hem naar de auto begeleidde, drong de manager er beleefd op aan, dat ik alvast eens zou gaan denken overeen „happy ending”, want dat was een onverbiddelijke noodzaak voor een film, die succes wou hebben, en zijn principalen drongen daar sterk op aan. Dit verontrustte mij een beetje, want ik zag niet goed, hoe een geschiedenis, waarin eender hoofdpersonen de twee andere vermoordt en zelf de gevangenis in gaat, aan een blijmoedig einde geholpen kon worden ... Maar enfin, dat was iets van later zorg, en voor het te schrijven scenario zou ik-assistentie krijgen van tenminste twee der grootste vaklieden uit Amerika. En de schlagers zouden gedicht worden dooreen prima poëet en gecomponeerd door niemand minder dan Maestro What's-his-name!... Schlagers?... Ik zal wel dom gekeken hebben, want de grote man klopte mij bemoedigend op de schouder en vertelde me, dat het best in orde kwam. Ook de secretaresse in het bezit vaneen brief, waarin ik de imposante alleenvertegenwoordiger voor drie maanden optie gaf. Overeen maand, hoogstens, twee, zou het contract getekend worden ... misschien wou ik zo vriendelijk zijn daarvoor met mijn rechtkundige adviseur lachte me geruststellend toe met twee rijen hagelwitte Pepsodent-reclame-tanden, en toen stapten zij inde blinkende limousine en ruisten weg ineen dunne nevel van stof... Tussen de wolken door keek de zon naar het filmtafereel, en leek verdacht veel op een kolossale gouden dollar. De Zeeuwse dienstbode wuifde uit het zoldervenster de chauffeur na, en zo was het huis van de kelder tot de nok stampvol illusies ... Als ze nu maar niet alle in duigen vielen door het ontbreken vaneen gelukkig 510t!... Mijn sarcastische vriend iedereen heeft er zo'n paar ter opwekking van heilzame geprikkeldheid, weldadig pessimisme en goed gestimuleerde doorstroming van de gal wierp zich met wellust op happy ending en schlagers om mij ervan te overtuigen, dat de film alles, wat op kunst gelijkt, hardnekkig en gewetenloos verknoeit, het neerhaalt tot amusementsmodder van het laagste allooi en dat ik, indien ik nog een grein zelfrespect had, er mijn handen moest afhouden ... hijzelf wou er ook niets mee te maken hebben (hij was boekhouder ineen grossierderij en correspondent vaneen plaatselijk blaadje, wat hem het recht gaf mij collegiaal van raad te dienen). Toen ging ik hoog te paard zitten en vertelde hem, dat al de legioenen dollars van Hollywood mij niet zouden kunnen verleiden tot concessies, die de kunstwaarde van mijn werk zouden aantasten. Ik verklaarde mij staande de vergadering bereid ten koste van alles van en mijn afgeblufte vriend deed er beteuterd het Zwijgen toe ... Als triomfator toog ik huiswaarts. Het was een lentenacht met een honingkleurige maan en zingende nachtegalen inde bosjes langs de weg. De wereld leek mij nieuw, schoner dan zij ooit was ... Ik wandelde, als ging ik een apotheose tegemoet.., Behoef ik nog te zeggen, dat ik ook van de Brusselse optionist nooit meer taal of teken vernam? op te treden als pionier der zuivere kunst en te vechten voor het hoogst denkbare peil van de film, desnoods tot de dood erop volgde. Al improviserende voelde ik mij vol stromen van argumenten, die het verstoktste stenen hart van de verachtelijkste filmmagnaat moesten vermurwen, en ik schetste vlot een toekomst, waarin, mede dank zij mijn ingrijpen, de film een waardige plaats zou innemen onder de kunsten; er zou een elfde Muze moeten worden aangesteld (de tiende was inmiddels door Dirk Coster geïnstalleerd om de Critiek te bezielen) en zelfs voor de naargeestigste nurks zou er geen reden meer zijn tot sarcasme. Ziezo, dat kon hij alvast in zijn zak steken! Ik werd er hartstochtelijk DERDE HOOFDSTUK. Eindelijk een nuchter man gevaarlijk als een ratelslang. Advocaten en procureurs,> Aftocht der gladiatoren. Sindsdien is de koorts wel eens tijdelijk afgenomen, maar juist als alle verschijnselen op definitieve genezing leken te wijzen, nam de octopus-in-de-verte zijn maatregelen, strekte listig een nieuwe voelarm uit... en stilletjesaan kwamen de verschijnselen terug... Het mag een bekend feit heten, dat geen geloof zo hardnekkig en fanatiek is als bijgeloof. En ik neig tot het vermoeden, dat daar de grote, fascinerende macht van de film ergens moet schuilen. Voor de grove humbug van de al te brutale bluffers was ik door mijn droeve en ietwat beschamende ervaringen vrijwel immuun geworden. En dus stuurde nu de film de nuchtere man op mij af. Hij zag er ongevaarlijk Hollands uit. Heel gewoon, zonder enig duidelijk spoor van waanzin, zonder imponerende arrogantie, zonder hinderlijk elegante kleding. Een gladgeschoren burgermeneer met misschien iets in zijn haartooi, dat op artistieke aspiraties kon wijzen, maar zelfs dit niet op verontrustende wijze: dat hebben kappersbedienden of kellners ook wel eens, en men behoeft er nog niet dadelijk een waarschuwing in te zien. * Hij sprak met volkomen natuurlijke minachting over Hij werd mij sympathiek. Ik voelde, dat ik deze man eerder had moeten kennen. Trouwhartig voegde hij er aan toe, dat hij niet zo was. Hij voelde niets voor dwaze opschepperij, bleef liefst met twee voeten op de begane grond ... omdat hij er geen drie had. Dat klonk bemoedigend en niet ongeestig geformuleerd ... Hij probeerde niet mijn ogen te verblinden met loze praatjes over Hollywood, want heel Hollywood kon hem gestolen worden: hij had geen hoogachting voor die geldwolven en kunstverknoeiers daar, en weigerde pertinent in hun kaart te spelen. Nee, aan Hollywood had hij geen boodschap! Een ferme kerel! Echt wat je noemt een stoere, nuchtere Hollander! Hij legde mij rustig uit, dat het hem er eenvoudig om te doen was de Nederlandse film op een zo hoog peil te brengen, dat Hollywood er een puntje aan zou kunnen zuigen. Dat was mogelijk, meneer... Met de hulp van mijn werk en van zijn Zoontje ... Want hij had een poontje. Een filmzoontje had hij. Maar een écht, weet u. Zo’n zoontje was nog nooit op het witte doek vertoond. Nergens. En ik zou de eer genieten, de hoofdrol van Gijntje Merijzen in mijn film doordat zoontje gespeeld te zien! de vuilaardige zwendelaars, die onder valse voorwendsels onervaren en goedgelovige auteurs opties op hun werk aftroggelden inde hoop daar zelf geld mee te verdienen. Zonder enige eerbied, laat staan begrip voor het werk. De nieuwe geestige verdraaiing van de naam doorstond ik glansrijk, zonder ook maar met mijn ogen te knippen of de geringste poging tot nutteloze tegenspraak; zo wijs was ik intussen al wel geworden, en ik constateerde het zelf met genoegen. Hij haalde foto’s voor de dag ... Het was een beeldschoon zoontje. Grote, donkere droomogen ineen volmaakt ovaal gezichtje, perzikachtig van aanzien, een mooi gevormd mondje en dik, lang, zwart haar. Het droeg een fluwelen gewaadje met witte kant, waar die maarte pas te brengen viel. Het zag er over het algemeen een beetje schichtig en verongelijkt uit, wat ik me best kon voorstellen, ik zou me als jongen ook doodgeschaamd hebben, wanneer ze me zó aan de wereld vertoond hadden. Ik kuchte en maakte de schuchtere opmerking of dat beeld vaneen zoontje nu wel de ideale vertolker zou zijn voor de rol vaneen doodalledaags arm dorpsjongere uit Brabant? Toen ontdekte ik, dat de man toch niet zo rustig en redelijk was, als ik eerst gedacht had, noch ook zo nuchter en ongevaarlijk. Zijn ogen hadden plotseling een vreemde gloed gekregen. Er kwam een uitdrukking van grimmige vastberadenheid op zijn gezicht, alleen verzacht door iets als medelijden met mijn grenzeloze stompzinnigheid, die bijna onvergefelijk geacht moest worden. Hij leerde mij in enkele snijdende zinnetjes, dat ik niets en hij alles van het filmpubliek afwist. Dat mijn film „gevreten” zou worden, dank zij het wondermooie Ik kreeg de indruk, dat ik onbewust mijn werk alleen geschreven had om dit onwaarschijnlijk schone zoontje de gelegenheid te geven uitte blinken en mij schatrijk te maken. Hij praatte mij doof en suf. Er scheen zoiets te bestaan als een N.V. tot exploitatie der schoonheid en der talenten van het filmzoontje. Alles stond om zo te zeggen te popelen om onverwijld aan te pakken. Het geld lag in stapels gereed. Het succes was dubbel geassureerd. Ik kon schitterende voorwaarden bedingen, en wie weet, waartoe onze relaties nog voeren konden: een serieproductie met het gezegende zoontje als centrale figuur lag voor de hand... En ik had toch nog wel meer interessante kinderen opstapel zoontje, doch uitgespuwd, als de rol gespeeld werd door welk ander kind ter wereld. Want van één ding moest ik mij van nu af goed doordringen: het grootste kunstwerk, waarin een kind de hoofdrol speelde, werd een waardeloos vod van het ogenblik af, dat zijn zoontje die hoofdrol, om welke onbegrijpelijke reden dan ook, niet te spelen zou krijgen. Dat was geen overdrijving, geen vaderlijke hoogmoedswaan, maar een onaanvechtbare mening, geworteld inde grondeloos diepe kennis der psychologie van het filmpubliek; die psychologie had hij in zijn zak; hij kende dat tuig op zijn duimpje. En één ding moest je het nageven: het had de juiste aanleg om zijn zoontje te waarderen... een gelukkige omstandigheid voor mij en voor hem en het zoontje ... staan of althans in mijn mars? Als de wereld er nou toch op wachtte?!... Ik vond hem helemaal niet nuchter of normaal meer. En overtuigen deed hij mij niet, eerlijk gezegd. Maar hij praatte mij zo moe, dat mijn weerstand allengs afbrokkelde. Het scheen inde sterren geschreven te staan, dat zijn mooie jongetje mij nog rijker en beroemder moest maken dan ik al was, en wie kan zich verzetten tegen de wil van het noodlot? Toen hij eindelijk triomfantelijk de aftocht blies, had hij een ... ja, natuurlijk, een optie in zijn zak voor een half jaar. Hoewel hij helemaal niet gekomen was om mij zo'n ding af te zetten. Hij zou zelf voor een scenario zorgen: wist hij niet het beste, waartoe zijn zoontje in staat was? Wat die voor scènes moest hebben en wat hem niet lag? ... Ineen laatste restje bezinning had ik hem zwart op wit de verklaring gegeven en laten bevestigen, dat van de hele zaak niets kwam, als ik dit scenario af keurde ... Oef!... Het stond mij niet aan. Ik had een redeloze afkeer van het beeldschone zoontje. En achteraf leek de vader mij nog bedenkelijker. Maar ik troostte mij spoedig met de gedachte, dat je toch nooit meer iets hoorde van heren, die iemand opties afpersen: zij verloren tenslotte alleen hun tijd en hun geld met deze onbegrijpelijke liefhebberij. En natuurlijk hoorde ik van déze heer wel nog iets. Toen ik een keer in Amsterdamwas, hoorde ik namelijk vaneen bevriend toneelspeler, die ik toevallig ontmoette, dat hij juist door de vader van het zoontje Enigszins ontstemd belde ik de filmvader op en informeerde, of de mededeling van de bevriende acteur juist was. De zelfverzekerde stem aan de andere kant van de draad antwoordde in alle gemoedsrust: „Jawel, meneer, dat is juist.” Vloeken borrelden in mijn keel, maar ik dwong mij tot een vriendelijk sarcasme. „Waarom zo’n haast?” vroeg ik. „Kunt u niet wachten met het produceren van de film tot u een scenario hebt? Dat lijkt mij redelijker, al geef ik toe, dat ik een leek ben op dit gebied.” „Het scenario is kant en klaar, mijnheer.” „Dat is een felicitatie waard. Maar u weet, dat het niet verfilmd wordt, als ik het niet goedkeur.” „Juist, meneer. En ik heb gehoord, dat u het scenario in ieder geval zult afkeuren, hoe het er ook uitziet.” „Wie heeft u dat wijsgemaakt?” „Meneer, ik weet het uit onverdachte bron/' „Merkwaardig. En heeft uw bron er ook bij verteld, waarom ik dat snode besluit genomen heb?” geëngageerd was om een rol te spelen inde film, die hij ging maken van „Merijntje”. Hij wenste mij geluk met dit belangrijke feit in mijn loopbaan. Ik wenste hem wederkerig geluk met deze „kans van zijn leven”, zoals de vader het had uitgedrukt, en veronderstelde, dat wij er precies evenveel mee zouden opschieten. Hij begreep mij niet recht. En dat begreep ik,.. De optietermijn was nog niet helemaal verstreken: er restten nog acht dagen. Maar een scenario had ik nog niet gezien. „Dat gaat mij niet aan, meneer. Ik moet mijn belangen veilig stellen, meneer.” „Daar kan ik in komen. Maar hoe denkt u dat te doen? Gaat u draaien zonder mijn toestemming of medeweten? Ik ben een zeer gemoedelijk man, maar ik moet u toch waarschuwen, dat er grenzen zijn aan mijn geduld zowel als aan mijn onnozelheid.” Het bleef even stil aan de andere kant. Toen kwam de verklaring: „Kijkueshier, meneer: mijn advocaat zegt, dat ik nog zekere rechten heb, zolang u het scenario niet hebt afgekeurd. En die kan ik beschermen door u het scenario niet voor te leggen.” „Dat is natuurlijk heel interessant. Maar over acht dagen verloopt de optietermijn. En als er op die datum niets gebeurd is, vervallen automatisch al uw rechten, nietwaar?” „Meneer, mijn advocaten zeggen ...” Ik had er schoon genoeg van. Het leek mij hoog tijd om duidelijke dingen te zeggen. En dus sprak ik: „Meneer, u kunt met uw advocaten naar de maan lopen. Ik ben van plan mij aan onze schriftelijke overeenkomst te houden, en daarmee afgelopen. Adie!” Eerlijk gezegd drukte ik mij een ietsje minder parlementair uit, maar ik hoop, dat de lezer mijn gemoedsstemming in aanmerking zal nemen als verzachtende omstandigheid. Toen ik de volgende dag thuis kwam, vond ik een aangetekende brief van Mr. Zus en Mr. Zo, advo- Ik begreep er uit, dat ik mij eigenlijk schamen moest, maar antwoordde, dat ik bij mijn besluit bleef en het scenario lezen wou om te beoordelen of dit mijn werk op redelijke wijze weergaf, en dat alles voorbij zou zijn, als de optietermijn was afgelopen. Per kerende post kwam het scenario. Met een nieuwe dreigbrief van Mr. Zus en Mr. Zo, advocaten en procureurs, „Sans préjudice”, waarin zij mij de verrassende mededeling deden, dat zij besloten hadden, een arbitragecommissie te benoemen om uitte maken of mijn beslissing rechtsgeldigheid mocht worden toegekend; als ik daar behoefte aan voelde, stonden ze mij grootmoedig toe óók een lid in die commissie aan te wijzen ... Filmfantasten hebben een opmerkelijke voorkeur voor advocaten. Zij hebben er altijd tenminste één aan hun jaspanden hangen, en die zitten allemaal tot aan hun keel vol wonderlijke chicanes en duistere termen, waar geen gewoon mens uit wijs kan worden. Bij een conflict de filmwereld is een chaos van de meest caten en procureurs. Er boven stond „Sans préjudice”, wat me erg aangreep. Verder kwam ik te weten, dat ik bedreigd werd met een uiterst duur en gevaarlijk proces, als ik zo recalcitrant bleef. De Meesters deelden mij vol zedelijke verontwaardiging mede, dat men hier te lande niet maar zo kon omspringen met de belangen van rechtschapen vaders-van-filmzoontjes, die te goeder trouw een boel onkosten maakten met de edelaardige bedoeling, mij aan een kapitaaltje te helpen. onwaarschijnlijke conflicten! roepen zij er de wet ook nog bij, en gezamenlijk beginnen zij er omheen te snuffelen, en maken de eerst zo duidelijke kwestie in hartstochtelijk broederlijke samenwerking zo ingewikkeld en ondoorzichtig, dat niemand er meer iets van begrijpen kan. Net zolang tot de gedupeerde moordneigingen bij zichzelf begint waar te nemen en, uit vrees voor erger, niet langer op zijn eenvoudig recht blijft staan, maar zich moedeloos terug trekt of tot een schamel compromis toestemming geeft. Hetgeen het doel van de oefening was. Ik had mij voorgenomen, mij niet te verbazen. Maar toen ik dit veelgeprezen scenario las, zette ik toch grote ogen op. Een boosaardig analphabeet had niets onzinnigers kunnen samenflansen. Boek, verhaal, personages, atmosfeer, dialoog en psychologie, het was alles hopeloos verminkt, verknoeid, vervalst, door elkaar geklutst tot een ondenkbaar zot geheel, dat met mijn werk nog maar een verre gelijkenis vertoonde en dan nog ineen lachspiegel gezien. Eerst was ik woedend, maar tenslotte kreeg de humor van het stuntelige gefriemel mij te pakken en ik heb gelachen tot de tranen mij over het gezicht liepen. Zelfs de „happy ending” was gevonden. Geniet u even mee van het speels vernuft des scenaristen: Janekee was niet dood, maarde valse grensjager lekker wel; en Merijntje bracht uit, dat de Kruik onschuldig was aan de misdaad: een ander had zijn mes gebruikt om een vete met de grensjager uitte vechten en de schijn op de arme Kruik te doen vallen. Deze bezoekt 2 Merijntje in Filmland „Weet het publiek véél!” Er waren nog baldadiger uitvindingen in het scenario, allemaal „filmvondsten”, waar ik natuurlijk geen kaas van gegeten had ... Ik stuurde het kunstwerk terug met mijn zachtzinnige kritiek, weigerde kort en goed toestemming te geven voor de verfilming door mensen met de mentaliteit en het litterair begrip, die uit het scenario bleken en sprak zelfs niet over de voorgestelde arbitrage-commissie. Prompt kwam er een nieuwe dreigbrief van Mr. Zus en Mr. Zo, kermend van verontwaardiging over mijn slechtheid, domheid en kwaadwilligheid, en waarin de namen van drie mij volkomen onbekende „deskundigen” werden vermeld, die mijn beslissing zouden aanvechten op ,„filmische gronden”. Ik heb daar niet op geantwoord eft nooit meer iets van de merkwaardige combinatie vernomen. Hetgeen alleen maar bewijst, dat de gelukkige vader van het beeldschone filmzoontje geen geld genoeg bij elkaar heeft kunnen scharrelen om de van morele ontzetting blakende advocaten en procureurs lang genoeg blakende te houden en hen tot verdere stappen te be- zijn vroegere geliefde in het ziekenhuis, waar hun oude hartstocht weder opvlamt. Het slot was een huwelijk tussen de woeste Kruik en de stropersmeid. Met sluier, bloemen en het bruidskoor uit Lohengrin. Dat al het voorafgaande en het ganse boek hiermee tot nonsens gestempeld werden, deed er natuurlijk niets toe. wegen. Had hij dat wel gehad, dan was de kwestie hier zeker niet mee afgelopen geweest en zou ik nog menig onaangenaam ogenblik hebben beleefd. Zoveel heb ik uit latere ervaringen wel begrepen. Hoe de man, die niet eens geld had om „zijn advocaten” aan het chicaneren te houden, zich voorgesteld had aan het kapitaal te komen, dat nodig is om een film te produceren, is één dier raadselen, waarvan de filmwereld vol is. Wat haar voor sommige dubieuze naturen zo ongemeen aantrekkelijk maakt. Nauwelijks was op deze verrassende wijze mijn fortuin met vader en filmzoontje achter de onbewogen horizon weggezonken, of er kwam een andere optie-Zuchtige en ondernemende heer met vurige ogen en onbedwingbare bewondering voor mijn werk opdagen. Ditmaal bleek het „Marijtje grijnsde” te heten, wat natuurlijk geen gewicht inde schaal legde. Hij scheen de enige betrouwbare man inde verworden Nederlandse filmwereld te zijn en vertelde mij dat onomwonden. Mijn goed gesternte had hem juist op tijd op mijn weg geplaatst. Hij onthulde mij ineen stroom van uitgezóchte woorden, dat ik tot nu toe alleen het slachtoffer geweest was van fantasten en idioten zonder een spoor van benul van mijn genie, van de onsterfelijkheid mijner werken, die eenmaal genoemd zouden worden naast die van Beethoven en Rembrandt, kortom van mijn nationale betekenis. Die luizige zwervers zagen alleen maar hun eigen voordeel, begrepen niets van kunst en litteratuur, die elkaar de hand moeten reiken inde film en zich Met de onbewogenheid vaneen geroutineerd zakenman had ik de stroom van welgekozen woorden over mij heen laten gaan zonder mij nog ergens over te verbazen. Ik vertelde hem kalm, dat ik verrukt was eindelijk mijn kans te zullen krijgen. Hij knikte bescheiden. De verlangde optie zou ik hem volgaarne verlenen onder voorwaarde, dat hij onverwijld het luttele bedrag van vijfhonderd gulden op tafel legde en dat elke verlenging van de termijn hetzelfde povere bedrag zou kosten. Wat mij betreft mocht dan later dit geld beschouwd worden als voorschot op de tantièmes. Hij maakte een geruststellend gebaar, maar bevroor zichtbaar. Hij zei, dat mijn eis alleszins redelijk was, maar dat hij daarover eerst zijn „bankier" moest raadplegen. Waarna hij overhaast afscheid nam, en nooit meer iets van zich liet horen. Anderen kwamen na hem, kregen hetzelfde bescheid, mompelden hetzelfde antwoord en verdwenen in het niet. Het schijnt, dat bankiers onaangename mensen zijn, bekrompen en krenterig, zonder enig begrip voor hun eigen belangen en die van Nederland en de Nederlandse filmindustrie, dewelke zo ijverig en on- huwen tot een arabesk van schoonheid. Lompe zwendelaars, meneer, en anders niets! Ik mocht de hemel wel dankbaar zijn, dat ik eindelijk op een serieuze gegadigde gestuit was, die kwam met het kapitaal in zijn zak en een complete apparatuur achter de hand. Drie maanden optie was alles, wat hij nodig had ter voorbereiding van het geval. baatzuchtig gediend worden door de onvermoeide optiejagers ... Hoe jammer!... Ze doen zo innig hun best, deze beminnelijke promotors van kunst en industrie! Zij verdienden waarlijk beter dan dwarsgezeten te worden door tirannieke bankiers ... Het werd nu rustig aan het front. Ik dacht al, dat ik definitief met vrede gelaten zou worden. Helaas ... het waren slechts voorpostengevechten geweest! VIERDE HOOFDSTUK. Het monster schuift naderbij en doet een frontaanval. De mallemolen komt op toeren. Op de rand van de beroerte. De frontaanval kwam, toen ik die allang niet meer verwachtte. Zoals dat behoort. Want de film is een ding van onverwachtheden. Een doos van Pandora. Wie het waagt, hem open te maken, wordt letterlijk besprongen door verrassingen en de meeste daarvan zijn buitengewoon onaangenaam. Het verbazingwekkende met de doos van Pandora èn met de film is alleen, dat zo goed als niemand zich daardoor laat afschrikken. De mens echter keert terug tot de prikkel, de bedwelming, de kater. Waarom? Omdat hij een dwaas is. Omdat hij niet kan nalaten, achter illusies aan te draven. Illusies kosten. Zij kosten energie, werkkracht, vertrouwen, idealisme, tijd en geld. Soms mensenlevens. Altijd veel meer dan zij teruggeven ... Ach, wat zou het leven een saaie boel zijn zonder illusies! De film neemt niet eens de moeite om de illusie een schoon en verleidelijk uiterlijk te geven. Zij kwam op mij af inde gedaante van twee mannen, een korte, breedgeschouderde met een rondborstige glimlach en een afschuwelijk penetrant parfum, en een langere, magere, die je nooit recht in je ogen keek en me deed denken aan Robert Macaire, koning der zwendelaars, maar zonder diens zwier. Hij had blijkbaar tot taak alles terug te nemen wat de brede in zijn gemoedelijkheid had toegestaan. Zij waren een heuse productiefirma, die al eens eerder een slechte film gemaakt had, en vroegen mij om een onderhoud. Het was hun tot mijn verbazing niet te doen om een optie. Zij wilden kort en goed een film gaan maken. Het geld was er wérkelijk. Ik viel uit de lucht. Het is iets als nicotine, alcohol of opium: de eerste kennismaking is allesbehalve prettig of bemoedigend. De naweeën allerberoerdst. Een hond verleid je niet voor de tweede maal... Het moest een militaire film worden. Want om militaire films lachen de mensen zich een ongeluk. En wie zich een ongeluk lacht, is royaal met zijn geld. Om het geld van de mensen binnen te hozen begint men een filmproductie. Ik had een enigszins humoristische roman uit het militaire leven geschreven, en die moest nou verfilmd worden. Ik keek een beetje bedenkelijk en meende hen te moeten waarschuwen tegen de ietwat agressieve humor van dat boek, die niet inde smaak gevallen was van Zekere wraakzuchtige autoriteiten. O, maar dat was helemaal geen bezwaar: dat agressieve werd er eenvoudig uitgelaten! Je krabde de momenten, die om je te begillen waren, bij elkaar en zette ze de mensen voor en dan lachten ze zich een serie stuipen, en het doel was bereikt. Ik bracht hun zachtzinnig aan het verstand, dat het boek zónder de agressieve elementen het boek niet meer was, en dat niemand van mij kon verwachten, dat ik mijn eigen werk vermoordde. Toen keken zij elkaar tersluiks even aan. Zij hadden vastgesteld, dat zij met een goedaardige krankzinnige te doen hadden. Niet tegenspreken, want als ie kwaad wordt, weet je niet, wat ie doet... Zij zagen van het plan af, maar waren toch gesteld op mijn medewerking, want voor een militaire film er moest en er zou een militaire film komen was ik onbetaalbaar, meende de brede firmant. Waarop de magere met een zuur gezicht reageerde: „Nou, nou ... onbetaalbaar .. " Zij vertrokken en ik dacht, dat ik ze voor het laatst gezien had. Wonder boven wonder kwamen ze terug. Zij hadden de rechten verworven om een bekende Franse bombastklucht van het allerlaagste allooi te mogen verfilmen. De klucht had een enorm succes gehad, en of ik daar nu maar een draaiboek van wou maken. Ik haalde mijn neus op, zei dat het mij speet, maar dat ze met dit ding maar naar een ander moesten gaan. Hun verbazing was grenzenloos ... Daar werd iemand een fortuin aangeboden en hij stuurde de afgezanten van het geluk zijn deur voorbij! „Maar waarom, meneer? Deze film is toch opgelegd pandoer! En als het goed gaat, mag u meer films voor ons maken, want wij gaan een grote productie opbouwen, weet u ? ... „Het spijt me, maar dit is mijn peil niet.” Ik had evengoed Patagonisch kunnen spreken. Zij keken eerst mij en toen elkaar aan: hun diagnose van de vorige keer was nog zo ver niet mis geweest. De gemoedelijke vroeg nadere opheldering. Zachtzinnig verklaarde ik: „Och, ik heb tenslotte een naam te verliezen.” De magere bedwong een hik-lach en de brede verloor zijn geduld. Ontstemd om zo flauwe argumenten zei hij gedecideerd: „Bij wijze van spreken”, voegde de ander er verontschuldigend en vaderlijk glimlachend aan toe. Hij had het begrepen: je moet geen slapende honden wakker maken. „Nou ... Zult u uw naam verliezen ... ook een Zorg... als u maar geld verdient!” Toen had ik natuurlijk een eind hout óf de vlucht moeten nemen. Maar het geheimzinnige filmbedrijf trok en ik was laf. Ik insinueerde, dat er misschien met een comedie op behoorlijk peil óók geld te verdienen zou zijn: waren de financiële resultaten van de rommelfilms werkelijk zo buitengewoon bemoedigend? Zij werden nadenkend en keken elkaar aan. Waarom zouden ze die gek niet een comedie „op behoorlijk peil” laten ontwerpen? Dan konden ze immers altijd nog zien? ... Ik ontwierp een genoegelijke militaire comedie, en die werd wonder boven wonder vlot aanvaard. En toen begon de razernij. Want als er eenmaal zoiets afgesproken is, kan niemand meer een dag langer wachten. Het is alsof ze jarenlang hebben geloerd op dit moment. Alsof de studio's en de spelers en allen, die bij een film te pas komen, bevel hadden, zich gereed te houden voor een bepaalde datum, en die datum ligt krap een maand na de eerste afspraak. Dus moet ineen maand het scenario geschreven zijn, dit scenario tot een draaiboek verwerkt ik zal later wel trachten uitte leggen, wat dit filmlatijn allemaal betekent enige keren overgetikt, omdat al schrijvende de ideeën zich wijzigen of nieuwe, betere,zich opdringen, conferenties gehouden worden met alle mogelijke en onmogelijke (de laatste sterk inde meer- Mijn goede vriend Herman Bouber was aangewezen om mij bij te staan bij het schrijven van de comedie. Maar ik kan niet samen met iemand iets schrijven; ik zie eenvoudig niet, hoe het moet. En dus schreef ik alleen en later zouden wede boel bepraten en in overeenstemming met elkaar wijzigen. Maar alles moest binnen een maand klaar! Het werd nachtwerk. Het hele huis stond op zijn kop, het moest toch stil zijn, omdat er gewerkt moest worden ineen razend tempo. Als ik absoluut niet meer kon, ging ik naar bed en kon van vermoeienis niet slapen, en als ik sliep, werd ik wakker gemaakt, omdat het al zo laat was, of omdat er iemand opbelde vanwege de firma. Mijn hoofd bromde van vermoeienis en moest toch op hoogspanning werken. Mijn 'vingers beefden en ik zag vaak sterretjes voor mijn ogen dansen. Maar ik had er plezier in. Het vlotte. Ik zag de film langzaam groeien. Het kon best een aardig ding worden. De besprekingen met Bouber hadden goede derheid) personages, de telefoon staat niet stil, elke dag wordt je tienmaal gevraagd of je al haast klaar bent, en of je dit of dat niet vergeet, en of je morgen naar Amsterdam kunt komen en overmorgen naar Rotterdam, en of je meneer die of die kunt ontvangen, en of dit geen goeie tip is voor een aardige scène, en of je al een gedeelte sturen kunt, en wanneer je de hele boel aan de vergadering van deelnemers kunt komen voorlezen, en honderd andere zenuwachtigheden meer. resultaten; samen vonden we betere situaties ... maar dan moest de boel weer overgewerkt worden ... En toen het hele zaakje kant en klaar op papier stond, kwam er een filmtechnisch onderlegd medewerker bij ons, en gedrieën namen wij het geval scène voor scène door: met de chronometer inde hand. Met de chronometer. Deze litteratuur wordt beoordeeld per strekkende meter en per hoeveelheid seconden, die de scènes duren. Natuurlijk was het te lang. De dialogen waren ook te lang. Filmdialogen zijn altijd te lang. Als er nog één woord in staat, dat dooreen blik of een handgebaar vervangen kan worden, zijn ze te lang en moeten geschrapt worden. Die chronometer vrat aan het laatste beetje, dat ik nog aan zenuwen overhad. De technisch onderlegde was -niet bemoedigend. Hij vond het ding wel aardig, och ja. Maar het was niet technisch genoeg. Tempo! Tempo! Met die technische vloek kunnen ze een schrijver tot wanhoop brengen. En dat is ook de bedoeling. Want alleen wanhopige schrijvers zijn tot de concessies in staat, die het tempo onverbiddelijk eist. Schrappen. Halt! Hier een technisch trucje ... noteer even ... Schrappen! Wacht even ... hier moeten we een kunstje bedenken voor een aardige overgang ... Schrap dat slot en dit begin nou en verzin er iets nieuws voor, dat geestig op elkaar slaat... Om twee uur ’s nachts aten we een schaal boterhammen leeg. Om zes uur waren we er voor de eerste Twee dagen later was er voorlezing van het stuk voor de heren. Dat waren de heren, die er financieel bij geïnteresseerd waren, dus geld gegeven hadden voor de productie. Zulke gekken zijn er. Ze hebben gehoord van honderd en meerdere honderden procenten, die een succes-film oplevert, en hopen tot de gelukkigen te zullen behoren. Misschien hebben ze cok wel eens gehoord van films, die het hele aanmaakkapitaal verslonden hebben, zonder ooit een cent op te brengen. Maarde „producer” die eigenlijk maar een doodgewone filmfantast is, spiegelt telkens weer andere slachtoffers grote winsten voor; altijd heeft hij „opgelegd pandoer” in zijn handen met die schrijver, en dèt onderwerp en déze regisseur, en altijd weer verdwalen de guldentjes der argelozen naar de kassen keer door. Bouber sliep op de divan, de technisch onderlegde medewerker ineen stoel, en ik kroop mijn bed in met brandende ogen, brandende hersens, brandende woede om de verminking van mijn werk, en brandende spijt, dat ik er ooit aan begonnen was. Alles brandde en gistte in me, en slapen kon ik niet. Het kwam er ook niet op aan. Straks moest ik toch van voren af aan beginnen. En dan zou er wel weer een andere technisch nog beter onderlegde idioot komen, die goedmoedig verklaarde, dat het wel aardig was, maar van begin tot eind omgewerkt moest worden vanwege de technische eisen en het tempo... Ik zou stapelkrankzinnig zijn vóór er één scène in de studio gedraaid werd 1... de producers-filmfantasten en de geldschieters wrijven zich de handen in het vooruitzicht van de zo gemakkelijk op te strijken ko-los-sa-le winstpercentages ... Waarbij dan nog de innerlijke voldoening opgeteld moet worden, de cultuur van je land te helpen bevorderen door het van hoogstaande films te voorzien... Is het niet heerlijk je geld te mogen wagen voor een in dubbele zin zo verheven doel? ... Ik stond versteld van het gezelschap, dat daar in alle graden van zelfvoldaanheid bijeen zat om te luisteren naar de voorlezing van hun film. Zonderlinge heren in wie nooit iemand de bevorderaars van de Nederlandse film zou kunnen vermoeden. Rare pakken, rare koppen, stompe gezichten, slimme oogjes, dikke sigaren en veel hoop op zegen. De voorlezing was een uitgesproken succes. De heren vonden, dat die schrijvers het hem aardig gelapt hadden. Dat dingetje zou d’r best ingaan!... As ze dèèr niet naar kwamen kijken, kwamen ze nergens meer naar toe ... De magere firmant, bang, dat de schrijvers verwaand zouden worden, en hogere eisen stellen, trok een bedenkelijk gezicht en zei, dat ie dat nou nog zo net niet wist... d'r zaten een hoop dingen in, die hem persoonlijk... Maar hij werd overstemd door de joviale geldschieters, en de brede helft van de firma, die als een tweede Napoleon heen en weer liep, trots op zijn goede comedie, wuifde met de hand, en zei: „Ik”, antwoordde de beminnelijke firmant. „Want die titel trekt natuurlijk.” ~'t Is mogelijk,” zei ik giftig.” Als het publiek dezelfde smaak heeft als u, wat nog niet zeker is. Maar die titel aanvaard ik niet.” „Waarom niet?” „Ten eerste is ie niet oorspronkelijk, maar gestolen. Ten tweede is ie nog vulgairder dan een schurftige straathond. Ten derde slaat ie op ons stuk als een tang op een varken.” „Maar toch wordt dit de titel,” hield de man vol. „Ik draai de film en ik bepaal de titel.” „Ik weiger deze titel voor mijn werk te aanvaarden.” „Ja, maar ...” De goedmoedige brede firmant aarzelde even. De magere knikte aanmoedigend. Daarop ging de ander voort: „Ik heb de film al onder deze titel in verschillende plaatsen verhuurd. Dus ...” „Dat is dus afgesproken!... We draaien dit ding en we noemen het...” Toen kwam de titel van de Franse klucht met wijziging vaneen onbeduidend woord. Bijval van de geldschieters. De magere wreef zich voor de eerste keer sedert ik hem kende inde handen. Bouber en ik keken elkaar aan. Ik voelde, dat ik bleek werd. Ik word niet zo gauw bleek en ook niet gauw kwaad. Maar ik had enige weken achter de rug van Zenuwmoordend werken en stond op ontploffen. „Wie zegt dat?” vroeg ik, mij met alle macht dwingend om beleefd te blijven. „Dus?” vroeg ik, op het punt een beroerte te krijgen of een moord te begaan. „Dus moet ik de film onder deze titel uitbrengen, of.. ik draai hem helemaal niet.” „Uitstekend!” Ik herademde en pakte het manuscript in mijn tas. „Gaat u met de titel accoord?” „Ik denk er niet aan. Ik ga naar huis. Ik wens de heren veel succes met de titel, maar mijn comedie wordt niet verfilmd. Goedenavond!” Er brak een tumult los. Ik werd omringd, op de schouder geklopt, kalmerend toegesproken. Zo moest ik dat nou toch niet opnemen ... Wat kwam er nou een titel op aan? We zouden wel weer tot elkaar komen! Ik moest er maar eens over slapen! Zo’n mooi manuscript en dat zou af moeten stuiten op een meningsverschil omtrent de titel! Kom nou! Dat was toch geen mannenwerk? „Welke titel had u dan gewild?” „Kan me niets schelen. Daar kunnen we overpraten. Maar déze titel accepteer ik onder geen voorwaarde, en ik ben ook niet van plan mij zo tejaten behandelen. Achter mijn rug om wordt er over mij niet beschikt. Ik groet de heren!” Bouber trok zijn somberste gezicht en gaf mij gelijk. Artiesten zijn halve garen. Moeilijk om mee om te gaan. Behandelen winstobjecten of het scheurpapier is. Het eind van het lied was, dat we over egn week nog eens over de titel zouden praten. Er moest toch nog Wat er met het manuscript gebeurde dooreen paar technici, laat zich moeilijk beschrijven. Alle spieren en zenuwen waren eruit gesneden en er was niets overgebleven dan „tempo". Ik voelde de beroerte weer dichterbij komen. De technische krachten waren niet onder mijn bereik. Ik belde de „firma” op. Gelukkig bleken die even hard geschrokken van de mishandeling als ik. Zij verzochten mij de gecoupeerde brokken er maar weer in te voegen. Ik vroeg, waarom ze dan voor den donder idioten aan het werk zetten? Daar wisten ze geen antwoord op te geven. Waarschijnlijk, omdat het de gewoonte was. Maar ze waren wel verbaasd, dat ik me daar zo over opwond: die dingen gebeurden toch altijd ... Er zou nog het een en ander gebeuren, voor ik aan het einde van dit eerste grote lijden zou zijn . .. het een en ander aan het manuscript gebeuren door een paar technici. VIJFDE HOOFDSTUK. Filmfantasten openbaren ideeën. Afmattende strijd met de waanzin. Na de overwinning gereed voor de rustkuur. Een beetje suf ging ik door mijn dagen en werkte het manuscript verder af. Het zag er wel aardig uit met zijn twee kolommen: een voor het aangeven van de handeling en de technische aantekeningen omtrent de instelling van de camera, de meerdere of mindere nabijheid ervan ten opzichte van de spelers, de waarschuwingen voor de geluidsingenieur, en alles wat verder de beweging betreft, en daarnaast die, waarin de dialoog genoteerd staat. Het was toch wel interessant en ik had al doende een boel geleerd van dit nieuwe en merkwaardige vak. De bekroning zou echter eerst het werk inde studio zijn. In ons blijspel kwam een cabaret voor. Filmmensen zijn zo verzot op het vertonen vaneen weelderig ingericht cabaret, dat zelfs de Jantjes en Bleke Bet wereldstad-achtige vermakelijkheidspaleizen vertoonden, waar Jordaanmeisjes smachtende chansons zongen met al de geraffineerdheid van de internationale diva op dit terrein. Om deze cabarets was danig gelachen en de critiek had er terecht tegen gefulmineerd. Hier echter was het cabaret volkomen logisch op zijn plaats. lemand had evenwel de brede firmant ingefluisterd, dat cabarets ineen Nederlandse film niet Zuchtend scherpte ik mijn vernuft om een andere oplossing voor het geval te vinden. Ik veranderde het milieu en maakte van het cabaret de eetzaal van een sjiek restaurant. De handeling werd er wat minder gespannen door, maar het cabaret was verdwenen en de film dus van de ondergang gered. Juist toen ik daarmee klaar was, kwamen de firmanten hemelhoog juichend met een nieuwe oplossing, die zij gezamenlijk hadden uitgebroed: de bewuste scène moest op een ijsfeest spelen! Ik keek hen een beetje glazig aan. Een ijsfeest? Natuurlijk! Het zou prachtig worden. Kunstrijders en rijderessen zouden worden geëngageerd; er kon in fantastische costuums gereden worden. Mensenkind!... daar zou je wat van beleven! Deze scène werd het glanspunt van de hele film, was meer waard dan het hele blijspel bij mekaar! De heren waren inde wolken. Bescheiden vroeg ik: geduld konden worden en een stroom van onwelwillende opmerkingen verwekten. Dus werd mij verzocht, dat cabaret in 's hemelsnaam te verdonkeremanen. Ik had gedacht met een lachende uitleg alle bezwaren te niet te zullen doen, maarde angst had de producer te pakken: het speet hem ook erg, want hij had het buitengewoon mooi en aantrekkelijk gevonden, maar hij durfde het niet aan: de hele film zou een aanfluiting worden, als er een cabaret in voor kwam ... „Wanneer wilt u eigenlijk draaien?” „Nou, half November, hè?” „En waar wilt u dan het ijs vandaan halen? Hebt u zulke goede connecties met De Bilt, dat ze het speciaal voor u zo hard laten vriezen?” „Dat hindert niet. Desnoods gaan we met z’n allen naar Davos en nemen die scène daar op.” „Met de Zwitserse bergen op de achtergrond ;.. in Amsterdam?” „Die knippen we weg!” O'” Triomfantelijk keken ze mij aan. „Wordt dat niet wat duur voor één zo'n scène?” „Speelt geen rol! Die scène is een hele film waard.” „Maar... eh... als de spelers inde volgende scène door Amsterdam wandelen, ligt er geen sneeuw en geen ijs inde grachten. Hoe moet dat? U kunt heel Amsterdam niet naar Davos overbrengen. Of misschien toch? ... Ik heb niet veel verstand van de mogelijkheden in dit bedrijf...” Dat argument scheen een beetje aan te slaan. Zij begonnen nadenkend te kijken. „Tja... nou, we moeten 'et nog maar es onder het oog zien ... Bereidt u intussen die wijziging toch maar voor.” Ik vond de hele inval te gek om alleen te staan, deed niets en dacht er verder niet meer aan. Tot ik de volgende week in Amsterdam aangesproken werd dooreen drukdoende, kleine meneer met een vogelkopje, die de gelukkige bezitter was vaneen Een ijsballet in mijn film! Ik maakte hem opmerkzaam op de vergissing: hij zag mij bepaald voor een ander aan? „Nee, nee, helemaal niet. Hebt u de advertentie in de kranten niet gezien, waarin dames en heren gevraagd worden, die kunnen dansen op schaatsen, ten einde geëngageerd te worden om ineen film mee te spelen?” „Wie heeft die advertentie geplaatst?” Ik ” ffl*-* „Nou, dan wens ik u er veel succes mee. Maar in mijn film komt geen ijsballet voor. Het spijt mij.” De man keek me aan, alsof ik niet goed snik was. Toen haalde hij de schouders op: hij kon de grap niet waarderen. Hij toonde mij een knappe verzameling foto's van verleidelijk lachende meisjes met korte rokjes en sierlijk slingerende benen, die dansen uitvoerden op het ijs. Van slanke heren, die hetzelfde deden met al de onderscheiden graden van walgelijke zelfingenomenheid, die een mensengezicht maar kan uitdrukken. De gedachte, dat dit illustere gezelschap door mijn comedie zou huppelen, bezorgde mij kippevel. De maitre de ballet vertrouwde mij toe, dat de brede firmant hem opdracht gegeven had, een eminente troep te verzamelen en een „elf-provinciëndans” te ontwerpen ... sonore Spaanse naam; hij stelde zich althans onder deze naam voor en voegde eraan toe, dat hij maitre de ballet was en zorgen zou voor het ijsballet in mijn film. Hij had al een aardig idee: een rood-wit-blauwe ster, die uit de achtergrond naar voren schoot tot hij het hele doek innam, dan begon te draaien en te spetteren, waarop er aan alle kanten danseressen en dansers in ijscostuum uit vlogen, die de elf provinciën allegorisch zouden voorstellen en een nummertje ijsdansen zouden weggeven, dat er niet om loog. Ik prees hem om zijn diabolische inval en vertelde hem, dat hij er maar mee op moest houden, want dat ik absoluut niet van planwas, die dwaze ijsscène in mijn scenario op te nemen. Hij glimlachte. Hij had meer verstand van films en filmfantasten dan ik. De ijsscène zou er komen, daar kon ik zeker van zijn. De heren wilden het. En wie gaf de centen? O zo! Ik belde de brede firmant op en vroeg, waar hij het recht vandaan haalde om scènes voor te bereiden, die niet in het scenario voorkwamen. Verbaasd antwoordde hij, dat we dit toch „overeengekomen” waren. Ik vroeg hem, of ik dan toegestemd had inde voorgestelde wijziging en hij wist niet beter dan dat dit inderdaad het geval was ... Zo? ... Nou, dan werd hem bij deze meegedeeld, dat hij zich vergiste en dat ik het verdomde me op deze manier te laten behandelen en dat hij met zijn hele film naar de hel kon wandelen, als hij dacht een behoorlijk stuk werk tot een belachelijk vod te kunnen maken tegen de wil van de auteur in ... Waarna ik de hoorn op de haak smeet. Hij kwam me opzoeken. Een en al gemoedelijke lach duidelijk bewust maken, wat het filmpubliek verlangde. Want wat was het filmpubliek? Vullis meneer! Vergist u niet! Je moest het vuiligheid voorzetten, niet toevallig, maar opzettelijk, omdat je er geld aan wou verdienen! Ik zette mijn stekels op, zei, dat ik niet voor vullis wenste te schrijven, geen handel dreef in vuiligheid, en aan geen van beiden geld wenste te verdienen. Zijn ogen werden zo groot als rijksdaalders. Er was niets ter wereld, waar hij geen geld aan zou willen verdienen. Ik vertelde hem, dat hij zich in het publiek vergiste, somde mijn motieven op, en eindigde met de mening, dat, als het publiek misschien werkelijk niet veel zaaks was, het dan zeker de taak van de film niet was, de slechte smaak te dienen, maar die te verbeteren. Toen werden zijn ogen nog groter en kregen een schichtige blik, als van iemand, die zich onverwacht tegenover een gevaarlijke krankzinnige geplaatst ziet. Maar spoedig had hij me door, en begon smakelijk te lachen: daar was hij er bijna ingevlogen, denkend, dat ik meende, wat ik zei!,.. Wat kun je tegen zo iemand verder doen? ... Hij wist een oplossing: ik hoefde er niets aan te doen. Ik kon het gerust aan hem overlaten. Hij zou met de hulp vaneen paar en penetrant parfum!... Ik was een rare jongen!.. . Niemand begreep hoe ik toch zo dwars kwam!... Betaalden ze geen goed honorarium? Werkelijk een stuk meer dan de gewoonte was, uit hoogachting voor mijn buitengewone gaven!... Ik moest me toch technisch goed onderlegde en doorgewinterde filmjongens die scène wel ombouwen tot een prachtig passend geheel in het onvermijdelijke ijsfeest. Het zweet brak mij uit. Voor ik nog tijd had, iets te zeggen ging hij haastig tot een ander onderwerp over. Hij had nog een nieuwe scène bedacht, die er onvoorwaardelijk in moest. Een scène, meneer ... mmmmm! Om te zoenen! Een nieuw glanspunt... een lach .♦. een schaterlach ... een orkaan vaneen lach ... net wat het publiek, en dus hij, nodig had. Hij liep trots heen en weer, mimeerde met de elegance vaneen olifant en droeg zijn idee triomfantelijk voor: „Kijk, dat wordt zo ... je ziet een bosje, inde maneschijn ... ziet u 'et? Ja? .♦. goed .♦. we gaan verder. .. in dat bosje staan banken en op die banken zitten soldaten met aardige dienstmeisjes te vrijen, zo’n vijftig paartjes, als u begrijpt wat ik bedoel... Vijftig soldaten, vrijende inde maneschijn met vijftig poezelige, kokette dienstmeisjes ... Nou? ... hoe is ie? ... En ze zingen d’r een liedje bij ♦.. een schlager... en de camera wandelt maar rond en pikt er hier en daar een paartje uit... een schattig verschijninkje met een oerlelijke soldaat, snapt u... contrasten ... onbetaalbaar!... En dan komt de jaloerse sergeant... die zingt hetzelfde wijsje, maar met andere woorden ... en de taptoe blaast en hij jaagt de soldaten naar de kazerne en tenslotte blijft hij alleen over met het aardigste meisje van allemaal, en gaat op een bankje met haar zitten vrijen ... want nog dichtknopend, en een schattig dienstmeisje kijkt hem uit haar zoldervenstertje guitig na ... een wuivend handje aan een mooie blote arm, met een briefje erin: „Nachtpermissie” ... Nou? ... Hoe is ie? ...” „Geweldig!... Sensationeel!... lets voor de fijnproevers !... Zie je wel... Ik heb altijd beweerd, dat u een speciale knobbel hebt voor de film!... Dat wordt een donder-scène ... godzammebeware!.. daar slaan we alles mee!... Goud waard, meneer, zo’n inval... daar moet je maar opkomen ... jaja ... laat ze maar es proberen, dèt te overtreffen!” „Ik heb nog meer raad,” zei ik giftig. „Uw mond zal koekjes eten!... Laat horen, man, laat horen! Zie je niet, dat ik sta te popelen op m'n benen! Wat nog meer? ...” „U hebt nou twee donderscènes zelf verzonnen. Twee hoogtepunten van de superdesupersuperfilm, waar de mensen de rolzenuwen van het lachen bij hij heeft... nachtpermissie!... snap je ’m? ... Hoe is ie? ... Is ie niet geweldig? ... zie je de situatie? ... Hoor je ze gillen en brullen inde zaal? ... En dan komt er een wolk voor de maan en dan donkert het tafereel af... Nachtpermissie!... Heb je ’m door? ... Is ie niet kolossaal? ...” „Ontzaglijk,” zei ik lijzig. „Hoe kan het ineen mensenverstand geboren worden!... Zal ik u een raad geven? ... U moet de muziek bij die scène na het afdonkeren laten overgaan inde réveille ... dan opblenden, zoals jullie dat in salon-hollands noemen, en je ziet de sergeant een deur uithollen, zijn tuniek zullen oplopen, nietwaar? Schrijft u daar nou maar een verdere klucht omheen, en u bent geholpen. U hebt mij helemaal niet nodig, en ik zal honds gelukkig zijn, als ik uw rug voor de laatste maal zie... In mijn comedie komen die twee scènes niet voor en ik mag vervloekt zijn, als ik erin toestem ze er in aan te brengen. Ze komen er niet in, al gaat u op uw kop staan met uw compagnon naast u. Is dat duidelijk?” De brede lach was van zijn gezicht verdwenen. Hij keek verschrikt en kinderlijk verongelijkt. „Dat meent u niet!” kermde hij. „Ik heb juist opdracht laten geven te publiceren inde pers, dat wij klaar zijn met uw meesterscenario en over drie weken gaan draaien. Ik heb al een regisseur aangenomen, een internationale grootheid... Maar die scènes moeten we erin hebben!...” Hij was diep wanhopig, toen ik mijn hoofd schudde en zei: „Nee meneer, ik heb nou genoeg van de nonsens. Ik wil niet iedere dag lastig gevallen worden met nieuwe invallen van idioten en proleten. Ik bedank ervoor. Zoek maar een ander, die rotzooi schrijven wil en die van jullie er in opneemt. Maar ik doe er niet aan mee. U kunt mijn scenario aanvaarden zoals het er ligt of u blijft er verder met uw handen af. Daar hoeven we niet langer over te praten.” Bijna kreeg ik medelijden met hem, toen hij afdroop, een toonbeeld van mishandelde onschuld en miskende grootheid. Het was zielig. Want hij was er diep van overtuigd, dat hij een waardiger behandeling En toen werd er dan maar besloten het scenario te verfilmen zonder de geniale invallen van de brede firmant. De andere heren zullen het wel diep betreurd hebben, dat ze met zo'n eigenwijze vlegel van een schrijver te doen hadden, maarde zaakwas te ver voorbereid om nu nog inde soep gegooid te worden, en dus moest die zonderlinge stoethaspel zijn zin maar hebben. Maarde brede liet mij duidelijk merken, dat voor hem de aardigheid er afwas ... Zijn parfum was penetranter dan ooit en hij deed pogingen om koel te zijn ... Het fantastische tempo, waarin het werk gedaan had moeten worden en de onderscheiden emoties, die elkaar in ijlende vaart waren opgevolgd door de onvoorziene invallen der zonderlinge lieden, waarmee samengewerkt moest worden, waren een beetje te veel gebleken voor mijn uithoudingsvermogen. Onze huisvriend-en-dokter gelastte mij, mijn koffer te pakken en ergens ver weg een maandje te gaan uitrusten. Die film zou wel gedraaid worden zonder mij, en als ik terugkwam zou hij gereed zijn, zonder dat ik tijdens de productie gelegenheid kreeg om helemaal uit elkaar te springen. verdiend had. Hij was er in geslaagd mijn middelmatig prulletje tot een meesterprestatie van filmkunst te maken, en ik had hem behandeld als een stuk vuil... Zoiets is hard voor een filmfantast, die óók zijn ponteneur heeft en zijn weetje weet... Het was een grote tegenvaller. Ik had mij er zo op verheugd, het geheimzinnige land der ateliers binnen te treden en de film onder mijn ogen te zien ontstaan. Maar onze huisvriend behoorde tot de sport dokters, die niet met zich laten spotten. Een onweerstaanbare dwingeland. Dus pakte ik mijn boeltje. Ik had gehoord, dat de firma een buitenlandse regisseur had aangenomen, iemand uit Tsjecho-Slowakije. Er ontwaakte een vaag vermoeden in mij, dat deze grootheid er andere opvattingen omtrent het Nederlandse soldatenleven op na zou houden dan ik. En dus sprak ik met Herman Bouber af, dat hij volmacht had om zich met hand en tand te verzetten tegen uitheemse invoegsels in dit verband. De regisseur zou de vrijheid hebben om technische wijzigingen, die hij nodig achtte, naar believen aan te brengen, aangezien ik daarin een leek was. Maar hij moest zijn vingers afhouden van de soldatensfeer, van de Hollandse karakters, van de psychologie en de handeling. En zo toog ik begin November op reis naar vrienden in Menton, waar ik een beetje op adem kon komen na de wedloop met de film en de filmfantasten, die ik het genoegen gehad had, weer een beetje nader te leren kennen. Adempauze in het Zuiden. Het monster treitert uit de verte. Een groot man spreekt: een film zakt ijlings inde soep. Het was stil in Menton. De zomergasten waren verdwenen en de wintergasten nog niet gearriveerd. Het weer was prachtig. Je liep er zonder colbertje en gebruikte het middagmaal onder de bladerloos wordende treille inde tuin. De Japanse caquis bloosden aan de zwarte takken en de mimosabomen bereidden zich voor op hun winterse, overstelpende bloei. De strandboulevard lag verlaten, de blauwe zee ruiste over het kiezel van het smalle strand, de zon stoofde je ongewende Hollandse body, en alleswas behagelijk. Inde koele nachten sliep je alle vermoeienis uit je lichaam en je geest. Ik vermaakte mijn Franse vrienden met een getrouw relaas van mijn belevenissen op het filmpad. Zij lachten. Ik zag aan hun gezicht, dat zij mij bewonderden om mijn teugelloze fantasie ... En al vertellende begon ik mezelf ook onzeker te voelen... Was dat nou allemaal werkelijk zo gebeurd? Het leek inderdaad overdreven. Ik spande mijn herinneringsvermogen in en vertelde nauwkeurig een middelmatig incident. Mijn gastvrouw schaterde, schudde het hoofd en zei: ZESDE HOOFDSTUK. „Voyons, mon vieux, overdrijf nou niet al te erg!” En haar man sprak als zijn mening uit, dat ik wérkelijk behoefte had aan rust, als ik met zo gedrochtelijke waanvoorstellingen in mijn hoofd rondliep. Ik zuchtte en zweeg. Maar die dag kwam er een brief vaneen vriendelijke kennis, die veronderstelde, dat ik in mijn eenzaamheid behoefte had aan opwindende, blijde nieuwtjes. Hij sloot een krantenknipsel bij, waarin vermeld werd, dat er binnenkort een film gedraaid zou worden naar een oorspronkelijk door mij geschreven scenario. En als titel werd vermeld de uitvinding van de brede firmant, die ik woedend had afgewezen, en die met algemeen goedvinden een oneervolle begrafenis gekregen had!. ♦. Tot verbazing van mijn vrienden begon ik heftig te tieren, op tafel te slaan en in twee talen moordplannen te beramen. Toen ik hun uitgelegd had, waarom ik zo overstuur was, probeerden ze mij ervan te overtuigen, dat ik mij vergissen moest: wat drommel, zo'n titel werd toch niet gepubliceerd als hij van de baan was?! Ik herinnerde het me zeker verkeerd... Kom, kom, ik moest niet vergeten, dat ik een beetje overspannen was en me kalm houden. „Ach, jullie kennen die filmkerels niet!” Ze lachten. Daar had je 'm weer met z’n filmkerels! „La béte noire d’Adrien!” Ik moest oppassen, anders werd het nog een idéé fixe. Kwaad zat ik op de rotsen bij Roquebrune, liet me braden door de zon inde luwte, keek neer op de baai van Monaco, waar dolfijnen boven water sprongen en zich dol amuseerden, onwetend van het zure bestaan der mensen, die de film hebben uitgevonden, omdat ze nog niet genoeg gekweld werden in hun leven. Ik had niet weg moeten gaan. Ik had er bij moeten blijven! Hoe was ik zo stom gekomen om die heren alleen te laten met mijn manuscript! God weet, wat ze allemaal in mijn afwezigheid uitpuzzelden, welke krankzinnigheden zij erin binnensmokkelden, waar ik later verantwoordelijk voor gesteld zou worden. Ze waren in staat om achter de rug van Bouber om er nog allerlei vuiligheid in te prutsen, en ik zou met de gebakken peren zitten. Was ik er maar nooit aan begonnen! Ik leek werkelijk wel gek! Van het ogenblik af, dat ik mijn handtekening onder dat contract geset had, was mijn rust verdwenen. Ik had geen minuut meer onbevangen kunnen werken of aan iets anders denken. Dag en nacht opgejaagd, met gruwelijke nonsens achtervolgd, overstelpt door de onbegrijpelijkste misverstanden, confereren met idioten of kwaadwillige piassen ... het leven was Ik zond een duur telegram naar Holland om te protesteren tegen de afschuwelijke titel. Kreeg na dagen een rustig briefje: het was een vergissing geweest in het pers-communiqué... Maar het werd niet herroepen. gewoon een hel geworden!... En waarom?... Waarvoor? Het geld, dat je eraan verdiende, was heus niet zo buitensporig, dat je deze dingen ervoor kon aanvaarden. De tijd, die je eraan besteden moest, de onrust, het jagen, de gekkenhuissfeer, de tijd, die je nodig zou hebben om weer aan je gewone werk te komen ... nee, voor het geld hoefde je het waarachtig niet te doen ... Maar waarvoor dan? Waarom was je niet weggelopen na de eerste zonderlingheden, die immers duidelijke aanwijzingen waren voor wat je nog te wachten stond? Ja, waarom eigenlijk niet? Waarom sprongen die dolfijnen zo hardnekkig boven water uit? Wilden ze zo graag uit hun natte element inde zon komen? Zweven door de lucht, zoals ze nu deden door het water? Vonden ze het in het onbekende element zoveel mooier, beter, verkieselijker dan in hun onderzeese paleizen? ... Och, waarschijnlijk leden ze ook aan illusies, net als de dieren op twee benen, die zich zover boven hen verheven voelden. Zij spanden al hun krachten in om boven het water uitte springen, en amper waren ze zover, of ze ploften weer terug... Wat ze niet verhinderde telkens weer nieuwe pogingen te ondernemen. Wat had ik in die filmwereld te zoeken? Een schrijver hoorde achter zijn schrijftafel, inde Zo sterk was dus de aantrekkingskracht van de illusie, die deze verwrongen wereld van de film omgaf. Ik vond mezelf een kaffer, dat ik toegegeven had aan die aantrekkingskracht... Ik was toch een beetje te oud geworden voor deze soort illusies! Ik had wijzer moeten zijn!... De hemel mag weten voor welk misdadig wanproduct ik straks aansprakelijk zou zijn... Overeen paar dagen gingen ze inde studio's, en ik zat hier, ver weg, en moest maar afwachten, wat ze brouwen zouden onder leiding van de brede en de sombere firmant, de uitheemse regisseur en zijn onbekende medeplichtigen. Een genoegelijke gedachte voor iemand, die hiernaartoe gekomen was om zijn geestelijk evenwicht te herwinnen en uitte rusten van te zware en zenuwslopende arbeid ... Toen kwam er een laconiek briefje. Het speet de heren buitengewoon, maar zij hadden het besluit moeten nemen, mijn film toch maar niet te draaien. Ze gingen iets anders maken en hoopten, dat onze aangename connectie daardoor niet ongunstig beïnvloed zou worden. Met beleefde groet en beste wensen voor een spoedig algeheel herstel en een behouden thuiskomst, hoogachtend ... stilte van zijn werkkamer, omgeven door de gestalten, die hij leven gaf ineen goed gebouwd boek, en niet tussen de harlekijns van de film met hun gedrochtelijke mentaliteit, hun kinderachtige uitvindingen en hun monsterlijke opvattingen omtrent het publiek, dat zij geld uit de zak willen kloppen ... door het te beledigen in zijn smaak. Ik wreef mijn ogen uit en las de brief nog eens over. Dat bestond toch niet! Ik kon mijn vrienden niet verzoeken mij de brief nog eens voor te lezen, want zij kenden de taal niet, waarin hij geschreven was. En dus las ik hem voor de derde maal nog eens over. Het bestond wel. De film werd niet gedraaid. Ze maakten maar iets anders Wel verd.... Mijn vrienden verbaasden zich erover, dat ik nou waarachtig weer begon uitte pakken. Zij hadden altijd gehoord, dat de Hollanders zulke kalme mensen waren en mij voor een zeer kalm specimen van de soort aangezien. En nu stond ik elk ogenblik te springen als een echte zoon van de Midi, zo’n ontembare zuiderling, die over het minste of geringste zich opwindt tot een halve beroerte ... Wat was er nou weer aan de hand? ... Zeker weer iets met die arme „fielmfantastèn”? Juist!... De filmfantasten hadden het me weer aangedaan. Ik las hun de brief voor. Ah 5a!... Maar sacré tonnerre! Dat ging toch zo maar niet!... Cré nom d’un petit bonhomme! Wat een canaille!... Maar daar zouden zij geen genoegen mee nemen ... Ah, par exemple!... Non, non, jamais, jamais, jamais ... au grand jamais!... Het deed mijn hart een beetje goed, dat ze nou eindelijk eens inzagen, dat ik me niet beklaagde over 3 Merijntje in Filmland Zij raasden in één adem door ♦.. Ah, cette racaille du film! Zij hadden er zich al zo op verheugd die film te zien, en dat genoegen werd hun nu zomaar sans dire ouf, door de neus geboord? ... Daar moest wat aan gedaan worden!... Ze gingen zo weldadig te keer, dat ik er kalm van werd,.. Ik wuifde berustigend met de hand. „Laten we nou niet overdrijven!... Es even afwachten, wat mijn vriend Bouber mij te melden zal hebben. Die is erbij geweest en zal me wel schrijven, wat er eigenlijk gebeurd is. Want er moet toch iets gebéurd zijn! Toen ik wegging, waren ze allemaal honds tevreden met 'et ding." De romantische Fransen denken altijd dadelijk aan het geld. „En je honorarium?... Heb je dat al binnen?" „Voor tien procent." „Imbécile!. ♦. Nou krijg je nooit meer wat!” Ik lachte strijdlustig. Dat zouden we dan eens zien! In Holland bestond ook nog zoiets als recht. Jaja, dat kenden ze! Dat bestond in Frankrijk ook. Maar als je probeerde het te krijgen, was je nog niet jarig!... Enfin, ik was natuurlijk net zo'n idioot als alle andere artiesten, liet me door Jan Rap en zijn maat bestelen en kwam altijd met de kous op de kop thuis! Toen kwam de verklarende brief van Bouber. ingebeelde mishandelingen! Aan dit staaltje konden 2e nu eens zien, wat ik zo al te doorstaan moest hebben gehad... Het was een fraai verhaal. Heel leerzaam en onderhoudend. De Tsjechische regisseur had het draaiboek gelezen en gezegd, dat het een heel aardig geval was, waar hij een succesvolle film van zou draaien. De dag daarna had hij het (ineen flodderige en haastig ineen gestampte Duitse vertaling) nog eens overgelezen. Er moesten „eine ganze Menge optische Witze” ingebracht worden, maar dat was een kleinigheid; dat speelde hij met zijn technische medewerkers in een ommezien klaar. Bouber had zijn oren gespitst, maar er was alleen over optische grapjes gesproken en die vielen buiten de verboden zóne, dus had hij er het zwijgen toe gedaan. De daarop volgende dag was de bom gebarsten. De Tsjechische regisseur was al helemaal geacclimatiseerd, had de firma en Holland door, blies zich dienovereenkomstig op en had een minachtend en ontstemd gezicht getrokken: hij kon werkelijk dit scenario zó niet voor zijn verantwoording nemen. Het was wel een aardig gegeven, hoor, en helemèèl idioot scheen de schrijver nu ook weer niet te zijn, maar ja, het was toch niet dat, zie je! Hij was tenslotte een groot man en moest de vrije hand hebben... En derhalve had hij het kloeke en grootse besluit genomen, dat deze aardige stof „meinem Scenarioschreiber” in handen gegeven zou worden, om er een geheel nieuw draaiboek van te maken, dat dan precies het peil zou hebben, waarop deze regisseur gewoon was zich behagelijk te voelen... Ik vrees van niet. U kunt zich natuurlijk de toestand niet begrijpen. Hier was een regisseur, die uit het buitenland kwam, wat zeg ik: uit Tsjecho-Slowakije! met niets minder dan „meinem Scenarioschreiber” in zijn binnenzak. Hij had de goedgunstigheid aan te bieden het prullewerk vaneen paar Nederlandse auteurs te verbeteren en op te heffen tot zijn peil. En daar kwam een doodgewoon toneelschrijver, acteur en regisseur, luisterende naar dein Tsjecho-Slowakije volkomen onbekende naam van Bouber, en die zei zo nuchter en eenvoudig als alleen Herman Bouber dat kan: „Dat gaat niet door.” „Wieso? Was soll dass heissen?” Algemene consternatie. Maar een zwijgende consternatie. Want een regisseur, die uit het buitenland komt, is een autoriteit waarvoor de filmfantast rilt en beeft, die hij volstopt met veel te veel geld, voor wie hij op de knieën ligt en door wie hij zich laat mishandelen, afzetten, brutaliseren en desnoods te gronde richten uit louter laaiende vreugde zich in zijn snobistische „roem” te mogen zonnen .... „mijn regisseur ... je weet wel, de beroemde XYZ!”... Alleen Bouber %ei wat. Hij zei iets ongehoords. Hij zei: „Dat gaat niet door.” Kunt u zich enigszins de ontzetting en verbijstering voorstellen, die toen over het verzamelde filmvolkje viel? Zo ongeveer zou Napoleon opgestoven zijn, als een ondergeschikte kolonelletje hem vertelde, dat de slag bij Austerlitz geen doorgang mocht vinden. „Dat wil meneer De Jong niet", deelde de onverstoorbare Bouber, nog steeds niet plat gevallen, laconiek mee. Het moet de heren tamelijk komiek inde oren geklonken hebben! Dat wil de schrijver van het scenario niet!... Wat had die vent er in godsnaam mee te maken? ... De regisseur keek, of hij het in Praag hoorde donderen. Geduldig gaf Bouber uitleg: technische wijzigingen waren toegestaan; van de geschiedenis, de psychologie, de soldatensfeer, enz., dus van alles wat iets te maken had met de litteraire kant van het zaakje, moest worden afgebleven. En aangezien „mein Scenarioschreiber" het wel niet precies zo zou schrijven als De Jong, ging het niet door. „Dan draai ik de film niet!" verklaarde de grote Tsjech categorisch. Toen toonden de filmfantasten, dat ze klungels waren. Waren ze stoere fantasten geweest, dan hadden ze gezegd: „Goed, meneer, gaat u dan maar naar Bohemen terug: er zijn nog een paar goede regisseurs op de wereld!" Waarna de regisseur prompt geantwoord zou hebben: „Nou, nou, zo is het nou ook weer niet bedoeld!... laten wede kwestie nog es bekijken." Maar tegenover een buitenlands regisseur, die zó groot is, dat hij een zó duur honorarium durft te vragen, staan ze machteloos van bewondering, ontzag en slaafse onderdanigheid. Zij zakten door Wat nu? ♦.. Een aardbeving had geen groter verwarring kunnen veroorzaken ... Verslagen zaten de heren elkaar aan te kijken. De regisseur ijsbeerde door de kamer, indrukwekkend en onheilspellend. Toen had iemand een idee. Er was toch wel een boek te vinden, dat ook onder soldaten speelde, en waar een behoorlijk scenario in zat? De wereld viel terug in zijn voegen. Hoopvol keek men elkaar aan. lemand noemde een boek. Het boek werd besproken. Het boek moest komen. Het boek werd aanvaard. Bouber moest het draaiboek maken, maar vlug, binnen veertien dagen, want de studio’s waren gehuurd. „Goed,” zei Bouber. „Maar op één voorwaarde: De Jong wordt volledig betaald. Anders ben ik niet thuis voor de heren.” „Accoord! Dat speelt geen rol!" En dus begonnen ze aan het draaiboek van de nieuwe film ineen tempo, waarbij het onze een slakkengangetje genoemd mocht worden. Het grote voordeel voor de brede firmant was dit: hij kon zijn dierbare en door mij verworpen titel, waaronder hij al verhuurcontracten had afgesloten, met vlag en wimpel weer binnenhalen... al sloeg die op deze film evenmin als op de mijne ... hun knieën van schrik. Toen werd de regisseur pas goed onverbiddelijk. Bouber haalde tegenover alle smeekbeden de schouders op: hij kon er niets aan doen. De Jong had deze boodschap achtergelaten en daar viel niet aan te tornen. ZEVENDE HOOFDSTUK. De cheque,r die niet kwam. Misplaatst optimisme. College in rechtsgeleerdheid. Arbitrage en verzoening. Toen de eerste woede na het lezen van Boubers brief gezakt was, begon ik een zekere opluchting te voelen. Mijn Franse vrienden probeerden me op te beuren ... het gedoe van die idioten kon me toch zeker niets schelen ... en de zaak zou toch betaald worden ... het oordeel van die „filmbowèrs” kon me toch zeker niets schelen... en die regisseur uit dat rare land had al evenmin hun hoogachting!... Ik moest nou maar blij zijn, dat het zonder ongelukken afgelopen was, en mijn rust ervan nemen, mijn dagen genieten en zorgen, dat ik in evenwicht kwam. Ik wis al in evenwicht. Ze konden in mijn afwezigheid niets brouwen, waar ik me de ogen voor uit mijn hoofd zou moeten schamen. Ze maakten een andere film. Best. Ik hoopte, dat het een sof zou worden en dat ze er de haren op hun hoofd aan zouden verliezen. Eerlijk. Zo onchristelijk werd ik in mijn wraakgevoelens. Toen vergat ik de hele rommel. Luierend inde tuin, flanerend langs de zee, verre wandelingen over de bergen met aldoor wisselende panorama's, driftige gesprekken over alles, behalve zouden ... Als ik thuis kwam, zou de chèque er al wel liggen ... Je werd een ander mens na die nachtmerries van het geworstel met de rare stoethaspels uit de filmbranche! Opgewekt, bruingebrand en vol verhalen over de vrienden in Frankrijk kwam ik thuis en genoot van de winterse kou in Holland, die ook zijn aantrekkelijkheid heeft. De chèque was er nog niet. De chèque kwam ook niet. Kwam almaar niet. Ongerust was ik niet, een beetje onbehagelijk begon ik mij wel te voelen. Echter, ongemotiveerd wantrouwen mag je niet koesteren. Die mensen waren wel filmfantasten, maar ze behoefden daarom toch niet onfatsoenlijk te zijn... laten we eerlijk blijven! Zij hadden hun woord gegeven, en als keurige zaken- lieden zouden zij dat natuurlijk gestand doen. Maarde chèque kwam niet. Vrouwen zijn veel achterdochtiger dan mannen. De mijne waagde af en toe een losse opmerking over het te verwachten bedrag. Niet agressief of ongeduldig. Ze zei zo langs haar neus weg: „Als dat geld van die filmmensen komt, zal ik...” en ik antwoordde verstrooid: „Goed, doe dat maar." Dan zweeg ze. En wij wachtten weer. Maarde chèque kwam niet. over films, een zomerse vacantie in wintertijd. Nog een beetje naboemelen in Parijs, dat druilerig inde mist lag, maar ongelofelijk gezellig was. Allemaal op kosten van de filmboeren, die mij volledig betalen En omdat ik toch allerlei dingen betalen moest, begon ik er eindelijk over te denken om de heren een briefje te schrijven. Brieven over geld zijn afschuwelijke dingen. Het staat zo armzalig over geld te schrijven. Je hebt het wel nodig, maar je weet nooit, of die ander het niet nog veel harder nodig heeft. En het is zo vernederend te laten merken, dat je erop zit te wachten. Als je werkelijk récht hebt op het geld, wordt het nog veel pijnlijken Je begint dan voor je eigen gevoel zo'n beetje op een deurwaarder of een invorderingsbureau te lijken. En daar je deze beide instellingen uit ervaring kent, en dus weet, welke gevoelens zij wekken, zodra zij zich aandienen, wordt je schuchterder naarmate je meer in je recht staat... Ik kon ook nog wel even wachten ... Ze hadden het misschien erg druk met die soldatenfilm... De chèque zou wel komen. Maarde chèque kwam hardnekkig niet Toen werd ik op een morgen kwaad wakker en schreef een kort, maar beleefd briefje, dat ik allang thuiswas, en gaarne het mij toekomende honorarium zou ontvangen. Nu zou de chèque dan dus komen. Maar inplaats van de chèque kwam er een ijselijk verbaasde brief. Honorarium? Waarvoor? Ze hadden toch mijn film niet gedraaid? En ik had al tien procent getoucheerd. Die zouden ze niet terugvorderen, maar ik moest toch begrijpen, dat ik geen honorarium kon eisen voor een scenario, dat niet verfilmd was!... Zwijgend gaf ik de brief aan mijn vrouw. Wij keken elkaar aan. Kalm blijven. Niet uit elkaar vliegen. Niet toegeven aan de drang de heren op hun kantoor op te zoeken en te proberen ze met kantoor en al in puin te slaan. Kalm blijven. En een nieuwe brief schrijven met een citaat van Boubers uiteenzettingen, waarin hun belofte vervat was. Een hoffelijke brief, waarin je beleefd veronderstelde, dat dit hun inde drukte van de productie door het hoofd geschoten was. En het verzoek, zich het geval nu te herinneren en omgaand het verschuldigde bedrag te sturen. „Verschuldigde” onderstreept in een ogenblik van doorbrekende drift. Na dagen een nieuwe brief. De heren hadden zich het hoofd suf geprakkizeerd, maar zij konden zich echt niet herinneren, dat zij een zodahige, baldadige toezegging hadden gedaan. Ze wilden mij echter gaarne daar en daar in Amsterdam ontmoeten om de zaak te bespreken en in der minne te schikken. Onze samenwerking was tot nu toe zo alleraangenaamst geweest. Het zou hen enorm spijten, als aan de prettige verhouding een onplezierig einde moest komen. Ik heb een sterk ontwikkeld gevoel voor humor. En dus moest ik lachen bij de zinspeling op onze alleraangenaamste samenwerking in het verleden. Je mocht van de heren zeggen, wat je wou, maar aan onbeschaamdheid ontbrak het hen niet. En dus ging ik naar Amsterdam. Zij waren ontdaan over het geval. Zij begrepen, dat „Hou je nou kalm,” zei ze. Het was een goede raad. ik door het fatale misverstand op het geld gerekend had, en als je ’t dan niet krijgt, ig dat een erge tegenvaller. „O,” zei ik, „maar ik krijg dat geld, De brede firmant waardeerde mijn optimisme en lachte joviaal. De magere keek zuur en somber en onrustig. De hersens in zijn smalle schedel werkten koortsachtig om argumenten te vinden teneinde mij van mijn dwaling te genezen. Ik zag hem zwoegen aan listige en afdoende uitvluchten en valse voorwendsels. „Maar mijn waarde heer, hoe komt u er bij. Wij hebben toch geen enkele verplichting aan u?” „Bouber is bereid zijn verklaring desgewenst met een eed te bevestigen,” antwoordde ik luchtig. „Er waren nog meer mensen bij.” „O, we hebben iedereen gevraagd, en niemand wist er iets van.” „Goed. Ik zal mijn advocaat vragen wat me te doen staat.” Ik had al iets geleerd. Ik kon ook met advocaten dreigen. Zonder geld en zonder toezegging van geld ging ik naar huis. Mijn advocaat haalde de schouders op. Processen zijn duur en langdradig en onzeker. Bovendien stond er een clausule in mijn contract, dat eventuele geschillen beslecht zouden worden door de Bioscoopbond. Het was beter, deze instantie maar in te schakelen. „Maar ik heb recht op alles!” „Natuurlijk! Maar als iedereen kreeg, waar hij recht op heeft, zou de wereld er anders uit zien. Dan zouden er onder andere geen advocaten meer nodig zijn.” „Ongezellig!” „Juist. Ik mag zo’n pietsie onrecht wel. Ik wil ook graag een boterham verdienen. Schrijf dus naar die bond en vraag bemiddeling. Verder dan tot een schikking breng je het toch niet.” „O nee?” En dat terwijl ik volkomen recht in mijn schoenen stond? Terwijl ik een betrouwbare getuige had, die bereid waste zweren? Ik dacht, dat advocaten van ander kaliber waren en zich niet zomaar uit het lood lieten slaan!... „Beste jongen, je bent mijn vriend, begrijp dat toch! Als je een vreemde was, zou ik je zaak anders aanpakken. Maar ik kan jou toch niet laten betalen voor nodeloze moeite en kosten? Je bent misschien een Ik voelde daar weinig voor. Alles wat met de film daadwerkelijk te maken had, boezemde mij nu wantrouwen in. Maar mijn advocaat voelde nog minder voor een proces. Als die firmanten gezamenlijk volhielden, dat mijn getuige zich vergiste en samen bezwoeren, dat zij de beweerde toezegging niet gedaan hadden, kwam er toch niets van terecht; hij had wel vertrouwen in die heren van de Bioscoopbond; tenslotte lag het manuscript er en de opdracht van de zijde der firma viel niet te ontkennen; ze konden er zich niet met die tien procent afmaken. heel knap schrijvertje, daar kan ik niet over oordelen, maar op het gebied van recht, ben je, net als alle mensen met een sterk ontwikkeld rechtsgevoel, volslagen onmogelijk... ik zeg: ónmogelijk! Wees nou verstandig en vraag arbitrage aan.” „Goed. En als de uitspraak me niet bevalt, kunnen we altijd weer zien.” „Nee lief kind, dat kunnen we niet. Op de uitspraak van de arbitragecommissie is geen beroep. Je moet van te voren verklaren, dat je je bij hun oordeel zult neerleggen.” „Maar potver...” „Hou nou op met nutteloos geargumenteer. Je zult er toch nooit iets van begrijpen. Waarom moeten wij anders, mèt onze aanleg voor het vak, jaren studéren? Vraag arbitrage aan!” Ik ben net als de meeste mensen: ik vraag gaarne raad, en als de raad in overeenstemming is met wat ik zelf graag doe, volg ik hem trouw op; in het tegengestelde geval doe ik toch maar liever mijn eigen zin. Dus had ik neiging die arbitrage te weigeren ... Tenslotte heb ik mij laten overreden. Die Bioscoopbond heeft ons aangehoord. De firma durfde toch niet helemaal te ontkennen, dat er zoiets als een belofte aan Bouber bestond. Het was wel niet waarschijnlijk, maarde mogelijkheid was niet uitgesloten, dat hun inde zenuwachtigheid dier veelbewogen dagen iets ontsnapt was, dat Bouber inde oren geklonken had als een vaste toezegging. Dat was echter nooit de bedoeling geweest. Enfin, de Bioscoopbond vond, dat ik wel zekere rechten had, maar dat die in dit geval gehonoreerd konden worden met iets minder dan de helft van het overeengekomen honorarium. En zij deed dienovereenkomstig uitspraak. Toen wij gezamenlijk het gebouw verlieten kwam de brede firmant naast mij lopen en vroeg met kinderlijke trouwhartigheid of het geschil tussen ons hiermee nu in vrede was opgelost? Zij zouden eerlijk betalen. Ik kreeg toch maar een mooi sommetje geld in handen Zonder dat ik er iets voor hoefde te doen ... Wij moesten nou maar weer goede vrienden zijn. Misschien hadden ze mij weer gauw nodig voor een ander object. Want zij gingen door. O, de film, waar ze mee bezig waren, dat werd een juweel!... lets fabelachtigs, meneer, daar zou de wereld van staan te kijken!... Goud zouden ze verdienen, en daar gingen ze dan weer nieuwe films van maken, en natuurlijk stelden zij geweldig veel prijs op mijn medewerking. Het beste was dus maar van weerskanten het ongelukkige misverstand te vergeten en als vrienden te scheiden ... Hij was aandoénlijk. De firma deed een beroep op het gezond verstand: Ze was toch niet stapelgek om een scenario te betalen, dat zij niet verfilmde! En uit het feit, dat zij niet stapelgek was, bleek zonneklaar, dat ik niets te vorderen had. Het leek veel op een bewijs uit het ongerijmde. En ongerijmd bewijs was het in ieder geval. Ik moest er een beetje om grinniken ... De lange, magere firmant keek somber en verachtelijk. Ik moest lachen. Ik moet tenslotte altijd lachen, als zulke mensen met Zulke argumenten komen. Het brede gezicht straalde van goede wil en verzoeningsgezindheid. Het penetrante parfum stonk. Het buikje stak overtuigend naar voren. De compagnon stond erbij als een levende demonstratie van sacherijn en noodlotsgevoelens. Zijn gezicht voorspelde de ondergang van hun firma in een zeer nabij tijdvak. Lachend sloeg ik inde uitgestoken mollige hand. Het was wel een beetje 'n griezelig gevoel, maar enfin ... „Allee, vooruit dan maar," zei ik. „En ik hoop van harte, dat u met de film onder de schone titel een kapitaal zult verliezen!” De brede firmant begon hoog te lachen, drukte mijn hand extra hartelijk en bedankte mij voor de goede wens. Toen herinnerde ik mij het bijgeloof, dat je aan het toneel en bij de film iemand alle denkbare rampen moet wensen, als je 't goed met hem meent: het lot heeft er plezier inde wensen omgekeerd uitte voeren... en de mensen verneuriën het lot, door listig zó te wensen, dat ze toch hun zin krijgen. Een ingewikkelde manier van met elkaar omgaan! Mijn advocaat wreef zich inde handen, toen ik hem het resultaat meedeelde. Het viel hem lang niet tegen. Ik keek hem minachtend aan. „Nou zien, dat je de duiten binnenkrijgt," zei hij bemoedigend. „Recht!” smaalde de jurist en grinnikte. „Ga nou maar mee!” „Goed, optimist.” Hij behoort tot het cynische soort rechtsgeleerden, die geen vertrouwen hebben in gezond verstand, gevoel voor recht en degelijke argumenten. Hij beweert altijd, dat als een zaak er buitengewoon eenvoudig uitziet, zodat een kind de juiste beslissing in twee tellen zou kunnen uitspreken, er een langdurig en netelig proces in het vooruitzicht is, waarvan niemand de uitslag kan voorspellen, eer een slaperige president die, lispelend en half verstaanbaar, heeft voorgedragen. Men noemt hem een sieraad van de balie, en bij vindt dat een tamelijk onaangenaam scheldwoord. Ik zou eigenlijk een hekel aan hem moeten hebben, maar hij kan zo verduiveld geestig zijn en hij maakte nog mooie sonnetten ook, zónder cynisme. Dus mogen wij elkaar graag lijden. Wij aten vrolijk. „Die worden morgen gestuurd: dat hebben ze beloofd." „Juist... Nou, als ze er overeen maand nog niet zijn, schrijf ze dan maar eens een briefje." „Ga maar mee de stad in: ik geef een beetje eten weg.” „Wacht daar nou mee tot je de buit binnen hebt." „Ach wat. Morgen ligt er een chèque. Zolang kan ik wel wat voorschieten. En ik ben ineen feestelijke stemming. Niet, omdat ik maarde helft krijg van dat, waarop ik recht had, maar omdat ik nou van die heren af ben." Toen wij afscheid namen, zei hij: „Als je binnen een week de chèque onder je ogen krijgt, moet je mij aanstonds opbellen: dan geef ik een uitgebreid diner bij Dikker en Thijs, met oesters en champagne en havanna's en alles wat je verder nog wilt... Tot ziens!” Nou, hij heeft geen diner behoeven te betalen, want het duurde een paar maanden en er moesten enige steeds onaangenamer brieven geschreven worden, eer het geld op tafel kwam na een formele bedreiging met de arbitragecommissie. De film met de afgrijselijke titel, het meesterwerk van de grote buitenlandse regisseur bleek tot mijn grote vreugde precies op het peil te staan, dat de filmfantasten als het enig mogelijke beschouwen: een eindje beneden nul. hadden zij er zulke grote verwachtingen van ... Maarde mijne werden vervuld. Later heeft de brede firmant mij ineen vertrouwelijke bui meegedeeld, dat zij er veertigduizend aan hadden laten zitten. „Precies wat jullie toekwam/' zei ik blij. Hij zuchtte eens en sprak filosofisch: „Een mens wordt met schade en schande wijs." Toen lei hij mij een plan voor, dat nog veel onogelijker was dan de film, die hem veertig mille gekost had ... Filmfantasten worden nooit wijzer ... Mensen uit de „branche”. Zwakke trillingen zonder ernstige gevolgen. L.C.B. verrijst aan de fïlmhemel. Een heus contract. Van tijd tot tijd klopte de film nog eens bescheiden aan mijn deur. Zonder ernstige bedoelingen. Alleen maar om te zorgen, dat zij niet vergeten werd. En om te waarschuwen: „Pas op! Beeld je niet in, dat ik je losgelaten heb. Je bent nog lang niet van mij af!" Bij wijze van ruk aan het draadje, waarmee een meikever dooreen ondeugende jongen vastgehouden wordt. Een heel zonderlinge en groezelige heer kwam heel geheimzinnig ineen café op mij toe en moest mij heel dringend, onmiddellijk en onder vier ogen spreken. Ik dacht, dat ie samen met mij een inbraak of sluipmoord wou beramen, maar dat was het toch niet: hij „was inde film". En ineens z&g ik het: ja, hij moest wel „inde film" zijn! In vrij begrijpelijk Nederlands bracht hij mij op de hoogte van zijn plannen en moeilijkheden. Hij had een prachtig idee voor een speelfilm, zoals in Holland nog nooit vertoond was. Een opwindende, spannende geschiedenis. Een daverend verhaal, groots en fijn tegelijk. Het middenstuk was formidabel. Hij wist al bijna precies, hoe dat in elkaar zat. Het was iets ACHTSTE HOOFDSTUK. overeen pindamannetje, dat een prins geweest was in zijn eigen land, in Europa optrad als Sherlock Holmes, en trouwde met een hooggeplaatste jongedame, na tal van glorieuze belevenissen en slimmigheden, waar iedereen van stond te kijken. lets geweldigs. Jordaan en Museumbuurt tot een geurige en prikkelende hutspot dooreengestampt, als ik begreep wat hij bedoelde. Ik wenste hem geluk en vroeg, waaraan ik de eer van zijn vertrouwelijke mededelingen te danken had. Daar kwam hij nu op: hij had geen goede titel, hij wist ook niet hoe het beginnen moest, hoe het verloop der historie zijn zou en wat voor slot er aan het geval gebreid moest worden. En daar had hij mij nu voor nodig. Ik was een vakman. Voor mij was het een kleinigheid om met de schitterende gegevens, die hij mij verstrekt had, een „exposee” te maken, dat klonk als een klok. Ik knikte. Juist. En welk honorarium hij van planwas voor dit exposee te betalen? Hij schrok zichtbaar voor zoveel verdorven geldzucht bij een man, die hij voor een kunstenaar gehouden had! „In onze branche,” zei hij en- ik slikte een lach weg, „in onze branche wordt geen honorarium betaald voor een exposee. Natuurlijk komen wij wel overeen, dat u later het draaiboek schrijft, waarvoor u dan wel betaald wordt.” „Dat valt me nóg mee,” lachte ik vriendelijk. „Maar „Nee, maar u weet wel bij wie u terecht gekomen bent.” „Eh... hoeveel zou zo'n exposee dan moeten kosten? ...” Het kwam er aarzelend en angstig uit. Ik kreeg medelijden en besloot hem maar meteen de genadeslag te geven. „Nou, met een paar honderd gulden komt u al een heel eind.” Hij werd groen in zijn gezicht. Met een blik van diep afgrijzen in zijn troebele ogen stond hij op, nam zijn hoed af en ging kapot heen. Zo verbouwereerd, dat hij vergat zijn koffie te betalen, die ik toen maar voor mijn rekening nam, en voorlopig noteerde op de post „onvoorziene uitgaven” van de eerstvolgende film. Ik wist nu, waarom die soort heren zo graag een optie of een exposee wilden hebben. Zij bezitten geen cent, maar beschikken overeen grote dosis vrijmoedigheid en spraakwater. Met een optie op een bekend werk of een exposee, geschreven dooreen man van naam, gaan ze de markt op. De filmmarkt. Zoiets is te verkwanselen aan mensen, die met filmplannen rondlopen en die zijn er legio. Als hij zelf een erkend filmfantast is, weet hij hier en daar mensen te zitten, die wel wat geld ziet u, in onze branche is het usance geworden om voor filmmensen geen pen op papier te zetten zonder vooruit betaald te worden." „Maar ik weet toch niet, waar u mee voor de dag komt?” over de hand hebben en ernaar snakken, daar op een slimme manier afgeholpen te worden. Want wat de filmfantast ook hebben moge aan waardevolle eigenschappen, als daar zijn: brutaliteit, woordenvloed, gebrek aan cultuur, inzicht, vakkennis en takt, een verbazingwekkende geestelijke grofheid en minachting voor het „filmpubliek"... één ding heeft hij automatisch niét, en dat is geld. En als hij dat toevallig wel mocht hebben, is hij niet van plan het te wagen ineen zo riskante onderneming als een film, die een kapitaaltje kost van tussen de zeventig- en honderdduizend gulden of meer, en waarvan de grootste deskundige niet kan voorspellen of er een kans op winst inzit. Terwijl de kans op verlies van ongeveer heel het kapitaal geenszins uitgesloten is. Vooral niet onder de handen vaneen of ïyieer filmfantasten ... Dus zoekt hij de gelukkige bezitters van wat dubbeltjes op en vertelt hun van zijn plannen, die een goudmijn betekenen: wat een onderwerp!... wat een schrijver !... wat een regisseur!... Opgelegd pandoer! En inde goedheid zijns harten heeft hij aan u gedacht en u uitverkoren om een dubbeltje inde onderneming te steken en daar minstens een kwartje voor terug te krijgen... In vertrouwen gezegd: het hele kapitaal ligt op tafel (er is een opmerkelijke voorkeur voor deze term!), maar er ontbreken een paar lorrige duizendjes. Er moet gauw beslist worden, want de banken zitten te springen om het ontbrekende te mogen aanvullen, maar hij gunt het u liever... kwestie van onberedeneerde sympathie... Voor hoeveel zal hij u den, hebben het een beetje moeilijker gemaakt. Er zijn meer en meer gedupeerden gekomen, die de onwijsgerigheid hadden kwaad te worden, omdat zij hun centen vergokt hadden en nu de onvolprezen Nederlandse „filmindustrie” belasterden als een Zwendelaarsbende! Maar het wil toch nog wel eens lukken: er zijn altijd weer renteniertjes, die niet aan de bekoring van de film kunnen ontkomen en inde vlam vliegen. Men noemt zoiets met een verzachtende en alles verklarende term „particulier initiatief”, en er is nog altijd geen wet, die slimme mensen verbiedt onnozele mensen over te halen geld te steken ineen dubieuze onderneming, noch een, die onnozele mensen het recht ontzegt hun zuurverdiende centjes aan slimme mensen te geven, die dit geld wagen zonder zelf risico te lopen. Want de man, die u vertelt, dat hij veertigduizend gulden aan een film „heeft laten zitten”, die man heeft behoorlijk verdiend aan verhuurprovisies en dergelijke, maar zijn geldschieters zijn geld-in-schieters geworden en mogen zich verheugen in zijn meewarig gezicht en zijn diepgevoelde teleurstelling om de onbegrijpelijke domheid van het bioscoop-publiek, dat het meesterwerk niet wist te waarderen. Er kwamen meer zulke gentlemen om mijn mede- noteren? ♦.. Tien of vijfduizend? ... Duizend kan ook al, hoor, want er zijn liefhebbers te over! Op deze wijze is het inderdaad aanvankelijk gelukt de nodige kapitalen bij elkaar te brengen. De débacles, die elkaar in akelige regelmaat opvolg- werking vragen. Hun onderwerpen waren gewoonlijk om van te rillen. Overigens bliezen zij zonder uitzondering haastig de aftocht, als er vooruit betaald moest worden. Ik moest ook een foto afstaan voor een soort filmkalender, waarin alle vooraanstaande mannen der filmwereld den volke werden voorgehouden. Ik wou dat niet, maar als u denkt, dat daarmee de kwestie van de baan was, kent u de mensen niet, die „inde filmbranche” werken. Als zij het op u voorzien hebben, helpt er geen lieve-moederen aan. Zij houden vol met de harnekkigheid van bloedhonden. Geen argument kan hen ontmoedigen, geen woedende uitval afschrikken. Op de onverwachtste ogenblikken springen zij weer op je af, ergeren je opnieuw, matten je af, tot je eindelijk begrijpt, dat er maar twee wegen zijn: krankzinnig worden of je gewonnen geven. Dus kwam de foto inde filmkalender, alleen maar met het woord: „auteur” eronder. Dat was al een hele overwinning, want het was de bedoeling er heel mijn zondenregister op litterair en filmgebied bij af te drukken. Die filmkalender was overigens buitengewoon amusant. Wij hebben gekrinkeld van het lachen, toen wij het zilverachtig ingebonden boekwerk doorbladerden. De interessantste onbekendheden kwam je erin tegen. Schone jongemannen en dito jongedochteren met imposante schuilnamen, die op elk wit doek een goed figuur zouden slaan (de schuilnaam bedoel ik!). Echte kunstwerken van foto's. En een vermelding Ik kan niet zeggen, dat ik mij bijzonder thuis voelde in dit illustere gezelschap, maar er was een troost: er stonden meer onopvallende mensen tussen, die gewoonlijk ernstig genomen werden, en die waarschijnlijk evenals ik na talloze overrompelingen het hoofd inde schoot gelegd hadden om eindelijk weer eens rustig aan hun gewone werk te kunnen denken. Bizondere voordelen heeft de kalender mij niet opgeleverd. Maar daar was het ook niet om begonnen, denk ik. Dit alles waren maar speldeprikjes van het monster, dat niet geheel en al vergeten wilde worden, omdat het toch ernstige plannen met mij had. Op een mooie zomerdag werd het net over mijn hoofd dichtgeslagen. Er was eindelijk een man opgestaan, die de vaderlandse filmindustrie uit de impasse zou redden en haar op een behoorlijke basis zou zetten. Hij had een combinatie weten te vormen, die een moderne filmstad ging bouwen. Er was een oud landgoed gekocht met een kasteel ineen uitgestrekt park, van alle kwaliteiten, die de delinquent aankleefden: speelde mee inde Gijsbrecht (er stond niet bij, dat hij als soldaat bij het verhaal van Vosmeer de Spie toeluisterde), in „Hamlet” (waar hij op schildwacht stond en „Wiedaar” mocht roepen), spreekt Duits, kan dansen, zwemmen, schaatsenrijden en boksen, tenorstem, speciaal geschikt voor rollen inde elegante wereld. Dat hij bovendien een aanmerkelijke dosis „sexappeal” had stond er dan niet bij, maar daar bleef de foto borg voor ... waarom eeuwenoude bomen zich spiegelden in gladde vijvers. Drie grote studio’s werden er gebouwd, laboratoria voor het ontwikkelen der films, alle technische installaties voor de verzorging van het geluid. De filmwereld hield de adem in. Zou er werkelijk eindelijk iets komen vaneen planmatige, goed geleide en kapitaalkrachtige industrie? Het had er alle schijn van. De uitgaven voor de schepping van deze filmstad waren hoog genoeg om aan te nemen, dat mensen, die deze bedragen konden fourneren inde voorbereiding, niet verlegen zouden zitten om de paar ton, die nodig zijn om een doorlopende productie op touw te zetten. De filmfantasten liepen rond, groen van afgunst, zenuwachtig kwaadsprekend over de grootheidswaanzin van die opscheppers met hun filmstad, die nooit kon renderen. Zij probeerden te schateren om het boerenbedrog, en stikten bijna van kwaadaardigheid, omdat de aangekondigde plannen waarachtig ook nog uitgevoerd werden. Filmmagnaten in Amerika worden aangeduid met voorletters: laten wijde Hollandse filmmagnaat L.C.B. noemen. L.C.B. was in korte tijd de meest gehate en belasterde man inde filmwereld. Hij was niks meer of beter dan de andere filmfantasten, misschien had hij een beetje succes in zaken, omdat hij een onbeschaamde halsafsnijder was, die een ander het licht inde ogen niet gunde, en geen moraal kende. God weet met welke Hij kwam op een Zondagmorgen ineen grote Minerva, en vergezeld vaneen regisseur. Het zag er verdacht echt uit, en ik bereidde mij voor op een blufcomedie als die ik kende uiteen langzamerhand indrukwekkende rij ervaringen. L.C.B. had iets Amerikaans over zich, maar niet in onsympathieke mate. Hij sprak rustig en Zakelijk, vermeide zich niet in brallende eigenlof of een tentoonstelling van grote plannen. Hij liet geen millioenen voor mijn ogen schemeren. Hij vertelde, dat hij allang de wens koesterde van dit boek een waardige film te maken, die eindelijk het peil zou hebben, dat geëist moest worden, als wij ons verlossen wilden van de nachtmerrie der voddige producties, die de Nederlandse film alle crediet deden verliezen. Toen hij even de kamer uitwas, vertrouwde de regisseur mij toe, dat hij eigenlijk de man was, die het idee gekregen had, het boek te verfilmen. Ik herinnerde mij misschien wel, dat hij mij indertijd uit Berlijn om optie gevraagd had. Misschien kon ik uit dankbaarheid in mijn contract met L.C.B. de bepaling laten opnemen, dat hij onvoorwaardelijk de regie zou moeten voeren. Ik had er niets op tegen. L.C.B. vroeg mijn condities. Een onaangename vraag. valse voorspiegelingen hij de geldmensen in deze krankzinnige onderneming gelokt had! Een tijgerhaai was bij hem vergeleken een goedaardig schaap! L.C.B. kondigde aan, dat hij mij spreken wou in verband met plannen om een film te maken van „Merijntje”. Als de zaak ernstig bedoeld is, moet je op je tellen passen. Is het bluf, dan kun je je vermaken door met fantastische cijfers te jongleren. Maar wat zijn reële voorwaarden? Wat weet ik van de mogelijkheden, die in zo'n werkelijke film zitten? Als ik te weinig vraag, zit ik er aan vast. Als ik te veel vraag, mislukt de hele geschiedenis. Wat is te weinig? Wat is te veel? Het Zweet brak mij uit. „Doet u maar een voorstel," zei ik benauwd. Maar dat bleek de gewoonte niet te zijn. Het voorstel moest van mijn kant komen. Dus deed ik tenslotte een voorstel. Een vaste som, een percentage van de inkomsten. De helft van de vaste som uitte keren bij het tekenen van het contract. * Tot mijn ontzetting waren er geen bezwaren. De conclusie lag voor de hand: ik was natuurlijk veel te bescheiden geweest. Je moet eisen stellen, waar ze van beginnen te kermen!... Dan kan je altijd nog wat water bij je wijn doen... Stomme idioot, die ik weer was!... Het contract werd meteen opgemaakt en getekend. Er kwamen allerlei technische voorwaarden in, die tot de „usance van het vak" behoorden en waarvan ik de draagwijdte zelfs niet vermoeden kon. Maar wij waren bonafide mensen, betrouwbaar tot in onze vingertoppen en dus zou het wel in orde zijn ... Een half uur later suisde de Minerva met producer en regisseur weg, en ik zat bij mijn tafel en keek verbijsterd naar het getekende contract. Het was veel te vlug gegaan. Het was gewoon een overrompeling. Als overeen maand die chèque er nog niet was, zou ik het contract maar opleggen, en kon ik weer rustig verder leven tot de nieuwe aanval kwam... De volgende dag arriveerde de chèque ... Het was ernst!... Het wjs echt!... De bank weigerde niet eens de chèque te verzilveren! Er was een brief bij: of ik maar spoedig beginnen wou met het te leveren draaiboek. Een gestencild voorbeeld werd mij toegestuurd, dan wist ik zo ongeveer hoe het moest. De koorts kwam in verergerde mate terug. .. Haha!... Nu gingen we een echte film maken! Eindelijk zou de sluier opgelicht worden en alle geheimen van het wonderbare vak mij onthuld ... Het werd opwindend ... Zou dit nou echt zijn? Zou er werkelijk iets van komen? Als de helft van de vaste som binnenkwam, zou ik er iets van beginnen te geloven. Die moest betaald worden bij het tekenen van het contract. Dat stond er zwart op wit in!... Maar hij was niet betaald. L.C.B. liep niet met zoveel geld in zijn zak. Hij zou een chèque sturen. Filmmagnaten werken met chèques. Zelfs de filmfantasten doen dat. Maar je krijgt ze Zelden te zien, en als ze verschijnen, komen ze met eindeloze vertraging ... NEGENDE HOOFDSTUK. Wijde perspectieven. Een grootse toekomst glimlacht veelbelovend. Venijnigheidjes van het monster. De Dr. uit Wenen. Ik schreef het draaiboek. Rustig. Want ze stonden nu niet achter mij om mij iedere volle bladzijde uit mijn handen te scheuren. Er was geen haast. Vóór het volgend voorjaar konden we toch niet beginnen. Het was een prettig werk. Ik had toch wel iets geleerd met het schrijven van het niet verfilmde blijspel. Het mij toegezonden voorbeeld was een model van filmwaanzin, maar technisch zat het goed in elkaar en ik kon er mijn voordeel mee doen. Onder het schrijven zag ik de scènes op het witte doek voorbij draaien. Ik vond, dat het best lopen zou en verheugde mij geweldig op het ogenblik, dat ik het ook zou zien in de werkelijkheid, op het toverachtige doek. Af en toe. had ik een onderhoud met L.C.B. Wij spraken weinig over de op handen zijnde productie maar veel over de film in 't algemeen en de Nederlandse in het bijzonder. Wij schoten goed op. Hij verachtte de filmfantasten, waarmee ik tot nu toe te doen gehad had, net zo grondig als ikzelf. Hij lachte gul om mijn verhalen, kende de heren van nabij en verwonderde zich erover, dat ik ze niet van de aanvang af de deur uit geschopt had. Ik vond dat nou net iets voor mij. Hij ook. Zijn productie moest peil hebben en dat zou ook in de staf van medewerkers tot uiting moeten komen. Als we het eens konden worden over de condities, was er natuurlijk over te denken. Maar dat had nog even de tijd, want er was te doen, eer alles in kannen en kruiken was. Dat kon prachtig worden! Ik zag mijzelf al tronen ineen wijdse kamer van het oude kasteel met uitzicht op de blinkende vijvers, waarover zich dromerig de eeuwenoude bomen bogen, wandelen inde lanen van het schone park, mediterend over de verrassende intrige van onze nieuwste film, zoekend naar de best sluitende oplossing, en energiek het hoge peil handhavend, dat L.C.B. en ik noodzakelijk vonden en waartoe wij ook, voor den duivel, in staat waren!... Dank zij onze samenwerking zou er een Nederlandse industrie ontstaan op internationaal niveau. Je kunt een film financieel binnen de perken van de mogelijk- Al pratende bouwden wij een Nederlandse productie op, die er mocht zijn. Als de zaak eenmaal liep, zou hij een letterkundige nodig hebben als vast dramaturg. lemand, die stoffen zou zoeken en het ingekomene beoordelen en desnoods bijwerken. lemand, die kijk had op wat film eigenlijk was en niet tegen een beetje werk opzag, want inde film werd ontzettend hard gewerkt, als men eenmaal van stapel liep. Een interessant werk... heden ineen klein land houden zonder dat het peil daaronder behoeft te lijden. Er wordt met geld gesmeten inde filmwereld, alles in navolging van Hollywood, waar de mogelijkheden onbeperkt zijn ... Maar mooie en goede dingen maken met weinig geld, voorzichtig alles vaststellen, geen sprongen in het duister maken, alleen het beste aanpakken, eenvoudig maar superieur ... een prachtige taak voor mensen met geweten en met begrip voor dit wonderlijke vak... dat een kunst is met nog tal van onvermoede mogelijkheden. De illusies bloeiden in volle fleur op. Illusies kunnen werkelijkheid worden. Als je je kans maar krijgt, er bovenop gaat zitten en niet tegen werken opziet. L.C.B. scheen vertrouwen in mij te hebben, zoals ik in hem. Met ons tweeën zouden we heel wat kunnen bereiken. Ik begon al rond te kijken naar talenten onder de jongeren om hen naar ons toe te trekken, als de tijd gekomen zou zijn. Want het werd natuurlijk een reuzenonderneming, die elk jaar zou uitgroeien, verbindingen zou krijgen met het buitenland. De artistieke leiding daarvan te hebben, was een eer en een genot. Maar in zo'n millioenenzaak kan je niet alles alleen doen. Je moet je mensen weten te kiezen. Dat was ook de grootheid van Napoleon! Enfin, dat kon je aan L.C.B. en mij overlaten!... Wij waren allebei enthousiastelingen, mensen met In afwachting moest ik natuurlijk doorgaan met mijn gewone werk. Maar vaak zat ik dromerig voor mij uitte kijken. Naar het visioen van de toekomstige bedrijvigheid met zijn fantastische mogelijkheden ... Doch ook dat sleet weer. Lange tijd hoorde ik niets van L.C.B. noch van mijn ingeleverd draaiboek, noch van vastomlijnde plannen, waarin ik mijn plaats zou hebben. Gebeurde er iets op het landgoed? Inderdaad gebeurde er iets. Er werd een film voorbereid. Maar het was mijn film niet. De voor de hand liggende verklaring, die L.C.B. mij gaf, was alleszins bevredigend. Mijn film moest iets bizonders worden. Als het ware het visitekaartje van de toekomstige grote filmproductie-firma. Dat eiste een langdurige en zorgvuldige voorbereiding. Nu maakten ze eerst maar een andere film, die er niet zozeer op aan kwam, een speurdersgeschiedenis, waarmee ze even een bom duiten verdienen zouden om dan met zoveel te groter elan het eerste grote, werkelijk belangrijke werk aan te pakken. Hij had een Duitse regisseur, een eersterangs vakman... Alles ging prachtig. Ik zou er wel gauw van horen! Meer dan een jaar was verstreken sinds het contract getekend was. durf en werkkracht, niet eigenwijs, maar zelfbewust juist inde mate, die nodig is om respect af te dwingen en het succes aan te trekken. Wij zouden het de wereld wel eens laten zien!... Ik zou op reis gaan. Het was telkens uitgesteld, maar half Augustus was eindelijk alles geregeld. Dé koffers stonden gepakt. De volgende morgen zouden we vertrekken. Na het eten werd ik opgebeld. Het kantoor van L.C.B. was aan de telefoon. De Duitse regisseur was aan het toestel. Hij wou mij wat vragen. „Over Merijntje?" „Nee, dat komt later aan de orde. Ik wou u vragen of u de hoofdrol wilt spelen inde film, die we nu gaan draaien.” „Ihik?" „Ja, meneer. Ik heb uw portret in die almanak gezien. U bent precies de man, die ik. nodig heb." Ik schoot ineen lach. „U hebt verkeerd gelezen. Onder dat portret staat „auteur" en geen „acteur". Een grappige vergissing 1” „Geen vergissing. Ik heb geen acteur nodig. Uw kop staat mij borg, dat u dit personage spelen kunt en goed ook. Voelt u er iets voor?" „Maar meneer, hoe komt u erbij ? Ik heb nooit toneel gespeeld na m’n twintigste jaar ineen dilettantengezelschap." „Prachtig. Dat moet ik juist hebben! Mag ik op u rekenen? Ik voorspel u een groot succes!” Ik lachte. „Dank u. Wanneer begint u?" „Begin volgende week." „Jammer, ik moet morgen op reis, en ik ben zeker 4 Marijntje in Filmland. Ik ging op reis en kwam terug, en hoorde niets van de voorgenomen film, en ging weer aan mijn werk met de vage gewaarwording, dat er toch nooit iets van komen zou. Men had mij gewezen op een trucje, dat blijkbaar niet alleen bij het toneel inheems is: als een ondernemer een stuk of een stof liever niet aan een ander overlaat en toch geen zin heeft er zelf werk van te maken, verzekert hij zich van de rechten, betaalt het gevraagde voorschot, maar verzuimt in het contract een datum vast te leggen, waarop stuk of film vertoond moeten worden. De gevleide en hoopvolle auteur steekt het voorschot in zijn zak ... en hoort nooit meer iets van de betrokken weldoeners. Een aardig trucje. Je moet er maar op komen!... Ik had mij al bij deze gang van zaken neergelegd. De met zoveel kapitaal en ophef gestichte filmstad had een sof-film geproduceerd, die wel met de nodige bombarie aangekondigd was, maar een kernachtig verlies opleverde. een week of vijf, zes weg. Kunt u niet zolang wachten?” „Nee. Kunt u die reis niet uitstellen?” „Nee, 't spijt me.” „Mij ook. U zou verblindend geweest zijn!” „Daar twijfel ik niet aan, als u het zegt.” Lachend hing ik de haak op en wij amuseerden ons met de gedachte, dat ik daar bijna met één klap tot filmster gebombardeerd was! Later zei deze regisseur mij pas, dat er inde filmbranche „lauter Verrückte” werken. Toen begreep ik, hoe hij bij zijn hardnekkig aanhouden gekomen was ... En verder gebeurde er niets. Het zou dus wel op de oude manier in mekaar zakken ... Blijkbaar hadden ik en anderen ons in L.C.B. lichtelijk vergist... Vaneen eventuele benoeming als dramaturg hoorde ik ook niets meer na mijn laatste brief, waarin ik op zijn verzoek mijn condities geformuleerd had ... Juist toen ik alle hoop definitief had opgegeven, werd ik uitgenodigd naar Filmstad te komen om over de verfilming van mijn boek te spreken. Het bleek, dat mijn draaiboek gewogen en te licht bevonden was. Er bleek trouwens, dat Hollanders eigenlijk helemaal geen draaiboek kunnen schrijven. Zij kunnen evenmin iets anders op filmgebied. Ze zijn heel aardig en in sommige opzichten zelfs niet onbegaafd, maar van filmen hebben alleen buitenlanders verstand. Zo denken niet alleen de buitenlanders er over, wier standpunt begrijpelijk en voor hen voordelig is, maar ook de filmfantasten, die zich door g'ezegde buitenlanders als kinderen aan de neus laten rondleiden. Zonder draaiboek begin je natuurlijk niets. Het mijne had zijn verdiensten, maar het was niet filmisch genoeg ... Magisch woord!... Als men niet meer weet op welke grond iets afgekeurd moet worden, komt er iemand, die met sombere stem verkondigt, dat het niet filmisch is. Daarmee is alles gezegd. Een sfeer van schrik en afkeer legt zich rond het besproken object. .. Gelukkig was er nog een oplossing te bedenken. Men kende een eminent draaiboekschrijver, die in Wenen Ik keek eens naar de producer... Want dat was nou allemaal goed en wel, maar zo’n meneer moet eerst uit Wenen komen, en dan hier werken, en dat alles kost geld. Erg veel geld. Meer waarschijnlijk dan een Hollands auteur voor heel zijn film te zien krijgt. En eigenlijk was het toch mijn taak geweest een draaibaar scenario te leveren. Maar aangezien ik nu eenmaal een kruk was, stapte L.C.B. over mijn bezwaren luchtig heen en beval, dat er naar de Weense grootmeester geschreven zou worden... Als hij gearriveerd was, zouden ze hem met mij in verbinding stellen, en dan zou je eens wat zien!... De Weense Dr. kwam inderdaad. Hij was een aangenaam mens, met wie je genoegelijk praten kon. De meeste Weners zijn aangename mensen en kunnen allergenoegelijkst babbelen. Zij vleien je onopvallend en je voelt je gemakkelijk met hen thuis. Duits sprekende Parijzenaars. Vermoedelijk dien je ze ook even weinig ernstig te nemen. Maar het is prettig omgaan met hen. Je kunt je zo echt knus verbeelden, dat ze woonde. Niet zo’n gewone draaiboekdraaier, maar een man van verfijnde cultuur, met Dr. voor zijn naam er zijn weinig Weners, die dit predicaat niet voor hun naam hebben... of zetten en die zeer Zeker de man was, die mijn werk begrijpen kon en op de juiste wijze filmisch verwerken. Een buitengewoon man. Wij voelden ons allemaal gelukkig dat deze man bestond, en hoopten, dat hij de ongeloofwaardige goedheid hebben zou, zich met ons onderwerp bezig te houden ... alles menen, wat ze zeggen, dat je elkaar ongelofelijk goed verstaat en broederlijk gezind bent, geen betere vriend hebt. Dan schiet er niets anders over, dan je maar blindelings aan hun handen toe te vertrouwen. Dat deed ik dan ook. De resultaten bleven niet uit. Volgens zijn verklaring was mijn boek groots en geweldig, en tegelijkertijd fijnzinnig en vaneen subtiele waarneming, als geheel „ganz einmalig in die Weltliteratur.” Na deze betuigingen was ik er zeker van, dat hij het zou behandelen met al de zorgvuldige eerbied, die tegenover zo’n werk vaneen fijn cultuurmens verwacht mag worden. Maarde Weense Dr. behoorde tot de wereld van de film en toen hij ging zitten om een ontwerp voor een draaiboek uit de roman te maken, gooide hij zonder zich een ogenblik te bedenken alle fijnzinnigheid van zich af, overwoog alleen de eisen van de film, zoals die zijn vastgesteld dooreen soort erecode der eerloosheid, stelde zich in op de zonderlinge eigenschappen, die men het bioscooppubliek toedicht, en ging dienovereenkomstig zijn gang. Het resultaat was enigszins verbijsterend. Vóór ik omviel van verbazing en woede, dacht ik gauw aan het vroegere scenario van de vader met het beeldschone zoontje, en dat kalmeerde mij een beetje. Want zó allerverschrikkelijkst onzinnig was het niet... Hoewel nog erg genoeg. Ik begreep het niet vaneen man, die zo'n gunstige indruk gemaakt had. Dat behoeft natuurlijk ook niet. TIENDE HOOFDSTUK. Bokkesprongen van de filmgeest. Concilie van deskundigen. De auteur waagt ook een schuchtere opmerking. Ik zal u niet vervelen met een opsomming van alle bokkesprongen, die de Dr. uit Wenen zijn geest had laten maken om inde buurt te komen van de geestesgesteldheid, die men in filmkringen bij voorkeur zijn publiek toeschrijft. Het zal voldoende zijn, als ik u één kleine episode navertel. Die was zo: Merijntje komt met de Kruik bij meneer Waker, de schrijver, en zijn .vrouw, die zo’n diepe indruk op de kleine jongen maakte. Deze dame was zangeres geweest en haar huwelijk kinderloos gebleven, wat niet de bedoeling was en waaronder zij tamelijk gebukt ging. Merijntje maakt op de Mevrouw een nog veel diepere indruk, dan zij op hem. Hij wordt meteen te logeren gehouden, zonder dat nochtans zijn ouders op de-hoogte worden gebracht: dat is bij zulke mensen niet nodig natuurlijk. Mooi tafereel: Merijntje in Inde filmwereld hóef je niet alles te begrijpen. Maar aanvankelijk weet je dat nog zo niet, en dan doen Zeker soort dingen ongewoon aan. Je maakt je ervoor overstuur, zonder te beseffen, dat dit dwaasheid is ... Later wordt je wijzer en bezit je ziel in lijdzaamheid .. een pyjamaatje ineen weelderig bed, mevrouw Walter aandoénlijk aan 't moederen, tranen van tedere gevoelens. De volgende dag komt de Rolls-Royce voor herinner u, dat meneer Walter een Nederlandse letterkundige is! en Merijntje wordt erin gezet; onderweg wordt de Kruik óók opgenomen en gezamenlijk gaat de rit naar Rotterdam: Mevrouw Walter moet daar zingen op een middagconcert. Prachtige gelegenheid om het landschap te laten zien. De Kruik en zijn vriendje krijgen vrijkaartjes en gaande stad in. Prachtige gelegenheid tot panorameren van de camera door de havenstad. Als ze na veel verbazingen van Merijntje aan het concertgebouw komen, zijn ze hun vrijkaartjes kwijt. En alle betuigingen, dat zij vrienden zijn van de zangeres en haar gasten, kunnen de strenge suppoost niet vermurwen: zij mogen niet binnen. Gelegenheid tot komische situaties. Beteuterd gaande Kruik en Merijntje dan op een bank inde hal hun boterhammen zitten opeten. Zoals verbijsterde dorpsmensen dat onder zulke omstandigheden onvermijdelijk doen. Uit het boterhammenpapier van de Kruik vallen dan de vrijkaartjes op de grond: dit ziet het publiek, maar blijft onopgemerkt door de twee vrienden. Zie je het publiek de stuipen krijgen van het lachen? Daarna alweer onvermijdelijk bij een schuchter Brabants dorpsjongetje! gaat Merijntje zo’n beetje rondlopen inde hal en de gangen, komt bij een deur en doet die open. Achter de deur ziet hij een trap, „Oons Lievrouwke!” De zangeres, zonder haar lied te onderbreken, kijkt omhoog, ziet haar dierbare vriendje, glimlacht hemels en zingt hem orgelend haar lied toe: „Tralalalaaaah!” Waarschijnlijk een of andere Italiaanse serenata. U begrijpt, hoe verondersteld wordt, dat het publiek hierbij in sentiment wegsmelt en in bewondering achterover rolt voor deze geniale verbetering van mijn roman ... En als u nu als nuchter Hollander niet begrijpt, hoe zo’n meneer, die toch Dr. is en praten kan als een fijnzinnig man, aan zulke daverende onzin komt, vergeet u een paar belangrijke dingen; deze episode geeft de filmschrijver gelegenheid zijn publiek te vertonen: een Rolls-Royce met een gegalonneerde chauffeur, landschapsbeelden, stadsdrukte, haventaferelen, een zangeres in donderend toilet ineen zaal vol deftig aangedane figuranten. Filmische elementen van de eerste rang, dames en heren. Wat betekent daarbij dat beetje psychologische nonsens en onbestaanbare situatietekening? Film is film vóór alles, en wie dat niet begrijpt is een leek, wie daar niet die hij oploopt. Boven komt hij weer op een gang, en weer vindt hij een deur, die hij opent. Daardoorheen komt hij dan op een balconnetje, dat uitsteekt inde zaal, waar Mevrouw Walter vlak onder hem op het podium staat te zingen voor een zaal vol aandachtige mensen. En het jongetje op het balcon hoe natuurlijk! roept verheugd naar beneden: alles voor wil opofferen is niet waardig voor het stralende aangezicht van de Muze der Film te verschijnen ... Er zaten nog meer van die listige grapjes in, maar deze ga ik stilzwijgend voorbij. U zult zich ook zonder dat mijn gemoedsstemming wel eeniszins kunnen voorstellen. Ik schreef een aantal min of meer gepeperde kanttekeningen bij het scenario-ontwerp, genaamd exposee, en voegde er ineen brief aan toe, dat ik met deze knoeiboel niets te maken wou hebben. Als er een draaiboek kwam naar dit ontwerp, zou ik niet bij de verfilming aanwezig zijn en door middel van de pers laten weten wat de oorzaken van mijn ontstemming waren. Verder moest de firma het zelf maar weten: zij hadden de rechten gekocht en konden zo'n slechte film maken als zij zelf verkozen. Er kwam een bemoedigend antwoord: er zou door de Weense Dr. natuurlijk rekening gehouden worden met mijn opmerkingen. Helaas konden wij er niet meer mondeling over van gedachten wisselen, want deze man was een dusdanige grootheid op filmgebied, dat hij naar Moscou geroepen was om daar óók een scenario te verzorgen. Onderweg en inde Russische hoofdstad zou hij dan het definitieve draaiboek voor ons wel gereed maken ... Ik had er weinig fidutie in. Inmiddels was er in Filmstad een eigenaardig enthousiasme aan het groeien onder de staf der medewerkers. De regisseur, de cameraman, de geluidsingenieur, Wonderlijk: het liet mij zo koud als steen. Het kon mij niets meer schelen. Ik had alle hoop opgegeven ooit nog tot een behoorlijk resultaat te komen en derhalve het besluit genomen, Gods water maar over Gods akker te laten lopen, mij nergens meer over te verbazen en mij zeker niet meer op te winden en kwaad te maken. Een schrijver, die gewend is ineen stille kamer zijn werk te overdenken, lang en zorgvuldig, aandachtig om te gaan met de personages zijner verbeelding tot ze het erover eens geworden zijn, dat en hoe ze geheeld zullen worden en in welke omstandigheden, is niet geschikt voor het tumult van die zonderlinge filmfabriekwereld, waar nooit rust heerst, waar de krankzinnigste ideeën rondfladderen als plots opduikende vleermuizen, niemand weet van waar gekomen. Hij doet beter er maar buiten te blijven. Er lopen te veel wonderlijke lieden rond, die er allemaal meer verstand van hebben dan hij en hem willen overbluffen met hun deskundigheid. Waar eisen maatgevend zijn, die hij van nature aanvoelt als tegen- raakten in vuur. Een meester inde rechten, die op de bureaux werkte, had het zo te pakken, dat hij zelf een draaiboek schreef, dat nog voorgelezen werd ook en daverend toegejuicht, behalve door de verantwoordelijke staf, die mij waarschuwde, dat er een volslagen waanzinnige op het oorlogspad was, die geen steen van mijn gebouwtje op de andere liet, en daar de wildste fantasiën nauwelijks wild genoeg voor vond. gesteld aan zijn kunst. Waar nooit een moment stilte heerst, waar alles door elkaar schreeuwt en iedereen zich bemoeit met dingen, waar hij geen begrip van heeft, waar de geestelijke proleet koning is en alle Zuiverheid voor de honden gesmeten wordt ten believe vaneen verondersteld minderwaardig publiek ... „Droomfabriek” noemde Ehrenburg de film, en dit woord met zijn humoristische contradictio in terminis openbaart al de tragiek die er voor de kunstenaar in verborgen ligt. Fijnheid is er uit den boze. Grove effecten kan de geest van de straat het beste volgen. Logica in psychologisch opzicht heeft er geen betekenis. Het onwaarschijnlijke wordt het publiek als werkelijkheid voorgezet en het slikt de onverteerbaarste brokken. De kunstenaar moet voortdurend het gevoel houden, dat hij tussen de tandwielen van een onbarmharige machine zit, die hem knarsend fijnmalen. In plaats van levende mensen, handelend uit de onweerstaanbaarheid van hun ingeboren karakters, moet hij ledepoppen vervaardigen, die handelen naar de welberekende foefjes van de film-mensen, „filmisch" opgediend tot stichting en vermaak van een publiek, dat nooit zo diep en onbarmhartig veracht werd ... Een wanhoop! En toch wou ik dit alles niet aanvaarden als noodzakelijk. Het wou er bij mij niet in, dat dezelfde mensen, die blijk gegeven hebben vaneen boek te houden zoals het geschreven is, plotseling verlangen datzelfde boek verminkt, vergrofd, verknoeid en ont- Ik wou het niet geloven. Ik verlangde naar een gelegenheid om te bewijzen, dat het anders was. Het draaiboek kwam. Ik hoorde er veel goeds van. Toen kreeg ik het te lesen. Het viel mij waarachtig mee. De ergste nonsens was er uit gelaten. Er waren vreemde dingen in gebleven, die mij niet aanstonden, maar ik behoefde het ook niet zonder meer te aanvaarden. Ik overdacht de toestand en schrok wakker .. Misschien kon er toch nog wel iets goeds van gemaakt worden... Het had de vorm van de zogenaamde „raamhandeling”. Het begin toonde de Kruik inde cel vaneen gevangenis, samen met een andere gestrafte. Zij raken in gesprek en de Kruik vertelt zijn geschiedenis aan zijn celgenoot. En wat hij vertelt zien we dan op het doek gebeuren. Af en toe komt er weer een stukje gesprek inde cel, waarna de handeling onder zijn vertelling verder gaat. Het leek mij volkomen overbodig om het zo te doen. Maar daar was over te praten. eerd te zien, als het inde vorm vaneen film voor hen vertoond wordt. Waarom? Worden de mensen plotseling barbaren, als zij de drempel vaneen bioscoop overschrijden? Kunnen zij tegenover het witte doek niet tot zichzelf inkeren en fijne gedachten genieten, Zoals zij die genoten bij het lezen vaneen boek? Moet er nutteloos, nodeloos en onschoon tumult komen inde plaats van het fluisteren der dromen, waaraan zij zich overgaven, toen zij het boek ondergingen? ... Ik kon het niet begrijpen. De Weense Dr. had het in het Duits geschreven. Het was op het kantoor dooreen kantoormens vertaald. De dialoog, die in het Brabantse dialect gehouden moest worden, stond er in stijf, boekerig, onhandelbaar Nederlands. L.C.B. ging niet over één nacht ijs. Hij vond het draaiboek niet overweldigend. Hij had het vage gevoel, dat hij het zo niet bedoeld had, dat het niet aan zijn verwachtingen beantwoordde. Dus riep hij een adviserende vergadering bijeen van allerlei mensen op wier oordeel hij prijs stelde. Een paar ouwe filmrotten, een filmcriticus, een filmmusicus, de technische staf, de schrijver zelf, wat vrienden, die het publiek vertegenwoordigden. De perschef las het scenario voor. Hij was geen voordrachtskunstenaar, wat ook niemand van hem verwachten of verlangen kon. Ik luisterde aandachtig. Ik moest er bijna om lachen. Het was een vrij droog en dor geval. Grijs en eentonig. Een zwaar sentimentele Mevrouw Walter, al zong ze Merijntje geen aria's meer toe vaneen podium naar een balcon. Onverteerbare dialogen. Zwaar en zonder de humor, die de tragiek in evenwicht houdt. Hoe kon iemand juist deze kanten van het boek verwaarlozen? Onder het luisteren zag ik alle fouten helderder dan tevoren ... Toen het geval voorgelezen was, bleef er even een onbehagelijke stilte heersen, die ik volkomen begreep. Daarop vroeg L.C.B. de aanwezigen een voor een hun oordeel te zeggen, maar het moest een categorisch Dat klonk bemoedigend. De filmcriticus sprak: „Ik begrijp' niet, hoe meneer denken kan, dat de vrouwen niet naar deze film zullen komen kijken: zij zullen hem juist willen zien. Het is m.i. specifiek een film om de vrouwen aan te trekken. Zwart of niet zwart doet er niks toe. De film moet gedraaid worden.” De filmmusicus oordeelden „Ik geloof niet, dat dit draaiboek nou de enige manier inhoudt om dit boek te verfilmen. Maar ik ben wel van oordeel, dat het boek verfilmd moet worden. En als dit draaiboek niet deugt, moet er een ander gemaakt worden. Maarde film mag de kans van dit boek niet verzuimen.” Er kwam een ander, die zei niet te begrijpen hoe men op het idee kon komen, dit boek te willen verfilmen: het had nou juist alles, wat het ongeschikt maakte voor een film. Een volgende begreep niet, hoe zijn ja of neen zijn, waarna een korte toelichting van het oordeel geoorloofd was. Dus: moest hij deze film draaien, ja of neen? De oudste filmrot kreeg het eerst het woord. Hij zei: „Deze film moet je niet draaien, want het wordt een sof. Er zit geen lachje in, het is allemaal even zwart. De vrouwen zullen naar deze film niet komen kijken, en je weet, dat een film, die de belangstelling van de vrouwen niet heeft, beter inde kast kan blijven liggen, want je verliest er de haren op je hoofd bij. Niet draaien.” voorganger dat nou zeggen kon, want het boek was als het ware voor de film geschreven. En zo ging het voort. ledere stem tegen vond weer een stem voor. L.C.B. werd er ongedurig van. Hij wist niet meer waaraan hij zich houden moest. Toen tenslotte de debatten hopeloos vastzaten, waagde ik het schuchter ook iets te zeggen. „Neem me niet kwalijk,” zei ik. „Het zal u wellicht verbazen, dat ik er op gesteld ben óók iets in het midden te brengen.” De meesten merkten mij nu eerst op en vroegen zich klaarblijkelijk af, waar dat goed voor was. Doch aangezien er geen direct verzet kwam, ging ik maar voort: „Ik ben het met de dames en heren, die dit draaiboek onaanvaardbaar vinden, geheel eens. Ik denk er net Zo over. Maar er zijn een paar dingen, die het moeilijk maken het juist te beoordelen. Ten eerste moeten de dialogen overgezet worden in het Brabantse dialect. Ten tweede moeten er scènes uit, die ik er onder geen voorwaarde in wil hebben. Ten derde moeten er scènes in, die ik onder geen voorwaarde wil missen. Ik stel voor, dat ik dit draaiboek mee naar huis neem, er een nieuwe dialoog in zet, scènes schrap en invoeg, en dat wij dan overeen week weer bij elkaar komen om te zien, hoe wij er dan over denken.” Ik zag aan de gezichten, dat ze niet veel vertrouwen in het experiment hadden. Zij waren allen op de een of andere manier ingewijden en de ingewijden weten, dat Nederlandse schrijvers geen begrip hebben van Het was tijd, de heren eens te laten zien, dat Nederlandse schrijvers toch niet helemaal idioten waren. „Wanneer denkt u klaar te zijn?” vroeg de regisseur. „Vrijdag.” „Over twee dagen?” „Over twee dagen, ja.” „Dan kom ik Zaterdag met mijn secretaresse. We blijven het weekend over en werken het samen door. Misschien zit het dan vóór Woensdag werkelijk nog op de een of andere manier in mekaar.” „Goed.” Ik sprong inde auto en racede mijn ergernis weg. Thuis viel ik aan het werk. Op filmmanier: van ’s morgens negenen tot ’s nachts drieën. Toen ’s Zaterdagsmorgens de regisseur en zijn secretaresse, vergezeld van de perschef bij mij kwamen, lag alles gereed. Wij liepen het door. Het scheen werkelijk nogal mee te vallen van zo’n onbevoegde malloot als een Hollandse schrijver is. Er werd niet veel over gepraat. Inde loop van de middag gingen ze maar weer weg, want er was niets meer te doen. De volgende Woensdag zouden we dan maar weer vergaderen met dezelfde troep ... de dingen, waar het bij een filmmanuscript op aankomt. Maar ze wilden niet onbeleefd zijn. Als ik zo gek was om voor niets te gaan zitten werken, moest ik dat zelf weten. Dus stemden zij toe met een wijsgerig glimlachje en de vergadering werd ontbonden. Ik voelde mij grimmig gestemd. ELFDE HOOFDSTUK. Tot filmster gebombardeerd. Voorbereidend werk. Langzaam komt de machine in beweging. Een Merijntje gevonden. Toen ik die Woensdag aankwam, waren er timmerlui en metselaars in het park aan het scharrelen. De regisseur ik behoef er toch niet bij te vermelden, dat het een ander was dan die in het contract was aangewezen? vertelde mij, dat L.C.B. order gegeven had om dadelijk te gaan bouwen: de film werd gemaakt, ongeacht het oordeel van de vergadering. Mijn bewerking van het draaiboek had de doorslag gegeven, gelijk hij wel gedacht had. Ik voelde toch een kleine triomf. Er zou nog wel veel meer ellende komen natuurlijk, maarde eer was gered. Zo alleronmenselijkst stom waren Hollandse schrijvers nou ook weer niet! De lezing bevestigde de indruk van L.C.B. Niemand verzette zich meer. Dit was heel iets anders!.. Natuurlijk moest dit gedraaid worden. Hier zouden de vrouwen wèl naar komen kijken. Er was overal licht van humor gekomen. Alleswas in evenwicht... O, nee, als ze dit verleden week te horen gekregen hadden, zouden ze geen bedenkingen hebben laten horen ... Die raamhandeling, waar ze ook al zoveel bezwaren tegen hadden, was verdwenen. Nu was het alleen nog maarde vraag, waar ze een jongetje van- Hij knikte overtuigd en overtuigend tegen me. „Hoe komt u er eigenlijk bij?” vroeg ik verwonderd. Maar hij was niet te vermurwen. „U speelt die rol.” „Maar, man, die rol is van veel te veel beliang! Hij is wel niet zo groot, maar hij moet inde puntjes gespeeld worden, en ik hou hem voor heel moeilijk!" „Niet voor u... U hebt die pastoor zelf gemaakt. Niemand beter dan u kan beoordelen, in welke toon die man spreekt en hoe hij optreedt. En geloof mij nou maar: u kunt het. Laten wij er maar niet meer overpraten. Ik zal een contract voor u laten opmaken om die rol te spelen. Afgesproken?” „Nee. Daar moet ik eerst nog eens over denken.” „Onzin." Maar onzin of geen onzin, ik had er niet veel zin in en nog minder vertrouwen. „En wie weet er nu een Merijntje?” Ik wist er een. Een tijd tevoren was ik uitgenodigd dooreen Vlaamse rederijkerskamer, die het toneelstuk „Het Verraad” speelde. Ik was daarheen gegaan en had gedacht me inwendig een beroerte te zullen moeten lachen. Maar daan konden halen om de rol van Merijntje te spelen!... En een goeie Kruik! En een Janekee en een veldwachter en een pastoor ... „De pastoor speelt de schrijver zelf,” zei de regisseur. Hij was dezelfde, die mij om mijn „kop” had willen opknappen met de hoofdrol inde speurdersfilm. de voorstelling was misschien beter dan het beroepstoneel er ooit een gegeven had. Verwonderlijk was dat bij nader inzien niet: deze Vlaamse boerenmensen verschillen niet zoveel van de Brabantse, en zij hadnen hun eigen leven te spelen, wat hun buitengewoon vlot en goed afging. Alleen de paar „intellectuelen”, die erin voorkwamen, waren om zonder pardon dood te slaan. En het jongetje, dat de rol van Merijntje speelde, was onovertrefbaar. Een jongetje van negen jaar. Of het een mooi jongetje was? Nee, het was geen mooi jongetje. Maar het was precies het jongetje, dat ik nodig had. En hij kon de rol aan. Ik had zijn adres. Aarzelend werd er toe overgegaan zijn ouders te schrijven of zij bereid waren, hun zoontje de hoofdrol ineen film te laten spelen. Natuurlijk waren zij daartoe bereid ... Het is maar geen glorie, een zoontje te hebben, die een filmster is! En je wordt er nog steenrijk van op de koop toe! Dus kwam het jongetje met zijn vader. De hele staf kreeg een schok van schrik, toen zij het jongetje zagen. Een doodgewoon Vlaams dorpsjongere met een blond kuifje en een litteken naast zijn neus: hij was een poosje geleden met zijn gezicht in het prikkeldraad gevallen. Verlegen en houterig. Sprak nauwelijks hoorbaar, geïmponeerd door al die vreemde, deftige mensen, die met z’n allen de ook voor hem al wonder- Ik hield mijn hart vast. Ik vreesde, dat het jongetje van angst en opwinding bezwijmen zou. Maar na de eerste aarzelende zinnen werd de geest over het mannetje vaardig. Hij vergat ons en de vreemde omgeving, leefde helemaal in zijn gesprek met de vervaarlijke Kruik, dacht niet meer aan het publiek. Hij leefde op, zijn stem veranderde, kreeg kleur en uitdrukking, hij was guitig en bedroefd, blij en heerszuchtig, zijn bewegingen waren ongedwongen en raak, typeerden alles, wat hij uit moest drukken. De geringe stijfheid, die overbleef, was de stijfheid van het boerendorp, en een kwaliteit temeer... De deskundige staf zat geboeid te kijken en te luisteren ... Er behoefde niet veel meer te worden gepraat of overlegd: Marcel werd aangenomen in beginsel, de bijzonderheden zouden nader geregeld worden ... Die jongen was werkelijk een vondst. Er kwam een drukke tijd. De spelers werden een voor een gekeurd, zorgvuldig beoordeeld en aangenomen, als wij het eens werden. Toen moesten ze het Brabantse dialect leren spreken. Dat lijkt gemakkelijker dan het is. Er komen vele baarlijke filmwereld vertegenwoordigden. De vader was een schuchtere timmerman, maar zij hadden de regisseur van hun rederijkerskamer meegebracht, die hun de rollen ingestudeerd had. En deze deskundige zou nu met de jongen een paar scènes uit het toneelstuk spelen. klanken in voor, die een Hollandse tong niet maken kan. Ik matte mij af om die vreemde klanken zo te ontleden, dat de spelers begrepen, hoe ze inde mond gevormd moesten worden. Langzaam kwamen we Zo ver inde buurt als dringend noodzakelijk was. Er waren plotseling duizend dingen te doen. We moesten met de architect voor de decorbouw naar Brabant om de typische dorpshuisjes precies te kunnen namaken. Het interieur vaneen dorpskerkje, het algemeen aanzien vaneen dorpsstraatje met de hoefstal van de smid en de wat grillige plaatsing der huizen en schuren. De cameraman maakte gebruik van de gelegenheid voor een serie landschapsopnamen, die wij hier en daar als opvulling zouden kunnen gebruiken; wij maakten ons meester vaneen aantal ouderwetse plooimutsen met en zonder kroontjes, en de gehaakte witte mutsen, die de vrouwen thuis dragen. Er werden alvast „motieven” gezocht, karakteristieke plekjes, waar wij te zijner tijd buitenopnamen zouden kunnen maken... Inmiddels verrezen inde studio's de verschillende decors en werd in het park een heel dorpsstraatje gebouwd, zo bedriegelijk echt, dat het bijna griezelig was. De onderbouw van de kerk voor zover nodig om geen lege lucht te tonen bij het fotograferen. Het huisje van de Gijzens en de buurvrouw, dat van Blozekriekske met de schuur erbij, waar haar schervenhuis in was. De smidse met de hoefstal, de school met zijn hek erom, de pastorie. De bomen van het Midden onder het werk was er eensklaps strubbeling. De Vlaamse vriend, bij wie Merijntje in huis zou wonen gedurende de productie, en die op hem moest passen, begon te denken, dat hij in Hollywood was. Hij kreeg pretenties. Hij zou er dag en nacht bij moeten zijn. Hij insinueerde ook, dat wij hem eigenlijk de supervisie moesten geven over de manier, waarop de Brabantse dorpsatmosfeer moest worden aangebracht. De opmerking, dat de auteur zelf Brabander was en daarvoor zorgen zou, maakte geen indruk op hem. Evenmin als die, waarin hem aan het verstand gebracht werd, dat een Vlaams dorp en Vlaamse mensen niet helemaal identiek zijn aan de Brabantse. Hij hoefde geen fantastische bedragen te verdienen, maar moest toch zijn tijd betaald hebben. Er werd hem een voorstel gedaan om zijn tijd te betalen zonder dat hij zich met de film bemoeide. Hij zinspeelde erop, dat onder deze omstandigheden de ouders hun toestemming wel eens zouden kunnen weigeren ... als hij in die richting adviseerde ... Ik maakte mij ongerust over de hardnekkigheid van de man. De regisseur snoof een intrige. Wij gaven hem zijn afscheid en zaten tien minuten later inde auto, onderweg naar Vlaanderen, om de beschermer voor te zijn, en het contract getekend te hebben vóór hij met grapjes kon beginnen. Natuurlijk hadden wij inde haast de triptiek vergeten en moesten park speelden op onnavolgbare wijze de rol van bomen inde dorpsstraat. Het begon er alleraardigst uitte zien. in Bergen op Zoom de wagen vaneen vriend lenen om verder te gaan. Maar wij kwamen triomfantelijk met het contract in'onze zak naar Filmstad terug: er kon ons niets meer gebeuren ... De Vlaamse vriend bleek niet wraakzuchtig. Hij legde zich bij zijn nederlaag neer en hielp ons in alle opzichten. Hij was antiquair en verhuurde ons prachtige dingen voor het interieur van de kerk en de pastorie voor een bescheiden prijsje. Een brave man, waar we veel plezier van beleefd hebben. Wij hebben hem Zelfs nog een rol opgedraaid ... De regisseur bleef zaniken: ik moest de pastoor spelen. Op de duur kon ik niet anders dan toegeven. Ik zou mezelf tekort gedaan hebben, als ik maar stijf en strak was blijven beweren, dat ik daar te stom voor was. Ik liet alle verantwoordelijkheid voor hem, en behield mij het recht voor ermee op te houden, als ik zag, dat het al te afschuwelijk werd. Ik kreeg een prachtig gestyleerd contract met speeldagen en data van uitkering der gage. Toen voelde ik me toch wel erg gewichtig. Mijn kinderen vonden het alleen maar vermakelijk, wat me van hen tegenviel: het was toch nog heel wat anders de spruiten te zijn vaneen filmster dan die vaneen alledaags romanschrijver. Maar kinderen hebben niet veel gevoel voor de vaderlijke roem, is mijn ervaring; hun eerbied neemt er niet in de geringste mate door toe; dat gebeurt alleen in levensbeschrijvingen en romans ... Er moesten costuums opgeduikeld worden en uitgezócht. Voorde hoofdpersonen en voor de figuranten. „Nou, reken maar op een paar honderd, mannen en vrouwen dooreen.” „Een paar honderd?” De schrik sloeg me om het hart. „Natuurlijk. De mensen moeten toch de kerk vullen, en het dorpsstraatje als ze erheen wandelen. En het carnaval moet druk bezocht zijn, het dorp altijd vol leven.” „Maar waar haal je die vandaan?” „Daar zorgt de opnameleider voor. Die heeft een archief vol met kaarten, waar namen en portretten en adressen en kwaliteiten opstaan en elke dag kan hij er een paar honderd hier laten komen aanwandelen.” Bij de film gaat alles in ’t groot. Ik begon er plezier in te krijgen. Wij haalden winkels en magazijnen van costumiers overhoop en vonden wat we hebben moesten. Een bonte verzameling boerenpakjes en carnavalscostuums, een verhuiswagen vol. Uniformen, een pracht van een versleten en groen geworden soutane voor Zijn Eerwaarde, een droom vaneen zijden boerenjapon voor Janekee. De algemene kleedkamers voor de figuratie begonnen op een uitdragerij te gelijken. Een chaos, waar volgens mij niemand meer uit wijs kon worden ... De film werd zorgvuldig en vakkundig voorbereid. Het draaiboek kreeg zijn laatste technische bewerking; bij elke scène werd nauwkeurig aangetekend, welke „Hoeveel figuranten zullen we aan te kleden hebben?” vroeg ik de regisseur. verschillende instellingen de camera moest hebben om telkens in andere positie een ander onderdeel ervan op te nemen om het geheel het best tot zijn recht te doen komen. Er werden plattegronden getekend van de decors, waarin iedere scène speelde; hierop stonden de plaatsen van de meubels, die van de spelers en die van de camera duidelijk aangegeven, Zodat de scène „draaiklaar” gemaakt kon worden zonder dat de regisseur er naar om hoefde te kijken. Er werd een schema opgemaakt van de draaidagen binnen en buiten en voor iedere dag precies vastgesteld, welke scènes er gedraaid zouden worden. Ook dit schema werd in tekening gebracht, en opgehangen in het bureau van de regisseur, die elke avond met wellust een nieuw strookje met rode inkt zou besmeren, net zolang tot het ganse schema weggeschilderd zou zijn: dan was het werk voltooid... Maar voorlopig was het nog niet begonnen!... Onze onovertroffen architect liep rond met rollen tekeningen, die bekeken en gekeurd moesten worden. Overal werd geklopt en gehamerd, geschaafd en gezaagd. Bij de filmstad hoorde een timmerfabriek, waar de zagen huilden, de schaven ratelden, de draaibanken ronkten: daar werden de onderdelen van de decors gemaakt, deuren, ramen, wanden, desnoods ook meubels... In het park verrezen overal verrassingen : de hut van de Kruik onder zwaar geboomte tegen een achtergrond van hoog struikgewas; het huisje van Janekee met een bleekveld, een boomgaardje, schuurtje en hakblok. Het liep naar het eind van Mei. Het weer was prachtig.- Er werd besloten met de buitenopnamen te beginnen. Maarde grilligheid van het filmbedrijf openbaart zich op alle gebieden ... Wij begonnen toch met de binnenopnamen. Want er wasstaking inde Parijse studio’s en de Fransen wilden een film draaien in de Nederlandse filmstad. Daarom moesten wij op een bepaalde dag uit de studio's zijn en nu kwam het zo uit, dat wij geen tijd hadden eerst de buitenopnamen te maken. Die moesten dus daarna komen .. . En natuurlijk zaten wij toen met het prachtigste weer inde hete studio’s en vonden eindeloze regen, toen wij buiten moesten draaien. En even natuurlijk kwam er een kink inde kabel met de Fransen, die er van afzagen om helemaal in Holland te gaan draaien... Overal wasleven en beweging, drift en plezier m het werk. Tegen Pinksteren was alles in orde. De reclame deed haar werk. Er was veel belangstelling van buiten. L.C.B. was een goed zakenman en stelde gedurende de Pinksterdagen zijn park open voor belangstellenden, die eens wilden zien in welke omgeving een film nu eigenlijk gemaakt werd en hoe filmdecors er uitzagen. Zij moesten een paar kwartjes entree betalen. Er kwamen er duizenden en zij gingen zeer voldaan weg: nu konden ze meepraten over de wonderen van de filmwereld: zij hadden inlichtingen gekregen van de hoogste leden van de staf in eigen persoon. En L.C.B. had een kasje achter de hand voor tegenvallers ... Over zulke dingen maakt echter niemand zich in de filmwereld zorgen. ledereen begint integendeel onrustig te worden, als alles uitkomt zoals tevoren was vastgesteld. Dat maakt een onsolide en gevaarlijke indruk. Er moeten een massa dingen scheef gaan, als de film een normaal verloop wil hebben. ledereen moet zich aan iedereen en alles kunnen ergeren, reden hebben om overal tegen tekeer te gaan, anders voelt hij zich niet prettig, wordt achterdochtig, acht zich miskend en heimelijk bedreigd of bedrogen. Hij wordt zenuwachtig, omdat hij zijn zenuwen niet ineen doeltreffende en welgefundeerde ruzie kan ontladen, acht zich tekort gedaan inde mogelijkheid om zich behoorlijk uitte leven en zijn werk gewetensvol te doen. Je moet daaraan wennen. Maar als je de knepen door hebt, wordt het opwindender dan een hazardspel en je gaat ervan houden, omdat ieder ogenblik van de dag de onverwachtste verrassingen opduiken. Vervelen kan je je niet tijdens de productie vaneen film, al ben je nog zo geblaseerd en veeleisend ... Maar je moet er werkelijk eerst even aan wennen ... Wij draaien. Hoe een film wordt opgenomen. De figuratie en haar onuitroeibare illusies. Het spelen vaneen film is heel iets anders dan dat vaneen toneelstuk. Het is onmogelijk scène voor scène het hele scenario af te werken, zoals leken denken, dat gebeurt. Welke scènes achter elkaar gedraaid worden, hangt niet af van hun plaatsing in het stuk, maar van het decor, waarin zij spelen. Het grootste decor, dat dus in het atelier het meest inde weg staat, moet het eerst weer verdwijnen om plaatste maken voor andere; derhalve worden alle scènes uit het draaiboek die in dit decor spelen, achter elkaar afgewerkt, onverschillig waar zij in het stuk staan. Dat maakt de taak van de filmregisseur buitengewoon moeilijk, en die van de filmspeler eveneens. Want het is best mogelijk, dat de slotscène van de film het eerst gespeeld moet worden, daarna iets uit het eerste kwart van de rol, plotseling daarop het hoogtepunt en dan weer stukjes, die hierheen moeten leiden. Toch moet op elk punt van handeling en rol de kracht vallen, die juist daar, in verband met de voortgaande climax in het stuk, noodzakelijk is. En daar de spelers alleen aanwezig zijn, wanneer zij zelf wat te doen hebben en vrijwel niets weten van het doen en laten hunner collega's in andere scènes, is alleen de regisseur de TWAALFDE HOOFDSTUK. man, die weet uitte maken hoe en met welke kracht ieder ineen bepaalde scène spelen moet. Daarom is de regisseur ook heer en meester inde studio, en moet elke speler, ook de grootste ster, zorgvuldig gehoorzamen aan zijn minste aanwijzingen. Wie het volmaaktst weet te spelen zoals de regisseur het heeft aangegeven, is de beste filmacteur. Voor eigen initiatief van de spelers is zo goed als geen plaats. Toneelspelers, die voor het eerst inde film werken, hebben het zwaar te verantwoorden, en vinden het over het algemeen een onaangenaam en geesteloos karwei. Ons grootste decor was het interieur van de kerk en daarna dat van de herberg, waarin het carnaval gevierd wordt en waarbuiten de moor-d plaats heeft. Allemaal scènes met volle figuratie. Filmstad leek op die dagen een gekkenhuis vol raar aangedane mensen, die onwennig door elkaar liepen, door de regie en de assistenten heen en weer gedreven werden, geïnstrueerd, gemoedelijk toegesproken, afgesnauwd en weer op hun gemak gesteld, al naar de eisen van het ogenblik. Vreemde, opwindende dagen, waarin je begon thuis te raken inde gebouwen, onder de mensen en inde atmosfeer van dit wonderlijke, fascinerende, min of meer hysterische werk, dat men de productie van een film noemt. Het was eigenlijk zo rustig geweest op Filmstad. Bedrijvig, maar toch wel rustig'. ledereen praatte normaal, hielp het werk voorbereiden, had het druk, die zo goed als niemand spaarde. En die zou niet ophouden voor en aleer de productie achter de rug was. Zelf behoor ik tot de mensen, die wel vatbaar zijn voor de koortsbesmetting, maar daar 'naar buiten niet veel van laten merken. De koorts gloeide ook in mij tot de laatste dag, maar ik had er geen behoefte aan door plotselinge vlagen van woede en lawaaizucht afleiding te zoeken. Anderen hebben dat blijkbaar wel en dit voert dan herhaalde malen tot de onbegrijpelijkste tonelen, ruzies en botsingen tussen de mensen, die volstrekt niets tegen elkaar hebben. Werktijden zijn eigenlijk onbekende luxe in het filmbedrijf. De regisseur schrijft op het bord inde gang: „Voor morgen die en die scènes. Deze scène om acht uur draaiklaar.” Dat noemt men „de dispositie voor die dag.” Om acht uur 's morgens moeten dan meubels, spelers en camera gereed zijn om aan te vangen, de lichtjongens op de bruggen bij hun lampen, de rollen geleerd. Bij een goedlopende organisatie komt dan de regisseur met de mensen, die hij erbij nodig heeft, inde „set”, zoals de speelruimte genoemd wordt, controleert de boel, waarschuwt de geluidsingenieur, die met zijn assistenten inde cabine zit, en begint te repeteren. De cameraman heeft zijn lichtproeven al genomen, toont zijn resultaten, verandert maar maakte zich niet van streek. Men werkte gedurende normale tijden en ging weg, als het werk gedaan was, praatte er misschien nog wat over na en besprak, wat er de volgende dag gebeuren zou. Nu was er plotseling een koortsepidemie uitgebroken, wat de regisseur niet bevalt gedurende de tekstrepetities, en als alles eindelijk klopt, komt de eindrepetitie, waarbij licht en geluid nog eens scherp gecontroleerd worden en de eerste instelling van de eerste scène kan worden gedraaid. „Stilte!... Opname!" Electrische sirenes loeien over heel het terrein. Aan alle ingangen van de studio gloeien rode lampen op. Alle geluid valt stil; geen hamerklop mag meer gehoord worden, de machines inde timmerfabriek worden stopgezet. „Camera!" roept de regisseur. De cameraman staat achter zijn toestel, richt het, zet het mechanisme in beweging en zegt: „Loopt!” Van de geluidscabine komt het signaal: „Synchroon." Wat zeggen wil, dat de geluidscamera gelijk op loopt met de lichtcamera. Er staat een jongen voor de lens, die een bord ophoudt, waarop scène en nummer van de instelling aangegeven zijn; onder aan het bord is een latje bevestigd met een scharnier; de jongen heeft het latje in zijn hand. „Beginnen!" De jongen raffelt het opschrift van het bord af en klapt het latje met een luide slag tegen de onderkant van het bord. Hij heet dan ook de klapperjongen. Zodra zijn taak volbracht is, loopt hij voor de camera weg, en de regisseur wenkt de spelers te beginnen. Alles keert terug naar het punt van uitgang. De klapperjongen komt weer voor de lens. „Opnieuw!" Als alles tot het einde naar wens en zonder haperen verlopen is en de camera stop staat, roept de regisseur naar de geluidsingenieur: „Geluid?" „0.K.!" komt er door de luidspreker. „M00i... Kapper, kijk even de schmink na ..." De dames en heren worden bijgewerkt. Dan volgt het bevel: „Nog eens draaien!" En als ook deze keer alles zonder ongelukken is afgelopen, wordt er overleg gepleegd. „Zou 'et genoeg zijn?" En voor alle zekerheid wordt er dan nog maar eens een derde keer gedraaid. Als er niet meer dan twee keer voor een fout behoeft te worden onderbroken en niet meer dan drie keer volledig gedraaid, is iedereen uitermate tevreden. De lampen slaan uit, de sirenes huilen, de rode lichten verdwijnen; iedereen kan zijn gang weer gaan: de nieuwe instelling wordt voorbereid. De spelers repeteren hun stukje rol. De kapper controleert de verwoestingen inde make-up. De kleedster snuffelt aan de costuums; de „script- Alles, wat niet speelt, staat roerloos en geluidloos toe te kijken, in spanning of er niets haperen zal. Een verkeerde beweging, een verkeerd woord ... „Stop r girl”, die de secretaresse van de regisseur inde studio is, noteert de lengte van de afgedraaide filmband, alle bizonderheden van meubilering en costuum, de juiste plaats van de spelers en alle voorwerpen, die op tafels of stoelen of kasten mochten slingeren: als de scène misschien gedeeltelijk moet worden overgedraaid, dagen later of weken later, moet alles tot in iedere kleinigheid kloppen: de scriptgirl heeft een uiterst lastige, verantwoordelijke en ondankbare taak. De cameraman experimenteert met het licht, laat de geweldige Jupiterlampen aan- en uitflitsen, onderzoekt elk effect, werkt met kleinere schijnwerpers, afdekkende planken, kijkt door zijn groenig gekleurd glaasje, of alles klopt volgens de zwart-wit-werking, die hij zich heeft voorgesteld, neemt speler voor speler onder de loupe, laat de lampen onbarmhartig op hun lichamen en gezichten branden, tot hij eindelijk meent, dat alles bereikt is, wat bereikt moet worden. Als ook de regisseur na nauwkeurige controle tevreden is, kan met de nieuwe instelling begonnen worden. Het is best mogelijk, dat -een gedeelte van de tekst uit de vorige ook hier weer gespeeld moet worden: dat hangt ervan af, waar de regisseur van plan is te snijden, d.w.z. op de film de ene instelling inde andere te doen overlopen. Zo wordt het programma van de dag achtereen afgewerkt, met de noodzakelijke pauzen om wat te drinken en te eten. De berekening is, dat het ’s avonds om een uur of zes, zeven afgelopen zal zijn. Maar dat lukt niet altijd. Er zijn duizend mogelijk- 5 Merijntje in Filmland. dan iedereen van streek raakt. Maar in één ding is hij onvermurwbaar: de dispositie moet afgewerkt worden precies zover hij heeft aangegeven. Hij kan zijn schema niet inde war laten schoppen; hij snakt naar het ogenblik, waarop hij zijn penseel kan nemen en met liefderijke streekjes het gedeelte van vandaag rood kan schilderen. Zijn dagen zijn beperkt; zijn dagen zijn zeer duur! Een extra draaidag kost handenvol geld. Het budget is beperkt. Als hij hart voor de zaak heeft, vecht hij als een leeuw voor het budget. De portie móet afgewerkt worden, al zou er tot diep inde nacht moeten worden doorgewerkt. En er wórdt soms tot diep inde nacht doorgewerkt... Maar als de geest goed is, en de leiding erin slaagt iedereen voor het werk te enthousiasmeren, wordt er niet gemopperd. ledereen leeft mee inde vorderingen van het grote geheel, tot de minste lichtjongen toe. Er worden overuren betaald voor de arbeiders. Er wordt eten gebracht. Er worden grappen gemaakt. Er wordt hard gesjouwd en weinig geslapen; iedereen raakt uitgeput, maar niemand geeft het op: straks komen er weer rustiger dagen ... De figuratie is onbetaalbaar. Het is verbazingwekkend, wat voor mensen zich voor figuratie aanmelden. Arme slokkers, die het om de enkele guldens te doen is. Maar ook lui, die het heden van stagnatie. Technische en andere. Een goed regisseur bewaart heel lang zijn geduld en goed humeur, wetend, dat als hij zenuwachtig wordt en begint te bulderen, alles nog veel beroerder gaat, omdat volstrekt niet nodig hebben; die alleen verlangen zich te zonnen inde betovering, die van de film uitgaat, inde roem van de sterren en de machthebbers in deze wereld van de schijn. Zij lopen in hun armzalige boerenpakjes rond, trots als pauwen: straks zullen ze tegen hun vrienden inde bioscoop zeggen: kijk, daar heb je me!... Jongemannen dragen kleine, Zorgvuldig bijgeschoren snorretjes, fraai geonduleerde haren, pronken met brede schouders en smalle heupen, hopend, dat hun figuur en interessante trekken de aandacht vaneen film-geweldige zullen trekken en dat zij eenmaal als veroveraars over het witte doek van de hele wereld zullen wandelen. Meisjes paraderen aan je voorbij met wiegelende heupen, geschoren wenkbrauwen, aangezette wimpers, zonderling gehouden handen, pogend op Mariene Dietrich of Greta Garbo te lijken, en lonken verleidelijk om hun overmaat aan sex-appeal te tonen ... ook zij hopen op een verblindend contract, dat ieder ogenblik uit de hemel kan komen vallen. In afwachting figureren zij mee, verwachtend opgemerkt te zullen worden en uitverkoren. Zij wórden opgemerkt... maar uitverkoren worden zij niet, want gewoonlijk zijnde mooie hoofdjes zo leeg als een pot en hebben zij niet het minste begrip van wat er, behalve het uiterlijk, nog meer gevergd wordt van de mensen, die naar de voorgrond komen ... Zij beseffen bijvoorbeeld niet, dat een Brabants dorpsmeisje, dat met elegante bewegingen op hooggehakte schoentjes heupwiegend naar de kerk stapt en een overdreven Dietrich Sommigen raken in vuur en spelen of hun leven er van afhangt. Wij hebben dubbel gelegen van het lachen om een vrouw op leeftijd, die bij de arrestatie van de Kruik de snelle loop van de troep niet bij kon houden, een eind achteraan kwam en woedend „moordenaar!... moordenaar!...” bleef schreeuwen, toen de camera allang stil stond ... Dat was om half drie 's nachts en wij waren 's morgens om zeven uur begonnen ... Er zijn klassen van figuranten. De meesten hebben noch blondere eigenschappen, noch bizondere kleren en worden gebruikt voor onverschillig welke menigte ook. Maar er zijn er, die er buitengewoon aantrekkelijk uitzien en die beschikken over avondkleding. Die krijgen meer betaald, maar worden volstrekt niet meer ontzien of beter behandeld ... Ik heb heel wat confidenties moeten aanhoren van figuranten, die een gevoelig mens in mij vermoedden en erover klaagden, dat ze nou maar altijd op de achtergrond bleven, terwijl ze toch heus talent genoeg hadden en die of die rol honderdmaal beter zouden kunnen spelen markeert, alleen maar onweerstaanbaar belachelijk is. En zij zijn ervan overtuigd, dat de man, die haar naar de kleedkamer terugstuurt om die vreselijke grove schoenen aan te trekken, een barbaar is en niets afweet van het schone filmvak ... Er zijn getrouwde vrouwen bij, die het volstrekt niet om het geld behoeven te doen, maar die hun hele huishouden inde steek laten om tussen de menigte mee te mogen paraderen. dan de rare kwikmadam, die er nu in stond, of de slungel, die zich door godweet welke gemene intriges op hun plaats gedrongen had. Het beste maar is ze niet te ontmoedigen en ze te vertellen, dat ze heus vandaag of morgen hun kans wel krijgen. Ze zijn trouwens niet te ontmoedigen, al worden ze wel eens ongeduldig en kwaad. Zodra er een boodschap komt van de opnameleider zijn ze present, hijgend van haast en zenuwachtig van spanning of nu eindelijk het grote ogenblik voor hen is aangebroken ... En dan staan ze weer tussen een troep anderen en maken voorgeschreven gebaren en verbijten hun teleurstelling, en zitten inde cantine in de houding van bekende mannen en vrouwen, die hier kind aan huis zijn... Zij lopen alle bioscopen plat en zoeken zich de rollen uit, waarvoor zij geschikt zouden zijn geweest, als regisseurs en andere grootmachten maar ogen in hun stomme kop hadden!... Hun grootste triomf beleven zij, wanneer zij worden uitverkoren om een enkel woord of zinnetje te zeggen. Dan hebben zij een „rol”! De aandacht van het bioscooppubliek zal onvermijdelijk op hen gevestigd worden! Misschien zegt de regisseur: „Dat was wonderlijk goed, zeg... die moeten we inde gaten houden!” Of misschien zegt de geluidsingenieur: „Zeg, heb je die stem gehoord? Uitstekend voor de microfoon ... Zullen we eens noteren ... Goed van uitdrukking ook!” De rozige wolken van de illusie zweven vrolijk rond het opgewonden hoofd. En er komt nooit iets van. „Kan dat schepsel niet een beetje duidelijker spreken?" Of ze zeggen helemaal niets, en dan is het al heel goed geweest. Maar niemand denkt er verder aan, al krijgen ze een compliment en een paar gulden extra ... Maar voor de figurant was het toch een grote dag, waarover hij thuis bescheiden opsnijdt: „Die regisseur vond me nog niet zo slecht... volgende keer Zal ie aan me denken." Och ja, de figuranten ... Een ras apart. Je zou er boekdelen over vol kunnen schrijven. Een tragicomisch ras ... Hopeloos ... zoals alle filmfantasten... DERTIENDE HOOFDSTUK. „Pappie” en zijn medewerkers. Brabant als macht- en tuchtwoord. De vuurdoop vaneen noviet inde studio, Kurt heette de regisseur, Gerhard de geluidsingenieur, beiden waren Duitsers. De cameraman was een Hongaar en luisterde naar de naam van Akos« De assistenten waren Hollanders; de cutter, de man, die de stukken filmband tot een harmonisch geheel aan elkaar moet plakken, heette Jan en de architect De regisseur bromt: „Altijd dezelfde sof met die sufkoppen.” De geluidsingenieur moppert: was eveneens een Hollander. Een equipe, die met geestdrift en in vriendschap samenwerkte. Toen de productie begon, waren we al genoeg aan elkaar gewend om elkaar bij de naam te noemen en jij en jou te zeggen. Ook om elkaar loeren te draaien, eikaars zwakke plekken te zoeken en bij gelegenheid daar een plagende aanval op te doen. Dat verhoogt de stemming en de werkkracht, als je mekaar zo Zachtjes een beetje treiteren kunt. Het ging niet altijd Zó netjes, dat ik hier alles ervan zou kunnen vertellen, en de terminologie, waarin op beslissende ogenblikken een conversatie gevoerd werd, was ook niet altijd zodanig, dat ze voor reproductie geschikt geacht mag worden. Kurt was iemand van ietwat ongewone afmetingen. Hij voerde dan ook als embleem een olifantje, dat op zijn tafel inde studio stond en er nooit af mocht, omdat dit ongeluk brengen zou. Ik vond dit bewijs van zelfkennis dadelijk sympathiek. Ook een blijk van psychologisch en strategisch inzicht: het nam eventuele geestigaards en agressieve grapjassen de wind enigszins uit de zeilen. Hij had een buitengewone gave om de mensen voor zich in te nemen, en iedereen inde studio's en op de kantoren noemde hem „Pappie”; dat vond hij prettig en het was gemakkelijk. Gerhard was een uiterst kundig man met gevoel voor humor en eigenlijk een te gevoelige aard voor deze wilde wereld van de film, waarin hij zich nochtans thuis voelde als een vis in het water, De geluidstech- Akos was een exuberante Hongaar met een sombere inslag en weinig gevoel voor humor, wat hem tot een dankbaar voorwerp maakte van de duizend en een plagerijtjes, waarmee men zich inde studio’s de tijd verdrijft en de spanning breekt. Hij was een voortreffelijk cameraman, die toverde met het licht en voor geen enkele moeilijkheid uit de weg ging. Wij vieren werkten de ganse dag en meestal een gedeelte van de nacht samen. Want ik had de regisseur te adviseren over de psychologische regie en de bepaling van de sfeer. Het buitenkansje voor mij was, dat de film in Brabant en onder Brabantse mensen speelde. Ik had ze allemaal onder de suggestie gebracht, dat niemand van hen ook maar iets wist of niek was voor hem meer een kunst dan een wetenschap, en hij bereikte dan ook merkwaardig zuivere resultaten; hij zocht niet alleen naar duidelijke verstaanbaarheid, maar trachtte steeds zich te doordringen van de sfeer der scènes en dialogen en zijn geluidsweergave daarbij aan te passen. Hij had in verschillende landen gewerkt en kende de techniek op zijn duimpje. Pappie beweerde, dat hij een van de twee of drie beste geluidsingenieurs was, die de filmwereld kende. Wat hem natuurlijk niet belette Gerhard onbarmhartig te plagen, als hij daar zin in had, en hem zeer oneerbiedig te behandelen om te zien hoe hij daarop zou reageren. Maar hij had bij Gerhard nooit veel succes, want die glimlachte ironisch en gaf hem een kalm antwoord, dat nooit zijn uitwerking miste. begreep van de Brabantse mentaliteit en wezenseigenaardigheden. Daarmee had ik de buitenlanders geheel in mijn hand gekregen. Zij hadden spoedig een heilzame schrik gekregen om er meningen op na te houden, die afweken van de mijne. Brabant waren ze onder mijn voortdurende insinuaties gaan zien als een mysterieus oord, waar je buitengewoon deskundig voor moest zijn om er iets van te kunnen begrijpen en weergeven. Als ze het een of ander wilden laten doen, dat mij niet aanstond, behoefde ik niet lang en scherpzinnig te gaan argumenteren om mijn zin te krijgen. Ik zei alleen met een medelijdende glimlach: „Nee heren, dat gaat niet, want in Brabant...” Dan zwichtten ze zonder verder verzet. Van Brabant hadden ze geen begrip en ik wel. Daarmee was alles gezegd. Ze deden wat ik vond, dat gedaan moest worden en zoals ik het wilde. Wanneer ze filmkunstjes wilden gaan uithalen, ging het niet door, omdat de Brabantse atmosfeer dat niet verdroeg. Als ze de spelers dingen wilden laten doen, die indruk moesten maken op het publiek naar de wijze der filmdeskundigen, waarschuwde ik verschrikt: „Denk erom: in Brabant...” Dan bonden ze in, keken mij aan, vroegen hoe het dan moest, lieten gauw al hun pretenties vallen en gedroegen zich naar mijn aanwijzingen. In Brabant ging bijna alles anders dan filmroutinees zich voorstelden. Ze vonden het natuurlijk wel beroerd, dat Brabantse geschiedenis was, lieten ze mij mijn gang gaan. Zo kon ik de noodwendige eenvoud ongeschonden houden, alle filmerigheden weren zonder conflicten. Soms moest ik plotseling om alles lachen en kreeg de zonderlinge gewaarwording, dat ik wakende liep te dromen. Het leek zo vreemd ... Een poos geleden had ik een boek geschreven met wat jeugdherinneringen aan een onbekend, afgelegen dorpje in bant. Over boerenmensen en stropersavonturen en het gepieker vaneen vroom jongetje over de geheimenissen van zijn raadselachtig geloof. Ik had het met plezier geschreven, en veel mensen hadden het met plezier gelezen. Het was allang geleden, meer dan tien jaar, en er was in die tussentijd enorm veel gebeurd. En nou plotseling stond die hele verre droom opgebouwd inde studio's en het park, tientallen mensen waren bezig de geschiedenis op een andere manier weer om te toveren en levend te maken. De kamers, die ik beschreven had, stonden daar precies zo, met de mensen in hun Brabantse dorpskledij erin. Buiten was een dorpje ontstaan van sprekend nagemaakte huisjes, en het interieur van de kerk, waar ik als kleine jongen de mis gediend had, was nauwkeurig ze zich zo weinig konden uitleven, maar ze hadden een heilig respect voor mijn toverwoord. Ze moesten erkennen, dat ze van Nederland nog weinig, maar van Brabant absoluut niets wisten. En daar iedereen hun van te voren uittentreuren herhaald had, dat dit een nagebouwd inde monsterachtig grote hal, met altaar en orgel en banken en alles. Allerlei soorten mensen deden hun uiterste best om die oude geschiedenis zich zo getrouw mogelijk weer te laten afspelen inde schijnwereld van de filmkunst. Knappe vakmensen van allerlei soort pijnden hun hersens af om er het beste van te maken ... Het was heel vreemd. Het leek onwerkelijk. Een dwaze fantasie. Maar het was geen fantasie. Tastbaar stond de hele boel opgebouwd en ik werkte zelf mee aan het materialiseren van deze verbeeldingen. De vuurdoop als filmspeler! Mijn haar was onder het knipverbod van Kurt tot een lengte aangegroeid, die verondersteld werd voor een oude pastoor onmisbaar te zijn. De toneelkapper schoor er een keurig tonsuurtje in, tot groot vermaak van de staf. Daarna verfde hij het eerbiedwaardig wit en smeerde mijn gezicht vol bruine schmink, zodat ik eruit zag, alsof ik maanden lang inde zon had liggen bakken. leder, die mee moest spelen, werd bruingeverfd, tot de figuranten toe. Dat moet voor het fotografische effect. Er zijn tijden geweest, dat de rampzaligen paars geschilderd werden om mooi voor het publiek te kunnen verschijnen. Filmstad liep vol Indianen. Filmspelen is geen pretje, zoals de leek zich voorstelt. Het is meer een modern soort foltering, waaraan de mensen zich met een onbegrijpelijk enthousiasme onderwerpen. dan aanstonds, dat je een levend mens bent. Hij geeft een paar bevelen, en de lichtjongens slaan de handels van hun lampen naar beneden. Plotseling staan er enige millioenen kaarsen lichtsterkte op je te schijnen, overstromen je met een onbedaarlijke overvloed van Zonnestraal en zonnewarmte. Binnen de minuut voel je het zweet door de verf naar buiten persen en in druppeltjes langs je gezicht biggelen... Je krijgt de gewaarwording, dat je al aardig aan het uitdrogen slaat, en hoe er kans moet zijn, dat over enkele minuten je haren en kleren in brand zullen vliegen. De cameraman staat critisch door zijn glaasje te kijken, wenkt en roept om verplaatsing van het licht en om nog een paar van die zonnetjes erbij ... Je krijgt het benauwd en verandert van houding, maar onmiddellijk begint de cameraman een keel op te zetten. Hij informeert naar de staat van je geestelijke gezondheid, en vertelt je, dat je je niet te bewegen hebt zolang hij het effect van zijn licht onderzoekt. Nou, je hebt je aan dit bedrijf overgeleverd, dus moet je ook maar hebben wat erbij staat. Voor de cameraman ben je geen mens meer, maar een object voor zijn apparaten: je moet belicht worden en dat moet hij uitpuzzelen ... Nog een lamp hier .... en die koolspitslampen moeten er ook bij, want het De lagen verf en poeder zijn het ergste niet. De kwelling begint pas inde studio bij de lichtproeven van de cameraman. Die zet je ergens neer, zegt, dat je niet inde lampen moet kijken als je erop gesteld bent je gezichtsvermogen te behouden, en vergeet licht is te dood .. . Sissend schieten de koolspitsen aan en een blauwige hellegloed stort over je heen. Je zweet onbetamelijk, en je kunt je voorhoofd niet eens afdrogen, want dan gaat je make-up naar de maan!... En die cameraman staat je maar rustig te beloeren, als was je een houten pop... Als je ongeveer begint te smelten, informeert hij terloops, of je 't nog een poosje vol kunt houden, en als je nee zegt, gaat hij onverstoorbaar voort nieuwe moorddadige lampen op je te laten richten. Eerst wanneer je al te klaarblijkelijk een flauwte nabij bent, vergunt hij je wat verkoeling te zoeken. De lampen worden uitgeslagen en hij staat naar je te kijken met een ontevreden en misprijzend gezicht; want hij wil ópschieten, doorwerken ... de regisseur zit hem toch al achter zijn vodden, omdat hij vindt, dat er te lang „ingelicht” wordt... wat moet je met zulke papkerels van filmspelers beginnen?! Als de kapper je dan weer een beetje gedroogd en bijgesmeerd heeft, beginnen de „klankrepetities”. Gerhard zit in zijn cabine te luisteren of hij je verstaan kan en hoe hij die stem van je onderhanden moet nemen om er iets dragelijks en als 't kan iets goeds van te maken De man met de galg, waar de microfoon aan hangt, rijdt heen en weer met zijn toestel, dichter op je toe, verder van je weg, meer naar links, meer naar rechts, straks willen ze de microfoon nog in je mond stoppen En als eindelijk alles in orde is met het geluid, komt de cameraman ertussen en schreeuwt, dat de microfoon in het beeld En als de regisseur je verzoekt de nadruk in dat uitnemende zinnetje nog een béétje geestiger aan te Zetten, kan je wel brullen om de nonsens of hem vermoorden, omdat ie je zo giftig staat te honen... Dan gaande lampen weer aan en samen staan de cameraman en de regisseur nog eens door het toestel te loeren of je d'r Rembrandtiek genoeg uitziet. Je barst bijna van ongeduld. De twaalf zonnen staan je weer te verschroeien, de schmink zakt weer langs je gezicht, je voelt je klef van zweet en wanhopig om je stommiteit: waarom ben je daar in godsnaam aan begonnen, terwijl je het helemaal niet nodig had? ♦.. Wie gaat er nou vrijwillig de foltermaker binnen? ... „Stilte 1 ♦.. Opname!” Even een zenuwachtige drukte, dan toeten de sirenes, zit, zichtbaar is en dus weg moet... Nieuwe proeven ... De tekst wordt gerepeteerd, ten behoeve van de regie èn van het geluid. Het is meest maar een kort stukje tekst, want zelden wordt een scène achter elkaar afgespeeld: de grote kunst is juist om hem inde juiste kleine stukjes te snijden, die men „instellingen’' noemt. Als je de tekst ooit goed, geestig of interessant gevonden hebt, kom je nu tot de overtuiging, dat er niets van deugt niet alleen, maar dat je nog nooit Zoiets flauws, misselijks, onbeduidends en onuitstaanbaar vervelends gehoord of gezien hebt. Je weet niet meer, wat je zegt, je kan het net zo goed van achter naar voren zeggen, je kunt met evenveel zin zeggen: hubbelebubbelebubbel... dodelijke stilte valt. De cameraman staat onder zijn Zwarte doek te loeren. „Camera!” Nu is de aandacht van heel de wereld alleen maar op jou gericht. Je voelt de ogen scherper branden dan de vervloekte lampen. De klapperjongen rammelt zijn lesje af, hij slaat zo hard met zijn latje als hij nog nooit gedaan heeft: je krijgt er een doodschrik van ... „Beginnen!” Als je je nou maar bewegen kon!... En Sis je je beweegt, voel je, dat het nergens op kan lijken... je moet er uitzien als een marionet met gebroken leden en krakende gewrichten... Dat moet natuurlijk en los spel voorstellen!... Je stem klinkt je dof en toonloos en vervelend in je oren... je tegenspeler doet het nog al aardig, maar jij moet zijn om op te schieten... Enfin, je hebt ze gewaarschuwd!... 't Zal nou meteen wel uit zijn met die krankzinnigheid!. ♦. O, god, dat heen en weer geloop onder die lampen en met die lens op je gericht als een monster-oog en al die mensen, die je staan uitte lachen... en de zinloze woorden die uit je mond rammelen ... wat een minne vertoning!... wat een bespottelijke poppekasterij!... Waarom val je niet dood neer van schaamte en beroerdigheid ... Nog een paar woorden en het is gelukkig voorbij ... „Stop!" Een stuipachtige schrik slaat door je heen. De geluidsingenieur heeft geroepen ... De camera stopt... „In orde!” „Beginnen!” Weer hetzelfde. Nog vervelender, grauwer, hopelozer!... Als die beroerde vlieg nou maar niet terugkomt... „Stop!” Deze maal is het een echt vliegtuig, dat laag over de studio raast en de woorden onverstaanbaar maakt. Er worden harde woorden gezegd aan het adres van de vliegenier, en voor zijn gezondheid zeer bedenkelijke wensen uitgesproken. „Nog maar es!” Welja, waarom niet? ~. Nou zal er midden onder de scène wel een plank omvallen, of er zal een lamp doorslaan, of iemand zal een aanval van waanzin krijgen en beginnen te gillen... Of je zult zelf toegeven aan de drang, die met elke seconde sterker wordt, om te schreeuwen: „Ik doe ’et niet meer! Stikken jullie allemaal met je gefilm!” En hard de studio uitte lopen. „Wat is er?” „Een vlieg om de microfoon!" Dat is het nadeel van zo’n ongelofelijk fijn instrumentje. Het is zó gevoelig voor de klank, dat als er een vlieg vlakbij gonst, het lijkt of er een vliegtuig inde buurt is; je hoort hem zelfs over het gaas lopen. Vliegen zijn nieuwsgierig en hebben de onaangename gewoonte om hardnekkig rond het voorwerp van hun belangstelling te gonzen. De toneelknecht komt met de flitspuit en verjaagt de vlieg. En dan gebeurt er niets, de scène verloopt vlot tot het eind. „Dat was uitstekend," zegt de regisseur laconiek. „Nog een keer!"' De huichelaar! Je weet zelf best, dat het afschuwelijk was, nergens op leek, een volledige, hopeloze mislukking ... Laat 'et nou maar uit zijn met de flauwe kul! „Camera!" Daar gaat ie weer... Nog eens hetzelfde miserabele scènetje. Het gaat nog belabberder. Je keel is verdord, je huid prikt over zijn hele oppervlakte, je zenuwen staan op springen ... Laat 'et nou uit zijn!... Het dient immers nergens toe!... „Dat was nóg beter... De laatste keer!" Juist... de laatste keer, dat ik hier voor gek ga staan!... Ik doe er niet meer aan mee!... Ze moeten maar een ander nemen om de pias te spelen, zich te laten koken en braden en krankzinnig maken! Niks voor mij ... Bubbelebubbelebubbel... wat betekenden die klanken daar straks ook weer ? ... „Afgelopen!... Volgende instelling klaar maken .. .” „Licht uit!" Hèhè!... Dwaas kijk je rond, zucht, glimlacht pijnlijk ... Nou heeft die gekke regisseur zelf gezien, dat je d'r niks van terecht brengt. Waarom drong hij ook zo aan? ... Nou moet hij voorzichtig, om je niet te beledigen, proberen je aan je verstand te brengen, dat je beter doet maar achter je schrijftafel te blijven zitten ... „Buitengewoon goed, zeg ♦.. leder woord verstaanbaar ... uitstekende microfoonstem... en in elke intonatie zuiver . ♦.” Lopen jullie allemaal naar de hel!... Ellendelingen!... En dan menen ze 't. Verbaasd kijk je rond. „Er deugde toch niks van?... 't Was knudde van begin tot eind!” „Nou hengelt ie naar complimentjes! Stel je niet zo aan!” „Ach, dat doen alle grote sterren ~. dat weet je toch!” „Stikken jullie... Ik doe 'et niet meer!” Ze zijn buitengewoon vrolijk. Maar ze houden vol, dat het goed was. Morgenavond zal ik het wel zien inde projectiekamer ... „Kapper, maak meneer pastoor in orde voor de volgende instelling!” Versuft laat je hem zijn gang gaan. Je kunt tegen deze grappenmakers toch niet op ... Als 't een beetje wil, hebben ze de camera niet eens laten lopen... Als de hele scène achter de rug is, strompel je uitgeput naar je kleedkamer „ster-kleedkamer” staat er authentiek op! en laat je op je divan zakken om bij te komen. Freddy, de cantinebaas, brengt een koele dronk . .. „Nou? ... wat heb ik je gezegd? ... 't Ging prachtig, man... je bent een best pastoortje ... je hebt gespeeld als een engel!" Natuurlijk! Nou gaan ze je een deuntje staan honen. Daar zijn ze sterk in, de leden van deze duivelse equipe!... Gerhard komt aanlopen. VEERTIENDE HOOFDSTUK Confrontatie met de eigen verschijning: lelijke tegenvaller! Grote momenten. Feestvreugde en leedvermaak. De volgende avond inde projectiekamer begrijp je eindelijk, waarom de spelers nooit toegelaten worden om te zien, wat ze gewrocht hebben. Ben jij die rare vent? Loop je z0?... Hou je zo je hoofd, als je praat? ... Waarom heb je eigenlijk die armbeweging gemaakt?... Je lijkt waarachtig wel een automaat! ... En die stem? Dat is je stem niet! Wat heeft die verdomde Gerhard nou met je stem uitgehaald? Hij heeft er net zolang aan zitten prutsen tot het een heel andere stem geworden is? Zo praat je niet! Zo praat geen mens! En zo klinkt je stem niet! Helemaal niet IJe zult toch waarachtig wel je eigen stem kennen!... Wat is dat nou gek!... leders stem herken ik dadelijk !... Alle stemmen komen met hun gewone, natuurlijke klank van het doek ... Alleen de jouwe niet» Moet dat soms weer een grap betekenen? Wat een idioot, gutturaal, geknepen geluid heeft ie ervan gemaakt .. ♦ Maar iedereen verzekert je in volle ernst, dat je stem vaag... Je hebt altijd een verkeerde voorstelling gehad van jezelf... en je valt je lelijk tegen Het is een beetje spookachtig ook.. ♦ Nog anders dan ineen droom, wanneer je jezelf buiten je ziet bewegen en hoort praten ... Want het droombeeld stemt overeen met de voorstelling, die je van jezelf hebt. Maar dit drogbeeld op het witte doek is een ander en toch ben je hetzelf... Zoals een handig getekende caricatuur lijkt en toch anders is. Het duurde een hele tijd eer ik eraan gewend was. En helemaal wende ik er nooit aan. Die pastoor daar op het doek met zijn vreemde, harde stem bleef een soort griezelige nabootsing van mijzelf, heel verdienstelijk gedaan, maar toch niet zo, dat hij mij kon overtuigen !... L.C.B. toonde zich een ideale producer. Hij kwam zelden of nooit inde studio, bemoeide zich niet met het draaien, maar ontbrak nooit inde projectiekamer. Hij merkte dingen op, die wij niet meer zagen, omdat je al werkende, schrijvende, pratende en repeterende tenslotte doodgekeken raakt op de resultaten en vaak niet meer ziet, dat er hier of daar een kapitale precies klinkt, zoals altijd. Niemand weet hoe anderen zijn stem horen. Je keelholte, je hele schedel resonneert mee en geeft je een totaal andere geluidssensatie van je stem, dan ieder ander krijgt. Ze zijn volkomen ernstig. Het blijkt werkelijk te zijn, zoals ze zeggen... Vreemde gewaarwording. Verontrustend en beklemmend ... Je ziet en hoort jezelf en herkent je maar fout zit. Maar L.C.B. kwam er fris voor, had een scherpe blik en een verstandig oordeel en maakte opmerkingen die hout sneden en waarmee wij gaarne rekening hielden. Uit de aard van de zaakwas hij niet zó allerverschrikkelijkst door de koorts overvallen als wij inde studio. Maar toch had het hem ook te pakken. De producer behoort op leven en dood te vechten tegen iedere extra uitgave, al is die nog zo noodzakelijk. Dat doet hij ook consequent. En wordt er achter zijn rug voor uitgescholden door iedereen, het venijnigst door de mensen, die weten, dat hij zijn plicht doet, maar die er de last van hebben. L.C.B.'s koorts bestond daarin, dat hij het niet meer over zijn hart kon verkrijgen te knibbelen en te foeteren over te grote uitgaven. Achter zijn koel masker van zakenman verborg hij zijn groeiend enthousiasme en lachte spottend om het onze. Maar hij gaf aanwijzingen, die geld kostten en dat was het beste bewijs, dat hij ook begon te behoren tot de „lauter Verrückte”, die alleen een goede film kunnen maken ... Toen een scène, die inde kerk speelde, hem steeds minder begon te bevallen en hij eindelijk overtuigd raakte, dat het anders en beter kon, was de kerk allang afgebroken. Maar hij drong er op aan, dat de scène uitgebreider geschreven en opnieuw gespeeld zou worden ... al moest dat hele dure interieur opnieuw worden opgebouwd!... Zo’n trekje spreekt boekdelen!.. Eerst waren wij het niet met hem eens, maar tenslotte begonnen wij naar zijn kant over te hellen. Dan ontstaat er een eigenaardige toestand. Een nieuwe scène Kurt voelde voor een bredere opzet van het geval en een andere uitwerking. Maar hij liep wantrouwig naar mij te kijken. Ik kon het best in mijn hoofd krijgen om te zeggen: „Beste jongen, ik loop al te peinzen over die scène maar die moet diep doordacht worden en ik zal een dag of tien naar de Veluwe moeten gaan om daar dat stukje kunstwerk zorgvuldig te componeren...” En dat kan niet tijdens de productie, want dat zou duizenden kosten. Eindelijk kwam hij voor de dag met de aarzelende vraag, wat ik ervan zou denken om die scène toch maar te schrijven. Ik had er al over gedacht. Er was die middag werk te doen, waar ik niet bij nodig was. Dus ging ik in het bureau van de regisseur zitten, deed de deur op slot en een uur later had hij zijn scène, kant en klaar. Toen ik hem de blaadjes gaf, keek hij er wantrouwig naar, begon ongelovig te lezen, en omhelsde mij daarop met ongekende geestdrift... Dat was nou precies wat het zijn moest!... En dat had ik ineen uur tijd in elkaar gestampt?... Ik was geboren voor filmschrijver!... De scène was bovendien van de kerk naar de pastorie verplaatst, invoegen is niet zo erg: als de scène er maar eenmaal is ... Maar die moet door de auteur geschreven worden. En auteurs zijn zonderlinge wezens, die meer geweten hebben tegenover de litteraire kwaliteiten van hun werk dan tegenover het budget vaneen film en de eisen van vlug opschieten, die dit eigenaardige vak nu eenmaal stelt. Zodat er geen grote decorkosten waren en die verplaatsing was nog logischer ook. Hij hijgde van geestdrift en ging alles klaar maken om de nieuwe scène op te nemen ... Zo moet het ineen film gaan. Er is geen tijd voor langdurige procedees. Alles moet vlot en kwiek gaan, ineen diabolisch tempo, en wie dat niet kan bijhouden, moet zich er niet in wagen op straffe van krankzinnig te worden of onder de voet gelopen ... Natuurlijk houd ik niet van dit tempo. Een schrijver houdt van rust en nadenken en zorgvuldig, langdurig overwegen om te zorgen, dat alles zijn juiste waarde krijgt en in evenwicht komt om een harmonisch geheel te bereiken ... En toch .♦. toch begon ik elke dag meer te houden, juist van dit razende tempo, van de dwang op je geest om paraat te zijn, ieder ogenblik klaar te staan voor onmogelijk lijkende prestaties, je zwetend door de moeilijkheden heen te slaan en over stof en techniek te triomferen ... Dit werken was vechten, hard en erbarmingloos vechten met tijd en moeilijkheden, hindernissen en tegenvallers. Misschien denkt u, dat deze haast een afraffelen betekent. Niets is minder waar. ledere kleine bijzonderheid wordt zorgvuldig voorbereid en uitgevoerd. Scènes met grote figuratie zijn uiterst tijdrovend. De regisseur moet met eindeloos geduld de onwennige mensen, die geen vaklieden zijn, dresseren en instrueren. Ik herinner mij bijvoorbeeld een opname inde herberg gedurende het carnaval. Inde tegenoverliggende hoek zat de Kruik, als matroos gekleed, voor een glas bier. Hij had een mombakkes voor, dat hem onherkenbaar maakte: een onverschillige, onbekende vastenavondvierder, zoals er nog een goede honderd rond hem heen sprongen. Er moest zoveel mogelijk gerookt worden om de herbergsfeer te krijgen. Er hingen overal serpentineslierten, en de gasten dronken echt bier uit het vat onder de toonbank. Want er moest stemming komen, de echte stemming vaneen luidruchtig carnaval. De mensen zongen, dansten, dronken en lachten, werden steeds vrolijker bij iedere repetitie. Gedurende het dansen werd de kraanwagen op zijn gummibanden geruisloos naar voren gereden. De dansers moesten ervoor wegdraaien zonder dat dit de toeschouwers inde bioscoop kon opvallen. De wagen reed door tot bij de Kruik, dan werd de kraan plotseling neergelaten tot een „grootopname” van de Kruik, die zijn masker afnam, plotseling herkend werd door de toeschouwer, zijn glas bier uitdronk en met boosaardig flikkerende ogen verdwaasd inde lens keek. Het is duidelijk, dat de dansende carnavalvierders overhaast onder de neerzwaaiende kraan weg moesten lopen om niet verpletterd te worden; ook hiervan mocht het publiek De linkerzijwand was weggenomen. lets verderop stond de kraanwagen met omhooggerichte arm. Bovenaan was de camera bevestigd met een zitplaats voor de cameraman en zijn assistent. De camera stond schuin naar beneden gericht op de dooreenkrioelende, dansende en zingende carnavalsgasten. niets merken. Misschien kunt u zich voorstellen, wat dit betekent aan regie en oefening. Zo'n opname duurt bij de vertoning nog geen minuut, maar eer alles eindelijk voor de opname gereed is, moet er met man en macht een hele dag gewerkt worden. Het is de scène, waarin de dronken Kruik ruzie krijgt met de grensjager, hem van Janekee wegrukt en overeen tafel smijt. Kurt werkte met Piet Bron om hem inde stemming te brengen, die hij vond, dat onvermijdelijk nodig was. Hij zei mij, dat hij zo’n scène niet kon laten spelen dooreen man, die nuchter uit zijn bed binnenkomt na een weldoorslapen nacht. Hij moest de Kruik geërgerd hebben en boven zijn theewater, moe en innerlijk kwaad. Bij de repetities moest hij telkens zijn glas bier geheel door zijn keelgat gieten, Kurt prikkelde hem met vriendelijke, maar zeer critische opmerkingen. Het moest telkens en telkens weer om een andere reden overgedaan worden. En toen er eindelijk opname was, kwam er onder het masker een zo onheilspellend, van dierlijke woede vertrokken gezicht uit, dat wij een ogenblik schrokken. De ogen met bloed doorlopen, een grimmig vertrokken mond, snuivende neusgaten. Kurt wreef zich in de handen, en mompelde: „Subliem!” De Kruik speelde als een dolle geweldenaar, met een angstaanjagende natuurlijkheid. En toen hij de grensjager aangreep, en deze voor de gemakkelijkheid maar een beetje meegaf, smeet hij hem enige meters achteruit, waar hij overeen tafeltje ging en alles, wat erop Piet Bron lachte en zwaaide de studio uit, op, dronken en tevreden. De figuranten gingen naar huis, zingend en wankel op de benen. Er waren enige honderden liters bier door hun kelen gegleden en de meesten hadden zich misselijk gerookt. En voor dit schitterende feest werden ze nog betaald 00k!... Geen onplezierig vak! Opwindende, dodelijk vermoeiende dagen, die geen einde namen en toch omvlogen. Een morgen begonnen we om zeven uur. Ik had zelf een scène te spelen: de stervende pastoor neemt afscheid van Merijntje. Een gesprek van vijf minuten. Buiten een smoorhete Julidag. Binnen de gloeihitte van de potdicht afgesloten studio, nog groter warmte in het met wanden en gordijnen afgesloten decor. stond meenam. Daar werd de grensjager ook in volle ernst woedend, werkte zich uit de chaos van glazen en asbakken en brokstukken overeind en moest door vier man worstelend vastgehouden worden, omdat hij de Kruik wou aanvliegen. Het was machtig gespeeld. Toen het afgelopen was, nam Kurt zijn Kruik onder de arm en zei: „Zo, mijn jongen, en ga nou maar naar naar huis, want je zal wel wat slaap kunnen gebruiken. Ik heb je vrouw laten opbellen. Er staat een warm bad voor je klaar om bij te komen. En neem me niet kwalijk, dat ik je een beetje getreiterd en afgebeuld heb: dat hoort er zo bij, anders had je dit nooit zo meesterlijk kunnen spelen. Welbedankt, en slaap lekker.” De pastoor heeft een kamerjapon aan en ligt op een lange stoel onder een deken. Onbarmhartig branden de lampen op zijn gezicht en toegedekt lichaam. Een hellebezoeking. Lichtproeven. Repeteren. Geluidproeven: de stem van de uitgeputte pastoor moest gedempt worden tot een zwak gefluister, dat toch duidelijk verstaanbaar moest blijven. Met af en toe een kleine onderbreking om de verstikkingsdood te voorkomen werkten wij tot half vijf ’s middags eer we allemaal tevreden waren over de resultaten. Duizelig ging ik me afschminken en verkleden. Om vijf uur begonnen we aan een andere scène en werkten door tot half acht. Toen gauw naar de stad om wat te eten en om half negen inde projectiekamer om de resultaten van de vorige dag te beoordelen en te bespreken. En tegen tien uur het park in, waar alles gereed gemaakt was voor nachtopnamen. De kabels lagen uit, de lampen stonden opgesteld op snel gebouwde hulpbruggen. De requisieten lagen gereed. De figuranten dromden samen, werden geïnstrueerd. De Kruik moest gearresteerd worden. De grensjager moest om de donkere hut sluipen, de Kruik zou hem het bos inlokken en hem door de plank laten zakken en inde sloot vallen. Maar toen deze lang en vurig verwachte scène eindelijk aan de beurt kwam, was het te licht geworden voor nachtopnamen en moesten wij ophouden. Tegen vijf uur rolde je je bed in en kon niet slapen van vermoeienis. Je zag alles zich weer afspelen, je zag de fouten, die er begaan waren, Je hoorde de knetterende ruzie, gingen, alsof zij met alle geweld onverwijld eikaars bloed wilden drinken. Alleen maar, omdat ze niet meer op hun benen konden staan van moeheid en te vechten hadden met hun kapotte zenuwen. Een bulderend rumoer, waaraan je met de beste wil van de wereld geen einde kon maken, maar dat morgen totaal vergeten zou zijn ... Je zag de scènes, die voor de volgende dag op het bord stonden aangekondigd ... Was die dialoog wel compact genoeg? ... Moest er nog niet wat uit? ... Of moest er liever wat bij ? ... In ieder geval moest je die of gene speler inde gaten houden, want die wou altijd teveel geven en vaneen rustige gebeurtenis een melodrama maken ... Gekke kerels!... En wat had de regisseur je ook weer gevraagd om vóór de opnamen in orde te maken? ... Tot je wegdoezelde net tegen de tijd, dat er op je raam geklopt werd: of je nooit kwam?!... Vóór tienen was alles weer in volle gang en om elf uur had je ’t gevoel, dat je kostelijk geslapen had en volkomen uitgerust was. ’s Nachts om half twee waren we dan aan de grote gebeurtenis: de onsympathieke grensjager moest het water in ... Vreemd... De speler, die de grensjager creëerde, was een sympathieke kerel, die wij allemaal graag mochten lijden en waar we vriendschappelijk mee omgingen. Maar als hij zijn costuum aanhad, kreeg plotseling iedereen die plotseling uitgebroken was tussen twee mensen, die eigenlijk niets tegen elkaar hadden, maar tekeer een hekel aan hem. Je kon de lichtjongens horen mompelen: „Daar hejje die rotvent weer .. Zo kwam het, dat heel de bende zich er mateloos op verheugde, de grensjager in het water te zien smakken. We hadden geprobeerd hem de stuipen op het lijf te jagen. „Een moeilijk karwei, Bill!... Dat zal wel een "Keer of wat mislukken ... Misschien val je de vijfde of zesde keer wel goed inde sloot, maar ’et kan ook tien keer overgedaan moeten worden... Je mag wel goed oppassen, dat je niet met je gezicht op de tromp van je geweer valt... een oog of een paar tanden ben je gauw kwijt... Heb je die dingen verzekerd? ... Enfin ... als je per ongeluk verdrinkt of doodvalt, krijgt je weduwe een schadevergoeding, dus je hoeft je niet ongerust te maken.” Bill lachte een beetje onrustig en wuifde met de hand: hem kregen we niet op de kast!... Dat was natuurlijk ook onze bedoeling niet!... Maarde regisseur kreeg op de duur toch een beetje angst voor de zenuwen van zijn patiënt en stelde hem gerust: de opname was met één keer zeker goed ... En als ie overgenomen moest worden, zouden ze een „doublé” gebruiken: iemand, die op hem leek in postuur en met zijn costuum aan de duikeling zou moeten maken ... Bill knapte er zichtbaar van op en vertelde, dat hij zich helemaal niet angstig maakte. Eindelijk was de Kruik over de plank gelopen en had De regisseur sprong naar voren en sprak de omstanders ernstig toe: ze moesten erom denken, dat ze niets mochten zeggen, geen schreeuwen geven, niet lachen, geen enkele klank uitstoten, want dit was een geluidopname !... Wij beloofden plechtig, dat we geen kik zouden geven, al was ons medelijden met de arme grensjager nog zo groot... En toen kwam dan het lang verbeide moment. Bill kwam met zijn geweer inde hand vlug en vastberaden aanstappen. Zonder een ogenblik aarzelen liep hij de plank op, en toen hij zijn voet op het losse gedeelte zette, zakte dit onder hem weg. Met een fraaie boog sloeg hij voorover het water in, dat hoog opspatte. Hij was dadelijk weer op de been, stiet een woedende vloek uit en waadde door water en modder naar de overkant, waar hij tussen het hakhout verdween,.. „Stop!” Wij hadden onze lippen bijna aan bloed gebeten om ons in te houden, maar nu brak er een gelach los, zoals het park van Filmstad zeker nog nooit gehoord had!... Het leedvermaak brak zich baan ineen oor- verdovend gebulder, waar geen eind aan kwam ♦.. die losgetrokken. De timmerman had listig een paar grote spijkers inde andere helft geslagen en daar werd de plank losjes opgelegd. Zo kon het kunstje niet mislukken: als de stoere grensjager op de plank stapte, ging hij onverbiddelijk de sloot in ... De Kruik sloop weg, keek nog eens om met een tevreden, duivelse grijns ... En de kletsnatte grensjager liep op een draf terug naar de gebouwen om zich van droge kleren te voorzien. „Krijg maar geen longontsteking, mensengrijper!” riep een van de lichtjongens hem wraakzuchtig na. Een uur later lag ik in mijn bed nog zachtjes te schudden van het lachen. Toen realiseerde ik mij, dat ik in acht-en-veertig uren er misschien drie geslapen had, en dat ik nu hoogstens vijf uren voor de boeg had om bij te komen. Ik vond, dat ze het wel een beetje overdreven, maar kon er toch niet kwaad om worden. Het gevoel, dat dit alles zo moest zijn, overheerste ~. En als de film afwas, konden we immers zo lang slapen als we wilden, al was het een week... En die duikeling van de grensjager inde modderige sloot was een groots moment geweest... VIJFTIENDE HOOFDSTUK Merijntje en Blozekriekske. Een filmpaard valt uit zijn rol en misdraagt zich. „Klein serpent” wordt een gevleugeld woord. Marcel, de dorpsjongen uit de Belgische Kempen, wende spoedig aan de ongewone sfeer. In het begin was hij schuchter geweest, verbijsterd door al de vreemde mensen, die vreemde talen spraken ook nog, speelde, was hij wat hij zijn moest: een natuurlijke jongen. Dadelijk daarop werd hij weer stil, verlegen en eenzelvig. ledereen was vriendelijk voor hem, probeerde hem op zijn gemak te stellen en zich thuis te doen voelen. Maar het geweldige gebeuren had hem overweldigd, en hij liep door de studio als een muis op een overdreven grote zolder. Ik had medelijden met hem. Het was eigenlijk wreed en onverantwoordelijk, zo'n jongen van zijn dorp weg te halen, uit het gezin, van zijn vriendjes en het gewone leven, om hem neer te zetten ineen tuimeling van voor hem onbegrijpelijke gebeurtenissen tussen een stel bezetenen, die aan niets anders dachten dan aan hun vreemdsoortig werk ... Het zou niet te verwonderen zijn, als het joch heimwee kreeg en het hier niet uithield ! Maar Marcel kreeg geen heimwee. Hij raakte met de dag meer thuis in deze heftige omgeving. Hij begon te lachen om de grappen en vond al gauw de moed te vragen naar de dingen, die hij niet begreep of waarvan hij meer wou weten. De vreemde mensen boezemden hem geen vrees meer in: hij accepteerde hun vriendelijkheid en begon hun goede gezindheid op een gezonde manier uitte buiten. Sommige van de lagere góden zat hij schaamteloos op hun kop. De studio be- door het daverende werk, waar hij tussen gesmeten was en waar hij niets van begreep. Als hij niets te spelen had, zat hij ergens te kijken. Zijn levendige bruine ogen gingen kwiek genoeg rond, maar als je hem wat vroeg, gaf hij bevangen antwoord. Alleen als hij schouwde hij als zijn speelplaats: een enorme schuur, waar overal genoeglijke hoekjes waren en gelegenheid tot verbeelde avonturen. Hij had zijn zakken vol knikkers, en om de beurt preste hij ons ineen vrij kwartiertje om een potje te spelen: hij won het altijd. Toen de schoolkinderen kwamen om de scène in de klas te spelen, was hij hun ongekroonde koning. Hij toonde hoe goed hij thuiswas in die gewichtige, fantastische filmstad, waar zij vreemd verloren liepen, verbaasd rondkeken en zich nauwelijks durfden roeren. Hij ratelde in zijn rond Vlaams en speelde de baas. Hij wist, dat er scènes te spelen zouden zijn met een meisje, dat Blozekriekske genoemd werd, maar Nelleke heette, en informeerde, wanneer dit nou komen zou. Wij konden het hem niet zeggen, want wij hadden geen Blozekriekske bij de hand. Er kwamen er genoeg opdagen, toen bekend werd, dat wij een meisje zochten. Trotse ouders kwamen met lieftallige dochtertjes vol krullen en met zwierige jurkjes aan. Ze konden met piepstemmetjes de liedjes van Shirley Temple zingen, soms zelfs in het Engels; één pingelde er bovendien nog bij op de piano ook. Zij waren bijna even onverdragelijk als hun paraderende ouders, die de stakkers voorstelden zoals een paardenkoopman een bizonder dier vertoont en laat voordraven. Gedresseerde aapjes, waar het laatste restje natuurlijke kinderlijkheid zorgvuldig uit weggedwongen was om ze geschikt te maken voor het wonder der wonderen: de film! Marcel keek er verbaasd naar, vond ze onbeschrijfelijk sjiek en verontrustend en begreep 6 Merijntje in Filmland. De gelukkige bezitters van namaak-Shirley-Templetjes toonden zich zonder uitzondering hevig verontwaardigd, als zij een vriendelijke, maar besliste afwijzing te horen kregen. Dat was natuurlijk pure kwaadwilligheid van ons!... Wat duvel! ... daar hadden zij een schoonheid vaneen dochtertje opgefokt tot ongelofelijke prestaties waar alle ooms en tantes en kennissen van ondersteboven sloegen! Het kind was een genie, net als de ouders! En nou er eindelijk een begin gemaakt zou worden met de goudstroom, die de film over zulke bevoorrechte en vlijtige vaders en moeders pleegt uitte storten ... nou kwam daar een stelletje filmvlegels, die van toeten noch blazen wisten, en trapten met hun lompe voeten heel het luchtkasteel hunner illusies in mekaar!... Eén filmvader begon te dreigen met een advocaat: zo liet hij zich niet afschepen!... Er was niets op zijn dochtertje aan te merken, en onze weigering was eenvoudig een wanprestatie, waarmee hij geen genoegen behoefde te nemen!... Ik schoot ineen lach, wat hem nog woedender maakte. Toen vertelde Kurt hem met bovenmenselijke ernst, dat wijde loopbaan niet, waar hij ooit de moed vandaan zou halen, met die voorname, onwezenlijke poppetjes ineen boerenschuur te spelen, er ruzie mee te maken en ze zelfs een klap te geven ... Tot zijn grote opluchting fluisterde ik hem in, dat er geen een bij was, die wij hebben wilden. Toen begreep hij, dat hij die opgeprikte poppetjes mocht verachten naar hartelust en leefde weer op. van zijn uitgesproken aristocratisch dochtertje niet wilden bederven door haar te laten optreden inde rol vaneen doodgewoon boerenmeisje, dat nog boers dialect moest spreken ook: hierna zou zij gedoodverfd zijn als een boerenkind en nooit de rollen te spelen krijgen, waarvoor zij geboren was. Die taal verstond de verstandige vader. Hij mopperde alleen nog, dat hij dat eerder had moeten weten!... Stel je v00r!... zijn prinsesje vaneen filmdochtertje een boerenrolletje!... Hij sleurde het stakkertje het gebouw uit, een betere toekomst tegemoet... Maarde tijd begon te dringen. Er moest een Blozekriekske komen. Wij hadden gehoord vaneen Antwerps meisje, dat verbazend goed moest zijn. Plotseling kwam de machine weer in beweging. Telegrammen, telefoontjes, een afspraak, een autotocht, en daar zat ik in Antwerpen met de vader en moeder en het meisje, dat Blozekriekske misschien zou kunnen spelen. Ik was er alleen op uitgetrokken, omdat niemand anders tijd had en moest zelf de beslissing nemen. Het was een kittig meisje met een paar heldere, ondeugende en geestige ogen, een fris gezichtje en een grappig buigzaam stemmetje. Ze had juist het parmantige in haar houding, dat ik hebben moest voor het verraderlijke Blozekriekske, dat het argeloze Merijntje inde perikelen moest brengen. Ik dacht aan Marcel, stelde mij hem voor tegenover haar, en kreeg de indruk, dat ik iets goeds ontdekt had. Het voordeel was bovendien, dat zij niet veel moeite gierig naar zijn kleine partner. En de anderen niet minder. Want de scènes, die de twee te spelen zouden krijgen, behoorden tot de aardigste van de film en konden gemakkelijk verknoeid worden. Het is een genot om met kinderen toneel of film te spelen. Als de rol goed geschreven is, taal en situaties werkelijk kinderlijk, is het alleen nog een kwestie van enige vrijmoedigheid: het spelen gaat ze zo natuurlijk af, dat je vrijwel niets behoeft te zeggen. Een kind speelt geen toneel: het speelt, het doet een spelletje. De meeste spelletjes van kinderen zijn immers kleine comedies, waarin ieder zijn rol vervult, en ieder doet het ongeveer inde perfectie. Daarom is het zo onredelijk en gevaarlijk een kind, dat prachtig een rol vervult op het toneel of inde film een belangrijk talent toe te kennen en te veronderstellen, dat het dus later een groot kunstenaar zijn zal. Voor het kind is het vervullen vaneen toneelrol precies hetzelfde als het doen vaneen afgesproken spelletje, niet meer, niet minder. Het kan zo perfect en aandoénlijk zijn als het wil, dat bewijst niets voor het latere talent. De fantasie, waarmee een kind zich volkomen argeloos verdiept inde rol, die het speelt, bewijst niets voor zijn bewuste uitbeeldingsmacht, zoals de kunstenaar die beheerst. zou hebben met het dialect, en dat zij met Marcel Vlaams kon praten, zodat ze gauw eigen met elkaar Zouden zijn. Dus maakte ik meteen de overeenkomst klaar en sprak de datum af, waarop zij komen zou en hoelang zij moest blijven: de vader zou meekomen, een rustige, beschaafde man. Marcel was geweldig nieuws- De waarschijnlijkheid is groot, dat bij het ontwaken van de menselijke bewustheid dit uitbeeldingsvermogen volkomen verdwijnt. Het na-apen is de kinderen ingeboren. En toneelspelen is immers niets anders dan na-apen op een hoger plan: het na-apen tot kunst verheven. Kunst is echter altijd iets van bewustheid: bewust werken, aandachtig en met intelligentie. Dit nu doet het kind niet. Het aapt na op volkomen natuurlijke wijze, uitsluitend uit drang en zonder zich rekenschap te kunnen geven of te geven. En wanneer een goed regisseur er in slaagt het kind in zijn toneelrol het natuurlijke te doen aanvoelen en uitbeelden op eenvoudig natuurlijke wijze, meent het publiek te staan tegenover een artistieke prestatie van het kind; meest een artistieke prestatie van de eerste rang. Het heeft er niets van. Althans niet inde zin vaneen bewuste kunst – prestatie. En het aantal kinderen, dat een prachtige rol speelde en later absoluut talentloos bleek, is legio. De overigens begrijpelijke vergissing sleept maar al te vaak tragische gevolgen na zich. Vele levens werden bedorven dooreen verkeerd inzicht der ouderen, die een prachtig spelend kind met alle geweld een grote toneelloopbaan wilden garanderen. En bij de film is het al niet veel beter. Getuige de vreemde mislukking van Jackey Coogan, die zo’n verbijsterende „Kid” speelde en een doodgewoon, onartistiek mens werd, zonder de mogelijkheid om het als volwassene ook maar tot een derderangsplaats te brengen. Blozekriekske had al „maniertjes”. Ze kon reciteren met als zij speelden, was heel de studio vertederd ... het is moeilijk te voorkomen, dat een kind bij de film voor zijn hele leven bedorven wordt! Gelukkig waren ze allebei gezonde, frisse kinderen, die weinig op hun omgeving letten en hun spelletjes speelden met heel de overgave van hun opgewekte fantasie, zonder zich veel aan te trekken van de gewichtigheid dezer filmerij. Ik denk aan de repetities van de scènes in het schuurtje, bij Blozekriekskes speelgoedhuis van lappen en scherven. Daar krijgen zij ruzie om de zieke pop. Het eindigt ermee, dat Merijntje die op een bankje zit met de pop op zijn knieën, woedend wordt en het zieke kind achter zich in het hooi smijt. Hij was één keer zó in zijn rol verdiept, dat hij een beetje te veel kracht gaf en met het bankje en al achterover viel in het hooi, de pop achterna. Wij hadden pret. We dachten, dat hij verlegen lachend uit het hooi zou opduiken. Maar hij kwam eruit schieten met een kwaad gezicht en ging zonder onderbreking met de ruzie door, woedend schreeuwend en scheldend: het komische incident had niet de minste indruk op hem gemaakt of hem in zijn fantasie gestoord. Het ergste óverkwam ons gedurende de opname van deze scène. gebaartjes, stemuitdrukking en buiginkjes. Dat hebben wij haar gauw afgeleerd, en zij was kind genoeg om te begrijpen, wat wij van haar wilden: precies doen of zij een dorpsmeisje was en met een kameraadje heel gewoon speelde, lachte, ruzie maakte, plagerig omging. Wij hebben heel wat afgelachen met die twee. En Er stonden twee paarden inde stal, goedige, brede boerenpaarden, die zich van al de drukte en filmkunst niets aantrokken. Er waren, om de locale kleur aan te brengen, ook drie varkens inde enscènering opgenomen, maar die werden na de eerste repetities verwijderd wegens al te luidruchtig geknor en het verspreiden van onwelvoegelijke geuren, waar alle medewerkers groen van uitsloegen. De paarden hielden hun stand keurig op. Zij knabbelden van het hooi uit de ruif, stampten af en toe plichtmatig, rammelden met hun halsketting en toonden zich de eerder verfilming volkomen waardig. Maar toen eindelijk de scène opgenomen werd, veranderde dat. Misschien was de ene zenuwachtig geworden, toen hij het woord: „Opname!” had horen roepen en zich realiseerde, dat het er nu op aankwam zijn rol zuiver te spelen. In ieder geval: midden onder de perfect gespeelde scène lichtte hij zijn staart op en gaf zijn inwendige gevoelens de vrije loop ... het klaterde als een waterval... Consternatie Die tot een homerisch gelach uitbrak, toen de stem van de geluidsingenieur door de luidspreker kwam: „Stop!... Ik hoor daar ergens een geruis!... wat is dat?” De kinderen rolden om van de pret, en heel het atelier was vol daverend gelach. Het ondeugende paard trok zich van dit alles niets aan ... De studio moest ontruimd en gelucht worden, eer we verder konden gaan, want het leek of er gasbommen gevallen waren .. . „Entzückend!” Hij kende ieders rol uit het hoofd en iedereen was gek op hem. Op zijn verjaardag werd hij overladen met geschenken. Hij kreeg een fiets, een voetbal, een compleet hengelaarstuig en hopen lekkers. Natuurlijk was hij er geweldig mee in zijn schik, maar hij bleef een aardig, argeloos joch, kreeg geen streken en helemaal geen grootheidswaan, die juist bij kinderen zo onuitstaanbaar is. In zijn vrije uren hengelde hij inde vijvers en deed opzienbarende verhalen over de kanjers van vissen, die hij aan zijn hengel gekregen had, maar hij kon de krengen er nooit uit sleuren ... U weet, dat hengelaars de talentvolste toneelspelers zijn, die God geschapen heeft: de leeftijd doet er in dit geval helemaal niets toe ... Van tijd tot tijd kreeg hij een vriendje op bezoek: het zoontje van de mensen, waar hij in huiswas. Dan werd hij plotseling de koning van Filmstad. Hij leidde de geïntimideerde jongen rond, lei hem alles uit op zijn manier, liet hem door de opening van de camera kijken en was een vakman in optima forma, die een leek welwillend antwoordt op onnozele vragen, een beetje uit de hoogte, een beetje verveeld en uitermate deskundig. Marcel was werkelijk onvergelijkelijk in zijn na-aperij. 's Morgens bij de kapper amuseerde hij alle aanwezigen door iedereen na te doen. Hij speelde de pastoor, de Kruik, de grensjager en Janekee precies na, imiteerde de regisseur tot in elk gebaar, bracht zijn hand met duim en wijsvinger tegen elkaar gedrukt omhoog en Zei met een precieus geluid: Tot ze eindelijk hier of daar ineen hoekje aan 't knikkeren sloegen en verschrikkelijke ruzie kregen om een al of niet gelukte worp. Hij was een ridderlijke jongen. Toen hij Blozekriekske een klap in haar gezicht moest geven, kon hij dat niet over zijn hart verkrijgen. Hij stond er ongelukkig bij en zijn klap werd een aai. Dat ging niet. Het meisje lachte hem uit: hij moest maar flink toeslaan, dat hoorde er toch bij .. ♦ Maar Marcel had een kleur van verlegenheid en schaamte. Hij kon wel indrukwekkend ruzie met haar maken, maar overgaan tot handtastelijkheden tegenover een meisje ... dat was hem te erg. Het resultaat was dan ook weinig overtuigend. De klap viel slapjes uit, en al lachten wij hem, om hem te prikkelen, nog zo erg uit, hij was er niet toe te brengen raak te slaan. Maar de manier, waarop hij kwaad uitriep: „Wel gadvergeme ... klein serpent!” maakte weer veel goed. Het werd een gevleugeld woord inde studio's en het was helemaal geen zeldzaamheid, als je eender bedienaars van de lampen tegen zijn zes voet lange collega hoorde schreeuwen: „Hé, zeg, klein serpent, zet je lamp beter vast... mot meneer pastoor 'em op z’n tonsuurtje krijgen?” Ik was wel een beetje bang, dat het harde en lange werken de jongen te veel aan zou pakken. Wij zorgden aldoor, dat zijn werktijden binnen de perken bleven, maar hij deed alles zo intens, dat ik niet gerust was op de uitwerking. Het viel erg mee. Marcel had deze gekeerd met de herinnering aan een geweldig opwindend doorgespeelde vacantie. Wij spraken af,"* dat hij na het beëindigen van het werk dadelijk naar huis zou gaan en bij geen enkele officiële feestelijkheden, die bij het uitbrengen vaneen film gebruikelijk zijn, mocht worden uitgenodigd; wat we consequent volgehouden hebben. En ik hoop van harte, dat hij alleen maar plezier zal Toeleven van zijn wonderbaarlijke herinneringen en geen nadeel ondervonden heeft aan zijn karakter... Hij was er juist de jongen voor om er zonder kleerscheuren doorheen te rollen! ZESTIENDE HOOFDSTUK Techniek. Geluid, dat licht en weer geluid wordt. Zenuwen en rampen. Wat doet eigenlijk de „cutter"? Als de repetities afgelopen waren, het dialect klopte, houding en gebaar goedgekeurd en vastgesteld waren, moest ik van de set naar de geluidscabine verhuizen. gelukkige jongenseigenschap, dat hij zodra het werk gedaan was, meteen alles vergat, zich onledig hield met zijn voetbal of knikkers en het napiekeren aan ons overliet. Hij bleef er best uitzien, versleet zijn daags Merijntje-pakje tot op de draad en ging er met de dag natuurgetrouwer armoedig uitdien... En hij is, naar ik vertrouw, onbedorven in zijn dorp terug- In het nauwe hokje van de wagen zaten we met z'n drieën, de geluidsingenieur, zijn assistent, die de camera moest bedienen, en ik, die moest beoordelen of het dialect goed gesproken werd, de tekst niet vervalst, en alles verstaanbaar was. Gerhard prutste weer aan zijn handles en knoppen, liet wijzertjes heen en weer waggelen en schreef reeksen getallen op een blocnote. Daar praatte hij dan even over met zijn assistent en gewoonlijk werden zij het eens, zonder dat ik een flauwe notie had, waarover zij het hadden. Gerhard probeerde trouwhartig mij enig begrip bij te brengen van de werking zijner apparaten, de betekenis van de cijfers, die hij opschreef, de „spanningen” en wat er nog meer bijkwam. Ik knikte maar met een wijs gezicht, uit vrees, dat hij bij het eerste teken van twijfel opnieuw zou beginnen, waarna ik er net zomin iets van begrepen zou hebben als de eerste keer. Voor mij was en bleef die hele geluidsopnemerij een getover met onbegrijpelijke instrumenten. Ik zag een filmrol inde geluidscamera gaan, die er net eender uitzag als die van de beeldcamera. En het wou er bij mij niet in, dat je geluid net kunt fotograferen als belichte voorwerpen. Toen liet Gerhard mij een glazen batterijtje zien, een klein ding, dat verschrikkelijk veel geld kostte; dat batterijtje werd listig in het apparaat verborgen, en als er nu geluid aankwam, ving het battertijtje dat op en veranderde het geluid in licht; dat licht liet zijn sporen achter op de filmband en die sporen werden dan door middel van de verdere techniek het is allemaal zo bespottelijk eenvoudig, ze kunnen alles uitleggen, er is niets wonderbaarlijks aan. Gelukkig begreep ik van hun uitleg niets, zodat het wonder voor mij een wonder bleef en ik mij heimelijk lekker aldoor weer kon verbazen, omdat het werkelijk lukte, wat die tovenaars ondernamen. Met of ponder verwondering, het bleef zaak om ingespannen te luisteren of er zuiver gesproken werd, of de intonatie volgens afspraak bleef, of alles duidelijk te verstaan was. Een geluidsingenieur heeft een fijn gehoor, dat geoefend is in het onderscheiden van alle soorten geluiden en waakzaam tegen het minste bijgeruis, dat zijn effecten bedreigt. In het begin hoorde ik alleen de dialoog en was verbaasd, als Gerhard plotseling de handle indrukte en naar de set riep, dat er gestopt moest worden: hij had een vlieg over de microfoon horen lopen, of er zoemde een verre vliegmachine, of er was een verdacht geluid tussendoor gekomen uiteen of andere hoek van de studio. Dan weer omgetoverd in geluid, als die band door het projectie-apparaat liep. Het was buitengewoon duidelijk en eenvoudig, dat moest ik toegeven. En het was geen grapje van Gerhard. Het ging wérkelijk zo: de assistent verzekerde mij dit plechtig, toen ik hem achter de rug van zijn baas om vroeg of deze mij misschien inde maling nam. Dus berustte ik in het onwaarschijnlijke, alsof het doodgewoon was. Ik bleef het griezelig vinden, maar liet niets merken om niet uitgelachen te worden: technische mensen lachen altijd om iemand die verbazing toont tegenover hun instrumenten... moest de vlieg met de flitspuit aangevallen worden of gewacht tot het weer stil inde lucht wac. Ik vond hem overdreven en peuterig, maar hij bleef onvermurmbaar, liet over en over doen tot hij tevreden was, »n hij had altijd gelijk. Maar ondertussen werd ik aardig misselijk van mijn eigen tekst, die ik hoorde herhalen en herhalen tot de woorden zinloze klanken werden, alles mij beroerd en onzinnig voorkwam en ik me afvroeg, hoe ooit iemand ter wereld belangstelling zou kunnen hebben voor deze stukgekauwde, flauwe zinnetjes, waar kop noch staart meer aan te ontdekken viel. Ik kreeg er slaap van; de cabine rook benauwd, je mocht er niet roken, de wijzertjes dansten over het instrumentenbord, Gerhard draaide aan zijn knoppen en voor de honderdste maal wauwelden de stemmen aan je oren: elke afwijking van het normale kwam vergroot tot je over, iedereen leek een serie spraakgebreken te hebben, die je nog nooit had opgemerkt, en het was vervelend, vervelend, vervelend ... Wat je niet ontsloeg van je plicht om ingespannen en uiterst nauwkeurig te luisteren met heel je vermogen tot aandacht gespannen, gereed om dadelijk in te grijpen, als er maar een woord verkeerd gezegd werd. En er zijn mensen, die, wanneer ze eenmaal iets verkeerd gezegd hebben, met onbegrijpelijke hardnekkigheid in hun fout volharden ... De zenuwen spelen hun parten. De kapitein op het monsterbureau in Antwerpen, moest de Kruik een schip aanbieden, dat overmorgen naar Shanghai vertrok. Kurt zei de acteur, wie het overigens allerminst aan routine of intelligentie ont- „Naar Shankai?” Ik liet stoppen, vertelde hem vriendelijk, dat hij zich vergiste en toch weer Shankai gezegd had. Hij betuigde dat hij er niets van begreep, maar het zou niet weer gebeuren ... Opnieuw dan maar... Toen het zover was zei hij zonder blikken of blozen Shankai. „stop r Een beetje minder vriendelijk verzocht ik hem, zijn hersens bij zijn werk te houden en asjeblieft Shanghai te zeggen... Shanghai... met een h1... Had ie nou tóch weer Shankai gezegd? ... En hij had zich voorgenomen er speciaal op te letten ... Shanghai... Maar natuurlijk ... Shanghai... met een h ...! Nog een keer!... Gespannen zaten wij te luisteren ... „Naar Shankai?" brak, het zinnetje voor om de intonatie zuiver te krijgen. Natuurlijk sprak hij Shanghai op zijn Duits uit, en de acteur kwam daar zo van onder de indruk, dat Wj nu Shankai zei. Ik liet het even doorgaan, maar toen hij driemaal achter elkaar Shankai gezegd had, maakte ik hem opmerkzaam op zijn fout. Hij lachte om de zonderlinge vergissing, ging er eens extra voor zitten en zei: „Shankai”. Toen lachte ik, en verzocht hem toch maar liever Shanghai te zeggen, wat hij heel begrijpelijk vond. Natuurlijk zou hij Shanghai zeggen. Hij had zijn leven lang Shanghai gezegd en het wós Shanghai... Maar toen ik bij de opname inde geluidswagen zat, zei hij vol overtuiging: „Stop! verdomme!" De assistent kreeg de slappe lach. De acteur sputterde verschrikt. Gerhard schudde het hoofd. Ik was woedend en wanhopig... Zo konden we tot morgenochtend doorgaan en kilometers filmband verknoeien'. Dus nam ik een kloek besluit en deelde de acteur mee, dat het schip niet meer naar Shanghai ging, maar naar Singapore ... Shanghai was een vervloekt oord, daar wou ik de Kruik niet meer heen hebben ... Naar Singapore dus!... Toen ging het gesmeerd. De eerste keer was raak ... Ik vermoed dat de acteur nooit meer Shanghai heeft kunnen zeggen... Zenuwen en onweerstaanbare suggesties ... Bij deze scène had nog een tragi-comisch incident plaats, dat overigens niet tot de zeldzaamheden behoort in het filmbedrijf. Het was een kleine scène, die ten hoogste een minuut of vier in beslag neerfit op het doek. Maarde regisseur vond haar zeer belangrijk, had er alle schilderachtige effecten secuur van berekend, en vierentwintig instellingen voor de camera in het ding vastgesteld. Er kwam een rolletje in voor van nog een andere matroos, die komt monsteren, tijdens welk incident de Kruik even met Merijntje kon praten. Een jonge acteur had die rol gekregen en er al zijn hoop op gevestigd. 's Morgens om half acht stond hij gekleed als zeeman en prachtig geschminkt gereed om op te treden. Belangstellend keek hij toe bij het werk...! 's Avonds om half elf stond hij er nog, gekleed en met Merijntje gaan praten, terwijl de kapitein belangstellend toehoort." ’ „ Accoord l” Hij wenkte de hoopvolle acteur, die glimlachend, hoewel geradbraakt van de hele dag wachten, opgewekt aankwam, nieuwsgierig naar de instructies. Hij had zijn filmwoorden vóór op de tong, duizendmaal overwogen en effectvol aangezet tot een evenement in het filmbestaan ... „Het spijt mij verschrikkelijk, meneer, maarde auteur is van mening, dat uw rol overbodig is ...” Hij keek mij van terzijde met een afkeurende blik aan, de schurk. De jongeman werd bleek onder zijn schmink en leek een flauwte nabij. Nooit heb ik iemand zo hulpeloos en ongelukkig zien glimlachen en proberen net te doen of zijn hart niet ingetrapt werd. „Meneer," zei ik waardig, „de regisseur.. ." Maar Kurt liet mij niet uitspreken. „De regisseur moet zich natuurlijk neerleggen bij het besluit van de auteur," vulde hij haastig aan. „Het is heel jammer, maar maak u niet van streek: geschminkt, en wachtte hij op het ogenblik, waarop hij eindelijk onder de lampen zou treden en zijn historische woorden zou spreken ... Toen kwam Kurt op mij toe en zei: „Zeg, wat denk jij er van?. ♦. Ik heb eigenlijk die hele matroos niet nodig, geloof ik!” „Ik heb ’m nooit nodig gevonden, 't Houdt de handeling nodeloos op. De Kruik kan net zo goed ineens u krijgt gauw een betere kans... dit was toch maar een snertrolletje, dat eigenlijk niet in overeenstemming was met uw talent... Natuurlijk wordt uw honorarium toch uitbetaald.. ♦ Goede avond, meneer ... Akos ... de matroos vervalt... Maak je licht klaar voor instelling 356 . ♦.” Een doodongelukkige zeeman sloop met hangende schouders het atelier uit, plotseling zo doodmoe, als alleen iemand zijn kan, die vijftien uren van de ene voet op de_ andere heeft staan trantelen, wachtend op een ogenblik van geluk ... om dan te ervaren, dat het niet komen zal ... Ik schaamde mij, was kwaad op mezelf: we hadden dat scènetje er best bij kunnen draaien ... dan zou diezelfde jongeman als een triomfator het terrein verlaten hebben en gepopeld van ongeduld tot hij de film had zien draaien en zichzelf had kunnen bewonderen als de min of meer geniale man-van-de-toekomst, die dat kleine, maar uiterst belangrijke rolletje gespeeld had... Nu zakte hij verslagen af... een schipbreukeling ... Maar twee minuten later dacht niemand meer aan hem, want het werk vroeg alle aandacht en de mensen, die het werk doen, tellen nauwelijks mee... er was er één een beetje onder de wielen gekomen ... volgende instelling... Opschieten, anders komen we nooit klaar!. ♦. Een kleine gebeurtenis, maar symbolisch voor de filmwereld. De „cutter” is de man die alle strookjes film in zijn werkplaats krijgt, van elke opname twee: een strook beeld en een strook geluid. Ze zijn eerst voorgedraaid De cutter heeft in zijn kamer een tafel staan, waarop hij de twee banden van weerskanten op spoelen kan laten lopen dooreen miniatuur projectieapparaat, dat hem op een klein matglaasje de film vertoont en ook het geluid laat horen. Als de spoel afgelopen is, windt hij hem weer terug, waardoor niet alleen de beelden, maar ook het geluid van achteren naar voren draaien. Een krankzinnig gezicht en een nog krankzinniger gehoor. Maarde cutter beweerde, dat hij de meeste fouten ontdekte in beeld en geluid, juist bij het van achteren naar voren lopen. Hij verstond alles even goed, maar de nuances hoorde hij zuiverder en ook de beelden kon hij scherper beoordelen, wanneer hij ze van achteren naar voren zag draaien, 't Is best mogelijk, dat het nog waar is ook: de film ontwikkelt onverwachte capaciteiten waar een nuchter mens liever niet aan gelooft, maar die bestaan, hoe gek het ook lijkt. inde projectiekamer, waar een keuze gemaakt wordt uit de verschillende opnamen. De uitgekozen stukken neemt de cutter mee naar zijn kamer; daar moet hij ze in stukken knippen, die stukken weer aan elkaar plakken, nadat hij er de middel- en grootopnamen tussen gevoegd heeft, en dit alles zo doen, dat de film op het doek zijn maximum effect krijgt. Een moeilijk en verantwoordelijk werk, dat weer een speciaal talent vereist, een grote vakkennis en een persoonlijke kijk op het filmische effect, dat door het wisselen, overvloeien en verspringen der beelden bereikt kan worden. Ook het snijden van de film geeft ongekende mogelijkheden. Een klein voorbeeld: inde beste opname vaneen instelling had de Kruik een spreekfout je gemaakt: een t op het eind vaneen woord gezegd, waar die in het dialect niet hoorde. Ik zei, dat ik graag deze opname zou hebben, maar dat die fout erg lelijk klonk. „Da’s niks,” zei de cutter, „die t snij ik wel weg.” „Kan dat dan?” vroeg ik verbaasd. „Natuurlijk,” antwoordde hij medelijdend. „Alles kan. ledere letter heeft toch zijn plaats op de band; die moet je alleen even opzoeken en dan snij je 'm d'r gemoedereerd uit.” En om te laten zien, wat je met die snijerij doen kon, haalde hij toen de volgende dag een grapje uit. Inde projectiekamer werd een scène voorgedraaid, waarin de Kruik een schot inde lucht lost uit zijn buks. Toen het geweer afging, konk er geen knal, maar wel het gerammel van potten en pannen, die kapot gegooid werden, wat een onverwacht en zot effect maakte en algemene hilariteit wekte: de cutter had een stukje geluid uiteen andere film geknipt en dat hiertussen geplakt. Tot welke demonische resultaten deze mogelijkheden leiden kunnen laat ik gaarne aan de fantasie van de lezer over... ik heb vaak geschreeuwd van het lachen, als ik bij hem in zijn kamer zat en hij aan het goochelen was met zijn toestellen. Onze cutter was een man, die goed in zijn vlees en slecht in zijn haar zat. Het was ontzettend heet in zijn werkvertrek, waar de gordijnen en vensters gesloten moesten altijd de eerste was om de mop te appreciëren en lachte, dat zijn hele omvangrijke lichaam schudde. Bij Kurts machtige afmetingen vergeleken betekende zijn omvang echter weinig, en hij beweerde, dat hij zich nog nooit zo slank gevoeld had als onder de leiding van onze gewichtige regisseur. Onder zijn handen groeide acte na acte uit de verschillende door elkaar genomen stukjes scène, die hij als een uiterst ingewikkelde legpuzzle zorgzaam in elkaar knutselde. Elke dag veranderde hij er nog wat aan, zat minuten lang te turen op een effect, dat hem niet beviel en zocht naar de oplossing, knippend en plakkend, weer uit elkaar halend, staaltjes van vindingrijkheid vertonend, die mij altijd weer in verbazing brachten. Van de zogenaamde „montage”, het werk van de cutter, hangt veel af. Het op het juiste moment laten verspringen van het ene beeld naar een ander, het doorbreken van de opnamen met grotere beelden van onderdelen, terwijl de dialoog ononderbroken doorgaat moet de vaart en het karakter aan de film geven. De regisseur heeft het wel allemaal glo- baal aangegeven en weet ook, hoe hij het hebben wil, blijven. Hij zat er ineen linnen broek met bloot bovenlijf, zweette en snoof en leek in het algemeen op een Chinees afgodje, u weet wel, zo een met plooien in zijn buik, een glimmend vollemaansgezicht en olijke oogjes. Hij was een waardig lid van de equipe, deed voor niemand onder in het uitdenken van vrolijke hatelijkheden om de anderen de das om te doen en kreeg eerlijk zijn portie terug, waarbij hij maar een cutter met initiatief is zijn gewicht in goud waard, en bereikt vaak effecten, waar ook de regisseur niet van gedroomd had, en die toch uit de aanwezige fragmenten te halen zijn. Onder de naaste medewerkers van de regisseur is de cutter een voornaam personage. Er zijn er van mindere rang, maar die het daarom nog niet gemakkelijker hebben. Daar is bijvoorbeeld de opnameleider. ZEVENTIENDE HOOFDSTUK Vaneen leider, die geen leider, eer een slaaf is. Tribulati'èn vaneen veelgeplaagde. Pol herkent de zondebok. Ach ja... die opnameleider! Titels zijn rare dingen. Er zijn opperstalmeesters, die nog nooit een stal van binnen gezien hebben, grootvorsten, die klein van gestalte zijn en het zonder vorstendom moeten stellen, thesauriers, die met de handen in het haar zouden zitten, als iemand hun vroeg de schat te mogen zien, die zij zogenaamd bewaren. En daar de film niet graag een gelegenheid voorbij zou laten gaan om nog dikker en nog veel dwazer te doen dan het gewone 'leven, heeft zij voor de enige man, die met de opnamen niets te maken heeft, de titel vastgesteld van opnameleider! De opnameleider zit in zijn kantoor ver van de op- Uit dit arsenaal voorziet hij de film van al wat zij nodig heeft. En dat is niet gering, want de film is een veeleisend, schrokkig, wispelturig, volkomen onberekenbaar monster met de onwaarschijnlijkste invallen en behoeften. Daarom moet het arsenaal van de opnameleider ontzaglijk uitgebreid zijn, ongelofelijk gevariëerd en steeds ter beschikking. De spelleiding bestelt, noemt de tijd waarop het bestelde aanwezig moet zijn, is daarmee van alle verantwoording af en legt het moede hoofd gerust te slapen of gaat kalm iets anders voorbereiden. Zij maakt zich geen ogenblik ongerust, dat de benodigdheden niet aanwezig zullen zijn, wèt ze ook gevraagd heeft. De opnameleider is verplicht te namen, waarover hij minachtend spreekt als overeen tamelijk belachelijk, onbeduidend en al te eenvoudig karweitje. Als de film niet toevallig inde bioscoop vertoond moest worden, zou dit malle werk nog overbodig zijn ook. En zonder zijn geniale medewerking ware het bovendien volkomen onmogelijk. Hoewel hij maar een obscuur iemand is in het luidruchtige bedrijf van allerlei soorten opscheppers. Hij blijft achteraf zitten, temidden van zijn dossiers, archieven, kaartsystemen en mappen, die een wereld van inlichtingen inhouden. Deze wereld heeft hijzelf opgebouwd en hij regeert haar als een absoluut en geen tegenspraak duldend heerser. Hij kent haar van buiten, tot in alle bijzonderheden, in alle verborgen hoekjes. Deze wereld is zijn. arsenaal. Een arsenaal van dode en levende have. zorgen, dat het bestelde op het aangegeven uur aanwezig is inde hoeveelheid en de toestand als de spelleiding koeltjes heeft opgegeven. Hoe hij eraan komt is zijn zaak. Hij is de inspiciënt en moet zorgen voor de dode en levende requisieten waaraan de film behoefte heeft. En hij zal daarvoor zorgen op ieder willekeurig moment van de dag of de nacht, met bekwame spoed, zonder fout of misverstand en met zo weinig mogelijk kosten. Om al deze redenen mag de opnameleider geen zenuwen hebben, en als hij er toch nog een paar heeft, dienen die zo dik en taai te zijn als kabeltouwen. lemand, die nog in staat is, zich te verbazen, ergens van te schrikken, zich overstuur te maken om een bovenmenselijke opgave, kan geen opnameleider zijn. Zonder met de ogen te knippen moet hij de vreemdsoortigste bestellingen noteren, niet tegenpruttelen, niet informeren naar de geestestoestand van de opdrachtgever, en rustig aan het werk gaan om zijn taak te volbrengen. Hij mag zich niet opwinden, als alle leden van de technische equipe tegelijk als dolle honden achter hem aanzitten om hem tot meer spoed op te jagen. Hij moet er alleen maar voor zorgen, dat hij op tijd aanwezig is met het bestelde. En als hij het onmogelijke volbracht heeft, moet hij niet verwachten, dat hij nu geprezen zal worden om zijn fabelachtige handigheid. Met een kalm gemoed behoort hij de stekelige opmerkingen in ontvangst te nemen over zijn traagheid, zijn ezelachtigheid en de onvoldoende kwaliteiten van het verschafte materiaal. En als hij aanleiding Een terecht beroemd opnameleider, die letterlijk voor niets stond, kreeg eens van zijn regisseur ’s middags om zes uur terloops de opdracht: „Zeg, zorg je even, dat er morgen om zeven uur twee witte olifanten zijn: die heb ik nodig voor mijn eerste opname.” De hele verdere avond had hij met zijn complotvrienden een geweldige pret en zij dronken op hun vindingrijkheid om de opnameleider, die nooit verbaasd deed of opspeelde, een opdracht te geven, die hij nooit uit kon voeren. Tegen een uur of elf zagen zij hem het stamcafé binnen komen en in zijn gewone hoekje zielsvergenoegd zijn biertje gaan drinken. Ze waren een beetje teleurgesteld, dat hij zijn nederlaag Zo kalm opnam: hij had zeker begrepen, dat het maar een grapje was, en trok zich van de hele zaak niets aan. Zij namen zich voor hem de volgende morgen nog eens flink uitte schelden en hem ongerust te maken, vóór zij met hem meelachten om de gekke geschiedenis. geeft tot het vermoeden, dat hij zich iets laat voorstaan op een top-prestatie, rust de equipe niet eer zij een zo demonische opdracht uitgepuzzeld heeft, dat hij op het punt staat wanhopig te worden en de fatale verklaring af te leggen, dat hij óók maar een mens is en dit niet kan volbrengen. Die verklaring legt een welgeaard opnameleider nooit af: hij volbrengt ook de demonische opdracht en slikt met een cynisch lachje de hoon van de verschrikte heren, die meenden hem er tussen te hebben. Maar toen zij die morgen op het terrein kwamen, zagen zij de opnameleider praten met een authentieke kornak, die twee geelwitte olifanten leidde. De regisseur kreeg haast een stuip. Hij wou echter niet zo maar in zijn nederlaag berusten en begon de opnameleider uitte kafferen, omdat de olifanten niet wit genoeg waren. Wat had ie aan die vuilgele krengen? Onverstoorbaar gaf de opnameleider de kornak opdracht: „Laat ze even wassen en spuit er dan witkalk overheen." Want het waren twee zwarte olifanten uit de diergaarde, die hij had laten bespuiten met gelige kalk: de kleur van de zogenaamde witte olifanten. De hele equipe schoot ineen lach; ze vertelden hun slachtoffer, dat het maar een grapje geweest was, en dat ze de hele olifanten niet nodig hadden. Hij werd niet eens kwaad. Gelijkmoedig zei hij: „Dat dacht ik wel. Maar opdracht is opdracht. Ik zal de rekening insturen. Die moeten jullie aan maar verantwoorden ..." De rekening was niet mals... Het had de opnameleider met zijn connecties en gladde tong niet meer dan anderhalf uur gekost om de zaak voor elkaar te brengen. Soms moet de opnameleider ook wel eens onderhandelen met buitenstaanders, die zeker tot niets bereid zouden zijn, als zij precies wisten, wat er van hen verlangd werd. Dan treedt hij op als een volleerde leugenaar en verleider, praat ze om met duizend flik- Zo moest er eens een tuin met exotische planten gezocht worden om inde buurt van Berlijn een Afrikascène te spelen. De opnameleider hoorde vaneen kennis, dat een zekere millionnair, die op overrijpe leeftijd met een jong vrouwtje getrouwd was, een sprookjesachtige villa gebouwd had met een fantastisch park, waar ook een exotische afdeling was. Hij ging er op af, vroeg verlof een rustige scène te mogen draaien in het park. Er rezen duizend bezwaren, maar hij praatte ze allemaal weg. Er zou geen grassprietje gekrenkt worden. Heel voorzichtig zouden de kabeltjes worden uitgelegd, meneer zelf zou er bij mogen staan om toe te zien, dat er niets beschadigd werd, en elk vernield kiezelsteentje zou vergoed worden. Inde reclame zou vermeld worden, waar de scène was opgenomen, en heel de wereld zou de pracht van meneers park kunnen bewonderen... Het jonge vrouwtje vond het allemaal heel romantisch. Schoorvoetend gaf de eigenaar eindelijk toe. Van huur wilde hij niet horen, dat was de moeite niet waard... Een paar dagen later reed een stoet van auto's, gevolgd dooreen paar gesloten wagens de poorten van het paradijs des millionnairs binnen. Deze zelf, met zijn vrouw aan de arm, kwam er glimlachend naar kijken. De filmheren namen vluchtig en onver – flooierijen, gebruikt schaamteloos valse voorwendsels, en als hij de regisseur het gevraagde beschikbaar gesteld heeft, laat hij de verdere consequenties aan hem over. schillig notitie van hem en begonnen met het plaatsen van hun benodigdheden voor het rustige scènetje, waar geen grassprietje bij gekrenkt zou worden. En toen alles gereed was, schreeuwde de regisseur: „leder op zijn plaats? .. . Alles klaar? ... Laat dan de leeuwen maar los!” Er werd een complete leeuwenjacht georganiseerd in het exotische parkje ... Maar de opnameleider had verschaft, wat men hem gevraagd had ... Voor zulke vreemdsoortige opdrachten kwam onze opnameleider niet te staan. Hij moest boeren en boerinnen opduikelen, soldaten en veldwachters, paarden, koeien, varkens, kippen, een geitje en wat er verder op een boerendorp pleegt rond te scharrelen. Ook tamme fretten voor de hut van de Kruik. Maar waar ik benieuwd naar was, dat was naar de gedresseerde otter, die de Kruik heeft afgericht op de visvangst, en die hij soms meeneemt op de wandeling. Voor alle securiteit was er alvast een opgezette otter aanwezig, die desnoods dienst zou kunnen doen onder de jas van Goort Perdams, waar hij de grensjager in zijn pols moet bijten, als hij, menende een dode haas te voorschijn te zullen halen, zijn hand inde jas van de Kruik steekt. Bestaan er nog ergens gedresseerde otters, door stropers afgericht tot griezelige huisdieren en gehoorzame vis-aanbrengers? Nonchalant werd de opdracht gegeven: „Zorg ook voor een tamme otter, hè? ... Zie maar even waar je er een krijgen kan.” De opnameleider knikte. De opnameleider knikt Een week naderhand kwam hij rustig de studio binnenwandelen, en deelde langs zijn neus weg mee, dat de gedresseerde otter gevonden was, en of ze hem nu even wilde waarschuwen, wanneer hij aanwezig moest zijn om zijn rol te vervullen. Hij zal wel genoten hebben van onze stomme en niet te verbergen verbazing, maar hij liet er niets van merken ... Kurt snoof een paar keer om te bekomen, raadpleegde toen zijn aantekeningen en noemde een datum, zo onverschillig als hij maar kon. Even onverschillig noteerde de ander de datum en ging weg, met zijn stereotiep: „0.K.” Kurt keek hem na, nog niet van zijn verbazing bekomen. „Wat een rotvent,” zuchtte hij, „Hij heeft 'et ’em gelapt ... Wordt misschien toch nog wel es een bruikbare opnameleider...” De otter was werkelijk een griezel. Hij zag er zo gemeen uit, als een otter er maar kan uitzien. En aan- altijd en kijkt blijmoedig, ook al schrikt hij zich een ongeluk van de onmogelijke opdracht. Dieper dan wie ook is hij ervan overtuigd, dat hij met razende en niet ongevaarlijke gekken te werken heeft, en hij gedraagt zich dienovereenkomstig, spreekt ze nooit tegen en noteert lakoniek, wat de krankzinnigen nou weer van hem willen. Als hij het niet kan klaarspelen, is het nog ruim tijd genoeg om hen tot volledige razernij te brengen ... Goed ... hij zou wel „even” voor een gedresseerde otter zorgen ... doenlijk tam was hij ook niet. De Kruik keek hem wantrouwig aan en had weinig lust hem onder zijn jas tegen zijn borst te houden. Om aan te tonen, hoe tam hij wel was, greep zijn baas hem inde nek en stopte hem onder zijn jas. Het schijnt, dat de otter toen een ogenblik vergeten heeft, dat hij tam was, want hij begon zich dadelijk met klauwen en tanden te verzetten. Het resultaat was een bloedbad en een uitgebreide verbindpartij, schrik van de Kruik en leedvermaak van de grensjager. Toen is de scène met de otter-onder-de-jas toch maar met het opgezette exemplaar gespeeld. De danig verscheurde meester vond het kinderachtig, maarde Kruik had geen zin in het martelaarschap, zo vroeg in zijn filmloopbaan a1... Onze dieren waren over het algemeen geen groot succes» De gewonere werden verschaft door de assistent van de opnameleider. Een aardige jongen, maar een echt stadskind. Hij kende geen onderscheid tussen een geit en een bok, een eend en een woerd, en bracht altijd dieren mee van het verkeerde geslacht. De haan, die hij gehaald had en die kraaien moest voor de microfoon, begon onweerlegbaar te kakelen, en om alle twijfel weg te nemen, lei hij ’s middags vastbesloten een ei. Welke stormen van spot dit in die omgeving ontketende, kan de lezer zich waarschijnlijk wel voorstellen. De jongen had geen leven meer. Pol, de prachtig gedresseerde hond van de Kruik, volbracht beter zijn plicht. In het begin had hij plankenkoorts en deed alles averechts verkeerd, maar standigheden begreep. Als de Kruik na zijn nederlaag in Janekees huis onder haar spotlach verslagen afdruipt, loopt Pol even verslagen, ineengekrompen en met de staart tussen de benen met hem mee. Hij werd driftig op de juiste momenten en als de Kruik naar de gevangenis is, kijkt Pol even treurig, mismoedig en verlaten als Merijntje. Maar hij stal ons hart op nog andere wijze. Bij iedere groep mensen zijn favorieten en zondebokken. Het is lang niet altijd uitte maken, door welke oorzaken zij het een of het ander worden. Als je erover nadenkt, is er vaak geen enkele reden voor die tegenzin of die voorkeur te vinden. Bij een film, waar alles op koortshitte gebracht is, zijn deze verschijnselen nog veel sterker. Er was één acteur, die om onnaspeurbare redenen het zwarte schaap geworden was. Waarom? Niemand kon het zeggen. Maar we konden hem niet uitstaan. ledereen vond hem een afschuwelijke kerel. Alles wat hij deed ergerde iedereen. Hij verknoeide zijn rol, hij sprak slecht, hij speelde als een idioot, hij was nergens voor te gebruiken. later wende hij en werkte op commando van zijn baas inde perfectie. Hij was een baardige griffon en zag er tamelijk onheilspellend uit, wat ook de bedoeling was. Overigens bleek hij een lobbes, die geen vlieg kwaad deed en Merijntje speelde zonder vrees met hem. Het was merkwaardig te zien, hoe de hond zich aan de verschillende situaties aanpaste. Alsof hem het draaiboek was uitgelegd en hij de wisselende om- Niemand begreep, waarom wij hem eigenlijk al niet lang doodgeslagen hadden, want zó'n mispunt vaneen vent verdiende werkelijk niet te leven en zeker niet het voorrecht te genieten met ons samen te werken. Achteraf beschouwd moet ook dit alles een uitwerking geweest zijn van overspannen zenuwen, een soort massasuggestie, volkomen onverantwoord door iets uit de werkelijkheid. Maar zo gaat het vaak met suggesties der massa, en zij zijn er niets minder hardnekkig en kwaadaardig om. Hoe dit zij, niemand kon deze arme kerel luchten of zien. En Pol moet dat meegevoeld hebben. Op een nacht, bij een opname met grote figuratie moest Pol de voorbijtrekkende menigte aanblaffen. Hij ging braaf te keer, baste oorverscheurend. Plotseling kreeg hij de verafschuwde acteur binnen zijn bereik en zonder zich een ogenblik te bedenken hapte hij naar hem, ruïneerde zijn broek en beet hem een scheur in zijn kuit... Meteen was Pol de held van de dag. Men rolde tegen elkaar van het lachen. De protesten van de gebetene verhoogden enkel de vreugde. De regisseur werd uitbundig geprezen om deze meesterlijke mise-en-scène, mij werd hikkend verweten, dat ik Pol opgestookt had, iedereen had overmatig plezier, en de mening deed opgeld, dat deze man toch wel een doortrapt gemeen karakter moest hebben, als de door en door goeiige Pol hem inde onschuld van zijn argeloos hart verscheuren wou... Wat een instinct zo’n beest had!... De massa is wreed en hard. ACHTTIENDE HOOFDSTUK Een filmtroep zwermt uit! De auteur wordt gehuldigd met een strohoed. Onenigheden met De Bilt. Landerige dagen. De binnenopnamen waren gereed en op een enkele na eveneens de buitenopnamen, die op de terreinen van Filmstad zelf gebeuren konden. Nu moesten wij naar Brabant om inde omgeving van het authentieke dorp, waar de geschiedenis van Merijntje verondersteld wordt zich af te spelen, de rest te voltooien. Wij hadden een dag of vier nodig om de landschappen te filmen en enige scènes in die landschappen te spelen. Op een mooie Donderdag inde laatste helft van Juli toog de hele karavaan van Den Haag naar Bergen op Zoom: de geluidswagen, de machinewagen met de batterijen, die de benodigde electriciteit moest leveren, een verhuiswagen vol requisieten, lampen, gouden en zilveren reflectors, een uitneembare loopbaan voor de camerawagen voor de zogenaamde rij-opnamen Het is de enige maal geweest, dat ik de opnameleider een pluimpje heb horen krijgen van de regisseur. Omdat hij deze voortreffelijke medewerker opgeschommeld had: Pol. ♦. en alles, wat er meer nodig is om inde open lucht te filmen. Daarachter de personenwagens, die de vieren-twintig man personeel en spelers vervoerden. De vrolijke vlaggetjes van Filmstad flapperden op de spatborden, en luid toeterend reden wede poort uit, het nieuwe, opwindende avontuur tegemoet. We waren allemaal blij, dat het zover was. Het atelierwerk was achter de rug. ledereen was moe en beu van de studio's met hun ondragelijke warmte, hun helse Jupiterlampen, hun stoffige sfeer, het strenge rookverbod, het dicht opeen leven, al die weken achtereen. Het eind was inzicht. Als het tegenviel waren we toch overeen week weer thuis en alles zou achter de rug zijn, de film voltooid. Natuurlijk was er dan toch nog een maand werken inde laboratoria nodig voor het mengen der geluiden, het aanbrengen van de muziek, het op één band brengen van beeld en geluid, het gereed maken van een aantal copieën, maar daar hadden de meesten van ons niets meer mee te maken. Zo'n weekje met z'n allen ineen vreemde plaats doorbrengen en spelenderwijze ineen mooi landschap en onder een hartelijk zomerzonnetje het grote werk voltooien, leek ons allemaal een feest. Er heerste een opgewekte stemming. Alle nervositeit en vermoeienis viel van ons af. Wij vlogen langs de wegen. Bergen op Zoom liep uit, toen onze wagens bij elkaar op het oude schilderachtige marktplein geparkeerd stonden met hun witte opschriften en geheimzinnige aanwijzingen. Het leek wel of er een circus binnengetrokken 7 Merijntje in Filmland. Vrijdags was het weer niet zo mooi als we gewend waren. Wij konden maar weinig doen. ledere keer, als een scène rijp gerepeteerd was en wij zouden gaan opnemen, kroop de zon plagerig achter de wolken weg, en zonder zon krijg je doffe opnamen, die niet te gebruiken zijn. Filmen inde buitenlucht eist zon, behalve wanneer je toevallig donker weer nodig hebt voor de stemming. En zelfs de zon is niet altijd voldoende. Voor sommige effecten moeten er nog lampen bijgezet worden. De schaduwen op de van de zon afgekeerde gezichten worden te zwart en daarom gebruikt men lampen of reflectoren (met een ander mooi Nederlands woord ook „blenden" genoemd!), die op een afstandje vastgehouden worden, het zonlicht onder een bepaalde hoek weerkaatsen en zo licht gooien op die zijde. Met een magere oogst kwamen we thuis. Maar ontmoedigd waren we niet. Als 't niet beter werd, zouden was. De hele familie logeerde in „De Draak", behalve ik, want ik nam mijn intrek bij vrienden. En alles kwam binnen lopen; ook mepsen, die anders nooit ineen café kwamen, hadden behoefte aan een verfrissing of een hartversterking, want iedereen wou die filmmensen wel eens van dichtbij zien en een praatje met hen maken. Ze wéren toch zoiets als dierentemmers, kunstrijders, athleten en acrobaten: vreemdsoortig volk, wat onbetrouwbaar, maar interessant om van dichtbij te zien en waar te nemen... Er ging die avond heel wat door de keelgaten en de stemming was voortreffelijk ... leurstelling: wij moesten een zeilende tjalk hebben, en hij bezorgde ons een motorschuit, die in noodgevallen ook een zeiltje kon voeren. Het ding hakkepofte door het riviertje met duidelijke, amechtige rookscheutjes boven zijn mager pijpje; het mastje, waaraan het onnozele stukje zeil flapperde, leek op een bezemsteel. En dat moest de mooie zeilende riviertjalk voorstellen, die zo'n grote indruk op Merijntje maakte! De schuldige werd in alle toonaarden uitgekafferd, maar hij beweerde stokstijf, dat er geen tjalken meer voeren in deze omtrek: ze hadden allemaal een motor genomen en dat klungelige zeiltje was het laatste wat er van de vroegere zwier over bleef. Hij was tot in Dordt geweest om een schip te zoeken, zoals hem beschreven was, maar had niets gevonden ... Natuurlijk werd hij door ons allemaal volstrekt verantwoordelijk gesteld voor de mislukking van de hele film, maarde wonderlijke jongeman trok er zich niets van aan en beweerde, dat hij geen wonderen kon doen. „Dan zul je ook nooit opnameleider worden/' voorspelde Kurt hem. Het ver~<4'*~i;ike schuitje werd bij gebrek aan beter toch Zaten* Ik was al zoveel filmmens dat ik een woedeaanval kreeg en wel kon huilen van teleursteling. Zo'n detail krijgt plotseling een geweldige betekenis. Ineens be- we een dag of wat langer nodig hebben, doch dat kwam er niet opaan. Het was gezellig in „De Draak” en buiten hadden we plezier genoeg. Ook 's Zondags konden we niet al te veel doen. De assistent-opnameleider bezorgde ons een grote te- grijp je, dat er van de hele film niets terecht kan komen. Daar heb je nou weken en weken voor gezwoegd, en de hele zaak strandt op de onbekwaamheid van zo'n snotneuzerige assistent-opnameleider, die geen bliksem van zijn vak verstaat!... Verdomme !... al was er geen tjalk meer inde hele wereld, dan had hij nog te zorgen dat er een gereed lag, zodra wij hem moesten filmen ... Er móesten er zijn!... Maar er was er geen ... De misdadiger droop stilletjes af onder onze verwijten en verwensingen, en vervloekte waarschijnlijk het ogenblik, waarop hij gemeend had, dat zijn levensgeluk en zijn fortuin verzekerd waren, toen hij een baantje bij de film kreeg: hij was nog te jong om zijn ziel te bezitten met de lijdzaamheid, die een opnameleider hebben moet om niet vijfmaal op één dag een poging tot zelfmoord aan te wenden ... Wij zouden ’s avonds in het hotel een regiebespreking hebben voor het werk van de volgende dag. Om acht uur present. Maar ik kreeg om zeven uur een boodschap, dat ik maar niet komen moest: ze zouden me wel nader bericht sturen, als het doorging. Zulk soort dingen verontrustten mij allang niet meer: orders en tegenorders volgden elkaar nog veel sneller en veel dwazer op dan in dienst. Ik bleef dus rustig met mijn vriend V" ‘sf'r' kopje koffie en een goede het zo . ° sigaar zitten. Als .t meer regiebespreking was, vond ik het ook best. En ik schold nog een beetje na op dat ongeluk vaneen opnameleider en zijn mestschuitje... gen. Maar hij was zich. van geen kwaad bewust.. ♦ Juist toen wij naar voren liepen om te kijken, wie er ZO danig gehuldigd werd, trok er iemand aan de bel met een drift of er brand was. De deur vloog open ... De harmonie blies luider dan ooit. Een oorverdovend gejuich brak los. De hele straat stond vol joelende mensen. En temidden daarvan vielen de lui van ons filmgezelschap op, doordat zij hun hoofd getooid hadden met witte strohoeden, op welker zwarte linten een blauw reclamebiljetje voor de film geplakt zat. Kurt stond in al zijn indrukwekkende corpulentie aan het hoofd van de bende. Toen hij mijn verbaasd gezicht zag, gaf hij de muziek een seintje, en er viel plotseling een onheilspellende stilte ... Met zijn mooiste toneelspelersstem en zwaar rollende r’s vertelde hij, dat hij voor het hele personeel een witte strohoed had gekocht, want er-, was een hoedenwinkelier, die ze uitverkocht voor negen-en-dertig centen per stuk, in alle maten. Helaas was ik niet bij het grootse feit tegenwoordig geweest, maar ik was niet vergeten. Zij waren allemaal vrienden, bewonderaars en vereerders van mij, en derhalve kreeg ik ook Tegen een uur of acht kwam er beweging op straat. Er was muziek en groot gejoel en gejuich van hossende mensen. Voor ons huis bleef de herrie blijkbaar staan en een harmoniekapel begon hartverscheurend te bladen, fluiten en trommelen. Mijn vriend is lid van de gemeenteraad en ik dacht, dat hij daar een of andere burger-heldendaad uitgehaald had, waarvoor de dankbare ingezetenen hem een serenade kwamen bren- een strohoed cadeau. Om de ongewone gebeurtenis een beetje meer in overeenstemming te brengen met de afmetingen hunner gevoelens, hadden ze toen de harmonie maar afgehuurd. De bevolking van de stad had niet behoeven te worden uitgenodigd om deel te nemen aan de huldiging: spontaan had zij zich aangesloten om deze avond voor mij tot een onvergetelijk evenement in mijn leven te maken. En hier waren ze nu en overhandigden mij de stralende strooien hoed inde hoop en de verwachting dat hij zou mogen groeien en bloeien tot inde lengte van jaren ... Hiep! hiep! hiep ... hoeraaah! Voor ik wist, wat er gebeurde, hadden de bandieten mij opgenomen, en droegen mij voor schandaal op hun schouders rond, de strooien hoed over mijn ogen gezakt, onder de tetterende tonen van de weer in volle actie gekomen muziek en het geschater en gejoel van de dansende menigte, die, gelijk bekend, in die streken bij elke aanleiding, redelijk of niet, bereid is, op slag krankzinnig van feestvreugde te worden. lemand, wien men een serenade brengt, heeft verplichtingen. Ik kon mij daar moeilijk aan onttrekken. Mijn vriend stelde zijn tuin beschikbaar. Alle filmboeven met hun onmogelijke hoofddeksels kwamen binnen. De harmonie schetterde nog een extra nummer en zakte toen af om ineen café op mijn gezondheid en kosten er eentje te gaan nemen. En inde tuin knalden de champagneflessen, want er was uitgemaakt, dat deze zeldzame gebeurtenis met geen minder edel vocht besproeid mocht worden. Het werd de duurste strohoed, die ik ooit op mijn hoofd gehad heb ... Later op de avond werd het feest voortgezet in „De Draak” en daarna ergens op een kegelbaan, waar de kegeljongens op de vlucht sloegen voor de wisselvalligheid en grillen van de ballen, die, met de zonderlingste bochten en onberekenbare snelheid op alles afstoven behalve op de kegels. En het was allang licht, toen wij met onze strohoeden op drie haren geestdriftig zingend de sociëteit uit wankelden, duizelig van de besproken plannen om nooit geziene films te gaan maken en enbloc millionnair te worden en wereldberoemd: de Grote Equipe!... Toen ik de volgende dag de rekening kreeg, rezen de haren mij onder mijn strohoed te berge. Kurts ongelimiteerde buik leek een aardbeving. Hij nam vol eerbied zijn hoed voor de mijne af en was onuitputtelijk in het verzinnen van twijfelachtige complimenten over de kwaliteiten vaneen dergelijk hoofddeksel, waarvoor alleen een filmgek de prijs neer kon teilen ... ’s Avonds heb ik me gewroken door hem met pokeren, wat je met een technische term noemt, een verschrikkelijke poot uitte rukken. Waarmee mijn eer en mijn finantiële toestand gered waren ... Ook deze soort extravaganties behoren bij een goede filmproductie. Zij reageren de zenuwen af en voorkomen uitbarstingen van woede, donderende ruzie's en alle ellende, die daar het gevolg van is. En zij houden de naam van de film hoog: „Lauter Verrückte!” en iedereen. Omstreeks twaalf uur begon het te regenen, geheel volgens de regelen der feilloze weervoorspelling door meteorologische insituten. Wij kropen inde auto’s en aten de meegebrachte lunch op: het zou nu wel gauw opklaren en dan konden wij meteen beginnen ... Na het eten deden wij maar een middagslaapje inde wagen: wie wakker was, zou ons wel wekken, zodra de zon doorkwam. De regen zong ons in slaap. Het onweer wekte ons. Een zondvloed van water spoelde over het dak van de wagens. Het landschap was verdronken in duisternis, regen en damp, De donder knalde als een oorlogsdag... „Na een onweder is de ganse natuur verfrist," stond er in onze alwetende leesboekjes. En dan volgde er een beschrijving om van te watertanden: hoe de zon doorbrak, de natte wereld met een gouden schijnsel overgoot, hoe het land begon te dampen, de lucht werd schoongeveegd, de hemel dieper blauw glansde, enz. enz. enz. De man, die dat stukje op zijn geweten heeft, wist van het Hollandse klimaat een bedroefd beetje af... Wij troostten elkaar Helaas.. . Wij hadden het noodlot getart door ons Zo zomers uitte dossen. Toen wij weer aan het werk wilden gaan, was het weer omgeslagen. Een zwaar bewolkte lucht hing boven het versomberde landschap. Er was geen sprake van filmen. Toch reden wij uit, want de Bilt was opgebeld en had zonneschijn voor het westen van Noord-Brabant voorspeld tegen een uur of twaalf. Landerig verdeden wij onze morgen met sigaren roken en hatelijkheden lozen tegen alles wel met dit aantrekkelijke proza, maar toen het niet meer onweerde, bleef de lucht vuilgrijs en de regen spatte lustig dansende mannetjes inde plassen. Toch duurde het tot vier uur, eer wij het opgaven. Filmmensen zijn uit de aard van hun beroep optimisten. Als alles verkeerd gaat, moet het heil dicht inde buurt zijn, want zó kan het immers niet blijven!.. Wij wisten allemaal, dat de dag verloren was, maar we wachtten uur na uur en keken naar de lucht: waar zou hij breken? ... Hij brak helemaal niet, en mistroostig zijn we toen maar opgebroken. Er kwam een verregend zoodje moedeloze filmers Bergen op Zoom binnenrijden, zonder een meter film gedraaid te hebben, wat iedereen voelde als een onrecht en een schande ... Toen ik de landerigheid van me afgewassen had en andere kleren aangetrokken, keek ik naar buiten: de zon straalde vaneen bijna wolkenloze hemel en lachte ons hatelijk uit... Maar ze was er tenminste weer, en desgevraagd vertelde De Bilt ons, dat wij ons niet ongerust behoefden te maken: morgen zouden wij kunnen draaien naar hartelust, want er was geen spoor van kans op regen. „De depressie” ... enfin, u kent dat verhaaltje wel. Daar dronken wij toen maar een extra glas op en gingen vroeg slapen, omdat wij er vroeg op uit wilden om de eerste zonnestraal, die sterk genoeg was, voor ons te laten arbeiden... We zouden 'em morgen even een handje geven!... De verloren dag inhalen en nog een slordig metertje erbij draaien ... Jaja ... Toen ik de volgende morgen geroepen werd, Kurt kreeg een aanval van waanzin en gaf order, in de wagens naar de afgesproken plaatste gaan en alles gereed te maken om te draaien ... Inde auto repeteerden de Kruik en Merijntje hun rol. Ze waren gekleed en geschminkt en zagen er griezelig uit in het koude, grijze licht van de sombere dag... De wagens gooiden golven water en modder op, slippend en glibberend reden wij over de smalle landwegen door het inde regenvlagen weggedoken landschap... Wij hebben tot de middag ineen herbergje langs de weg kaart zitten spelen, ruzie gemaakt, van verveling allerlei dranken door elkaar gedronken, en zijn toen triestig naar de stad teruggereden ineen even stromende regen als wij gekomen waren ... De Bilt schaamde zich niet, hoe zou het ook? ... De Bilt constateert alleen het verloop der depressies. Als die grillige dingen van plan veranderen, kan De Bilt er ook niets aan doen. De Bilt bleef ons opgewekt troosten met het vooruitzicht op mooi weer. Er zitten daar een stel onverbeterlijke optimisten, en wij vlogen er plichtmatig altijd weer in. Het regen- roffelde de regen tegen de ramen. En daarachter stond een loodgrijze dag op ons te wachten, dreigend en nors.. ♦ Krijgsraad op het hoofdkwartier in „De Draak” ... Telefoongesprekken met De 8i1t... Ja, de depressie had zich onverwacht verplaatst, maar het had niets om het lijf... zij zwenkte al aardig naar het zuidwesten en met een paar uur was het gepiept. Wij konden rustig uitrukken... Rillend in de kille morgenlucht stonden wij elkaar aan te kijken. de. Het waaide. Het was koud en naar weer. Wij huiverden onder druipende bomen, in klamme gelagkamertjes, in duf riekende auto's en het beloofde mooie weer kwam niet. De vier dagen werden er veertien, eer het er eindelijk op begon te lijken, dat wij nog een kans zouden krijgen onze film af te maken ... En dat ineen bedrijf, waar vliegende haast regel is ... Misschien kunt u zich een duizendste deel van de voorstelling der werkelijkheid omtrent onze gemoedsstemming maken . ♦. NEGENTIENDE HOOFDSTUK Regen, verveling, ruzie en ergernis. Een schipper wordt filmacteur. Een boer droomt van fortuinen. De film voltooid. L. C. B. hield zich voortreffelijk onder de ramp. Hij gaf geen enkel blijk van ongeduld. In plaats van ons de schuld te geven van het slechte weer, wat vaneen filmproducer niet anders te verwachten is, troostte hij ons met de verstandige opmerking, dat het wel beter zou worden. Toen Kurt, bang voor de hoge kosten, schuchter voorstelde, maar liever naar Den Haag terug te komen en daar het betere weer af te wachten, lachte L. C. B. hem uit en vertelde hem, dat hij de overtuiging had, binnenkort een meesterfilm En overigens sloten wij vriendschap met de inwoners van de stad, namen deel aan hun vele vermaken en keken verder naar de lucht inde tijd, dat wij niet telefonisch in verbinding stonden met De Bilt, Merijntje leerde aardig biljarten. De Kruik werd opstandig en moest gesust worden: hij mocht zich niet scheren, liep nu al weken met een baard van vier dagen en begon een onredelijk verlangen te tonen, er weer als een fatsoenlijk man uitte zien: een eerzucht die wij voor kleinburgerlijk verklaarden: hij was nooit Zo mooi, nooit zo karakteristiek geweest als in zijn haveloze kledij en woest masker van de geduchte stroper. Maar hij bleef kwaad en slingerde bedreigingen tegen de hemel: als ’et binnen vier dagen geen mooi weer werd, schoor hij zich ... zijn contractueel vastgestelde tijd van ongeschorenheid was al lang verstreken en wij konden allemaal een beruchte besmettelijke ziekte krijgen, als hij nog langer voor schandaal rondliep ... Wij paaiden hem met alles wat wij maar bedenken konden, doch hij bleef bij zijn onredelijke voornemens. Overigens meer om zich te amuseren door ons de te zullen uitbrengen, het kwam op een paar gulden niet aan; het kwam er alleen op aan, niet zenuwachtig te worden, ons niet te laten ontmoedigen, de tijd in gepaste vrolijkheid door te brengen en ons tot de laatste scène gespannen te houden om te zorgen, dat zijn film niet bedorven werd: voor de rest moesten wij hem maar laten zorgen. Wij waren er aangedaan van. Wij dronken overvloedig op zijn gezondheid en prezen hem als een achtste wereldwonder. stuipen op het lijf te jagen dan in volle ernst, denk ik. ledere morgen keken wij angstig naar zijn gezicht, of de ramp al had plaats gehad, maar hij bleef er gezellig smoezelig uitzien, en dat was dan weer een pak van ons hart. Het lagere personeel had niet het minste bezwaar tegen de toestand. Voor hun goed fatsoen kankerden zij fris van de lever, maar dat was alleen om te bewijzen, dat zij rechtgeaarde Hollanders waren. Overigens flaneerden zij door de stad, kenden iedereen, liepen rond met hun strohoed schuin, lieten zich tracteren, speelden met succes de rol van filmsterren, sneden op over hun verbijsterende avonturen, maakten de meisjes het hoofd op hol en profiteerden voor het volle pond van het zeldzame buitenkansje te behoren tot een filmgroep. Ik heb pas later gemerkt, dat wij inde ogen van de slachtoffers minstens drie volleerde cameramannen onder ons hadden, vier geluidsingenieurs, een stuk of vijf onvergelijkelijke scenarioschrijvers en regisseurs, „lichtingenieurs” en dat die allemaal natuurlijk Hollywood van binnen en van buiten kenden en de beroemdste vrouwelijke filmsterren intiemer dan goed voor hun zedelijk peil was. Welk vrouwelijk gemoed is tegen zoveel grootheid, glans en heerlijkheid opgewassen? Welk burgermeisje durft een man afwijzen, die de gunsten heeft genoten van de ergste beroemdheden van het witte doek?... Nee, onze jongens hadden geen klagen, en zij amuseerden zich best. Van elk spetje zonlicht werd geprofiteerd om althans terugkwam tegen de tijd, dat er uitgezeild moest worden, was het hele gezin met groene zeep blinkend geboend en had zich inde Zondagse bullen gestoken. De schipper had zich zo grondig geschoren, dat het bloed voor zijn huid stond en er op een paar plaatsen tamelijk overvloedig uit liep, want hij had plankenkoorts en zich dus gesneden. Ik vroeg een beetje verwonderd, waarom zij er allemaal zo pontifikaal opgedoft uitzagen. Zij keken mij medelijdend aan en vroegen op hun beurt of ik soms dacht, dat zij zomaar in hun daagse kleren op de film wilden verschijnen? Zij stelden er prijs op door de bioscoopbezoekers van de hele wereld voor nette mensen aangezien te worden en niet voor slordige armoedzaaiers. Ik liet hun de illusie, stelde ze zelfs schilderachtig verspreid over het dek op en waarschuwde hen, niet inde lens te kijken, omdat dat zo dilettanterig stond. Overigens moesten ze maar gewoon doen of er niets aan de hand was, dat maakte de beste indruk. Zij hebben krampachtig gespeeld, terwijl wij een paar keer door het gat heen en weer zeilden, maarde buitenwereld heeft er niets van gemerkt, want de tjalk vaart voorbij op een afstand, zo groot, dat er van de mensen ongeveer niets te bespeuren valt. Maar zij iets te doen. Aan het Tholense veer ontdekte ik een echte tjalk, zonder motor en met een compleet zeiltuig. Juichend gingen wij er op af, huurden schipper en schuit en speelden de hele scène, die eerst Zo’n miserabele indruk gemaakt had, over. Het schippersgezin was inde wolken. Toen ik aan boord waren geweldig trots en zouden al hun kennissen en hun hele familie waarschuwen om de film te gaan zien, waar zij zo'n belangrijke rol in gespeeld hadden ... en waaraan zij bovendien nog een aardig daggeld je verdiend hadden ... Over hulp hadden wij niet te klagen. ledereen stond gereed om ons te helpen. Gratis als het gevraagd werd, al verdienden zij er natuurlijk wel graag wat aan. Alleen die boer was inhalig, en daarom heeft hij ook niets gekregen. Wij speelden een scènetje aan een dijk, waar de grond van hem was. Hij stond er belangstellend bij te kijken zonder iets te zeggen. Wij hadden geen flauw vermoeden, dat wij op zijn grond stonden. Toen de scène gespeeld was, vroeg hij plotseling, wat hij daar nu wel voor kon rekenen? Kurt, die zijn pappenheimers kent, informeerde verwonderd: „Ach, is die grond van u? Dat treft prachtig! Ik dacht al: wie zou ik nou de schadevergoeding uit moeten betalen. Wat had u gedacht, m'n goeie man?” De goeie man aarzelde. Als hij teveel vroeg liep het misschien mis, maar als hij te weinig vroeg, zou hij zijn leven lang niet meer rustig kunnen slapen. Hij zweette van agitatie en zijn pruim had het zwaar te verantwoorden. Eindelijk stiet hij uit: ~'Oonderd gulde!” De film kijkt niet op honderd gulden, nietwaar? Zonder een spier van zijn gezicht te vertrekken, vroeg Kurt: „In totaal of per dag?” De boer kreeg er een kleur van. Hij zag fortuinen „Zo'n stuk dijk heeft heel wat van ons te lijden ... we hebben er wel twaalf gaatjes in geprikt met de poten van de camera.” „Jaojoa!” betuigde de boer, en je zag hoe de verwoesting van zijn land hem aan het hart ging. „Ge mot deinke, meneer. ..” „Ja, mij hoef je niks te vertellen, brave man,” zei Kurt. „Ik kom ook uiteen familie van landbouwers ... ik weet, hoe zulke dingen een eerlijk hart verscheuren ... Ik zal er straks.even met de producer over spreken ...” „Perdoesjer?” vroeg de boer beduusd. „Ja ... De man, die zijn geld weggooit aan de film ... Weet je zeker, dat je niet meer moet vragen dan honderd gulden per dag?” De boer aarzelde. Maar waarschijnlijk dacht hij aan zijn biechtvader, want tenslotte schudde hij het hoofd en zei trouwhartig: „Neeë, meneer ... doar zal ’t wel vor goan ... een meins mot wete te leven één loate leve, is 't nie woar?” „Een sympathieke stelregel,” prees Kurt. „Als we morgen terugkomen, zal ik de eerste honderd gulden voor je meebrengen, hoor.” voor zijn verbeelding schemeren. De hebzucht keek hem zijn ogen uit. En die vent zei het, alsof honderd gulden volstrekt niets betekenden. Vastbesloten, misschien alleen met een beetje spijt, dat hij niet meer gevraagd had, zei hij: „Per dag, ’ee, da's nog al glad." „Dat dacht ik ook zo," knikte Kurt goedkeurend. En ten overvloede voegde hij er nog bij: ~’Oeveul doage deinkt a’ge speule mot, meneer?” De slimme oogjes en heel zijn lijf rekenden. „Nou, meer dan een week zeker niet... Als ’t langer wordt, zouwen we es overeen goedkoper tarief kunnen praten, denk je ook niet?” „Nou, meneer,” zei de boer op bedenkelijke toon, alsof hij zuchtend tot het uiterste gegaan was met zijn welwillendheid. „A'ge 't goed bekekt...” „Kom, k0m,... leven en laten leven,” lachte Kurt gemoedelijk en gaf hem een klap op zijn schouder, dat hij een beetje door zijn knieën zwikte. Toen lachte de boer zuurzoet mee, en beloofde vaag: „Nou, me zulle wel zien dan.” Toevallig was die dag de boekhouder meegekomen en die stond er bleek van schrik bij. Hij wou protesteren, maar Kurt voorkwam hem en drukte de hand van de boer van louter vriendschap bijna te pletter, luidruchtig afscheid nemend: „Nou baas, tot morgen dan!” „Asgodjeblieft,” antwoordde de boer vroom. Kurt duwde de verbouwereerde boekhouder voor zich uit. Marcel-Merijntje liep te foeteren: „Zo'n in'oalige vrek!.. 'Oonderd gulde! Wa' deinkt ie wel ? me-n-emme niks oan da' laand gedoan!" „Zo’n klein serpent!” voegde Kurt eraan toe. Inde auto vielen we tegen elkaar aan van het lachen. De boekhouder begon nu in alle ernst te protesteren: dat was geen manier van doen!... dat was godbetert gewoon met geld smijten ... dat kon hij nooit tegen- De boekhouder haalde verlicht adem, maar hij was Zo geschrokken, dat hij pas 's avonds om het geval lachen kon. Maar toen lachte hij ook, alsof hij de grap zelf uitgedacht had ... De boer zit waarschijnlijk nog te wachten, wanneer wijde rest van de voor hem zo winstgevende scène komen draaien ... Een ander geval had bijna erger gevolgen gekregen. Wij hadden vaneen boer een paard geleend voor het rijtuig, waarvan Merijntje de sprong moet wagen om zijn enkel te verstuiken. De boer had vijf gulden bedongen, en de werkloze, die het paard haalde en bracht, een rijksdaalder. Toevallig duurde het langer, dan inde bedoeling gelegen had en de werkloze liet het paard dooreen amice terugbrengen, omdat hij niet langer blijven kon. De amice kreeg het geld voor de boer en dat voor zijn kameraad mee, en iets voor over L.C.B. verantwoorden!... L.C.B. zou hem aan zien komen!... Boekhouders hebben geen gevoel voor de humor van de filmwereld. „Maar ezel!" riep Kurt, toen hij weer een beetje adem had. „We komen immers niet meer terug! De scène is afgespeeld en ik kom daar niet meer in de buurt ♦.. nooit meer!... Ik heb die boer beloofd, dat ik honderd gulden voor hem mee zou brengen, als ik morgen terugkwam, maar ik kom niet meer terug! ... Alles is inde beste orde en ik heb vijfentwintig gulden op het budget gespaard!... Als ie dat gevraagd had, zou je 't ’em toch uitbetaald hebben, niet?" zijn moeite. De volgende dag kwam onze werkloze vriend vragen, of hij het geld voor de boer en voor zichzelf kon krijgen: de brave amice had gezegd, dat wij het geld morgen wel zouden betalen en was er met de hele buit vandoor gegaan. Verontwaardigd gingen wij met hem naar de boerderij, waar toevallig de amice die dag werk had. Brutaal hield hij vol, dat wij hem geen geld meegegeven hadden. Kurt wees hem erop, dat hij onder getuigen het geld ontvangen had en geen grapjes moest uithalen. De man haalde de schouders op en beweerde, dat hij van niets wist. Toen begreep de werkloze, hoe zijn vertrouwen misbruikt was. Hij kreeg een echt Brabantse aanval van drift, trok een groot mes uit zijn zak, knipte het open en wou de trouweloze amice te lijf. Wij hadden alle moeite van de wereld om hem in bedwang te houden en hem aan zijn verstand te brengen dat het de moeite niet waardwas iemand voor zeven en een halve gulden „het hart af te steken", zoals hij technisch gedreigd had. In het aangezicht van de dood kwam de deugd het gemoed van de boosdoener weer binnen stromen: hij stotterde met een krijtwit gezicht en een penibel lachje, dat het maar een grapje van hem geweest was, en peuterde de drie rijksdaalders uiteen punt van zijn weinig zindelijke blauwe zakdoek ... Toen gingen zij het samen afdrinken in het herbergje aan de overkant van de weg ... Bijna was onze film de oorzaak vaneen nieuw drama geworden, nog onwaarschijnlijker dan de tragedie, die wij verfilmden ... En toen eindelijk de laatste nieter gedraaid was en goed bevonden trok Kurt een grote revolver uit zijn Zak en loste drie schoten inde lucht, tot grote ontsteltenis van enkele vrouwelijke figuranten, die gillend wegliepen. Drie vreugdeschoten: het sein, dat het grote werk ten einde was. Wij wensten elkaar geluk, en zeiden, dat wij uitermate blij waren, dat er nu toch een eind gekomen was aan die vervloekte film en het beulenwerk, dat ons allemaal allang ellen de keel uit hing ... Maar wij meenden het niet. Hoeveel overtuiging wij ook in onze stem legden, wij meenden het geen van allen. Wij waren bek-af Toen het weer eindelijk omsloeg, was het werk spoedig gedaan. Wij namen weemoedig afscheid van Bergen op Zoom, waar wij drie weken hadden zitten schelden op het ongure weer en het oponthoud hadden vervloekt. De Zondag daarop draaiden wijde laatste scène op Filmstad: de kerkgang der figuranten. Bij deze soort buitenopnamen moest de politie te pas komen: het autoverkeer op de Rijksweg maakte Zoveel lawaai, dat filmen onmogelijk was. Derhalve kregen wij een motorbrigade tot onze beschikking, die op een vlaggesein telkens het verkeer aan weerskanten voor de benodigde minuten stil legde, met verbod om uit woede te gaan toeteren met de claxon. Het speet ons voor de driftige automobilisten, die knarsetandend achter hun stuur zaten en onze hele film hartgrondig verwensten, maar wij konden geen autogeraas in ons Brabantse dorpje toelaten ... en onze zenuwen trilden als te strak aan gehaalde snaren. Het was hoog nodig, dat er een eind aan kwam, en dat wij eens zorgeloos gingen slapen en luieren om een beetje bij te komen. Maar wij waren in ons hart niet blij, dat het karwei erop zat. Wij voelden ons ontzenuwd, leeg en verdrietig ... Een gevoel, dat de romanschrijver niet geheel en al onbekend was, maar ongemeen veel sterker dan na de voltooiing vaneen boek. Vreemd ... Want wij hadden eerlijk verlangd naar dit einde. We hadden er vaak naar gesnakt en het beestachtige werk vervloekt. Twee en een halve maand lang hadden we ononderbroken gezwoegd, altijd in draf, altijd gespannen, altijd bang, dat er iets mis zou gaan, altijd turend op het draaiboek om er nog iets aan te verbeteren, verheugd als er weer een bladzijde als afgewerkt kon worden ingevouwen, brandend van verlangen starend naar Kurts tabellen in zijn kantoor: kwamen die loeders dan nooit helemaal onder de rode inkt gesmeerd? Nu was de eindstreep bereikt. Wij konden weer ademhalen en rustig aan andere dingen denken, uitrusten, tot ons zelf komen ... Na gedaan werk is het immers zo goed rusten ... Waarom het te ontkennen? Wij voelden ons beroerd, omdat het afgelopen was. Want onder alle harde werk was er ook altijd de eigenaardige geestdrift geweest, die je overeind hield, je voortjoeg, al je vermogens tot het uiterste spande, de wilde vreugde van ieder niets meer omhanden. Je werd niet op onmenselijke uren je bed uit gejaagd. Je hoefde niet meer met ogen, die brandden van slaap, scherp controlerend toe te zien met al je zintuigen gespannen. Je was klaar. Je hoefde alleen maar naar huis en naar bed te gaan en te wachten op de première en het oordeel van het publiek... Je voelde je landerig en teleurgesteld, overbodig en uit je baan geslingerd... Nutteloze lanterfanters, die niets beleefden in hun leeggeworden leventje-van-alle-dag... Lauter Verrückte!... gedroomd en bereikt resultaat, de warme kameraadschap van het gemeenschappelijke werken, de tevredenheid van het zien groeien van de film, het wondere gevoel van bevrediging, omdat het goed werd, de prikkelende angst, dat het toch mis zou lopen ... heel het jachtige, driftige, overspannen leven onder het maken vaneen film, waar iedere medewerker zijn hart aan verpand heeft... Dat alleswas nu afgelopen. Plotseling hadden we TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Feestelijke première. Kermis der ijdelheid. Nog feestelijker nafuif. Vriendschappelijke ontmoeting met de critiek. Ruim een maand na de laatste opname volgde de feestelijke première. Die voor mij even weinig feestelijk als première was: wij hadden die film al honderd en meer keren gezien, bij stukjes en brokjes, tot grotere complexen aaneengeplakt en eindelijk in zijn geheel. Het was allesbehalve een feest, wéér naar dat vervelende ding te moeten gaan kijken. Wij konden elke centimeter ervan wel dromen, met alle kwaliteiten en fouten. Het hele geval interesseerde ons niet meer. Het zou alleen aardig zijn om te controleren of wij raak geschoten hadden bij onze pogingen om bij het publiek bepaalde reacties te wekken. Want de filmkunstenaar heeft, evenals zijn collega van het toneel, dringend behoefte aan één bepaald talent: hij moet zoveel begrip hebben van de psychologie van het publiek, dat hij de stemming der toeschouwers volkomen beheerst, deze als het ware bespeelt als een instrument, dat geen geheimen voor hem heeft. Een gevaarlijk talent, dat gemakkelijk tot misbruik voert en de vele „kitsch” verklaart, die behoorlijk zijn geld opbrengt. Ik heb later kennis gemaakt met de mensen, die dit talent gewetenloos uitbuiten, en vol afgrijzen geconstateerd, waartoe dit leiden moet. Er was maar één moment van verrassing, en die was niet van de aangenaamste: de vrijwel stervende pastoor sprak met luide, krachtige en zeer heldere stem, een beetje somber misschien, maar zonder een spoor van aftakeling. Gerhard werd groen van ergernis en mompelde verwensingen. Ik begreep ér niets van. Toch was de oplossing zeer eenvoudig: de man aan de toestellen inde bioscoop was bang, dat het publiek de dialoog niet goed zou kunnen volgen en draaide het geluid in alle gemoedsrust een flink eind 0p!... En daar hadden we urenlang voor geëxperimenteerd inde studio, zwetend en puffend onder de lampen, keer op keer opnieuw beginnend, net zo lang tot het resultaat ons bevredigde: de zwakke, zachte stem vaneen zwaar zieke oude man, nog juist verstaanbaar. Wij waren zo trots geweest op wat we met zoveel moeite bereikt hadden. De zachte orgelmuziek van Flierefluiter, die uit de kerk naar de pastorie overwoei, hadden we er zelfs nog voor opgeofferd ... en eer zo'n filmeffect losgelaten wordt!... Nu werd daar ons hele moeizaam bereikte resultaat volkomen teniet gedaan dooreen onverschillig handgebaar vaneen begriploos technicus!... Wij zaten stilletjes in onze loge te ketteren, machteloos, woedend en beschaamd... Een bevriende dokter, die inde zaal zat, vertelde mij Een tot de nok gevuld City-Theater gaf duidelijk antwoord op deze belangrijke vraag en het luidde ondubbelzinnig bevestigend: ieder afzonderlijk element wekte de reactie, die bedoeld was, en wij voelden ons zeer gevleid. later op de avond, dat ik hem niet wijs moest willen maken, dat die pastoor met zo’n door en door gezonde stem op het uiterste lag!... Hij was de enige, die, van eigen vakkennis uit, zich aan de fout gestoten had. Zelfs de officiële critici maakten daar geen aanmerking 0p... En toen moesten wij natuurlijk op een rijtje voor het publiek te kijk gesteld worden. Onder schijnwerpers. In rok. Met een knellende stijve boord en ongemakkelijke lakschoenen aan. Allemaal vermomd als mondaine heren op een mondaine soirée. Ik moest er zuchtend om lachen. Tersluiks keek ik het rijtje langs, dacht aan de onmogelijke slobberpakjes, waarmee wij weken lang door de studio’s en het park gedweild hadden en die zo gemakkelijk om onze vermoeide en zwetende leden hadden gezeten; wij hadden ons er zo kiplekker in gevoeld, met blote armen en een openhangend shirt, geschminkt door de kapper of door het ronddwarrelend stof der ateliers... En daar stond nu een rij keurige heren, zo weggelopen uit de etalagekast vaneen modemagazijn, in deftig zwarten-wit, stijf en houterig... Zij moesten hun gelaten strak, gewichtig en bescheiden houden, hun schilderachtige woordenschat ongebruikt laten, verlegen glimlachend luisteren naar de lof, hun toegezwaaid door belangrijke figuren, die klaarblijkelijk inde verste verte niet wisten, waarover zij spraken; zij moesten bloemen in ontvangst nemen en zo mogelijk historische wederwoorden spreken. Enfin, u kent die onvermijdelijk geachte uitstalling van ijdelheid, ge- lijk mochten gaan en het publiek de zaal uit stroomde. Daarmee was het leed echter nog niet geleden. Er volgde nog een nachtfuif met een souper. De gebruikelijke huzarensla, die uit stopverf en gewapend beton bestaat, een raadselachtig stukje vis, bleek van schaamte om zijn weeë eigenschappen, de grootmoeder vaneen kip, met mes noch tanden van elkaar te krijgen, een vreemd verzakte pudding, bevend van ontsteltenis om z’n deerlijke mislukking, en wijnen, die voor al deze rampspoed geen troost brachten. Interviews met uitbundig belangstellende bewonderaarsters, die allemaal hetzelfde vragen en zeggen, en die je toch niet af mag snauwen, maar hoffelijk en met pijnlijke glimlachjes te woord moet staan, toe moet drinken en met een handtekening op hun menu vereren. Rondschuifelen op een te klein dansvloertje, aangemoedigd door kraaiende, jankende, kakelende en knorrende muziek en een gezicht trekken, of je wèg bent in het zwijmelende genot van de dans. En alles wat er verder nog bij zulke verbijsterende feestelijkheden behoort. Net zolang tot er aan de eer voldaan is en je met goed fatsoen kunt opstappen om die be- wichtigheid, blakende liefde voor de hoge kunst, oprechte bewondering-op-hoop-van-zegen, brandende nieuwsgierigheid en andere soorten ongezonde belangstelling, die alle bij elkaar voor de reclame onmisbaar geacht worden en die nochtans enkel dodelijke verveling wekken. Het was een ongehoord succes. Maar wij waren zo blij als kinderen, toen wij einde- roerde stijve kleren ineen hoek te gooien en in bed te kruipen, na-grinnikend om de fameuze comedie der ijdelheid. En toch ook weer niet ontevreden: het werk heeft het goed gedaan ... Dan volgt nog: de critiek. De officiële critiek. Het oordeel van de publieke voorlichters, die er verstand van hebben. De scherpzinnige fijnproevers, wie geen foutje ontgaat en die ook wel eens een kwaliteitje opmerken, hoewel ze daar niet toe verplicht zijn, noch zich geroepen voelen er drukte over te maken. De gepatenteerde stuurlui aan de wal, die er heel wat meer van weten dan alle regisseurs, cameramannen, scenarioschrijvers en geluidsingenieurs bij elkaar. En dat vaak alleen uit hoofde van het feit, dat er bij de redactie niemand anders tijd en lust had om naar de film te gaan kijken. Komt het verstand niet met het ambt? leder kunstenaar behoort zijn ziel en geest te pantseren tegen de critiek. Het gebeurt wel eens een doodenkele keer, dat hij aan de critiek iets heeft, er iets uit leert of er een persoonlijkheid achter voelt, die de moeite waard is en begrip heeft van de dingen, waar het bij een kunstwerk in diepere zin om gaat. Heel de rest van de schrifturenvloed kan koud laten, omdat die hem niets te zeggen heeft. Vooral de filmcritiek is vaneen verpletterende ondeskundigheid, dilettantisme en opgeblazen eigenwijsheid, zij woekert met een klein arsenaaltje van onbegrepen slagwoorden om de indruk te onzer critici gehad hadden, maar toch hadden wij werk geleverd, dat niet bepaald onvoorwaardelijke afkeuring verdiende. Dat is al heel wat. Een mens mag niet te veel verlangen ... In gedachten namen wij beleefd de hoed af voor de zo zwaar deskundige en niettemin welwillende betuttelaars van ons hard labeur ... En daarmee was het laatste over onze productie gezegd. EEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Nieuwe dromen. De zon L.C.B. dooft als een nachtkaars uit. Schijnrust door hervatting van het oude leven. Rome roept. Wat doet dus een filmmens, als de film voltooid en achter de rug is? Dan zweert hij bij hoog en laag, dat hij blij is van dit afschuwelijke, nachtmerrie-achtige werk af te zijn. Dat hij er genoeg van heeft, meer dan genoeg, het algemeen door deze soort overwegingen niet verontrust: de arme man zou geen leven hebben ... En de kunstenaar, die overleeft het wel, slikt zijn zoveelste ergernis weg en begint aan iets nieuws ... Overigens: wij kwamen er genadig af. Over het algemeen vond de alwetende critiek, dat wij het er nogal aardig afgebracht hadden. Wel niet zo goed als wanneer wij het inzicht en de verfijnde vakkennis en er niet aan denkt er nog eens in te vliegen. En onderwijl loopt hij te denken over „onze volgende film.” Ik wist al precies, wat we maken moesten, We hadden er onder het werken aan „Merijntje" door al vaak genoeg over gepraat, soms zo driftig en verlangend, dat wede nog af te werken stof naar de duivel wensten. Het moest een film worden, die inde studio speelde. Ja, ik weet wel, dat de idee niet wereldschokkend was van oorspronkelijkheid. Maar ik weet ook, dat er toch genoeg oorspronkelijks overbleef. De idee was onder het werken bij mij opgekomen. Een humoristische film. Een draaiboek hoefde er bijna niet te zijn. Een kleine, onbeduidende intrige, die eigenlijk niet veel meer behoefde te zijn dan een beetje verlakkerij van de toeschouwer. Ik zou alleen maar laten zien, wat er tijdens het draaien vaneen film inde studio's en onder de medewerkers gebeurt, zo van dag tot dag. De vreemdsoortige situaties, die ontstaan, de plaagzucht, de behulpzaamheid, de rivaliteit, de cameraderie, de gepeperde grappen en streken, die door de een tegenover de ander verzonnen worden. De verbijsterende humor, die het werk zelf op ongezochte wijze met zich brengt. Ik was eigenlijk op het idee gekomen, toen ik met Gerhard op een middag ineen verlaten studiozaal Kurt bezig zag een zangeres te instrueren, hoe ze een lied moest zingen. lodie. Hij zou het wel voordoen en ze zouden het samen proberen ...! De t aan het einde der woorden zat ook niet goed bij haar; dat had hij van Richard Tauber geleerd: een onderdeel vaneen seconde pauze en dan met de punt van de tong een duidelijke t... Z0... hij deed het al voor met breed van de tanden weggetrokken lippen en precies gebaar van zijn knippende vingers... De zangeres deed het na. Het was nog niet voldoende. Hij kwam zonder het te weten inde zangeressenrol, draaide met zijn enorme heupen, hield het hoofd met een kwijnende glimlach schuin en kweelde mee... Zo namen zij het lied d00r... Kurt hing als een verliefd gebergte over de achterkant van de vleugel, lispelde mee, gebaarde vlinderachtig met zijn handen, gaf seintjes met zijn wenkbrauwen, markeerde de t op het eind der woorden. De zangeres keek gespannen naar hem, volgde zijn aanwijzingen, ernstig en overgegeven, zoals hard werkende kunstenaars gewoon zijn, zonder iets te vermoeden van de zotte indruk, die het op anderen moest maken... Maar Grehard en ik lagen haast Het was een bekende zangeres en een lied van Mozart. Zij zong het prachtig, zoals zij inde concertzaal gewoon was. En Kurt bracht haar nu aan het verstand, dat daar geen sprake van kon zijn. Het lied van Mozart moest een lied van Mozart blijven, natuurlijk: alle respect voor de grote kunstenaars .. ♦ maar het moest toch tegelijkertijd iets krijgen van het vlotte chanson uit de film. Het was een kwestie van rhythme, van tempo, van stembuiging, van de beweging der me- flauw van het lachen tegen een half afgebroken decor en moesten tenslotte weggaan om de repetitie niet te storen .., Toen we buiten een beetje bijgekomen waren, zei ik: „Gerhard, als we dat hadden kunnen filmen, zou het een hoogtepunt ineen humoristische film geweest zijn: iets om bij te bezwijmen.” Van dat ogenblik af noteerde ik innerlijk tientallen dingen, die inde ateliers onder het werken gebeurden. Opmerkingen van de lichtjongens en de toneelknechts, misverstanden, die tot de vreemdsoortigste verwarringen voerden, zenuwruzietjes, die in lachstuipen eindigden, vermakelijke zaakkundige uiteenzettingen tussen twee deskundigen, die van eikaars gebied niets begrepen, onverwachte uitkomsten van afspraken, die verkeerd verstaan waren en hopen andere dingen meer. Wij hadden erover gepraat en gelachen. Een komiek intrigetje verzonnen, dat nergens toe leidde, aan het eind de toeschouwers nog in het onzekere zou laten. Maar ze zouden zich dol amuseren en de indruk meenemen, dat ze talloze interessante bizonderheden uit het filmbedrijf hadden waargenomen. Het zou bovendien een goedkope film worden. Bijna Zonder decors. Bijna zonder acteurs: wijzelf en het studio-personeel zouden negen-tiende van de scènes spelen. Langzamerhand was het op deze manier iets geworden, dat we voor ons zagen en waarvoor zoetjes aan het enthousiasme begon te gloeien, dat nodig is 8 Merijntje in Filmland. Natuurlijk zou L.C.B. willen! Hij had zich een man vol inzicht en geestdrift getoond. Ons nooit met pietluttigheden achtervolgd, de opmerkingen, die hij maakte sneden hout en er was geen twijfel aan of hij zou inzien, dat we hier een prachtig idee te pakken hadden. Hij zag het met in. Er was al eens een film geweest, die inde studio speelde en dat was een sof geworden. Wij kreten, dat dit iets heel anders was. Hij had het Zeker niet goed begrepen. Wij legden het hem nog eens uit, demonstreerden hem enkele daverende scènes. O, hij had het best begrepen, maar hij had er geen zin in: er was een film geweest, die inde studio speelde, en die had geen succes gehad. Geld was een te kostbaar materiaal om weggesmeten te worden. Dit is een van de fataalste dingen, die inde filmwereld woekeren: de films, die er geweest zijn en al of met succes hebben gehad. Daardoor zijn kapitalen onverdiend gebleven en andere kapitalen om er iets goeds van te maken. leder zou zijn aandeel van de stof uit eigen ervaring leveren en gezamenlijk zouden wede enscènering opbouwen. Beter collectief werk was niet denkbaar: van het draaiboek tot de laatste meter film zou alles door de hele club zijn bijeengebracht... Wij kraakten nog van vermoeienis, maar reeds begonnen wij ernaar te verlangen om het nieuwe geval te gaan voorbereiden en aan te pakken. Maar voor een film heb je een producer nodig. Als L.C.B. maar wou ... verloren. Een onderwerp dat succes heeft, vindt zoveel navolgers, dat het publiek in korte tijd begint te geeuwen, als het zo’n titel maar hoort noemen. Een goed onderwerp, dat dooreen verkeerde bewerking gevallen is, gaat ijlings het vergeetboek in. Alles bijgeloof. Noodlottig bijgeloof, dat de normale bloei van de film tegenhoudt. L.C.B. was met te overtuigen. Wij konden wel huilen van teleurstelling. Maar tenslotte waren er onderwerpen genoeg. De bedoeling was immers bij gebleken succes een duurzame Nederlandse productie te stichten, met ons als vaste kern van medewerkers! En aan het succes van onze film twijfelde niemand meer, L.C.B. wel het allerminst. De film werd een succes. Ik verhuisde alvast naar Den Haag om dadelijk paraat te zijn, als we met de grote productie begonnen en ik als dramaturg inde leiding zou zitten. L.C.B. deed geen vaste toezeggingen. Hij wist het nog niet, maar natuurlijk ... Wij kwamen met een ander draaiboek. Een, waar wij allemaal zonder uitzondering grote dingen van verwachtten. Er stond een wereldnaam op. L.C.B. had bezwaren, die wij ook al gevoeld hadden. Wij verbeterden alle zwakke punten, tot wij overtuigd waren een werk te hebben liggen, dat ver boven de middelmaat uitging. Een boeiend werk van ongewone allure, met ongelofelijk verrassende elementen, zonder humbug of ordinaire trucs. 8* Merijntje in Filmland. Was dat onze grote L.C.B. ? De man, die wij hadden aangezien voor de man van inzicht, die de Nederlandse film eindelijk zijn opwaartse zwaai zou geven? De man, waaraan wij ons hart verpand hadden, waarvan wij alles verwachtten en met wie wij stijlvol zouden kunnen samenwerken? Hadden wij ons in hem vergist? Wie lost de raadselen uit de filmwereld op? Niemand begreep er iets van, maar toen weken en maanden verstreken zonder dat er aanstalten gemaakt werden om iets definitiefs op te bouwen, moesten wij wel tot de conclusie komen, dat wij ons inderdaad vergist hadden. Onze film had een overtuigend succes. Hij werd zelfs bekroond als de beste speelfilm van het jaar. Niet, L.C.B. was niet te bewegen eraan te beginnen. Wij begrepen er niets van. Wij hebben het nooit begrepen en ik begrijp het nog niet. Op een avond kwam hij aarzelend voor de dag met een eigen idee voor een film. Natuurlijk hadden wij niets tegen welk idee dan ook, als het maar niveau had en wij er een belangwekkend ding van konden maken en aan het werk tijgen ... Want wij waren allang uitgerust en brandden van verlangen om ons met alle kracht op een nieuwe prooi te werpen. Wij luisterden verbaasd. Toen hij een kwart van zijn idee had uitgelegd vielen wij hem inde rede en vertelden hem de rest van zijn originele vondst. Het leek op niets. Honderd maal vertoond en honderd maal uitgescholden voor wat het was: Kitsch! dat wij daar iets van wisten: de producer stuurde de film in, de producer kreeg mededeling, dat de film bekroond was, de producer ging op de officiële avond de medaille in ontvangst nemen... en noch de auteur noch de regisseur noch iemand van de equipe kreeg zelfs maar mededeling van het geval. Maar als je zo nauw kijkt, kun je inde filmwereld niet leven, dus maakten we daar geen aanmerking op, al kwam het ons ietwat ongewoon voor ... Maar waarom werkten wij niet gewoon door? Niemand heeft het ooit geweten. Feit is, dat L.C.B. niets deed dan af en toe hoopvol praten. Tot ook dat ophield en hij begon, de mensen, die dachten dat zij geroepen waren voor groot werk, stuk voor stuk te ontslaan ... De droom van de doorlopende productie zakte ineen. Het was afgelopen met L.C.8., en nu ik dit neerschrijf, ben ik nog verbaasd, begrijp niets van de motieven, vind geen enkele reden, waarom dit alles zo moest komen. Alleen kan men zeggen: zo gaat het inde film. Wat iemand redelijkerwijze verwachten mag, gebeurt niet, en alles, wat geen sterveling ter wereld verwacht, gebeurt onmiddellijk. De film heeft zijn eigen logica, waarvan de beginselen nog niet zijn ontdekt. Als ze het eenmaal worden, zal de wereld versteld staan over de grillige vindingrijkheid van deze elfde Muze ... Voorlopig moeten wij ons erbij neerleggen, dat wij dingen zien gebeuren, waarvan wijde diepere gronden niet kunnen naspeuren, noch de oorsprong. Dat heeft de film Inmiddels zaten wij elkaar aan te kijken en vroegen ons af, wat er nu eigenlijk gebeuren moest. Voor mij was het niet zo slim. Ik had mij er innerlijk al bij neergelegd. Mijzelf afgevraagd, hoe ik zo stom was, wérkelijk iets verwacht te hebben van al de fraaie voorspiegelingen, die uit de filmwereld naar mij overgekomen waren. Ik ben nogal handig in het trekken van sluitende conclusies over het algemeen. Mijn ervaring met de filmfantasten had mij voor illusies moeten behoeden!... En toch had ze me weer te pakken gehad, de sirene met haar onschuldig en alles belovend gelaat!... Ik was er weer ingevlogen en had luchtkastelen gebouwd, waarin het zo goed en heerlijk wonen leek, en die natuurlijk weer wegge-Zweefd waren op het eerste windje, dat op onnaspeurlijke wijze ergens van de horizon kwam... Een mens moet zich weten te schikken. Ik lachte mezelf uit en ging getroost weer aan mijn schrijftafel zitten om mijn oude, rustige werk te hervatten. Het ging nog wat onwennig, maar spoedig was ik verdiept in mijn boek en schreef rustig voort inde stilte van mijn kamer en als ik moe naar bed ging, was ik dankbaar, dat ik aan de afschuwelijke herrie van de film ontsnapt was ... Eigenlijk was het toch een wereld vol hysterie en niets anders... Een bende razende gekken, die woedden in ateliers en landschappen en dertig uur per dag wilden werken om Jan Publiek aan een twijfelachtig vermaak te helpen... Maar dan met Onze Lieve Heer gemeen, en wat mij betreft, mag zij er trots op zijn ... goed, dat L.C.B. er de brui van gegeven had!... Anders was ik er definitief in verzeild geraakt... Het was beter met je pijp en je pen ineen stil hoekje te zitten en je mee te laten nemen op je gedachten en dromen, mensen voor je geest te roepen, die je elke gewenste gestalte geven kon en die niet als kakkerlakken voor je ogen heen en weer sprongen onder een helse verlichting, zwetend en tien-, twintig maal hetzelfde herhalend ... Stel je voor, dat je eerst het slothoofdstuk van je roman schreef, dan een middelmootje, daarna weer een stuk naar het eind en het begin voor het laatst bewaarde ... Fraaie werkwijze ... De werkwijze van een gek ... een filmgek!... Beter om nooit meer iets met die waanzin te maken te hebben. Ik moest nou maar wijs zijn en er voorgoed afscheid van nemen. Laat de heren maar onder elkaar hun waanzin plegen!... Ik zat veiliger en behaaglijker in mijn werkkamer om te doen, waarvoor ik waarschijnlijk in aanleg geboren was: schrijven ... Laat ze stikken met hun idioot film gedoe!... Maar voor de anderen lag de zaak met zo gemakkelijk. Voor hen was de film, wat voor mij het schrijven is: hun vak. Zij moesten aan de gang zien te komen, hoe dan ook. Ik hoorde hoe zij zich weerden, waar ze allemaal omhingen om te proberen werk te krijgen, welke netten er werden uitgezet. Ik wenste hun het beste en schreef rustig voort. Voor mij was het voorbij: ik had er nu ab-so-luut genoeg van! Zei ik niet, dat ik nooit meer iets met de film te maken wou hebben? ... Dat ik er ab-so-luut genoeg van had? ... Een mefis moest toch iets van het cavaleriepaard in zich hebben. Als zo’n stom dier een trompet hoort, is het niet meer te houden. Zelfs al loopt het al een jaar voor het karretje vaneen eerzame melkboer. Het spitst de oren en wil ten aanval. Er wordt geblazen voor de charge ... voorwaarts!.. ♦ chargeren !... in galop!. . . De film is tóch een mooi vak! Je kunt praten wat je wilt, maar het is een prachtig vak. Met ongekende mogelijkheden ... Weet je nog, hoe we ... „Dus je gaat mee? ... „Wat is het onderwerp?” „Een juweel vaneen onderwerp ... luister maar es ..” Natuurlijk ging ik mee! Ik kon toch niet thuisblijven, als de kameraden in Rome een film gingen maken! Of in Amerika of China of Amsterdam ... Een half uur later was de razernij in volle omvang Toen mijn boek af, overgewerkt en ter perse was, kwam plotseling Kurt opdagen. Hij was in grootse vorm. In filmvorm. Geagiteerd, breed gebarend, heftig en triomfantelijk. Hij kwam uit Rome terug. Hij ging in Rome een Hollandse film draaien. En daar hij gezworen had, nooit meer een Hollandse film te maken zonder mij, moest ik mee naar Rome voor het draaiboek en hulp bij de regie. Of ik weg kon? begonnen. De koorts steeg tot ongekende hoogte. Het geweld brak los ... Op naar Rome ... de film had geroepen!... Ik hoop u andermaal eens te vertellen, wat er in Rome allemaal met ons gebeurd is ... De omvang van dit boek zou al te groot worden als ik dat nu ging doen. Maar dat het tienmaal waanzinniger geweest is dan u zich na alles, wat u nu al van de film weet, kunt voorstellen, verzeker ik u met de hand op het hart. Een daverende klucht, doorspekt met zwaar dramatische elementen ... Een klucht, die vier maanden duurde, wat wel een beetje vermoeiend is voor een klucht... Ik sla dit hoofdstuk dus over en ga verder. TWEE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Nieuwe koortsaanval. Op het hoogtepunt der spanning knapt alles af. Doortastend optreden, succes ... oorlog. Na de overdreven demonstraties van baldadige dwaasheid, waaraan de film zich inde Eeuwige Stad schuldig gemaakt had, liet zij mij geruime tijd met rust. Wij hadden onder elkaar wel eens vaak beraadslaagd, wat er nu eigenlijk met de rampzalige Nederlandse film, waarvoor wij toch zo'n rozige toekomst zagen, gebeuren moest, maarde film zelf bemoeide zich niet met ons. Derhalve werd ik uitgenodigd tot besprekingen. Ik voelde niets voor een verfilming van de lopende mobilisatie. Allereerst, omdat ik het leger van deze tijd niet kende. Ik vermoedde wel, dat het niet zo heel veel zou verschillen van dat uit de jaren 1914— 1918, omdat de Hollanders vrijwel dezelfden gebleven zijn inde stormen der tussenliggende jaren. Maarde toestand leek mij nogal dreigend, en ik vond het onkies een film te gaan maken overeen onderwerp, dat plotseling veel dramatischer kon worden dan iemand gedroomd had. Bovendien had deze mobilisatie nog geen aangezicht, en als zij er wel een had, kende ik het niet. Om al deze redenen weigerde ik een onderwerp te kiezen, dat gedurende deze mobilisatie speelde, en stelde voor het scenario om te werken, dat ik nog had liggen en dat inde vorige oorlogsperiode speelde. Maar dat wilden zij niet. Een ander wilde het wel. Een vriend van mij was dramaturg geworden van een nieuwe groep van film-ondernemers. Geen zwendelaars. Keurige mensen. Betrouwbaar en met hopen geld achter zich. Hun woord alleen al was puur goud, Tot de oorlog kwam en daarmee de mobilisatie in Nederland. Toen herinnerde de film zich, dat ik eens een mobilisatieboek geschreven had. ledere tijd heeft zijn conjunctuur. De conjunctuur leek nu aan de soldatenfilm te komen. De film rook geld. safe als de bank. Mensen van standing ook, die mijn vriend hadden aangesteld, juist omdat zij de film op hoog peil wilden brengen. Helemaal nieuwelingen in filmland waren zij ook niet: zij hadden in Frankrijk een prachtige film gemaakt, die een geweldig succes geworden was. Zomaar uit liefhebberij, want eigenlijk waren het zakenlui op een heel ander gebied. Besprekingen. Uiteenzetting van de intrige. Accoord. Kurt erbij als regisseur. Akos als cameraman, misschien Gerhard als geluidsingenieur. De oude garde herenigd ♦ ♦ ♦ Hoera!... Aan 't werk! Overeen maand het draaiboek klaar, over zes weken beginnen. Condities zonder chicanes aanvaard. Every inch gentlemen!... verdere bedoeling: doorlopende productie... Ik had die klanken al eens meer gehoord, kwam me zo voor, maar nu klonken ze nóg serieuzer dan toen. En in de sfeer van de film dat is u nu al wel duidelijk geworden bloeien de illusies als boterbloemen in een pinksterwei. Onuitroeibaar... en met blaartrekkende eigenschappen, om eens een botanische term te gebruiken ... De razernij begon weer. Overdag met Kurt de stof doorpraten en ordenen en indelen, 's Avonds en tot laat inde nacht de boel uitwerken. De volgende dag nalezen, bespreken en verbeteren. Naarmate het werk vorderde kwam het benodigde enthousiasme opborrelen. We waren allen overtuigd, dat het goed zou worden, deden elke dag nieuwe uitvindingen, Kurt bereidde instelling na instelling zorgvuldig voor. Op een Donderdag kwam ik inde studio's. Men was er het eerste decor aan het bouwen. Haha! dat zag er prachtig uit! Het schoot op! Timmerlui sjouwden met ladders, overal klonk gehamer, gezaag, geschreeuw. In het bureau van mijn vriend werd getekend, gerekend, gepraat, contracten besproken, spelers aangenomen, meubels gekeurd ... de molen draaide al aardig ... Kurt rookte zijn zwartste sigaren, was over alle depressies der laatste benauwde maanden heen, stapte rond als een koning, die uit de verbanning in zijn eigen land is teruggekeerd ... Ik snakte naar de eerste draaidag: overeen week ... Binnen de tijd waren wij gereed, tot verbazing en bewondering der opdrachtgevers. Spelers werden opgeroepen, afspraken gemaakt, costuums gehuurd, personeel aangenomen, decors ontworpen, ronkend begon de geweldige machine te lopen, sneller en sneller, tot hij met de eerste draaidag op volle toeren zou zijn gekomen ... Ik voelde mij als een vis in het water ... Ik was al een beetje moe van het razende tempo, waarin het draaiboek voltooid was... net genoeg om de stemming te krijgen, die je bij de productie nodig hebt: leg me maar duizend kilo op mijn nek... die sjouw ik wel weg, en desnoods kan er nog wel een kleinigheid bij ... Wie die stemming niet heeft, moet uit de studio wegblijven ... Wie ze wel heeft, blijft zich kiplekker voelen, al komt het hem voor, dat al zijn spieren gescheurd zijn, al ronkt er een vliegtuigmotor in zijn hoofd en boren zich kleine kurketrekkertjes door al zijn zenuwen ... Vrolijk ging ik huiswaarts, nam me voor die laatste dagen nog een flinke hap slaap te nemen, want voorlopig zou er van rust weer geen sprake meer zijn . ♦, Opgewekt kwam ik de volgende dag nog eens kijken, hoever wij waren. Doodgraversgezichten. Stilte inde studio. Verlegen glimlachjes bij de vooraanstaanden. „Wat is er aan de hand?” „Het gaat niet door.'' „Wit gaat niet door?” „Onze film.” Onze film ging niet dóór? Terwijl het draaiboek geaccepteerd en vermenigvuldigd was, de equipe aangenomen, spelers geëngageerd, decors ontworpen en gedeeltelijk uitgevoerd, costuums en meubels gehuurd of gekocht en de eerste draaidag vastgesteld binnen een week? Dat was toch ondenkbaar? Inderdaad: dat was ondenkbaar. Maar ondenkbaar of niet, de film was afgelast. Waarom? Tja, er was een kleinigheid over het hoofd gezien: een contract. Een boosaardig concurrent had een contract, dat hem recht gaf op het gebruik van de studio's juist in de tijd, dat wij zouden draaien. Nu had die concurrent wel geen object, maar’ dat zou hij zich wel verschaffen en hij stond in zijn recht om de studio's in gebruik te nemen ... Wonderlijke zakenlieden, die zo'n contractje over het hoofd zien ... inde door de concurrent te vervaardigen film. En dat zou een... militaire film zijn... o conjunctuur!... Vermoedelijk zou hij het peil van onze film niet halen. Dus konden wij niet van deze zakenlieden vergen, dat zij uit eigen beweging een film financierden, die een andere film, dewelke zij eveneens gedeeltelijk financierden, misschien zou torpederen. Er was dus maar één oplossing. Een heel eenvoudige oplossing: wij draaiden niet. Aha!... Wij draaiden dus niet? Neen. En hoe moest dat nou met de mensen, die geëngageerd waren en gewerkt hadden? O, wij hadden met keurige lieden te doen. Daar zou een sjieke regeling voor getroffen worden ... Een beetje duizelig ging ik naar huis, een Kurt achterlatende, die een bezwijming nabij was van woede en teleurstelling, en een gebouw, dat van de kelder tot de zolder gonsde van verontwaardiging en verschrikte commentaren ... De film is een land van onbegrensde mogelijkheden. Vooral van onbegrensde waanzin. Ik wist het allang. Maar dit staaltje verbijsterde mij toch even. Waar ter wereld is het mogelijk, dat een zaak, waar een kapitaaltje mee gemoeid is van zeventigduizend gulden Nou ja, enfin... maar kunnen wij dan niet ergens anders gaan draaien? Die mogelijkheid bestond. Maar er was nog iets anders met dat fatale contract: onze ondernemers moesten voor enige tienduizenden guldens deelnemen minstens, zodanig wordt opgezet en voorbereid, terwijl inde lade van de ondernemers een contract ligt, dat hun de handen kan binden? Zijn er dan inde film alleen dilettanten, avonturiers, onverantwoordelijke opsnijders aan het werk? ... Wordt er zo omgesprongen met de arbeid van de aangestelden en de overeenkomsten met de anderen? Nog goed, dat we tenminste deze keer met zulke keurige mensen te doen hadden! Schade zou niemand erbij hebben ... Ach ja... De ineenstorting was nog geen vier-en-twintig uur oud en de chicanes begonnen al. Als je opbelde was er niemand aanwezig. Brieven bleven eindeloos onbeantwoord. ledereen was even behulpzaam, maar kon niets doen: een ander was verantwoordelijk. Wie eigenlijk verantwoordelijk was, kwam je nooit te weten, en te zien kreeg je hem niet. De grote, geheimzinnige man inde verte. De bekende onbekende, die altijd ergens anders was, dan waar men je verzekerd had, dat je hem vinden kon. Een hard woord werd je ernstig kwalijk genomen, zo ernstig, dat je je nog schuldig begon te voelen ook. Eindelijk kwam een voorstel tot regeling: een mager derde partje van waarop je recht had, met de bepaling daarbij, dat zij de beschikking hielden over je manuscript. Woedende protesten, die geen resultaat opleverden. Een glimlachende advocaat, die je vertelde, dat je niet eens een schriftdijk contract had gemaakt... Processen voor de kantonrechter, die voor de zoveelste maal aantonen, dat de voorwereldlijke roestigkrakende machine van onze civiele rechtspraak een ontzaglijke blague is, een paskwil, dat eisers tot razernij kan brengen zonder één stap af te wijken van de wettige weg. Een eindeloos gesleep van verhoren, verbalen, tegenverhoren, pleidooien en contrapleidooien, overwegingen, muggenzifterij, kwade trouw, die mooi weer speelt, juridische microscopische haakjes en oogjes, kostenmakerij en tenslotte een wanhopig compromis, waarbij de eiser met al zijn goed recht het loodje legt. Tenzij hij zich kan permitteren, jaren lang door alle instanties heen te procederen en het driedubbele uitte geven aan advocaten en proceskosten van wat hij te vorderen heeft. Keurige mensen!... Fijne mensen!... O, we waren Als de heren ontkenden, dat zij opdracht gegeven hadden ♦.. „Ontkennen de heren dat?” Snuivend van woede had je de vraag uitgebulderd. De advocaat schudde glimlachend het hoofd. Natuurlijk niet. Daar zijn het veel te nette mensen voor ... Maar... Advocaten-maartjes. Chicaneren, ophouden, vermoeien, uitputten, tot de tegenpartij het zat is en loslaat, genoegen neemt met alles, wat hem wordt aangeboden. Wie betalen moet, heeft eindeloos tijd. Wie betaald moet worden, heeft haast, maar moet het tempo bijhouden van de tegenstander. in zulke lieftallige handen!... Hopen geld achter hen ... maar wij kregen er bedroefd weinig van te zien, hoe hard we er ook voor gewerkt hadden, en hoe onwedersprekelijk wij ook in ons recht stonden ... De enige keurige mensen, die ik inde film ontmoet heb, zijnde mensen geweest, die voor loon arbeidden. De hele rest... nou ja ... wat helpen kwalificaties ... Laten wij genadig zijn: „lauter Verrückte!" Nu bleef er maar een ding over. Een ideaal ding! Zelf een productiefirma stichten. Wat? U ziet, dat ik al een behoorlijke tik van de filmmolen beet h2d! Toch zag het plan er aardig uit. Wij hadden vier onderwerpen bij de kop, die stuk voor stuk succes konden hebben. Een serieproductie van vier films ineen jaar, met de verzekering, dat bij gebleken succes de productie zou worden voortgezet. Een nauwkeurige kostenberekening en opgave van het bedrag, dat op tafel zou moeten komen om de vier films te financieren. Een controleerbare, bescheiden winstmarge, die er lang niet kwaad uitzag. Een vaste kern-equipe, die geregeld aangevuld zou kunnen worden met nieuwe krachten, maar op zich Zelf in staat was, goed werk te leveren. Een paar van ons inde directie voor de artistieke supervisie. Zo opgezet werd er een aanmerkelijke bezuiniging op de salarissen bereikt, die niet meer per film, maar per jaar berekend kon worden. Een vaste overeen- Dat moest een bizondere man met geld zijn. Want ik had mij in het hoofd gezet, dat hij zich niet mocht bemoeien met de onderwerpen en de productie. Als ik een tijdschrift sticht> aanvaard ik ook geen medezeggenschap van de uitgever inde artistieke geste van de redactie. De man met geld mocht het kapitaal verschaffen, het grootste deel van de eventuele winst opstrijken, maar verder moest hij alles aan ons overlaten. Wij waren zeer tevreden over deze opzet. Eindelijk zouden wij, en met ons de Nederlandse filmindustrie op een stevige basis kunnen starten. De toekomst zag er rooskleurig uit. Het zou prachtig worden 1... Niemand twijfelde aan het succes ... Alleen ... waar vonden wij een man met geld, vertrouwen en geestdrift genoeg om het kapitaal op tafel te smijten, dat wij on voorwaardelijk nodig hadden om van honk te komen? Het mag waar gijn, dat er inde filmindustrie lauter Verrückte werken, maar waar vind je inde geldwereld een man, gek genoeg om zoveel duiten ineen onderneming te steken, waarvan de malloten der film een schitterend resultaat verwachten? Het mag u onwaarschijnlijk voorkomen, maar wij hebben zo'n man opgespoord. Ik zal niet komst met studio's en laboratoria voor de vier films tegelijk, wat financieel zéér voordelig is. Een sterk verhuurkantoor achter de hand. Het enige wat ontbrak was de man met genoeg geld en vertrouwen, 4ie bereid bleek het kapitaal op tafel te leggen. zeggen, dat het geen moeite gekost heeft. En evenmin, dat hij ons verwelkomde als engelen, die uit de hemel op hem kwamen toegezweefd en waar hij al jaren lang op gewacht had. Hij vereerde ons met wantrouwen en deskundige vragen genoeg. Maar wij hadden doorslaande argumenten en cijfers, die de toets vaneen deskundig onderzoek konden doorstaan. En of u het geloven wilt of niet, binnen een maand was de zaak zo goed als in kannen en kruiken. Nog veertien dagen en de maatschappij was gesticht. Nog een maand en wij stonden op eigen verantwoording inde studio, inde rug gedekt dooreen muur van goud ... Ja, en toen kwam de tiende Mei van het jaar 1940 en sloeg ons sprookje aan diggelen ... De Nederlandse filmindustrie moet onder een slecht gesternte geboren zijn ... CONCLUSIE. Laatste groet aan de sirene .. ♦ Lezer, ik heb u veel kwaad van de film verteld. Maar u hebt mijn toon begrepen. De toon van de minnaar, die kwaad spreekt over de vrouw, die hem aldoor ontwijkt, en die hij toch zo graag zou hebben. Zij deugt niet, het is waar, maar zij is zo oneindig verleidelijk, en met al haar ver- nieuw naar haar gunst, of er nooit onenigheid was ... Als hij haar eens kon hervormen en opvoeden tot een modelechtgenote? ... Ik vrees, dat dan de charme er gauw af zou zijn. Maar vermoedelijk is dat onmogelijk. De schone courtisane is niet geboren voor het geregelde levén en de gereglementeerde liefde. Zij bemint bij vlagen en slaat dan plotseling weer van zich af... Maar zij houdt toch het diepste begrip van de liefde in, overweldigend als niets anders ter wereld... In haar sfeer wordt Zelfs de jaloezie tot wrange wellust... Er zal kwaad van haar gesproken worden zolang haar liefdemacht niet taant. En voor de dromende minnaar zal zij nooit verouderen ... de sloerie!... EINDE. schrikkelijke fouten toch zo innig vrouwelijk onweerstaanbaar. De minnaar schuimbekt van woede over haar trouweloze streken, maar als zij aanmoedigend glimlacht, sluipt hij toch weer naderbij en dingt op- Inde „Zebra” is reeds verschenen : VAN HOEFSMID TOT MAARSCHALK Het is nog niet zo heel lang geleden, dat de naam Tito ons voor het eerst inde oren klonk zachtjes, als we in het verborgene naar de verboden radio luisterden. In Joegoslavië kende men die naam reeds langer, aanvankelijk alleen ineen beperkte kring van medestanders. Maar naarmate de oorlog langer duurde en het lijden der bevolking groter werd, kwam Tito’s naam op aller lippen, werd de naam symbool van het verzet tegen de onderdrukker tot eindelijk Tito en het volk van joegoslaviëéén werden, zoals het partisanenlied zegt, en de met het bloed van honderdduizenden onschuldigen besmeurde geweldenaar dooreen leger van havelozen werd verdreven. Het leven van Maarschalk Tito, die eens hoefsmid was, is ongetwijfeld rijk geweest aan wisselvalligheden. Maar als een rode draad loopt door zijn biografie de liefde voor de vrijheid, de haat tegen de onderdrukkers van zijn volk en die van andere ljkw3i 2.347.443 Reeds verschenen: 1. DE VRIJHEID GAAT IN ’T ROOt 2. DE GROENE HEUVFLEN VAN 3. HET UUR DER VERGELDING Leonid Leonow 4. TUSSCHEN DE WIELEN Jack London 5. HET MYSTERIE VAN DE EIKENSCHANS Ids van der Ploeg 6. DE MOEDER Maxim Gorki 7. ’T ZIT IN DE LUCHT C. van Sceenderen 8. DE ONTVOERING VAN DAVID BALFOUR R. L. Stevenson 9. VAN HOEFSMID TOT MAARSCHALK M. Padev 10. DE GROTE SAMENZWERING M. Sayers en A. E. Kahn 11. THUISREIS K. van der Geest 13. DE DECAMERONE 1e tot 4e dag Boccaccio 14. DE DECAMERONE 4e tot 8e dag Boccaccio 15. DE DECAMERONE 8e tot laatste dag Boccaccio 18. ALARM OP DE OLYMPUS Mikia Pezas 19. EEN MOORDENAAR ADVERTEERT Dorothy Sayers 20. MERIJNTJE IN FILMLAND A. M. de Jong In voorbereiding: 12. DE STROP VOOR SONNY CLARK Erskine Caldwel 16. KONING ALCOHOL Jack London 17. DAVID BALFOUR OP VRIJERSVOETEN R. L. Stevenson Alle boeken hebben een omvang van 200 tot 400 pagina’s en kosten slechts f I.SO per deel.