M. H.SZÉKELY-LÜLOFS HkllBBjER ROMAN UIT DELI 4 \ \M r RUBBER RUBBER ROMAN UIT DELI DOOR M. H. SZÉKELY- LULOFS AMSTERDAM MCMXXXI N.V. UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ „ELSEVIER" CENTRALE BIBLIOTHEEK KOM. INST. v.d. TROPEN AttSTERDAH I DERTIG kilometer voorbij Randjah, een kleine binnenplaats op de Oostkust van Sumatra, boog zich van den grootengouvernementswegeen steenig pad af. Het kronkelde eerst langs een paar verwaarloosde inlandsche rubbertuinen. De schrale en verkwijnende hevea's schenen daar met moeite hun bestaan te verdedigen tegen de haast gretige groeiing van weer opschietend bosch, waarin allerlei klimplanten door elkaar woekerden en, behalve de hevea's, ook de triestige vruchtboomen trachtten te verstikken, die er bij ongeluk ontkiemd waren. Dan wond zich deze smalle weg, slechter en slechter wordend, voorbij een paar armelijke maleische kampongs, tot aan de rivier. Daar knapte hij ineens af, doorgesneden door de trage, breede, bruine rivier, om aan de overzijde van den stroom weer tegen densteilen oever op te kruipenen zich voort te zetten door het oerbosch. Bij de rivier was het oude rammelende en piepende huurfordje met knersend geluid van remmen tot staan gekomen. De inlandsche chauffeur kroop achter het stuur vandaan, liep naar den oever en slaakte een doordringenden kreet, die beantwoord werd èrgens uit de dichte begroeiing langs den stroom. „Is de veerman er weer niet?" mopperde John van Laer die achter in de auto zat. Hij was assistent op de nieuwe rubberontginning van de groote Amerikaansche rubbermaatschappij: de Sumatra Hevea Ooy., en kwam terug uit Randjah, van het hoofdkantoor, waarheen zijn manager van der Meulen hem gezonden had om het geld voor de halfmaandelijksche uitbetaling der contractanten te halen. Rubber i Het was een zonnige, broeiend warme dag en nu de motor tot rust was gekomen, viel een loome, droomerige stilte neer. Als heete stoom hing de lucht onder de autokap. Van Laer had zijn tropenhelm afgenomen en veegde de droppels van zijn voorhoofd. Toen stak hij een sigaret op, deed een paar knoopen van zijn jas los en leunde in een wat gemakkelijker houding weg. Hij wist, dat het lang zou duren eer de pont zou klaar liggen voor den overtocht. In de rivier stroomde het vuile bruine water traag en haast onwillig. Doodstil, door geen koeltje bewogen, stonden de struiken van de hooge oevers. Alles leek verstard, broeiend en blakend in den feilen zonnegloed. Op een opengehakte plek in de wildernis was een armoedig hutje, hoog op palen, gebouwd uit bamboe en blaren. Hier woonde de veerman met zijn helper, zijn vrouw en zijn vier kinderen. Uit het scheef-openhangende deurtje was een vrouw langs het wankele trapje naar beneden geklommen. Zij was vuil en slordig gekleed in een korte sarong en een loshangend baadje, dat een groezelig onderlijfje toonde. Op haar rug, in een slendang, droeg ze een klein kind, waarvan alleen het hoofdje zichtbaar was. Ernstig keken de droomerige zwarte oogen naar de auto, den blanken toewan en den chauffeur, die, aan den kant van den weg neergehurkt, een strootje rookte. Ook de vrouw bleef even kijken. Af en toe krabde zij zich in de vettige haren of trok iets aan de slendang. Toen ging zij naar haar keuken, een ruimte, alleen door een afdakje overdekt, naast het huisje. Zonder de minste haast maakte zij een houtvuur tusschen een paar opgezette baksteenen, plaatste er een zwarte ijzeren pan op, waarin zij wat klapperolie goot om visch te bakken. Een scherpe stank van ranzige olie en gedroogde visch verspreidde zich ineens over den weg. Het maakte John ongeduldig. „Waar is je man?" snauwde hij tegen de vrouw. Zij verroerde zich niet. „Hél!.... Waar is je man?".... De vrouw keerde zich om, keek verward en verwonderd naar John. „Hóór je me niet ?.... Ik vraag je waar je man is 1" „Daar! .... Ze wees met een langzame beweging naar den overkant van de rivier. Tohn zuchtte geïrriteerd. Altijd deze tergende langzaamheid! Altijd deze tartende sloomheid 1 „Daar is bij," zei de vrouw. Uit het kreupelhout aan den overkant was een man te voorschijn gekomen en maakte een prauw los, die aan een uitstekenden tak was vastgebonden geweest. Met een paar langzame slagen van zijn pagaai roeide hij een eindje de rivier op en kwam dan in den stroom, die hem vanzelf tot vlak vóór den weg overdreef. John keek toe, hoe bij dit alles deed, handig en practisch als een oermensen, die de elementen kent; maar doodbedaard en zonder het minste besef van haast. Ook de chauffeur zag toe, berustend onverschillig. De man bond de prauw weer vast, kwam op de auto toe. „De toe wan heeft je geroepen," meldde de vrouw geheel overbodig. De man keerde niet eens zijn hoofd naar haar om. „Ajo!!".... bromde John „....vlug een beetjeI De toewan besar wacht op mei" „Ik kom toch al," zei de man en wendde zich dan naar den chauffeur. „Heb je Pi Karmo niet gezien?" De chauffeur schudde zijn hoofd, nam een bedachtzamen haal van zijn strootje, dat hij dan weggooide; daarna stond hij op, rekte zich uit, gaapte, zette zijn fluweelen hoofddeksel schuin en krabde zich bêhagelijk tusschen zijn dikke, krullende, zwarte haren. John trachtte geduld te oefenen, wetend, dat het tóch niet hielp of je je opwond. Dit was nu eenmaal de traagheid van het Oosten, ergerlijk en onbegrijpelijk voor den Westerling. De veerman stapte met groote stappen in de struiken wildernis om zijn hut en riep een paar maal: „Pi Karmo 1.... Pa Karmo!!.... Er is een auto!".... Het bleef stil. Een magere, schurftige hond, die onder het huis had liggen slapen, kwam te voorschijn, neusde wat over den grond en at met schrokkerige happen een paar kippenvuiltjes op. Een kloek, die in het heete zand lag met haar kuikens, stond ineens overeind, klokkend van ongerustheid. De kuikens piepten verschrikt. „Eh.... ini bangsat andjingll" schold de vrouw verwoed, onverwacht uit haar traagheid losschietend. Met haar wijd van elkaar staande teenen raapte ze een tak van den grond, nam dien met haar hand over en smeet ermee naar den hond, die jankend weer onder het huis kroop.... Eindelijk kwamen twee mannen uit de struiken: de veerman en zijn hulp, Pa Karmo. Pi Karmo was een oude ver- schrompelde Javaan, een contractant, die na veel jaren van Deli-contract niet meer naar Java was teruggekeerd. Hij droeg wat hout over zijn schouder. „Wat dóe je ? Waar hang je uit ? I" snauwde John tegen hem. Pi Karmo bleef even stil staan. „Maar ik heb toch brandhout gezocht," zei hl] veronge- U'kKan me niks verdommen!".... viel nu John woedend uit" ... „je hebt bij de pont te zijn.... En nu gauw!.... Of ik sla ie oude karkas in mekaar! I" . Slaan.... slaan...." mopperde de oude, naar het huisje gaande, om het hout af te leveren. Hij wist wel, dat men hem niet meer sloeg. Sinds hij uit contract was sloeg men hem niet meer. En toewan van Laer was heelemaal met zoo n erge toewan! Soms schold hij.... En die Blanda's hadden altijd zoo'n haast! , Schiet op!" schreeuwde John. Saja saja " P& Karmo schepte met een klapperdop een siók water uit een oud verroest petroleumblik, dat in het keukentje stond, trok zijn havelooze korte broek op en eine toen achter zijn vriend aan om te helpen. De chauffeur kroop weer achter het stuur. HetFordjebegon te reutelen en te puffen en langzaam reed de wagen de pont op. Het water stond laag in de rivier; het had zes weken niet geregend. Er was haast geen stroom en de pont ging bijna onmerkbaar over. De veerman staarde in het water.... Wat kon het hém schelen of het lang duurde! Hij had immers toch niets tè doen! En wat maakte het uit.... of je nu in eeajiaff uuroverwasofintienrninutenl Uit verveling begon John een praatje met Pa Karmo, die op de leuning van de pont zat. „Weinig water, Pa Karmo.'' Pa Karmo keek even over de rivier alsof hij haar vandaag nog niet gezien had. Dan knikte hij. „Weinig water, toewan." , Een paar naakte inlandsche jongetjes baadden aan den oever. zxiv Hoe staat het met de krokodillen.... zijn er vtól? Pa Karmo keek weer even over de rivier en knikte weer. „Veel krokodillen, toewan.... Als het zulk laag water is, zijn er altijd veel." „En zijn die kinderen niet bang?" Pi Karmo hief zijn hoofd, keek even naar de badende jongens. „Nee, ze zijn niet bang," zei hij toen. En na een korte pauze liet hij er op volgen: „Ze zijn net al gewénd om daar te baden." „En gebeurt er nooit een ongeluk?" „Saja, toewan eergister is Si Pintjang van kampong Baroe meegetrokken door „en krokodil." John ging wat rechter op zitten. Hij kende Si Pintjang.... een kleine, kreupel geboren maleische jongen, die wel eens water voor hem haalde om den motor bij te vullen. „En.... is hij dóód?" „Ts êh!" zei Pi Karmo met een licht geërgerde verbazing in zijn stem. „Natuurlijk is hij dood." Hoe kon iemand zooiets doms vragen 1 En dan nog wel een blanke 1 En hij vertelde verder: „Hij was aan het baden en toen kwam er een krokodil en ineens werd hij meegesleurd. We hebben hem wel hooren roepen, maar we konden hem toch niet meer helpen. En hij is niet terug gekomen. Dus is hij dood." John bleef een oogenblik in gedachten. Het deed hem leed om den kleinen jongen, dien hij graag had mogen lijden. „Maar de anderen," zei hij toen, „baden die nu toch maar weer op dezelfde plaats ?" Pi Karmo haalde de schouders op. „Ze zijn het al gewend om daar te baden.** „En als er wéér een krokodil komt?" „Als dat Allah's wil is...." antwoordde Pa Karmo gelaten. De pont naderde nu den anderen oever, die steil naar boven opliep. Na wat heen en weer manoeuvreeren lag ze eindelijk goed. De chauffeur schakelde in en het Ford je begon te schokken en te trillen. „Tabeh toewan...." „Tabeh," In zijn blijheid, dat nu de overtocht eindelijk achter den rug was, doofde zijn ergernis om Pi Karmo's fatalisme. Smal, hobbelig, kronkelend en steenig, lag de weg vóór hem. Aan beide zijden was nu oerwoud. Het suizelende oerwoud, dat tot vlak langs de bermen' stond, stug, somber, verwoekerd en ontoegankelijk. De reuzen van boomen, twintig, dertig maal manshoog hieven zich trotsch boven het klein gekruip van rottan en sfingerplanten en spreidden hun breede, platte kronen open naar de zengende zon en den valen hemel. Het leek zonder leven, dit woud, omdat het zijn leven zoo geheim hield. Alleen een aap sprong soms ineens door de zwiepende takken van het onderbosch, bleef even nieuwsgierig kijken naar den voorbijrijdenden wagen, maakte een paar grimassen en een paar uittartende geluiden. Een enkele maal zig-zagde een gluipend snelle leguaan over den weg, die slechter werd naarmate het terrein vervlakte. Op sommige plaatsen was de grond zóó drassig, dat hier de weg verhard was met vlak naast elkaar gelegde, rechte stevige takken. Kreunend worstelde zich het Fordje er over heen, bonkteneer in diepe kuilen of hotste over een onverwachte oneffenheid. John kreunde soms mee, hield zijn hand vast tegen zijn maag gedrukt om het vreeselijke schokken niet al te erg te voelen. Hij had zijn helmhoed naast zich gelegd. Langs zijn slapen plakte zijn bezweet haar. Af en toe sloothij zijn oogen. Het bloed suisde in zijn ooren, bonsde in zijn hoofd. Broeiend hing de hitte onder de autokap. Er was geen ander geluid dan het hijgende werken van den motor; het knersende overschakelen; dan het piepen en kraken en rammelen van de carosserie. De inlandsche chauffeur ergerde zich nooit aan al deze dingen. Hij chauffeerde zwijgend, voorzichtig en passief. Een uur reden ze over de laatste twintig kilometer. Overal oerbosch. Geen ander uitzicht dan alleen de hooge, kolossale boomen, die zóó dicht op en naast elkaar stonden, 200 aan elkaar gekoppeld waren door hanen, woekerplanten en opgroeiende struiken, dat je van het bosch niet méér zag dan den uitersten rand, vlak langs den weg. En toen, zonder overgang was'daar opeens de nieuwe ontginning: Toemboek Tinggih. Hier was het machtige woud vernietigd, omgehakt, verbrand. Kaal, naakt en eenzaam, versmachtend in den feilen zonnegloed, lag daar de versch omgespitte vlakke strook, tusschen een rij lage heuvels ingevat. Nergens kleur. Nergens afwisseling. Een lange, lange dofbruine strook grond. Heel ver op den achtergrond, het dof groene woud, als een teruggedrongen vijand. En over dat alles, de trillend heete hemel en het schelle, blindmakende zonlicht. Een eindelooze eenzaamheid. Een troostelooze monotoonheid. Op dit trieste, door onherbergzaamheid terugstootende land, waren de koelie's bezig de stokken uit te zetten op de plaatsen, waar de jonge rubberboompjes zouden worden geplant. Honderden bruine, half naakte lijven bogen zich tien uren lang in denzelfden regelmatigen, ecntonigen arbeid naar de bruine aarde. Hun ruggen glommen, nat van zweet. Hun breede, naakte voeten zonken weg in den rullen grond. En als één van hen iets riep naar een ander, verklonk die stem wijd over de wijde vlakte, terug geëchood door het verre oerbosch. Op deze vlakte waren een paar gebouwen gezet, provisorisch opgetrokken uit ruwe stammen en atap: het kantoor van den manager, een groote bladerhut, zoo maar op den leemen bodem; een opslagloods en de pondoks voor de contractanten en de vrije Chineezen; en dan, op palen, de twee huizen, een voor van der Meulen, den manager en één voor van Laer, den assistent. Om de huizen waren de erven nog kaal. En ook al deze gebouwen hadden dezelfde dof bruine kleur als de aarde, dezelfde dof bruine kleur als de honderden, bijna naakte koelielijven.... De weg, hier pas aangelegd, was rul en week. Diep zakte de auto er in weg, bleef dikwijls steken, worstelde zich met razend ronken van den motor weer omhoog, en gleed dan soms ineens een eind door, op die plekken waar de grond kleiig was en waar de remmen niet meer pakten. Reutelend en hijgend, met borrelend, wild kokend water in den radiator, stopte het Fordje voor het kantoor. John wreef nog eens zijn voorhoofd droog en stapte uit. Dan riep hij den wachter, die op zijn hurken voor het gebouw zat te suffen, om te helpen het geld naar binnen te dragen. Met twee stappen was John van buiten in het kantoor. Het was een ruime loods geheel uit atap opgetrokken. Een paar palen droegen het lichte dak. De vloer was de stoffige leembodem. Het was er zwoel en donker. Elk aan een gewone, ongeverfde tafel, zaten daar de manager en zijn twee maleische krani's In een hoek stond een oude brandkast. Een stoffige, ronde klok, waarvan het glas zoo verweerd was, dat je nauwlijks de wijzerplaat kon ontcijferen, tikte hard en nadrukkeUjk in de stilte. Op ijzeren pinnen waren dozijnen briefjes en bonnetjes geprikt. Spinnewebben en slierten stof en vuil kleefden op de wanden. Toen John binnenstapte, mompelden de krani's over hun werk gebogen, een groet. Aan de achterste tafel zat van der Meulen, een Deliadministrateur van het oude slag: een rood-opgeblazen gezicht, dat altijd glom en nat was; een vette, dik-plooiende nek; een geweldige bierbuik. Hij had zijn witte „toetoep" ver open, zoodat zijn nethemd, tot aan den gordel zichtbaar was. „Goeden morgen, mijnheer." John bleef staan voor de tafel. Hij had zijn jas tot den boord toe dichtgeknoopt. De delische conventie gedoogde niet, dat een assistent zijn jas in tegenwoordigheid van zijn chef liet openstaan. John wachtte geduldig tot van der Meulen zijn groet zou beantwoorden. In de warme, zware stilte ratelde de schrijfmachine van den tweeden krani. Toen ging ineens schel en opschrikkend de telefoon. Van der Meulen bromde iets in zijn gele snorvlerken, wenkte den eersten krani om het gesprek aan te nemen. „Is het geld er?" vroeg hij onderwijl kort aan van Laer. „Ja mijnheer het ligt klaar om nageteld te worden." „Hm.... zoo. Goed! Wat?!" snauwde hij dan tegen den krani, die onderdanig, met den telefoonhoorn in de hand, iets zei. „Het hoofd-kantoor, toewan besar!".... Van der Meulen stond met een vloek op, nam den hoorn aan zijn oor. „Hallo! Ja, hier Toemboek Tinggih! Wit?.... Getrouwd?.... Overmorgen?.... Ja, maar, wat mót ik met die vent?!l Met 'n vrouw komt ie? Wa- blief?.... Ja maar, voor den donder! Zijn jullie nou heelemaal van lotje getikt om me hier een vrouw op m'n dak te sturen? W& mót ik met d'r? Wêblief 'n huis ? Afdeeling twee ja, daar is 't er net een klaar... leeg, jawel!.... Goeden morgen!...." Van der Meulen bleef een oogenblik bij de telefoon staan peinzen. Hij stond wijdbeens, met zijn handen op zijn heupen. Zijn witte pak was besmeurd en verkreukeld. De pijpen van zijn broek waren wat te kort en zijn witte binnen schoenen waren één kluit modder. Hij haalde een grooten zakdoek uit zijn zak en veegde er een paar maal mee over zijn van zweet druipend gezicht en viel toen ineens tegen van Laer uit: „Nou heb ie 't gehoofd?! Sture ze me God hier en daar een getrouwd sinkeh *) En liefst overmórge vlak na Hari Besar! Wat mót 'k nou met een blanke vrouw op de estate Late ze die in Randjah houel! 't Is wat moois!.... noü!l" John had ook verbaasd het telefoongesprek toegehoord. Een vrouw! Hier in de rimboe? Waren ze nou gék op het hoofdkantoor ? „Nou, wat zeg je d'r van ?" snauwde van der Meulen, „wat staan je daar met zoo'n bedonderd gezicht 1...." John glimlachte. „Nou," zei hij langzaam.... „wat mij betreft.... ik mag het wel, wat vrouwengezelschap...." „En ik zèg je, van Laer ik mot d'r niks van hebbe !.. *. Laat zoo'n rot sinkeh een goeie snaar neme.... daarmee zijn we in de goeie ouwe tijd allemaal begonne.... en dat was goed ook! D'r benne d'r een hóóp, die later getrouwd benne en spijt as hare op d'rlui kop hebbe, dat ze d'r meid kwijt ^ bennen.... Zoo'n snert sinkeh.... een blanke vrouw!.... IK £ En waar leert ie, Godverdomme, z'n Maleisch van.... ? «VvfS^fc5* ... .Niks gedaan die trouwerij hadde ze «eok- motte i *\ afschaffe.... 't trouwverbod...." Van der Meiden had een busje Capstan sigaretten opengedaan, nam er twee sigaretten uit, waarvan hij er een aan van Laer reikte. „Dank u, mijnheer." Van der Meulen was weer gaan zitten, maar hij bood John geen stoel aan. De zware zoetige geur van de engelsche sigaretten vermengde zich met de duffe, schimmelige kantoorluchtjes. „Die witte vrouwen.... niks as gedónder.... Altijd gedonder. Of ze worre ziek, of ze krijge 'n kind.. altijd is 't wat.... En 'n hoope pretentie's Die meid van mij heb al drie maal 'n abortus gehad.... denk je dat ik d'r zóóveel van gemerkt heb? "Van der Meulen knipte met zijn vingers.... „maar zoo'n blank portret dat krijgt één kind en dan heb je de heele santekraam van dokter en hospitaal d'r an te pas!...." Hij rookte met nijdige halen.... keek naar de twee krani's, die begonnen waren het zilvergeld uit de linnen zakken op een lange tafel uit te tellen. *) Sinkeh = baar; alléén voor planters. „Heb je de afrekening?" John reikte hem een papier over. Van der Meulen rekende met een potlood, de getallen aanstrepend. Terwijl hij dit deed droppelde het zweet van zijn hand en maakte een natte plek op het papier. Toen, bij de tafel, keek bij na of het geld er was.. Acht duizend gulden. „Allright!" bromde bij. „Vervloekt heet is het weer vandaag. .... Maar voor mijn part kan 't nog eflê zoo blijve.. tot afdeeling twee ook gebrand heeft Ik heb Meesters vandaag gesproken. Hij zegt, dat er veel gedraineerd mot.... Wat denk je kun jij de volgende maand wat van je volk missen?...." John rekende in gedachten. „Het zal wel gaan," zei hij toen.... „hoeveel?.... een kongsie.... (ploeg) is dat genoeg?...." „Ja, dat is genoeg 1" John maakte aanstalten om afscheid te nemen. Het was bij elven, tijd om naar huis te gaan.... voor het middageten en een dutje. „Hebt u nog iets, mijnheer van der Meulen?" Van der Meulen had zich weer over zijn kasboek gebogen, knauwde de sigaret tot een onoogelijk ding in zijn mondhoek. „Wit?!...." knorde hij, en dan opkijkend: „Hê?.... Wat?.... Zei je nog iets?...." „Ja, of u nog het een of ander te zeggen hebt Ik wou graag gaan...." Uit van der Meulens lichte oogen schoot een snelle buk naar de stoffige hangklok Het was vijf minuten voor elf. „Nou, je heb ook haast met je dutje.... In mijn tijd.... Nou afijn jullie benne niet veel meer waard teges- woordig!.... Assistente van lik me vesje.... Ja, ik neb nog wat te zegge.... Ga jij overmorrege dat uilskuike met z'n vrouw van de trein hale in Randjah..Neem een huurwagen voor rekening van de maatschappij.... Ze komme met de ochtendtrein uit Medan.... En breng ze dan in het huis op weg drie, afdeeling twee.... mot ie maar werke onder Meesters.... Jij ken 't wel alleen af, niet?.... En zorg d'r voor, dat Meesters d'r een waterdrager heen zendt... enne een wijf uit de pondok denk je ook niet.... om wat te helpe koke, of wéét ik wat!...." „Ik zal d'r voor zorgen, mijnheer. Goeden morgen, mijnheer." „Mörge!...." bromde van der Meulen.... John stak den weg over naar zijn huis. Meteen klonken de doffe ton-tong slagen... Bij het kantoor en op de pondokterreinen hingen uitgeholde boomstammen waarop werd geslagen, het sein voor aan het werk gaan of gaan rusten.... „Elf uur," zei John in zich zelf. Zijn keel schrijnde van dorst. Bij de voorgalerij schrapte hij zijn schoenen schoon, ging dan met drie groote stappen het wankele trapje op, naar binnen. Hij viel neer in den eersten rottan stoel den bestenen riep met een langen uithaal: „BoooylI" Prompt antwoordde de stem van den huisbediende, ergens uit de bijgebouwen met denzelfden uithaal: „Toewaaan 11" Rennend kwam hij binnen met een flesch koude thee, zonder suiker of melk. Hij zette de flesch en een glas voot John neer, die gulzig drie glazen achter elkaar naar binnen goot.... Dan strekte bij zijn beenen voor zich uit. De huisjongen bukte zich, maakte John's schoenen los en nam ze met zich mee. „Breng mijn sloffen," snauwde John, geërgerd, dat hij dat eiken dag weer van voren af aan moest zeggen. Nog even bleef hij rusten. Toen stond hij met een zware zucht op, ging naar de badkamer en even later klonk het pletsend geluid van het water, dat hij over zich heen schepte. In een pyama kwam hij aan tafel. De huisjongen was ook kok. Zijn repertoire bestond uit: biefstuk-met-boontjes-en-aardappels of: lapjesmet-bajem (soort spinazie)-en-aardappels en een kleffe maigena pudding met een waterig stroopsausje of witte ongare flensjes. Dit had John een half jaar lang dag om dag gegeten. Eigenlijk at hij alleen den eersten gang Nam van den toespijs alleen één hap, om dan zijn lepel of vork met een walgend gebaar neer te leggen en een sigaret op te steken. De pudding en de flensjes werden eiken dag weggegooid, want de bedienden aten ze ook niet. Niettegenstaande dat, werden ze trouw eiken dag gefabriceerd. De huisjongen had nu eenmaal de menu's in deze samenstelling geleerd en het kwam niet in zijn hoofd op, om van dit routinewerk een gedeelte, dat misbaar bleek, weg te laten. En John was te moe, te energieloos, om na een langen dag van afmattend werk zich nog om het menu te bekommeren. In tien minuten was hij klaar met zijn middagmaal. Hij CENTRALE BIBLIOTHEEK KOM. INST. v.d. TROPEN AMSTERDAM rookte zijn sigaret met een paar haastige halen, om dan in bed neer te vallen en een uur te slapen, tot de ton-tong hem weer zou wekken.... Wijd verklinkend over het leege land, honderdvoudig terug geëchood door het oerwoud, riepen de doffe, dreunende ton-tong slagen, de contractanten op voor de uitbetaling van hun balfmaandelijksch loon. In lange rijen stroomden zij tezamen, overal opduikend achter en om de heuvels en begaven zich naar het huis van den assistent, die hun uitbetaalde. En heel de zwijgende stilte, die anders over het land lag, werd opeens van woorden vol; de diepe brokkige van het Javaansch en de luchtige, zangerige van het Soedaneesch: de taal van de armelijke, gloeiend heete laagvlakten en die van de frissche, vmchtbaatder bergstreken. ... Een lach, hier en daar, brak over al deze woorden, klonk vèr en wijd hoorbaar door de lucht en léék luid, omdat er geen andere geluiden waren dan deze stemmen. Bij het assistentenhuis voegden zich de contractanten in de ploegen, waarin zij ook tijdens het werk waren ingedeeld. Over elke ploeg had een inlandsen opzichter, een mandoer het toezicht.... De vrouwen waren van de mannen gescheiden. Zij werkten ook onder een mandoeres. Voor het huis, in den tuin waren een tafel en een stoel gezet. John legde, met zijn krani, het kleine zilvergeld bij elkaar. Achter hem, stond stram, en in kahki gekleed, de afdeelingshoofd-mandoer. Hun stemmen dempend tot een enkel gefluisterd woord, kwamen de koelie's het erf op, hurkten neer in lange rijen, ploeg naast ploeg. Naast elke ploeg stond de mandoer. John keek inspecteerend de rijen langs. Zij zaten daar gehurkt, met strakke versloten gezichten en onverschillige oogen. Een enkele stem lispte nog een woord. Een paar kleine kinderen, door hun moeder meegebracht, schreiden of zeiden wat met schelle kinderstem. „Diana!" zei de hoofd-mandoer bevelend. Het werd stil. De moeders susten zacht hun kinderen, hen dreigend met fluisterende woorden en blikken naar den toewan.... . De uitbetaling gebeurde vlug en met militaire orde. Eerst waren de mannen aan de beurt. De krani las uit de loon- boeken de namen en het uit te betalen bedrag voor, John betaalde het geld uit. Een voor een, deemoedig, halfgebogen kwamen de koelie's voor de tafel, namen het geldTin ontvangst. Ze keken ternauwernood hoevéél ze kregen. Ze hadden er ook bijna geen van allen besef van hoeveel zij moésten ontvangen Toewan, een blanke gaf het hun dan zou het wel in orde zijn. Want een blanke liegt niet, steelt niet en bedriegt niet. Zoo dachten zij in hun deemoedige onderdanigheid En al zóu het niet in orde zijn ! Wat begreep je dan nóg van zoo'n ingewikkelde rekenarij van die witte menschen Het kwam er voor de meesten ook niet op aan hoeveel zij ontvingen. Voor die was geld alleen maar een middel tot dobbelen. En het onderscheid tusschen veel en weinig geld beduidde voor hen alleen langer of korter tijd dobbelen. Na de mannen kwamen de vrouwen. De mandoeres had als teeken van haar waardigheid, over haar bloote voeten, zwarte manneschoenen aangetrokken en waar al de andere vrouwen blootshoofds gingen, droeg zij een grijzen heerenhoed, die de helft van haar maandloon had gekost. De vrouwen kwamen en gingen oude, rimpelige, jonge en knappe sommige als afgebeulde oude lastdieren, andere, coquette, opgesierd en met rood geverfde monden en nagels. „Soepina...." „Saja " Aan de hand had zij een kind. Een kleinen naakten jongen, van een jaar of twee, die alleen een strooien hoedje droeg en een inlandsche sigaret in zijn mond bad. John talmde even met het geven van het geld. „Ajo, Takim, zeg toewan goeden dag," maande de moeder. Takim zei geen woord, keek met groote wijze oogen naar John. „Mag je hier rooken, vóór toewan?" vroeg John. De moeder boog zich naar het kind. }jEh !" riep ze uit „nou rookt hij weer.... af en toe vraagt hij nog om de borst.... en nou rookt hij ajo, gooi het weg!" Ze griste het kind het strootje uit den mond. Takim reageerde niet in het minst. „Hier is je geld, Soepina tabeh Takim." Takim's groote oogen bleven nog even op John's gezicht. Toen, ernstig als een klein groot-mensch, zei hij: „Tabeh.... toewan "En ging samen met zijn moeder naar de pondok om den heelen verderen nacht naast zijn vader te zitten en toe te zien hoe die dobbelde. Toen de laatste koelie het erf afliep en ook de mandoers waren uitbetaald, rekende John nog even met den krani na, of alles klopte, deed het overgebleven klein geld in een linnen zakje, gaf zijn bevelen aan de mandoers en riep dan den huisjongen om de tafel en den stoel naar binnen te brengen. Ook de waterdrager kwam om het papier, waarin de rolletjes zilvergeld waren gewikkeld geweest, uit den tuin op te vegen. Het werd al donker. Met een zucht van moeheid, doornat bezweet, ging John op de voorgalerij wat uitrusten, voor hij zijn bad nam. De post was ook gekomen, de waterdrager haalde die eiken middag van het adniinistrateurskantoor, waar de postlooper de heele posttrommel uit Randjah bracht. Alleen een krant.... De mail was weer laat Vluchtig keek hij de telegrammen door en de rubberprijzen. Legde dan de krant weg en schonk zich een kop thee in. Ze was half koud, slap en smaakte naar rook. In de melk dreven kleine miertjes, de suiker was nat en klefferig. Hij merkte het nauwlijks. Zijn gedachten waren ergens anders. En hij was al die dingen al zóó gewend in zijn zeven indische jaren.... Droomend keken zijn oogen over het hekwerk, dat de voorgalerij omsloot. Daar, in een lange strook lag het naakte land. De eerste duizend acres plantklaarl De eerste duizend van de vierduizend acres, die de nieuwe onderneming, Toemboek Tinggih, van de Sumatra Hevea Coy., zouden worden. Het moest alles vlug gebeuren, met amerikaansche snelheid! Wat de ontginning kostte, kwam er niet op aan! Rubber bad toekomst! De markten vroegen om productie! De avond begon nu snel te vallen. Er was geen licht meer in de zooeven nog helle lucht, die kleurloos den avond verbeidde. Van zijn voorgalerij uit keek hij op den weg en de koeliepondoks. De bruine daken en wanden van atap werden doffe plekken. Over het pondok terrein hepen een paar koelie's in hun typischen half-draf: ze droegen water aan uit de rivier, die even beneden den weg lag. Hun bruine, bijna naakte lijven vloeiden samen met de bruine omgeving en met de schaduwen, die de schemering bracht. Maleiers, uit de kam- pong kwamen met vrachten, groenten, lekkernijen en de dobbelmatjes. Zij droegen een klein petroleumlampje, of een walmende fakkel om bij den terugkeer den weg te kunnen vinden. Bij de rivier klonken de stemmen van de koelievrouwen, die er baadden en hun wasch tegelijk deden. Overdag hadden zij geen tijd daarvoor: het werk eischte hen op. „Zwaar werk," dacht John „maar tenminste interessant. Anders, dan het monotoon controleeren van een tapafdeeling. Dit was iets, dat wérd, dat groeide, iets dat bleef: jóuw werk, jóuw praestatiel" Het oerbosch, dat nu onder zijn toezicht gekapt was, zou binnenkort een rubberonderneming zijn: een stuk civilisatie! En het emplacement zou dan een mooi hoofdkwartier zijn met gladgeknipte grasgazons en een kleurenweelde van cana s en bougainvilles De weg zou verbard worden... En dan liter als de vrachtauto's hier zouden rijden om de latex te halen voor de fabriek dan nog zou hij kunnen aantoonen: dit stuk heb ik ontgonnen en geplant! Dit is mijn stuk werk, dat ik aan het oerwoud heb ontnomen! Het emplacement was nü alleen nog maar een kaal gekapte, schoon gebrande rechthoek. Twee pondoks stonden er, de pangglong van de chineezen en de twee huizen van Van der Meulen en hém Alles provisorisch: muren en daken van atap, boomstammen als balken. De Europeanen-huizen, hóóg op talen: een vierkante doos, in vier kleinere vierkanten verdeeld door half hooge wanden van ongeschaafde, geoliede planken. De zitkamer was afgeschoten met muskietengaas. Naar boven, keek je in een bouwwerk van stammen, die met rottan aan elkaar gebonden, hier en daar gespijkerd met een reusachtige spijker, het blarendak droegen. Ratten liepen nu in den schemer met hun rikketikkend vaartje achter elkaar aan. Tjitjaks kleefden op de wanden, strak starend en wachtend op de muskieten, die nog rondzoemden in wijde kringen. Als een windvlaag door het dak ritselde, zeefde een heel fijne zwarte stoflaag over alles heen: over je tafel, over je bord, je glas, je haar, je banden, over je bed. Voor je meubels kwam het er niet opaan. Wat had je, als jonggezel ?... . Een beetje wankel oud rottan, een paar chevelures; een schrijftafel, een tafel, een bed, en, noodzakelijkste van alles, een waterfilter. Een krakend trapje voerde van je slaapkamer naar een schirnmeligen, vochtigen afgrond met een glibberig vloertje, en een oud cementvat, waaruit je 't water over je heen schepte: de badkamer! Als je je baadde, hing je twee handdoeken langs de reten in den wand, omdat je je toch zóó niet aan je bedienden wou te kijk zetten als je op de wereld was gekomen. In de voorgalerij en in de zitkamer bengelden aan een roestigen ijzerdraad de petroleumlampen, vet en een beetje roetig. Ze stoomden vdak.... zoo gauw het maar een beetje woei! Onder het huis stonden vaten cement en metselkalk. Daar huisden ook duizendpooten en schorpioenen. En soms kwam er ineens een van je kippen, die een tijd lang vermist was geweest, uit te voorschijn met een half dozijn jonge kuikens.. Nu was het avond geworden Uit de pondoks glimmerden rooiïge olielampjes. Hier en daar was een flink rookend, smeulend vuur aangelegd. Elk koeltje dat over de heuvels aanstreek, veegde den rook als een vloeienden sluier langs de gebouwen: zoo beschermden zich de koelie's tegen de muskieten. De Chineezen praatten luidruchtig. Ruzieënd leken hun stemmen, die de schelle, eenklankige woordstompen uitschreeuwden. Je wist, dat het niets was: Chineezen maakten altijd zoo'n lawaai. Hoe anders waren de Javanen! Loome, zwijgzame, langzame Mohammedanen! Traag van gedachten, van woorden, van daden. Primitieve wijzen, die hun wijsheid nauwelijks wisten Ernstige kinderen, wier plotselinge onbeheerschtheid, hun onvolgroeidheid verraadde Hun stemmen waren dof, monotoon. Een enkele maal kreet hóóg daarboven uit een lach, een gil een scheldwoord soms.... Meestal een vrouw! En soms drensde een kind.... Dezen avond werd de gamelang bespeeld.... Een stiue eentonige, zwaar rhythmische muziek. Af en toe zong een mannestem: diep in mineur Het klonk allemaal door tot je huis en nog ver daarover heen. Er waren geen andere geluiden. Alleen het ruischen van de rivier, het zacht schuren van het water langs de steenbrokken, die een vulkaan et in had neergeworpen. ... Achter de rivier was het oerbosch. Hoe doodstil en somber stond het daar! Er waren weinig dieren: soms riep een hert; en als er regen dreigde, dan schreeuwden de apen. Eén keer pas, had héél ver de hooge hik van een tijger geklonken. Alleen als je het geluid kénde, wist je, dat het een tijger was en geen hert.... Zoo was het avond geworden. Na de schroeiïng van den dag, bracht die nu wat koelte. Sterren flonkerden, als kristallen vonken, aan den doorzichtig blauwen hemel. Héél in de verte, rezen de hooge ruggen van de vulkanische bergketen, die dwars door Sumatra ligt. Maar zóó ver waren ze, dat je het geboomte, waarmee ze begroeid waren ter nauwernood onderscheiden kon. Glad leken deze bergruggen; nevel-grijs en lila in den ochtend; blauw in den dag; violet in den avond; en wéér blauw.... wazig blauw in den nacht.... Verder was er niets.... „En hier komt overmorgen het nieuwe sinkeh.... mèt een vrouw!" Had hij het hardop gezegd ? Hij was er niet zeker van.... Sóms deed je dat, onbewust, je gedachten hardop zeggen in de stilte.... Hij zoog een sigaret aan en leunde wat dieper weg. „Waarom stuurden ze die nieuwe nu hier?.... In de opening.*) Waarom niet in een van de oudere tapafdeelingen rondom Randjah ?.... Wat was dat nu weer ?.... Onnadenkendheid van het hoofdkantoor ? Of.... weer een streek van van Hemert ?.... Want waarom moest je hier een vrouw brengen?.... Een vrouw uit de twintigste eeuw naar deze oerstaat.... ? John fronste zijn wenkbrauwen en zuchtte. Hij sloot zijn oogen. Europa.... Holland.... Renée!.... Het verlof, dat een half jaar achter hem lag.... Vader en de zusters, de schoolkameraden, die vervreemd waren.... De oude stad, die niet meer was zooals je haar had achtergelaten.... Moeder, in den tusschentijd gestorven. Haar plaats léég.... Iets, wat je daar in Indië niet gerealiseerd had.... en waarom je eventjes wroeging had om dat gaan naar Indië.... een jongensgril, een jongensverlangen *) Opening — ontginning. Rubber 2 naar avontuur.... Héél dat oude leven, waarin je niet meer paste; waar je bovenuit gegroeid was; dat je uitstootte, dat je koud en verlaten Het staan en een heimwee in je wakker maakte naar Indië, terug naar het andere leven, dat ie gekozen had en dat je had opgeslokt. Dit het je had opgeslokt.... dat wist je pas, als je in Europa kwam. Iedereen zag het je aan: dat je anders was geworden: vader, de vrienden, de menschen op straat, de tramconducteurs, de kellners.... Je wis anders geworden.... De schaduwen en de herinneringen van een ver en vreemd land hingen over je heen.... Een solitair was je.... een vervreemde.... een ,Indisch-man'. Ze vonden je wel interessanti O, ja, dat wél! Je was een beetje vreemd; je was lós van geld, van conventie, van pietlutterigheid, los van klein gepieker. Je was een verlofganger! Een vreemd-legioennair, die terug komt in zijn jeugd-omgeving. En dat blééf je: een vreemd-lègioennair! Het gaf je een hunkerend verlangen naar een band, naar gemeenschap, naar zielsverwanten. Je voelde je zoo hopeloos eenzaam. En je zocht andere verlofgangers, andere alleenloopers. De wilde boemelnachten 1 Het café-, het boulevard-, het cabaretleven in het buitenland, waar je ruimer ademhaalde... De dansgirls, theaters, champagne, cocktails, een maintenéetje Je blééf eenzaam. Je blééf degene, die straks teruggaat naar een ander, ongekend leven, dat niets met Europa te maken had Je was de trekvogel de avonturier!... Indië werd groot en goed in je gedachten, in je hónger naar samen zijn, één zijn met iéts, met iemand!.... De huisjongen sloop binnen, geruischloos op zijn bloote voeten. John keek even op. „Wat ziet die kerel er weer smerig uit," dacht hij een beetje geërgerd. En zijn gedachten gingen terug naar vroeger.... naar vóór zijn verlof, toen hij nog een sinkeh was. Hij dacht aan de huishoudsters, die hij gehad had. Eerst een paar jonge, die elkaar vlug hadden opgevolgd. Ze waren knap geweest, maar ze hoorden tot de slechte soort, tot de eigenlijke maintenée-soort, die schreeuwerig en opzichtig, lui en ongemanierd is. In zijn jonge onervarenheid had hij ze gekozen, niet goed weg wetend, in deze plotselinge totale vrijheid op elk gebied. De jonge volmaaktheid van hun slanke bruine m lichaam, het coquette van hun vfouweHjkheid, het brutale van hun uitdagende cocotterie en tenslotte het geheel heer en meester zijn over deze Oostersche vrouwen, had hem bekoord, een tijdje gevangen gehouden, na de te strenge tucht van zijn jongensjaren. Maar dit was alleen de eerste twee jaren.... Toen had zijn rustige natuur de overhand gekregen. En toen had hij Kiku San genomen, de kleine Japansche. Half oud, mager vrouwtje, dat door zijn huis dribbelde op haar slofjes van gevlochten gras; de lange, afhangende kimonomouwen opgestroopt. Ze was als een porceleinen poppetje, Kiku San, altijd kraak-zindelijk en helder in haar kimono; het lange, stugge haar netjes opgemaakt in drie kuiven en een wrong. Hoe ordelijk en zindelijk en economisch was Kiku San. Hoe had ze bedienden getraind en gedrild 1 Met een monotone zing-zang sprak ze het Maleisch en ze siste zachtjes bij de s'n en de r's kon ze ook niet zeggen 1 Ze was de ideale vrouw. De altijd onderdanige, bereidwillige, plichtsgetrouwe, devote vrouw. Ze had maar één doel: hem en alles wat hem hoorde verzorgen met een toewijding, die een Westerling bijna onbegrijpelijk is. Toen hij met verlof ging, was zij voor dien tijd terug gegaan naar Japan. Bij zijn wederkomst, wachtte ze bij de hotel-ingang, heel bescheiden tegen het schemeruur. Hij had haar binnen geroepen, toen het donker was. Als een schim, was ze door het voorgalerij tje geslipt, zijn kamer binnen. Haar houten klompjes bleven buiten staan. Ze had zich mooi gemaakt voor hem. Ze droeg een nieuwe zijden kimono enhaar voetjes waren omkleed met de witte zijden Japansche sokken. Toen ze binnen was, groette ze met haar Japanschen groet: een neiging, waarbij ze haar handen van haar knieën naar haar borst bracht en even een sissend geluid maakte. En met het eigenaardig accent zong haar stem, als ze hem vroeg naar zijn verlof of hij zijn vader in welstand had terug gevonden, en of in Holland alles goed was. Terwijl ze dit vroeg, heel bescheiden belangstellend, bleef in haar smalle, zwarte oogen één onuitgesproken vraag. „Ik ga trouwen, Kiku San." Ze sloeg de oogen neer en maakte weer haar kleine buiging. Haar gezicht was een ondoorgrondelijk masker. Alleen de vraag was gedoofd in haar oogen. Haar schouders spraken onderwerping en afwachting. „Ik heb twee duizend gulden voor je op de bank gezet, Kiku San." Ze boog, prevelde een dank. Hier is het bewijs." Hij stak haar een papier toe, dat ze aannam en opvouwde. Het was hem bijna pijnlijk, dat ze dit alles zoo gewoon opvatte. ; Hoe beestachtig," dacht hij, „was dit eigenlijk. Hoe beestachtig laag tegen een vrouw, die een góede vrouw was." „„ , .. „ , 2L, „Wil je niet even gaan zitten?" vroeg hij. Ze boog toestemmend, nam plaats tegenover hem. Kijk eens, ik zou graag willen weten wat er van je wordt. Gil je naar Japan.... of.... zal ik moeite voor je doen bij een andere toewan?.... Ik weet wel iemand, die goed voor ie zal zijn." , , Ze verschikte wat aan haar kimono. Toen zei ze heel rustig, als mijnheer die moeite voor haar wilde doen, dan zou ze hem erg dankbaar zijn. Ze bad nog met genoeg geld om voorgoed naar Japan terug te gaan ... . Zoo namen ze afecheid. Kiku San onderdanig, bescheiden, wenschte hem veel geluk toe; hoopte, dat hij gauw toewan besar zou worden en veel geld zou verdienen. Toen John de deur achter haar dicht deed, welde een onzeker gevoel in hem op. Weemoed ?.... Dankbaarheid ?.... Misschien alleen dat laatste: dankbaarheid aan de vrouw, die toch vijf jaar lang, naar lichaam en ziel zijn vrouw was geweest; die vijf jaar lang hem verzorgd en gediend had, met een grooter trouw en plichtsgevoel dan óóit een Europeesche hem zou verzorgen. Renée1.... Modern jong meisje uit den Haag. Luxu*is groot gebracht. Opgevoed in een sfeer van oorlogswinst, van losbrekende vrijheid voor de vrouw, van teugellooze verwerping der oude conventie's.... Kón ze iets anders dan dansen, bridgen, paardrijden, tennissen? Hij wist het niet. Er was geen tijd geweest om dat uit te vinden. In de laatste twee maanden van zijn verlof had hij haar leeren kennen, toevallig, op een thé-dansant. Ze had direct iets in hem wakker gemaakt: het diepste instinct, dat een man een vrouw doet begeeren.... onbewust.... Eén roes waren ze geweest, die laatste twee maanden. Rendez-vous, dansen, teaën, dansen Altijd Reneel Ze was knap, modern, vlot Ze was „sport!".... En ze had dit, wat zijn bloed naar zijn slapen joeg. Even vóór hij wegging hadden ze zich verloofd. Hij had haar eerlijk gezegd hoe de toekomst zou zijn: primitief, eenzaam, geen afwisseling, geen dansen, geen flirt, niets ! Ze had gelachen: „Dus, terug naar de oerstaat!...." „Je weet niet wat het is!...." „Nee, maar het lijkt me interessant!" „En als het niét interessant blijkt? " Ze was even ernstig geworden. „Als het niét interessant is ? Tjd.... Ach, wat een nonsens dan maken we het interessant.... Laten we het maar probeerenl...." Spontaan had hij haar in zijn armen gesloten, vast, baar jongmeisjeslijf tegen zich aan. En in blind verlangen had bij geloofd aan alles, alles. Aan het gemakkelijk bezitbare geluk; aan een heerlijk, niet meer eenzaam leven; aan een toekomst van kameraadschap, van elkaar begrijpen, van één zijn met elkaar.... En hij had vergeten, ille nadeelen van Indië dat zonnig en vriendelijk was in zijn gevoel Renée!.... JHij stond op, ging de muskietenkamer binnen. Nam van zijn schrijftafel een portret. Een paar groote donkere oogen lachten hem tegen. Een paar heldere, intelligente oogen in een modern en mondain meisjesgezicht. Zóu ze een goede vrouw voor hem zijn?.... Zou ze een goede vrouw voor hem kunnen zijn.... hier .... in deze wildernis ?.... Peinzend keek hij om zich heen. Half donker was het in de kamer en op de voorgalerij: de bruine wanden zogen het licht op. Een rat neusde voorzichtig, boven langs een balk... Aan den overkant van het emplacement schemerde een flauw licht: het huis van den „baas" van der Meulen. Uit de pondok kling-klangde de gamelang.... een weemoedige melodie.... „Straks " dacht hij „als het nieuwe, permanente huis zou gebouwd zijn.... als ajles een beetje meer geciviliseerd zou zijn dan zou hij Renée schrijven, dat ze komen kon. Niet hier. Niet in dit huis! Een klein jaar zou het nog duren.... In dit jaar zou hij sparen zuinig zijn. En als de weg verhard was, kon hij misschien een fordje koopen.... dan konden ze af en toe er eens uit.... naar Randjah.... naar Medan, op een Hari Besar....*) Tot zóólang moest hij het maar uitzingen. Het zou wel moeilijk zijn maar je wist teruninste, dat er een toekomst was: een muur, waarop je je verlangens, je idealen je illusies kon schrijven. Een muur, die van je leven een begrensd begrip maakte, inplaats van de doellooze oneindigheid, die het tot nü geweest was " , . En terwijl hij opstond om naar de badkamer te gaan, dacht hij aan het sinkeh dat kwam.... aan de vrouw, die méékwam. En hij dacht: „Kon ik maar iets doen om voor haar de aankomst een beetje prettiger te maken 1" Maar wat kón je doen? Van het emplacement Toemboek Tinggih, slingerde zich de wee naar afdeeling Twee, vier kilometer door het oerbosch. Een weg was het nauwlijks: een twee meter breed pad dwars door bet bosch gehakt. Als het lang met regende, droogde de modder op tot harde, ongelijke kluiten; de plassen tot diepe kuilen. Vlak langs den kant stonden de oerboomen, hun stammen verwikkeld in een net van rottan en woekerplanten. Je kon niet verder zien daniden uitersten rand. Wat daarbinnen in die wüde plantenwoekenng leerde, was of gebeurde, dat bleef een geheim. Er suisde altijd een geruisch door de boomtoppen; er zongen altijd cicaden hun monotoon snerpend bed. Er kraakte altijd iets, maar heel stil, heel geheimzinnig, alsof daar binnen iets of iemand voorzichtig rondsloop. En soms, op een geheel windstillen dag zakte daar ineens een boom in elkaar, stortte een stervende, oude woudreus in zijn laatste oogenbhk op de naast hem staande boomen en scheurde in zijn val een gedeelte van hun kroon af. Dan dreunde het geheele oerbosch. Dan krijschten een paar opgeschrikte apen en een vogel kermde klagelijk. En toch, ondanks al deze geluiden, blééf daarbinnen altijd de stilte als een zwijgend, loerend beest En je wist, daar komt nooit de zon. Daar is een gedeelte waar het altijd avond is, altijd schemer! Daar schimmelen en *) vrije dag. rotten duizend wortels en honderdduizenden blaren. En uit die rotting woekert een nieuw leven omhoog, worstelend om lucht en licht. Daar krioelen mieren en slangen en wormen en duizendpooten en schorpioenen. En daaruit kruipt 's av onds een dichte nevel, die langzaam opstijgt tusschen de boomen en hangen blijft rondom de toppen, om 's morgens, bij den eersten zonnestraal weer terug te zakken naar de plaatsen, waar het geen dag wordt en waar de takken en de stronken, de wortels en de blaren al sinds eeuwen rotten en verschimmelen. Langs dit oerbosch slingerde zich de weg, die uitliep in afdeeling Twee, bij het huis van Meesters. Jan Meesters was twaalf jaar in Indië. Vroeger had hij gevaren en hij had ook een tijd lang in een circus gewerkt. En eens belandde hij op de een of andere manier in Sumatra en werd planter. Hij was vier-en-veertig jaar oud; een grove, grijzende bonk van een kerel met een rood gezicht van de zon en het bier en met een goed begin van corpulentie. Lezen en schrijven kon hij maar heel gebrekkig en hij wist niets anders dan dat het leven hard, ruw en onrechtvaardig is. Hij was ook in die twaalf jaren nooit meer terug geweest naar Holland, want hij had te vaak van baantje gewisseld om ooit een verlof te verdienen en geld om het zelf te betalen bad hij niet. Hij was een van die schipbreukelingen, die tenslotte stranden in de cultures en daar hun wrakken-bestaan voortslepen van de eene cultuur-maatschappij naar de andere; nu eens ontslagen wegens overcompleetheid aan personeel, dan weer wegens een of andere privé-geschiedenis; dikwijls ook heelemaal zonder reden, zoo maar willekeurig, omdat een manager hem niet mocht... omdat veel menschen nu eenmaal meenen, dat je iemand, waar tóch niet veel van terecht komt, wel onverschilliger en onbillijker kunt behandelen dan gewoon of rechtvaardig is. Al de stormen in zijn plantersbestaan deelde zijn dikke, niet meer jonge, soendaneesche huishoudster trouwmethem. En om dat te compenseeren, had ze hem op haar inlandsche wijze onder de plak. Ze voelde zich de getrouwde vrouw in zijn huis en de mogelijkheid van ooit plaats te moeten maken voor welk soort andere vrouw ook, had zij al sinds jaren verworpen. Als Meesters een enkelen keer uit ging, een collega opzoeken, of als hij zijn veettiendaagsch verlof nam, dan sprak het vanzelf dat zij mee ging. Zij inviteerde andere njai's bij zich zonder ooit zijn toestemming daarvoor te vragen en zij controleerde zijn uitgaven. Voor de rest besefte zij, als elke Mohammedaansche, dat de man nummer één is en dat zijn luimen en grillen met een beetje toegevendheid moeten behandeld worden. Als huisvrouw deed zij haar plicht, zoover zij zich daarvan bewust was: zij haakte zijn singlets, zij stopte zijn sokken, zij het dan ook met de meest uiteenloopende kleuren haak- en merkkatoen; zij prikte alle bonnetjes en briefjes, die van den ,baas' kwamen, op een grooten spijker, zoodat daarvan nooit iets zoek raakte en zij zorgde, dat er altijd koud bier was. Verder kookte zij afwisselend rijsttafel, biefstuk-met-gebakken-aardappels en erwtensoep voor hem en zag toe, dat de waterdrager, die de eenige bediende was, eiken morgen het huis veegde met een bezem van palmvezels en dat hij de petroleumlampen schoonmaakte, vulde en 's avonds aanstak ... Meesters had geen verderen horizont dan haar, zijn werk en zijn biertje. Hij las nooit, zelfs geen krant. Hij dacht ook nóóit over iets en over zich zelf ook niet. Hij was een goede werker: practisch, rustig, onvermoeid en ijverig. Hij deed, zonder ooit naar een hoe of waarom te vragen, het werk, dat hem was opgedragen. Voor de zware, ruwe ontginning was hij een uiterst bruikbaar mensch en dat was het eenige wat de hoofd-administratie van hem verlangde. Als hij thuis kwam van het werk, stond Minah, die zich Poppie had omgedoopt, klaar met een glas en een flesch bier. Dan deed hij zijn schoenen en zijn jas uit, hing ajo hoed aan een spijker en smeet zijn stok ergens m een hoek. Warm, rood bezweet, half ontkleed in zijn broek en mouwlooze sinclet, die over zijn behaarde borst openhing, zakte hij neer op een stoel en dronk het bier achter elkaar uit. Daarna pakte hij de leege flesch op en gooide die over de balustrade van zijn voorgalerij in den tuin. Soms viel de flesch op een andere, die daar al lag en dan brak ze met een snerpend geluid, terwijl de scherven naar alle kanten spatten. Zoo kwam het, dat zijn tuin meer op een verzamelplaats van oude flesschen en scherven leek dan op een tuin, en de koelie s, die zijn. ert opkwamen, deden dit ook altijd zoo behoedzaam mogelijk, zoowel om hun bloote voeten te sparen als om te voorkomen dat een door de lucht vliegende flesch hun hoofd raakte. Als het derde glas leeg was, haalde Poppie een nieuwe flesch en schonk het vierde glas vol. Dan zette ze zich neer op een van de rottanstoelen, trok één been op de zitting, half onder zich en vertelde de gebeurtenissen van den dag. Amat, de waterdrager was weer onbeschoft geweest. Mijnheer moest hem nu toch heusch van zijn loon korten! Die kerel was nog te lui om een beetje water te halen. En een bord had hij ook gebroken. Mijnheer moest hem nu werkelijk korten of een paar flinke klappen om zijn ooren geven. Hij had het noodig.... Meesters knikte vaag. Ja.... ja.... dat zou hij wel eens bij gelegenheid doen. Nu bad hij er geen zin in. Poppie het een voor een haar fijne bruine vingers in het gewricht knakken. Dan brak zij een uitstekend stukje rottan uit den stoelen wriemelde daarmee in haar oor. Daarna schonk ze Meesters glas weer vol en vertelde verder: „Si Moppie, de basterdfox-terrierhadeenkipdoodgebeten. Die, met de witte en zwarte veeren. Wist mijnheer welke ze bedoelde?" Meesters knikte weer. Zijn oogen staarden naar buiten in den snel verduisterenden schemer. Zoo ver hij zien kon was het bosch geveld.... Reuzen van stammen lagen op en over elkaar. Het loof was verdord. „Als het maar droog bleef," peinsde hij, „dan zou het fijn branden 1 't Zou een vuurtje wórden 1...." „En die kip, mijnheer wist het misschien, die was broedsch en zat op zeven eieren. Nu waren die ook naar de maan. Dat was toch betoel jammer. Ze had daarom Si Moppie goed hard geslagen. Met een stuk brandhout had ze hem geslagen, want ze was net bezig in de keuken, toen het gebeurde, .... o.... en als...." De tweede flesch smakte in den tuin neer. Poppie keek haar een poos diepzinnig na en vervolgde in het minst niet uit het veld geslagen: „En als mijnheer eens een koelie kon geven voor een dag om brandhout te zoeken, want dat raakte ook op en die luie Amat...." „Mensch! Hou toch op met je eeuwige ge-Amat!" viel Meesters geprikkeld uit.... „haal nog een flesch bier." Poppie stond langzaam op en schudde haar hoofd. Ze klakte zachtjes met haar tong.... Ts.... ts.... ts.... ts... Die Blanda's! Om niéts werden ze ineens boos! Was dat nou een maniet?!.... Zij kon het toch niet helpen, dat ze zonder hout niet koken kon! En die Amat!.... „Ehl! Amatl! Amat!!! Varken! Hond!! Beest!!.... Ajo!!.... waar zit je nu weer?!.... Haal een flesch bier voor mijnheer.... Ajo! Vlug een beetje! Mijnheer wacht er op!" Met haar handen op haar heupen stond ze boven aan het trapje, dat van de eetkamer naar de bijgebouwen leidde. Amat slenterde doodkalm naar de ijskist, vond er na lang zoeken een flesch, trok die op zijn gemak open en kwam er mee naar de huishoudster. Ze haastte hem door een paar keer: „AjoII" te roepen, maar ze was in het geheel niet ongeduldig en Amat het er zich ook niet door opschrikken. Tot ineens, als een bulderende orkaan Meesters stem door het huis loeide: „Wel God hier en daar 1.... Komt dat bier nog of komt het nooit!!?" Poppie boog zich vlug naar den waterdrager, die een trede lager stond dan zij, kneep hem met de eene hand in zijn oor terwijl ze met de andere hem de flesch afgriste: „Nal.... Hóór je?I Je wordt twee gulden van je loon gekort, begrepen?.... Steek de lampen aan!" Toen dribbelde ze op haar fluweelen slofjes naar de voorgalerij en schonk het glas vol. „Moet ik altijd zoo lang wachten ?" knorde Meesters. „Ts.... ts ts. AUahl Het is er toch al! En het is goed koud ook!" Hij nam het glas op en dronk langzamer, nu zijn eigenlijke dorst gelescht was. Poppie vlijde zich weer neer, vouwde het eene been onder zich en schommelend met het andere, bekeek ze Meesters een moment oplettend. „Heb ik niet gelijk? Die Amat?! Dat varken!.... Die aap!.... Betoel, mijnheer moet hem een goed pak slaag geven 1" Zwijgend staarde Meesters voor zich uit. Toen stopte hij langzaam zijn pijp, stak haar aan en haalde vol welbehagen de eerste rook diep in. „Als het niet regende...." piekerde hij traag. — „als het nog een beetje droog bleef, dan zou dat zaakje daar best branden, fijn branden!...." Gedachteloos rookte hij door, uitrustend van den zwaren lichameUjken arbeid. Het was buiten al heelemaal donker: een donkere nacht. Amat had binnensluipend de lampen opgestoken. Nu kwamen ook de muskieten; bij honderdtallen zwermden ze binnen. Meesters was opgestaan om zich te gaan baden, en verkleeden. Terwijl hij de emmers water over zich heen plensde, zong hij uit volle borst: „Vaarwel Merie.... ik mot je gaan verlate.... „Ik heb geteekend voor de kompagnie. Alleen gekleed in een inlandsche sarong, die hij tot okselhoogte om zich heen had gevouwen en in een knoop, op inlandsche wijze, had bevestigd, en die zijn rossig bebaarde borst, zijn roodbruine schouders, nek en armen bloot Het; met zijn bloote voeten in sloffen kwam hij terug. Hij ging Uggen op een langen rottan stoel in de klamboe-kamer en vulde bedaard nog eens zijn pijp. „Geef me nou een paitje meidl" zei hij goedgeluimd. De hitte was wat gekoeld. Een briesje woei aan van de verre heuvels.... De muskieten waren buitengesloten.... Gedempt klonken de geluiden uit de pondoks tot hem door: de gamelang-muziek en de stemmen van de koelie's. Poppie haalde de jeneverkruik en haar harmonica. Ze schonk het glaasje voor hem vol. „Ik speel wat, ja?" vroeg ze met een stil lachje, wetend dat toewan nu senang was. „Voor mijn partl" Poppie zette zich op den grond. Een mat van fijn gras, maar vuil en versleten, dekte de grove planken.... Meubels waren er bijna niet in deze kamer. Behalve den langen stoel, stonden er een wankele houten tafel, een oude rottan fauteuil en, op een omgekeerde leege bierkist, een gramofoon. Aan den muur hing, boven twee verkleurde photo's, een groot slangevel. In een hoek lagen stapels ongeopende kranten, stoffig en dwars door elkaar: twee jaargangen Sumatra Post. Meesters keek nooit deze kranten in, betaalde alleen trouw zijn abonnement. Alleen Poppie zou werkelijk geen raad hebben geweten zonder de kranten. Ze gebruikte ze voor alles: om de planken van de kast mee te beleggen, om vuur mee aan te maken, om bij verhuizingen alle breekbare waar mee te omwikkelen en om, bij het jaarlijksch verlof, Meesters' schoenen, borstels en zeep te verpakken. Eerst speelde Poppie tweemaal achter elkaar: „Puppchen, Du bist mein Augenstern!" En daarna: „O! Du lieber Augustin! Alles ist wegl!" Met zijn arm onder zijn hoofd gevouwen, dikke rookwolken uitpuffend, luisterde Meesters. Hij dacht aan niets. Hij luisterde alleen maar. Poppie ging over op een krontjong. „Ajo, ajo, ajo! In die hooge klapperboom!" Ze lachte vergenoegd, toen het ten einde was. En even peinzend, werd ze ineens ernstig. Ze rolde zich een strootje. Een wee-zoete geur van inlandsche tabak trok door de kamer. Toen nam ze de harmonica weer en speelde een javaansche melodie. Weemoedig, half klagend, half berustend. Primitief en onbegrijpelijk tegelijk. Een lied, dat nergens geschreven staat dan in het gevoel en dat iets terug gaf van het nóóit gehéél uit te zeggen mysterie der tropen.... Om het huis stond de stille zwarte duisternis. Een krekel sjirpte. Héél ver langs den boschrand riep een hert naar zijn wijfje. Op het pondok terrein werd de ton-tong geslagen: zeven uur. Ineens kefte een hond, driftig en fél.... Het schrikte Meesters op uit zijn wakenden slaap. „Verdomme! Lamenteer toch niet zoo op dat bliksemsche ding! Ajo! Speel iets anders!" Poppie verschoof haar strootje. Rekte haar been uit en vouwde het weer onder zich. Welgemoed speelde ze nog eens: O, Du lieber Augustin!!...." En dan: „O, was ik maar dóód!' Want die ik liefheb, die krijg ik toch nooit!..." Ze brak midden in af. Liet het instrument rusten. „Is het waar ?" vroeg ze, „dat er overmorgen een nieuwe toewan komt ?...." „Ja!.... Van wie weet je dat?" „Van de eerste krani...." Het was even stil. „En.... mèt een mim?...." vroeg ze. Ze zweeg een korten tijd en staarde onbeweeglijk voor zich uit. „Een blanke vrouw dua?" „Wat moet die hier, in de rimboe? „Dat weet ik toch niet!" „Zijn het nieuwelingen.... tottoks?...." „Ja .ik geloof het wel." „Ts ts ts ts!!" Poppie klakte hoofdschuddend met haar tong. „Dat geeft natuurlijk soesah...." zei ze afkeurend, „zoo'n blanke mim in de rimboe!...." Meesters keek een rookkring na. Zijn fantasie reikte niet zoo ver, dat hij zich kon voorstellen, wat voor soesah een blanke vrouw in de rimboe kon opleveren. Het was ook trouwens zijn zaak niet.... Poppie gaf wel eens last.... Als ze haar tinkah's had.... Of haar gezeur met Amat!.... Dan snauwde hij haar af. Dat was al. „Ik heb honger," zei hij geeuwend. Als een langzame poes dook Poppie uit haar zittende houding op. Ze vischte met haar grooten teen naar haar slof. Een moment later klepperden haar hakjes over den plankenvloer. Ze veegde een leger van doode en stervende insecten van de etenstafel, spreidde er een half vuil servet op uit; zette daarop een bord en een glas. Ze goot wat dunne, door de hitte geheel gesmolten boter uit een blik op een schoteltje, sneed het brood en maakte een blikje sardientjes open. Dat alles zette ze om het bord heen met wat gesneden koude biefstuk en mosterd. Ze legde er nog een mes en een vork bij. „Het eten is klaar," zei ze bij de deur van de klamboekamer. Toen ging ze naar de ijskist en haalde er nog een flesch bier uit.... Voor Frank en Marian Versteegh was Deli de laatste uitkomst na een finantieele debiele. Frank was bij zijn vader in de zaak, een groot makelaars-kantoor, toen de oude heer Versteegh failliet ging. Na liquidatie bleek er net genoeg over, dat deze, die weduwnaar was, er kalmpjes van kon leven. Frank probeerde eerst in Holland een betrekking te krijgen, maar toen dat niet lukte, opperde hij het plan om naar Indië, naar Sumatra te trekken. „Het zijn tenslotte maar een paar jaren," had hij gezegd „tien, vijftien jaren op zijn hoogst en we zijn nog jong!" Na een korte weifeling had Marian toegestemd. Ja.... ze waren nog jong.... pas getrouwd.... alléén, de baby, die op komst was I.... Maar ze waren toch gegaan I Hoopvol en moedig. Het was een prachtmaatschappij, waar Frank als assistent was aangenomen, werd hem gezegd. Een nog jonge Amerikaansche rubber-maatschappij, die steeds uitbreidde: de Sumatra Hevea Coy, of afgekort: de S. H. C. Midden in de heete stille zee, voor Belawan bleef de mailboot liggen. Marian, met haar ellebogen op de verschansing staarde over het totaal vlakke water, dat daar om het schip heen lag, als een pas vloeibaar metaal. Felle lichtstrepen striemden er over heen. De hemel was vaal en nevelig blauw. „Sta daar niet zoo, kind!" Frank had zijn hand op haar schouder gelegd. „Kom bever binnen, in de salon een glas limonade drinken." „Het is overal zoo warm," zuchtte Marian, „hier is nog een béétje lucht tenminste." Naast haar lachte iemand om haar woorden. Een gemoedelijke lach. Kostman, een oud Deli-planter, die van verlof terug kwam. „Heb u het nou al warm, mevrouwtje?...." Marian glimlachte flauw, veegde over haar transpireerend gezicht. Kostman klopte haar kameraadschappelijk op den rug: „Nou, blijft u nou maar kalmpjes hier.... en dan haal ik 's een lékkere kouwe pot bier voor je.... wat mevrouwtje ? 1 .... voor het laatst nog's zoo'n fijne pot vatbierl...." „Geen bier," weerde Marian af.... „een glas kwast of limonade, dat graag." Kostman lachte weer. Zijn dikke bierbuik schudde er van en zijn roode opgeblazen wangen trilden mee. Hij droogde telkens met een geweldigen zakdoek zijn gezicht, hals en nek af; spreidde dan den zakdoek uit, die zoo nat was, of hij in een kom water had gelegen en vloekte. „HóndsheetI.... Dus géén bier? Het zal u nog eens berouwen, mevrouwtje! Straks krijg je niks anders dan Koentjibier.... uit een flesch zie je.... en geconserveerd. Een hoop arsenicum d'r in! Nou, niet dat het slecht is.... dat niet.... het is tenminste geen water.... brr.... dus u wilt heusch, écht zoo'n stroop) e hebben?...." „Heusch echt. Ik krijg het zoo warm van bier." „Nou goed dan En jij Versteegh?...." „Geef mij een splitje, Kostman En laat het dan als-je-blieft hier neerzetten Ik moet even de hofmeesters de fooien geven.... ben direct terug...." „Ik pas wel op je vrouw, zoolang!" grapte Kostman met een knipoogje. Even later bracht een javaansche bediende de dranken. „Nou prosit, mevrouw op jullie gezondheid en dat je man gauw baas mag worden.... en 'n hoop pitten verdienen!' Hij zette het glas aan zijn mond, goot het leeg in één teug. „Jónges," smakte bij na „dat smaakt!" En hij veegde het schuim van zijn mond. Dan, met het glas in de hand wijzend op een stoombootje, dat snel naderde: „Daar heb je de Janssen Nou hebben we het heusch gehad.... de reis. Weer vijf jaren voor de boeg." Hij zei het luchtig, half spottend. Met tóch even een lichten weemoed in zijn stem. Maar dan, zich ver over de verschansing buigend, zijn hand als een toeter voor zijn mond, schreeuwde hij naar het stoombootje: „Hóógstra-tenl!! Hé! 11 Hallo III" Op het dek van de Janssen stond een groepje planters. Zware dikke kerels, in witte „toetoep-pakken" en helmhoeden. Op hun opgeheven, rood-verbrande gezichten lag een joviale gemoedelijkheid. Zij waren in tegenstelling met andere tropen-Europeanen, die er loom, bleek en ziekelijk uitzagen, luidruchtig, en van een oogenschijnlijke bloeiende gezondheid, door het leven in de open lucht en blakende zonneschijn. Terwijl het bootje langs zij voer, schreeuwden ze om beurten hun vragen naar boven. „Hallo.... Kós' hoe was 't in de ouwe Negeri- Blanda?" „Ben je vaak bezópe geweest?...." „Ben je getrouwd?...." En Kostman schreeuwde zijn vragen terug: „Hoe staat de tabak? Hoe? Rot? Geen regen ?.... Verdomme I...." Even later kwamen de anderen aan boord. Een uitbundige begroeting volgde. „Je ben dik gcworde, jó I! En h oe was het ?.... Heb je Maas nog gezien? Hoe was-t-ie? Opgeknapt, een beetje van zijn malaria ?.... Nou geef ons nou's bliksemsvlug een rondje vatbierl Daar zijn we toch voor gekóme!!" „Ik dacht, dat jullie om mij kwame.... vond het al allemachtig attent van jullie.... nou soedah dan maar.... Boooyll" Dan wendde Kostman zich tot Frank en Marian en zijn vrienden voorstellend, zei hij, goedlachsch: „Nou, dit zijn nou ras-echte Delianel.... Dit is Hoogstraten. Die wordt binnenkort baas! En dit is Molenaar en dat de Vynt.... Maar die worden nooit wat. Gaan hier dóóie in dit apenland en worden netjes begrave onder de pallempies.... En lui, dit is een sinkeh voor de S.H.C., Versteegh en dat is zijn vrouw.... Nou allemaal een rondje .... mevrouwtje, u nog zoo'n stroopie.... en jij Versteegh, nog zoo eentje ?" Hij wees op het whiskyglas, Ze schoven een paar stoelen aan, maakten een kring. Door de ratelende, dreunende geluiden van het lossen heen, rumoerden hun luide stemmen. Het gesprek bleef over Deli; de tabak; de assistenten; de administrateurs. „Van Looye.... die op Tanah Rambong.... nou die is hoofd-assistent geworde. Zwijnjak.... altijd geweest...." „Nou ja, het is een pientere hond!...." verdedigde Kostman. „Pienter...." betwijfelde Molenaar.... „kan zijn.... geluk mot je óók hebbe.... anders ken je nóg zoo pienter zijn, as je wil.... kome doe je er dan tóch niet...." De Vynt mengde zich in het gesprek: „Dat sinkeh.... weet je nog, in jouw afdeeling.... even voordat je wegging.... Pieterse?!...." Kostman bezon zich even.... „Dat stomme blonde jog.... bedoel je.... die met zijn poote niet van de koeliewijve af kon blijve.... zoo kort as-t-ie in 't land was?...." „Precies 1.... Gistere naar het hospitaal gedrage . . overhoop gestoke . . Haalt het waarschijnlijk niet . . Dokter Linge heeft 'm nog wél geopereerd . . een paar steke in de rug . . en een in de buik . . Hij leg met hooge koorts en praat onzin . . De zuster zegt, hij haalt de week niet . ." „Ach, kom!.... Zóó! Ja, dat dacht ik wel.... dat die nog's aan zijn eind zou komme! Merakels hoe fel dat jog was op de vrouwe!.... Inplaats van een huishoudster te neme...." Hoogstraten stootte hem stiekum aan. „O, excuseert u me, mevrouw.... ik vergat, dat u d'r bij zit Nou ja, u weet het toch niet waar dat van de huishoudsters...." Marian glimlachte geruststellend. „Ik vind het ook niet zoo erg," zei ze „een man alleen iemand moet toch voor hem zorgen " „Zoo is het," stemde de Vynt goedkeurend toe. En zijn glas aan het hare stootend: „prosit mevrouw.... en jij ook Versteegh.... welkom in Deli...." Er was even een warm gevoel van begrijpen, van saamhoorigheid: zij allen van één natie, hier... in dit vreemde land.... „Wie is de aanvaller?" wilde Kostman weten. „Salim...." „Wat ? Dat kleine, mieserige jog?" De Vynt haalde zijn schouders op. „Altijd de kleine, mieserige koelie's.... waar je het 't minste van verwacht.... ze benne wraakzuchtiger, niewaar ? Omdat ze nooit tege iémand op kenne Een groote vent heb nog 's een groote smoel.... maar die onderkruipsels... daar mot je voorzichtig mee zijn.... Maar afijn.... die leg nou óók in het hospitaal Ik heb'm zijn ribbe haast stuk getimmerd Ik was juist in de buurt, toen het gebeurd was .... Twee tandeheb ik hem uit z'n bek geslage... en zijn eene oog was zoo gezwolle.... nou daar ziet hij de eerste veertien dagen niet meer mee.... Een klapzaak heb ik d'r wél mee opgeloope.... vijftig gulde boete.... denk ik.... en een uitschijter van de baas.... nou afijn.... mijn is dat de klap waard.... die rothond...." Ze lachten nu bulderend. Alleen Frank en Marian niet Zij begrepen dit alles nog niet, stonden er ook een beetje buiten. „Nou jonges.... we néme d'r nog eentje.... aanstonds vertrekt de Janssen. „Booyül " De bediende schoot toe, bracht nog eens schuimend volle glazen. „Een goeie kop schenke ze hier op de glazel" meende de Vynt goedkeurend. Met groote, klokkende teugen goten ze het bier naar binnen. Rubber 3 „Verdómme.... dat is toch anders dan Koentji I.... Nou, mensche.... ik geloof.... we motte opstappe...." De stoomfluit loeide het eerste signaal. Kostman en de Versteegh's waren de eenige passagiers voor Deli. Ze zochten hun kleine bagage bij elkaar. De ruirnkoffers werden met de lading voor Sumatra op groote platte schuiten naar de haven gebracht.... Ze namen afscheid van de andere passagiers en gingen de loopplank af, over op het kleine stoombootje, dat hen naar de kust zou brengen. De zon scheen met een onbarmhartigen gloed, die op het water bleef liggen. Een walm van smeerolie hing over het kleine dek, waar alles gloeiend warm was wat je aanpakte: de stoelen, de banken, de verschansing.... Tweemaal dreunde de stoomfluit van het mailschip. Nerveus en schel gilde die van de Janssen ten antwoord. Toen, met haastig werken van de machine, keerde zich de kustboot af van den geweldig grooten scheepsromp en koos zijn weg door de gladde, gloeiende zee. „Nou, daar gaan wel" zei Kostman, boog zich nog eens om naar het mailschip. fcjMBfe „Nou is het betoel gedaan 1...." Gedrukt keken ook Marian en Frank terug. Ze zagen het groote schip langzaam in beweging komen. Een zware, zwarte rookpluim drong zich uit de pijp, bleef in de beweginglooze lucht staan als een lange rechte, vuile streep. En nóg een keer dreunde de stoomfluit een langgerekten afscheidsgroet.... Marian zocht even Franks hand. Ze keken elkaar aan en wisten in dien eenen blik, van elkaar: het éventjes stokken van hun bloed.... het realiseeren: nü komt het nieuwe leven, het nieuwe landl Tot nu toe, was het alleen maar een reisl Maar nü begint het écht! En hóe zal het zijn? Wat zal het vreemde land hun geven?.... En hoe vèr is het oude land.... het oude thuis!.... Marian voelde heet de tranen in haar oogen springen. Ook Frank kneep zijn bppen op elkaar. Vaag, door hun gedachten heen, die zoo ver terug gingen, hoorden ze het gesprek der anderen. Tabaksprijzen.... Vreemde namen... Daden van geweld en onbeheerschtheid Alles zoo vreemd aan het leven, dat zij tot nu toe geleefd hadden. En inplaats van de saamhoorigheid, die er geweest was, zooeven nog, aan boord van het andere schip, rekte zich een kloof nu tusschen hen werden zij als van een andere wereld; keken zij naar de vier zware, roode en door de zon verbrande mannen, zooals zij gekeken zouden hebben naar mannen van een ander ras.... Eindelijk kwam de kust in zicht. Een lage moeraskust. De ondiepe haven lag in de monding van een breede, luistroomende rivier. Slaperig, op het beweginglooze water deinden daar smalle sampans, chineesche jonken, met groteske zeilen, als reusachtige vleermuisvlerken scherp afgeteekend tegen den strakken hemel, visschersprauwen en een paar kleine, roestige kuststoomers. Aan den wrakken steiger, volgekleefd en begroeid met schelpen en zeewier, lag een K.P.M.-stoomer, cue op Java voer. Langs den steiger stonden een paar zinken loodsen, pakhuizen en het douane-kantoor. Kostman hielp Marian over de smalle loopplank naar den steiger. Zij en Frank Hepen dan vooruit, de vier anderen achter hen aan, hem telkens de richting toeschreeuwend, als zij dreigden verkeerd te loopen. Uit de KP.M.-stoomer werden nieuwe contractanten van Java uitgeladen. In lange rijen liepen zij de loopplank af, stonden dan schichtig en verdwaasd als verdwaalde dieren tusschen allerlei koffers, kisten en balen Een tragische kudde menschen in hun nieuwe kleeren, van het contractvoorschot gekocht, op hun hoofden, of in een slendang op hun rug dragend hun kleine bundeltjes eigendom. Er waren er ook, die mets hadden alleen de kleeren aan hun Hjf ... dessa-menschen, zóó geronseld op de markt of op het veld, waar zij werkten en waar zij vandaan gelokt waren met veel beloften over een ver en rijk land.... En nu stonden zij daar met hun angstige oogen en hun schrikkende bewegingen, temidden van het oorverdoovend ratelen der stoomkranen, die de lading in de ruimen Heten neerdreunen. Gespierde half naakte chineesche koelie's renden heen en weer met zakken rijst, balen copra, tabak en rubber Zij schreeuwden in brokkig, luid Chineesch hun waarschuwingen om op zij te gaan. Uitroepen, bevelen en vloeken klonken door al dit rumoer heen.... De hitte was onverdragelijk. Een hitte, die neerviel uit den hemel; uitgloeide van de zinken loodsen, terug sloeg van den heeten steiger. De witte pakken van de planters waren doornat, verkreukeld en besmeurd. Ook Marian voelde zich warm en slordig. Suf en doezelig liep ze voort, zonder gedachten, zonder oog voor de omgeving, een dof gevoel achter haar slapen. Kostman kwam ineens naast haar Joopen, troostte gemoedelijk: ,,Nou moet ie maar niet beginnen te wanhopen, mevrouw .... Door dit begin zijn we allemaal heengekomen.... En bóven.... in de stad, is het niet zóó warm als hier.... de havens.... dat zijn de helleplaatsen van den Oost.... Straks, in het hotel.... een lekkere koude douche, schoone kleeren, een koele dronk.... zul je eens zien hoe je weer opknapt...." Marian knikte, luisterde maar half naar het gesprek, dat zich dan tusschen Frank en Kostman ontspon. Toen ze de douane gepasseerd waren, gingen ze naar het stationnetje, dat tegenover het kantoor lag. Naast het perron stond een klein ouderwetsch locomotiefje te puffen, dat net was aangehaakt aan de personen-coupé's: één eerste klas voor Europeanen, één tweede klas voor huishoudsters, Ghineezen, Japanners, Arabieren en de rest derde klas voor Javanen, Maleiers, Batakkers en alle soorten contract-koelie's. De barvoetige spoorconducteur zat gemoedelijk te praten met den half naakten machinist op de treeplank van den locomotief en de inlandsche stationschef hing met een verveeld gezicht tegen een wrak pilaartje van zijn stationsgebouw. In het wachtlokaal derde klas zaten een paar luierende Maleiers en twee vette chineesche taukehs, die luidruchtig in hun één-lettergrepige, dompe taal spraken.... „Laat de sinkeh's bij het raam zitten," zei Hoogstraten en vervolgde tegen Frank en Marian: „Jullie hebt misschien nog wat te kijken aan het uitzicht. Wij kennen het wel, hè jongens ?" „Nou," beaamde Molenaar en voegde er hartgrondig bij: „En voor mijn part kan me het heele uitzicht gestolen worden ook. Jasses nog an toe, wat een warmte en nergens koud bier! Komt niks terecht van de oogst! Moeten jullie maar eens opletten 1 Dat is wéér een jaar voor niks in deze vervloekte negorij! Verdomme!... Op het perron werd een bel geluid. Eenheftiggeldingel,dat inwns Ae stilte en t\e. rust van het stationnetje in ooschuddine bracht.... De chef schreeuwde iets tegen den machinist en na een schel gefluit begon het locomotiefje zich met zuchtende rukken in beweging te stellen. Roet en vonken vlogen elk oogenblik naar binnen. „Pas op jullie oogen en kleeren I" waarschuwde Kostman, sprong dan meteen op en schudde een brandend stukje hout van zijn broek. Een klein rond gaatje was op zijn knie in het goed gebrand. „Daar heb je het al.... vervloekte inrichting, dat gestook met hout," mopperde hij. De anderen lachten. Marian en Frank ook, maar niet van harte. Ze keken naar het doodsche, oneindig eenzame land. Het haven en stationsemplacement was het eenige hooge, opgespoten terrein. De rest lag in de modder. Op hooge palen, boven stinkende modderbanken waren primitieve, armelijke huisjes gebouwd door de chineesche vischdrogers, de eenige menschen, die hier woonden en het bestonden hier den nacht door te brengen. Op de palen van de huisjes teekende een vochtige lijn af tot hoe ver de vloed eiken dag steeg tot vlak aan den vloer. Lange planken staken van de huisjes uit over de rivier. Aan het eind van die planken was een klein afgeschut hutje: daar verrichtten de bewoners, wat zij nergens anders verrichten konden. Een walgelijke lucht van bedorven visch en garnalen, ranzige klapperolie en rottende waterplanten kwam door de open ramen. De lijn naar Medan lag op een langen dijk, dwars door het in de hitte dampende moerasbosch van nipahpalmen en mangroves. De bodem was nergens te zien. Somber en donker groeiden de palmen en boomen op uit het borrelende, broeiende, infectieuse water. De dooreen verwoekerde luchtwortels der mangroves leken als millioenen in elkaar krioelende slangen. Je wist, dat door dat beweginglooze bruine water, door dat rottende, ziektebrengende slijk alle mogelijke gluiperig gedierte glipte: krokodillen, leguanen, slangen.... Frank en Marian keken naar al dit vreemde en, als even hun oogen elkaar vonden, wisten ze hóe troosteloos deze eerste indruk was.... Aan een ruim grasveld, waaromheen een breede geasphalteerde promenade liep, lag het voornaamste hotel van Medan, hotel de Boer. In het midden het hoofdgebouw, twee verdiepingen hoog: beneden de hall-daoszaal en de eetzaal met het groote terras; boven logeerkamers. Aan twee zijden van het hoofdgebouw lagen de paviljoens, een lange rij kamers, elk met een voorgalerijtje en een badkamer; deze kamerreeks was op één plaats verbonden met het hoofdgebouw door een smalle overdekte gang, een cementen pad, waarboven een dakje was. Tusschen het hoofdgebouw en de paviljoens lag een strook tuin, een grintpad, begrensd door een «mallen reep gras. Langs het gras stonden kleine steenen paaltjes, die er deerlijk gehavend uitzagen: eiken nacht van den Hari-Besar, als de planters op hun buggies naar huis reden, zelf mennend, en dit niet altijd met al te nuchter hoofd, botsten en hotsten zij met hun wagenwielen tegen de paaltjes, die daarvan het geschonden uiterlijk bewaarden. Marian keek nieuwsgierig hun kamer rond, één van de twintig, van het rechtsche paviljoen. Het was een vrij groote kamer, met steenen muren en een marmeren vloer en in twee deelen verdeeld. In het eene deel stonden een tafel met een paar stoelen en een kast. Het tweede deel was afgeschoten met muskietengaas en vormde zoodoende een reusachtige soort vliegenkast, waarin de bedden stonden. Een deur naast deze vliegenkast gaf toegang tot de badkamer, die een paar treden lager lag dan de kamer: een vierkant vloertje, een waterbak van witte tegels met een klein emmertje op den rand, en een douche. Een vochtige geur van de badkamer hing in de slaapkamer. tt „Moet je zien, wat een gekke kooi om onze bedden, lachte Marian. „Vanwege de muskieten," vond Frank uit Laten we nu eerst gaan baden en dan wat rusten...." Aan boord hadden zij zich al gewend aan de indische manier van baden: het water uit den bak met het emmertje over zich heen te scheppen. Het frischte hen werkelijk op. En een oogenbük later lagen ze naast elkaar op de koele bedden, die alleen opgemaakt waren met een laken en een kussen. Een dunne flanellen deken hing, opgevouwen over het voeteneind. Die was alleen voor de heel vroege ochtenduren, als de dag aanving met een nevelige, vochtige koelte. Ze luisterden naar de nieuwe geluiden, missend het gestaag werken van de rnachines aan boord. Achter hun kamer, buiten bij een put, werd een inlandsen kind gebaad, dat erbarmelijk huilde. Chineesche en maleische woorden gingen langs hun ooren, zonder dat zij den zin er van verstonden. Een sado, luid klingelend ter waarschuwing aan eventueele voetgangers reed langs hun voorgalerijtje, over het smalle tuinpad. Even later klonk uit de badkamer naast hen geplens van water en een stem, die daarboven uit zei: „He! Hél! Dat knapt een mensch tenminste op in deze Godvergeten negorij I En wéér later riep een stem luid en ongegeneerd om: „Bfooyl! Boóóyl! Bierül " Dan werd het stiller. De middagrust van de tropen legde zich uit. In de kamers waren de Europeanen ingedommeld, sliepen hun middagslaapje. De bedienden spraken fluisterend. .... Uit de verte klonk het binnenstoomen van een trein, het fluiten van een locomotief.... het gebel van een paar sado's en rickshaw's.... Frank lag met open oogen. Ze staarden naar het gaas van de kast om hun béd. Een paar muskieten waren toch nog binnengekomen, zaten dik en volgezogen met het bloed van een vorigen gast, op een van dezijwanden. Z waa r en drukkend hing de heete lucht daar binnen. Hij zuchtte licht. „Wat denk je?" vroeg hij toen.... „zou je het hier uithouden ?" Ze kwam bij hem liggen. Duwde haar hoofd in de holte van zijn schouder. „Natuurlijk houden we het uit," zei ze. „Ja, maar jij! 1" piekerde hij hard op.... „jij, nu in deze toestand." Ze lachte even. „Ik ben prachtig in orde. En je zult zien, dat het allemaal terecht koïntl" Zij had, van hen beiden, de lichtere natuur. Frank tobde gauw, steunde eigenlijk altijd op haar optimisme. „Je moet denken...." haar stem was ernstig nu ,je moet dénken, dat ik geen lastpost voor je wil zijnl Je moet me beschouwen als je kameraad.... niet als een lastige vrouw, voor wie jij zorgen moet. Hier, hebben we alléén mekaar. Ik wil dat voor je zijn, wat een manne-vriend voor je zou geweest zijn: hulp, steun,.... alles.... een échte kameraad. Wat moeilijk is, is moeilijk voor ons beidenI Voor ons samen! Begrijp je?...." Hij knikte. Trok haar wat vaster aan zich. ,,'t Was lief van haar...." piekerde hij „lief om hem te willen helpen.... Maar, tenslotte kwam het toch op de schouders van den man.... alle moeilijkheid, alle strijd, alle zorg.... Helpen verlichten.... dat kón ze. Maar dragen .... dat deed toch de man...." „En je moet denken, Frank," klonk weer haar stem, door zijn gedachten, „het zal wel eens moeilijk zijn.... moeilijker, dan wij het ons nu zelfs nog kunnen voorstellen, maar het is eigenlijk ook wel weer leuk, eens zooiets héél anders 1 Een beetje avontuurlijk denk je niet?.... Niet altijd dat sleurleventje van Holland, maar nu eens iets heelemaal nieuws 1 O, je zult zien in het gehéél zal het best meevallen.... En dan later.... als we teruggaan.... met een hoop geld.... dan kunnen we veel béter genieten van Holland " Onbewust, met deze laatste woorden, had ze het essentieelste van het leven in Indië beroerd; had ze geraakt aan het eenige fundament van het vluchtige, tijdelijke tropenbestaan: later.... als we teruggaan.... Stil lagen ze nu bij elkaar. Ze hoorde zijn hart duidelijk en regelmatig kloppen.... een rustig rhythme, waarop haar gedachten verder zwierven.... Ze dacht aan thuis, aan Holland Hoe vér leek het alles. De heele reis ook. En pas van mórgen waren ze van de mailboot afgegaan.... Ze dacht aan Kostman, aan Molenaar, aan de andere twee planters.... Gul, goedhartig, ruw, rauw, met iets van wreedheid.... zooals ze spraken over dat ranselen van hun koelie's, over een moord op een planter Waren zóó al de menschen hier?.... En zouden %ij en Frank ook zoo worden?.... Frank.... zooals dié? I.... De gedachte schrikte iets in haar op. Ze hief haar hoofd, keek naar hem. Hij was ingeslapen. Ze keek op zijn kalm, rustig, goed gezicht.... „Nee!" dacht ze ,zooals dié zoo werd hij niet.... nooit!" Frank en Marian werden uit hun middagslaap gewekt door een bescheiden geklop op hun deur. Marian schoot een kimono aan, stak haar hoofd om de deur en keek in het vette, glimlachende gezicht van een dikken Chinees. Hij wees op het voorgalerijtje, waar hij een theeblad had neergezet. Frank was ook opgestaan kwam in zijn pyama naar buiten. Dat kon je gerust doen.... had Kostman hem gezegd. „Warm is het!" ontviel hem als een zucht. „Ik schenk je gauw thee en dan gaan we straks nog eens baden," zei Marian. Terwijl ze inschonk kwam de Chinees bij hun tafel staan, vroeg iets in het Maleisch, ging dan over in gebroken Engelsch, toen hij merkte, dat zij hem niet verstonden. „Of ze den waschman niet noodig hadden? Mijnheer had zeker vuile pakken?.... En mevrouw had zij geen japon op te strijken ?" Marian zocht uit de kast de japon, die zij dien avond wilde aantrekken. De Chinees nam die van haar over, vertelde hun glimlachend, dat hij hun kamerbediende was: No. 281. „Hoe zijn naam was ?" wilde Frank weten. De Chinees grinnikte, al zijn prachtige blanke, sterke tanden toonde hij in dien glimlach. Toen stootte hij een paar neusklanken uit en keek hen triomphantehjk aan. Nu lachten ook Frank en Marian en trokken hun schouders op. „Zoo iets kon je niet onthouden," beduidden zij hem. Met een handbeweging stelde hij hen gerust, zei nog eens zijn nummer. Vertelde dan, dat hij den „dhobi' direct zou Sturen, mevrouw moest dan maar het goed uittellen.... morgen in den middag zou het dan klaar zijn en terug bezorgd worden En daarna verdween de zoon van het Hemelsche rijk, Marian's japon als een vlag ophoudend aan den kleerhanger. „Gek gaat dat alles hierl" lachte Marian.... En toen zonder overgang: „Jasses, wat een thee!" Speurend keek ze in het theepotje, dan in de melkkan. Proefde de melk. „Zoete melk.... gecondenseerde...." constateerde ze en vischte een paar mieren uit haar kopje. Frank had een sigaret opgestoken, leunde lui weg in zijn rottan stoel. Zwijgend keken ze over de balustrade van het galerijtje, keken recht in de eetzaal, waarvan de groote ramen wijd open stonden. Ze zagen de chineesche en javaansche bedienden in hun heldere witte kleeren, maar blootsvoets heen en weer loopen om voor het avondeten te dekken. Klingelend reden een paar sado's voorbij. Een man, op een ossenwagen bracht ijs. Reusachtige stangen, die dampend naar binnen werden gedragen. Een europeesch jongetje speelde op het tuinpad, voor hun galerij. Achter hem aan drentelde een baboe, lusteloos en zonder overtuiging, machinaal telkens verbiedend: „Djangan, njö.... tida boleh njöll" (niet doen dat mag niet!) Het kind stoorde zich er heelemaal niet aan. Alleen, toen een keer de baboe wat krachtiger optrad en hem vlak voor den ossenwagen wegsleurde, begon hij hevig te krijschen, te schoppen en te slaan. En stortte hij een stortvloed van maleische scheldwoorden over haar uit. De meid onderging dit alles lijdelijk. En even later, toen het kind bedaard was, lijsde weer haar stem als te voren in monotonen zang: „Djangan, njó.... tidah boleh, njó...." Maar ze liet toch den jongen zijn eigen zin doen. „Zóó voeden wij onze kinderen niet op, Marian!" zei Frank geërgerd.... „nou begrijp ik waarom kinderen uit Indië altijd zoo totaal onhandelbaar zijn!" Marian knikte toestemmend, keek met half medelijden, half ergernis naar het bloedelooze bleeke kind, dat humeurig nu dreinde. En even, als haar eigen kindje woelde in haar schoot, werd een ongerustheid in haar wakker.... Of ook haar kind zoo zwak zou zijn.... zoo anaemisch.... zóó als dit kind, een vroeg oud menschje! En wijd welde het moedergevoel in haar op, dat ze het hoeden zou en verzorgen. ... alles geven wat ze het maar geven kón, om te voorkomen, dat baar kind zou zijn: een indisch kind!.... Nee.... hóllandsch!.... höllandsch zou ze het houden... Niemand zou het hem later aanzien.... haar kleinen jongen, dat hij was geboren in Indië.... De schemer begon nu ineens te vallen. Ergens werd een klok geluid: zes uur.... Het licht verduisterde snel.... Een koeltje slipte de galerij in. Een palm in een pot, die in een hoek stond waaierde wat met zijn blaren. Een paar muskieten zoemden binnen.... Zwaar en melancholisch werd de heele atmospheer.... Marian huiverde.... Een onbestemd heimwee rees in haar op. Ze keek naar Frank.... zag zijn vage omtrekken in den stoel.... een sigaret, als eenige felle lichtstip in deze aansluipende donkerte .... Uit het huis, achter het hotel klonk een gramofoon. Een deuntje, dat in Holland al lang had afgedaan.... En toen kwam ook de dhobi, de chineesche waschbaas. Marian knipte het electrische licht aan, telde dan voor den dhobi Franks witte jassen en broeken uit en schreef het aantal op. Ook de waschbaas telde mee, schreef alles op in zijn eigen boekje met chineesche teekens. „Hallo! klonk ineens een stem ,bent u al zóó ingeburgerd, mevrouwtje!" „Goeden avond Kostman!" Frank stond op om hem te begroeten, Kostman was ook in pyama, een handdoek over zijn schouder. Hij had een kamer naast de Versteegh's, vertelde hij. „Blijf zitten man blijf zitten. In de Oost moet je je niet onnoodig vermoeien Komen jullie straks op het platje, buiten zitten? Daar is het koeler. En er is ook muziek vanavond! Jullie boffen! Het is vandaag uitbetaaldag.... morgen Hari Besar, vrije dag voor de planters Nu maken jullie direct een jolige bende mee! Wanneer moet u dat zaakje terug hebben, mevrouw?" Kostman wees op den bundel vuil goed, dien de Chinees over zijn schouder had geworpen. „Morgen! Maar daar zorgt de kamerboy voorl „Ik zal het hem toch nog even op zijn hart drukken!" vond Kostman. ^Hë dhobi!.... God hier en daar.... als morgen de'wasch niet klaar is, dan sla ik je ouwe opiumkast in mekaar begrepen! " De Chinees boog onderdanig en glimlachend. „Morgen is het klaar.... morgen is het klaar...." bezwoer hij. Het gesprek tusschen hem en Kostman was in het Maleisch gevoerd, maar Marian had toch wel begrepen, dat Kostman niet juist zachtzinnige woorden gebruikte. „Is dat hier nóódig," vroeg ze, „dat men hier altijd zoo direct moet schelden en tieren?" „Natuurlijk is dat noodig, mevrouwtje En niet alleen hier Leer dat van me mevrouwtje: overal in de wereld is dat noodig! Hoe barder je scheldt, des te meer krijg je gedaan! hoor je me, Versteegh? Nou.... ik ga me ook een beetje opknappen en ik wacht jullie op het terras.... De anderen zijn daar ook." „Wat moet ik aandoen ?" vroeg Frank gewoon maar een wit pak?...." Kostman begon te lachen. „Wou je soms in smoking komen?.... Nee man, trek alsjeblieft een toetoepje aan want anders ben je vanavond niet veilig in de handen van de planters 1 Nou adie, lui!" „Laten wij nu ook maar meteen opstaan," vond Frank. Ze baadden nog eens.... hoorden naast hun badkamer Kostman in %ijn badkamer proesten en brr.... roepen. Marian lachte. „Gehoorig is het hier," zei ze. Ze kleedden zich weer in heelemaal schoone kleeren, voelden zich een moment opgelucht en frisch. Arm in arm liepen ze over de open gang naar het hoofdgebouw, dan door de hall-danszaal naar het terras. Ze vonden er Kostman alleen aan een tafeltje met een groot glas bier voor zich, „Zóó zijn jullie daar al! Mooi!.... Boóyül" Een Chinees schoot toe, reikte een bonboekje aan Kostman. „Wat zal het zijn, mevrouwtje.... drink nou eens iets hartigs.... dat zoete goed in je maag, dat is niet goed, hier in de tropen." Marian glimlachte. „Geeft u me toch maar zooiets," vroeg ze, „een kwast maar. Ik heb zóó'n dorst!" „En jij, Versteegh? Een biertje?.... Koentji.... dat moet je nu ook proeven. Ja.... kan me niks verdomme.... je moet het leeren kennen.... ik schrijf een flesch bier voor je op." „Goed, zei Frank, „maar laat mij dan voor mezelf bestellen...." „Ben je mal, jó!" weerde Kostman af.... „vanavond schrijf ik de bonnetjes.... Later as je baas bent.... of as je je eerste tantième te pakken hebt.... dan tracteer je mij eens!" Kostman schreef het bonnetje, onderteekende het met zijn naam. „Dat gaat hier fijn, weet je," verklaarde hij „je betaalt hier nooit contant.... alles gaat op de bon.... denk daar aan.... je kamer ook.... al je verteringen in het hotel.... En als je eens geld hebt, betaal je je beren. Iedereen doet dat zoo. In geen enkele winkel hoef je te betalen.... Alleen een bon schrijf je, maar die moet je niet vergeten te onderteekenen.... en later, accepteer je geen enkele rekening zónder bijvoeging van je bons, anders laten ze je voor allerlei dokken, wat je niet gehad hebt, zie je! Met betalen heb je ook geen haast.... de meesten doen dat als ze hun tantièmes gehad hebben en als ze dan toevallig eens in de stad komen.... Dat is zoo de speciale planterszede van Deli.... dat komt, omdat de meesten vrijgezel zijn, zie je... je hebt niemand, die de zaken een beetje voor je in orde houdt en zélf ben je 's avonds te moe daarvoor.... Nou, prosit lui, dat weten jullie ook al weer!" Hij goot het glas leeg, bukte zich, nam van den grond een flesch op en schonk zich nog eens in. „Dus we gaan hier zóó maar weg.... zonder zelfs de kamer te betalen?" informeerde Frank nog eens. Kostman knikte. „Zoo maar 1.... Je geeft je naam op en de naam van de maatschappij waar je werkt.... Over een maand of zoo krijg je dan de rekeningen wel." Frank schudde even zijn hoofd. „Een merkwaardig land is dat hier.... Maar maakt dat het leven niet vreeseüjk duur ?.... Want mij dunkt, je komt er veel gauwer toe geld uit te geven wanneer je alleen maar een bon hoeft te schrijven dan wanneer je het contant moet uittellen.... En aan het eind geef je natuurlijk veel te veel uit.... vooral als ze zoo gemakkelijk met de betaling zijn." Kostman maakte een luchtige handbeweging. „Natuurlijk geef je te veel uit," stemde hij toe.... „daarvoor ben je in Jan Oost! Maar dat komt alles terecht! Hier komt alles terecht! Dat motten jullie niet vergeten!" „Maar je komt hier toch om te sparen!" zei Marian. „Sparen!!...." Kostman lachte uitbundig.... „sparen! .... Wel neel Je komt hier om te verdienen! Je moet zóóveel tantièmes verdienen, dat je het geld niet óp kunt.... en dan ga je daarmee later fijn luilakken in Holland. Maar sparen!...." Hij lachte nog even na, nam een grooten slok bier, veegde dan het schuim van zijn snor. Een wijle zwegen ze. Ze zaten vlak aan de straat. Er was daar een klein pleintje. Een fontein spoot een zacht ruischenden regen in het wijde bekken. Sado s reden voorbij met heftig en onnoodig gebel en klepperenden hoeftred van de kleine ponies op het asphalt. Geruischloos gingen de honkongs, de rickshaws, op hun lichte wielen; de chineesche rickshaw-koelie's tot het middel naakt en bezweet. Hun sandalen klepten zacht bij eiken stap. Een enkele auto gleed over het asphalt: langzaam rijdend, met open kap om de inzittenden van den koelen avond te laten genieten. In een enkele van deze auto's zaten Europeanen: meest planters uit de hoogere betrekkingen, inspecteurs en hoofd-adrninistrateurs. In sommige zaten rijke Chineezen. Deze auto's waren zoo volgepropt met menschen als het maar eenigszins kon, want een chineesche farnilie-vader houdt er van om bij zoo'n gelegenheid zooveel mogelijk bloedverwanten bij zich te hebben. Batakkers, Maleiers en Chineezen boden hun koopwaar aan: sarongs, gebatikt en met goud- of zilverdraad doorweven; koper en zilverwerk, porcelein, krissen, dolken, klewangs, speren.... Allerlei soorten bedelaars, de meesten blind, bleven stom en met uitgestrekte hand stilstaan voor het terras, tot een hotelbediende hen wegjoeg. Britsch-Indiërs gingen voorbij: hooge, magere, zwarte gestalten, alleen gekleed in een doek om hun middel, die tusschen hun beenen door geslagen, deed denken aan een kort broekje. Op hun hoofd droegen ze een soort tulband. In hun zwarte gezichten glom het felle wit van hun oogappels en hun tanden. Zij spraken met heftige, rollende, dreunend-klinkende woorden. Bijna allen hepen slingerend over den weg, smoordronken. Ook Klingen-vrouwen gingen daar: rank, hoog, majestueus. De lange doek om hun bals geslagen, dan vóór de borsten, dan om de lendenen. De ruggen, prachtig gevormd bleven naakt. In hun neusvleugels glom het goud van de kleine knopjes, die ze daar droegen. Hun gang was als die van statige koninginnen, fier, vrijmoedig. ... hun fijne, scherp-gesneden, zwarte actieve gezichten geheven naar al wat er om haar heen gebeurde. Geheel in tegenstelling daarmee, de maleische vrouwen, klein, sierlijk, gekleed in ruischende sarongs en zijden baadjes, het hoofd gehuld in den sluier.... Zij droegen aan hun bloote voeten kleine sloffen van goud-bestikt fluweel. Dan waren daar ook chineesche vrouwen, manlijk gekleed in hun broeken en gladde lijfjes; de baren strak, in een gladde wrong; de voeten in houten slofjes. En tenslotte de Japanschen: als porceleinen poppetjes, klein en decoratief, in hun kimono, met lange afhangende mouwen, de kapsels van drie kuiven en een wrong. Statig gingen de Sihk's, hun gebeeldhouwde kop, vaneen rustige majestueusheid onder den hoogen, reusachtigen tul- band. En gluipend, door dit gewoel, de Chettie's, de BritschIndische geldschieters: dik en doorvoed, olie-glanzend hun donkere huid, het hoofd kaal geschoren, gekleed in een sneeuwwit doek, licht en luchtig om hun zware lichamen gedragen.... De boomen, rondom het grasplein stonden doodstil, geen koeltje bewoog hun blaren. Ook langs het terras vouwden de palmen hun kronen bewegingloos open in de stilstaande warme lucht. Om de booglampen krioelden millioenen insecten, zengden zich de vleugels en vielen stervend neer op den grond, op de tafeltjes, in de glazen. Een bediende bracht dekseltjes voor de glazen en muskieten-kaarsjes, die een zwaar wierookachtig aroom verspreidden. „Ach, wéét jullie," vatte plotseling Kostman met heel andere stem den draad van hun gesprek op, na een lang zwijgen: „Dat idee van sparen.... dat hebben alle sinkehs 1 Iedereen komt met dat voornemen. God ja 1.... ik ook I En iedereen begint er ook mee. Het eerste jaar gaat dat nog, maar dan hou je het niet meer uit. Je wordt hier zoo loom en energieloos. Je moet toch al zoo hard werken.... En altijd die hitte.... altijd die eentonigheid!.... Je mist tóch al zooveel van wat je vroeger had.... Wat je had, zónder het te realiseeren: de jaargetijden.... je eigen klimaat.... je familie .... je schoolvrienden.... Hier.... och, nou ja.... vrienden heb je wél.... maar het is toch anders.... Je komt allemaal uit een andere streek, uit een andere stad, uit een andere stand.... dat is niet wat je vroeger had: je vrienden, waarmee je was opgegroeid.... je heele jeugd door.... Hier ben je vrienden met elkaar.... omdat je nou eenmaal allemaal hetzelfde bent: planter.... assistent.... net zooals gevangenen of bannelingen.... Je drinkt samen... je maakt samen lol.... dat is alles.... En onderwijl zit je al maar op je verlof te vlassen.... Weer eens sneeuw zien.... weer eens lekker in een Maartsche bui loopen.... weer eens échte biefstuk eten.... en boter, die niet naar het blik smaakt.... en een appel, die niet een maand lang op ijs heeft gelegen.... Nou zie je, dat alles vreet hier je zenuwen op, je weerstand.... Je laat alles maar gaan zooals het gaat... Komt terecht.... denk je. Het kómt ook terecht I.... Jaren lang heb je niks.... geen rooie duit.... alleen beren.... Komt er ineens een goeie kans.... wor' je baas of loopt de markt op, sleep je in een paar jaar zooveel tantièmes, dat je wegkunt.... Verdien je driedubbel zooveel as je óóit bad kunnen sparen. En dat moeten jullie niet vergeten: bet eenigste wat het goed maakt om hier te zijn en je ziel uit je lijf te zweeten, dat is gemak! Niet hoeven rekenen! Niet hoeven piekeren 1 Alles laten gaan! En het er van nemen, zoolang je nog jong en gezond bent Liter, as je voorgoed terug gaat.... och, dan kun je tóch niet meer zoo genieten van je leven Ben je oud afgetakeld! We leven niet lang, as we eindelijk terug gaan P1}3^ bodies houen het niet zoo uit. Hoope bier en jenever in je lijf malaria dysentrie weet ik veel! Rotte zenuwel Tropenkoller noeme ze dat! Nou, prosit lui! Ah, daar komt de gemeente." Hoogstraten, Molenaar en De Vynt kwamen met hun drieën door de nog leege hall. Direct rumoerden hun stemmen: „Zoo zijn jullie d'r al! Wij hebben nog fijn doorgemaft, jö.... Mogen we bij schuiven?.... Boóyl! Boy!!!" Even later reden acht buggies achter elkaar aan den hoteltuin binnen. De assistenten menden zelf; op het treeplankje, achter aan den wagen stond de koetsier. Met luid gebel en gejoel reden ze binnen. Ineens was de groote stilte in het hotel gebroken. De paarden werden uitgespannen en afgestapt; daarna bleven zij grazen in den tuin. De koetsiers zetten zich bij elkaar, pratend en rookend. Als hun toewans het erg laat maakten, sliepen zij daar, gehurkt tegen een paal of liggend op een stukje mat onder de buggy. De paarden raakten soms met elkaar in gevecht. Dan vulde hun luid en snerpend gehinnik de heele omgeving, het gejoel en geschreeuw der planters overstemmend. En soms brak er een los en rende weg, galoppeerend langs de straten van Medan, een koetsier hollend er achter aan Met groote passen kwamen de planters naar het terras. Vielen neer in de stoelen. Vloekten en riepen om bier. Vertelden hardop moppen. Een paar groetten Kostman, riepen naar hem: „Hallo Kost', ben je weer terug? Hoe was het? En Kostman riep over de tafeltjes heen: „Fijn was het Alle dage bezopen geweest Leuke mokkeltjes gezoend!...." „Ben je niet getrouwd? 1 Kostman maakte een afwerende handbeweging. Dan, de een na de ander, reden steeds meer buggies binnen. Ook een paar auto's: administrateurs met hun vrouwen. Het terras vulde zich. Iedereen was in het wit. De meeste mannen hadden roode, opgeblazen en door de zon verbrande gezichten. Alleen de vrouwen waren bleek, bloedarm en een beetje verlept. Een kameraadschappelijke toon heerschte overal. Zij schenen elkaar allemaal te kennen. De muziek, een strijkje van Indo's, speelde een beetje valsch en uit de maat, oudbakken deuntjes. Niemand luisterde er naar. De assistenten rumoerden, zongen en schreeuwden om bier. Ze voelden zich thuis in dit hotel.... hun hotel 1... In al dit rumoer viel opeens een nóg grooter leven! Onder luid hoera bracht een groepje oud-assistenten een jongen nieuweling naar het terras. Een sinkeh, dat den vorigen dag met een duitsche boot gearriveerd was. Hij was lichtelijk aangeschoten en gekleed in een donker blauw colbertje, dat donker afstak tegen de witte pakken der anderen. Een merkbare vreugde golfde door alle aanwezigen. Iedereen keek naar het blonde, blozende en verlegen sinkeh. „Dat had je niet motte doen, jó I" schreeuwde een stem.... „dat had je nou niét motte doen... .je zoo mooi maken I Dat is nou niet aardig van je.... as wij allemaal zoo gewoon maar in het wit zijn 1...." „Maar ik héb nog geen witte pakken," verdedigde zich hakkelend het sinkeh. Uitbundig gelach volgde op deze woorden. „Jö.... we hellepe je an een wit pakkie.... zoo een mooi wit pakkie as je van je leve nog niet an gehad heb...." „Boy 11 Booylll" „Boy!! Bóylll Booóylü!" Donderend galmde het geschreeuw om boyl Een paar Chineezen schoten toe. „Haal een emmer witselkalk 1" „Baik toewan 1" De bediende bedacht zich geen seconde. Vroeg zich niet af, waarvoor dit uitzonderlijk gebod diende. Kwam weldra terug met een grooten emmer witselkalk en een kwast. Een van de assistenten hief zijn armen op naar het strijkje „Stilte II" gebood bij. Prompt stopte de muziek. Een doodsche stilte viel in. Toen daverde het gejuich los en onder dit gebrul en gejoel werd het sinkeh wit gekalkt. Zijn heele Rubber 4 pak. Zijn schoenen. Geen plekje werd gespaard. In de deuren zagen een paar bedienden toe. Een lichte glimlach op hun gezichten. Maar zónder verwondering! Zoo waren nu eenmaal de planters, wisten ze. En het was uitbetaal-avondl.... Dan kon je gekke dingen verwachten. „Nou.... vriend, klaar ben je.... 1" „Wacht evenl! Muziek!!" „Muziek!! Het volkslied!! Het Wilhelmus 111" Gehoorzaam speelde het strijkje het bed. Staande zongen ze het allemaal mee. Dan barstte een driewerf hoerah los en niemand wist meer of dit nu het volkslied of het sinkeh gold. „Reuze chique is-t-iel" „Beter dan een pakkie uit Perijs!" „Laat je kijke.... jöü" „Zet 'm op tafel dan kenne we 'm beter zien!!" Met luidruchtig gejoel namen ze het beteuterd sinkeh op, zetten hem boven op een tafeltje te kijk. Hij zag er ongenadig toegetakeld uit: betranspireerd, verkreukeld, volgeklad met witsel, dat nu ook in strepen over zijn gezicht liep. „En nou.... jonges moeten we voor zijn uitzet zorgen 1" Luide kreten van bijval. Het sinkeh keek alweer angstig om zich heen. Maar ze deden hem niets meer. Riepen weer om boy!! Lieten een chineeschen kleermaker komen. Toen die kwam werd het sinkeh de maat genomen. Twaalf witte pakken werden besteld en de bon werd door een namens allen onderteekend. „Nou prosit, jö.... nou zuip je een pot bier en bedank je ons allemaal voor de pakkie's, die we je kedo doen. Allo vooruit 1" Hulpeloos stond het sinkeh daar, met een glas bier in zi)n banden geduwd.... Maar dan ineens moed vattend, hief hij het glas in de hoogte, bedankte allen en goot het bier in een teug naar binnen. Een beetje duizehg keek hij toen rond.... Hij had aller hart gewonnen en toen hij een uur later, bewusteloos dronken in een stoel neerzakte, pakten een paar van de anderen hem op, en brachten hem naar zijn kamer. Verbaasd hadden Frank en Marian dit alles aangekeken. „Je moet d'r an wenne " had Kostman gezegd „we zijn wel een beetje ruwe klanten maar kwadd zijn we niet!" Het werd een rumoerige maaltijd. Er werd gezongen en geschreeuwd. De hors-d'oeuvre werd door de zaal gesmeten. Borden en glazen braken. Etensresten lagen overal op den grond. De tafellakens kleefden in stroomen bier. Over het hoofd van een der assistenten werden drie mosterdpotten en een botervlootje uitgekeerd. Druipend van mosterd en boter werd hij in glorie op de schouders genomen en rondgedragen Lallend schreeuwde hij, dat hij een andere zitplaats wilde hebben.... „Een os... geef me een os... Ik wil op een os rijden..." Juichend betoonden de anderen hun bijval. Ze stormden naar buiten. Over den weg ging een rij ossenkarren voorbij. De laatste werd aangehouden. Aan den Kling, die de voerman was, werd uitgeduid, dat hij moest uitspannen. Heftig protesteerde deze, in zijn rad-rollende taal, dan in gebroken Maleisch. „De os wordt wild.... toewan.... het kan niet toewan... ik moet motgen vroeg op de estate zijn toewan...." „Hou je smoel leelijke zwarte honderib...." „Sla hem op zijn donder!!" „Geef hem een paitje! 11" „Booyl! Boy!!! Breng jenever 1 Een halve kruik Bols!" Benauwd keek de Khng om zich heen, zag hoe zijn os werd afgespannen. Vergeefs trachtte hij een inlandsen politieagent, die naderbij was geslenterd te hulp te roepen. De agent keek eens naar de assistenten, vond het wijzer zich met het geval niet te bemoeien. Toen kreeg de Kling de kruik jenever in handen, rook er aan en zette haar aan zijn mond Achter elkaar dronk hij haar leeg mompelde toen iets in het Klingaleesch waggelde zwaaiend naar den wegkant en zakte daar neer. Hij bleef daar slapen tot den volgenden dag.... De os werd nu met slagen en gejoel naar binnen gedreven. De assistent besteeg het beest en schichtig geworden door het vele leven en het licht, rende de os de zaal door, tafels en stoelen omver werpend. De dames vluchtten gillend. De mannen lachten daverend. Toen viel de assistent van het dier af, bleef liggen temidden van een hoop scherven. „Heeren een beetje orde als-u-blieft!!" De zaalchef, een pootige Hollander hief zijn stoere figuur in de deuropening Maar zijn stem ging verloren in het helsch kabaal. De os stond nu in een hoek gedrongen en loeide. De muziek speelde alsof er niets bijzonders gebeurde. De planters joegen het dier weer op met onzinniee eeluiden het Klinra- leesch imiteerend: hrrrrt !! brrrü! krrrede herrrede 1!I.'... hrrrt 1II „Heeren!! " brulde weer de zaalchef. En toen hij zag, dat niemand naar hem hoorde, pakte hij een van de chineesche bedienden bij den arm en orderde: „Vang de os en breng hem weg." Een paar van de bedienden joegen het dier de zaal uit. Rennend liep het de straat op, dwaalde den verderen nacht door de stad en werd in de morgenuren als onbeheerd bezit op het politiekantoor gebracht. De Kling zat daar al dood ongelukkig te wachten, zich vergeefs er op bezinnend, hoe hij zijn os was kwijt geraakt. Nadat proces-verbaal tegen hem was opgemaakt kon hij vertrekken met zijn os, die het eenige wezen was, dat rustig en geduldig zijn ratelenden stortvloed van klachten over deze onrechtvaardige wereld aanhoorde Nadat Frank en Marian in Medan hun meubels hadden besteld, vertrokken zij naar Randjah. De treinreis was warm, lang en eentonig. Eerst reden ze langs een paar tabaksondernerningen. Hoog en luchtig stonden daar de enorme tabaksschuren op het lage vlakke land, waar de tabak net was uit- aeplant Een paar kleinere stadjes passeerden ze, wat kampongs Het land was zonder natuurschoon: na de tabaksondemerningen waren er wat rubberaanplanten; afgewisseld met wat ladangs van Maleiers. Heel ver aan dén horizont teekenden zich de kammen van het vulkanisch gebergte Daar ergens, tusschen die bergen, op een hoogvlakte lag Brastagi, het herstellings- en vacantieoord van Sumatra's Oostkust.... had Kostman aan de Versteeghs VCDan, twee uren lang, reden zij door het oerbosch. Aan beide zijden van de spoorbaan deze rimboe. Verbaasd, maar ook met een zekere gedruktheid keken zij naar dit vreemde woud, dat daar opgroeide uit den moerassigen bodem. Levende en doode boomen stonden daar door elkaar en aan elkaar verbonden door fanatiek groeiende slingerplanten. Uit de kruinen hingen parasiteerende woekerplanten als slangennesten omlaag. In de doodelijke stilte* die over dit woud hing leek het scherpe fluiten van de locomotief een onnoodig en irriteerend geluid.... Na het oerwoud, waar de grond zich wat hief, kwamen weer rubberondernemingen. En nu was er ook niets anders meer dan rubberondernemingen. Duizenden en duizenden hectaren, beplant met de sombere, dof-groene hevea's.... Alle boomen in rijen. Naast eiken boom een stok. Op elke stok een omgekeerde porceleinen kop. In sommige gedeelten hing de kop nog in een ijzerdraadje aan den boom, onder een bhkken tuitje, dat in den stam was bevestigd en waarlangs de latex afliep, als de boom was aangetapt. Koelie's gingen hier en daar blootsvoets en geruischloos langs de boomen, keerden den kop in een groote zinken kan, gelijk aan de melkkannen, waarin men in Europa de melk vervoert, en plaatsten den kop dan omgekeerd op den stok Af en toe hield de trein stil aan kleine stationnetjes, die alleen maar een open loodsje waren. Allerlei soorten Oosterlingen stegen in en uit: Chineezen, Arabieren, Maleiers; soms heele rijen contract-koelie's. Een lauwe stank van gedroogde visch en Indische vruchten hing over al deze stationnetjes.... En steeds ging de trein maar verder verder Zuidwaarts. ... verder door de nooit afgewisselde rubbertuinen. „Zou er wel een eind aan komen?" vroeg Marian Frank sloeg zijn arm om haar schouder, gaf haar een zoen. Er was toch niemand in hun coupé.... „Een zoute zoen," zei hij plagend. Ze trok haar hoofd van hem weg, veegde over haar gezicht. »Ja> God.... ik stik ook gewoonweg van de warmte.... Jouw gezicht is ook heelemaal nat en je rug ook.... Moet je eens zien je heele jas is doorgetranspireerd....1 „Straks baden," troostte hij. En beiden voelden zij dat als de remedie tegen alle narigheden. Van Laer wachtte hen op aan het station van Randjah. «De baas, mijnheer van der Meulen, heeft me gestuurd om u af te halen," zei hij verklarend, na de kennismaking. „Hebt u bagage? „Ja, de beide hutkoffers en twee leeren handkoffertjes de rest komt nal" , Mooi! Die binden we dan achterop. .Kan dat?' Van Laer glimlachte geruststellend. „In Indië kan alles!" De inlandsche chauffeur van den huurford stapelde de koffers tot een hoogen toren achter op den wagen en snoerde dat alles stevig vast. Intusschen lichtte van Laer toe: We eten eerst even op de club Het is nog een heel eind voor we thuis zijn. U bent op Toemboek Tinggih geplaatst, weet u dat?" . c „Ja," zei Frank .daarvan heb ik aan boord een briet gehad van de maatschappij." „Ziezoo.... klaar, Amat?" De chauffeur krukte, kroop achter het stuur. „U zult wel honger hebben 1" Marian lachte, legde dan uit: „U bent de eerste, die over hónger praat. Ik dacht, dat de'menschen bier alleen maar dorst hadden." „Ach zóó! Ja, u was in hotel de Boer met uitbetaal- avönd Bent u erg geschrokken?...." „Geschrokken?.... Nu, een béétje wél om u eerhjk de waarheid te zeggen." En ze vertelde hem het gebeurde met den os. Vertelde van het oorverdoovend leven, dat geduurd had tot in de ochtenduren. Tohn knikte. É , , . Ik kén dat.... Maar dat üjkt allemaal erger dan het is. U moet niet vergeten.... veertien dagen werkt een planter hard ... een zware, physieke, eentonige arbeid. Dan neert hij die eene vrije avond en de volgende vrije dag.... Er is nergens een mogelijkheid tot uitgaan, een beetje plezier maken..!, alleen het hotel.... Nu, dan komen zedair samen en komen eenmaal los.... breken éénmaal met de strenge monotoonheid van het alledagleven en de eenzaamheid Op de een of andere manier moeten de zenuwen een uitlaat hebben.... In hun hart zijn de planters met slechtl ^En is het hiér ook zoo?'s weifelde Marian. Van Laer lachte om haar benauwd gezicht. „Soms," gaf hij toe.... „gaat het hier ook nog wel eens een gangetje.... maar er zijn hier al een paar getrouwden... In de tabak heeft veel langer het zoogenaamde trouwverbod bestaan. De jonge assistenten mochten met trouwen, de eerste drie jaar van hun diensttijd. De maatschappijen deden dat daarom, dat de jonge planters zich niet al te veel in de geldzorgen zouden werken en ook, en dat misschien voornamelijk, omdat een ongetrouwd assistent gewoonlijk beter werk kan leveren, omdat hij vrij is van alle huiselijke zorgen, en beter Maleisch leert, doordat de meesten dan een inlandsche huishoudster hebben . Bij ons bestaat dat trouw- verbod al lang. niet meer en in de laatste twee jaren zijn er een paar vrouwen uitgekomen en die hebben dadelijk een heel andere sfeer gebracht...." „Dus het is niet zóó'n vrééselijke zonde om hier als blanke vrouw te komen in al dat jonggezellengedoe ?" „Heelemaal niet Ik vind het b.v. erg prettig, dat u meegekomen bent. U bent de eenige en de eerste vrouw op onze estate, weet u dat?" John had ineens het gevoel, dat het héusch prettig was, dat zij op de estate zou wonen. Want dat was, wat je ook soms zoo miste in de rimboe: een vroüw tusschen je mannekennissen, een vrouw, die gevoeliger was, die begreep, met wie je vertrouwelijker kon zijn dan met een man En zich van zijn plaats naast den chauffeur naar hen omwendend vertelde hij hun van de nieuwe onderneming, van het ontginningswerk: hoe machtig en grootsch en interessant het was. Ze boften ook met den baas: een béste kerel!.... En halfuur later reden zij bij de club voor. Het sociëteitsgebouw lag tusschen een paar tennisvelden in, breed en royaal. John hielp Marian uit de auto, bood haar dan op de voorgalerij een stoel. Dan, Frank een sigaret reikend, vroeg hij lachend: „Wat wilt u nu eten? U kunt kiezen: nassi-goreng, dat is indisch, maar heel goed of biefstuk met groente uk blik. Dat zijn de eenigste twee dingen, die je bier krijgen kunt en die eten we altijd als we op de club eten." Frank en Marian kozen voorzichtigheidshalve den biefstuk. Een van de javaansche bedienden dekte het tafeltje met een half vuil servet, zette er eerst peper, zout, mosterd en worcester sauce op en bracht dan het eten. „Wat wilt u er bij drinken ? " „Dol graag een glas koud water," verzuchtte Marian. Van Laer trok een bedenkeÜjk gezicht. „Er is bier wel gekookt water maar of het betrouwbaar is dat weet ik niet. Drinkt u liever sodawater. En jij, Versteegh, een biertje of liever een splitje?" Onder den maaltijd werden ze al gauw vertrouwelijk. De Versteeghs hadden het al gemerkt, hoe anders je hier werd. Te vergat alle gereserveerdheid, alle vreemdheid. Er was maar een ding: de band van saamhoorigheid, Holland 1 Het weten, dat je samen hollandsch was.... Nu, tusschen hen en van Laer was nóg een band: ze waren van één milieu, van één opvoeding. Ze vonden in elkaar iets terug van vroeger, iets van hun thuis, van alles waarmee ze gebroken hadden. John wees hun den breeden grintweg, die als een recht lint uitlag voor de club. „Dat is de weg naar het hoofdkantoor dat groote gebouw daar in de verte...." En in die villa wie woont daar? Villa " John herhaalde het woord met éven een glknlach er om. Het klonk zoo hollandschl „Bungalow , zeiden ze hier. . . . ' . m JDaar woont mijnheer Stoops, de hoofd-adrmnistrateur. Er! in die kleinere huizen daar, aan dien zijweg wat Amenkanen van het hoofdkantoor en van de fabriek. Heelemaal achter het hoofdkantoor staat de fabriek." „En voor het buitenwerk.... hebben ze hier alleen Hollanders, heb ik gehoord," zei Frank. John knikte. Verbeterde dan: : Europeanen! Voor het grootste deel Hollanders, maar ook wel buitenlanders: een Rus, een poolsche graaf, een duitsche baron, een paar gewóne Duitschers en een Zwitser. „Hoe komen die allen hier?" vroeg Marian. Tia " John trok weer zijn bedenkelijk gezicht ,W komen ze hier?.... Net als wij, mevrouwtje.... landverhuizers om de een of andere reden.... We vragen mekaar hier niet zoo precies naar alles en nog wat.... we zijn planters 1 Dat is onze stand hier.... Of we graaf of baron of timmermansknecht of iets anders zijn geweest.... Er was een lichte weemoed achter zijn woorden, üen weemoed meegevoeld door de beide anderen.... Even zwegen ze De Versteeghs keken de club rond. Een lange galerij boog zich langs het heele gebouw. Binnen in, waren drie niimten: de danszaal, met aan het einde daarvan, het tooneel. Het gordijn van kakhigoed gemaakt hing open; donker en leeg, als een groot hol gaapte daar de kale tooneelruimte. Naast de danszaal, door drie wijde, altijd openstaande deuren verbonden, was de leeszaal. Daar stond, behalve een paar rottanzitjes, een lange leestafel, waarop schots en scheef door elkaar een stapel oude en nieuwere tijdschriften verspreid lagen. De meesten waren Vie Parisienne's en Fliegende Blatter's; er waren ook een paar London News en Illustrations, maar de beide eerste waren veel meer beduimeld en gekreukeld. Aan den muur hing een groot portret van Koningin Wilbelmina en daaronder een schoolbord, waarop met reusachtige letters was geschreven: WANBETALERS! Onder dit opschrift volgden de namen van hen, die in de laatste zes maanden hun clubrekening niet voldaan hadden, en het bedrag van hun schuld. Enkele van die namen waren doorgestreept. Schovers, de barkeeper, die ook een winkel van alles en nog wat in de club mocht houden, had gehoopt op deze wijze de wanbetalers tot spoediger vereffening van hun schulden te brengen. Maar, jammer voor hem, was het gebleken, dat de planters in dit opzicht bitter weinig schaamtegevoel bezaten en, in plaats van een zoo aan den kaak gestelden collega, met minachting te bejegenen, eiken nieuwen naam op het bord met luid gejuich en hoerah begroetten.... Iedereen wist, dat tenslotte toch alle schulden betaald werden. Geheel rechts was de bar-biljartkamer. De afdeeling voor jonggezellen. Kleine, half hooge, in hun scharnieren losveerende, z.g. „Singapore-deurtjes" scheidden de leeszaal van den bar. Een gang leidde naar de toiletkamers en den „winkel" van Schovers, waar je van de fijnste pralines, pepermuntjes, zuurtjes, sigaretten, sigaren, conserven, alles kon krijgen tot schoenveters, tennisschoenen, heerenhoeden, zakdoeken, kinderspeelgoed en, met Kerstmis, kerstversiering toe .... „Kom," veerde John op.... „we moeten dóór, menschen .... het is nog vijftig kilometer naar Toemboek Tinggih... en we kunnen zeker niet te hard rijden voor mevrouw...." Marian bloosde even. „Ja.... wij zullen gauw met ons drietjes zijn," zei ze dan licht er over. „Boy.... bon!!" De boy bracht het bonboekje. Van Laer teekende een bon voor drie middagmalen en de dranken. Frank protesteerde, wilde betalen. Maar John weerde af: „Laat toch, Versteegh.... straks, als je een beetje inge- burgerd bent, mag jij ook eens een bon voor mij schrijven... En buitendien ik zal heusch mijn scha wel inhalen.... Ik kom zoo vaak bij jullie aan, dat het jullie nog genoeg zal kosten...." „U zult altijd van harte welkom zijn," zei Marian warm, haar hand uitstekend, die van Laer drukte met vasten druk. Toen stapten ze weer in het Fordje. Ze reden eerstlangshet hoofdkantoor en het hoofd-managershuis. De weg lag onder de breed uitgespreide takken van twee rijen regenboomen en liep dan door het stadje Randjah. Randjah bestond uit die eene rechte straat. Aan weerszijden waren kleine chineesche winkeltjes: schoenmakers, kleermakers, een meubelmaker, een rottanvlechter, een paar kruideniers. De kruidenierszaken waren geheel open aan de voorzijde en de waren lagen behalve op de rekken langs de wanden ook op den grond en tot aan de straat uitgestald: zakken rijst, meel, boonen, aardappels, half smeltende suiker en nat zout, apenootjes, gedroogde visch en specerijen. Alles in open zakken. Op straat, in de open lucht, trok een chineesche tandarts een kies van een Maleier. Een heele kring Inlanders stond belangstellend toe te kijken bij deze operatie. Tusschen de chineesche kedeh's waren twee bombay-winkels, waar zijde en andere stoffen verkocht werden. Daarvóór stonden een paar groenten- en vruchtenstalletjes en een draagbaar keukentje, waar een Qünees vleesch op stokjes roosterde. Een ijskarretje reed klingelend voorbij. Een beetje verderop was een inlandsch „restaurant": een open ruimte onder een dakje; een lange tafel in het midden, aan weerszijden daarvan lange banken. Half zittend, half liggend, aten daar met hun handen Maleiers, Arabieren en Javanen hun spijzen.... Een scherpe geur van klapperolie en specerijen woei uit dit restaurant de straat over. Voor hun donkergehouden winkeltjes van allerlei sarongs, zaten op kleine bankjes, Maleiers, hun beenen onder zich gevouwen. Uit een huis, waarvan de ramen met trahes waren voorzien, klonk het monotone oplezen van chineesche woorden: het was de chineesche school. Naakte kinderen speelden in het stof en vuil en kropen rond in de goten, waarin een onnoemelijke hoeveelheid afval, rottende groenten- en vischresten, tezamen met het grauwgrijze rioolslijk een stinkende massa vormde en waaruit zwermen vliegen telkens omhoog gonsden. Geiten en koeien slenterden langs de winkels, hier en daar een schil vretend. Schurftige, broodmagere honden sliepen midden op straat en slopen schichtig weg, als ze opgejaagd werden door den autotoeter, om zich dan een minuut later, als de wagen voorbij was, weer op dezelfde plek neer te leggen. Ganzen, kippen en eenden belemmerden het verkeer nog meer. Bedelaars met afzichtelijke wonden, sleepten hun verminkte, in lompen gehulde lijven voort, telkens stilstaand, met uitgestrekte hand voor de winkels. Onder een afdakje hingen de twee helften van een pas geslachte en gevilde koe in een wolk van vliegen.... Daarnaast warrelde een rookwolkje op uit een smeulenden vuilnishoop. En op een open plek, tusschen de winkels en een maleisen huis, werd een paard beslagen. Hadjih's, skelet-magere, half naakte, veropiumde Chineezen; dandy-achtige Maleiers, gekleed in een vroolijk-geruite sarong, een wit-linnen of geel-shantung europeesche jas, een fluweelen hoofddeksel; in zijde en kant opgesmukte inlandsche huishoudsters, met veel gouden munten als spelden op hun baadjes, coquet op hun fluweelen slofjes; gesluierde maleische vrouwen; chineesche in hun broeken, sommigen strompelend op de mismaakte, verminkte miniatuur-voetjes, die allen liepen en slenterden daar hot en haar, en zonder eenige regelmaat, door elkaar, temidden van het klingelend gebel van sado's, het schreeuwend waarschuwend geroep van ossenkar-voerders, het ratelen en puffen van een afgejakkerde huur-vrachtauto.... Midden in deze straat, aan het begin van de winkehij, stond een inlandsche verkeers-agent, waardig, ondanks zijn bloote voeten, in zijn militaire uniform, den klewang op zij en een korten stok in de hand: een zinnebeeld van maatschappelijke orde, dat hier wonderlijk verdwaald leek tusschen dezen grenzenloozen aziatischen smeerboel en wanorde.... Iets anders dan daar staan deed deze verkeers-agent niet. Zijn droomende oogen suften over al dat gewoel en gewroet heen.... Alleen, als twee sado's tegen elkaar opreden of als een ossenkar in botsing kwam met een vracht-auto, dan schrok bij wakker en stak zijn band, waarin bij den stok had, uit om dan zóó rustig toe te hooren hoe de verschillende bestuurders der vehikels mekaar uitscholden.... Achter de auto warrelde een dichte stofwolk op, verspreidde zich over de kruidenierswaren, de vruchten- en de* groentenstalletjes, over de kleine kinderen.... Een wolk vol bacteriën.... die binnendrong in alle huizen en winkels. Dat van al deze menschen de meesten in leven bleven.... dat van al deze kinderen de meesten er gezond en dik uitzagen dat kan wel zeker niet anders zijn geweest dan Aflah's wil Na Randjah waren er alleen nog maar rubberondernemingen, oude, in tap zijnde aanplanten. „Kijk," wees John „hier woont een van de beide inspecteurs, van Hemert I" „Van Hemert? " zon Frank nadenkend „is zijn vader kolonel?" John keek hem een oogenblik aan met een blik, die noch Marian, noch Frank zich konden verklaren. Er was verwondering in en tegelijk een plotseling ophchtend begrijpen. „Ja, dat kan wel," zei hij toen.... „ként u zijn vader?" „Terurunste.... als dat de oude heer van Hemert is ja, dan kennen wij hem heel goed zelfs Hij woonde bij ons in de straat en hij kwam nog al eens schaken met mijn vader. Alleen... ." Frank zweeg. Er was een peinzende uitdrukking op zijn gezicht. In de stilte, die viel hing een vraag. En Frank beantwoordde die: „Alleen beeft hij ons nooit verteld, dat hij een zoon in Indië had...." John zei niets hierop. Even lag een frons tusschen zijn wenkbrauwen. n „De oude van Hemert was gescheiden, beweerde men... ging Frank door „maar hijzelf heeft nooit daarvan gesproken. In ieder geval moet het een geschiedenis zijn, die al tamelijk oud is. Typisch 1...." Frank zweeg weer. „Er zal toch wel iets geweest zijn," zei Marian en er klonk •vrouwelijke nieuwsgierigheid en speurzin in haar stem, „ik denk vist, dat déze zijn zoon is. En zéker heeft hij wat op zijn kerfstok gehad 1" „Het is niet verstandig hier al te hardop te denken, mevrouwtje," waarschuwde John, half met een lach, half ernstig. „Hoe bedoelt u dat ?" b „Precies zooals ik het zegl Hier in de cultures moet niemand hardop denken. U wéét we zijn hier in een soort vreemdenlegioen Iedereen krijgt een kans om carrière te maken Daarbij moet men elkaar 200 min mogelijk in de weg staan En een superieur in de weg staan.... is.... onverstandig.... We hangen hier van onze directe superieur af.... weet u!...." Marian fronste haar wenkbrauwen. „Dit zijn ondernemingen van de S.H.G," wees John afleidend. Aan weerszijden van den grintweg strekten zich de rubbertuinen uit. Rubberboomen... Rubberboomen... Rubberboomen... Tienduizenden.... Honderdduizenden.... Een reusachtig, geciviliseerd woud. Lange, lange boomenrijen, geplant in streng gehouden verband . „De boomen worden alleen maar 's morgens aangesneden, getapt," vertelde John „vóórdat het te warm is. Anders droogt de vloeibare rubber, die uit de aangesneden bast loopt, de latex, te vlug op en dan hebben we minder productie " Ze passeerden nu een emplacement. En John lichtte toe: „Dit is Boekit Lemboe estate. Hier is Carelsen, een vriend van mij, baas." Breed uit lag het managershuis; een éénverdiepings steenen gebouw met twee zijvleugels. De tuin was mooi aangelegd en goed onderhouden. Het gazon in het midden was op zijn Engelsch kort gehouden. Bedden vuurroode lelie's bloeiden er. Rechts en links stonden bougainvilles. De rankende takken bogen zich gracieus onder de donkerpaarse bloemenvrachten. Langs den oprit stonden oliepalmen met hun sombere donkergroene blaren. En naast net huis vouwden zich een paar hooge waaierpalmen coquet open. Kalkoenen kuierden op het grasveld en als de auto voorbij ging blies zich de haan op tot een klokkenden woedeaanval.«. Iets verder op lag een assistentenhuis. Een ruime tuin rondom een houten huis op palen. De helft van het huis was begroeid met roze en witte bruidstranen. Op de voorgalerij waren de rolgordijnen, de kree's, neergelaten om de nog heftige middaghitte buiten te sluiten „Dat is een assistentenhuis," verklaarde John „maar dit is nog volgens het oude systeem gebouwd. Wij hebben bij ons nu nog maar primitieve, provisorische huizen, de permanente worden aan het eind van dit jaar gebouwd. En die worden veel beter en geriefelijker dan deze...." „W ie woont daar?" wilde Marian weten. „Ik weet het momenteel niet," zei John, „de assistenten worden nog al eens overgeplaatst en ik kom niet zoo vaak in de buurt van Randjah.... Het is een heel eind van Toemboek Tinggih en we hebben zwaar werk daar." „En nu hebt u voor óns dat heele eind moeten rijden," vulde Marian aan. „O, dat heb ik graag gedaan," verklaarde John, „u bent de eerste vrouw van onze estate en wij arme, van alle gezelligheid verstoken vrijgezellen vinden het wat leuk als er een vrouw komt om zich ons lot een beetje aan te trekken." Weer was er die halve weemoed in zijn stem. Marian keek hem even onderzoekend aan. „Een prettig gezicht," dacht ze, „niet knap, maar prettig om op te kijken...." Frank keek met belangstelling om zich heen. De grootschheid van opzet imponeerde hem. De geweldige uitgestrektheden van deze rubberaanplanten.... De pijnlijke preciesheid, waarmee de boomen in rijen geplant waren, waarmee de stokken naast de boomen gezet waren. Hij zag, dat elke van deze duizenden en duizenden boomen zijn eigen nummer droeg; zijn eigen merkteekens.... Toen, ineens, draaide de auto een smallen steenigen weg in, die zich afboog van den grooten gouvernementsweg. ,,Dit zijn maleische rubbertuinen," wees John. „Wat een verschil!" merkte Frank op. „Hoe komt dat?" John baalde zijn schouders op. „Ze zijn nu eenmaal te lui om iets góed te doen.... beginnen iets en laten het dan weer verwaarloozen.... Direct zijn we aan de pont... .er is nog geen brug over de rivier." Verwonderd zagen Frank en Marian het gedoe met de pont „Zoo Pa Karmo, ben je er vandaag...." „Saja toewan . en er is wat meer stroom ook .... in de bergen heeft het al geregend...." „U hoeft niet bang te zijn," stelde John Marian gerust.... „het is wel een primitieve inrichting, maar het loopt altijd goed af.... Die kerels zijn erg handig...." „Ik ben niet bang," zei Marian.... „ik vind het zelfs wel een beetje avontuurlijk...." „Avontuurlijk...." dacht John en herinnerde zich al de keeren, dat hij geïrriteerd van ongeduld bijna niet wachten kon, dat de overtocht volbracht zou zijn.... „Zit je goed?" fluisterde Frank. Marian gaf hem een geruststellend kneepje in zijn hand. Even keken ze mekaar aan. Er was veel liefde in hun blik. En het was of ze onbewust voelden: dat moest de dam zijn om hun toekomstig leven; de dam, die al de gevaren van dit nieuwe, vreemde bestaan moest tegen houden.... Ze reden nu door het oerbosch.... Kreunend hotste en botste het Fordje over allerlei onverwachte oneffenheden. Frank zag af en toe een beetje angstig naar Marian.... Dat geschok was nu net niets voor haar, in dezen toestand. En hij vroeg John om den chauffeur zoo voorzichtig mogelijk te laten rijden. „Kijken jullie eens af en toe of al de bagage nog stevig vast zit.... met dat gehots gaan de touwen wel eens wat losser...." „Alles is er nog," verzekerde Frank, achteromziend. „O, kijk, een aap!" riep Marian ineens. Een aap was lenig, uit een struik gesprongen, op den weg, wéér in een struik. Opgewonden lachte Marian er om. Een aap 1 Een echte aap 11 Zóó maar voor je auto I John genoot van haar frissche blijheid; van haar tintelende vreugde, waarin nog niets was afgemat, nog niets was verlamd.. .. En hij weerde een even opkomend gevoel van medelijden, als hij bedacht: hoe gauw zou dat alles gedoofd zijnl Moe en loom worden onder den druk van de eeuwige hitte Hij begon te vertellen van zichzelf. Vertelde in één woordenstroom. Van zijn verlof. Van Renée 1 Hij vergat, dat zij vreemden waren. Hij wist alleen: ze kwamen pas van Europa, van Holland 1 Ze waren frisch en nieuw! Ze gebruikten onvermengd hollandsche woorden. Ze noemden een chineesch kedehtje, een winkeltje en een muskiet, een mügl Hoe heerlijk was datl Ze hadden roode wangen en frissche lippen. Ze hadden een geur bij zich uit Holland. Die was in hun mantels en in haar taschje, als ze het openknipte En £ ij vertelden van den laatsten winter. Ze hadden nog even schaatsen gereden. Op den grooten vijver in den Haag! Kénde hij die? Ja! Hij lachte! Of hij dien kende! Hij was zélf uit den Haag! En welke tooneelstükken hadden ze gezien En wie had er in gespeeld? Hij vroeg twaalf dingen tegelijk Het bracht ineens Holland dichterbij.... Er waren nog een paar stukken, die hij had willen zien, maar zijn verlof was nét om geweest I En hij had weer terug moeten gaan Hier had je zoo weinig] Een heel enkele keer een tooneelgezelschap, dat naar Indië kwam en op doorreis ook even Randjah aandeed Films het afgedraaide restje De kranten ook wat brachten ze anders dan oud nieuws, behalve de paar telegrammen Je raakte zoo achter hier, eigenlijk was je na een paar maanden al heelemaal uit het echte volle wereldgebeuren Dan doezelde ie in had je geen andere belangen dan de rubber de rubberprijzen de bazen de promotiekansen.... Tot je weer met verlof ging, weer wakker geschud werd uit je tropenslaap Frank en Marian verwonderden zich niet meer over het gemakkelijke, dat zoo gauw in hun toon was gekomen.... En John dacht, dankbaar en tevreden dat hij nu met meer heelemaal eenzaam zou zijn tusschen van der Meulen, wel een brave kerel, maar onontwikkeld en bot; en Meesters, die bijna analphabeet was. Dat hij, na een half jaar lang in niets anders geleefd te hebben, over niets anders gesproken te hebben dan het werk, dan rubber, dan koelie's .... dat hij weer eens een boek zou kunnen bespreken, uitrafelen; een beetje zou kunnen filosofeeren, een beetje praten over dingen, die niét om te zetten waren in prijzen en afmetingen... En zijn dankbaarheid om dit alles maakte hem oplettend en bezorgd voor Marian. „We zijn er nu bijna " zei hij, toen hij zag, hoe naar gezicht zich ging teekenen. , „Het is wel warm," vond ze stil en een beetje mat.Frank legde zijn hand even op de bare. Toen glimlachte ze weer. Moeüijk had zich de auto zijn weg gebaand over het smalle pad, dat leidde van het emplacement Toemboek Tinggih naar afdeeling twee. En inééns was daar ni de koele donkerte van het oerbosch: het verminkte terrein van afdeeling Twee. , Meesters had dezen ochtend voor den eersten keer den brand laten steken in het gekapte woud. Het vuur had verschrikkelijk om zich heen gewoed: in dezen eenen dag waren de dwars over elkaar gevallen reuzenstammen opgebrand tot enkele nog nasmeulende, zwarte stompen. Troosteloos was de aanblik van dit land: waar de zware boomen waren omgestort, hadden zij den grond omwoeld, diepe kuilen gemaakt. Deze gehavende bodem was nu met ascn en roet besmeurd. Rookende, smeulende, zwart-aangebrande stronken lagen daar overal verspreid. En tusschen deze verwoesting stond, hoog en rechtop, een enkele reusachtige stam, die te groot was geweest om gekapt te kunnen worden, nu deerniswekkend beroofd van kroon en takken, de bast met zwarte brandplekken. Het vuur kroop als een begeerig monster door zijn ingewand, brandde den verminkten stam van binnen geheel uit; kroop hooger en hooger als een verwoestende ziekte, om eindelijk, een vlammende fontein gelijk, boven uit den top uit te laaien. Het knetterde en knisterde nog overal en soms viel een stapel rooddoorgloeide stobben in elkaar. Dan sproeide een vonkenregen hoog de lucht in, als een bundel vallende sterren zich verspreidend op den lichten wind, die van de bergen aanwoei.... Een helsche hitte sloeg uit dit brandend land, waar nog overal vuurtongen onder onverteerde houtresten doorlekten.... Frank en Marian huiverden even Drukkend legde het zich over hun gevoel, het aanzien van dit vernietigde, vermoorde land, een chaos, die denken deed aan een geplunderd, zwart, verkoold, triestig kerkhof Dit land, waar het laatste sprietje groen was weggevaagd, waarvan het gras en de varens alleen nog een paar zwart-verkoolde blaren, dun en broos als geblakerd papier, omhoog dwarrelden en als roetig stof uiteen vielen.... Héél ver, tegen den achtergrond, waar het terrein zich hief tot een lage heuvelreeks, stond het oerbosch: stug, somber: een verbitterde, zich ten doode toe bedreigd voelende vijand.... In deze verwoesting, aangrijpender van eenzaamheid, van onherbergzaamheid dan welke woestenij ook, omdat zij vernieling was, vernietiging stond op palen gebouwd, het huis voor Frank en Marian. Midden op een kale, leege plek stond het. Het was nog niet bewoond geweest; de chineesche timmerlui hadden het een week te voren afgemaakt. Rondom het huis, daar waar eenmaal de tuin zou zijn, lagen nog houtkrullen, zaagsel en stukken van planken. De olie, waarmee het heele huis bestreken was en die het een doffe donkerbruine kleur gaf, verspreidde nog een verschen harsachtigen geur... Rubber 5 En donkerbruin lag over het huis het dak van bruine blaren .. Meesters stond op de voorgalerij en wees aan een koelie waar nog timmerafval moest worden opgeveegd. Toen de auto den tuin binnenreed, kwam hij het kleine trapje, dat naar de voorgalerij voerde af, en bleef in wachtende houding, een beetje verlegen met zich zelf, staan. „Zie zoo, we zijn er 1... Dat is nu uw kasteel, mevrouw... wacht ik help u uitstappen " Een beetje stijf van het lange zitten stonden zij dan naast de auto. John stelde voor: U „De familie Versteegh Meesters Meesters stak onhandig een groote roode hand uit, mompelde wat en drukte Marians vingers bijna fijn. „Zal ik de koffers maar laten afladen?" vroeg hij aan van Laer. .. . . „Ja, dat is allright II Laten wij vast naar binnen ^Op de voorgalerij bleven ze wat vreemd en stijf naast elkaar staan omdat er nergens een stoel was om te gaan zitten Marian keek tersluiks rond. Alle deuren stonden open en hol gaapten de leege kamers haar aan. Ze keek naar de ruwe, donkerbruine wanden, naar den vloer van planken waartusschen breedc reten waren, naar het blarendak en de Ik^eb maar 'n paar olielampjes uit de kedeh laten hale en"n blik petroleum.... 'k dacht, da' zou wel in orde weze. U mot toch licht hebbe' venavend.... me' waar?.... En 'k bad nog 'n bed over, dat heb 'k maar zoolang op laten slaan dat ken u houwe, totdat uw eige boeltje d'r is .«*.«• Lakes heb 'k niet 't staan d'r maar zóó 't bed.... Marian knikte, zei dat dat niet erg was, ze zouden zich wel behelpen.... morgen, overmorgen zou de «st van de bagage komen en ze had het een en ander bl) ach Ta ja, nctuurlijk.... behelpe.... dat mot je hier maar zei gauw mogelijk leere.... En voor 't avendete heb mn huishoudster twee broodjes late brenge en ook n paar obe- vischjes in een blikje en een paar flessche kouwe thee Ijs héb u nog niet, dat komp morge.... en as u verder nog wat noodig heb.... mevrouw ik woon hier kort bi| weg één.... dat is vijf minute loope.... dan laat u maar gerust wete.... U stuur maar gewoon die kerel, die daar veegt da's Salim uw waterdrager dat is een bediende van u een contractkoelie van de maatschappij. Enne van Laer ik heb dat ouwe lel, Saïma maar hier gestuurd om baboe te zijn zoolang as mevrouw ze gebruiken kan De baas heb me gezegd om een van de vrije wijven te sture want hier krijg je nie gauw bediendes Déze is wel 's meer baboe geweest, vroeger op Java zegt ze een pietsje Hollandsch verstaan ze ook en een beetje koke ken ze, geloof ik ook Da's wel makkelik voor mevrouw, dacht ik.... Nou, en nou gaan ik maar, ik mot nog effe bij die rot Sjineese kijke, anders belazere ze me weer, net as laas Nou goeiendag, mevrouw.... Versteegh." . „Dank u wel voor alles," zei Marian haar hand uitstekend. „Niks te danken, hoor TJ mot maar denke we benne hier in Indië en in de rimboe as ik met iets van diens' kan zijn dan zeg u 't maar gerus I" Hij kneep weer Marians hand, schudde die van Frank heel nadrukkehjk, groette van Laer met een: „nou atjuusl" en verdween. „En? " John keek Frank en Marian aan „hoe bevalt het huis ?" „Nou 1" zei Marian „een beetje rdar is het nog wel... zoo'n ópen huis en al die boel daar!" Ze wees naar de woestenij om hun tuin „O dat "zei John luchtig „dat is niets I Er wordt nog een keer de brand in gestoken U zult dan een dag een beetje last van de rook hebben maar dan zult u eens zien, in hoe een korte tijd dat alles heel anders zal zijn...." „Wat moet ik nu morgen doen?" vroeg Frank. „Morgen om vijf uur gaat de ton-tong dat is een holle boomstam, die op het pondok-terrein, waar de koelie's wonen hangt en waarop geslagen wordt Het klinkt heel duidelijk dan sta je op, je kleed je aan in een wit pak. Om half zes zal de afdeelings hoofdmandoer hier voor je huis op je wachten en je naar het kantoor begeleiden. Hij weet er van, je hoeft geen woord tegen hem te zeggen. Op het kantoor zal de baas je wel verdere orders geven. Je werkt voorloopig onder Meesters, tot je de taal wat kent en van het werk op de hoogte bent Het zal best meevallen we hebben het allemaal zoo geleerd En nu, menschen, tot ziens, ik heb nog te doen morgenavond kom ik noe even kijken.... En doen jullie wat Meesters gezegd heeft, als jullie wat noodig mocht hebben.... schrijf het op een papiertje en stuur jullie waterdrager er mee.... Meesters Lipt jullie graag. Hij is een goedhartige kerel .. t een beetje ruw en ongelikt! ... maar dat went wel.... Ik zal nog even Saïma een paar orders geven als jullie dat goed vinden Hij riep Saïma. Half gebogen, deemoedig en onhoorbaar op baar bloote voeten sloop ze binnen: een ouwelijk, gerimpeld Javaansch vrouwtje. Tabeh rnim tabeh toewan." Saïma, hoor eens.... dit zijn de nieuwe mevrouw en mijnheer. Je zorgt voor alles!.... Hulp kun je krijgen bij de njaï van toewan Meesters begrepen? „Sajah, toewan." ',Nu, tot kijk.... dag mevrouw.... tot morgen Versteegh." L '.l/ 'JÜ „Tot ziens en wel bedankt Voor het hekwerk van hun voorgalerij bleven Frank en Marian nog een oogenblik staan kijken. Het licht werd vaal, de avond begon te vallen Over den wee gingen koelie's voorbij, die van hun werk kwamen. Loorn en vermoeid liepen ze achter elkaar aan, een enkel woord sprekend. Ze keken niet op of om, merkten met eens, dat het nieuwe huis bewoners had gekregen. Schaduwen kropen over den kalen tuin, kropen in de sombere bruine kamers. En in de stilte die suizend om het huis heen ging, klonken opeens de doffe, regelmatige tontong slagen. Half zes.... , ... Snel viel dan de donkerte.... als een gordijn, dat over het land werd dichtgetrokken.... Een vreemd, ^rse™ geluid was ineens in de stilte. Frank en Marian tuurden in den verduisterenden hemel: twee neushorenvogels wiekten naar huis. Ze vlogen in een rechte lijn, vlak achter elkaar aan Voorop het mannetje. Dan het wijfje, bijna met haar snavel aan zifn staartveeren rakend. Ze vlogen doelbewust: een weg dien alleen zij kenden naar de verre toppen van het oerbosch. In den schemer glommen de gloeiende boomstronken.... En de doorsmeulde, rechtopstaande stammen waren als rechte vurige strepen in den verduisterenden avond. Een ïedmkt gevoel legde zich over Frank en Marian. Onwillekeurig schoven ze wat dichter naar elkaar. Marian s hand zocht de zijne, als bes<&ermingzoekend tegen de beklemming van deze vreemde, doodsche wereld, die zoo vèr was van hun eigen wereld. Ze vonden geen van beiden woorden en hun oogen vermeden elkaar, alsof ze vreesden door een gezegde of een blik hun laatsten tegenstand tegen het overweldigend opkomend heimwee te breken. Het was, of elk stond in zijn eigen cirkel van gedachten en of die cirkels uitgroeiden en zich verwijdden in de stille, zware atmospheer, zooals watercirkels uitgroeien en zich verwijden in een doodstillen vijver Opeens schrok Marian tezamen van een licht geluid achter zich. Het was Saïma. Ze droeg een van de kleine petroleumlampjes, die een belachelijk hchtkringetje maakten in de donkerte. „Mim geven sleutel van koffer, ja? Saïma zoeken sprei voor bed." Marian keek even Frank aan. Hij knikte, deed een van de koffers open. Saïma zette de lamp op den grond naast den koffer en begon met baar voorzichtige bruine handen te zoeken naar wat ze noodig had. Muskieten zwermden nu bij honderden naar binnen, vielen op Frank en Marian aan die geen oogenblik konden stilstaan „Mim en toewan niet hier blijven," beval Saïma en de deur van gaas naar de muskietenvrije kamer ophoudend op een klein kiertje: „Mim en toewan daar zitten. Hier mim en toewan malaria." Frank en Marian lachten om haar. „Betóel I" bezwoer Saïma, „hier Mim malaria." In de muskietenvrije kamer stond natuurHjk niets. „Wacht," zei Frank, „ik zet er de twee hutkoffers, dan kunnen we tenminste zitten." Hij duidde aan Saïma uit wat hij wou. „SalimI Salimü" begon Saïma te roepen. Een jonge, sterke Javaan kwam verlegen binnen. Hij droeg alleen een kort broekje en een fluweelen hoofdbedekking. Zijn bovenlijf was geheel naakt. „Kun je niet je baadje aantrekken.... schaam je je niet zóó voor de mim te verschijnen?" schold Saïma en toen: „Ajo vooruit, pak op de koffer I" Samen met hem droeg Saïma de twee koffers naar binnen. „Ze breekt nog," zei Marian, terwijl ze naar het schriele tengere figuurtje keek. Maar Saïma wilde onder peen voor- waarde, dat Frank haar hielp met het karwei. Even later ging ze weg en kwam terug met de tweede lamp, een servet en twee borden. , , „ Mim en toewan daar zitten." Ze wees hen samen den eenen koffer aan; zette den anderen koffer vóór hen en dekte dien met het servet en de borden. Verder bracht ze glazen, een flesch koude thee zonder suiker of melk er in, messen en vorken, brood, boter en een blikje sardientjes. i „Allemaal de njaï van toewan Meesters zenden, verklaarde ze, „nou mim en toewan eten." A, ■ Pic-nic in ons eerste indische paleis," lachte Marian. Frank sneed het brood. Onder het mes kromp het meen tot ^ula ineens verzorgen," zei hij. Er klonk een stille bezorgdheid in zijn stem.... „Ben je met dood en dood OPSen beetje moe ben ik wèl." Ze zuchtte even At dan zonder veel lust. Het brood was zuur de boter, die bijna fcherpenrooksmaak. En om hen heen, daar waar de lichtkring van neT lampje niet meer reikte, was de holle, gapende duisternis van de kamer. Na het maal stak Frank een sigaret op. .Als deze op is, gaan we slapen." Marian knikte. Saïma kwam afruimen, deed alle ramen ".JSa^det worden afgesloten?" beduidde Marian. Maar Saïma schudde haar hoofd. „Niet sleutels.... tida apa.... Sauna en Sahm achter slajen.... bij de keuken.... Mim met bang.... mim slaoen.... bed al klaar." i»«Liï ~. ^ten we dan ook maar direct gaan/' vond Marian gapend Ze wreef over haar voorhoofd. Een dof gevoel lag WnT/nofïïden?" vroeg ze. Frank schudde van nee Te moe.. .» zei hij, „morgen maar." En zonder dat hijhet vnst had hij al voor het eerst het eeuwig herhaalde llttrïgenï'ntt elkaar. Om hen heen stond de klanTboekamer/als een reusachtige vliegenkast. De warmte hinglr zwoel e'n zwaar. Het beddegoed rook naar naphtahne en koffers. Ze zwegen beiden, luisterend. Weer andere geluiden waren om hen heen. Geplas van water achter de bijgebouwen. De stemmen van Saïma en Salim. Een hond, die ergens jankte. Geritsel van een rat, die over een balk boven hun hoofden liep. Het hooge, Mekkend geluid van een paar tjitjaks. Toen werd het stil Hoe heel anders was dit alles: de atmospheer, de lucht, de nacht 1 En hoe anders werd je zelf! Een nieuw en vreemd mensch!.... Ze luisterden naar hun eigen hart, dat zwaar en langzaam klopte ° Ze luisterden naar den nacht, die óm hen was, zonder één enkel geluid: geen stem, geen stap, geen ademhaal. Alleen de suizende stilte. De levende, fluisterende, sjirpende oerstilte van den oernacht. Marian stak haar hand uit Haar vingers slopen in zijn handpalm. Zijn vingers sloten zich. „Het is wel érger dan we dachten, niet?" vroeg hij stil. „Ja een beetje wel." „Is het té erg denk je ? " Ze antwoordde niet dadelijk. Ze vergeleek in één geckchtenflits: dit en thuis! Al het bekende van hun jeugd, van hun jonge leven, dat daar ginds hoorde niet hier met hier Maar tegelijk wist ze óók, de moeilijkheden van den laatsten tijd. Hun strijd om daar te kunnen leven! De sollicitatie's. De tegenvallers. Het hopen zonder hoop. t»e toekomst: een bekrompen bestaande, een uitzichtlooze sleur. Ze drukte zijn vingers. t "Wel nee," zei ze dapper.... „het lijkt alleen maar zoo. In het begin. . Als we gewend zijn, zal het meevallen. We maken het huis leuk en den tuin ook. En dan hebben we net kleintje ook al gauw " Hij zuchtte, gaf haar hand een dankbaar kneepje. „We hebben mekaar," zei bij. En toen zonder overgang- ,^AanMeesters hebben we niet veel.... Aan van Laer wél Lne lijkt mij geschikt, jou ook niet ?" „Ja nu nog de administrateur.. hoe zou die zijn ? " Frank antwoordde niet. Hij sloot zijn oogen. Dacht aan zijn werk van vroéger, op het kantoor bij zijn vader waar hij zelfstandig was geweest. Zijn eigen baas. Wat zou het werk hier zijn?.... Ondergeschikt zijn? 1.... Dansen naar de pijpen van een ander 1.... Zwaar werkl.... Het volk, dat hem vreemd was I.... De taal, die hij nog niet kende I.... „Als het een jongen is," zei Marian's slaperige stem.... „dan noemen we hem Bob.... naar je vader...." „Goed kind." „Bobbie".... herhaalde ze. Jn haar schoot woelde het kindje. Over zes weken verwachtte ze de geboorte. Een vredig gevoel overvloeide haar. ... Omdat ze toch samen waren... hij, zij en het kindje... Ze hoorde niet zijn stillen zucht. Ze sliep al, toen hij voorzichtig haar vingers losmaakte uit de zijne en, zich over haar heen buigend, een zoen gaf op haar wang.... JX IN den nog donketen ochtend werd Marian, gewoonte getrouw, wakker. Het petroleumlampje, dat laag brandde gaf een vaal en schraal licht. De vroege dag stond duister om het huis heen, maar ze wist, dat dadelijk de ton-tong zou gaan: vijf uur, het sein voor koelie's en Europeanen om op te staan. Eiken ochtend lag ze daarop te wachten. En wachtend, nu ook, dwaalden haar gedachten over deze eerste maand op Toemboek Tingghi. Ze waren al ingeburgerd, dat ging gauw hier. De meubels waren gekomen, het huis was ingericht.... Het was tóch gezellig geworden met al de hollandsche dingen, die ze had meegebracht. Gezellig, ondanks de sombere, ruwe bruine wanden, de grove planken vloeren; ondanks het ontbreken van een plafond. Ze had fijne japansche grasmatten op den vloer gelegd en kleurige, cretonne gordijnen gemaakt. Alleen de tuin was nog kaal. Ze moest wachten tot het doorbreken van de regens voor ze met planten kon beginnen. Nu lag de tuin daar nog als een kaal, roodbruin vlak; de grond overal gebarsten van de droogte. Naast haar woelde Frank. Ze stak voorzichtig een hand naar hem uit, streek over zijn gezicht. Hij gooide zich om, maar werd er niet wakker van. Ze moest hem wekken, dacht ze. Het was bijna wreed hem te storen, hij sliep nog zoo vast. En hij was zoo doodmoe, wist ze. Zich wat opheffend keek ze op hem neer. Hij was erg vermagerd. De donkerroode kleur door het buitenzijn, den heelen dag in den feilen zonnegloed, gaf aan zijn gezicht een valschen schijn van stralende gezondheid, maar de jukbeenderen staken sterk naar voren; kringen waren onder zijn oogen gegroeid en in zijn oogen wist ze den vroeger opgewekten blik meer en meer verdoffen tot een grenzenlooze moeheid.... Ineens vielen in de stilte de ton-tong slagen. „Frank," zei ze zacht, „Frank word wakker." Ze schudde hem aan zijn arm. „Frank...." „Ja? Wat is er? " Hij was nog niet bij helder bewustzijn. „De ton-tong, Frank...." „Ja " Ze hoorde hem zuchten, zag zijn oogen weer dicht gaan. „Frank.... je móet opstaanII Het is óver vijfl" »Ja •••" in half sluimer antwoordde hij. „Hij móet er uit," dacht ze. De strenge discipline eischte een bijna militaire dienst. „Frank, word toch wakker, jongen.... het is direct kwart over vijf en je moet nog baden ook " Met een ruk voer hij overeind, stond meteen buiten het bed. „Kwart over vijf.... verdomme, waarom heb je me niet eerder gewekt.... ik moet met den baas het bosch in.... de rintissen af...." Haastig gooide hij zijn pyama uit, tastte in het schemerdonker het trapje naar de badkamer af. Marian stond op om zijn kleeren klaar te leggen en zijn koffie in te schenken, die Saïma binnengebracht had: gcruischloos binnen- en weer wegslippend. Marian draaide de lamp wat hooger, zocht uit de kast een witte jas en broek, ondertusschcn telkens de muskieten doodslaand, die aanvielen op haar bloote armen, beenen en nek. Ze hoorde Salim op de voorgalerij de kree's optrekken en in de badkamer het geplens van water, dat Frank haastig over zich heen schepte. Nog nat, zich afwrijvend, kwamhij de kamer weer binnen. Zwijgend, haastend, kleedde hij zich aan, dronk staande zijn koffie. De pijpen van zijn broek vouwde hij bij den enkel strak om zijn beenen, deed er de sokken en de sokophouders overheen. Zoo deden het alle assistenten. Eerst had hij er zich tegen verzet, had zich belachelijk gevoeld door deze, voor hem vreemde gewoonte, maar Meesters had hem geraden het tóch maar te doen. * . „De baas is er nog een van het ouwe slag, jó Hij ziet het niet graag, dat de assistente d'r bij loope as salonplanters. En d'r bij is 't ook goed tege de bloedzuigers, dan kenne die sallemanders niet zoo makkelijk bij je veil" Frank had van zijn jas alleen de onderste paar knoopen dicht gedaan. In den driehoek, die open bleef was zijn bloote borst donkerrood en verveld door den zonnebrand. Terwijl hij zijn putties omwond at hij het brood, dat Marian voor hem gesmeerd had. „Pak nog wat boterhammen in.... ik kom voor het ontbijt niet naar huis.... maar vlug.... ik heb geen tijd.... de baas komt me hier halen." Haastig repten zich Marian's vingers. Maakten de boterhammen, zochten zijn opschrijfboekje en zijn potlood bij elkaar. „Hier.... vlug maar...." „Mijn hoed...." „Als-je-blieft...." Tegelijkertijd dreunde door den nog stillen ochtend voor de tweede maal de ton-tong. Een paar koelie's gingen langs het huis, hun doffe stemmen klonken onduidelijk door in de slaapkamer. Even later werd buiten gekucht. Frank gooide het luik open. De estates hoofd-mandoer stond onder het raam. „De toewan besar staat op den weg te wachten, toewan." „Ik kom...." Haastig greep hij zijn stok, knoopte zijn jas dicht.... liep zonder groet het huis uit. Over het gordijntje, dat halfhoog het raam dekte tegen onbescheiden blikken van buiten, keek ze hem na. Zag hem een oogenblik later voor van der Meulen staan: twee vaagwitte schimmen in den aan licht enden dag. En terwijl ze keek, hoorde ze ineens van der Meulens donderende stem: „Zóó.... is mijnheer eindelijk opgestaan.... ? Mot de baas godverdomme.... tegenwoordig altijd op de sinkeh's wachten!.... Mooie boel is datl Wat ben je ?.... Een suikere joggie, zóó van moeders pappot weg, bang om z'n eige te vermoeie ?.... Wat denk je, dat, verdomd nog an toe, de maatschappij d'r dure geld wegsmijt? Nog één keer.... en dan dónder ik je d'r uit, begrepen ?...." Verschrikt hoorde Marian toe. Zag Frank daar in onderworpen houding staan als een kleine jongen voorden meester. „Het heeft nét geton-tongd, mijnheer.... het is drie minuten over half zes 1" Je hebt de deur uit te zijn op de eerste ton-tongslag.. en'géén drie minuten d'r na! Verstaan?! In mf» tijd v/as dat nog anders.... jullie rot sinkeh s van tegenwoordig papkerels van niks salonplantets wat dóe je in de trope as je d'r nie tegen ken?!.£. „Ik zal in 't vervolg op tijd zijn, mijnheer. ',Dat is je geraaie Heb je an Kassan de meetketting gegeve?" „Ja, mijnheer!" n „Nou vooruit dan.... Moedin.... „Saja, toewan besar...." > , , De hoofdmandoer, die bescheiden wat op zij gestaan had, terwijl de baas zijn assistent uitschold, schoot dichterbij. Van der Meulen was den weg opgeloopen, achter hem yolgde Frank: daarachter de hoofdmandoer. Marian hoorde hun stemmen vervagen.... Ze bleef nog even staan kijken met nietsziende tranende oogen, een pijn om de vernedering, die Frank had ondergaan, in haar hart. Een afkeer tegen dit land, tegen dit leven steeg in haar op. Een beschaming over deze wnze van brood verdienen.... Het was niet de eerste keer, dat van der Meulen om een kleinigheid zoo tegen Frank uitviel. Toen het voor het eerst gebeurde bad Frank zich verweerd, had hij tegengesproken, was het tusschen hem en van der Meulen tot een hoogloopenden twist gekomen.... die bijna met ontslag geëindigd was. Frank, in zijn bitterheid, had er met John over gesproken. Trek er je niets van aan, jö!" had van Laer gezegd, met een' vriendschappelijken klap op Franks schouder... „Dat is nu eenmaal de baas z'n manier.... De meeste ouderwetsche Deli-bazen snauwen en donderen in het begin zoo tegen de sinkeh's, tegen élk sinkeh. Dat is hun manier van opvoeden.... Laat hem schelden en zeg niets terug.... in vfif minuten is de bui over; in tien minuten drinkt hij gemoedelijk een potje bier met je.... Het heeft mets te UMaarnmet dat al bleef het moeilijk om aan te wennen. En dan dat eeuwige haasten ookl Tien minuten voor het ontbijt. Zij stond dan al tegen ontbiitrikl uit te kijken of ze hem nog niet zag komen. Als ze in de verte zijn witte pak ontwaarde tusschen al het bruin van de omgeving, dan maakte ze vast alles klaar, schonk de thee op, smeerde en belegde zijn brood voor hem, dat hij alleen maar hoefde te eten.... dat hij tenminste zijn maal niet naar binnen hoefde te schrokken Allebei bielden ze de klok in het oog. Tien minuten een kwartier op zijn hoogst Dan 's middags de rusttijd van anderhalf uur. Wéér, haast je rep je eten! Dan gauw naar bed.... dat bij een beetje kon rusten.... een uurtje kon slapen.... elke minuut was kostbaar in zoo'n dag van afmattenden arbeid in de moordende hitte. In de ergste middagwarmte moest hij er weer uit. Vermoeid, lamgeslagen van den zonnegloed, die de lucht deed trillen boven het kale, gloeiende land.... die je oogen blind deed zijn in het schelle licht, en je bloed duizelig-makend in je slapen het kloppen, dwong hij zich eiken dag wéér van voren af aan tot dit afmartelende werk. Pas 's avonds, als de mandoers hun rapport hadden uitgebracht, als een koeltje neerstreek en verademing bracht, als Frank gebaad, en een beetje bekomen was, dan pas begon je eigenlijke leven; de tijd, dat je wat aan elkaar had. In de werkuren was Frank kriegel, kortaf, ongeduldig, nerveus I Frank, die vroeger het geduld zélve was geweest! Die wél gauw down werd onder tegenslag, maar fat) haar altijd troost had gezocht Zooals hij nü was, zoo in zichzelf gekeerd; zoo onredelijk vaak, zoo kende ze hem niet. En ze had hem zoo noodig, juist nü in deze laatste zware dagen. Nu, dat haar lichaam, afgemarteld door de warmte, het bijna niet meer dragen kon, het gewicht van het kind; nu in haar hoofd het bloed bonsde en baar rug bijna bezweek en ze soms zóó moe en neerslachtig was, dat ze het liefst haar hoofd aan zijn schouder had gelegd om eens uit te huilen, juist nü had hij geen tijd voor haar. Moest ze al die moeilijkheden in zich zelf verwerken en hém steunen. Steunen tegen al de vernederingen, met zachtmoedigheid, met opgewektheid, met optimisme, met een grap, een lach. Want v^ijn strijd was de strijd om het bestaan, om hun leven! Voor haar strijd was geen plaats. En er was ook niemand anders, die haar kon helpen. Geen enkele vrouw, die met een woord van begrijpen haar kon opbeuren. Ze was zoo grenzenloos eenzaam, hier, tusschen die vier mannen. Vriendinnen bad ze niet Ze was nog niet van Toemboek Tinggih weggeweest Het was zoo'n eind naar Randjah en een huurauto, te duur voor hun bescheiden salarisje, dat in Holland wel véél had geleken, maar dat hier verslonk in de duurte van geconserveerde levensmiddelen. Toen ze opkeek, merkte ze dat Saïma was binnengekomen. „Toewan komt voor het middageten waarschijnlijk pas laat thuis, Saïma.** „Saïma weet al, mim. Vandaag zal Saïma de kleine kleertjes wasschen." Marian knikte. Dat was goed, dan kon ze rustig den dag afwachten, dat ze naar het hospitaal moest voor de geboorte. Dat zou over drie dagen zijn. Dokter wilde haar niet tot het allerlaatst thuis laten met het oog op den afstand en den slechten weg. Saïma zou met baar meegaan en Frank ging dien tijd eten bij Meesters, want er was dan niemand om voor hem te koken. Behalve Saïma, hadden ze alleen Salim, een contractkoelie, door de maatschappij aan hen toegevoegd. Hij deed al het grove werk: droeg water aan uit den put, veegde en hield de omgeving van het huis schoon. Bedienden uit Medan waren te duur, afgezien nog van het feit, dat die nooit lang bleven in zoo'n uithoek. Zoo was dan ook Saïma, een vrije vrouw uit de pondok, die daar na haar contracttijd was gebleven, een heele uitkomst. „Mim vandaag zitten," orderde Saïma, terwijl ze het uitzetje te voorschijn haalde, „mim vandaag niet werk. Niet lang meer, kindje komt." Haar oude, trouwe oogen keken onderzoekend in Marian's gezicht. „Saïm heeft ape-oogen," had Frank eens gezegd. Het was waar I Ze had kleine, bruine, ronde oogjes, zonder wimpers en de oogappels gleden met een ongeloofelijke snelheid van den eenen ooghoek naar den anderen. Ze konden zich verscherpen tot een venijnige felheid en zich verzachten tot een bijna ontroerende aanhankelijkheid, zooals in de oogen van een dier kan zijn als het goedvertrouwend in menschenoogen blikt. . „Mim gaan zitten." Marian lachte. „Goed, Saïma.... maar ik baad me eerst even." Langzaam schepte ze het water uit den grooten chineeschen aarden bak over zich heen. Het was nauwlijks koel, maar ze frischte er toch even van op. Ze kleedde zich in een dunne witte japon en, na ontbeten te hebben, ging ze met een handwerkje op de voorgalerij zitten. De kree's waren nog opgetrokken, het was nog vroeg, nauwelijks acht uur. Maar Marian wist al: het zou weer een gloeiend heete dag worden 1 De hemel stond strak, was vaal langs den horizont. Het leek bijna of een metaal-heete gloed er uit néér sloeg. De naakte aarde was overal gebarsten in grillige, breede groeven. Verzadigd van hitte straalde zij den gloed terug, die als trillende stoom boven het land hing. Dan, wat later op den dag, werd het bosch, op den achtergrond, in brand gestoken! In den windstillen voormiddag stonden de hooge vlammen als vuurkolommen tusschen de zwarte rookzuilen, die langzaam rezen en zich vereenigden tot een grauw waas, dat den hemel nu ging verduisteren. Op het land, tusschen het bosch en het huis, werkten de koelie's. Ze sjouwden en zeulden de laatste resten van de stronken en stobben bij elkaar. Het was een zwaar werk, dat langzaam vorderde. Bij het sjouwen en duwen zongen ze hun eentonigen beurtzang. Eiken dag wéér, van 's morgens half zes tot s middags half zes. Bijna drie weken lang klonk in de wijde, plechtige stilte hun sombere monotone zang; een primitieve zang in melancholiek mineur. Tien, twintig stemmen verhieven zich luid over de kale vlakte, een paar maten zingend; dan vielen de anderen in met het refrein en steeds klonk dan de doffe, regelmatige plomp van een stuk boomstam, dat bij de andere gerold, op de andere neerviel Hoe kaal en eenzaam, hoe onbarmhartig en troosteloos was dit land, hoe vreemd en onvriendelijk! Marian sloot haar oogen. De hitte drukte op haar neer als een looden last Het legde haar gedachten stil en dwong haar willoos te luisteren naar het eentonig, steeds wederkeerend gezang, dat zich in haar hersens groef. Altijd, als ze dit wéér ergens zou hooren, zou ze moeten terug denken aan déze dagen, meende ze. Het werd één met het doode, kale landschap, met het brandende bosch met de half naakte, zweetende, zwoegende koelie's, met den tollenden hemel boven de stille rookzuilen; één, met het laatste, zware wachten op de geboorte van haar kindje Saïma sloop binnen. Marian ging wat verzitten, haar downheid verbergend „Wat is er voor vleesch, Saïma ?" „Biefstuk, mim." ,^Jatuurlijk," dacht Marian, „wat hoefde ze het te vragen ? Wat zou het anders zijn dan biefstuk? Eiken dag biefstuk 1 tienmaal in de twee dagen werd het de vrachtauto, die het, samen met het ijs, van Randjah haalde en tot het emplacement Toemboek Tinggih bracht. Salim bracht het dan van het kantoor naar huis. En was het dan tenminste nog biefstuk I Maar het was een stuk grof rood vleesch, érgens uit een rund gesneden. Zoo'n indisch rund, want er werd er in Randjah altijd maar één in de twee dagen geslacht, had nét zooveel ponden biefstuk aan zich als er besteld werden. Ook net zooveel ponden haas en ribvleesch. Het verschil tusschen biefstuk en haas was alleen een prijsverschil van zestig cent, en van biefstuk en ribvleesch veertig cent per kilo. Voor de rest was het allemaal hetzelfde donkerroode taaie vleesch vol vellen en pezen. Het gaf niets om te klagen bij den cbineeschen slager, want hij had geen concurrenten. Het gaf ook niets om hem te dreigen want bij bezwoer altijd, dat de biefstuk heusch biefstuk was. Natuurlijk was haas beter, want dat was duurder. En als je érg opspeelde, maakte bij daar kort een eind aan door te zeggen, dat niemand iets te klagen bad. NatuurUjk kreeg de hoofd-adirunistrateur het beste vleesch, daar was bij nu eenmaal de allergrootste heer voor en na hem kwam het hospitaal en de dokter aan de beurt, want met den dokter viel heelemaal niet te spotten. De slager was ook wel eens ziek, moest ook wel eens onder behandeling van den geneesheer en voor alle zekerheid wenschte bij dien daarom zoo gunstig mogelijk te stemmen. Dat je nooit de tong kon krijgen was ook iets vanzelfsprekends: meestal kreeg de hoofdadrninistrateur die, of de dokter. En een koe heeft nu eenmaal maar één tong, aan dat feit kan met den besten wil van de wereld zelfs een chineesche slager niets verhelpen. En zóó was dan iedereen maar zoo wijs om op zijn vleeschboekje voor de heele maand tegelijk biefstuk te bestellen en soms wat afval er bij, dat soepvleesch heette. Dat was veel gemakkelijker en ook goedkooper en het maakte toch geen verschil en zoo ging cue bestelling het heele jaar door, elk jaar weer van voren af aan: een of twee pond biefstuk in de twee dagen En dan kreeg je prompt eiken tweeden dag een stuk vleesch, dat zestig of veertig cent per kilo goedkooper was, dan wanneer je zoo naïef mocht zijn om iets anders te bestellen. Soms, als het heel warm was geweest, kwam het vleesch bedorven aan. Dan rook Saïma er eens aan, drukte haar kleinen bruinen vingertop er in, constateerde dat het groen was en dat toewan het nu zeker niet meer zou willen eten. Als dan Marian had toegestaan, dat het mocht worden weggegooid, riep Saïma Salim, die het dankbaar in ontvangst nam, het bereidde en opat. Eens had Marian aan Saïma gevraagd of hij daarvan niet ziek werd. „Wel nee," zei Saïma verbaasd, „waarom zou hij daar ziek van worden? Hij is toch een contractkoehel" Evenals bij alle andere bilanders was dit ook van Saïma de dooddoende logika. Als je contractant was, had je al je menschelijkheid en al je rechten verloren. Dan moest je precies op tijd leven, altijd doen wat een toewan je beval te doen, je moest chinine en kastorolie slikken en het zou daarom ook heel gek zijn als je dan van een pond bedorven vleesch ziek werd. „Pudding al klaar," verkondigde Saïma verder. „Wat voor pudding, Saïma ?" „Flensjes 1" zei Sauna trotsch. Marian onderdrukte een lach. „Maar die zullen heelemaal koud zijn, Saïma het is pas elf uur!" „Ja, maar Saïma weer warm maak. Als Mim eet vleesch, Saïma weer warm maakt." „O, zoo.... Nu dan is het goedl" „Daarom waren het dan altijd zulke leeren lappen," piekerde Marian, „enfin over een tijdje, als baby er was en ze een beetje meer op de hoogte zou zijn van alles, dan zou ze al die dingen zelf regelen. Nu moest het maar gaan zooals het ging." Vergeefs, en een beetje ongerust, had Marian op Frank gewacht met het middageten. Pas om half zes, kletsnat van zweet, onder de modder, doodop en uitgehongerd kwam hij thuis. Van der Meulen had hem eens een staaltje gegeven van een ouderwetsche manier van boschloopen, en van uithoudingsvermogen, zooals die in vyn tijd gevergd werden. En zoo hadden ze den heelen dag, van half zes af, alleen op een paar boterhammen, het smalle boschpad gevolgd, en verschillende grenzen nagegaan. Frank had in gedachten zijn schouders er over op getrokken: was dat nu nóódig, dat gesjouw? Maar zonder een woord was hij meegeloopen, had met getoond, dat hij het moeilijk bijhield. Een beetje somber Rubber 6 bleven zijn gedachten, mokkend in stilte, over het standje van dien ochtend. Ineens, op den terugweg, bleef van der Meulen staan, keerde zich om en keek in Franks rood en bezweet gezicht. Toen begon hij hardop te lachen. „Wat trek je een bedonderd gezicht.... Versteegh.. Bevalt het je niet dit wandelingetje Een beetje knaagt de maag, wat?" „Nou eten, dat zou niet kwaad zijn...." vond Frank „En ik zie ook niet waarvoor dat nou goed is.... dat gesjouw met niks in je maag...." Van der Meulen bleef voor hem staan, wijdbeens, stak een sigaar op. „Waarvoor dat goed is ? Dat zal ik je nou eens precies vertellen.... Eerstens gaat het je geen bliksem aan, waarvoor het goed is dat zal ik wel beslissen Tweedens wordt een sinkeh nooit geen bruikbare assistent, as-t-ie ook niet 's een keer zijn tong op zijn vestje heeft hangen Training.... snap je.... en een beetje discipline het zal je niks geen kwaad doen as je dat bij me leert In onze tijd was het nog heel wat anders En was het niet ergens goed voor?.... Natuurlijk was het ergens goed voor Deli zou geen Deli zijn geworden, als het niet ergens goed voor was geweest.... Mot je eens oplette, Versteegh.. Van der Meulen was een stap op Frank toegekomen, zijn stem klonk vertrouwehjk nu: „mot je eens oplette, straks as Stoops weggaat as we het slappere regiem krijge, wat al overal een beetje begint door te lekken wat er dan van de planterij en van de heeleboel terecht komt— Niks, zeg ik je niks!" Meteen had hij zich weer omgedraaid, en liep verder. In Frank vervloeide alle boosheid, alle bitterheid. Hij zag ineens van der Meulen als een wel primitieve, maar toch krachtige mensch: een ruwe pionier, waarvoor hij toch respect had En kameraadschappelijk boomend over alles en nog wat, van der Meulen joviaal en gemoedelijk nu, hadden ze zich samen over het boschpad een weg gebaand door de doornige rottan en glibberige modderpoelen, hun gezicht en handen vol schrammen en muskietenbeten. „Ik ga me eerst even verkleeden, kind," had Frank gezegd, neervallend op een stoel in de slaapkamer. Er waren toch nog een paar bloedzuigers tusschen zijn putties gekropen. Zwart, berstend van bloed hingen ze aan zijn beenen, toen hij zijn sokken uitdeed. En toen hij ze er af plukte, als overrijpe bramen, hepen bloedstraaltjes uit de kleine ronde wondjes „Doet het pijn?" Marian veegde een beetje griezelend dé bloedzuigers op het stofblik. „Wel nee," zei bi] kort, „geef me even de jodium aan. Zijn de mandoers er al? „Ja, ze staan achter, bij de keuken." Een vermoeide trek vloog over zijn gezicht. Even bleef hil zitten, strekte zijn beenen lang voor zich uit. Droppels lekten langs zijn wang in zijn hals. Toen raapte hij zijn laatste restje energie bij elkaar en stond op: „Ik ga maar eerst even baden. Leg jij mijn kleeren vast klaar? En dan zou ik ook graag wat eten." Met veel zorg legde ze zijn kleeren voor hem gereed: een sporthemd en een schoone witte broek. Het verlangen naar zijn thuiskomst uitte zich in deze kleine diensten en vooral lu °vennatige preciesheid, waarmee zij ze deed. Ze had behoefte aan zijn gezelschap, aan zijn stem, een blik uit zijn oogen. Het was de eindehjke uitkomst van een langen eenzamen dag. Maar als het steeds verbeide moment er was' dan was hij te moe om veel te zeggen, was dat eerste oogenblik van hem terug te zien élken dag wéér even een teleurstelling, die ze néérvocht, zich beheerschend om hém, en dan stelde ze zich schadeloos door te treuzelen met zijn goed am r1?^^ 200 te vouwen en te leggen, dat hij er het makkelijkste bij kon; door klaar te staan met zijn haarborstel in haar hand of met zijn zakdoek met eau de cologne en toe te kijken, hoe hij zich schoor en zich kleedde, zich koesterend in het weten, dat hij er nu was.... Dat ze geen angst om hem hoefde te hebben.... dat hij veilig thuis was en dat ze straks zoudenpraten, over alle kleine onbelangrijke dmgen zouden praten. Dat in plaats van de matte eenzaamheid in net nééle huis inééns zou zijn de levende sfeer van twéé menschen, van een pidrl Frank handelde vlug de mandoers af. Toen at hij met weinig honger eigenlijk meer, nu de reactie van de vermoeienis over hem kwam. Zwijgend rookte hij zijn sigaret, rustend en niets doend En dan, eindelijk, was daar de lang verbeide avond: het koeltje, dat Urrnhartig de al te erge hitte wegvaagde, zoodat je wat ruimer ademde; de nacht, die het kale land toedekte en een sprookje maakte van het brandende bosch.... Dit was het uur, dat alles van den dag goedmaakte Dit uur, waarin zij beiden, zonder eenige bezigheid, in het halflicht van de schemerlamp naar buiten uitzagen en spraken met een enkel woord over al de dingen, die hun beiden hef waren Dit uur waarin zij samen groeiden tot die broze harmonie, die alléén zijn kan tusschen man en vrouw en die is, als een ijle, heilige, maar stille extase, waarin gedachten bijna woorden worden •' , Dan wisten zij beiden: deze innigheid was het geschenk van dit nieuwe land, van dit nieuwe stille en eenzame leven, waarin het denken rustig werd en samengroeide tot een geheel met den stilsuizelenden nacht en de vertrouwd geworden geluiden; met heel de aarde, die herademend ontwaakte en werd tot dat, waartoe zij was geschapen: de oerbodem voor den oermensen! En dit beseffend, werd voor hen het zoo vreemd en wonderlijk ontroerend mysterie van den tropen-avond tot een zuiver en helder geluk Saïma had gelijk gehad: Marian's kindje werd eerder geboren dan zij verwacht hadden: in de eerste morgen uren van den dag volgend op dien, waarop zij naar het hospitaal ^rfét^tijd gekomen," grinnikte dokter Weisman, toen hii'ziin rood, goeïg gezicht over Marian boog en even haar pols £ zij?vinger! nam. Daarna had hij haar bemoedigend op den schouder geklopt en gezegd: . ... Hou je nou maar kalm, mevrouwtje.... en als je precies doet wat ik zeg, dan zul ie eens zien, in hoe n korte tijd we dien kerel op de wereld nebben 1" En toen, in den nog donkeren, nieuwen dag was hij geboren: Marian's jongen. Stil had ze toegezien hoe de zuster hem woog, waschte, in het wieg e legde, dat in de hoek van de karner stond. En bij dat alles hadden haar gedachten maar één ding geweten: was Frank er maarl !S?rnaargeen beetje slapen, hoor," had zuster gezegd. „Dokter heeft Toemboek Tinggih al opgebeld en aan mijnheer van der Meulen gevraagd om het aan uw man te laten weten." „Zou mijn man vandaag kunnen komen denkt u zuster ?" Er was een verlangende blik in haar oogen. denka'keker'"meVr°UW natuurlijk komt hij. Vanmiddag Terwijl ze sprak ruimde de zuster vlug de instrumenten weg. Ze had nog veel te doen De patiënt op kamer twee, dat zou wel dysenterie worden dan de twee inlandsche vrouwen, die in het inlandsen hospitaal lagen te bevallen daar moest ze ook nog even kijken Ze haalde het horloge uit den zak van haar schort, keek er haastig, onder het werken door, op. De kok moest ook nog het menu voor vandaag weten en die stomme nieuwe baboe had natuurlijk weer alle bakjes en kommetjes in de verkeerde badkamer gezet. Je stond bier ook maar voor alles: de verpleging, het huishouden en de verzorging van het europeesche hospitaal. „Nou, mevrouw, doet u maar een dutje. Straks kom ik nog wel eens kijken." Weg was ze. Over den gecementeerden overloop langs de rij ziekenkamers hoorde Marian haar hakken kletteren. Marian keek om zich heen, in de kale hospitaalkamer. Grove steenen muren, halverhoogte bestreken met een dof groene kalk. Daarboven wit. De grijze cementvloer rook Ür6? *^ar yso1"06 ramen ^ één kant van de kamer moesten dicht blijven. Aan dien kant was een smalle tuinstrook, die de bijgebouwen van het hoofdgebouw scheidde. Daar was ook de keuken, maar die was zoo gebouwd dat de chineesche kok, die er stond te koken, precies in je bed keek, als de ramen open waren. Het was ook beter, met het oog op de etenslucht, dat zij gesloten bleven. Marian had haar handen slap naast zich liggen. Witte handen met blauwe aderen, helder geteekend. Het kindje was stil. Bobbiel Haar jongenl Dus tóch een jongen, waar ze allebei zóó op gehoopt hadden 1 En zóó was het, als een kindje geboren werd. Het was uit te houden geweest. Het had ook niet lang geduurd, maar een paar uur! „Verdómd gemakkelijk!" had dokter gezegd, met zijn breeden gullen lach. Ze sloot even haar vouwde zich tusschen haar wenkbrauwen. Toen verlegde ze voorzichtig haar eene been. Een beetje maar. God, wat was ze moe, in al haar spieren. ... . Ze staarde naar de doodelijk saaie muren. Een rijtje mieren marcheerde naar boven: keurig in het gelid! „Verdómd gemakkelijk!" Zuster had het beaamd. „.,.,. „, Ze moesten het maar eens vóelen," dacht Marian. Maar dat'was toch niet het ergste. Het ergste was de eenzaamheid, de verlatenheid. Zooiets gebeurde er in je leven, en niémand, die het echt met je meevoelde! Te lag maar alleen, al de uren, dat het kindje komen ging. Alleen met den dokter en de zuster, die je bijna met kende. Twee zakelijke menschen, die blij waren, dat het goed ging. Dat dit, wat hun wérk was, goed ging! , Ook weer als het kindje er was: dezelfde zakehjkheid! Niemand, die echt met je méé verheugd was Niemand, die het écht schelen kon, wat voor een kindje het was. Als het maar ademdel Als het maar geen complicaties opleverde. Een flinke jongen. Menschen, wat een schreeuwerdl hadzuster lachend gezegd. Dat zei ze zeker bi) eiken gezonden jongen, die onder haar handen geboren werd. „Hoe heet hij mevrouw?" , Bob.... Bobbie," had ze stil gezegd. Het had haar vreemd geklonken, toen ze voor het eerst zijn naam zei, die nog liet een onscheidbaar geheel van hemzelf was geworden. Het waren nog twéé dingen: de naam en het kindje, dat nog geen persoonlijkheid had. Daarhg ze nul Rusten! Hoe kón ze rusten met die afschuwelijke groene muren om haar heen. En het rijtje soldatenmierói, dat je dwong telkens te blijven kijken. Een broeiende hitte hing in de lage kamer. Lucht van ohe en visch zeefde door de jalousieën naar binnen Op het tareltje naast haar bed stond een glas meikin een k°mrnet,e om het tegen de mieren te behoeden. De kringen van vorige kommetjes plekten overal op het tafelblad. Zuster hader niet veel begrip van om iets een beetje smakelijk te maken. Kleedjef waren er niet.... het was maar een maatschappijhospitaal. Je had geneeskundige hulp voor mets l En bloemen... Zuster had er geen tijd voor Ze was hier immers van alles: pleegzuster, Tiuisvrouw. Ook m het inlandsen hospitaal moest ze af en toe zijn.... Bn dolrtet i Marian glimlachte. Dokter! Goeie, joviale, gulle soldaten-dokter, planters-dokter, met zijn ongeduld voor kleine pijntjes en klachtjes! En met zijn ruwe uitdrukkingen! Al vijftien jaar deed hij niet anders dan beenwonden en buikpatienten heelen, dozijnen koehezuigelingen in de wereld helpen en half vermoorde koelie's en assistenten zoo goed en zoo kwaad als het ging weer in mekaar flansen! In deze Vijftien jaar had hij vergeten, dat er iets bestaat, wat men migraine noemt, of nerveuziteit. En dan nog kleedjes en bloemvaasjesII.... In de stille kamer was, onhoorbaar, een schim geslopen. Saïma. Haar eerste schreden waren naar het wiegje. Voorzichtig deed ze het gordijntje op zij en bleef turen op het kindje. Toen verschoof ze iets aan de luier. „Een jongen," zei ze constateer end en knikte goedkeurend. Ze deed het wiegegordijntje weer zorgvuldig dicht en kwam naar Marian. „Saïma, pidjit.... ja? Mim beenen moe." Met langzame bewegingen begon ze Marian's beenen te masseeren. „Mim niet zeggen, zuster, ja ?" zei ze, „zuster boos! Zuster met weet, als niet pidjit, straks mim niet kan loopen. Zuster dom. Dokter ook dom. Dokter alleen altijd snijden. Alle koelie's altijd snijden. Saïma bever dood. Als Allah zeg: Saïma moet dood Saïma dood I Maar Saïma niet contractkoelie. Als contract-koelie, éérst moet snijden.... dan dood."*) Marian glimlachte. Bij Saïma begon en eindigde alles bij het feit van contractant zijn of niet. Ze keek naar Saïma's stil gebogen hoofd, terwijl haar lenige bruine handen met steeds dezelfde regelmatig rhythmische bewegingen Marianne masseerden. Over het bruine, verwelkte gezicht lag een toegewijde, aanhankelijke uitdrukking. En ineens voelde Marian: hier was eindeÜjk de mensch,.aan wie het niet onverschillig was hoe zn zich voelde. Hier was een schepsel, dat werkelijke belangstelling getoond had voor Bobbie. Een schepsel van een zóó andere wereld, dan de hare, maar toch een, dat bij haar hoorde; dat een deei was van haar leven, een deel van haar huis, daar op Toemboek Tinggih. *) Een vrije koelie, het zij man of vrouw, kan niet gedwongen worden tot het nemen vao. medische hulp. En in hun fatalisme gelooven de Inlanders niet aan de mogelijkheid van medisch ingrijpen. Een weldadige rust overvloeide haar en onder de slaapverwekkende streeling van Saïrna's vingers sluimerde ze in. Marian werd uit haar slaap gewekt door het reutelend gehijg en gepuf van een Fordje. De harde voetstappen van de verpleegster op den cementen vloer van de gang langs de kamers. Franks stem. Een blijde trek vloog over Marian's gezicht. Door de openstaande deur kwam de zuster met Frank binnen. „Nou mevrouwtje, daar is hij al dat is vlugger dan we het gedacht hadden, hè?" Frank was op het bed toegetreden, had Marian's hand in de zijne genomen. „Hoe is het? Is het goed met je?" Zijn oogen zochten in haar oogen. Maar vóór Marian iets kon antwoorden, vertelde de zuster al: „Het is allemaal prachtig gegaan, hè mevrouwtje ?1 Erg gemakkelijk en gauwl En kijkt u eens, mijnheer, wat een prachtzoon ?" Ze nam het kindje uit de wieg, hield het Frank voor. „Ga nu toch weg," dacht Marian, „laat me nu toch alleen met heml Laat mij nu vertellen 1 Wat weet jij er van?" En ze zag, hoe Frank, niet goed wetend wat hij doen moest, met één vinger voorzichtig het babytje over zijn wang streelde. Hoorde hoe hij een beetje plichtmatig vroeg, of alles heusch in orde was, niet heelemaal beseffend, wit er eventueel niet in orde kon zijn. „O ja, prachtig 1 Heelemaal geen koorts! En de melk komt ook al. Met het voeden zal het best gaan." De verpleegster ratelde door, een beetje té nerveus voor een pleegzuster. Maar zij bad bier ook een moeüijk en zwaar leven. Feitelijk hoorde ze bij niemand. Ze was een „verschijnsel" op zich zelf. Er was in den heelen omtrek van tweehonderd Irilometer alleen maar dit eene hospitaal. En in dit hospitaal hoorde zij. Een eigen omgeving had ze niet. En niemand dacht er aan, dat zij ook een mensch was, die wel eens behoefte had aan vriendschap, verlangens had naar thuis en naar een plaats, waar ze komen kon, anders dan om zieke menschen te 'verplegen. Een enkelen keer nam dokter Weisman haar mee, als hij op een van de estates zijn medische inspectie hield. Dat was een feest voor haar Die enkele keer, dat ze er eens even uit kwam, even wég uit die, altijd dezelfde omgeving, waar zij altijd de eenling was: de pleegzuster, die er vanzelfsprekend was, als er zieken kwamen en die weer vergeten werd, zoodra de zieken hersteld waren. Een heel enkele maal vroeg een van de assistenten-vrouwen haar op bezoek. Meestal één keer, na de bevalling. Dan vergaten zij haar. Je woonde zoo ver van elkaar 1 En zoo bleef er, als regelmatig, maar sporadisch uitgangetje, alleen de rit met den dokter in het rammelend Fordje over de hobbelige wegen naar de rubberondernemingen. Hij nam haar mee, omdat hij wel meende, dat zij het prettig vond, maar ook dikwijls omdat hij veel hulp aan haar had; omdat zij bij een inspectie hem soms handiger en vlugger wist te helpen, aan een instrumentje dat hij noodig had, dan de inlandsche verpleger. En misschien was zij het zich zélf niet eens bewust hóe groot haar hunkering was naar een beetje sympathie, naar een beetje samenvoelen met een gewóón, gezónd mensen. En zeker was zii het zich niet bewust, hoe zij soms haastig en nerveus ratelde, uitbuitend de enkele gelegenheid, dat ze praten kon met een niet ziek mensch, die voor h&ix de verbinding was met de maatschappij, met het normale alledagleven, waar zij feitelijk van was uitgesloten: vijf lange jaren telkens, tot ook zij met verlof naar Holland mocht gaan en, waar zij terug keerde als een pelgrim in zijn land. „Wilt u niet iets drinken, mijnheer?" „Nou, zuster, als u wat hebt? Dan graag." „Maar bier hebben we hier niet," grapte de zuster. „Zal ik de baboe sturen met een glas kwast ? En u, mevrouwtje... wacht eens, hoe staat het met de melk? Nog niet op?" „Ach zuster, geeft u me ook maar een kwast die lauwe melk en het is zoo warml...." Zuster lachte met een knipoogje naar Frank, of zij sdmen nu bedisselen gingen over een klein kind, dat stout was. „Zullen we dan maar voor één keertje zondigen? Maar vanmiddag een extra glas hoorl U moet ook denken om het kleintje." De zuster treuzelde nog even, toen ging ze eindelijk. Haar stappen echooden langs de kamers. Marian's oogen vonden die van Frank. Hij boog zich naar haar over, zoende even haar hoofd. Hunkerend hield haar blik den zijnen vast. „Wat is het, vrouwke?" „Ik was zoo alleen...." Haar stem was een fluistering. Tranen welden ineens op in haar oogen. Hij boog zich weer over haar, zijn lippen raakten voorzichtig haar voorhoofd. Toen vatte hij ineens haar gezicht in bel zijn handen: „Ik ben zoo blij, dat het voorbij is en dat alles goed is. Ik heb zóó in angst gezeten, dat er iets zou zijn, na al dat gedoe van reizen en zoo." Zijn oogen waren vochtig, nu. En in een langen, innigen zoen vonden hun monden elkaar. Toen richtte hij zich op: „Straks komt de zuster en dan vindt ze ons zóó," glimlachte hij. Marian nestelde haar vingers in zijn handen. „Hoe vind je het kleintje ? Het is een mooi kind." „Is het?" vroeg hij opstaand en, naar de wieg gaand, boog bij er zich overheen en keek neer op het slapende kindje. „Het lijkt op jou, Marian." „Nee.... vind je? Het heeft jouw mond." „Dat zooiets nu eenmaal een man zal zijn," zei hij stil verwonderd. Dan glipte ook Saïma binnen: „Tabeh toewan een mooie zoon, toewan." „Is bij mooi, Saïma?" „Bagoes," zei Saïma. „Dan moet ik het maar gelooven," lachte Frank. „Hoe ben je eigenlijk hier gekomen, Frank?" Hij ging op den rand van haar bed zitten. „Ja, natuurlijk, dat heb ik je nog niet verteld. Reuze-aardig van den baas. Morgen is het uitbetaaldag.... en nu heeft hij me vandaag het geld voor de uitbetaling van het hoofdkantoor laten halen met zijn auto, dan had ik meteen even gelegenheid om bij jou aan te komen, zonder zelf een huurauto te hoeven betalen. Maar zeg, ik doe dat raam open, vind je dat goed ?" „Dan kijkt de chineesche kok in mijn bed," lachte Marian. „Ja maar, daar buiten in de auto staat de kist met geld. Het is maalf mille ik moet een beetje een oogje houden op den chauffeur. Verbeeld je, dat bij er mee vandoor gaat." „Moet je dat heele eind met al dat geld?" Er was angst in Marianne's stem. „Ik heb de revolver bij me en Moedin, de estates hoofdmandoer." Marian zuchtte. Ze sloot even haat oogen. Frank ging zwijgend weer bij haar zitten. Uit de keuken klonk het spetterend gesis van de heete boter, waarin het vleesch werd gelegd. Zusters stem zei driftig iets tegen de baboe, die even later met de twee glazen kwast binnensloop. Op de open gang langs de kamers kwetterden een paar musschen. Dof zoemden de lage stemmen van den hoofd-mandoer en den chauffeur, die gedempt een gesprek voerden. „Eet je bij Meesters ?" vroeg Marian. „Ja." „Wat?" „Gister erwtensoep.** „Jakkie, in deze hitte?" Frank lachte. „At die vrouw.... die.... die huishoudster óók mee?" „Wel nee, hoe kom je er bij ?" „Waar eet die dan?" „Dat weet ik niet. Ergens in de bijgebouwen, denk ik, of misschien na ons. Ze eet aan tafel mee, als Meesters alléén is." „Heb je haar gezien?" „Ja." „Hoe ziet ze er uit ?" „Och gewoon. Een dikke inlandsche vrouw. Ze is een beetje luidruchtiger en een beetje vrijer dan een andere inlandsche, maar veel verschil is er niet. En tenslotte is zóó een veel minder hinderlijk dan een europeesche, die bij Meesters zou passen." Marian knikte. „Ja, stel je voor, dat we zóóiets er ook nog bij hadden en dat je daarmee als vriendin zou moeten omgaan." „Och.... er zijn wel erger dingen óók, zei Frank. Er was een zucht achter zijn woorden. „Is er iets ?" vroeg ze ineens. „Wel nee.... ik zei het zóó maar in het algemeen." Maar zijn gedachten toefden bij het zware werk, bij de vele moeilijkheden, die het bracht. De vele vernederingen, waaraan hij zich zoo moeilijk gewend had. Begreep ze dat niet? Maar dan vergoelijkten zijn gedachten ook: hoe zou ze het weten? Hij vertelde van alle onaangenaamheden toch niet de helft Schaamde zich zelfs tegenover haar.... te moeten spreken over de standjes in ongezouten taal over onrechtvaardigheden, als de baas een slechte luim had „Ik moet weg, kind...." „Wanneer kom je terug?" „Hari besar.... overmorgen.... Dan kom ik 's morgens vroeg en blijf den heelen dag. Ik eet dan op de club, dat is niet ver hier vandaan." Hij keek nog even naar de baby. Toen gaf hij Marian een zoen. Ze hield hem vast bij zijn schouders. „Heb je de revolver?" „Ja," hij tikte haar even op haar wang. „En nu geen domme muizenissen.... Rusten hoorl" Ze trok hem nog een keer tegen zich aan, zoende zijn gezicht. „Dag," zei ze innig. Ze keek hem na, zag hem in de auto stappen, nadat hij de zuster goedendag gezegd had. Hij wuifde nog.... Toen ratelde het Fordje kreunend langs het hospitaal.... Marian had den theeboel in den tuin laten klaarzetten. En terwijl ze nog wat verschoof aan de stoelen, keek ze uit over den weg, of ze Frank nog niet zag aankomen. Onder al baar doen en denken van den dag, lag sluimerend altijd een vage angst om zijn leven.... om een koelie-aanval. Het gebeurde zoo hier en daar met hardnekkig terugkeerende regelmaat. En eiken dag wéér, was het een geruststelling, hem in de verte te zien aankomen; al van heel ver zijn witte figuur te zien en te weten, dat hij er was.... Over den weg reed Saïma kleine Bobbie in zijn wagentje. Marian zag een van zijn roze voetjes, waarmee hij speelde, boven den rand uitsteken, hoorde de geluidjes, die hij maakte: pratend in zijn baby-taaltje.... En peinzend bleef ze over net land uitzien. „Hoe snel het alles groeide en wérd, hier," dacht ze. Van het oerbosch was geen spoor meer gebleven, alleen héél in de verte, waar de heuvels te hoog waren om er rubber te planten. Overal op de wijde vlakte schoten de jonge rubberboompjes omhoog, bijna zichtbaar groeiden ze: lange rijen overal. De naakte grond groeide ook al vol met de mimosa, die als grondbedekker én groenbemester tusschen de boompjes was gezaaid. Eerst waren er lange rechte, groene strepen geweest. Daaruit groeiden de ranken, die aTVerder naar rechts en links uitreikten en over de kale aarde kropen, haar bedekkend met een beschuttend groen kleed. Je zig het dichter worden met den dag Het had van het barre land ineens iets vriendelijks gemaakt £1 dat groen waarop je oog rust vond en waarnaar je zoo verlangd had, in al dien tijd van ontginning, van branden, van vernietigen, van uitroeien. Nu sproot uit dat doodsche land weer een nieuw, jong en vruchtbaar leven De weg was overal verbreed en verbeterd. En vlak langs hun huis was het smalspoor gelegd. Tweemaal per dag ratelde daar het treintje overheen: het puffend locomotiefje, dat den naam „Stoops" droeg, een paar open wagens, hoog beladen met bouwmaterialen voor de nieuwe permanente huizen, en een personenwagen voor de zieke koelie's, die zóó naar het hospitaal vervoerd werden. Marian genoot, als ze het snerpend fluitje door den stillen dag hoorde gillen. Samen, hadden zij en Frank staan kijken, toen het voor het eerst langs kwam. „Net échtl" had ze opgetogen gezegd „Of we in Holland zijn." In den zwaren loomen dag, waarin altijd maar twee soorten geluid waren geweest: de monotone koeliezang en het neerbonken van de stronken, was opeens dit nieuwe geluid zich komen voegen. Een geluid, dat ineens Europa veel dichter bij bracht. Er waren ook twee vrachtauto's bijgekomen in plaats van de vroegere ossenkarren. Vaak zag Marian toe, hoe de wagens keerden en draaiden op den smallen weg; luisterde ze naar het overschakelen en het getoeter van de claxons. Het nam iets weg van de onzegbare eenzaamheid; van het gevoel, niet meer op dezelfde wereld te leven als waarin je was geboren. Het was, of de dvilisatie met één reusachtigen sprong hier was binnengesprongen in deze oerwereld, die nu verschoven was naar afdeeling Drie, waar Meesters weer een nieuw stuk bosch verdelgde. Nu vrat daar het vuur den oertijd weg. Nu zongen daar de koelie's hun beurtzang. Maar Marian hoorde het niet meer. In de plaats daarvan waren het ratelende, puffende treintje gekomen en de knersende vrachtauto's. Op vrije dagen reéd er ook al een enkele huurauto, die de koelie's voor een luttel bedrag naar Randjah bracht en daar- mee was dan het contact met de bmtenwereld gevormd. Frank had nu het zelfstandig beheer van afdeeling Twee. Onder Meesters, in afdeeling Drie werkte een nieuw sinkeh: Leenkamp. De komst van Leenkamp had gemaakt, dat Frank en Marian al weer tot de ouderen gingen behooren.... Alles groeit bier voortdurend* overpiekerde ze, „alles verandert voortdurend, bet land, het uitzicht, de menschen . Aan het eind van den weg zag ze twee witte gestalten opduiken. Frank en John, wist ze. Blij, liep ze hen tegemoet. „Hallo Marian 1" M^ri^dnaktê éven John's hand, pakte dan Frank bij den ""Vat zijn jullie laat.... de baas is er nog niet." Ik heb Frank meegetroond naar mijn huis, Manan.... ik wou me vast verkleeden.... jullie gaan toch óók mee ^>d^dUbde•baas"neemt ons mee.... nog al geschikt van heni .. Weet je, als je den baas wat langer kent, is hij eigenlijk een hartelijke kerel. In het begin had ik een vreeselijken hekel aan hem omdat hij altijd zoo opspeelde tegen Frank!" jeSboveïsïb^ste mopperkous,de oudei" zei hij, „mopperen en schelden is nu eenmaal zijn gewoonte, vooral tegen gnkeh's.... leenkamp krijgt nu de volle laag.... Maar In, is eerlijk en betrouwbaar en dat vind je, vooral tegenwoordig, nu het type van het oude slag bazen begint uit te sterver^ niet vaak meer. Ik heb niets op met die z.g. gemamerde managers.... in je gezicht zijn ze aardig en joviaal enachter ie rug lappen ze je de eene streek na de andere.... Daar heb e b I van Hemert. Toen die baas was, werkte hi, altijd met kilandsche spionnen, het liefst je eigen mandoers. Hl] wist ïïtijd precies, wat ie deed, waar je was. Of je een *^ut kt« of vroeger uk je huis ging.... Direct iets zeggen, deed rui nooit. Maar dan op zijn onverwachtst kreeg ,e een sneer of ee? hatelijkheid, ü. Nee, geef mij maar van der Meulen, die geeft je een duchtig standje met de noodige g.v.d. s er bij, e7e8en kwartier later is bij de beste rnaatjes met je en we* zelf niet meer waarvoor hij )c uitgescholden^heeft.... v an Hemert.... ik hoop niet, dat hij hoofdbaas wordt na Stoops...." Ze •waren in den tuin gekomen. „Ga zitten Johnl" Frank liet zich met een zucht neervallen. „Geef nu eens gauw een kop thee, kind.... ik heb een geweldige dorst.... hoe is Bobbie?" „Goed...." Dan bleef het een moment stil. De mannen waren moe, vooral Frank, die nog niet gebaad had. Zwijgend rookten ze hun sigaret; zwaar gesausde engelsche sigaretten, die een bitter-zoet aroma verspreidden. De schemer Degon te vallen. Een koeltje waaierde over de boomtoppen. De eerste muskieten zoemden in wijde bogen om hun hoofd. In lange rijen kwamen de koelie's van het werk, hun gereedschap over den schouder. Ze hepen altijd achter elkaar, nooit naast elkaar. Een paar van hen torsten een dunnen boomstam: brandhout voor hun vrouwen.... Dan kwam ook Salim met de post, die hij van het kantoor had gehaald. „Mail?" vroeg Marian. Frank knikte, bekeek de brieven: „Daar allemaal voor jou van je moeder en van Truus." Begeerig greep Marian naar de couverten. Frank reikte een deel van de krant, een van de twee Medansche dagbladen, aan John. In diepe aandacht lazen zij allen, genietend van de rust. „Alles goed, thuis?" vroeg Frank als Marian opkeek. „Goddank ja.... alleen moeder klaagt, dat ik te weinig schrijf Het is wel zoo, maar wat moét je nog scfsifijven? De menschen in Holland hebben er gewoon geen besef van hoe grenzenloos monotoon het leven hier is...." „Zélfs als je getrouwd bent?" vroeg John met een glimlach „ik dacht, dat alleen wij jonggezellen daaronder leden." „Er zal voor jou ook wel post liggen.... wil ik Salim nog even zenden?" John weeroe af. „Als ik vanavond thuiskom uit de club vind ik alles.... dan lees ik het op mijn gemak." „Liefdesbrieven " plaagde Marian. John bleef ernstig, zei met even een weifeling: „Ik weet niet, of Renée hier zal aarden het is wel een heele stap voor een mondain jong meisje als zij.... en ze is nog al verwend...." „Wanneer kómt ze nu? Ik ben toch zóó benieuwd om haar te zien!" „Eind Juli dan heb ik ook mijn Brastagi-verlof." „Wittebroodsweken in de bergen " zei Marian „fijn moet dat zijn!" En toen, met een verlangenden zucht: „Hè, ik snik gewoonweg naar ons verlof.... Nog drie maanden Het moet er wél zalig zijn Die koele berglucht Je lééft weer op, dunkt me Eigenlijk voel je je hier altijd als een afgesneden bloem, die nét niet met haar stengel in het water reikt...." John dacht terug aan den dag, dat hij hen van het station had gehaald nog geen jaar geleden Niets was er meer over van haar europeesche frischheid. Ze was afgemagerd en bleek, lusteloos en mat. Dan dacht hij ook aan Renée Was het geen zonde om zoo'n frisch, bloeiend, jong kind bier te laten verleppen? Maar hij dan? Hij wist, dat "hij het niet meer dragen kon, de groote eenzaamheid de geestdoodende sleur van altijd hetzelfde leventje. Hij verlangde naar haar. Met je beiden, dacht hij, had je toch iets: een doel voor de toekomst.... Frank vouwde de krant dicht. „De rubber begint ineens aardig op te loopen," zei hij, „als dat zóó door gaat, krijgen wij ook nog een beetje tantième. Kom ik ga me eens scheren en baden ik snap niet, waar de baas blijft." „Zullen wij dan maar vast naar binnen gaan?" vroeg Marian. „er komen zooveel muskieten...." Salim droeg de meubels weer naar de voorgalerij, nam de chevelures uit de standaards en zette de potten buiten om ze te begieten. Een moment later reed van der Meulen het erf op in zijn Fordje. Een beetje stuntelig, verlegen in damesgezelschap, kwam bij het trapje op. Marian ontving hem daar. „Goeden avond, mijnheer van der Meulen Mijn man komt direct Wilt u misschien vast wat drinken? Een biertje maar? De thee is koud geworden " „Nou," zei van der Meulen, zijn nek en gezicht afwrijvend, „het is zóó merakels warm mevrouw, as u een biertje hebt dan graag Zóó van Laer " Salim bracht het bier en wat muskietenkaarsjes. Een zoete wierookwalm hing ervan in de voorgalerij, maar de muskieten bleven tenminste weg. „Hè, he jonges 1" Van der Meulen het zich neervallen in een rottanstoel, deed een beetje te luidruchtig om zijn verlegenheid voor Marian te maskeeren, nam dan een dikke sigaar uit zijn zak en beet er de punt af. „Mag ik maar zoo'n stinkhout opsteken, mevrouw?" „Ga uw gang maar wilt u niet bever een sigaret?" „Ik niet dank u ik rook die engelsche stinkdinge alleen bij uitzondering ik heb bever een goeie holland- sche sigaar prosit mevrouw 1" Hij dronk het glas in één teug leeg, smakte na, veegde zich het schuim van zijn mond: „Die is goed koud, mevrouw m'n komplementl Laatst was ik een visite wezen afsteken bij een van de getrouwde lui en het bier was er toch zoo beroerd lauw Nou, dacht ik, as ik zoo'n vrouw had.. ik gooide ze subiet d'r uit! Jasses, niet te drinken zoo lauw Mot je nou daarvoor trouwen, dacht ik da's nou óók de moeite niet waard. Marian glimlachte. „Nou, je trouwt ook niet alleen om het bier, mijnheer van der Meulen!" Van der Meulen verschoof wat. „U moet me niet kwalijk neme, mevrouw en alle aanwezige niet te na gesproke maar as u me excuseert, dat ik het zeg dat is nou de gróótste stommiteit, die een planter kén doen: trouwen! Wat mót je nou met zoo'n blanke vrouw hier in de rimboe ? Ze zanike je hoofd gek Ze kenne niet tege de warmte het huishouwe kerme ze na een poos niet meer doen, omdat ze te rotte zenuwe krijge van de hitte ze takele afin geen tijd en het eind van het bed is, dat je vanwege zóó een naar Holland terug moet, vóór je je tantième allemaal binnen hebt Nee hoorl Aan mijn lijf géén polonaise geef mij maar «jst maar trouwe dat doen ik niet!" „Nou weet je het John," lachte Marian. Ze kende van der Meulens stokpaardje. „Misschien hebt u nog gelijk ook, mijnheer," zei John iialf met een lach, half ernstig. „Ik denk* er ook vaak over: is het eigenlijk geen onverantwoordelijkheid, je komt zes maanden met verlof Je zet de blommetjes eens goed .Rubber 7 buiten.... Je loopt tegen een aardig meisje aan. Die vindt jou ook aardig, omdat je zooveel royaler bent, dan de andere vrienden.. Je verlooft je, en dan moet het maargoed gaan!.." „Precies 1" knikte van der Meulen „zoo is het. En ik heb er al verscheiden niet goed zien gaan Waarom dóe je het?" „Waarom? " John bleef even turen naar een tjitjak, die op den wand een grooten vlinder besloop „Waarom? Ja, God omdat je toch iets wilt van 'je leven Alleen maar rubberplanten dat is toch ook niets gedaan Trouwen, een gezin vormen dat is toch het doel van den mensch Alléén, of je 't hier mag doen dat is natuurlijk een andere vraag." „Gezin gezin " mopperde van der Meulen.... „mij ken een gezin gestole worde 1 Straks, as ik me schaapjes op het droge heb, ga ik fijn terug naar Amsterdam heb ik wel wat anders dan een gezin 1 " Dan ineens veranderend van onderwerp: J „Heb je gezien, van Laer, dat de rubber ineens een flinke sprong heeft genome? Dat zou nog een bof zijn.... als het aanhoudt!' Frank verscheen nu versch geschoren, kraak-helder en schoon in zijn stijf gesteven wit pak, zijn haar nog vochtig na het baden. „Zóó " zei van der Meulen „as je klaar bent, kunnen we langzamerhand wel eens opstappen Altijd motte we op joü wachten 1 Dat moest u hem maar eens afkeren, mevrouw 1" „Nou," lachte Frank ,als ü het me niet hebt kunnen afleeren, mijnheer, dan kan niemand hetl" Van der Meulen grinnikte goedgeluimd. Hij mocht Versteegh, wist hem een bekwaam en ijverig werker, en dan kon een assistent een potje bij hem breken. Brommend zei hij: „Jullie sinkeh's van tegenwoordig jullie kenne je weelde niet In mijn jonge jaren was het anders moest je den baas uit de buurt bhjven Maar tja! de tijje verandere en dan moet je maar méévarenl... Nou mevrouw, als u het goed vindt, dan laaie we maar in van Laer, hoe ^Jik heb de auto besteld van de kedeh, mijnheer die is éérst Meesters en Leenkamp gaan halen daar komt hij geloof ik al aan...." Werkelijk hoorden ze in de verte het reutelen van het oude huurfordie en even later scheen over den donkeren weg een helle hchtbundel. ,Jk rijd maar vóór," zei van der Meulen, achter het stuur plaatsnemend, „zit u goed, mevrouw.... nou atjuüs, van Ll? ttC V°1^ 1ÓUeCt' hè?- ■ • Ik heb beroerde achterband... as te lek wordt heeft de chauffeur wat hulp » Vlak achter elkaar reden de twee Fordjes ' „De weg is nou goed hè?" vroeg van der Meulen over zijn schouder heen. tem? wS^- Yr' ^ Wat a?dcf> 0211 cen Paar «aanden terug Weet je nog Manan.... dat gehots over die stokken .... toen W CHntnramon 5 » toen we aanli-oromf n ? Marian knikte. Zij het haar gedachten gaan over dit grootsche werk. •hen trots zwol m haar, dat menschenhanden en -hersens zooveel tot stand konden brengen. Even, van opzij, keek ze naar Frank. Hij óók, had zijn aandeel aan dezen geweldten arbeid.... aan dezen mooien arbeid van het vruchtbaar maken jan een ruwe streek. Ze wist zijn aandeel te schatten; had ZMn werk zien groeien en wórden om hun huis heen. Een moment voelde ze zich één worden met dit land, vertrouwd worden met de omgeving, waarvan zij elk deel had zien omhadden.' ' ^ mCUW Vaderland' da* geschapen En ze vergat alle dagen van heimwee; alle dagen van vernedering, van teleurstellingen. Ze vergat de eenzaamheid en alles wat ze gemist hadden, in dezen tijd. Stil en zwijgend met een beetje loorne moeheid in heel haar wezen, leunde zé weg in haar hoekje, het zich soezend meedeinen op het regelmatig ronken van den motor, haar oogen onbewust gericht CUen rCttSchiin' ^ autolampen over den donkeren, onverhchten weg wierpen. Een leguaan glipte Ze tj.T ^ ,WC*- •'" « meer gover! l^ZH JC te,ren.nu al ê^d.... Ze verheugde zich, dat ze naar de club gingen, weer eens andere menschen zouden zien en spreken, dan die van hun estate; en dat zij weer eeS met een vrouw zou spreken.... Vijf maanden wSeTzS en Frank met van Toemboek Tinggin weggeweest ' Maar toen ze Randjah naderden?*.. de lkhten zagen van het plaatsje... toen ze voorreden voor de club en de heldere gasohnelampen hun schelle schijnsel tot ver in den tuin ui? straalden, toen golfde een plotselinge nerveusiteit in haar op; een ongemotiveerde nerveusiteit om het moeten binnentreden in de club, om weer tusschen zooveel menschen te moeten zijn. En ineens realiseerde zij het zich, dat ze menschenschuw was geworden in deze vijf maanden van eenzaamheid.... Ze gaf Frank een zenuwachtig kneepje in zijn arm en stapte dan, een beetje té haastig uit. Voor de breede treden van de stoep, die langs de heele voorzijde der club hep, namen ze van van der Meulen afscheid. Van der Meulen trok zijn broek wat op, knoopte de twee kraagknoopjes van zijn jas dicht. „Nou, Versteegh, als ik naar huis wil, laat ik het je wel weten We maken het niet te laat, hè? Tot ziens mevrouw!" . , Met groote stappen hep hij de treden op en sloot zich aan bij den kring managers, die om een groote tafel in de voorgalerij zaten. Marian en Frank vonden plaats bij een getrouwd assistentenpaar, de familie Spoor. Zij hadden elkaar eens op het hospitaal ontmoet, toen Marian er was voor Bobbie s geboorte. , / Het was nog stil in de groote, ruime club. In de danszaal stemden de Indo-muzikanten, die uit Medan waren overgekomen hun instrumenten. Voor de bar zaten op hun hooge krukjes een paar jonggezellen. Twee assistenten speelden biljart. Ze speelden zwijgend, bedachtzaam; alleen als de bal niet daarheen rolde, waar hij heen moest rollen, zeiden ze voluit een vloek. Tegen den muur leunde een bediende, die telkens met loome beweging de getallen op een leitje aan den wand schreef en dan met monotone onverschilhge stem,, die getallen zei. De lampen suisden in de stilte. Zwoel en zwaar huig de onbewegelijke lucht. Milhoenen insecten zwermden binnen, kringelden rondom de lichten en vielen dan met verzengde vleugels te hoop op den cementen vloer. Maar dan werd het wat drukker Steeds meer buggies reden vóór, met zacht geruisch van gummiebanden over het grint en kittigen hoeftred van de ponies. Een paar Fordjes fchoven zich lawaaiig voor de breede treden. De meeste waren managers-auto's, een paar: huurwagens, door een Japanner verhuurd aan de planters, die op veraf gelegen ondernemingen woonden. Een beetje verlegen traden de mannen binnen, direct spiedend of er al dames waren. Van de honderd-veertig assistenten waren er den laatsten tijd vijftien getrouwd en dit feit had opeens aan het clubleven een heel ander karakter gegeven. Vroeger waren de planters luidruchtig en vaak al half aangeschoten binnengestapt: de club was hun club een verzamelplaats voor mannen. Mevrouw Stoops, met de verpleegster toen de eenige vrouw van de maatschappij, vertoonde er zich bijna nooit. En het ging er altijd ruw en ongegeneerd toe. Vijf, zes jaren van eenzaamheid hadden hun leeren drinken, vloeken en vechten. Rauw en grof waren ze geworden in dat leven van alléén mannen. En nu inééns waren in dat leven, gedurende het laatste jaar, al die vrouwen . binnengevallen: vijftien handschoentjes. Nu voelden de mannen, dat zij op de een of andere manier zich moesten inhouden, weer terug moesten in de sfeer, waarin zij vroeger hadden geleefd.... vroeger, in Holland.... de Sfeer die deze vrouwen met zich meebrachten naar de rimboe.' En daardoor waren ze onzeker, wisten niet goed meer, hóe ze moesten zijn, voelden zich verlegen: als ze binnenkwamen, bad elk zijn aangewend gebaar om die verlegenheid te verbergen. De een streek over zijn nog nattig haar; de ander rekte met zijn wijsvinger het stijve boord van zijn jas: een derde stak nonchalant allebei zijn handen in dé zakken, luid pratend.... En weer anderen slopen schuw binnen, zich half verbergend achter degenen, ^ie er al stonden Maar allen bleven een oogenblik ronddraaien tot zij een tafel gevonden hadden, waar zij zich bij vrienden of bekenden konden aansluiten. Als zij eenmaal zaten kwam hun moed terug. Dan riepen zij hard door de club om bier goten de eerste paar glazen vlug naar binnen en praatten dan' over het werk de rubberprijzen, de koelie's, de bazen. Nooit was er een ander thema. De clubbezoekers zaten allen in streng gescheiden groepen. De beide inspecteurs, van Hemert en Terheide met rijn vrouw. De managers met hun vrouwen, de ongetrouwde assistenten en de getrouwde assistenten. Ook de getrouwde assistenten waren meest onhandig en verlegen. Ze hepen een beetje bedeesd en half beschaamd achter hun echtgenooten aan, schuwend den kring van luidruchtige vrijgezellen in wie ze een tikje hoon en spot voelden; half bang ook, dat die in hun bier- of jeneverovWmoed wei eens teveel konden loslaten over het verleden, over dronkemansfuiven en diverse zwarte Poppie's en Minah's. Ze voelden zich plotseling losgerukt van het kuddebestaan, dat hen allen in een veilig verband had omsloten gehouden. Tot de vrouwen kwamen, waren zij één geweest. Ze hadden allen hetzelfde leven: rubber, bier en de huishoudster. Hun ruwe kameraadschap was een maatschappij op zich zelf geweest, berucht wel buiten de planterskringen om hun wilde brasserijen maar met haar ongeschreven wetten van loyaliteit en eerlijkheid. Een maatschappij van avonturiers met avonturiers-eer, waarin maar twee soorten autoriteit erkend werden: hun superieuren en de Gouvemements-ambtenaren, dk met de arbeids-inspectie belast waren. Maar toen de vrouwen kwamen, veranderde dit alles. De avonturiers werden echtgenootenen huisvaders, die verantwoording droegen voor vrouw en kind; die weer teruggeduwd werden binnen den engeren cirkel van philistreuse plichten en benepener fatsoensbegrippen. Zoo maakten de vrouwen de eerste scheuring in den hechten band, die jaren lang de planterswereld had omsloten gehouden. De club werd nu snel vol. Overal stonden of zaten de planters in hun stijf gesteven witte pakken, de jassen, die zij in het werk, als de baas er niet bij was, half open plachten te dragen, nu tot onder de kin toegeknoopt De vrouwen waren, op een enkele uitzondering na, slecht gekleed. Ze droegen zelfgenaaide japonnetjes van de goedkoope zij Uit de kleine bombay-winkeltjes m Randjah. Ze hadden bijna allen een kind, ze waren allen al een beetje vedept door het klimaat, ze hadden bijna allen veel zorgen gehad m den eersten tijd om de clubbeeren uit bet jonggezellen-leven van hun mannen te verwerken. Ze kwamen niet naar de club om zich te laten zien, maar om een enkelen keer te breken met de doodelijk monotone sleur, die hun leven was op een fubberonderneming. Elke dag begon om half zes. Elke dag eindigde om negen. Ze leefden als goed gesubordineerde soldaten. En eiken dag werden dezélfde dingen gezegd: de baas was in de afdeeling geweest of hij was er niet geweest; een koelie was weggeloopen of dood gegaan; en Jantfe of Pietje: ot Kareltje was lief of grappig geweest. En een kiekendief had een kuiken weggerooffl; of de melk was zuur geworden, of de waterdrager had weer een glas gebroken. Een enkelen maal brak die sleur door het bezoek van een collega. Vaak gebeurde dat met. Iedereen had hard werk. En de afstanden waren groot.... met een paard en buggy. En als ze bij elkaar kwamen dan ging het gesprek tóch altijd weer over dat werk over de rubber die de bodem, de inhoud, de toekomst en 0 net tatum van hun leven was geworden. De clubavonden waren.de glanspunten. Dan kwamen zij wèg van hun estate. Dan was er muziek ts waren andere menschen, andere gezichten, dan die zij eiken dag zagen. Soms waren er taartjes uit Medan, of versche ham en kaas uit de vrieskamer, als er een mailboot aan was ±ta soms was er een nieuw vrouwtje. Dan staarden zij zich blind op haar versche roode wangen en heldere oogen en nieuwmodische kleeren. Zoo'n vrouwtje bracht de laatste nieuwtjes, de laatste melodieën; bracht een geur en een her- EerderT* ^ *** °UdC ***** waamaar terug Een tijd lang hadden de stemmen van al die menschen kalme gezoemd, als de rustige golfslag van een Ineens viel een stilte. Frank en Marian keken tegelijk op. Aller aandacht was gericht op den ingang. Een geweldig groote luxe-auto was geruischloos voorgegleden. Van Hemert was haastig toegeschoten en stond bij het portier te wachten. De hoofdadministrateur Stoops met zijn vrouw en een paar gasten. Eerst wrong zich de corpulente figuur van Stoops uit het portier, daarna stegen de gasten uit, twee Amerikanen, dan reikte van Hemert de hand aan mevrouw Stoops, die in schiXwam^11 ruischend ^dea iaP°n P^js * voor- De stiltev«rd intenser.Allen waren opgestaan en mompelden een bescheiden groet, als Stoops langs hen liepen W?fT-StT wel^nd knikkend^voorbij ruischte naar het tafeltje, dat voor hen gereserveerd en door een vaas bloemen van de andere onderscheiden was Het bleef nog een tijdje stil. Een beetje gedwongen. Een paar opmerkingen werden gefluisterd over het nieuwe toilet van mevrouw Stoops, over het breede brillanten colher, dat haar dikken hals omsloot. Stoops was forsch, dikbuikig. Hij bad een hoogrood, altijd vochtig-glimrnend gezicht en stroogele snorvlerken. Li zijn slecht zittende, slobberende toetoep, was hij het prototype van een ouderwetschen Deli-planter. Direct had hij zijn bier besteld. Van Hemert had zich na een paar beleefdheidsfrazen bescheiden teruggetrokken naar zijn eigen tafeltje, bij de Terheides. Er was een felle concurrentie tusschen van Hemert en Terheide, beiden „strebers", beiden sluwe, genadelooze, hardvochtige intriganten. Het verschil was, dat van Hemert stamde uit een oude gefortuneerde familie en intelligent was; Terheide daarentegen was een „self made man" uit den middenstand en had veel minder capaciteiten. Stoops zou binnenkort voor goed naar Europa vertrekken en tusschen deze beiden hing de positie van hoofd-administrateur. De vijandigheid tusschen de beide concurrenten bestond alleen als diepe onderstroom in een oogenscbijnlijk rustig vliedende rivier. Zij behandelden elkaar niet alleen uiterst correct, maar spreidden voor de buitenwereld een warme vriendschap ten toon. Alleen in hun privé-leven bekenden zij elkaar hun animositeit. Terheide was van verlof getrouwd teruggekomen met een freuletje van Arckel, arme verloopen adel. Langzamerhand raakten de stemmen weer los. De muziek speelde een paar verjaarde two-steps, maar niemand danste. De zaal bleef leeg. Een beetje pijnlijk en bekchelijk was die leege zaal voor de muzikanten, die halsstarrig den heelen avond dansmuziek bléven spelen. Wel werd de stemming vroolijker, naarmate het alconolvjerbruik steeg. De gesprekken werden luider. Hier en daar werd gezongen. Soms viel er een vloek Er werd dan wel even „Sjtl" gefluisterd met een steelschen blik naar de hoofd-bazen-tafel. Maar Stoops zat vergenoegd rond te kijken, zijn dikke stompe vingers legden zich telkens om zijn bierglas, dat bij met één teug leeggoot om het dan weer vol te laten schenken. Het was merkwaardig, hoe dit ontzettend quantum zwaar, geconserveerd bier, niet de minste uitwerking op hem scheen te hebben. Alleen dropen steeds vlugger de stralen langs zijn gezicht en dikplooienden nek. Mevrouw Stoops keek goedkeurend en soms even knikkend de zaal rond, nipte aan haar glas limonade, bewaaierde ach en keek tersluiks op haar handen, waar de brillanten kleurige üchtflitsen in het rond schoten en had zich in haar positie van alleen-heerscheres volkomen aangewend te vergeten, dat zij vroeger eigenlijk Rietje van het Rembrandtplein had geheeten en dat Stoops als sigarenmakersjóngen uit Rotterdam aan boord van een schip was gestapt om zijn geluk in de cultures te beproeven. Binnenkort gingen ze nu terug, met een klein millioen kapitaal.... Zoo verliep het eene uur na het andere. De avond, die geheel onjuist „dans-avond" werd genoemd, bracht eigenlijk geen andere verstrooiing, dan de illusie van: uit te zijn geweest.... Om half twee kwam van der Meulen zeggen, dat hij naar huis wilde. Hij zag er rood en opgeblazen uit, zijn oogen waren onzeker. Frank en Marian stonden op Als Amat, de chauffeur, den wagen voorreed, hield Frank Marians mantel op: ,,Doe je mantel aan, kind Het is vochtig in den nacht." „Rijd u zelf, mijnheer van der Meulen? Of wilt u liever achter in zitten?" Maar van der Meulen weerde af, met een eenigszins dikke stem: „Nee, hoor ga jij maar bij je vrouw zitten Br zit hier voorin, naast Amat Vooruit Amat poelangl" Nog een keer, terwijl ze door Randjah reden, keerde van der Meulen zich om, nam zijn hoed af, veegde met zijn zakdoek over zijn hoofd en zuchtte: „Weer gezópe as een kanonnier Verdomme, morgen weer hoofdpijn natuurlijk Dat héb je nou van dat clubgeloop nut nérgens voor nergens I" Daarna zette hij zijn hoed weer op en verviel in een mokkend zwijgen. Frank en Marian schoven wat dichter naar elkaar toe. Hij sloeg zijn arm om haar heen. Haar vingers kropen in zijn handpalm. Stil gaf hij haar een zoen en zij lachte er om, ook heel stil, zooals een schoolkind lacht om iets verbodens Dan nestelde ze zich vast tegen hem „Be vind de rit nog bet prettigst van alles," fluisterde ze, dicht aan zijn oor. Zoo reden ze den langen weg terug Er was niets anders dan duisternis en het regelmatig geruisen van den motor. Amat chauffeerde zeker en rustig.... Een enkelen maal moest hij plotseling remmen voor een ossenkar, die aan den verkeerden kant reed, wat altijd alle ossenkarvoerders deden. Van der Meulen gromde in het begin een paar keer een vloek, maar allengs verstomde hij geheel. Hij was ingeslapen en hij sliep zóó zwaar, dat hij niet eens merkte hoe zijn hoed op zijn schoot viel en zijn hoofd een paar malen bard tegen de ijzeren spijl van de kap aanbonsde. Ook bij de pont werd bij niet wakker hoewel het meer dan een halfuur duurde, eer de veerlui bij de hand waren Een zware nevel hing over den weg door het bosch; ze reden bijna stapvoets, Amat gebogen over bet stuur, scherp turend door de telkens beslaande ruit Toen zij eindelijk voor het managershuis stilhielden, wekte Amat van der Meulen door hem aan zijn arm te stooten: „Toewan besar toewan besar.... we zijn thuis.... toewan besar!!...." „Hè Wat?" gromde van der Meulen opschrikkend en verdwaasd rondkijkend ,Zijn we d'r?.... Oh Mooi! Hml...." Zonder verder meer iets te zeggen, stapte hij uit, struikelde dan over zijn hoed, die van zijn schoot viel, raapte hem op en beklom dan moeilijk het trapje naar de voorgalerij. Daar klonk de stem van Okubo San luid en misprijzend, vallend over de r's.... sissend bij de s'n.... Amat grinnikte even. „Toewan besar mabok,"*) zei hij. Frank en Marian glimlachten in het duister, maar Franks stem klonk als een terechtwijzing, toen hij Amat de order gaf vlug door te rijden naar afdeeling Twee.... Marian was uit baar middagslaap laat wakker geworden. Ze bad niet gemerkt, dat Frank was opgestaan en naar zijn werk was gegaan. Rondkijkend, zag ze, dat Saïma Bobbie ook al uit zijn bedje had genomen.... Soezend, lag ze te luisteren, naar de geluiden, die van buiten kwamen. Onder het huis, in het zand, lag een kloek met haar kuikens. Krieuwend en klokkend klonken haar *) De groote mijnheer is dronken. moederlijke vermaningen tegen haar hóóg piepend kroost... Ze hoorde Salim water overgieten in een emmer Hoe laat zou het zijn ?.... Een zwaar gevoel drukte op haar slapen. Een doffe neerslachtigheid kroop in haar op; een melancholie, waarvoor ze geen oorzaak wist. Loom stond ze op. Een broeiende hitte hing in de kamer. De dunne wanden heten de warmte van de zon, die het huis den heelen dag bestraald had, door. Ze schonk zich een glas water in uit de karaf; het was meer dan lauw.... Met een ruk gooide ze de luiken open, boog ach met een verlangenden zucht naar buiten. Haar heele lichaam snakte naar koelte. Maar onbarmhartig stond daarbuiten de gloeiende namiddag. Uitgeput scheen de heele wereld, afgemat als na een slapeloozen nacht. De grond was droog en schraal, fcnder de duffe, haast verstikkende warmte heten alle planten mismoedig hun blaren hangen. Aan den hemel hingen een paar kleine bolle wolken Uit de verte, van den boschrand, hoorde ze de apen roepen „Dan ging het regenen," wist ze dankbaar. Toen, luisterend, hoorde ze Frank komen. Was het al zóó kat? Nee, dat kon toch niet Daarvoor stond de zon nog veel te hoog Ze schatte het half vier. Haastig schoot ze een kimono aan, liep de eetkamer in, waar ze Frank vond, die aan Salim water bad gevraagd. Met gulzige groote slokken dronk hij de heele flesch achter elkaar leeg. „Wat is het weer stik warm, hè?" zei Marian „Hoe laat is het je bent erg vroeg is er wat?" „Ja leg eens gauw een schoone toetoep voor me klaar.... ik moet naar Randjah zoo net een order van den baas gekomen Over tien minuten komt hier de Ford van de kedeh langs.... Een sinkeh op Boekit Pandjang is vanmorgen vermoord.... Straks wordt hij begraven ik moet ook naar de begrafenis.... We zijn allemaal opgecommandeerd." Het bloed vloeide weg uit Marian's gezicht. „Vanmorgen?...." „Ja.... heel vroeg al." „God, Frank! " „Ja," zei hij zich bukkend om zijn schoenen vast los te maken, „beroerd, zoo'n jong jog nog pas drie-entwintig goddank maar, ongetrouwd schiet een beetje op, kind ik heb geen tijd." Duizehg ging ze naar de slaapkamer, legde znn kleeren klaar, wisselde de knoopen in zijn jas met bevende vingers. Vermoord Een koelie-aanval Daar was het: de eerste assistentenmoord, dien ze meemaakte! Dus vanmorgen, toen ze Bobbie baadde of toen ze zich kleedde toen werd daar een jonge hollandsche jongen afgemaakt .... doodgestoken afgeslacht en niemand wist er van, behalve de koelie's Toen zij Bobbie zijn pap gaf.... of toen Frank naar huis kwam om te ontbijten en m dien tijd in dienzelfden tijd, lag daar ergens in de rubbertuinen die vermoorde jongen „Kom, Marianke " haastte Frank. Ze schrok op. "ik ben bijna klaar I zei ze zacht. En dan moet je, als ik weg ben, direct beginnen met pakken, kind.... We zijn overgeplaatst naar Boekit- Pandjang, in de afdeeling van Johansen Morgen ochtend om zes uur komen de vrachtauto's voor om de boel te verhuizen, dan moet alles klaar zijn om opgeladen te worden, denk je daar aan? Het spijt me, dat ik je niet helpen kan, maar ik kom zoo gauw mogelijk terug 1 „Frank!!...." Bleek leunde Marian tegen den wand. „Ja, wat is er? " *j lij jij in de plaats van Johansen?.... „Ja, wat zou dat?...." „Met dezelfde koelie's? 1 „Ach god, jaI Wat dóet dat er nou toe ?! De moordenaar is gepakt! En koelie's zijn koelie's! Het had net zoo goed hier kunnen gebeuren I Het is toch een regelmatig voorkomend verschijnsel! Dat is nu eenmaal het risico van het baantje , Maar nu komen wij tenminste ook een beetje in de bewoonde wereld. Voor mij is het prettig ik krijg hierdoor een tapafdeeling dat is met zulk zwaar werk en weer eens iets anders!" Tranen sprongen in haar oogen, heet en overvloedig. In een mist zag ze de kamer de meubels het bedje van Bobbie Een snik kwam droog uit haar keel. „Ja, wat is dat nou?" Hij sloeg zijn arm om haar schouders. „Soeda huil nu maar niet Ik móet weg, kind daar komt de auto al Maak je geen muizenissen.... En ik zal aan den baas vragen, of we Saïma mee mogen nemen naar Boekit Pandjang...." Hij beurde haar gezicht op, gaf haar een zoen. „Wees een beetje dapper, Marian " Haastig knoopte hij zijn jas dicht, nam zijn hoed van de tafel en liep met groote passen de voorgalerij door. In den turn toeterde de chauffeur al. dat hij er was Achterin den wagen, dicht op elkaar gepropt, zaten van Laer, Meesters en Leenkamp. „Hallo lui!" „Ga maar voorin, Versteegh Dag mevrouw! We hebben haast tot ziens " Marian keek hen na, den gebeden weg af, tot ze bij een bocht mt het zicht verdwenen.... Nog een tijd bleef ze zoo staan. Zonder gedachten. Een wijd gevoel van eenzaamheid viel als een duistere schaduw op haar neer Bij coj "fan de stroompjes, die den rubbertuin doorkruisten, klonk het droomerig gezang van een paar vrije vrouwen, die er waschten. Ze waschten hun pannen en hun vuile kleeren en hun kinderen, want bij de pondok waren de putten uitgedroogd. Uit het bosch riepen de apen De echo's van hun klokkende, melancholieke, als in kettingzang galmende stemmen klonken ver door de stilte. Het leek een praehistonsch geluid. En Marian's lamgeslagen gedachten wisten alleen maar dit ééne: „Het gaat regenen als de apen zoo roepen " Ze keek naar den hemel. Dikke wolken stapelden zich daar tot vervaarlijke kolossen „Kan ik de theeboel naar buiten brengen?" vroeg Salim die onhoorbaar was binnen gekomen. „Nee, laat maar.... het gaat regenen.... En haal dan de kisten uit de goedang.... ik moet inpakken... .mijnheer is overgeplaatst naar Boekit Pandjang " Op Sahm's gezicht vertrok geen spier. „Zeker in de plaats van toewan Johansen." Zijn stem was laconiek. Marian keek hem even aan. „Weet je dan, dat toewan Johansen vermoord is ?" „Saja, mim ik wist het vanmorgen al Er was een kabar angin*) in de pondok." „En waarom heb je het dan niet verteld r Salim keek wat verlegen, grinnikte toen en zei: )tTW dacht, dat mim het al wist." Marian haalde ongeduldig baar schouders op. Stom, onbegrijpelijk volk," dacht ze wrevelig en baar stem was kortaf, toen ze hem orderde om het theewater te brengen. . 3 Ze bleef in haar kimono, ze had geen zin ach te kleeden. Saïma kwam langzaam achter Bobbie aanloopend het tuin- ^„Het gaat regenen, mim," zei ze tegen Marian.... „zal ik maar wat in de eetkamer gaan spelen met den sinjo ? Marian knikte toestemmend, keek nog éfens naar den hemel, waaraan de wolkengevaarten nu snel aan elkaar groeiden. Een felle, ondragelijke hitte spietste neer. De wolken werden grijs en vlak, het was of de heele hemel lager hing. De stilte werd tot een loodzwaar ding. Ademloos lag daar de uitgedroogde aarde, weerloos, als een dier, dat een doodehjken aanval niet meer weren kan. Toen schoot knetterend en sissend uit den lagen, grijzen hemel een bliksemschicht als een lichtende sabelhouw m den grond. Een woedende donder roffelde neer, rommelde door het bosch. Een tweede lichtstraal zig-zagde. Een tweede slag sloeg door de luch%overstemde het nadreunen van den eersten. Een vogel kermde klagelijk. De apen zwegen. De boomen sidderden. Een blad aan een palm wiegelde snel heen en weer. Een lichte wind ruischte aan. Toen de derde straal, die den hemel in tweeën sneed en gelijk, met den donder, plensde de regen neer uit de scheurende wolken; stroomde neer ais een striemende, meedoogenlooze zondvloed. De wind joeg loeiend de dikke stralen voor ach uit, boog hen krom tothalve cirkels. Saïma en Salim haastten ach om alle deuren en ramen te sluiten, de kree's neer te laten En dan was er geen ander geluid meer dan de regen dan de stroomende, stroomende regen.... Watervallen van regen, die van het dak gutsten.... neerkletterend in de cementen goot om het huis.... De tuin werd een vijver. •) kabar angin, kttedijk: windbowbchap; bericht, dat van mond tot mond wordt doorgegeven. De slooten en de goten liepen vol, liepen over In huis begon het op drie plaatsen tegelijk te lekken. Saïma en Salim renden weer, met pannen en kommen nu, om het lekkende water op te vangen Een paar kippen stonden kletsnat te kleumen op den overloop voor de keuken. Het regende een uur. De weg stond geheel onder, heel de vlakte was één groot meer. En over dat alles viel de avond, plotseling, zonder schemering. Even snel als de regen was losgebroken, hield hij weer op. Door de wolken worstelde zich een bleeke glimp maanlicht. Op een leege plek aan den hemel flonkerde een ster. Het water voegde zich tot beekjes, die ruischend en klokkend naar de afvoerwegen stroomden. Uit het bosch riep éen hert naar zijn wijfje.... En in de pondok zong een eentonige stem, gamelang melodie, tergend van lankmoedigheid en onverstoorbare rust. Een krekel snerpte een lied: dwaas hoog en schel m de zware dichte stilte. In die stilte bleef het geruisch van het water, van al dat vele water dat de uitgedroogde maar plotseling gedrenkte aarde niet meer in ach opnam en dat zij schonk aan de steeds aanzwellende beken. Salim had licht gemaakt, had de kisten en het stroo naar binnen gedragen. En stil begon Marian te pakken. Gedachteloos deed ze het werk. Mechanisch wikkelde ze het glaswerk m papier, legde het dan tusschen het stroo. Salim hielp Hij was handig en vlug. Saïma bracht Bobbie naar bed, kwam dan ook meehelpen. Samen werkten ze, weinig woorden sprekend. En toen Frank tegen twaalf uur thuis kwam — ze waren nog wat op de club blijven hangen—vond hij het heele huis kaal en afgetakeld, de kisten klaar om vervoerd te worden, de meubels bij elkaar geschoven. In de klamboekamer praatten hij en Marian nog even na.... ö Marian zou met Bobbie voor een dag naar de Walendijks gaan, een nieuw ainkehspannetje op Boekit Pandjang en Frank zou het toezicht houden op het vervoer van de meubels, die maar zóó op de vrachtauto's zouden worden geladen. Er was geen tijd om ze te verpakken. „Ik zet dan maar alles in het nieuwe huis zoo'n beetje op zijn plaats Dan kun jij overmorgen vroeg direct je gang gaan en alles weer ophangen en in orde brengen De CENTRALE BIBLIOTHEEK KOM. INST. v.d. TROPEN AMSTERDAM Walendijks wonen vlak bij Ik moet met de baas overmorgen de afdeeling overnemen." „Wie is onze baas?" „Horstman." Ze zwegen een moment. En beiden wisten ze van elkaar wat ze dachten: „Een nieuwe baas Hoe zou die zijn? En wat zou bet leven daar brengen? " „Kun je dat werk maar zoo direct dat tapwerk contro- leer en ?.... „Bloemstra heeft de afdeeling naast ons hij zal me de eerste veertien dagen wat helpen en met me mecloopen.... De koelie's moeten er natuurlijk ook een beetje voorzichtig worden aangepakt Zoo'n aanval werkt nooit voordeelig. Maar je hoeft niet bang te zijn.. A het is geen slecht volk en de raddraaiers zijn er al uit...." „Wat was de reden een klap?" „Ja, het schijnt, dat Johansen geslagen heeft Maar dat hoeft niet de werkelijke aanleiding te zijn geweest. Je weet het nooit met de koelie's, wat er achter zit Een vrouwenkwestie of een speelschuld Je komt er nooit achter. Soms weet zoo'n vent zélf niet waarom bij het doet een luim, een onbekookte gril. Ze denken niet na en een menschenleven is voor hun zoo weinig waard Ze meten met andere maten dan wij " Hij was even stil, nadenkend over het geval. Nog even terugziend op die begrafenis, die wel aangrnpend was geweest en tóch weer vreemd en onberoerend tegelijk. Het begraven van een collega, van een jongen jongen maar die toch ook weer voor de meesten een onbekende was.... Geen enkele bloedverwant, niemand die een werkelijke vriend kon genoemd worden, had aan dat graf gestaan.. De dominé uit Medan was inderhaast opgecommandeerd. Hij had een korte toespraak gehouden, die op niemand indruk had gemaakt Toen de begrafenis was afgeloopen, waren ze naar de club gegaan... Waar moest je anders heen. In het eerste uur waren woorden van deelneming over Johansen gesproken.... maar gaandeweg was het gesprek op andere dingen gekomen De rubberprijacn rezen nog steeds.... Gissingen over de benoeming van een nieuwen hoofdadministrateur deden de ronde.... Toen was ook het bier niet zonder uitwerking gebleven. En het gebeurde met vaak, dat 200 alle assistenten van de heele maatschappij bij elkaar verzameld waren. In hun al opgewekter sterriming, en al rumoeriger wordende gesprekken, vergaten zij de begrafenis en het versche graf Dat was voorbij Een gebeurtenis tusschen de andere gebeurtenissen van dit leven, dat elk voor zich apart, alleen staand, leefde „Kom, kind," zei Frank opstaand, „laten we gaan slapen, het is voor ons allebei vroeg dag, morgen...." „Ja.... het wordt tijd. " Frank draaide de petroleumlamp uit. Ze stonden naast elkaar in de donkere kamer. „Pas op, dat je je nergens stoot," zei Marian, „alles staat zoo door elkaar." Hij sloeg zijn armen om haar heen en drukte haar vast tegen zich aan. Zwijgend kusten ze elkaar met een langen innigen kus, die méér was dan alleen liefde: een belofte, een troost, een bange behoefte om elkaar te behouden. Ze hadden beiden tranen in de oogen. Toen werd tóch ineens uit dezen kus een ander verlangen wakker. Marian hief baar armen om zijn hals. Uit haar terugvallende kimonomouwen geurde een warm aroom van vrouwelijkheid. Hij tilde haar op, droeg haar voorzichtig in donker naar de rustbank. Ze lachte zacht, met haar oor aan zijn heftig kloppend hart. „Onze laatste nacht in dit huis," fluisterde ze. Maar bij hoorde niet. Hij trok haar vast, vast aan zich. En hun zoen werd één met hun adem In den stillen, slapenden nacht vielen twee korte doffe ton-tong slagen. De nachtwaker op het pondok-terrein sloeg het tweede uur van den nieuwen dag. Rubber 8 m IUSSCHEN de rubberboomen lag de weg: fèl witte hevea's met hun donkergroenen bladtooi, eindelooze «^» boomenrijen.... Porceleinen koppen hingen in een ijzerdraad aan den stam en uit de tapsnede lekte traag, de stokende latex. Door den aanplant ging een enkele koelie met zijn geruchtlooze lichte stappen. Hij ging van boom tot boom, boog zich neer, riste met zijn rondgebogen mesje langs de tapsnede en sneed vlug en zeker een dun strookje bast weg; dan plaatste hij den kop onder het tuitje, dat in den boom was geslagen en waarin de latex samenvloeide om dan neer te droppen in den kop. Driehonderdvijftig boomen sneed elke koelie, eiken dag weer; eiken dag dezelfde Het werd een machinaal werk. Een licht en luchtig en rustig werk. Een werk, dat wel vlug gedaan moest worden vóórdat de zon té groote hitte bracht en de latex te vlug deed stoken. Maar de koelie's deden dit werk graag; hun hand, die nooit meer ander werk deed, was zeker en geoefend. Tóch, een enkele maal glipte het mesje, ging het te diep. Dan werd er „hout gesneden', dan sneed het mesje ook door het onderste dunne vliesje, dat den stam omkleedt, en maakte daar een wondje, dat later tot een bobbeltje vergroeide. Waren er veel van zulke knobbels, dan werd het moeilijk om den boom te tappen en ook veel minder productie werd verkregen.... Om dit te controleeren en te voorkomen, was de tapassistent er. Oók om na te gaan, of de koelie diep genoég tapte, want ook ondiep tappen leverde een vennindering aan oogst op. Weerszijden de rubberaanplant, de Stil lag de weg in den stillen dag, die geen ander m±M bracht dan het schavend aansnijden van de■boomen rg a weg stond hetFordje van den baas, Horstman iTclSffeur iZgh^h et ST' ^ fluWCelen ^deksel wis acnterop zijn hoofd geschoven, over zijn bruin gezicht slierd™, ™X vettige zwarte haren. Zijn handen lagef op^Lt sSurv/S Ze waren bruin, klein en lenig, als apenhanden ïffisueD Sar f ?e'nTaTn^' ^ ™den c£Z rS W t T 5^5? °ntbl * ^ Minheer meegegeven Dat beteekende, dat hi, rustig kon slapen. Vóór elven zou de toewan besar met uit de afdeeling terug komen ^TTm ig^mCter a^tefde»«o,m1schendembber stond de latexloods: een rechthoekige cementen vloer dfcoc een paar palen een dakje van ank droeg. Er ïïen eeïZ groote cementen bakken, waarin de latex SaSeerHe^ rubber. Vóór de loods stond het kleine trStie^e^dfif £ ï.*^ ^ de Wa«ons- °P hun ruggen droegen^ tig™?' uP^ët'. Witte "bberkussens, waarv^water Hen rnissdijkrnakende stank ra, rottende eiiritstoéSm »„ pol hing „ra de* heele plaat,. Vliegen wZSZ £ S afvoergoteo, ^ ^ ^^d^J bakken wegstroomde. Een kloek klokte et rorTd^nK W k^enop^ea, p!ek. «, de 2„n schenn, kwetst, ^itesg^r0pt™hsr—s J^pC^n-ShtKfeen^ daan. Hij had hem, vanmorgen vroeg, een thermometer onder den arm geduwd en geconstateerd, dat de koelie 390 koorts had. Daarop had hij een hospitaalbriefje ingevuld en door den assistent laten onderteekenen. Nu wachtte de zieke tot hij vervoerd zou worden. In het hospitaal zou hij zeker chinine moeten slikken, piekerde hij of castorolie Dat was niet erg 1 Als de dokter hem maar niet sneed 1 Daarvoor had hij angst! Hij was nog een nieuwe contractant en was nog niet in het hospitaal geweest voor ziekte. Maar de andere contractanten hadden hem gezegd, dat je blij mocht ziin, als je zónder snijden uit het hospitaal terug kwam Je wist nooit, wat die gekke Blanda's in hun hersens haalden I En met zoo'n dokter was je nooit zeker, wat je boven je hoofd hing! Vooral niet als je contractant was Dan had je niets meer te zeggen; over je eigen lichaam zelfs niet Je had te slikken wat ze je gaven en te ondergaan wat ze met je deden. In de vroege morgenuren was het rustig tofem uur. Dan kwamen de tapkoelie's binnen, ratelend met hun kannen versche latex, die gewogen en ingeschreven werd. Dan was mijnheer er de assistent, met sdjn eeuwig tot haast aansporende stem en soms de groote mijnheer, de administrateur, met zijn bulderende vloeken. . Dan was het uit met de rust wist Oekas, de kram. Dan moest je je haasten en reppen en orders, vaak in slecht Maleisen, bliksemsnel begrijpen. Dan moest je accuraat pareeren, half gedoken, deemoedig achter mijnheer staan of mééschelden tegen een koelie, die te weinig latex binnenbracht. Allemaal dingen, die je tegen je overtuiging en begrip in deed. .. , Vervelend was het peinsde Oekas, terwijl hu heel bedaard een cijfer uitpoetste met het vlakgom die Europeanen met hun eeuwige haast! Hun eeuwig ongeduld! Waar was dat nou goed voor? Iedereen werd er immers overstuur van en dan deed je de dingen verkeerd Nee, deze rustige ochtenduren als er niemand anders was dan de twee loodskoelie's, die met elkaar wat ginnegapten onder hun werk Dan was het heerlijk! Het was koel en een beetje donker in de loods, midden tusschen de rubberboomen. Er waren wel veel muskieten, maar dat was niet erg. Én de stank.... daar wende je aan. De twee loodskoelie's droegen dien altijd en overal met zich om, droegen dien met raking kwamen met de Sef ' ' bmdea m aan" ^^^.T *** ***** -et de kromo. .^fltf,~^ ^ maandloon ™ Wiriodi- HeeTSgT^^ Fn^f n?00 ?n 2ee van d)'d vóór men oud is en sterft „Hm.... een beetje ondiep deze." r-rank zei niets. Hij kende Horstman n„ n i i. prestife ril? gauwbang voor zi n baantje, voor ziin rSfe aanmïrW^ Gdbe T Hf* ™ der Meulen^Ts hSL,!? ed 660 ™det mensch ^ van w*vinge, de dikke droppd^^S^ "", ^ „We hebben productie noodig Versteegh.... anders krijgen we weer zoo'n rot tantième...." „Rot ? " Frank glimlachte „Nü met déze prijzen ? Veertig mille verdient u toch zeker!" „Veertig mille, veertig mille " sputterde Horstman... „wat is nou veertig mille 1 Ik wil ook wel eens naar huis! En tot nu toe is de rubber heusch niet veel geweest Eeuwig dat boomen prikken, da's ook niet lollig " Frank nam zijn sigarettenkoker, presenteerde dien aan Horstman. „Dank je." MRn ne met hoeveel denkt u naar huis te gaan, mijnheer Horstman? " Frank klopte zijn sigaret op zijn koker uit, bood dan Horstman een lucifer. Langzaam, naast elkaar drentelden ze nu den rubbertuin door. Horstman keek niet meer naar de boomen. Als bij over de tantième aan het praten kwam, vergat hij al het andere. Zijn heele leven was altijd één rekenarij geweest, wanneer en met hoeveel hij naar huis zou kunnen. Nu bracht de plotselinge hausse in de rubberprijzen een heel ander verschiet, dat hem met vernieuwden ijver toekomstplannen deed smeden. _ „Nou e laat's rekenen, hè? Doe ton heeft een fatsoenlijk mensch toch wel noodig Dat is nog niks geen luxe. Ten minste als je niet speculeeren wil.... en dat doe ik niet! Binnen is binnen en mijn centen gaan op de bank, obligatie's, staatsleening een hypotheek ten hoogste Nou, dan heb je niet veel rente " Frank antwoordde niet. Het ergerde hem een beetje, de eischen van menschen als Horstman: nooit hadden ze wat gehad nooit hadden ze wat gepresteerd en nu, plotseling met de rijzing van de rubber, stelden ze eischen, spraken ze over honderdduizenden alsof het niets was en gedroegen zich als kinderen, aan wie te veel werd toegestaan en die nu ineens de heele wereld verlangen. Drie ton! Jawèl waarom niet? In dit rare land met zijn onevenwichtige verhoudingen was immers alles mogelijk! En wat was het leven in de cultures anders dan een va banque, dan een roulette spel! Je hadt geluk of pech, net zooals het uitdraaide! Net zooals de marktprijzen waren! Rouge of noir! Daar gaf je je heele jeugd voor! Twintig jaren van je leven zette je in Een analphabeet ging met een half milhoen naar huis en een ander, die wat in'ziin kon had, kwam er berooid af ' m am koP „Ik wü d'r toch een auto op na houden.. " zei Hnw ,V £n! T- de mokkds me smeriS beschooierdl Nou ja je bent maar ééns uit en dan, na vijf jaar die zwarte . dln htnJeJit3?m°'ltre Wel eens * je 200'n lekter blank stuk vleesch kan koopen! " hielJ'ni;;" " ""«^FMnk wenkbrauwfronsend.... hij nltuurnTkV^ ^ mtktmgen■ ■' ^st ge?J «edïcntenOSBÏ3,en 2eunaast/lkaar voort, ieder in zijn eigen gedachten. Beiden rekenend, wat de tantième hembrengen „A propos. .» Horstman hief zijn hoofd.... weet ie wie de nieuwe hoofdbaas wordt ?" 1 „Geen idee van, mijnheer." „Nou raad maar eens!" „Van Hemert?" „Nee, van Hemert niet!" Frank keek ineens op. „Dus tóch Terheide!! " Horstman grinnikte geheirnzinnie „Terheide ook niet!'Y „Toch geen buitenstaander?" diehVl^Z*^6 ^eer' kaetP ««gen een beetje Arne^uf Srder ^ tOCh gCen ^staander. Een "" • >nFraQk- • • • "Waar'hebikdienaam ^keno^ de openu.gT^ ^ iS *? fl°g *^ S-^rn Ta . nou u het me zegt Dx herinner het me.... Zoo'n lange, nog al magere man.... Wel een lolhg gezicht .... echt amerikaansch.... joviaal.... een echte Yankee. Hij kauwde voortdurend van dat gom.... Een paar heldere oogen had die in zijn kop.... En verdomd gauw had hu alles in de gaten.... Van der Meulen stond er paf van.... Zóó . is die het geworden.... En hoe nemen de inspecteurs'het? Het moet wel een bittere pil zijn... Hoewel. . misschien.... is het nog beter zóó, dan dat de één onder den ander had moeten dienen " ,Ze laten niks merken natuurlijk.... zei Horstman en verzweeg een schampere opmerking, die hl] van Terheide gehoord had. Hij woü er de zegsman met van zijn.... Hen inspecteur kon je toch altijd kwaad, als hu wou.... In ieder geval werd bet tijd, dat Stoops eens ophoepelt. Die wordt zoo zoetjes aan wel te oud voor dit baantje.... te ouderwetsch van opvattingen ook. Een beetje frissche wind zal niks schaden 1" Frank keek Horstman even van opzij aan. Hij kneep zijn lippen even op elkaar. Dacht met wat minachting aan Horetxnan's overmatige beleefdheid tegen Stoops... i Toen zei hij: ... -,„ Xe roi est mort Vrvc le roi, niet waar r Horstman knikte. Hij kende geen woord Fransen, maar het zou wel zoo zijn. Het was niet de gewoonte van Versteegh om onhebbelijk te zijn.... Hij bleef zonder argwaan ditmaal. . BÜ de loods namen ze afscheid. ., „ j De koelie's begonnen binnen te komen. Als melk stroomde de latex uit de kannen, die ze leeggoten in de coagulatiebakken. Eiken dag wéér, duizenden en duizenden liters.... Eiken dag, in elke tapafdeeling, op elke rubberonderneming, in elke rubbermaatschappij.... tezamen millioenen en millioenen liters.... Miflioenen en millioenen guldens.. . Hoevéél menschen leefden er van? Hoeveel arbeidskracht schiep het? Hoeveel vreugde en leed, hoop en teleurstelling, hoeveel ambitie en intrige schiep het.... al deze roomblanke tSank dacht aan de reusachtige fabriek, waar deze rubber werd verwerkt.... aan de oceaanstoomers, die haar vervoerden. ... Hij dacht aan Amerika.... aan de fabrieken, daar ... aan de machines.... de autobanden, die de heele wereld door gingen.... Alles werk van blanke menschenhanden. Dit besef doortrilde hem als een trotsche ontroering Hij keek langs de lange rij koelie's, die wachtten voor de weegschaal. Hij zag hun vlakke, indolente gezichten. Wat wist hij van hen?.... Vijftienduizend kilometers lagen tusschen zijn land en hun land! Hoeveel maal vijftienduizend kilometers lagen er tusschen zijn ziel en hun ziel? Dachten zij ? En waaraan dachten zij ? Aan niets leek het zool Ze tapten driehonderdvijftig boomen élken dag Ze brachten de latex binnen. Ze wisten niet wat er vorder mee gebeurde alleen dat zij coaguleerde in de bakken en dan met het smalspoor naar de fabriek vervoerd werd ?jaj hid Dan zou hij gauw promotie maken!" iHemcrt rf* üppen of hij wou fluiten. Hij antwoordde nooit direct. Maar dan glimlachte hij en zei- ^ jÏUI* Je' Anne' • • • Voor znlke dingen werkt de inspecteur m samenwerking met den hoofd-mLgS Ik nofeenr^tiCn^datWOrdt'--- ^^1^ ^al^Tf IS^' A"?èï mond ttok ach nunachtend: h,^ \ besch?den van )e, dat je op het hoofd-managersbaantje heelemaal geen aanspraken rnaakt » ^agerS »**-vertrouw op het geluk, Anne." „Ah, zóó!...." Anne gooide het hoofd in den nek, lachte een hoogen, gemaakten lach. Toen zei ze, en haar woorden schoten als een gifipijl uit een boog: wooroen wi'£wiÜiI,}et geIuk mct kómt> dan maak je het, niet waar? Zoo'n alchimist ben je wél!" Hemert! V°°r iéts"--" ^tste te van Een poel van haat en nijd bleef tusschen hen drieën liggen. m°e..Renée? Het was een heel eind, niet?" J?^,legde even zijn hand op de hare "Nee aChthuh f n°g, *?°k om dan», wat?» „Nee, ik ben heelemaal met moe en ik vond het wel leuk zoo een eind rijden.... in dónker! Gék is dat Werhè? Al cüe wegen door de rubbertuinen en nérgens verlicht!" Ze lachte weer. En weer klokte het diep in haar keel En weer was er dat ondefinieerbaar geheimL rondom La? Haar oogen keken schalks de clubiaal rond O „Wat leuk is het hier! En wat een boel mannen!" ,',En wat een boel gebroken harten!" zei Ravinsky. Ze keek hem aan. é „Gebroken harten? Waarom? " Ravinsky zag, dat ze werkelijk niet begreep. „Om u," zei hij eenvoudig. Ze bloosde ineens, bij dit directe compliment. „U bent een vleier!" En ze sloeg, coquet, met haar waaier naar hem. Door de zaal zoemde stemgeroes. Toen ging daarover heen een zachte, langzame wals. Ravinsky boog voor Renée. „Mag ik deze wals?" Ze stond op, gleed in zijn arm. Ze pasten wonder goed bij elkaar. Ze waren even groot; even slank; even lenig. Gehoorzamend aan het muziekrhythme gingen hun voeten. Licht boog hij over haar heen. „Hoe ze meeglééd," dacht hij verrukt.... „God, dit was dansen! Hoe lang had hij dit niet gehad? " Ze dansten zwijgend. Ze dansten óm den dans. Ze vergaten alles om zich heen. Ze bleven het eenige paar. De anderen keken zwijgend toe. Hoeveel jaren hadden ze zooiets al niet meer gezien? Dit was een stuk Europa! Twee mondaine, goed gekleede menschen, die elegant en aesthetisch de nieuwste dansen toonden. Ravinsky was zoo'n goede partner, dat hij onmiddellijk baar nieuwe manier van dansen aanvoelde en volgde. Toen de muziek zweeg, barstte het applaus los. „Bravo II Bravo 111" Van Hemerts stem donderde boven alles uit. Verbaasd keek Renée rond, dan lachte ze. Vond haar houding direct, gevleid en tevreden met dit groote succes. Het succes van favoriete, wat ze in Holland tusschen de dozijnen andere uitgaande meisjes niet gehad had. Ravinsky was wat verlegen. Van Hemert, opgestaan, maakte een toeter van zijn handen en riep: „Bis Bis Nog eens! Nog eensl Daverend klonk het herhaald en algemeen applaus. Er was ineens sternming! Ravinsky keek Renée aan. De muziek speelde weer dezelfde wals. „Wilt u nog dansen?" „Och, ja.... waarom niet? U danst goed!" Ze zei het ongedwongen, ineens zeker van zichzelf. Een hchte vemarring steeg in Ravinsky. Dit was de eerste vrouw sedert jaren, die zich niet klein maakte voor hém, zich niet aanbood.... Een beetje uit de hoogte, had ze dat gezegd genadiglijk, zoo van haar opperste vrouwehjkheid neer. Het beviel hem. Maakte het diepste instinct van man in hem los. Nog eens, onder de strakke aandacht van de toeschouwers vingen zii aan te dansen. Toen ze voorbij hun tafeltje kwamen, knikte zij naar John. En hij knikte terug, blij, dat ze zich zoo goed amuseerde. Een beetje trotsch ook op zijn knappe vrouwtje. Dit maal vormden zich ook andere paren. John had mevrouw Terheide gevraagd. Toen hij voor haar boog, stootten een paar assistentenvrouwen elkaar aan. „Moet je de likker zien!" „Alleen maar freules zijn goed genoeg voor hem!" „Wanneer wordt hij baas ?...." Het venijn giftte alweer door hun gedachten. Het was de achtergrond van hun bestaan: wie maakte bet eerst promode ? Wie kreeg de eerste kans, zooveel geld te verdienen, dat hij zoo gauw mogelijk wég kon ? Terug naar Holland!.... Dat besef was er altijd. Frank en Marian waren alleen gebleven aan hun tafeltje. De Walendijks hadden ergens anders vrienden ontmoet, hadden zich geëxcuseerd en waren verhuisd van plaats. „Wil jij niet dansen, Marian ?" Frank vroeg het haar, maar ze schudde haar hoofd. „Waarom niet?" Een blos joeg op in haar wangen. Ze glimlachte en haar oogen vonden de zijne. „Ik weet het niet," zei ze stil ,ik ben zoo duizelig." „Mananke!" Hij legde zijn hand op de hare. Ze lachte een beetje. „Maar dat mag niet. Zoo gauw na Bobbie! En nu wéér?" Ze keek hem vol aan. „Ik vind het niet naar.... Jij ?...." Hij streelde even haar vingers. Er was liefkoozing in zijn gebaar. En stil gelukkig wist ze: hoe je hier samen groeide,! tot één paar.... in deze wereld, waar je niemand had, dan mekaar! Je man, je kind, je hviis: je eigen vesting I Wat daarbuiten was, was vijandigheid: concurrentie 1 Standhaatl Weelde-naijver! Je had geen enkelen goeden vriend. Of tóch? John? Ze zocht hem in de zaal. Zag, hoe hij onder het dansen een compliment zei aan mevrouw Terheide, die even coquet en gevleid glimlachte. Ja, John was toch wel een goede vriend, maar hij liep ook zijn eigen weg een anderen weg dan zij en Frank. Hij mocht mevrouw Terheide niet. Dat wist Marian. Maar Terheide was John's inspecteur. En er hing véél af van mevrouw Terheide: een overplaatsing; een extra verlof; een promotie zelfs 1 En dus danste hij met haar. Frank deed zooiets nooit. Marianne was er hem dankbaar voor geweest. Maar nu overwoog ze: was het verstandig? Was het eigenlijk niet veel beter een beetje in te boeten aan persoonlijkheid en het materieel gewin er voor te empocheeren ? Elk jaar hier was een geofferd jaar van je jonge leven 1 En elk jaar van deze steeds stijgende rubberprijzen beteekende ook: dubbel gewinI En tóch was het zoo moeilijk, als je het niet gewend was. Als het niet in je lag. Ze dacht aan het rijmpje, dat van Hemert haar eens spottend gezegd had: Buigen, likken, Voegen, slikken.... Hij! Van Hemert had dat gekund 1 Was nu ook inspecteur op zijn vijf en dertigste jaar. Dit jaar verdiende hij negentig duizend gulden tantième! „Danst u heelemaal niet, vanavond ?" Marian keek op. Keek in de spottende, sarcastische oogen van van Hemert. „Nee, ik ben wat moe." Frank was opgestaan, groette van Hemert beleefd. „Mag ik er bij komen zitten?" „Zeker." Marian zei het gewoon. Ze toonde nooit overmatige vreugde om het feit, dat de inspecteur haar de eer aandeed aan haar tafel te zitten. Ze wist de steelsche blikken om zich heen. Dat maakte, dat ze zich onverschilliger toonde dan ze was, want ze had van Hemerts gezelschap graag, hoewel ze zijn fouten zich scherp bewust was. Het strijkje was; overgegaan van de wals in een foxtrot, Marian zag, hoe John mevrouw Terheide terugleidde naar haar stoel en van Ravinsky Renée overnam. Ravinsky kwam terug naar hun tafel, boog beleefd voor van Hemert. „En. ^at,2egt u v/el van onze nieuwe aanwinst, mijnheer Ravinsky?" vroeg van Hemert met een knipl oogje. " „U bedoelt mevrouw van Laer?" hielp Marian, die direct merkte dat Ravinsky van Hemert's woorden niet vlug genoeg begreep. 6 heêkmaa? ? f?"** VOnd Frank' „Ravinsky is al Ravinsky kleurde even. „Zij is zeer lief!" bekende hij ernstig en met zijn buitenIandsch accent maakte hij deze bekentenis nóg grappiger „Zou u er iets tegen hebben om u aan te sluiten bij onze tafel? vroeg van Hemert. ' Marian keek Frank aan. wen^LuwfrïSeS611 ^ ,Ja,'' glimlachte van Hemert, „U bent toch niet bang?!" Marian schokte met haar schouders. ' „Bang niet!...." „Maar?! " „Een beetje verwonderd!" „Waarom?" ^dChiZÓÓ?aar, He] k t0ch *een gewoonte, dat assistenten op een dansavond aan één tafel zitten met hun inspecteurs, metwaar? *^ Ravinsky knipoogde naar Frank. Hij had het graag in Marian, haar roekelooze rechtmt-zijn tegen van Hemert. Die boog zich naar haar toe: „Dan maken wij vanavond een uitzondering," zei hit en T£'Vteïï Waf Cen luchti*e> *»" %e spot. Marian voelde dien. Ze kleurde, even een beetje geërgerd. „Vanwege het knappe vrouwtje, niet waar? " „Vanwege het knappe vrouwtje!" plaagde van'Hemert. „Is mevrouw gebelgd ?" u Nu lachte Marian. kwaa^edo2relemaal Tr°UWCnS' ^ 2°U °°k memand Van Hemerts cynische oogen keken naar Anne Terheide pn nc wiens gebelgdheid zou dan wèl kwaad kunnen?'' . , „ Marian keek hem aan. Zij wisten beiden, dat » elkaar begrepen, maar van Hemert zei nooit iets ronduit. Hij apprecieerde ook alleen maar een gesprek met verborgen insinuatie's: hij was een geboren intrigant. En dit spelen met woorden, als fijngepunte dolken, verstond Marian uitstekend. Alleen was de bron bij haar niet intrige, maar een nooit schromen om de waarheid te zeggen, of tenminste aan te duiden. , „ , , John en Renée kwamen terug van hun dans. Frank stelde van Hemert aan Renée voor en meteen braken zij op om zich aan te sluiten bij de Terheides. „Mijnheer Schovers 1" , Schovers gleed bijna uit in zijn baast om van Hemert s order in ontvangst te nemen. JLaat u deze glazen wegnemen en ook die van de tatei van mijnheer Terheide. En laat u dan twee Veuve Chquot brengen en acht champagneglazen.... Gaat u ook mee, mijnheer Ravinsky r Ravinsky boog.... Over de bar hing Meesters met rijn ellebogen op bet marmerblad.. Een beetje troebel keken zijn oogen naar Schovers, die ijverig zélfde champagneglazen uitveegde. ,Mot je ook 'n slokkie, Meesters?" Jk niel Ik lus' dat boch niel Geef mijn maar n ouwe klare 1 Voor wie is dat spuitwater? Hebbe ze weer de ,^Voor de hoote fooléé en je vriend Versteegh. Die draait zijn achterste netjes in de hafel" „Mot hij wetel" vond Meesters gelaten „as-t-ie net doen kan, waarom niet?" „Omdat 't onderkruipers meniere bennel „Och, wat! Klets! Onderkruipers benne me allemaal, asse me"'t lappe kennel Jij zoo goed, as 'n ander 1.. ..' * Jla ha hal!!!!" De breede lach van Feenhuis daverde. ! Jlet is niets om over te lachen," zei Bloemstra, die naast Meesters zat op een van de hooge barkrukken, „het is treurig genoeg 1" . , Schovers had de champagne bezorgd. stond nu, tegen een van de deurposten geleund, het gesprek aan te hooren. „Vroeger was het niet 200," zei Weideman, „vroeger waren d'r geen hooge oomes!" Bloemstra zette zijn glas neer. „Onzin!" zei hij, „vroeger was Ravinsky er toch ook en baron von Behrenstein en die andere.... die fransche graaf.... hoe heette die vent ook?.... Maar die waren, net as wij allemaal, planters I En we hadden allemaal een huishoudster en we sloegen elkaar allemaal wel d'r eens op het gezicht, maar dan dronken we het weer af en dan was het in orde." „En waarom is dat dan nou ineens anders ?" Joop Walendijk vroeg het. Hij was even bij de bar komen staan. Een groepje assistenten vormde zich om Bloemstra. Ze luisterden graag naar hem. Hij was een eenvoudige jongen uit het volk, had maar weinig geleerd, maar hij beschikte over een groote mate van intelhgentie. Bloemstra keek Joop aan. Toen, met even een ghmlach, zei bij: „Dit gesprek is eigenlijk niet voor getrouwden.... •vriend.... Maar as je het toch hooren wilt: het is anders, omdat er zooveel getrouwden zijnl Toen de vrouwen kwamen, is het veranderd. Nou wordt er minder gezopen en de hu zijn minder joviaal. D'r mot dik gedaan worden met zijden kousen en eetpartijtjes Dat kost geld. En daarom wil iedereen baas worden. En de een likt den ander en de een spreekt kwaad van den ander. Ruzietjes hier, en ruzietjes daar.... Iedereen is bang voor zijn baantje, om zijn vrouw en zijn kinderen Vroeger, as je iets niet aanstond, nou dan kreeg je mot met je baas en donderde je op.... naar 'n ander baantje. Of je dronk het af 1 Maar tegenwoordig wordt dat allemaal stiekum bekletst en beïntrigeerd.... en dat is allemaal verraad van den een tegen den ander!" „Hij heb gelijk 1" zei Schovers. Schovers was altijd op de hand van den sterkste. „Gajij dat dan maar 's aan je vrouw zeggen," hoonde Joop Walendijk. Ze lachten allen. »>Ha, ha, hall" Feenhuis, breed daarboven uit. Alleen Meesters lachte niet. Hij lachte nooit. Zonder uitdrukking keken zijn oogen in het jeneverglas, dat hij af en toe even schudde. Toen sloeg hij het met één teug om, stapte van zijn kruk en baande zich een wee door den krine-. „Waar gaan je heen, jó? " „Ik gaan naar huis!" gromde Meesters. „Mag je nie blijfe?!" „Van wie sou ik nie moge blijve?. — " Meesters, zijn breede kop laag vooruit gestoken als een uitdagende buffel, keek spiedend den kring rond. „Van wie sou ik nie moge blijve?!.... Nou, feruit, ség dan óp, wie lef heb! 1" „Van je lieve Poppie niet," gierde Leenkamp. Maar niemand lachte meer. Ze wisten, dat Meesters gevaarlijk kon zijn als hij gedronken had. „Seg dat nóg 's!l" dreigde Meesters tegen het sinkeh. „Pas op, jö.... hoe je smoel!" waarschuwde Weideman. Maar het sinkeh, half verbouwereerd, half koppig herhaalde het tartend: „Van je lieve Poppie nietl" Meesters hief zijn geweldige vuist, üet die neerkomen in het gezicht van den jongen assistent. Een straal bloed spoot uit zijn neus en voordat iemand het had kunnen verhinderen, had Meesters hem bij de keel gepakt en bonkte hem driemaal met zijn achterhoofd op het marmeren blad van de bar. Toen het bi) hem los. Bewusteloos gleed het lichaam tusschen de toeschouwers. Meesters trok zijn jas recht en zonder een woord liep hij de deur uit naar de voorgalerij en naar buiten. Riep zijn chauffeur, stapte in zijn Fordje, waarin Poppie al zat te wachten, en reed naar huis. „Roep jij eflè de baas, Schovers 1" „Welke? Van der Meulen? " Ze tilden Leenkamp op de bar. Het bloed vloeide nog altijd uit zijn mond en neus. jZijn gezicht was marmerwit. „Is ie dooie?" „Ik weet 't waarachtig niet." „Zijn hoofd voelt an, as 'n gebroke eL" „Wat is bier gebeurd?!".... VaS der Meulen en van Hemert drongen de assistenten op zij. Van Hemert keek rond. Een gedrukte stemming viel over de assistenten. Ze waren banger voor van Hemert dan voor iemand anders. Banger, dan ooit voor Stoops, in wien ze tóch altijd den jongen uit het volk hadden gevoeld. Van Hemert was de andere klasse. Die, waarvoor hun bloed nog kroop. Eén blik uit zijn koude rninachtende oogen ontwapende hen; maakte hen klein en weerstandsloos. Ze beefden voor zijn bijtend sarcasme, zijn ironie, die zij niet begrepen, maar die zij voelden als smaad, als een zweepslag. Ze haatten hem. Maar nu weken ze schichtig terug „Kan iemand van de heeren mij vertellen, wat hier gebeurd is ? U, mijnheer Siemens ?! " Siemens kleurde bloedrood, weifelde tusschen angst voor ongenoegen met den inspecteur en solidariteit met een collega. „Ik.... ik heb het niet goed gezien, mijnheer " stotterde hij. Van Hemert kneep zijn oogen half dicht en door de spleten van zijn oogleden keek hij één moment Siemens minachtend in het hoogrood gezicht. Walendijk trad naar voren. „Meesters en Leenkamp hebben woorden gehad, mijnheer. Het was Leenkamps schuld, maar hij bad het bedoeld als een grap. En hij wist niet, dat Meesters gevaarlijk is als hij gedronken heeft." „Was Meesters dronken?" „Dronken niet, mijnheer. Maar hij is altijd zóó na drank. Zelfs na één paitje." „Dank u, mijnheer Walendijk. Wees u zoo goed en belt u even dokter Weisman op. Mijnheer Schovers!" Schovers dook op, naast van Hemert. „Hoeveel drank heeft mijnheer Meesters gehad?!" „Ik zou het eflè motte nazien op de bons, mijnheer." „Doet u dat dan!" Na een paar minuten kwam Schovers terug. Hij overhandigde de door Meesters geteekende bonnetjes aan van Hemert. „Zeven pakjes, mijnheer." „En hoeveel flesschen bier?," „Acht, mijnheer!" „Uitstekend, ik dank u." Schovers boog onderdanig. Toen kwam dokter Weisman. Hij constateerde een dubbele schedelbreuk. Van Hemert keek strak: „Er bestaat dus levensgevaar, dokter." „Tja.... dat zeker!" „Hm.... Ja!.... Nou, u lapt hem wel op, dokter. Mijnheer Stoops wenscht geen verdere complicatie's van dit geval." Van Hemert ging terug, fluisterde even iets bij Stoops, kwam dan terug naar zijn tafeltje. „Wat was er gebeurd?" vroeg Anne. Van Hemert nam een slok champagne. „Och niets," zei hij, „een twist tusschen twee assistenten. Ik iaat de muziek nog een tango spelen en dan geeft u ons nog eens een solodans met mijnheer Ravinsky, niet waar, mevrouwtje ?" Renée glimlachte blozend. „Als uhet beveelt," zei ze guitig. Van Hemert bief de handen protesteerend. „Pardon.... mevrouwtje.... te bevelen heeft alleen maar UI Een tango, ja?...." „Goed," knikte Renée. Haar oogen stonden Wij. En ze zag niet, dat Anne zich even op de lippen beet. Maar Marian merkte het op. En verwonderd, dacht ze: „Was er iets tusschen die twee? Tusschen haar en van Hemert?.... Of.... was het alléén gekwetste vrouwelijke ij delheid?...." Door het applaus na den tango hoorde niemand de ziekenauto voorrijden. Voorzichtig beurden ze Leenkamp in den wagen. Hij was nog altijd bewusteloos.... De zuster legde zijn hoofd recht. „Blijf af van zijn hoofd!" snauwde de dokter barsch.... „dat is zoo beurséh als een rotte appel I" „Wat is er gebeurd?" vroeg de zuster. „Gezopen, natuurlijk weer.... het tuig! Vooruit naar het hospitaal.... ga van het stuur weg, Karmat! Ik rijd zelf, anders krepeert hij nog onderweg 1" Behoedzaam draaide de dokter den loggen wagen langs de andere auto's.... rv EENTONIG vloeiden de dagen achter elkaar weg.... Tappen, wieden, tappen, wieden Er was geen ander werk meer in de oude mbbertuinen, waar het werk tot in de fijnste puntjes uitgevoerd was. De inspecteurs hadden een jaar lang niet anders te doen gehad dan nieuwe systemen uit te denken. De assistenten, niet anders dan deze systemen uit te voeren Maar het tap- werk leverde een beperkt terrein voor verbeteringen. Het was een té eenvoudig werk. Alles liep zijn regelmatig sleurtje, als een eenvoudige, goed geoliede machine. Buitendien namen de bijna belachelijk hooge rubberprijzen de noodzakelijkheid weg van veel en intensief werken. Het geld viel van den hemel Iedereen had op het eind van het jaar een paar tienduizenden guldens méér op zijn kasconto bij te schrijven. Dat ging nu al twee jaar zóó. Een haast misdadige roekeloosheid en lichtzinnigheid heerschten in het plantersleven. Niet alleen bij den staf.... ook bij de directie's. Zonder nadenken werden jonge assistenten geëngageerd. Met elke mailboot stroomden de nieuwelingen binnen, azend op dit gemakkehjk leven met zim vergulden toekomst. En memand dacht er aan, dat aan dit gouden sprookje een eind kon komen. De werkijver verslapte. Promotie was niet meer noodig om een luxueusen ouden dag te verzekeren. Weeldezucht en verlangen naar verstrooiing schoten omhoog, als welig onkruid.... Het geld verloor zijn waarde. Het jongste sinkeh rekende met tienduizenden of het een bagatel was. De ouderen haalden hun schouders op voor een halve ton. Met milde hand namen ze van dit gemakkelijk verdiende geld, gaven het uit, verspilden het op de club en aan de onzinnigste luxedingen, aan louter materieele dingen, want de omstandigheden gaven geen andere gelegenheid. Ze rekenden niet, wisten van geen prijzen meer, van geen verhoudingen of regelmaat. En zooals, op een té weligen bodem, naast de planten ook de woekerplanten méé opschieten, zoo verrezen dag aan dag in de hoofdstad méér weeldewinkels. Scheepsladingen luxeauto's werden uit Amerika geïmporteerd. Bombayers hadden huis aan huis hun groote, open winkels, waarin een luxe was tentoongesteld aan stoffen en aan alles, wat de meest verfijnde weeldevrouw zich maar begccren kon. Chineezen brachten kant en borduurwerk. In de europeesche zaken lagen de duurste lekkernijen opgestapeld. Ook in de inlandsche wereld heerschte rijkdom. De verwaarloosde maleische mbbertuintjes brachten onverwachte en onbegrepen winsten. Met adembenemende vaart plantten allen nieuwe rubbertuinen Ook de Oosterlingen smeten met het geld evenals de Europeanen. De bandelaren, de zakenlui werden rijk. In hun zakken vloeide tenslotte al dit geld. Een hooge golf van welvaart sloeg over dit gewest heen. En niemand dacht aan het bezinksel, dat achterbleef.... In de koele verandah, waar de neergelaten rolgordijnen van kleine rottanlatjes gevoerd met blauw katoen, de kree's, de hitte buitensloten, zat Anne Terheide diep weggedoken in een lagen rottanstoel en glimlachte met half neergeslagen oogen naar van Hemert. Af en toe reikte ze met een loome beweging naar het glas limonade, dat vóór haar stond. In haar heele wezen was de matheid van Europeanen, die onder den equator alle energie verhezen. Ze waren alleen. Terheide bad een inspectie op Toemboek Tinggih; was in alle vroegte al weggereden. Van Hemert, op weg naar het hoofdkantoor voor een bespreking, was even binnengewipt, om een koelen dronk te halen. Anne gaapte, wreef even met haar vingers over haar voorhoofd. „Hoofdpijn, heb ik," klaagde ze ,het was weer laat gisteren op de club Eigenlijk een zinneloos gedoe altijd dat gehang op die club dansen in deze hitte „ .. maar God, wat moet je anders er is niets anders!" Van Hemert antwoordde niet. Hij eookte op zijn zenuw- achtige manier: drie, vier lange halen, die den rook tot den bodem van zijn longen zonden. Dan doofde hij de nog half lange sigaret in het aschbakje, om bijna onmiddellijk daarop weer een nieuwe op te steken. „Waarom was jij er gisteravond niet we hadden op je gerekend." r „Ik had geen zin." Hij zei het kort, een beetje humeurig. Hij kende Anne genoeg om onconventioneel te kunnen zijn. Buitendien wist hij: het was een van haar pose's, de studentikoze vrouw te zijn., de „good sport", zooals de Amerikanen zeiden. Alleen wist hij nooit, waar de pose ophield en zij werkelijk kameraad was. Want er was in haar de mogelijkheid tot kameraadschap. Er blééf altijd de concurrentie tusschen baar man en hem De rivaliteit, die het eeuwig wantrouwen schiep en de beste gevoelens telkens weer doodden. En bij kón ook niet voor haar een volkomen sympathie voelen als b.v. voor Marian Versteegh. Hij miste in Anne de intuïtieve fijngevoeligheid van de échte vrouw. Maar hij apprecieerde haar scherp verstand en haar talent voor intrige. „Stevenson wil morgen een geïmproviseerde tennismatch houden Dat wordt weer een bende natuurlijkl" Van Hemert knikte. Hij zat juist over Stevenson te denken. Hij schoot goed op met dezen hoofd-manager, beter dan vroeger met Stoops. Stevenson was intelligent, een Amerikaan met duitsch bloed. Joviaal, ruim van opvattingen, een bijna roekelooze durfal in zaken: een speler. Maar, met dat aL van een taai uithoudingsvermogen, van een vasten wil, van een ijzeren werkkracht. Een eerlijk, krachtig, sterk mensch. „Je moet er toch aan wennen, aan dat amerikaansche gedoe, zei Anne, „heelemaai ben ik het niet eens met dit systeem van frère et compagnon zijn met Jan en Alleman." Hij glimlachte fijn. „Ze zou hem niet uit zijn schuilhoek lokken,"dacht bij „geen meening van hem loskrijgen." Hij vouwde zijn beenen over elkaar, leunde een oogenblik achterover en, naar het plafond kijkend, zei hij achteloos: „Och eigenlijk, als je ze wat beter leert kennen.. zijn ze prettiger in het werk, dan de Hollanders.... Daar had je Stoops.... Kijk " veranderde hij ineens: „daar zit een spin, zie je spin in den morgen, groote zorgen ben je bijgeloovig? " Anne keek naar boven, volgde een groote spin, die met een zak vol eieren aan haar buik gekleefd naar een hoek liep... Ze haalde de schouders op. Toen zei ze venijnig: ,Jij bent toch degeen, die aan het geluk gelooft.... of aan het ongeluk Tenminste, dat zou je me graag wijsmaken." Hij lachte uitdagend. „Rn dat geloof je niet?" „Natuurlijk geloof ik het niet Je bent toch niet uit louter toeval zulke goede vrienden met Stevenson!" „Uit louter toeval," treiterde hij „of misschien niet heelemaal. We hebben dezelfde soort mtewgentie, zie je.. dat trekt altijd aan. En ik vind Stevenson een heel geniale k^Ze beet op baar lippen; een snelle blik van achterdocht schoot uit haar lichte oogen: f>Ah waait de wind dus tóch uit die hoekr |,Welke hoek? " Nou e de hóóge...." Hij boog zich naar de lucifervlam tusschen zijn vingers, voor hij antwoordde: „Die mrs. Jackson is een verdómd pittig vrouwtje weet je dat?" , Lachend keek hij op haar gezicht, waar het bloed zich ineens donkerrood verfde onder de huid. Mooie beenen," zei hij, „en verdómd goed danst zei "Dus een rivale voor dat mevrouwtje van Laer? 'in Anne's stem beefde de ergernis. Hoe zij hen haatte.... die knappe jonge dingen in den bloei van hun twintig jaren! Ze wist zichzelf leelijk. Sexueel onaantrekkelijk voor mannen. Voor mannen was ze nooit de vrouw, het wijfje Zewift dat En uit dat weten had zij de „kameraad" geforceerd, de joviale vrouw, bij wie zich de mannen, alle mannen op hun gemak voelen. « , . . ... . Het was een armelijk surrogaat. En het gistte altijd in haar: een nooit bevredigde behaagzucht. Ze wist: ze was niet dom! Niet onontwikkeld. Ze kon zeer dame van de wereld zijn.... als ze wou. Ook de goede vriend kon ze zijn.... als ze wou. Ze was ook dikwijls: vriend voor mannen. Maar ze hunkerde naar dat andere. Naar dat, wat ze gezien had in mannen-oogen als Renee van Laer voorbij ging of als die kleine draak van een Mrs. Jackson binnentripte. In Ravinsky's oogen had ze het gezien, in Horstman's oogen, in die van van Hemert in die van Johan, haar eigen man. Een vlam, die onverhoeds oplaaide uiteen verborgen smeulend vuur. Even zoo'n vlam, die direct doofde. Een ongeoorloofde zonde, bedolven onder de asch van fatsoen en conventie. Maar nooit, nóóit voor haar! Ook niet als ze coquetteerdel De mannen namen haar coquetterie als een grap, waarop ze uit beleefdheid wat antwoordden, soms ook met een grap beantwoordden. Dan voelde ze iets in zich neerslaan. Schaamte. En ook die schaamte dekte ze met het veelgebruikte kleed: kameraadschap. Losheid, studentikoosheid! Ze zei dan woorden als: lollig, bedonderd, rot. En mengde die met geaffecteerde fransche woorden: épatant, affreus, effroyable En daarmee onderstreepte ze, dat zij zich een ongemanierdheid kon veroorloven: zij, een freule van Arckel! „Kom," zei van Hemert, zijn whisky uitdrinkend, „ik moet er van door. Komen jullie vanavond nog op de club ?" „Ach nee," vond ze, „ik denk van niet. Dat eeuwige clubgeloop. Je hebt nooit meer tijd om eens iets te lezen en dat stompzinnige gejazz en cocktaügedrink ik heb er nóg genoeg van, door gisteravond het is weer drie uur geworden En ik krijg straks een dozijn assistentenvrouwen op ochtendbezoek " Ze staarde even voor zich heen. „Een corvee ?...." Ze schokte met haar schouders. „Ach jasses.... ja nogal.... Al die rotwijven! Alleen Marian Versteegh.... die mag ik wel. Heeft terirninste mameren I Ze deed een beetje hautain. En toen, wat beschermend: „Van Laertje komt ook. Blijf je niet voor haar?" Van Hemert lachte. „Merci, merci 1 Ik ga niet onder Ravinsky's duiven schieten. Een beetje raar zou dat zijn, een assistent als rivaal.. vind je zelf niet? " Anne trok haar wenkbrauwen op. „Ravinsky?...." „Ja, natuurhjk. Je bent toch niet blind? " „Nou jal.... Ravinsky Die maakt toch alle knappe vrouwen het hof Maar zül? " Rubber 10 „Ja, hoor! Dit weet ik niet. Vind dat nou maar zelf uit. Dat is wel aan je toevertrouwd " „Het interesseert me met het minst!" Hij boog zich wat om haar een hand te geven ten afscheid. Ze stond op. „Ik laat je even uit " Ze wond het touw los om de „kree" op te trekken. „Wat is dat voor een partij, die je hebt ^straks?" ^Och gewóón Een „storkshower." „Een wat?" „Een „storkshower" of woordelijk vertaald: een ooievaarsbui. Dat assistentenvrouwtje Walendijk verwacht een babytje en nu komen de anderen hier, elk met een cadeautje voor de luiermand, dat ze haar dan hier geven Dat is een amerikaansche gewoonte." Ze zei het uitdagend, wetend zijn critiek, die volgen zou AVi Via I" tp\ Viii en lrn ikte nadrukkelijk met zijn hoofd, „zóó, zóó! Dus eigenlijk e niet gewóón! Iets nieuws! Iets e amerikaansch! Origineel zoo voor louter hollandsche vrouwen! Buitengewóón oiigineell Komen er ook Amerikaanschen?" Anne kleurde. „Mrs. Stevenson komt." Ze keek van Hemert pal in de oogen. Hij weerstond haar blik. En beiden wisten ze, dat ze elkanders spelletje té goed doorzagen: zij beiden intriganten! Ze schaamden zich niet voor -elkaar. Integendeel ze hadden een soort waardeering voor elkanders sluwheid. „Mijn compliment!" zei hij ironisch. En zij lachte spottend terug: „Niet waar? Au revoir!" Ze trok het rolgordijn op, dat den ingang had afgesloten. Kopergeel lag daarbuiten het schelle zonlicht. Ze beschutten beiden tegehjkertijd hun oogen met hun hand. Van de cementen stoep sloeg de hitte op. „Nou, ga maar gauwl Het is om te stikken! Ze zag hem in zijn auto stappen: zijn nieuwe Studebaker six. Zag hem den heuvel afrijden, die hun tuin was, den weg op, tusschen de rubberboomen. Er was geen ander uitzicht, dan alléén rubberboomen. Rondom het huis, naar alle kanten: een zee van overal even hooge boomtoppen. Terwijl ze bet touw buigzaam Het glippen en de schemer zich binnenshuis herstelde, piekerde ze • „Johan moest toch ook een nieuwe wagen koopen. Een sinds ook de assistenten zich a!betere wagens aanschaften. De tantièmes, dit jaar, werden een klein vermogen. Het kon Zr t f Hondfdveertig duizend gulden.... had Johan berekend voor hun winstaandeel. Ze zou het hem zeggen ^tSS^n!^ Z°°'n °"diad was toch °ok „Shabby...." dacht ze, „wéér zoo'n engelsch woord ^unnig, zou ze vroeger gezegd hebben I Je raakte er meé besmet, met dat Engelsch, tegenwoordig. Iedereen gebruüS engelsche woorden, sinds een AmerikaarThoofdbaas wasT. ht i" ] 1 dat ?aar haTm ^kcal naar zoo'n histoneloozen Amerikaan.... die God weet wat was geweest. .. vroeger.... Alles alleen om je baantje! Bah!.... Wat een leven! Wat een menschen!.... Enfin, Johan ver- mee. Sparen! En dan gauw terug naar Europa! Naar Paais! Brussel! Londen! Een auto hebben in Europa! Jutf ? ^ «8«sl- • • • Konden ze stikken vrouw Terheide was geworden 1" in ^ ^ schrijftafeltje. Daarboven hingen van ArrWg ff P™"™^: oude freules en jonkheeren van Arckel. Ze knipte met haar vingers „Ah, je m'en fiche!" zei ze hardop, alsof ze het tegen haar voorouders zei. Maar met een onbewuste beweginf schoof ze haar zegelring recht met het farniliewapen. 8 uaj?0* dP°r de kamer> teok «en kleedje recht schudde de cretonne kussens van de rottanbank een beetje' op. In een wijde japansche vaas stonden oranjeroode cana's. Ze kleurden goedl bij den dofcruinen ondergrond van de cretonne gordijnen. 8 Toen belde ze. De boy, in zijn stijf gesteven witte kleeren, zijn hoofddoek keurig gevouwen, doemde op uit den schemer. „Mim? " „Is het extra ijs gekomen ?" „Saja mim twintig kilo." „En heeft de kok de icecreamvla klaar?" „Saja, mim. Het moet alleen nog gedraaid worden. "Goed Leg nog wat limonade in de ijskast." "Saja mim. Het is bijna half elf.... aal ik de kree optrekken?" Ta." Even later reden de dames voor. Allen in hun eigen auto. Niemand had nu meer een buggy. Marian was een van de laatsten. *, . , . •■ Anne ontving haar warm. Marian was de eenige, die zij tutoyeerde; de eenige assistentenvrouw. De anderen wisselden heimelijke blikken van verstandhouding, die zeiden: wat een innigheid. Maar véél laten blijken durfden ze toch niet. Ze waren bang voor Anne's scherpe tong. En de mannen hadden hen allen genoeg ingeprent: oppassen voor het baaikhad zooveel met de kinderen te doen," zei Marian.... ik kom nooit zoo vroeg weg.... Hallo!" groette ze dan de anderen, en met een speciaal knikje tegen Annette: Zóó ben jij d'r ook al?.... Hoe is het met je?* Annetbloosde,keek met een schichtigen blik naar mevrouw Terheide, antwoordde, als een H.B.S.-meisje: Fijn ... en ik ben het feestvarken Anne glimlachte er om, dacht, terwijl ze haar oogen over Annet's blozend jong gezichtje liet glijden: Wat een kind nog.... Hoe oud zou ze zijn?Ze bracht haar gedachten ook in woorden. Annette mevrouw... ."Ze hield haar adem in, akof ze nog wat wou zeggen, weifelde, bracht bet er dan tóch triomfantelijk uit: ... j- : ^,raf. J5n Tóón.... ik bedoel.... mijn man.... die te tweeën-twintig. En als het kindje geboren wordt.^... dan zijn we met zijn allen, samen twee-en-veertig jaar. Anne ving een geamuseerden blik van Marian op. Ze wisten dat ze beiden precies hetzelfde dachten, met een beetje verteedering voor dat tengere blonde vrouwtje: „Annet wordt nooit groot-mensch!" Wel dames,"leidde Anne haar gastvrouwpbchten in.... „zullen we maar eerst een koele dronk nemen.... Wat mag bet zijn?...." Een verlegen zwijgen volgde. „Br. graag limonade," hielp Marian. „Ik ook alstubheft...." zei mevrouw Spoor, branie. Ze wilden allemaal een limonade. Ze namen allemaal heel gehoorzaam een chocolade flik uit het gepresenteerde bonbonmeretje. „HarkenI . . ." dacht Anne wrevelig, maar wendde zich uiterst benunhjk naar mevrouw Spoor: „En mevrouw Spoor.... hoe gaat het met uw kleine jongen ? „Goed, dank u.... of eigenlijk, slecht, meen ik." Ze stotterde. En toen zich schamend over haar onhandigheid de ander™6*6611 van wal, met een beetje bravoure tegenover ,,'t Is zoo'n bengel... .ziet u. Is ie me gistere in 'n boom geklomme en natuurhjk d'r uit gevalle. Ik had 'm nog zóó gewaarschuwd maar gehóórzame.... daar nie van 1 Nou n paar flinke buile en 'n verstuikte enkel.... de dokter mos t r nog an te pas." Mevrouw Spoor keek triomfantehjk rond. „God hoe akelig!" ontzette zich Anne phchtsgetrouw „en wat hebt u gedaan ? Was u niet erg geschrokken ?" Anne sprak altijd een beetje geaffecteerd, als ze het gezelschap beneden haar stand vond. „Nou, da's wiedes, hè?! Ik schrok m'n eige een aap!" Mevrouw Spoor begon zich in het geval in te leven. Ze zou de anderen nou eens toonen, dat ze niks niet bang was of d r nou een freule bij zat of niet.... al was die nou ook nog de inspecteur z'n vrouw! „Maar me man heb 'm een paar ferme meppe voor z'n gat gegeve. Zal ie 't wel late, een volgend maal." „O. . ja ... juist." Anne beet zich even op de lippen Ze zag den kring rond. "Fpen. „Van Laertje was laat," dacht ze, „en Mrs. Stevenson was er ook nog met. nff /"* niemand gezegd, dat ze Mrs. Stevenson wachtte. Onderwijl dat ze de flikken nog eens het rondgaan, ving £ een ander gesprek op tusschen mevrouw Leenderts en mevrouw beha vink. „Nou, mensch.... en zit ik me daar in de bioscoop.... wie komp d r an.... Netuurlijk, die rothond.... Ik seg tege me man het lijkent wel of-t-ie op de luch' afkomS .... seg ik. En ik seg...." r God wat een menschen," dacht Anne vertwijfeld. Ër reed een twoseater Chrysler voor. Een vief, parelgrijs sportwagentje, door een vrouw gechauffeerd: Renée. Vlug stapte ze uit, sprong bij twee treden tegehjk de stoep op en stond ineens in de verandah. Als een jong, ondeugend en mooi kind stond ze daar, lachend en ongedwongen Dag mevrouw Terheide! U moet me maar met kwalijk nemen dat ik laat ben, hoor. Maar d'r was een mankement aan de car. Ik kon niet eerder." Gelukkig, dat u toch nog komen kon,' zei Anne vriendelijk beleefd en geleidde haar naar den kring dames. Onderwijl dacht ze: „Toch een brutaal nest. Slecht opgevoed. Hallo, lui!" groette Renée, gaf Marian een zoen: „Zoo ben jij er ook, fijn! Hoe is het met de pukken? Dag ^^Wilt ü hier gaan zitten, naast mij ?" inviteerde Anne. "O, dank u, maar mag ik eerst even mijn pruik opkammen?" ja , , „ _. „Ik zal u even de badkamer wijzen. Daar hebt u alles wat u noodig hebt." . . ^ „Och néé, laat u maar. Mag ik hier, voor dit spiegeltje? Dat gaat best." , TT , „Zooals u wilt," zei Anne een beetje koel. Het ergerde haar, dat Renée in haar huis zoo zelfstandig optrad. Er was heimelijk plezier bij de anderen. Ze mochten (Marian en Annet waren biervan uitgesloten) ze mochten anders Renée niet. Vonden haar te mondain, wuft tien beetje gevaarlijk misschien Maar dat zeiden ze met. Vandaag hadden ze pret om haar. Lekker, hoe ze mevrouw Terheide, dat lamme mensch, nou 's terug gaf! Renée voor den spiegel, kamde heur blond krullerig haar op, poeierde doodbedaard baar neus, likte aan baar beide middelvingers en streek haar wenkbrauwen glad. „FinisT zei ze toen vroolijk, „waar moest ik ook weer zitten? O ja, daar 1" Ze plotte neer, dat het rottan ervan kreunde. O, pardon," lachte ze ,dat gaat een beetje barder darl de Woeling was.... Gossie, wat komt diix voor een deftigheid aan? Hemel! Mrs. Stevenson!! Allen keken gespannen den tuin in. Marian stootte onder tafel Renée aan. „Wit?!...." vroegen Renée's wenkbrauwen. Marian legde den vinger op den mond, waarop Renée met de schouders trok en een sigaret opstak. Voor de verandah stopte de groote Pierce Arrow. De chauffeur en de palfrenier waren Britsch-Indièrs. Pekzwart staken hun gezichten en handen af tegen het smetteloos wit van hun kleeding en wit linnen rond petje. De palfrenier deed het portier open en Mrs. Stevenson klom moeizaam uit de auto. Ze was geweldig groot en zwaar een vrouw van bijna vijftig. ' Anne ontving haar met veel zorg, zelfbewust en triomteerend. btelde een voor een de dames voor. Het gesprek ging direct over in het Engelsch, want Mrs Stevenson kende geen Hollandsen. Alleen een paar van de dames spraken het Engelsch vlot en een paar andere, zooals mevrouw Spoor, konden zich redden. Het grootste deel verstond nauwhiks waarover het ging. Knikten verlegen en mompelden lukraak een „Yes" of„No". Dat maakte de conversatie uiterst stokkend en moeilijk, temeer, daar nu ook niemand meer onder elkaar durfde te praten. Het was voor de meeste assistentenvrouwen de eerste keer dat zij in direct ^f^o en met een hoofdmanagers-vrouw Mrs. Stevenson was een echte Amerikaansche. Ze had ook het nasale accent Als ze sprak, gesticuleerde ze met haar orcimoHige handen, de vingers flonkerend van brülanten m platina, de nagels overmatig rose gepolijst. Ze was erg opgemaakt, fel rouge en lippenstift. De wenkbrauwen 2 oogharen zwart aangestreken. Ze was zoo dik, dat haar hoofd " 'enenPaar Plooien direct op baar romp stond. Haar oogen Ze vond alles „very nice' en„very interesting"en vergeleek alles met^with us in America», met welk gezefde ze dufdehjk onderstreepte dat „with us in America» natuurlijk alles veel knntnn^T Hgf°°tet ^ <*" een onwellevendheid kon inhouden kwam met in haar op, zoozeer was zij er van doordrongen, dat het overal op de wereld minder goed! mmder mooi en minder groot was dan in Amerika en dat natuurlijk iedereen dit wist. Ze was vriendelijk en natuurlijk. Ze sprak heel onbedwongen over Billen daarmee bedoelde ze dan Mr. Stevenson ut ze vond het gewoon, zoo'n positie te bekleeden óf ze was er zich het gewicht nog niet van bewust. „Zullen we nu," stelde Anne voor, „de cadeautjes geven?" Het bracht verademing. Ze hadden zich allen uitgesloofd en er lag weldra voor Annette een stapel jurkjes, schortjes en mutsjes. Mrs. Stevenson had haar een zilveren kroesje gegeven. „Het was alles „very nice'," vond Mrs. Stevenson goedkeurend, „very sweet indeed „Oiarrning," zei Anne met geaffecteerde mondbeweging. Maar niemand ergerde er zich op dat moment aan. Er was een algemeene verteedering door de miniatuur kleertjes. En in deze verteederde stemming aten zij eendrachteüjk hun portie mokka-ijs. Terheide vond zijn vrouw moe en humeurig, toen hij om half twee voor de lunch thuis kwam. „Was het nogal geslaagd?" informeerde hij. ■ „Geslaagd 1" hoonde Anne „met die harken? ,'jSIou, nou!" suste hij, „Marian was er toch ook en mevrouw van Laer!" „Dat onhebbelijke wicht?!" „Was ze onhebbelijk?" „NatuurUjkl Dat is ze toch altijd! Voor geen cent manieren! Trouwens, waar zou ze die ook vandaan hebben? O.-W.'ers " „Dat mag je toch niet zeggen, An.... je weet mets van haar af. En van Laer is een nette vent." Anne zweeg. „Of wéét je wat van haar larnilie? Van haar afkomst r "ik heb toch oogen," zei Anne bits „maar jullie mannen als zoo'n draak maar mooie beenen heeft en een mooie buste dan zien jullie verder niets " Terheide lachte. „En Mrs. Stevenson?" . „O, die was „allright''. Die is en blijft je reinste poffertjes- kraam-mamsel, maar ze was er heelemaal „in" in die storkshower Het was een goed idee. Ze voelde zich echt thuis!" „Nou, dat is het voornaamste." Waar al niet een baby goed voor is," zei Anne met fel zelibespottend cynisme. JTerheide begreep niet goed wat ze bedoelde. „Hoe zóó?" „Nou zóó! Dat schaap van Walendijk, dat denkt, dat het voor haar is en niet weet, dat ze alleen maar middel is Een marionet in ons spel " Anne legde haar hoofd tegen de stoelleuning. „En wat voor een spel " zei ze bitter, „bah!. Hoe ik er van walg! Van die strooplikkerij van dat proletentuig van dat comediespelen bah bah!!" Ze had haar handen tot vuisten gebald aan haar slapen. Haar stem was hartstochtelijk. „Maar vrouwtje!...." Terheide boog zich naar baar toe, streelde even haar hoofd. „Je bent moe," zei hij, „het was ook zoo warm vandaag." „Och wat, warm!" zei ze, „ik haat dat gedoe! En alles om een armzalige paar ton!" „Armzalig!" Hij herhaalde het woord een beetje geërgerd „Armzalig, jal" kreet ze woedend nu, „maar hoe zou jij ook kunnen weten, wat het voor mij is!" Het was een directe zinspeling op hun standsverschil. Hij werd rood en richtte zich stijf op. ... "Wéten kan ik dat natuurlijk niet, maar ik meende, dat n m je jeugd nu ook niet bepaald in de honderdduizenden gezwommen hebt." Ze zweeg, beleedigd in de armoe van haar geslacht. Ze hoorde hem naar de slaapkamer gaan. De boy sloop binnen. „Als mijnheer gebaad heeft, kan dan het eten opgedaan worden ? r° „Jal" ~e Weef liggen in haar stoel. Het bloed klopte in heete drift door haar hart. In overmatige nerveuze drift. Ze kreeg er hoofdpijn van en gooide zich neer op den divan. Terheide kwam terug in zijn pyama. „Kom je niet eten, Anne ?" „Nee, ik heb hoofdpijn!" „Wees toch niet dwaas, Anne." Ze antwoordde niet. Hij bleef besluiteloos even staan toen met een schouderophalen ging hij naar de eetkamer en at er zijn eenzaam maal, geserveerd door twee bedienden die star en stom, als beweegbare wassen beelden, door de kamer gingen, geruischloos op hun bloote voeten. „Ach," bedacht hij.... „zenuwen!.... Tropenzenuwen, anders niet! Hij kende dat! Als ze haar middagslaapje gehad had, was het alles weer in orde! En ze was toch een handige vrouw.... hielp hem in zijn carrière. Dat was zijn voorsprong op van Hemert!...." Een gevoel van dankbaarheid welde in hem op. Hij schilde een mangga; sneed het sappige goudgele vleesch in schijven en bracht het aan haar. „Daar, kind." Hij zoende haar nek, ze lag met haar gezicht in de kussens. Ze kwam overeind. Keek hem aan, glimlachte. „Sorry" zei ze en stak hem haar hand toe. Toen at ze de vrucht. Rustig snorde de kleine Chrysler over den breeden grintweg. „Lekker vast lag de wagen," dacht Renée tevreden. Ze hield haar eene hand losjes op het stuurwiel. In de andere had ze een sigaret. Ze was naar Marianne geweest, had er wat gebabbeld. Annet Walendijk was er ook. Dikke vriendschap was dat met Marian.... Renée trok met haar mond. Zoo'n écht sinkehvrouwtje!.... Of néé, eigenlijk: zoo'n écht hollandsch vrouwtje, roze, blank, naïef en goed. En ongeloofelijk dom.... meende Renée. Ze nipte de asch van haar sigaret. Ze had geen contact met zulke vrouwen. Bah! Nee. Wat een vervelende morgen was het geweest 1 Ze keek om zich heen. Breed en schel lag de weg voor haar uit. Rechts en links rubber. Oude aanplant. De afdeeling van Ravinsky. Renée was wat rechter gaan zitten. Er was spanning in baar houding. In één vliegensvluggen blik zochten haar oogen tusschen de boomen. Misschien liep hij er net.... Het gebeurde wel eens, dat ze hem daar zag. Dan nam hij altijd, heel vormelijk, zijn hoed af. Vormelijk bleef hij, ondanks de vrij groote intimiteit van hun gesprekken. Zij.... zwaaide altijd alleen maar.... zóó met een arm. „Gekke kerel, dat hij altijd zóó bleef.... Verlegenheid?...." Ze speurde.... Liet den wagen langzamer loopen, als om de kans hem te zien te vergrooten. „Waarom nou ?" dacht ze. „Eigenhjk kon het haar toch niet zoo veel schelen of ze hem nou zag of niet Spreken deed ze hem dan toch niet. Kon ze niet doen, hem aanhouden zoo midden in zijn werk Zou een reuze geklets geven' natuurhjk. En hij gezeur met zijn baas. Met dien boerenkinkei van een Horstman I Of nog erger, met van Hemert, dien ellendeling! Kletsgat!.... Was hij daar?.... Een wit pak tusschen de boomen Het kwam haar tegemoet. Ja ze geloofde van well Nou gewóón doen. Légere! Wat klopte nou toch haar hart ineens! En hij kon haar toch eigenlijk niets schelen! Ze flirtte wat met hem. Anders niet! Was hij het ? Nee, toch niet, de hoofdmandoer! Jasses, lamme vent! Wat deed die daar nou? En in een wit pak. de Inlanders werden ook gek.... Nog even Nee Niets hoor! Hier was de grens!.... MdeeHng van'Bloemstra wist ze Nou dan niet! Oók goed! Kon het haar schelen! üah! Alles ging scheef vandaag! Ze trapte het gaspedaal in. Zoemend raasde de motor De wagen sprong vooruit. Tachtig kilometer! Negentig! Toe maar! Langs den weg stond een kleine kampong. Een paar kippen fladderden voor de auto. Een haan, kakelend smakte tegen den radiator. De veeren vlogen in het rond ' „Stommeling!" zei Renée hardop.... „blijf ook op de berm, waar je was!" Jasses! wat een eind nog tot Toemboek Tinggih! Ze was eigenhjk een ezel geweest om te gaan. Wat had ze er aan! tin dan met die warmte I Maar ze kón het niet meer uithouden die lange eentonige dagen, alléén op Toemboek Tinggih' Ze was er de eenige vrouw. Ze wist niet wat ze had, tegenwoordig, ze vond geen rust meer thuis. Altijd datzelfde huis! Altijd datzelfde vervelende uitzicht! Altijd dat alleen zijn! Ze kon niet meer! Ze had geen plezier meer in het huishouden! Niet meer in haar planten. God, het werd zoo vervelend op den duur. Twee jaar deed ze dat nu al. En ze was altijd moe tegenwoordig.... Begon haar europeesche frischheid leehjk te verhezen.... Bij Marian had ze hartelijkheid, een beetje warmte Marian was ook ouder dan zijI Dit was, wat je hier zoo miste: oudere menschen! Uudere menschen.... moeder, grootmoeder, die je toch overal een beetje mee hielpen.... Op wie je toch een beetje steunen kon. Wat liefde had je dan om je heen van menschen die zich een beetje om je bekommerden, een beetje waakten over je passen Hier, had je niemand Stond je maar op je eigen beenen. Was ze mevrouw van Laer. Jawel! Een volwassen mensch met volle verantwoording voor haar daden in deze rare maatschappij. Johnl.... Nou ja, John! Maar John was een man. Haar man! Kon ze toch niet alles vertellen van die diepste vrouwengeheimpjes Of, kwam dat doordat er iets niet goed was in haar huwelijk ? Aan moeder had ze vroeger ook niet alles verteld, maar die had gewéten.... intuïtief geraden. Had haar wel eens gewaarschuwd soms. Ze was daar wel eens boos om geworden. Ze was toch volwassen 1 Nu, hier wist ze pas hoe een veilige haven het was geweest: een ouderthuis te hebben. Nu dobberde ze maar wat rond. Een beetje verkeerd dreigde het te gaan. Ze voelde het wel!.... Schrijven?.... Ach, dat kón je toch niet. Ze wisten thuis toch niet hoe het hier was! Geen idéé hadden ze ervan! Konden zich maar amper een voorstelling er van maken, hóe zij woonde.... wat een estate was Je merkte het telkens weer uit hun antwoorden. Het maakte dat je vervreemdde. Dat dat thuis in Holland al verder en verder wégweek naar een verleden, dat je je hoe langer hoe minder duidelijk herinnerde. Alsof je hier vergroeide tot een ander mensch. Tot één mensch op zich zelf, zonder familieverband, zonder jeugdverband... Door dat alles schreef je niet meer zoo trouw. Het contact ontbrak.... Renée's oogen staarden over den weg Ze was de rivier gepasseerd.... er lag nu een breede, nieuwe brug overheen. Maar de weg was nog slecht. Donker stond naast haar het oerbosch. Donker, stil, suizelend, stug. Als altijd! Nooit, nooit een verandering. Al die maanden, dat ze hier was, hetzélfde donkere groen! Het geheele jaar, zónder verandering! En hoe snakte ze naar verandering 1 Nü in Holland, was het voorjaar. Botten de boomen uit. Waren er viooltjes, anemonen! Bloeiden de seringen, de bagedoorns Nu rook daar de heele wereld naar nieuwe honing en jong gras Naar nieuw leven. Alles nieuw! Bonzend stuwde het bloed door baar aderen. Ze kon lachen en huilen. En mét het bloed vloeide het alles door haar hart: heimwee, wanhoop, verlangen, jeugd.— lente. Lente!! En hiér was het alles hetzelfde! Groen. Groen. Somber. Eenzaam. Stil.... Haar handen lagen los op het stuur. Dit was de eerste groote golf van heimwee, die over haar ging Ze keek om zich heen. In het oerbosch hadden Maleiers een stuk opengehakt, hadden er hun rijst geplant, een paar huisjes hoog op palen gebouwd. Nu wachtten zij daar tot de paddie zou gerijpt zijn. Dan plantten zij nog een nagêwas en dan trokken ze weer verder.... heten de plek weer verwilderen en verwoekeren.... Er was daar ook een vruchtenstalletje, langs den weg. Maleiers hurkten er, rockend en pratend. Wat zouden ze ook anders doen in dit leven, waarvan zich de dagen aan elkaar rijden als een lang, lang snoer evengroote en gehjkkleurige kralen i ^.l°°mtc kgdc ach over Renée. Een totale energieloosheid, een onwil tot handelen. Het was haar bijna te véél om het stuur vast te houden. Onder de kap hing de onbewegelijke broeiende hitte. Het gaf haar hoofdpijn. Wat had ze ook gehoopt van dezen dag? Al zulke dagen waren toch^gehik ? Of ze nu naar Marian ging.... ddar was het toch óók altijd hetzelfde? Altijd de kinderen, hethuishouden, de bedienden. En het toppunt van alles: de man! De eigen man! Frank.... voor Marian. Joop... voor Annette I God! Hadden die vrouwen dan geen andere behoeften? Litteratuur, muziek, theater? Niets anders dat dat alledag- Ravinsky.... Ja, met hém kon ze praten. Praten over philosophie, godsdienst, boeken! Ze was niet dom Ook niet oppervlakkig al was ze mondain. Dansen, rooken, gekdoen! Eigenhjk maar bijzaak. Een stimulatie! Natuurlijk kwam er hu. overwoog ze eerlijk tegenover zichzelf.... ze wist, dat Ravinsky gecharmeerd van haar was. Er was in hun gesprekken de tinteling van flirt. Ja, ze flirtte met hem. Tartte hem tot het uiterste dikwijls. Het was een leuk spelletje. De eenigste emotie, die je krijgen kon. Ze zag dan hoe moeilijk hij zijn verwarring meester bleef. Hoe zijn blikken onbewust hangen bleven aan baar figuur, baar handen, haar voeten. Soms werd ze er zelf even ontroerd van, als ze zag hoé groot de mate van teederheid soms m die blikken was.... Maar iets anders was er met. Hij had haar nooit een woord van liefde gezegd Nooit het kleinste, minste opzettelijke teeken gegeven. Maar ze wist, dat hij verliefd wa£ op baar.... ondanks, dath? vethoudingen had met andere vrouwen. Feilloos en onwrikbaar zeker wist haar vrouwen-intuïtie dit. Renée glimlachte. Een nieuwe veerkracht ontwaakte in haar. Een leuke kerel was hij. Jammer, dat ze hem niet gezien had! Als ze hem een vólgenden keer zag, zou ze toch even stoppen. Even maar. Een paar woorden zeggen. Even zijn oogen zien en zich er van overtuigen hoe slecht hij zijn blijdschap kon verbergen. Even de charme van zijn hoffelijkheid ondergaan j Was dat érg? Een gevaarlijk spelletje? Ken verraad aan John? Och wel nee! Ze wist toch wat ze deed! Ze was toch geen kind meer! En ze had hónderd van zulke spelletjes gespeeld, vroeger in Holland! Vroeger in Holland Maar dat waren spelletjes tusschen andere spelletjes door. Hier was het het éénigste spel.... Ach, nonsens!-... Ze hield van John. Alléén, ze moest afwisseling hebben. Ze kón niet als Marian, gehéél opgaan in dat getrouwd zijn. Geen andere dingen in je leven dan luiers, kookboeken, promotiekansen van je man Wat mevrouw Terheide had gedaan. Wat Mrs. Stevenson had gezegd. Hoeveel de eieren kostten en de kippen. Hoe taai de biefstuk tegenwoordig weer was. En hoeveel tijd het nog duurde, eer ze met verlof gingen God néé! Dat kon ze niet! Ze moest leven! De essence van het leven hebben! Ze was pas twee-en-twintig! Ze kon nog niet een muur bouwen om baar leven, die zei: tot hier en niet verder. En nooit verder. En nooit meer iets anders. Hoe kónden dat die vrouwen ? Zoo'n Annet Walendijk... Voor haar bestond de heele wereld uit twee menschen: Joop en het kind, dat zij wachtte Was zooiets geluk? En mócht je dat doen: zoo je heele bestaan aan één mensch hangen? Wat gebeurde er met zoo'n vrouw, als de man eens stierf? Aangevallen werd door een koelie of of typhus kreeg, b.v., en dood ging?.... Anne Terheide die was anders. Hoe? Dat wist Renee niet. Je kon niet wijs uit Anne. Die speelde altijd een rol. Ze mocht An niet. Voelde den stillen nijd. Tóch, in de enkele oogenblikken, dat die wegviel, vergaten zij, dat ze vrouwen waren; groeide er ineens tusschen hen een vertrouwelijkheid van zich verwant voelen. O ja, Anne was anders 1 Was misschien in staat te vluchten uit dat kringetje van conventie en benepen belangen 1.... Hè, goddank Toemboek Tinggih! Hoe het toch groeide, die rubber. Heele boomen werden het al. Nog een jaar, dan kwamen ze in tap.... Daar was het huis van den baas. Liep hij daar ook al? Ja! „Dag mijnheer van der Meulen!! " Hij groette terug, haastig en onhandig, als altijd, verlegen tegenover dames. ° „Maar hemel, dan was ze weer laat! Twaalf uur was het zeker! Ze trapte het gaspedaal in. Snorrend vloog de wagen langs het kantoor langs de pondoks. Hoofdschuddend keek van der Meulen haar na. „Zóó een had je nou nét noodig, in de rimboe," piekerde nij. „Hoe kon nou van Laer zoo stom zijn! Zoo'n moderne mksnut van een meid! Alleen d'r gezicht opkladden, kon ze. Mn rooken en dansen en chauffeeren. Jawel! En dan maar jakkeren over zoo'n plantweg. Ze ree nog 's een koeliekind doodl Had je gedonder met het gouvernement Hij moest het toch eens zeggen tegen van Laer! Dat heele opgeschep van dat nest deed hem niets geen goed! En altijd maar flaa5, Randjah! Clubrekeningen van heb ik jou daar! En altijd die rotvent van een Ravinsky... die smerige Rus... Was van Laer dan heelemaal blind? Nou maar, hij zag het dan donders goed, altijd dat gesmoes samen. Daar kwam niks geen goed van. Mopperend liep van der Meulen het trapje naar zijn voorgalerij op. Zijn huisjongen stond klaar met een flesch koud bier Meteen kwam ook Okubo San, zijn japansche huishoudster, uit de keuken naar boven. Op haar Tdeine slofjes schuifelde ze haastig naar binnen. En lachend, haar wijde kimonomouwen neerlatend, vroeg ze hem naar zijn gezondheid. Of bi, het warm had?.... Zijn kleeren lagen al klaar in de badkamer. En pratend schonk ze nog eens lijn glas vol, nam zijn doorzweete jas aan, die hij had uitf etrokken Ït ? Van , g kctt?"1x12e ds t"50" voor rijn moeheid. Van der Meulen smakte tevreden over zijn laatsten slok bier veegde het schuim met zijn hand uit rijn snor. Toen gaf hij haar een klap op haar achterwerk, die haar een hoog lachgdletje deed slaken En speelsch sloeg ze hem terug, met haar kleine bruine handjes op zijn logge stieren-schouders. Hij lachte, goedgeluimd. ' Een béste meid was ze! En terwijl hij zich baadde en verschoonde en op den tast alles vond, wat hij noodig had: zijn sloffen, zijn zakdoek, zijn kam dacht hij: „Had een man nou wat anders noodig dan zóó een? Had een man het nou nóódig, zich alle soesah van zoo'n blanke lastpost op zijn nek te laden? En was van Laer geen ezel, om inplaats van Kiku San, zoo'n Haagsch portret in z'n huis te halen? Was toch zoo gek niet, vroeger, dat trouwyerbod! Deden die stomme kerels minder stommiteiten! Afijn, hèm een zorg! Nog twee jaar, dan ging hij voorgoed naar Holland. En Okubo San ?" Hier hepen altijd zijn gedachten dood. Ze ging natuurlijk terug naar Japan, zei hij zich. Maar diep in, wist hij, dat hij haar niet meer zou kunnen missen.... John was ontstemd, Renée niet te vinden toen hij thuis kwam. Het was een warme dag geweest. Hij was moe en dorstig. Hij liep achterom, naar de bijgebouwen. Bij de keuken zaten de bedienden met elkaar te praten. Het ergerde hem. Een huishouden van Jan Steen, tegenwoordig! Renée had er niet het minste besef van, de bedienden te drillen. „Waar is mevrouw?" snauwde hij tegen den boy. „Mevrouw is vanmorgen héél vroeg uitgereden met de auto." „Hm " John schrapte de modder van zijn schoenen. Hij was in de pajah*) geweest, had de groote drainage nagegaan. „Dat was nu de dérde keer deze week, dat Renée uit was, 's morgens 1" „Breng een flesch water!" Hij ging naar binnen, het zich neervallen in een rottanstoel op de voorgalerij. Hoe lang moest hij nu weer wachten op dat water! „Boooy 11!" Zijn stem donderde door het huis. Uit de bijgebouwen kwam in evenlang uitgehaalde galm, het antwoord: „Toewaaan! 1!" En hollend ditmaal rende de boy binnen me" het water en een glas. Als mijnheer uit zijn humeur was, moest je met hem oppassen. Meteen klonk over den weg het ronken van een auto. „Daar is de mim al," zei de bediende, wel vermoedend waarom mijnheer kriegel was. *) Moerassig stuk. „Die blanke vrouwen," dacht bij misprijzend, „altijd maar alleen uit en geen zorg voor den man. Waarvóór had dan een man een vrouw? Hij begreep die blanken niet." Met een langzame beweging trok hij de middelste kree op John zag Renée den tuin binnen rijden, langs het huishoorde haar knersend remmen bij de garage. Hij schudde 2i,n hoofd. Hoe vreeselijk hardhandig ze toch met den wagen omging I.... Met twee treden tegelijk kwam ze het trapje op. Hijgend en warm stond ze voor hem. 'b „Hallo!" begroette ze hem „ben je al thuis?! Ik ben laat hè? Hij bromde iets onverstaanbaars. Ze hing haar hoedje aan den kapstok, schudde met haar vingers heur haar wat op en toen, Tiaar jurk rechttrekkend: „Ik was bij Marian. Gód.... is het warm! En een stóf! Ik stik gewoon van de dorst. Is er nog wat water in de flesch ? John antwoordde niet. Renée keek hem aan. Ze had zijn ontstemming tot nu toe nog niet gemerkt. Ze was niet gewend aan een slecht humeur van hem. „Is er wat?" „Dat is er," viel hij geprikkeld uit, „dat ik graag wou weten of we vandaag nog gaan eten!" En op zijn armbandhorloge kijkend: ! „Het is bijna half één. Je wéét toch, dat ik er om één uur weer uit moet Ik heb geen minuut te verhezen, als ik nog wat rusten wil.... Kun je nou nóóit eens aan mij denken?" j ^..^S'even onthutst. Dan kwam het besef tot haar, dat ht, geluk had. Nu moest ze hem eigenhjk een zoen geven beterschap beloven. Dan was alles weer in orde. Maar zé was met in de stemming daarvoor. De heele kriegelheid om dezen vervelenden dag steeg in haar op. Haar zenuwen zochten naar een uitlaat. „Dus ik kan nooit eens uit!" zei ze. Ze probeerde het kalm te zeggen, maar haar stem was hoog. „Nooit eens, nooit eens...." wierp hij tegen, „dat heb ik toch met gezegd. Waarom verdraai je nu moedwillig mijn woorden ?" ö ,Jk verdraai ie woorden niet" Ze zweeg verder, koppig „Je weet toch, dat het vandaag al de derde keer is, deze week, dat ,e uit bent geweest. Afgezien van het feit, dat je Rubber n dan altijd te laat bent voor het eten, komt er ook nog bij, dat we zooveel benzine niet kunnen betalen." jNfiet kunnen betalen?" herhaalde ze. „Als je twee-endertig-duizend gulden tantièmes maakt, kun je dan zoon beetje benzine niet betalen? Als we dat niet betalen kunnen, waarvoor leven we dan hier?" Hij voelde een aanval op het bestaan, dat hl, haar bood. Het beleedigde hem, maar hij bebeerschte zich. Waarvoor we hier zijn? Niét om de tantièmes op te leven We zijn hier om te sparen en zoo gauw mogelijk weet terug te kunnen naar Europa. En nu we het er toch over hebben, wil ik je meteen zeggen, dat we ons wat bekrimpen moeten met de clubrekening óók! De laatste vier maanden is het voortdurend bijna driehonderd gulden geweest. Dat gaat zoo niet." .. Renée was tegen het hekje van de voorgalerij gaan staan. Ze stond met haar rug naar hem toe. „Begrijp je mij, Renée?" Ze keerde zich bruusk om. Begrijpen? Natuurlijk! Daar is toch mets aan te begrijpen! Tenminste niet, voor wie niet heelemaal gek is. In \Ut ben ik voorloopig nog niet. Dat ik het misschien nog eens wórd, dat is niet uitgesloten! In dit dlcndige land Wit heb ik hier, als ik niet eens de auto gebruiken mag ? Als ik niet een paar maal in de maand naar de club kan. Hier, in dat vervloekte huis zitten? De heele dag? En elke dag? En dan 's avonds wéér?.... Ik dank ,e! Daarvoor ben ik niet hier gekomen!" i Waarvoor ben je dan gekomen?" vroeg hij, „ik neb je toch gewaarschuwd, dat het leven hier monotoon is en met interessant." Ze schokte onverschilhg met haar schouders. „Ach! Laten we gaan eten 1...." Ze riep om eten. De boy kwam het opdoen. Zwijgend zaten ze tegenover elkaar. Beiden ontstemd. Renee, met trillende handen en tranen, die elk oogenbhk dreigden te gaan vloeien. Het eten smaakte hun niet. Drie kwart er van ging weer terug naar de keuken. Zwijgend stonden ze weer op. John ging in de zitkamer een sigaret rooken. Het kalmeerde hem. ,,, Och," dacht hij ,wat een onzin, om nu daar om te'ruziën! Hij moest het haar rustig uitleggen, natuurhjk. Hij had het verkeerd aangepakt. Hij was ook wat nerveus. " Renée drentelde rond, verlegde een paar kussens; schoof een paar schilderijtjes recht. Hij stak een hand uit. „Renée?...." „Ja?...." „Kom eens hier... Ze kwam, bleef voor hem staan, nukkig. Hij trok haar op zijn schoot. ' „Luister nu eens, Renée I Ik heb alleen bedoeld, dat we een beetje op het geld moeten passen. Er wordt op het oogenbhk door iedereen veel te hoog geleefd. De groote tantièmes zijn iedereen in het hoofd geslagen en iedereen schijnt maar te denken, dat deze prijzen eeuwig zoo door zullen gaan. Dat zooiets altijd maar een tijdelijk verschijnsel is, daar rekent memand mee. Laten wij niet zoo stom zijn, Keneel Laten wij ós. tantièmes sparen. Sparen, wat we sparen kunnen en er jóng tusschen uit knijpen! Niet ons heele leven hier verzwoegen! Jij kent Indië nog niet, nog te weinig in ieder geval om te beseffen, wat een bof het voor ons is, deze „hausse . Als het nog maar een paar jaar aanhoudt, gaan we hjn voorgoed terug naar Europa I Daar kun je er van genieten! Hier . je goeie geld op die stomme club kapot smijten. wat héb ,e er aan ? Of is het je zoo'n groot genoegen ?.. " „Groot genoegen.... dat nietI Maar je moet toch iéts doen. Je kunt toch niet dag aan dag in dat lamme huis zitten en op die ellendige rubberboomen turen! Teriminste. ik kan het met, als je dat maar weet. Ik ben jong en ik kan' niet mim heele jonge leven daarop verknoeien!" Haar stem was onwillig, koppig. „Dat hoéft ook niet Renée, maar wat méér thuis zijn. Niet élke avorri naar Randjah.... dansen.... eten op de club nablijven!I Dat kan niet. Dat deed je toch vroeger m Holland óók niet En ik kan het ook lichamelijk niet volhouden, mét mijn werk. En zoo een zonde is het niet om een paar avonden van de week gezelhg samen thuis te zijn. Is het Renée ?. " Hij drukte haar wat tegen zich aan, maar voelde, hoe ze mét toegaf; hoe ze zich stijf en afwerend hield. ,^Renéetje? ..» Hij probeerde het op een gekheidje te gooien. Maar binnen in zich zuchtte hij en dacht: „God, als ze nü toegaf. Hem nu een hand gaf en beloofde een béétje mee te werken, voor hun beider toekomst hoe veel makkehjkef zou het dan alles voor hem zijn I Daarvoor waren zij toch getrouwd, dat zij elkaar een kameraad zouden zijn.... samen een leven zouden bouwen...." „Samen gezéllig thuis zitten!" hoonde ze „Hier?.... In dit ellendige huis?!" Hij keek rond. Het was een van de nieuwe steenen huizen. Cementen vloeren, geverfd steenen muren, een wit geschilderd plafond, een rood zinken dak. „Ellendig huis ? Had je mijn éérste huis hier moeten zien." „Kan zijn, dat dat nóg slechter was. Maar als je dacht, dat dit een huis is, waar een europeesche vrouw gelukkig in zou kunnen zijn, dan heb je het mis. Moet je die vloeren zien! Heb je óóit ergens zulke smerige cementvloeren gezien? En dan die lamme steenen muren, met dat misselijke groene tintje? Bahl" Het deed hem pijn, haar zoo te hooren spreken. Met hoeveel plezier had hij het gebouwd, laten bouwen onder zijn toezicht! Het was geen europeesch huis natuurlijk Het was ook maar voor een paar jaren, dat je er in woonde. En bij had heusch gemeend, dat het voor déze toestanden nog al een aardig huisje was. In het begin had zij er ook plezier in gehad, had van allerlei geprutst, lampekappen, kleedjes, kussens! Het zag er ook gezellig uit „Je bént uitje humeur, Renée! Ga wat rusten, dan ben je tegen de avond weer in orde." „Rusten!" kreet ze „natuurlijk rusten 1 Wat zou je ook anders moeten doen in dit apelandl Maar ik word er gék vanl Van al dat rusten! Slapen 1 suffen! Niets doen! Ik hou het niet meer uit!" Hij voelde een ongeduld in zich opstijgen. „Dóe dan wat," zei hij, „je laat het heele huishouden de laatste tijd maar aan de bedienden over. Alles is verwaarloosd! De bedienden voeren niets meer uit. En jij zit maar in de auto of ergens bij je vriendinnen. Dat is nog makkelijk 1 Maar dat is niet het eerlijke deel van het huwelijk, dat je op je neemt!" Nu vlamde woede in haar op. Ze sprong van zijn schoot, stond trillend van drift vóór hem. „Verwaarloosd!" hijgde ze, „wel jal En wat wil je nog meer ? Is bet soms niet genoeg, dat ik bier, Voor jou, in zoo'n negorij zit opgepakt? Dat heele afschuwelijke bestaan hier met je deel? Ik zeg je wat: ik vervlóek het oogenbhk, dat ik met je trouwde. Ik vervloek de dag, dat ik hier naar dit onmenschelijke land gekomen benl" Nu steeg ook in hem een heete drift. Vaag wist hij nog dat hij zich moest trachten te beheerschen. Het bloed golfde naar zijn hoofd. En hij wist, dit was de onbeheerschte zenuwwoede van de tropen. Hij balde zijn vuisten, gooide het er dan tóch uit, voor hij het zich ten volle realiseerde: ,,Nataütlük, gelijk heb jel Vervloek die dagl Maar vervloek hem dan ook uit mijn naam. Wat héb ik aan je ? Was weg gebleven 1 Dan had ik Kiku San teruggenomen! Die soort vrouwen zijn tenslotte veel beter dan jullie " Hij wist, dat hij te ver was gegaan. Het kwetste' en beleedigde haar doodelijk. Twee vuurroode plekken brandden ineens op haar wangen. »^óó.:1- • • ^ zooveel beter? Zéker voor mannen zooals jijl Soort bij soort, niet waar?" „Hou toch op met je gezeur 1" „Néé, ik hou niét op! Ik zal zeggen, wat " „Hou op II Vervloekt nog aan toe!" Hij slóeg met zijn vuist op tafel. & * „Stil toch de bedienden! " „Wat, bedienden? Laat ze naar de duivel loopen!" „Wees...." „Wat dénk je, dat ik niets anders aan mijn hoofd heb dan dat gezanik met jou ? 1 Als je het hier niet uit kunt houden ga dan weg, ga dan terug 1 Ik hou je niet hier!" Hij liep de voorgalerij op, griste zijn hoed van den kapstok met een bruuske beweging. Renée hoorde zijn stappen dreunen. Nu ging hij het trapje af. En zij hoorde zijn stem, ineens kalm en rustig. Hij praatte met een mandoer, die daar buiten had staan wachten. Samen gingen ze weg. Toen werd het stil Heel de stille dag, in zijn grootste middaghitte lag om het huis heen. In de pondok werd de ton-tong geslagen. Ze noortte bet lage stemgezoem van de bedienden, die zacht praatten bi, de bijgebouwen. Ze ging naar de slaapkamer. „Goedl" dacht ze, „ze ging weg! Weg, uit dit vervloekte Met bevende haast zocht ze onder het bed een klein leeren koffertje, zette het op een stoel en begon te pakken. Haar zenuwen spanden zich. „Goedl Ze ging! Als hij straks thuis kwam, was ze weg! Ze zou een briefje voor hem achterlaten, dat ze niet meer terug kwam. Kon hij die japansche meid van hem terug nemen. Die meid, die zooveel beter was Déze kousen? Ja, ook maar mee Ha, ha Ze was nog gék! Voor zoo'n man hier zitten, in zoo'n oord, waar je levend begraven was! En waarvoor? Alleen maar om te hooren hoeveel beter die die Hij kon stikken! Stikken kon hij samen met die...." Haar gedachten tuimelden. Haar handen beefden. Haar bloed klopte in haar slapen. Ze kneep haar oogen half dicht, legde haar vingertoppen tegen haar voorhoofd Dan gooide ze de luiken open, in een blind verlangen naar lucht Maar daar buiten lag het landschap: verlaten, eindelooze vlakte; rij aan rij de jonge rubberboompjes Heel tegen den horizont, het oerbosch. En boven dat al, de zengende zon Pn ntvmc realiseerde m: «e wou wée.... Goed! Maar waarheen?Naar wien? Ze had niet eens geld in huis! En al hdd ze het WaAr ging ze heen? Naar Medan! Naar een van de hotels. En dan ? In Medan kende ze geen sterveling 1 Thuis in Holland, was ze naar moeder gegaan. Of naar grootmama. Maar hier? Waar móest ze heen? Een gevangenis was dit land!.... Ze balde haar vuisten. Ze hief ze op in dreiging naar het land daarbuiten. Naar de wanden, naar het plafond! Haar bloed kookte. Hooger en hooger steeg het in haar trillende aderen. „Nu barst er iets in mijn hoofd," dacht ze, „of in mijn hart! Of ik word gek Is het ook niet om gek van te worden? Stapelgek?!! Stapelgek?!!!" Hardop zei ze de laatste woorden. Ze klonken spottend, belachelijk in de stille kamer. Ze bonsde heel hard met haar hoofd tegen de kast. Zóó! Kon ze het maar kapot slaan, dit hoofd 1 Kon ze maar dood gaan! Gebeurde er tenminste maar iets! In heeten vloed braken ineens de tranen door. Het ontspande baar zenuwen. Ze gooide zich neer op bed. En met haar hoofd onder het kussen, huilde ze, hardop met luide snikken. Uitgeput viel ze in slaap.... 's Middags half zes Fluitend liep John naar huis. Het incident al weer half vergeten. Een woordenwisseling! Nou ja, kwam overal voor! Hi, was onrechtvaardig geweest, maar wat hoefde ze hem ook zoo te plagen! Hij had toch andere zorgen óók! Straks afzoenen, dan was het in orde De baas was er geweest, vanmiddag. Had hem gezegd, dat zijn (Johns) overplaatsing al in de pen was. Naar Boekit Lemboe. Tien kilometer van Randjah. Fijn voor Renée! Van der Meulen had hem ook iets gezegd over een spoedige kans op promotie! Stevenson scheen nog al met hem op te hebben. Het had hem prettig verrast. Ze hadden genoege- h,k geboomd de baas en hij. Van der Meulen had ook wat gezinspeeld op hun vele uitgaan. En hij had er ronduit op geantwoord, dat hij met Renée zou afspreken dit wat te remmen. Hij wist, dat van der Meulen hem ten goede raadde uit pure sympathie Opgewekt liep John door den jongen mbbertuin. „Ze groeien góed," dacht hij en het zijn oogen gaan langs de rechte boomenrijen. Een zuiver plantverband. Een tevreden gevoel kwam over hem. Zijn werk! Een resuL taat dat altijd Weef bestaan! Hoe zou het zijn weer een tapafdeeling ? Hij was het zooveel interessantere ontginningswerk gaan prefereeren. Maar voor Renée was het veel prettiger. Ze had het hier ook saai! Op de voorgalerij zat Renée met de thee. 2e zat te lezen. „Hallo, meiske!" Hij veegde zijn voeten schoon. Renée keek met op. Hij kwam binnen, boog zich over haar heen en zoende haar achter in haar hals. „Hallo, wees niet boos, zeg. Ik ben ook wat te ver gegaan. Soedah!.... Ja?...." Ze voelde iets in zich vastvriezen. „Makkelijk," dacht ze.... „eerst je beleedigen en dan maar zoo gewoon weer thuis komen." „Wil je thee?" Ze vroeg het koud. Haar stem was één vijandigheid. Tohn trok even met zijn schouders. Was ze boos?.... Ook goed! Hij nam de krant. Een broeiend zwijgen bleef tusschen hen liggen. De schemer kroop aan als een donkere wolk. Over den weg hepen wat koelie's. Ze spraken luid en lachten. Renée keek onwillig over de balustrade. In den schemer werd alles grauw en beklemmend. Heel uit de verte schreeuwden de apen Nu de koelie's voorbij ■waren, bleef de weg stil en verlaten. Een uitgestorven wereld. Altijd deze eentonigheid! Deze moordende gelijkheid! Nerveusheid omspande baar hoofd als met een ijzeren band. En dan zoo'n man, die maar zijn krant las!!!! Ze sloeg ineens met beide vuisten op tafel. De kopjes rinkelden er van. „Kun je dan tenminste niet praten!" barstte ze los, vergetend, dat zij het was geweest, die een gesprek in de kiem gesmoord had. „Kun je dan tenminste in Godsnaam niet wat zéggen?! Mijn God, dat is toch niet uit te houden, zoo'n leven 1 De heele dag met die halve idioten van bedienden. De heele dag niemand!.... Niemand 1 En dan kom jij thuis en dan zeg je nóg niets!!!...." Met haar hoofd op tafel huilde ze nu. Heelemaal beduusd legde John zijn krant neer. Ging op haar stoelleuning zitten, pakte haar bij de schouders, dwong haar hoofd tegen zich aan. „Maar Renéetje! Maar vrouwtje! Wat is er? Wat héb je? Ben je ziek? Zijn manne-onhandigheid wist niet te troosten. „Ziek!" huilde ze verwoed.... „waarom moet ik nou «ék zijn? Gék, word ik Gék van die rimboe! Br hou het niet meer uit! ^Thebt je werk, je collega's 1 Maar ik zit hier maar en, als ik niet uren rijd, spreek ik geen ziel! Geen mensch! Begrijp je dan niet, dat dat verschrikkelijk is ? Altijd maar in dit huis en nooit wat anders om je heen dan die ellendige rubber Daarom ga ik er uit, naar Marian... Omdat ik het niet meer uithou! En als ik dan er wat van zeg .... dan word je boos.... en dan zeg je.... en dan zeg je.... dat die andere, dat die beter was.... dat die andere ....dat...." „Ja, ja stil maarl" suste bij haar snikken ,dat had ik niet mogen zeggen. Dat heb ik ook niet zoo bedoeld. Hier, huil nu maar niet, zóóü...." Hij veegde met zijn eigen zakdoek haar tranen weg. „Luister nu, Renée! Je moet toch begrijpen, dat ik een hoop andere dingen aan mijn hoofd heb. Soesah hier, soesah daar! En ik werk toch voor ons béiden, toch voor jóu! Het zijn moeilijke jaren, voor ons allebei. En misschien.... nog het moeilijkste voor mij I" Ze maakte een protesteerende beweging. „Ja, ja stil maar.... Ik wéét het! Voor jou Is het ook zwaarI" „Wit weet je?...." mokte ze. Hij keek even op haar neer. Was dit nu de vrouw, van wie hij gedacht had: zij en geen ander? Was dit de vrouu, van wie hij zijn heele verdere leven en geluk had afoankelijk gesteld?.... Was het een vergissing geweest?.... Hij zuchtte stil. „Ik wéét het," begon hij weer, „het is zwaar voor je. Maar probéér het, Renée! Probeer het voor mij als je een klein beetje om mij geeft. Als ik thuis geen rust heb.... hoe moet ik dan al mijn werk doen ?" „Ja! Dit is het juist! Dat je hier zoo wordt uitgebuit en afgebeuld, dat je voor niets meer lust hebt. Dat je geen zin hebt in tennissen. Dat je met tegenzin naar de club gaat! Dat is toch geen léven, voor jou óók niet!" Er was opstand in haar stem. „Ja, mijn God! Als ik een ander leven kón hebben! Maar in Holland is het óók niet makkelijk! Kun je dat niet inzien? En hier hebben we tenminste de kans om geld te verdienen.... Kun je niet voor die piaf jaar je tanden op elkaar zetten en mij een beetje meehelpen?.... Renée? " Ze keek naar hem op. Er was iets jongensachtigs in hem. Iets, dat hulp noodig had. Het sprak tot haar diepste vrouwelijke instincten: het besef, dat hij haar noodig had.... een beetje van haar afhing.... Toen vertelde hij het nieuwtje van hun overplaatsing.... vlak bij Randjah.... vlak bij de Versteegh's óók „Dat zou fijn zijn," zei ze en ze dacht: „Vlak bij Ravinsky." Ze leunde wat vaster tegen hem aan, met een liefkoozende beweging. „Je moet een beetje geduld met me hebben, John." „Natuurlijk, vrouwtje." „Weet je, in Holland is het alles zoo anders. Daar heb je menschen, die je helpen. Je ouders een paar goede, échte vriendinnen. Dan ga je eens winkelen, of een bioscoopje pakken of teaën. Hier moet je alles maar altijd in jezelf verwerken. Er is nooit een uitlaat. Iedereen staat op zich zelf Vrienden heb je eigenhjk niet. Iedereen is uit op zijn eigen voordeel. Zoo gauw mogelijk promotie. Zoo gauw mogelijk wég. En dat doodt alle mogehjkheid voor echte, warme vriendschap. Nou.... en dan soms barst je uit! Ergens moet het er uit!...." „Ik weet het, vrouwke." Ze zuchtte. Het werd stil in haar. De storm had uitgewoed. En nu ze zwegen was het ook overal stil. En donker. De boy had de lampen nog niet aangestoken. In de stilte ruischte de rivier, nu duidelijk hoorbaar. Achter langs den boschrand kwam de maan op. Een wit-gouden gloed gleed over de vlakte. De hemel was helder: een pure, diep blauwe koepel. Een serene, majestueuse rust lag over het land.... „Zóó is het toch mooi...." zei Renée stil.... John bukte zich over baar heen en zoende haar mond. Toen hij zich oprichtte, zei hij zacht: „Ik hou véél van je, weet je dat?...." Ze lachte.... haar diepen keellach met het mysterie van vrouwegeheim er in.... „Geef me dan nog een zoen...." Hij zoende haar weer. Heel lang. Zijn bloed klopte vlugger. Ze hoorde het, met haar hoofd dicht bij zijn hart. En ze lachte weer. „Jij...." zei hij, een beetje verlegen, omdat hij heel diep in zien wist, dat de grootste mate van teederheid aan zijn kant was.... niet aan de hare.... „Jij.... je bent tóch de eenigste vrouw, waar ik om gééf...." ,J*orty-thirty!" Renée petste den bal terug, sprong lenig weer op haar plaats, ving nét den bal, die Joop Walendijk venijnig, met een scherpe backband terugsloeg. Om de tennisbaan, opzij van de club stonden en zaten de toeschouwers. Het was een goed spel. Beiden waren sterke spelers. „Game and set!!" Renée gilde het triomphantelijk uit. De omstanders lachten, riepen: bravo!! Warm én verhit kwamen de spelers van het veld. „Ze speelt toch moppig...." zei Anne tegen Marian. Marian knikte. Naast haar zat Annette. En achter haar stonden Frank, Ravinsky en John. „Geef me 's gauw wat te drinken!" lachte Renée. Van Hemert hoorde het. Hij zette zijn handen als een toeter voor zijn mond en schreeuwde: „BoooyÜII" „Wat mag het zijn, mevrouwtje?" „Een kwast, alstublieft.... maar een gróóte!" Van Hemert schreef de bon lachend. Hij had plezier in dat brutale, mooie kind. Hij kon onderdanige menschen niet zetten. Het was ook wel een beetje om Renée, dat hij eens zoo terloops met Stevenson had gesproken over van Laer's overplaatsing, hoewel hij eigenlijk met de directe inspecteur was van Toemboek Tinggih. Terheide, die van dit gesprek niets afwist, had zich beijverd, op het eerste woord van Stevenson, direct van Laer over te plaatsen. Van Hemert glimlachte cynisch, als hij dit overdacht. Hij had een veel grooter soepelheid om zich aan buitenlanders aan te passen dan Terheide.... Stevenson kwam nu ook in den kring staan. „Waar is Mrs. Stevenson?" wilde Renée weten. „Oh bóven in de bergen: Brastagih!" „Ah zóó!...." Het werd al donker In de club werden de lampen opgestoken. „Cóm' onboys een „drink" in de club " stelde Stevenson voor. Iedereen ging mee. „Maar we gaan gauw naar huis, hoor," fluisterde Annet tegen Joop. Hij knikte en kneep even haar hand. Ze zag er moe uit, begon te teekenen in haar gezicht. Je zag het haar al aan, van de baby. In de club werd één groote kring gemaakt. Hoé anders waren de verhoudingen nu dan vroéger onder StoopsI Geen spoor meer van afscheiding! Ze zaten daar nu allemaal dóór en naast elkaar assistenten, managers, inspecteurs, hoofd-manager! Een rïaar van de oudere bazen vonden het maar half, dat ze hun vroeger aureool van gezag en aanzien moesten missen: vooral van der Meulen, ouwe mopperpot en Horstman, argwanend, niet goed wetend, hoe zijn figuur tegenover de ondergeschikten te bewaren en ook weer bang zijn superieuren te ergeren Maar de jongeren hadden zich merkwaardig gauw en gemakkelijk aangepast aan den losseren en ook frivoleren toon. Zij vonden Stevenson een „fijnen vent", werkten metplezier onder hem, hadden, ondanks den vrijen toon veel meer respect voor hem dan ooit voor Stoops. Stevenson verstond het. werk- en rusttijd van elkaar te scheiden. In de club was hij de gangmaker: vroohjk, uitgelaten en onvermoeibaar. Hij kon drinken zonder ooit dronken te worden en hij kon tot den volgenden morgen doorfuiven, om dan na een bad geheel frisch en helder aan het werk te gaan. Nu stond hij midden in den kring. „Ladies and gentlemen I Allemaal een cocktail 1 Hé.... Mr. Schovers 1 Cocktail 1 please. Maar een goéiel" Schovers stond vettig glimlachend te buigen. In een paar minuten waren de cocktails er en de gramofoon werd aangezet. Stevenson trok Renée bij de hand overeind. \ „Com'on my lady I...." Renée gleed in zijn arm. Zwijgend dansten zij. Toen zei Stevenson: „U danst goed. Waarom heb ik dat niet geweten?" „Omdat u nog nooit met mij wou dansen," lachte Renée. „Werkelijk? I Hij glimlachte even. Keek haar dan vlak in de oogen: „Als we nog nooit samen gedanst hebben, dan wordt het hoog tijd, dat ik deze schade inhaal." Ze onderging éven de fluweelige charme van zijn blik, dan over zijn schouder heen zocht ze haast onbewust Ravinsky. Ze zag hem buigen voor Anne.... Regelmatig gleden de auto's voor. Zelfs het jongste sinkeh had een auto. En iederen avond was de club vol. De afstanden en het geld telden niet meer.... ^ello! Hellol!" Mrs. Jackson danste binnen. Ze was een rasechte Amerikaansche, sprak het Amerikaansch met breed, plat accent. Ze was knap, sportief, brutaal, jongensachtig en ongemanierd. Ze kon beter vloeken en drinken dan een cowboy en ze had elke veertien dagen een andere verhouding. Iedereen wist dat en niemand dacht erover of Mr. Jackson er zich iets van aantrok of niet. De dikke Mr. Jackson telde eenvoudig niet mee. Hij werkte op de fabriek en was altijd meer of min dronken. „Hello, BillI" Mrs. Jackson tikte Stevenson op de wang. „Hello, dearT' Stevenson trok haar op schoot. „Wat doen jullie?" schalde Aileen Jackson's rumoerige stem. „Cocktail.... bier." Stevenson hield haar zijn glas voor, dat ze omsloeg met één teug. „Not bad," knikte ze, „geef me een sigaret." Ravinsky sprong op, reikte haar zijn koker. En toen een lucifer. Ze ghrnlachte spottend om zijn hoofschheid. „Hello, Bolshy, ben jij d'r ook weer vanavond. Com'on laten we dansen I" Ze wipte op, zocht een gramofoonplaat, zette de gramofoon aan en pakte Ravinsky bij den schouder. In haar mdndhoek, tusschen de fel geschrninkte lippen bengelde achteloos haar sigaret.... Er werden voortdurend nieuwe cocktails geschonken. De kring groeide steeds. Ieder schreef op zijn beurt de bons. Het werden bedragen, die in de tientallen guldens liepenj maar niemand bekommerde er zich om. Je kreeg je rekening aan het eind van de maand. Op zoo'n avond wist niemand wat hij uitgaf. Maar wat dééd het er toe ? Volgend jaar zouden de tantièmes nóg beter worden, meenden de meesten Rumoerig schalden hun stemmen. Stevenson stond midden in den kring, zijn glas geheven. „En nu een „song"!" Tintelend keken zijn scherpe grijze oogen den kring rond. „Old Mc. Donald! Old Mc. Donaldl!" werd er geroepen. Stevenson lachte tevreden en begon: „Old Mc Donald bad a farm!!! " Hier vielen de anderen bulderend in: „Hia! Hia! Ho!!!! I Dan weer Stevenson alléén: „And on that farm there was a chuck!...." En weer de anderen: „A chuck, chuck here and a chuck, chuck there Here a chuck, there a chuck, everywherea chuck, chuck." Dan weer Stevenson: „Old Mc. Donald had a farm " En weer allen: &iö:É „Hial Hia! Ho!I!I " Het was een dwaas en eindeloos lied van alles, wat er op de „farm van old Mc. Donald" was. Het was ook een geweldig lawaai. Steeds harder bulderden ze het refrein. Door de wijde clubzaal dreunden hun stemmen en gelach en gejoel. In de büjartkamer, voor de bar zaten een paar assistenten apart: Meesters, Bloemstra, Feenhuis en Leenkamp, die weer genezen was. „Mot je die hóóre!" zei Leenkamp schamper.» Meesters keek donker over zijn jeneverglas naar Leenkamp. „Hou jij nou maar je groote smoel," zei hij grinnikend, „straks wor' je wéér je hersenpan ingeslage.... Heb ie nóg nie geleerd om je bek te houe?l...." Leenkamp lachte, wreef eens met zijn hand over zijn hoofd. „Kan d'r bhjkbaar nogal tegen, die kop van mij!" zei hij laconiek. „Ha! Ha! Ha!!! 1" brulde Feenhuis. „Ze benne zoo droog in d'r lui eige land " merkte Schovers op, „nou zwémme ze hier in de alcohol." „Ha! Ha! Ha!II!" Weer Feenhuis. Bloemstra stond langzaam op, keek eens over de half hooge „singapore"-deurtjes in de andere zaal. „Ze krijgen al góed de hoogte," zei hij rustig en toen sarcastisch: „En de dames zijn ook al een eind op streek. Die mrs. Jackson heeft dat thuis bhjkbaar méér bij de band die zuipt jou onder de tafel, Meesters!" Meesters gromde wat. Hij teekende zijn laatste bon-.gleed dan van zijn krukje en riep zijn chauffeur. Een groote Hudson reed voor. In een donker hoekje, dat men haar niet zou opmerken, zat Poppie weggedoken. Ze was naar de bioscoop geweest.... Het werd laat. De Walendijks hadden afscheid genomen. Marian en Frank dachten ook over naar huis gaan. „Hè, blijven jullie nou!" drong Renée, bijna koortsig in de vrees, dat John dan ook zou wegwiüen „het wordt nou juist leuk. Blijven jullie nou voor één keer I" „Als u blijft," riep Stevenson ,dan gaan we hier allemaal eten. Ik betaal. Maar dan moeten jullie nassi goreng eten! En daarna gaan we naar de bangsawanl"*) „Hoerah! Hoerah! Cheers for mr. Stevenson 1 Cheers for Billl" Marian ging lachend en overwonnen weer zitten. „Mr. Schovers.... Drie-en-veertigportie'snassi-goreng." Schovers boog. „Met chutney!!" gilde Aileen, „anders kan ik het niet eten 1 Hooren jullie ? Met chutney! 1! 11" „Stop dat geschreeuw!" zei ruw een van de fabrieksassistentea, een Engelschman, Howell. *y Inl. Theater ^ ^ 200 ^ schreeuwen als ik wil!" riet, Aileen uitdagend Daarop pakte Howell haar beet, duwde Lar met haar geacht op een stoelzitting. Ze spartelde uit alle rnach 2gzTthEC^rd H-Aoof een JXe^kT * aSSiStentCQ' °*^erd, draagt „Natuurlijk! Ik heb toch een groene jurk aan!" *ei a>u„ Maa r H ^ UÏ^ r Ve5e^ « *Ie^ Ai. ™^ ^ "*? los' 26 worstelden nog even 2en gleed Alleen uit. Haar japon bleef baken aan een sSkertf e h^eK „Nou, dat heb je hem geleverd I" heu^C mW^s^ Won. Zemaakte „Sta daar niet te suffen 1" zei ze tegen Percy zoek dan tcrmunste een paar spelden, ezel!" Algemeen gelach En Aileen bleef verder half ontkleed Jackson zat std in zi n stoel. Hij keek, of dit geval hem Se maal niets aanging. Hij dronk de eene cSS^^ zonder een woord tegen iemand te zeggen ' Marian boog zich naar John «i^chJ. 'm*V™ niaanden veranderd is!» John knikte. Zijn oogen zochten Renée. Ze stond in den d^E TT df danSTal met ^^y- Haar oogen glïïsfS ■tfï? En^l^^ ^ ^ ^ ™ J*»* d-r ,^Met hém was ze nóóit zóó! Ook nóóit zoo geweest! in Renée's mond, den Wen tijd' Ëa^dïjwT4* gen**,, * ^ *5Küï? ~ Marian vroeg het zacht. Hij keerde zijn gezicht naar haar toe. Een vage uitdrukking was in zijn oogen, alsof zijn geest ver was. „Pardon vroeg je iets?...." Ze kleurde licht. Het werd moeilijk, na déze vraag, haar vraag te herhalen.... „Hoe gaat het tegenwoordig met Renée ? Is ze heelemaal gewend ?" John antwoordde niet direct. „Wennen?...." zei hij dan, zijn woorden wikkend.... „Ik weet niet, of ze óóit went Het is geen land Voor Renée geen leven voor haar.... Ik was er altijd een beetje bang voor...." Hij zweeg een moment. Toen abrupt, het hij volgen: „Ik was een ezell...." „En jullie zitten toch nu niet meer zoo eenzaam...." „Het is niet dat " zei hij kort. En toen bitter: „Met mij zou ze nooit érgens gelukkig zijnl...." Marian schrok van deze woorden.... wist niet wat te antwoorden Ze wilde hem graag helpen/... Pasten ze niet bij elkaar óf stond Ravinsky tusschen hen Ze zou toch eens met Renée spreken, overwoog ze, een beetje geërgerd John was toch een te goede kerel voor een spelletje En Ravinsky ? Nou ja, ze mocht hem wél, maar hij had dan toch altijd wit met een vrouw.... Ze moest Renée waarschuwen. „Hebben jullie moeihjkheden.... John?" „Moeihjkheden? Ach, nee Hoe moet ik het je uitleggen, ruzie hebben we maar heel zelden... . Maar we snappen elkaar niet weet je We gaan altijd nét vlak langs elkaar heen.... Ik doe zóó mijn best om haar gelukkig te maken ik geef haar alles, wat ze maar wil: auto, kleeren, luxe vrijheid 1 Sóms, denk ik: nu wordt het goed nu héb ik haar En dan tóch weer slipt ze weg.... net als een vlinder, die je naloopt van bloem tot bloem en die je toch niet pakken kimt " Zijn oogen dwaalden onwillekeurig weer naar Renée en Ravinsky Ze stonden nog altijd daar Ravinsky pratend, Renée, met haar hoofdje naar hem geheven, luisterend Een intense aandacht hield haar gevangen. Haar blikken bleven in zijn blikken, haar mond was iets open, zooals van een kind, dat een sprookje wordt verteld.... Ze zag er ongeloofeüjk ,ong en meisjesachtig uit.. ; En ook mt Ravinsky ging diezelfde aandacht. .. in an heele houding was dtezelfde teedere toegewijdheid ' In Marian doofde de ergernis.... Inplaats daarvan'kwam een groot medelijden met deze drie menschen. Ze legde haar hand op John's knie. „Kun je daar nog een eind aan maken?. I Hl, wist, dat ze Ravinsky bedoelde. Hij werd een beetie bleek. Toen, zijn hoofd schuddend, vroeg £«• ^ ' •' verbicden °m m" En zonder Marian's antwoord af te wachten„Dat verdom ik." zeggen? **** ^ Wat mÓest 2e 2W? Moest ze hem ï^t^fZtt0mL *' * 'e domme manne-trotsl" van^te ve^teï?. f^' ''' ^ "'' ^ ^ « «* ™ John was voorover gaan zitten, zijn hoofd gesteund oo zi,n banden, zijn ellebogen op zijn liieèn.. „Seenhad een nieuwe plaat op de gramofoon gezet. StevenTon bo™ voor Marian, overwon haar protest van niet te wSdaS ~ John^leef t? ^ °Vereifld te ^ De mefzi^gï Sr.'!6"6 °P W Ied—hadhetdruk Renée en Ravinsky dansten samen. Een langzame traee wals. Ze dansten met hun hoofden vlak aan elkaar ' ^! loren m het loom deinende rhythme, dat was als een W deinende zee van verzwegen verlangens.. Ze waren een mooi paar John bekende het zich bitter Marian was in den vroegen namiddag even bii Annette 2ffnSeanan1ret ^ƒn&Tbiïd±££ hS sSnd^ofT•^dlSChe SeWooflte kunnen wennen. Hu? huis stond vlak bi, dat van Marian en Frank. Tood werkte nog onder Frank. Hij had het toezicht op een eX PW snoeiers. Het w^s een drukke afdeeling; LkSijdIverSaar loosd onder Johansen, die de koeüe'ste veel JaVSuTTo Rubber 12 had overgelaten. En buitendien was het slecht volk in deze afdeeling: altijd klachten naar de arbeids-inspectie, veel weg- loopers, veel onwilhgen Na den aanval op Johansen waren er wat koelie's teruggezonden naar Java; een gedeelte was verspreid over andere estates, de manager verwisseld, maar het hielp niet veel. De slechte geest bleef. De afdeeling lag ongelukkig, grensde aan een maleische kampong, waar veel hadjih's huisden; een broeiplaats van stookerij tegen al wat Europeaan was. „Kom, ik moet eens naar huis," zei Marian, „de kinderen zijn nog niet gebaad en Frank mist me niet graag als hij thuis komt." „Drink je niet één kopje thee mee, als ik die nü zet?" Marian weifelde. „Dóe het maar," drong Annet. Marian glimlachte: „Nou goed dan." Onderwijl dacht ze: „Wat zag Annet er slecht uit! Zou er iets zijn? " Ze zag telkens Annet's oogen wegdwalen naar den weg, voor het huis. Den weg, waarlangs gewoonlijk Joop naar huis kwam. „Het is nog geen tijd," zei Marian. Annet bloosde vluchtig. „Ik kan er niets aan doen," zei ze, „maar ik wacht altijd zoo op Joop. Heb jij dat óók, die onrust, tot je man thuis is r' Marian knikte peinzend. Ze wist, hoe dat was, hier.... Altijd wachtte je op dat oogenblik, dat je het witte pak in de verte onderscheidde dat je wist, zéker wist dat hij thuis kwam je man Dat er niets met hem gebeurd was vandiag niet! Dat je hem veilig had, voor den heelen avond, den heelen nacht. „Het is voornamelijk in het begin," zei ze tegen Annet, „ik bad dat ook, altijd die angst om een mogelijke aanval. Maar, later gaat het over. Je moet er je een beetje tegen in zetten." „Och ja, natuurlijk. Het is ook niet élke dag, eigenhjk. Sóms, dan komt het inééns en dan ben ik nerveus " Annet ging de thee in orde maken. En Marian piekerde terug, hoe érg ze zelf vroeger onder dien angst geleden had... Nóg leed dikwijls vooral in déze afdeeling.... Het was een druk, die zich eiken dag weer over al je denken legde, vaak maar half gevoeld, half geweten.... Het werd met de jaren wel beter. Je wende er aan. Het werd als een noodlot, geluid, een ongewoonst 'inden^ S^fffS geluid, élk gebeuren kende, ineens den „u3enZJ^£S /5 j yfeanlen dag was blank van rast van Ser erger, dan riet was! Ze waren met 200 slecht, de koelie's En je man had immers tact om met hen om te gaan? Wat 20Ü er gebeuren .. en waaróm? Zoo'n dag wassen heer j 1 geroep tien obsessie, die iets verlamd van je levenslust, van je vitahteit. En dan sustejeTweeï SilrSSIS T TSt?Uldig gebe«ra vS llatst! ? asst^er^^^^ ~ ^ bericht kwa- « ^tr.een^d^idr"'- jssri B?W 'ket'lou 3 ^ ï ^ * 6ók die Sden.- mt 2,,a wmeerende oogen, Ik"bentt&°S bST °£ SS H het ^ heb een revolver!» g' * heb met net volk- Ik Maar je onrust sdirééuwde in je, hét zich niet meer sussen- Daar staaTheTtS. // k^tffi - T^ï I' had hij en een mes.... En toch^ .^achterSge^enl Onverhoeds!.... Hij Waarom niet een volgend keer... jij?l!...." En dan loeide het in je los: je hdat aan dit leven! Je haat aan dit volk, dat jij niet begreep en dat jou niet begreep en dat moordde, zonder besef van wat het deed. Dat niet wist, wat dat beteekent voor een Europeaan: dood!.... En dan je honger naar Europa naar thuis! Naar veilige muren van civihsatie! Naar de zekerheid van dat leven daar! Naar een veilig geluk!.... „Nu is Joop toch laat, vind je niet?" Er beefde iets in Annet's stem „Och, dat komt toch wel eens méér voor!" berustigde Marian. „Het is nog geen half zes...." „Ja.... natuurhjk...." Maar Annet's oogen bléven naar den weg blikken. Ondertusschen praatte ze, haastig en nerveus, als om haar gedachten te dwingen naar iets anders. „Ik heb de hempjes al klaar de goritaatjes*) ook. Dat was een lam werk. De hempjes niet.... die zijn schattig geworden Joop is toch nóóit zoo laat. Hij maakt altijd voort, want hij wéét, dat ik in angst zit, als hij met op tijd is." „Maak je met ongerust, An er is heusch niets! Denk om het babytje." Annette lachte. Het klonk een beetje schril. „Natuurhjk wil je nog thee? " „Nee, dank je kind.... Ik moet naar huis. Frank weet niet waar ik bhjf 1" Een blosje brandde ineens op Annette's wangen. Ze legde twee vingers in het kuiltje van haar hals. „Blijf voor mij, Marian tot Joop er is.... Laat me niet alleen Bx weet niet, wat ik heb, maar ik ben al de heele dag zoo nerveus! Idioot nerveus gewoon 1 En het wordt al donker zie je niet? En in de pondok is het ook zoo raar stil.... dat is anders nooit! Een drukkend gevoel besloop nu ook Marian, maar ze wou er niet aan toegeven. „Misschien is hij door den baas aangehouden, zooiets komt wel eens voor." Annet zuchtte. De schemer begon nu vlug te vallen. Je kon zien, hoe het * Navelbandjes. huis ingesloten werd, opgeslokt door het donker Stil werd gebeurS?» * h«*<*- »Er is wat ^ Stdlig' W bii °- zakdoek VfS S^°0t' °ndCr Het tafeIblad. dr^ide ze haar Se^TzSrinfc? 6611 Pf°p- ^ stiI. ^ zei ze hS ^O, GodI Laat hem thuiskomen. Laat hem thuiskomen voï ëaiT dC2dfdC hCVigheid * d de dui*enden ^en „Daar is hij!" xuaug, onna vertelaard Lachend veegde ze een traan wn „Je bent met over de weg gekomen," zei Annet. ïk 'JSJ'1 om ^i? '"klar behooren teXn? ik tan met altijd aam twee dingen tegelijk denken'» "wasTr 2^.?" Annet's sU weife£d: ZeuPrnl nW "''" ^\ja' ^ondet met den baas. Rotvent! Annet h^^T^i ™*T gerfme een ^op thee!» Annet kromp m mekaar of ze een slag had gekresen Het was een té groote reactie op haar angst Toen ze hem heï kopje reikte, beefde haar hand een beetje. „Alsjeblieft." Tranen klonken in haar stem. Hij merkte het met. Hij was moe en ontstemd. Marian stond op. „Blijf zitten, Joop, je bent moe Ik ga naar huis, eens kijken of daar alles allright is Tot ziens, kinderen!" Hij glimlachte vaag. Annet bracht haar tot het trapje. Daar gaf Marian haar een zoen, fluisterde aan haar oor: „Laat hem nu met rust over een kwartier is het weer in orde!" Annette knikte. Toen Marian weg was, nam ze zwijgend Joop s kopje, vulde het nog eens, zette het naast hem neer. Hij keek op, trok haar op zijn stoeUeuning. Hij legde zijn hoofd tegen haar aan. Ze streek hem over zijn stugge, harde haar. „Ik ben een beetje moe, verdómd veel werk gehad I" Ze bukte zich, zoende hem op zijn voorhoofd. „Stil maar, ik weet het!" Zoo bleven ze zitten. Op zachte voeten sloop de boy binnen om de petroleumlampen op te steken. Het schaarsche schijnsel verdeelde zich in de half donkere voorgalerij. De meubels bleven in vagen schemer. Annette keek naar buiten. Daar lag de rubbertuin, donker, in den donkeren avond. In de boomtoppen waren de eerste bloesems opengegaan. Een zwaar aroom van honing geurde door de lucht. Een zoet geluk doorstroomde haar, nu ze zoo zat, met Joop's hoofd aan haar schouder en het geheimzinnig leventje in haar schoot. ... „Het zal fijn zijn, als de kleine er is," zei hij, „dan heb jij ook .wat afleiding. Je moet je niet bang maken om mijl' Ze knikte en drukte zich vaster aan hem. Hij speelde met haar vingers. „Het volk is momenteel rustig, ging hij door, „en ik neb mijn revolver." Ze knikte weer. j „En trouwens.. waarom zoü er iets zijn.. Br sla nooit! [^Natuurhjk," herhaalde ze, „waarom zoü er iets zijn?.. Onzin, natuurhjk 1 Maar, sóms als ik niet weet, waar je bent, weet je...." Ze maakte den zin niet af. Een droomerige loomheid zonk in haar neer.... „Gekke vrouwke!...." Hijiei het zacht, met een stillen zucht. Er was veel liefd£5tQh£m' tCtWiil ^ ^ ^ aan zijn wang drukte „Hoe goéd toch het leven was.... zoo met je beidjes! Moedig soms .. . Maar daar kwam je overheen!. „ En straks, de kleine hummel: een hééle famihe! Zijn eezinl Zijn kind en ajn vrouw, voor wie hij pal stond tégen héél de wereld! Voor wie hij werken zou.!.. zwoegen fou Voor wie hij ééns aan den top zou staan!.. " te Sn1ir,t tri?tS W Een blije zekerheid van jóng te zijn en sterk en het leven aan te kunnen. Hij sloeg de handen in mekaar. ae"aa,tó?»hii opstaande, „ik ga me eens baden! Bah, wat Ze lachte. Ze wist: den héélen avond, den héélen nacht. Ze lachte. „Ik ga je kleeren klaar leggen!" zong ze J?^ • ^ ktCr' den ai den **** B«ar, toen Joop zijn hms mthep om naar zijn werk te gaan, vond hij onder aanhettrapjecfen mandoer van de snoeiers óp hem wachten oïnSnor„aJOOI> hC V0,0^100^' * *n scheme7vS den nog nauw aangebroken dag, had hij de donkere gestalte nietjezien, maar een bescheiden kucn trok zijn opmot „Mandoer Kassan?...." „Saja, toewan...." Onderdanig, met zijn hoed in zijn hand, het hoofd bedekt door «o kunstig gevouwen hoofddoek, kwam S 'Si^SSr-1* de pondok te ^ kome»" „Een koelie, Toekimin, wil niet naar het werk.... Bx heb tnms . die is naar het kantoor, zegt de hoofd-mandoer » „Zóó ... nou dat is goed.... dan ga ik wel even... > Doorloopend, vroeg Joop naar bijzonderheden. Beschei- passen achter Joop aan, terwijl hij vertelde: „De nacht van de uitbetaaldag heeft Toekimin al zijn geld verspeeld.... hij is een nieuwe koelie mijnheer kent hem wel hij is met de laatste ploeg uit Java meegekomen Gisteren heeft hij den heele dag ruzie gezocht. En gisteravond heeft de hoofd-mandoer hem een pak slaag gegeven, omdat hij Parman met een mes dreigde En nu zit hij voor zijn kamertje en wil niet werken." „Zóó " zei Joop, „wil hij niet werken dat zal hij toch wel moeten...." .^Mijnheer moet oppassen hij is „panas hati"*) mijnheer moet hem niet slaan...." „Ik sla nooit," antwoordde Joop kalm. Ze hepen het pondok terrein op. Het was dag geworden. De heele omgeving van de pondok droeg de sporen van den vrijen dag: overal lagen vruchtenschillen, stukken pisangblad, klapperdoppen, leege blikjes, papieren, leege ludfersdoozen en omhulsels van sigarettenpakjes. De beide pondokkoelie's waren bezig al dit vuil bij elkaar te vegen. Kippen en honden zochten naar etensresten tusschen de pisangblaren. Naakte kinderen speelden in het droge stoffige zand. Bij de speelloods stonden een paar zwangere vrouwen met elkaar te babbelen. De laatste maand vóór de geboorte van hun kind hoefden zij niet te werken en nu luierden ze naar hartelust.... Toen de kinderen Joop zagen, voegden zij zich tezaam en hepen achter hem aan, in koor zingend: „Tabeh toewan! Tabeh toewan! 1...." „Waar is het kamertje van Toekimin?" „Déze kant, toewan Kassan wees beleefd, met zijn duim de richting aan. Joop liep langs de koehe-kamertjes. Een weeë stank van gedroogde visch, specerijen en ranzige klapperolie kwam hem tegen. Op een van de drempels zat een vrouw en luisde haar kind. Als Joop langs ging, het de vrouw een oogenblik haar handen zinken, en keek hem na, met domme oogen en open mond.... Twee kamers verder hurkte een in elkaar gedoken gestalte met een sarong tot over de schouders getrokken. „Dit is hij "zei de mandoer. In zijn stem was een toon van: „ziezoo vriend, nu krijg je er van langs!" *) Gekrenkt. De koelie staarde onverschillig voor zich. uit loon keek een „cgnbkk op hem neer. Hif was nog Wj£?i£ „Is je naam Toekimin? " De koelie knikte, met neergeslagen oogen „Antwoord!!" snauwde de mandoer riÓSuT iT^S0"1'8 ««plagen oogleden glipte een ïïssstf&'z&r - «*-—M oX „Is je naam Toekimin?" herhaalde Toop „aaja, toewan." r „Wil je werken of niet?" De koelie zweeg. „Antwoord!" snauwde weer de mandoer. M.rlTY g Ced °nder de «^geslagen oogleden diezelfde bhk vol haat naar den mandoer, en weer terug. een bhk^als een snelle, puntige slangetong. g „Wil ,e werken of niet?" herhaalde Joop weer „Ik wil met werken!" „Waarom wil je niet werken ?" De koelie zweeg. „Antwoord!!" snauwde de mandoer waUatnTaS n °°f ° neer^Iagen- Hij had zijn sarong wat laten zakken. Daardoor was één arm vrijgekomen HH teekende met znn wijsvinger figuren in het zand ' „Waarom wil ;e met werken, Toekimin ?. » Toekimin bleef zwijgen. De mandoer, in wien een wilde S> te kokeQ> df d een stap naar hem tornaar loop nield Kassan met een handbeweging terug J P teek-end^AH,^ £ mÓet' ■ • • *e bebt ^ntract ge- teekend. Alle contractanten werken... Je hebt geen r£ht alTaïeen m ^^ ^k™ * -ndlg^t^ n^dtechtr^de?^ * ^ dJ™<*** * naa^ant " *° d^l,riepiets „Zie ]e met, dat mijnheer hier te doen heeft?" P ÏÏ^Sd^mirvSer;8- b0°ê "* "« *) Zwijg jij, karbouw. „Wil je -werken, Toekimin?" De koelie bleef zwijgen. Joop voelde ongeduld in ach opstijgen, maar zich met geweld beheerschend, sprak hij rustig verder* „Wees niet dom, Toekimin ga aan je werk Waarom wil je niet werken?...." De koelie antwoordde niet. „Heb je gedobbeld?...." De koelie antwoordde niet. „Sta nu op en ga aan je werk " „Ik wil niet," zei Toekimin, donker. . „Waarom wil je niet?...." De koelie zweeg. Hij had zijn hand teruggetrokken en weer onder zijn sarong bedekt. „Sta op en ga aan je werk." Toekimin verroerde zich niet. „Heb je gehóórd, wat ik zei?.. Sta óp en gaaanjewerkll Joop werd nerveus van dezen placiden tegenstand. Wat moest hij doen? Slaan mocht hij niet. Schelden ook niet. Naar den magistraat opsturen Ja, makkehjk gezegd! De man wou immers niet eens opstaan 1 Joop keek even den mandoer aan, nam zijn hoed af en veegde de droppels van zijn voorhoofd. „Toekimin," zijn stem klonk geforceerd kalm, maar daaronder beefde de opwinding. ,, „Toekimin, luister nu naar me ga naar je werk.... De koelie verroerde zich niet. Nu kon Kassan zich met meer inhouden. Een blinde drift sprong in hem los. Hij stapte met één grooten stap naar de hurkende gestalte, boog zich neer, nam het oorlel van Tcekimin tusschen zijn duim en wijsvinger en kneep en draaide het, tot het bijna wit werd. Toekimin rukte zich los, kwam half overeind, als een dier in aanval. Zijn oogen waren gluiperig en waanzinnig van woede. Hij trok de schouders op, lietzijnsarong opden grond glijden en stond dan uitdagend, in zijn korte broekje en bloote bovenlijf voor Kassan. Zwijgend stonden de twee mannen tegenover elkaar, m beiden hoog opflakkerende moordlust. Toen schoof Joop Kassan weg. . . „Ga onmiddellijk aan je werk en nu, verdomme lis het uit met dat gedonder! Heb je me begrepen?I1 Vooruit I Naar het werkll " Dreigend deed Joop een stap naar den koelie. Tcekimin deed een stap achterutt. Joop deed nog een stap • j ' ?*? * 601 bhWmsteaal uitschietende beweid,- t k0Cïe m "Ü*8**' ttok mes» sprong op Joop toe. Kassan gaf een schreeuw. Maar het was afgebeurcf Zonder een woord zakte Joop in elkaar. Een breide golf bloed spoelde uit zijn mond. s Kassan boog zich over hem heen. „Toewan! Toewan!! " KlS ifif hoofd ^ den S^ond. Nog een golf bloed spoelde over Kassan's handen. Toen braken de oofen Het hoofd viel opzij 6 Het werd zonderling stil Kassan bleef een moment op joops gezicht kijken. Toekimin was weer neergehurkt; onverschillig, bekoeld.... haast onbeseffend. Het bebloede mes had Ëj naast zich gelegd De oermensen, die plotseling onberedeneerd, onlogisch, fnbeteugdd, m al zim heete driften was ontwaakt, ^as weer even plotseling ingeslapen. richtnï'h^ïf1111-:-'" Steunde «ch op¬ richtend. Hl, keerde zich naar den koelie: „Je hebt mijnheer gedood 1" Jk heb hem gedood," antwoordde Toekimin rustig za?Z^ïiT °P Cn ïtempel> >eek nu °P van bezigheid, ToL Tnn tr**111 °P ^ gl°nd 25(8 Weef even kijken toen zonder een spier op haar gezicht te vertrekken, zei ze „is eh! De toewan is dood! " TOSglr .Vl?°g OVer het Pondokterrein. De twee vegende koelie^, de vrouwen en de kinderen vormdenTen o7ljn°mpi:rsÜ,k- N°g hUfktC T0£kimin ~3fflS ' 'tl j V •' te • • • •" klakten de vrouwen de toewan is dood èhllü" ' n.^^ dC kHeren> een Ueine ^kte jongen, hurkte neer, kroop op zi,n hurken tot vlak bij den doode stek toen met zi,n wijsvinger naar de vliegen. * De vrouwen lachten. „Eh...." gierden ze ,hij is niet bang voor een lijk Kijk, hij heeft bloed aan zijn vinger doe dat niet, Sipin 1 Kassan naam Joop's hoed van den grond, raapte ook het mes op. .. . „Sta op en ga mee naar het kantoor!" beval hij Toekimin. De'koelie stond zonder het minste verzet op, trok zijn sarong weer over zijn schouders en liep, zonder een woord, vrijwillig en adatgetrouw achter den mandoer naar het kantoor. Het oerinstinct had zich uitgevierd. Hij was „mata gelap"*) geworden en hij had gedood. Dat was alles! Dat hiermee de oertijd en de twintigste eeuw in botsing kwamen, dat was een andere zaak. Hij had alleen maar een medeschepsel het leven ontnomen. Of dat nu toevallig de assistent was of de mandoer, dat maakte voor hèm geen verschil. Dat hij den man van Annette had gedood, den vader van een nog ongeboren kind dat alles lag buiten zijn besef. En dat hij zich met zijn daad een doodvonnis had bereid, daaraan dacht hij in het gehéél niet. Hij wist dat ook nauwlijks Wraik dat kon hij begrijpen. Onmiddelhjke straf ook. Maar dat hierop een rechtszitting zou volgen.... met een vonnis, over drie maanden over een half jaar als hij al lang vergeten zou zijn, wit hij eigenhjk misdaan had... en vooral, waaróm hij het gedaan had dat lag zóó ver buiten zijn begrip, dat hij zich niet eens over de gevolgen verontrustte. Hij was als een kind, dat in boosheid iets vermeit en een seconde later, zijn geheele boosheid vergetend, onbezorgd in den zonneschijn verder speelt.... Horstman boog zich over het betaalboek, dat de krani voor hem neergelegd had. „Hier heeft de nieuwe mijnheer de premie weer verkeerd berekend," wees de krani. Horstman keek het na. Dan keek hij op naar Frank, die een pas achter zijn stoel stond. „Zie je, Versteegh dat is nu wéér diezelfde fout. Dat schijnt Walendijk nog maar niet te kunnen snappen. Verdómme nog an toe ik krijg d'r gezeur mee met de arbeidsinspectie! Kun je daar nu niet voor zorgen, dat hl, dat in het vervolg goed doet. Jij bent er toch voor, om hem op te leiden?" *) Zijn oog had zich verduisterd. „Ik zal er voor zorgen, rnijnheerl" Frank beet zich ot> de lippen. ? „Hij zou het Joop nu eens en voor goed zeggen," dacht hii kriegel dtijd standjes slikken voor hem, daar bedankte hi voorl Zoo n uilskuiken van een sinkeh!" Er was wat stemrumoer buiten. De oppasser kwam binnen zei iets tegen den tweeden krani. De tweede krani herhaalde het tegen den eersten krani. „Vervloekt nog an toe! Wat is dat voor gedonder daar! Kunnen jullie, voor den duivel, je bek niet houden?" Horstman was uit zijn humeur. De eerste krani kwam onderdanig bij de tafel van den manager staan. „De nieuwe mijnheer is dood, mijnheer." Horstman keek hem niet begrijpend aan, maar Frank sprong naar voren. „Wit is er ?" riep hij uit. De krani herhaalde nuchter en onbewogen- „Denieuwe mijnbeer is dood.... Daarbuiten staat mandoer Kassan met een van de nieuwe koelie's. Hij zegt dat die koehe mijnheer heeft aangevallen." Horstman en Frank stormden tegelijk naar buiten. Daar stond de mandoer met Joop's hoed in de hand. Naast hem onverschillig, hurkte een koehe. Hij teekende met zijn wijsvinger figuren in het zand. ' ' „Wat is er gebeurd ?» snauwde Horstman den mandoer aan „Deze koehe Toekimin, heeft zooeven den jongen mijnheer doodgestoken. Ik was er bij. Hier is het mes en de hoed van mijnheer. Met een beleefde beweging legde hij de beide dingen aan de voeten van Horstman, op de bovenste trede van het steenen trapje. -J^fS G?d Aamachtig !1» vloekte Horstman. Achter hem stond Frank, bleek en ontdaan. „Waar is het gebeurd?" , Jn de pondok, mijnheer. Daar ligt de jonge mijnheer nog." Versteegh ga jij d'r even heen.... Ik bel den dokter en de hoofd-admimstratie en den controleur even op i^at net ü,k maar naar huis vervoeren, niet?... Dat hikt mij het beste." ' „Mevrouw Walendijk...." haperde Frank. .Allemachtig.... dat is waar ookl Daar heb ik in de consternatie niet eens zoo gauw aan gedacht. Wat moeten we nou doen?...." „Ik ga in elk geval naar de pondok en ik zal mijn vrouw naar mevrouw Walendijk zenden...." Frank nam zijn hoed en liep den weg op naar de pondok. Zijn beenen waren zwaar. Het was de eerste maal, dat hij een assistentenmoord van zoo nabij meemaakte. Hij dacht aan Annette Wat moest dat nu? Ja, Marian moest er heen.... Zoo gauw mogeüjk, vóórdat de een of andere stomme bediende er iets van zei En dan Annette het huis uit naar hun huis en dan pas Joop vervoeren laten dat ze hem niet direct zag Misschien was hij erg verminkt Godl God dat dit nu gebeuren moest Zoo'n ellendeling van een koehe Zoo'n vervloekte, beroerde kerel 1 Dat Joop nu dood wasl.... Hij kon het zich niet indenken. Tranen schoten in zijn oogen Met looden schreden ging hij bet pondokterrein op. De twee koelie's waren aan het vegen. Wolken stof joegen ze op. De honden lagen te dutten, nu in den zonneschijn af en toe ineens opspringend om zich jankend te krabben, als de vlooien het al te bont maakten. In de speelloods hingen in zes slendangs, als hangmatten opgehangen, zes pas geboren zuigelingen. Een oude vrouw paste hen op, schommelde om de beurt elke slendang heen en weer, een sussend geluid met haar tandenloozen mond makend. Af en toe gaf zij hun wat rijst met pisang. Zij deed dit, tot de moeders van het werk kwamen om de zuigelingen te voeden De kinderen, die met een paar oude capstan-blikjes en wat touwtjes een spelletje verzonnen hadden, voegden zich samen en hepen achter Frank aan, hun begroeting in koor zingend: „Ta-béh toe- wanl.... Ta-béh.... toe-wd....n 1" Ineens keerde zich Frank om, zei barsch: „Diaml Pigihl! "*) Verschrikt en verbaasd, niet gewend dat Frank hen zoo afsnauwde, bleven de kinderen staan. Verlegen drongen zij te zaam, hem nakijkend met groote, donkere oogen Dan keerden zij een voor een terug naar de blikjes en hervatten het spel. ' „Weet je ook, waar de jonge mijnheer is ? wendde Frank zich tot een van de pondok-koelie's. De man nam haastig *) Zwijgt.... gaat wegl" ajn hoed af, krabde zijn hoofd en zei toen verwonderd: „De jonge mijnheer is toch doodgestoken " , ,Dat weet ik, maar waar ligt het lichaam ? " De koehe krabde zich nog eens keek moeilijk-denkend rond.... „De hoofd-mandoer heeft het toch al laten wegbrengen " zei hij toen langzaam. ! „Waarheen wegbrengen?" schreeuwde Frank. „Naar het huis van den jongen mijnheer, misschien. ..." antwoordde de koehe en bukte zich om tusschen het vuil dat hij bijeen geveegd had, een knoop op te rapen... „God nog aan toe!" schreeuwde Frank weghoUend, „dat kost hem zijn ontslag.... die ezelll!" • ï1^-^"0 is ""i006" boos ?" vroeg de andere koelie, ach bij den eersten voegend. Pa Wirio poetste den knoop ademde er op. Toen zei hij: „Misschien is mijnheer boos." Moedin, de andere koehe keek tersluiks naar den knoop: „Waarom is mijnheer boos?" „Ja siapa tahoe 11" antwoordde Pa Wirio met langen uithaal, „wie zou dat kunnen wéten? "En verklarend voegde hij er aan toe: „Die Blanda's zijn toch altijd boos.... Je wordt er soms heelemaal bingoën van " „Wat heb je daar, Pi Wirio? " „Een knoop...." Pd Wirio opende zijn handpalm, toonde een doften, koperen knoop. Moedin boog er zich overheen, namden knoop voorzichtig tusschen zijn vingers, schatte toen: „Dat is misschien van goud " Pa Wirio nam hem den knoop uit de hand. vr"1?-\% ahh11" Wj geërgerd „wat bén je toch dom, Moedin! Zoo dom als een karbouw je ziét toch, dat het een knoop is van een pohtk-uniformjas. En de politie draagt toch geen gouden knoopen.... De resident draagt gouden knoopen.... Die krijgt hij van de Koningin van Holland. .... Maar wat zou jij daar ook van weten? Je bent toch maar een tani.... uit de dessah! Be heb de resident vaak gezien als hij door de kotta reed " Moedin zweeg. Niemand zou kunnen zeggen of hij be- leedlgd of geïmponeerd was Hij staarde een moment met open mond op den knoop in Pa Wirio's hand. Toen rt*t* bij zich uit, geeuwde luid, het zijn vingers een voor een in het gewricht knappen.... en zonder een woord, begon bij weer te vegen, langzaam en bedaard.... Hij bad toch niets anders te doen!.... Hij veegde het vuil tot kleine hoopen. Een wolk stof dwarrelde om hem heen.... Frank rende naar huis, viel hijgend de voorgalerij binnen. „Marian!!" schreeuwde hij, „Marian!!!" Ze kwam naar voren loopen, vond er Frank bleek en bevend. „Wat is er?" schrok ze „héb je iets? Is er iets met je gebeurd?" Ze betastte hem. Haar knieën werden zwak onder haar. „Niets!" hijgde hij.... „mij niets!.... Joop.... Annette.... je moet méé, diréct!...." „Groote God Frank!" ze schudde hem bij de schouders .... „zég dan, wat er gebeurd is!...." Hij slikte slikte vond toch geen woorden. „Joop toch niet? Hebben ze Joop aangevallen?" Hij knikte. „Dóód?!!l" Een eeuw verging na dat woord. Frank's lippen trilden. „Dood," zei hij heesch. Hij had het woord uit zijn keel gewurgd. Een kille, klamme stilte viel tusschen hen. Een seconde, die uitgroeide tot een eindeloozen tijd. Een tijd, die had opgehouden tijd te zijn. Een afgrond. Een leegte. Marian begon zacht te huilen. Dat riep Frank tot besef. „Sta daar niet te huilen," zei hij boos, „je moet mee naar Annette. Die stommeling van een hc«>fdmandoer heeft het lijk naar huis laten brengen. Ik weet niet wat er met Annette gebeurd zal zijn. Ik weet ook niet of hij erg verwond is. Ik heb hem nog niet gezien." Hij pakte Marian bij den arm. Een rilling doorschokte haar. „Ik kan niet, Frank." „Je móet!...." „Ik kan niet!" „Je móet!!" Ze boog haar hoofd. „Je móet Annet helpen, versta je ?...." Ze knikte. Zwijgend gingen ze samen den tuin door, den plantweg af. Het was niet ver. Bij Annette waren de kree's & mu °^ttokkca. Ze liepen langs de bijgebouwen achter het huis binnen. Bij de keuken ftond een baboe Ze schreide hysterisch. Verder was het zonderling stil overal Er waren een paar bloedvegen op de achterdeur, alsof iemand daar bebloede vingers aan had afgeveegd. Op de etenstafel lag een bebloede zakdoek. Modderige voetstappen wezen k\elb^anTSrlan8S "j g£dragen ^ ™ de Ze hadden hem neergelegd op den divan. Annette zat bi| het voeteind en staarde naar hem. Ze had niet gehuild. Haar gezicht stond1 pijnlijk strak. Schrik en ontsteltenis waren er als verstijfde trekken opgelegd. Toen Frank en Marian binnen kwamen, keek ze even ot> zonder iets te zeggen, zonder teeken van herkenning. Het maakte, dat ook zij zwegen. Stom stonden ze daar in het ™ï h^teet * En Wééf WaS de W StÜ 611 ^emloos Joop's gezicht was kalm en zóó natuurhjk, dat het duidelijk heïfin U"" hCt -Cmde WaS geweest- Zi,* jas was sterk wekten^ ^ Vefmmkt- Het méér verbazing¬ wekkend dat zijn open oogen star bleven, dan wanneer fij ze ineens bewogen zou hebben ' Annette stond op, bevoelde zijn vingers en probeerde zijn handen te vouwen. Maar de spieren waren al stijf. Toen keek ze weer op, of ze iets zocht. „Hij is aangevallen,» zei ze zacht, klagelijk, „maar ik heb altijd geweten, dat het gebeuren zou....» Ze boog zich over hem heen, raakte met haar mond even zijn hppen aan. Toen richtte ze zich weer op HjkeT toon 00d'" ** ^ WeCt' °P **** 2achten' ***** kinder- voof SS ? ïf*** f?nd* ^ M een vreemde omgeving L nog Ss geheugen wou opnemen. Toen knikt! „Hu is dood," zei ze weer en poogde zijn oogen te sluiten k ^iktessSgï'ff aa°»eek- • • •" kha«de «*• optT^SeS* ^ ^ * Wde ^ „Ga je met ons mee, Annette ?...." Rubber 13 Annette keek een oogenblik besluiteloos. Toen stond ze op en bet zich meevoeren. Ze ging als een slaapwandelaarster. Ze sprak geen woord. Marian bracht haar direct naar bed. Toen ze het hoofd neerlegde, süep ze in.... „Laten siapen " had dokter gezegd, na haar nog een injectie gegeven te hebben. Marian knikte, met tranen in de oogen.... Annette sliep twee dagen en twee nachten In dien tijd was Joop begraven . Als een electrische schok was het door de heele maatschappij gegaan, het bericht van Joop's dood. Hoewel hij een van de jongste assistenten was, kende iedereen hem en iedereen mocht hem graag. Zijn sportiviteit,Xtt/H^ rondborstigheid, zijn eenvoud, hadden hem bij zijn collega's bemind gemaakt. Zijn superieuren hadden hem graag mogen lijden om zijn harde werken, zijn plichtsgetrouwheid, zijn eerlijkheid.... De begrafenis ging van het hospitaal uit. Gedrukt en somber kwamen de planters daar bij elkaar. Met fluisterende woorden bespraken zij het geval gaven critiek op Horstman, de arbeidsinspectie, het Gouvernement .... Het werd een lange stoet, die over den gouvernementsweg naar het kleine kerkhof reed: een vreemde begrafenisstoet, met al de planters in hun witte toetoeps. Alleen de dominé inderhaast uit Medan telefonisch opgeroepen — was in het zwart en ook de controleur, die als vertegenwoordiger van den Gouverneur kwam. Hun zwarte kleeren waren groenig verbleekt door het tropen-klimaat. Bij het graf sprak de dominé het eerst. Hij sprak moeilijk, wist zich vreemd en nauwlijks geacht tusschen deze planters, die al jaren zonder kerk en zonder godsdienst hun leven van ruwheid en uitspattingen leefden. Planters, die daar verbitterd stonden om het graf van een kameraad, gevallen door een noodlot, dat eiken dag, elk van hén ook treden kon.... Na den dominé, sprak de controleur. Hij betreurde het droevig ongeval; zei in voorzichtige diplomatieke woorden, dat iedereen hoopte op een snelle en rechtvaardige, maar strenge rechtspraak voor den moordenaar. Een dof gemompel van goedkeuring ging door de omstanders. Toen trad Horstman naar voren. Dikke droppels parelden op zijn rood voorhoofd. Hii veegde telkens over zijn gezicht, stond onhandig en zenuwachtig te draaien met een grooten krans. Haperend begon hii te spreken, zichtbaar ontroerd: „Het is tien jaren.... hm tien jaren geleden... dat onder mijn beheer een assistent werd vermoord. En ik had al gedacht dat mij dit niet meer zou overkomen.... ik bedoel.... ik heb toch al bijna mijn tijd afgediend.. Het spijt mi,, Walendijk.... beste jongen... . dat ik tóch nog een van mijn trouwste assistenten moet helpen begraven Je hebt. je plicht gedaan.... altijd.... Je was' een goede werker.... Er was zeker een toekomst voor je weegelegd. ... in dit land.... maar het heeft niet zoo mogen zi,n.... Je laat een vrouw na.... We zullen voor haar zorgen .. beste jongen.... Rust zacht.... We brengen ,e.... hm we brengen je een laatste " Horstman s stem zei het woord „groet" niet meer. De zin verliep in een vreemd schor geluid. Met gebogen hoofden en trillende lippen stonden daar de planters rond om de groeve, veegden stil en haastig een traan weg, schraapten hun keel overdreven luid. Horstman's woorden gaven hun meer onteoermg dan alle Bijbelsche troost van den predikant Het waren de warme, spontane woorden, die zij allen in hun hart voelden; een taal, die één was met hun bestaan Dof vielen de aardkluiten op de kist.... Zwijgend legden een paar assistenten wat bloemen neer.... Half verwdkte bloemen, bont en door elkaar, in der haast in hun tuinen geplukt en meegebracht In lange rijen hepen ze terug naar de club, waar hun auto's stonden. Eerst hepen ze stil en zonder te spreken; ieder met zijn gedachten bij den moord; ieder, onbewust met dezelfde vraag: wie volgt?.... Ik, misschien? In de club bleven ze wat napraten. Ze bestelden bier. het was gloeiend warm geweest op het kerkhof.... Iedereen had een meening over het gebeurde.... Zij bespraken de mogelijkheden voor de doodstraf.... Zij schimpten op de SLpIS!?8. ™ ^ regeering' * »ekeldenPde En hoe langer zij zaten, hoe méér bier zij dronken.... hoe losser de tongen werden.... Het gebeurde zoo heel zelden, dat zij midden op een gewonen werkdag allemaal samen bij elkaar op de club waren.... Het gesprek dwaalde allengs en ongemerkt af, van den moord.... Kwam van klapzaken op het werk.... Op de rubberprijzen.... op de tantièmes... De alcohol en de reactie op het onverwachte gebeuren deden hun werk. Luid rumoerden hun stemmen, schreeuwend om: Booyl en: Bier!!! Laat in den namiddag, met verhitte, roode gezichten gingen zij naar hun estates terug.... En op het kleine kerkhof, in den feilen zonnegloed, bleef het versche graf, onder zijn verwelkte bloemen, eenzaam en verlaten tusschen de andere graven, naast het, door onkruid overwoekerde, graf van Johansen De maatschappij toonde zich royaal. Beloofde het geheele tantième, dat Joop dit jaar verdiend zou hebben, op Annette's naam te zetten. Verder boekte en betaalde zij de passage voor Annet naar Europa. Er werd vendutie gehouden van den inboedel der Walendijks. Alle planters kwamen op dezen verkoop en kochten tegen belachelijk hooge prijzen alles op. Dat was hun laatste daad van kameraadschap aan Joop.... En het eenige, wat zij voor Annette konden doen. Annet was stil en zonder vragen ontwaakt. Marian zat bij haar, met Annet's hand in de hare. Ze streelde af en toe over haar blonde hoofd. „Volgende week gaat je boot," zei Marian, voorzichtig voorbereidend. Annette knikte. „Ja, dat weet ik. Bx hoorde zooeven, dat Frank het tegen je zei." Marian keek haar even aan. Het beviel haar niets, deze groote kalmte. Het leek wel, of Annette zich niets van het gebeurde realiseerde. Toen ze óp mocht, ging Marian met haar naar Medan. „Uit de omgeving wég en vooral niét naar het kerkhof," had dokter gezegd. Annette vroeg er niet om, leefde in een soort verdooving. De week ging snel voorbij. Frank en Marian brachten haar samen naar de boot. De mailstoomer lag, nu de haven van Belawan uitgediept was, aan den steiger. Zij zochten de hut voor Annette, pakten haar koffer uit. „Kijk," wees Marian vol zorg „hier ligt het goed' dat je voor de eerste dagen zult noodig hebben " Annette kuste haar. „Je bent zoo goed voor me," zei ze alleen en Marian wist met in hoever Annet dit bedoelde. „De durf baar bijna niet te laten gaan," zei Marian tegen Frank, „ik geloof, dat ze zich nog niets bewust is Ik vind haar zoo vreemd.... jij niet?...." Frank had het geval al met den kapitein besproken. Men zou op baar passen, had deze beloofd. Er waren wel méér van zulke passagiers geweest.... Langzaam kwam er trilling in het groote scheepslichaam. De machines kwamen in werking. Vrienden en familieleden van menschen die weggingen, maakten zich tot afscheid nemen gereed. Marian omhelsde Annette. Ze nam Annet's klein geworden gezichtje in beide haar handen en keek haar in de oogen. „Zul je op jezelf passen? En op het kleintje?" vroeg ze dringend. Annet antwoordde niet, kuste Marian, met twee armen om haar hals. Toen dreunde de stoomfluit voor de eerste maal. Een schok ging door Annette. Ze begon te beven en klampte zich aan Marian vast. Ongerust keek ze Marian aan. j ™a? g*°ote, blauwe oogen begon iets te leven. Een doodelijke schrik groeide in die, tot nu toe, star gebleven oogen. ° Voor de tweede maal ging de stoomfluit, dof, donker doordringend. Een snik schokte door Annette's tenger lichaam. Een kreet snerpte uit haar keel. Marian hield haar dicht tegen zich aan, voelde het beven en rillen van de kleine gestalte. „JoopII" snikte Annet en schreide voor het eerst. Verscheurend kwamen de snikken. Met haar hoofd op Mananne's schouder huilde ze. „Jóópl Jóópi!...." En wéér loeide de stoomfluit vermanend, drineend „Ik moet weg.... Annet.... kind!.... Ikmóetweg.... Frank, wat moeten we doen?...." „Alle niet-passagiers van boord II" Een gong werd geslagen.... „Annette...." Marian kuste haar, maakt haar zacht van zich los. „Annet.... ik kan niet blijven.... Er ligt een brief van me op je couchette. Zul je hem lezen.... direct lezen, als ik van boord ben?.... Belóóf je het me?.... Hóór je me, Annet?...." „Moet.... ik.... alléén.... weg?.... Heelemaal alléén?.... En zijn graf.... dat heb ik toch nog niet gezien.... Marian!!...." „Kom kind!" maande Frank.... „hou je goed, Annet!.." Hij knelde Annet's hand vast in de zijne.... Toen wendde hij zich af, met tranen droppend op zijn jas.... Haastig hepen ze de loopplank af. Ze waren de laatsten. De bootsman schold tegen hen, maar ze merkten het niet. Op de kade bleven ze staan.... Zagen, hoe heel langzaam, maar onverbiddelijk de afstand tusschen het land en het schip grooter werd.... Zagen tusschen de passagiers aan de verschansing Annet's tenger figuurtje staan, als een verloren kind.... Ze stond rechtop.... maar haar heele gezicht was nat van tranen.... Om haar heen was geroep. Afscheidswoorden. .. Vroolijke grappen... Wenschen en groeten aan Holland.... Goede reis!.... Veel plezier!.... Langzaam draaide het schip zich uit de haven.... De kade werd leeg.... De menschen gingen weg.... Alleen Marian en Frank stonden er nog.... Frank legde zacht zijn hand op haar arm. „Kóm.... Marian!...." „God.... hoe vrééselijk alléén is elk mensch hier, in dit land," schreide Marian.... Frank knikte. Hij bad geen woorden, nam haar arm. En zij drukte ineens zijn arm.... „Laten we terug gaan.... naar Holland...." zei ze huiverend.... „teruggaan.... voor er wat gebeurt.... voor er met óns ook zooiets gebeurt!...." V RUIM een jaar later John lag op den divan te soezen. De krant was uit zijn hand op den grond gegleden. Hij was moe, katterig, landerig.... Buiten, door den donkeren avond, suisden de auto's voorbij. Dan gleed over den onverlichten plantweg telkens een breede stralenbundel van de autolampen. Van héél ver, door de stilte hoorde hij de wagens aankomen. De meesten reden met een roekelooze vaart, ratelend over de plankenbruggetjes „Ze gingen allemaal naar de club," dacht John, „En wat een haast hadden zei Alsof ze niet lang genoeg op de club zijn konden 1" Hij gaapte. God, wat was hij moei Het was ook niet om vol te houden, dit leven I Overdag veel werk 's Middags, haast je rep je, verkleeden en dan naar de clubtennissen, voetballen, golfen Dan, daarna op de club je baden en verkleeden en den heelen verderen nacht dansen, rooken, drinken Cocktails, whisky soda champagne 1.... De rubberprijzen stegen nog steeds. De tantièmes werden enorm. De menschen waren gevangen in een ban van baldadigen overmoed en spilzucht. Met handen vol smeten ze het geld kapot! Het was als een infèctieuse ziekte, die iedereen had aangetast. Het was niet tegen te houden John zuchtte. Iedereen had de duurste auto's. De duurste luxe-lekkernijen als gewoon dagelijksch eten. De vrouwen wedijverden in de mondainste, weelderigste kleeren. Zelfs de eenvoudiesten deden er aan mee; zij, die als bescheiden handschoentjes, als degelijk hollandsche vrouwtjes waren uitgekomen.... Er was geen huiselijk leven meer. Het was één jacht naar de club. Ook de vrouwen rookten en dronken. En de kinderen bleven thuis, overgelaten aan een paar bedienden, of ze speelden op de club, tot laat in den nacht, tusschen dat gedoe van fikt en dans en half dronken menschen .... Maar een héél enkele ontkwam hier aan.... Marian en Frank, drie, vier andere, getrouwde collega's.... En een paar bachelors 1 John gaapte nog eens, luid en hard. Het galmde door het huis en maakte, dat Renée in de deur verscheen, die de zitkamer met de slaapkamer verbond. „Riép je?...." vroeg ze. John ging overeind zitten, streek zijn haren wat recht. „Ik?!.... Nee, ik gaapte alleen maar!" Renée lachte spottend. „Interessante bezigheid!" „Wat doe jij 7' informeerde hij. „Ik pak voor Brastagih. Hoe laat gaan we morgen?" „Half zes, morgen vroeg...." antwoordde hij en vischte de krant op. Renée ging weer naar de slaapkamer. Een minuut later riep hij haar terug. Ze kwam, ongeduldig, om de storing. „Wat is er nou weer?!" ,,Ik zie daar net in de Deli Courant, dat de moordenaar van Joop tóch tot de strop is veroordeeld. Geen gratie, gelukkig!" Renée bleef even staan. Het bericht riep ineens weer scherp die dagen in haar herinnering terug.... De schok van Joop s dood.... de begrafenis.... en het eenzaam weggaan van Annet, zooals Marian het haar verteld had.... En hóe gauw was toch alles weer Vergeten?! Wie sprak nog over het geval? Wie dicht nog aan Annette?.... Wat deed zij ? Waar was zij ?.... Was het kind nog geboren?.... Of was dat óók misgegaan?. En Joop's graf, dat daar maar eenzaam en vergeten lag op het kleine kerkhofje, tusschen de andere vergeten graven van zulke slachtoffers... Toen haalde ze baar schouders op. Och ja, het was nu eenmaal zóó.... hier! Ieder voor zich! Wat kénde je elkaar tenslotte en wat maalde je om mekaar ?.... Je kwam allemaal van zoo verschiUende milieu's! En straks.... als ie voorgoed naar Holland terug ging, dan ging je weer allemaal tot je eigen milieu terug! Net zooals je elkaar's verleden niet had meegemaakt nét zoo zou je ook elkaar's toekomst niet meemaken! Alles was hier maar tijdelijk! „Make the best of it"! lederen dag uitbuiten! Dat was het beste! En niét piekeren wat hid je er aan! Ze ging terug, zonder dat John het merkte Hij was verdiept in zijn krant. Hij hoefde voor morgen bijna niets mee te nemen.... één warme jas uit Holland, voor als hij bóven was, in Brastagih. Hij bracht alleen maar Renée er heen. Morgenavond ging hij weer terug.. Pas over een maandhadhij zijn binnenlandsch verlof. Renée ging die maand vooruit. Ze had de kou noodig, was nerveus en geprikkeld en zag er slecht uit Voor zulke kwaaltjes was Brastagih een wondergoed geneesmiddel.... Heel in de vroegte waren ze weggereden. Het was Hari Besar. Slierten nevel hingen nog over de rubberboomen. In den nog duisteren ochtendschemer flikkerden de rooïge oliepitjes van de speelloods, waar de contractanten hun loon verspeelden. Den heelen nacht zaten ze daar, verslaafd, gebonden aan het spel. Morgen zouden ze onuitgeslapen,'ontstemd om hun verhezen, met tegenzin, weer aan het opgedrongen werk gaan. „De vloek van Deli!" zei John „dat gegokl" „Waarom wordt het dan toegelaten?" „Waarom?...." John glimlachte cynisch „Er moet toch een trekpleister zijn voor de koelie's En zóó raken ze ook hun loon weer gemakkelijk kwijt Als ze geld sparen, gaan ze terug naar Java.... na bet afloopen van hun contract 1 Als ze het niet sparen recontracteeren ze mer dat is goedkooper voor de maatschappijen, dan telkens meuwe koelie's te laten uitkomen." Ze zwegen beiden denkend aan deze woorden de herinnering aan Joop als een schim achter hun gedachten. Het was geheel daghcht nu. Vóór hen lag de breede gouvernementsweg. Er waren veel vrachtauto's, die koelie's vervoerden van de eene estate naar de andere. Ze reden woest en onverantwoordelijk, en herhaaldelijk moest John plotseling remmen om een botsing te voorkomen.... Ook ossenkarren waren er. Lange, lange rijen. Altijd reden ze aan den verkeerden kant van den weg. En je kon minuten lang toeteren, vóórdat de voerlui het hoorden. Gewoonlijk lagen ze te slapen en de ossen liepen suffend en herkauwend traag achter elkaar aan. Er gebeurde zelden een ongeluk. Er moest wel een speciale God zijn, die hen behoedde. Maar ze waren de wanhoop van de autobestuurders. „Heb je nog geen honger ?" vroeg Renée. „Ja, we konden wel wat eten." Renée pakte een pakje boterhammen uit. Ze gaf telkens kleine stukjes brood aan John, die bleef doorrijden om tijd te sparen. Ze had thee klaar gemaakt in een flesch. Daarvoor stopten ze even. John stapte een moment uit om zijn beenen te strekken en een sigaret te rooken. „Geef mij er ook een?" vroeg Renée. Samen rookten ze. Een prettige, eensgezinde stemming hing één moment tusschen hen.... Het was nog koel. Aan de takjes van de mimosa en het gras op de bermen glinsterden een paar laatste dauwdroppels. De rubbertuinen lagen verlaten en leeg.... „Zalig, om er eens uit te wippen," zei Renée met een opgewekte stem.... „alleen voor jou.... is het ongezellig.... straks in je eentje...." „Ik ga eens lekker uitslapen," zei John ,een heele maand niet naar de club!" Ze werd nadenkend. Toen zei ze: „Als we weer terug zijn uit Brastagih, na verlof, zullen we ook wat meer thuisblijven. Het is eigenlijk zonde van het geld." John trok zijn schouders op. „Het is moeilijk om er uit te blijven," zei hij. Maar hij bedoelde: „Jij kunt er toch niet wegblijven." Renée voelde het verwijt achter zijn woorden. Voelde ook, dat hij wel vermoedde, waaróm ze er niet weg kon blijven. Het was de eenige kans om Ravinsky te zien. Hij kwam zelden bij hen aan. huis. Hun verhouding had zich weinig gewijzigd. Er was alleen een diepere toon van verstandhouding gekomen. Het was een vriendschap geworden, die ze niet meer missen kon. Ze werd altijd heelemaal rustig als ze met hem sprak. Ze wist niet wat het was.... Een elkaar geheel begrijpen? Een geheel samengestemd zijn? Of was het alleen maar de prikkel van het verbodene? Als ze met hem getrouwd zou zijn zou het dan anders zijn? Gek, om zooiets te denken als je toch getrouwd was Scheiden, dat déden sommige menschen Zij had er nog nooit aan gedacht Had zich nog nooit deze situatie verder uitgedacht. Het was meer als een stroom, die haar meevoerde en ze het zich drijven, ze wist zelf niet waarheen.... Ze had geen doel in haar leven De eeuwige hitte en eentonigheid verslapten al je wilskracht. Al je energie was dood na het eerste jaar Hoewél Daar had je Marian Maar Marian had een stimulatie in haar huwelijk Er was een volmaakte harmonie in dat huwelijk. Zij en Frank vulden elkaar geheel aan.... In hdar huwelijk Er was een kloof, wist ze. Ze hield wel van John Maar ze begrepen elkaar niet. Waren nu eenmaal van een geheel ander temperament John kón dat: zoo'n saai leventje leven, eiken dag precies hetzelfde sleurtje. Eén doel voor oogen: anderhalve of twee ton sparen en dan naar Holland terug. En dan? Renée fronste haar wenkbrauwen. En dan ergens in een villa wonen en een auto'tje hebben en familie bezoeken. En niets anders. Nooit iets anders 1 Zij kon dat niet. Ze had nog niet afgedaan met haar jeugd. Ze moest afwisseling, een beetje afleiding, iets, wat ook: een flirt, htteratuur een beetje uit- gaan.menschen zien iets beleven Léven in ieder geval 1 Ze reden door Medan, stopten er niet. Rechts en links voorbij Medan lagen nu tabaksvelden. Hoog, bruin, ruim en luchtig, rezen op deze vlakte de enorme tabaksschuren. In een wijden tuin lag daar de bungalow van een tabaksadministrateur. En dan begon heel geleidelijk de weg te stijgen, slingerend in steeds veelvuldiger wordende bochten. De verre bergketen kwam naderbij. De twee vulkanen, de Sibajak en de Sinabong teekenden zich duidelijker. De atmospheer werd lichter, ijler. Naast den weg viel nu het land weg in diepe ravijnen, waar héél'ondèrin het water van een heldere rivier klokte en ruischte over de groote steenen en rotsblokken, die de bergen er bij hun uitbarstingen m gesmeten hadden. Dan slingerde de weg zich langs hooge rotswanden, steiler en steiler wordend. Varens en orchideeën hingen in trossen omlaag. Water siepelde uit de barsten en de spleten der rotswanden. Een enkele maal woei een scherpe zwavellucht neer. Batakkers hepen, achter elkaar aan, in kleine groepen. Ze leken op zigeuners. In hun breede gezichten was de dreiging van den menscbeneter, die zij een halve eeuw terug nog waren. Maar hun oogen waren intelligent en namen daardoor van het afschrikkende in hun gezichten iets weg. De gehuwde vrouwen hepen met bloote borsten, niet kennend het schaamtegevoel der andere oostersche vrouwen van deze kolonie; zij droegen hun kinderen in een langen doek gebonden op den rug. Prachtig was hun fiere, kaarsrechte houding; de lijn van rug en bals en van het trotsch gedragen hoofd onder den geweldigen hoofdtooi van een breed uitstekenden opgerolden doek. En het meest eigenaardige was misschien de roode kleur, die de frissche berglucht door het matte bruin van hun teint tooverde. Renée beschouwde dit alles met levendige belangstelling. Er kwam een blos op haar wangen en tinteling in haar oogen. Ze haalde vaak en diep adem. „Ik lééf op!" lachte ze vroolijk, „en jij, stakker, moet vanavond weer terug in de hitte!' Ze zoende John ineens, dartel als een onstuimig kind. „Pas op," zei hij lachend ,straks vliegen we de afgrond inl" Hij was ook veel opgewekter gestemd. Het was een feit, dat de warmte en het eentonige werk je overmatig geprikkeld deden zijn.... Hij floot zachtjes voor zich heen.... Halverwege moesten zij water bijvullen.... Kleine Batakjongens droegen het aan, geschept uit een kristal-heldere bron, die daar uit den rotsigen bodem welde Hoevéél vroolijker, vlugger, vitaler waren ze dan de inlandsche kinderen, beneden.... in de warmte.... Dan stegen ze.... stegen ze.... Scherp werden de bochten. Steil, de weg, uitgehouwen in de rotsen.... IJl en zuiver, als het kristallijnen bronwater, de lucht.... Nu vloeide de weg als het ware ineens uit in de hoogvlakte. Een wijd, wijd grasland.... golvende heuvels; op den achtergrond het zware bosch en de twee vulkanen: brokkelige, stugge steen bonk, de Sibajak, met zijn gescheurden top en breede zwavelkloof. En, in bet ZuidWesten, de slanke, hóóg-rijzende kegel van den Sinabong. Niets stond er op die geweldige grasvlakten.... Ze golfden van heuveltop tot heuveltop.... Ze strekten zich uit, waar de bodem vlak was.... Wat karbouwen weidden daar.... hun kolossale zwarte lijven en praehistorische koppen met de gevaarlijke hoorns, geheel in overeenstemming met dit praehistorische landschap, dat van menschenhanden onberoerd nog leek.... En dan, een laatsten hoek om een laatste bocht.... daar was Brastagih. Op de grasvlakte waren overal bungalows gebouwd.... Bonte bloemen plekten vroolijk tegen al dat groen van gras en het bosch op den achtergrond. De meesten dezer bungalows waren rusthuizen van de cultuurmaatschappijen, ten gerieve van hun personeel, maar er waren ook enkele privé villatjes. En dwars, op een heuvelrug, stond het liieuwe en eerste hotel, dat uit de verte den vorm had van een ark. Een klein stadje had zich gevormd aan den gouvernementsweg. Winkeltjes waren daar verrezen.... natuurhjk het eerst weer van Chineezen Een marktplaats was er ook. Elke week tweemaal kwamen daar de Batakkers uit hun kampongs met hun waren. Dan stroomden lange rijen mannen en vrouwen, langs de smalle bergpaden naar beneden, de vrouwen groote vrachten op hun hoofd, de mannen met de kleine batakponnies aan hun hand. In de dalen verbouwden chineesche groenteboeren europeesche groenten.... En op de heuvels, kweekten batakvrouwen aardbeien.... Renée zou in de bungalow van de S. H. C. logeeren. Er was niemand anders dan zij. „Een beetje saai voor je," meende John. Maar Renée weerde af: „Och, wel nee. Eerst ga ik eens goed uitslapen en wandelen. En dan kan ik altijd in het hotel kijken of in de andere bungalow's; ménschen zijn er altijd genoeg en ik ben veel liever eens uit onze kringen." In de bungalow was een chineesche kok, die voor het eten en de bediening zorgde. Buigend en grinnekend kwam hij John en Renée begroeten, wees hun de kamer, die voor Renée gereserveerd was. Het was een luchtige, frissche kamer. Samen stonden zij een moment voor het raam het uitzicht te bewonderen. Hoe veel levendiger waren hier al de kleuren I De hemel blauwer, het gras groener.... En dan al de tinten van de bloemen: het rijke violet van de kelken der „morriing glory", een klimplant, die bijna elk huis begroeide en wier bloemen 's avonds welkten, om den volgenden morgen bij de eerste zonnestralen weer in hun volle glorie te staan; het roze en rood en blank van de rozen; het wit-en-goud van de margrieten; het donker paars van de heliotroop; het kopergeel van de Afrikaantjes; het diepe, diepe blauw van de korenbloemen, als sierplant gebruikt.... Wat een lang ontbeerde weelde.... John rekte zich.... Hoe anders werd je lichaam hierl Het leek, of al de slapte en energieloosheid van je afviel; of je lichaam weer opbloeide, als een verdorstende plant, die water krijgt. „Ik ga me baden . zei hij ineens smachtend naar het glasheldere bergwater.... Hij gooide de kleeren van zich af, schepte in de badkamer het blanke, ijskoude water over zich heen. Bij de eerste emmers klappertandde hij, maar dan werd zijn bloed los uit zijn traagheid, stroomde ineens, als een bevrijde vloed door zijn aderen. Gloeiend over zijn heele lichaam, frisch en monter, zijn gezicht overbloosd kwam bij terug. „Héérlijk," zei bij nog nagenietend ,dat beroerde lauwe water, beneden.... dat geeft toch eigenhjk niets...." Renée keek naar hem op, bij den klank van zijn stem... „Vind jij het óók zoo heerlijk hier?" dolde ze dan. Sloeg haar armen om hem heen, zoende hem wild en uitgelaten.... „Fijn.... is het hier.... hè.... fijnl...." Hij pakte haar om haar middel, zoende haar terug.... Ze weerde zich lachend, alleen om hem te prikkelen.... Lokte hem tóch met haar rooden mond en tartende oogen.... Dan gaf ze toe, het zich zoenen.... Ze hoorde zijn adem vlugger gaan.... sloot haar oogen.... En met gesloten oogen Lichte ze.... Even dacht ze nog: „Als het altijd zóó tusschen hen kon zijn.... zoo goed... zóó heerlijk.... dan had ze geen ander noodig...." Ze aten samen aan de groote, ronde tafel. En onder het eten maakten ze allerlei gekheid. De kou deed ben overmoedig zijn. Het eten smaakte hén, nu ze voor het éérst eens weer échten honger hadden. En hoe anders smaakte het ook dan beneden, waar de groente altijd slap en verlept was, het vleesch vaak op het kantje van bederf, de melk altijd met een bijluchtje Hier de groote roode tomaten, de versche groene sla en voor dessert: aardbeien ..Aardbeien!" U - . — ■ ) •» «"o ivinia cii m naar ver- rakking proefde ze met, dat het tóch géén europeesche aardbeien waren.... dat ze iets misten van het allerzoetst aroom • ï Avonds> ^ge11 donker, ging John weg.... moeilijk zich onttrekkend aan de charme van het hier zijn: de heerlijke temperatuur en Renée, die weer was als vroeger, toen hij haar had leeren kennen, het ondeugende, van leven bruisende overmoedige kind.... " Slingerend en dalend leidde de weg vóór hem weer naar beneden.... Het bloed suisde in zijn ooren, bonkte in zijn hoofd. In twee uren daalde hij zes duizend voet... De warmte kwam hem tegen als een heete nevel.... Zuchtend reed hij den langen, eenzamen weg, denkend aan het werk van den komenden dag. En hij dacht: „Ze móesten sparen! Hij zou strenger tegen Renée optreden I Ze móchten niet meer de tantièmes aanspreken. Dan konden ze over drie, vier jaren weg.... Hij was dan acht-en-dertigl.... En veertien indische jaren zou hij dan achter den rug hebben " Een verlangen naar Europa welde in hem op. En hij vergat de desillusie s van het verlof. Vergat het vervreemd zijn het ontgroeid zijn. Hij zag zijn stad en het ouderlijk huis en de vnenden en héél dat leven van zijn jeugd in het gouden waas van hetmnermg. En in dit oogenbUk haatte hij Indië, haatte hij dit heele bestaan, met al den haat van een banneling die terug smacht naar zijn eigen land. En wat hij niet wist, dat was wat géén weet, die uit het eigen land wegtrekt: dat hij nooit meer ergens gehéél zou thuishooren. Niet in het nieuwe land, waar hij ziin beste jaren sleet en niet in het oude land, waar zi n kmderjaren lagen en misschien eens zijn ouderdom zou liggen. ... ö Wat hij niét wist, dat was, dat hij nérgens meer een gehéél eigen plaats zou hebben; dat hij tot géén land, géén volk óóit meer gehéél zou behooren... Dat een deur achter hem voorgóed was dichtgevallen.... omdat het Leven voor niemand een deur openhoudt. Tien dagen had Renée genoten van het in Brastagih zijn. Het was een nieuw leven. Ze voelde zich weer gezond worden. Een nieuwe energie bruiste door haar heen. Ze had zich illusies gemaakt: straks, als ze weer thuis zou zijn.... weer wat meer aan het huishouden doenl Net als vroeger, in het eerste jaar Weer eens zelf een extra kostje koken Weer eens wat maken voor het huis.... Een verteedering voor John welde door al deze voornemens... Tien dagen had ze andere menschen gesproken. Menschen van den overwal: Engelschen uit de Straks.... En Hollanders óók, maar uit andere streken, van andere werkkringen... Ze had veel gegolfd, veel getennisd, was een paar keer naar het hotel geweest, bad er gedanst.... Ze schreef blije brieven aan John, inniger van toon, met beloften van beterschap En ze las zijn antwoorden, tevreden met deze resultaten, aanvaardend haar beloften.... uitsprekend zijn plannen over sparen en naar Europa gaan.... binnen een paar jaar Nieuws uit Randjah was er niet.... Hij ging niet uit, zag niemand— . En hier was telkens, voor haar, éven een kleine teleurstelling Een verwachting, die niet vervuld werd.... Wat wachtte ze daar? Een paar woorden over Ravinsky? Wat hij deed, waar hij was?.... Dan, ongeduldig weerde ze deze gedachten.... Waaróm zocht ze dat in John's brieven? Wat moest ze van Ravinsky? Altijd Ravinsky.... een schim, die den laatsten tijd altijd was in al haar denken en doen Maar ze wou dat nietl Het bracht deze onrust in haar leven, dat ze nooit meer heelemaal honderd percent van iets genieten kon.... Daarom óók was ze gegaan Het was een vlucht.... bekende zij zich nu Een verweer tegen iets, dat té groot dreigde te worden in haar bestaan.... Ze was weggegaan... in de hoop, dat ze er zich dan aan wennen zou hem niet meer te zien Zijn stem te missen.... De streeling van zijn oogen.... Zijn gesprekken.... Tien dagen lang was haar dat vrijwel gelukt.... Had ze de herinnering aan hem weten te verdrijven.... Maar de laatste dagen kwam het steeds sterker terug En ze wist nauwlijks wat het was ?.... Verlangde zt 'naar hem? Verlangde ze wérkelijk zóó naar hem, dat het deze nerveusheid in haar opjoeg? Om die nerveusheid, die rusteioosheid te dooden, ging ze vaker naar het hotel, lachte er, maakte gekheid met dt jonge engelsche planters, die haar leuk vonden en haar het hof maakten. Ze dronk er cocktails, soms méér dan ze verdragen kon, en ging naar bed, zwaar van hoofd en leden Dan s morgens werd ze wakker met hoofdpijn en een' doffe neerslachtigheid Ze moest John schrijven, dat hij met den Hari Besar eens naar boven kwam.... Misschien was het tóch te eenzaam dat alleen wonen in de bungalow. Misschien had ze heimweê naar Holland, naar Europa.... Want hóe ook, al was het khrnaat heerlijk hier.... het blééf Indië! Al dat gedoe in het hotel, al was het luxueus, mondain.... het blééf namaak: de dansen, die een seizoen ten achter waren, de muziek van éen pianist en een britsch-indischen violist.... de bediening door Batakkers. Het wis, het blééf, de tropen! Het miste de échte, de oorspronkelijke werkehjkheidf. Renée zat stil op het breede bordes van'de' bungalow'Ze had John gevraagd om te komen en hij had haar op bet laatste moment opgebeld om te zeggen, dat het niet ging. Hl, had den dag na Hari Besar inspectie... Het werd avond Om baar heen was alles stil.... De bedienden waren in de bijgebouwen, ze kon hun sternmen niet eens hooren. tui stil keek ze toe hoe de avond kwam De hemel werd een parelmoeren zee; de wolken werden bollige eilanden; rozenrood, waar de zonnegloed het felst zich weerkaatste, grijs-lila in de verte.... De Sinabong gnjs-blauwe silhouet, rank, opwaarts zich heffend, leek met goudpoeder bedonst Barsch en stug bleef, temidden van al dat teere de Sibajak: oude grauw-verweerde steenbonk.. Renee had uitzicht op de vlakte, de wijde grasvlakte, golvend in eindeloos zich herhalende welvingen,- een zeldzame harmonie van liquide lijkende lijnen Hoe ijl werden de heuvelomtrekken. Hoe vervloeiden zij alle tegen den hemel, zóó, dat je ook niet wist, of niet daarginder de zee was Rubber 14 En op heel die wijde vlakte, zoover het oog reikte was geen mensch, geen hut, geen énkel teeken van bewoondheid. Een wijde, wilde grasvlakte met een eindeloozen hemel daarboven. Wijder werd de zee van parelmoeren glans Bewegingloos hingen de wolken tóch groeiend en vergroeiend, maar zóó geleidelijk, dat je het niet zég, hoe je ook keek Een oude Batakker ging voorbij Een gebogen, oude wilde, tot zijn hals gehuld in zijn dof blauwen doek. Achter hem aan een kleine pony. Hoestend ging de oude voorbij; onder zijn wankelen tred rolden losse steenen van het bergpad weg.... Dan verdween hij achter een heuvel. En het werd weer stil Suizend hing het zwijgen, laag over de aarde. Achter den ouden, gebarsten vulkaan groeide een fól roze grot. Een gele zwavelpluimhing over den rand van den krater Een onverbiddelijke reus was deze berg onvernietigbaar, en scheen daar te verdedigen 41 de eeuwen, die voorbi, gaan en tóch blijven 1 Er was herinnering aan den oertijd.... Of, was deze ónberoerde wereld de oertijd zelf? Renée keek om zich heen en huiverde. Ze voelde zich te klein, te geciviliseerd nietig, om deze statige majestueusheid van de oerschepping in zich te verwerken. Een wilde kreet werd in haar wakker: de kreet van den beschaafden mensch, die schreeuwt om de bescherming van de civilisatie; die té ver is afgedwaald van den oerstaat om zichzelf te verdedigen en alleen nog als gemeenschap kan bestaan. Een woeste angst voor dit alléén zijn joeg in haar op en terwijl ze haar armen in wanhoop hief, schreide het in haar: Weg van hier 1 Europa 1 Stadl Menschen! Verkeer 1 Wég van hier, waar de heele hemel zijn gewicht op haar neerdrukte en de aarde haar niet ontving. De jazz-dreun hamerde in baar hersens I Ze voelde het rhythme van den dans zich losmaken in haar lichaam. Ze sloot haar oogen en ze zag vóór zich het getemperd kunstlicht. Ze rook teere parfums van mondaine vrouwen. Ze verbeeldde zich een manne-arm, die haar omvatte, haar meevoerend in den dans, die hen samenbond. Ze hoorde zijn adem, zijn lach, zijn stem Een mensch, een man van haar wereld.... ... .Ravinsky ?1 Een zoete vreugde doortintelde haar. Een duizel van aTÓ'rScten^.^^^ ^W^IWImW steaks bij het knknJ?aïg "fl u,^ ^ de stem van den chineeschen gekomen. P ^ VOeteD* onhoorbaar was buiten Ze schrok niet van zijn plotselinge aanwezigheid. h,Vj J™' 261 26 cn lachte' •'' om de dwaas¬ heid van deze vraag tusschen haar gedachten Toen keek ze om zich heen De nacht was als een donker scherm neergevallen Er rSinTnlde Tï ^ d^vulkaan, achter eeniolkenbank aAteïïro^d^ '** * Cen dreiS^e, nóg duisterder baiwfefcï"" h°ofdneer °P ^ armen en haar vuisten ballend snikte ze het uit.... het heele, radelooze, niet uiteggen verlangen naar den eenigen mensch, dkn zij geleerd had hef te hebben ' 8 uw™ 14ng ^ d**r ZO° geZeten? E^11 half uur'? Een Door de stilte roesde een auto. Duidelijk hoorde ze het ÏÏhS TE f° blj het teklimme« «er laatste, steile telling. En dan, als de wagen over de vlakte reed, zag ze dHaTh^^ A.ïi*ï W' • kwam?' • • • Die nó kwam.... nó den ïider ? ' ^ekomen van ^r hefde voor Ze vouwde haar handen voor haar borst. Hoopte dan mccns tegenstrijdig met al haar gevoelens, tóch, dat bij hS ÏÏLT* ^ f"11 vanavond van¬ nacht I. . Met haar heele lichaam luisterde ze. Zag gespan^^AautoJnader kwam, nader kwam.... D^motor werd duidelijker, de lampen verblindden haar soms_ Sn éen moment: . niets meer.... Nu was hij beneden aan' den voet van den laatsten kleinen heuvel, wist ze Als hi, nu met dadelijk weer te voorschijn kwam.... dan was CENTRALE BIBLIOTHEEK KON. INST. v.d. TROPEN AMSTERDAM het niets dan was het een auto, die naar het hotel ging... Maar dan scheen een felle bundel licht over den smallen weg naar de bungalow „Tóch hij " dacht ze Een gevoel van angst en afkeer krampte in haar hart samen.... De wagen stopte voor het huis. Een man stapte uit, gat een paar orders aan den chauffeur.. .. Renée boog zich over den gemetselden rand van het bordes Het was niet John's stem : „Hallo?1" zei ze zacht ,Wie is daar? Renée li.... Met één sprong was hij over de balustrade, stond voor haar. „Ravinsky 1! " Ze had nauwlijks tijd om zijn naam te zeggen. Hij greep haar bij de schouders, trok haar tegen zich aan, zoende haar mond.... Zoende haar met één langen, langen zoen.... _ , . Ze dacht er niet aan om zich te weren. Een machteloosheid vloeide door haar hoofd; ze kon niet meer denken. Ze wist alleen zijn mond op den haren.... zijn armen, bevend om haar heen. Ze zont in een afgrond.... Ze wist met, hoeveel tijd voorbij ging, wist alleen, dat dit geluk was.... dat dit voor het éérst geluk was 1 Toen het hij zijn armen van haar af glijden, stond een oogenblik zwijgend voor baar LiUt- Vergeef me," zei hij zacht maar ik kon het met helpen.... Ik wou dat niet.... Maar ik heb je zoo gemist... Ik kon niet meer zónder je En toen ben ik naar boven gekomen.... De baas weet het niet eens, dat ik van de estate weg ben.... Ik ben zoo maar gegaan.... heb het aan niemand gezegd.... En toen ik je daar ineens zag.... t0Ze' 'lachte zacht en deed een stap naar hem toe. Ze legde haar handen op zijn schouders en hem een lichten, vluchtigen kus gevend op zijn mond, zei ze: i „Ik óók ik heb zóó naar je verlangd! „Ben je niet boos?" Ze schudde haar hoofd. „Ik hou van je," zei ze stil. Hij sloeg weer zijn arm om haar heen. „Hou je van me?" „Ja...." „Sinds wanneer ?...." „God, al zóó lang! Ik geloof van die eerste keer af dat we samen dansten die tango wéét ie nog > " Hij kuste haar weer. Rustiger nu. „Blijf je vanavond?" „Ja, het is uitbetaaldag.... ik hoef pas morgenavond terug te gaan." 6 Er viel een stilte. Ze spraken geen van beiden uit wat in deze stilte hing. Maar Renée wist: dit was de beslissing. Zóó dwong haar het leven. Waaróm was John dan ook niet gekomen ? ... Ze was blij, dat hij niet was gekomen. Dit Hierop had ze toch gewacht.... Twee jaren gewacht... ' zonder het bewust te weten „Ik... ik logeer in het hotel," zei hij en zweeg toen verlegen. En omdat zij ook niets zei, verklaarde hij: „In de bungalow, dat gaat natuurhjk niet. Ik heb geen verlof om de estate te verlaten." Ze knikte. „Maar in het hotel.... is daar niemand, die je kent?" 'li-, tY - - maar memand van de maatschappij op het oogenbhk. Ik waag het er maar op " „Ik ga met je mee, dansen. Er is vanavond muziek. Goed >' „Prachtig! vond hij lachend en ze genoten samen van net avontuurlijke er in „Luister, ik ga me nu verkleeden en dan kom ik je halen. •Eten we dan samen in het hotel? " »>Eijn, ik maak ook gauw voort." Hij gaf haar nog een zoen, sprong weer over de balustrade en nep zijn chauffeur. Renée danste naar binnen. Zoo hoog steeg een vreugde in haar, dat ze hard had willen zingen Inplaats daarvan nep ze den chineeschen kok hotel!"'** ^ Vanavond' A SeaS- • ik ga naar het „Baik!" zei A Seng, maar in zijn hart dacht bij: „Waarnet kkarr ^ eefder' ÖOU de Neuriënd verkleedde zij zich en wachtte nerveus op Ravinsky s terugkomst. Even later reed hij voor, traï dan binnen in de zitkamer. Hij was in smoking. Zijn slanke, hooge gestalte kwam er goed in uit en het wit van overnemd en boord markeerde het mat bruin Tran »iin drt Slavisch gezicht. Een warme glans was in zijn oogen toen hij Renée aanzag en toen hij haar hielp met haar avondmantel, drukte hij haar ineens tegen zich aan.... „Renée?...." Ze stond heel stil tegen hem aangeleund. Ze voelde hem beven, voelde hoe die beving ook in haar overging.... Dan hief ze haar gezicht naar hem op. Haar oogen vonden de zijne.... Glinüachend keken zij elkaar aan, aUes*vergetend om zich heen. Glimlachend boog hij zich neer, zijn lippen vonden haar mond En wéér was er die wijde afgrond van uiterst geluk Het was nauwlijks een passie-zoen, dien hij baar gaf Het was een haast eerbiedig gebaar van hefde Ze hadden beiden, na dezen zoen, tranen in hun oogen. „Hou ie van me?" fluisterde ze ademloos. Hij gbmlachte nog altijd.... Hij antwoordde met dezelfde vraag: „Hou je van me?...." Hun blikken bleven in elkaar, peilend naar de diepste teederheid.... En een eeuw ging voorbij, waarin zij vergaten te spreken. Zij maakte zich het eerst los uit deze betoovering van geluk Beroerde zacht zijn hand: „Zullen we gaan?...." Hij wreef over zijn oogen.... ,Ja het wordt tijd " Hoffelijk, hield hij de deur voor haar open. Hij chauffeerde zelf, had den chauffeur in het hotel gelaten Renée wipte naast Ravinsky „Ben je niet bang ?" vroeg hij. „Waarvoor? Voor geklets?! Be trek me er niets van aan, hoor!" De gérant keek even op, toen zij beiden binnentraden.... „Had Ravinsky weer wat?" gleed vluchtig door zijn denken. Dan boog hij beleefd „Het ging hém niet aan. „ Zoovéél zaakjes vonden een begin hier in het hotel 1..." De gezellige, warm gemeubelde eetzaal was nog leeg Maar in de danszaal werd druk gedanst Een paar kennissen uit Medan groetten Ravinsky boog terug.... „Hier is nog een gezellig hoekje "Hij nam haar mantel over.... „Wat wil je drinken? Een cocktail of iets andets?" „Een vermouth graag een itahaansche...." Hij schoof dicht naast haar, op de hoekbank Ze spraken en spraken en spraken Zeiden alles, wat ze in deze twee laatste jaren verzwegen hadden.... Hij nam soms even haar hand in de zijne, streelde haar vingers en wist zelf met, hóe groot van innigheid dit gebaar was In de woorden, die zij zeiden, vonden ze alles terug, wat zij elk afzonderlijk gedacht en gevoeld hadden. En télkens, als een kostbare vondst was het, dat zij beiden dezelfde dingen hadden bewaard in hun herinnering.... „Jij óók? " zeiden ze dan „weet jij het ook nog ?" ün dan bleven hun blikken glimlachend m elkaar. vol van het broze, kristallijnen geluk, dat alleen maar zijn kan neel in net ontwakende begin van een liefde Zij gingen zóó in elkaar op, dat zij niet merkten de blikken van verstandhouding, die gewisseld werden Niet hoorden een paar gefluisterde opmerkingen, vlak achter hen Er was voor hen niets anders dan zijzelven dan dé muziek, diehen in eikaars armen voegde.... dan het schemerlicht, dat een diepe mtimiteit om hen spon Zij wisten met wat zij aten, noch wat zij dronken Zij wisten alleen, dat tusschen hen in dézen avond het geluk huig als een groote zeepbel, die groeide en groeide en van duizend kleuren vol werd.... Hij bracht haar ook weer zelf thuis Vóór de bungalow stonden ze een moment zwijgend naast elkaar.... Om hen heen lag de duistere, stille nacht... 1 oen nam hij haar hand, boog er zich overheen en drukte er een kus op.... „Goeden nacht, Renée...." wadb WeCf Staan' mCt h2SLt hand m de dat hij Even streed ze nog. Een visioen van haar huis, daar vér in Randjah trok aan haar voorbij. John, eenzaam en moe Als ze nü toegaf ... nu toegaf.... dan was alles voorbij*. brekeT *** S°°rt' Ze kon alleen Ze voelde Ravinsky's hand wegslippen uit de hare... Nog één seconde weifelde ze.... Dan, met een snik, een zucht, een kreet. . wat was het....?.... boog ze haar hoofd aan zijn schouder „Blijf bij me " Hij trok baar vast tegen zich aan.... Zijn arm gleed af om haar middel.... En samen gingen ze naar binnen. „Wil je nog thee?...." Renée's stem klonk mat. John keek op uit zijn krant, reikte haar dan zijn kopje. „Graag." Even bleef bij naar haar kijken. Wat was ze weer bleek. Brastagih had niet veel goeds gebracht! Ze was zelfs nóg nerveuser thuis gekomen, meende hij. „Voel je je niet goed, kind?" Een blos steeg vlug naar baar wangen. „Ik voel me best," zei ze kort en ongeduldig, „zanik me toch niet eeuwig aan mijn hoofd 1" Hij smoorde een zucht, vouwde het tweede blad van de krant open. Renée deed niets Slap lagen haar handen in haar schoot, als twee vogels, in een storm néérgeslagen... Ze leunde diep weg in den ruimen rottanstoel.... Haar ronddwalende blikken gleden over den tuin en de rubberboomen daar omheen. Hoe vaak had ze dit alles al gezien 1 Eiken dag wéér! En altijd hetzelfde! Het kleine grasveldje, het perk met cana's in het midden. Een rand van roode lelie's. De lelie's bloeiden zelden.... het was schrale, slechte grond. Dan, rondom den tuin, de rubber.... De symmetrisch geplante boomen De stokken bij eiken stam De koppen op eiken stok.... Een weeë, zoetige rubberlucht hing er altijd.... 's Morgens de drie koelie's, die er tapten: eiken dag weer beginnend bij denzelfden boom. Het rissend geluid van het aansnijden. Het ritselen van het dorre blad onder hun bloote voeten.... Dan, door den heeten dag, de ton-tong....: half tien! Ophalen van de latex! En wéér de drie koelie's .... wéér beginnend bij denzelfden boom. Het rinkelen van de latexemmers.... De haastige lichte stappen.... Dan, niets meer.... stilte Tot John thuis kwam.... 's Middags.... één keer in de tien dagen.... de wieders. Wiedsters, meestal Een half uur, een uur, het gekakel van de koelievrouwen.... die nóg doodscher den tuin achter zich heten, verder trekkend langs hun wiedtaak.... Tegen den avond: de verlaten rubbertuin om je huis.... Een enkele woudduif, die met zijn melancholieke stem in den schemer nep Een paar kippen, die rondkrabden tusschen het afgevallen blad.... Dan kwam de waterdrager met de post.... En daarna ging hij de planten van de voorgalen, buiten zetten om ze te begieten.... Eiken dag weer ün nóóit iets anders als je thuis bleef. „Als je thuis bleef," dacht Renée. Ze deed haar best, om, haar brieven uit Brastagih getrouw zooveel mogelijk thuis te blijven. Deed haar best, eerlijk en oprecht, om haar hunkering naar de club diep in zich zelf te begraven. Haar hunkering naar de club, waar ze Ravinsky trof. Ze kon niet meer buiten hem sinds Brastagih. Ze had John verteld van baar dineeren met Ravinsky in het hotel. Had hem verteld, dat Ravinsky voor dien Hari üesar er tusschen uitgewipt was zonder verlof. John had er om gelachen: zoo'n onverbeterlijke fuiver en losboll Door dien lach was de andere bekentenis in haar keel blijven steken.... Ze had het zoo gemakkehik gedacht: zeggen, dat ze met meer van hem hield.... dat Ze vrii wou!.... i Hoe vaak had ze haar mond geopend óm het te zeggen Maar dan, zijn nietsvermoedende, klare oogen... Telkens zweeg^ze dan toch weer.... En met éBxen dag werd het moeilijker.... werd het onmogelijk tenslotte.... Ze ging tobben.... zag er ziek en slecht van uit Dan kwam & T ^«y0^ vraSen- • • • «jn argeloos trachten - °.P,te beuren uit haar neerslachtigheid.... Ze voelde SSL c ' j- a)n sim^, eenvoudige, goedbedoelde tierde.... En die kon ze met kwetsen.... Hoe had ze óóit zeggen- n' tégen deze ongecompliceerde liefde in, te „Laat me vrij laat me gaan! " Ze had er over gesproken met Ravinsky.... Hij bad dat alles begrepen.... had haar aangeboden naar Johh te gaan en alles, man tegen man, uit te spreken.... om scheiding te vragen voor Renée.... Als ze bescheiden wou zijn. konden ze in Europa wel leven.... getrouwd.... ' * Zefjlj^t2? gC2egd: j" • * • gÓCdl ^ « naar Johnl w£Verkfripend, in wat ze zichzelf als lafheid verweet.... lafheid van met te kunnen: het mes in de zieke plek te zetten.... een ander pijn te doen.... hield ze hem op het laatste moment terug Nee.... Néél Nu nog nietl.... Dan zei ze hem, dat het uit moest zijn.... Dat ze hem niet meer wou zien.... Ravinsky, in het begin begrijpend baar moeihjkheden, werd wat ongeduldig dan.... van dat eeuwig weifelen. Hij hield van Renée, ze was de eerste vrouw en de eenige vrouw, van wie hij werkelijk hield.... Hij was graag bereid zijn toekomst, zijn carrière voor haar te geven... Hij was bohémien genoeg.... Maar dat heen en weer weifelen kon hij niet verdragen Hij begreep niet haar vrouwelijke weekheid.... lafheid angst voor een daad.. Dan bleef hij, gekwetst ook, door wat hij bij haar voor gebrek aan liefde ging aanzien, weg Ontweek haar. Zocht het gezelschap van andere vrouwen.... Poogde in nieuwe flirts het gemis van Renée te vergoeden.... Want hij miste haar verschrikkelijk.... En dan tóch weer, tot in het diepst van haar hart gemarteld, als ze hem zag, met die andere vrouwen.... nep ze hem terug.... Bekende hem hartstochtelijk, onder het dansen, dat ze hem noodig had.... niet zónder hem kon.... Dat hij terug moest komen Ze zou wel zien dan, wat er gedaan moest worden in de toekomst.... Hij trok haar dan even wat vaster in zijn arm.... legde even zijn wang aan haar wang.... Zijn aanraking trilde door haar heen.... Ze sloot haar oogen.... wist niets meer dan het rhythme van den dans.... zijn stem zijn gezicht vlak aan haar gezicht.... zijn mond.... die haar niet zoenen mocht en waarnaar zij hóngerde vlak bij haar mond Het werd een zoete, wreede pijniging.... Die ze te stillen poogde met de oude woorden: „Hou je nog een beetje van me?...." En altijd zijn antwoord: „En jij?.... Hou jij nog van mij? " Zij gaven elkaar nooit een antwoord op deze vraag. Soms.... als niemand op hen lette, vond éven zijn mond baar wang Een lichte, vluchtige liefkoozing Zoo eindigde het altijd weer Een tijd lang was het dan rustig zagen zij eücaar geregeld.... thuis, bij anderen, op de club nooit alléén.... dreven zij op dezen kalmen stroom van stilgeweten liefde.... tevreden met het samenzijn.... met elkanders stem, elkanders oogen dichtbij te weten.... Tot weer de onrust oplaaideI Tot wéér over hen neen sloeg de springvloed van verlangen naar méér dan een haastigen kus, een woord, een dans En bij haar daaméven: het schuldgevoel. Het gevoel van bedrog ' schojnend in haar geweten. En wéér het eeuwig weifelen' doen of niet doen?.... Zéggen of zwijgen?.. . Nemen of opgeven?.... Ze kon het geen van beide.... Haar gedachten hadden geen rust meer Bij alles wat «e deed, luisterde ze of ze ergens over den weg Ravinsky's auto hoorde; wachtte ze onbewust, eiken dag, of ze hem ergens Zien zou of hij misschien, door eenzelfde verlangen gedreven, naar haar toe kwam....Gebeurde dit alles niet dan legde zij zich te slapen.... uitgeput, leég door teleurstelling. Maar uit de teleurstelling werd in dezelfde seconde de verwachting voor mórgen herboren. Soms kwam Ravinsky.... Dan praatten John en hij meestal samen Zij spraken graag samen.... in sympathie en appreciatie voor elkaar .. Zij zat er dan bij.... een onrust, hoog kloppend in haar keel.... hópend op iets, dat er toch niet zou zijn hunkerend naar een blik, een woord, een énkel gebaar van hefkoozing.... dat alles, dat hij toch niet geven zou. hiér .... in haar huis.... in John's huis.... met John er bij.. Somf ,?teeg ee? naat m haar op tegen John.... bijna onmiddellijk gevolgd door schuldbesef... John, die daar maar zat en praatte en tusschen haar en Ravinsky dat geheim. .... Dan walgde ze van zichzelf.... van Ravinsky.... Had een melancholisch verlangen naar vroeger toen er niet anders was, dan dat ze zich ongelukkig voelde.... Maar dan, als Ravinsky naar huis ging, als ze zijn auto naluisterde .... het geluid al zwakker en zwakker hoorde worden dan toch weer de storm van verzet: dat ze met Ravinsky had willen meevliegen en bij John moest blijven, omdat ze zijn vrouw was Nachten lag ze wakker, met haar banden aan haar slapen. Uren zat ze te verdroomen.... altijd haar denken om dat strijd m voortdurenden» noQlt ophoudenden tweeEn bij dat alles, altijd het speuren: merkte John het? Vermoedde hl, mets? Tóbde hij'over iets.... als hij zoo stil voor zich uitzag?.... ' Dan sneed een angst door haar heen. De angst voor de beschuldiging. De beschuldiging uit %ijn mondl.... En óók weer, sloeg soms ineens die angst over in ergernis: waaróm merkte hij het dan niet? Waaróm het hij haar spartelen in dezen poel van eenzaamheid en ongewisheid.... zonder te weten of zij zou kunnen leven of sterven.... Zij dacht dan vaak, haast ten onder gaand in deze uitmergelende sparuiing, dat zij sterven wou.... dood zijn wou.... rusten, slapen, niets meer weten.... niet meer zijn Renée keek op naar John. Hij las nog altijd de krant, turend op de letters, die hij in het bijna donker nauwlijks lezen kon. Alsof hij haar blik voelde, hief hij zijn hoofd naar haar. „We moesten naar binnen gaan, kind.... er komen muskieten." „Ja...." Ze wisten niet, wat zij verder zouden praten. Het zwijgen hing tusschen hen.... stroef.... een beetje moeilijk. Toen, opstaand, zei hij: „Kom dan maar.... ik ga dan ook meteen baden...." Langzaam stond ze op, liep naast hem de voorgalerij binnen. Zwaar gingen haar voeten. Zwaar was haar heele lichaam. Ze zuchtte.... „Wat is het, Renée? " „Niets...." Hij keek bezorgd op haar neer. „Was ze ziek? dacht hij „of was het wat anders ?" Hij schudde die laatste gedachte van zich af.... wou er niet aan denken. Fluitend ging hij naar de slaapkamer om zich uit te kleeden en te gaan baden.... Renée keek besluiteloos rond.... zag toe, hoe de waterdrager de rottanmeubels naar binnen droeg.... De boy bad alleen in de klamboekamer de lamp opgestoken.... Wat moest ze doen?.... Iets lezen?.... Ze was zoo moe in baar hoofd.... Iets naaien?.... Kousen stoppen?.... Ze was zoo loom. Haar rug deed pijn.... Ze ging zitten op de bovenste trede van het voorgalerijtrapje. ... leunde met haar hoofd tegen het hekwerk.... De maan was opgekomen.... Tusschen de rubberboomen groeiden vreemde, grillige plekken. Het tuinpad lag als een witte, glinsterende band.... Geen geluid ging door de stilte. Schuw keek Renée om zich heen. In de donkere galerij was een streep zilver binnen gegleden. Spokig stonden in dit half duister-en-licht, de meubels, grooter, dan zij in werkelijkheid waren. Ze sloot haar oogen, luisterend naar de stilte. .... Luisterend naar het ronken van een auto.... door de stilte heel in de verte Gespannen luisterde ze. De auto reed voorbij. En nog een Toen, wat later nóg twee, vlak na elkaar, met razende vaart. Allemaal gingen ze mor de club Ze hoorde John baden Hoorde hem zingen onder het baden. Met haar hoofd aan het harde hout zat ze daar en het de tranen, die onder haar oogleden uitgleden, neerdroppen... Ze dropten neer op haar handen, slap gevouwen in haar schoot.... „Wat dóe je daar? " verbaasde zich John, na het baden terug komend. Ze liet een paar seconden voorbit gaan zonder te antwoorden. In dien tijd veegde ze haastig haar tranen weg, dwong haar stem tot vastheid: „Ik? Nietsl Ik zit hierl.... Het.... is zoo mooi, met die maneschijn " Hij hoorde naar den Irlanlr van haar stem. Had ze gehuild ? Door het half donker boorden zijn blikken, vergeefs speurend naar de trekken van haar gezicht Had ze gehuild? Nee, toch niet, want hóór, nu lachte ze „Romantisch hè? Zoo maneschijnen,... in je eentje .... en op je ouwe dag I...." En weer, éven, overwoog hij: was er spot in haar stem cynische zelfspot? Hij vond geen weg in dit doolhof En kort een eind makend aan zijn twijfel, zei hij: „Morgenavond is het dansavond op de club Wat denk je ervan, Renée? Zullen we er maar eens weer heengaan ?...." Ze weifelde, wou weigeren, dan bezwijkend voor de verzoeking: „We.... we zijn al drie keer niet geweest, hè? " „Als je érg graag wilt, dan gaan we " Het was of in haar hart een \oeel bevrijd werd en bep-nn te zingen. Een wild geluk bruiste door haar bloed. En ze had moeite, haar stem niet al te erg te laten jubelen, toen ze besliste: „Goed.... dan gaan we morgen... M „Kom dan ook binnen zitten, kind.... Je wordt daar gestoken door de muskieten...." „Ik kom direct." Ze stond op, shpte naar de badkamer, waschte haar behuilde oogen. Toen ze binnen kwam in de muskieten kamer, vond ze er John, in een boek verdiept. Hij keek niet op, toen ze langs hem ging. Ze nam wat sokken en begon ze te stoppen. Ijverig en secuur legden haar vingers draad na draad. Maar haar gedachten vluchtten weg.... sponnen aan een droom, die begin had, nóch einde.... Den volgenden avond op de club.... Er waren veel menschen, voornamelijk planters van de S.H.C., maar ook van de omliggende cultuurmaatschappijen. De meeste mannen waren in „dinner-jacket", een avondkleeding, overgenomen uit de Straks: een zwarte broek, een smoking overhemd, een stijve boord, een wit vest en een kort, wit linnen jasje, dat achter in een punt eindigde. Het stond goed voor de slanken, maar mannen als Horstman zagen er belachelijk in uit. De vrouwen waren goed gekleed. Ze lieten alles in Medan maken en trachten elkaar de loef af te steken. De meesten waren ook geschminkt, dat hadden ze van de Amerikaans ch en afgekeken. Anne Terheide had het voorbeeld gegeven.... toen waren de anderen dra gevolgd. Schovers liep druk heen en weer, serveerde zelf bij de groote tafel van Stevenson, waar ook de inspecteurs en een paar Amerikanen zaten. De auto's stonden op zij van de club: een tentoonstelling van de grootste en beste wagens. De club was in dit jaar verbeterd: er waren groote schemerlampen in de zalen aangebracht en de rottanstoelen waren verwisseld voor gemakkelijke fauteuils. Alleen de biljartkamer met de bar, de afdeeling der jonggezellen, was onveranderd gebleven. Maar de dameskleedkamer, vroeger een donker nokje, was in een échte kleedkamer herschapen, met een witte toilettafel, poeder, een waschtafel en een divan. Renée stond er voor den grooten spiegel haar neus te poederen. Ravinsky was er nog niet, had ze gezien God wat was ze bleek! En kringen onder haar oogen!! Een beetje rouge maar! Terwijl ze zich schminkte, kwam Anne Terheide binnen. „Zoo Renéetje ik heb je in geen éeuwen gezien! Waar zit je toch " Anne was direct met den stroom meegedraaid had al haar deftigheid en gereserveerdheid laten varen, tutoyeerde en het ach tutoyeeren met amerikaansche gemakkelijkheid „Waar ik zit ?" herhaalde Renée „thuis I...." „Wat een degehjkheid!" Anne lachte spottend, maar niet onvriendelijk. Als er geen mannen aanwezig waren, had ze geen hekel aan Renée, mócht haar eigenhTk diep in haar hart, wél. „O ja!" zei Renée, luchtig onverschilhg Tegenwoordig ben ik degelijk.... op hoog bevel van mijn heer gemaal 1" ' „We moeten sparen!" het ze er op volgen. „Sparen ?" verwonderde zich Anne, „maar, mijn hemel.. jullie verdient toch reusachtig!" Renée veegde de rouge over haar wangen, voorzichtig en zorgvuldig.... 6 „O ja," spotte ze „twee-en-dertig-duizend gulden dit jaar! Maar John heeft de spaarwoede wat dóe ie er aan?!" ' En meteen dacht ze: „Geméén van haar om John zoo te verkoopen!" „Goeden avond, dames.." Mevrouw Spoor kwam binnen. „Wat ben je laat," zei Renée óm iets te zeggen. „Ach ja.... die lamme wagen was niet in orde 1 Tweemaal bandenpech gehad.... Nou ja, enfin.... we hebben de wagen ook al bijna een jaar! Kun je niet veel meer verwachten.... Morgen komt de nieuwe.... een zevenpersoons Hudson. Renée floot: „Zoo'n dure car?...." Mevrouw Spoor trok haar schouders op. „Het mocht wat!" scheen ze te willen beduiden. „Wij kijken met op zoo'n peuleschilletie!" Toen stormde Aileen Jackson binnen. „Com'on.... Com'on.... childrenl.... Wat voeren jullie uitl De muziek speelt een goddelijke tango! Ellonsü!" Aileen v/as het grappigste als ze Fransch sprak. Ze sprak het op zijn Amerikaanscb uit en had het geregeld, als ze van haar verblijf in Parijs vertelde, over de „SjènsDaisies", waarmee ze dan de Champs Elysées bedoelde Renée rilde even. Ze was nerveus. Ze was altijd nerveus, als ze niet zeker wist, dat Ravinsky er was.... Maar direct toen ze uit de kleedkamer kwam, zag ze hem staan, knap, slank, zeer gesoigneerd, in zijn dinnerjacket. Het bloed schoot naar haar wangen. En ze zag hem haastig zijn gesprek afmaken en op haar toe komen. „Deze dans, Renée? Een tango! Ik sta al een kwartier naar je uit te kijken Wat heb ik je vreeselijk lang niet gezien...." Ze voegde zich in zijn arm. Hij drukte eventjes haar hand onder het dansen boog zijn arm wat vaster om baar ranke middeltje.... Ze rook de vluchtige lucht van eau-de-cologne, gemengd met een tikje chypre en sigarettengeur, die uit zijn kleeren kwam.... Een huivering doorschokte haar en, zonder te zien of iemand op hen lette, legde ze baar mond tegen zijn gladgeschoren, éven bepoederden wang.... Hi, kneep haar vingers: „Pas op, Renée!...." „Maar ik boü het niet meer uit, Nick...." Hij zweeg.... Zwijgend dansten ze verder.... loen de muziek eindigde, vroeg hij: „Waar zit je?...." „Bij de tafel van Stevenson.... daarI" En toen hij haar naar haar plaats bracht, zich langs haar heen bukte, om haar waaier op te rapen, fluisterde ze haastig: „Kom je straks óók!...." Hij knikte, bedankte haar voor den dans.... groette met een buiging de anderen, om de tafel geschaard.... Renée zat naast van Hemert. Ze had hem in lang niet gezien. Ze mocht hem niet. „Hij heeft streken!" had ze eens tegen Marian gezegd. Van Hemert deed alle moeite haar aandacht te binden. Hij vond haar een leuk vrouwtje, vond haar knap. En het prikkelde hem, dat ze altijd zoo koel bleef tegen hem De meeste vrouwen vleiden hem. Alléén vanwege zijn inspecteurschap. ... wist hij objectief. Hij was geen ,,lady-killer*\ „Jij.... toewan besarI waarom dans je niet vanavond? " Aileen bleef voor hem staan, sigaret in den mondhoek, een lach in haar oogen. „Wicht maar er komt straks een vriendin van me uit Amerika: Strong heeft zijn bruid overgekregen Ze komen ook vanavond. Een beauty!!...." Van Hemert lachte. >>}k heb kaar ^ l^ig gezien, hoor! Vanmorgen was ik op de fabriek en ben met Strong mee naar huis gegaan " „En,.... hoe bevalt ze je ?" Van Hemert gaf een kushand in de lucht. „Een snóes!" zei hij enthousiast. Anne keek op bij zijn woorden. „Heüsch ?" „Op mijn eerewoord! Trouwens overtuig jezelf daar komen ze net binnen 1" Weifelend, zoekend naar een onbezet tafeltje stonden de btrongs in de deur. Hij, een groote vierkante, rossige kerel . een Canadees. Zij, bijna nog een kind, een fijn, mooi blond poppetje, mondain en elegant. Alleen het felle -rouge en het erge rood van de aangestifte lippen, namen iets weg van het heel naïeve in dat kindergezichtje. Van Hemert zette zijn handen aan zijn mond, schreeuwde met een poging tot Amerikaansch doen: „Hallo Strong.... Kom hier zitten. We wachten al op je vrouw! Strong fronste zijn wenkbrauwen, kwam langzaam, met zira handen in de zakken, zijn schouders wat opgetrokken naar van Hemert; bleef dan vlak voor hem staan. Zijn sigaar beknauwend, keek hij een seconde op van Hemert neer „ What the heil, d'you mean by screarning like that?... " Onder zijn ruige wenkbrauwen broeiden stug zijn doordringende oogen. Van Hemert lachte, een beetje ongemakkelijk... „Komen jullie hier zitten, old chap.... we hebben een droom van een cocktail." Strong nam zijn sigaar uit zijn mond, blies een dikke rookwolk uit en snauwde: „Don't care a damm for yer bloody cocktail!" Rubber 15 Van Hemert werd bleek, keek tersluiks naar Stevenson. Maar Stevenson bad het óf niet gehoord.... óf bij v/oó het niet hooren. Alleen Aileen was opgesprongen. „Zoo'n dained fooll" vloekte ze en stoof op Strong af. Er volgde een hevige betooging, waarbij klaarbhjkehjk Aileen het meeste te zeggen bad. Daarop nam ze Rose Strong bij den arm, draaide Strong bij den schouder om, gaf hem een stomp in zijn rug en duwde hem in den kring. „En daar zit je en daar blijf je zitten en je probeert je te gedragen, zooals het een fatsoenlijk Amerikaan betaamt. Dat je stoker was in Amerika.... dat komt er niet op aan... Hier ben je gentleman.... understood ? 1...." Er was algemeen gelach en bravo-geroep. Strong dook weg in een stoel, begon, of er niets gebeurd was, met John een gesprek over de fabriek en de nieuwe machines .... Anne keek even van Hemert aan en trok met haar mond. Hij ergerde zich meer dan hij bekennen wou. Temeer, daar hij over het fabriekspersoneel niets te zeggen bad. Dat ressorteerde direct onder Stevenson en de meesten van dit personeel waren door Stevenson persoonlijk aangesteld, zoodat het geraden was geen oordeel over deze menschen te hebben.... Hij wist, dat hij voor zijn wraakzuchtige natuur ditmaal géén voldoening zou krijgen. Tenminste.... geen rechtstreeksche. Hij praatte met Renée. Ze luisterde maar met een half oor. Er werd een wals gespeeld. Haar oogen volgden Ravinsky, die voorbij danste met een van de jonge assistentenvrouwtjes. Van Hemert zag haar blikken gaan.... merkte, hoe ze in het geheel niet meer hoorde, wat hij tegen haar sprak.... Merkte toen ook, hoe Anne dit alles zag en hem stil uitlachte. Anne genóót 1 Ze kon het niet velen, als van Hemert Renée het hof maakte.... Ze eischte hem, op dat gebied, zoo'n beetje voor zich zelf op.... Ze kwam naast van Hemert zitten, aan den anderen kant. „Heb je geen succes, vanavond ?" plaagde ze. Ze zag zijn gezicht stroef blijven. „Van Renée moet je niets meer verwachten," fluisterde ze, „die is dóódelijk van Ravinsky 1" Ze boog zich naar hem over, gaf hem een teeken, dat ze nog méér te zeggen had: „De Hoefmans uit Medan.... waren de vorige maand op Van Hemert keek ineens op. »5*>" tij 01 toen na even peinzen- „Maar Ravinsky had toch geen Verlof!» „Hij merkt het natuurhjk." zei van H™^ • Hij bleef even piekeren. sturen^'^011?1 Wel een eindje uit de buurt altijd vTat aan TfTd Maar tot"™ i ^ W' heeft a^ten de -^^{5^— Ann^eeï^ c5k W „JJat wordt geen tragedie!" „En hier wel?. " H^°l Ë^rfS, De muziek zweeg. Ravinsky kwam met mevrouw Steenhof *iin 2 aan zijn arm naar de tafel Fr kl~i oreennor, ajn danseuse, terwijl van Hemert rondkeelc t 1?^ te WdniS- ^ zou halen, kw^CfK er Ö T Vandaan stond een moment rtaaS vL H ° ^dmgca. Hij hoofd, ^«clS^eïS.SïSL-ïf dC StOCl ^ neer te zetten In Ait \Zn P • gemaakt zou zijn om hem Gewoonlijk was feinsky een makkelijke ^ TOOI ^ hatelijkheden, want door diens gebrekkige kennis van de taal was hij niet ad rem. Maar vanavond bleek de berekening niet op te gaan. Ravinsky zette den stoel doodbedaard neer voor mevrouw Steenhof en zei kalm: „Pardon, mijnheer van Hemert déze stoel was bedoeld voor mevrouw Steenhof! Als u een stoel noodig hebt zal ik even Schovers voor u roepen Dan kan die er u een bezorgen!" Terheide keek glimlachend op. Hij gunde dien steek aan van Hemert. Van Hemert echter was woedend. Hij lachte zuur-zoet en zei: U bent vanavond niet op uw mond gevallen, mijnheer Ravinsky." Hierop wist Ravinsky geen antwoord. Hl, bleet even onzeker. , „Kom hier naast me zitten," redde Renée hem en dan met een venijnig lachje naar van Hemert: „Ach, mijnheer van Hemert zoü u misschien zoo goed willen zijn om plaats te maken Gaat u een plaats verder zitten, goed? Ik had graag Ravinsky naast me! „U hebt maar te bevelen, mevrouwtje als gewoonlijk. ..." antwoordde van Hemert, nam zijn glas op en het zijn stoel aan Ravinsky Langzamerhand kwam er stemming. Er werden veel cocktails gedronken. Er werd voortdurend gedanst. Van Hemert was uit zijn kring opgestaan, stond nu te kijken in de deur van de galerij naar de danszaal. Hij stond naast Horstman. Toen Renée en Ravinsky langs dansten, vroeg hij terloops: „A propos mijnheer Horstman waar was Ravinsky twee maanden geleden, den uitbetaalavond en den Hari Besar?...." Horstman keek hem een oogenblik verbaasd aan. En toen, nerveus, omdat je nooit wist, wat van Hemert met zijn vragen bedoelde, hakkelde hij: „Nou e Voor zoover ik het wéét.... was hi, thuis! Of misschien bij een van zijn collega's 1" „Hij had u géén verlof gevraagd om naar Medan te gaan... of... .e b.v. naar Brastagih?1" „Nee mijnheer!" Van Hemert lachte een schamper lachje. Hij keek Horstman iSïrüïS^kromp b eit- «*■ *» -lik, „Wat is er noü weer?» dacht hij onrustig. ...ca meteen £n?heen ^ ^0tiVeerde T°ede ^ R-viSkyS f r u -j' •' • Y411 Hemert het hem vijf minuten in de on zekerheid spartelen. Toen zei hij scherp- a£T . ' Wd 660 op de hoogte zijn van het doen en laten van uw personeel, mijnheer HorstmT Ravinsky was die dagen op Brastagih.... Ik zalTt"aan de hoofd-adnunistratie melden » genoegen in hen Ie kwellen. Het was moeilijk om rnt^n nÏmofne^oT"" K '*§m- "« * wtaaLncntlge hem deze gelegenheid bood. oeval aJJ* *erd een wilde avond. Stevenson zette den boel in gang. De muziek werd extra betaald, speelde tot fn den Tn^lZ^'^f1^"™ de fató* wïren ookUomen en Strong was onder de inwerking van den drank waf handel S^S°Roi 1f? " ?U Hj ^ ^ooTen^t Stn^y -i bleek veel minder onschuldig, dan zii Marianlo^f met van R^ ^oS „Het ging een gangetje, tegenwoordig....» dacht ze Renee en Ravinsky zaten een beetje Ltt vand?ande»n". Ze waren in diep gesprek. John kik af en Toe nïïr S* Hi, dacht aan Marian's woorden indertijd . STdaS Ts ama***> neerslachtigheid'.... HoïanÏÏ Hoever wis het tusschen die twee?.... Hii wist het niet Aan het ergste dacht hij niet, maar hij vSe^toelteS hem ontgleed Het was nu eenmaal een oéb^cü^uvS van hem.... Het was ook op té losse schroeven opgezet, wist hij eerlijk Maar hij hield van Renée.... En hij wist, als hij het alles het gaan dat was, omdat hij de waarheid vreesde. Hij kon het nog niet aanvaarden, het idee van haar te moeten verliezen te moeten afstaan aan een ander Hij zuchtte en begon wat te praten met mevrouw Steenhof, een assistentenvrouwtje, dat pas uitgekomen was. Ze was grof en vulgair, maar had niettegenstaande dat toch wel charme. Ze was vlot en kameraadschappelijk. En haar heele verschijning teekende erotiek.... Ze bracht John aan het dansen. En, met de hulp van een paar glazen champagne, vergat hij Renée. Marian stond zich in de kleedkamer klaar te maken om naar huis te gaan. Terwijl ze haar hoed opzette, tuimelde Aileen naar binnen. Ze zag er verward en bleek uit. „Oh, dearl" steunde Alleen jk voel me toch zóó ellendig! Ik kan gewoon niet meer!" „Wat is er ?" schrok Marian „ben je ziek ?" ,.Ziek?" grinnikte Aileen „Je bent een schat, Marian dronken ben ik! Damm ït alll Ik, die drinken kan als een kannonnier! Maar ik heb zelf de cocktail ge- ,mixed' O, God wat ben ik beroerd! " Ze zette haar handen in de zij, viel half over den waschbak heen en begon te vomeeren „Rotten stuff " kreunde ze.. . „maar het is mijn eigen schuld.. ik heb ze te sterk gemaakt.. God.. benikziek.." Gr oen-bleek leunde ze tegen den muur, met gesloten oogen. „Kan ik wat voor je doen?" vroeg Marian. Ze walgde van baar, maar wou haar toch niet zoo laten staan. Aileen veegde zich het klamme zweet van haar voorhoofd. „Nee, dank je Ik ga even liggen, dan ben ik weer O.K. Als ik het kwijt ben... dat bocht... ben ik weer nuchter..." „Goeden nacht dan," groette Marian en ging. Toen ze op de stoep stond te wachten, tot Frank den auto voorreed, zag ze, dat in de danszaal de lichten waren uitgedraaid. ... Er werd in donker gedanst.... Een maand na dezen clubavond kwam Terheide binnen met de woorden: Anne liet haar boek zinken ^rii,m"'k? "ÏS ff««l"Wigc handbeweging E grstfh^d~^erkara wee?' "Ml?- - ^ hCl> * ^ Heme" VCrtdd- • * „Ja, ik wist het van de Hoefmans.... maar ik had ,r geen idee van, dat ik er hem kwaad mee deecT^ ViÏh? AcL^r **** toch ^ streng. »HC" *gn *S£+ RavinT^ HÓrs^.^ Heme" « acht«?' • • • Niet zijn baas, Terheide trok zijn voorhoofd in rimpels op die rumoerige dansavond.... toen Sak;- tOCn ^ eerstÏÏmSdSge^me" ötrong. Daarover was hij woedend Fn hii 1 p . " wéér«° ** -" „En toen pal daarop poeierde Renée fan Laer hem mr, ,f olie op het vuur natuurhjk!" s raee „Juist! En toen was de maat vol! En toen heeft hij uitge- vonden bij Horstman, dat Ravinsky zonder verlof was gegaan en daar was meteen bet object om zijn heele wraakzucht op te koelen. Natuurlijk heeft Horstman, die toch al zoo doodsbenauwd is voor van Hemert, hem netjes de wind op zijn molen laten blazen. Nou als je wilt is het met moeilijk een assistent er uit te werken.... Alleen, hij Stevenson is dat toch niet zóó makkelijk Hoe hij hem dat geleverd heeft dat mag de lieve God weten! Dat maakt mij ook ongerust!" „Waarom? " . „Waaróm? Wel, omdat het bewijst, hoeveel invloed bij "nu al heeft bij Stevenson, die toch heusch geen domme jongen is! En zich niet gauw wat op de mouw laat speldeni Je weet nooit, wat van Hemert óns dan nog eens levert !^ „Wij staan hem toch niet in den weg! We staan even hoog!" "Voila, het gevaar! Stevenson blijft ook niet eeuwig.... Die Amerikanen gaan na vijf, zes jaren terug krijgen dan weer een ander baantje in Amerika op het kantoor En dan staan we wéér, zooals we vóór verleden jaar stonden: twee gelijke rivalen! Voor ons beiden zou het véél beter zijn, als een van de inspecteur-positie's werd bekleed door een veel jongere Als één van ons beiden wég was, tegen die tijd " Anne beet op haar onderlip. „Dan moeten we probeeren er hém uit te intngeeren! zei ze. „Stevenson is tenslotte een man die kan ik toch altijd beter om mijn vinger winden dan dat een andere man dat kan § , , , Er viel een zwijgen. En beiden volgden hun eigen gedachten. Die draaiden zoo ongeveer om hetzelfde: het baantje verdedigen a tort et a travers! Met wélke middelen ook! Een ontslag een naar huis-gaan was geen catastrophe meer. Ze hadden geld genoeg, om ruim van te leven.... Maar als ze nog een paar jaren konden blijven en dan hoord- managet dat beteekende voor de hééle rest van je leven een nóg rijker bestaan : reizen, auto's, bediening, weelde De zucht naar geld naar een onuitputbare hoeveelheid geld was in hun bloed ontwaakt „Wat zal Renée er van zeggen?" veranderde toen Anne van onderwerp. Terheide keek haar aan. „Renée?. . Mevrouw van Laer?.... Wat heeft dié er nu mee te maken? " Bra's?giheel? ^» 6 VfOUW WaS' V°°r naar Terheide floot tusschen zijn tanden. „Ail.... Daarvan had ik geen idee!" "a^u WOrdt 6611 geschiedenis," voorspelde Anne. „Ach! meende Terheide.... „misschien heeft de zaak dan toch nog een goede kant. Als ze uit elkaar gaan, vergeet Renée hem wel! John is toch een béste kerel... fals man ook! Die laat ze zoo gauw niet in de steek...." Hij zweeg even „Het zou lammer zijn voor van Laerl.... Flinke kerel i t»oede werker! Maakt binnenkort promotie! " bh^J^.T VOOthoofd * terwijl Wj de voorgalerij ^lf s,tond^oven OD een kddef een PJ*at op te hangen. „Hallo!.... Be kom er direct af.... Wil je water? Roep dan even tegen den boy! " F Ze timmerde een spijker in den wand, hing de plaat op sLnaU™ bened^-' • • 26 ^ John bij^ie balustrade staan. Hl, stond met zijn rug naar haar toe; de kree, vlak voor zijn gezicht, was neergelaten. „Wat is er ? Héb je iets ? " Renée legde een hand op zijn schouder. Hij keerde zich om. Ze zag, dat hij nerveus was. Hij ontweek haar blik „itavinsky is ontslagen," zei hij „Ravinsky?.... Nick?.... Ontslagen?.... Ont Ze keek John aan. Haar oogen werden wijd en groot. Een verstijvende schrik stond op haar gezicht! ToJJtf « plotselinge flauwte haar overviel, werd ze waswit Tot SartanÏo^hThaS.^-''\ * ™ In John ging een wonderlijk mengsel van gevoelens om. Een snijdende ontsteltenis, dat ze het zóó zwaar nam hen vlnmende pijn om het zeker, plotseling zéker en onherl roepehjk weten, hoever a, hem was ontglipt.... Een nlotmedliï C WeeIdoovende«geniis.... En tenslotte ^ü,zag,hoezetrachttezichtebeheerschenenhoezenietkón! „üu waarom.-'" bracht Kenér m^ilni, „;* tj_ mu um iucii, in één adem, alsof een plotse flits van hoop door haar ging: „Van wie weet je het? Is het wérkelijk 200?" „Van Bloemstra Ja, het is absoluut zeker! Het schijnt tóch om die keer, dat hij naar Brastagih is gegaan." „Maar dat is geméén!" viel ze uit, met tranen in haar stem. John trok zijn schouders op: „Mij is het óók onbegrijpelijk! Het schijnt dat van Hemert er achter zit.... Maar waaróm, dat weet niemand 1" Renée zweeg. Ze staarde voor zich uit. Een doffe leegte was in haar denken Maar toen, inééns weer, schoot uit die leegte een vraag los: „En wannéér gaat hij? Over vier maanden?" „Nee. Volgende week. De maatschappij betaalt hem de vier maanden opzegging uit." „Volgende week?...." haperde ze.... „Maar.... maar dan zie ik hem niet meer." Ze vergat wat ze zei.... „Het schijnt, dat hij om een vrouwengeschiedenis bóven was," zei John. Het was, of Renée ontwaakte uit een te zwaren slaap. Het bloed golfde naar haar gezicht. Ze krampte haar handen in mekaar en zei: „Ja, dat wéét ik. Br was die vrouw." Nu had ze het gezegd. Nu was er geen terug meer. Ze stond opeens alleen, verlaten.... geïsoleerd. Door die p&ar woorden waren zij opeens twéé menschen geworden, die niet meer bij elkaar hoorden.... John werd doodsbleek. Tij -was die vrouw? Wat bedoel je daarmee ?...." „Wat ik zeg," zei ze ,Bx ben die vrouw, van wie Ravinsky houdt. En ik hou van hém. Het is beter, dat je het wéét! Ik had je er al eerder over willen spreken.... maar het was zoo moeilijk...." Een diepe stilte viel. John keerde zich weer naar de balustrade. Hij stond heel stil. Ook Renée stond daar. Ze beefde tot in haar knieën. Ze was opeens bang. Ze wist opééns niet, wat ze gedaan had. Het was de eerste handeling, die ze in haar leven geheel zelfstandig volbracht. Waarvan ze geheel alleen de gevolgen droeg. En ze had nog nooit gehandeld.... een besluit genomen.... Haar jawoord, indertijd aan John... haar weesfV£ aaDafaTky' "J* ^ Was *et «ofa.^ J- u ^ was een logisch gebeuren.... de stroom, die haar leven stuwde Dit was een tégen gaan, tegen den stroom op. Mn opééns kon ze niet verder. Wist ze niet verder Ze wachtte zijn daad. , cen zwaren zucht keerde John zich om, ging naar den kapstok, nam zijn hoed. ë „Waar ga je heen John?... " „Ik ga naar de Versteegh's. Dx moet deze zaak regelen. Maar ik moet daarin wat raad hebben " regeien. Ze begon te schreien. Legde haar hand op de zijne: „Wees er met boos om " ' „Bóós...." herhaalde hij en er was zóóveel verdriet in dit éene woord, dat haar beste gevoelens voor hem wakker werden Misschien was dit het eenige moment, waaTop S] werkehjk van hem hield. waarop zij »Ik « "j6* ^ *o*n, John.... Heb er geen verdriet Sr' S Cb Besteden.... twee jaren lang... Maar ik kin met Het is toch tusschen ons niet goed. Nooit goed gewééstl Dat wéét je toch!.. » ë Hij knikte. „Ja.;.. Dat weet ik."« „En jij hebt me nooit er in geholpen!" Hii keek haar verbaasd aan. „Ik?!I " w£,Ja' 26' * • * »W- •' • J'e Het me maar gaan! Te ^Öt^ ^Te?jn rtmCn?aM?aan! Waalómheb je gedacht, dat ik dat wel alleen zou uitvechten. Waaróm de sterkt bdvenu"S 118 de de sterkere. waarom heb je niet begrepen.... mij geholpen?. . Het onmógelijk gemaakt, ckt JuTgebeurde'?8 Waarom het ,e me met hem dansen? Waarom heb ie mi. SÏToeïïk? ^ °m te.gaaa?- •'' WaaSmt/L7i met toen ik je riep.... tóen in Brastagih?.. " ' Ite tranen vloeiden over haar gezicht „Ik verwijt je toch niets," zei hij moeilijk. , Jk weet dat je aan zoo iets niets kunt doen.... Liefde. _ daarover heerschen wij niet alléén met ons verstand! Nkniandfr" Waarom dan jij wel? Ik begrijp dat wel. Alleen.... er moet iets gedaan worden. Laat me nu gaan. Ik ben vanavond weer thuis...." Renée zag hem gaan. Zag, hoe hij den chauffeur riep en achter in den wagen ging zitten. Zag hem wegrijden Ze bleef een oogenblik staan. Hol en stil was het huis om haar heen. En binnen in haar was het heelemaal stil, zoo stil alsof zelfs haar hart niet meer klopte. Ze kon niet denken.... Ze stond daar maar.... „Kan ik het eten opdoen, of moeten we wachten, tot de toewan terug komt?* De boy wachtte onderdanig haar orders Met uiterste krac&tsmspanning dwong ze haar hersens tot actie. „We hoeven niet te wachten. Je kunt het eten opdoen.' Ze at, zooals ze anders gegeten zou hebben. Alleen wist ze niet wat ze at. Ze schepte automatisch haar bord vol, at het automatisch leeg Toen stond ze op en nam een paar aspirines. „Ik móet slapen," dacht ze „Bx móet slapen anders word ik gekl" Binnen een half uur sliep ze. Ze sliep tot donkeren avond en werd met barstende hoofdpijn wakker. 's Avonds laat kwam John terug Renée schrok van zijn afgemat gezicht. „Pak je koffer met het allernoodigste, Renée dan breng ik je nu nog naar de Terheide's." „Naar de Terheide's?...." Hij veegde, moe, over zijn voorhoofd. MJa Marian was niet thuis. Ze is in het hospitaal.... Kleine Bobbie schijnt erg ziek vermoedelijk dysenterie. Frank was erg zenuwachtig.... Bi trof er toevallig mevrouw «Tetheide, die ook niet wist, dat Marian naar het hospitaal was Mevrouw Terheide scheen iets te vermoeden of te weten In ieder geval, vroeg ze mij om jou bij haar te brengen Ze was erg tactvol. Br heb het maar aangenomen. Et hoop, dat je het goed vindt. Ze zweeg. En hij ging verder: „Br ben ook even bij bij Ravinsky geweest. We hebben aUessamen^ gedragen We ara overeengekomen, dat we van deze zaak makeiï' ^ «. prettiger voor alle partijen. Til" bh)ftmMedan,totdescheidingzooveris,dat jewegkunt en dan kunnen juüie verder samen afspreken, hoe jullie'de zaken denken te regelen. Ga nu je koffer pakken." Ze stond stil voor hem. Ze schreide zacht „Kom," zei hij, „huil nu niet, Renée.... Trek je van mii mets aan ik kom er wel overheen " Ze weifelde nog even. Wou hem nog zeggen, dat het nooit haar bedoeling was geweest hem te bedriegen.. Dat ze hem alles al eerder had willen zeggen..7. Ze wou hem zeggen.. . Ze wist niet meer, wat ze hem alles zeegen wou. Ze wenschte alleen maar, dat hij boos kon zijn.. f op haar kon schelden.... dat ze er ruzie over konden hebben.. dan was alles zooveel makkdiiker.... In boosheid scheiden. .... In boosheid elkaar leed doen.... dat was niet zoo zwaar.... Met dof hoofd zocht ze wat dingen bij elkaar, wat onderdacht zeT**'"' ^ Paaf ^kea---- ^ 31 tijd ^«►Nu ga je hier weg en je komt hier nooit meer Het drong maar half tot haar door en toch deed het haar pijn Ze was hier toch nóóit gelukkig geweest! Ze ging nu naar den ander, van wien ze hield! Maar het was, of haar liefdewasingeslapen. Nooit was Ravinsky zóó ver van haar verwijderd geweest Omdat ze tóch nog hier hoorde.... bier, waar nog haar kleeren aan den wand hingen.... Waar nog haar geur bestondfn "'' dui2Cnd Sp°te° Van ^ Ze had nooit geweten, dat gewoonte zulk een sterke band is.... Toen zette ze haar hoed óp/keek nog éénmaal rond.'...' Met gebogen hoofd verbet ze het huis, stapte in de auto Ze dacht er met aan, wat de bedienden er van zouden zeggen ze het alles achter, zóó als het stond.... Heel den weg van hun estate naar de Terheide's spraken ze geen woordT Toen ze voorreden, wachtte Anne hen buiten, op de stoep.... Renée en John namen afscheid met een handdruk Hij groette Anne zwijgend en reed weg „Kom gaüw binnen, kind " Anne legde haar arm om Renée's schouder. Leidde haar naar de logeerkamer „Kijk eens, hier is alles, wat je noodig hebt Ik zal je wat eten hier laten brengen dat vind je wel prettiger, hè ? En dan praten wij morgen wel eens.... Goed?.... Of wil je het liever anders?...." Renée keek schuw op. „Nee, dank je! Zóó is het mij het beste dank je!" Anne sloot zacht de deur. Renée bleef even midden in de kamer staan. Toen deed ze een paar schreden, viel neer op het stoeltje voor de kaptafel en haar hoofd op haar armen leggend huilde ze uit.... „Alleen maar zenuwen " dacht ze.... „alleen maar de spanning van de laatste dj d "Heel diep in haar hart wist ze, dat bet zóó toch het beste was Als ze maar eerst met Nick gesproken had hier wég was op de boot .... in Europa. Dan was alles goed.... Voor John ook.... Hij zou het wel merken, dat het zóó het beste was...." Het was alles vlug in zijn werk gegaan. In een paar weken was de scheiding uitgesproken. Renée ging alleen naar boord. Anne had gasten uit Amerika: een paar directeuren. Marian was bij Bobbie, met wien het niet goed ging.... Alléén reed ze in een huurauto naar de haven. Ze was wonderlijk kalm. Alsof alle gevoel in haar dood was. Onvers (diillig keek ze om zich heen. Dit zag ze nooit meer terug. Ze zouden in Europa blijven had Ravinsky gezegd ergens bescheiden leven aan de fransche Rrvièra Haar was het goed Ze was nooit gelukkig geweest, bier in dit land Ze het er geen vrienden Anne was voor haar die laatste dagen wel hef geweest Marian Ze had Marian graag mogen lijden.... maar véél hadden ze voor elkaar niet kunnen zijn.... Hun karakters waren te verschillend.... Marian Renée zag haar terug, zooals ze haar een week geleden voor het laatst bad gezien bleek en betrokken van het nachtwaken bij Bobbie Marian, half schreiend bij de al grooter wordende zekerheid, dat Bobbie I niet beter zou worden.... had voor haar geen woorden meer gehad John Ze zuchtte. „John zou er over heen komen. Hij was nog jong. Hij kon nog een andere vrouw trouwen. Eén, die béter bij hem paste dan zij...." Ze wist, dat ze zich dit aanpraatte, om haar geweten te sussen.... ° Aan boord vond ze een brief van Ravinsky. Hij zou haar wachten in Marseille Een brief vol liefde en verlangen. Ze drukte een zoen op het papier. En toen de stoomfluit de menschen waarschuwde, dat het vertrektijd was, holde ze de trap op, naar dek, om voor het laatst een blik te werpen op de lage moeraskust van Sumatra. En toen het schip vol zee koos en een frissche bries ineens om haar hoofd woei en heur haren verwoei.... lachte het geluk in haar op: dat ze terug ging.... terug ging, daar waar zij hoorde: tot de blanke civilisatie van een blanke wereld.... In Colombo kreeg ze het telegram van Bobbie's overlijden! De dagen gingen eentonig.... regen zich aan elkaar, monotoon, gelijk van kleur John deed zijn werk regelmatig, plichtsgetrouw.. Hii ging niet vaak meer naar de club.... Het hyper-mondain gedoe daar trok hem niet. Het was er, ni dien eenen avond steeds erger toegegaan. Het leek of de menschen totaal hun besej van de proporties der dingen hadden verloren. Er werden bacchanalen gehouden, zooals Deli niet in zijn ruwste tijden had meegemaakt. Er werd gedronken, gespeeld, gedanst, geflirt Het was geen flirt meer..*. Het 4s gewone liederlijkheid De Terheide's hadden hem den vorigen dansavond meegevraagd Het was toen zes maanden geleden, dat hij van r6, s5¥ldde- ^ kad hem geschreven, een uiterst beminhjk briefje.... Dat hij toch weer eens méé moest gaan... Z"*m,etJ20P moest opsluiten. En hij had gemeend, dat zij geüjk nacL Zoo was hij gegaan, had eerst bij de Terheide's gegeten. De Stevenson's waren er ook en Aileen en Rose Jackson kwam nooit meet op de club. Hij bleef thuis en dronk zich daar eiken avond een roes.... Strong was voor een korte reis naar de Straks. Er waren ook twee van de allerjongste sinkeh's, nèt nieuw uit Holland.... Een zekere Louis de Koning, dien ze Loulou noemden, een allerakeligst over het paard getild jongmensen, dat in zijn kinderlijken overmoed meende, al heel wat van het leven te hebben meegemaakt en dan nog een jonkheer de Blom van Bleemstra, een mager, bloedeloos jongetje, dat geaffecteerd Haagsch sprak. „Ook een aanwinst," had John in zich zelf gedacht, „wat móest je met zulke knullen ?" Hij had zich al aan tafel doodgeërgerd. De heele sfeer was veranderd. Vroeger was er bij de Terheide's een zekere deftigheid geweest: inspecteurs-deftigheid.... Misschien een beetje overdreven.... maar het was tóch iets, dat je een beetje verwachtte daar. Nu, was dat alles vervallen.... Een rumoerige veramerikaniseerde sternrning was er voor in de plaats gekomen. Het menu was geheel amerikaansch: vruchtencobbler met mayonaise vooruit,veel slaatjes, en ijs... Er werden grove moppen en woordspelingen gezegd, er werd amerikaansch „slang" gebruikt. Het gesprek was totaal zonder gehalte, geesdoos en banaal.... Ook de dames dronken ongeloofelijke hoeveelheden sterken drank.... Aileen, glazen vol pure whisky. Maar het meest had hij opgekeken van Anne. Ze coquetteerde zóó grof met Stevenson en de twee kwajongens, dat John het als een pijnlijk gêne ondervond er bij te moeten zijn, „Waarom loopt zij zoo raar ?" dacht hij, „en waarom daagt zij die mannen zoo uit ? Wat maakt zij zich totaal belachelij k! Ziet Terheide dat niet?" Terheide was ook vroolijk, luidruchtig joviaal, opgeschroefd. Hij dronk ontzettend veel en vertelde oudbakken grappen, waarom iedereen uitbundig lachte. Maar op John maakte het alles een hopeloos geforceerden indruk. Het was, of ergens een wijde afgrond gaapte, die met alle middelen moest overdekt worden.... De eenigen, die dit wérkelijk genoten, waren Aileen, Rose en Loulou. „En toen, zég.... moeten jullie hóóren...." had Loulou kordaat verteld.... „en toen was er geen sodawater meer en toen hebben we whisky gedronken met gewóón water uit de kraan! Gewóón water uit de kraan Hl" Ze vonden dit allemaal blijkbaar een atvrrlrV™. u^a^ daad en Anne streelde hem over zijn nog roze hollandsche wangen, wat hij genadiglijk toeliet. „En was dat niet affreus ?1" wou het haagsche jonkheertje weten met dutdelijken afschuw op zijn gedegenereerd gezicht „Waeter uit de kraen in de whis-ky! " Maar Loulou bad verklaard, dat het integendeel zoo goed gesmaakt had, dat zij er allen volslagen dronken van waren geworden en liter misselijk.... En toen hadden ze een, prairy oyster' aan den gérant gevraagd en toen waren ze naar bed gegaan en allen weer volkomen nuchter ontwaakt. Loulou had uitbundig succes. De vrouwen hingen aan zijn hppen en lachten al, vóórdat hij nog iets gezegd had. En eenmaal had hij Rose's voet in zijn hand genomen en de zool van den schoen gekust en verklaard: „Ik kus alles wat er op deze wereld is!" „U bent blijkbaar niet erg kieskeurig, mijnheer de Koning" had John met kunnen nalaten te zeggen, „maar dat komt omdat u nog héél jong bent! U zult dat wel met de jaren afleeren! ' Loulou had hem een moment onthutst aangestaard en bete gegrinnikt. En toen John een paar minuten later met Terheide over de ontginning op Toemboek Tinggih sprak hoorde hij duidelijk het jonkheertje lijzen: „Hoe h-é-é-t deze. .e.. affreuze man?" Toen had hij toch even geglimlacht om het gewéldig belachelijke van zulke kerels. Maar direct had hij zich geërgerd: „Is dit de toekomstige staf?" had hij cynisch aan Terheide wo^rd- lde ^ aUeen vaaS gegümlacht en geant- „Och het is toch béter een beetje te hm schiften met het kiezen van onze nieuwe employé's We zijn nu eenmaal in een tijdperk, dat we niet meer van die jongens uit het vólk kunnen gebruiken." Bij het woord: vólk, had Terheide vies gekeken, bhjkbaar vergetend, dat hijzelf ook eenmaal: zoo'n jongen uit het vólk was geweest. Toen waren ze naar de club gegaan. En weer had Tohn zich afgevraagd: „Wit was daar zoo veranderd?.... Het was niet meer de club van vroeger! Van zes maanden geleden] De Rubber 16 deftige club van een groote maatschappij Het was er slordig, de stoelen stonden door elkaar. Er stonden leege glazen en flesschen op verschülende tafeltjes Een paar inlandsche bedienden stonden tegen de wanden, met een uitdrukking van grenzenlooze onverschilhgheid op hun passieve gezichten. En hun wakend-slapende oogen bezagen dit gedoe van de Blanken, zonder uit te drukken of zij het rriinachtten of afkeurden. Er werd gedanst, toen zij aankwamen. Mevrouw Spoor en mevrouw Steenhof zaten elk bij een van de jongere assistenten op schoot, zonder dat bhjkbaar hun mannen er zich om bekommerden. In de danszaal dansten de paren in donker. .... Ze kusten elkaar onder het dansen. Ze drukten zich tegen elkaar aan. Het waren geen hefdes-paartjes ..Som- migen waren nauwlijks vrienden, kenden elkaar nauwlijks... Maar ze waren verschillend van sexe. Dat was 411 Er schreeuwde een ongebondenheid uit al die menschen, alle remmen waren vervallen. Het was niét de erotiek, die ze zochten. Niet het avontuur. Zij zochten alleen de onbeschaamdheid! Het opzettelijk breken met alle tucht! Het was een aanstekelijke ziekte, die hen allen had aangetast In deze kleine maatschappij, bestaande uit zóóveel verschillende elementen, die alle gebukt gingen onder hetzelfde euvel: de zenuwmoordende hitte en eentonigheid der tropen en het geplaatst zijn buiten de normale levensbaan, die hun jeugd en opvoeding had bepaald, bad de overdaad aan luxe, het óvergemakkelijk verdiende geld, hen alle grenzen, die het bewustzijn en de wil trekken, doen overschrijden. ... Er waren maar héél enkelen, die hieraan ontsnapten.... Tohn 'zag al het gebeuren van dezen avond met stijgende verwondering. Hij verwonderde zich over de totale schaamteloosheid en brutale zedeloosheid. Er werd ongeloofelijk veel gedronken. Binnen het uur waren Rose en Anne méér dan aangeschoten. Anne lag op den schoot van Stevenson, haar beenen vér boven de knieën zichtbaar. Hij zag mevrouw Steenhof met haar partner verdwijnen naar de dameskleedkamer. ... Aileen droeg een amerikaansche song voor; ze had haar japon omgeslagen en om het middel vastgeknoopt en een servet om haar hoofd gebonden. In dit geïmproviseerde tooneelcostuum declameerde en danste ze. En de mannen gaven versdullende schuine moppen op haar zijden broek en haar beenen ten beste. ' en En tusschen al dit gedoe bedienden de Javanen en de Chineezen met hun strakke, uitdrukkingslooze gezichten heten de champagnekurken met een fikschen knal van de' flessdien ploffen, of schonken, eindeloos, cocktlÏÏ en A^OXX ^ ^ St0ekn °P een ^ gezet en probeerde daarbovenop een paar gymnastische toeren. Op ee£ gegeven moment viel de toren om en hij kwam met een^smak tfrecht i"?™5 t£L °f glai!en en flesschen ^elen met luid geruikel door elkaar; de dames vluchtten gillend en bleven toen op een afstand lachend staan kijken, Le daar Loulou ÏLZF P1*!^ champagne, cocktail, ohjven en scherven JEÏ^-^T »in h^n over zijn klam gezicht ï ÏZ?SP* u*0*? jaS 200 doornat> ^ die op zin tug vastkleefde; een breede, roode streep cherry brandydruipS Beemstra mtte een ontstelden kreet- Heb^^ ^ PaSSCerenI V™?? ^opgestaan 60^ 'deb^artka^nêr gegaan.' Meestert tï'^ «ewone g^scha£ Meesters, Bloemstra, Leenkamp en nog een paar arfderen.. * Ook van der Meulen was er. „Gevlücht?....» informeerde Bloemstra spottend. ,,^od, Gód . wit een zoodje!" steunde John. Leenkamp keek over de Singapore-deurtjes. rukencT6 * °°k hezo^?" vroeg Meesters grin- „As kannónne!» constateerde Leenkamp. En toen overtuigd. „Ze moesten een pak ransel hebben 1" zijn^oSS ^ Va° der Mculen bIeef star» boven „Is er wat, mijnheer van der Meulen?...." Tohn schoof naast hem op een van de hooge krukjes. J „Schovers, geef mij een splitte!" Van der Meulen keek on. „Di ga d'r tusschen uit," zei hij. John trok zijn wenkbrauwen vragend op. „Ontslag ingediend?" Van der Meulen lachte grirnmig. „Ingediend niet. Gekrégel" „Zoo hml" John vroeg niet verder. „Nou ja, mijn een zórgl" pruttelde van der Meulen, „ik heb goeie drie ton bij mekaar. Da's genoeg. Alléén, ik had nog wel wat wille blijve! De prijzen zijn goed. Nou, afijn, mijn is het zóó ook goed. Uit jezélf kom' een mensch hier eigenhjk moeilijk weg, as je wéét, dat elk jaar een ton brengt As je niks heb, denk je: een tón en dan smeer ik hem! En héb je een ton, dan denk je: kóm, nog één jaar; twee ton da's altoos secuurder dan één! En zóó blijf je bange, tot je op een goeie dag crepeert an die smerige tropebaksille in je hjf en dat je begrave wor' onder de palmpies! En dat is toch de wensch van geen één rechtgeaard Europeaan, wel? Nou, en nou ben ik eigelijk maar blij, da' ze mé d'r uitgedonderd hebbe Jij maak' een goeie kans nou, van Laerl Prosit, jol Jou gun ik het! Je was altijd een harde werker En je hebt óók je zure appel gekauwd!...." Van der Meulen goot bet bier in één teug naar binnen. John was even stil. De toespeling op zijn scheiding hinderde hem, hoewel hij wist, dat zij niet slecht bedoeld was. Toen dacht hij aan de mogelij ke promotie. Het monterde hem wat op. „En wat denkt u te gaan doen, in Europa?" Van der Meulen gromde. „Dd's nou juist 't beroerde 1 Ik breek nou al veertien dage m'n kop d'r over. Wat mót ik nou in Holland? Ik ben zóó uit me femilje geraak dat zijn allemaal van die arme slokkers gebleve. En al ben ik ook nie groosig geworde, passé bij ze doen ik toch niet meer En de meid van me, die wil terug naar d'r eige land Ik weet het niet, jó, maar je raak gewend an zoo'n meubel 1 Drie-en-twintig jare heb ik ze nou gehad! Wat mót ik nou straks met zoo'n hollandsche mokkel, die me de cente uit me zak kijkt?" MTja " John antwoordde niet veel. „Met drie ton," dacht hij, „en dan de heele wereld voor je openl Als je dan nog niet wist, wat je moest Kwam je daarvoor, drie-en-twmtig jaren, een kwart eeuw van je mooie leven hier aan den equator verslijten?...." „Hoe staat de boel op Toemboek Tinggih?" vroeg John. Van der Meulen helderde op. „Bést!" zei hij, „bést! Staat prachtig, de jonge rubber. Meesters en jij hebbe góed werk geleverd daar. Trouwens, Versteegh ook! Daar kan de maatschappij jullie gerus' dank-je voor zegge I Wil je gelóó\ e, dat 't me an me hart gaat, om dat allemaal te 14te?...." Hij „grübelde" een paar minuten over zijn leege glas. Dan keek hij John aan en in zijn oogen was een haast kinderlijke bede: „As je 't wói^ baas op Toemboek Tinggih en ik ben weg.... zal je me dan nog er's schrijve, hoe dat de boel er vóór staat?" John stak zijn hand uit, in een plotselinge opwelling van begrijpen en meevoelen. „Ik beloof het u, mijnheer van der Meulen!" Hij mocht dien ouden mopperpot toch zoo graag 1 En hij wist inééns: hoe voor van der Meulen maar één ding van waarde bestond, zijn wérk! En dat werd nu uit zijn leven weggenomen.... Ze werden gestoord door den jonkheer, die binnen kwam. Hij liep een beetje verdwaald en verdwaasd rond. „Wat mot jij hier blauwe?" informeerde Leenkamp. De Blom van Beemstra bleef staan. Hij keek Leenkamp verbaasd aan, trok toen zijn wenkbrauwen een héél eind op en met een desolate geste van zijn slappe, blauwgeaderde aristocraten-handen, wendde bij zich tot van der Meulen: „Paerdon, mijnheer van der Meulen maar hóórt u, wat mijnheer, .e. .e.. mijnheer Léén. .kamp daarnet tegen mij zei? Dat is een affront mijnheer van der Meulen...." „Ik heb het gehoord," zei van der Meulen kalm. „En wat zégt u daer wel van, mijnheer van der van der Meulen? Wat zégt u daer wel van? Het is infaem! Gewóónweg infaem!!...." Van der Meulen zocht rustig een sigaar uit zijn zak, beet er de punt af en spuwde die uit op den grond, vlak aan de voeten van den jonkheer, die verwonderd een stap achteruit deed. Toen antwoordde van der Meulen langzaam: „Ik zeg, dat je nog heel blij mag zijn, datte ze alleen maar zóóiets zegge. Dat zijn de nieuwe tije. Vróeger zoue ze nog héél wat anders gezegd*hebbe! Vroeger zoue""ze gezégd hebbe: jij leehïke rotsinkeh, wat kom jij hier je leelijke groote rotsmoel late kijkel" Een daverend gelach bulderde op. Het jonkheertje tastte naar zijn zakdoek en veegde daarmee de droppels van zijn voorhoofd. „En donder nou maar op naar je bezópe meissies I" raadde Meesters hem aan, „vóórdatte me je hier je adelike hersenpan indeukel" De Blom van Beemstra kromp in mekaar voor de dreigende groote gestalte van Meesters, die vóór hem kwam staan.... Hij deed een stap achteruit en bonsde tegen het Singaporedeurtje, dat wegweek, en zijn evenwicht verliezend tuimelde hij naar buiten, terwijl het deurtje nog een paar keer vlak langs zijn gezicht heen en weer flapte tot het vanzelf dichtbleef.... „Nou, dat is opgeruimd...." merkte Leenkamp nuchter op.... John glimlachte even voor zich heen terwijl hij dit alles herdacht. Maar dan weer ernstig bleef zijn denken staan.... Onbehagelijk, voelde hij de stilte en het alleen zijn. Dat alleen zijn, dat hij ontwend was in die paar huwelijksjaren. Renée... Waar was ze nu? Wat deed ze? Zou ze gelukkig zijn met Ravinsky?.... Hij wist, dat ze getrouwd waren. Het deed hem nog altijd pijn, als hij het zich realiseerde: zijn vrouw... nu van een ander I Stil! Niet meer aan terugdenken.... Het was nu eenmaal zóó! Een mislukking was het geweest en daarom kon hij op niemand boos zijn Op Ravinsky niet, op Renée ook niet. Er bleef alleen een stil gevoel van gemis.... een illusie, die was doodgeloopen.... Hij zou ook wel nooit meer trouwen.... Hier in Indië had je om zoo te zeggen geen kans en wéér zooiets riskeeren: een verlofhuwelijk?.... Nee, dat niet! Kom, hij moest nu maar gaan eten!.... Talmend, bleef hij toch nog zitten. Een loome moeheid zonk in zijn lichaam. God, die hitte ook altijd! Al je energie slonk weg. Nog een halfjaar, dan ging hij weer met verlof I... Verlof!I Hij zuchtte! Alle vreugde was zoo in hem uitgegaan. ... een vuur, dat langzaam uitbrandt Ach, god- dorie! Poëtisch gedonder! Hij was een beetje beu van het leven! Misschien was het alleen maar zijn lever, die een beetje beroerd was geworden in de tropen! Wel ja! Dat was alles! Straks, in Europa kikkerde hij weer op.... zou je eens zien! En hij dacht: hij zou de van Laers dan in Holland nog meemaken Zij gingen over acht maanden.... twee maanden nd hem Gezellig was dat wel!.... Als Marian tenminste iets van dat verlof genieten kon.... Ze leek zóó kapot, na Bobbie's dood! Arme Marian!.... Zijn gedachten bleven bij haar toeven Marian, die altijd de dappere was altijd Frank had opgebeurd hoe ontzettend had ze geleden door dien slag... Hoe vréése- lijk vernietigd leek al haar vreugde Hoe leek het, of ze het nooit meer te boven zou komen Hij huiverde, terugdenkend aan die begrafenis.... Het kleine grafje op dat triestige, tragische kerkhofje Bobbie's graf je naast Joop's graf Hij zag hen bijna nooit meer, Frank en Marian Op de club kwamen ze niet Een enkele maal reed John nqar hen toe Vond er dan niet anders dan een zware, weemoedige beklemming de herinnering aan té zware, té moeilijke dagen, voor hen allen De dood van Bobbie en i>ijn scheiding.... Hij voelde, het was niet goed, dat zij nü te vaak elkaar zagen.... het woelde dl het verdriet weer op.... Toen stoorde de boy zijn gedachten. „Mijnheer daar is iemand om u te spreken...." „Wie ? " vroeg John verbaasd. De boy keek wat verlegen en maakte dan plaats voor iemand, die achter hem stond. Buigend en met een schuwen glimlach op haar gezicht, gleed Kiku San binnen. Ze bracht haar kleine handjes voor haar borst en groette hem. De boy trok zich, bescheiden, terug. , ,."Zo0 K^cu San " John's stem was verbaasd en toch bhj. Kiku San nam den doek, dien ze om haar schouders droeg af, en zei: „Br ben maar weer terug gekomen, mijnheer Br ben vrij en ik dacht, mijnheer zou wel niet boos zijn " Ze hakkelde een beetje, boog, glimlachte. Van de europeesche vrouw sprak ze niet. John was opgestaan en nam even haar hand in de zijne. „Is er wat te betalen, Kiku San ? Hoe ben je gekomen ?" „Met een huurauto, mijnheer, maar die staat daar buiten op den weg. Ik wou niet binnenrijden, mijnheer. Het is acht gulden, mijnheer." Ze boog bij eiken zin. En John hoorde haar sissende s'n, haar onduidelijke r's.... Zóó een bekend geluid 1 Een deel van zijn leven kwam er mee terug. En een warm gevoel besloop zijn hart, toen hij, vóór hij de kamer uitging, nog even naar haar omkeek en haar porceleinig figuurtje zag ronddribbelen langs de meubels. Ze droeg een bruin zijden kimono met een breede ceintuur. En baar poppige voetjes in de witzijden japansche sokken gingen geruischloos rond. Ze was niets veranderd!.... Samen aten ze toen het avondeten. Kiku San had zich in de gauwigheid wat rijst en kerrie laten koken en John luisterde naar den monotonen zing-zang van haar wat lijzige japansche stem, waarmee zij de bedienden commandeerde. Ze vertelde dan van haar wederwaardigheden. Ze had een jaar lang in Medan gewoond bij een vriendin. Ze was ook ziek geweest.... malaria had ze gehad.... Maar nu was dat voorbij.... En zij vroeg, hoe het maakte. Of hij graag hier woonde, wat dichter in de buurt van Randjah.... Onderwijl gingen haar oogen rond.... En ze prees.... een móói huis had mijnheer nul Niet meer zoo'n kippenhok.... als vroeger.... Én ze lachte... John glimlachte ook even... „Ik word binnenkort administrateur, Kiku San." Ze klapte in haar handen. „Oh.... mijnheer werd administrateur! Dat had ze altijd wel gedacht! En waar?...." „Op Toemboek Tinggih...." glimlachte John. „Ach, Toemboek Tinggih.... Daar was nó mijnheer van der Meulen, niet waar?.... En die ging naar Europa.... had ze gehoord.... voorgoed!" Ze bleef nadenken.... „Er is daar nu een nieuw administrateurshuis gebouwd... Een móói huis!...." Hij was even stil; toen, met een poging tot scherts: „En dan word jij daar de njonja-besar, Kiku San!" Ze giegelde er om. Dan vroeg ze zijn toestemming om op te mogen staan. Ze waschte haar handen zorgvuldig in het vingerkommetje en ging haar goed uitpakken. Ze installeerde zich in de logeerkamer.... John was haar dankbaar voor haar fijngevoelde bescheidenheid. Want hij wist, dat hij dit nog niet kon Nóg niet kon.... zijn slaapkamer deelen met een andere vrouw. Een andere vrouw dan Renée al voelde hij, dat het er toch van komen zou Dan zou alles weer zijn als vroeger. .... Of er niéts was tusschen geweest.... Voor het open raam staarde hij in den duisteren nacht. Vlak om zijn huis stonden de rubberboomen De wind ritselde wat door hun blaren en. streek naar binnen Over den weg ging een auto voorbij Dan bleef het stil. De bedienden waren al in hun kamertjes Het dof gemompel van hun stemmen was als een trage verre stroom.... Een oneindige weemoed trok door hem heen Een weemoed, té groot, té diep voor klachten, voor tranen Het was zóó stil in hem zóó stil als waren ai zijn verlangens en wenschen in hem uitgegaan.... Met een zucht trok hij het luik dicht deed de knip er op. r VI IN den heel vroegen ochtend was de mailboot uit Indië in de haven van Genua binnengeloopen. Marian pakte gehaast wat kleinigheden bij elkaar. Treeske speelde zoet met haar pop op de couchette. Onder het pakken moest Marian toch telkens even door de patrijspoort naar buiten kijken. En een nerveuse blijheid joeg het besef in baar op: dit was weer Europa!.... Het eigenhjk begin van hun verlof! Kijk!.... Blanke, stoere sjouwers.... En karrepaarden.... waren die altijd zoo groot geweest.... of leken ze dat nu alleen maar na de kleine ponies.... ? En alle menschen op de kade in hun europeesche kleeren.... Hoe vreemd deed het haar aan.... Waarom vreemd?.... Dat had ze toch geweten van vroeger, toen dat nog heel gewoon was voor haar.... En nü Teek het toch of zijzelf was veranderd.... in die vijf jaren, dat ze was weggeweest... Kreunend ratelde de kraan, die de lading loste. Dreunend ploften de kisten neer op de kade. Er was geroep, geschreeuw, gerammel van ijzeren kettingen.... Stappen bonkten boven haar hoofd, over het dek.... Door de gangen, langs de hutten was haastig geloop. Dan kwam Frank binnen. „Ben je nog niet klaar Marian? Je moest op dek komen, het is zoo mooi alles. En zoo'n heerlijke lucht!" „Direct!" Ze deed het kofferdeksel dicht. „Laat mij maar...." hij schoof haar weg en sloot de koffer af. „Kom nu, hier kleine prul, ga je ook mee?" Treeske gleed van de couchette. „Gaane we nou in de trei-ein?" zong haar stemmetje. „Nog niet prul, vanmiddag!" Samen gingen ze naar boven. „Kijk," wees Frank naar het uitzicht Marian haalde diep adem.... „God " zei ze alleen. En dat hield het heele gemis in van vijf jaar. Intens namen haar oogen het alles op: de kade, de huizen de heuvels in de verte.... „Laten we gaüw de stad ingaan," lachte ze „waarop wachten we nog. Ik verlang er zoo naar weer eens échte winkels te zien! Om weer eens op échte straten te loopen!" Een uur drentelden ze rond.... Voor eiken winkel bleven ze staan... Kon je zóóveel dingen krijgen?.... Dat waren ze heelemaal vergeten.... En dan al die menschen op straat.... En het klingelbeUetje van de electrische trams... was het zoo een genot om dat te hooren of was het vroeger ook maar zooiets heel gewoons geweest? En dan de paarden!.... „Wat een béésten, hè?" lachte Marian om Treeske die er een beetje bang voor was.... En de taxi's.... De taxi's! Heel wat anders dan een indische huurauto! Ze gingen wat zitten in een boulevard-restaurant aan de straat.. De zon scheen op hen neer, musschen tripten brutaal vlak voor hun voeten.... „Dat dat nou dezelfde zon is, die ik zoovaak vervloekt neb, zei Frank Toen bracht de kellner vruchten. „Kérsen...." jubelde Marian.... „O, kijk toch, échte, heusche kersen.... En aardbeien ook!" En kmderachtig hing ze twee paar kersen over baar ooren. Treeske schaterde er om. goeder heef* oorbelle an! Moeder heeP oorbelle an!" Frank lachte ook. Het werkte als champagne, dit eerste terug a,n in Europa.... Het was voor het éérst.... na Bobbie s dood dat zij van harte lachten Frank vischte een paar kersen van den schotel, hield ze voor Treeske s open snappend mondje „Hap!" „Is dat?" wilde Treeske weten. .Kersen," zei Frank, „pas op.... er is een pit in! En dat daar zijn aardbeien, weet je wel.... die heb ,e eens een keer op Brastagih gegeten!" Treeske knikte aandachtig. Maar in Marian verstilde opeens iets van den vreugderoes.... Haar kind moest ie hW leeren, als iets nieuws: dit zijn kersen pas op er is een pit in!.... Dit, wat voor haar een terugvinden was van een deel van haar jeugd.... dat was voor Treeske alleen maar iets nieuws. Iets ongekends. En ineens besefte ze dat ondanks 41 haar zorgen Treeske tóch was, wat ze zoo zielsgraag had willen voorkomen: een indisch kind! Een kind van twee werelden. Van twee tijden! Van twee begrippen!.... Een kind van hóllandsche ouders, dat zónder bloedvermenging toch zoo anders, zoo vervreemd kon worden Dat was de vloek van Indië besefte ze De vloek, dien de menschen in Holland niet begrepen. Want het was niét: vijftien of twintig jaren van je Teven geven voor een rustigen ouderdom! Nee! Het was, dat je met wortel en al werd uitgetrokken en overgeplant! Je eigen wezen kwijnde kwijnde terug naar je eigen bodem En de loten, je eigen kinderen ze waren niet vréémd meer in dat nieuwe land. Ze waren geboren en ontloken in die atmospheer .... en toch, gehéél thuis hooren deden ze er ook weer niet. Ze waren iets halfs!.... Dat gaan-naar-Indië dat was afstand doen.... voor altijd, van alles wat je ééns was! Het was, dat je nérgens meer heelemaal hoorde.... Ze keek op, in Frank's oogen, die ook peinsden. Hij stak zijn hand even naar haar uit en zei: „Kun jij het je begrijpen.... Straks Holland Over zes-en-dertig uur Hólland Kun je het je voorstellen dat het héusch waar is? En hoe zal het zijn? Over zes-en-dertig uur.... de hei.... de duinen het strand...." Hij zweeg ineens. Een pijn vloog door zijn gezicht. En ze wist waaróm.... Bobbie Bobbie, die nóóit dat alles gezien had! Bobbie, die eigenhjk bad moeten klauteren en hollen in het duinzand. Die zandkasteelen had moeten bouwen en kanalen graven!.... En garnalen vangen! Hun eerstgeborene! Hun oudste! Hun eenige jongen! Met een ruk waren alle wonden open gelegd.... Alle verdriet, die wat verstild was onder de andere dingen van het laatste jaar, schreeuwde opeens weer luid op. Al de pijn, heel dat gemis.... dat ongelóófelijke, niet te begrijpen gemis.... het ldg er weer: voelbaar, grijpbaar, rauw!.... En inééns schrok ze terug voor het thuiskomen. Voor het ontmoeten van de familie, die vragen zou.... die het niet meegemaakt had. En ze zou het moeten vertellen, alles weer oprakelen,.... Hoe Bobbie gewéést was.... hoe zijn oogen waren en zijn haar.... Zijn karaktertje.... Hoe zijn ziekte was geweest. zijn.... zijn sterven.... de begrafenis. ... de leegte daarna.... Die vrééselijke leegte.... na het dagenlang verplegen.... dat sterven.... en direct de begrafenis.... Vóór ze het beseft bad.... alles weg.... Ze zou het weer bloot moeten leggen, dat alles, wat ze zoo pijnhjk had weggeborgen in het diepste, binnenste van haar hart.... En hoe zou ze dat kunnen vertellen.... duidelijk maken .... aan die anderen, die immers nóóit Bobbie gezién hadden, nooit gekénd hadden.... Hoe zouden ze het ooit kunnen meevoelen? Ze boog haar hoofd diep over haar bord. Hier.... in dit restaurant.... kon ze toch niet zitten huilen.... Maar toch kwamen de tranen . Dik en warm rolden ze langzaam langs haar wangen 1 Dropten, stil, één voor één, neer op haar bord met aardbeien. Frank legde zijn hand op de hare. Schraapte zijn keel maar zei niets. Treeske keek wat verwonderd. „Huilt moeder?" vroeg ze beklemd. Frank schraapte nog eens zijn keel. Maar hij zei wéér niets.... „Waarom huilt moeder?" veranderde Treeske haar vraag. „Moeder huilt niet," zei hij kort. Zijn stem beefde nog en sloeg even over, toen hij trachtte te schertsen: „Kijk.... hier is een mooie oorbel voor Treeske.... Zie ie, een oorbel van kersen 1...." Treeske keek nog even argwanend. Dan lachte ze luid om de kersen, die ze voelde bengelen naast haar oortjes.... En toen Marian opkeek, ving Frank haar blik. Hij hield zóó haar oogen vast, tot ze een weemoedig lachje toonden... En tóen wist ze ook weer, den grooten, grooten zegen van een leven als het hunne: dat je tenminste samen vergroeide tot één! Zóó vast aan elkaar groeide, als misschien in géén ander land was mogelijk geweest! En dit was toch een rijke oogst, een sterk geluk: dte onaantastbare saamhoorigheidl Frank en Marian woonden bij haar ouders in den Haag. De eerste dagen van het weer thuis zijn waren als een droom voorbij gegleden. Er was zooveel te vertellen geweest, zooveel uit te leggen En telkens voelden ze hoe weinig je met schrijven kon zéggen hoe één middag van samen praten méér bracht dan twaalf brieven. „Het was wél heerlijk om weer thuis te zijn " over- piekerde Marian terwijl ze zich stond te kleeden „moeder maakte het alles zoo fijn voor hen.... En met hoeveel tact en fijngevoeligheid bad moeder begrepen dat ze over Bobbie niet veel konden zeggen.... had moeder zélf, die wonde bedekt met een zwijgend gebaar van omhelzing. zónder woorden".... Ze hadden alle vrijheid hoefden niet op te staan voor het ontbijt konden lekker blijven luieren voor Treeske werd gezorgd.... En toch.... naarmate de dagen voorbij gingen.... was er dat gevoel van vervreemdheid.... Er was iets veranderd En pijnlijk, objectief wist Marian: waren veranderd! Frank en zij! Zij kwamen terug uit een andere wereld! En ze voelden zich beklemd in deze Mein-hollandsche sfeer. Kleine gebruiken, kleine vooroordeelen, kleine conventies, waarin zij toch beiden waren opgevoed en opgegroeid. ... hóe hadden zij die zoo verloren in deze vijf jaren? Hoe waren zij ongemerkt veranderd, zonder dat zij het zich daar, in dat verre land, bewust geworden waren? Een verandering, die ook de anderen voelden en vaak becritiseerden Niet rechtuit becritiseerden.... méér, eigenlijk als het ware onderstreepten.... Zooals b.v. laatst, op dien dag, toen ze in Scbeveningen waren.... en Frank bier had besteld. Hij had het glas in een teug naar binnen gegoten en er nóg een besteld.... direct na het eerste De familie had er even om geglimlacht en Marianne's vader had zoo langs zijn neus weg gezegd: „Zoo, zóó.... dat is nou zeker Indische dorst, hè? " Ze hadden elkaar stiekum even aangekeken en gevoeld: dat is waar ook, dat doe je niet in Holland....! Het waren maar kleinigheden. Ze vergaten soms het avondeten .... vergisten zich in het begin met den tijd, waren het ontwend, dat het om zes uur nog klaar helder licht was. Maar ook gebeurde het, dat ze meenden: kom, een uurtje later eten dan gewoonlijk, dat hindert toch niet! Dat kwam in Indië immers zoo vaak voor, hij het avondeten Daar was je huishouden niet zoo preciezerig en vooral: de be- dienden schikten zich met totale onderwerping naar al ie luimen en grillen.. ' Verwijten kregen ze er niet om, alleen was er dan die stage verwondering en dat eene zinnetje, dat hoe langer hoe vaker terug kwam: „Zéker zooiets indischl " En dat was dan een afkeuring Het maakte je een beetje kriegel.... En soms, als moeder fijntjes je er aan trachtte te herinneren, dat je rekening moest houden met de meid.... rekening moest houden met honderd andere kleine dingen dan dacht je terug aan Indië: hoe mikkelijk toch diir het leven was, hoe ongebonden en conventieloos I .... Hoe weinig de kleine dingen er daar op aan kwamen: of je je voeten veegde, of ie wat later thuis kwam, of je veel of weinig goed vuil maakte of je wat scheutiger was met je geld.... En al deze dingen doofden wel iets van die heele groote vreugde om het weer thuis zijn, om het weer in Holland zijn. i Ze genoten er eigenlijk alleen dan van, als ze samen waren zonder de anderen. Als ze samen een duin opholden en op' den top lachend en hijgend op adem trachtten te komen. Dan bleven ze ineens samen stilstaan, hand in hand, en zwegen een heele poos, keken met gulzige oogen naar al het oudbekende: de zee, de duinen, den hemel, met zijn nollandsche wolken.... En dan diep inhalend, den frisschen zoutigen zeewind, zeiden ze: „Zalig hè?...." Dan wisten ze van elkaar, wat de ander dacht wisten ze van elkaar: dit was waarnaar je heimwee had gehad Cn Wati °5 andercn immers tóch niet met je mee konden voelen! Omdat die het nooit gemist hadden! Dan plukten ze kleine gele dumvioolties en thijm, roken er aan. diep opsnuivend de kruidige thijmlucht, en dan wisten ze weer waarom je die bloempjes en takjes zoo dierbaar vond en waarom je ze met bijna eerbied plukte.... Vijf jaren had je ze met geplukt.... en over.... vijfmaanden.... dan ging ,e weer terug. .. wéér vijf jaren.... Den winter hadden ze nog maar het voorjaar niet meer.... En in geen vijf komende jaren zouden ze een voorjaar hebben.... Hoe zouden die anderen dat begrijpen?.... Begrijpen, wit dat wasDie anderen, die met verbaasde oogen luisterden naar je verhalen over oerbosschen en tijgers en reizen en andere volkeren en cUe dat „interessant" vonden óók wel eens wég wilden uit bet alledag-bestaantje. Heel gewóón was dat natuurlijk.... Maar ze wisten niet wat het was.... vijf jaren wég uit je eigen land.... uit je eigen omgeving... vijf jaren ballingschap.... Maar dan weer.... en dat wist je ook weer alleen maar samen.... besefte je de kleine nadeelen van Holland.... waaraan je ontgroeid was.... het preciezerig gereken met geld, het kleine vóóruit bedisselen, wat je dóen ging.... de beHemming van zoo'n dicht, hollandsch huis.... En het gepraat over kennissen, die %ij al lang ontgroeid waren.... kleine venijnigheidjes, kleine kwaadsprekerijtjes.... die hun niet meer zoo belangrijk leken.... De man van een nicht had een paar stappen buiten bet conventioneele huwelijkspaadje gezet.... Een neefje, inmiddels volwassen geworden, wou absoluut niet deugen.... En mevrouw zóó en zóó had een groot gedeelte van haar geld'verloren met speculatie's.... Ze luisterden wel naar deze verhalen, trachtten wat belangstelling te toonen, wisten soms maar amper over wie het ging.... en dan dachten ze samen: hoe de tijd hier had stil gestaan! Hoe alles nog precies in datzélfde weggetje ging als vóór vijf jaren.... terwijl in hun leven zooveel was gebeurd.... En, op hun slaapkamer zeiden ze het dan tegen elkaar, spraken ze het uit: hoe het mogelijk was om over zulke pietluttigheden zooveel lawaai te maken.... En dat alles maakte, dat ze een beetje wrang en teleurstellend voelden: het was niet meer zooals vroeger.... waren niet meer zooals vroeger.... De gedachte aan het teruggaan .... werd er minder zwaar door.... En dan toch óók weer.... als een van de nichtjes of neefjes aankwam, een kind nog toen % ij naar Indië gingen.... nu een jonge vrouw of een jonge man, met trouwplannen soms.... dan beseften ze: vijf jaren was toch een lange tijd, een lange tijd van je leven om te geven aan een bestaan zonder civilisatie en zonder je eigen land, lucht en hemel.... „Ben je klaar?" vroeg Frank de kamer inkomend.... „Anders halen we de trein niet en ik zou niet graag John voor niets laten wachten...." Marian donste nog gauw wat poeder over haar neus.... „Klaar 1" lachte ze, en gaf Frank een zoen. Hij hield haar even zoo gevangen, keek haar glimlachend aan. „Ze zag er goed uit," dacht bij tevreden.... „wat had het haar al een goed gedaan.... deze korte tijdl" „Wat kijk je zoo aan me ? " „Je bent knap," zei hij. Ze bloosde. „Geef me dan een zoen." Hij trok haar naar zich toe, zoende haar mond. Ze lachte eerst, bleef haar gezicht opgeheven houden, stil kijkend in zijn oogen. Hun blik werd inniger, een beetje wazig dan „Hou je van me? " Het leek zoo'n dwaze vraag, na al die jaren van rustig ücfuft SeIuk-"- die je honderd mafl gesteld had en waarvan ie honderd maal vooruit het antwoord wist.... En tóch honderdmaal hunkerde je wéér om net te hooren uit den mond van den ander: „Ta. ik hou van je. »j-> aan'Hou je van me?....» Frank drukte haar wat vaster „Ja!. ." En dan, na een zoen en even stilte: „Tii ook van mij ?. ,.. "J ' het'd n°k ,OUl" " kmkte tevreden. Zóó moest „Wij samen, hè?» zei hij zacht, „dat is al wat we écht wereU.'.ï." " Treeske-"- * de heele teitJ^^8 " 02111611 Van m haar oogca- En,gelukkig, „Dan voel je, dat het er eigenhjk niet ééns zoo erg op aan komt, waar je woont.... in Indië.... of hier als je het maar samen goed hebt!" Ze vergaten beiden in dit oogenblik hun heimwee, vergaten het voor elkaar verzwegen hunkeren naar een herfstlucht naar een witten sneeuwdag, naar een grauwen regenhemel .. Vergaten al het gemis, in die vijfjaren.. ' • * moes-)e!- • • •" T«eske drentelde binnen, Markn^sT ***** ^ " **" °°geiL Frank H<* „Wat is het vrouwke? " d,vZr°t,feW?Ón WaS stem nu weer» overghjdend uit die lichte sfeer van saamgeweten geluk in de plompere wereld van ahedaagsche dingen. Treeske treuzelde nog^wa? dan doofde de vage verwondering, die was als de kiem van een nog ongeweten gedachte. „Ga jij ui-uit?...." zong haar stemmetje. „Ja, schat paps en moes gaan naar Amsterdam Rubber 17 maar we zijn vanavond weer thuis Zul je zoet bij grootma blijven?" Treeske knikte Het was lang niet slecht bij grootmoeder. Dan, met een voorzichtig vingertje strijkend over Marian's japon: „Ik vin' jou zoo mooi, vedaagl" Frank lachte er om. „Zie je, ik sta niet alleen in mijn oordeel 1" plaagde hij. Hij nam Treeske op den arm en samen gingen ze de trap af. In het café van hotel Suisse, in de Kalverstraat, zat John al naar de Versteegh's uit te kijken, toen Frank en Marian binnentraden. „Hallo... .hoe staat het leven?" Een blijde hartelijkheid klonk in zijn stem. En ook bij Frank en Marian was die bhjheid, als een plotselinge verwantschap. „Hallo 1 " Er viel een kort zwijgen. Ze wilden zooveel vragen en zeggen, wisten niet waarméé te beginnen. En onwillekeurig kwam de eerste vraag, waarmee je in Indië begon: „Zeg wat drinken jullie? Jij, Marian drink je een biertje mee? Het is er warm genoeg voorl Ik heb tenminste een réuzendorst...." Frank lachte hartelijk. „Hè, goddank De menschen hier wéten gewoon niet wat dat is: dorst! En ik heb het me nog maar steeds niet weer kunnen aanleeren, dat gelebber over één glasl" John keek op. „Dus jullie óók?" ging het vlug door zijn gedachten, „jullie zijn óók een beetje vervreemd 1" En hij zei: „Nou, we drinken vandaag op zijn delisch hoor! Een flesch de man, om mee te beginnen. Kom Marian!" „Zoü ik? " weifelde ze „kan ik dat nou wel doen?...." ,,Natüürlijkl" bedisselde Frank „wat kan joü de menschen schelen!" Marian stemde toe.... een seconde gingen haar gedachten terug naar dien éérsten dag van hun aankomst in Deh.... hoe ze toen geschrokken was van dat bierdrinken en nü .... was het haar zoo gewoon vond ze het vanzelfsprekend Zóó vanzelfsprekend, dat zij zich ergerde heid tenfg.... n^^^. W * de ^kdi^- m'^ir^^^^5--- ™ voor nieuws is er Frank somde op: „Siemens is ontslagen weet ie dat *.> w Hemert mtuurhjk weer » ] al?.... Van John fronste zijn wenkbrauwen. Dacht een moment na. John knikte. r zoo^nSt^' iCte V°°r Van He^rtl Die vergeet nootwa^amtfmhetP " W ... Je weet ook Ta ik ï » •' ti Mamn m% hem toch wel...» i^m^Tver^ wel vertrouwen?.. ^K^^^^1» 'T^ vertrouw ik ook geen zier » erneides.... Anne, ^"SoS.1?.36 W'*'°P dc nog altijd Ze^n^^ zelfde oorzaken " centen alle drie terug aan dewaren ^SïV.V J3ST " ~ JK? ^ **** waren geweest.... Bobbie.... en Renée F „Ik word bias na vedof.... kinderen' " ' o~ u„„. - Lemboe in de nla*.^ ™« /~ f™0^11:- •. Op Boekit boek Tinggih.» P Cardscn- •' • Die MgtToem- „Ja.— vooral nü. hè"> i-r0(moeite waard Bo^tit T~iLJT * tegenwoordig de • • • • tenrmnst'ais' l^^oT^^ » zei hij. Marian knikte. Een vreugdige blijheid sprong in haar open. En wéér wist ze: maar één vesting tegen 411e aanvallen van het leven.... het gezin, man-vrouw-kind. In déze vesting had zij haar leven geborgen. Toen, wist ze ook, dat ze weer moed had om terug te gaan.... nog eenmaal voor vijf jaren.... De tantièmes waren uitbetaald. Daarop volgde het gebruikelijke bal-masqué in de club van Randjah. En hoewel, de tantièmes iets waren tegengevallen.... er was in het laatste half jaar een kleine inzinking in de rubberprijzen.... had iedereen zich toch met volle ambitie een costuum laten maken. Al om half negen reden de auto's vóór. Het was één geluid van remmen, overschakelen, toeteren.... Een vreugderoes was als tintelende vorst in de atmospheer.... Stemmen riepen luide begroetingen.... Gelach en gejuich ontvingen eiken nieuw binnentredende.... Opzij van de danszaal waren de kofhetent en de champagnebar. De kofhetent: zwoel en Oostersch, met véél fustbanken, veel tapijten, veel kussens.... en geur van mokka. De champagnebar: wuft, makkelijke fauteuils.... zitjes in nissen, achter palmen.... veel spiegels en een paar pornografische prentjes aan den muur. De band uit Medan gaf de eerste gierende, dreunende jazz. In de zaal warrelden de bonte kleuren van costuums, van vlaggenversiering en guirlandes en lampionnen.... „Pierretje...." Pierrette keerde zich om, keek omhoog in het gemaskerd gezicht van een pierrot. „Mijnheer van Hémert," fluisterde Pierrette met ondeugend plezier, dat ze hem zoo dadelijk herkend had. Pierrot legde zijn vinger op zijn mond: „Sjjttlll" „Denkt u heüsch, dat u onherkenbaar bent?" lachte Pierrette. Hij boog voor haar, voerde haar ten dans. „En.... hoe was het verlof, mevrouwtje?.... U ziet er veel beter uit.... tenminste, wat ik zoo buiten het masker kan zien." Het klonk hartelijk en ze hoorde er uit, dat hij bedoelde: , Je bent er een beetje overhéén, hè over de kleine jongen?...." Dat was, wat ze zoo graag in hem had dat hij kón meevoelen .. als hij woó. En dat hij dan ook zoo tactvol kon zijn! Zoo kiesch.... Dat was, voelde ze, omdat ook in zijn leven iets was.... een verdriet, waarover hij met memand sprak en dat niemand kende zij óók niet. „Het verlof was fijn " verzuchtte Marian. „Hebt u nog kennissen ontmoet Renée.. mevrouw van ik bedoel Ravinsky? § „O ja . ze wonen in Nice...." En Marian vertelde het heele verhaal, hoe ze na lang zoeken eindelijk het adres van de Kayinsky s hadden gevonden. Ze woonden op een kleine etage in twee kamers, Renée, opgetogen en gelukkig heel anders, dan ze hier was.... rustig..;, niet meer nerveus.... „En waar leven ze van.... Zóóveel had Ravinsky toch Marian lachte. „U zult er van opzien 1 waarschuwde ze, en toen ernstig: „Ik moest ook eventjes wennen aan het idée... Ze hebben wel wat, maar niet genoeg om heelemaal van uit te komen. En om wat bij te verdienen.... dansen ze samen m een van de groote hotels. Ze demonstreeren daar altijd de nieuwste dansen.... TJ weet wel, ze waren hier al zoo'n mooi paar samen." Van Hemert schudde zijn hoofd. „Ach," zei Marian „ze hebben het heelemaal niet breed.... ruete geen luxe.... maar Renée schijnt het prachtig te yinden en hij ook.... Ze gaven den indruk van absoluut gelukkig te zijn samen " „Dat is het voornaamste...." vond dan ook van Hemert. Marian knikte het nog één seconde haar gedachten bij Kenee, zooals zij haar beeld in haar herinnering had bewaardeen zonnige, stralende Renée, heel eenvoudigjes eekleed' in een haast armelijke omgeving.... Renée, die vertrouwelijk had gezegd: och zie je.... we hébben niks.... maar we zijn dóódgelukkig." En toen, Ravinsky's korte, warme blik naar zijn vrouw.... Ja, het was zoo.... die twee waren voor elkaar geschapen. Met een hartelijke omhelzing hadden ze afscheid genomen.... geheel verzoend.... want in haar hart had Marian het tóch altijd een beetje kwalijk: genomen aan Renée, dat ze John al dat verdriet gedaan had. „Gaat u mee, naar de champagnebar ?" „Nee ." wees Marian af.... „liever nog geen champagne. ... een kop koffie.... dat graag." „Mijn hemel.... bent u nog altijd zoo degelijk?" plaagde van Hemert. „Nog altijd...." gaf ze terug..... „en u.... bent u óndegelijk geworden in die maanden, dat ik u niet gezien heb?" „Gewéldig óndegelijk," zei hij. En ze wist niet, hóéveel ernst er was bij wat hij zei. Aan zijn arm hep ze mee naar de koffietent. Het was er vol. De schemerlampen, die in het begin van den avond gebrand hadden, waren gedeeltelijk uitgedraaid en de schemer, die er heerschte, was in bijna duisternis veranderd. Van Hemert bood Marian een plaatsje op een divan, bestelde de koffie met likeur en nam toen plaats naast haar. Hij keek haar onderzoekend aan, met een uitdagenden glimlach. „En.... hoe vind u het hier?" Marian keek rond. Overal op de divans lagen mannen en vrouwen. Gezichten kon ze niet herkennen.... Maar ze zag wél, dat de vrouwen hun rokken tot vér boven de knieën hadden opgetrokken, en dat de mannen haar onbeschaamd over de beenen streken. Heet fluisterende stemmen zeiden ruwe woorden en de Vrouwen lachten er om met een diepen wulpschen lach.... Vlak naast den divan, waar Marian en van Hemert zaten, had een man een vrouw dicht tegen zich aan en zoende haar mond met lange, gulzige zoenen. Toen zij haar hoofd wegtrok, greep hij haar hardhandig bij de schouders, dwong haar achterover, stak zijn hand in haar laag décolleté en ontblootte éen van haar kleine blanke borsten. „You rascalü...." Rose's stem, die verloren ging in een heeten, hartstochtelijken zoen. Marian schrok tezaam. Van Hemert lachte. „Vind u het erg?...." „Br.... ik begrijp het niet...." stamelde ze.... „gaat dat hier tegenwoordig zóó?" Hij stak een sigaret op, deed zijn nerveuze twee, drie halen en doofde haar dan in het aschbakje Onverschillig zei hij: „Tegenwoordig gaat dat hier zóó!" Maar ineens werd zijn stem anders: mrS Zult er aook ™n mennen.... U zult er ook nooit aan ZfcnT"" ^ Waar?"-- U lee* *°°'n héél ander Ze zweeg.... ^^'"dzóht *• • • »aan zóóiets zou ze nooit meedoen.. " Ze dacht aan haar jeugd.... aan Holland. En toen zei ze S°ze hetf84' 2C Cm kCnde' *'' £n h3n* beschroomd „Ik ken uw vader..., kolonel van Hemert.... Wij woonden in dezelfde straat " Van Hemert hief met een ruk zijn hoofd. „ jut ''' kém ^n Vader?- • • • En u.... Waarom sprak u daar nooit van? ^ Marian speelde met haar zakdoek. „Hij hij heeft ook nooit over u gesoroken •... met óns.... en ik dacht.... ik bedoel... ^tokea „Zr? fmert g00t ^likeur m een teug naar binnen, bleef zitten met het glaasje in zijn hand. Toen keek hij Marian aan. — »y ë ë weten, wat daarvan de reden is, niet waar Zijn stem was een striemende hoon nu. Zijn gezicht cynisch, slecht.... bijna wreed.... ' gezicnt Marian schudde haar hoofd. Jk ben er heelemaal niet nieuwsgierig naar. Dat is uw zaak.... uw geheim.... als u het zoo wilt.... Mij gaat net mets aan. Ik mao- n *7C\C\ Wrif* 11 kant- T\_ . 1 o~u-i_ i» ö 9 ^ " WWL- •. - J-'c rest Kan me - Z3^ Heme*t fweeg een moment nadenkend.... Dan hocWko ■ *' 200dat memand buiten Marian het „Mijn vader en zijn eerste vrouw waren gescheiden.. Zij hadden nooit kinderen, samen.... Maar mijn vader woó kinderen... Wou een zoon.... Zij warenwet g" lukkig samen. . Mijn vader.... was niet altijd trouw aan naar.... Toen zij met haar gezondheid ging sukkelen r\: V ee° ^dhnisnoudster.... Zij deed niet alleen de huishouding.. Zi, gaf mijn vader den zoon. Die zoon, «SJaa ''' » 268 Was' Üet ^ Pensionneeren scheidde van zijn vrouw en trouwde mijn moeder.... maar ze stierf in datzelfde jaar.... Toen ik twaalf was.... hoorde ik deze geschiedenis op school.... De jongens scholden mij: meidekind.... bastaard.... En ik haatte er mijn vader om.... Ik vond de woonplaats uit van zijn eerste vrouw, die ik leerde herhebben als een moeder.... Ik liep weg van mijn vader.... Hij liet mij terughalen. Strafte me. Sloot me op. Dreigde mij daarmee, dat hij mij geen.cent zou nalaten, als ik niet bij hém bleef.... Ik móest blijven tot ik meerderjarig was. Toen liep ik weg.... nam afscheid van die vrouw, die ik meer hef had, dan mijn eigen moeder.... en ging naar Indië. Dat heeft de oude heer mij nooit vergeven. Hij trok de banden van mij af.... En nu heb ik maar één doel ..'.. want ook zijn eerste vrouw is nu dood.... en dat is: hem te bewijzen, dat ik zónder hem kan. Dat ik zónder hem het verder breng dan hij ooit gedacht bad. Dat ik met tienmaal meer geld in Holland kom, dan hij ooit bezeten heeft... Dat ik een grooter „heer" zal worden, dan hij ooit was.... al bén ik de zoon van een meid.... van een h...." Marian hief haar hand op, stuitte dat laatste woord. „Pardon," zei hij cynisch.... „ik vergat, dat u met verlof bent geweest en dat u zich nog niet in de nieuwe vocabulaire van Randjah hebt ingewerkt." Hij stond op. „Zullen we nog dansen?" Marian legde haar hand op zijn arm. „Zult u er nooit spijt van hebben, dat u mij dit verteld hebt?" Hij lachte cynisch. „Natuurlijk zal ik er spijt van hebben," zei hij striemend, „ik heb er nó al spijt van wat hóefde ik mij eigenhjk bloot te geven?" Marian hield een zucht terug. „Een vriend vertrouwen.... is niet, zich bloot gevenI" zei ze zacht verwijtend. „En morgen weet heel Randjah het!" „Mijnheer van Hemert!!" „Vergeef me," vroeg bij, ineens beschaamd. Ze stonden tegenover elkaar. Hij nam haar hand, drukte die even. „Ik dank u," zei bij stil.... „ik had nog nooit in mijn leven een vriend...." „U woü er nooit een hebben," verbeterde Marian. Toen gingen ze samen naar buiten en vonden er Frank, die Marian zocht. Van Hemert legde een hand op Franks schouder. „Hallo, mijnheer Versteegh u bent op Boekit Lemboe, .hè?" „Ja, mijnheer van Hemert " Van Hemert nam zijn hand weg, stak die in zijn zak. „Onder van Laer dus...." „Ja." „Zóó. Hm! Dat is zeker wel prettig samenwerken U bent goede vrienden, meen ik." Frank fronste zijn wenkbrauwen en ook Marian keek even op. Bedoelde van Hemert nu iets met zijn gezegde, of niet?.... Maar van Hemert glimlachte. „Kijk, daar komt Stevenson!" En zich overbuigend naar Frank, zei hij, amicaal en vertrouwelijk: „Mr. Stevenson mag u graag, mijnheer Versteegh Wij zijn zeer tevreden over uw werk En ik geloof, dat u al een heel eind naar boven bent geschoven op de lijst van promotie een heeleboel collega's gepasseerd hebt " Frank kleurde.... „Hello!" groette Stevenson, hield allebei zijn handen in zijn zakken, bekeek Marian glimlachend: „Zóó.... weer terug van verlof.... niet waar?...." En voor zij kon antwoorden, keek hij rond en constateerde: „Er is nog niet genoeg stemming jullie kijken allemaal zoo ernstig 1" Voor zij wisten, wat er gebeurde, was Stevenson op het tooneel geklauterd en riep, met zijn handen als een scheepsroeper voor zijn mond: „Ladies and gentlemen!! Ladies and gentlemen!!" De danszaal stroomde vol. Uit de koffietent, uit de champagnebar stroomden de menschen tezaam. Glimlachend overzag Stevenson deze menigte. „Speech 1! Speech 111" werd er geroepen. Hijstak zijn handen weer in de zakken, het nog even zijn oogen gaan over de wachtende menschen. Dan, ineens met zijn lichtenden, charmanten glimlach, zette hij het oude lied in, dat als een tooverdrank op de gemoederen werkte. „Old McDonald had a farm!" Een luid gejoel daverde op en het refrein donderde door de zaal: „Hia!! Hia!!! Hol!!!!" „And on that farm there was a chuck!".... „Hia! Hia!! Ho!!!" In stijgende uitbundigheid werd het lied gezongen, gebruld, en toen het ten einde was, namen een paar assistenten Stevenson op hun schouders en droegen hem in triumf de zaal rond. Overal werd hij met luide vreugdekreten begroet. En inééns bruiste de stemming over Cham- pagneflesschen werden knallend ontkurkt Tintelend joeg ieder het bloed door de aderen.... Een blinde roes legde zich over de menschen Een roes, die hijna baldadigheid was en bijna geluk! Zóó als de lente de menschen dronken maakt, zoo maakte déze opwinding dronken De chineesche en javaansche boy*s konden niet vlug genoeg bedienen en, achter de bar, grinnikte Schovers tevreden om dit dol gedoe, dat zóóveel geld van de pas verdiende tantièmes in zijn zak deed stroomen.... De muziek speelde onophoudelijk, maar werd overstemd door gejoel en gehos Stemmen schalden door de ruimte. Flesschen en glazen braken met rinkelend geluid. Confetti regende neer. Serpentines schoten door de lucht, verwikkelden zich in de menschenkluwens, die probeerden te dansen in de overvolle zaal.... Als in een heeten koortsdroom joelden en tolden zij daar door elkaar.... dronken van alles, wit maar voor het grijpen was: champagne, whisky, cocktail In den tuin van de club stonden de inlandsche chauffeurs tezaam geschoold en keken dit uitzinnig feestvieien der Blanken aan.... „Laten we naar de champagnebar gaan." Stevenson sloeg zijn arm om Marian's schouders, joviaal, als een kameraad. Wie hem oplettend gadesloeg, zou er zich van overtuigd hebben, dat zoo'n avond voor Stevenson niet meer was dan een spelletje. De grootste vreugde, die hij er aan beleefde, was, de anderen in gang te zetten.... Zélf ging hij er nooit in onder in zoo'n feestroes Hij was een toeschouwer eigenlijk, in het diepst van zijn ziel, een waarnemer.... Dikwijls, tijdens bet dolste hoogtepunt van zoo'n avond, stond hij ergens, half verscholen in een hoekje, met zijn handen in de zakken en beschouwde met een intense beWstellmg deze tollende, dazende menschen .... Kn, alsof hij zich boog over een wonderspiegel die hem alle mysteries van de menschelijke ziel onthulde zoo stond hij daar, een beetje gebogen te kijken naar dit koortsig feestvieren en peilde met zijn scherp-ondedend verstand naar de reactie op dit feesten, van de massa én van den enkeüng . Er was bijna niemand, die dezen hartstocht van hem kende. Bijna niemand, die wist, hóe hij uit deze waarnerrungen zijn oordeel vormde van karakter, aanleg ontwikkeling en beschaving. s' Er was maar één, die dat wist. Maar één, die datzelfde soort scherp-ontledend verstand had. Dieeene was vanHemert. In de champagnetent was het overvol.... Met moeite vond Stevenson een stoel voor Marian, duwde haar daarin neer en riep om een boy. Maar vóór die zich door de menschenvolte kon dringen, stond Anne Terheide voor Stevenson en hield een geopende flesch champagne in haar hand. „Wilt u een dronk, Mr. Stevenson?" ïJf6^ deufles£ hóóS t*"™1 **** no°fd- Het schuim liep af, langs haar blooten arm. „Maar éérst betalen 1" Stevenson pakte Anne vast om het middel en greep naar haar hand, die de flesch omknelde. Anne lachte zacht en spottend en boog ach achterover. Stevenson struikelde bijna door de plotselinge vracht in zijn armen, maar zette zijn voeten scbrap Hij stond geheel over haar heen gebogen, ^ITÏIE u^fJ^' ^ tusschen beenen. En nog s teéds hield zij den arm vér gestrekt, de flesch buiten z n bereik. Haar oogen daagden hem uit. Hij drukte ineens z^mondvasTop den hare, beet haar onderlip tot bloedens eïhijgend-11 schreeuwde. ** *** lachend „Nog een, dan krijg je de flesch." Stevenson keek één seconde op haar neer, richtte zich op trok haar met een ruk overeind, greep haar arm en dwong dien omlaag. Hij nam de flesch uit haar hand en zei korf „Dank je. zelfik^!lk ^Vf? 8ks Vo1 en dan vo°r *ch zeli. Zijn glas heffend, dronk hij: „Cheerio!" Hij dronk één slok, reikte toen het glas aan Anne, die ineens een beetje vergeten daar stond. Ze nam niet dadelijk het glas aan. „Drink je niet, Anne?...." Ze fronste haar wenkbrauwen, wierp een stekenden blik eerst op hem en dan op Marian en nam het glas over. Ze dronk het in één teug leeg. „Thank you." Haar oogen ontweken zijn blik. Haar heele houding was verslapt en van de opwinding was in haar gezicht alleen maar de felle blos gebleven. Van Laer bood baar zijn stoel, maar dien wees ze af. Haar mondhoeken waren minachtend en haar oogen brutaal en onverschillig: „Ik zit daar!" wees ze op een tafeltje, waaraan Loulou, het jonkheertje en nog een paar sinkeh's zaten. Ook Jackson zat er, kletsnat bezweet en méér dan dronken. Verder Horstman, geheel uit den toon vallend door zijn stijve houding en zijn slechtzittend dinnerjacket. Anne keerde zich om en ging naar haar plaats terug. Ze liep geaffecteerd, met een uitdagende heupbeweging. Marian wisselde een snellen blik met Frank, Van Hemert onderschepte dien blik en lachte. Maar niemand zei iets. Hun aandacht werd ineens getrokken door Aileen, die boven op een tafeltje was gaan staan en daar haar jarretel in orde bracht. Ze had baar korte rokje geheel opgetrokken en toonde een zalmkleurig combineetje en een zeer goed gevormd been tot aan de hes. De sluiting van de jarretel was gebroken en ze probeerde bet met een speld in orde te maken. Toen het niet lukte, vloekte ze: „Oh, damm it!" Loulou sprong op. „Mag ik je hélpen?" smeekte hij en stak al zijn hand uit. Aileen sloeg hem vemijnig op de vingers. „Fóól! Idiot! Heb ik je geroepen?" Een donderend applaus beloonde baar. Ze keek niet eens op. Ze was uit baar humeur. Rose lag met haar partner op een divan in de kofhetent: een jong assistentie, even twintig; pas in het land Van Wezelen heette hij. Hij bad een zegelring met een oud adellijk wapen er in. Alleen was daardoor erg geïmponeerd en nu had Rose hem haar afgetroggeld. Daarom was ze uit baar humeur. „O, laat haar F' riep Anne geërgerd. Loulou keerde zich naar Anne. „Troost je me dan een beetje?" vroeg bij kinderachtig. Hij had te veel cocktails op. Hij eine zitten tmt A„„ ^n schoot en begon hur^ffl^ bi, den enkel, toen, langzaam, steeds hooger, over het scheen been, over de knie, over het diilwn #vJ« T scneenhand geheel onder haar opgesjo^fcok^ JÖhS^ ag nu inplaats van te zitten. Haar hoofd SS^J^È scKouder, haar mond plakte kleine zoentjes T^wïïg er^rl uC rC kwam nu ook binnen> vast tegen hem aan gekneld hep mevrouw Steenhof Ze waren he.vLa heelal doorweekt werden van de champagne, zTnl' in"ffidden,e-"' 'f ^0• •' Mdden .. J itTÏÏ , •' * ••d r m'' • • met e voeten.... ik. hik • ■■ ■' lk bedoe1 met ,e.... ik meen. .. je schoe hit' »Jfat.doe le daar nou?I" schold ze. overeind. Terheid? V* **• ik ^ hier bh] ven... ."hakkelde op MS:1^ hdiende ^ Sj t£ TWtS t0eWan besar ^ de kleedkamer." Dachten zi, iets bi, dit schouwspel?.... QfSES Rubber 18 dat zóó nu eenmaal het blanke ras is, dat zich hooger en beter vindt dan wélk gekleurd ook?.... Aileen was van haar tafel afgestapt liep naar Stevenson, nam zijn glas en sloeg het om. Toen trok ze een vies gezicht, zei: ,j5amm heb je niet wat béters?' „Cocktail?" vroeg Stevenson, haar op zijn knie trekkend. ",Twee I" antwoordde ze. De boy bracht twee Sanghai cccktails, die ze achter elkaar uitdronk. Ze veegde haar mond af met den rug van haar hand en zuchtte: „Dat is beter." Maar ze had geen rust. Haar gedachten bleven bij de kofhetent. Ze sprong weer overeind en hep weg. Stevenson stond nu ook op, wenkte van Hemert. Samen gingen ze naar den heeren-kleedkamer. Daar lag op een rustbank Terheide. Hij snurkte rochelend. Stevenson, met zijn handen in de zakken bleef een oogenblik nadenkend voor de bank staan. t „We moesten hem naar huis laten brengen, zet van Hemert. Stevenson keek hem aan. „Het is niet goed voor het prestige van de maatschappi,, als'de assistenten zóó hun inspecteur zien," vulde van Hemert aan. Hij het er op volgen: 1 „Zoo iets mocht eigenhjk niet vóórkomen Weer keek Stevenson van Hemert aan. Zijn mond stond stroef, in zijn oogen was een harde mtdrukking. Zijn onderhp beknauwend, zei hij eindelijk: You'reright. Zoo iets mocht niet voorkomen. Het respect moet gehandhaafd worden. Laat u mijnheer Terheide onmiddellijk naar huis transporteeren." Daarmee keerde bij zich om en ging heen. Even keek van Hemert neer op het rood-opgeblazen gezicht van Terheide. Toen glimlachte hij een leehjken glimlach en mompelde: „Dat is een duur bal-masqué voor je, vriend I". Hij wist, dat Stevenson één eigenschap voor alle trok: zellbeheerscbing 1 Van Hemert staarde voor zich heen. „Zelfbeheerschingl" , . Had hij die niet aangeleerd en er zich steeds verder in bekwaamd? Had óóit iemand in hém gekeken? Wist iemand van ztijn zwaktes?.... Plotseling fronste hij zijn wenkbrauwen. Hij dacht aan ■»jn gesprek met Marian ' Was hij gék geweest?.... Was hij gék geweest?! Voor het éérst was hij bezweken aan die behoefte naar wat sympathie, naar wat vrouwelijk begrijpen En nu wist Marian het!.... Wist vêrstêegh het Wisten mórgen anderen het.... Anne!.... Terheide!'''" StevensonK . De assistenten!.... Dan zou hij niéts meer £' ü jj fg *PlFX!*a&1 • • • • Wég, de angst, dien ze voor hem hadden1. Haten deden de meesten hem! Hoe zouden ze triomfeeren, als ze het wisten! Meidekind! Hoerekind! xlli.... de inspecteur 1 Was hij gék geweest?! Hij sloeg zich met de vlakke hand voor zijn hoofd ineens schrok bij op van voetstappen vlak achter hem. •tien vrouwenstem, Anne. ^„Watdoeyy hier?.... Hij is dronken, hè?.... Hemert-008 ^ W man en dan weer tot van niefnS Sfe»!?.?1 ï hem? É toch „Laat hem naar huis brengen!" spotte van Hemert dinTE ftf*' ^ Spot nauwliiks- 2e wist maar één dmg: het baantje! De promotie! Hij kón, mocht hier niet kon komend aanschouwe van ieder sinkeh, dat hier binnen Ze wipte naar buiten, riep den chauffeur en zijn hulp. Zij Ann?^^ Weg'um de a,Uto en reden hem ^ huis Anne blééf. Naast van Hemert liep ze de danszaal in en toen ih^T ^"«ving, ^gde ze haar hand op zijn schouder hem zoo dwingend tot een dans. V ' suchtte ze memand hcm daar zoo zien hggen," ver- Van Hemert glimlachte boven haar hoofd, maar zei ernstig: k^Ben bóf voor jullie, dat Stevenson hem daar niet gezien Anne keek naar hem op. „In de champagnetent heeft Stevenson natuurhjk wél gezien, hoe hl, was.... Zou het schaden ?....» Ze voelde het gevaar, dat in van Hemert lag. Hij had wel invloed op Stevenson wist ze.... Ze moest hem nu vleien.... Een beetje om haar vinger winden— . Van Hemert wist haar onrust. Hij genoot er van. „Schaden?...." Hij trok éven met zijn schouders.... „Góed is het natuurhjk niet.... zooiets, hè?.... Je moet je figuur weten te bewaren! Daarvoor heb je nu eenmaal een hooge positie Je zóó bedrinken, dat is het privilege van den assistent en van den " Hij hield in. Anne vorschte nerveus: „En van den.... ?" Van Hemert's gezicht werd een masker van slechtheid. Leedvermaak, plaagzucht, wreedheid, onbarmhartigheid.... dat alles stond er met groote trekken op. Hij wrong zijn mond tot een lachje en voltooide: „Ach.... van den proletariër, niet waar?...." Anne kromp ineen. Een heete blos sloeg uit haar huid. „Niet iedereen, die zich proleetig gedraagt is een proletariër en niet iedereen, die zich goed gedraagt is een aristocraat!" Ze zei het vinnig, maar in het wilde weg. Een schot in de lucht, maar een schot dat, ongewild, doel raakte. Van Hemert werd bleek Hij beet zijn tanden op elkaar. „Wist ze iets?.... Had Marian? " Zenuwachtig zochten zijn gedachten. Maar dan zich dwingend, met ijzeren zeJibeheersching, zei hij zacht aan haar oor: „De schijn Annetje! Daarop komt het aan, in het leven! En in het bijzonder, als men hoofdbaas wil worden!" Ze wist zich verslagen. „Breng me naar mijn plaats," zei ze hoog. „Op de schoot van mijnheer Loulou.... of. —e.... ben je van plaats veranderd?...." Ze balde haar handen. „Stik!" flapte ze er uit en hep vóór hem heen door de zaal. Maar hij greep haar arm. „Wees niet boos, An het was alleen maar een mop! Kom drink een glaasje pagne met me ?" Hij keek haar lachend, vleiend in de oogen. Ze het zich meetroonen. „Cheerio!" „Cheerio! I" Hun glazen stootten tegen elkaar met éven een hoog geluidje. ° „Jebent„good sport"!" prees hij, haar toeknikkend en hij dacht: „Ze moest niet denken, dat hij tegen hen ageerde! Dat was onvoordeelig voor hém!...." Anne keek voor zich heen. Dacht geërgerd aan haar man. Zóó werd hij nu altijd den laatsten tijd zoo totaai bewusteloos dronken. Tot nu toe was het nog niet tot een openlijk schandaal geworden, maar dit van vanavond Intuïtief vermoedde ze, dat Stevenson dit ook afkeurde. Nog eenmaal tikte ze haar glas tegen dat van van Hemert „Prosit! " Dan dronk ze haastig uit en stond op. Van Hemert zat met Aileen Ze had haar beide ellebogen op tafel gesteund en staarde naar buiten Een grauwe, grijze wereld lag daar In het eerste vale hcht zagen zij de nachtnevels optrekken. Als vochtige sluiers huigen zij tusschen de kronen van de klapperboomen op a, van de club De grasvelden waren nat van dauw. Over den weg gingen de eerste vruchten-en groentendragers naar de marktplaats in Randjah Een lange rij ossenkarren doemde uit den nog neveligen achtergrond op en kropen met hun langzamen, langzamen gang voort de ossen met gewillig vooruitgestoken koppen; de karren schokkend en beukend op hun assen Soms scheurde de aanmanende kreet van één der voerlui door den pas ontwakenden dag Een koele wind streek even door de waaierende klapperblaren, die nerveus snel heen en weer trillerden. Opeens rees de zon boven de kim een vurig roode bol. Een heete stralenbundel viel over het land in schuine strepen.... De dauwdroppels aan de netten om de tennisvelden schitterden als millioenen edelsteenen Zienderoogen rees de zon Strak en vaal stond de hemel.... Een warme dag had zich gemeld In dit vroege morgenlicht waren de Europeanen verlept en haveloos Hun costuums verkreukeld, gescheurd hun schoenen vuil, betreden hun gezichten vermoeid. met omkringde oogen en verslapte trekken.... hun haren kienend.... Hun stemmen schor van het schreeuwen en joelen.... De vreugde doofde.... stierf uit bij het intreden van een nieuwen jongen dag.... Maar nóg speelde de muziek.... snerpte het dwingend rhythrne van een jazz door de danszaal.... „Have a drink...." animeerde van Hemert Aileen.... „of een zoen.... Je ziet er down uit...." Ze trok met haar schouders. „Drinks.... zoenen.... bahl Kun je niet wat anders.... wat niéuwers verzinnen?" „O, jawell" lachte van Hemert spottend, „arbeid.... sloven.... zwoegen.... sparen, bijvoorbeeld.... heelemaal nieuw is de idee wel niet.... voor ary niet.... voor joó nog wel, Aileen...." „Aangename afwisseling 1" smaalde ze.... „en wanneer zou die moeten intreden? „Over een niet al te lange tijd.... als de rubber weer gedaald is tot normale prijzen.... Als deze zinnelooze weeldewoede heeft uitgevierd.... Als cocktails, champagne en zijden broeken weer onbetaalbaar zijn geworden...." Aileen lachte: „Profeet 1.... Kun je mij ook de toekomst voorspellen ?" Ze legde haar smalle, witte handje met de roze palm naar boven, vóór hem op tafel. Hij nam dat handje, kuste de palm en, haar diep in de oogen kijkend, zei hij: „Ik zie.... zie.... dat, als je hier nog een half uur bi) me zit, dan ben ik smoorlijk verliefd op jel" Ze trok haar hand terug. „Wel jal.... Zoo opééns hè?.... Nadat je me drie jaren kent I" Ze zweeg, peuterde met haar gepolijsten nagel Iets van het tafelblad, toen keek ze hem aan: „You, mr. van Hemert I.... Je praat wel van verliefdheid!. ... Van liefde!.... Maar je zou nooit in staat zijn een vrouw hef te hebben.... iémand hef te hebben...." „En waarom niet?" „Omdat je een véél te groote „streber" bent! Je hebt maar één doel: geld verdienen! Een hooge positie veroveren, de allerhoogste het liefst. En daarvoor zul je altijd je vrienden verraden, je sympathieën op zij zetten 1 Hij glimlachte. „Profetes 1 Maar als het zoo was? Wat eischen Jullie, amerikaansche vrouwen dan van jullie mannen, soms niét dat ze geld zouden verdienen om al jullie dure rommel te kunnen betalen?...." Aileen vouwde haar handen in mekaar. „Niet alle vrouwen," zei ze plotseling en haar oogen waren ineens vochtig. Van Hemert antwoordde niet hierop, legde alleen zijn hand op de hare, troostend en kameraadschappelijk. „En dat is nog het ellendigste van je," zei Aileen hartstochtelijk, „dat je zooveel kón geven als je niet altijd jezelf gevangen zette als je niet altijd jezélf offerde aan jezelf!" Van Hemert bleef even ernstig. Een beetje weemoed sloop zijn hart binnen een vluchtig heimwee naar geluk Maar dan weerde hij dat en luchtig plagend zei hij: „Moet deze speech soms een hefdesverklaring beduiden?" Om haar rood geschminkte lippen groeide een witte, nerveuze kring. Maar ze antwoordde lachend: „Oh! Preciés, zooals je uit wilt leggen!...." Toen nam ze een glas, dat half vol champagne stond en bracht het aan haar lippen. Van Hemert wüde haar terug houden: „Dat was niet jouw glas.... neem een schoon!" Aileen dronk het leeg, hield het toen tegen het licht en haalde haar schouders op. „Wat doét het er toe ? Van mij of van een ander ? .... Van iemand, nét als ik en waarschijnhjk niet méér bedorven!! Kom, laten we voor het laatst oog dansen.... de muziek gaat direct naar huis!" Ze trok hem overeind en naast elkaar met lachende monden en onverschillige oogen gingen ze de danszaal binnen. Ze hepen langs het tafeltje van de Stevenson's. Mrs. Stevensou zat er alleen met Anne Terheide en luisterde naar Anne's blijkbaar interessant betoog.... Er lag vertrouwehjkheid over beide vrouwen. „Anne moet haar verteederen," dacht van Hemert cynisch, „het baantje weer in het reine brengen!...." Een moment steeg walging om al dit gedoe in hem op. Maar, zijn arm om Aileen's slanke middeltje leggend, voelde hij de soepelheid van haar, op dansen getraind, lichaam. En in het obsessief primitieve jazz-rhythme vergat bij al het andere.... Toen de laatste luxe auto den tuin was uitgereden, bleef daar het clubgebouw liggen: leeg, ontredderd. Gekleurde papieren, stukken van guirlanden, confetti, scherven, leege en half leege flesschen, vertrapte croquetjes en taartjes, gerookte paling en zalm lagen daar overal in het rond. Stoelen en tafels stonden dwars door elkaar, een paar lagen er onderste boven. In de plassen champagne, cocktail, bier en whisky sherden maskers en linten. Op een tafel lag een vergeten sigarettenkoker naast een witten pierrotkraag. Sigarettenasch puilde boven de aschbakjes uit en lag overal op de vloeren, de tafels en de stoelen.... In de kofhetent hingen de divankleeden scheef en dwars over de rustbanken.... Kussens lagen verdwaald over den grond, daartusschen scherven van kopjes en schoteltjes en likeurglaasjes.... Zwijgend veegde een javaansche bediende al bet vuil bijeen en legde op een der divans drie damestaschjes, een kam, een paar spiegeltjes, een poederdons en een roze zijden damesbroekje keurig op een rijtje.... In de champagnebar was de verwoesting het grootst.... Daar was het één wilde chaos van meubels, flesschen en glazen, flarden van costuums, maskers en sigaretteneindjes... De palmen stonden met geknakte blaren, een lampekap hing gescheurd neer.... En zonder veel te spreken, ruimden de Javanen. Misschien dachten zij niets hij dit werk. Misschien meenden zij, dat nu eenmaal zóó de Blanken feest vieren en bewonderden zij de verkwisting metOostersche bewondering en goedkeuring, omdat zij geen van allen wisten van armoede, ellende of strijd om bestaan. Hóógstens schudden zij hun hoofd omdat zij niet begrepen, dat de blanke mannen zoo dom konden zijn om hun vrouwen in de armen van andere mannen te laten dansen en hggen.... Maar ook daar stonden zij niet lang bij stil: zóó is het de gewoonte onder dat ras, dat van Europa en van Amerika komt, de Blanda's. Ze brachten een paar zilveren sigarettenkokers, die zij vonden, in het kantoortje van Schovers. Alleen een Chinees Stak een brillanten ring, die op den vloer lag, in zijn zak en zweeg er over.... Dien avond telde Schovers de bonnetjes bij elkaar or> Een vette ghmlach lag op zijn gezicht.V zijn poÜood toekende eindelijk een groot cijfer: 19896 gulden. ^ Verteringen van den bal-masqué-avond. Vijf-en-dertig procent daarvan was voor hem. Hij rekende hooge winften Wie vroeg er naar prijzen?.... Wien kon het sehelen wat de dranken kostten? ... Wie rekende zichzelf voor hoe groot zijn maandehjksche clubverteringen waren ? g wl™'' Mn het ?nd Van de maand'•** de hooge rekeningen aaldeTaTn ''' ^"W"** er een P- Maar zeC taaiden allen Wat wisten ze van geld Nu nu dk jaar meer geld bracht dan ze verteren kcnden'in dit Sen^daSn?^ am~*° ™ d- eten, br^van^^611 °m gdd? Huti léven was ^ Ield!"-- B«na niemand spaardel.... Het L^tl^f1^ &ld verdween hi hun dwaa trouwe? ^ " * hotdS' ^ aut°'s eQ lu*e voor de Schovers grinnekte handenwrijvend I. „Zulke kwajongens....» mompelde hij'.'... 5 .zulke kwaSefe" JtieT 26 OTeide^ie .. .'siove ze daïrvoïr ezels! g Z T de ^I**01 Ploett?- • • • Mij goed, nahuisï ' ^J?5 SpaarP°t Vet-'-' ^«^gs kom 'k na mus!. Krijg ,ij soo'n fijne urk as je fan je ïefe noe ïlW ^faenheb-"' Enikkes---- *meÖe . ! eef 2oo„ .••A,frreges- 03411 'k Pettrijse schiete.... da' staan groos! AUes fan die zuiplappe d'r centel....» Nog een jaar vloeide het geld. darVhftvni?^ de TÜ^fS'hoewel wééf iets minder aan net vorig jaar, kleine kapitalen.. ™o ïxT* t^oaaA bekommerde zich om de langzame SsDro£nre r dl™bbe*rijzen. Er werd wel^S SïïSi — °PvSe ?b' VOOr de ^ ook onder elkander bij een sphtje of een cocktail, met een paar wóórden nonchalant, luchthartig Het was maVr tijdelijk, dil daïngi r^^flteieChtI ? Paar dui*end Uien minder .... wat deed het er toe ? De roekelooze geldsmijterij ging door. Misschien nog erger dan ooitl Wéér werden de auto's ingeruild voor de nieuwe jaarnummers, de nieuwe modellen.... Protsig reden ze in hun gloednieuwe wagens door Medan.... Naar Brastagih.... „Lui van de Sumatra Hevea!" wisten de buitenstaanders benijdend. Er was op heel Sumatra niet zoo'n maatschappij. Nergens werden zulke tantièmes uitgekeerd, hoewel overal in de rubber goud verdiend werd. In de duurste modedingen hepen de vrouwen in zijde van top tot teen.... En zalm, caviaar, paté, schelvischlever .... dat bleven de vervelendwordende, altijd terugkeerende lekkernijen van het gewone alledag-leven. Dat jaar reikten de tantièmes voor de jongeren ternauwernood om dit luxe-leven te bekostigen. Maar iedereen had crediet I Nóch in de planters-, nóch in de handelswereld zag men het: Mene, Mene, Tekel! dat de rubberprijzen schreven! Ze hielden hun handen voor hun oogen en ooren. Ze hielden zich blind en doof. En een jaar gleed voorbij langs dezen weg. En bijna niemand wist, dat die weg al steiler en steiler naar den afgrond voerde I Line Steenhof schudde den cocktailbeker.... Lachend stond ze daar temidden van haar gasten en wist de blikken van de vrouwen naar haar nieuwe japon van Madame Sascha. Honderd-veertig gulden maakloon.... maar het was een schat. En ze wist óók de manne-blikken naar haar slanke heupen, haar kleine borsten, die heen en weer wiebelden, terwijl ze den cocktail schudde. „Een nieuwe cocktail, lui!" „Ah, ba!!" verkondigde Loulou. En toen: „Maar toch niet te sterk zag.... ik heb nog verduivelde pijnen in mijn hoofd, van gisteravond.... Kolossaal, was hetl Anne kan een partij geven kolossaal gewoon zag!...." „Jij was tenminste kolossaal bezopen," merkte Frank op. Loulou grinnikte béte, maar trotsch. „Man. ik kon gewoon mijn bed niet vinden, wil je dat eelóóven?" Nu brak een algemeen gelach los. Rose stond op en ging op den rand van zijn stoel zitten, nam zijn hoofd in haar handen en beklaagde: „Oh! Mijn arme heveling! Je bent gaan slapen in de sloot vóór het huis van de Terheides. Wist je dat niet? Wij hebben je er uit gevischt en naar huis gebracht." Loulou zette een gezicht als een generaal, die een slag heeft gewonnen. „Kolossaal!" riep hij uit en liet zijn stem een beetje gewichtig kraken in zijn keel. „Ontzattend!" lamenteerde bet jonkheertje ,dénk eens aan! Als we je niét ge-vónden hadden de muggen hadden je hóé-Ie gezicht wel kunnen stuk bijten!" „En wat een zónde zou dat geweest zijn!" zei schamper Steenhof. Loulou keek hem even aan, opende zijn mond maar zei dan toch niets. Rose had hem al liefkoozend met een zijden zakdoekje over zijn nat voorhoofd geveegd. 6 Line schonk nu de glaasjes vol. „Cheerio, lui!" Ze proefden allen, met kennersblik en -gebaar. „Is ie goéd?" „Kolossaal 1" verklaarde Loulou. Kolossaal was een nieuw stopwoord van hem en de heele chque gebruikte bet. Steenhof had de gramofoon opgedraaid De meubels werden wat opzij geschoven. In de voorgalerij en eetkamer begonnen ztj te dansen. In de eetkamer werden de lichten uitgedraaid. „Weet je," fluisterde Line tegen Marian, „ik weet een reuze recept voor bowl. Kolossaal gewoon! Zal ik het voor je opschrijven?" „Graag," zei Marian uit beleefdheid Ze gaf nooit zulke avondjes als bij de Steenhof's en Terheide's tegenwoordig de gewoonte was Het was ook eigenhjk bij toeval, dat zij en Frank er de laatste paar keeren bij waren geweest. Line zocht een papiertje, schreef er het recept op. Marian bestudeerde het aandachtig. Stïovers?"'6 Wi^'" ^ ^ ^ dic? Bi' „Ja." „Idioot duur natuurlijk. Schovers zet gewoon schandalig af." Line, kauwend op wat zoute amandels, antwoordde met. vollen mond, haar schouders optrekkend: „Wéét niet wat ze kost! Nooit gevraagd! Maar dat merk je wel op je rekening, als je het per sé wilt nakijken!" Dan keerde ze zich naar Mr. Jackson, die met roods tranende oogjes zat te staren. Naast hem zat Strong, gemelijk in zichzelf gekeerd. Af en toe praatte hij met een pair woorden om niet al te onbeleefd te schijnen. Maar hij hield niet van dit gedoe. Hij was een harde werker. Zijn heele belangstelling lag bij de fabriek, de groote rubberfabriek van de S.H.C. Met een doffen blik keek hij naar Rose, die nog altijd bij Loulou op den stoel zat. Ze zag er snoezig uit vanavond.... bijna kinderlijk, en wie haar niet kende, zou nooit in haar raden haar totale amoraliteit. Strong zuchtte. „Het kon zoo niet," dacht hij.... „als ze met verlof gingen, het volgend jaar, het hij haar thuis, in New-York!" Een bittere trek groefde zich om zijn mond. Marian zag het. Wist toch niet hoe hem te helpen of moed in te spreken. .... Ze kende hem maar zoo oppervlakkig. Dan werd haar aandacht gevangen door een gesprek tusschen Leenkamp en John van Laer. „Het haalt wel weer op, moet u maar eens zien!" John floot zacht voor zich heen. „Ik ben er toch bang voor. De daling gaat nu al een gangetje! De rubberaandeelen zijn ook iets gezakt." „Ik heb mijn rubberpapieren wél verkocht...." zei Leenkamp. „Hessa daar heb ik nog wat aan verdiend." „En wat doe je nü?...." „Nou.... ik weet het niet.... Tabak, denk ik.... Deli Batavia en Senembah worden nog al gefavoriseerd.... of olie.... Koninklijke...." „Heb je zooveel geld?" Leenkamp rekende: „Nou, laat eens zien!.... een dikke vijftig mille heb ik verdiend aan tantième.... daarvan heb ik d'r nog dertig. — En aan Hessa heb ik een goeie twaalf mille verdiend.... nou daarmee kan ik dan voor honderd vijftig duizend gulden koopen." „Prolongatie?...." „Ja, natuurlijk anders loont het zich niet " Van Laer trok even met zijn mond. „Sjonge!!" zei hij.... „als dat maar niet mis gaat!" Leenkamp lachte. „Ze doen het allemaal! Ergens moet je toch het geld mee verdienen!. De tantièmes.... dat wordt niet veel, over dit jaar . Vijftien mille hoogstens, voor de assistenten U.... Boekit Lemboe dat geeft nog wel viif-en- twmtigduizend, schat ik." John dacht na. Als het móest, kon hij naar huis. Ongeveer twee-en-een-halve ton had hij bijclkaar. Zonder vrouw en kinderen. hij dacht het bitter.... nou, daar kon hij goed van leven! Nog wat plezier van maken óók! Hij bofte nog nét! Die nü kwamen kregen niets meer.... Hij was er van overtuigd, dat zich deze daling niet weer zoo gauw herstellen zou.. Jammer, voor zulke als Frank.... Acht jaar zaten ze nu hier, de Versteegh's.... en nu langzamerhand de promotie-kansen kwamen geen prijzen! Péch! Hij zag ineens Marian's nadenkend gezichtje. „Zit je te piekeren?" vroeg hij, een stoel naast haar innemend. Ze zag op, glimlachte, maar zei dan gedrukt.. • „Wat een lamme boel wordt dat met de rubber hè?" „Tja Wat hebben jullie?" Ze rekende op haar vingers „Ongeveer vijftig, zestig rnille.... dus niet heelemaal zonder.... Alleen, als je het als pensioen rekent... de rente ervan, dat is dan geen rijkdom.... En om, als je eindelijk repatrieert wéér een baantje te móeten zoeken ombij te verdienen.... dat is niet, waarvoor je zooveel van je mooie jeugd aan Indië geeft 1" „Het loopt misschien nog méé. En Frank komt nu wel zoo langzamerhand in aanmerking voor promotie.... Er gaan drie van de oude bazen uit " „Van Hemert," vertelde Marian vertrouwelijk, „heeft eens zooiets gezegd.... dat Stevenson en hij wel tevreden waren over Frank.... Hè, ik wóu het maar.... hij is niet meer zoo jong.... we zijn tamelijk laat gekomen.... en dat assistentenwerk... dat is toch niets meer voor een man van zijn leeftijd Hij wordt zes-en-dertig." John zweeg nu ook. Ze hadden geen van beiden sternming. Zagen Frank en Strong in diep en ernstig gesprek De anderen dansten nu in de eetzaal. Gefluister en onderdrukt gelach weerklonk.... Het was sinds dat bal-masqué een openlijke orgie . Niemand trachtte meer iets te verheimelijken. ... Er werd ook buiten de maatschappij over gesproken. ... Veel gelasterd ook Men wist niet precies, hoever de zaken gingen.... Dat ze te ver gingen was duidelijk! Het eindigde gewoonlijk met een algeheele dronkenschap. ... zoowel van de vrouwen als van de mannen... een enkele uitgezonderd, maar die hoorden gewoonlijk niet in deze clique. Een clique, die echter het grootste gedeelte der maatschappijstaf omvatte. Tegen den ochtend werd er afscheid genomen. Achter elkaar reden de luxe-wagens den weg op; het leek wel een auto-demonstratie. Frank chauffeerde zelf. Zij hadden nog, niet meedoende aan dien auto-waanzin, hun oude Chevrolet van drie jaren geleden. Loulou schoot langs hen in zijn langen, gloednieuwen Hudson en riep: „Hé, zeg lóópt die ouwe kast van jullie nog?" Meteen nulde hij hen in een stofwolk, die hun haast het uitzicht benam. Ze hoorden den motor razen in een negentig kilometer vaart en even later, kort na elkaar het rammelen der twee plankenbruggetjes.... „Kwajongen!" mopperde Frank. Marian antwoordde niet. Trok haar mantel wat dichter om zich heen. De morgennevels hingen als zware, melkwitte sluiers tusschen de rubberboomen en over den weg en het was kil en vochtig. Toen ze hun tuin binnenreden, klonken de eerste doffe ton-tongslagen. „Vijf uur, verdomme!" vloekte Frank.... „ze kunnen me verder stikken met hun fuifjes.... maar dat hou ik niet uit!" Haastig baadde bij zich, trok een schoon khaki hemd en een schoone khaki broek aan.... het wit werd niet meer zooveel gedragen, sinds een Amerikaan hoofdbaas was.... en ging geeuwend naar zijn werk De rubber bleef dalen.... gestaag en met steeds grootere snelheid.... Ongerust ontwaakte de rubberwereld.... Er kwam geen eind aan de ingezonden stukken in de twee dagbladen van Medan over de rubberpositie en deze baisse... Profetieën over spoedig herstel werden gegeven... .Ook profetieën over nog verdere daling en een totale krach Een matelooze speculatiezucht maakte zich meester van de planters.... Zü hadden zich in de goede jaren allen aan een meer of minder groote luxe en hchtzinnigheid gewend Het heele leven was daarmee duurder geworden. De winkels maakten hooge winsten. De hotels hadden belachelijke prijzen. Het gemakkelijk verdiende geld was éven gemakkelijk weer uitgesmeten. Niet alleen de planters hadden zoo üchtzinnig omgesprongen met dezen gouden oogst Ook de directie's. Roekeloos royaal waren zij geweest met hetaaonemen van personeel. Niemand had zich ooit zorgen gemaakt Alles kwam terecht!.... En nü, ineens kwam het niét terecht! Werden de tantièmes een luttel bedrag van een paar duizend gulden En toen begon de speculatie-woede. Men had zich té veel gewend aan het gemakkelijk verdienen van geldJ Aan het hchtzinnig omgaan met geld! En ondoordacht werd er gekocht alles op prolongatie ! Vooral Amerikaansche fondsen werden gefavoriseerd. Een koorts van spanning legde zich over de menschen. De kranten werden het eerst bij de koershjsten opengevouwen.... Telefoons rinkelden.... Dure gesprekken vlogen langs de draden naar Medan! Waanzinnig stegen de fondsen de amerikaansche waanzinniger dan al de andere Iedereen kocht Bijna iedereen! Het geld, dit ze nog over hadden van vroegere tantièmes, was tóch niet genoeg om later, in Holland, van te leven!... En de rubber daar geloofde niemand meer in Ze moesten wagen om het kapitaal bij elkaar te krijgen, dat ze noodig zouden hebben om mee terug te gaan naar Holland.... Ja, Holland! Wie had aan Holland gedacht in dien roes, in die verdooving door weelde en goud? Nu dook het oude verlangen op! Nu, nu door 'eigen schuld het naar-huis gaan een steeds verder wijkende schim begon te worden. Geld! Geldll Geld!!!.... Daarvoor waren ze toch hiér gekomen ?! Daarvoor hadden ze toch ingezet: tien, vijftien twintig jaren van hun bloeiendste jeugd?!.... Terug naar Europa.... naar Holland! Je kon toch niet je heele léven hier blijven! Je heele leven ?!.... Maar die kans werd je toch niet eens geboden?!.... Je had immers niet méér tijd dan tot je veertigste, vijf-en-veertigste op zijn allerhoogst! Dan was je niet meer geschikt voor dit zware werk! Voor dit moordend klimaat! Dan werd je teruggezonden en nieuwe menschen kwamen in je plaats. Nieuwe, jonge menschen met nieuwe jonge lichamen en nog moed voor de toekomst. Waar jij dan van leven moest.... in Europa.... in Holland.... dat was je eigen zaak!.... Je had je kans gehad op de roulette. En die kans gaven de directies je alleen maar zoolang je een gezond en gaaf lichaam had!.... Cultuur-maatschappijen.... dat zijn geen liefdadigheidsinstelhngen!.... Dat weet je.... hèb je geweten 1.... Nog acht jaren!.... Nog vijf jaren.... 1 Dan moet je „binnen" zijn! Wat kun je nog verdienen, in die jaren met deze prijzen ?1.... Nog twintig, dertig duizend gulden in het geheel, als je een beetje veine hebt!.... Dat beteekent een kommervol zorgen-bestaantje voor de rest van je leven! .... Voor dat armzalige restje leven, dat je bespaarde voor je eigen land!.... Bethlehem Steel steeg.... steeg.... Marland Oil steeg.... steeg.... In een maand, in twee maanden kon je weer rijk zijn.... Kon je weer terug hebben.... dl dat geld, dat je ondoordacht door je vingers had laten slippen.... Kon je ongedaan maken, wat je verkeerd had gedaan!.... En dan zou je oppassen! Zuinig zijn, sparen!.... Géén belachelijk dure auto's meer! Geen idiote drinkgelagen op de club en in de hotels!.... Geen zijden ondergoed meer voor de vrouw!... Je kon immers best zonder! Als je het maar eerst weer terug had!.... De banken hadden een geweldigen omzet. Nerveuziteit dreef de menschen naar elkaar. Ze verdroegen de eenzaamheid van het thuis niet. Ze werden gestuwd naar de club. En wéér dronken ze er! Dansten ze er! Drongen ze zich nm 1.^ T 1 °? te Vergéten: & angst, het zelfverwijt om een.onzekere toekomst met vrouw en land I OfomTén versmeten jeugd! Ze konden niet meer terug! NS met! ... Ze hadden nog crediet!.. De hférën 'n5 gSptf.^hun nog de wtaSSïï ïï£ En ze wisten ook niet meer, hóe ze moesten sparen! Wisten niet meer wat weelde was en wit niet! Ook huTzenuwS d^ch^rmeer -* de eento^heid. de«^ doovrng^van Ïït3^g^~ * ^ * koSpriï0^ Frl^ï"- Daalde t0t boven kostprijs .... Er werden bijna geen winsten meer gemaakt | De direcöe's gmgen besparen. Overal werd d? stïf mgekrompen. En de assistenten, die roekeloS waren ïf engageerd, werden éven roekeloos weer ontslagen! g De jongsten, de ongetrouwden gingen het eerst. Teru^ SkonT EUtOPa'''' ^ H°Ilfnd Zoad^Sü; Zonoef Dan kwamen geleidehjk de ouderen. ten zenuwmoordende onzekerheid heerschte in elk huishetafmartelend wachten op een vonnis I - u^..mefr ^ woekerde uit deze angst de niid de met éen beweging utgewischt.... Argwanend bespiedden De koersen tuimelden naar beneden De telefoons raasden den geheelen dag'.'. Verkoopenü 6 Redden, wat nog te redden was!! Verhezen van tienduizenden! Vcrkoopenül Verkoop vl^?rÓm ^ ,e ?esPedd?- • • • Waarom had je die vervloekte papieren gekocht?! ' Rubber 19 Ach ja,.... om terug te winnen! Om goed te maken! Maar het leven laat immers niet terug-winnen! Het kat winnen of verhezen! Het doet nóóit een dichtgevallen deur weer open! En dat wist je toch! Maar je woü het niet weten Je wou het dwingen.... Dwingen, het noodlot! Dwingen het leven!.... Je had eischen gehad. Je verlaagde ze. Zie, nó bekrimp je ze weer! Alléén redden, wat je nog hebt. Alleen houden, wat je nog had! En weer werken.... Als de directie je maar laat werken! Tot je dood toe desnoods!.... Holland! Europa! Ach wat! Wat móet je daar zónder geldl Léven moet je!.... Eerst leven!.... Gewoon leven: eten hebben, een huis hebben, een dak Waar óók!.... Overal op Gods aardbodem is het goed! Heimwee!? Onzinll Geldl! Geld! Geldl! Wat móet je anders? Waar moet je heen.... zonder geld?.... De rubber bleef dalen daalde tot kostprijs Daalde tot onder kostprijs Eiken dag was een verhes Elke liter latex was vethes Eiken dag weer, al die duizenden en duizenden liters. Eiken dag, in elke tapafdeeling, op elke rubberonderneming, in elke maatschappij., tezamen millioenen en rnilhoenenliters mülioenenen millioenen guldens! Hoevéél menschen hadden er van geleefd ? Hoeveel arbeidskracht had het geschapen? Hoeveel leed, diende, hoeveel intrige, slechtheid hoeveel zonde schiep bet?... Al deze witte, roomblanke rubber?.... Elke dag bracht een massa-ontslag.... Een waanzinnige paniek loeide door de rubber-wereld. Er was maar één gedachte: wanneer ik?.... Morgen?.... Of vandaag nog? Of strak» vanmiddag, als de posdooper komt als de waterdrager de post brengt van het kantoor? Dan de brief met het gedrukte opschrift van het hoofdkantoor op de envelop? De brief, met den Wanneer ?I.... vn STEVENSON bad zijn directie laten weten, dat hij zijn betrekking wilde neerleggen. Het gerucht hiervan was spoedig genoeg over de heele Oostkust van Sumatra verspreid. En wéér, als indertijd met Stoops, begonnen de gissingen. En wéér, speelden Terheide en van Hemert hetzelfde spelletje van zoogenaamde vriendschap en vertrouwelijkheid, met achterdocht en valschheid als loerende, speurende beesten op den achtergrond. Maar ditmaal was van Hemert zekerder. Hij wist, dat Terheide zich veel kwaad gedaan had in den laatsten tijd met zijn vaak dronken-zijn. Hij wist, dat Stevenson niet erg over hem te spreken was.... Van Hemert zat in zijn muskietenkamer. Het was avond. Stil was het in bet groote inspecteurshuis. Stil lag daaromheen de duisternis. Het regende zacht, een fijne, geruischlooze regen.... Er reden bijna geen auto's over den weg De planters bleven thuis Bleven weg van de club, die daar leeg en verlaten lag een zee van licht in de leege zalen.... Ze schuilden in hun huizen, als bange kinderen, die men een gruwelverhaal heeft verteld en die wachten op de verschijning van het spook.... Van Hemert fronste zijn wenkbrauwen tikte met zijn potlood besluiteloos op de hjst, die vóór hem lag. Een geheime lijst van al de namen der assistenten en administrateurs, waaruit geschift moest, wie nog ontslagen kon worden.... Vijftien gingen er nog uit En nog één naam moest hij voor ontslag aanteekenen.... Stevenson had hém de lijst gegeven; had hem gezegd, dat ^t::::-BedmM: d*e »«'•■■■ "« wiï^s. Ziin hand heefd*» pt«..i Wem ^ °°gen langS 06 ^ ^enrij. Steep-man. Stuiverink. Valkhof (van den). Verhoor. Versteegh. nnS^§ ' "■ ^ P°dood bIeef ^en.... teekende onbestuurd een paar stippeltjes achter Franks naam oZ?t S " *f* gesprek met MariaT^ toen op dat bal-masqué.... Zou zt) nog wéten?.... NamurHik' Soentr VTeerstnlel^d,• V prekend zulke dot neaen niet.. . Versteegh wist het natuurhjk ook Vr Sfmert hém « Terheide gesproken? wist™ fclZ''' AlTde VVCr,band mCt ^ ^-adniinistrateuT d',,' " • Versteeghs een wóórd erover kikten Bijna •tonder het te willen had hij een teekentie bii Ver steegh gezet. Hij schrok er van, toen hij het zag.T. MaJanï .... De eenige vrouw, die hij mócht 1.... Dië voor hem altijd een trouwe, werkelijke vrkndin was geweest! Mi dacht aan Aileen's gezegde- ï*» „u7-j^ • '' ™J verraden....» gezegde' »Je zult altijd je vrienden zelfs Een pijnlijk gevoel van schaamte sloop in zijn hart ^\h\^^K draaideTtïufschen FrankfgFn ilV PatkonmJ toch met doenl.... Marian.... £rankl En als Stevenson eens vroeg.... Ach wel nVV S evenson zoü niets vragen.... En hij kón de VeïreeSS direct wegsturen. per eerste bootgelegenheid ^ n0dtb£ SS ff t^kS °~ kond^ z, er van W**"^ ti^rn^eï Langzaam veegde hij het streepje weg. Suizend zongen de gasolinelampen.... Vliegjes en mugjes, heele kleine, die toch nog door het gaas binnenkwamen, tuimelden op tafel, op het papier Kom, hij ging zich eerst eens baden. Dan werd zijn hoofd weer frisch. Alléén at hij zijn avondeten. In de suizende stilte van het leege huis en den leegen avond. Zwijgend en geruischloos, op zijn bloote voeten, diende de boy Van Hemert at weinig Hij had geen honger. Hij was nerveus. Hij was ongedurig Na het eten nam hij een boek, probeerde te lezen Maar zijn gedachten dwaalden telkens af. — Hij dacht aan het hoofd-adnMnistrateursschap Hij dacht aan zijn vader... Heel oud moest die nu al zijn.... Was het nog de moeite waard om met zijn triomfen te komen? Dan dacht hij aan de Terheides.... Hoe bij hen haatte Allebei Ja, Anne ook. Hij haatte haar vulgair geworden behaagzucht, haar venijnigheid, haar ge-intrigeer. Ja, dat haatte hij het meest van alles in haar. Want hij had moeite baar intriges te overtroeven.... De ton-tong, in de verte, sloeg negen uur. Van Hemert gooide het boek neer, ging naar de slaapkamer, kleedde zich uit Hij had nooit de gewoonte gehad, in négligé aan tafel te zitten.... In zijn pyama hep hij nog even zijn werkkamer binnen.... Hij ging naar het bureau, boog zich over de hjst en ineens zijn vulpen opnemend, zette hij met inkt weer het streepje bij Franks naam.... Met een zucht richtte hij zich op. Een scherpe hoofdpijn sneed door zijn hersens. Hij nam een busje aspirine, schudde drie tabletten op zijn hand en ging er mee naar zijn slaapkamer. Den volgenden morgen moest de boy hem drie-maal roepen eer hij ontwaakte. Marian zat buiten in den min aan de theetafel. Treeske hing lusteloos in haar stoeltje, een pop in haar slap neerhangend handje. Marian zuchtte even, als ze bet zag. Ze dacht aan Treeske toen ze in Holland waren.... Hoe anders was het kind daar.... Dsvendig, actief, vroolijk.... d7chtVZ!%enL.W\Weer * °ude P*» hi haar hart als ze dacht aan Bobbie, dien ze, waren ze in Holland gebleven waarschijnlijk niet verloren hadden geweven, m ^wuS6 gedruktheid zeeg in haar neer. De nerveuze gedruktheid van de tropen... nerveuze Ze wachtte op Frank.. Die zou wel dadelijk komen.. Over het zandige tuinpad kwamen zachte stappen De SlSfr- 0ai^Shoog hij, reikte de post aaSriaï ^Aheen een krant," dacht ze.... „hef was nog geen Ze nam de krant aan. Tusschen het bandje was een brief gestoken. Een brief van het hoofd-kantoor, zag ze SelS Nadenkend namze hem in haar hand, draaide^em om S om . Haar bloed stroomde ineens snel en zenuwachtig Wat kon dat nou weer zijn.... ontslag? Wicnue- Fra^s^ ï hfnd*"' hf ^DH-ert het iSemïïï 5 n? w * .Steyensoni'" •; Promotie?.... Kón het dat zijnr" Nu, in deze tijden?" Ze dacht aan van Hemerts herhaalde uitingen en toe ^IZIT-'- keek tuT '' ™ë aankomen, dwars door den rubber- ondeïde IZT ^& «W « den brief ^o kind.... Zóó meiske....» Frank viel neer in den gend^-oïï£2£ES:$r' Ze ^g hem zijn wenkbrauwen fronseï oP^zhn"LWOldeS ^ n "P Zij5 eene ^ tot vïït en^et op zijn hp.... Een wijle staarde hij den tuin.... zuchtte toen, Marian stond op, kwam met de thee naar hem toe, zette het kopje naast hem en boog zich naar hem over. Met haar hand op zijn schouder vroeg ze: „Is er iets Frank iets vervelends? " Hij keek naar haar op. Ze schrok van den blik in zijn oogen.... „Daar," zei hij heesch „lees zelf maar.... John zal er ook van opkijken, als hij van zijn Brastagm-verlof terug komt." Bitter was zijn stem.... Ontslag! Dus tóch! Ondanks alles! Ondanks zijn harde werken! Ondanks dat, wat van Hemert telkens weer gezegd had.... Ontslag, wegens bezuiniging— . Marian slikte.... Frank bad zijn armen op zijn knieën gesteund en bad zijn hoofd tusschen zijn handen. Ze ging zitten op den arm van zijn stoel.... streek over zijn haar. „Het is toch heelemaal niet zoo'n tragedie.... jongen! Voor óns is het heelemaal niet zoo'n tragedie.... We hebben wat geld.... en dan vind je er in Holland een klein baantje bij.-." g . Hij antwoordde met. Hij dacht aan deze negen vergooide jaren Dit ontslag, dat zijn heele leven omver wierp.... een halverweg afgebroken loopbaan! Geen eindresultaat! Terug naar Holland en dan een klein baantje.... nooit meer iets worden 1 Dat kon een vrouw natuuthjk niet begrijpen. .... Hij had dus op deze roulette verloren! Rouge ou noir! Pair ou impair 1 Hij had verloren! Negen van zijn beste jaren waren de inzet En de kans om bij een andere maatschappij nog eens weer te beginnen?.... Géén kans natuurhjk, in déze tijden! „Het is heusch niet zoo érg," zei Marian weer en ze ging het nu ook zélf gelooven. „Niet waar, Frank we hebben toch altijd terug verlangd. ... nu gaan we!" „En alles was voor niets." Zijn stem was dof, maar ze troostte: „Voor niets ?.... In negen jaren ruim een halve ton verdienen. ... waar had je dat gekund?.... Dat is toch een mooi succes.... Nee, wij boffen nog.... kiik naar de £tS " # 2iK?ondef dc *■»■ gehad te hebben van vJ^^V' die het opgemaakt hebben.. Voor die zijn heusch hun indische jaren verloren jaren Maar voor ónsl " J • •' ^ ^ ^ was dankbaar voor haar hulp, voor haar troost. Maar hij dacht: 1-^5^ begrijpt Bet tóch niet, wat het voor mij isl Dit begrijpt ze met!" ' „Zou Stevenson iets tegen je hebben?" vroeg ze dan, met vrouwelijken speurzin voor intrige. wórd^ Td néé[" Weefde hij ^• • • • »er moet bezuinigd ttcckL^**™** mÓCt * Toevallig „Toevallig?!...." Ze piekerde even. ' »Van Hemert?".... weifelde ze dan. „Ach wel néé!" zei hij weer, een beetje geërgerd nu, .hoe kom ,e daar nu aan? Van Hemert is juist erg op mij gestel? Entrouwens.... wat dóet het er toe ?" ' gesteld- ee?afZTd 2e*°0k- ^ dÜect ^ thuisvindend in het geval, begon ze te overpiekeren, wanneer ze vendutie zouden houden, wat ze nog aan warme kleeren had.. Treeske daaraf f ™, ' -i' De «* '' daar was ze mijlen uitgegroeid.... Veel gd had ze niet.. maïtscïfSjV;. ^ gmg dC ^ huQ toeg—en door de «Nog tien dagen...." zei ze hardop. „Ja," zei hij, „nog tien dagen." En hij dacht: „Nog tien dagen zijn werk... Dat werk, dat hij nu negen jaren deed ... bet fundament, dat hij gelegd had om od verder te bouwen: een rustig leven, een verzf kerden oude? Tol Wen ^ge/ugd voor Treeske.... Nu bleef dat Saateff0*, •■■dfl kwam «» ^ ^ zijn een IdVV'; P ^ de ^bberboomen.... zat lateweln t^T TÏ* 0m de looid**en na te rekenen, het latexwegen te controleeren.... Ja, waarom niet? Hii was SS eenklnÓnTer1;-" Een*nummer m dat^roote getal dat de rubber schreef.... Millioenen menschenhSden! die er mee gemoeid waren.... In dat groote werk van men- schenhanden, waren zfjn handen maar één paar En wat was dat? Eén op millioenen?.... Marian boog zich over een hutkoffer, die op de leege voorgalerij stond Frank zat op de balustrade, keek uit over den rubbertuin. Het was hun laatste dag hier! Morgen ging de boot De ruimbagage was al verzonden. Het heele huk was leeg Ze zouden dezen dag bij John blijven logeeren. Morgen bracht hij hen in zijn auto weg.... Hij was erg onder den indruk geweest van hun ontslag.... Alles, wat ze aan meubels hadden, was verkocht.... de auto ook De vendutie had niet veel opgebracht Wie kocht nu in déze tijden?! Treeske zat op een van de hutkoffers, speelde met haat pop. Saïma hurkte naast haar streelde haar stom, over haar beentjes.... „Heb jij al je boeltje ingepakt, Saïma f' „Saja mimi' Saïma's rimpelige hand bleef rusten. Ze keek aandachtig op Treeske's gezichtje „Pop gaat ook mee, Saïma...." „Saja, nonnie...." „Op de gróóte boot, Saïma." „Saja, nonnie...." Niemand lette op bet tweetal Marian had het druk. Frank rekende in gedachten hoeveel rente hij kon maken van zijn geld Tien dagen lang had bij dit rekensommetje al opgelost en zich weer van voren af aan opgegeven. Terwijl hij stond te piekeren, zag hij Meesters, die nu zijn afdeeling beheerde, door den tuin aankomen. „Hallo, Meesters kom even boven " „Hallo, lui Ik kom nog effe van jullie afscheid neme... En Tc heb 'n reuze nieuwtje ook nogl" Frank en Marian hoorden nieuwsgierig op. „Van T J**r is inspecteur geworre...." „Wel?l...." Marian sloeg haar handen in elkaar. „Dat is verdómd leuk voor hem...." zei Frank. Hij meende het ook. Wi gunde het John, maar toch ging éven een steek van benijden door zijn hart Een carrière, die tot het eind toe omhoog liep.... die een kroon op al ie werk was... Maar, terugkeerend uit zijn gepieker, v«L hij • geworfen'?»18 "° ^ de hoofd-rranager t "t 'J ' i Tee,*'C nog met?' • • • Van HemertI.... En Terheide heb direc' z'n ontslag ingediend * „Zoo dus toch van Hemert! !!"*" Frank en Marian werden er beiden even stil van. „Nou lm, ik gaan d'r van door hoor.... dire<;' gaa't de S^t™8?™ d\t*PPets-• • • Veel is het niet waard, wat die sloebers binnen brenge... alles verlies, hè?... Afijn A bof toch ook 's.... volgend jaar gaan ik voorgoed.'.'.'.' Nou, firn zeg.... tot me dood écht bier drinke.. nie ^TnTl SmerT \2eD$>**8'... En me meid, die neem k ook mee '1 Mot niks hebbe van die JioUandsche straat-sloerie's .. Nou dag mevrouw.... het best?hoor] Versteegh.... hou ie taai, jóü Dag kleine meid.... geef oom nou 's een handje " J^ï giCed, haar ko*r' stak handje in den grooten rooden knuist van Meesters „Nou atjuus lui!" «i1lë:/f0?tei.8ta?pen Hep Wj door den nibbertuin. Frank en Marian keken hem na Toen, in den stillen dag, klonk de ton-tong. „Dat is voor het laatst.... dat we het booren/zei Frank in ^em ^ hem <*• 26 hoorde den weS Negen van hun beste jaren lagen hier.... tezaamgegroeid sÏÏn ?. ^ SteCdS terugkeet^de sleur va/dit^e- Negen jaren van goede en slechte dagen.. Ze dacht aan het grafje, dat achterbleef... Tranen dropten ineens neer op de balustrade.. u ,°f g ^a arm om haar schouders. „We hebben het goed gehad samen," zei hij schor Sh^Tl WelKvééiachtef. "-ar we némen ooi vtl mee'» Hij keerde haar hoofd naar Treeske Ze knikte „Ieder mensch krijgt zijn pakje te dragen...» zei ze stil. John van Laer bracht hen naar boord.... Inhetrooksalon hadden ze nog een hoekje gevonden.... Het was stampvol op de boot.... veel menschen gingen terug, nu, in deze slechte tijden Het gesprek stokte telkens Er was het onbewust wachten op het sein tot vertrek.... Bij de verschansing stond Saïma met Treeske. „Groet de lui nog van me, John.... We hadden zoo weinig tijd voor afscheid nemen...." „Ik zal het doen...." ,JFamihe Versteegh?...." De hofmeester kwam met een geweldige mand bloemen.... „Ja.... dat is voor ons.... Dank u...." „God!" zei Marian. „wat reuze leuk.... van van Hemert! Reuze hartelijk van hem!...." „Verdomd aardig...." vond ook Frank.... „bedank jij hem er vast voor John wij schrijven natuurhjk nog, maar bedank hem vast vooruit.... zul je?" „Ja.... ik zal het niet vergeten...." Dan hieven ze hun glas. „Prosit, kinderen.... en veel geluk in Holland!" „Veel geluk in je nieuwe positie...." Ze zwegen dan weer. Dachten aan de jaren, die voorbij waren.... De jaren, die hen samenbonden: Indischmenschen.... meer: Delianen!.... Het eerste signaal huiverde door de lucht. Marian schrok op.... Een nerveuze rilling doorschokte haar.... „Laten we op dek gaan " vroeg ze. Ze stonden op.... Gingen naast Saïma staan, die Treeske in haar armen geklemd bad.... Ze duwde haar breeden, platten neus telkens tegen Treeske's wangetjes.... Ze zei niets dan: „Nonnie.... nonnie...." Tranen dropten langs haar venimpeld gezicht. Marian legde een hand op haar schouder.... „Je moet niet huilen, Saïma. " „Saja mim...." Sauna veegde met de punt van haar slendang langs haar neus. Dan, ineens schichtig en schuw Marian's hand, even in de hare nemend, zei ze: „Saïma blijft bij de kleine sinjo, mim Saïma brengt elke maand bloemen op het graf, mim...." Marian knikte stom, drukte die ouwe, trouwe, bruine hand. Haar oogen vloeiden plotseling over.... Met bevenden mond stonden ze daar allen naast elkaar. P„ £T?t sto1omflutt g^g- • • • Een gong werd geluid. En ook het bevel kwam dan: ö „Alle niet-passagiers van boord!!" John greep Frank's hand. „Hou je taai kerel Alles komt terecht!!" „Ja.... ik weet het.... dank je nog voor alles!" ^„Manan.... wees sterk.... en veel geluk.... veel „Tot ziens John.... tot ziens.... veel geluk... en dank, ,e was altijd een trouwe vriend.... groeten aan allemaal vergeet je het niet? " "^ce;• • • gfoeten aan de ouwe Negeri Blanda... " „beet Treeske maar hier, Saïma " Saïma kon het kind haast niet laten gaan... Drukte het tegen ach aan. Wreef het over de armpjes en beentjes. „laben nonnie.... slamat djalan nonnie. nonme.... Met den slendang voor haar oogen drukte ze zenuwachtig Marian's en toen Frank's hand. ë ^**eh, mim.... tabeh toewan.... slamat djalan, ja „Slamat tin^pal. Saï ma " Nog een butsten handdruk.... toen ging ook John. Achter hem. als een hUnA A\~