COBY GOEDHARTI KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 27113627 MARIJKE MARIJKE TEKENINGEN VAN CARLA BOSCH VAN DRAKESTEIN J. N. VOORHOEVE – DEN HAAG Coby Goedhart van Opa hebben er ook een en ik ... en ik . . .” Marijke begint vreselijk medelijden met zichzelf te krijgen. Het lijkt net of ze zal gaan huilen, maarde tranen willen niet komen. Ze hangt onverschillig tegen de tafel aan en trekt met de schaar heel lange strepen over de krant. Intussen kijkt ze schuin naar Moeder wat die nu wel zal zeggen. Moeder naait rustig door. „Je moet niet tegen je zin naar Opa gaan”, zegt ze kalm. „Even een telegrammetje en Opa weet er alles van”. „Ik moest je eigenlijk niet eens antwoord geven. Je weet nu toch onderhand wel hoe Vader en ik over die fiets denken. Als hij stuk of vol krassen aankomt, hoe zou je dat dan vinden? Inde treinen hebben ze nu eenmaal veel te lijden. En als je nu bij Opa geen fiets had was het wat anders. Maar je mag die van juffrouw Blom toch gebruiken?” „Dat ouwe ding zeker”. Marijke trekt minachtend haar schouders op. „Menig meisje zou willen, dat ze zo’n fiets had.” „Denkt u dat? ledereen kijkt je aan als je er op fietst. Hij piept net zo gek en het zadel staat veel te hoog.” Marijke probeert van alles en nog wat om Moeder over te halen haar mooie fiets, die ze op haar verjaardag heeft I „En als mijn fiets niet mee mag, ga ik ook niet naar Opa toe. Vader kan hem net zo goed weer verkopen. Als je uitgaat mag je hem niet eens meenemen. Ik kan even goed thuisblijven als die fiets niet mee mag. De buurkinderen gekregen mee te mogen nemen. Wat zouden die buurkinderen opkijken, als zij daar met zo’n mooie fiets aankwam. ’t Is echt flauw dat het niet mag! Ze staat zich hoe langer hoe meer op te winden. Haar gezicht lijkt net een dikke onweerswolk. Moeder kijkt even op. „Verknoei de nieuwe krant niet zo! Wat mankeert je? We maken geen woorden meer vuil over die fiets, dat is afgelopen. Als je geen zin hebt om te gaan blijf je maar thuis. Dan heeft het kraagje voor die jurk ook geen haast. Moeder staat op. Ze legt de jurk met het opgespelde kraagje op een stoel neer. Meent Moeder dat? Ze schijnt het heel gewoon te vinden als Marijke thuisblijft. Voor ze iets kan zeggen is Moeder de kamer uit. O, bah, alles is even naar. Nu heeft ze vacantie en het is mooi weer en nu die nare fiets. Daar gaat de bel ook nog. Laat Moeder maar open doen. Maar ja hoor, daar heb je het al: „Marijke kijk eens even” roept Moeder om de keukendeur. Hoe kan zij nu gaan met zo’n gezicht? Daar roept Moeder alweer. Boos loopt ze de gang in. Ze wipt nog even vlug op haar tenen om inde spiegel te kunnen zien. Ze schrikt van zichzelf. Haastig strijkt ze over haar wangen en veegt de haren uit haar gezicht. O, ’t is Guus maar! De twee vriendinnen staan elkaar zo gek aan te kijken, dat ze allebei moeten lachen. „Zeg, moet je horen!” Guus doet een paar stappen de gang in. „Ik zag net een mooi badpak hangen daar in die winkel om de hoek. Jij moest er toch een hebben? En ’t was niet duur.” „Kom je dat vertellen?” „Ja” „Aardig.” Marijke weet niet goed wat ze moet doen. Ze praat opeens Gek doet Marijke, denkt Guus. Was ze het maar niet gaan zeggen. Waarom moet zij het aan Marijke’s Moeder vertellen? „Moeder is inde keuken”, zegt Marijke als ze inde kamer zijn. Ze zal zo wel komen. Zal ik mijn nieuwe jasje eens halen?” Voor Guus er erg in heeft, staat ze alleen midden inde kamer. Ze hoort haar vriendin naar boven hollen. Meteen gaat de kamerdeur open; daar is Marijke’s Moeder. „Dag Guus. Laat Marijke jou zomaar alleen inde kamer staan?” Guus heeft een kleur gekregen. ~Ze haalt haar nieuwe jasje zegt ze wat verlegen. „Oh, ja natuurlijk.” „Ga je ook nog uit?” vraagt Marijke’s Moeder dan. „Oh, naar tante Bep. Of ik die ken? Nou en of! Doe je haar de groeten van mij?” Zo babbelden ze nog wat totdat Marijke met veel lawaai de kamer in komt. Ze draait zich dadelijk naar alle kanten. Guus bewondert haar met allerlei uitroepen. „Enig zeg! Leuke zakken! Mooie kleur!” Ze blijft net zolang met haar jasje staan tot Moeder zegt: „Ik zou het nu maar eens uitdoen. Hang het maar zolang aan de kapstok.” Inde gang treuzelt ze een hele poos. Nu kan Guus het heel zacht. „Ga even mee naar binnen en vertel het dan waar mijn Moeder bij is.” Meteen trekt ze Guus de gang in. „Hoe laat ga je morgen?” informeert Guus. „Ik, o, uh . . . negen uur.” „Leuk hè?” „Gaat wel.” toch wel tegen Moeder gezegd hebben van dat zwempak. Maar als ze weer binnen komt, merkt ze er niets van. „Ik moet weer weg”, zegt Guus na een paar minuten. „We moeten vroeg eten.” Heel even kijken de vriendinnen elkaar aan. Marijke beduidt wat met haar ogen. Guus krijgt het er benauwd van. Ze kucht en slikt en weet niet hoe ze moet beginnen. En Marijke weet niet hoe en waar ze kijken moet. Ze tuurt maar naar haar schoenen alsof daar iets heel bijzonders aan te zien is. „Ik zag, je weet wel, van dat zwempak! Er hing zo’n mooi daar op de hoek in die winkel.. .” brabbelt Guus door elkaar. Hè, gelukkig, het is er uit. Moeder kijkt verbaasd van de een naar de ander. „Ik zou toch misschien een nieuw krijgen?” begint Marijke flink. Ze durft Moeder niet aan te zien. „Wat praat je toch steeds overeen nieuw zwempak? Je blauwe pakje is toch nog goed? Er mankeert niets aan!” Dat weet Marijke ook wel, maar daar gaat het niet om. „’t Is net zo ouderwets, niemand heeft er meer zo een” gooit ze eruit. Ze krijgt een kleur als ze dat heeft gezegd. „Nu jok je toch” zegt Moeder bedaard.” Zeg jij eens Guus?” En Guus zegt eerlijk zoals het is: „Marijke’s zwempak is veel mooier dan het mijne. Ik wist niet, ze zei.” Ze blijft middenin de zin steken. „Ja, ja! Ik begrijp best hoe dat gegaan is. Marijke heeft een beetje hoog hartje! Alles moet even mooi zijn, maar dat gaat nu eenmaal niet. En al ging het wel dan zou het heel slecht voor haar zijn. ’t Is erg aardig, dat je het kwam zeggen maar het zwempak blijft daar hangen tot er een ander om komt! Hier snoep maar eens ...” Natuurlijk gaat Marijke toch naar Opa toe. Ze heeft die avond niet meer over de fiets durven praten. Moeder was toch al boos over dat zwempak. Nu zit het blauwe in haar koffertje. Leuk, dat ze ineen hoekje van de coupé zit. Nu kan ze af en toe naar buiten kijken. Ze is hier al heel dikwijls langs gekomen maar nog nooit zonder Vader of Moeder. Dat Vader haar zomaar alleen met de trein durfde laten gaan! Moeder vond het eerst wat griezelig, maar Vader zei: „Marijke wordt nu al zo groot. Ze moet maar goed leren uitkijken en ze is bij de hand genoeg.” Eén keer hoefde ze maar van de ene trein inde andere te stappen en daar is niets aan. Hè, hè, ze heeft het warm. Er zitten hier ook zoveel mensen inde coupé en dan al die koffers en pakken. Zij heeft haar koffertje onder de bank gezet. Ze houdt haar benen er voor dan kan er niets mee gebeuren. Ze is er al bijna. Daar zijnde eerste huizen van de stad. De trein mindert al vaart. Zou Opa haar zelf afhalen? Ze zal maar vast opstaan. Met veel moeite wurmt ze haar koffertje onder de bank uit. Laat ze die tas niet vergeten. Aan welke kant moet ze er ook al weer uit? Nog eerder dan ze gedacht heeft, staat de trein stil. Ze rolt zomaar tegen de knieën vaneen meneer aan. Ze krijgt een kleur en weet niet hoe gauw ze wel zal uitstap- Guus is blij als ze weer goed en wel op straat loopt. Als ze dat had geweten! Ze zet het dadelijk op een lopen want als Vader straks thuis komt en zij is er niet, dan zit er wat op. Marijke is een opschepster, dat is vast, denkt ze onder het hollen. En haar Moeder is een schat. Vreemd dat Marijke zo anders is. pen. Maar die meneer is helemaal niet boos. Hij helpt haar zelfs. „Stap jij eerst maar uit, dan zal ik je koffertje wel geven.” Ze knikt verlegen. Als ze op het perron staat, kijkt ze vreemd in het rond. Onder de blauwe jurk klopt haar hartje met wilde slagen. Misschien staat Opa buiten op haar te wachten. Ze moet die kant uit. Hè, wat is dat? Marijke kijkt achterom. Het leek net of iemand haar naam riep. Er komt een jongen aanhollen, hij zwaait met zijn armen. Is dat Frits? Nu ziet ze het pas goed. „Is me dat lopen!” De jongen staat hijgend naast haar. „Daaaaag”, zegt hij buiten adem. „Wat een geluk dat jij het toch bent. Ik herkende je haast niet meer, toen ben ik maar gaan roepen. Zal ik je koffertje dragen?” „Ben je nou, dat kan ik zelf wel”. Marijke lacht vrolijk. „Niks ervan” zegt Frits gebiedend. „Daarom kom ik je juist halen. Je grootvader was niet zo goed vanmorgen, erg benauwd geloof ik. Dat heeft hij zo vaak. En juffrouw Blom was zo druk aan het bessenplukken dat ze jou helemaal was vergeten. Toen kwam ze bij ons vragen of Annie je mocht halen maar die was juist aan het aardappelen jassen. Toen ben ik maar gekomen.” „Lekker werk inde vacantie, aardappelen schillen,” zegt Marijke met een vies gezicht. „Lekker? Waarom? Ik doe het ook vaak. Jij nooit? „Mij te vies.” Frits kijkt Marijke eens aan. „Met vim en puimsteen zijn je handen zo weer schoon, niks erg!” Al pratend zijn ze buiten het station gekomen. „Ik heb mijn fiets bij me. Het koffertje en de tas kunnen allebei wel achterop. Heb jij je fiets niet mee gebracht?”, vraagt Frits nieuwsgierig. „Hij mocht niet met de trein mee”, bekent ze eerlijk. „Groot gelijk ’, vindt Frits. „Ze worden er niet mooier van en je kunt even goed fietsen.” „Op die akelige piepkar van juffrouw Blom zeker?”, zegt ze minachtend. „Wat geeft dat?” Marijke s gezicht staat opeens niet zo vrolijk meer. Nu ze weer aan haar fiets moet denken is al haar blijdschap weg. Frits begint meteen weer over wat anders. „Ben je overgegaan?” „Ja en jij?” „Ik ook. Naar de M.U.L.O. ga ik nu.” „Oh, daar leer je niet veel hè?” „Niet?? Wie zegt dat?” „Ik dacht het. Op de H.B.S. toch veel meer. Daar ga ik volgend jaar heen.” „Maar dat duurt ook vijf jaar en de M.U.L.O. maar vier jaar”, legt Frits uit. „Toch is het zo”, houdt ze vol. Frits weet niet beter te doen dan zijn mond maarte houden. Je kan toch met een meisje dat je net van de trein hebt gehaald geen ruzie maken? Ze lopen even zwijgend door. Opeens schiet Frits met zijn fiets inde richting vaneen sigarenwinkel. Marijke wipt achter hem aan het trottoir op. Ze lezen gelijk het aanplakbiljet. „ZWEMWEDSTRIJD” staat er met grote letters boven. „Wat gauw is dat al!”, vindt Frits. „Zou ik ook mee kunnen doen?” Marijke is dadelijk vol vuur. „Hoe weet je dat ik een nieuwe fiets heb?” „Van je Grootvader natuurlijk.” „Jij? Heb je je diploma dan al?” Hij kijkt haar ongelovig „’k Was negen toen ik het haalde. Hoe oud was jij? Frits lacht. „Jij moet ook altijd het naadje van de kous weten.” „Maar je hebt het nog niet gezegd”, houdt ze aan. „Ik doe het van ’t jaar.” „Oeh! Oud ben je al hè?” zegt ze. „Oud? Je Grootvader is oud.” Frits lacht. „Maar ik niet! „Nou ja ik bedoel...” Frits doet net of hij niet hoort wat ze zegt. „Eigenwijs kind”, denkt hij. ’t Was verleden jaar al zo, maar nu is het nog een beetje erger. „Heb je gelezen waar je je op moet geven? Marijke denkt nog steeds aan de wedstrijd. Dat ze nu zo n akelig zwempak heeft! Erica die op school achter haar zit, heeft een mooi, enig gewoon! „Wat zeg je?” „Droom je nu al?” plaagt Frits. „Nee, maar uh ...” „Bij de badmeester denk ik. Pas op! We lopen haast midden op de weg. „Frits geeft haar een duw.” ’k Heb het warm. Pfff!”, blaast hij. „Moet ik die fiets eens rijden?” biedt ze aan. „Welnee, we zijn er zo.” Vijf minuten later stappen ze Grootvaders tuintje binnen. Ze hoeven niet eens te bellen. Grootvader is hun voor. Hij slaat zijn handen in elkaar. „Wel, wel! Dat gaat daar alleen met de trein mee! Kom gauw binnen. Frits zorgt intussen voor de koffer en de tas. Marijke vliegt Opa om zijn hals. „Bent U niet ziek meer?”, fluistert ze in zijn oor. „Nee, nee, nu is het een beetje over. ’s Morgens is het altijd het ergste.” Juffrouw Blom komt ook aanlopen. Ze heeft nog een vuurrood hoofd, zeker van het bessen plukken. Ze slaat net als Opa ook haar handen in elkaar. „Gelukkig, dat je er bent me kind”, zegt ze blij. „Zo helemaal alleen met de trein meegekomen, dat is me wat!” Marijke krijgt op allebei haar wangen een dikke zoen. Frits staat er een beetje gek bij te kijken. „’k Heb voor jullie allebei een lekker schoteltje bessen klaar gemaakt. Dat gaat er wel in”, zegt juffrouw Blom dadelijk. Ze sloft alweer weg. Frits en Marijke gaan ieder ljkw3i aan de kant van de keukentafel zitten. Onder het bessen eten door moet Marijke alles vertellen over thuis. Opa is zo gauw niet tevreden. Haar rapport moet hij natuurlijk ook zien; al is het dan niet het echte, maar alleen een stukje papier met de cijfers erop. Hij knikt tevreden. Frits en Marijke kijken elkaar af en toe lachend aan. „Jij kan zo vlug eten” zegt Marijke en ze stopt haar mond zo vol met bessen, dat ze drie minuten lang niets kan zeggen. Als de besseneterij is afgelopen gaat Frits naar huis toe. Eerst spreken ze nog af dat ze ’s middags naar het zwembad zullen gaan. Onder het eten vertelt ze Opa en juffrouw Blom van de wedstrijd. „Daar ben jij toch nog veel te klein voor!” zegt Opa en hij meent wat hij zegt. Maar daar komt Marijke natuurlijk tegen op. „Ik heb mijn diploma toch Opa! En bij ons kan ik haast het hardste zwemmen van alle meisjes. Ik wil het winnen. Komt U ook kijken Opa?” Opa moet er eerst eens over denken, hij kan nu nog niets beloven. Telkens schudt hij zijn oude hoofd. Zo’n kind toch! „We zullen het eerst aan je Vader en Moeder vragen”, zegt hij na een poosje secuur. „En ik ga me vanmiddag al opgeven!” Marijke legt meteen haar vork neer. „Vader en Moeder vinden het vast goed. Mag ik toch gaan vanmiddag Opa?” vleit ze. „Hè, toe nou?” Daar kan Opa niet tegen op en ze krijgt natuurlijk haar zin. „Nou vooruit dan maar”, zucht hij grappig. Nu babbelt ze weer honderd uit. Juffrouw Blom zegt niet veel. Ze denkt alleen: ’t Is maar goed, dat het kind hier maar een paar weekjes is, anders werd ze totaal bedorven. Ze is niet makkelijk, oh, nee! Dat weten haar Vader en Moeder ook wel. Maar haar Grootvader, die ziet het niet. Marijke’s naam staat met keurige letters middenin op de lijst van de badmeester. ledereen mag meedoen. Het kost maar twee kwartjes en die heeft ze van Opa afgebedeld. Elke dag gaat ze naar het zwembad toe. De ene keer zwemt ze met dit meisje en dan weer met een ander. En iedere dag wordt het prettiger, want haast altijd wint zij het. Oh, wat hoopt ze op de eerste prijs. Een mooi horloge! Het is geen kleinigheid! De meisjes waar ze steeds mee samen zwemt kijken haar lang niet vrolijk aan. Ze fluisteren met elkaar over dat eigenwijze kind. Wat doet ze hier? Ze hoort niet eens bij hen. Maar Busman, de badmeester, zegt, dat het voor iedereen is, dus dan is er niets aan te doen. Steeds doet Marijke bij Opa opgewonden verhalen over de wedstrijd. Eén ding is er dat ze graag anders zou willen, het zwempak! Ze steekt helemaal niet af bij de andere meisjes. Dat niet! Maar ze zou dolgraag zo’n enig badpak hebben als Erica. Ze telt wel honderd keer het geld na, dat ze van Vader en Moeder gekregen heeft voor ze uit logeren ging. Het is te weinig. En ze moet het eigenlijk bewaren voor het spoorgeld als ze teruggaat en ook voor allerlei kleine dingetjes. Ze prakkizeert hoe ze het aan Opa zou kunnen Ze heeft al eens hier en daar voor de ramen gekeken, maar nergens ziet ze er één zoals zij bedoelt. Die liggen natuurlijk netjes in dozen inde winkel. Jammer dat ze vanmorgen al heeft gezwommen. Ze heeft nu weer zo’n vreselijke zin! Maar meer dan één keer per dag mag ze vast niet.” Je wordt er zo mager van als brandhout”, zegt Opa. En van Vader en Moeder mag ze ook nooit meer dan een keer. Ze zou nu niet eens twee keer kunnen gaan. Haar portemonnaie raakt aardig leeg. Thuis heeft ze een abonnement, maar hier kost het iedere keer een kwartje. Marijke gooit het boek, dat ze op haar schoot heeft, naast zich op het tafeltje. Opa doet zijn middagdutje en juffrouw Blom is aan het afwassen. Ze moet eigenlijk gaan afdrogen. Moeder heeft haar wel tien keer gezegd, dat ze juffrouw Blom moest helpen. Bah, je kunt altijd wel afdrogen. Ze heeft er heel geen zin in. Wat zal ze vanmiddag eens gaan doen? Het is zulk mooi weer. Een eind fietsen zou ook wel leuk zijn. Ze zal het eens gaan vragen bij Frits en Annie. Misschien gaan die wel mee. Zonder iets te zeggen gaat ze achterom naar de buurkinderen toe. Frits staat voor de schuur aan zijn fiets te prutsen. Hij heeft geen erg in haar. Op haar tenen loopt ze naar hem toe. Plotseling slaat ze haar handen voor zijn ogen. Ze 2 Marijke zeggen. Maar Opa is een man en al erg oud, die begrijpt er natuurlijk niets van. Vanavond als ze voor het naar bed gaan met Opa een eindje gaat wandelen, zal ze er toch over beginnen. Ze bedenkt nu al wat ze zal zeggen. Hè, wat moeilijk!” Opa ik wil zo graag . . .” Nee, dat niet. „Opa, hebt U mijn badpak wel eens gezien?” Ook niet. Hoe moet ze dan beginnen? Het moet vanavond toch gebeuren, want overmorgen is de wedstrijd al. moet op haar tenen staan, anders kan ze er niet eens bij. Voor ze iets kan zeggen, roept Frits al „Marijke natuurlijk!” Ze lachen allebei. „Hoe wist je „Wie kon het anders zijn?” zegt Frits dadelijk. „Blijf maar een beetje uit mijn buurt, want mijn handen zijn pikzwart.” „Is je fiets stuk?” informeert ze belangstellend. „Nee, dat niet, maar dat gevalletje hier zat los”, begint hij haar dadelijk uitte leggen. Ze begrijpt er niets van. „Dus je kunt er wel op fietsen?” vraagt ze dan „Wanneer?” Frits peutert onderhand ijverig door. Zijn tongpuntje komt er zelfs aan te pas. „Nu vanmiddag”, zegt ze. „Ja, ik moet er zo dadelijk op weg.” „Oh.” „Waarom vraag je dat?” „Nee, uh . . .niks” ze houdt zich groot. „Doe niet zo flauw, zeg het maar gerust.” „Ik dacht, ik wilde . . .” Ze kan plotseling niet meer uit haar woorden komen. „Wat ben jij verlegen geworden!” plaagt hij. „Ik?? Wel nee! Wil je het graag weten?” „Graag? Als je het niet wilt zeggen dan laat je het maar”, zegt hij zonder opkijken. „Ik wilde fietsen vanmiddag en ik dacht, dat jullie misschien ook gingen”, komt er eindelijk uit. Frits zegt even niets anders dan „Oh”. Hij had juist vanmiddag met zijn vrienden af gesproken. Voor zijn part mocht ze wel mee. Maar of de jongens het goed vonden? Hij weet, dat ze haar allemaal knap eigenwijs vinden, maar ze gaat volgende week al weer weg dus veel last hebben ze niet van haar. „Als jij meegaat misschien wel.” „Ik ga het vragen”, meteen holt ze weg. „Maar eerst moet ik weten of de jongens het goed vinden”, roept hij haar na. Ze mindert dadelijk haar vaart. „Hè flauw!”, zegt ze in zichzelf. Als ze inde keuken komt is Annie nog aan het afdrogen. Nu moet ze opeens aan juffrouw Blom denken; die is alleen bezig. Als moeder dat wist! „Daaaaag , zegt Annie meteen. En Annie’s Moeder plaagt: „Kom je ons een handje helpen?” Marijke weet niet beter te doen dan een beetje te lachen. „Nee, uh, Frits vroeg, ik dacht. ..” haspelt ze door elkaar. Frits en zijn vrienden gaan vanmiddag fietsen en of wij ook meegaan?” „Hè?!” Annie’s mond gaat open van verbazing. „Vroeg hij dat? ’ zegt ze ongelovig. Marijke krijgt een kleur. Ze bukt vlug naar haar schoen die opeens akelig zit. „Ik mag anders nooit mee! ’ zegt Annie, die er niets van begrijpt. „Ze vinden me nog een kriel, de jongens.” „Ben je ook, haar Moeder lacht. „Maar als ze het goed vinden, mag ik dan mee Moe?” vraagt ze lief. „En je zou mij helpen boontjes afhalen voor de weck?” O, ja, dat is waar ook, jammer. „Kan dat vanavond niet?” „Dan help ik je , komt Marijke haar te hulp. „En zeker om tien uur naar bed”, zegt Moeder. „Geen denken aan! Gaan jullie maar lekker op stap. Ik kom wel „Als je wilt kan je met ons mee”, zegt hij eindelijk. zijn het dan, die jongens , wil ze natuurlijk weten „Nou Bram en Kees en Daan”, somt hij op. „Gaat Annie ook mee?” „Een kwartiertje later rijdt Marijke het oude fietsje van juffrouw Blom het schuurtje uit. Piep piep, daar begint dat ding alweer. Maar net doen of ze het niet hoort. Van Opa heeft ze allerlei vermaningen meegekregen, toen ze het hem ging vertellen. Ze heeft hem een paar dikke zoenen gegeven en beloofd, heel voorzichtig te zullen doen. Juffrouw Blom komt nog gauw met een zakje lekkers aandragen. „En hier, voor jullie allemaal een appeltje.” Zes mooie rode appeltjes glijden de fietstas in. „Voorzichtig hoor, en niet te ver.” Lachend zwaait Marijke achterom. Juffrouw Blom kijkt het stel na totdat ze om het hoekje zijn verdwenen. De jongens hebben praats voor tien. Marijke en Annie rijden achteraan. „Leuk hè, dat we mee mogen”, zegt Marijke, erg in haar schik. Ze legt haar hand op Annie’s arm. ~’t Is maar voor één keer, hebben ze gezegd,” vertelt Annie. „Geeft dat, waar zouden we heengaan?” „We rijden maar achter de jongens aan. Tenminste, als ze niet zo rennen, want dan kan ik het niet bijhouden,” begint Annie al te zuchten. Marijke denkt allang weer aan wat anders. „Ik koop straks een paar prentkaarten, dan weet mijn Moeder meteen, waar wij geweest zijn,” zegt ze. Lachend en pratend fietsen ze door. Al een paar maal heeft Annie geroepen of ze zachter willen rijden. Heel even doen de jongens het, maar dan is het weer mis. Op een leuk plekje stappen ze af. Marijke’s snoepjes zijn al klaar. Maar niet te ver hoor en oppassen. De jongens doen soms zo wild.” gauw verdwenen en de appelen leven ook niet lang. Op de terugweg beginnen ze uitgelaten te doen. De jongens slingeren met hun fietsen over de weg. Bram probeert helemaal los te rijden. Annie griezelt er van, en zij houdt haar stuur eens zo stevig vast. Maar Marijke doet Bram dadelijk na. „O, wat eng”, roept Annie angstig. „Straks val je.” Maar hoe harder Annie gilt, hoe meer Marijke durft. Op het laatst houdt ze haar armen over elkaar. En dan ... ja gebeurt het! Niemand ziet eigenlijk hoe het komt.Ze maakt plotseling een heel vreemde zwaai. Haar handen kunnen het stuur niet meer grijpen. De fiets glipt onder haar vandaan. Met een smak komt ze op de weg terecht. Annie gilt zo hard ze kan. Marijke zelf kreunt alleen maar. Haar mond staat vreemd van de pijn. Ze staan ineen wip allemaal om haar heen. De fietsen hebben ze zomaar tegen de dijk gegooid. Angstig kijken ze elkaar aan. Dan bekijken Daan en Bram aandachtig Marijke’s fiets, die schijnt niet stuk te zijn. „Help liever bedenken wat wij moeten doen”, snauwt Frits hun toe. Annie begint zenuwachtig te huilen. „’t Is jouw schuld”, kermt ze tegen Bram. Ze zouden er haast ruzie om krijgen, als Frits er niet dadelijk een eind aan had gemaakt. „We leggen haar in het gras”, beslist hij. „Kees, help jij eens, pas op hoor.” Maar als ze haar, zo voorzichtig mogelijk van de grond tillen, kan ze haar tranen niet inhouden. „Au, au, mijn voet”, snikt ze. Toch zetten de jongens door. Steunend blijft ze in het gras liggen. „Je knie is alleen stuk”, zegt Frits, om haar te troosten. De jongens kijken elkaar aan en halen hun schouders op. „Er moet een dokter komen”, zegt Frits. Ze knikken allemaal, maar hun ogen vragen: waar kunnen wij die vinden. Er is op deze stille weg geen mens te zien. Dan komt Kees op een idee. Een heel eind verder weet hij iemand te wonen, die een auto heeft. Hij is er wel eens met zijn Vader geweest. Als ze het daar eens gingen vragen! De anderen knikken goedkeurend. Kees en Daan gaan er samen op af. Bram kijkt niets vrolijk dat hij niet mee mag van Frits. Die speelt hier eigenlijk zo’n beetje de baas. „Ja, jij mij hier alleen laten zitten”, snauwt Frits, als Bram toch zijn zin door wil zetten. „Annie is er toch ook”, houdt hij vol. „Wat heb ik daar aan. Je blijft maar hier.” Met een nors gezicht loopt Bram rond. Af en toe kijkt hij eens naar Marijke, die steunend in het gras ligt. Annie zit naast haar. Zij heeft haar tranen gedroogd. „Daar komt wat aan”, zegt Frits, die met zijn hand boven zijn ogen inde verte staat te turen. „Kunnen dat de jongens al weer zijn?” Annie springt dadelijk overeind. „Wel nee, het is iemand alleen, op de fiets”, zegt Frits. „Misschien is het wel een dokter”, hoopt Annie. „Zeker met een blauwe kiel en een pet op.” Frits moet in alle narigheid toch nog lachen. „Hoe kun je dat nu al zien.” Annie begrijpt er niets van. En toch heeft Frits gelijk. Als de man vlak bij is, kijkt hij eens, maar fietst zonder iets te zeggen door. Hoe lang er zo met wachten voorbij gaat, weten ze niet. Maar dan, nog heel onverwachts, stopt er een auto. Er komt een vreemde mijnheer uit. Hij vertelt hen, dat Kees en Daan „Niet waar, mijn voet, au, au”, kermt ze weer. dadelijk komen. Het lijkt die meneer het beste, Marijke meteen mee te nemen inde auto. Dan zullen ze inde stad wel weer verder zien. Het duurt wel even voor Marijke inde auto zit. Ze trekt heel benauwde gezichten. Van de drukdoenerij van straks is niets meer over. Annie gaat met haar mee. De jongens zullen om beurten met twee fietsen rijden. Dan slaan de portieren dicht. Heel langzaam rijdt de wagen over de hobbelige weg. Dit is nu het einde vaneen vrolijk begonnen middag. Als het met Marijke’s voet maar een beetje meevalt, want dat is toch het voornaamste. Het valt helemaal niet mee. Het is allemaal even akelig! Als je naar Marijke’s gezicht kijkt, zie je het wel. Het is Zo ben je uit logeren, en een paar uur later, lig je thuis, in je eigen bed, met een zere voet, waar je voorlopig niet eens op staan mag! Ze voelt zich nu zo moe, zo vreselijk moe. En dan die pijn in haar voet. Ze zou dat verband er wel af willen scheuren, maar dat mag helemaal niet! Ze denkt dat ze droomt, maar het is allemaal echt gebeurd. Nu is ze weer thuis, thuis! Kijk maar, dat behang, dat is immers van haar eigen kamer, en dat schilderijtje, dat is . .. Marijke kreunt, o, wat steekt het weer in haar voet. Had ze maar niet zo dom gedaan met die fiets, dan was . . . Hè nee, nee, niet meer aan denken. Wat heeft ze hen allemaal een verdriet gedaan. Arme Opa. Nog nooit heeft ze hem zo gezien, als toen ze vanmiddag inde auto aankwamen. Als juffrouw Blom hem niet had gegrepen, was hij zeker gevallen. Dat weet Marijke zich nog best te herinneren. Hoe het verder precies is gegaan, weet ze niet meer. Alleen het onderzoek van de dokter, die dadelijk kwam, zal ze nooit vergeten. Wat ze daarna bepraat hebben, de dokter, Opa en juffrouw Blom, dat weet ze niet. Even later kwam juffrouw Blom haar vertellen, dat ze naar huis zou worden gebracht; haar Moeder was al opgebeld. Juffrouw Blom zou haar inde auto thuis brengen. Voor ze wegreden, kwamen Annie en Frits haar nog even gedag zeggen. Annie had tranen in haar ogen, en voor ze iets gezegd had, holde ze al weer weg. En Frits wist ook niet, hoe vlug hij weer weg zou komen. Maar het moeilijkst van alleswas om afscheid van Opa te nemen. Opa huilde, ja heus, Opa huilde! en toen kon zij zich natuurlijk ook niet meer goed houden. haast niet te geloven wat er allemaal in één middag is gebeurd. Hè, nu komen de tranen alweer te voorschijn. Ze slikt en ze slikt, maar ze willen niet weg. En de zakdoek, waar is die zakdoek nu toch? Ze kan zich niet bewegen, want o, die voet, en de tranen glijden hoe langer hoe verder. Ze maken allemaal heel kleine plekjes op het schone laken. En dan staat plotseling Moeder inde kamer. Marijke heeft haar niet geroepen en toch is ze er. Zonder iets te zeggen schuift ze een stoel naast haar bed. „Mijn zakdoek, Moes”, snikt Marijke. „Hier kind”. Moeder heeft hem dadelijk te pakken. „Huil nu maar eens flink uit’ . „Je hebt ook zoveel te verwerken gehad.” Ze neemt Marijke s hand inde hare. „Vader is bij tante Jet de divan halen”, vertelt ze. „Dan zal Vader je morgen naar beneden dragen. Want aldoor zo saai boven te moeten liggen, is niets gedaan.” „Zou, het dan, zo heel, lang duren?” hikt Marijke tussen het snikken door. Even weet Moeder niet wat ze moet zeggen. Maar dan hoort Marijke, waar ze zelf al zo bang voor was. Een paar weekjes ben je er wel mooi mee kind”, zegt Moeder zacht. „Oh, Marijke s hoofd glijdt terug in het kussen. Ze houdt haar ogen stijf dicht, maar toch komen er twee glinsterende druppeltjes uitrollen. „Maar vrouwtje, dat is toch het ergste niet! De dokter zegt dat je voet weer helemaal beter wordt. Dat is toch het voornaamste!” „Maar dan is net de vacantie om”, snikt ze weer. „Je doet net of je dan nooit meer vacantie krijgt”, probeert Moeder te lachen. „Na deze vacantie ga je weer een paar maanden naar school, en dan is het weer Kerstvacantie, waar of niet.” Er glijdt even een klein lachje over Marijke’s gezicht. „En U bent helemaal niet boos”, fluistert Marijke dan heel dicht aan Moeders oor, en ze klemt haar armen nog stijver om haar hals. „Pas op, mijn haar”, roept Moeder grappig. Maar daar kan Marijke op het ogenblik geen rekening mee houden. Ze drukt haar hoofd tegen Moeder’s hals en snikt alsof ze nooit meer zal kunnen ophouden. Moeder strijkt liefkozend over Marijke’s hoofd en over haar hele gezicht. „Vrouwtje dan toch”, fluistert ze met tranen in haar stem. „Nu moet je weer gaan liggen. Ik ben immers niet boos op je. Alleen een beetje verdrietig. Je weet toch wel, dat Vader en ik het zo erg vinden, als ons meisje zo graag altijd haantje de voorste wil zijn. Dat maakt ons zo verdrietig. Wij bidden altijd voor je, of de Heer je hart toch wat anders wil maken!” Moeder kan haar nu niet inde ogen zien. Ze zijn vol met tranen. Voorzichtig legt ze haar weer in het kussen terug. „Wij zijn blij, dat het zo is afgelopen met je. Het had nog veel erger kunnen zijn. Heb je daar zelf ook wel aan gedacht?" Marijke schudt met haar hoofd. Moeder weet niet, of het ja of nee moet betekenen. Ze vraagt er niet verder naar. Het huilen is gelukkig wat bedaard. Moeder trekt de dekens nog eens goed en laat Marijke wat drinken. „Nu ga ik weer naar beneden, kindje. Als Vader straks met de divan thuis komt, moet die hoek inde kamer leeg zijn. We komen straks nog wel eens kijken.” Onhoorbaar gaat Moeder de trap af. Weer blijft Marijke alleen achter. Het is net of alles anders is dan straks. Ze laat Moeder’s hand los en probeert met allebei haar armen heel dicht bij haar te komen. Moeder begrijpt wat ze wil. Ze laat zich op het randje van Marijke’s bed zakken en ze buigt zich heel dicht naar haar over. Vader en Moeder zijn niet boos, en het was toch heus haar eigen schuld. Maar verdrietig, is dat eigenlijk niet veel en véél erger? Bidden moet ze, heeft Moeder gezegd! Dat doet ze toch iedere avond en iedere morgen? Maar heel echt bidden, zoals je doet wanneer je bang bent. wil ze dat wel eens? En dan vouwt Marijke zomaar haar handen. Ze kan nu niet op haar knieën liggen, maar dat hindert immers niet. Ze weet ook niet wat ze allemaal zeggen moet, maar dat is ook niet erg. De Here God kan in ons hart zien, en hij weet wat wij bedoelen, al kunnen wij het niet zeggen. Dan ligt ze weer met open ogen naar de zolder te kijken. Het is even heel rustig in haar. Maar opeens moet ze weer denken aan overmorgen. Ze krijgt weer zo’n vreemd gevoel van binnen. O, was het toch maar niet gebeurd, dan had ze misschien de eerste prijs. Nee, nee, ze wil het vergeten. Morgen mag ze naar beneden toe, wat zal dat prettig zijn! Want als je alleen ligt, dan moet je aldoor maar denken. Ze zal heel goed haar best doen om niet kribbig tegen Moeder te zijn, want Moeder is toch zo lief voor haar. En ze heeft zo’n eigenwijs, humeurig kind, toch eigenlijk niet verdiend. Helemaal niet! Het duurt wel lang, maar Marijke’s voet wordt beter. Inde eerste tijd blijft het natuurlijk nog wel een beetje oppassen, maar later mag ze er weer alles mee doen, zelfs fietsen en schaatsenrijden. Schaatsenrijden? Wie denkt er nu al aan schaatsenrijden! Ja, en toch is het zo! Het blijft geen zomer! Marijke is na de vacantie al weer heel wat weekjes naar school geweest. De herfst is al lang begonnen en de winter staat voor de deur. Ze is een uurtje geleden uit school gekomen. Tot nu toe heeft ze maar zo’n beetje heen en weer lopen draaien. Maar nu ze dadelijk weg moet, komt ze nog tijd te kort, dat zal je zien! „Vooruit toch kind”, zegt Moeder. „Maak nu voort! Ja, je haar zit heus goed. Ik denk dat ik die spiegel maar eens omhang, want zoveel als jij daar in kijkt, ’t Is gewoon bar!” Moeder neemt haar breiwerk weer op en zucht. Marijke blijft voor de spiegel staan en kamt nogeens en nogeens. „Keek U vroeger dan nooit inde spiegel, Moes?” vraagt ze ondeugend. „Natuurlijk wel, maar als het goed zit dan zit het goed en daarmee uit.” „Ja, maar hoe langer ik kam hoe mooier het wordt”, legt Marijke uit. „Kijk nu eens dit krulletje hier, dat vind ik toch zo leuk. Marijke buigt zich nogeens goed naar voren om nog beter te kunnen zien. Moeder zucht weer en kijkt het raam uit. „Daar komen Jo en Guus al aan. Moeten die nu altijd op jou wachten? Hoe laat begint de zang nu? Kwart voor vijf of vijf uur?” „Eigenlijk kwart voor vijf, maar ’t is meestal vijf uur, omdat ze nooit op tijd zijn.” „t Is mooi! Moeder schudt haar hoofd. „Toe, doe je vriendinnen eens open!” Marijke holt naar de gang en komt even later met haar hoofd om de kamerdeur. „Nu Moeder, ik ga, hoor!” En weg is ze. Met een harde klap smakt de deur dicht. „Hé, ik in het midden , zegt Marijke en ze duwt de twee vriendinnen van elkaar. „Het is al laat hoor!”, waarschuwt Jo. „Laten we een beetje doorstappen!” „Het zal mij benieuwen”, zegt Guus. „Wat?”, vraagt Marijke dadelijk. „Oh, niks!” „Hè, wat flauw, toe vertel nu.” „Maar je mag het aan niemand zeggen.” „Weet Jo het al?”, vraagt Marijke nieuwsgierig. „Ja? Toe vertel het mij dan ook gauw!” De drie vriendinnen buigen de hoofden naar elkaar en Guus zegt fluisterend: „Het is over zang. Ik weet het van mijn Vader, die vertelde het aan mijn Moeder juist toen ik binnen kwam en nu weet ik het ook.” „Wat dan?” „Wacht even. Jij bent ook altijd zo nieuwsgierig.” „Nee, jij niet!”, roept Marijke snibbig. Stil dan!” Jo komt tussenbeide. „Nou, wat zeg je er van?” vraagt Guus. „’t Gaat wel.” „Hoor die! Doet net of ze niet benieuwd is!” „Weet je Vader dan niet, wie het moet doen?” „Natuurlijk niet, dat horen we vanavond pas.” „Zouden we allemaal om beurten moeten zingen?”, vraagt Jo benepen. „Weet ik niet, maar wat geeft het dan nog?” „Ik zou vast niet alleen durven zingen, jullie wel?” Marijke haalt haar schouders op. „Toen ik nog op de kleuterschool was, heb ik ook wel eens met Kerstfeest alleen moeten zingen.” „Maar dit is heel wat anders”, zegt Guus, „inde kerk zingen, dat is geen kleinigheid.” „Zou jij het durven?”, vraagt Marijke, „’k Weet niet, en jij?” „’k Weet ook niet”, antwoordt ze en meteen als ze het zegt krijgt ze een hoogrode kleur. Gelukkig merken haar vriendinnen het niet. Ze babbelen gezellig nog wat door. „Weet je wie mooi zingt?”, zegt Jo opeens. „Jos Honkman!” „Oh, nee hoor!”, Marijke trekt haar neus op „Weet jij wie?”, vraagt Guus geheimzinnig. „Nou .. Maar verder komen ze niet, want Miep en Wil staan op de hoek op hen te wachten. En Guus wil niet hebben dat ze het verder vertellen. Als Vader het eens wist! „Babbelkous! zou hij zeggen. Nee hoor! Ze vertelt het niet verder. Lachend en pratend komen ze het zaaltje binnen „Met Kerstmis moet één van de meisjes inde Kerk alleen een stukje zingen. Gisteravond is er vergadering geweest.” Marijke zegt niets. Ze voelt alleen dat het van binnen wild gaat kloppen. waar de repetities worden gehouden. Ze speuren alle drie dadelijk in het rond of ze iets bijzonders aan de directeur bemerken, of hij soms met dit of dat meisje staat te praten. Maar tot Marijke’s geruststelling kan ze niets bijzonders ontdekken. Eén moment is het nog rumoerig en druk, maar een tik van de directeur op de lessenaar maakt aan al het lawaai een einde. „Jongens en meisjes”, zo begint hij. „Oh, daar zal je het hebben”, denkt Marijke en ze kijkt vol verwachting de directeur aan. „We gaan beginnen.” Na het bidden zegt de directeur. „We zullen eerst maar een bekend stukje zingen, daarna ga ik met jullie aan iets nieuws beginnen.” Marijke, Guus en Jo werpen elkaar af en toe een verstolen blik toe. „Aan het eind misschien”, zegt Guus inde pauze. „Dan hoeven we gelukkig ook niet alleen te zingen.” Jo zucht opgelucht en ze loopt vlug weer naar haar plaatsje. „Bangerd”, zegt Marijke en ze denkt meteen: „lekker, als Jo aangewezen zou worden, durft ze vast niet!” Zo wachten ze ongeduldig tot eindelijk, na het danken, de directeur nog eens het woord neemt. „Meisjes en jongens, of liever gezegd: Meisjes. Ik heb jullie wat te vertellen: Nog enige weken en we hebben weer Kerstmis. Net als andere jaren zingen jullie en het grote koor Tweede Kerstdag inde kerk. We zijn al een tijd bezig met het instuderen van de Kerstliederen, maar nu zitten we met een moeilijkheid.” Mijnheer kucht even en gaat dan verder: „Er zijn enkele verzen bij die door één stem gezongen kunnen worden. Zo krijgen we mooie afwisseling. We kunnen die stukken Nu zou ik natuurlijk wel kunnen zeggen: wie van de meisjes dat zou willen steekt haar vinger maar eens op. Maar dan zou ik misschien zoveel vingers te zien krijgen, dat ik er geen raad mee weet. Luisteren jullie daarom eens heel goed. Eén van jullie allen heb ik uitgezocht om dat te mogen doen. ’t Was moeilijk om een keus te maken. Ik hoop, dat jullie allemaal zult begrijpen waarom het gaat: het verheerlijken van God! Daarom mag niemand jaloers worden op het meisje dat zingen zal. Want zij heeft haar stem niet van zich zelf, maar van God ontvangen!” Het is heel stil in het lokaal, ook de jongens hebben vol aandacht geluisterd. Even kijkt mijnheer naar het papier, dat voor hem ligt. „Wil Marijke van Bemmel even nablijven?” vraagt hij dan en kijkt de zaal rond. Marijke krijgt een hoofd als vuur. Al de meisjes kijken haar aan en praten fluisterend met het meisje dat naast haar zit. „Jullie kunnen nu wel gaan”, klinkt de stem van de directeur door het lokaal, „tot volgende week!” Plotseling is er een hevig stoelengeschuivel en joelend dringen de kinderen naar de deur. Heel wat meisjes kunnen niet nalaten nog even naar Marijke om te zien of proberen door langzaam te lopen, iets van het gesprek tussen de directeur en Marijke op te vangen. Maar het lukt niet. Er wordt inde gang en buiten heel wat afgebabbeld over het zingen op Tweede Kerstdag. Jo en Guus lopen stijf gearmd door de straten. 3 Marijke er ook uit laten, maar het is juist wel aardig als we een sopraantje laten zingen. „Had jij dat gedacht?”, vraagt Guus nog eens. „Ze zingt toch wel erg goed!”, zegt Jo. „Ik heb wel eens naast haar gestaan, toen kon ze erg hoog komen.” Guus geeft geen antwoord. Ze wil wel veel zeggen, maar ze durft niet. Telkens moet ze denken aan wat meneer gezegd heeft. „Wat is onze directeur toch aardig, hè?” zegt Jo. „Ik kon hem best begrijpen en jij?” „Och, jawel”, antwoordt Guus onverschillig. „Hij doet alleen soms net of wij grote mensen zijn.” „Dat vind ik juist zo enig.” „Mmmm.” Nu zijn ze bij de straat waar Guus woont. „Ik heb trek”, zegt ze. „Ik hoop, dat Vader al thuis is. Daaaag!” Jo gaat alleen verder. Ze steekt haar handen wat dieper in haar zakken, ~’t Is knap koud. Geen wonder ook: Over vijf weken is het al Kerst. Gelukkig dat de directeur haar Het laatste eindje gaat ze op een drafje lopen. Ze komt ook langs het huis van Marijke. „Net iets voor haar”, denkt ze. Maar ze schrikt van haar eigen gedachten. Wat heeft ze straks tegen Guus gezegd? „Ik heb de directeur best begrepen.” Was dat wel waar? Twee minuten later is ook Jo thuis en natuurlijk vertelt ze dadelijk alles aan Vader en Moeder. De kleintjes kijken haar met open mondjes aan. Wat weet die Jo toch veel! Maar ze is ook al groot! Opgewonden komt Marijke thuis. Haar haren slierten om haar hoofd en haar wangen lijken net twee opgepoetste appelen. Ze vergeet haar voeten te vegen en blijft nog even inde gang staan. Ze legt een hand in haar zij, oh, wat steekt dat! Vanaf het zaaltje tot aan huis heeft ze aan één stuk hard gelopen. Gelukkig het zakt alweer. Ze stormt de kamer in. „Oh, Moeder, Moeder!” Op de eerste de beste stoel valt ze neer „Dag Marijke.” „Oh, ja, dag Moes.” „Kind, wat zie je er uit. Ik zou eerst mijn goed maar eens ophangen en de deur achter me dicht doen. Je bent net een wervelwind!” Gehoorzaam doet ze wat Moeder zegt en sluit overdreven voorzichtig de kamerdeur. ~Ziezo, en vertel nu maar eens.” Dadelijk vliegt ze op haar Moeder af en slaat de armen om haar hals. ..Oh, Moeder, het is zo enig: Ik mag tweede Kerstdag niet heeft uitgekozen, want ze had het vast niet gedurfd. Oh, neen!” alleen inde kerk zingen. De directeur heeft mij er voor uitgezocht en, en . . . Nu krijg ik natuurlijk ook een nieuwe jurk, hè Moeder en U komt alle twee natuurlijk luisteren en Opa! Kijk, hier is het! Dit moet ik zingen: „Ere zij God”, ziet U wel? Het is niet dat gewone wat iedereen zingt, maar héél mooi!” In één adem heeft Marijke er alles uitgeploft en nu kijkt ze inde grootste spanning haar Moeder aan. „Nou, hoe vindt U het?” vraagt ze popelend, als Moeder niet dadelijk wat zegt. „Daar moet ik eerst eens over denken”, is Moeders rustige antwoord. „Over denken?”, herhaalt ze en trekt haar schouders op. „Andere Moeders zouden dadelijk zeggen: „Oh kind, wat fijn! En je krijgt natuurlijk een nieuwe jurk”, maar U! Boos kijkt Marijke voor zich uit. „Maar kind”, zegt Moeder kalm, „Je weet toch dat ik altijd het beste met je voor heb! Laat me eerst eens uitpraten.” „Bent U dan niet een heel klein beetje blij, dat ik zo’n mooie stem heb?” vleit ze. „Toe zegt U nu ja.” „Je bent me ’r toch zo eentje. Zal ik je nu maar eerlijk vertellen waarom ik er niet zo blij mee ben?” Marijke kijkt Moeder niet begrijpend aan. ~Ik ben zo bang dat mijn meisje er zo trots op zal worden dat ze vergeet waar het op het Kerstfeest om gaat. Niet om ons zelf op de voorgrond te plaatsen, maar alleen het Kindje inde Kribbe. Marijke kijkt beschaamd voor zich. Dat was net zo iets als de directeur zei. Bah, waarom moet dat er nu weer bij komen? „Maar kunt U er dan niet een heel klein beetje blij mee zijn?”, waagt Marijke nog eens. „Dus daarom heb je zo hard gelopen?” vraagt Moeder. „Hoe weet U dat?” „Dat kan iedereen wel aan je zien.” „Ja, ik moest nablijven om nog even met de directeur af te spreken. Ik moet dit vast een beetje instuderen en alle dagen bij de piano do-re-mi-fa-sol zingen; net zo hoog als ik maar komen kan. Dat moeten echte zangeressen ook. Wist U dat?” „Nee kind. Ik heb nooit met zangeressen omgegaan.’ „Dan doet U het nu”, zegt Marijke. Het is haar ontsnapt voor zij er erg in heeft. Gelukkig dat Moeder het niet hoort, want ze schudt juist aan de kachel, die veel zin heeft om uitte gaan. „Marijke, dek jij de tafel even? Vader zal er wel zo zijn!” Meteen als Moeder het zegt, knarst de sleutel in het slot. Marijke springt haar Vader tegemoet. „Zo kabouter!”, begroet Vader haar lachend. „Kabouter, kabouter”, pruttelt ze. U kunt die naampjes van vroeger ook nooit vergeten. U denkt dat ik klein blijf, maar dat is niet zo.” Ze houdt het nieuws nog net bijtijds binnen, want ze wil wachten tot Vader rustig inde kamer zit. Maar dat valt lang niet mee! Inde huiskamer haalt Vader dadelijk een brief uit zijn zak en begint die te lezen. Ze durft hem nu niet storen. Vader kijkt zo ernstig. Vlug bekijkt ze de enveloppe. Van Opa, weet ze meteen. Langzaam vouwt Vader de brief dicht. Moeder komt juist de kamer in. „Ik was net nog even op het postkantoor om de post te halen. En kijk, deze brief was er ook bij.” „Als je dat ene maar niet vergeet, dan wel!” Marijke lacht opgelucht. Vader schuift hem Moeder toe. „Toch geen narigheid?” „Lees maar”, zegt Vader enkel. „Is Opa ziek? vraagt Marijke dadelijk als Moeder de brief neerlegt. „Nu ja, ziek . . . Opa voelt zich niet zo goed, de laatste tijd. Hij ziet er tegen op om met de Kerst hierheen te komen en nu vraagt Opa of wij die dagen bij hem willen doorbrengen.” „Maar dat kan niet!”, valt Marijke uit en haar wangen beginnen weer te gloeien. „Wat kan niet?”, vraagt Vader. Nu moet ze ook alles aan Vader vertellen. Ze doet het niet zo opgetogen als straks. „Ik zou toch wel bij tante Jet mogen komen of bij Guus misschien.” „Geen sprake van! Denk je dat Opa dat aardig zal vinden? Het is misschien het laatste Kerstfeest dat hij hier op aarde viert”, voegt Vader er zacht aan toe. „En zou jij dan thuis willen blijven?” Marijke weet nu niet meer wat ze moet zeggen. Ze slikt en knippert met haar ogen, want die nare tranen beginnen natuurlijk weer te kriebelen en te branden. „Het beste is dat jij morgen maar eens gaat zien hoe het met de oude baas gaat, Moeder. Je weet net hoe Vader is: Al zou hij nog zo ziek zijn, dan schreef hij toch: „het gaat wel.” „Mij dunkt, dan had juffrouw Blom wel geschreven”, zegt Moeder. „Dat wel, maar toch lijkt het mij beter, dat je zelf eens gaat kijken.” „En ik dan?” vraagt Marijke met een benauwd stemmetje. „Natuurlijk mag jij bij tante Jet komen.” Moeder weet altijd raad. Marijke trekt een pruillip. „En je wilde daar met de Kerstdagen nog wel naar toe!” Zo vangt Vader haar. „Nou ja. Marijke loopt de kamer uit. „Bah, wat is alles toch vervelend! Dat Opa ook juist nu niet goed moet worden.” Ze veegt met haar hand langs haar ogen. Dan roept Moeder haar om te eten. Ze heeft helemaal geen trek. Al dat prettige is opeens weg. Als ze met de Kerst naar Opa gaan, vindt ze het geen echt Kerstfeest. „’t Zou erg jammer voor je zijn”, zegt Vader, als Marijke zwijgt. „Maar jij kunt die dagen niet alleen hier blijven. We mogen er ook niet voor thuis blijven. Dat gaat niet! Opa gaat voor, dat begrijp je zeker wel.” „Opa”, denkt ze plotseling, „Opa!” Aan hem heeft ze eigenlijk heel niet gedacht, alleen aan zichzelf en aan het zingen! Wie weet hoe erg ziek Opa is en zij, ze denkt niet eens aan hem! Nu kan ze haar tranen niet langer tegenhouden. Ze druppelen op haar schort en één valt in haar bordje. Arme Opa! Oh, wat schaamt ze zich nu. De volgende morgen kan Moeder Marijke haast niet wakker krijgen. Al twee maal heeft ze onder aan de trap geroepen, maar het blijft stil boven. Eindelijk gaat Moeder maar eens kijken. Ze vindt een nog rustig slapende Marijke. Moeder aarzelt even, ze slaat een blik op het wekkertje. Het kan heus niet langer. Voorzichtig trekt ze de dekens van Marijke af en noemt zacht haar naam. „Langslaapster”, plaagt Moeder dan, als ze haar ogen opslaat. „Weet je hoe laat het is: Kwart over achten! Ik had gedacht dat je me nog naar de trein zou kunnen brengen, maar daar heb je nu geen tijd meer voor.” „Naar de trein?” Marijke rekt zich nog eens uit. „Ik ga toch naar Opa! Zeg, slaap je nog?” Moeder trekt de gordijnen open. „En nu één-twee-drie er uit! Ik heb op een hoekje van de tafel gedekt. Overeen kwartier moet ik weg. Jij gaat vanmiddag naar tante Jet. Vader is het gisteravond nog gaan vragen en het was natuurlijk goed. Wat is er dan toch kind? Ben je ziek?” Marijke draait haar hoofd naar de muur. „Zeg toch eens wat!” Marijke blijft zwijgen. „Pieker je nog over de Kerstdagen? Vader en ik hebben gisteravond nog eens gepraat en als het mogelijk is, moet Opa met de feestdagen toch maar hier heen komen. Dan laten we hem met een auto halen.” „Is het heus, Moes?” Marijke lacht door haar tranen heen. „Als het kan heb ik gezegd. Stel je er dus niet teveel van voor. Opa is niet jong meer. Kom nu moet ik nodig naar beneden. En jij gaat dadelijk je bed uit!” Zo blijft Marijke alleen achter. Ineen wipje staat ze op het koude zeil. Ze rilt even maar begint zich dan vlug aan te kleden. Juist als ze van plan is naar beneden te gaan, roept Moeder: „Marijke, ik ga! Kom je nog even?” Met twee treden tegelijk wipt ze de trap af. „Je ziet witjes, kind. Ben je niet goed?” „Oh, best!”, zegt ze. „Of heb je niet goed geslapen?” Heel even trekt er een rimpel in Marijke’s voorhoofd. „Ik kon gisteravond maar niet in slaap komen”, bekent ze dan. „En vanmorgen niet wakker worden”, vult Moeder aan, „maar nu moet ik toch heus gaan. Denk je goed om de sleutel en haal je om vier uur de melk en het brood even bij de buren! En nu opschieten hoor! Het is al laat!” „Hier is een zoen voor Opa en ... en Moeder trekt zich los. „Hoe laat komt U thuis?” „Dezelfde trein als de vorige keer.” Moeder zwaait achterom en knikt nog eens. Marijke blijft net zolang aan de deur staan tot Moeder is verdwenen. Dan gaat ze de kamer in. „Bah, akelig is het hier. Zo stil en zo koud?” Ze zit op het puntje vaneen stoel. Ze schenkt zichzelf een kopje thee in en slikt met moeite een boterham naar binnen. Toch fijn dat Moeder zo opeens naar Opa gaat. En als het van die auto nu toch eens kon! Hè, waar heeft ze het muziekstukje gisteravond gelaten? Haar bleke wangen beginnen te kleuren. Aan niets of niemand denkt ze meer. Ze is verrukt, het gaat steeds beter! Dat ze zó hoog kon komen, dat wist ze niet! Maar inde huiskamer op de schoorsteen tikt de klok de minuten weg. Zo juist heeft ze negen heel fijne geluidjes laten horen. Marijke heeft niets gehoord. Ze zingt maar. Even pauzeert ze. Nu nog het „Ere zij God” proberen. Oh wee, plotseling slaat er een schrik door haar heen. Hoe laat zou het zijn? Nu heeft ze toch warempel vergeten, dat ze naar school moest. Ze holt naar de huiskamer en met ogen vol schrik staart ze naar de klok. Tien over negen! Maar dat kan niet! Ze vliegt de trap op naar haar kamertje en kijkt op het wekkertje: Tien over negen! Wat moet ze beginnen? Meneer Ten Duin is altijd vreselijk boos als je door eigen schuld te laat op school komt. Ze zal zeker tot het einde van de Bijbelse Geschiedenis op de gang moeten staan, omdat meneer onder het vertellen niet gestoord wil worden. Ze voelt naar haar hoofd. Zou ze toch werkelijk niet goed zijn? Moeder zei, dat ze zo wit zag. En het bonkt nu zo erg hier! Opeens weet ze het: Ze blijft thuis, dan gaat ze vanmiddag maar naar school. Hoofdpijn, dat is toch iets heel gewoons? Langzaam loopt ze naar beneden. Hè, gek idee dat de anderen nu op school zitten! Ze blijft niet vaak thuis want ze is haast nooit ziek. Beneden begint ze de tafel af te ruimen. Het lijkt wel of ze vanzelf weer naar de piano getrokken wordt. Maar het Dadelijk gaat ze zoeken. Oh ja, ze heeft het inde voorkamer bij de andere muziek gelegd. Even kijken. Twee minuten later klinken er zachte pianoklanken door het stille huis en aldoor maar weer zingt Marijkes zuivere meisjesstem: do-re-mi-fa-sol-la-si-do! zingen gaat toch niet zo prettig meer als straks. Zouden ze nu al klaar zijn met de Bijbelse Geschiedenis en aan het rekenen zijn? Vervelend dat ze daar nu geregeld aan moet denken. Ze voelt zich toch echt niet lekker. Overal bonkt het en klopt het maar. Akelig dat Moeder niet thuis is. Maar dan was zij nu op school geweest, flitst het door haar heen. Of ziek! Want Moeder zei toch, dat ze ... Hè, nu begint ze alweer te denken. Kon ze haar hoofd maar eens stil zetten! Wat zou ze gaan doen? Zingen gaat niet en in lezen heeft ze ook geen zin. Maar wat dan? Zou ze vroeg naar tante Jet gaan? Of neen, toch maar niet. Ze geeuwt. Weet je wat: Ze kruipt lekker weer in bed. Dat is een goed idee! Boven gekomen trekt ze het dek een beetje goed en schuift dan bibberend onder de dekens. Ze luistert naar alle geluiden van de straat en draait zich om en om. Kon ze maar even slapen, dan hoefde ze niet te denken ook. Wat zou ze nu toch graag op school gezeten hebben! t Kan nog! Dan moest ze alles eerlijk vertellen en meneer zou zeggen, dat hij het best begreep en dan . . . Verder komt ze niet met haar gedachten, langzaam zakt ze in slaap. Om tien minuten voor twaalf trekt Marijke de deur achter zich dicht. Alles lijkt haar zo vreemd nu. Ze zal maar niet langs het huis van de buren gaan, want wat zullen die wel denken! Om half twaalf is ze pas wakker geworden. Ze wist eerst niet wat er aan de hand was. Ze loopt wat langzamer om niet zo heel vroeg bij tante te zijn en ze wil de meisjes van school ook niet tegen komen. Als tante haar een poosje later open doet, vraagt ze ge- lukkig nergens naar. „Dag tante!” „Zo kind, ben je daar? Je weet de weg, hè? Ik ben aan het pap koken en als het aanbrandt. .!” Lachend vlucht tante de keuken weer in. Marijke hangt vlug haar mantel op en glipt dadelijk de kamer in. Meteen valt haar oog op de klok. Vijf over twaalf! Nu kunnen de anderen ook gauw hier zijn. Hans heeft lange benen, die loopt altijd zo geweldig hard. Hij zit maar één klas hoger dan zij, hij is misschien wel twee hoofden groter. De kleintjes draven altijd als kleine paardjes achter hem aan. Marijke neemt een boek op en bladert er wat in. Plotseling kijkt ze verschrikt op. Het is tante, die binnen komt om wat uit de kast te halen. „Schrik je van me?” zegt tante vrolijk. „Kwaad geweten meisje? Kruip toch lekker dicht bij de kachel. Het is koud buiten! Je bent vroeg, is ’t niet? Of zou de klok achter zijn?” Marijke buigt haar hoofd over het boek. Ze mompelt wat en doet net of ze ijverig leest. Tante is de kamer alweer uit en dan is het meteen gedaan met de stilte. Wild wordt er aan de brievenbus gerammeld. Marijke haast zich om open te doen. ~Hallo, die Marijke!” begroet Hans zijn nichtje luidruchtig. „Ik dacht dat je ziek was? Een meisje uit jouw klas moest van meneer vragen waar of jij was! Wat een mop, want nu sta je kiplekker voor me. Waar heb je gezeten?’ Oh wee, wie had daar nu aan gedacht! Ze verbergt haar vuurrode wangen achter haar zakdoek en hakkelt: „Ikke, ik was niet lekker, eh hoofdpijn en . . . Ze legt angstig haar vinger tegen haar mond en kijkt schuw de kant van de keuken uit. Niets zeggen hoor! Hans kijkt haar verwonderd aan. Hij begrijpt er niets van. Echt iets voor een meisje! Maar hij zal zijn mond houden. Daar kan zij van op aan. Fluitend gaat hij naar binnen. Daar heb je de kleintjes ook. Ze springen blij tegen Marijke op en beginnen dadelijk om een spelletje te bedelen. „Toe nou Marijk! Je weet wel: zo, met je vuisten.” Maar Marijke heeft geen zin ineen spelletje. Gelukkig dat tante roept of ze voort willen maken. Ze moeten aan tafel zitten als Oom thuis komt. Marijke eet niet veel die middag. Ze ziet erg tegen het schoolgaan op. Wat moet ze zeggen als meneer vraagt waar of zij vanmorgen is geweest! „Marijk eet ons de oren van het hoofd!”, zegt Oom plagend. „Alles moet op hoor meisje!” „Ga jij niet bij je Moeder eten?”, vraagt Mieke. Maar Pim geeft haar een duw. „Tante is toch uit!” zegt hij wijs „En je Pappa dan?” vraagt Mieke verder. „Die eet altijd op het kantoor ’s middags”, zegt Marijke. Ze is dolblij, dat ze iets kan zeggen. Ze is zo bang, dat tante of oom iets aan haar zullen merken, want anders is ze zo stil niet. Af en toe kijkt ze schuin naar Hans en dan weer vlug naar haar bord. „Wat hoor ik van Hans: Mag jij met Kerstfeest alleen in de kerk zingen?” vraagt tante opeens. „Ja tante”, antwoordt ze zacht. „Het zou jammer zijn als dat niet doorging, omdat jullie misschien naar Opa zouden gaan.” „Oh, dan zingt er voor haar wel een ander!”, zegt Hans plagerig. „Jou wordt niets gevraagd”, zegt zijn Moeder streng. Marijke kijkt hem boos aan. „Ik mag dan ook naar de kerk”, vertelt Mieke trots. „En ik ook!”, zegt Pim. Dan wordt er gelukkig niet meer over het zingen gesproken. Marijke is blij als het eten is afgelopen en ze met hun vieren naar school stappen. „Zeg”, begint Hans, „wat deed jij net geheimzinnig! Wat mankeert je? Ben je nu op school geweest of niet?” „Sst.” Marijke wijst op de kleintjes. „Vooruit jongens! Doen jullie nu eens wie het eerst op de hoek is! Maar niet vallen!” „Zo, die zijn weg. Vertel nu maar.” „Als je het niet verder zegt en er ook niet om lacht!!’ „Is het zo gek?” Hans kijkt haar ongelovig aan. „Oh, maar.” Dan vertelt ze precies hoe het gegaan is, die morgen. Van het te laat opstaan en het zingen. „Maar ik was heus niet lekker hoor! Heus niet!” „Nou, ik geloof je wel, maar toch vind ik het gek.” „Wat gek?!” Ze stuift op. „Wie vergeet er nu als je do-re-mi-fa-sol moet zingen, hoe laat het is!” „Ik heb nog een paar keer „Ere zij God” gezongen.” „En wil je nu niets tegen je Moeder zeggen?” Marijke aarzelt even. „Nee!” zegt ze dan kort. „Je kunt het beter wel doen”, raadt Hans haar aan. Als het uit komt!” „Maar het komt niet uit.” Ze stampvoet zomaar, midden op de straat. „Als jij het tenminste niet verder vertelt.” „Ik! Op mij kun je huizen bouwen!” En dan moeten ze allebei toch lachen. „Ik heb het gewonnen!” „Nee, ik!” Mieke en Pim joelen en schreeuwen door elkaar. Hijgend en puffend staan ze voor Marijke en Hans. „Allebei dan maar.” Ze zijn er gelukkig mee tevreden en dan hollen ze weer weg. Bij het schoolplein gaan Hans en Marijke van elkaar. „Tot kijk dan!” zegt Hans en probeert haar een tik op de schouders te geven, maar Marijke ontglipt hem op het juiste ogenblik. „Ja dag! Ik kom om vier uur niet meer bij jullie terug. Want ik moet nog een paar boodschappen doen en Moeder van de trein halen. Daaag!” Jo en Guus heeft ze alles precies verteld. „Oh, meid! Hoe durf je? Zeg je het niet tegen je Moe- der?” heeft Jo gevraagd. Ze heeft haar uitgelachen en gezegd: „Jij bent ook altijd zo’n bangerd! Jij durft niks!” Jo is er niet eens boos om geworden. Ze probeert ook achterom te kijken vanaf de eerste bank. „Is er wat te zien, Jo?”, klinkt opeens meneer Ten Duins stem. Jo schrikt vreselijk. Ze buigt zich met een vuurrood hoofd over haar taalwerk en schrijft meteen zo ijverig dat haar pen ervan krast. De andere kinderen kijken even op maar werken dan weer rustig door. Meneer heeft Jo’s blik gevolgd. „Dat is waar ook! Ik zou het haast vergeten! Waar was jij vanmorgen?” vraagt hij dan streng en kijkt Marijke strak aan. „Ik, ik had hoofdpijn”, stottert ze. Ze weet gewoon niet waar ze moet kijken en dan kucht die Guus toch zo gek. Echt gemeen! Meneer heeft gelukkig niets gemerkt. Hij zegt alleen: „Ik heb jullie al zo dikwijls gevraagd of jullie een boodschap wilt sturen als je ziek bent. Maar al te vaak wordt dat vergeten.” 4 Marijke Die middag op school kruipt langzaam voorbij. Marijke voelt zich niets op haar gemak. Nu is het zeker toch al kwart voor drie of misschien al later en nog heeft meneer niets aan haar gevraagd. Zou hij het vergeten? Ze probeert zichzelf gerust te stellen. Och ze hoeft toch eigenlijk nergens bang voor te zijn. Ze had hoofdpijn en daarmee uit. Toch draait ze onrustig in haar bank heen en weer. Guus die voor haar zit kijkt eens achterom en geeft haar een knipoogje. Marijke mompelt zo iets van: „Mijn Moeder niet thuis.” Mijnheer is met die uitleg tevreden en vraagt niet verder. Hij gaat rustig door met werk nazien. Natuurlijk kan Guus niet nalaten om heel even achterom te kijken. Marijke doet net of ze het niet merkt. Ze kan wel huilen. Het is vreemd. Ze hoeft nu toch nergens meer bang voor te zijn. Maar dat wilde bonken daar van binnen! Ze voelt zich weer net zo raar als vanmorgen. Zou ze nu toch heus ziek worden of zou het wat anders zijn? Ze wil er niet langer aan denken, ze wil niet! Als ze eindelijk om kwart voor vijf bij het station staat om Moeder af te halen, weet ze zelf niet of ze het prettig vindt of niet, dat Moeder weer thuis komt. Moeder kan je soms zo diep inde ogen kijken. Dan is het net of ze van binnen alles kan zien. Wat raar eigenlijk: Ze heeft er helemaal niet meer aan gedacht waarom Moeder weg was vandaag! Nu het zo dichtbij komt dat ze Moeder weer zal zien, weet ze het heel goed. Opa, en het Kerstfeest! Dat zijn nu voor haar twee dingen, die bij elkaar horen. Wat duurt het toch lang voordat de trein komt. Als het even kan zal Opa best naar hen toe willen komen, want Opa is heus wel een beetje trots op haar. „Je lijkt precies op je Grootmoeder”, zegt hij wel eens. „Het is jammer, dat jij haar niet gekend hebt , en dan houdt hij haar zo’n klein eindje van zich af en zegt nog eens: „Ja, precies.” Voor ze er erg in heeft, dendert de trein binnen. Wat een lawaai! Marijke doet nog een paar stappen naar voren. Verbeeld je dat ze Moeder niet zag! Het is wel eens gebeurd. Nu zal ze goed opletten. „Dag Marijke!” „Dag Moeder.” Ze zoenen elkaar alsof Moeder wekenlang weg geweest is. „Laat mij Uw tas dragen.” Ze geeft Moeder een arm en stappen op huis af. Zo zijn het net twee vriendinnen. „En hoe was het met Opa?” vraagt ze vol spanning ~'t Viel gelukkig erg mee.” ,En ... ?” „Wat en?” zegt Moeder. „Hè, dat weet U wel.” „Als er niets tussen komt, ga ik Opa voor Kerst met een auto halen. Opa is vaak erg benauwd. En als het heel erg koud is gaat het niet door. We zullen het beste er maar van hopen.” „Oh, wat fijn!” Ze loopt te dansen aan Moeders arm „Mag ik dan ook mee, Moe?” „Het is nog lang zo ver niet. Dat zullen we dan wel weer zien. Opa moest natuurlijk van alles weten en ik maar aan het vertellen. „Hebt u ook gezegd van het zingen?” Natuurlijk! „En wat zei Opa wel?” „Oh oh, wat zal dat meisje trots worden!” Toen heb ik natuurlijk gauw verteld, dat je erg je best zult doen om niet aan jezelf te denken. Is het zo niet?” Ze knikt even maar dan begint ze vlug over wat anders te praten. Telkens trekt ze Moeder mee naar een mooi verlichte etalage. Moeder heeft er nu weinig geduld voor. Ja ja, daar ziet ze Moeders hoofd al. De rest is nog verstopt achter al die andere mensen. „Op een andere keer gaan we eens winkelen. Het wordt nu zo gezellig tegen de feestdagen. Veel te vlug naar Marijkes zin zijn ze thuis. Als ze binnenkomen is alles zo akelig donker en koud. Moeder maakt vlug de kachel aan en Marijke begint aan haar huiswerk. Ze wil voortmaken dan kan ze na het eten nog even zingen. Daar heeft ze het nü veel te koud voor, want inde voorkamer brandt er geen kachel. Een uurtje later komt Vader thuis. Ze kunnen niet dadelijk gaan eten; Moeder moest eerst alles nog klaar maken. „En kabouter, heb je het stil gehad?”, vraagt Vader. Marijke doet net of ze druk rekent. Zestien, zestien, en vijf en twintig ...” Nu moet ze toch antwoord geven. Oh bah! Ze voelt hoe ze kleurt. „Oh nee!” probeert ze dan luchtig te zeggen. „Och, het was natuurlijk zo om , zegt Moeder, die juist even binnen is. „Eerst naar school, toen naar tante Jet en toen weer naar school. Ik kan best nog eens weggaan. Wat jij Marijke! Nu kan Marijke niet op haar stoel blijven zitten. Ze vliegt op Moeder af en verbergt haar rode wangen in Moeders hals. „Nee Moeder! ’t Was niets prettig, helemaal niet!” „Och kom!” Moeder vlucht lachend naar de keuken. Marijke gaat weer aan het werk. Als ze aan tafel zitten is Marijke ongewoon stil. Moeder kent haar dochtertje zo niet. Af en toe kijkt ze haar over de tafel opmerkzaam aan. „Je moest maar eens vroeg naar bed vanavond kind , zegt Moeder plotseling. „En ik moet toch zingen, U weet wel! „Dat duurt toch geen uren”, zegt Vader. „Moeder heeft Marijke schiet van schrik recht op. „Maar dat doe ik niet!” valt ze uit. „Zegt U nu eens Moeder, dat is toch raar!” Maar Moeder is het met Vader eens. „Dan zal ik het wel vragen, als jij niet durft.” „Geen sprake van Moeder. Ze zegt het zelf en daarmee Marijke durft verder niets meer te zeggen. Ze weet, als Vader zo praat, is er niets meer aan te veranderen. Maar ze blijft mokken. Dadelijk na het afwassen, gaat ze naar de voorkamer. De piano staat nog open. Ze zingt een paar maal het bekende rijtje. Dan, bom, klapt de pianoklep hard dicht. „Ik ga toch maar naar bed”, komt ze even later vertellen. Vader kijkt Moeder aan en Moeder Vader „Dat zal je goed doen”, zegt Vader blij en hij geeft haar op beide wangen een zoen. En als ze bij Moeder komt, neemt die Marijkes hoofd in haar handen en kijkt haar diep inde ogen. Ze zegt niets. Marijke slaat haar ogen neer. „Welterusten Moeder”, zegt ze zacht. „Slaap lekker kind.” Marijke weet niet hoe vlug ze de kamer uit moet komen. „Wat dat kind toch heeft?”, Moeder zucht. „Sinds ze het weet van dat zingen, doet ze toch zo vreemd!” „Ik heb er niets mee op dat die directeur nu juist haar gelijk het zal goed voor je zijn. Weet je wat ik gedacht heb: je moet op zang aan de directeur vragen of een ander meisje hetzelfde mag leren voor het zingen inde kerk als jij. Het gaat nu wel weer met Opa, maar je kunt toch nooit weten. Als het dan toch eens niet door kon gaan, kan dat meisje het in jouw plaats doen.” heeft uitgezocht. Ze denkt toch al dat zij alles het beste weet en kan. Ze heeft zo’n hoog hartje.” „Dat is het juist”, zegt Vader verdrietig. „We kunnen één ding voor haar doen en dat is bidden. En haar er op wijzen dat hoogmoed en trots zonde zijn.” Moeder knikt stil. Langzaam staat ze op. „Ik ga toch maar even naar haar kijken. Zo heb ik ook geen rust.” Als de traptreden kraken weet Marijke dadelijk dat Moeder naar boven komt. Vlug veegt ze met een punt van het laken langs haar ogen. Moeder staat al naast het bed. „Ik zal het maar donker laten, dat praat makkelijker hè?” Moeders stem klinkt zacht en bezorgd. Marijke zucht. Wild trekt ze Moeder naast zich op de rand van het ledikant en ze slaat heel stijf de armen om haar hals. „Oh, Moeder!” snikt ze heftig. „Huil maar eens flink uit”, zegt Moeder zacht en ze strijkt Marijkes natte haren uit het warme gezichtje. „Oh Moeder. U denkt dat ik vanmorgen naar school geweest ben, maar dat is niet zo.” Moeder schrikt maar wacht rustig tot Marijke is uitverteld. „En toen voelde ik me heus niet lekker, heus niet!” „Geloofde je werkelijk dat je niet goed was?” vraagt Moeder zacht. Marijke schudt haar hoofd. „Zal ik nu eens vertellen, hoe dat kwam. Met je hartje was het niet in orde, want het bonkte en het klopte immers zo bij je. Zeg eens: was het zo niet?” Marijke knikt. Langzaam laat ze zich weer in het kussen terugvallen en luistert stil naar Moeders stem. „’k Vind het jammer”, zegt Moeder verdrietig. ~lk dacht dat we zo’n groot meisje hadden!” „Het komt allemaal van dat nare zingen!”, gooit ze er uit. „Nare zingen? En ik dacht dat je het zo graag deed?” „Dat doe ik ook, maar vanmorgen was het toch akelig.” „Nu doe je echt kinderachtig”, zegt Moeder teleurgesteld. „Weet je wat ik niet goed vind? Dat je meneer Ten Duin hebt voorgejokt! en je zult hem natuurlijk morgen alles eerlijk vertellen! Oh, wat schrikt ze daarvan. Daar heeft ze nog heel niet aan gedacht. „Maar ik durf niet!” „Het zal toch moeten”, zegt Moeder beslist.,, Je krijgt er misschien wel straf voor, maar dat heb je dan verdiend. Vind je ook niet?” Marijke knikt alleen. Moeder kan het niet zien, maar ze begrijpt het zo ook wel. Nu is het even stil inde kamer. Marijke heeft haar tranen gedroogd. „Vertelt U het aan Vader?” vraagt ze met een benauwd stemmetje. „Doe je het niet liever zelf? „Oh nee!” Marijke duwt stijf haar hoofd in het kussen. Nu zou ze toch haast wèèr gaan huilen en ze wil niet. „Heb je al gebeden?” Moeders stem klinkt nog zachter dan straks. Marijke schudt haar hoofd. „Zullen we het dan samen doen? Net als toen je nog een heel klein meisje was?” Ze kan niets zeggen, t Is net of haar keel helemaal dicht zit. Zonder antwoord af te wachten, neemt Moeder Marijkes handen. Ze bidt voor Marijke en voor alle mensen en kinderen van de hele wereld. Heerlijk rustig wordt het nu van binnen. Moeder staat langzaam op. „Nu moet ik naar beneden! Kruip jij er maar lekker onder. Je zult nu wel gauw in slaap vallen.” Nog eenmaal trekt Marijke Moeder naar zich toe en geeft haar een dikke zoen. „U bent een schat!”, zegt ze warm en ze klemt haar armen zo stijf om moeders hals, dat die „au roept. En dan moeten ze toch allebei een beetje lachen. „Vergeet U het niet te zeggen?” roept ze nog eens als Moeder al op de gang is. Ze wacht niet tot Moeder antwoord geeft, maar duikt meteen diep onder de dekens. Weer kraken de traptreden. Marijke hoort het niet. Maar inde huiskamer legt Vader zijn krant neer, als hij Moeder naar beneden hoort komen. Natuurlijk was er iets bijzonders met het kind. En Vader had gelijk. Het was iets heel bijzonders! V Als Marijke de volgende morgen beneden komt, is Vader de deur al uit. Ze heeft ook opzettelijk getreuzeld met aankleden. Nu ziet ze Vader niet voor zes uur en dan is hij misschien alles allang vergeten. Moeder zegt gelukkig ook niets over het gebeurde van gisteren. Maar als Marijke om kwart voor negen roept: „Moeder, ik ga naar school!”, komt Moeder nog vlug even naar de gang lopen. „Vergeet je het niet tegen meneer te zeggen?” „Hè, daar heb je het alweer!”, denkt ze boos. Ze zegt heel hard: „Ik weet nog niet!” en ze trekt wild de deur achter zich dicht. Meteen begint ze te hollen. Moeder mocht haar eens terugroepen! Moeder roept haar niet terug, maar ze loopt verdrietig de kamer weer in. Marijke komt op het schoolplein. Daar zien Jo en Guus haar al. Ze gaan dadelijk ieder aan een kant van haar lopen want ze weten nu onder de hand wel, dat Marijke altijd in het midden wil. „Zeg Marijke, ik krijg een nieuwe jurk! Moeder en ik hebben samen de lap gekocht. En voor de Kerst wordt ie nog gemaakt ook! 't Is een groene en er komt een gouden ceintuurtje om met gouden knopen.” Jo had ze het al eerder gezegd, die zei dadelijk: „Oh, wat enig!” en ze vroeg meteen of er plooitjes in kwamen en zakken. Maar Marijke .. .! Guus en Jo kijken haar allebei van opzij aan. Guus haalt haar schouders op. Is ze jaloers? Bah, wat flauw! „Krijg jij ook een nieuwe jurk?” vroeg ze om haar aan het praten te krijgen. Marijke schopt onverschillig een steentje voor zich uit. „’k Weet nog niet”, zegt ze lang niet vriendelijk. „Maar groen wil ik niet hebben! Wat is dat nu voor een kleur!” „Pff, je mocht willen, dat jij een groene kreeg!” Guus heeft Marijke's arm losgelaten. Ze slingert met haar twee handende boekentas voor haar benen heen en weer. „Als ik het dan maar mooi vind”, zegt ze nogeens. „Neem jij dan maar een zwarte! Ha! Ha! Ha!” Ze moet er zelf om lachen en Jo lacht zachtjes mee. Natuurlijk blijft Marijke strak voor zich uitkijken. „Geef die maar aan je Grootje!”, zegt ze snibbig terug. Zonder iets te zeggen rent ze bij hen vandaan. Guus en Jo kijken haar verwonderd na. „Zou ze kwaad zijn?”, vraagt Jo. „Laat gaan. Dat kind is ook zo gauw aangebrand en wat hebben we nu eigenlijk gezegd?” Als Jo en Guus nog over haar praten, is Marijke haar vriendinnen al helemaal vergeten. Ze heeft maar één ge dachte: hoe ze dat vervelende van gisteren zo gauw mogelijk aan meneer kan vertellen zonder dat de andere kinderen het horen. Duwend en dringend loopt ze het schoolplein over. Misschien is meneer al inde klas om sommen op het bord te Guus heeft het in één adem verteld. Als ze zwijgt, zegt Marijke niets. schrijven. Maar, oh wee! Wat ’n schrik! Als ze de gang in komt ziet ze, dat alle meesters en juffrouwen met elkaar staan te praten. Dadelijk komt de bovenmeester naar haar toe. „Zo, jongedame, wat moet jij nu al inde school doen? Ben je zo ijverig dat je niet kunt wachten tot de deur open gedaan wordt?” Marijke’s wangen worden vuurrood. Ze hakkelt: „Nee ... ik . . .” Verder komt ze niet. Met een ruk draait ze zich om en weet niet hoe gauw ze weer buiten zal komen. Haar hart klopt er van. Dat is ook toevallig: daar zijn Jo en Guus vlak voor haar. Dadelijk steekt ze weer in bij haar vriendinnen. De twee meisjes kijken haar aan. „Wat deed jij net gek”, kan Guus niet nalaten te zeggen. „Oh, ... ik, ik moest. ..” En dan vertelt ze vlug wat ze van planwas te doen. „Je durft!”, zegt Guus, „Dat moest je zeker van je Vader, hè?” „Nee, van Moeder.” „Wat jammer dat het niet kon,” zegt Jo medelijdend „Wanneer zeg je het nu?” „Om twaalf uur. Niks erg hoor!” ze houdt zich groot. Maar wat ze daar zei, was helemaal niet waar. De hele morgen is ze zo onoplettend en zo draaierig dat meneer plotseling onder het rekenen moet zeggen: „Marijke van Bemmel, wat scheelt jou? Ik kan wel aan het verbieden blijven! Om twaalf uur spreken we elkaar nader.” Sommige meisjes beginnen te gichelen en Guus en Jo kijken even achterom. Marijke haalt haar schouders op en gaat voor het eerst die morgen aan het werk. Om twaalf uur blijft ze alleen achter. Ze hoort hoe het Toch onverwachts zwaait de deur open. Marijke zit kaarsrecht inde bank met haar armen op de rug. Meneer komt regelrecht op haar af en hij gaat voor haar op de bank zitten. „Zo Marijke”, begint hij. „Vertel maar eens: wat had jij toch vanmorgen?” Ze slaat bedeesd haar ogen neer. Meneer wacht even en vraagt weer: „Scheelt er wat aan?” Hoe het komt weet ze niet. Plotseling voelt ze zich flink worden. Ze kijkt meneer recht inde ogen. ~Ik, ik moest steeds denken,” hakkelt ze. ~Ik heb gisteren gejokt.” Ze bijt op haar lip. De tranen kriebelen achter haar ogen. Meneer tikt met zijn potlood op de bank. ~Ik begrijp je niet goed,” zegt hij en hij kijkt haar vragend aan. Dan vertelt Marijke en meneer luistert. Af en toe vraagt hij wat en zonder angstig te zijn, geeft zij antwoord. Als meneer alles weet, blijft het even stil tussen hen. Marijke draait zenuwachtig een zakdoek om haar vinger. Als meneer nu maar gauw wat zegt! Ze wil wel duizend strafregels maken. Ze hoopt dat meneer niet echt boos op haar is, want ze houdt toch van hem. „Dat valt me van je tegen, Marijke. Ik geloofde je gisteren natuurlijk. Ik vind zoiets altijd verdrietig. Waarom kwam je gisteren, toen je het merkte, niet dadelijk naar school om mij alles te vertellen? Dat was toch veel beter geweest? Nu heb je een heel nare dag gehad en dat was niet nodig. Je bent toch niet bang voor me? Is het wel?” ~Oh nee,” zegt Marijke en ze schudt zo wild haar hoofd dat meneer er om moet lachen. steeds stiller wordt inde lange schoolgangen. Nog is meneer niet terug. „Je vindt me toch wel een beetje streng hè? Zeg het maar gerust.” Nu moet Marijke een beetje lachen, of ze wil of niet. „Ja meneer”, durft ze te zeggen. „Dat dacht ik wel. Maar luister eens meisje: „Als ik niet een beetje streng was dan deden alle kinderen precies wat ze zelf wilden en dat zou niet goed zijn! Of denk jij van wel?” Zover heeft Marijke nog nooit gedacht. En dat meneer dat allemaal tegen haar zegt! Dat kan ze niet begrijpen! Ze vergeet dan ook helemaal om antwoord te geven. Dat vindt meneer zeker niet nodig ook. Hij zegt: „Toch ben ik blij dat je het me nu nog hebt verteld. Ik zal daarom ook geen straf geven, maar ik reken er op dat zoiets nooit weer gebeurt! Marijke heeft een vuurrode kleur gekregen. Verlegen legt ze haar kleine hand inde grote van meneer. „Ik zal het nooit meer doen!”, hakkelt ze opgelucht. „En ik vind U toch heel aardig!” Oh, als ze dat gezegd heeft, zou ze wel door de grond willen zakken! Hoe heeft ze zoiets durven zeggen? „Nou, kijk eens aan!” Meneer lacht. „Dus we hebben elkaar goed begrepen. En nu een twee drie naar huis. Anders krijg je niets meer te eten als je zo laat komt.” Meneer staat op en Marijke weet niet hoe vlug ze uit de bank moet komen. Ze struikelt haast over haar eigen benen. Als ze al bij de deur is, roept meneer nog: „En nu maar hard studeren bij de piano! Ik kom naar je luisteren inde kerk. Doe je best!” O wee, als meneer dat zegt, is ze helemaal inde war. Ze vergeet gedag te zeggen en rent de schoolgang door. Als ze buiten komt gaat ze pas langzamer lopen. Wat zal Moeder wel zeggen dat meneer zo aardig was en dat hij ook nog wat zei van het zingen! Ze gaat weer op een drafje, maar dat duurt niet lang, want plotseling is er achter haar een geschreeuw en geroep. „Marijke, Marijke!” Ze draait zich om en staat meteen stil. „Wat heb jij een haast!” hijgt even later Hans naast haar. „Moest je ook schoolblijven?” „Oh, jö”, begint ze dadelijk, „die meneer Ten Duin is toch zo’n enigerd!” Meteen vertelt ze alles wat hij heeft gezegd. „Een fijne vent!”, zegt Hans als Marijke is uitverteld. „Zie je wel, ik zei het gisteren meteen, maar je wilde niet!” Kijk me eens goed aan en geef me een hand. Wat zeg je nu?” „Nou ja”, zegt ze zacht. „Weet je dat meneer volgende week jarig is”, vraagt Hans. „Nee zeg! Hoe weet jij dat zo goed?” „Oh, Theo, die naast ons woont, was verleden jaar gelijk met hem jarig en toen zat ik in die klas. Nu zijn ze natuurlijk weer gelijk jarig!” „Fijn dat ik het weet”, zegt ze blij. „Ik zal het vanmiddag ook aan de anderen vertellen. Dan hebben we toch zeker wel feest, hè?” „Oh ja, natuurlijk!” Hans denkt allang weer aan wat anders. „Ik hoop maar dat het gaat vriezen. Het kan makkelijk, want het is volle maan!” Hij kijkt naar de lucht. „Lekker helder weer, over drie dagen rijden we schaats.” „Ha, ha! Dat zal jij weten?” „Wedden!” „Nee hoor, van mij mag het ijs nog een poosje wegblijven. Ik ben voor schaatsen aan het sparen, maar ik heb nu nog geld tekort.” „Oh, ik heb oude van mijn Moeder. Echte Friezen, maar ze rijden best” „Ik neem kunstschaatsen met schoenen eraan!” Marijke schept op. „Weet je wat die kosten?”, vraagt Hans ongelovig. „Zoveel heb je van deze zomer vast niet bij elkaar gespaard.” „Oh nee!” Ze praten nog even gezellig door. Maar Hans is een jongen. Zijn maag begint vreselijk te jeuken. „Ik zet het op een draf”, zegt hij opeens; „ik moet hier toch de hoek om, ajuus!” 5 Marijke Marijke kijkt hem na. Zijn schoenen kletsen bijna tegen zijn broek. Dan gaat ze vanzelf ook op een holletje. Juist slaat de klok half één als ze binnen komt. Overeen half uur moet ze de deur al weer uit. Ze ziet nu gelukkig niet meer tegen het schoolgaan op, zoals gisteren en vandaag. Gelukkig niet! VI Die middag op het schoolplein heeft Marijke al de meisjes uit de klas om zich heen verzameld. Ze begrijpen niet hoe Marijke zo plotseling weet, dat meneer volgende week jarig is. „Heeft meneer het je zelf verteld, toen je school moest blijven?”, vraagt Willy Boom. Ze had bijna „ja” gezegd. Wat zou ze dat leuk gevonden hebben als dat zo was geweest. Toch doet ze het niet want dan zou ze weer beginnen met jokken. „Nee”, zegt ze eerlijk, „van mijn neef.” „De jongens moeten het ook weten!” zegt Guus. „Natuurlijk!” roepen de anderen door elkaar. „Zullen we ze ook hierheen halen?” zegt weer een ander. „Als ze maar willen!” „We trekken ze aan hun arm mee. Kom op, we gaan zoeken.” Het duurt niet lang of al de meisjes komen met één of twee jongens aanlopen. De meeste kijken niet erg vrolijk. Ze zijn in hun spel gestoord en noem dat nu maar prettig. „Nou, wat is er?” Frans Huding wil het dadelijk weten. Maar niemand verstaat hem. Het is een drukte en geschreeuw van belang. „Stil dan!”, roepen de meisjes. Als het een beetje rustig is geworden, doet Marijke het woord. „Ja, ja!” roepen ze om het hardst. Verder kunnen ze voor schooltijd niet meer bespreken. De bel gaat. Joelend en schreeuwend hollen ze naar binnen. Meneer Ten Duin is nog niet inde klas. „Allemaal om half vier op de hoek komen!” Dat seinen ze naar elkaar. Angstig kijken ze af en toe om. Verbeeld je dat meneer het hoorde, dan zou hij het dadelijk begrijpen. Die middag moet meneerde kinderen nog meer verbieden dan anders. Vooral de meisjes wisselen nogal eens een woordje. Gelukkig is het middag, dan is er maar twee uur school. Marijke scheurt stilletjes een blaadje papier uit haar schrift. Het is er één van haar zelf, dus het mag best! Zo, dat is om een lijst te maken. Ze heeft ook een potlood met een scherpe punt. Nu kan ze om vier uur meteen aan het schrijven. Maar dat valt tegen. Gelijk met haar loopt Erica Smiet de klas uit. ~’k Heb een heel leeg schrift”, fluistert ze Marijke in. „Voor de lijst?” „Dat heb ik ook”, jokt ze. „Oh, dan loten we erom wie de lijst mag maken en het geld bewaren”, zegt Erica. „Nee?” Marijke stampvoet. „Waarom niet?” „Omdat ik het jullie verteld heb. „Pff”, blaast Erica. „Nogal een kunst!” De andere meisjes lopen nieuwsgierig mee. „Zeggen jullie nu eens wat je daar van vindt.’ „Waarom moet zij nu juist het geld bewaren?” „Als ik niets gezegd had, wisten jullie nog niets.” Marijke „Zullen we een lijst maken met al de namen?” vraagt ze dan en ze kijkt de kring rond. begint weer en ze steekt heel kinderachtig haar tong uit. „Ja, dat is zo.” Sommige meisjes helpen haar. Anderen roepen: „ding er dan om.” Op het laatst zijn ze het er allemaal over eens dat er geloot moet worden. Nu staan ze op de hoek. „Waar blijven de jongens?”, roept één van de meisjes uit. „Die komen natuurlijk niet!” „Bah, wat flauw!”, zegt Guus. „Daar komt er één aan!” Guus begint te fluiten, dat kan ze geweldig goed. Ze wenkt daarbij zo met haar arm, dat het niet veel scheelt of hij slingert eraf. Gelukkig komen ze hun kant uit. „’t Is koud hier op de hoek”, klaagt Erica. „Ga dan naar huis!” Marijke snibt alweer. „Zou je v/el willen, hè? Nee hoor, ik blijf lekker.” „Vertel gauw op”, vragen de jongens. „Waar zijnde anderen?”, roept Guus. „Oh, die zullen wel betalen maar ze willen niet komen en maak nu een beetje voort, anders gaan wij er ook van door.” Marijke heeft geen zin om veel te zeggen. „We brengen morgen allemaal het geld mee en daar gaan we iets voor kopen.” „Is dat alles?” „Wie het geld moet bewaren!”, flapt Marijke er uit. „Ik niet, ik niet!”, roepen ze om de beurt. „Zoeken jullie dat maar uit.” Het is daar op de hoek, even voorbij de school, een drukte van belang. De mensen blijven verwonderd staan en lopen dan hoofdschuddend weer door. De meisjes maken natuurlijk weer het meeste lawaai. Dat is ook geen wonder! Er staan maar enkele jongens en die hebben al geen geduld meer. „Nee nee, niet weg gaan! We moeten nog een lijst maken!” Marijke kijkt voorzichtig rond. „Ben je nou! Op straat zeker? Dat doe je thuis maar!” De jongens lopen lachend weg. „Hoeveel geven jullie dan?” schreeuwt ze hun achterna. „Dat zal je wel zien!” „Flauw!”, roept Marijke. „Ze hebben gelijk”, zegt Guus. Ze bibbert van de kou. Erica heeft een goed idee: „Moeten we niet bij meneer zijn vrouw gaan vragen, wat meneer hebben wil?” „Ja natuurlijk!” „Maar wanneer zullen we gaan?” „Nu meteen!” „We weten nog niet eens hoeveel we bij elkaar krijgen”, zegt Guus. „Hoeveel zullen we allemaal meebrengen?”, vraagt Marijke. „Ik geef een gulden”, zegt Erica. „En ik ook!”, roept Ella van de apotheker. „Ik ook”, zegt Marijke. Ze kijkt de kring rond of al de meisjes het wel horen. „En jij?”, vraagt ze aan Guus. „Eerst aan mijn Moeder vragen. Misschien een kwartje.” „En jij?” „Ik weet het ook nog niet, maar geen gulden." Zo vraagt ze de hele kring rond. De andere meisjes, die tot nu toe alleen maar hebben geluisterd, vinden dat gevraag van Marijke heel niet prettig. Guus maakt er een eind aan. „Wie weet dat nu vooruit! Jij zegt nu wel dat je een gulden geeft.. .!” „Moeten we hier nog langer inde kou staan? We gaan weg!”, roept er één. Marijke zwijgt dadelijk en kijkt Guus boos aan. Die doet net alsof ze het niet ziet. „Moeten we hier nog langer staan?”, vraagt ze. „Ik heb steenkoude voeten.” „Nog even?” zegt Erica. „Wie moet er voor de lijst zorgen?” Marijke zegt niets. „Ik heb een heel leeg schrift”, vertelt Erica nog als iets bijzonders. „Doe jij het dan”, zegt er één. Een paar anderen knikken „Ik zeg jullie nooit meer wat!” Marijke stampvoet boos. „Als ik het niet verteld had . . . !” De meisjes kijken elkaar verwonderd aan. „Zij wil het doen.” Guus geeft het zacht aan de anderen door. Sommigen halen hun schouders op. Om daar nu zo n drukte over te maken. „Laat Marijke het dan doen! Wat geeft het eigenlijk?” zeggen ze. „Ik wil niet eens meer.” Erica houdt zich groot. „Dat zij nu zo kinderachtig doet!” „Gaan er nog een paar naar mevrouw Ten Duin?”, vraagt Guus. „Het is anders wat gek als je nog niet eens weet hoeveel geld of je hebt.” „We vragen een verlanglijstje”, zegt Marijke beslist. Dan zoeken we daar wat uit. Het komt nu net goed uit, want meneer geeft nu nog les op school.” Dat is waar ook. Daar hadden de meesten nog niet aan gedacht. „Wie moeten dat doen?” waagt Guus te vragen. „Oh, ik wil wel, en ik ook!” roepen er een stel door elkaar, „’t Lijkt wel of ze allemaal willen!” „Dacht je dat we met de hele klas gingen?” zegt Marijke. „Twee of drie, dat is toch zeker genoeg!” „Ik vind dat zij het moeten doen, die het meeste geven.” „Hè?” Marijke kijkt Ella dankbaar aan. Dat had zij nu ook gedacht, maar ze durfde het niet te zeggen. Ella, Erica en Marijke zijn het roerend met elkaar eens. „Dat zijn wij! ”, zegt Erica uit de hoogte. „Vinden jullie het goed?’’ De anderen weten niet wat ze moeten zeggen. Ze fluisteren stilletjes wat achter hun hand: Opscheppers! Wat een verbeelding! Pfff! instemmend. Erica kijkt schuin naar Marijke. „Dan gaan we maar meteen, hè?”, zegt Erica. Ze is allang weer vergeten, dat ze boos was op Marijke. Nu steekt ze dadelijk haar arm bij haar door. Marijke kijkt nog even om naar Guus en Jo. „Wachten jullie maar niet op me!”, roept ze, om toch maar wat te zeggen. Dan stappen ze met hun drieën de straat uit. De andere meisjes blijven nog even na-babbelen. „Moet je ze eigenwijs zien doen!” kan er één niet nalaten te zeggen. „Laat ze lopen! Wij gaan lekker naar huis toe! Jo, ga je mee?” De andere meisjes gaan nu ook op huis aan. In groepjes lopen ze de straten door. Lottie Wijnberg gaat met Jo en Guus mee. „Hè Lot, ik had jou niet eens gezien! Heeft Marijke aan jou niet gevraagd hoeveel jij gaf? Jij brengt ook altijd veel mee, hè, als we wat moeten geven!” „Ik weet nog niet.” „Als ik om een gulden vraag krijg ik er een, maar dat die drie zo opscheppen, bah, wat heb je daar nu aan?” Guus en Jo kijken Lottie vol belangstelling aan. Ze weten best dat Lottie’s Vader erg rijk is, maar ze schept er nooit mee op. Lottie is altijd zo stil. Je merkt haast nooit, dat ze er is. „Ik vind haar erg aardig”, zegt Jo, als Lotty de hoek om is gegaan. „Ze doet zo gewoon!” Guus knikt. „Heel anders dan die andere drie. En Marijke is nog niet eens rijk!” „Ze is maar alleen”, zegt Jo wijs. „Ja, dat is zo.” Guus en Jo lopen al pratend naar huis. Ze hebben veel te babbelen. elkaar verrukt aan. „Enig hè!” fluistert Marijke. „Mevrouw doet net of we grote mensen zijn. Wat fijn toch, dat wij mochten gaan! Ella duidt angstig naar de deur. Verbeeld je dat mevrouw zo ineens binnen kwam en zij zaten te praten en te giche-Erica en Marijke trekken zich niets van Ella aan. Ze fluisteren en lachen net zolang tot zij voetstappen horen in de gang. Dan schieten ze weer rechtop in hun stoel. Mevrouw komt binnen met een blaadje waarop vier kopjes staan. Dan zegt ze: „Nu zullen we eens over het verlanglijstje praten. Dat is een moeilijk geval! Wacht eens, ik weet al wat: Een blocnote, die wil mijn man graag hebben, even opschrijven!” „Dat is veel te goedkoop!”, roept Erica. „Oh ja?” Mevrouw lacht daarbij zo ondeugend. „Maar het moet een aardigheidje blijven, als jullie daar maar aan denken! Wacht ik weet ook nog wel wat anders! Zo komen er op het verlanglijstje wel vijf cadeaux te staan. Het laatste is een boek. „Dat is eigenlijk veel te duur”, waarschuwt Mevrouw. „Het is omdat jullie het zo graag willen, anders schrapte ik dat door.” Marijke stopt lachend het stukje papier in haar zak. „Misschien krijgt meneer het wel allemaal , zegt ze zonder verder te denken. Erica en Ella kijken haar verschrikt „Nou ja!” Marijke krijgt een kleur. Als zij iets zegt, hoeft Intussen zitten Marijke, Erica en Ella heel deftig bij mevrouw Ten Duin op bezoek. Mevrouw heeft voor ieder een makkelijk stoeltje bijgeschoven. „Zo, en nu nog een kopje thee? Dat hoort er zo bij. Maar dan moet ik jullie even alleen laten. Ik ben zo terug. Als mevrouwde kamer uit is, kijken de drie klasgenootjes Erica er zich niet mee te bemoeien. IVÏevrouw heeft zeker niets gehoord, gelukkig! Ze komt al voor de tweede maal met het koekschaaltje rond. „Nu ik jullie toch hier bij me heb, kan ik mooi wat vertellen over het plan, dat mijn man en ik gemaakt hebben voor het Kerstfeest”, zegt Mevrouw als ze weer inde kring zit. De meisjes kijken haar met grote ogen aan. Marijke schuift wat meer naar voren in haar stoel, omdat ze bang is een woordje te zullen missen. Erica en Ella knipogen elkaar verheugd toe en kijken dan weer vlug naar Mevrouw. „Het is best mogelijk dat jullie het helemaal geen prettig plan vinden. Maar laat ik eerst eens vertellen waar het eigenlijk om gaat: Jullie weten wel, dat er nog duizenden en duizenden kinderen zijn die eigenlijk helemaal niet weten, waarom wij zo blij en gelukkig zijn op het Kerstfeest. En als wij dan zo blij zijn, dan willen we zo graag, dat anderen ook te weten komen hoe ze dat kunnen worden.” Marijke, Erica en Ella knikken ernstig van ja. Toch begrijpen ze niet goed wat mevrouw eigenlijk bedoeld. Ze kijken haar onafgebroken aan. „Wij weten immers waar het op het Kerstfeest om gaat. De Here God, die Zijn enige Zoon aan de mensen gaf om hen blij en gelukkig te maken! „Nu hadden we zo gedacht,” gaat Mevrouw verder, „leder kind uit de klas weet wel één of twee kinderen te vinden, die nog nooit van de Heer Jezus gehoord hebben. We willen met alle kinderen en met de kinderen uit de klas Kerstfeest vieren. Wij zingen met elkaar en meneer zal vertellen. Zo hopen we dan dat de kinderen ook iets van het heerlijke van het Kerstfeest zullen voelen in hun hartje.” „Nu weten jullie het één en ander. Maar ik geloof dat ik jullie al veel te veel heb verteld. Als mijn man thuis komt, bromt hij vast op me.” Erica durft te zeggen: „Dan hebt U ook van het verlanglijstje verteld.” „Dat is waar ook, ik mag helemaal niet over jullie praten. Wat ben ik toch een domoor!” En mevrouw kijkt daarbij zo grappig ernstig, dat ze alle drie inde lach schieten. „Weet je wat we afspreken? je vertelt de andere kinderen er nog niets van. Ik zal mijn man vragen of hij het morgen op school zegt. Dan kunnen we vlug een begin maken met alles. Maar kijk nu eens naar de klok. Wat hebben we zitten babbelen! Jullie Moeder weet toch zeker wel, dat je hier bent? Niet? Dan stuur ik je nu één twee drie naar huis.’ Mevrouw staat dadelijk op. De meisjes volgen vanzelf. „We zien elkaar al heel gauw weer”, hopen we. Hoe was het ook weer? Oh ja: Dag Marijke, Ella en Erica! „Nu weten wij het ’t eerst! roept Marijke verheugd uit. „We vertellen niet hoor! M?at zal je ze zien kijken als we zeggen, dat wij het allang wisten!” Ze verheugen er zich nu al op. Toch is er één ding, wat Marijke heel niet prettig vindt. Als ze het laatste einde alleen naar huis loopt, moet ze er steeds aan denken: Die gulden, waar ze vanmiddag zo mee opgeschept heeft, wat zal Moeder daar wel van Dat was nu het plan. Er is nog veel meer aan verbonden. Ik wil bijvoorbeeld een paar middagen inde week de meisjes uit de klas bij me aan huis vragen. Dan gaan we met elkaar leuke dingen maken om op het Kerstfeest uitte delen. Mijn man neemt de jongens dan een paar middagen en die knutselen wat. zeggen? Erica en Ella zeiden ook zomaar, dat ze een gulden zouden geven. Die hoefden het ook niet eerst thuis te vragen. En toch weet ze zo zeker als twee maal twee vier is, dat Moeder het vast niet goed vindt. Maar ze wilde niet voor Erica en Ella onder doen. Nu is er niets meer aan te veranderen. Ze moet en ze zal een gulden geven! Als Marijke een kwartiertje later bij Moeder inde kamer aan een biskwietje zit te knabbelen, gaat het precies zoals ze gedacht heeft. Als ze uitverteld is, zegt Moeder: „Dat plan voor het Kerstfeest vind ik erg mooi, maar dat andere. ..” Moeder kijkt heus een beetje boos. „Eerst zo laat thuis komen en je Moeder maar naar je uit laten kijken en dan ook nog komen vertellen dat je een gulden moet betalen voor meneers verjaardag, ’t Is prachtig hoor1 Wie bestelt dat van die gulden?” Nu zit Marijke gevangen. „Ik, ik, niemand heeft dat gezegd!” hakkelt ze. „Maar ik dacht dat het wel mocht!” „Wat geven de anderen?” Hè, beter vraag had moeder niet kunnen doen. „Oh, Erica een gulden en Ella ook en . . .” „En Guus en Jo, wat geven die?” „Dat weet ik niet precies”, bekent ze eerlijk. „Die moeten het zeker eerst thuis vragen, is ’t niet?” „Nou ja! geeft ze onverschillig toe. „Nee, niet nou ja. Dat is iets heel gewoons. Je begrijpt zeker wel dat er van die gulden van jou niets kan komen?” „Maar ik heb het al gezegd”, valt ze boos uit. „Ik móét het geven!” „Niets te moeten, kind,” zegt Moeder kalm. Marijke gooit haar hoofd op tafel en snikt met wilde schokken „Ik zou maar eens bedaren”, zegt Moeder streng, „Anders geef je maar niets. Is me dat te keer gaan om zoiets onnozels!” „Onnozels!”, kan ze nog herhalen, tussen twee snikken door. „Als je het aan Vader vertelt, is hij helemaal boos. Een kind heeft over zoiets niet te beslissen, dat weet je heel goed!” Langzaam bedaard ze weer wat. Op zo'n manier krijgt ze helemaal niets gedaan bij Moeder. Maar als ze weer aan alles terugdenkt, beginnen de tranen opnieuw te stromen. „Is ’t nu nog niet afgelopen?”, vraagt Moeder kriegel. „Of er geen erger dingen inde wereld zijn!” „Ik kan toch morgen niet zonder gulden op school komen?” snikt ze weer. „We zullen het er eens met Vader over hebben en nu wil ik geen traan meer zien. Begin vlug aan je huiswerk anders is het vanavond weer laat naar bed gaan.” Zonder tegenspreken gaat ze aan haar sommen beginnen. Ze zijn erg moeilijk. Ze moet er heus wel goed bij opletten en niet aan andere dingen denken. Toch kijkt ze in plaats van te rekenen heel dikwijls voor zich uit. Die nare gulden ook! Altijd moet je alles vragen! Ze bedenkt van alles en nog wat om toch maar aan die gulden te komen. Als Vader en Moeder het niet goed vinden, gebeurt er nog niets. Zal ze vragen of het uit haar spaarpot mag? Nee, toch maar niet. Een gulden is heel wat! Hè, wat raar! Eerst vindt ze een gulden niet veel en nu ineens wel. Ze buigt zich met een zucht weer over haar sommen: Nu wil ze nergens meer aan denken! Tegen half zeven komt Vader thuis. Ze loopt hem niet tegemoet zoals anders, wanneer ze iets wil vragen of vertellen. Ze gooit dadelijk haar potlood neer en stopt twee vingers in haar oren. Heel aandachtig bestudeert ze, met haar ellebogen op de tafel, de moeilijke som. Als Moeder het nu meteen maar tegen Vader zegt. Zo hoort ze er lekker niets van. Stil, daar gaat de kamerdeur open. Ze ziet Vader binnen komen en daarachter Moeder. Ze verroert zich niet. Hè, wat schrikt ze daar! Vader legt zijn arm om haar hals en zijn hand rust op haar schouder. Nu moet ze toch wel opzien. „Zo kabouter, ben je doof?” roept hij heel dichtbij haar oor. „Dat kan rustig voor ons worden.” „Moeder, heb jij het al eerder gemerkt?” Nu moet Marijke toch wel lachen, of ze wil of niet. „Zulke moeilijke sommen, kind?” vraagt Vader belangstellend. „Alles op school weer in orde?” vraagt Vader plotseling, als ze even van haar werk op ziet. Ze begrijpt het niet dadelijk. „Zo gauw al weer vergeten? ’t Is toch erg!” Vader schudt zijn hoofd. Oh wat dom! Ze krijgt er een kleur van. „Ja, Vader”, zegt ze zacht. Ze bijt op haar potlood en kijkt meteen weer in het boekje. „Zoiets gebeurt nooit meer, hè!” Weer moet ze opkijken. „Nee Vader”, fluistert ze, net duidelijk genoeg dat Vader het kan verstaan. Vader vraagt gelukkig niet verder. Marijke maakt van de gelegenheid gebruik om vlug weer aan haar sommen te gaan. Onder het eten schrikt ze telkens op, als Vader of Moeder iets zeggen. Ze is de gulden nog lang niet vergeten. Als Moeder er nu eens niet meer aan denkt, wat dan? Ze draait onrustig op haar stoel heen en weer. Na het af ruimen wil ze vlug de voorkamer inglippen om bij de piano het Ere zij God en het do-re-mi-fa-sol te studeren. Ze krijgt geen kans. Vader houdt haar tegen. „Luister eens Marijke, we hebben je wat te vertellen.” „Zullen we het haar nu maar zeggen?”, vraagt Vader aan Moeder. „Welja.” Moeder lacht een beetje. Marijke begrijpt er niets van. „Hoe zou je het vinden als je er voor een paar maanden „Nou en of”, antwoordt ze grif! Het valt haar tegen dat Vader gewoon praat. Hij weet het vast nog niet. Wat vervelend! Er zelf over beginnen durft ze niet. Ze zal wel afwachten. Misschien doet Moeder het wel als zij op bed ligt. een zusje bijkreeg van je eigen leeftijd?”, begint Vader raadselachtig. Moeder helpt: „Hè toe, laat het kind toch niet zo in spanning.” Marijke kijkt maar van de een naar de ander. „Nu goed dan: Je hebt weleens van Gonnie Draailing gehoord, hè? Dat meisje krijg je voor een paar maanden als zusje. Hoe vind je dat?” Marijke krijgt er een kleur van. „Hoe kan dat nu?” „Je moet niet vragen hoe het kan, het is zo.’ Het duurt nog wel even voor ze alles begrijpt. „Wil je nog meer weten?” vraagt Vader als hij alles haarfijn heeft uitgelegd?” „Nee, ja! Waarom kan ze niet bij haar grootmoeder blijven?” „Je hebt niet goed geluisterd, kind!” zegt Moeder. „Vader zei toch, dat ze nu bij haar grootmoeder is! . . . Maar die dame is al zo oud dat ze het niet vol kan houden.” „Hmm.” Marijke kijkt niets vrolijk. „Vind je het niet leuk?” vraagt Moeder teleurgesteld. „Wie weet hoe eigenwijs en opschepperig ze is, dat kind van de directeur waar Vader altijd gewoon op kantoor moet zitten!” „Dan heb je toch helemaal verkeerd gedacht. Een paar maal heb ik haar wel gezien. Ik vind het een heel aardig meisje en ik denk dat je nog wel wat van haar kan leren!” Marijke kijkt haar Vader ongelovig aan, maar ze durft niets meer te zeggen. „Wanneer komt ze?” vraagt ze nog. „Maandag al.” „Ik hoop dat je heel aardig voor haar bent”, zegt Moeder met nadruk. „Verbeeld je dat jouw Vader op reiswas en Marijke zegt niet veel. Telkens die avond moet ze aan dat kind denken. Ja, want zo noemt ze haar in gedachten. Hoe kan Moeder nu menen dat ze het leuk vindt? Dat kind moet natuurlijk bij haar op de kamer slapen! Bah, wat is alles toch vervelend. En dan die gulden ook nog! Ze heeft medelijden met zichzelf. Niemand heeft het zo akelig als zij. Dat denkt ze tenminste! Marijke je Moeder in het ziekenhuis lag. Dat is toch wel erg, vind je niet?” VII De volgende morgen is ze al vroeg beneden. „Fijn!” zegt Moeder. „Als je nu niet zo treuzelt met je boterhammen kan ik eens vroeg aan de kamer beginnen.” Maar als Moeder denkt dat Marijke klaar staat om naar school te gaan moet ze vlug, vlug, nog wat schrijven. „Had je dat gisteren niet kunnen doen?” bromt Moeder. „Alles moet bij jou op het laatste nippertje gebeuren.” „Ik heb gisteren geen tijd gehad en het komt nog best klaar. Ik heb al bijna een hele rij van de lijst af. Hè, nu weet ik het opeens niet meer. Oh ja: Truus en Miek! Marijke schrijft haastig door. Het puntje van haar tong wipt steeds naar buiten. Telkens vergist ze zich, want daar middenin staat ook haar naam. En straks moet daar een cijfertje worden ingevuld. Maar wat voor cijfertje? Moeder waarschuwt: „Kind, schiet toch op, je komt vast te laat!” „’k Ben zo klaar.” Johan en Kees en daarachter Joop en Wim! „Hè hè!” Marijke schuift wild haar stoel achteruit. „Waarom ga je nu niet?”, vraagt Moeder even later? Nu moet ze toch wel voor de dag komen met haar vraag. „Mag ik nu die gulden?” Ze durft Moeder niet aanzien en bukt vlug naar een speld die op de grond ligt. „Hoor eens: Vader en ik hebben afgesproken, dat je van ons ieder een kwartje krijgt.” „Eén maar?” Marijke raapt al haar moed bij elkaar. „Mag ik dan de andere twee kwartjes uit mijn spaarpot geven?” Gelukkig, het is er uit! Moeder denkt even na. En trekt een diepe rimpel in haar voorhoofd. Marijke voelt hoe wild haar hart weer bonst en klopt. „Voor deze keer dan, maar laat het een goeie leer zijn voor de volgende keer.” Marijke hoort het al niet meer. Ze vliegt naar de kast waar haar spaarpot staat. „Wacht maar.” zegt Moeder. „Voor je die twee kwartjes eruit geschud hebt, is het tien uur. Ik geef je ze er zo lang bij, dan krijg ik ze om twaalf uur wel terug en nu naar school!” Op een draf rent ze de straten door. Het blikken doosje met geld rammelt in haar zak. Het schoolplein ligt al stil en verlaten, maarde buitendeur staat nog open. Ze wipt op ’t nippertje naar binnen. Er is nu geen tijd meer om geld op te halen. Van alle kanten wordt ze geroepen. „Straks” seint ze terug en wijst op meneer, die voor de klas staat. Dan gaan ze beginnen. En vlak na de Bijbelse Geschiedenis vertelt meneer aan al de kinderen, wat Marijke, Ella en Erica al weten. Ze kunnen natuurlijk niet nalaten elkaar lachend aan te kijken en zodoende de aandacht van de andere kinderen te trekken. Het duurt maar een ogenblikje, want meneer heeft zoveel te vertellen. „En als we nu eens allemaal wat van huis meebrengen” „Ja, van ieder één, maakt samen twee. En nu wil ik er verder niets meer over horen, anders geef je maar niets. Als meneer wist hoe jij dreint en zeurt zou hij heel niet blij kijken, al gaf je ook tien gulden.” gaat hij verder. De meisjes hebben misschien nog wel een restje wol of een lapje om iets aardigs van te maken en de jongens vragen thuis of ze wat stukjes hout, een figuurzaag en zoiets mee mogen nemen. Oh, we maken van alles en nog wat en als dan ieder één of twee kinderen meebrengt, dan komt alles in orde. Ziezo ik ben voorlopig uitgepraat. Nu gaan jullie in je taalschriften aan het werk. Haal ze maar voor de dag.” Vooral deze morgen moet meneerde kinderen heel vaak verbieden. „Als ik geweten had, dat jullie er zo vreselijk over zouden babbelen, had ik het om vier uur pas gezegd. Dan had je het verdere van de dag en de hele nacht er over door kunnen praten”, zegt meneer als het op een ogenblik heel rumoerig is inde klas. Vooral de meisjes komen maar niet uitgepraat. Als het eindelijk twaalf uur is, stromen ze allemaal naar één plekje. „Wij wisten het al”, zegt Ella trots. „Wij met ons drieën!” Ze wijst naar Marijke en Erica. De meisjes kijken haar ongelovig aan. „Als je het niet gelooft, ga het dan maar aan Mevrouw Ten Duin vragen.” „En ik heb het verlanglijstje!” Marijke grabbelt met veel omhaal het papiertje uit haar zak. „Lees eens voor?”, vragen er een paar. „Hier op straat zeker!” Ze trekt minachtend haar neusje op. „Wat geeft dat nu? Dan zal ik het wel doen.” Dat is Truus natuurlijk, die zoiets zegt. Dan begint Marijke toch maar. Dacht je dat ze het lijstje uit haar handen gaf? Ze zijn er allemaal stil van. Erica stelt voor: „Laten we vragen of juffrouw Does uit de tweede klas het geld voor ons bewaard en mee gaat om wat te kopen. Want dat boek met die gekke naam, dat kunnen we toch niet zeggen. Het is vast Frans of Engels of Duits.” Ja, dat denken de anderen ook. De meesten zijn het met Erica eens. Marijke niet. „Dan had ik al die namen niet opgeschreven!” zegt ze boos. „Het was wat een werk! Ik ben wel een uur bezig geweest!” „Wat geeft dat?” zegt Erica, „Dat is meteen gemakkelijk voor juffrouw Does.” „Maar ik heb al geld bij me!” „En ik ook!”, roepen een paar anderen. „Bewaren tot vanmiddag”, commandeerde Erica. Marijke staat er boos bij te kijken. Het zou niets helpen of ze al zei dat ze het niet wilde. Waarom zou ze er nog langer bij blijven staan? Met een ruk keert ze zich om. ~’k Moet naar huis”, zegt ze dan en haar stem klinkt zo hard en boos dat sommige meisjes haar even aankijken. Ze wenkt Guus en Jo. Jo gaat dadelijk mee, maar Guus is nog niet uitgepraat. „Marijke is boos hoor!” zegt er één. „Wat geeft dat? Zoveel geld bewaren is werk voor grote mensen.” Twee minuten later gaat ook de rest uit elkaar. Guus holt haar vriendinnen achterna. „Wat hebben jullie een haast!” hijgt ze. „’t Is al laat!” Jo wijst op de torenklok. Marijke zegt niets. „Ben je boos?” vraagt Guus verwonderd. Ze kijkt haar eens aan. Marijke ziet er niet vrolijk uit en anders praat ze honderd uit. Guus, die graag wat babbelt, houdt nu vanzelf ook haar mond dicht. Maar dat is vreselijk moeilijk. „Heeft jouw Moeder nog lapjes?”, vraagt ze Jo. „Ik weet het niet, en jullie?” ~’k Geloof van wel! Fijn bedacht, vindt je niet?” „Nou en of.” „Jullie wisten het hè?” Guus probeert het nogeens bij Marijke. Ja, het lukt, ze praat weer en ze is helemaal niet boos. Ze vertelt van mevrouw, die zo erg aardig is. Guus weet te vertellen dat mevrouw vroeger ook juffrouw op een school is geweest! Dat wisten Marijke en Jo niet. „Het zag er gezellig uit in huis.” „Nou het is toch zo”, houdt Jo vol. Zij weet er alles van, maar oh, het zijn toch zulke schatten! Jo heeft helemaal niet gehoord, wat Marijke zei. Marijke doet spinnig: „Ik zing geen twee liedjes voor een cent.” „Ze krijgen een logeetje bij Marijke thuis”, zegt Guus dan. „Oh wat leuk?” Marijke valt uit: „Daar weet je nog niets van!’ „Zeg nog eens hoe ze heet!” dringt Guus aan „Gonnie Draailing, weet je het nu?” Maar Guus is nog niet tevreden. „En haar Vader is de baas van het kantoor, waar jou Vader werkt?” „Ja, en haar Moeder ligt in het ziekenhuis en haar Vader is op reis. En nu is ze bij haar grootmoeder maar die is het te druk en nu komt ze bij ons!” Marijke heeft alles op één dreun gezegd en het klonk toch zo gek dat ze er alle drie om moesten lachen. ~Gaat ze met jou naar school?” vraagt Jo. „Ja, en ze komt misschien ook bij ons inde klas.” „Leuk?” Maar waarom Guus dat zo leuk vindt begrijpt Marijke niet. Zij vindt er niets aan. Toch valt het misschien nog mee, wie weet! „Ze hebben ook helemaal geen kinderen, dan blijft het mooi”, zegt Jo wijs. Want die kruipen overal op en in.” „Hoor haar!” Guus lacht. VÏII ’s Zaterdags heeft Marijke de hele dag vrij van school. Ze verveelt zich dan dikwijls, maar vandaag niet. Ze zit midden in haar kamertje met van alles om zich heen. „Een prachtige morgen om fijn de kast eens op te ruimen en plaatste maken voor Gonnie’s spullen”, heeft Moeder gezegd. „Dat kan niet! Alles is vol, en er kan niets van weg”, heeft Marijke tegen gesputterd. „Haal jij alles er maar uit, dan zal ik wel eens opruiming houden”, was het antwoord van Moeder. Nu zit ze tussen al haar eigendommen op de grond. Toch wel eens leuk om alles te bekijken. Dat leuke plankje van vroeger waar je met een hamertje op moest slaan: do-remi-fa-sol, wat grappig! Als Moeder boven komt zit ze nog met het plankje in haar hand. „Ben je aan het oefenen?” plaagt Moeder. „Ja, Moeder, wat leuk toch! Hoe oud was ik, toen ik het kreeg?” „Dat weet ik niet meer zo precies! We moeten het nu maar eens weg doen, wat denk je daarvan?” „’k Vind het net zo leuk om te bewaren. En wie wil er nu zo’n ding hebben?” „De broertjes van Jo, die zouden het wat leuk vinden. Je kan toch niet alles bewaren, dan mogen we er wel een huis bij huren. En zoiets kan wel eens naar zolder, en dit ook, en dat! Laat eens kijken.” „Kom, wees nu eens een lieve meid”, zegt Moeder. „Als je zelf zoveel hebt, moet je het fijn vinden om een ander ook eens blij te maken.” „Dat wil ik ook wel, maar . ..” „Je wilt het nog liever zelf houden”, vult Moeder aan. „We praten er niet meer over. Nu gaan we naar de andere kast.” Maar voor die klaar is, wordt het wel middag. Moeder moet heel wat praten om Marijke te doen begrijpen, dat ze niet alles inde kast kan houden. „Je zomermantel kan best inde grote kast inde gang en deze jurk ook, en dat rokje!” „Wat houd ik nu voor beetje over”, pruttelt Marijke. „Dat kind zal ook wel denken, wat heeft die weinig kleren!” „Dat kind! Waar heb je het over?” vraagt Moeder en haar stem klinkt donker. „Nou ja, Gonnie bedoel ik.” „Erg aardig, zoals je over haar praat. Ik vind het zo jammer dat je het nog steeds niet leuk vindt! Stel je eens voor: Vader weg en Moeder in het ziekenhuis. Hoe zou jij het vinden?” „Maar ze heeft haar grootmoeder toch ook nog?” „Je weet heel goed dat ze daar niet langer kan blijven. Ik zou het erg prettig vinden als je wat aardiger over haar dacht.” Marijke trekt onverschillig haar schouders op. Ze is blij dat er gebeld wordt. Geld voor de krant misschien? Ze kan zo, zonder het Zo gaat het maar door. Het slot is, dat minstens de helft naar de zolder verhuist en er staat ook nog wat klaar om weggegeven te worden. Maar Marijke kan er haast geen afstand van doen. raampje open te doen, al zien wie er voor de deur staat. Jo’s Vader! Hè, wat zou die hier moeten doen? „Zo jonge dame! Ik breng in het vervolg de krant rond en kom ook het geld halen.” Marijke blijft van verwondering inde deur staan en kijkt Jo’s Vader met grote ogen aan. Dan holt ze naar boven. „Moeder, hier is Jo’s Vader voor het geld van de krant! Gek hè!” ‘ – * m m ï yj"? „Jo’s Vader?” Moeder doet ook al verwonderd. „Ik zal zelf wel even gaan.” Moeder trekt de kamerdeur achter zich dicht. Jammer, denkt Marijke. Nu kan ik net niets horen. Ze heeft plotseling ook helemaal geen zin meer om wat te doen. Wat blijft Moeder lang weg! Stil, daar klapt de deur dicht. „Gek hè, vindt U ook niet?” zegt ze nog eens als Moeder weer bij haar staat. „Waarom zou hij het eigenlijk doen?” „Natuurlijk om geld bij te verdienen.” Moeder schijnt het heel gewoon te vinden. „Ze hebben een groot gezin en alles is even duur, maar het zal niet meevallen: eerst de hele dag werken en daarna kranten wegbrengen!” ’k Ben blij dat Vader het niet hoeft te doen, denkt Marijke. Zij zou het wat gek vinden! „Jo heeft er helemaal niets van verteld” zegt ze dan. „We vertellen elkaar altijd alles. Maar als zij het niet doet, zeg ik ook nooit meer iets.” Had jij het verteld als je in haar plaatswas?” Moeder kijkt haar strak aan. „Mmmm, ja, dat weet ik nog niet.” „Dat is geen antwoord, zeg eens eerlijk?’ „Nee!”, bekent ze dan. „Oh zo! Jij verlangt vaneen ander, wat je zelf niet zou Marijke weet hierop niets te zeggen. Natuurlijk heeft Moeder gelijk. Ze doet net of ze het plotseling heel druk heeft. „U kijkt ook nog eens naar lapjes en draadjes, hé?” Ze begint vlug over wat anders te praten. „Help me maar eens onthouden en breng dit even naar de gangkast.” Als Marijke weer terug is, knarst beneden de sleutel in het slot. „Laten we Vader foppen en net doen of we niet thuis zijn.” Ze houden zich als muizen zo stil, maar op het laatst moeten ze hun hand voor de mond houden om niet in lachen uitte barsten. „Au, au, mijn been,” zucht Moeder. Ze rust met haar knieën op de grond en kan haast niet overeind komen. „En mijn voet slaapt”, steunt Marijke. Oh, daar komt Vader naar boven. Die twee houden hun adem in. Drie stappen op de overloop en dan . . „Dacht ik het niet”, vader steekt zijn hoofd om de kamerdeur. „Jullie lijken net twee beeldjes. Maar mij fop je zo gauw niet. Dat zal wat worden als er drie vrouwen in huis zijn, dan kan ik helemaal niet meer tegen jullie op.” Vader komt verder de kamer in. „Arme stakkers! Zijn jullie nog niet klaar? En dat op Zaterdag. Ik moet maar zien dat ik mijn vrije middag alleen doorkom. Ik ben al bij de kapper geweest en ik heb doen. Nee meisje, dat is niet flink. Ik kan me best begrijpen, dat Jo daar niet graag over praat. Het is geen schande, helemaal niet! Het is eerder flink. Maar Jo zou ook liever hebben dat haar Vader lekker bij de kachel zou kunnen gaan zitten als hij thuis kwam in plaats van kranten rondbrengen.” al een paar boodschappen gedaan en nog staat alles op zijn kop.” „Maar we hebben thee”, troost Moeder als ze eindelijk weer op haar benen staat. „De rest ruim ik straks alleen wel op. Marijke heeft me fijn geholpen. Gaan jullie mee?” „Fijn, zo’n pluim van Moeder, dat gebeurt niet alle dagen!” Ze heeft niet eens zo erg haar best gedaan. Dikwijls heeft ze gemopperd en vond ze het heel niet nodig, wat Moeder zei. Maar nu is het toch bijna klaar. En Maandag komt dat kind. ’t Is maar goed, dat Moeder het niet hoort. Die Gonnie treft het bij hun! Ze weet zeker dat zij Moeder een schat zal vinden en als dat niet zo is, dan is het zelf een naar kind. Van Vader zal ze ook wel gaan houden. Zij heeft de liefste Vader en Moeder van. de hele wereld! „Wat een mooie bloemen heeft U voor Gonnie neergezet! Dat zal ze best leuk vinden!” „Maar jij mag er ook naar kijken!” Ik heb juist van die rosé herfstasters gekocht, die vindt jij toch ook zo mooi? „Oh ja!” „Je begint het nu toch een beetje aardig te vinden, hè? Zo’n zusje er bij!” „Aardig? Dat weet U nog niet”, wil ze zeggen, maar ze slikt het nog net in. „Dus jij zet thee, als je uit school komt? Twee schepjes inde pot en goed heet water!” „Mag ik U niet af komen halen?” „Och, mogen? Maar het is best mogelijk, dat je een paar maal voor niets aan de trein komt. Wacht ons dus maar rustig thuis af, dat lijkt mij het beste. Je begint maar vast aan je huiswerk, want daar zal niet veel meer van komen vanavond. Ziezo, ik ben klaar.” Moeder droogt haar handen af en trekt het schortje over haar hoofd. „Zit mijn haar nogal netjes? Toe, borstel mijn jurk eens IX De week die volgt is voor Marijke vreselijk druk. Het begint ’s Maandags al. Tussen de middag stuurt Moeder haar nog eens naar boven om te keuren of alles in orde is. af!” Even later slaat de deur achter hen dicht. „’k Zou best meewillen!” zegt Marijke en ze steekt haar arm door die van Moeder, Gonnie mag vanmiddag lekker thuis blijven uit school.” „Maar morgen naar een heel vreemde, zou jij dat ook lekker vinden?” „Dat is weer eens iets anders! Maar ze is dolblij, dat ze niet in Gonnie’s plaats staat. Als ze bij de spoorbomen alleen verder gaat, moet ze er telkens weer aan denken. Het komt nu ook zo heel dicht bij. Nog steeds weet ze niet of ze het prettig vindt dat Gonnie komt. Misschien is ze wel heel erg aardig! Vader zegt het tenminste. Maar ja, Vader vindt Jo ook zo’n best vriendinnetje voor haar en die is zo stil en, nou ja: een beetje saai! Maar ze wordt haast nooit boos en ze zegt ook vast geen lelijke dingen. Dan zegt plotseling een stem achter haar: „Dacht ik het Voordat Marijke iets kan terugzeggen, is juffrouw Does alweer doorgelopen. Ze schijnt vreselijke haast te hebben, want ze neemt grote stappen. Marijke kijkt haar na. Ze is dat andere opeens vergeten. Kom, ze zal ook maar wat vlugger lopen dan kan ze het voor schooltijd aan de anderen vertellen. Natuurlijk kunnen de meisjes onder de les niet laten af en toe eens tegen elkaar te lachen en te knipogen, ’t Scheelt dan ook niet veel of er moet straf uitgedeeld worden voor onoplettendheid. Als tegen vier uur het gewichtige moment er is, worden ze allen een beetje stil. Juffrouw Does heeft evenveel briefjes gemaakt, als er meisjes zijn. Op vier briefjes staat een kruisje en wie zo’n kruisje treft mag mee om het cadeautje te kopen. Marijke denkt geen ogenblik aan thee zetten. Gespannen kijkt ze naar het doosje waar de opgevouwen briefjes inzitten. „Pak er maar één af”, moedigt juffrouw Does de meisjes aan. „Of moet ik nogeens schudden?” Hoepla! De papiertjes dansen omhoog. „Ziezo, ga nu je gang maar!” Lottie treuzelt erg. Ze pakt wel tweemaal een ander briefje. „Je kunt er toch lekker niets van zien?” plaagt juffrouw Does. „Wie volgt?” Nee nee, even wachten met open niet, dat jij het was!” Marijke schrikt ervan en krijgt meteen een kleur. „Zeg, luister eens meisje. Wil jij vragen of al de meisjes uit jouw klas om half vier even bij mij in het lokaal komen? We zullen dan loten wie er mee mag om het cadeau voor meneer Ten Duin te kopen. De jongens mogen natuurlijk ook mee doen, maar die geven er meestal niets om. Je vergeet het niet, hè?” maken. Dat hadden we immers af gesproken!” Vol ongeduld kijken ze toe tot ieder meisje een briefje heeft. Nu zijn Jo en Marijke aan de beurt. Marijke kan ook niet dadelijk besluiten, welke ze zal nemen. Eindelijk is het doosje leeg. „Eén, twee, drie!” roept de juffrouw. Zenuwachtig peuteren ze allemaal aan de briefjes. Marijke heeft het hare zo los. Ze bekijkt het wel viermaal aan beide kanten. Leeg is het, helemaal leeg! Jo staat naast haar. „Heb jij ... !” roept Marijke uit. De anderen hebben het zo druk met zichzelf, dat ze het niet verstaan. Jo is niet de enige, die een kruisje heeft. Dora, Jos en Mieke hebben er ook één. Jo draait het stukje om en om in haar handen. „Vind je het niet leuk?” vraagt Marijke zacht. „Toe, geef het mij!” Ze krijgt een kleur als ze het gezegd heeft, maar Jo merkt het niet. „Hier!” „Meen je dat?” „Natuurlijk!” Zo verhuist het briefje van Jo naar Marijke en dat van Marijke naar Jo. „Nu kunnen de andere meisjes wel naar huis gaan en de vier gelukkigen wachten op mij”, zegt juffrouw Does. „Oh, juf, zij had geen kruisje!” roept plotseling Lottie, die aan de andere kant van Marijke heeft gestaan. De anderen komen ook weer teruglopen en Marijke staat opeens ineen kring van nieuwsgierig door elkaar pratende meisjes. Jo heeft een vreselijke kleur gekregen. Ze houdt zich bang achteraf. „Zij had geen kruisje! Toe zeggen jullie nou es!” De anderen halen hun schouders op. „Maar ik stond vlak naast haar! Ik heb het zelf gezien! „En toch zul je je vergist hebben”, zegt juffrouw Does kalm. „Laat eens zien Marijke!” Marijke grabbelt het briefje uit haar zak en legt het bevend in juf s hand. „Het is in orde hoor!” Juf geeft Marijke een klapje op haar schouders. „En jij in het vervolg niet zo vlug een oordeel hebben, jongedame!” Lottie kijkt Marijke boos aan. „Gemeen kind!” fluistert ze, je hebt... „Kom meisjes, voortmaken! Geloven jullie het nog niet? Moet ik het soms één voor één aan jullie laten zien? ’ „Dan moet Marijke het toch wel zeggen.” „Juf, dit briefje is niet van mij. Ik heb het van Jo gekregen.” „Wat?” Arme Jo! Ze krimpt in elkaar van narigheid en ze zou zo wel door de grond willen zakken, zodat niemand haar meer zag. „De meisjes, die er niets mee te maken hebben, verlaten het lokaal!” zegt juf deftig. „Alleen Marijke en Jo wil ik nog even hier houden!” Vreemd stil is het, nu al die druktemakers de klas uit zijn, maar inde gang is het een lawaai van belang. Ze praten honderd uit over het vreemde geval met het briefje. Dolgraag zouden ze willen weten hoe het af zal lopen, maar dan zullen ze moeten wachten tot morgen. Intussen wil juf alles haarfijn weten. 7 Marijke „Wat is dat nu?” komt juffrouw Does’ stem tussen de andere in. „En heb je er niet om gevraagd?” zegt juf, als ze allebei zijn uitverteld. Marijke krijgt alweer een kleur. „Een beetje”, zegt ze langzaam. „Zo! En vond Jo dat dadelijk goed? Om zoiets vraag je toch niet!” Marijke schuift onrustig heen en weer inde bank. Ze voelt, dat de drie andere meisjes naar haar kijken en het heel gek vinden van het briefje. „Ik, ik kon toch niet mee”, brengt Jo hakkelend uit. „Ik moest dadelijk om half vier thuiskomen, want mijn Moeder moest weg en mijn zusjes ...” De rest van de woorden slikt ze in. Het lijkt net of haar wangen in brand staan. Marijke kijkt haar blij aan. „Dat is een ander geval”, zegt juf, maar dat wist Marijke niet! En toch heeft ze er om gevraagd en dat is niet aardig! Ziezo, nu weet je hoe ik er overdenk. Ik vermoed, dat Marijke s Moeder het met mij eens zal zijn, als ze het hoort. En nu Jo vliegensvlug naar huis, want je Moeder weet niet waar je blijft.” Dat hoeft juf geen tweemaal te zeggen. Met een losse; jas holt ze twee minuten later de straat over. De grote mensen kijken haar na en schudden hun hoofd. Als dat kind niet ziek wordt, zou het een wonder zijn! En gelijk hebben ze! De wind is scherp, het is ook al bijna Kerstmis. De torenklok heeft juist kwart voor vijf geslagen als Marijke de hoek van de straat omgaat. Hè? Ze spert haar ogen nogeens wijd open. Een prachtige auto staat er bij hen voor de deur. Het kan natuurlijk ook voor de buren zijn, maar hoe het komt, ze weet het zelf niet, dadelijk moet ze denken aan het kind! Gonnie’s Vader heeft een mooie auto, maar daar is hij Ze kan zo gauw niet iets bedenken, maar toch zal het wel zoiets zijn. Haar hart klopt nog een beetje sneller, als ze vlak voor de mooie glanzende auto staat. Ze wipt even op haar tenen om inde auto te kunnen zien. Allemaal fluwelen kussens! Schitterend gewoon! Als zij nu ook eens meemocht; enig zou dat zijn! En Vader en Moeder natuurlijk ook. Maar nu staat ze nog steeds bij die auto te kijken en ze moet naar binnen. Als ze maar niet zo heel erg deftig zijn! Ze rammelt net als anders aan de brievenbus. Dom, want ze heeft een sleutel bij zich. Moeder begroet haar: „Kind, wat ben je laat. Ik dacht, dat we een grote dochter hadden die voor de thee zou zorgen!” Moeder schudt haar hoofd. „Is ze er?” fluistert Marijke, en ze wijst naar de kapstok waaraan een meisjesmantel en een herenjas hangen. Ze is nog niet uitgevraagd maar Moeder is al bij de kamerdeur. Nu moet ze wel volgen. Wel drie koffers staan er inde gang, ziet ze in het voorbijgaan. Flink duwt ze de deur open. Ze knippert even met haar ogen tegen het felle licht. „Dat wordt dus Gonnie’s vriendinnetje”, zegt dadelijk een vriendelijke mannenstem. Marijke schuift wat verlegen naar voren. ~Ik ben Gonnie’s Vader en jij Marijke zeker? Ik hoop dat je het goed met elkaar kunt vinden. Marijke staat maar wat te kijken. Gonnie weet ook niet wat ze moet zeggen. Ze hebben elkaar een hand gegeven en „dag” gezegd, maar dat is ook alles. Gelukkig, dat Moeder en Gonnie’s Vader wat met elkaar praten, want wat moet je aan zo’n vreemd kind vertellen? mee op reis. Misschien is hij wel vaneen Oom van haar of vaneen ... Ze hebben elkaar natuurlijk wel dadelijk goed bekeken. Anders zouden ze geen echte meisjes zijn. Mooie jurk heeft ze aan, vindt Marijke. En zulke schoenen heeft zij niet eens voor de Zondag. En die armband! Hè, zegt Moeder iets tegen haar? Oh, ja, het huis laten zien, dat wil ze wel! „Ga je mee?” vraagt ze. Als ze uit de kamer zijn, komen vanzelf hun tongen los. „Ik ben een heel klein stukje groter dan jij”, zegt Gonnie. „En ik ben een beetje dikker!” „Zouden we bij elkaar inde klas komen?” „Ik denk van wel.” „Hoe oud ben jij? „Ik elf en jij?" „Ik bijna elf.” „In welke klas zit je?” „Inde vijfde!” „Ik zit ook inde vijfde, dat komt goed uit!” Marijke doet intussen alle deuren open. „Dit is de keuken, dat zie je wel. En hier is de voorkamer!” „Kun jij spelen?” Gonnie wijst op de piano. „Een beetje, en jij?’ „Ook een beetje.” Gonnie kijkt het blad in dat open op de piano staat. „Dat stuk moet ik met Kerst inde kerk zingen!” „Alleen? Wat griezelig! Durf je dat? Alle mensen kijken je aan en als het nu eens fout gaat!” „Oh, maar het gaat natuurlijk goed. De directeur heeft mij er voor uitgezocht. Dan zal ik het wel kunnen. Denk je ook niet? Ik moet ook heel veel studeren, vertelt Marijke trots verder. Vandaag zal ik er niet veel tijd voor hebben, maar dan moet ik het morgen tweemaal zo lang doen!” „Dan zal ik de maat slaan!” zegt Gonnie. Marijke moet ljkw3i daar een beetje om lachen maar ze heeft toch geen zin om er nog meer over te praten, want Gonnie gelooft vast niet dat zij zo goed kan zingen. Maar dan zal ze ’t horen met Kerstmis. Wat zal ze haar best doen! „Het is hier koud, ga je weer mee naar binnen?” „We moeten toch nog naar boven?” „Oh ja! Laten we vast een koffertje meenemen!” stelt Gonnie voor. „Veel te zwaar!” zegt Marijke. „Dat zal mijn Vader straks wel doen.” „Maar ik ben sterk hoor! Kijk maar!” Gonnie pakt de grootste koffer, maar juist gaat de kamerdeur open. „Wacht jij eens jongedame”, komt Moeders stem opeens. „Ik geloof wel dat jij sterk bent, maar zó sterk! Neem deze tas maar en Marijke dat kleine koffertje, dat zal beter gaan.” „Zie je wel!” zegt Marijke. Ze steekt een heel klein puntje van haar tong uit en wipt zonder koffertje naar boven. Moeder roept haar terug. Zonder tegen spreken, maar met een beetje boos gezicht pakt ze het koffertje van Moeder over. „Jouw oren moeten uitgespoten!” zegt Moeder zacht en ze kijkt Marijke strak aan. Vlug glipt Marijke weer naar boven. „Gauw naar beneden komen want Gonnie’s Vader gaat zo dadelijk weer weg!” „Waar gaat je Vader nu naar toe?” vraagt Marijke nieuwsgierig. „Mijn Vader zei, dat je Vader op reiswas en nu is hij hier. Hoe kan dat?” „Vader is gisteren thuisgekomen, maar morgen en overmorgen moet hij weer weg”, zegt Gonnie met een trillende stem. „Kijk eens! Dit is onze kamer. Jij slaapt hier en ik daar. En dit is de kast en dit de wastafel en hier staat nog een kastje!” Marijke praat steeds door. Gonnie zegt maar niets. Nu heeft Marijke toch medelijden met haar. Verbeeld je eens, dat zij het was, die hier stond ineen vreemde kamer. Bij mensen die ze nog nooit gezien had! Ze doet een paar stappen naar voren en slaat haar armen om Gonnie’s hals. „Ik kan het best begrijpen dat je het erg vindt dat je hier bent”, zegt ze zacht. „Zullen we echte vriendinnen worden?” Gonnie doet erg haar best om niet verdrietig te zijn. „Ik vind het fijn bij jullie hoor!” zegt ze flink. „Maar ik was opeens zo kinderachtig. Vertel je het niet aan je Moeder?” „Natuurlijk niet!” Het is anders helemaal niet gek, dat Gonnie niet blij kan zijn, als zij zelf...! Nee, daar wil zij niet meer aan denken. „Ik moet deze koffer even openmaken”, zegt Gonnie, weer gewoon. „Hier zitten mijn jurken in en die kreuken 11 f zo! Samen morrelen ze aan de slootjes tot ze allebei openspringen. Marijke kijkt haar ogen uit. De ene jurk is nog mooier dan de andere. Ze kan niet nalaten even over die mooie blauwe heen te strijken. „Wat zacht hè!” en ze strijkt er nog eens langs. Een ogenblikje later hangen de jurken netjes inde klerenkast. Die van Marijke hangen er vlak naast. Ongemerkt Marijke kijkt haar aan maar ziet dan weer vlug voor zich. Ze doet net of ze niets merkt en stoot vlug de kamerdeur open. duwt zij ze wat verder de kast in, zodat Gonnie er niets van kan zien. ~Ik heb mijn schaatsen ook meegebracht”, vertelt Gonnie en ze bukt zich weer over de koffers. Pappa zei dat het wel eens kon gaan vriezen. ~Daar zijn ze!” Gonnie zucht er van. Ze zaten heel onder inde koffer. „Oh,” Marijke’s mond gaat open van bewondering! „Wat een mooie! Zitten die schoenen er aan geschroefd?” wil ze dadelijk weten. „Ja, eh, wel ... Ik krijg ze overeen poosje!” Die twee op de grond vergeten helemaal dat ze naar beneden moeten. Steeds meer komt er uit de koffer te voorschijn. Een prachtige gele trui met een zelfde soort muts en een mooi bruin rokje komen het laatst voor de dag. „Wat enig!” juicht Marijke, „Voor het ijs zeker?” Ze kijkt er naar met begerige ogen. En die Gonnie doet maar net of alles heel gewoon is! Een naar, kriebelig gevoel kruipt er door Marijke heen. Die Gonnie heeft alles en zij! Geen mooie schaatsen, geen ijstrui, geen muts en lang niet zoveel jurken. Ze is jaloers op Gonnie en héél erg. Ze gooit de trui weer inde koffer en het rokje er boven op. „We moeten naar beneden”, zegt ze, „ruim die rommel straks maar op.” Gonnie kijkt haar verwonderd aan. Wat vreemd doet Marijke opeens! Ze heeft haar toch niets gedaan? Stil loopt ze achter haar de rtap af, en dan kriebelen die nare tranen weer in haar ogen. Wild veegt zij ze weg. Pappa mag niet zien dat ze het toch wel een beetje erg vindt. Ze wil flink zijn maar het is zo moeilijk! Samen rijden ze tot aan de straatweg mee inde auto. Marijke geniet! Nu moesten ze Lottie of Erica eens tegenkomen! Wat zouden die een grote ogen opzetten. Ze veert nogeens lekker terug inde kussens. ~Ik zou wel helemaal mee willen rijden naar je Oma. En jij?” vraagt ze Gonnie. „Dat weet ik niet, maar ze kunnen er nooit af.” Marijke draait de mooie glimmende ijzers met de bruine laarsjes om en om. „Dan gaan we fijn rijden!” verheugt Gonnie zich. Marijke kijkt sip voor zich uit. „Of heb je geen schaatsen?” Veel te vlug naar haar zin zijn ze bij de straatweg gekomen. „Vraag of we nog een eindje mee mogen”, fluistert ze Gonnie in. Maar daar kan niets van komen. „Je Moeder zou ongerust worden. Als het zomer is maken we een fijne tocht”, belooft Gonnie’s Vader en hij doet het portier open. Ongeduldig wacht ze tot Gonnie klaar is met afscheid nemen. „Dag Pap! Dag Pap! Blijft u niet zo lang weg?” roept ze nog als de auto heel langzaam aan het rijden gaat. Ze kijken de mooie glanzende wagen na tot hij om de hoek is verdwenen. Op een drafje gaan ze dan op huis aan. Het begint al donker te worden. Een scherpe Oostenwind blaast door hun kleren. Hè, wat is het koud. „Ik kan niet meer”, hijgt Gonnie na een poosje. Ze puffen van het harde lopen. „Als het nu niet gaat vriezen, weet ik het niet”, zegt Marijke. Gonnie kijkt ook eens naar de lucht. Marijke steekt haar arm door die van Gonnie en als de beste vriendinnen babbelen ze intussen over alles en nog wat. „Op een andere keer! Vanavond doet Marijke het” zegt Moeder beslist. „Ga nog maar een poosje lezen in het boek dat Marijke je gegeven heeft. We zijn zo klaar.” „Als ze toch graag wil helpen, waarom mag ze het dan niet?” moppert Marijke. „Ik heb nog net zoveel werk te maken en zij heeft niets te doen.” „Veel werk maken?” Moeder kijkt haar ongelovig aan. „Waarom kwam je dan niet direct uit school naar huis? Dat hadden we toch afgesproken?” Moeder gaat weer rustig door met afwassen. Marijke krijgt een kleur. Dat akelige van vier uur was ze helemaal vergeten. Maar Moeder vraagt er natuurlijk weer naar. Ze droogt intussen extra vlug de borden af en stapelt ze netjes inde keukenkast. Als ze denkt dat Moeder nu wel niet verder zal vragen, heeft ze het mis. „Vertel eens kind; er was zeker wel iets bijzonders?” Of ze nu wil of niet; Marijke moet wel vertellen. Jo had geen zin en toen kreeg ik het van haar”, zegt X Het is in huis wel wat vreemd nu Gonnie opeens helemaal bij hen hoort. Met Marijke’s Vader is ze dadelijk beste maatjes en Marijke’s Moeder vindt ze een echte schat. Na het eten wil Gonnie ook helpen de vaat af drogen. Maar Moeder wil er niet van horen. ze tenslotte. Ziezo, nu weet Moeder alles. Marijke zucht verlicht. „Vreemd”, zegt Moeder, „wie heeft er nu geen zin om een cadeautje te kopen? „Of moest ze misschien om half vier iets anders doen?” Oh, die Moeder! Het lijkt wel of ze er bij is geweest. Zo precies weet ze alles. „Ja, ze moest dadelijk thuis komen.” „Dacht ik het niet! Maar ik ken ook een meisje dat om half vier thuis moest komen! Ken jij die soms ook?” Als het niet zo vervelend was, zou Marijke moeten lachen. Nu kijkt ze strak voor zich uit. „Hè wat flauw”, pruttelt ze. „Ik wist toch niet dat het zolang zou duren. U wilt ook altijd alles weten. Ik wou net zo graag mee en Jo was helemaal niet blij met het briefje. „En toen heb jij er om gevraagd”, vult Moeder aan. „Hoe weet U dat?” Ik ken mijn meisje langer dan vandaag. Altijd en overal wil ze vooraan staan en ze denkt dat als zij er niet bij is, niets door kan gaan. Als je zelf eens wist hoe lelijk dat staat, dan zou je vast je best doen het te laten. Denk er toch eens om, kind! En iets beloven is niet zo moeilijk, maar het te doen, daar komt het op aan?” Marijke weet niets te zeggen. Ze verkreukelt de theedoek in haar hand. „Hang die doek nu maar op het rekje en ga vlug aan je werk”, zegt Moeder kort. Maar zo kan ze niet weggaan. Ze vliegt op Moeder af en slaat stijf haar armen om Moeders hals. ~U bent toch zo'n schat”, fluistert ze in haar oor. „Ik zal heus mijn best doen.” Moeder trekt zich zachtjes los. ~Ja, Moes!” En dan volgt er weer zo’n stijve omhelzing, zodat Moeder wel driemaal „au” moet roepen om los te komen. Ineen wipje zit ze bij de warme kachel; vingers in haar oren en het jaartallenboekje op haar schoot. Nu moet ze toch heus voortmaken, want de wijzers van de klok lopen maar en het is tijd om naar bed te gaan voor je er erg in hebt. „Ik ben bang dat je dat niet alleen kunt, Marijke. Maar je weet toch wie je helpen kan. Bid er om en je zult zien, dat het dan wel gaat. Beloof je me dat?” XI Gonnie’s Vader heeft het goed gehad en alle andere mensen die zeiden dat het zou gaan vriezen. Het is opeens zo hard gegaan, dat na drie dagen de sloten, vijvers en grachten dicht liggen. Donderdagmiddag hebben alle kinderen ijsvrij. Ze zijn gewoon uitgelaten als de hoofdonderwijzer het inde klassen komt vertellen. Marijke niet het minst. Wat komt het prachtig uit dat ze juist deze middag vrij hebben! Gisteren heeft Vader een paar nieuwe schaatsen voor haar gekocht. Ze zijn haar wel wat tegen gevallen. Het zijn lang niet zulke mooie als van Gonnie. Er zitten ook geen schoenen aan. „Bevallen ze je niet, dan weet ik er wel een ander kind voor,” heeft Vader gezegd. Maar dat bedoelde Marijke niet. Ze weet heel goed, dat ze nog lang niet genoeg gespaard had. En dan schaatsen met schoenen eraan! Vader had net zo goed kunnen zeggen: „Je wacht nog maar tot je zelf al het geld bij elkaar hebt. Dan zullen we wel eens zien.” Toch is dit niet het enige, waardoor het goed uitkomt dat ze deze middag vrij hebben. Verbeeld je dat het Dinsdag was geweest, dan was er van het gaan naar meneer Ten Duin’s huis ook niets gekomen. Wat hebben ze een plan- Gonnie mocht ook mee. Ze vond het enig! Ze is al helemaal gewend op school en bij hen thuis vindt ze het ook niet vreemd meer. Wat heeft die Gonnie het getroffen! Twee dagen op school en dan meteen al feest. Wat hebben ze een pret gehad op meneers verjaardag! De dag was veel te vlug om naar hun zin. s Middags moesten ze weer naar zang, Gonnie ging natuurlijk mee. Ze is na afloop met Guus en Jo naar huis gegaan, want Marijke moest achterblijven om te studeren. Ze kreeg een pluim van de directeur, dat ze zo goed geoefend had. Maar ze moest natuurlijk haar best blijven doen, want het zou nog veel moeilijker worden. Heel even heeft ze eraan gedacht, wat Vader verleden week gezegd heeft. Na die ene keer heeft hij er niet meer over gepraat. Het is toch helemaal niet nodig, dat een ander kind gelijk met haar meeleert. Ze is haast nooit ziek en Opa, nou ja, die zal vast wel komen met Kerstmis. Zo denkt Marijke er over! En Vader, die het erg druk heeft op kantoor en ook ’s avonds veel thuis moet werken, heeft er niet meer naar gevraagd. Ook Moeder heeft er zeker niet meer aan gedacht. Marijke vindt het best. Ze praat thuis maar niet teveel over het zingen, maar ze denkt er des temeer aan. Nu is het Donderdag. Joelend komen de kinderen de school uithollen. De gracht is dadelijk vol met glijdende meisjes en jongens. De kleintjes durven nog niet goed, maar dat zal vlug genoeg wennen. De vier vriendinnen lopen gearmd over de gladde baan. Ze hebben heel wat nen gemaakt voor Kerstmis. Al de meisjes uit de klas zijn iets aan het maken. Er zijn heel leuke dingen bij. Marijke zou er zelf wel iets van willen hebben, maar dat is de bedoeling niet. ruimte nodig. Telkens krijgen ze een stoot van de één of ander. „Ga uit de weg!” wordt er steeds geroepen. Ze blijven lachend lopen, stijf tegen elkaar aangedrukt. Hun wangen gloeien van de pret en de koude. Maar aan het eind van de gracht moeten ze toch van het ijs af. „Zullen we vanmiddag hier wel gaan?” zegt Jo. „Het is op de vijver veel stiller!” „Juist leuk, zo’n bende”, zegt Marijke. „Als Jo graag naar de vijver wil, vind ik het ook best , zegt Gonnie. „Ik weet niet eens waar die is.” „’t Is er veel leuker”, houdt Jo vol „Ze durft zeker niet inde drukte”, doet Marijke minachtend. Jo krijgt een kleur. „De meeste stemmen gelden”, beslist Guus. Het slot is dat ze naar de vijver zullen gaan. Marijke moppert nog wel even na, maar het helpt niet. „Ga dan alleen”, zegt Guus kattig. Het komt heel anders uit dan het viertal denkt. Als Marijke en Gonnie thuiskomen ligt er een brief op Gonnie te wachten. Het is er één uit het ziekenhuis van Gonnie’s Moeder. Gelijk met de hare is er ook één voor Marijke's Moeder gekomen. Met veel moeite kunnen ze de woorden lezen, want op bed schrijven valt niet mee. Met een zucht legt Gonnie de brief neer. „’t Gaat goed met je Moeder, hè?” zegt Marijke’s Moeder opgewekt. Zal ik haar maar heel veel groeten doen?” voegt ze er geheimzinnig achter. „Gaat U er dan nu heen?” vraagt Gonnie ongelovig. „Ja, hoe vind je dat? Je Moeder wilde mij het een en ander zeggen en het is nu mooi weer, dus ga ik maar. En jij mag Zaterdag komen, hè? Je Moeder wil liever niet, dat je er een schoolmiddag voor verzuimt.” Maar dan kijken Marijke en Gonnie elkaar opeens aan. „Er is geen school, Moeder!” roept Marijke uit. „Ijsvrij!” „Dus dan kan Gonnie mee?” vraagt Moeder aarzelend. Of wil ze liever rijden gaan? Dat kun je begrijpen! Ze danst door de kamer heen en ze weet van blijdschap niet wat ze zal doen. „Dan gaan we maar vlug voortmaken. Overeen uur moeten we aan de trein zijn.” Onder het eten babbelen ze heel wat af. Moeder houdt 8 Marijke anders niet van die drukte aan tafel, maar vanmiddag ziet ze wat door de vingers. Ze spreken af dat ze ook nog even naar Gonnie’s Oma zullen gaan. Haar huis staat vlak bij het ziekenhuis en dat kunnen ze niet voorbij lopen. Schaatsen rijden is heerlijk, maar dit is nog veel, veel heerlijker. Marijke is boven op de slaapkamer, als Moeder en Gonnie de deur uitgaan. Ze zingt van „de Mei” en als het liedje uit is, moet ze er zelf om lachen. Het is nog zo koud en ze verlangt nog helemaal niet naar de zomer, „want schaatsenrijden is zo fijn” zingt ze dan weer. Plotseling is het uit met zingen. Ze staat voor de open kast. Hier in deze doos zit Gonnie’s ijstrui en hier hangt dat beeldige rokje. Zonder verder door te denken zet ze de doos uit de kast. De deksel gaat gemakkelijk open. Daar ligt de trui. Wat voelt die zacht en zo warm! Waarom zou zij eigenlijk die trui niet aandoen? Gonnie zal het best goed vinden of eigenlijk hoeft ze er niets van te weten. Voor ze thuis is, ligt de trui weer netjes inde doos. Ineen ogenblikje heeft ze zich verkleed. Het rokje is wat nauw, maar met een beetje geduld krijgt ze het haakje toch wel vast. Nu de muts nog. Voor de spiegel bekijkt ze zich van alle kanten. Ze lacht tegen zichzelf en trekt een leuk springende krulletje nog verder naar voren. Bij zo’n mooi bruin rokje horen ook bruine schoenen. Zou ze, zou ze ook Gonnie’s schaatsen nemen? Anders moet ze op haar zwarte lage schoenen en dat staat afschuwelijk. Ze bedenkt zich niet lang,daar heeft ze ook geen tijd voor. „Ja, ja! Ik kom zo! Hè, waar zijn die nare schaatsen nu?” De bel gaat alweer en een beetje harder dan straks. Gelukkig, daar zijnde schaatsen. Marijke rent de trap af. Lachend doet ze haar vriendinnen open. Marijke doet net of ze het niet hoort. Ze loopt de gang in en pakt haar wanten van de kapstok. Oh wacht, dat zou ze haast vergeten: Ze moet de sleutel nog bij de buren afgeven. Nog even inde spiegel kijken. Ziezo, klaar! „Gaat Gonnie niet mee?” vraagt Guus verwonderd als de deur achter Marijke dichtslaat. Als ze alles weet raadt Guus meteen van wie het mooie ijspakje en de schaatsen zijn. „Niet verder vertellen hoor”, zegt Marijke zacht. Guus kijkt eens naar haar eigen trui en rokje. En naar Jo die gewoon haar mantel aan heeft. Wat steken ze af bij Marijke. Moet je die schaatsen van Jo zien. Ze zijn van haar Moeder geweest toen die klein was. De hare zijn een beetje beter. Jo kijkt van opzij ook nogeens naar Marijke. Hoe durft ze! Ze heeft zelf toch ook wat een leuke trui en een paar splinternieuwe schaatsen. Jo begrijpt er niet veel van. Zij zou geen ogenblikje blij kunnen zijn in die kleren. Marijke schijnt er helemaal geen last van te hebben. Ze lacht maar en haar mond staat geen ogenblikje stil. Maar onder die mooie gele trui, daar kun je niet kijken. Anders hadden Jo en Guus wel anders gedacht. Haar hart bonkt en hamert maar. Daarom is ze zo druk en opgewonden. Ze wil er niet naar luisteren en toch voelt ze het telkens en telkens weer. „Zullen we maar naar de gracht gaan?” probeert ze nog eens. Guus wil er niets van weten en Jo vindt het wel fijn, dat Guus „nee” zegt. Ze kan helemaal nog niet zo goed rijden. Het is eigenlijk maar een beetje krabbelen en dan op die drukke gracht, daar moet ze niets van hebben. Oh, „Wat zie jij er mooi uit! Daar heb je nooit iets van verteld?” roept Guus. wat valt het Jo tegen als ze bij de vijver komen. Het krioelt er van krabbelende en schaatsende kinderen. Enkele grote mensen zijn er ook aan het rijden. Kon ik het maar zo, denkt Jo, en ze kijkt vol spanning de schaatsenrijders na. „Begin jij niet?” Marijke port Jo aan. Guus zit al in het gras. Ze is al druk bezig met haar schaats. Ze zucht en steunt en wurmt en krijgt het er warm van. „Zou het gras niet afgeven?” vraagt Marijke secuur. „Til je rok op,” raadt Guus haar. Daar zitten ze met hun drieën aan de kant. „Waar moet ik nu met mijn schoenen naar toe!” roept Marijke verschrikt. Daar heeft ze nog geen ogenblik aan gedacht. Hoe zou Gonnie het doen? „Hier onder de struiken?” oppert Guus. Dat is een idee! Niemand ziet er zo iets van. Marijke tuurt. Nee, niemand die daar erg in heeft. Na een poosje tobben, hebben ze toch de schaatsen onder. Het rijden gaat eerst nog wat vreemd, maar het wordt steeds beter. Een paar maal vallen hoort er nu eenmaal bij. Guus en Jo geven er niet veel om en ze staan lachend weer op. Als het Marijke overkomt, krabbelt ze met een benauwd gezicht weer overeind en bekijkt zich aan alle kanten. Het wit op de rok slaat ze er af en Guus en Jo moeten goed kijken of ze geen vuiltje zien. De middag gaat veel te vlug naar hun zin voorbij. Al drie maal heeft Marijke gevraagd hoe laat het was. Nu is het kwart voor vier. Marijke en Guus denken er niet aan om naar huis te gaan. Jo wil ook flink zijn, maar ze heeft het zo koud. Dolgraag zou ze even lekker dicht bij de kachel kruipen en dan maar weer opnieuw beginnen. „Jij kijkt meer dan je rijdt,” roept Guus in het voorbijgaan. Ze wachten op Marijke. „Kijk eens, wat een mensen er staan te kijken. Hè, daar heb je Gonnie ook met Marijke’s moeder! ’ Guus wijst, en zwaait met haar arm. Nu heeft Gonnie hen ook inde gaten en mevrouw van Bemmel zwaait ook terug. Marijke heeft nog helemaal geen erg gehad. Ze probeert een heel mooie bocht te maken. Knars, daar staat ze stil. Pfff. Wat heeft ze het warm! „Marijke, je Moeder en Gonnie!” roept Guus. Oh wee, dat is waar ook. Daar hebben Guus en Jo geen ogenblik aan gedacht. De ijstrui en de schaatsen! Oh, nu hebben ze toch medelijden met Marijke. Die twee daar aan de kant hebben het natuurlijk allang gezien! Ze hoeft niet meer weg te kruipen of stilletjes van het ijs te verdwijnen. Wat moet ze beginnen! „Niks erg hoor!” zegt Marijke onverschillig en ze haalt haar schouders op. Maar met kloppende harten rijden ze met z’n drieën naar de kant. Guus en Jo hebben het gevoel of ze er ook schuld aan hebben. „Je gaat dadelijk mee naar huis, Marijke!” is het eerste wat haar Moeder zegt. „Dag Guus, dag Jo! Blijven jullie gerust nog maar wat hier!” Jo en Guus wisselen een blik en rijden stilletjes weer naar het midden van de baan. Guus moet heel even achterom zien, maar ze maakt zo’n rare draai, dat ze, bom, op het ijs ligt. Lachend krabbelt ze weer overeind. Ze wil niet laten merken, dat ze Met een kras over het ijs staat ze een eindje verder stil. „Zullen we nogeens met ons drieën? Dan mag jij in het midden.” zich aardig pijn heeft gedaan. Schuw kijkt ze naar de kant. Die hebben het vast gezien! Gonnie maakt van haar handen een trompet en roept: „Heb je je zeer gedaan?” Guus zwaait wild haar krullebol heen en weer en zwaait met haar arm. Zo heeft ze net gezien, dat Marijke bezig was haar schoenen uitte trekken. Die zal een lekker standje krijgen, boeh! „Gonnie was helemaal niet boos, geloof ik”, zegt Jo als ze nog even naar de andere rijders staan te kijken. „Maar haar Moeder wel, oei!” Guus trekt, als ze dat zegt, zo’n grappig angstig gezicht, dat Jo erom moet lachen. „Eerlijk gezegd is Marijke een groot nest, vind je ook niet?” „Ik geloof wel, dat ze rijk is, denk je ook niet?” „Natuurlijk! En geen broertjes en zusjes, dat scheelt ook!” Jo zucht er van. Ze moet opeens aan thuis denken. Daar zijn ze met z’n vijven en Vader verdient niet zo veel en alles is zo duur. En als Vader nu ziek wordt, weet ze het helemaal niet meer. Hij was vanmorgen heel niet goed, maar toch zette hij door. En dan straks de kranten nog wegbrengen ... „Hè, ik krijg het koud!” Ze bibbert opeens. „Zullen we maar gaan?” zegt Guus. Eerst kijken ze allebei nog even naar de kant. Daar lopen ze. Marijke’s moeder in het midden en Gonnie en Marijke links en rechts. Guus en Jo krabbelen weer weg. Toch is het plezier er af. Hoe dat komt weten ze zelf niet. Een kwartiertje later binden ze ook hun schaatsen los. Hun benen voelen stijf en raar. Maar wat hindert dat? Ze kunnen even goed nog wel op een drafje lopen, want daar wordt je zo heerlijk warm van. „Een beetje wel!” geeft Jo toe. „Als ze niet zo opschept. Gonnie vind ik een echt leuk kind.” XII De volgende middag mag Marijke niet gaan rijden. Ze hoeft niet in huis te blijven, maar wat zal ze buiten doen als ze aan de kant moet staan kijken! Moeder is het daar niet mee eens. „’t Is gezond weer, dus ik zou maar een poosje gaan spelen. En laat me nu alsjeblieft niet de hele middag tegen een boos gezicht aankijken, het is mijn schuld toch niet?” Nee, dat weet Marijke ook wel. Het vreemde is, dat Gonnie niet boos op haar is. Ze vindt het helemaal niet erg, dat van gisteren. Ze lacht er zelfs eens beetje om. Maar Vader en Moeder! Boos waren ze eigenlijk niet, maar dat andere, dat is nog veel erger: Verdrietig waren ze! Waarom eigenlijk, dat kan Marijke niet goed begrijpen. Of beter gezegd: ze wil het niet begrijpen! Dat Vader en Moeder het nu zo erg vinden als zij netjes wil zijn! Moeder zei laatst zelf hoe prettig ze het vond dat Marijke zo van netheid hield. Maar dat andere is toch wel wat anders. Marijke krijgt het er benauwd van als ze terugdenkt aan wat Vader en Moeder gezegd hebben. Moeder had het alweer over bidden. Zou dat werkelijk zoveel helpen? Ze heeft Moeder beloofd dat ze het heus zou doen in het vervolg. Maar zoiets is Marijke meestal gauw vergeten. „Ik vind het helemaal niet aardig van je, dat je niet met Gonnie mee wilde gaan”, zegt Moeder teleurgesteld en ze legt haar werk neer om een kopje thee in te schenken. „Ze kan het postkantoor best alleen vinden. We komen er iedere dag langs!” Marijke buigt zich weer over haar sommen en het lijkt of er niemand zo hard werkt als zij. „Maar het is toch veel gezelliger samen? Door jouw schuld kan ze vanmiddag ook geen schaatsen rijden!” „Waarom niet?” „Dat weet je best. Wil je nog thee?” Moeder neemt Marijke’s kopje weg en nu Moeder zo dicht bij haar is, zou ze wel even haar wang tegen Moeders jurk willen leggen en zeggen: „Ik weet het wel, het is mijn schuld!” Maar ze zegt niets. Moeder heeft er helemaal geen erg in. Ze gaat verder: „Alleen rijden daar is niet veel aan en nu Guus haar tante jarig is en Jo ook niet mee kan, heeft ze niemand om mee te gaan. Nee, je valt me erg tegen!” Moeder zet het kopje voor Marijke neer en gaat weer tegenover haar zitten. Het blijft een poosje stil inde kamer. „Gonnie blijft lang weg”, zegt Marijke en ze kijkt alweer naar de klok. Misschien is ze even naar de gracht gegaan!” „Welnee, ze zou dadelijk terugkomen als ze de brief gepost had. Ze wilde eerst haar werk maken en dan aan het kleedje borduren, voor Oma’s verjaardag.” Moeder kijkt het raam uit. Het haakwerk ligt in haar schoot. Het begint al donker te worden. En wat was het akelig toen ze tegen Gonnie moest zeggen dat ze er spijt van had en of ze niet meer boos wilde zijn! Gonnie was niet kwaad. Ze kreeg zelf ook een kleur toen Marijke het zei. Een fijne meid, die Gonnie! „Bederf je ogen niet Marijke, jij kan ook niet meer zien. Doe het licht maar aan.” „Hè, zie ik dat goed?” Moeder kijkt nogeens de straat in. „Wat! Marijke is dadelijk van haar stoel opgesprongen. „Pas op de gordijnen, nieuwsgierig aagje!” „Maar wie zag U dan?” „Ik dacht dat het Jo en Gonnie waren, maar ik kan me vergissen.” „ t Is Jo vast niet geweest, want ze moest dadelijk naar huis!” Marijke schuift weer aan de tafel. „Als het Gonnie geweest was, zou ze nu al thuis zijn”, zegt ze tussen twee slokjes koude thee door. Daar is de krant. Laat vandaag. Haal hem eens Marijke! Dan kan ik net nog even lezen voor ik aan het eten begin. Vader zou laat thuis komen vandaag. Nu wordt het weer stil inde kamer. Af en toe ritselt de krant of krast Marijke s pen over het papier. Eindelijk! Daar gaat de bel. Marijke holt naar voren. „Wat ben je lang weggebleven”, begroet ze Gonnie. „Is je Moeder boos?” vraagt Gonnie verschrikt. Met een kloppend hartje gaat ze naar binnen. Haar wangen zijn rood en haar haren slingeren om haar hoofd. „Zo kind, verdwaald?” zegt Moeder opgewekt. „Kom even dicht bij de kachel zitten. Je zult het wel koud hebben!” „Helemaal niet mevrouw. Ik heb, U zult het wel gek vinden, maar ik heb. Gonnie zoekt naar woorden. Marijke kan niet langer haar mond houden. Ze weet heel goed, dat Moeder zo n hekel heeft aan dat gevraag, maar ze heeft het er uit geflapt, zonder erg: „Ben jij met Jo hier inde straat geweest?” „Nee ik niet, maar Moeder dacht het!” Nu krijgt Gonnie weer moed. „Vindt U het niet erg mevrouw?” Het was zo zielig voor Jo, alleen inde koude!” Moeder kijkt Gonnie verwonderd aan. En dan is Gonnie opeens helemaal niet verlegen meer. Marijke zit met open mond te luisteren en ze bekijkt Gonnie of ze haar voor het eerst ziet. „Heb jij met kranten gelopen?” vraagt ze ongelovig, als Gonnie is uitverteld. Arme Gonnie! Ze krijgt nog meer kleur, want zo akelig als Marijke dat zei! Gelukkig zijn Marijke en Gonnie niet samen inde kamer. Moeder is er ook nog, en als je naar haar gezicht kijkt, zou je menen, dat ze aan iets heels prettigs denkt. „Dat is aardig van je, Gonnie” zegt ze, en ze legt haar hand op Gonnie’s arm. Die arme Jo. Kon niemand anders haar bij het rondbrengen van die kranten helpen? Wat heerlijk dat je haar net tegenkwam. Is haar Vader erg ziek? Daar kan Gonnie niet helemaal antwoord op geven. Ze weet alleen, dat Jo de kranten rond moest brengen. „En we konden al die namen niet goed lezen en het werd al zo donker! We zullen het vast weleens verkeerd gedaan hebben.” .Maar ons heb je niet overgeslagen, krantenvrouw!” Moeder lacht. „Wat zal jij een trek hebben van die buitenlucht en dat harde werken. Ik ga maar eens vlug naar de keuken, anders hebben we overeen uur nog niets op tafel!” Het werd een vrolijke avond. „Heb je ons toch gezien?” Gonnie kijkt Marijke verrast aan. Aan tafel vertelde Moeder aan Vader hoe fijn Gonnie, Jo geholpen had. "Ik ben trots op mijn pleegdochter en jij Moeder? Nu is morgen Marijke zeker aan de beurt?” Vader trekt Marijke plagend aan een krul maar ze kijkt lang niet vrolijk. Moeten ze daar nu zo n drukte over maken? Was ze maar doorgelopen toen ze Jo zag! Nu moet zij morgen helpen, dat zul je zien. Bah, wat een werk! Kranten rondbrengen! Ook erg als de mensen een paar dagen de krant niet krijgen! Ze gooit ze net zo lief allemaal inde sloot. Marijke pakt haar vork weer op en ze werkt met kleine hapjes het restje eten naar binnen. ~Jij denkt aan niet veel goeds?” raadt Moeder, „een gezicht van drie dagen slecht weer!” Nu moet Marijke wel lachen, of ze wil of niet. „Zo mag ik het zien”, zegt Vader vrolijk. Zo mag ik het zien, en hij tikt haar tegen de wang. Dus dat is dan afgesproken, hè?” „Dan doen we het met ons vieren”, zegt Gonnie vlug. „Nog beter! Des te eerder zijn jullie klaar.” Nu durft Marijke niet langer een pruilgezicht te zetten. Misschien is Jo’s Vader morgen weer beter of doet een ander het wel, maakt ze zich wijs. Het is nog lang geen morgen en dan zullen ze wel verder zien. Jo zette grote ogen op: „U?” „Vind je dat zo gek?” Opeens kon Jo niet meer eten. „Nee hoor”, zei ze na een poos, „ik doe het wel alleen of missschien helpt Gonnie wel weer.” Jo kreeg een kleur toen ze dat zei. Hoe durfde ze er eigenlijk aan denken. Dat Gonnie het één keer gedaan had, daarom hoefde ze het nu weer niet te doen. „Dat kun je niet van zo’n meisje verlangen Jo”, zei Moeder bestraffend. „Ik vraag er ook niet om, maar als ze het uit zich zelf zegt!” hield Jo toch nog vol. „En wie moet er, als U meegaat op de kleintjes letten en op Vader?” „De kinderen zal ik maar bij onze buurvrouw brengen en Vader past wel op zich zelf. Zo erg is het nu ook niet met hem.” Maar Moeder hoefde ’s middags niet mee. XIII Het gaat heel anders dan Marijke heeft gehoopt. Jo’s Vader blijft langer dan een week ziek. Er is geen ander om de kranten weg te brengen, dus moet Jo het wel doen. Verbeeld je: Jo’s Moeder zei de volgende morgen onder het eten: „Zeg Jo, ik heb er nog eens over nagedacht, maar ik vind het geen werk voor jou om al die kranten rond te brengen. Ik help vanmiddag!” De vier vriendinnen brachten netjes de kranten rond en ze hebben maar één adres overgeslagen. Toen is die meneer er één bij Jo thuis komen halen en hij was helemaal niet boos. „Dat kan de beste gebeuren”, zei hij, toen Moeder vertelde dat Vader ziek was en de vier meisjes zijn werk gedaan hadden. Een hele week hebben ze het volgehouden. Ze kregen er zelfs schik in, die vier. ledere dag waren ze eerder klaar. Maar nu hoeven ze het niet meer te doen. Maandag is Jo’s Vader weer aan het werk gegaan. Zelfs Marijke vindt het jammer, dat het voorbij is. Het geeft je zo’n blij en prettig gevoel, als je een werkje dat erg nodig is, gedaan hebt. Het ijs is ook allang weer weg en nu is het net of ze veel tijd overhouden. Alleen vandaag niet. Het is Woensdag en ze hebben weer zang. Marijke heeft elke dag trouw gestudeerd en ze voelt zelf dat het hoe langer hoe beter gaat. ledere week opnieuw verlangt ze weer naar het ogenblik, dat ze alleen voor meneer het „Ere zij God” mag zingen. Ze krijgt steeds een pluim dat ze zo flink haar best heeft gedaan en daardoor studeert ze steeds langer. Toch is ze vandaag niet in haar schik. Haar wangen, die anders zo’n gezellig rood kleurtje hebben, zien wat bleek en haar ogen, die zo schitteren kunnen, staan vreemd en lijken helemaal niet de ogen van Marijke. Soms heeft ze het zo koud, dat ze wel drie mantels over elkaar zou willen aantrekken en dan zou ze ook nog heel dicht bij de kachel gaan zitten, maar daar weet Moeder niets van. Marijke doet erg haar best om zo gewoon mogelijk te doen. Want als Moeder merkt dat ze niet lekker is, mag ze vast niet naar zang. Och, daar heb je het al! „Toe kind, zeg toch eens wat! Scheelt er wat aan?” Moeders stem klinkt bezorgd. Marijke kijkt verschrikt op. „Och welnee”, zegt ze een beetje kribbig. Wat hoofdpijn, anders niet!” „Zou je niet liever thuisblijven? Nu dat koude eind weer lopen! ’t Zal zonder jou toch ook wel gaan?” Oh wee, dat heeft Moeder mis gedacht. „En ik moet toch zingen!” stuift ze op. „Ik heb toch niets!” Moeder zegt verder niets meer. Ze praat vriendelijk tegen Gonnie. „Wat blijf jij daar staan Gon? Je kunt best even gaan zitten, zo laat is het nog niet.” Gonnie was verlegen bij de tafel blijven staan, maar nu valt ze toch op een stoel neer. Gelukkig, mevrouw vraagt niet verder. Zij weet wel beter dat Marijke niet alleen hoofdpijn heeft. Maar klikken wil ze niet. „Sta niet stil onderweg!” roept Moeder Marijke na als ze al bijna op de hoek van de straat is. Juist komen Jo en Guus er aan. Ze is onderweg zo stil, dat die twee er erg in hebben. „Wat heb jij?” valt Guus plotseling uit. „Je zegt geen boe of bah!” „Gaat het jou wat aan? ’ zegt ze kribbig terug. Maar Gonnie sust: „Toe, doe niet zo flauw Marijke! Je kunt toch wel zeggen dat je niet lekker bent? Ze had veel beter thuis kunnen blijven, vinden jullie ook niet?” Oh, dat is wat anders! Nu kunnen ze wel begrijpen, dat ze niet veel zin heeft. „Wat heb je? Griep misschien? Dat heeft mijn Vader ook gehad”, zegt Jo. „Ben je nou! schrikt Marijke. „Morgen ben ik weer beter! Maar dat heeft ze toch helemaal mis. ’s Avonds gaat ze uit zich zelf vroeg naar bed. Moeder brengt haar een kop warme anijsmelk. Zo lekker als ze het anders vind, zo akelig smaakt het nu. Met een vies gezicht geeft ze Moeder het kopje terug. „Kom, wees flink”, dringt Moeder aan. „Ben ik dan morgen weer beter?” „Wie weet!” Moeder moet er heus om lachen, zo benauwd als ze dat vraagt. „Zo, en nu lekker diep er onder en fijn gaan slapen, daar knap je een stuk van op.” Maarde volgende dag is er geen denken aan, dat ze naar school kan gaan. Ze heeft natuurlijk geprobeerd om op te staan, maar ze zou gevallen zijn als Moeder haar niet gegrepen had. „Nu zie je toch wel dat het niet gaat! Duik er maar lekker weer in.” Met een ongelukkig gezicht ligt ze even later rond te kijken. Moeder maakt de kamer aan kant. „Adsjie, adsjie!” Marijke niest vier, vijf maal achter elkaar. „Je hebt een flinke kou te pakken. Diep er onder blijven, dat is het enige.” Ze trekt onder de dekens een lelijk gezicht. „Laat Gonnie straks voor ze weggaat even boven komen Moeder?” vraagt ze dan lief. „Dat moest maar niet, want als zij het ook te pakken krijgt, hebben we twee zieken.” „Ziek, ziek, ik ben niet ziek!” „Nee, gezond!” zegt Moeder lachend. „Ze komt heus wel eens naar je kijken, maar nu is het helemaal niet nodig. Ze moet vannacht ook maar op de logeerkamer slapen. Marijke geeft geen antwoord. Ze heeft er helemaal geen zin in. Maar dit moet ze toch even vragen. „De dokter hoeft toch niet te komen, hè Moeder?” „We zullen het een dag aanzien. Maak je anders maar niet van streek. De dokter eet je niet op!” Maarde dokter stopt je misschien wel één of twee weken in bed en volgende week Woensdag moet ze weer beter zijn. Oh, en nu kan ze een hele week niet studeren! Hoe moet dat nu? Ze zegt er maar niets van tegen Moeder, want die begrijpt het toch niet. En als ze nu eens niet beter is met Kerstmis! Wat dan? De volgende dag is ze nog niets opgeknapt en als de dokter is geweest, kijkt ze lang niet vrolijk. „Nu heb je het gehoord, hé juffertje Ongeduld?”, zo komt Moeder weer boven als ze de dokter heeft uitgelaten. Een paar dagen je gemak houden en niet je bed uit! Maar Marijke vindt het helemaal niet leuk. Drie dagen in bed en misschien nog drie dagen inde kamer, dan kan ze net niet naar zang. 9 Marijke „Oh vreselijk, wat een gezicht zet jij”, zegt Moeder vrolijk. „Doe nu maar niet of jij het zo verschrikkelijk slecht hebt!” Dan kijkt Moeder weer ernstig. „Denk eens aan de kinderen, die weken, ja maanden achtereen moeten blijven liggen. Ik wed dat die vrolijker zijn dan jij. Kom wees een flinke meid en lach eens. Het is gelukkig nog geen repetitietijd op school, daar bof je bij!” Repetitietijd! Wie denkt daar nu aan! Sommen heeft ze al genoeg gemaakt en taalwerk ook. Nee, dat andere is het ergste! En dan kan ze het niet langer voor zich houden: „Maar Woensdag wil ik beter zijn, ik wil het!” Als ze niet in bed had gelegen, dan zou ze gestampvoet hebben. Nu schudt het bed ervan heen en weer en haar krullen dansen op en neer. „Ik kan best begrijpen, dat jij naar zang wilt, maar dat je het op zo’n manier zegt.” Moeder komt even op het randje van het bed zitten en kijkt Marijke diep inde ogen. „Je bent natuurlijk bang dat het met Kerstmis niet goed zal gaan, dat de mensen het niet mooi genoeg zullen vinden. Zeg eens eerlijk?” Marijke knikt heftig van ja en de tranen springen in haar ogen. Moeder legt haar hand op Marijke’s schouder. „Maar al vinden de mensen het niet goed klinken, daarom kan de Heer inde Hemel het wel mooi vinden.” Verwonderd kijkt Marijke Moeder aan. „Ik heb het je al eerder gezegd. Het gaat erom hoe of we zingen, met ons hart er bij of alleen met onze stem. Ter ere van Godin de Hemel of voor ons zelf. Begrijp je het een beetje? Voor Hem zing je toch op Zijn feest. En of je nu wat te hoog of te laag zingt, dat hindert niet. Als je hart maar meezingt dan is het goed!” Als Moeder heel zacht over haar voorhoofd strijkt, kan ze het niet langer meer uithouden. „Maar vrouwtje, wat is er dan toch? Moeder stem klinkt zo lief en bezorgd, dat de tranen hoe langer hoe harder gaan stromen. „Kun je het dan helemaal niet zeggen?” vraagt Moeder zacht alsof ze een klein kindje is. „Huil maar eens goed uit! Daar zal je van opknappen.” Onderhand strelen Moeders handen haar hele gezicht. Eindelijk houdt het snikken „Bid je nog wel altijd?” vraagt Moeder zacht aan haar oor. „Nee, ik bedoel niet even je ogen dicht doen en een paar woorden zeggen, dat zal je zo gauw niet vergeten. Maar echt met je hartje?” Of ze Moeder begrijpt, nou! Ze durft haar niet aanzien. „Zullen we het dan samen doen, net als toen je klein was??” Bedoelt Moeder nu meteen, zomaar midden op de dag om elf uur, zonder dat je gaat eten of slapen? „Vind je dat zo vreemd? We mogen toch altijd bidden, of het nu morgen, middag of avond is? Dat weet je toch ook wel? Marijke knikt verlegen. Aarzelend komen haar handen onder het dek vandaan. Moeder neemt die kleine handjes in haar grote hand. Moeders stem klinkt heel zacht en toch kan Marijke alle woorden verstaan en het lijkt net of ze zelf alles meezegt. Moeder bidt voor alle mensen, voor de gezonden en de Marijke heeft stilletjes geluisterd. Ze weet best wat Moeder bedoelt, maar dat is zo vreselijk moeilijk. Ze had ook nog zo graag overeen nieuwe jurk gepraat, maar nu durft ze helemaal niet meer. Wild draait ze haar hoofd naar de muur en ze knijpt haar lippen op elkaar. Ze wil niet huilen, maar oh, die nare tranen prikken toch zo. zieken, voor de kinderen en voor de groten. En als Moeder dan ook nog alleen voor Marijke bidt, dan is het net of haar stem zo vreemd klinkt. Marijke knijpt haar ogen nog stijver dicht. Als Moeder amen gezegd heeft, durft Marijke haar niet goed aan te kijken. Moeder ziet het wel. Ze ziet ook, dat haar gezichtje niet donker meer staat. Daar is Moeder o zo blij om. „Kom, nu ga ik weer eens naar beneden. De kabouters zullen heus het werk niet afgemaakt hebben. Ik zal voor jou een lekkere kop chocolade maken met dik schuim er op. Geen trek? Zie je wel, je bent nog lang niet beter. Weet je wat? Ik zal alles voor je bewaren tot je weer overal zin in hebt.” „Dan eet je alles achter elkaar op, wat zal je dan dik worden! Lachend steekt Moeder haar hoofd nogeens om de kamerdeur. Tingelingeling, tingelingeling! Daar gaat de bel. Natuurlijk de bakker. Op haar pantoffels slipt Moeder de trap af. Marijke luistert naar al die geluidjes van beneden en van de straat. De bakker zijn mand slaat open en dicht en daar is de melkboer ook. De bussen rammelen al vanuit de verte. Marijke ligt in bed en ze luistert en luistert maar. Ze hoort niet alleen de bakker en de melkboer; en Moeder die door het huis loopt. Diep in haar zingt een stemmetje, zo zacht, zo zacht. Marijke kan het haast niet verstaan, maar toch is het er en het wordt hoe langer hoe duidelijker. Het lijkt net of ze die woorden nog nooit heeft gehoord en ze zingt ze toch alle dagen. Ere zij God, ere zij God, vrede op aarde, inde mensen een welbehagen ... Er is bijna een week voorbij gegaan. Marijke mag weer op. Ze moet nog wel inde kamer blijven maar het ergste is toch voorbij. Nu kan ze fijn lezen en van alles doen waar ze zin in heeft. Vanmiddag heeft Moeder de kachel lekker opgestookt. Het is niet zo erg koud en nu staan de deuren naar de voorkamer open. Moeder zit bij het raam Vaders sokken te stoppen. Het lezen wil niet erg vlotten bij Marijke, toch is het een erg mooi boek. Telkens dwalen haar ogen de kamer rond. Ze is het laatste kwartier wel vijf maal opgestaan. Moeder merkt het wel maar ze zegt niets. Zou het nu nog niet warm genoeg zijn inde voorkamer?” vraagt Marijke voor de zoveelste keer. „Ik heb het helemaal niet koud en ik ben toch ook weer beter?” „Behalve dat je ’s morgens maar één boterham eet inplaats van drie en ’s middags en ’s avonds is het ook maar een hapje voor een zieke poes.” „Nou ja, u hebt toch zelf beloofd, dat ik nu ... ! Toe laat me nu maar gaan!” Bedelend staat ze voor haar Moeder. „Oh jij rakker! Maar niet langer dan tien minuten hoor! Jij denkt dat nu je op bent, je weer alles mag.” Marijke hoort niet eens meer wat Moeder zegt.Ze staat al inde voorkamer en meteen klapt de pianoklep open. Hè wat vreemd als je zo’n tijd niet gezongen hebt! XIV Ere zij Zod inde Hoge. Wat hoog gaat het! Het ging niet één keer verkeerd! Ze heeft het warm gekregen. Haar wangen gloeien. Juist zal ze weer beginnen als ze inde kamer stemmen hoort. Gonnie natuurlijk. Ze kijkt even op. „Ha, die Marijke! Ben je weer beter?” Daar staat Gonnie, Guus en Jo. Guus heeft een grote zak in haar hand. Ze wil de voorkamer al instappen, maar Marijke’s Moeder is haar voor. „Zou je niet eens hier komen Marijke? Je vriendinnen krijg je niet alle dagen op bezoek en voor is het veel te koud. Doen jullie je mantels even uit, dat is veel gezelliger en dan gaande deuren maar dicht. Ik vind het helemaal niet warm en jullie?” Ze lachen en praten maar door elkaar; behalve Marijke. Haar gezicht staat niets vrolijk. „Nee maar, wat wordt jij verwend! Wat een prachtige sinaasappels heb je gekregen! roept Moeder uit. Heb je Guus en Jo al bedankt?” Marijke staat onverschillig bij de tafel. Moeder kijkt haar opmerkzaam aan. „Je maakt je toch niet te druk, hè?” vraagt ze bezorgd. „Ik heb een beker melk voor je klaar staan. Drink die eerst even op. Marijke gehoorzaamt dadelijk maar ze zet een vies gezicht. Ze hoort heel weinig van wat de anderen zeggen. Ze denkt aan heel iets anders. Dat ze juist nu kwamen! Het ging toch zo heerlijk! Nu komt er vandaag niets meer van. „Zeg”, Guus stoot haar eens aan, „weet je wie er nu ook het Ere zij God moet leren zingen?” „Hè, wat?” Ze is gelukkig niet meer verkouden. Ze kucht eens en nog eens. Eerst begint ze te hoog, dan weer te laag. Eindelijk heeft ze de juiste toon. Het gaat goed! Het gaat reuze goed! Ze is het nog niet verleerd. Marijke’s wangen worden nog roder dan ze al zijn. „Wie denk je?” Ze hoort het niet eens. „Waarom, waarom moet dat?” stoot ze uit. „Omdat jij ziek was en het zou wel makkelijk zijn als een ander het ook kende”, zei meneer. „Wat gemeen!” Marijke stampvoet van boosheid. De anderen kijken haar verschrikt aan. „Maar kind berispt Moeder”, dat is toch heel gewoon? We hadden immers af gesproken, dat je het aan meneer zou vragen! Misschien is het heel niet nodig, maar je kunt toch niet weten. „Maar ik heb het. . .”, ze slikt de rest van de zin vlug in. Ze zou zich haast verspreken! De drie meisjes kijken haar verwonderd aan. Zij begrijpen er helemaal niets van. Vooral Gonnie kijkt maar van de een naar de ander. Ze is gisteren niet op zang geweest omdat ze bij haar Grootmoeder op bezoek ging, die jarig was. Maar dat het iets is wat Marijke helemaal niet prettig vindt, kun je zo wel merken. Gelukkig begint Jo vlug over iets anders te vertellen. Ze is meestal niet zo praterig, maar dat haar kleine broertje vanmorgen is weggelopen moeten ze toch even weten. De anderen luisteren aandachtig. Moeder zegt telkens ~oh” en „och , alleen Marijke zegt niets. Waarom ze nu eigenlijk zo boos is, weet ze zelf niet. Ze is immers weer beter en dan mag zij zingen met Kerstmis, dat is vast! Langzaam zakt haar boze bui weer. Als Guus en Jo naar huis gaan, kan ze weer lachen en grapjes maken. Vreemd, dat ze nu opeens weer zo verlangt om naar school te kunnen gaan. Maar het allermeest ziet ze toch uit naar de volgende dagen. Nu kan ze iedere dag weer zingen en Na het eten neemt Vader Gonnie mee om een paar boodschappen te doen. Het is mooi weer. De etalages zijn allemaal prachtig versierd. Het is nu s avonds echt gezellig buiten. Marijke kijkt een beetje sip, maar ze begrijpt natuurlijk best dat er van meegaan geen sprake is. Moeder vindt zelfs dat het voor kinderen die ziek geweest zijn, hoog tijd is om naar bed te gaan. Toch duurt het nog wel even, voordat het zover is. Het is zo stil en rustig inde kamer. Al vier of vijf maal heeft Moeder de krant omgeslagen. Plotseling legt ze hem neer. „Zeg Marijke: Je moet me toch eens vertellen van vanmiddag. Ik begrijp dat niet goed. Je weet wel wat Guus vertelde van zang. Dat je toen zo vreselijk boos werd!” Verschrikt kijkt Marijke op. „Wat, wat bedoelt U?” hakkelt ze. „Kom nou!” Moeder haalt ongelovig haar schouders op. „Hebt U dan niet gehoord wat Guus zei?” „Ja dat wel, maar het was immers niet nodig dat meneer een ander meisje uitzocht, dat was toch al gebeurd? „Ja maar”, begint ze. „Je moet zeggen: nee maar! jij hebt niet gedaan zoals we af gesproken hadden. We dachten dat je zou begrijpen dat het zo beter was. We hebben er niet aan getwijfeld of je het zou doen. Je valt me erg tegen!” „Ja, maar”, wil ze weer beginnen. „Geen ja maar”, zegt Moeder kort. „Je hebt weer veel teveel aan jezelf gedacht. Jij wilde de eerste blijven, niet 'V* waar' Nu kan ze niet anders doen, dan verlegen „ja” knikken het zal steeds beter gaan. Wat zal meneer dan tevreden zijn als het eindelijk weer Woensdag is! Ze durft Moeder niet meer aan te zien. Voor de zoveelste maal heeft ze haar verdriet gedaan. Maar Moeder neemt ook altijd alles zo ernstig. Je mag nooit eens aan jezelf denken. Nooit! Ze kan nu het beste maar naar bed gaan. Als het er op aan komt Moeder een nachtzoen te moeten geven, treuzelt ze nog wel even. „Bent U nog boos?” vraagt ze met haar armen om Moeders hals. Voorzichtig maakt Moeder zich los. „Niet boos, maar verdrietig”, is Moeders antwoord. Gelukkig! Marijke zucht verlicht. ~Dat zegt U zo vaak Moeder”, durft ze te zeggen. „Is verdriet niet zo erg als boos zijn? Kruip nu maar vlug in bed. Kijk eens op de klok!” Andere avonden heeft ze nooit zin om naar boven te gaan. Nu zou ze niet eens graag beneden willen blijven. Moeder, die weer verdrietig is om haar en toch niet boos. Nee, op bed is het toch veel veiliger. Daar hoef je niet te praten. Je kunt er alleen maar denken. Maar dan moeten het wel prettige dingen zijn, anders gaat het van binnen toch weer kriebelen en dan duurt het zolang voordat de slaap komt. Met twee treden tegelijk wipt ze de trap op. Niets leuk om alleen naar bed te gaan. Ze is er al zo aan gewend, dat Gonnie meegaat. Veel gezelliger samen. Het zal nog wel even duren voordat ze komt. Ze moet haar sommen nog afmaken en nu is ze nog niet eens thuis. Toch valt het mee. Marijke ligt nog geen kwartiertje in bed als de buitendeur dicht slaat. Even is er beneden wat gepraat. Ze tilt haar hoofd van het kussen om beter te kunnen luisteren. Daar komt Gonnie warempel al naar boven! Stil, net doen of ze slaapt. Ze hoort hoe Gonnie „Wacht maar meisje! Ik krijg je wel!” „Ha, ha. Kom maar op als je durft!” „Morgen!” belooft Marijke en ze laat zich weer in het kussen vallen. „Zeg Gon”, begint ze na een poosje, „Hoor eens.” „Moet ik bij je komen?” „Ja, toe!” „Wat is er?” „Zeg Gon .. „Vertel dan!” „Ik durf niet.” „Doe niet zo flauw!” „Jij hebt zoveel jurken, hè!” „Wat zou dat?” „Toe luister nou eens .. „Wat doe je raar, als je het niet vlug zegt, ga ik bij je vandaan hoor!” „Ik durf niet”, komt er een benauwd stemmetje onder de dekens vandaan. „Dan zal het wel niet veel bijzonders zijn.” „Mag ik, kan ik, zou die blauwe jurk van jou mij passen?” Hè hè, het is er uit. Gespannen wacht ze op Gonnie’s antwoord. Ze durft haar niet eens aan te zien en ze zou het liefst maar heel diep onder het dek kruipen. „Ik denk het wel!” zegt Gonnie schouderophalend. „Wat wil je daarmee?” op haar tenen de kamer binnen komt. Nu staat ze stil voor het bed. Marijke kan haar lachen haast niet houden. „Oei” schreeuwt Gonnie plotseling aan haar oor en ze trekt Marijke aan haar neus. Als een wild dier schiet ze overeind en zwaait met haar armen inde lucht. Maar Gonnie is al verdwenen, ze trekt lachend haar jurk over het hoofd. „Het is wat gek hoor, maar ik zou het zo graag willen. Begrijp je het nog niet?” „Nee, ik snap er niets van”, zegt Gonnie eerlijk. „Ik zou graag een nieuwe jurk hebben voor Kerstmis met het zingen, snap je, maar Moeder vindt mijn Zondagse nog goed genoeg en nu dacht ik: Die blauwe van jou draag je toch haast nooit, of ik dan ... Vind je het raar? Ja, hè?” „Helemaal niet, maar daar had je niet zo’n drukte over hoeven te maken. Je mag dat ding natuurlijk aan.” „Ja heus?” vraagt Marijke ongelovig. „Als hij je maar past!” „Zal ik hem eens aantrekken?” „Nu? Vind je het niet koud? Je bent pas ziek geweest!” „Ik pas hem hier op bed aan!” „Probeer die groene dan ook maar.” Gonnie komt er meteen mee aandragen. „Leg maar neer”, zegt Marijke verheugd. „Ik kan het alleen wel. Stap jij maar vast in bed.” Maar dat passen is makkelijker gezegd, dan gedaan. Ze wiebelt heen en weer en ze kan haast geen drukkertje vastkrijgen. „Stil eens!” Gonnie tilt haar hoofd van het kussen. „Je Moeder!” waarschuwt ze. „Wat?” Marijke heeft het veel te druk, die heeft nergens erg in. „Je Moeder komt eraan!” Oh, wat moet ze beginnen! ~Onder de dekens!” raadt Gonnie. Ze probeert nog gauw de jurk over haar hoofd te trekken, maar het lukt niet. Nog een paar tellen en Moeder kan binnen komen. Nu moet ze wel doen, wat Gonnie gezegd heeft. Zo voorzichtig als nu is ze nog nooit gaan liggen. Wat erg, die mooie jurk! En die groene hangt ook nog over de stoel. Die moet maar blijven hangen, die kan ze zo gauw niet wegstoppen. Ze trekt de dekens zover over zich heen, dat ze het er benauwd van krijgt. Zo angstig is ze dat Moeder iets van de blauwe jurk zal zien. Meteen is Moeder er al. Ze steekt haar hoofd om de kamerdeur. „Toch geen lezende meisjes op bed? En morgen slaperige witte gezichten?” „Oh nee, mevrouw!” roept Gonnie vlug. „Dan zal ik het licht maar uit doen. Ik moet even wat lapjes zoeken en een paar andere dingen. Maar ik zal wel zo zacht doen dat jullie even goed kunt slapen! Welterusten!” Puffend komt Marijke met haar hoofd onder de dekens uit. Ze ziet een smalle strook licht die vanaf de overloop inde slaapkamer valt. Pff! Wat had ze het benauwd! Dat valt niet mee om zo heel stil te moeten liggen en de jurk is natuurlijk toch nog gekreukeld. Oh oh, wat heeft ze het warm! Als Moeder nu maar gauw naar beneden gaat!” In het bed aan de overkant blijft het ook stil. „Slaap je al?” roept Marijke, want ze moet toch wat zeggen. „Ja bijna”, is het slaperige antwoord. Marijke krijgt het hoe langer hoe warmer en slaap dat ze heeft! Op het laatst vergeet ze helemaal dat ze met een jurk aan in bed ligt en wakker moet blijven. Het licht op de gang brandt nog steeds, en voor Moeder naar beneden gaat, zijnde meisjes al naar dromenland verhuisd. Moeder glimlacht als ze Marijke zo diep onder de dekens ziet liggen. Ze slaat het dek wat terug, een ietsje maar, want Marijke houdt van warmte. Nu kun je alleen het puntje van haar neus zien en een paar blonde krullen. Op haar tenen loopt Moeder de kamer uit. Marijke weer naar school moet, is het afgelopen, dat spreekt vanzelf. Neurieënd gaat Moeder de trap op. De thee en de kopjes schommelen af en toe mee. Voor de trap tikt Moeder op de kamerdeur. Geen antwoord. Dan zomaar naar binnen gaan. In het ene bed begint wat leven te komen. Even rekken, nog eens en nog eens. „Goeie morgen, jongedames, uitgeslapen? Hier heb je vast je kopje thee en dan een twee drie uit bed. Het is al zo laat!” Geeuwend komt Gonnie overeind. Ik zal je lekker in het zonnetje zetten, zo, de gordijnen open! Wat een prachtig weer! Maarde bloemetjes zitten op de ruiten. Nog half slapend kijkt Gonnie de kamer rond. Zou Marijke nu nog niet wakker zijn? Eindelijk komt er ook aan de overkant een beetje beweging. Een geeuw, nogeens, en nogeens. Wat een schrik! Gonnie zet grote ogen op. Daar komen een paar hardblauwe armen boven de dekens uit. XV De volgende dag om kwart voor acht is het nog steeds stil boven. Moeder heeft al een paar maal naar de klok gekeken en aan de trap geluisterd. Het wordt nu toch hoog tijd voor Gonnie om op te staan. Weet je wat? Moeder zal hen nogeens lekker verwennen. Zolang Marijke ziek was, kreeg ze iedere morgen een kopje thee met beschuit op bed en Gonnie voor de gezelligheid ook. Als „Oh!” roept ze verschrikt en ze laat bijna haar kopje vallen. Moeder, bij de wastafel weet niet wat er aan de hand is. Ze kijkt van de een naar de ander. Opeens heeft ze het inde gaten. Verwonderd komt ze wat dichterbij, maar Marijke die nu pas goed wakker wordt, trekt met een vuurrood hoofd haar armen onder dek. „Wat heb jij voor pyama aan?” vraagt Moeder. Ze begrijpt er niets van. Wat een narigheid! Gonnie krijgt ook al een kleur. Hoe zal dat aflopen? Het liefste was zij nu beneden geweest, maar voor wat je samen uitvoert, moet je ook samen het standje ontvangen. Hoor die Marijke nu eens! Ze weet niet hoe ze zich er uit zal redden. „Ik heb, we hebben, die jurk, het mocht van Gonnie en toen ...” Moeder begrijpt er nog steeds niets van. „Kan jij misschien beter vertellen, wat er aan de hand is?” Moeder draait zich om, naar Gonnie. „Ze wilde zo graag die jurk aanpassen”, brengt ze er flink uit. „Wat een gekheid! En hoe kom je met die jurk in bed te liggen? ’t Is mij gewoon een raadsel! Kom vertel eens”, dringt Moeder aan en haar stem klinkt streng. Met stukjes en beetjes komt Moeder alles aan de weet. „Zo, zo. ’t Is prachtig hoor! Kom er dadelijk uit en trek je pyamajasje aan. ’t Is schande!” Gehoorzaam doet ze wat Moeder zegt. „Hier! Je thee zou er koud van worden. Ik kom straks nog weleens bij je terug. En Gonnie, hoever ben jij? Ópschieten hoor!” Als Gonnie en Marijke alleen achterblijven, weten ze geen zijn / „Weet ik het”, is het boze antwoord onder dek vandaan. „Toe zeg het nou eens”, houdt Gonnie vol. „Vraag het zelf als je beneden komt”, raadt ze iets vriéndelijker aan. Gonnie vlucht verschrikt weg. Ze zou vanmorgen haar som nog afmaken en daar heeft ze nu geen tijd meer voor. Misschien straks op het schoolplein. Een beetje angstig komt ze de kamer in. Mevrouw doet gelukkig gewoon. Ze is alleen wat stiller dan anders. Om de paar minuten tuurt Gonnie naar de klok. Op het nippertje glipt ze de deur uit en de som komt ook nog af. Maar of meneer met zulk werk tevreden zal zijn? 10 Marijke van beiden iets te zeggen. Gonnie, voor de spiegel, kamt haar haren. Zo kan ze net Marijke in bed zien liggen. Haar hoofd heeft ze naar de muur gekeerd en de dekens heel hoog opgetrokken. In het voorbijgaan kan Gonnie niet nalaten te vragen: „Zou je Moeder op mij ook boos XVI De post heeft zojuist twee brieven gebracht. Eén met een hele rij vreemde postzegels. Mooie en lelijke. Maar die zegels waren niet het voornaamste. „Van Vader? roept Gonnie met een kleur en ze popelt van ongeduld om de brief open te maken. Terwijl Gonnie de brief leest, ritst Moeder een andere enveloppe open, met maar één postzegel erop en het adres geschreven met een bevende hand. „Van Opa , ziet Marijke dadelijk. „Wat schrijft Opa? wil ze na het lezen van de eerste regel al weten. „Even geduld. Ik begin net , is Moeders antwoord. Poets jij eerst je schoenen maar eens. Ze zien eruit!” Gedwee gaat ze naar de keuken. Roets, roets, vliegt de schuier even langs de neuzen van haar schoenen. Wat zou Opa te schrijven hebben? Hij is toch al verschrikkelijk oud en niet zo erg goed de laatste maanden. Ze gunt zich haast geen tijd om de schoenenkist weer op te bergen, maar als Moeder straks de keuken in komt en de kist staat midden op de grond, dan moet ze er toch bij komen. Ziezo, dat is klaar. Nieuwsgierig gaat ze naar binnen. Dadelijk ziet ze twee vrolijke gezichten. „Vertel jij eerst maar. Moeder knikt Gonnie toe. „Je Vader komt gauw thuis”, raadt Marijke zomaar. „Hoe weet je dat?” „Oh, wat fijn!” Marijke maakt een dansje door de kamer en Gonnie draait met haar mee. „Dan krijg ik lekker een ander vriendje als jij wegbent”, doet Marijke uitgelaten en ze laat een puntje van haar tong zien. „Je Opa zeker. Ha, ha!” Gonnie schatert van het lachen. „Maar ik ben nog niet weg. Moeder komt vlak voor Kerstmis pas naar huis en Vader weet het nog niet precies.” „Dan hebben we allebei een vriendje, een heel aardig vriendje!” Hè, hè, nu is ze bijna uitgetold. „Kind! Wat scheelt je” lacht Moeder. „Het is maar goed, dat jullie vanmorgen op tijd beneden waren, anders was het vast te laat geworden. Kijk maar eens!” „Tijd genoeg, wat jij Gon? Oh Moes, maar hoor eens: Hoe komt Opa hier naar toe? Gaat U hem halen met een auto en mag ik dan mee?” Moeder schudt haar hoofd. „Ik ga zelf niet eens. Een vriend van Opa heeft een auto en die meneer moet morgen hier inde buurt zijn. Dan brengt hij Opa eerst hierheen. „Jammer!” vindt Marijke. Ze had zo gehoopt, dat ze mee mocht. „Echt jammer!” Dan begint ze weer over iets anders te praten. Haar mond staat niet stil vanmorgen: „Wanneer moeten we die kinderen gaan vragen of ze mee willen naar het Kerstfeest? Ik vind het toch wel een beetje gek. Wat moet je tegen die wurmen zeggen?” „Marijke”, zegt Moeder berispend. Dat meisje van de melkboer is minstens even oud als jij en zoiets vraag je „Ik kan door de enveloppe heenlezen. En Opa, Moes?” „Kun je dat ook niet raden?” „Oh, jawel: Opa komt over drie dagen!” „Mis Poes! Morgen al!” heel gewoon. Ik wist niet dat jij zo verlegen was! Ze rommelt wat in haar schooltas en treuzelt weer zolang dat Moeder boos haar kant opkijkt. ~lk zeg het niet meer”, waarschuwt Moeder. „Als jullie telaat komen, is het jullie eigen schuld.” „Ja, maar Gonnie is niet klaar.” „Oh jawel!” Gonnie klapt met een vuurrood hoofd haar schrift dicht. Die akelige sommen daar heeft ze toch altijd zo’n moeite mee! En nu vanmorgen weer repetitie. Ze wil toch zo dolgraag mooie cijfers hebben. Een fijne verrassing voor Pappa en Mamma. Ze duwt de briefjes, die naast haar bordje liggen, haastig in haar schooltas. Misschien kan ze hem straks nog een keertje lezen. De postzegels geeft ze aan de jongens inde klas. Ze vechten er gewoon om! Maar ze weet nog best, wie ze de vorige keer gekregen hebben! Om de beurt, eerlijk is eerlijk! „Je komt bij ons logeren, deze zomer”, zegt Gonnie hartelijk. En dan vraag ik of we ook een dagje met de auto uitgaan. Of misschien kun je wel een poosje mee naar zee, want daar gaan we naar toe. Dat is zo goed voor Moeder, zie je!” „Oh, ja!” Marijke kijkt dromerig voor zich uit. „Vind je het niet leuk?” „Jawel”, zegt Marijke met een kleur en ze buigt zich heel diep over haar wanten, want die moeten morgen afzijn. „Maar ik ken je Moeder helemaal niet.” „Ha ha!” Daar moet Gonnie toch om lachen. „En ik dan, toen ik bij jullie kwam? Jij kent mijn Vader en mij al en ik kon niemand!” „Dat is waar”, geeft Marijke toe. „Toch lijkt het haar erg griezelig.” „Thuis veel praats, maar als het er op aan komt, zo bang als een wezeltje”, zou Moeder zeggen. „Hè, wat?” Marijke kijkt plotseling verschrikt op. XVII Nu kan Gonnie de dagen gaan tellen, voor ze weer naar huis gaat. Ze is natuurlijk erg blij: Moeder weer beter en Vader weer thuis. Maar ze zal toch veel missen. Thuis is ze alleen. Nu heeft ze altijd een vriendinnetje bij zich; als ze naar school gaat, als ze uit school komt, als ze naar bed gaat, als ze wakker wordt. De hele dag door! Ze hebben al plannen gemaakt. „Sliep je al?” vraagt Gonnie lachend. „Als je dan bij ons bent, vraag ik of het bed van de logeerkamer bij mij op de kamer mag staan. Dat is veel gezelliger, vind je ook niet?” „Natuurlijk! Maar het duurt nog wel acht maanden, voor het vacantie is!” „Je kunt ook wel eerder komen! Met Pasen of zo zou ook wel leuk zijn.” „Je doet net of jij de baas bent thuis”, zegt Marijke en ze haalt net een groene draad langs haar mond om die vlugger inde naald te kunnen steken. „Vader en Moeder zullen het juist leuk vinden als je komt! En dan breng je jouw Vader en Moeder en je Opa ook mee.” „En de hond en de kat”, vult Marijke aan, en dan moeten ze allebei toch zo lachen, dat ze haast niet tot bedaren kunnen komen. „Laten we nu ophouden”, smeekt Marijke. „Zo kan ik die akelige draad er helemaal niet inkrijgen!” Ze zucht en peutert en probeert het nogeens en nogeens. Ik doe het niet meer!” Een beetje boos gooit ze haar werkje op de tafel „’t Moet toch af voor morgen?” „Ik vraag lekker of Moeder het doet. Ik ga nu zingen, daar heb ik veel meer zin in!” Ze hebben er geen van beiden erg in dat de deur zachtjes wordt opengedaan en Opa’s hoofd om het hoekje kijkt. „Wel, wel! Wat hebben de dames het druk!” zegt een beverige stem plotseling. ..Hè Opa! U laat ons schrikken. We hebben U niet eens thuis horen komen.” „Hier voel maar eens, dan weet je dat we er zijn!” Opa legt zijn koude handen tegen Marijke’s wang. „Oh bah, wat griezelig!” Marijke springt een eind opzij. ~’t Is bar koud.” Opa kruipt dadelijk in zijn hoekje bij de kachel. „U had hier een paar weken geleden moeten zijn, toen was het hier veel kouder!” vertelt Marijke, als iets bijzonders. „Toen was het bij ons zomer”, zegt Opa lachend. „Dat wist je niet, hè?” Gonnie proest het uit. „Wat hebben jullie een pret!” Moeder komt vrolijk binnen. Haar wangen hebben een rood kleurtje gekregen van de frisse buitenlucht. „Oh mevrouw, Marijke denkt dat het hier alleen koud was een poosje geleden en dat het toen bij Opa zomer I»» was! „Dat zei ik niet!” Marijke stuift op en kondigt dan aan: „Ik ga zingen!” „Eerst een kopje thee, dan wordt je lekker warm van binnen en kun je er beter tegen. Ziezo, heb ik niemand vergeten? Daar knap je van op hè, Opa? „Moeder,” bedelt Marijke, „maakt U mijn handwerk even af? Die akelige draad wilde maar niet inde naald, ’t Is nog maar zo’n heel pietepeuterig stukje en ik moet nog zingen en . . .” „Jullie hebben het toch maar verschrikkelijk druk!” zegt Opa, en hij knipoogt ondeugend naar Moeder. „U meent er niets van en ’t is toch heus waar! Wat jij Gon?” Gonnie knikt ijverig van ja. Ze heeft niet eens tijd om te kijken. Haar wangen zijn vuurrood. Ze meet met haar vinger hoeveel ze nog doen moet. „’t Komt best klaar hoor! stelt Moeder gerust, ’t Is jammer, dat het juist op één dag is, het Kerstfeest van school en de generale repetitie van zang.” „Maar het zingen inde kerk begint pas om zeven uur, omdat het grote koor ook mee moet zingen, Moes!” vertelt Marijke trots. „Fijn dat je toch nog meegaat, morgenavond Gon! Vind je het niet erg jammer, dat je met de Kerstdagen niet meer hier bent? Ik wel, want nu kun je mij ook niet horen zingen.” „Als je niet van plan bent om te zingen, Marijke, maak dan je wanten maar af en huiswerk zal je ook nog wel hebben!” zegt Moeder. „Lekker mis! Lekker mis! Geen huiswerk, want overmorgen krijgen wede rapporten en meteen vacantie. Hoera!” Ze danst lachend de kamer uit. „Zo’n druktemaker!” Opa schudt zijn hoofd. „De wat?” Gonnie kijkt verwonderd op. „Naar de buitendeur”, zegt Moeder nogeens. Dan begrijpt Gonnie het. Wel zesmaal achter elkaar gaat het toe-toet. Ze vliegt naar voren en rukt de deur open. Marijke staat voor het raam inde voorkamer. Ze ziet hoe Gonnie op haar Vader afstormt. Gonnie s gezichtje straalt van blijdschap. Dat is een verrassing! Daar wist niemand iets van. Nu is Moeder ook inde gang. Marijke hoort druk praten. Zij staat achter de gordijnen en kijkt maar naar de mooie auto. Daar mag zij nu van de zomer ook inzitten. Heerlijk! Ze loopt weer terug naar de piano. Zingen kan ze niet meer. Wat moet ze dan gaan doen? Inde kamer heeft ze ook niets. Zo’n vreemde meneer! „Vader is er!” Gonnie staat ineens voor haar. Ze trekt Marijke mee aan haar hand en haar mond staat niet stil. „Vader hoeft helemaal niet meer op reis en overmorgen komt hij me halen en dan halen we samen Moeder naar huis!” Marijke hoort stil alles aan. Als ze langs de gangspiegel komen, wipt ze vlug op haar tenen om te zien of er geen verkeerd krulletje zit. Gonnie s Vader is erg aardig, net als de vorige keer. Hij weet nog precies hoe ze heet. Het duurt niet lang of het lijkt net of Opa, Moeder en zij Gonnie’s Vader al heel lang kennen. „Bent U al een beetje warm, Opa?” vraagt Moeder. „Wilt U de gordijnen even dichttrekken? We doen het licht aan.” „Toetoe-toet!” Er stopt een auto vlak voor de deur. Moet die hier zijn?” Opa kijkt Moeder vragend aan. „Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet”, zegt Moeder vrolijk. „Loop eens vlug naar de buitendeur, Gonnie!” Meneer vertelt over alles wat hij gezien heeft. Maar plotseling, onder het vertellen is het net of hij iets vergeten heeft. Hij grijpt naar zijn hoofd en kijkt links en rechts naast zich op de grond. „Daar bedenk ik wat!” zegt hij met een olijk gezicht, maar ... ? „Zeg jongedames, help me eens zoeken. Ik weet niet meer waar mijn koffertje is. Als ik dat niet heb, kan ik ook niets verklappen.” „Inde auto natuurlijk, Vader! En Gonnie gooit haar handwerkje, waar ze nog steeds aan zit te werken, op tafel. Ja hoor, samen komen ze met het koffertje terug. „Aha, als het nu maar naar de zin is van de dames? Maken jullie het maar eens open!” Dat hoeft Gonnie’s Vader geen twee keer te zeggen. Knip, knip, om beurten springen de sloten open. Het deksel klapt omhoog. Mis, nog niets te zien, alleen een papier. De twee meisjes kijken vragend in het rond. „Haal het er maar af. Ze tillen aan het papier alsof het verschrikkelijk zwaar is. „Hè, alweer papier! U fopt ons zeker”, zegt Gonnie ondeugend; Marijke staat er verlegen naast. „Lees en zoek maar eens goed, er staan namen op de pakjes. Help ook maar mee, Marijke.” „Net Sinterklaas!” roept Gonnie opgetogen en ze haalt een keurig pakje voor de dag. „Mevrouw van Bemind”, leest ze hardop. „Voor mij? Nee, maar!” Moeder begint voorzichtig uitte pakken. De twee meisjes hebben geen geduld om te wachten wat er in het pakje zit. En als er dan voor Opa en Marijke’s Vader ook nog een pakje te voorschijn komt, worden ze werkelijk ongeduldig. Gonnie’s Vader heeft er de grootste pret om. „Precies dezelfde! Wat leuk!” Marijke kijkt dadelijk haar Moeder aan en Opa zegt maar „Wel, wel!” „Oh, Moeder, kijk eens: een jurk, wat een mooie!” „Daar staan ze nu allebei met een mooie rode jurk inde hand. „Het is veel te veel!” zegt Moeder hoofdschuddend. „Zulke jurken heb ik hier nog nooit gezien!” „Ik ook niet!” zegt Gonnie’s Vader. „En daarom heb ik ze maar mee gebracht.” „Nu zijn we tweelingen!” roept Gonnie opgetogen. Gonnies Vader wordt met bedankjes overladen. „Ik ben blij, dat alles zo naar de zin is”, zegt hij met een lachend gezicht. Moeder zoekt de papieren bij elkaar en bekijkt opnieuw haar mooie sjaal. En Opa gaat dadelijk zijn pijp proberen. Vaders pakje blijft op tafel liggen tot hij thuis komt. Dat spreekt vanzelf. Intussen is er op de slaapkamer eendruk gepraat. Marijke heeft het eerst haar jurk aan. Ze wurmt ongeduldig aan de drukkertjes en glipt vlug naar de slaapkamer van Vader en Moeder om zich daar voor de grote spiegel aan alle kanten te bekijken. Als ze zichzelf daar ziet staan, begint haar hart met wilde slagen te kloppen en te bonken. „Prachtig!” zegt ze zachtjes voor zich heen. „Nu heeft ze toch een nieuwe jurk!” Ze krijgt een kleur van blijdschap als ze er aan denkt, hoe haar vriendinnen naar haar zullen kijken. Want deze is natuurlijk veel mooier dan die van Guus. Enig! „Maar nü zijn wij aan de beurt, Marijk! Kijk maar! Wacht even, kijk, voor mij precies zo’n pakje!” Zenuwachtig wikkelen ze het papier eraf. „Ooooooh!” Marijke blijft met haar mond open staan, maar Gonnie heeft meteen haar woorden klaar. Daar komt Gonnie ook aan en lachend bekijken die twee elkaar. „Aardig van je Vader! Zullen we nu naar beneden gaan?” Marijke voelt zich net een echte prinses. Ze struikelt haast omdat ze niet uitkijkt. „Nee maar, wat een deftigheid!” Daar is Vader! Hij trekt juist zijn jas uit en kijkt verrast naar die twee daar in het rood. Marijke vliegt meteen op hem af en vertelt aan één stuk door van al de heerlijkheden van die middag. „En voor U is er ook een pakje, Vader! Toe kijkt U nu eens. Hoe vindt U me?” Ze springt een halve meter achteruit en wacht ongeduldig op Vaders antwoord. „Je bent prachtig hoor! En jij ook!” Vader geeft ze allebei een tikje op hun schouders. „Jullie worden weer knap verwend!” Die avond kan Marijke maar niet in slaap komen. Telkens en telkens moet ze denken aan de heerlijke dagen die komen gaan. Ze ligt op haar rug en kijkt met wijd open ogen de donkerte in. Hoe meer ze aan alles denkt, hoe wakkerder ze wordt. Ze draait zich om en om. Als Moeder voor het naar bed gaan nog even komt kijken, vindt ze haar nog wakker. Moeder schrikt. Ze strijkt haar hand door Marijke’s verwarde krullebol. „Maar kind. Heb je nog heel niet geslapen?” Marijke schudt langzaam haar hoofd in het kussen heen en weer. „Het klopt hier zo, Moeder, voel eens,” huilt ze bijna. ~Oh oh, wat maakt m n meisje zich toch druk. Ik weet wel hoe dat komt!” Marijke is blij dat het zo donker is. Nu kan Moeder haar Ze geeft geen antwoord en laat stilletjes haar hand in Moeders hand wegkruipen. „Nu maar gauw proberen te slapen. Hier, een slokje water!” Heel stil verdwijnt Moeder weer. Marijke zoekt een koel plekje op het kussen en slaapt dan eindelijk in. tenminste niet inde ogen kijken. „Heb ik het goed geraden?” XVIII De handwerkjes zijn op tijd klaar gekomen. Gonnie heeft haar pantoffeltjes zelf afgemaakt en Moeder heeft de laatste steekjes op Marijke’s wanten gedaan. Nu liggen ze samen netjes ingepakt, in het mooiste papier dat er in huis te vinden was. „Kijk eens naar de klok, Marijke!” Moeder komt met een blad vol schone kopjes de kamer in en zoals ze wel verwacht had, ziet ze Marijke voor de spiegel staan. „Zorg toch, dat je op tijd bent en de kinderen niet op je hoeven te wachten. Gonnie is natuurlijk allang klaar! Hoor je wel, daar zijn ze al.” Moeder loopt al naar de gang, maar Gonnie is haar voor. Die wipt met drie treden tegelijk de trap af. Gonnie en de vier kinderen uit de buurt staan even vreemd tegenover elkaar. „Kom maar binnen”, nodigt Moeder vriendelijk, ’t Is zeker wel koud hè?” Verlegen kijken ze om zich heen en knikken af en toe van ja en neen. ’t Is ook zo vreemd allemaal. Ze begrijpen er niet veel van. Ze kennen Marijke wel en mevrouw ook. Maar dat ze nu zomaar mee mogen naar een Kerstfeest en dat zoiets helemaal niets kost, dat hebben ze nog nooit beleefd. Toen Marijke inde melkwinkel een boodschap moest doen, heeft ze het meteen gevraagd. En bij Pieters, waar ze geen winkel hebben, belden ze zo maar aan. Marijke vond het wel gek, maar ze heeft het toch gedaan. Die kinderen wilden wat graag komen. Wie wil er nu niet naar een feest? Daar staan ze nu met een kopje in hun hand. Wat een verschil is het of je buiten bent of binnen. De kachel brandt lekker. Moeder wil precies weten hoe ze heten en Gonnie doet haar best die namen te onthouden. Piet en Annie en . .. „Ik ben klaar”, kondigt Marijke aan. „Gon heb jij de pakjes en de kopjes?” „Jawel juffrouw”, zegt Moeder. „Heb jij weer een knechtje nodig?” Ziezo, daar stappen ze de deur uit. Moeder kijkt hen voor het raam een eindje na. Het is een grappig stel. Op straat komen de tongen los. Annie uit de melkwinkel is een vraagneusje, die van alles weten wil. „We verklappen lekker niets, hè Gon?” plaagt Marijke. „Dat zullen ze straks wel allemaal zien.” Het is ook een echte verrassing als ze het kleine zaaltje binnen stappen. Marijke en Gonnie wisten er al iets van, maarde vier andere kinderen kijken hun ogen uit. Wat gezellig en wat mooi licht is het daar! Overal branden kaarsen en het ruikt er zo lekker naar dennegroen. Mevrouw Ten Duin komt dadelijk op hen af. Ze praat vriendelijk tegen hen en wijst ze waar de kleren kunnen hangen. Op een grote tafel worden de cadeautjes uitgestald. Een andere tafel ligt vol met heerlijkheden. Meneer Ten Duin loopt druk heen en weer. Hij zorgt dat ieder kind een plaatsje krijgt en maakt om beurten met hen een praatje. Na een ogenblikje zijn alle kinderen binnen. Natuurlijk zijn er weer een paar laatkomers. Ze schamen zich erg en schuiven stilletjes op hun plaats. Vol verwachting kijken de kinderen meneer aan. Het is nu zo stil inde zaal dat je wel een muis zou kunnen horen lopen. Meneer begint te vragen, waarom ze eigenlijk dit feest gaan vieren. Verschillende kinderen kijken elkaar aan alsof ze zeggen willen wie weet dat nu niet! Maar, wat zijn ze verwonderd als ze horen dat er werkelijk kinderen zijn die weten waarom het Kerstfeest is. Niet om lekker te eten en te drinken, niet om de Kerstboom en de lichtjes, maar om de Heer Jezus, die zo heel veel jaren geleden uit de Hemel De kinderen die daar nog nooit van gehoord hebben, begrijpen het nu ook niet meteen, maar dat hindert niet. Na het bidden en zingen gaat meneer weer aan het vertellen. En vertellen dat die meester kan! De kinderen luisteren met open monden. Ze lopen met Jozef en Maria mee op de weg van Nazareth naar Bethlehem. Ze helpen zoeken naar een onderdak, maar nergens is een plekje te vinden. Wat hebben ze medelijden met Jozef en Maria die zo moe zijn. Wat een angst, dat ze voor het donker geen plaats vinden. Alweer neen, altijd maar neen. Maar dan, toch een plekje, al is het maar inde stal waar de beesten slapen.Het is er lekker warm en de koude van de nacht kan hun geen kwaad meer doen. Dan wordt het stil. Maar buiten op het veld, wie zijn daar? De herders met hun schapen. Plotseling schrikken ze vreselijk. Een Engel staat bij hun! Wat een licht! De herders slaan hun handen voor het gezicht. „Vrees niet, wees niet bang. Ik kom U een blijde boodschap brengen: De Here Jezus, waar ge al zo lang op gewacht hebt, is geboren in deze nacht! Gij zult Hem vinden, in doeken gewonden, ineen kribbe!” Dat is de boodschap die de Engel aan de herders brengt. Maar nog is dat mooie niet afgelopen. Zie eens: Steeds meer engelen! De herders bedekken hun ogen. Dat heerlijke licht kunnen ze haast niet verdragen. Hoor: de engelen zingen: ~Ere zij Godin de hoge en Vrede op aarde inde mensen een welbehagen.” De herders bedenken zich geen ogenblik. Ze laten hun 11 Marijke gekomen is als een klein kindje en arm geworden is om de mensen rijk te maken. schaapjes alleen en gaan zo vlug ze kunnen naar de stal, waar de Engel hun van verteld heeft. Daar vinden ze Jozef en Maria en het Kindje. De Herders knielen neer en ze aanbidden het Kind, dat niet een gewoon Kind is, maarde zoon van God! .Wat een heerlijke nacht is dat! De Herders denken er niet aan om zomaar stilletjes naar hun schaapjes terug te gaan. Aan iedereen die ze tegenkomen, vertellen ze wat zij gehoord en gezien hebben en wat hun hart zo blij maakt. De stilte van zoeven is verbroken. Stoelen schuiven en alle kinderen schijnen plotseling verkouden geworden. Ze kuchen en snuiten hun neus en ze willen elkaar wat gaan vertellen maar ze weten niet wat. Je kunt aan al die gezichten merken, dat ze het best naar hun zin hebben. En het is zo grappig dat je de flikkerende kaarsjes in eikaars ogen kunt zien! De meisjes mogen om beurten helpen bij het uitdelen. Natuurlijk is Marijke weer haantje de voorste. Jo zit het liefst maar stilletjes in haar hoekje. Laten de anderen hun gang maar gaan. Zij kijkt er wel naar. Ze moet nog steeds denken aan wat meneer verteld heeft. Heerlijk is het dat nu ook de andere kinderen het weten. Ze schrikt als Guus haar aanstoot en de schaal met koekjes voorhoudt. „Lust je niet?" vraagt ze lachend. Jo gaat vlug op haar koekje knabbelen. Begon meneer nu maar weer! Kijk, daar komt hij aan. Hij behoeft niet eens op de lessenaar te tikken. Het wordt vanzelf stil. Na het zingen van Stille Nacht vertelt meneer een verhaal. ’t Gaat over Jan, die een dikke portemonnaie vindt. Heel graag zou hij al het geld willen houden, want ze kunnen Hij durft het haast niet te zeggen, maar eindelijk: een Kerstboom natuurlijk! Niet lang daarna wordt er een Kerstboom gebracht met de versiering er bij en caudeautjes. En ook een brief die Jan voorleest, waarin die meneer het Kerstevangelie heeft opgeschreven. Zo wordt het een echt Kerstfeest. Veel te vlug naar de zin van de kinderen is het feest afgelopen. De cadeautjes worden het laatst van alles uitgedeeld. Wat zijn ze allen in hun schik met die mooie dingen! Maar wie het grootste plezier hebben? De kinderen die al die verrassingen gemaakt hebben. Het is toch veel prettiger om iets weg te geven, dan om iets te krijgen. Wat schitteren al die ogen en wat kijken ze allemaal vrolijk. Maar het is niet voor die ene keer, dat ze elkaar gezien hebben. Meneer vertelt dat hij hen de tweede Zondag in Januari weer verwacht. Hun vriendjes en vriendinnetjes mogen ze meebrengen, zodat de zaal vol wordt. Wat gaan ze blij naar huis toe! Het was een middag, die ze nooit zullen vergeten! Guus en Jo, Gonnie en Marijke lopen net als anders met elkaar naar huis. Nu deze middag geweest is, beginnen ze aan de avond te denken. Vooral Marijke is er vol over. „Ben je niet zenuwachtig?” vraagt Guus. „Het lijkt mij griezelig en al die grote mensen kijken je zo aan!” Marijke lacht en zegt dan, met haar gezicht weer inde het thuis best gebruiken, vooral nu het Kerstfeest zo dicht bij komt. Van alles zou hij wel willen hebben: een Kerstboom en kaarsjes, een schooltas .. ~ maar dat kunnen ze niet betalen. Natuurlijk moet de portemonnaie naar het politiebureau gebracht worden. Maar wat een verrassing als de meneer die de portemonnaie verloren had, komt vragen wat Jan graag zou willen hebben. plooi: „Dacht je dat ik het zo leuk vond? Het moet nu eenmaal.” „Hoor haar!” Guus lacht ongelovig. „Je vindt het maar wat leuk. Zeg eens of het niet waar is!” Ze blijft warempel midden op de straat staan en trekt Marijke zo hard aan haar mouw, alsof ze naar het politiebureau gebracht moet worden. „Nou ja!” Marijke rukt zich los en het lijkt heus of ze een beetje boos is. Gonnie en Jo lopen er stilletjes bij. Ze genieten nog na van de middag, maar Marijke en Guus laten hen niet met rust. „Heb je het nog aan je vader gevraagd of je de tweede dag hier mag komen?” vraagt Guus plotseling. „Het is toch jammer, dat je niet mee kan zingen, vind je ook niet?” „Maar het is toch fijner, dat haar Moeder thuis komt,” antwoordt Jo voor Gonnie. ~Ik ga bij ons ook naar het Kerstfeest en daar is ’t ook fijn. Ik kan er zeker niet voor overkomen. Mijn Oma is dan bij ons en mijn tante komt.” ~Oh jongens! Ik wou dat het vast Zondag was! Ik kan het haast niet meer uithouden. De jurk staat enig, hé Gon?” roept Marijke er tussen door. Gonnie knikt. Ze denkt aan heel andere dingen. Je hoort van Marijke niet anders dan het zingen en de jurk. Dat begint ook wel eens te vervelen! Ze beloven elkaar om kwart voor zeven op de hoek bij de bakker te zullen wachten. Maar dan ook precies op tijd! Al was het bij Marijke haast je rep je, ze was op tijd. Het viertal voelt zich al echt grote mensen worden, ’s Avonds om zeven uur nog gaan repeteren met het grote koor, dat is niet mis! Hoe dichter ze de kerk naderen, hoe drukker het wordt. Van alle kanten zien ze de grote mensen aankomen. De directeur moet iedereen een eigen plaatsje geven en dat gaat maar niet een twee drie. Hij krijgt het er warm van. Het kinderkoor komt vooraan te staan. Marijke bloost als meneer zegt: „En nu Marijke. We zullen voor jou een mooi plaatsje opzoeken!” Eerst gaat alles goed: Het zingen van het grote koor, samen met het kleine. Het alleen zingen van het grote koor en het kleine koor. Het gaat allemaal vanzelf. Natuurlijk is hier en daar wel een foutje te verbeteren, daar is het repetitie voor. Maar dan ... Marijke is wit van boosheid, als ze thuis komt. Ze struikelt over de drempel van de buitendeur en met haar mantel aan holt ze direct door naar de kamer. Gonnie loopt er met een onthutst gezichtje achteraan. Vader legt de krant neer en zet zijn bril af. Moeder schenkt van schrik een straaltje thee naast het kopje. Ze is de eerste, die wat zegt. „Kinderen, wat is er gebeurd? Zeg eens, wat is er? Marijke valt snikkend op haar stoel neer en legt haar armen op de tafel. Haar hoofd bonst er wild bovenop. „Vertel jij het dan maar, Gonnie”, zegt Vader kalm. „Ik zie het al: ze heeft niets gebroken, dat is het voornaamste!” „Het is wel erg, begint Gonnie meelevend. „Maar toch niet zo heel erg.” „Niet erg!” Marijke tilt wild haar hoofd op. „Jij, jij vindt het niet erg ... !” Moeder probeert haar tot bedaren te brengen en trekt de Wat een verschil of je Zondags de kerk in komt of deze avond. Het lijkt helemaal niet op een kerk. Wat een drukte en wat een gewoel! snikkende Marijke tegen zich aan. Ze stribbelt eerst wat tegen, maar ze kan het toch niet winnen, als Moeder haar liefkozend over de haren strijkt. Gonnie aarzelt om verder te gaan. Mevrouw knikt haar bemoedigend toe. „’t Gaat over het zingen”, begint ze weer. „Het kan niet doorgaan, want het klinkt niet goed. Overal heeft meneer het geprobeerd, maar het was veel te zacht. Marijke kan het niet helpen. De kerk is zo groot, zegt meneer.” Alles heeft ze nu gezegd, meer weet ze niet. Schuin kijkt ze naar Marijke, die nog met haar mantel aan zit. Vader zet zijn bril weer op en zegt: „Ik begrijp het nog niet zo goed. Gaat alles wat gezongen wordt niet door of dat van Marijke alleen?” Oh, als Vader dat gezegd heeft, barst ze opnieuw in snikken uit. Gonnie hoeft nu geen antwoord meer te geven. Vader en Moeder begrijpen het zo wel. Vader pakt de krant weer op, maar van lezen komt niet veel. Moeder duwt Marijke langzaam van zich af. Onwillig staat ze op. Haar wangen en ogen zijn rood van het huilen en haar hart is zwart van boosheid. „Als ik niet alleen mag zingen, doe ik het helemaal niet. Ik ga niet naar de kerk, ik wil niet!” Met een harde ruk trekt ze de kamerdeur achter zich dicht, Vader en Moeder kijken elkaar over de tafel aan. Ze schudden hun hoofd. Vader beduidt Moeder, dat ze haar stil moet laten gaan. Gonnie probeert inde gang haar te troosten. Wild rukt ze zich los, als Gonnie haar zacht mee wil trekken naar de kamer. „Laat me gaan”, snauwt ze. „Bemoei je met jezelf!” Gonnie, verdrietig, laat haar alleen achter. Verlegen kijkt „Zou ik niet eens even ...” „Nee vrouw”, zegt Vader beslist. „Het is voor haar bestwil. Niet naar haar toegaan. Morgen zullen we wel eens met haar praten. Laat haar nu alleen.” „Het wordt jouw tijd ook, meisje”, zegt mevrouw, als ze zuchtend weer is gaan zitten. Het laatste nachtje bij ons. Welterusten, kind! Slaap lekker. Morgen is het een drukke dag voor je.” Dat dit nu juist op de laatste avond moet gebeuren. Ze wipt op haar zachte pantoffeltjes naar boven. Het is overal donker en in het andere bed is het o zo stil. Zou ze heel even kijken en vragen? Maar wat? Ze was straks ook al zo boos. Rillend duikt Gonnie een ogenblikje later in bed. Nog nooit zijn ze zo gaan slapen. Ze hebben elkaar niet eens welterusten gezegd. Akelig gevoel is dat, als een ander boos op je is. Wat moet je daar aan doen? En dan zomaar vanzelf bidt Gonnie niet alleen voor haar ouders, maar ook voor Marijke. Hoe het precies met haar gaan moet, weet ze niet. Ze zegt alleen: ~Heer help haar. Laat dat boze uit haar weggaan, Amen.” Onhoorbaar draait ze zich om. Nog tweemaal hoort ze beneden de klok slaan. Eindelijk valt ze in slaap. De laatste nacht voor ze naar huis gaat. ze meneer en mevrouw aan, alsof het haar schuld is. „Dat komt wel weer in orde”, stelt meneer gerust en hij knikt haar glimlachend toe. Mevrouw steekt haar vinger in de hoogte. „Stil eens! Gaat ze naar boven!” Ze luisteren alle drie. Even is er nog wat heen en weer geloop boven hun hoofden, dan wordt het stil. Moeder staat op. XIX Stille nacht, Heilige nacht, Davinds zoon, lang verwacht, Die millioenen eens zaligen zal, Werd geboren in Bethlehems stal .. Zijn dat Vader, Moeder en Opa, die daar bij de piano zingen? En Marijke dan, is die niet thuis? O jawel. Ze zit ineen hoekje bij de haard. Het boek op haar schoot glijdt bijna van haar knieën. Ze leest niet. Maar waarom zingt ze dan niet mee? Het is immers Kerstfeest. Ze hoeft alleen haar mond maar open te doen, de woorden kent ze immers wel! Vader speelt, die heeft het druk. Spelen en zingen, dat valt niet mee. Denk je dat? Vaders ogen stralen en Moeder en Grootvader kijken ook al zo blij! Hoe komt dat? Het is immers Kerstfeest! Gisteren is het ook al zo’n heerlijke dag geweest. Gelukkig heeft Marijke niet aldoor zo nors en boos gekeken. Maar nu het klokje draait, en ze overeen kwartiertje de deur uit moeten om naar de Kerkte gaan ... nu gaat haar gezicht vanzelf strak staan. Wat zullen de mensen wel denken? Ze stoten elkaar vast aan en zeggen: ~Ik dacht dat Marijke van Bemmel zou zingen, dat meisje moet zo’n mooi stemmetje hebben, wist je dat?” Hé, niet aan denken. Ze zou zo wel boos kunnen worden, maar dat wil ze niet. Ze kijkt schuin naar Moeder. Op die morgen die volgde op die nare avond, kwam Moeder bij haar. Wat Moeder allemaal precies gezegd heeft, dat weet ze niet meer. Maar ze heeft beloofd dat ze toch mee zal gaan, vanmiddag. Over twee uurtjes zijn ze al weer thuis. Dan gaande kaarsjes branden. Dat is veel prettiger! Dan zie je tenminste nogeens wat. Hè, ze schrikt ervan. Vader klapt de piano dicht. ~ t Wordt zo zoetjesaan tijd om op te stappen. En jij kabouter? Ben je ook zo ver?” Vader trekt plagend aan haar oor. „Ik denk, dat Gonnie vanmiddag wel eens aan ons zal denken, geloof je ook niet? Het zou wel aardig voor haar geweest zijn, als ze ook mee had kunnen zingen, maar dat is nu eenmaal niet zo.” Marijke geeft geen antwoord. Ze strijkt voorzichtig een kreukel weg uit haar jurk en legt de plooi er nog eens extra in. „Wat heb je nu eigenlijk aan zo’n nieuwe jurk?” De meisjes zien ’t natuurlijk wel; maar als ze alleen had mogen zingen was het toch veel echter geweest. Hè, nu niet meer aan denken. Blij proberen te zijn, zoals Vader en Moeder en Opa en al de andere mensen, die echt Kerstfeest vieren ... Er staat een koude wind. Tegen de middag is ze pas op komen zetten. Het lijkt of je geen kleren aan hebt! Het waait door alles heen. „Mond maar dicht houden”, zegt Moeder. Marijke heeft haar arm door die van Vader gestoken. Ze kruipt dicht tegen hem aan. Met Opa erbij kun je nooit zo vlug lopen als anders, maar toch valt het mee. Ze hebben er nog niet eens tien minuten over gelopen. Vader, Moeder en Opa gaan bij de ingang een andere kant uit. Dat is ook toevallig! Daar heb je tante Jet, Oom Ab en de kleintjes. Pim trekt Marijke aan haar arm. Ga jij alleen zingen? Ik zal goed luisteren! Hè, wat doet Marijke raar. Ze zegt niet eens wat tegen hem. Ze glipt vlug vlug, tussen de andere mensen door. Pim kijkt haar na, maar kan haar niet meer zien. Hij ziet haar pas weer terug als ze tussen de andere kinderen in Allemaal voor niets geweest dat repeteren. Ze bijt op haar lip. De directeur schijnt het heel gewoon te vinden. Het kan er makkelijk uitvallen, heeft hij op die avond gezegd. Oh ja, hij kan goed praten. Maar zij! Guus kijkt haar aan en ziet dan weer vlug naar de directeur. Marijke zou wel willen zeggen: „Kijk voor je!”, maar ze denkt alleen, „Jij hebt niets van mijn nieuwe jurk gezegd en ik niet van de jouwe, lekker!” Het gaat goed. Als ze „Er is een Kindeke geboren”, gezongen hebben, knikt meneer goedkeurend. Na het zingen van het grote koor begint de dominee te spreken. Marijke neemt zich voor heel goed te luisteren en nergens anders meer aan te denken. Nu, op dit ogenblik, zou het haar beurt geweest zijn om te zingen. Ze durft niet rond te zien of de mensen er met elkaar overpraten dat het zo vreemd is dat zij niet alleen gaat zingen. Ze kijkt alleen heel even omhoog naar Vader, Moeder en Opa. Ze hebben geen erg in haar. Er is nog even geschuifel van voeten, maar als de dominee is begonnen, wordt het muisstil. „Ere zij Godin de hoogste hemelen en Vrede op aarde inde mensen een welbehagen”, zo begint de dominee. Er gaat een schok door Marijke heen. Ze voelt dat ze een kleur krijgt. Toch blijft ze de dominee strak aanzien. „Heerlijk om dat te mogen zingen”, zegt de dominee „Ere zij God.” Nog nooit in haar leven heeft Marijke zo ingespannen geluisterd. Het is feest vandaag, feest. We gaan op dit ogenblik terug met onze gedachten naar Bethlehem. Wij staan ook bij de Kribbe en willen het Kindeke aanbidden. Het Kindje, dat arm is geworden om ons rijk te maken. staat en ze het eerste vers moeten zingen.Ze kijkt strak voor zich uit. Durven wij wel neer te knielen? Wij grote mensen en kinderen, die altijd maar weer aan ons zelf denken. Durven wij zo dicht bij Jezus te komen? We hebben geen mooie geschenken bij ons. Maar hebben we dan niets aan hem te geven? Ja, toch wel. Niemand kan zeggen: daar heb ik niet op gerekend of dat heb ik niet bij me. We dragen allen dat geschenk bij ons. Wat wij weg kunnen geven is ons hart! En dadelijk als we het Hem gegeven hebben, voelen we dat we bij Hem horen. Niet alleen op dit Kerstfeest, maar voor altijd. Dan zullen we merken, dat er niets meer moeilijk voor ons is. We gaan onszelf vergeten en alleen leven voor Hem. Dan pas zullen we merken hoe heerlijk het leven is. Een feest, al lijkt het soms nog zo moeilijk. Feest is het. Nu, en alle maanden en jaren, die nog komen. Feest voor ieder, die aan Jezus zijn hart gegeven heeft. Als de dominee gaat zitten pakt hij dadelijk het glas water, dat naast hem staat. Marijke blijft hem aankijken. Haar ogen voelen zo vreemd en haar wangen gloeien. Guus moet haar aanstoten, dat ze op moet staan. Ze kijkt beteutert rond. Gelukkig wijst Guus, wat ze moeten zingen. Het lijkt net of het nog mooier klinkt dan anders. Zo nadert het einde van de middag. De dominee dankt en het koor zingt het laatste vers. Bij de uitgang wachten Vader en Moeder en Opa haar op. Ze zeggen niets, maar lopen door de koude avond stil naar huis. Zonder dat ze het merkt, kijken Vader en Moeder Marijke aan en dan knikken ze elkaar blij toe. ’s Avonds, als Marijke net onder de dekens ligt, komt Moeder bij haar op de rand van het bed zitten. Daar heeft ze vaak gezeten de laatste weken, maar nu is het anders dan toen. ,Vond je het ook zo mooi, vrouwtje?” begint Moeder voorzichtig te vragen. Ze kan geen antwoord geven. Het is net of haar keel is dichtgeknepen. „Heb je al gevraagd of Jezus ook jouw hartje aan wil nemen?” vraagt Moeder weer. „Het is niet zonder vlekje, dat weet jij ook wel. Maar juist voor mensen is Jezus op aarde gekomen. We hebben allemaal verkeerde dingen gedaan en dat doen we nog dagelijks. Hij wil ons helpen, elke dag opnieuw, om tegen boze dingen te vechten. Hij alleen kan dat. Je hebt toch geen spijt, hè, dat je mee bent gegaan? Jij dacht dat het geen feest zou worden, als jij niet alleen mocht zingen. Heb je nu gemerkt, dat het juist dan geen feest is, als we alleen aan onszelf denken en als wij in het midden willen staan? De Heer staat in het midden. Hij alleen!” Marijke weet niets te zeggen. Moeder was even vergeten dat het nog maar een klein meisje was, waar ze tegen praatte. Toch begrijpt ze best, wat Moeder bedoelt. Ze kruipt voorzichtig onder de dekens uit en slaat stijf haar armen om Moeders hals. Ze zegt niets, dat hoeft ook niet. Moeder weet het ook zo wel. Het zal nog weleens heel moeilijk voor Marijke worden. Ze zal nog heel dikwijls moeten vechten tegen dat balsturige „ik.” Maar dit Kerstfeest zal ze nooit vergeten. ljkw3i