GEDENKBOEK DER GEMEENTE CHERIBON 1906—1931 DOOR DE STADSGEMEENTE CHERIBON UITGEGEVEN TER GELEGENHEID VAN HET 25-JARIG BESTAAN DER GEMEENTE OP 1 APRIL 1931, GEDENKBOEK DER GEMEENTE CHERIBON 1906 — 1931 DOOR DE STADSGEMEENTE CHERIBON UITGE GEVEN TER GELEGENHEID VAN HET 25-JARK BESTAAN DER GEMEENTE OP 1 APRIL 1931 GEDRUKT BIJ DE N. V. A. C. NIX & Co. - BANDOENG - CHERIBON. INHOUD: Blz. INLEIDING V HOOFDSTUK L 1. UIT CHERIBON^ GESCHIEDENIS . . 1 2. OVERBLIJFSELEN UIT DEN COMPAGNIESTIJD 37 3. LIJST VAN RESIDENTEN .... 44 HOOFDSTUK II. BESTUUR DER GEMEENTE. Afd. 1. Instelling .... 47 Afd. 2. Bestuur der Gemeente (1906—1920). ... 49 Afd. 3. Burgemeestersperiode (1920—heden) ... 52 Afd. 4. De Raad 57 Afd. 5. Het College van Burgemeester en Wethouders . 65 Afd. 6. Overzicht van den stand der geldmiddelen . . 68 HOOFDSTUK UI. WAT IN 25 JAREN TIJDS TOT STAND IS GEBRACHT. Afd. % Watervoorziening 74 Afd. 2. Rioleering en afwatering 80 a. Rioleering Cheribon Zuid 82 b. Assaineering Cheribon Noord 86 c. Bandjir vrijmaken der gemeente .... 88 d. Rioleering der Selajar-leiding en ziekenhuis . . 89 e. Normalisatie Sipadoe-leiding 91 Afd. 3a. Malaria-bestrijding 93 b. Dempen van poelen en plassen .... 94 Afd. 4a. Afvoer van huisvuil en faecaliën .... 95 b. Openbare badgelegenheden en privaten . . 95 Afd. 5. Reinigings- en besproeiïngsdienst .... 96 BIz. Afd. 6. Kampongverbetering 98 Afd. 7. Wegen en plantsoenen 104 Afd. 8. Straatverlichting 105 Afd. 9. Toezicht op voedingsmiddelen .... 106 Afd. 10. Pasarwezen 108 Afd. 11. Slachthuizen 113 Afd. 12. Onderwijs 116 Afd. 13. Ziekenhuis „ORANJE" 119 Afd. 14. Brandweer 122 Afd. 15. Begraafplaatsen 123 Afd. 16. Haven 130 Afd. 17. N. V. Volkshuisvesting 150 INLEIDING. P 1 April a.s. zal het 25 jaar geleden, zijn dat de gemeente Cheribon werd ingesteld. Was de aanvankelijke opzet van de instelling der gemeenten, den inwoners medezeggingsschap te geven in de verzorging van de eigen plaatselijke belangen, sedert de invoering der Bestuurshervorming van 1922 is deze gedachte aangevuld met het opvoedkundig element, de Inheemsche bevolking tot meerdere zelfstandigheid aan te sporen door haar, in de raden, te leeren verantwoordelijkheid te dragen voor het wel en wee der mede aan haar zorgen toevertrouwde gemeenschappen. In de naaste toekomst zal o.a. voor deze gemeente het aantal Inheemsche raadszetels worden uitgebreid in dier voege, dat het Europeesche element daarin de kleinst mogelijke meerderheid vormt Wijst dit alles op een uitbouwen van het gemeentewezen inautochthonen zin, daarnaast is helaas nog weinig te bespeuren van een autonomie, zooals die eigen is aan de gemeenten in het Moederland. In velerlei opzicht grijpen andere bestuursorganen nog in, in zaken, welke ten rechte der gemeenten moesten zijn toebedeeld en waardoor een vrije ontwikkeling der gemeenten ten zeerste wordt belemmerd. De Inheemsche bevolking ziet in de gemeente nog te veel een orgaan, hetwelk wel haar vrijheid op velerlei gebied beperkt (Bouw- en Woningvoorschriften, Netheidsverordening enz.), dus waar zij LAST van heeft, doch kan niet erkennen het nut daarvan, zoolang in de toepassing dier voorschriften, speciaal daar waar strafsancties zijn gesteld, niet de gemeente invloed kan uitoefenen op de wijze dier toepassing. Doordien een groot gedeelte der uitvoering van gemeentelijke verordeningen in andere handen is gelegd, kan niet met DIE tact worden opgetreden, welke zoo noodzakelijk is en in het Moederland zoo vruchtbaar werkt om den gemeentenaren vertrouwd te maken mèt — en langs lijnen van geleidelijkheid te bewegen tot — de toepassing en bona fide naleving der gemeentelijke verordeningen. Het waarschuwingselement, een zoo gewichtige factor bij invoering van nieuwe voorschriften, is buiten de competentie van het gemeentebestuur. Zoo zou nog veel naar voren kunnen worden gebracht, waarin de gemeente, wil zij zich gezond kunnen ontwikkelen, meerdere bevoegdheden zou moeten erlangen, bevoegdheden, thans nog aan het Binnenlandsche Bestuur voorbehouden. Volstaan moge echter worden — waar een inleiding zich minder leent voor het geven van beschouwingen van dien aard — met den wensch uit te spreken, dat de bij Gouvernementsbesluit van 10 December 1927 No. 56 ingestelde „Medebestuurscommissie" er in moge slagen — kan het zijn spoedig — der Regeering zoodanige voorstellen te doen, dat binnen afzienbaren tijd aan de in de praktijk gebleken leemten volledig worde tegemoetgekomen. Ligt in het voorgaande een verlangen naar meer; naar een intensiever bestuursvoering door verkrijging van meerdere bevoegdheden voor de gemeenten, allerminst houdt dit in, dat in het der gemeenten gebodene niet reeds veel is gegeven. Veel zou anders zijn, wanneer de gemeenten nog als vóór 25 jaren, vanuit de Centrale Regeeringsbureaux zouden worden bestuurd. En dan mogen we dankbaar zijn voor wat is, ook al zijn we nog niet voldaan. Het hierbij aangeboden „Gedenkboek* bedoelt niet voor wat de daarin verwerkte gegevens betreft, een volledig beeld te geven van wat in de afgeloopen 25 jaren is verricht Te dien aanzien moge dus genoegen worden genomen met het gebodene. Daarnaast werd een zeer waardevolle bijdrage ontvangen van Dr. E. C. Godeé Molsbergeri,Landsarchivaris,over „De Geschiedenis van Cheribon*; een beschrijving van „Overblijfselen uit den Compagniestijd" van de hand van Mr. F. C. Bloys van Treslong Prins, wd. Adjunct-Landsarchivaris en een verhandeling over „De haven van Cheribon* van de hand van den Directeur der Haven van Semarang, Hoofdingenieur J. J. Baggelaar. Dezen heeren betuig ik daarvoor, namens de gemeente, mijn zeer oprechten dank. Zou, regelmatigheidshalve, de Gemeente-secretaris met de samenstelling van het werk zijn belast geworden, doordien de Heer Dallinga met Europeesch verlof was, moest dit werk door diens vervanger, de Adjunct-secretaresse, worden aangevangen die, eenmaal daarmede bezig, het geheel ook verder verzorgde. Voor de voortvarende wijze, waarop de Adjunct-Gemeente-secretaresse, Jonkvrouwe C. J. A. van Dedem van Driesberg, zich van deze taak kweet, past hier een woord van lof en bijzondere waardeering. Ik meen deze inleiding te mogen besluiten met den wensch uit te spreken, dat de Stadsgemeente Cheribon in de volgende 25-jarige periode zich moge ontwikkelen tot een der grootste havens van de Noordkust van Java, waartoe zij door de natuur, dank zij de schitterende reede, is gepredestineerd en dat het ook den na ons komenden Gemeentebesturen moge zijn gegeven, naar hun beste krachten daaraan mede te werken. VAN OOSTROM SOEDE. CHERIBON, 9 Maart 1931. Uit Cheribon s Geschiedenis DOOR Dr. E. C. GODÉE MOLSBERGEN (LANDSARCHIVARIS). HOOFDSTUK I. HERJBON was in den Hindoetijd van weinig beteekenis. Uit die dagen dateeren de beschreven steenen van Kawali en de verzameling bronzen van Talaga, ook de roep van heiligheid van het meer in het district Talaga, dienende voor ritueele baden voor inheemschen, wat niet genaderd mocht worden door Europeanen. Het groote moment in de godsdienstige geschiedenis van Cheribon is de komst van een Arabier, den propagandist van den Islam, bekend onder de namen SECH ISRAËL IBN MAULANA, FALETEHAN en SOESOEHOENAN GOENOENG DJATI. Toen hij aan land kwam, verwelkomde volgens overlevering de bevolking hem door aanbieding van een schaal met afkooksel van garnalen, „peter" geheeten. De plaats, die tevoren Pakongwati heette, zou sedert den naam Tjai-rebon, Tjirebon gekregen hebben. De Portugeezen schrijven Charabon, in Compagniesstukken vinden we Tsjeribon, Chirrebon, Sirrebon. De stad bezit in Kampong Pekalongan een reliqui, een pedati, die vóór de beschadiging door brand in 1907 ± 15 M. lang was, 12 wielen bezat, waarvan er enkele ongeveer 2 M. in middellijn waren en waarvan VALENTIJN vermeldt, dat SECH MAULANA er in gereden heeft Het nemen van bochten moet heel bezwaarlijk geweest zijn, daar er geen draai-as aan den wagen was. SECH MAULANA vestigde zich op den djati-berg, waar nog zijn graf is. Aan dezen berg is een zijner namen ontleend. Hij deed afstand van zijn macht in 1552 en leefde als kluizenaar en heilige nog ongeveer twintig jaren. Zijn „mausoleum" was een amfitheatersgewijze reeks van vijf terrassen of pleinen, het geheel de hoogte hebbend van den stadhuistoren te Amsterdam Het geheel was in de zeventiende eeuw uiterst kaal met muurtjes en trapjes, bloemvazen en tegeltjes, die veel geleken op de Hollandsche. Op het tweede plein stond links en rechts een woning voor vorsten, die er op bedevaart kwamen. Het trotseeren van het strenge verbod om als niet Mohammedaan de plaats van het graf te naderen, bracht ongeluk. Zoo sneuvelden JACOB COUPER en zijn krijgsoversten, die tot het graf doordrongen spoedig in den oorlog. Anderen, wien de priesters het betreden van het verboden gebied hadden afgeraden, stierven kort daarna, naar VALENTIJN vermoedt aan vergif, om de profetie toch vooral te doen vervuld worden. De toenmalige Vorst van Demak nam den Islam aan en verleende IBN MAULANA den titel van Soesoehoenan. De Pangèran van Padjadjaran werd ook Mohammedaan en gaf aan IBN MAULANA zijn zuster ten huwelijk. Hun zoon, SABA KlENKING of HASSAN OEDIN begaf zich naar Bantam, verbreidde er den Islam en werd er Vorst. Zijn graf is er nog te zien. Uit een andere vrouw, geen Ratoe zijnde, afkomstig uit Modjopait, werd zijn opvolger geboren, de Cheribonsche PANGÈRAN PASAREAN. Tusschen Bantam en Cheribon ontstond door deze familie-verwantschap een nauwe band en Bantammers rekenen het graf van den Stichter der dynastie als een zeer heilige bedevaartplaats. Als derde echtgenoot noemt men een vrouw, die te Astana (di. paleis) of te Goenoeng Djati thuisbehoorde. Een vierde, een Chineesche prinses, die volgens de legende in een steenen prauw over zee zou zijn gekomen, wordt herdacht in den grooten steen in prauwvorm te Tjimandoeng. Na PANGÈRAN PASAREAN regeerden in Cheribon SOERAGA in 1580, PANEMBAHAN RATOE in 1620 en GlRI LAYA in 1650. Het graf van een kleinzoon van IBN MAULANA is nog bij Kali Kasoenean te zien, waar in den Engelschen tijd oude borden verwisseld zijn tegen nieuwe zwart-wit-plaatjes, voorstellend „The Praying Negro" en „The Pet Lamb". GlRI LAYA het drie zoons na en met hen begint de Cheribonsche geschiedenis voor ons belangrijker te worden als de Nederlandsche Oost-Indische Compagnie met hen in aanraking komt en 7 Januari 1681 een contract sluit Van zee uit kenden Portugeezen en Nederlanders Cheribon reeds lang en velen, o.a. JAN PIETERSZOON COEN, ankerden op de reede op weg naar of terugkeerend uit de Molukken. Tot juist begrip van Cheribon's positie in dén -tijd moet even worden nagegaan hoe het stond met het Nederlandsch gezag in West-Java. In COEN"S dagen en nog lang daarna weet men van het binnenland heel weinig af. In de nabijheid van de stad Batavia was het bosch gekapt klappertuinen werden aangelegd en nijvere Chineezen verbouwden er rijst en suikerriet In het midden van de zeventiende eeuw bestrijken de kanonnen van de wallen de straten van Batavia om eventueel oproer van Inlanders te dempen. Als er in 1656 oorlog met Bantam is, zet men de Javanen de stad uit en bouwt een reeks fortj es, waarvan Rijswijk, d. i. de plek in de rijstvelden en Noord wijk als namen nog heden voortbestaan. Men schuwde het binnenland, dat gevaarlijk bleef door Bantammers, Matarammers en weggeloopen slaven. Pas in 1661 krijgt bij de versterking Nieuwendam de Bandasche schoolmeester CORNELIS SEENEN een stuk grond, waaromheen „Meester Gornelis" ontstond. Over land lag Cheribon dus oneindig ver van Batavia, over zee was de eenige, betrekkelijk korte weg. Wat de Compagnie naar het Cheribonsche en den Preanger trok, was eerstens de pepercultuur, die er van oudsher was en vervolgens de politiek. * # * De Cheribonsche Vorst, PANEMBAHAN RATOE, was door huwelijk verbonden met het Mataramsche Hof. Deze eer werd duur betaald. Wel werd het Cheribonsch geslacht gerespecteerd onder den Mataramschen SULTAN AGOENG, maar na diens dood komt het in de rij der vazallen. In die kwaliteit moest de Cheribonsche Vorst te Mataram verblijf houden, terwijl zijn vertegenwoordiger de Cheribonsche landen bestuurde. Was Mataram in aanzien al gedaald toen het in 1629 niet tegen Batavia opgewassen bleek, het werd nog erger. Heel in het kort is de loop van zaken deze: De Compagnie kwam in botsing met Makassar, CORNELIS SPEELMAN bedwong de Makassaren in 1667, velen weken uit naar Bantam, vanwaar ze na veel twisten uitweken naar Java's Oosthoek en zich aansloten bij den Madoereeschen rebel TROENODJOJO. In samenwerking met hem vielen ze Mataram aan. Mataram vroeg hulp aan de Compagnie volgens het verdrag van 1646. De rebellen verwoestten de hofstad Karta in 1677, de oude kindsche SULTAN MANGKOERAT I stierf en de Kroonprins zocht steun bij CORNELIS SPEELMAN. Twee Cheribonsche Prinsen, die te Karta vertoefden tijdens den overval, kwamen als gevangenen in handen van TROENODJOJO. Ze kwamen vrij door bemiddeling van hun verwant den Sultan van Bantam en reisden naar dat gewest Ook de derde Prins, die te Cheribon gebleven was, kwam naar Bantam en alle drie kregen ze van hem den titel van Sultan. De Bantamsche Sultan was er op uit om zijn macht in Cheribon te vergrooten en het was vermoedelijk op zijn aanstoken, dat de Cheribonsche Prinsen Soemedang bedreigden, dat onder bescherming van de Compagnie stond. Zoo ontstond een conflict en in Juli 1678 zond de Hooge Regeering den Koopman JACOB VAN DYCK naar Cheribon om de Prinsen tot de orde te roepen. Eigenlijk wenschten ze wel rust, want ze hadden veel overlast van plunderende Bantammers. Om een bewijs te geven van goede gezindheid besloot de Hooge Regeering in 1680 om de „Princen voortaan te considereeren als vrije vorsten, onder 't hooger gezag en protexie van dlS. Compagnie, onvermindert het Respect van den Soesoehoenang als haren oudsten broeder". VAN DYCK ging in September van dat jaar als Commissaris naar Cheribon om van dit besluit kennis te geven. Intusschen maakten Gouverneur-Generaal en Raden te Batavia de artikelen van een contract, dat aan de Prinsen zou worden voorgelegd. SPEELMAN was er de opsteller van. Oudejaarsdag 1680 keurde de Hooge Regeering den tekst goed. Nieuwjaarsdag namen de zeven afgezanten, die namens de drie Prinsen te Batavia vertoefden, deel aan den plechtigen gelukwensch ten huize van Gouverneur-Generaal RYCKLOFF VAN GOENS, „begeleyt werdende door den coopman JACOB VAN DYCK". „Naardat se een glaesje Spaance wijn op haerer meesters welvaeren gedroncken hadden" werden hun ter hand gesteld de brief van de Hooge Regeering aan de drie „Princen gebroeders" en de geschenken voor hun meesters en voor hen zelf. Bij den Directeur-Generaal SPEELMAN werd des namiddags afscheid genomen, evenals bij andere Heeren en tegen den avond voer VAN DYCK met een vloot van twee schepen en Cheribonsche vaartuigen van Batavia's reede met het naar huisgaand gezantschap. De Compagnie hield een kleine bezetting te Indramayoe, terwijl te Cheribon Kapitein JOCHUM MICHIELSE het bevel voerde over Gompagniestroepen, tot afweer der stroopende benden Bantammers en struikroovers van de Zuidkust van Java. Tot de legermacht behoorde „onse Maccassaarse militie onder GRAIN BISSEE" e.a. VAN DYCK was bekend met de Prinselijke brieven van dank, aan de Hooge Regeering gezonden voor de bewezen hulp tegen de benden en „het aannemen van de landen in *s Compagnies bescherminge, mitsdien haerselven ook als overgevende om onse bevelens te ontfangen". De oudste Prins, die zich SULTAN SOPO noemde, wilde alleen regeeren en zijn twee broeders met wat „volck en onderhout. . contenteren". Sedert hun terugkeer uit Bantam met de Sultanstitels waren ze gewoon ieder met gelijke macht te regeeren, wat de Compagnie uitstekend vond. Daarom was de brief van de Hooge Regeering aan de drie Prinsen tezamen gericht. # * * JACOB VAN DYCK voorzag en passant de voor Indramayoe in bezetting liggende scheepjes van de noodige provisiën en kwam vier dagen na zijn vertrek op de reede van Cheribon, met kanonschoten de aankomst aankondigend. Kapitein JOCHUM MICHIELSE en verscheidene Makassaarsche grooten kwamen ter verwelkoming aan boord en MICHIELSE ging terstond weer naar land om aan de Prinsen te melden, dat de Commissaris van de Hooge Regeering was aangekomen en hun te verzoeken regelingen te treffen tot het „inhalen der brieven en schenkagies". Den volgenden dag had de plechtigheid plaats in tegenwoordigheid van vele voorname grooten op den aloen-aloen of pasèban, onder losbranden van kanonnen en andere eerbewijzen. De brief werd hardop voorgelezen, waarover de bespreking een dag later volgde. De oudste Prins het merken, dat de gelijkstelling hem niet beviel, maar de nacht had blijkbaar raad gebracht en hij het weten dat hij genegen was „tot het effectueeren" van het contract VAN DYCK bracht hun bij, dat ze den titel van Sultan maar liever moesten laten varen om den Soesoehoenan geen aanstoot te geven. Ze zouden de namen voeren, die ze bij het leven huns vaders droegen. Den 7den Januari 1681 had de onderteekening plaats. Het contract luidt als te lezen is in de bijlage (zie blz. 27). Op te merken valt dat de Cheribonsche Vorsten nu „bondgenoten en vrinden" van den Soesoehoenan van Mataram werden in plaats van vazallen. De Prinsen zouden bijstand verleenen met krijgsvolk en geen vijanden van de Compagnie in hun land toelaten. Ze mochten niet zelfstandig vrede of oorlog maken en geen forten of sterkten in hun land oprichten. De Compagnie mocht haar vijanden op Cheribonsch gebied te water en te land aantasten. De handel werd met passen gecontroleerd, de vaart der inlanders was beperkt Voor de Compagnie bestond tolvrijheid, ze had monopolie van invoer van opium en kleedenen den uitvoer van peper, desnoods van rijst, houtwerken, suiker, e.d. De Prinsen, in naam trouwe bondgenooten van den Soesoehoenan van Mataram, wilden echter gaarne geheel los van Mataram zijn en de verwikkelingen in dat rijk brachten PAKOEBOEWONO I in 1705 er toe bij verdrag Cheribon los te laten. Het Prinsdom Gebang had zich in 1689 onder bescherming van de Compagnie gesteld, evenals het Regentschap Indramayoe en de Preanger Regenten. De zoogenaamde Sultanslanden waren: de latere particuliere landerijen Kandanghaoer en Indramayoe, benevens de tegenwoordige Regentschappen Cheribon, Madjalengka en Koeningan. * * * De Hooge Regeering wilde te Cheribon een versterking bouwen. De bekwame veldoverste FRANCOIS TACK had ervoor verschillende ontwerpen gemaakt Zelf kon hij ze niet meer toelichten. Juist een maand tevoren had hij het leven gelaten in den strijd. In de vergadering van de Hooge Regeering van 8 Maart 1686 nam men de volgende resolutie: „Wydersin opmerckinge genomen en overwogen synde verscheyde projecten, door den E. Commissaris FRANCOIS TACK zaliger herwaarts gesonden, om de vesting van Chirrebon daar nae te verstercken, soo is uyt allen deesen best gevonden te amplecteren het project van een vierkant fortje met twee heele en twee halve puntjes, waartoe dan de noodige ordre derwaarts gegeven sal werden". JOAN CAMPHUYS teekende als eerste. Nog bestaat hoewel fragmentarisch, de steen met opschrift: NADAT A° 1681 DE LANDEN DOOR HULP VAN DE GENERALE NEDERLANDSE COMPAGE VAN DE OVERHEERSERS BEVRYD EN DEZELVE BENEVENS DE DORPERS OP HAER VERSOEK ONDER VOORN. COMPAGE GENOMEN WAEREN GEWORDEN: SOO WERD ONDER DE REGERINGH VAN DEN GOUV. GEN. CAMPHUYS GEBOUWT DESE VESTINGH DE BESCHERMINGH. Ter linkerzijde ziet men het monogram van de Companie, V. O. C. dooreengestrengeld, rechts haar wapen, het zeilend schip. De plattegrond van de vesting bestaat nog op het Landsarchief te Batavia. * * * De Cheribonsche Resident, die in de fortresse de Beschermingh woonde, was de tusschenpersoon tusschen de Hooge Regeering en de Regenten. Hij had toen nog geen hoogen rang en stond gelijk met wat nu een eerste commies is. Hij had een lastige taak door het onderling gekibbel der Regenten, vooral over verhuizingen van volk. Daarom benoemde de Regeering den Pangèran, ARIA CHERIBON, 2den zoon van Sultan SEPOEH tot „Opzigter" over de Preanger, om naast den Resident te staan voor de inlandsche zaken. Daar de post niet voldeed, hief men dien op bij den dood van ARIA CHERIBON in 1723. De inlandsche rechtspraak geschiedde volgens een oud wetboek door de djaksa's. Dezen waren gewoon de gelden waarover geprocedeerd werd vooraf in bewaring te nemen. Dit verbood de Compagnie en om te voorkomen, dat de rechtzaken lang sleepten, moesten de djaksa's op nieuwjaarsdag alle resteerende afdoen onder het oog van den Resident Streng toezicht hield men op Arabische zwervers en Bantammers, die kwamen offeren op het heilige graf te Astana. Bantam was in 1733 zóó dankbaar voor hulp bewezen aan een priester ZAYD OEM AR bij diens bedevaart naar Cheribon, dat het Poeloe Pandjang aan de Compagnie in eigendom afstond. * * * De taak van den Resident was vooral „de balans te houden" bij de vele onderlinge geschillen der Prinsen of Sultans. De oudste Prins had den voorrang. Maar toen in 1756 Sultan SEPOE en Sultan ANOM even oud waren, bepaalde de Hooge Regeering, dat ze om beurten om het jaar elkaar den voorrang zouden geven, wat eigenaardig de „ambulatoire rang" heette. Kwam een der vorsten te overlijden, dan moest de Resident zoo spoedig mogelijk zich naar den dalem begeven en de kris en de zegelring door de Compagnie verleend in ontvangst nemen. Deze werden dan later namens de Hooge Regeering aan den opvolger bij de plechtige installatie uitgereikt, waarbij de aanstellingsacte in gele zijde verpakt was. De sultans voerden een „pompeuzen omslag van huishouding" en de tournooien, die gehouden werden op de aloen-aloen, waren wijd vermaard. De prachtige statie-wagens zijn nog te Cheribon. Bij de bevolking stond het huis SEPOE in vereering vooraan. Sultan SEPOE droeg men in triomf naar de missigit, waar Sultan ANOM door een zijdeur te voet binnen kwam Doodstraffen, het krissen der veroordeelden, geschiedde altijd op de aloen-aloen van Sultan SEPOE. Maar de Compagnie hield er geen rekening mede, bepaalde wie den voorrang had en bewees eer aan den eersten met 11 kanonschoten, den ander met 9 bij plechtigheden als het overbrengen van een brief van de Hooge Regeering, Mohammedaansch nieuwjaar e.d. Tot nu wist men niet hoe het lustoord Soengaragie ontstaan is. Het is mij gelukt de volgende gegevens in het Landsarchief te verzamelen over dit „in Chineesche stijl gebouwd grotwerk". PANGÈRAN ARIA CHERIBON nam ± 1703 een Chineeschen bouwmeester aan, die zijn taak zóó schitterend vervulde, dat volgens de overlevering Sultan ADIWTDJAJA KASEPOEHAN, onder wien het bouwwerk voltooid werd, den kunstenaar het vermoorden om te voorkomen, dat hij voor een anderen Vorst ooit ook zulk een lustoord zou maken. Te Lingardjatie en Derma vertoefden de Sultans om het heldere water veel in hun buiten-paleisjes. * * * Omstreeks 1700 is „Tsjeribon" een groote inlandsche stad van bamboewoningen met enkele steenen of planken gebouwen als de dalems der vorsten en de loge van het Opperhoofd in de Fortresse. In de stad, die op 7000 huisgezinnen getaxeerd werd, was een missigit met enkele daken boven elkaar, die hoog boven de andere gebouwen uitstak. Soemedang, Parakan Moentjang en Bandoeng, waren toen negorijen, die kort voor 1740 onder Batavia ressorteerden en tegen betaling de verplichte levering hadden van witte houtwerken als piek- en wisser-stokken. De producten, die de Compagnie kort na 1700 uit Cheribon betrekt, zijn peper, katoenen garens, indigo en koffie. De eerste koffie-export uit Cheribon valt in 1712. Er is in oude tijden vreemd omgesprongen met de officiëele stukken van Cheribon. Een Resident, MR. PIETER CORNELIS HASSELAAR, die in 1765 een verslag van zijn bestuur voor zijn opvolger opstelde, vermeldt, dat er met de papieren „zeer nonchalant en slordig" was gehandeld en dat hij het weinige wat er nog over was had geordend. Ook hebben hij en zijn opvolger alle inheemsche Cheribonsche wetten tot één wetboek „Papakkum" doen bijeenbrengen, wat de Sultans met hun zegels bekrachtigden. De priesterrechtspraak leverde in halszaken niet voldoende rechtszekerheid en het is de Compagnie gelukt om den priesterrechtbank bij doodvonnissen geheel ter zijde te schuiven, doordat de Raad van Justitie te Batavia die zaken behandelde. Het krissen der veroordeelden geschiedde aan de te Cheribon welbekende palen, als een recht der Sultans. * * * De domeinen, die de Compagnie sedert 1746 in het Cheribonsche bezat, werden om de drie jaren pubhek verpacht De opbrengst was bijna f 60.000.—, waar f 10.500.— afging aan vergoedingen, aan de Prinsen, den Pangèran van Gebang, de Ingabei van Indramayoe en aan diverse geschenken. Die domeinpachting is heel langen tijd een pest voor Cheribon geweest want de pachters, Chineezen, haalden hun pachtsom er royaal uiten 1 evenals in Europa de boer, was hier de orang tani „taillable et córvéable a merci". Ook hier zijn we in het „ancien régime" en zooals de pachters en accapareurs in Frankrijk „a la lanterne" gingen, zoo nam de bevolking gruwelijke en bloedige wraak op de Chineezen in het Cheribonsche, zoodra de gelegenheid zich voordeed. De heerendiensten waren zwaar. Een Resident vermeldt: „Negotie, de voornaamste zuil der maatschappij is er thans niet", want de bevolking had door den gedwongen arbeid geen tijd over. Van de contractueel bepaalde leveranties der Sultans is nooit veel terecht gekomen en de Compagnie wilde er geen moeilijkheden over maken. Waar men echter te Batavia wel zeer op gesteld was, was de jaarlijksche zending van tweehonderd zoogenaamde Modderjavanen, Cheribonners, gebruikt tot het uitbaggeren van kali's en grachten der Compagnie. De Prinsen leverden er 145, Gebang 35, Indramayoe 20, maar in tijden van groote sterfte kon dit aantal op verre na niet worden bijeengebracht In 1789 werd het Modderjavanen-servituut opgeheven. * * * We zien, dat er kort voor 1800 eigenlijk nog geen sprake is van een Europeesche stad Cheribon. Op een inteekenhjst voor een goed doel waar alle burgers op vermeld staan, komen er slechts 7 voor in 1793 en als er wordt ingeteekend voor de slachtoffers van het in 1807 te Leiden gesprongen kruitschip, zijn er in 1808 nog geen 10 Europeesche burgers. Het aantal Europeesche ambtenaren en officieren bleef nog ver beneden de 100. De stad Cheribon heeft langen tijd den naam gehad van een der ongezondste Indische steden te zijn „de noodlottige Residentie-stad". Trouwens het geheele gewest leed in 1772/3 en 1805/6 van verschrikkelijke epidemieën, o.a. een buikziekte, die 1/4 van het bevolkingsaantal ten grave bracht Nog in 1817 vinden we rapporten over de onuitsprekelijke vervuiling en stank in de stad. Er was geen water- doorstrooming door de stad, de inlanders begroeven hun dooden ondiep en vlak bij hun huizen, de vele ledige steenen gebouwen en met hooge muren omsloten tuinen waren plaatsen van ophooping van vuil; de grachten, de faecaliën, de vijvers der Sultans, de moerassen in en bij de stad, het invoeren van rottende visch — als de prauwen niet op tijd den wal konden halen — dat alles maakte de stad zóó geschuwd, dat inlanders zelfs er tegen op zagen om van uit het binnenland de producten er aan te brengen. Het drinkwater was om van te griezelen en toen een Resident, WATERLOO, een waterleiding uit eigen middelen had doen aanleggen van Lingardjatie naar de stad, was die binnen enkele jaren weer verwaarloosd en onbruikbaar. In de 19de eeuw is er veel verbeterd en in 1878 was de stad zoo gezond, dat de medici en apothekers klaagden over gebrek aan werk. Toch heeft het gewest in 1889/90 nog verschrikkelijk geleden door de cholera. Men kan zich moeilijk indenken, dat het schadelijk wild zóó talrijk was, dat in 1808 twee menschen door tijgers uit de stad werden weggesleept en in 1825 schoot men vlak achter de Kasepoehan een tijger. De jachtbuit van het jaar 1853 bedraagt in de residentie 38 tijgers, 18 rhinocerossen, 16000 tjèlengs, 4 krokodillen. In dat jaar werden 18 personen door verscheurend gedierte gedood. De getallen zijn voor het volgend jaar nog hooger. De rattenplaag was zóó groot, dat voor een half miljoen gedoode ratten in twee jaren groote sommen aan premies werden betaald. * * * De aardbeving van 1847 richtte zware verwoesting aan aan de Landsgebouwen, vooral het Residentiehuis. Die van 25 October en 29 November 1875 teisterden vooral Koeningan. Zware aardstortingen van de Tjerimai kwamen voor en de vele bruggen in het Cheribonsche werden grootendeels vernield. Na de stad Cheribon was Indramayoe van veel belang, omdat daar de houtvlotten werden saamgesteld, die over zee onder sterk escorte tegen de zeeroovers naar Batavia voeren. De sterkte „De Bantamsche Bril' ', was er al sedert den Bantamschen oorlog. Per jaar voeren 5 vlotten af, 3 in Juni en 2 in September. Het is meermalen gebeurd, dat ze door de hooge zeeën uiteen geslagen werden. Bij den Engelschen plundertocht in September 1807 is erin Indramayoe veel door brand verloren gegaan. De fortresse de Beschermingh was voor Cheribon het centrum van het gezag en als er officieel iets moest worden bekend gemaakt, geschiedde dit „van de pui van de fortresse". Behalve de woonhuizen voor Compagniesdienaren waren er een gevangenis in en pakhuizen. Het Residentiehuis in het fort werd zóó bouwvallig en ongezond, dat een nieuw gebouwd werd te TankiL In de 18de eeuw was er door Residenten, die reusachtige inkomsten hadden, voor eigen rekening (het kon er best af) aan het Fort veel verbeterd. Maar op 31 October 1835 had een groote ramp plaats: een korporaal, hetzij met opzet dan wel uit onvoorzichtigheid, het het kruitmagazijn springen. Het bastion lag uiteengerukt, de gebouwen binnen het Fort waren zóó gehavend, dat ze afgebroken moesten worden. Van de pakhuizen buiten het Fort scheurden de steenen steunpilaren en geen ruit of dakpan bleef er heel Er waren slechts drie dooden: de korporaal, een inlandsche vrouw en een kettingganger. De Beschenningh was weg en op de plek waar het fort eens stond, kwam een groot pakhuis, een kazerne voor de pradjoerits en een gevangenis. De Resident bleef te Tankil wonen, waar de secretaris ook zijn woning had. In het begin van 1841 bouwde men een nieuw Residentiebureau in de stad. De grachten rondom het vroegere Fort werden pas in 1855 gedempt Voor de defensie was het Fort nooit veel waard geweest De Europeesche soldaten waren in Compagniestijd oud en afgeleefd, aanvulling van garnizoen kwam er zelden, fregatten uit zee konden gemakkelijk de kustbatterijen beschieten. Toen in het begin bij den opstand van 1805/6 er gevaar dreigde van inlandsche zijde en Koeningan het centrum der rebellen was, vreesde men een overval op de stad, waar ieder aan de epidemie ziek lag, de doctoren incluis. Tegen een Europeeschen vijand was men aangewezen op inlandsche troepen: een kleine honderd Boegineezen, ruim vijftig kanonniers, 100 man Sultanstroepen en 400 piekeniers uit Gebang en Indramayoe. Als reserve waren er nog 300 piekeniers en 230 Chineezen met „buiksnijders", pieken en klewangs. Een veldschans Arnhem" was als retraite bedoeld, maar van geen nut In de 19de eeuw kreeg ook Cheribon zijn schutterij. Tijdens de Java-oorlog, waar Cheribon gelukkig buiten bleef, was er een schutterij te paard van 12 personen in 1825. Acht jaren later waren er in de geheele residentie 50 schutterplichtigen, meest ambtenaren en planters. Wapenrustingen had men nog niet Pas in 1865 werd een KapiteinCommandant benoemd met [2 Luitenants, waarvan een inheemsche. Om aan geld te komen, betaalden de vrijgestelden wegens lichamelijke ongeschiktheid en zij die meer dan drie palen van de stad woonden, contributie. De kas groeide zóó aan, dat in 1872, toen er al f 7000.— was, men de contributies ophief. * * * Van DAENDELS heeft Cheribon nogal wat gemerkt De rebellie was niet met de wapenen krachtig onderdrukt maar NlCOLAAS ENGELHARD, de Gouverneur van Java's N. O. kust had door overreding een uiterlijke rust bereikt DAENDELS wilde in Cheribon alles ineens op orde brengen. In 1808 vaardigde hij bij proclamatie uit dat er volgens den wil van zijn Meester den Koning geen onderdrukking meer zou zijn. De Chineezen werden uit Cheribon's binnenland verdreven en gedrongen door de gehechtheid van de bevolking aan een Prins uit het Kanomansche huis — eertijds verbannen naar Ambon — benoemde bij dezen tot derden Sultan. In een goed in scène gezette plechtigheid kregen 135 veroordeelden vergiffenis, trouwe hoofden werden tot 2 Toemoenggoeng verheven en de belhamels geëxecuteerd. De Sultans waren ambtenaren van den Koning van Holland. Toen DAENDELS zag, dat de drie Sultans niet krachtig de orde handhaafden, haalde hij in 1809 een streep door de regeling. De drie Sultans kregen de bevoegdheid van een Regent en hij verdeelde Cheribon in twee prefecturen of residenties: de Sultanslanden en de Cheribonsche Preanger Regentschappen. Niet onvermakelijk is de considerans van DAENDELS bij de weeroprichting der ronggengscholen: „Z. Excell. de Maarschalk en Gouverneur Generaal, in aanmerking nemende de nuttigheid, welke er gelegen is om het volk van Cheribon tot hare oude gewoontens en vermaken terug te brengen en daardoor af te trekken van 't geven van gehoor aan onrustige geesten en 't Land te eerder in vorige tevredenheid te brengen, heeft besloten den Prefect van Middelkoop te qualificeeren om ... te herstellen de school van Ronkingsmeiden en dezelve te stellen onder het bestuur van de drie Sultans". Een uitvoerig reglement voor de inrichting werd opgesteld (1809). DAENDELS manie voor buffelkarren, die hij de bevolking dwong te gebruiken, werkte zóó afschrikwekkend, dat het vele jaren duurde eer de inlanders weer karren met buffelbespanning wilden gebruiken. Het Britsche Bestuur (1811—1816) ontnam aan de Sultans alle gezag en bemoeienis met de regeering. Ze kregen pensioen en inkomsten van enkele landerijen. De voortreffelijke CRAWFURD bepaalde nauwkeurig ieders aandeel in de landrente, juister landhuur. In 1813 velde men 5 miljoen koffieboomen om plaats voor rijstvelden te krijgen. De bevolking haatte de koffieteelt, omdat ze de schrik hadden voor de koffieopzieners en met veel overreding kwam de bevolking er pas in 1817 weer toe. Van de misère van VAN DEN BOSCH'S cultuurstelsel heeft de Cheribonsche bevolking ook haar deel gehad, speciaal van de indigo- cultuur. Wel paaide de Resident de hoofden met voorschotten, percenten als belooning, feesten bij het begin en het einde van den aanplant, maar de cultuur bleef een geesel, daar de indigo-tuinen soms wegens den wisselbouw, die noodig was heel ver van de woonplaatsen aflagen. Vandaar de Preanger zegswijze: penganten di tarum, ngadjoeroe di tarum, paèh di tarum. MERKUS, de latere Gouverneur-Generaal, was VAN DEN BOSCH'S felle bestrijder bij deze cultuurpolitiek. De indigocultuur bleek ten slotte een misgreep. * * * Suikerrietcultuur en suikerfabricage op de oude primitieve Chineesche wijze geschiedde in den Compagniestijd in het Cheribonsche als in de Bataviasche Ommelanden. De Compagnie eischte suiker-levering en placht 3V2 a 4 rxd. voor de eerste en 3 rxd. voor de tweede soort te betalen. In tijden van misgewas en groote sterfte als in' de jaren 1774—1776, vergde de Compagnie geen suiker. Nauwkeurig als ze was beval ze, dat de kanasters uit Cheribon gemerkt zouden zijn CC. en het Compagniesmonogram. De beteekenis was Cheribon Cabessa1). De Resident was zwaar geïnteresseerd bij de suikermolens, soms als eigenaar, soms als mede-eigenaar. We vinden, dat een Resident per jaar 36879 rxd, ruim f92.000.— trok. Bovendien leende hij geld op interest aan handelaars en trok inkomsten uit de amfioen. Hij had contracten over suikerlevering loopen bij Bataviasche handelshuizen, maar moest tevens zorgen om, zooals er een aan de Regeering schrijft „die zoetigheid .. ten genoegen van Uw HoogEdelhedens" te leveren. Dat was kort voor 1800, toen het met het monopolie en met de Compagnie afliep. Toen er door den Europeeschen politieken toestand weinig of geen Hollandsche schepen afvoeren en de Resident volop met zijn suiker zat, smeekte hij de Hooge Regeering om vertrouwde Amerikanen of Denen toe te staan „om zig alhier van die zoetigheid te komen gerieven". ') Portugeesch cabessa: hoofd. Dus suiker 1ste kwaliteit. De suiker bracht ook nog geld in bij uitvoer: er was een recht van 30 stuivers per picol voor den pachter. Toen San Domingo na den slavenopstand in 1802 verwoest Was en men dit eiland voor de suikermarkt verloren beschouwde, steeg de suikerprijs aanzienlijk, In 1803 waren er twee suikermolens in het Cheribonsche en twee in het Gebangsche. Er was toen een streven merkbaar om de suikerfabricage speciaal naar de Bataviasche Ommelanden te trekken, waarvoor men in het Cheribonsche volk en buffels aanwierf. Trouwens bij den opstand van 1805/6 werden alle suikermolens verwoest, maar DAENDELS wilde er weer op gang brengen en benoemde alvast in 1808 een gecommitteerde voor de suikercultures, die begon met het onmogelijk groot aantal van 7700 man te eischen. Hij kreeg er 1700 a5 rxd. per maand, maar het resultaat was nihil. In 1817 zijn er nog geen suikermolens, in 1824 een paar heel kleine, Tjigobang is in 1826 vooruitgaande. De suikeruitvoercijfers loopen van 1828 tot 1832 van ± 4500 picols tot bijna 15000. Het Gouvernement beplantte in 1834 ruim 1500 bouw, particulieren 462. Fabrieken, die een contract met het Gouvernement hadden, maakten in de dertiger jaren goede zaken door de extra hooge suikerprijzen. Toch was er een schaduwzijde: in het rapport van 1834 van BAUD, Gouverneur-Generaal ad interim, over zijn inspectiereis wijst hij op een misstand: de inlander, die het suikerriet met eigen kar en buffels naar de fabriek moest brengen, kreeg 50 cent voor 5 a 6 vrachten, noodig om 1 picol suiker te maken. Niet zonder moeite bewerkte BAUD een betere regeling. In 1836 was de opbrengst geschat op 38000 picols, waarvan er 12000 naar het Gouvernement gingen tot afbetaling van geleverd suikerriet, brandhout en tot afdoening der voorschotten. Men wenschte geen opdrijving van de suikerrietcultuur, daar de koffie- en indigocultuur dan zouden lijden. Intusschen was men bedacht op een betere plantwijze, naar het voorbeeld van Oost-Java, welke men zou navolgen als de bevloering in Cheribon verbeterd was. De bevolking voer wel bij de producten: in 1839 kreeg ze ƒ1400.000.— in handen. Uit dat jaar is de merkwaardige gedenkplank, een herinnering aan het planten van suikerriet in de dessa Tjikeleng nabij Tjilimoes (1768 Jav. 1839 HolL tijdrekening), wat als een heugelijk feit j beschouwd werd '). De opbrengst in de Residentie klom tot 50000 picols, waarvan 38000 aan het Gouvernement kwamen. De aanschaffing van betere machines leidde tot het sluiten van leeningen bij het Gouvernement In plaats van de Chineesche volgde men sedert 1838 de Pasoeroeansche plantwijze. Onder de contractanten in 1840 komt ook de naam CONSALVES voor, die zoo bekend zou worden in de suikercultuur, daar hij het Cheribonsche donkerkleurig riet wereldberoemd maakte in 1850. In dien tijd (1851) richtten 3 fabrieken stoomkooktoestellen op en brachten ze in werking. De productie vermeerderde, maar het brandhoutverbruik bleek een groot bezwaar. De eerste machine van de suikerfabriek Sindanglaoet, uit het hoofd geteekend door den Javaan Mas Salim, is een merkwaardig staal van inheemsche gave. De bevolking had het financieel goed in de suiker. Ze kregen driemaal het bedrag, dat een indigo-werker als loon ontving. De algemeene welvaart steeg door de nuttige waterstaatswerken, die ') De tekst is in Javaansche karakters, behalve de figuur boven den staart van den draak, die ineengestrengeld 1839 geeft. Het begin van den aanplant in de dessa Tjikeleng heeft plaats gehad op den eersten Redjeb van het jaar Dal. Bij wijze van een Javaansch tijdraadsel is 1768 weergegeven. Naga m 8, Lobabang = 6, Goenoeng = 7, Goneng = 1. Dr. Lach de Bère was zoo vriendelijk mij deze gegevens naar aanleiding van mijn historischen platenatlas te zenden. Hij had ze ontvangen van een Javaanschen schoolopziener, wiens naam mij onbekend bleet Ik dank den vriendelijken en kundigen helper bij dezen. E. C. G. M. werden aangelegd o. a. het in 1864 gereed gekomen irrigatiewerk om van het district Losari 10000 bouws te bevloeien. In 1865 leverde Cheribon over de 200.000 picols suiker en de cultuur bloeide tot het noodlottige jaar 1882, toen de sereh-ziekte uitbrak. Een geweldige last voor de suikerfabrikanten was de uitbetaling van het volk, daar Cheribon chronisch heeft geleden, tot den modernen tijd, aan goede betaalmiddelen. De karrevrachten koperen munt, welke bij de betaling dienden, kunnen we ons nauwelijks voorstellen. * * * Met het onderwijs was het vrij treurig gesteld. Een Ambonneesch schoolmeester gaf les op een Europeesche school, waar ook Regentenkinderen en kinderen van gegoede Chineezen kwamen. Door ongeschiktheid van den docent verliep de school in 1826. In 1832 kwam deze onder goed beheer, maar Europeesche kinderen kwamen er niet en in 1835 waren er in het geheel geen leerlingen meer. Later, in 1846, zien we school houden in de door gemeenteleden gebouwde Protestantsche kerk, die langen tijd zusterlijk plaats in het gebouw gaf aan den Roomsch-Katholieken eeredienst. Een particuliere meisjesschool onder een dame verliep, toen haar echtgenoot werd overgeplaatst De subcommissie van Onderwijs porde de ouders aan om hun kinderen naar school te zenden, maar zonder veel resultaat Toen er in 1856 een vaste predikant benoemd werd, moest de school de kerk uit Geleidelijk werd het onderwijs beter, al werd het maar gegeven in de bijgebouwen van de Gouvernementsherberg (1859). Veel Regenten, het nut van onderwijs inziende, namen Europeesche gouverneurs voor hun kinderen In 1877 werd Cheribon als standplaats voor Roomsch-Katholieke geestelijken aangewezen en hielden de diensten in de Protestantsche kerk op. Te voren kwam zoo nu en dan een pastoor over tot het doopen van kinderen en ander herderlijk werk. Het succes der godsdienstleeraren te Cheribon en te Indramayoe was in de zending niettegenstaande hun ijver, zeer gering; het aantal inlandsche en Chineesche Christenen ging de honderd niet te boven, waarvan velen dan nog kinderen waren. * * * In de toenmaals zoo uiterst ongezonde plaats heeft men het lang zonder medici moeten stellen. Pas in 1868 zijn er twee particuliere geneesheeren; tevoren was de eenige medicus de militaire geneesheer in het hospitaal te Palimanan. De opleiding van inlandsche artsen bleek een mislukking voor Cheribon. De zegeningen van de inenting kwamen heel laat tot de inlandsche bevolking, daar het vertrouwen nog ontbrak. Een der zeer verdienstelijke mannen, die belangeloos zich voor de propaganda hebben ingespannen, was ANDRTES DE WILDE, die in 1821 aan den Koning meldde, dat hij 40 duizend kinderen had ingeënt * * * De groei van Cheribon als handelsstad is langzaam. In 1858 wordt met blijdschap opgemerkt dat er al 5 toko's en twee handelshuizen voor den groothandel zijn. Enkele jaren later, in 1864, vinden we er een agentschap van de Factory, een Consul van Denemarken en een consulair-agent van Frankrijk. Een voornaam handelshuis was toen CÉZARD & CO. Van de vijf toko's likwideerde er een. Ook Zweden en Noorwegen hadden hier een consulair-agent. De Chineezen hadden den handel in katoentjes in het binnenland geheel in handen, waarbij het Europeesch fabrikaat een goed afzetgebied vond. Vier jaren later vinden we drie Bataviasche firma's, die speciaal suiker opkoopen. Men erkent het groote nut van de Javasche Bank voor den handel. De reede werd druk bezocht Soms lagen er wel 15 ra-schepen tegelijk. Na de afschaffing van de gouvernements levering van suiker, werd deze door de agenten van Bataviasche firma's direct van Cheribon naar Holland verscheept (1875). In dien tijd was de voornaamste toko die van de GEBROEDERS REERINK, terwijl te Indramayoe enkele Europeanen aanzienlijken rijsthandel dreven. Toen Cheribon werkelijk een Europeesche stad werd, kwam er ook belangstelling voor kranten. Men las het Java's Handelsblad en de Java-Bode. Men schreef er zelfs anonieme ingezonden stukken in, waarover de Resident in 1864 zich beklaagt en in 1873 schrijft een ander: „Eenige scandaleuze artikeltjes in onderscheidene couranten zijn vermoedelijk minder uitvloeisels van den lust om gedachten te openbaren, dan van trek naar het loon, dat door armgeestige dagbladredacties gaarne voor dergelijke producten, die hunne courant helpen vullen betaald wordt". Men merkt de zure stemming van den toenmaligen Resident en dat nog wel in den tijd dat BUSKEN HUET de leiding had van de Java-Bode. Gelukkig had een voorganger opgemerkt, dat Cheribonners ook over wetenschappelijke onderwerpen schreven (1866). In 1875 was de leeslust groot Zelfs Inlandsche hoofden waren op dagbladen geabonneerd. Drukkerijen zijn van later tijd. In 1875 was er nog geen enkele. De moderne uitvindingen drongen ook tot Cheribon door. In 1877 werd de eerste ijsfabriek opgericht De drinkwaterleiding is van 1890, nadat men eerst met artesische putten gesukkeld had. In dat jaar stierven er in de Residentie nog 2300 menschen aan de cholera. * * * Het bevolkingsaantal der Europeanen geeft een duidelijk beeld van den langzamen groei van deze stad. In 1811 zijn er 14, in 1834 slechts 217, in 1848 een kleine 500 en 600 in 1853; in 1864 is men de 700 te boven, in 1875 zijn er in de geheele Residentie 776, dus de toename is maar matig. Het aantal slaven in de Residentie nam geleidelijk af. In 1854 waren er nog 4 slaven en 12 slavinnen, allen huisbedienden. Ze minderden door weinig geboorten, veel vrijlatingen en sterfgevallen. Een merkwaardige religieuze inlandsche groep waren de Burdahs, een secte die vooral in 1829 nogal roerig was. Ze hadden een zeer bijzonder ritueel: ze reden op lederen paarden, gemaakt van karbouwenhuid, al loopende naar den top van de Tjerimai, vielen in extase neer en meenden dan goddelijke ingevingen te krijgen. Wellicht kwamen ze vlugger boven dan de botanicus BLUME, die met den Resident in 1824 3 dagen over den tocht deed. # * * Publieke festiviteiten bij groote vaderlandsche of Indische gebeurtenissen heeft Cheribon volop gekend, ook bij bezoeken van GouverneursGeneraal. Toen VAN O VERSTRATEN in 1796 Gouverneur-Generaal werd, was er „een kleine illuminatie, een concert, een brilliant souper en een danspartij". Toen LODEWIJK NAPOLEON koning van Holland werd was er weer zoo iets feestelijks en zoo heeft de feestdriekleur, ook onder het Oranjehuis, er herhaaldelijk gewapperd met bijbehoorend amusement Moge de toekomst veel gelegenheden bieden waarbij in een bloeiend Cheribon de feestvlaggen wapperen en een nieuwe periode van een kwart millennium den historicus van het jaar 2181 veel stof geven om aan te toonen, hoe verhelderd inzicht vooruitgang der wetenschap en volmaking van techniek strekken tot welzijn van de bevolking dezer gewesten. ARTICULEN waerop tusschen den Edï. Heere Rycklof van Goens, Gouvemeur-Generael en d'Heeren Raden van India als representerende de generale vereenigdeNederlantse geoctroyeerde Oost-Indische Compis. in dese landen ter eenre, en de heeren gebroeders coningen van Chirrebon, met namen Marta Wyaja als d'eerste, Carta Wyaja de tweede en Wangsa Carta voor haar en hare nacomelingen ter anderen zyde, gemaeckt en gesloten is, een vast onverbreeckelijk verbont van onderlinge vreede, vrintschap en gebuursame bontgenootschap in maniere hier onder beschreven l). OOREERST bekennen en verklaren de Coningen Gebroeders van Cheribon, gelyck by haare brieven en uyt het mondelingh beright van hare gesanten gebleecken is, ten hoogsten dancbaar en verpligt te weesen voor de hulpe en bystand door de Comp!i aen haer en hare onderdanen op haer ernstich versoeck en bede onder Comps. bescherminge syn aengenomen en vrygemaeckt van de overlasten, die sy te voren tot verderff van haer lant en volck van de Kidolse rovers en andersints hebben geleden, waertoe de Comp?i haer volck onder den Capt JOCHEM MICHIELSE en CRATN BlSSEY met nogh eenige andere ') Op het Landsarchief te Batavia bevindt ach het origineele document, in Bundel Cheribon No. 38,3. Macassaarse groten expres op haer bede naer Cheribon in de maent April van desen jaare 1680 hebben gesonden, daerom beloven de Coningen Gebroeders voor haer selven, haer nacomelingen en hare onderdanen altoos en ten laasten dage toe, soo lang de son en maan schynen sullen, getrouwe, eerlycke en onverbrekelycke vruntschap met Compii te sullen onderhouden en altoos sonder veranderinge te sullen syn en blyven danckbare en getrouwe bontgenoten van de Compii sonder voortaan off naar desen, eenige andere beschermheeren, 't sy wie die oock wesen mogten, te sullen erkennen ende aenhangen. Op welcke verklaringe en belofte de Compii als nogh aenneemt de Coningen Gebroeders van Cheribon haer lant en volck en insgelycx haer nakomelingen te beschermen tegens alle sodanige vyanden als waermede de Compii selfs in geen verbont van vreede is, indien sy van deselve sonder reden off oorsaecke met oorloge beswaart komen te werden. Ende indien sulcx door andere Comps. g'allieerde quame te geschieden, dan sal de Compii door vrundelycke tusschenspraecke de verschillen als middelaers trachten te vereffenen, mits dat de Coningen haer alsdan off in sulcken geval naer des Comps. goeden raat en vermaninge komen te gedragen. Daertegen beloven de Coningen en haer volck altoos gereet te sullen syn de Compii in tyde van noot en daartoe versogt en geroepen werdende, te hulp te comen, mits dat de Compii haer vergoet en betale d'oncosten van sodanige bystant, gelyck mede de Coningen en hare onderdanen naer dese gehouden sullen wesen te vergoeden d'oncosten, die de Compii tot haer behulp en bystant komt te doen. Doch sullen de Coningen en het volck van Chirrebon met niemant, wie het oock syn mochte, in oorloch mogen treden, noch yemant den oorloch mogen aendoen, tensy met voorweten, goetvinden en toestemminge van de Compii gelyck sy oock met ymandt in oorlogh synde buyten voorweten en toestemminge van de Compii geen vreede sullen mogen maecken, insonderheyt niet met de soodanige, waermede de Compii selfs in oorloch is. En gelyck de Coningen van Chirrebon sedert lange tyt geweest zyn, vassalen en onderhorigen van den SOUSOUHOUNANGH MATHARAM, soo beloven sy alsnoch, onvermindert de vrintschap met de Compii te sullen syn en blyven eerlycke, stantvastige en getrouwe bondgenoten en vrinden van den Sousouhounang AMANCOURAT SlNNEPATTYINGALAGA als wettige erfgenaem en navolger van den jongst overleden Sousouhounangh, op wiens troon hij nu weder met de hulpe Godes en den bystant van de Compii in de verwoeste stadt Mataram herstelt is, en voorts oock van syne wettige nacomelingen, die naer hem wettelyck in het ryck comen te succederen, dat se deselve oock al tyt voor haer meerder en als de oudste sullen erkennen, eeren en respecteren, en des noots met voorweten en toestemminge van de Compii te hulp co omen, te meer vermits den Sousouhounangh en syn ryck tsedert den opstant van den trouwloosen TROENADJAJA in den jare 1676 onder des Compii; bescherminge is aengenomen, gelyck dan oock den Sousouhounangh by voorvallende noot de Coningen en 't volck van Clurrebon naer vermogen mede sal adsisteren, en sal de Sousouhounang door Comps. en des Chirrebonders gecommitteerde versocht werden dit verbont van vrintschap, voor soo veel het hem aengaet mede te ondertekenen en te besegelen, des sullen de Coningen en 't volck van Chirrebon blyven binnen de limiten van haer lant, sodanich als die tegenwoordich bekent syn, sonder haer selven tot schade off nadeel van de Compii off de Sousouhounang verder te mogen uytbreyden off yets onder haer gebiedt trecken. En soo der over de limiten eenich verschil mogt weesen, dat sal door wedersyts gecommitteerde, onvermindert dit verbant van vrintschap, vereffent worden. Soo 't gebeurde dat ymant van de Coningen off de drie Gebroeders, off wel ymant van de hare yets quamen te bedryven en aen te regten dat tot nadeel van dit verbont off oocq tot verachtinge van de Compii off de Sousouhounang mogt komen te strecken, daerover sal dengeene die het doet sonder onderscheyt van persoonen naer verdienste moeten gestraft werden, sonder eenigh uytstel off uytvlugt, gelyck oock van des Comps. en des Sousouhounangs zyde geschieden sal, indien de Chirrebonders door ymant hunner onderdanen misdaen wierde. De Coningen van Chirrebon sullen in haer lant omtrent de zeestranden geen forten noch vastigheden mogen bouwen, als met kennisse en toestemminge van de Comp. om alle wantrouwe tusschen beyde, wegh te nemen. En gelyck de Sousouhounan AMANCOURAT SlNNEPATTY-lNGALAGA aen de Comp. alleen, met uytsluytinge van alle andere vergunt heeft, alle soorte van kleeden en amphioen in syn lant te mogen aenbrengen en vercoopen, alsoo wert hetselve door de Coningen van Chirrebon aen de Comp. insgelyx mede alleen vergunt; en belooven derhalven de Coningen selfs en door hare grooten te sullen sorge dragen, dat niemant, wie het oock sy, eenige dier goederen in haar lant brengen en vercoopen, 't welck sy daeromme op de basaars met gommeslag sullen verbieden en alle hare onderdanen belasten van niemant eenige kleeden of amphioen te mogen copen, als van de Comp., off van de geene die met Comps. passé op Chirrebon verschynen, sullende oocq de Compii van alle haer goederen, die se op Chirrebon aenbrengen en weder van daer uytvoeren, gelyck in het gantse lant van de Sousouhounang tholvry syn en van geene Sabandharen off ymant anders gemoeyt mogen werden. Oock sal het de Comp. vry staen, soo 't haer belieft een logie op Chirrebon te bouwen om haer negotie te dryven, waertoe haer de Coningen van een bequaam erff, des begeert werdende, sullen versorgen. De peper, die in 't land van Chirrebon valt, sal alleen aan de Comp. en niemant anders mogen verkogt en geleverd werden tegen basaars prijs, dogh als de Comp. selfs niemant stiert om die te coopen, dan sullen de Ghirrebonders die mogen vercopen aen Comps. ingesetenen, die met Comps. passé aldaer verschynen; off soo de Chirrebonders en de ingesetenen op Chirrebon genegen mogten weesen de peper selfs hier op Batavia te brengen en aen de Comp. te vercoopen voor deselve prijs, die de Comp. aen andere betaelt, dat sal haer mede vrystaen, mits dat se nergens anders henen vervoert en werd. En soo dat quame te gebeuren sal deselve by aghterhalinge geconfisqueert syn, en die geconfisqueerde peper off de waerdye van dien, komen tot profyte van den geene, die se aenhaelt, en van de Coningen van Chirrebon elcq voor de helft, maer ingevalle de Coningen selfs eenige peper elders heene als naer Batavia versonden, dan sal deselve indien se agterhaelt wort in 't geheel komen tot profyte van de geene, die se aenhaelt en hier op Batavia aenbrengt. Comps. onderdanen en ingesetenen, die onder Comps. passé op Chirrebon verschynen om te negotieeren, sullen hare passen aen den Sabandhaer en Comps. resident, alsser ymandt van Comps. wegen op Sirrebon woont verthoonen, om te sien off se is nae behooren, en soo wanneer niemant van Comps. wegen op Chirrebon is, dan zal de Zabandhaer de regte passé van de Comps. connen kennen aen een schiap daer Comps. naem met Maleytse letters ingedrukt staat, doch sullen dese luyden, Comps. onderdanen en ingesetenen, niettemin gehouden syn voor alle de goederen die sy daer aenbrengen drie ten hondert insgelycx voor 't geene sy uytvoeren sonder onderscheyt mede drie ten hondert te betalen Item vooryder last rys een RÉ* des •uilen sy oock voor alle andere negotianten marctgangs haer gerief en ladinge moeten erlangen, gelycq sodanigh mede met den Sousouhoenang gecontracteert is. Wanneer de Comp. om houtwerken of rys mogte benodigt wesen, off oock om zuycker of yets anders, dan suilen de Coningen van Chirrebon gehouden wesen sorge te dragen, dat sodanige goederen aen niemant anders als aen de Comp- off hare ingesetenen gelevert werden, sullende door de Compii op Chirrebon daer voor in redelyckheyt bazaarsprijs betalen. En ingevalle de Chirrebonders deselve goederen selfs hier brengen, dan sullen se haer door de Compii volgens de Batavise prys betaelt werden, off het sal haer vry staen die in de stadt aen de ingesetenen te vercoopen. De coopluyden houtleveranciers etc, die met de Compii handelen, koopen en verkoopen in 't lant van Chirrebon sonder onderscheyt, sullen van alle zoorte waaren, die se van des Comps. factoren incopen en weder aen deselve vercoopen aen den heer betalen 2 ten hondert, 't sy dan wat voor goederen het weesen mogen, hout, sout, rys, suycker en wat dies meer sy, sonder dat de Coningen van Chirrebon deselve coopluyden, soo lange sy met de Compii handelen eenige moeyten sullen mogen aendoen, 'tsy aen hare persoonen ofte middelen, maer deselve laten onder bescherminge van de Comp., opdat alsoo van haer geit versekert mogen wesen, gelyck met den Sousouhounan oock gecontracteert is. Indien 't gebeurde dat Comps. scheepen off vaertuygen, off oock wel de vaartuygen van hare onderdanen en ingesetenen door quaet weder off ander ongemack onder het gebiet van Chirrebon te stranden en te verongelucken quamen, soo sullen de Coningen van Chirrebon gehouden wesen door haer volcq en onderdanen de behulpsame hant naer uytterste vermogen te bewysen en zorge te doen dragen, dat geene van de gestrande goederen wegh genomen off gestolen comen te werden, opdat de eygenaers onbeschadigt mogen blyven, doch sullen oocq deselve de helpers in redelycheyt voor haren arbeyt en bewesen hulpe beloonen. Oock en sullen de Coningen van Chirrebon niet gedogen, dat de Compii off ymant van hare ingesetenen in haer lant eenige overlast werden aengedaen, off dat se aen hare goederen beschadigt werden; en indien 't gebeurdt, besorgen dat daervan vergoedinge geschiede boven regtvaerdige straffe aen de quaetdoenders. De Compii sal vrystaen onder 't gebiet van Chirrebon 'tsy te water off te lande sonder onderscheyt, hare vyanden aen te tasten, en de Coningen sullen gehouden wesen de Compii des noots daerin te adsisteren, oock mede aen de Compii en hare ingesetenen alle hulpe en bystant bewysen, indien se op hare reedens door eenige vyanden quamen aengerant te werden. Oock belooven de Coningen geene natiën, hoedanig die genoemt mogten weesen, in haer lant te sullen admitteren, die met de Compii in oorlogh zyn, maer deselve ter contrarie als gesegt, allen afbreuk helpen doen, opdat alsoo de vrintschap tusschen de Comp., den Soesouhounang en de Chirrebon te bestendiger mach wese. De Coningen sullen oocq onder haer gebiedt noyt eenige Macassaren off Maleyers, Mooren off wat natie het wesen mogte, met de Macassaren vermengt synde, metter woon mogen gedogen, noch oock aen deselve eenige frequentatie off negotie vergunnen, als aen de sodanige die Compi- pas komen te vertoonen, zonder nochtans, dat desulcke haer metter woon in 't lant van Chirrebon vast sullen mogen ter neder setten, gelyck het contract met de Sousouhoenan oocq medebrengt De Coningen van Chirrebon belooven mits desen wel expresselyck alle mogelycke middelen te sullen aenwenden omme alle slaven, die zedert eenige jaren van hier naer Chirrebon verloopen syn, off oock eenige misdadigers en schuldenaers, die om hare begane fouten off om hare schulden van hier nae Chirrebon gevlugt mogten wesen, byeen te versameien om aen de Comp. overgelevert te werden. En soo na desen, 't sy slaven, 't sy dieven, 't sy dootslagers off andere misdoenders, off oock eenige schuldenaren van wat natie die wesen mogen van hier naar Chirrebon quamen te retireren, die sullen de Coningen datelycq doen vast setten, en onder goede versekeringe ter 3 eerster gelegentheyt herwaerts stieren off daer aen onsen resident overgeven, sonder een eenige te mogen ophouden, veel min eenig christen besnyden. En opdat de Cheribonse onderdanen te yveriger en te gereder mogten wesen zodanige slaven off andere misdoenders aen den dagh te brengen, soo sullen zy van elcke slaeff 10 en van elcke misdader off bancquerottier 20 Rx. genieten, 't welcq de Compii daervoor selfs sal uytkeeren. Ende opdat alle occasie tot onlusten, soo veel mogelycq zy, wegh genomen werde, soo sullen de Cheribonders en de Cheribonse ingesetenen niet mogen varen als met Comps. pas, 't sy van hier off van onsen resident op Chirrebon; en ingevalle van Comps. wegen niemant op Chirrebon resideerde, dan zal versorgt werden, dat den oudsten Coning een teecken hebbe van Comps. wegen om aen syn vaertuygen te geven, opdat men se kennen en onderscheyden magh, mits dat se om de oost niet verder varen als tot Baly toe en niet voorby Borneo, gelyck dat van outs met de Sousouhounan oocq gecontracteert, geslooten en besproocken is. Alle welcke poincten zodanich door den Gouverneur Generaal ende Raden van India syn opgestelt en soo wel in de Nederduytsche als in de Maleytse tale neffens malcander geschreven, en den commissaris Jacob van Dyck nevens de Cheribonse gesanten van de drie Gebroeders mede gegeven, om zodanigh door de Coningen van Chirrebon en haer voorneemste grooten ondertekent, gesegeit en met eede op den Alcoran na hare wyse, beëdight te werden. Opdat dit verbant des te onverbrekelycker en te heyliger, vast en bestendigh mogte blyven, daerom sullen der drie van eenen inhoude en allemael getekent wesen; eene voor de E. Comp.; eene voor den Sousouhounan en eene voor de Coningen van Chirrebon, dewelcke alle drie door de Coningen Gebroeders getekent en gesegeit synde, door den commissaris van Dyck en den capitayn JOCHEM MICHIELSE van wegens de Comp. mede getekent, en daer na alhier op Batavia alle drie insgelycx door den Gouverneur Generael en de Raden van India met haer namen en Comps. zegel bevestigt en bekrachtigt sullen werden. Aldus ter presentie van de menigte der volckeren op den Allon Allon of Pasebaan door ons ondergeschreven Prinsen Gebroeders en *s landts grooten ter eender en den commissaris JACOB VAN DYCK en captain JOCHEM MICHIELSE in de naam van syn Edelheyt de heer Gouverneur Generael Ryckloff van Goens en de E.E. heeren Raden van India ter andere zyden gecontracteert, by ons Prinsen Gebroeders en grooten besworen, mitsgaders met eygen hand en naam ondertekent ende gesegeit Chirrebon 7« January 1681 JACOB VAN DYCK JOCHEM MICHIELSE dit bovenstaande getekent door den outsten prins MARTA WIJAJA dit gestelt door den hveden prins CARTA WIJAJA gestelt door den jongsten Prins WANGSA CARTA dit is gestelt door RAXA NEGARA ANGA DE RAXA POURBA NEGARA ANGA DE PRANA ANGA RAXA NAJA PATTIJ Laatste bladzijde met handteekeningen van het contract van 1681 (zie bldz. 35). Overblijfselen uit den Compagniestijd DOOR Mr. P. C. BLOYS VAN TRESLONG PRINS (ADJUNCT-LANDSARCHIVARIS). OT de merkwaardige steenen welke te Cheribon nog over zijn uit de 17de en 18de eeuw behoort in de eerste plaats de steen, welke thans in den voorgevel van het gemeentehuis is gemetseld. Men leest er op: NADAT AO. 1681 DE LANDEN DOOR HULP VAN DE GENERALE NEDERLANDSE COMP5. VAN DE OVERHEERSERS BEVRYD EN DEZELVE BENEVENS DE DORPERS OP HAER VERSOEK ONDER VOORN COMPAGE GENOMEN WAEREN GEWORDEN SOO WERD ONDER DE REGERINGH VAN DEN GOUV. GEN. CAMPHUYS GEBOUWT DESE VESTINGH DE BESCHERMTNGH. Links van dit opschrift (van den toeschouwer gezien) bevindt zich het merkteeken van de O. LC^: V? ; rechts het wapen dier compagnie nl. op golven een driemaster. Onder de grafzerken welke hier ter plaatse nog over zijn uit de 18de eeuw nemen de vier zerken, welke zich in en westelijk van de Protestantsche Kerk bevinden, een voorname plaats in. Men leest en ziet erop het volgende: 1) In den rand rozen en guirlandes; bovenaan in een ovaal de wapens VAN NEUKIRCHEN gen* NIJVENHEIM t w. gevierendeeld: I en IV op zilver een zwarte dwarsbalk, in den rechterbovenhoek vergezeld van een zwarte roskam, het handvat omlaag; II en III op rood een gouden dwarsbalk; boven het schild een kroon van drie bladeren en twee parels; gekroonde helm met zwart zilveren wrong en rechts zilver zwarte en links goud roode dekkleeden; helmteeken een zilveren hazewindhondenkop en hals met zwarten halsband, geringd van hetzelfde. Schildhouders twee zilveren hazewindhonden met zwarte halsbanden, geringd van hetzelfde en MOM (een ankerkruis; boven het schild een helm; helmteeken een uitkomende adelaar met geopende vlucht); hieronder: HIER RUSTEN DE LYKEN, GOD ZY HUNNER STELEN GENADIG, VAN GEERTRUIDA MARGARETHA MOM HUISVROUW VAN DEN RESIDENT EVERT JAN VAN NIEUWKERKEN GENAAMD NYVENHEIM MET HARE TWEE KINDEREN PETRUS ADRIANUS EN EEN ONGEDOOPT SOONTJE D'EERSTE ALHIER TOT CHERIBON OVERLEEDN DEN 30 DESEMBER 1773 OUDT 20 JAAREN 9 MAANDEN EN 18 DAGEN. DE TWEEDE DEN 25 JANUARI 1774 OUDT 3 JAAREN 7 MAANDEN EN 8 DAGEN EN DE DERDE OVERLEED^ DEN 3 APRIL 1774 OUDT 3 MAANDEN EN 19 DAGEN. (G. M. MOM was de dochter van GERRTT M, heer van Groenestein en Maurik en IDA CONSTANTIA COMANS; EVERT JAN VAN NffiUWENKERKEN genaamd NlJVENHEIM heer van Eek en Wiel (13 Dec 1771) en de Voorst, geb. Tiel 5 April 1736, koopman tit en le. administrateur op Onrust, werd 2 Juli 1771 resident van Cheribon en 13 Feb. 1776 naar Nederland verlost, waar hij ambtsjonker en van 1777—1787 schepen van Neder Betuwe was en lid was van de ridderschap van Nijmegen. Hij overleedt op den huize Wiel 17 Juli 1812 en was 10 Feb. 1778 te Arnhem hertrouwd met FREDERIKA CHRISTINA HENRIETTA BENTTNCK (1753-1822. Zijn eenige afstammeling die zijn naam draagt is Mevrouw LOUDON, geb. ALICE LOUISE ANNA barones VAN NffiUWENKERKEN genaamd NlJVENHEIM te Velp bij Arnhem). 2) In een ovaal het wapen: gevierendeeld: I en IV een springend paard; II en DI drie rechterschuinbalken; het schild gedekt door een vijfbladerige kroon; onder het schild een hoofd. M. JOACHIM WICHERTS DNf LEVEN RESIDENT VAN CHERIBON GEBOREN TE WAGENEMGEN DEN 17ï£ JUNY Ao. 1742 EN OVERLEDEN TE CHERIBON DEN 28«» NOVEMBER Ao. 1778 OUD 36 JAREN 5 MAANDEN EN 11 DAGEN (Mr. J. WICHERTS was bij patriaschen brief (d.i. brief van de Heeren bewindhebberen der O. L Comp.) van 23 April 1772 extra-ordinair lid geworden in den agtbaren raad van Justitie van 't casteel van Batavia; op 16 Feb. 1773 werd hij als ordinair lid voorgedragen, bij brief van 20 Oct 1773 als zoodanig bevestigd; op 19 Juni 1774 werd hij provisioneel waterfiscaal, op 19 Dec. 1775 scholarch en bij resolutie van 10 April 1778 resident van Cheribon onder genot van gage; hij was 22 April 1775 te Batavia ondertrouwd, 7 Mei gehuwd met ELISABETH FOCKELTNA ALTTNG, geb. aldaar 6 Maart 1756, ged. 8 Maart d.a.v, overl. Batavia 29 Aug. 1780, begr. Binnen Portug. Kerkhof 29 Aug. 1780 kelder Li 9 No. 5, dochter van den lateren gouv. gen. Mr. WILLEM ARNOLD ALTING en le. vrouw MARIA HENDRINA KNABE. 3. Op een verheven tombe in wier hoeken een koperen ring is, ziet men in een ovaal het alliantiewapen GOCKJNGA X ALTTNG onder een kroon. Het eerste wapen is: gevierendeeld: I en IV een arend, de rechtervleugel schuin nederwaarts gericht; de kop gebogen over een rechtop geplaatsten kruisboog met pees, aan een schaft, de arend den opgeheven rechterpoot zettende op de draaikruk van den boog; boog en arend ondersteund door een dwarsgelegden groenachtigen boomstam, aan beide einden afgehouwen; II en III drie gespen, 2 en 1; het tweede wapen is: een oranjeboom beladen met 7 appelen, 1.2. 4. op een lossen grasgrond, in een omheining, van ouds genoemd tuinenburg; boven de schilden een helm met als helmteeken een uitkomende adelaar (die veel van een zwaan heeft); schildhouders: rechts de arend; links een tak; de schilden rusten op een balk, waaronder lofwerk. Onder de wapens leest men: JOHANNA MARIA ALTING HUYSVROUW VAN DEN KOOPMAN EN CHERIBONS RESIDENT GODFRIED CAREL GOCKJNGA GEBOOREN TE BATAVIA DEN 1 FEBRUARI Ao. 1767 EN OVERLEEDEN TE CHERIBON DEN 10 JANUARI Ao. 1789 IN DEN OUDERDOM VAN 21 JAAREN EN 11 MAANDEN EN 10 DAAGEN. (G. C GOCKJNGA, vertrokken van Texel 28 Oct 1780, werd als onderkoopman diacon der gereformeerde gemeente te Batavia 3 Dec. 1782; tweede administrateur in de suikerpakhuizen aldaar 13 Mei 1783 ; 2e. idem in het provinciemagazijn 6 Juni 1783; resident van Tagal met voordracht tot koopman 28 Nov. 1783; als zoodanig geapprobeerd bij patriaschen brief van 27 Nov. 1784; opziener Van Gale Gorle 19 Juli 1785, resident van Cheribon 29 Juni 1790 met voordracht tot opperkoopman; behoudens rang ontslagen en naar Nederland verlost op 16 Maart 1792. Zij was de dochter van den lateren gouverneur generaal Mr. WILLEM ARNOLD ALTING en le. vrouw MARIA HENDRINA KNABE en 8 Dec. 1782 gehuwd met G. C. GOCKJNGA, vijfden zoon van SCATO G. en AlJDA JACOBA MEURS, en geb. Groningen 21 Juli 1761. Op 22 Juni 1793 kwam hij weer te Texel terug, waarna bij 14 Maart 1794 te Groningen hertrouwde met CONSTANTIA GEERTRUIÜA NOBEL en 6 Mei 1816 aldaar overleed. Uit het eerste huwelijk waren behalve het hierna te noemen dochtertje nog twee dochters, Mevrouw C. JANSZEN, die hertrouwde met J. P. BIESTERBOS en Mevrouw R. A. L. NOBEL; de eenige zoon uit het 2e. huwelijk overleedt ongehuwd. (VgL mndbl. Ned. Leeuw 1905 bl. 131, Gen. Her. Bladen le. jaargang bl. 150; Bataviaasch Handelsblad van 18 Feb. 1922, No. 40 2e. blad). 4. In het voorportaal der kerk, op een zandsteen, leest men binnen een rand van loover: (zie pag. 42 bovenaan). Blijkens het vermelde sub Nos. 2 en 3 waren twee schoonzoons van den gouv. gen. ALTING resident van Cheribon; een derde schoonzoon JOHAN LUBBERT UMBGROVE werd dit bovendien in 1794. (Vgl. ook Van Rhede van der Kloot, de Gouverneurs-generaal en Commissarissen-Generaal van Ned. Indië 1610—1888 bl. 112/3). DOGTER VAN DEN KOOPMAN EN CHERIBONS RESIDENT. GODFRIED CAREL GOCKTNGA EN JOHANNA MARIA ALTTNG GEBOREN DEN 7 9B* 1778 EN ONGEDOOPT DEN 8 DAARAAN OVERLEDEN. Oostelijk van het kerkgebouw ligt nog een fragment van een grafsteen, waarop te lezen en te zien is: een wapen, gevierendeeld: I en IV een vogel; II en III een vijfbladerige roos; met een schildvoet, waarin een naar rechts gaande bever of vos, althans een dier met een langen staart In den rand van de zerk ADRIANA . . . Residentstombe. Mogelijk heeft deze steen op de eene of andere manier betrekking op ADRIANA VAN LOO, de huisvrouw van SENECA INGUERSEN, die van 1751—1757 resident van Cheribon was en welke vrouw in Juni 1755 op het Holl. kerkhof te Batavia werd begraven N. W. hoek No. 23. Een wandeling over de oude begraafplaats te Cheribon leert op eenvoudige wijze, welke families langeren tijd aldaar hebben gewoond. Men ziet daar de groote tombe met verscheidene zerken er omheen betreffende LOUIS THEODORE GONSALVES, Romeinsch graaf, commandeur van de orde van den H. Gregorius den Groote (1828—1897) en zijne familieleden; voorts verachillende zerken betreffende de families GALISTAN (1868-1915), DENNISON (1822-1858), PRIESTER (1847-1891), BURGEMEESTRE (1869-1871,) PRIEBEE (1882-1905), RUZETTE (1879—1887), VAN BEVEREN, BOEYE, (1895), CAMPBELL (1900), BOTTER (1858—9), ZïTTER (1878-1920), REEP (1879-1900), DE GRAAFF (1887-1895), SCHULTZE TOFTELD (1908—10) en tal van andere. Lijst van de Residenten van Cheribon. 1. 1685 MARTEN SAMSON, koopman; 2. 1688 WILLIAMSON, koopman; 3. 1689 DE RUYTER, koopman; 4. 1694 CORNELIS RING, kapitein; 5. 1697 CHRISTIAAN KRIJGER, koopman; 6. 1699 LUCAS MEUR, koopman; 7. 1700 JACOB PALM, luitenant; 8. 1703 JACOB HEIRMANS, koopman; 9. 1706 JAN KOWIJN, koopman; 10. 1714 CORNELIS JONGBLOED, koopman; tl 1717 JOHAN FREDERIK GOBIUS, koopman; 12. 1721 ADRIAAN VAN TETS, koopman; 13. 1723 WILLEM TER SMITTEN, koopman; 14. 1729 JAN DONKER VAN DER HOF, koopman; 15. 1730 JAN LANTSHEER, koopman; 16. 1734 STEPHANUS JACOBUS VAN SOESDIJK, koopman; 17. 1739 JUSTUS VAN BIEZUM, koopman; 18. 1743 CORNELIS VAN DER HOOP,koopman en 1748 opperkoopman 19. 1750 HENDRICUS JACOBUS VAN SUCHTELEN, opperkoopman; 20. 1751 SENECA INGUERSEN, koopman, 1752 opperkoopman; 21. 1757 MR. PEETER CORNELIS HASSELAER; 22. 1765 ROBBERT HENDRIK ARMENAULT, oud Sabandhaar; 23. 1771 EVERT JAN VAN NEUKIRCHEN gen. NYVENHEIM, [koopman tit.; 24. 1776 MR. ARNOLDUS CONSTANTYN MOM, koopman; 25. 1778 MR. JOACHTM WICHERTS, oud-waterfiscaal; 26. 1778 MR. WILLEM VAN DER BEEKE, opperkoopman; 27. 1786 GODFRIED GAREL GOCKJNGA, koopman; 28. 1792 JOHAN LUBBERT UMBGROVE; 29. 1797 PIETER WALBEECK, oud secr. Hooge Regeering; 30. 1800 MR. SIMON HENDRIK ROSE, oud le. secr. Hooge Regeering; 31. 1805 FRANCOIS VAN BRAAM, oud le. secr. Hooge Regeering; 32. 1808 WILLEM GYSBERT GERLACH, prefect; 33. 1809 MATTHIJS WATERLOO, landdrost; 34. 1815 LEYSON HOPKEN DAVY, kapitein; 35. 1816 WILLEM NlCOLAAS SERVATIUS; 36. 1819 JAN JACOB VAN SEVENHOVEN; 37. 1821 ABRAHAM HENDRIK DOZY, Phzoon; 38. 1822 JOHAN GERHARD VAN ANGELBEEK, tot November; 39. 1822 DlEDERIK CORNELIS VAN BLOMMESTEIN; 40. 1823 GAREL MATTHEUS VON BAUMHAUER; 41. 1827 JAN JACOB VAN SEVENHOVEN; 2e. maal 42. 1829 BENJAMIN CORNELIS VERPLOEGH; 43. 1830 BURCHARD JEAN ELIAS; 44. 1833 JEAN GUILLAUME LANDRÉ; 45. 1838 A. W.H. SMISSAERT; 46. 1843 TJALLING AMENT; 47. 1854 VICTOR PAUL GASPARD DE SERIÈRE; 48. 1860 HERMAN KLEYN VAN DE POLL; 49. 1861 CHARLES WlGGERS; 50. 1862 (4 Juli) FRANCOIS HENRI ADOLPHE VAN DE POEL; 51. 1865 (15 Juni) ALBERT WILHELM KJNDER DE CAMARECQ; 52. 1866 (6 Maart) FRANCISCUS GERARDUS VAN BLOEMEN [WAANDERS; 53. 1867 (5 Aug.) Mr. SEBASTIAAN CORNELIS HERMAN [NEDERBURGH; 54. 1875 (6 Sept) WILLEM HENDRIK WIJNMALEN; 55. 1877 (22 Sept) HETER FREDERIK WEGENER; 56. 1881 (4 Sept) JOHANNES FAES ; 57. 1883 (1 Aug.) P. J. A. SPAAN; 58. 1887 (20 Juni) Dr. J. H. F. SOLLEWYN GELPKE; 59. 1890 (25 Oct) JOHANNES HENDRIK WILLEM Graaf VAN DEN [BOSCH; 60. 1896 (4 April) Jhr. HENRI DE KOCK; 61. 1897 (2 Juni) Jhr. WILLEM JOHAN THEODOOR HORA SICCAMA; 62. 1899 (2 Juni) J. W. MESMAN; 63. 1908 (17 Jan.) G. J. OUDEMANS; 64. 1911 (6 April) F. Ch. N. VAN DER MOORE; 65. 1915 (2 April) CORNELIS JOHANNES FEJTH; 66. 1920 (29 Jan.) J. VAN DER MAREL; 67. 1922 (10 April) R. P. M VAN DER MEER; 68. 1925 (1 Sept) CAREL JOHANNES ADRIANUS LEONARD FJEPKEN [HILJÉ; 69. 1930 (3 Juni) HERBERT ALBERT LINCKLAEN WESTENBERG. Bestuur der Gemeente. HOOFDSTUK DL Instelling van de Gemeente Cheribon. AFDEELING 1. RAGITTENS artikel 1 ]'=£= artikel 9 van de ordonnantie, opgenomen in Staatsblad No. 122 van 1906, is de bepaling van het eerste lid van artikel 68a van het reglement op het beleid der Regeering van Ned. Indië met ingang van 1 April 1906 toepasselijk verklaard op het gedeelte van de Residentie Cheribon, uitmakende de hoofdplaats Cheribon, aan welk gebiedsdeel de naam wordt gegeven van: de Gemeente Cheribon. De grenzen van de Gemeente Cheribon vallen samen met die van de hoofdplaats, zooals deze zijn vastgesteld bij Staatsblad 1897 No. 211 en wel: Ten Noorden', de slokan, welke de grens vormt tusschen de desa's Tangkil en Kedjaksan van het strand tot de N.W. hoek van het erf der Residentiewoning; Ten Westen: de Westgrens van dat erf, voorts de toerweg van Tangkil naar Soenjaragi tot de kali Sigarampak, vervolgens de linkeroever dezer kali tot het punt, waar zij de grens tusschen de desa's Soenjaragi en Kanggraksan ontmoet; Ten Zuiden: de grens tusschen deze beide desa's van gemeld ontmoetingspunt tot de kali Kasoenean (in haren bovenloop ook genaamd kali Krijan, kali Gerit en kali Soeba) en verder de rechteroever dezer kali tot hare uitmonding in zee; Ten Oosten: de Java-Zee. UITBREIDING DER GEMEENTE. In 1929 zag de Gemeente haar gebied uitgebreid bij besluit van den Provincialen Raad van West-Java van 25 April 1929 No. W. Ch. 121/1/2. Hierbij werd besloten: Met wijziging in zooverre van het besluit van den Gouverneur Generaal van 14 Augustus 1897 No. 37 (Staatsblad No. 211) de grenzen van de Stadsgemeente Cheribon vast te stellen als volgt: Ten Noorden: de Zuidelijke oever van het Bandjirkanaal Kedoengpane. Ten Westen: de denkbeeldige hjn gelegen op een afstand van 150 Meter van en evenwijdig loopende aan den Westelijken berm van den weg Dermagamalang van het snijpunt met de Noordelijke grens af in Zuidelijke richting, overgaande in de Westelijke grens van het nieuwe Europeesche Kerkhof en vervolgens in de Westelijke grens van de kampong Soenjaragi der desa Hardjamoekti, verder van het snijpunt van deze grens met de kali Sidjarak af: de linkeroever van deze rivier tot de boogbrug No. 233 in den weg Cheribon — Soember en van deze af: de Westelijke grens van de kampong Kalitandjoeng der desa Hardjamoekti tot aan het Kunstwerk der Irrigatie DIXa; Ten Zuiden: van het Kunstwerk DIXa af: de Noordelijke oever der Irrigatieleiding en de Westelijke grens van evengenoemde kampong Kalitandjoeng tot het snijpunt van deze grens met den Zuidelijken oever van de kali Soeba en verder van dit punt af: de Zuidelijke oever der kali Soeba in Oostelijke richting tot de Java-Zee; Ten Oosten: de Java-Zee. Tegen hoogergenoemd besluit van den Provincialen Raad van WestJava werd door den Regentschapsraad van Cheribon beroep aangeteekend, welk beroep bij G. B. van 25 December 1929 No. 1 van de hand werd gewezen. Bestuur der Gemeente 1906—1920. AFDEELING 2. Volgens het bepaalde bij artikel 6 der instellingsordonnantie (Staatsblad 1906 No. 122) werd voor de gemeente Cheribon ingesteld een raad, die genoemd werd de gemeenteraad van Cheribon. Het aantal leden van dien raad was 11, n.L 8 Nederlanders, 2 Inlanders en 1 vreemde Oosterling. Het Voorzitterschap van den Gemeenteraad was opgedragen aan het Hoofd van Plaatselijk Bestuur. Als eerste Voorzitter trad op de Heer J. H J. SIGAL, welke 7 April 1906 te 10 uur voormiddags de eerste vergadering van den Gemeenteraad van Cheribon opende met een rede, waaraan het ondervolgende is ontleend: «Mijne Heeren", „Nieuw is de instelling van een Plaatselijk Bestuur, waaraan de „ingezetenen eener Gemeente deelnemen, in deze gewesten niet „Het „College van Schepenen, waarmede de stad Batavia in 1620 „door de Oost Indische Compagnie werd begiftigd, mag in zekeren „zin de prototype worden genoemd, waarnaar Uw gemeenteraad is C. Canne Raadsvoorzitter 1908-1911 4 „gevormd. Dit College, na de ontbinding van het college vanHeem„ raden, onder Daendels in .1809, met den titel van President en „schepenen genoemd, verkreeg sedert naast zijn judicieele een meer „omvangrijke bestuurstaak. De optreding van het Britsch-Indisch „tusschenbestuur maakte echter een eind aan zijn bestaan. „Intusschen is de staatszorg op veel en in velerlei gebied toegenomen. „Niet het minst sedert met „verlating van de leer der „staatsonthouding, waar„bij het „laisser faire, „laisser aller" van een „school onder de staathuishoudkundigen heeft „plaats gemaakt vooreen „beschouwing van het „algemeen belang, dat „het individu meer dan „ooit op den voorgrond „brengt U allen is het „niet onbekend, hoezeer „de ethische richting in „onze koloniale politiek thans gehuldigd wordt „Gelijktijdig hebben de gemeenten aan beteekenis gewonnen door de „hooge vlucht van den ondernemingsgeest en door den stijgenden zin voor „kunsten en wetenschappen. Voortdurend roepen de plaatselijke belanden om een spoedige en gemakkelijke voorziening van overheidswege. „Aan dien eisch ware niet naar wensch gevolg te geven, indien de „autocratische vorm van Bestuur hier te lande onveranderd gehandhaafd bleef. A. J. H. Eyken Raadsvoorzitter 1917—1920 „Zoo is het streven ontstaan om een deel van den staatszorg van „het centraal gezag over te brengen op gewestelijke en plaatselijke „Raden. „De pogingen tot wederinvoering van plaatselijke besturen in Indië „hebben gelukkigerwijze een warmen voorstander gevonden in wijlen „Zijne Excellentie den Minister van Koloniën Baron van Dedem. „Het zijn blijkbaar de denkbeelden van dezen staatsman, die getoetst „aan de inzichten van vele eminente adviseurs, ten slotte ertoe geleid „hebben, dat in het stelsel van Bestuur, belichaamd in de z.g. „Indische „grondwet", het beginsel van decentralisatie van gezag in 1903 werd „ingeschakeld. „De verdere doorwerking van deze nieuwe inzichten vinden wij in „het decentralisatie-besluit en in de locale Radenordonnantie, waarnaar thans het gemeente-bestuur van Cheribon is geregeld. „Mag deze kentering op staatsrechtelijk gebied als een uiting van wijs „staatsbeleid worden begroet, zij zal tevens welkom zijn aan de velen, „die bij herhaling hebben aangedrongen op het medezeggingsschap „van de burgerij, waar het de behartiging van haar belangen geldt". De Heer Sigal moest wegens overplaatsing nog datzelfde jaar het Voorzitterschap overdragen aan den Heer A. P. Breevoordt Achtereenvolgens heeft de raad de ondervolgende Voorzitters, tevens Hoofd van Plaatselijk Bestuur gekend. J. H. J. SIGAL. . . 1906-1906 J. Ph. FESEVUR . . 1911-1914 A. P. BREEVOORDT 1906—1908 P. H. FRÖLICH. . . 1914-1915 A. CANNE .... 1908-1911 J. H. NffiUWENHUYS 1915-1917 A. J. H. EYKEN 1917—1920 ha 1918 werd het aantal raadszetels uitgebreid tot 13 en binnenkort zal dit getal uitgebreid worden tot 17. Van zijn mstelling af werd het Gemeentebestuur in zijn beleid bijgestaan door meerdere cornmissie's, welke waar noodig van voorlichting en advies hadden te dienen. Burgemeestersperiode 1920 t/m heden. AFDEELING 3. In 1916 gingen in den Raad stemmen op om een Burgemeester te benoemen, welke benoeming — nadat op het verzoek van den Raad om aanstelling van een Burgemeester door de Regeering in 1917 af¬ wijzend werd beschikt—in April 1920 eerst tot stand kwam. De eerste burgemeester dezer gemeente was de Heer J. H. JOHAN, Controleur van Binnenlandsch Bestuur te Cheribon. Gedurende het beleid van Cheribon's eersten Burgemeester kwamen o. a. de volgende werken tot stand: bouw van het GemeentelijkZiekenhuis „Oranje", aanleg van het nieuwe Europeesche kerkhof, groote verbete¬ ring van kampong Pekalipan, verbetering van de bestaande waterleiding door vergrooting der capaciteit van 9.1 L. tot 40 L. per seconde, waardoor perceel-aansluitingen mogelijk werden, intensieve verbetering en nieuwbouw van pasars en slachthuizen enz., enz. Burgemeester Johan vertrok in Maart 1925 met buitenlandsch verlof J. H. Johan Burgemeester 1920-1925 en werd de Heer R. A. SCHOTMAN aangewezen tot waarnemend burgemeester, welke benoeming definitief werd bij G.B. van 16 Januari 1926. Gedurende het burgemeesterschap van den Heer Schotman werd veel en goed werk verricht, waarvan o.a. genoemd mag worden de algeheele verbetering en asfalteering van het wegennet, aanleg van rioleeringswerken en den bouw van een raadhuis, hetwelk een sieraad v/d Gemeente mag heeten. Bij de hoofdindeeling van dit gebouw is een streng onderscheid gemaakt tusschen de representatieve onderdeelen, tw. raadzaal, hall en burgemeesterskamer eenerzijds en de kantoorlokalen anderzijds. Alle drie eerstgenoemde localiteiten liggen in de as van het gebouw, de burgemeesterska¬ mer achter, de raadzaal boven de hall; ze vormen zoo gezamenlijk de marquante midden-travée. 's Raads vergaderzaal kreeg de domineerende plaats om aan te duiden, dat van dit college, gekozen uit en door de burgerij, het autonome gezag uitgaat R. A. Schotman Burgemeester 1925—1928 ƒ. Af. van Oostrom Soede, Burgemeester 1928 Vm heden Aan de voorzijde van het gebouw is een halfcirkelvormige voorrit uitgebouwd, symbolisch gedragen door een Europeaan en een Inlander, die elkander de hand reiken, aldus vormende het zinnebeeld der samenwerking van Oost en West De Heer Schotman werd in November 1928 overgeplaatst naar Madioenen vervangen door den Heer J. M. VAN OOSTROM SOEDE welke thans nog het burgemeestersambt vervult In de afgeloopen 25 jaren traden achtereenvolgens de ondervolgende secretarissen op: J. G. MEYER 1906—1906 Mr. H C VAN SCHOUWENBURG . 1906—1907 R. C T. VAN LIGTEN .... 1907—1910 R. J. SMIJTER 1910—1911 V. E. RIJNDERS 1911—1913 F. HEAVISIDE 1913—1916 J. SCHUYLEMAN 1916—1917 M. VAN DER HlLS l .... 1917—1921 TH. W. VAN DER ELS.... 1921—1924 t w. A. P. A. VAN BEUSEKOM . . . 1924—1925 G. GH SENN VAN BASEL WAGEMANS 1925—1925 J. A. VAN RESTEREN .... 1925—1927 H. DALLINGA 1928-heden C. J. A. VAN DEDEM VAN DRTESBERG 1929—1930 t w. 56 Het nieuwe Raadhuis De Raad. AFDEELING 4. Vanaf de instelling der gemeente tot ultimo 1930 zijn als leden van den Raad opgetreden de in ondervolgenden staat vermelde personen. ONDERDANEN NEDERLANDERS: JAAR VAN BE- .. .„ ' . NAMEN NOEMING OF JAAR VAN VERKIEZING AFTREDING G. A. Ament 1906 1915 Dr. K. B. M. ten Brink .... 1906 1907 H. J. van Hasselt 1906 1906 W. K. F. Hekmeyer 1906 1906 J. H. P. Lankau 1906 1907 M. Reep 1906 1907 Th. E. Tanzer 1906 1914 Mr. W. de Veer 1906 1909 P. W. Jonquière 1906 1907 L. Stroband 1906 ? K. H. W. Schultze 1906 1912 L. C. A. Fonteyn 1907 ? L. J. M. Zuur 1907 1913 Dr. J Kwast 1907 1912 Mr. L. S. Louwes 1907 ? L. Thomas 1909 ? M. C. J. Jansen 1911 1918 P. A. de Graaff 1912 1916 Mr. P. H Court 1912 1913 F. W. G. Ledeboer 1912 1917 R. W. N. Lewis 1913 1926 H. J. Hofman 1913 1915 jaar van be- ..._„.„ NAMEN noeming or ^^au verkiezing aftreding J. A. Boulet 1913 1915 C. G. Wemmerslager van Sparwoude . 1914 1917 L. J. M. Molteer 1915 1919 B. van Selms 1915 1917 N. G. Wijnmalen 1915 1916 L. H. E. Schoonheyt 1916 1916 R. Toorenman 1916 1917 F. J. Grooss 1916 1918 B. A. S. Gerungan 1917 1917 W. J. Louet Feisser 1917 1918 V. L. Portier 1917 1918 L. F. Soesman 1917 1919 A. W. A Jacometti 1917 1918 G. E. Nettekoven 1918 1918 W. Tofield 1918 1920 A. Honig van den Bossche . 1918 1919 B. Sleeboom 1918 1919 J. Riedijk 1918 1920 H. van Galen Last ...... 1918 1919 C. H L. Bloemhard 1918 1921 J. B. van der Veen 1919 1921 H Boomer 1919 1920 A. G. A. Boers 1919 1921 E. Ellinger 1919 1920 W. J. Terbeeke 1919 1920 W. C. Lamers 1920 1924 A. A. de Wolff 1920 1923 H. W. Valkenaar. 1920 1921 Raadzaal jaar van be-I jaar van NAMEN "ySggg ^™ R. J. Smijter 1921 1926 H G. van der Reest 1921 1926 J. Landman 1921 1923 W. A. Akkersdijk 1921 1923 R. Huffenreuter 1921 nog lid. J. H. Stocksmeier 1923 1928 Dr. L. G. F. Cramer 1923 1924 F. H. Remmers 1923 1924 J. R. Breemer 1924 1926 A. L. van Lissa 1924 1926 EHA.J. van den Brink . . . 1925 1926 Th. M. W. A de Rozario. . . . 1925 1926 H. R. Grootings 1926 1930 A. Scipio " 1926 1927 R. A. F. Lach de Bère .... 1926 1927 Ir. G. E. de Leau 1926 1927 D. J. Bouwer . . . . 1926 1927 H. Hendriks 1926 1927 J. B. van der Veen 1927 1928 Ir. E. A. Voorneman 1927 1928 Mr. A. J. A. Baron van Westerholt . 1927 1928 R. W. N. Lewis 1927 1929 W. A. J. M Kervel 1927 1928 Ir. Haighton 1928 1929 J. J. van Bennekom 1928 1928 L. A. Leidelmeyer 1928 1929 F. H. Remmers 1928 nog lid. A. W. H. Zuur 1929 id. Hall Raadhuis jaar van be- iaAR van NAMEN noeming of e* r verkiezing aftreding W. Horst 1929 nog lid. L. W. Hornung 1929 1930 L. A. Kouwenhoven 1929 1930 K. M. A. F. Gutjahr 1930 nog lid. H. A. Burlage 1930 id. Gh. J. J. M. Gilbert 1930 id. H. A. F. Hess 1930 id. INHEEMSCHE ONDERDANEN - NIET-NEDERLANDERS: Rd. Bey Aha 1906 1921 Rd. M. Pandji Ariodinoto .... 1906 1908 M. Kramaprawira 1908 1911 M. Darmadji 1911 1915 Rd. Reksadipoetra 1915 1916 Rd. Moesa 1917 1918 Rd. Hardjakoesoema .... 1918 1924 Moh. Tajib 1918 1919 Dr. Kardjo 1919 1921 Soemardjo 1919 1921 Rd. M. A. Pandji Ariodinoto . . . 1920 1924 Dr. M. Oetara 1921 1923 Rd. M. S. Mangkoesoebroto . . . 1922 1926 Dr. R. M. Oemar 1923 1926 M. Nataamidjaja 1924 1927 Rd. Soedirman 1926 1927 M. Oesman 1926 1927 M. Moestapa 1926 1927 Raadszitting, 3 Januari 1931 JAAR VAN BE- JAAR VAN NAMEN NOEMING OF AFTREDING VERKIEZING Dr. M. Oetara 1927 1928 Rd. Kandoeroean Wargadinata . 1927 1928 M. Gandawarsita. 1927 1930 M. Soewondo Widagdo .... 1927 1928 M. Nataamidjaja. 1928 1929 M. Soemitro Martasoekatja . . . 1928 1929 Rd. Enoeh 1929 nog lid Rd. Hilman Djajadiningrat 1929 id. Rd. Soenarja Koesoemah .... 1930 1930 Rd. Soebroto alias Mertohadisoebroto . 1930 1930 Rd. Oerip Simeon 1930 nog lid Achmad Moehamad 1930 id. UITHEEMSGHE ONDERDANEN - NIET-NEDERLANDERS: The Joe Gie 1906 1910 Tan Way An 1910 1919 Tan Gin Han 1919 1923 The Tie Liam . . \. . 1923 1927 Tan Giok Kim 1927 1929 Dr. Tan Ping Ie 1929 nog lid Uit bovenstaanden staat moge dus blijken, dat ultimo 1930 zitting hadden als lid van den Stadsgemeenteraad de Heeren: F. H. Remmers; W. Horst; Rd. Enoeh; A. W. H. Zuur ; K. M. A F. Gutjahr; H. A. Burlage; Rd. Hilman Djajadiningrat; H A. F. Hess; Dr. Tan Ping Ie; Rd. Oerip Simeon; Ch. J. J. M. Gilbert; R. Huffenreuter; Achmad Moehamad. Het College van Burgemeester en Wethouders. AFDEELLNG 5. De invoering van het instituut wethouders werd eerst mogelijk gemaakt bij Gouvernementsbesluit van 15 Mei 1922 No. 21 (Staatsblad 1922 No. 327), nadat de reeds in 1918 door de Gemeente Batavia gedane pogingen om tot de instelling van het wethoudersambt te geraken, waren gestrand op de uitspraak der Regeering, dat deze den tijd voor het instituut wethouders nog niet gekomen achtte. Volgens het beginsel van evengenoemde ordonnantie is het wethoudersambt in Indië bedoeld als een nevenbetrekking, waaraan slechts een toelage is verbonden, waarvan het bedrag wordt vastgesteld door den Stadsgemeenteraad - sedert de instelling der Provincies - onder nadere goedkeuring van het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad. Voordien geschiedde de vaststelling der toelage door den Gouverneur-Generaal, den Gemeenteraad gehoord. De instelling van het College van Burgemeester en Wethouders voor de Gemeente Cheribon dateert van 1928. Reeds in October 1926 werd door den Voorzitter van den toenmaligen Raad een voorstel gedaan om te geraken tot de instelling van een College van Burgemeester en Wethouders, doch werd met algemeene stemmen besloten om voorloopig af te zien van de instelling van het wethoudersambt, hoofdzakelijk in verband met de daaraan verbonden financiëele consequenties. In September 1927 werd door 's Raads Voorzitter teruggekomen op deze kwestie. De instelling van het wethoudersambt werd thans door den Raad noodzakelijk geacht, weshalve besloten werd het College van Gedeputeerden te verzoeken, zijn goedkeuring te willen hechten aan de instelling van dit instituut 5 Het College van Burgemeester en Wethouders 5 Maart 1928 had de eerste vergadering van het College van Burgemeester en Wethouders plaats, waarbij de Heeren H. R. Grootings en Ir. E. A. Voorneman als Wethouders zitting namen. Laatstgenoemde werd in November van hetzelfde jaar benoemd tot Burgemeester van Malang. In de vacature ontstaan door zijn vertrek werd voorzien door de benoeming tot Wethouder van Ir. E. R. Haighton. Deze moest wegens overplaatsing in begin 1929 het wethouderschap overdragen aan den Heer F. H Remmers, welke thans nog dit ambt bekleedt De Heer H. R. Grootings werd in December 1929 vervangen door den Heer W. Horst, welke nog als zoodanig in het College van Burgemeester en Wethouders zitting heeft terwijl Februari 1930 het College uitgebreid werd met een derden Wethouder, den Heer Raden Enoeh. Door laatstgenoemde benoeming werd tegemoetgekomen aan een van Inlandsche zijde herhaaldelijk geuiten wensen om in het dagehjksch bestuur ter bevordering van het contact met de Inlandsche bevolking, een inheemsch raadslid op te nemen. Overzicht van den stand der geldmiddelen 1906—1930. AFDEELING 6. De eerste begrooting voor deze Gemeente werd, volgens het bepaalde bij artikel 18 van het Decentralisatie-besluit (Staatsblad 1905 No. 137) bij ordonnantie vastgesteld (Staatsblad 1906 No. 130). De uitgaven en ontvangsten over de laatste 9 maanden van dat jaar bedroegen f 14.925.— Voor 1930 bedroegen de ramingscijfers in uitgaven en ontvangsten gewone dienst f 556.446.— Onderstaande staatjes geven een vergelijkend overzicht van de uitgaven en ontvangsten, geraamd voor de dienstjaren 1906 en 1930. BEGROOTING GEMEENTE CHERIBON VOOR HET DIENSTJAAR 1906 (9 MAANDEN). AFDEELING I n m rv v VI AARD DER UITGAVEN BEDRAG Bestuur der Gemeente f 1235.— Administratie van Gemeentewerken „ 200.— Onderhoud Gemeentewerken. . „ 1077350 Zware herstellingen „ 225650 Brandweer . . . . „ 210.— Onvoorziene uitgaven „ 250.— Totaal . . . f 14925.— ONDERDEEL 1 2 3 4 AARD DER rfhrap ONTVANGSTEN BEDRAG Het voor de Gemeente uit de algemeene geldmiddelen afgezonderd bedrag, f 14300.— Inkomsten drinkwaterleiding ...» 250.— Exploitatie openbare slachtplaatsen „ 375.— Andere ontvangsten memorie Totaal . . . f 14925.- AFDEEUNG BEGROOTING VOOR HET DIENSTJAAR 1930. AARD DER UITGAVEN AARD DER ONTVANGSTEN 1 Nadeelige sloten vo- Batig saldo vorige rige dienstjaren. . f — jaren f 13633.— 2 Bestuur der Ge- Subsidies en vaste meente. „ 85577.— uitkeeringen . . . . „ 158533.— 3 Straatverlichting . . „ 26500.— Belastingen „ 159900.— 4 Begraafplaatsen. . . „ 4445.— Huren, retributies 5 Passarbedrijf „ 19945.— e.d. „ 92496.— 6 Slachthuizen „ 4068.— Gemeentebedrijven 7 Onderwijs „ 4340.— en inrichtingen. . „116363.— 8 Toezicht naleving Andere gewone Gemeente-veror- ontvangsten. . . . „ 15521.— deningen. „ 9030.— 9 Kosten inning Gem. inkomsten „ 1895.— 10 Subsidies „ 350.—, 11 Voorschotten p.m. 12 Dienst der leenin¬ gen „113669.— 13 Pensioenen en on¬ derstanden „ 8260.— 14 Nadeelige saldi der bedrijven 102739.— 15 Openbare werken. . „ 78713.— Transporteeren . . . f 199531.— Transporteeren . . . f 556446.— AFDEELPJG AARD DER UITGAVEN AARD DER ONTVANGSTEN Transport f 199531.— Transport f 556446 — 16 Reiniging en be¬ sproeiing „ 28583.— 17 Brandwezen. „ 4042.— 18 Uitgaven volksge¬ zondheid „ 23180.— 19 Bouw- en Woning¬ toezicht „ 21063.— 20 Werken voor der¬ den „ 2500.— 21 Onvoorziene uitga¬ ven „ 17547.— Totaal gewone Totaal gewone dienst f 556446.— dienst f 556446.— Onderstaand staatje geeft aan de werkelijke uitgaven en ontvangsten, zoomede voor- of nadeelige saldi over de jaren 1906 t/m 1928. UITGAVEN ONTVANGSTEN VOORDEELÏG NADEEUG 1906 f 10.59053 f 14.94655 f 4.356.22 f — 1907 „ 16.323.02 „ 22533.82 „ 6.010.79 „ — 1908 H 17.733.05 „ 28.667.65 „ 10.93459 „ — 1909 „ 18.336.94 „ 27.620.05 „ 9.283.11 „ — 1910 „ 22.116.17 „ 33.790.09 „ 11.673.92 „ — JAAR UITGAVEN ONTVANGSTEN VOORDEELIG NADEEUG SALDO SALDO 1911 f 42.266.71 f 46.476.92 f 4310.21 f — 1912 * 55.316.42 „ 78.732.93 „ 23.416.51 „ — 1913 „ 34.195.07 „ 64.09551 „ 29.900.24 „ — 1914 „ 36.499.92 „ 47.13253 „ 10.632.41 „ — 1915 „ 53.045.77 „ 76536.71 „ 23390.94 „ — 1916 ff 7150956 „ 91.773.10 „ 20.263.24 i — 1917 „ 90.425.68 „ 94.629.84 „ 4.204.16 , — 1918 „ 268525.74 „ 289.24450 „ 20.71856 „ — 1919 „ 322.156.70 „ 369.156.95 „ 47.000.25 „ - 1920 „ 608.977.62 „ 615.702.18 „ 6.724.56 „ — GEWONE DIENST: 1921 f 352571.35 f 381.57950 f 28.708.15 f — 1922 „ 350.982.74 „ 432.090.70 „ 81.107.96 „ — 1923 „ 294.648.19 „ 46251458 „ 168.16659 „ — 1924 „ 426.068.07 „ 421.785.74 „ —.— „ 4.28253 1925 „ 521.204.16 „ 567.83058 „ 46.626.42 „ - 1926 „ 530.48254 „ 507.91958 „ -.- „ 22.563.16 1927 „ 543.49759 „ 623370.07 „ 79.772.18 „ — 1928 „ 1148.71959 „ 1169.95754 „ 21.237.95 „ — BUITENGEWONE DIENST: 1921 f 305.409.71 f 243.060.- f - f 62549.71 1922 „ 59.277.64 „ 18.07750 - 41.200.14 1923 „ 18.024.60 „ 660- „ - „ 17.364.60 1924 „ 210.063.91 „ 191.535.— - 18.528.91 1925 „ 759.03158 „ 707.324.06 — 51.707.82 1926 „ 879.710.66 „ 948.178.06 „ 68.467.40 „ — 1927 „ 951.112.96 „ 917.995.47 „ - „ 33.117.49 1928 „ 1447529.85 „ 1493.122.89 „ 45.793.04 „ — Oppervlakkig beschouwd zou men 'aannemen, dat de Gemeente er gedurende haar bestaan financieel vrij gunstig heeft voorgestaan. Dit is echter niet het geval geweest, het woord „bezuinigen" heeft door alle 25 jaren heen geklonken. De eerste 10 jaren kunnen nauwelijks in beschouwing worden genomen, de taak van het Gemeentebestuur bepaalde zich tot het in stand houden van wat er was, aan nieuwe werken kon eenvoudig niet worden gedacht Het wegennet verkeerde in een deplorabelen toestand, de gezondheidstoestand was slecht rioleering of behoorlijke afwatering was er niet het drinkwater was zeer onvoldoende enz. enz. In het jaarverslag 1916 lezen wij: De steeds hooger wordende eischen in het gemeentebeheer, gevoegd bij het feit dat de Gemeente tot nu toe bij lange na niet in de reeds bestaande behoeften der Gemeente heeft kunnen voorzien, waren voor den Raad aanleiding om te kennen te geven, dat hij meende te moeten breken met het tot nu toe gevolgde stelsel, waarbij het onderhoud en de verdere voorzieningen zich hadden te richten naar de voorhanden fondsen, terwijl in den vervolge benoodigde middelen zich zullen hebben te regelen naar de uitgaven voor noodzakelijk te verrichten werkzaamheden en voorzieningen. Inderdaad is het niet bij woorden gebleven, vele nieuwe werken kwamen tot stand met behulp van Regeeringssubsidies of doordien de Gemeente zich de middelen verschafte door het sluiten van leeningen cq. invoering dan wel verhooging van belastingen. Mag aan den éénen kant de energie worden toegejuicht waarmede het Gemeentebestuur in korten tijd veel tot stand wist te brengen, daarnaast staat het feit dat de Gemeente thans zeer zwaar belast is met de aflossing en rente der leeningen voor de eerstvolgende jaren. Bijna 20 % van de totaal uitgaven gewone dienst wordt gevormd door aflossing en rente der aangegane leeningen. Dit zoomede het feit dat de belastingschroef bezwaarlijk nog vaster kan worden aangezet heeft als gevolg, dat belangrijke werken in het belang der volksgezondheid- en welvaart noodgedwongen achterwege moeten blijven, terwijl het zelfs niet te overzien is, wanneer hieraan gedacht kan worden, daar de Gemeente met de beschikbare fondsen ternauwernood de bestaande werken kan onderhouden. Verwacht wordt, dat bij de herziening der financiëele verhouding tusschen het Land, Provincies, Regentschappen, Gemeenten en andere locale ressorten, deze Gemeente in aanmerking wordt gebracht voor verhooging der Landsuitkeeringen, welke in vergelijking met die voor andere gelijkwaardige gemeenten als Meester-Cornelis, Buitenzorg, Malang, Padang en Palembang, onverklaarbaar gering zijn. Watervoorziening. HOOFDSTUK m. AFDEELLNG % E watervoorziening dezer gemeente is één lange lijdensgeschiedenis. In het kort is zij de volgende: Ten behoeve van de schepen was er een open waterleiding gemaakt, die water trok uit de rivier Tjipagger en aan de westzijde van de stad uitkwam in een groot gemetseld bassin (thans passer Balong) waarin het water bezonk, om vervolgens langs een gemetselde en gesloten leiding naar een aftap gelegenheid aan de zuidzijde van de haven te worden gevoerd. Deze watervoorziening was zeer gebrekkig, temeer omdat de lange leiding, Si Lajar (zeilschip) genaamd, over een groote uitgestrektheid door rijstvelden liep en men steeds bevreesd moest zijn, dat het water clandestien werd gebezigd voor andere doeleinden en door de bevolking werd verontreinigd. Om beter drinkwater te krijgen, werd toen uit een bron op ongeveer twee paal afstand der kotta een bamboe leiding gemaakt, die later grootendeels door een leiding van gebakken aarden buizen werd vervangen, welke, onder den grond gelegd, het water bracht in een reservoir benoorden de haven, dat van een kraan voorzien, voor publiek gebruik bestemd was. Ongelukkig was de bron niet erg rijk en had men steeds last van breken der buizen en van aangroeiïng met waterplanten, zoodat het debiet van deze z.g. Toek-leiding zeer dubieus was. In 1863 dacht men door een artesische putboring het vraagstuk op te lossen, doch zonder eenig resultaat werd op de aloon-aloon voor de regentswoning tot 90 meter diepte geboord. Later poogde men nogmaals, thans door eenige nortonpompboringen aan den naar het gebergte gekeerden rand der kotta, drinkwater te verkrijgen, doch eveneens vruchteloos. In 1878 werd toen besloten het water machtig te worden van de op ongeveer 10 K. M. verwijderde bronnen, aan den voet van het gebergte gelegen en zulks door middel van een buisleiding. De geraamde kosten bedroegen 82500 gulden. De gekozen bron was de Si Djamboe, de grootste van de reeks en het water zou in verstrekkingsbakken op 7 verschillende punten der stad verkrijgbaar gesteld worden. Tegen dit plan bestonden echter verschillende bezwaren — door de Regeering gedeeld — en wel vnL dat de diverse bronnen noch afzonderlijk, noch gezamenlijk een debiet van 6 liter p. sec bezaten. In 1884 stelde de Regeering toen een bedrag van 1000 gulden beschikbaar om te trachten door ontgraving, verruiming en verdieping der bekende bronnen het debiet te doen toenemen. Ook dit lukte niet, wel vond men nog een tweetal bronnen de Boenoet en de Djassi, geschikt om het vermogen van de reeds gevonden bronnen te versterken. Door verschillende redenen echter, als gebrek aan personeel, leidde ook dit brononderzoek tot geen direct resultaat, om eerst in 1837 weer te berde te komen. Toen werd de Heer J. ILCKEN aangezocht het onderzoek voort te zetten en had bij het geluk een oplossing te vinden voor Cheribons drinkwatervoorziening. Hierop grondde de Regeering het project, dat in 1889—1890 tot uitvoering kwam. Er werd besloten tot den aanleg van een ijzeren buisleiding voor een bedrag van 137547 gulden. Het water zou verzameld worden in een reservoir even buiten de stad en van daar, door een buizennet naar op verschillende plaatsen gestelde hydranten gevoerd worden. Het reservoir (thans teLawanggadah) zou een inhoud hebben van 500 M8. Het reservoir werd feestelijk in dienst gesteld op 20 Februari 1891 en ingewijd door den toenmaligen Regent van Cheribon. In 1893 werd de buisleiding langs Tangkil verlengd, waarvoor nog een 10 mille werd beschikbaar gesteld. De capaciteit van het buizennet nl. 9.1 L. per sec. was juist voldoende om de 43 stuks hydranten en de enkele aansluitingen te kunnen bedienen, indien niet te veel water gelijktijdig werd afgetapt Gedurende den drogen tijd, wanneer diverse waterputten op de erven waren opgedroogd en meer water aan de leiding werd onttrokken, gaven verscheidene hydranten in verschillende wijken van de stad gedurende het grootste gedeelte van den dag geen water. Een zeer beperkt gebruik van leidingwater was slechts mogelijk, terwijl zeer veel water van minder goede kwaliteit het ontbrekende moest aanvullen. Van huisaansluitingen voor particulieren was geen sprake. Hoewel het water kosteloos aan de hydranten was te verkrijgen, was de prijs per M* voor den gebruiker vrij hoog. De toekang ajer die voor de bezorging aan huis zorg droeg, rekende 2 tot 4 ct per picol van 35 L. of f 0.60 tot f 130 per M3. Meermalen werd echter f 150 per M8 betaald in de kampongs. Gedurende den Oostmoesson was het water helder van kleur, doch zoodra de regentijd inviel werd het water troebel en kreeg een sterk opaliseerende kleur. Het bleek dan ook, dat het grondwater, onttrokken aan de watervoerende laag, verontreinigd werd door oppervlaktewater. In 1917 werd door den toenmaligen Assistent-Resident van Cheribon aan den Directeur van het Geneeskundig Laboratorium verzocht een onderzoek in te stellen naar de prise d'eau en naar het water van de Cheribonsche waterleiding. Het resultaat van dit onderzoek was, dat het water van het drainageveld speciaal in den regentijd door verontreiniging met oppervlakte water ongeschikt werd geacht als drinkwater. Een werkelijk afdoende verbetering van het drainageveld werd als ondoenlijk beschouwd, terwijl ook het debiet aan sterke schommelingen onderhevig bleek te zijn. In dat zelfde jaar werd een onderzoek ingesteld naar de kwaliteit van het water uit het bronnencomplex Tjiganiis.. Het resultaat van dit onderzoek was, dat het water zeer geschikt voor drink- en badwater werd geacht Door den toenmaligen Directeur van Gemeentewerken werd echter uit financiëele overwegingen geadviseerd, voorloopig het drainageveld als prise d'eau aan te houden, terwijl ook door het Departement der B. O. W. verbetering van het drainageveld zeer wel mogelijk werd geacht Hierdoor zou een besparing van ruim f 200.000.— verkregen worden in vergelijking met den aanleg der bronwaterleiding Tjipaniis. Waar de Regeering geen steun in den vorm van subsidie wilde toezeggen, moest van de aansluiting van Tjipaniis voorloopig worden afgezien en werd in 1924 overgegaan tot vervanging van de aanvoerleiding vanaf Soember tot de stad, welke berekend was op een capaciteit van 9.1 L. per seconde, door een leiding met een capaciteit van 40 L. per seconde. Tevens werd een nieuw hoogreservoir gebouwd met een inhoud van 800 M3, terwijl een + 16 K.M. lang verdeelnet werd aangelegd. Deze werken werden uitgevoerd door de firma Sitsen en Louzada en hebben ± f 440.000.— gekost De nieuwe aanvoerleiding, berekend op een capaciteit van 40 L. per seconde zou, indien de stad zich normaal zou uitbreiden volgens berekening tot 1940 een voldoend kwantum water kunnen aanvoeren. Boven verwachting heeft de bevolking en het aantal perceelsaansluitingen zich echter in een tijdsverloop van 4 jaar tijds dermate uitgebreid, dat in den drogen tijd het debiet van + 25 L. per seconde — in de Westmoesson geven de drainage-putten ± 40 L, in de Oostmoesson ± 25 L, of minder per seconde — onvoldoende is om in de behoefte aan water te voorzien, wat vooral in de maanden Juni tot en met October 1929 geleid heeft tot nijpende waterschaarschte, terwijl ook in de maanden October en November 1930 een tekort aan water viel te constateeren. In verband hiermede besloot de Stadsgemeenteraad in zijn zitting van 4 April 1930 in principe over te gaan tot de aansluiting van de bestaande waterleiding op het brongebied van Tjipaniis. Het water uit dit bronnencomplex werd herhaaldelijk onderzocht De eindconclusie was, dat het bronwater op de diepte waarop het thans uit den bodem wordt afgevoerd, vrij van verontreiniging is te achten en dat wanneer met een technische capteering dezelfde diepte is te bereiken, er op gerekend mag worden, dat zulk een capteering hygiënisch zuiver water zal afleveren. Door den dienst van Gemeentewerken worden thans de plannen tot aansluiting van Tjipaniis op de bestaande waterleiding nader uitgewerkt en mag verwacht worden, dat in 1931 den raad het definitief ontwerp kan worden voorgelegd. Verdwenen Cheribon - de oude, thans gedempte Kali Batjin Rioleering en Afwatering. AFDEELLNG 2. De rioleeringsplannen van Cheribon dateeren al van vóór de instelling der gemeente. In hét decentralisatie-verslag 1911—1912 vinden we vermeld, dat in de kwestie „stadsrioleering" nog geen beschikking is genomen. Wel werd ingezien, dat de rioleering en afwatering van Cheribon door het Land ter hand genomen zouden moeten worden, wijl het der gemeente aan de noodige geldmiddelen ontbrak, zulks voor eigen rekening te doen. De afvoer van water geschiedde door gemetselde open goten in de dichtbebouwde kom der gemeente (Chineesche kamp), in het overige deel door gegraven open leidingen. Een hoofdafvoerleiding was de Kali Batjin, welke spoelwater ontving van de Irrigatieleiding de Silajar. De Kali Batjin was een onwelriekende sloot en een broedhaard van ziekten. Wel werd deze sloot in 1916 door den dienst der malariabestrijding vernauwd en de drassige oevers met zand afgedekt, waardoor een belangrijke verbetering viel te constateeren, doch bij hoogen stand der zee, wanneer de sluisopeningen gesloten moesten worden om te voorkomen, dat de terreinen nabij de Kali Batjin onderhepen, bleef het afvoerwater van weggoten en erven stilstaan. In 1915 werd den gemeenteraad door den dienst der B. O.W. een volledig ontwerp voorgelegd voor de rioleering en afwatering van Cheribon. Nadat dit ontwerp eenige wijzigingen had ondergaan, verklaarde de raad zich met het eindontwerp te kunnen vereenigen en werd bij Gouvernements Besluit van 27 April 1917 No. 58 machtiging verleend om tenbehoeve van de hoofdplaats Cheribon rioleerings-werken uit te voeren, waarvan de kosten geraamd werden op f 455.000.— 9> Verdwenen Cheribon - de oude, thans gedempte Kali Batjin A. RIOLEERING CHERIBON-ZUID. In 1918 werd met de uitvoering der werkzaamheden de z.g. rioleering van Cheribon-Zuid door den dienst der B.O. W. een aanvang gemaakt In 1919 kon de oude Kali Batjin over het gedeelte tusschen Pesoeketan en Kasepoehan als afvoerleiding buiten werking worden gesteld en werd dit gedeelte gedempt Het pompstation voor bemaling kwam in 1919 gereed, doch moest worden uitgebreid in verband met de plaatsing der motoren met een motorkamer. In 1922 kon het pompstation in werking worden gesteld. Het pompbedrijf dient om het huishoud- en faecaalwater, dat aangenomen is op een maximum hoeveelheid van 0.5 L/sec/HA. in 8-voudige verdunning op te pompen. Hiertoe zijn in het pompstation geplaatst 3 grossley-motoren, elk van 40 P.1L, met 3 stuks daaraan gekoppelde Sulzer centrifugaalpompen, elk met een capaciteit van 370 L/sec Al het regen- en huishoudwater wordt op de riolen afgevoerd, maar een aantal nooduitlaten en een overlaat bij het pompstation, loozen de boven de maalcapaciteit gaande hoeveelheden rechtstreeks op een bestaande waterloop of naar zee. Het rioolnet is berekend op een afvoer capaciteit van 40 L/sec/HA. Het geheel is opgezet volgens het gecombineerde of tout a Pégout systeem. In totaal werden aangelegd 15500 M. rioolbuis. Voorts werden gelegd 550 M. cylindrische betonbuis dienende voor den afvoer der rioolstoffen van uit het pompstation in zee langs den bestaanden havendam. In 1922 kwam de rioleering van Cheribon-Zuid gereed en werd het voltooide werk overgedragen aan de Gemeente. De aanlegkosten der rioleering voor Cheribon-Zuid hebben in totaal bedragen f 956.826.— of te wel f 5834.— per H.A., waarmede dus de oorspronkehjke raming ad. f 455.000.— ver is overschreden. De gedempte Kali Batjin, thans Laan Eyken Voor de kosten van jaarlijksch onderhoud van het stadsnet en de exploitatie van het pompstation wordt een jaarlijksch subsidie van het Gouvernement ontvangen van f 11500.—. Naast het bovenomschreven vanwege het Gouvernement verrichte rioleeringswerk, werd door de Gemeente nog klein verbeteringswerk verricht bestaande uit het maken van gemetselde en aarden afvoergoten in de kampongs en het onderhouden van dijken en taludbekleedingen. .1 ÖITCIATIE BI0LECEiri HoooairLuD — OMEMfrAAV illLAKOSCH PBiVAAT Schacht voos vzbdzeLimö ipoeL^ateb. Het aanbrengen van rioleeringsbuizen door de oude gedempte Kali Batftn B. ASSAINEERING CHERIBON-NOORD. De plannen tot assaineering van Noord Cheribon dateeren vanaf 1915, toen gewezen werd op de wenschelijkheid om tegelijk met Cheribon-Zuid ook Cheribon-Noord van een behoorlijk afwateringsstelsel te voorzien. Daadwerkelijk werd hiermede echter eerst eind 1929 een begin gemaakt, nadat van de Regeering een subsidie was verkregen van f 86.000.—, gevolgd door twee suppletoire subsidies van f 16.400.— en f 29.038.— voor het 1ste gedeelte — het geheele werk is gedacht in 4 a 5 termijnen — assaineering Cheribon-Noord. In tegenstelling met de rioleering van Cheribon-Zuid, welke is ingericht volgens het tout a 1'égout systeem, is bij de assaineering van Cheribon-Noord de voorkeur gegeven aan een afwatering volgens het z.g. gescheiden stelsel, waarbij faeces en huishoudwater langs ondergrondsche buizen en hemelwater langs open goten afgevoerd worden. De rioleering, welke zal moeten dienen voor de afvoer van faecaalen huishoudwater zal uit een eenvoudig net komen te bestaan, terwijl de loozing naar het pompstation der rioleering Cheribon-Zuid is gedacht, hetwelk hiertoe verzwaard zal moeten worden. Alle open leidingen zijn ontworpen met een beton bodemstuk en een taludvoorziening, bestaande uit kalisteenbezetting ter dikte van 030 M. [op een grindkussen van 0.10 M. dik, waaronder een idjoeklaag, terwijl de bodem zoover breeder als het betonbodemstuk ook van een steenbezetting zal worden voorzien. Voor zoover in de hoofdafvoerleiding getij werking plaats heeft, is de bodem onbekleed gelaten en aan de taludbekleeding een gemetselde voet gegeven. De hoofdafvoerleiding zal middels leidammen in zee worden gebracht De plannen en kostenbegrootingen voor het tweede gedeelte zijn thans in bewerking. ÖITCIATIC ElOLECRinö CHEEIBOn 1*10050 sci-iaaL iA 20. 000 LcaenDA , 4* geoccLte n uiTvoEEinQ V gedee.L.te >n bewerk.img C. BANDJIR VRIJMAKEN DER GEMEENTE CHERIBON. Cheribon wordt door de Soekalila-rivier gescheiden in Noord- en Zuid-Cheribon. Deze rivier wordt in hoofdzaak gevoed door water uit het lage terrein om en in Cheribon, zoodat in de Soekalila het water stijgt bij plaatselijke regenvallen, waarbij omliggende kampongs in de Gemeente overstroomd worden. Hierin werd gedeeltelijk verbetering gebracht door normalisatie en bedijking der Soekalila-rivier in 1916 met behulp van een Regeeringssubsidie ad f 20.000.—. Teneinde echter aan het euvel een einde te maken, werd gedacht aan het graven van een nieuwe afvoerleiding ten Westen van den weg Soenjaragi Tangkil naar den bestaanden benedenloop van de kali Redoengpane. De kosten van dit verbeteringsplan werden in 1920 door het toenmalig Hoofd der Irrigatieafdeeling Tjimanoek zeer globaal geraamd op f 210.000.—. In 1927 werd deze kwestie wederom naar voren gebracht en werd verzocht de tot standkoming van het werk te bevorderen, door toekenning van een subsidie aan de gemeente voor dat doel. Door het Hoofd van den Dienst der Volksgezondheid werd het voorstel niet aanvaardbaar geacht voor de Regeering. Wel werd de wenschelijkheid erkent om te geraken tot den aanleg van bedoeld bandjirkanaal, doch behoort deze zorg, als zijnde een verbetering van den afvoer van hoog opperwater van rivieren of andere waterloopen, welke in de Gemeente aanleiding geven tot waterbezwaar tot de taak van den Lande, welke taak in het onderhavige geval op de Provincie overgedragen zou behooren te worden. Begin 1930 werden van het College van Gedeputeerden van WestJava de projectstukken met nota van toelichting op het ontwerp „het bandjir vrijmaken van de Gemeente Cheribon", opgemaakt door den Provincialen Waterstaatsdienst ontvangen, waarbij in overweging werd gegeven van Gemeentewege een Regeeringssubsidie voor dat doel aan te vragen tot een bedrag van f196.000.— Het werk zal echter geheel door den Provincialen Waterstaatsdienst worden uitgevoerd. De totaal-kosten voor het graven van het bandjir-kanaal en het verbeteren der bruggen voor gewoon verkeer zullen f 139.590.— bedragen, terwijl voor den bouw van een brug in de S.G.S.-lijn Cheribon Kadipaten en van een brug in de S.S.-lijn Cheribon Tjikampek respectievelijk bedragen van f 22200.— en f 34210.— zijn geraamd. April 1930 richtte de gemeenteraad zich tot de Regeering ter erlanging van hooger genoemd subsidie, doch deelde de Regeering mede, dat in 1931 op het verzoek kan worden teruggekomen, daar voor 1930 geen gelden meer beschikbaar waren voor dit doel. D. RIOLEERING DER SELAJAR-LEIDING EN ZIEKENHUIS. Bij G.B. van 19 Maart 1927 No. 27 werd aan de Gemeente Cheribon een subsidie verleend van f 21.430.— voor de rioleering der Selajarleiding, gelegen langs den weg Kesambi en van f 11.074.—, zijnde het 3/4 gedeelte van de begroote kosten voor de rioleering middels betonnen buizen voor den afvoer van hemelwater, spoelwater en faecaliën, ten behoeve van het Gemeentelijk Ziekenhuis „ORANJE9. De grond, waarop het ziekenhuis gebouwd is, is zeer laag gelegen ten opzichte van den grondwaterstand. Gevolg hiervan was, dat bij een flinke regen het voorerf van het ziekenhuis dikwijls onder water stond. De faecaliën-afvoer geschiedde door middel van septictanks, welke nu en dan zelfs geledigd moesten worden wegens het slechte wegzakken van de faecaliën in den bodem. De thans gemaakte verbetering betreft het aanleggen van een spoelleiding, die het terrein van het ziekenhuis doorkruist en dient voor den afvoer van faecaliën en voor regenwater. De Selajar is tot aan de gevangenis een open en vanaf de gevangenis tot aan de stadsrioleering een gesloten leiding. 1 Genormaliseerde Selajarleiding E. NORMALISATIE DER SJPADOE-LEIDING. De plannen tot normalisatie van den benedenloop der Sipadoeleiding dateeren van einde 1925. In- begin van dat jaar had een hevige malaria-explosie plaats en bleek bij een terzake ingesteld onderzoek, dat de Sipadoe-leiding achter de dichtgeslibte monding uitgestrekte malaria-muskietenbroedplaatsen opleverde. Bovendien werden op die leiding afvalwater en faeces gebracht, waardoor een ergerlijke toestand van vervuiling was ontstaan. Met spoed werden de allernoodzakelijkste verbeteringen aangebracht als het schoonmaken der leiding, uitdiepen der monding, omlegging van bochten, terwijl een ontwerp werd opgemaakt om den benedenloop der Sipadoe-leiding te normaliseeren en van een caludbekleeding te voorzien en tevens het euvel van dichtsUbbing der monding te ondervangen door den aanleg van twee leidammen in zee. Voor deze werkzaamheden werd bij G. B. van 6 December 1926 No. 15 een subsidie verleend van f 44.900.—, terwijl bij G. B. van 31 October 1928 No. 17 nogmaals een subsidie van f 16.350.— werd toegestaan voor de algeheelè voltooiing der Sipadoe-leiding en ter dekking van de kosten van eenige bijkomende werken. In 1929 kwam het werk, hetwelk zeer zeker heeft bijgedragen om Cheribon thans den naam te geven van „malaria vrij'' gereed. Genormaliseerde Sipadoeleiding A. Malariabestrijding. AFDEELLNG 3. De malariabestrijding geschiedde en geschiedt nog steeds vanwege het Gouvernement door den Gewestelijk Gouvernements Arts. De gemeente bepaalt zich slechts tot het schoonhouden van goten, leidingen en riolen, welke werkzaamheden door den reinigingsdienst worden verricht In begin 1925 eischte een zware malaria-epidemie duizenden slachtoffers. In allerijl werden poelen en plassen gedempt, vischvijvers drooggelegd, de kali Sipadoe en kali Lama uitgediept en genormaliseerd, afvoergoten en slooten gegraven en vanwege den Dienst der Volksgezondheid geneesmiddelen verstrekt zoodat ultimo van datzelfde jaar het malariagevaar geweken was. Veel werd met Gouvernements hulp gedaan ter bestrijding van de malaria in deze gemeente o.a. de rioleering van Cheribon-Zuid, normalisatie Silajar- en Sipadoe-leidingen, rioleering Ziekenhuis, dempen van talrijke poelen en plassen. Behalve de rioleering van Cheribon-Zuid, welk werk door den dienst der B.O.W. werd verricht werden alle bovengenoemde werken door de gemeente uitgevoerd, waarbij de kosten werden bestreden uit Regeeringssubsidies. Al hebben al deze werken handen vol geld gekost daarnaast staat het feit dat het percentage voorkomende acute malariagevallen thans zoo gering is, dat theoretisch gezegd kan worden „Cheribon is malaria-vrij*. In verband hiermede werd dan ook in 1929 gestaakt met de uitkeering aan deze gemeente van het sinds 1918 jaarlijks toegekend Regeeringssubsidie ad f 15000.— voor werkzaamheden ten behoeve van de verbetering van den gezondheidstoestand. B. DEMPEN VAN POELEN EN PLASSEN. Bijna zoo oud als de gemeente is de strijd, welke zij te voeren heeft gehad tot verbetering van haar gezondheidstoestand, waar deze bedreigd werd tengevolge van de aanwezigheid, binnen haar ressort of onmiddellijk daaraan grenzende, van talrijke poelen en plassen. Reeds in 1909 werd begonnen met het dempen hiervan waarmede in volgende jaren werd voortgegaan. Zoo werden o.a. te Pekoetoekan, Pekalipan, Tjangkring (S.S. terrein), Redjaksan (achter de Muloschool), Kasoenean (naast de kali Krian), Poelasaren, Lawanggada (voor de ijsfabriek), Pesisir, Pasarbalong (tegenwoordige pasar Balong), Pandjoenan (tegenwoordige weg) meerdere plassen en poelen gedempt, terwijl daarnaast ook de toestand in de kratons onder de oogen werd gezien en den kratonhoofden werd aangezegd, de daarbinnen gelegen poelen en moerassen te dempen. In 1929 werden de laatste poelen aan den linkeroever der kali Kesoenean gedempt A. Afvoer van huisvuil en faecaliën. AFDEELLNG 4. De afvoer van huisvuil en faecaliën is geregeld bij hoofdstuk 9 (art 157 t/m 164) der Bouw- en Woningverordening der Gemeente Cheribon. De afvoer van faecaliën geschiedt volgens de ondervolgende systemen: 1. door middel van een septictank, loozende in het gemeente-riool voor die wijken, waar riolen zijn aangelegd; 2. door middel van een septictank, loozende in een draineerbed, wanneer de grondwaterstand zulks toelaat; 3. door middel van beerputten, d.z. gemetselde bakken met een bodem; 4. door middel van bezinkputten, d.z. gemetselde bakken zonder bodem. 5. door middel van beerputten, voorzien van een draineerbed. B. OPENBARE BADGELEGENHEDEN EN PRIVATEN. Openbare badgelegenheden kent deze gemeente niet Wel zijn de openbare privaten op de pasars Kanoman en Balong tevens ingericht tot badgelegenheid door het aanbrengen aldaar van douches. Verder werden er in 1919 door den dienst der rioleeringswerken in totaal 12 openbare privaten gebouwd in de kampongs Pesisir, Pandjoenan en Kanoman, terwijl in 1929 van gemeentewege nog een privaat werd bijgebouwd in de kampong Pekiringan. Reinigings- en Besproeiïngsdienst AFDEELLNG 5. Het ophalen van huis- en erfvuLL zoomede het besproeien van wegen geschiedde in vroegere jaren door gestraften. Het van de erven afkomstige vuil werd kosteloos weggehaald om daarmede moerassen en poelen buiten de kom der gemeente te dempen. Het schoonhouden van goten, spoelleidingen en riolen geschiedde met gemeente-personeel. In 1916 werd in verband met de malariabestrijding de gemeentelijke reinigingsdienst onder leiding gesteld van den toenmaligen leider der malariabestrijding en kampongreiniging in het gewest Cheribon, echter met dien verstande, dat deze ambtenaar verplicht was rekening te houden met 's Raads wenschen. Echter werd er door den Raad op aangedrongen, dat door meergenoemd ambtenaar een werkplan zou worden ingediend, teneinde eventueele storingen in de samenwerking tusschen beide diensten te voorkomen. Hieraan werd niet tijdig voldaan, hetwelk den Raad aanleiding gaf om met ingang van 1* Januari 1917 den gemeentelijken reinigingsdienst weder onder leiding te stellen van den Directeur Gemeentewerken. In 1917 werd uitgegeven voor het ophalen van huis- en erfvuil ± f 2600.—, terwijl het besproeien der wegen over een weglengte van rond 12 1LM. in dat jaar een som van f 38000.— vorderde, een zeer hoog bedrag als men nog in aanmerking neemt, dat de gemeente voor een gestrafte per dag slechts f 0.12' (vóór 1917 slechts f 0.05) had te betalen. In 1919 kwam de bemoeienis voor het ophalen van het vuilnis in de kampongs en het schoonhouden der open leidingen aldaar, welke steeds aan den Gewestelijken Gouvernements Arts was opgedragen, onder leiding van den Directeur Gemeentewerken. In 1920 werd overgegaan tot de aanschaffing van een Bussing-motorsproeiwagen, terwijl in 1926 een kleine Ford-sproeiwagen voor de besproeiing der smallere binnenstraten werd aangekocht Deze laatste sproeiwagen wordt echter practisch steeds gebruikt, daar de Bussingsproeiwagen veel te duur is in de exploitatie en tevens daar deze tegehjkertijd is ingericht als brandspuit en ten allen tijde klaar moet staan om uit te rukken bij geval van brand. De reinigings- en besproeiïngsdienst werkt als zelfstandig onderdeel van de afdeeling openbare werken. Aan het hoofd staat een opzichter, welke te beschikken heeft over 10 ploegen, elk bestaande uit 1 mandoer en 12 koehes. Er wordt beschikt over 30 karren, getrokken door koehes, waarmede het verzamelde vuil naar de stortplaatsen wordt vervoerd. Alhoewel reeds meermalen de wenschehjkheid, van aanschaffing van een vuilnisauto werd naar voren gebracht kan hieraan voor 1931 nog niet worden gedacht wegens gebrek aan fondsen. Voor de besproeiing van wegen werd in de laatste jaren slechts een bedrag van ± f 300.- uitgegeven, instede van de enorme bedragen in vroegere jaren besteed, als gevolg van het feit, dat vrijwel alle wegen thans geasfalteerd zijn en volstaan kan worden met de besproeiing van de zijkanten der wegen. Daarnaast wordt thans bij een wegennet van rond 31 K\M. voor straatreiniging en ophalen van huisvuil een bedrag uitgegeven van ± f 12000.- per jaar. 7 Kampongverbetering. AFDEELLNG 6. De bemoeienis der gemeente met de kampongverbetering heeft zich wegens gebrek aan fondsen steeds moeten bepalen tot herstellen van kampongwegen op zeer bescheiden voet In Augustus 1929 wendde de gemeente zich naar aanleiding van den B.G.S. van 22 Februari 1929 No. 342/11 tot de Regeering ter erlanging van een subsidie voor de voorbereidende werkzaamheden, als het opmeten en in kaart brengen der kampongs, verbonden aan een intensieve kampongverbetering. De Regeering antwoordde hierop, dat hoewel in het rondschrijven van 22 Februari 1929 betreffende tegemoetkoming voor kampongverbetering geen melding wordt gemaakt van subsidie voor voorbereidende werkzaamheden, Zij in het onderhavig geval in beginsel bereid is tz.t de helft van het aangevraagd bedrag voor Haar rekening te nemen. Zij achtte den financiëelen toestand dezer gemeente echter van dien aard, dat vóór alles diende te worden gestreefd naar het sluitend maken der begrooting, terwijl aan personeelsuitbreiding voor het ter hand nemen van nieuwe werkzaamheden niet gedacht mocht worden. De Landvoogd gaf den Raad derhalve in overweging, tegen het einde van 1930 op het verzoek terug te komen. Alsdan zou het College kunnen rekenen op een tegemoetkoming tot de helft van het bovenvermeld bedrag, mits bij de gemeente-begrooting voor 1931 op de andere helft was gerekend en de financiêele toestand der gemeente zoodanig zou zijn, dat als zeker kan worden aangenomen, dat na voltooiing der voorbereidende werkzaamheden op eenigszins ruime schaal en c.q. met Regeeringssubsidie op den gebruikehjken voet met de kampongverbetering zal kunnen worden aangevangen. Dit Regeeringsschrijven deed de illusie van den Raad om binnen afzienbaren tijd te geraken tot algeheele verbetering der kampongs in duigen vallen. Immers een gemeente als deze, in vergelijk met hare zustergemeenten zoo misdeeld in de tegemoetkomingen aan vaste bijdrage en accres, zal er nimmer aan kunnen denken bedragen te fourneeren, als dewelke gemoeid zijn met een intensieve kampongverbetering. Indien dus de Regeering haar standpunt in deze niet herziet en de gemeente een tegemoetkoming voor kampongverbetering verleend van 100 °/o van de kosten, dan wel wanneer bij de regeling der financiëele verhouding aan deze gemeente eindelijk zal worden toegekend, wat haar in vergelijk met hare zustergemeenten toekomt, zal aan intensieve kampongverbetering voor onafzienbaren tijd zelfs niet gedacht kunnen worden. Kampongweg vóór de verbetering Kampongweg en afwatering na de verbetering* Afwatering in een kampong vóór de verbetering Kampongweg en afwatering na de verbetering Wegen en Plantsoenen. AFDEELING 7. Werd tot 1916 niets aan uitbreiding en heel weinig aan het onderhoud van het wegennet gedaan wegens gebrek aan fondsen, in 1916 werd door den Dienst der B. O. W. een uitvoerig rapport over den toestand der wegen uitgebracht, waarbij werd aangetoond, dat de aanleg en het onderhoud veel te wenschen hadden overgelaten. Gevolg hiervan was, dat nog datzelfde jaar de Regeering zich bereid verklaarde een tegemoetkoming van f 20.000.— per jaar te verleenen gedurende de eerstvolgende jaren voor de grondige verbetering van het wegennet Successievelijk werden aldus de wegen verbeterd, totdat in April 1926 besloten werd tot asfalteering van het wegennet waarvoor een leening van ƒ 325.000.— werd aangegaan. . Met energie werd dit werk ter hand genomen, de wegen geasfalteerd en waar noodig verbreed. De wegen verkeeren thans in zeer goeden staat zijn alle geasfalteerd en meerendeels van trottoirs voorzien. Langs de hoofdwegen werden trottoirs van portland-cement tegels aangelegd, terwijl voor de overige wegen trasbetontrottoirs werden gebezigd. In 1928 werd begonnen met den aanleg van twee nieuwe wegen n.1. de doorbraak tusschen Pesisir en Kebonbaroe en den HavenwegLaan Eyken, waarvoor Regeeringssubsidies werden verkregen. Beide wegen zijn in 1930 gereed gekomen. De totale lengte der wegen, welke in beheer zijn bij de gemeente en gelegen zijn binnen de oude begrenzing bedraagt 28.37 K.M. Hiervan zijn 13.04 K.M. hoofdwegen met zeer druk en zwaar verkeer en met een gemiddelde verhardingsbreedte van 7 M en 15.33 K. M. wegen met plaatselijk verkeer en een gemiddelde verhardingsbreedte van 4 M. De totale oppervlakte der verharding bedraagt ± 140.000 M'. In 1929 zag de gemeente haar grenzen uitgebreid (besluit van den Provincialen Raad van West-Java van 25 April 1929 No. W. Ch. 121/1/2) met 2.44 K. M. weg met een totale verhardingsoppervlakte van ± 11620 M', waarvan 6792 M» wel en 4828 M* niet geasfalteerd zijn. De plantsoenen verkeeren allen in wel onderhouden staat Hoewel zeer eenvoudig ingericht dragen zij toch het hunne bij om het stadsschoon te verfraaien. Straatverlichting. AFDEELENG 8. De straatverlichting van Cheribon door middel van gas dateert van 1915, toen aan de N. V. Maatschappij tot Exploitatie van Lichtfabrieken in Nederlandsch-Indië de gasconcessie werd verleend. In Mei 1916 gingen in den gemeenteraad stemmen op om de mogelijkheid van den aanleg en de exploitatie van gemeentewege van een electrische centrale voor kracht en licht in studie te nemen. Van deze plannen werd echter naderhand afgezien en werd in December 1924 door de Regeering de electriciteitsconcessie verleend aan de Ned. Ind. Gas-Mij, zeer tegen den wensch en de verwachting van den toenmaligen gemeenteraad, welke de concessie-aanvraag der A.N.LE.M. met gunstig advies had doorgezonden. In April 1925 werd het electriciteitsbedrijf in werking gesteld. Het bedrag, hetwelk de gemeente aan verlichting heeft te betalen, is buitensporig hoog en het ligt dan ook in de bedoeling om, zoodra zulks mogelijk is, aan te dringen op verlaging der tarieven. SS Toezicht op Voedingsmiddelen. AFDEELING 9. A. TOEZICHT OP DE BROODBAKKERIJEN. Einde 1917 werd ingevoerd de „verordening regelende het bakken en rondbrengen van brood" (9 Februari 1917 Javasche Courant 3 Augustus 1917 No. 62). Het toezicht op de naleving dezer verordening wordt uitgeoefend door de controleurs, belast met het toezicht op de naleving der gemeentelijke verordeningen, terwijl de Gewestelijk Gouvernementsarts regelmatig de broodbakkerijen inspecteert en het gemeentebestuur in kennis stelt van de door hem geconstateerde tekortkomingen. B. TOEZICHT OP DE IJS-, MINERAAL- EN LIMONADE-FABRIEKEN. Het toezicht op deze fabrieken geschiedt door den Gewestelijk Gouvernements-arts. De toestand in deze fabrieken is over het algemeen zeer goed te noemen, tijdelijke sluiting van fabrieken wegens onvoldoende hygiëne is slechts zelden voorgekomen. C. TOEZICHT OP HOTELS, LOGEMENTEN, RESTAURANTS EN KOFFIEHUIZEN. De invoering der „Cheribonsche Hotelverordening" dateert van Maart 1924 (Javasche Courant 22 Februari 1924 No. 16). Het geregeld toezicht op de hotels wordt uitgeoefend door de controleurs, belast met het toezicht op de naleving der gemeentelijke verordeningen en door den dienst van Bouw- en Woningtoezicht, terwijl de supervisie berust bij den Gewestelijk Gouvernements-arts. D. MELKCONTRÖLE. De melkcontröle is geregeld bij de in December 1924 afgekondigde melkverordening. Deze verordening is echter tot op heden nog niet in werking kunnen worden gesteld wegens gebrek aan fondsen voor de inrichting van een laboratorium voor melkonderzoek en voor de aanstelling van terzake kundig personeel (veearts met assistent). Meermalen werd de urgentie aangetoond om te geraken tot spoedige aanstelling van een veearts en invoering der melkverordening en werd het betreurd, dat een dergelijk vitaal belang verwaarloosd moest worden, doch de gemeente-financiën dwongen tot de uiterste bezuiniging. Hoewel ook voor 1931 wederom afgezien moest worden van het ramen van een bedrag voor het bovenomschreven doel wordt nochthans de hoop gekoesterd, dat in den loop van dat dienstjaar fondsen beschikbaar zullen komen, welke in de eerste plaats zullen moeten dienen om de inrichting van het laboratorium van melkonderzoek en de aanstelling van een veearts te bewerkstelligen. Het Pasarwezen. AFDEELING 10. Aan het pasarwezen heeft de gemeente zich tot 1915 weinig gelegen laten liggen, met als gevolg dat belangrijke inkomsten verloren zijn gegaan. Door de aanstelling einde 1915 van een pasar-Controleur vielen wel is waar al dadelijk de resultaten daarvan te bemerken in den vorm van verhoogde ontvangsten, doch de inrichting der pasars vroeg dringend om verbetering, terwijl de pasarverordening, welke geheel onvoldoende was, herziening behoefde. Een zeer ongunstigen invloed op de ontvangsten uit het pasarbedrijf werd uitgeoefend door het geheel en al onafgesloten zijn van de pasars van de omliggende terreinen, waardoor misbruiken van de zijde der verkoopers in de hand werd gewerkt Oorspronkelijk had de Gemeente slechts het beheer over 2 pasars, doch door Regeeringshulp werd zij in de gelegenheid gesteld een derde pasar van de Inlandsche gemeente Pekiringan over te nemen. In 1918 werd begonnen met een algeheele verbouwing der pasars uit de gelden der in 1917 gesloten leening. Pasar Balong, de z.g. eetpasar, werd geheel afgebroken en opnieuw opgebouwd. Deze pasar bestaat uit één groote loods, omgeven door kleine waroengs en toko's, welke verhuurd worden. Met de verbouwing van pasar Kedjaksan werd eveneens in 1918 begonnen, waarbij deze pasar achteruit werd geplaatst en de vrijkomende gronden bij de Regeering in eigendom werden aangevraagd, teneinde die te bestemmen voor verkoop aan particulieren voor den bouw van tokogebouwen. Dit besluit mag nog heden ten dage betreurd worden, daar de overigens mooie en goed onderhouden pasar Kedjaksan ook wel genoemd Vooraanzicht van Pasar Balong pasar Pagi in de verdrukking is gekomen tusschen allerhande tokogebouwtjes en van den grooten weg af vrijwel niet valt op te merken. Tevens werd in 1918 begonnen met den bouw van een vischpasar met vischopslagplaats en werd deze in 1919 in gebruik gesteld. Deze pasar is echter in 1922 als zoodanig buiten gebruik gesteld, omdat de vischveiling geen voldoende baten opleverde. Pasar Kanoman In 1924/1925 werd pasar Kanoman geheel verbouwd en werden bijgebouwd de pasars Talang en Kasepoehan, zoomede een groot complex vischtoko's voor den verkoop van gedroogde visch op Kesambi. Deze vischpetaks hebben nimmer aan hun bestemming beantwoord, de vischverkoopers weigerden ze te betrekken en gingen, toen van gemeentewege getracht werd hen biertoe te dwingen, buiten de gemeente-grenzen wonen. Thans worden de vischpetaks verhuurd als woningen om zoodoende tenminste nog eenig profijt te trekken van het daarin gestoken kapitaal ad. ± f 60000.—. In September 1930 werd een aanvang gemaakt, met den bouw van pasar Lawanggada, welke einde Februari 1931 gereed kwam en 2 Maart d.a.v. werd geopend. De verhoogde verkoopplaatsen beslaan een oppervlakte van 170 Ma, terwijl aan één zijde 6 winkelhuizen met een gezamenlijke oppervlakte van 240 M' zijn gebouwd. De gemeente bezit thans 6 wel onderhouden pasars, terwijl de desapasar te Kanggraksan in verband met de grensuitbreiding ook bij de gemeente is gekomen, doch nog moet worden overgenomen. Het Varkensslachthuis Slachthuizen. AFDEELING 11. Was vóór 1911 de keuring van vee en vleesch binnen de gebiedsdeelen met eigen geldmiddelen volgens Staatsblad 1901 No. 226 opgedragen aan de Gouvernements-veeartsen, sedert 1 Januari 1911 is aan deze ambtshalve bemoeienis een einde gekomen. Echter opende art. 113 der L.R.O. de mogelijkheid, dat de gebiedsdeelen met eigen geldmiddelen regelingen kónden treffen voor de keuring of het toezicht daarop door de Gouvernementsveeartsen. Hiervan werd door de Gemeente Cheribon gebruik gemaakt en werd bij Gouvernements Besluit van 10 Januari 1911 No. 1 de keuring Opgedragen aan den Gouvernements-veearts tegen vergoeding aan den Lande van een bedrag van f 600.—, verminderd met het bedrag van de voor den veearts uit de onderwerpelijke opdracht voortvloeiende onkosten, welke hem vanwege de Gemeente moesten worden vergoed. Deze vergoeding werd bij Gouv. schrijven van 19 Maart 1912 No. 609 bepaald op f 40.— per maand. De gemeente beschikte aanvankelijk over twee slachtplaatsen n.1. voor varkens te Pesisir en voor ander vee te Paroedjakan. Beide slachtplaatsen waren zeer primitief ingericht en voldeden niet aan de minste eischen van hygiëne. In 1918 werd dan ook besloten tot den bouw van een nieuw varkensabattoir op Kesoenean en van een nieuw runder- en geitenabattoir OP Pesisir. Beide slachthuizen konden in 1919 in gebruik worden genomen en zijn als zoodanig nog steeds in gebruik. De keuring van vee en vleesch geschiedt thans van gemeentewege door een keurmeester en hulpkeurmeester onder controle van de controleurs, belast met het toezicht op de naleving der verordeningen. 8 Het Runderslachthuis Het toezicht op de slachthuizen is echter opgedragen aan den Gouvernements-veearts, welke daarvoor een vergoeding van f 50.— per maand uit de gemeentekas ontvangt Reeds meermalen o. a. bij de behandeling van de begrootingen voor de dienstjaren 1929 en 1930 werd de noodzakelijkheid aangetoond om te geraken tot de aanstelling van een eigen Gemeentelijken veearts. De in 1924 reeds goedgekeurde melkverordening heeft nog steeds geen toepassing kunnen vinden als gevolg van het feit dat de gemeentelijke financiën de aanstelling van een eigen veearts tot op heden onmogelijk hebben gemaakt Van den Gouvernements-veearts toch kan niet meer gevergd worden dan het toezicht op de slachthuizen. Ook voor 1931 konden voor dit doel op de begrooting geen gelden worden opgebracht doch verwacht wordt, dat gedurende dit dienstjaar fondsen beschikbaar zullen komen, indien de overdracht van het Gemeente-Ziekenhuis „Oranje" een voldongen feit is geworden. Alsdan zullen den Raad voorstellen worden gedaan tot de aanstelling van een eigen veearts en de toepassing der melkverordening en zal in een lang gevoelde behoefte zijn voorzien. Onderwijs. AFDEELING 12. Tot einde 1917 liet de Gemeente — behoudens een enkel rekest aan de Regeering, om oprichting van een lvLU.LO.-scb.ool te Cheribon — het terrein van het onderwijs geheel braak liggen. Waarschijnlijk zou ook in de jaren 1918 en 1919 geen sprake zijn geweest van bemoeienis met het onderwijs, ware het niet, dat in het eind van 1917, door eene particuliere vereeniging het gebouw der Fröbelschool aan de Gemeente werd aangeboden, indien de Gemeente zich met de zorg voor het voorbereidend Onderwijs wilde belasten. De Gemeenteraad ging hierop in, echter in dien vorm, dat de school zou worden „geëxploiteerd" door een particuliere Fröbelonderwijzeres, terwijl de Gemeente het schoolgeld zou suppleeren voor die ouders, welke niet in staat mochten blijken het volle schoolgeld te voldoen. Allengs werd echter de band tusschen Gemeente en Fröbelschool sterker aangehaald. De Gemeente betaalde de aanschaffing van verschillende noodzakelijke vernieuwingen en van leermiddelen, van een piano enz. Verder bekostigde de Gemeente de aanstelling van een tweede hulponderwijzeres. Eind 1919 rees de vraag of, in verband met de door het Gouvernement gewenschte deelname van de gemeente in de behartiging van het onderwijs, het niet wenschelijk moest worden geacht, dat de Gemeente de regeling van het Fröbelonderwijs zelf ter hand nam. Door den Gemeenteraad werd in het jaar 1920 besloten hiertoe over te gaan. In 1922 gingen stemmen op om de Fröbelschool op te heffen, in verband met het jaarlijks te lijden verlies, doch de Raad verzette zich hiertegen. In 1930 werd besloten dit verlies eenigszins te reduceeren door het schoolgeld tarief een weinig te verhoogen, terwijl voor het dienstjaar 1931 op de begrooting gelden zijn uitgetrokken om het meubilair te vernieuwen en moderner onderwijsmateriaal aan te schaffen. Het toezicht op de binnen de gemeente gelegen scholen door door den Raad te benoemen Europeesche en Inlandsche schoolcommissiën dateert van 1919, toen bij Gouvernementsbesluit van 8 Augustus No. 55 de bevoegdheid tot benoeming van de leden der evengenoemde schoolcommissiën op de plaatsen, waarvoor Gemeenteraden zijn ingesteld, aan die Raden werd overgedragen en het Voorzitterschap van meergenoemde commissiën ambtshalve werd opgedragen aan de Voorzitters dier Raden. In dat zelfde jaar was bij de Regeering in studie het vraagstuk van decentralisatie van het onderwijs, hetwelk geleid heeft tot de Regeeringscirculaire van 13 December 1919 No. 3373/aII. De Regeering spreekt hierin haar meening uit, dat een algemeene en volledige onderwijsdecentralisatie zeker geen aanbeveling verdient Voor wat betreft het Europeesch lager onderwijs meende de Regeering het standpunt te moeten innemen, dat de zorg der Gemeenteraden voor dat onderwijs slechts een aanvullend karakter kan dragen en beperkt moet blijven tot voorziening in die behoefte aan openbaar lager onderwijs op Nederlandschen grondslag, welke de Regeering wegens gebrek aan Europeesch personeel onvervuld moet laten. Wel — lezen wij in evengenoemde circulaire — zou de Regeering het toejuichen, indien de Gemeenteraden — later wellicht ook de Regentschapsraden — zich de verzorging van het vakonderwijs tot taak gingen rekenen, dat naar de plaatselijke behoefte verschillend kan worden geregeld. Zoo komt het der Regeering voor, dat op het gebied van ambachts- en landbouwonderwijs, handelsonderwijs e.d. een dankbare taak voor de Gemeenten is weggelegd. Ten aanzien van dit onderwijs zal de gelegenheid worden opengesteld tot het verkrijgen van Regeeringssubsidie. Deze circulaire werd door den Gemeenteraad in zijn zitting van 27 Februari 1920 in beschouwing genomen en werd overeengekomen de kwestie van Gemeentelijk onderwijs voorloopig uit te stellen. In 1928 werd echter door de Regeering bij circulaire van 6 Februari nogmaals teruggekomen op de voorziening van Gemeentewege inde plaatselijke behoeften aan lager vakonderwijs. Deze circulaire gaf den Burgemeester aanleiding om een enquête in te stellen onder de verschillende organisaties en schoolvereenigingen, teneinde de wenschelijkheid aan te toonen van de oprichting eener Gemeentelijke, door het Gouvernement gesubsidieerde ambachtsschool Alhoewel de urgentie over het algemeen niet werd ontkend, meende het Gemeentebestuur volledigheidshalve een enquête te moeten instellen onder de verschillende werkgevers. Ook van deze zijde werd de oprichting van een ambachtsschool toegejuicht, doch bleek weinig animo te bestaan om de plannen financieel te steunen door toezegging van een subsidie voor den bouw dan wel exploitatie der inrichting. Ook vanRegentschapswege werd de oprichting van een ambachtsschool bepleit, doch konden geen fondsen worden beschikbaar gesteld om de onderwerpelijke school in het leven te roepen De oprichting eener ambachtsschool, alhoewel wel op het programma staande, zal derhalve, indien uitsluitend van Gemeentewege met behulp van Regeeringssubsidie haar bouw en exploitatie zal moeten worden bekostigd, voorloopig een illusie moeten blijven, totdat de Gemeentefinanciën een betere toekomst tegemoet gaan. Gemeentelijk Ziekenhuis „Oranje". AFDEELING 13. In 1919 werden de plannen ingediend tot den bouw van een Gemeentelijk Ziekenhuis, terwijl 14 Maart 1920 de eerste steenlegging plaats vond. 31 Augustus 1921 werd het nieuwe ziekenhuis officieel geopend en 1 September d.o.v. in gebruik genomen. De inrichting biedt gelegenheid voor: 7 bedden 1ste klasse; 14 „ 2de „ ; 24 „ 3de „ ; 56 „ 4de „ ; 16 „ semil besmettelijke ziekten; 16 „ besmettelijke ziekten; of in totaal 133 bedden. Elke klasse is in een afzonderlijk paviljoen ondergebracht De 1ste en 2de klasse worden geheel geëxploiteerd door de Gemeente, terwijl voor de exploitatie van de 3de en 4de klasse door het Gouvernement 3/4 gedeelte van het exploitatie-verlies wordt gerestitueerd. Aanvankelijk werd op Afd. A. eenige, hoewel geringe winst gemaakt doch moest ook deze afdeeling — Afd. B. gaf steeds een deficit — de laatste jaren verhes-cijfers boeken. In totaal werd door de Gemeente over de jaren 1921 t/m 1929 ruim f 110.000.— uit eigen middelen bijgepast voor de exploitatie van meergenoemde ziekeninrichting, ongerekend de aflossing en rente van het door het Gouvernement verleend bouwvoorschot en de waarde-vermindering van gebouwen en inventaris. De totaal-kosten van bouw en inrichting van het Ziekenhuis „ORANJE" hebben bedragen ruim f 544.000.—. Hiervan werd door het Gouvernement ± f 335.000.— betaald, terwijl een bedrag van f 59.000.— door particulieren werd bijgedragen. Gemeentelijk Ziekenhuis „Oranje", Cheribon Het ondervolgend staatje geeft het aantal verpleegdagen der vier klassen aan: JAARTAL 1ste KLASSE 2de KLASSE 3de KLASSE 4de KLASSE 1922 1099 1434 1998 22686 1923 2114 1295 1705 25098 1924 1933 1936 2012 29150 1925 2468 1590 1148 34780 1926 1168 1790 978 43170 1927 1204 1242 1019 44079 1928 575 2075 1520 43562 1929 1701 738 1647 50937 waaruit wel duidelijk blijkt de regelmatige stijging der verpleegdagen in de kostelooze 4de klasse, welke sedert 1922 met meer dan 100% is gestegen. Verwacht wordt, dat het aantal kostelooze patiënten nog zal toenemen, daar de Inheemsche bevolking toont meer en meer vertrouwen te gaan stellen in de Westersche geneeskunde. Dit laatste blijkt eveneens uit het groot aantal polikliniek-bezoekers, hetwelk in 1929 niet minder dan 12590 heeft bedragen of wel gemiddeld 42 patiënten per spreekuur. Een groot gedeelte hiervan kwam voor rekening van de Frambosia-bestrijding. Intusschen heeft de Gemeente stappen gedaan om te geraken tot de overgave van het Ziekenhuis, aangezien de exploitatie van deze inrichting in den loop der jaren gebleken is, de financiëele draagkracht der Gemeente te boven te gaan. Brandweer. AFDFJËLJNG 14. Tot ongeveer 1924 was de dienst der Brandweer geheel onvoldoende te noemen. De Gemeente beschikte over 3 kleine handbrandspuiten en het brandweerpersoneel bestond uit personeel der afdeeling Gemeentewerken en vrijwilligers. In 1916 werd getracht een Regeeringssubsidie te verkrijgen voor de aanschaffing van nieuwe brandspuiten doch de Regeering deelde mede, geen termen te hebben gevonden om het gevraagd subsidie te verkenen, omdat — zoo luidde het — de urgentie niet betwist werd, doch de volstrekt oogenblikkelijke onvermijdelijkheid niet vaststond. In dat jaar kon dan ook wegens gebrek aan fondsen in geen enkel opzicht eenige verbetering worden aangebracht en bleef een reorganisatie van de brandweer achterwege. Een ontwerp-verordening, regelende den dienst der brandweer werd niet door den raad in behandeling genomen omdat de technische commissie zonder behoorlijke reorganisatie van personeel en aanschaffing van nieuw materieel het scheppen van een verordening van weinig nut achtte. Eerst in 1924 werd een terzake handelende verordening vastgesteld, nadat in dat zelfde jaar een nieuwe Bussing-motorsproeiwagen werd aangekocht, welke tevens als brandspuit dienst kon doen en de geheele dienst gereorganiseerd werd. De Directeur Gemeentewerken is ambtshalve commandant van de brandweer, terwijl het gemeente-personeel voor zoover noodig wordt ingedeeld bij het brandweercorps. Dit bestaat thans uit: 1 commandant, 1 ondercommandant, 3 brandmeesters, 3 onderbrandmeesters, 3 spuitgasten en 15 brandweerlieden. Ultimo 1930 bestond het brandweermateriëel uit 2 motorbrandspuiten en 1100 M. slang. Begraafplaatsen. AFDEELJNG 15. Bij artikel 4 der instellingsordonnantie (Staatsblad 1906 No. 122) werden aan de Gemeente Cheribon in beheer gegeven: de buiten de Gemeente gelegen, tot begraven van daarbinnen overledenen bestemde algemeene begraafplaatsen, zoomede de daar aanwezige vervallen begraafplaatsen met verplichting om: al deze zaken bij voortduring aan hun tegenwoordige bestemming te doen beantwoorden en ze daartoe in goeden staat te onderhouden en zoo noodig te herstellen en te vernieuwen. In Artikel 8 dezer ordonnantie houdende overgangsbepalingen, wordt echter slechts gesproken over het beheer der algemeene begraafplaats voor lijken van Europeanen en met dezen gelijkgestelden. A. ALGEMEENE EUROPEESCHE BEGRAAFPLAATSEN. Als uitvloeisel van evengenoemd artikel werd bij raadsbesluit van 15 Juli 1910 vastgesteld een „reglement op het beheer der begraafplaatsen en het begraven van lijken van Europeanen en met hen gelijkgestelden". Artikel 1 van dit reglement zegt, dat de begraafplaats bestemd is tot het opnemen van lijken van Europeanen en met dezen gelijkgestelden, zoomede van Inlandsche Christenen. Daadwerkelijk strekt de zorg dezer Gemeente zich dan ook uitsluitend uit over de z.g. algemeene Europeesche begraafplaatsen tw. de oude buiten de Gemeente gelegen begraafplaats te Pronggol en de nieuwe binnen de Gemeente gelegen begraafplaats te Soeniaragi, welke in 1922 in gebruik werd genomen. Beide begraafplaatsen verkeeren in wel onderhouden toestand. B. INLANDSCHE EN CHINEESCHE BEGRAAFPLAATSEN. Veracbillende malen rees in de vergaderingen van den Raad de vraag, of de Inlandsche en Chineesche begraafplaatsen, buiten de gemeente gelegen, vallen onder het bepaalde van art 4 van Staatsblad 1906 No. 122. Deswege wendde de toenmalige Voorzitter van den Raad zich bij schrijven van 9 Februari 1916 No. 84 tot den Adviseur voor de Decentralisatie met verzoek zijne inzichten in dezen kenbaar te willen maken, onder mededeeling dat naar dzz. meening hoogergenoemde begraafplaatsen niet onder meer aangehaald artikel vallen en wel: le. op grond van art 8 van genoemd Staatsblad letter B, waarin alleen sprake is van Europeesche begraafplaatsen; 2e. omdat op geen begrooting, zoolang de gemeente bestaat, gelden voor onderhoud enz. van bovenaangehaalde begraafplaatsen zijn uitgetrokken, welke begrootingen steeds werden goedgekeurd, terwijl op de begrootingsrekening nimmer aanmerkingen terzake zijn gemaakt en 3e. omdat op de begrooting van ontvangsten nimmer op inkomsten uit de begraafplaatsen is gerekend, hetgeen toch het geval had moeten zijn, ware de gemeente met het onderhoud belast De Adviseur der Decentralisatie antwoordde daarop bij schrijven van 12 Februari d. a. v. No. 176/DI: 1. dat uit de in zijn archief aanwezige stukken moest worden afgeleid, dat artikel 4 der Ordonnantie in Staatsblad 1906 No. 122 bedoelt om alle voor de teraardebestelling van ingezetenen der hoofdplaats Cheribon — Europeanen, Inlanders of Vreemde Oosterlingen — bestemde of bestemd geweest zijnde algemeene begraafplaatsen aan de gemeente in beheer te geven: 2. dat de aangehaalde feiten alleen bewijzen, dat vóór de iristelling van den gemeenteraad het Land zich daadwerkelijk alleen gelegen het liggen aan het beheer der Europeesche begraafplaatsen en dat na die instelling de gemeenteraad geen aanleiding heeft gevonden om verder te gaan: 3. dat de omstandigheid, dat de begraafplaatsen gelegen zijn buiten de grenzen der hoofdplaats, geheel buiten de kwestie staat; blijkens art 3 lid 2 der Locale Raden Ordonnantie worden tot het gebied, waarvoor een raad is ingesteld, geacht te behooren de daarbuiten gelegen door dien raad beheerde zaken. Naar aanleiding van dit schrijven en wel meer in het bijzonder naar aanleiding van punt 3 wendde Raadsvoorzitter zich bij schrijven van 2 Maart d.a.v. No. 100 tot den Adviseur, opmerkende: dat in het door dezen aangehaalde artikel der Locale Raden Ordonnantie bepaalt dat tot het gebied van een localen raad geacht worden te behooren daarbuiten door dien raad beheerde zaken; dat (echter) La de Inlandsche en Chineesche begraafplaatsen niet door den gemeenteraad beheerd zijn en dat van te voren evenmin door het Land waren; dat wel is waar meergenoemde begraafplaatsen de gemeente in beheer gegeven zijn, blijkens art 4 der Instellingsordonnantie, doch dat art 3 alinea 2 der L. R. O. imperatief spreekt van zaken, die actueel door den raad beheerd worden, Lc onderhouden, bewaakt enz, hetgeen met de Inlandsche en Chineesche begraafplaatsen van gemeentewege niet het geval is. De Adviseur voor de Decentralisatie antwoordde daarop: 1. dat aan een locaal gebiedsdeel in beheer gegeven zaken bij dit ressort in beheer zijn, totdat het daarvan op de wettelijk voorgeschreven wijze ontheven is; 2. dat het hier een rechtstoestand geldt waaraan niet éénzijdig een einde kan worden gemaakt doordien het beheervoerende ressort zich actueel aan die zaken niet gelegen laat liggen. Dezerzijds werd bh' schrijven dd. 18 Maart d.a.v. No. 180 aan de hand van de gehouden briefwisseling het volgende onder de aandacht van den Adviseur gebracht Gewezen werd op de weergegeven meening van den Adviseur, dat de algemeene begraafplaatsen onder het beheer van den gemeenteraad vallen en gevraagd werd, wat onder zoodanige algemeene begraafplaatsen voor lijken van Inlanders verstaan werd; deze vraag werd gedaan, omdat de 15 begraafplaatsen voor lijken van Inlanders uit deze gemeente allen deel uitmaken van, behooren tot de door de betrokken dessa's communaal bezeten gronden; de lijken worden er kosteloos begraven en het onderhoud geschiedt vanwege de desa's. Vervolgens werd er op gewezen, dat noch door den Resident noch door den gewestelijken raad van Cheribon ooit de begraafplaatsen als „algemeene begraafplaatsen" zijn aangewezen, ingevolge StbL 1864 No. 196, terwijl daarentegen de Europeesche en Chineesche „algemeene begraafplaatsen" wel door den Resident op gouvernementsgronden (of door afkoop van andere bezitsrechten tot domeingronden te voren terug gebracht) zijn aangewezen en door den gemeenteraad in beheer genomen. Als dezerzijdsche meening werd vervolgens weergegeven, dat de gemeente geen recht van inmenging in de Inlandsche begraafplaatsen, zooals die nu bestaan heeft, wijl: 1. deze tot het communaal bezit der dessa behooren; 2. deze noch door den Resident noch door den gewestelijken raad van Cheribon, als algemeene begraafplaatsen voor lijken van Inlanders, binnen de gemeente overleden, zijn aangewezen; 3. deze begraafplaatsen niet vallen onder de bepaling van art 4 van Stbl. 1906 No. 122. Tenslotte werd den Adviseur gevraagd om te willen mededeelen nopens welke bepalingen de gemeenteraad zonder aanwijzing van den Resident of den gewestelijken raad op eens anders grond (communaal bezit) rechten van beheer mag uitoefenen. De Adviseur voor de Decentralisatie antwoordde daarop bij schrijven van 23 Maart No. 310/R. TL 1. dat onder „algemeene" begraafplaatsen z.L moeten worden verstaan die begraafplaatsen, waar lijken van elk en een iegelijk, afkomstig uit een bepaalde plaats of streek en behoorende tot den landaard, waarvoor zij zijn aangewezen, kunnen worden ter aarde besteld; 2. dat de wetgever destijds vrijheid gevonden heeft alle nog in gebruik zijnde zoowel als vervallen begraafplaatsen, die onder deze omschrijving vallen, dus ook de Inlandsche begraafplaats, voor wat de gemeente Cheribon aangaat, aan deze gemeente in beheer te geven; 3. dat het voor zoover hem bekend is, geen punt van overweging heeft uitgemaakt — en trouwens ook wel moeilijk meer zoude zijn na te gaan — of de aanwijzing dier begraafplaatsen heeft plaats gehad door het Hoofd van het Gewestelijk Bestuur, krachtens § 1 der Bepalingen in Staatsblad 1864 No. 196. Verder werd er door den Adviseur op gewezen: a. dat alle bevoegdheden bij evenbedoelde bepalingen opgedragen aan de hoofden van gewestelijk en plaatselijk bestuur, bij ordonnantie in Staatsblad 1906 No. 160 zijn overgedragen aan de locale raden of hunne voorzitters; b. dat reeds op verschillende plaatsen het beheer ook van de Inlandsche begraafplaatsen bij keur of locale verordeningen geregeld is, maar dat het natuurlijk wenschelijk is, dat vooral in den aanvang niet te forsch en anders dan in overleg met de Inlandsche autoriteiten wordt ingegrepen. Naar aanleiding van een onderhoud, dat de Raadsvoorzitter had met den aan den Adviseur toegevoegden ambtenaar deed de Adviseur bij schrijven dd. 13 April U. No. 375/R. U nog opmerken, dat men er nu eenmaal rekening mede te houden heeft, dat die begraaf- plaatsen bij ordonnantie aan de gemeente in beheer zijn gegeven en dat, voor het geval naar dj^z. inzien die in beheergeving ten onrechte geschied mocht zijn, in overweging werd gegeven een verzoek van den gemeenteraad uit te lokken om van het beheer te worden ontheven. De bovenaangehaalde briefwisseling met den Adviseur der Decentralisatie werd gesteld in handen van de begraafplaatscommissie met verzoek om advies, nopens het uitlokken van eene beslissing van den gemeenteraad om van het beheer der Inlandsche begraafplaatsen te worden ontheven. Deze commissie deelde in haar advies dd. 22 Mei 1916 mede, dat, voor zoover haar bekend, nog nimmer bij den Raad twijfel was gerezen nopens de bevoegdheden der gemeente ten opzichte van de Inlandsche en Chineesche begraafplaatsen buiten de gemeente gelegen. Zij zeide o.m. van oordeel te zijn, dat, waar de vergadering zich meermalen uitgesproken heeft voor meerdere bemoeiïenis met kampongaangelegenheden tot het uitlokken van het hierboven, door den Adviseur voor de Decentralisatie bedoeld verzoek, geen aanleiding bestond. In verband met de uitspraak der commissie werden daarop stappen gedaan om te geraken tot de overname der Inlandsche en Chineesche begraafplaatsen en werd in de vergadering van den Raad van 18 September 1918 vastgesteld: le. de verordening regelende de aanwijzing van en het toezicht op de begraafplaatsen voor Chineezen; 2e. de verordening op het begraven van lijken van Inlanders en met hen gelijkgestelden op de gemeente-begraafplaatsen. Eerstgenoemde verordening had slechts ten doel het aanwijzen van de begraafplaatsen, zoomede het toezicht op de netheid en hygiëne biervan, terwijl de geheele verdere regeling en het beheer in handen was gelaten van de Chineesche vereenigingen „Kong Djoe Koan" en «Hok Sioe Hwee", welke vereenigingen de beide „Chineesche begraafplaatsen" Kalitandjoeng - Wanatjala" en „Kanggraksan - Kalitandjoeng», respectievelijk in 1883 en 1903 door den Resident aan de Chineesche gemeente afgestaan, geheel hebben ingericht en beheerd. Het in handen laten van het beheer der Chineesche begraafplaatsen aan evengenoemde vereenigingen was geheel overeenkomstig den wensen der Chineesche gemeente, welke zich op grond van godsdienstige overwegingen zeer beslist uitsprak voor eigen beheer. De verordening op het begraven van lijken van Inlanders had een verstrekkender doel en wel de algeheele overname van het beheer der Inlandsche begraafplaatsen. Echter is gebleken, dat deze beide verordeningen nimmer ter goedkeuring en afkondiging zijn aangeboden en derhalve nimmer in praktijk zijn gebracht Ook in de na 1918 liggende jaren zijn geen daadwerkelijke stappen meer gedaan om tot de beheersovername over te gaan. Wel werd bij de behandeling der begrootingen voor de dienstjaren 1929 en 1930 de aandacht gevestigd op den verwaarloosden toestand der Inlandsche begraafplaatsen, doch het gemeentebestuur achtte het niet den juisten tijd, gezien den ongunstigen stand der gemeentefinanciën, om de zorg dezer begraafplaatsen op zich te nemen. Waar echter de toestand der begraafplaatsen noopt tot een spoedige overname, werd in 1930 dit onderwerp wederom in studie genomen en wordt thans verwacht, dat in 1931/1932 daadwerkelijk tot het in beheer nemen der Inlandsche begraafplaatsen zal worden overgegaan. 9 De Haven van Cheribon DOOR J. J. BAGGELAAR. (DIRECTEUR VAN DE HAVEN TE SEMARANG). AFDEELTNG 16 GESCHIEDENIS EN BESTAANDE TOESTAND. Cheribon was reeds in oude tijden een belangrijke plaats. Verschillende factoren tot het ontstaan van een handelscentrum waren aanwezig; omgeven door een groote en vruchtbare vlakte, met waterrijke rivieren doorsneden, gelegen tegenover toegankelijke bergpassen naar de Preanger en aan de groote, tegen den Westmoesson beschutte, baai van Cheribon, moest zich hier een nederzetting van beteekenis ontwikkelen. De Oostmoesson heeft wel is waar vrij speL maar in dit jaargetijde behooren krachtige wind en zware zee tot de uitzonderingen, terwijl in den Westmoesson de baai beschermd wordt door de hoek van Indramajoe en het rif van Cheribon, dat de baai aan de Noordzijde begrenst De toegang tot de baai ligt in het Oosten en wordt gevormd door een geul welke zich even benoorden de monding der Losaririvier bevindt en waar door voortdurende afzetting van slib, door deze rivier meegevoerd, een waterdiepte van ± 8.50 M. beneden laagwater-spring wordt aangetroffen. Een afleiding van de benedenloop dezer rivier door middel van een coupure in oostelijke richting, welk werk door den Irrigatiedienst met het oog op een verbeterde afvoer werd tot stand gebracht had tevens het groote voordeel dat de slibafzettingen niet meer in de geul terecht kwamen, doch in een baai oostelijk van den riviermond gelegen. Voor opslibbing van de geul behoeft dus, althans voor een reeks van jaren, niet gevreesd te worden. Westwaarts van dezen toegang verwijdt de baai zich komvormig en op een afstand van 8 KLM. van de kust, is een max. waterdiepte aanwezig van 10.80 M. De geringere diepte, welke de toegang verschaft is echter oorzaak, dat schepen slechts tot een diepgang van ± 8 M. afgeladen, Cheribon kunnen bezoeken. In verband hiermede kunnen de schepen een ligplaats zoeken, welke belangrijk dichter bij de haven gelegen is n.1. 3 a 4 KM. De gunstige natuurlijke omstandigheden gaven in den loop der jaren weinig drang naar aanleg van kostbare havenwerken. De schepen ankerden op de reede en laadprauwen zorgden voor verbinding met den vasten wal. Deze prauwen voerden het riviertje, dat door Cheribon stroomt op, of zij werden eenvoudig op het strand gezet, teneinde daar hun lading te lossen en in te nemen. Omstreeks 1865 ging men over tot het bekaden van de riviermonding, waardoor een kanaal ontstond van ± 20 M. breedte, dat links door een kaaimuur, en rechts door een zeehoofd begrensd werd; dit zeehoofd reikte tot ± 200 M. buiten de algemeene kustlijn, met de kop nog niet eens tot de diepte van 1.50 M. onder hoogwater. Het havenkanaal, aanvankelijk noord-oost-waarts gericht, boog zich aan het einde ongeveer evenwijdig aan de kustlijn om, ten einde de monding zooveel mogelijk voor de op de kust staande branding te beschermen. In de stad volgde nog een binnenhaven van nagenoeg gelijke breedte en ± 200 M lengte (op de plaats waar thans het plantsoen en de Pabeanweg gelegen is), waarin twee kleine riviertjes, de Kendoeroean en de kali Batjin, in den regentijd hun water uitstorten, terwijl zij in den drogen tijd niet veel meer dan open riolen waren, welke een zeer ongunstigen invloed op den gezondheidstoestand uitoefenden. Beide riviertjes bezaten bovendien nog eene rechtstreeksche zijwaartsche uitwatering naar zee. Eene poging, welke een vijftigtal jaren geleden beproefd werd om de uitwatering op zee, wat de Kendoeroean betreft af te sluiten en alzoo meer stroom in het havenkanaal te verkrijgen, gaf geen gunstige uitkomsten. In den drogen tijd had de maatregel geen resultaat en in den regentijd zou de Chineesche kamp er door onder water gezet worden. Deze ongewenschte toestand eischte dringend verbetering en toen ook de duur van het vertoef der stoomschepen zijn invloed ging doen gelden en dus vlugger laden en lossen een eisch werd, moest men overgaan tot het gebruik van grootere prauwen met meerdere diepgang, terwijl deze vaartuigen aan den wal behandeld moesten kunnen worden. Verechillende verbeteringswerken werden toen geëntameerd, welke successievelijk tot uitvoering kwamen. De geheele achterhaven, die toch niet voor groote vaartuigen toegankelijk was, werd gedempt en door een riool vervangen. Voorts werd begonnen met het leggen van een golfbreker ter lengte van 520 M tot de dieptelijn van 1.50 M. onder laagwater in het verlengde van den bestaanden oostelijken dam Hiermede was een veilig in- en uitvaren der haven' met een diepte van 2.50 M beneden hoogwater verzekerd. Gedurende de uitvoering werd in 1888 het plan nog aangevuld met den aanleg van een tweeden dam, evenwijdig aan de oudste, waarvan de kop 100 M. minder ver reikte en die een lengte van 350 M. had; van uit het worteleinde werd een steenen dam naar de kust gelegd, (de tegenwoordige noorderboord van de eerste binnenhaven) waardoor een zeer ruim bassin werd ingesloten, dat aan de landzijde begrensd werd door een steenglooiïng langs den Pasisirweg. Daar de financiëele uitkomsten van den havenbouw bijzonder gunstig waren, kon in 1889 worden voorgesteld om door den bouw van kaaimuren in het bassin meerdere losraimte te winnen en daaraan twee landingstrappen en een 14-tons loskraan toe te voegen, welke thans nog in gebruik is. De beide door de kaaimuren gevormde landtongen tusschen het oude havenkanaal en het nieuwe bassin werden opge- hoogd en de noodige verharde wegen aangelegd. Op de zuidelijke landtong werd tenslotte het thans nog bestaande boomgebouw gebouwd. Met deze outillage kon geruimen tijd worden volstaan, hoewel de goederenbeweging en het scheepsbezoek geregeld toenamen. Kleine verbeteringswerkjes buiten beschouwing latende, werd eerst in 1916 behoefte gevoeld aan uitbreiding van opslagruimte speciaal voor visch, die in groote hoeveelheden van Singapore en andere plaatsen in Indië werden aangevoerd. Met den bouw van twee ijzeren loodsen werd dan ook in dat jaar begonnen, welke ruimte een zestal jaren later met nog een loods moest worden vergroot; wel een bewijs van de belangrijke toename van dezen handel, die zijn invloed doet gelden tot zelfs in Djokjakarta en Solo. De gestadige aangroeiïng van de kust was oorzaak, dat de in 1888 verlengde havendammen niet ver genoeg meer in zee uitstaken om de voor de binnen-scheepvaart benoodigde waterdiepte te waarborgen. Daar kwam nog bij, dat om aan de behoefte van de toenemende goederenbeweging te voldoen, steeds grootere prauwen werden gebouwd, welke dus een grootere waterdiepte behoefden. Damverlenging was dus onvermijdelijk en in 1918 kwam dit werk tot stand. De oosterdam werd met 550 M in meer oostelijke richting verlengd, waardoor een kink ontstond en reikte met den kop tot de waterdiepte van ± 2.50 beneden laagwater. De westerdam werd evenwijdig daaraan, maar 130 M. minder ver doorgetrokken om een gemakkelijker invaart te verkrijgen. Met het oog op de drukkere scheepvaart werden deze dammen op een onderlinge afstand van 80 Meter gelegd in tegenstelling met de bestaande vaargeul waarvan de dammen slechts 50 M van elkaar verwijderd liggen. Op den wal kon met den bestaanden toestand evenmin meer volstaan worden. Alle beschikbare terreinen waren geoccupeerd en aan aanvragen voor terreinen aan water, om daarop opslagloodsen voor de steeds toenemende goederenbeweging, voornamelijk suiker te bouwen, kon niet worden voldaan. Dit was dan ook de oorzaak, dat in hetzelfde jaar de tweede binnenhaven werd aangelegd, welke van de bestaande werd gescheiden door een landtong van 300 M. lengte en 130 M. breedte. In de lengte-as van deze landtong werd een verharde weg aangelegd en ter weerszijden voldoende ruimte beschikbaar gesteld voor den aanleg van een tweetal zijsporen, aansluitende op het spoorwegnet der Semarang-Gheribon-Stoomtram Maatschappij. Aldus werden direct aan het water grenzende terreinen gevormd met een diepte van 50 M en tot een totaal van 27000 M3 oppervlak, welke thans geheel volgebouwd zijn. De outillage op de landtong, waarop het boomgebouw staat, werd tevens verbeterd door den bouw van een loods in gewapend beton, aanvankelijk bestemd voor den opslag van licht ontvlambare stoffen. Tenslotte werd ook de zuiderboord der eerste binnenhaven verbeterd en vooruitgebracht, om meer terrein te winnen, voor een noodzakelijke uitbreiding van het spoorwegemplacement Ten behoeve van den afscheep werden langs deze boord een zestal kopsteigers gebouwd. De in de jaren 1918 en 1919 tot stand gebrachte belangrijke uitbreiding der haven, waaraan rond f 800.000.— ten koste werd gelegd, verhoogde de capaciteit der haven aanmerkelijk en algemeen was de verwachting, dat deze havenverruiming in de behoefte zou voorzien voor een ruime toekomst Het zal echter blijken, dat na verloop van een tiental jaren, wederom tot uitbreiding moest worden overgegaan om het hoofd te kunnen bieden aan de steeds toenemende goederenbeweging. Intusschen werd de outillage verbeterd en werden een viertal handkranen aangekocht waardoor beschikt werd over twee zware kranen van resp. 12'/a en 14 ton hefvermogen, een kraan van 7 ton en een viertal kleinere kranen van 1 tot 3 ton. Op het boomterrein werden verschillende kleinere verbeteringswerken tot stand gebracht Zoo werd voor het personeel van den Douanedienst dat zijn werkzaamheden in eenige vertrekken van het oude boomgebouw verrichtte, een nieuw kantoor gebouwd op het plein daarvoor en werden de omwandingen der vertrekken afgebroken om deze ruimte bij de opslagloods te trekken. Langzamerhand bleek toch, dat met de beschikbare opslagruimte voor algemeen gebruik niet meer volstaan kon worden en werd besloten de oude loodsen, welke dateerden uit de tachtiger jaren, af te breken en op het vrij gekomen terrein een modern ijzeren opslaglokaal te bouwen. In 1927 kon deze loods, welke rond f 90.000.— gekost heeft, in gebruik genomen worden, waardoor een belangrijke aanwinst aan opslagruimte verkregen werd. Het boomterrein, waarop alle ingevoerde goederen worden opgeslagen, teneinde door den Douanedienst te worden geverifieerd, beslaat een oppervlakte van ongeveer 10500 M2. In de daarop aanwezige loodsen wordt in totaal beschikt: aan gesloten loodsen tot een oppervlakte van 2150 M* en aan open loodsen 1850 M», zoodat 6500 M* kadeterrein aanwezig is voor opslag van in hoofdzaak ijzerwerken. De totale lengte aan kademuren voor lossing en belading van prauwen bedraagt 850 M. De capaciteit van dit boomterrein is thans tot het maximum opgevoerd, zoodat wanneer wederom tot uitbreiding zou moeten worden overgegaan, deze gezocht zal moeten worden op een ander terrein. Hiervoor eigent zich het meest de kop van de landtong tusschen de tweede en de toekomstige derde binnenhaven, wijl de Douanedienst dan gevestigd zal zijn dicht bij den ingang der haven, waardoor het toezicht op de verificatie der in- en uitgaande prauwen beter kan worden uitgeoefend. Zooals boven reeds vermeld, werden de beschikbare terreinen langs den zuiderboord der tweede binnenhaven geheel bebouwd, zoodat wederom voor uitbreiding gezorgd moest worden. In 1929 werd de westelijke helft van den noorderboord der tweede binnenhaven ter lengte van 170 M. opgehoogd en voor bebouwing geschikt gemaakt, waarbij tevens de noodige verharde rijwegen en spooraansluitingen werden aangelegd. Waar de uniforme diepte van deze terreinen 50 M. bedraagt, wordt derhalve thans beschikt over een totale oppervlakte van 8500 M2. Zonder ingrijpende wijzigingen van den bestaanden toestand is voor uitbreiding van deze terreinen nog beschikbaar de andere helft van dezen boord van ongeveer gelijke oppervlakte, doch indien ook deze terreinen volgebouwd zijn, zal moeten worden overgegaan tot den aanleg van de derde binnenhaven. Het overzichtskaartje (bijlage I) geeft zoowel de bestaande toestand, als de toekomstige uitbreiding weer. HAVENBEHEER. Was het beheer der havens in vroegere jaren opgedragen aan een tak van Dienst, ressorteerende onder het Departement der Burgerlijke Openbare Werken, tot welks zorgen ook vele andere belangrijke Landswerken behoorden, zoo werd, door den drang naar een beheer op commerciëelen grondslag behoefte gevoeld aan een afzonderlijken tak van Dienst, welke uitsluitend belast zal worden met het beheer van alle havens in Nederlandsch-Indië. In 1911 kwam bij het genoemde Departement de afzonderlijke Afdeeling Havenwezen tot stand in welk jaar dus de nieuwe wijze van beheersvoering werd ingeluid. Aanvankelijk waren het uiteraard de groote havens, waar de nieuwe begrippen omtrent een modern havenbeheer werden ingevoerd en langzamerhand breidde dit zich uit over de kleinere havens. Deze laatste werden in zes groepen verdeeld en vormden de ressorten van de groote havens, de z.g. moederhavens. Cheribon werd ondergebracht in het ressort van de haven van Semarang, terwijl het plaatselijk beheer uitgeoefend werd door een havenbeheerder. Het nieuwe stelsel van beheer bracht o.a. ook mede, dat een Commissie van Bijstand werd ingesteld, welke van advies diende inzake beheerszaken. Naast de ambtelijke leden, die uit hoofde van hun beroep daarin zitting hebben, zooals de Burgemeester, de Ambtenaren van de Douane en van de Staats Spoorwegen alsmede de Havenmeester, maken ook deel uit van de Commissie Vertegenwoordig»* van Handel Scheepvaart en cq. particuliere Spoorweg Maatschappijen. Op den 22sten September 1924 had de installatie plaats van de Commissie van Bijstand door den Resident van Cheribon. Eenige cijfers betreffende het financieel beheer, ontleend aan de resultaten over het jaar 1929 mogen een inzicht daarvan geven. Op ultimo van dat jaar bedroeg de boekwaarde der aanwezige havenzaken f 1.005.000.—. De Bedrijfsinkomsten hebben bedragen .... ƒ 243.000.— terwijl de uitgaven hebben bedragen: voor de bedrijfsvoering f 119.000.— aan aflossing 16.000.— aan rente 50.000.- Totaal .... ƒ 185.000.— zoodat een overschot werd verkregen van. . . 1 58.000.— Waar de exploitatie der havens in vroegere jaren steeds een belangrijk verlies opleverde, is het aan de invoering van het goederengeld te danken, dat een meer rendabele bedrijfsvoering werd bereikt De zeer gunstige ontwikkeling van de haven van Cheribon was oorzaak, dat het goederengeld, dat aanvankelijk ƒ 035 per ton van 1000 Kg. bedroeg met vijf cents verlaagd kon worden. De in 1929 verkregen inkomsten zijn onder te verdeelen in de volgende: goederengeld f 90.000 — opslagbedrijf » 56.000.— verhuur van terreinen „ 44.000.— kraanbedrijf „ 31.000- kade- en steigerbedrijf „ 16.000.— diversen , 6.000.— Totaal f 243.000.— Tot de voornaamste bedrijfsuitgaven in 1929 behooren: directie f 28.000.- onderhoudsbaggerwerk „ 57.000.— onderhoud havens en dammen. . . . „ 13.000.— onderhoud wegen en terreinen . . . . „ 7.500.— onderhoud opslagloodsen, enz. . . . . „ 4J500.— straatverlichting „ 3.000.— diversen „ 6.000.— f 119.000.— In de post directie is begrepen een bijdrage in de kosten van het bureau van afdeeling Havenwezen van het Departement der Burgerlijke Openbare Werken alsmede een bijdrage in de kosten van het bureau van den Directeur der moederhaven resp. ad ƒ3.000.— en f9.000.— Op de uitgaven van het onderhoudsbaggerwerk werd een belangrijke bezuiniging verkregen, door het opvoegen van de openingen tusschen de steenen van het aan de zeezijde gelegen talud van den oostelijken havendam. Werd in vorige jaren gemiddeld niim 150.000 Ms specie weggebaggerd, na voltooiing der voorziening in eind 1928, bedroeg de weggebaggerde hoeveelheid 96.000 M', waardoor de kosten van het baggerwerk met f 11.000.— verminderd konden worden. Bovengenoemde hoeveelheid werd in 86 baggerdagen verwijderd. Het baggermateriëel bestond eind 1929 uit een baggermolen met een uurcapaciteit van rond 150 M'; rekening houdende met het oponthoud door verschillende omstandigheden werd gedurende de baggerperiode een gemiddelde opbrengst verkregen van ongeveer 125 M8 per uur. Voorts behoorde tot het materieel een sleepboot en drie klepschouwen met een laadvermogen van 70 M* en ander klein materieel. Tenslotte draagt de haven bij voor een derde gedeelte in de kosten van een reservebaggermolen, welke te Tegal is gestationneerd en bestemd is om in gevallen van nood assistentie te verkenen in de drie havens Cheribon, Tegal en Pekalongan, welke allen tot het ressort van de moederhaven Semarang behooren. Het wegenonderhoud omvat het onderhoud van 15'/, K.M. verharde en geasphalteerde rijwegen. GOEDERENOMZET. Sinds 1 Januari 1926 werd het Statistisch Bureau ingesteld, waardoor over betrouwbare gegevens beschikt wordt betreffende de in- en uitvoer van en naar het buiten-tolgebied. De aandacht wordt er op gevestigd, dat bij deze statistieken de aanen afvoer van goederen in interinsulair verkeer buiten beschouwing zijn gelaten. Waar deze goederenbeweging ten opzichte van de eerste gering te noemen is, geven de cijfers van het Statistisch Bureau een voldoend nauwkeurig inzicht over de goederenomzet Van af bovengenoemd tijdstip tot ultimo 1929 hebben de in- en uitvoeren in tonnen van 1000 Kg. te Cheribon bedragen: HAVEN VAN CHERIBON 1926 1927 1928 1929 Invoer .... 128371 105353 191268 136536 Uitvoer . . . 142978 143366 191571 . 168820 TOTAAL . . 271349 248719 310839 305356 Uit deze cijfers blijkt, dat de invoer gedurende deze vierjarigeperioden, wisselvallig is geweest, met een tendenz tot vermeerdering. Met de uitvoer is het echter geheel anders gesteld, daar de cijfers na 1927 een belangrijke stijging vertoonen, voornamelijk als gevolg van de aanplant op groote schaal van de nieuwe rietsoort Hoewel 1929 ten opzichte van 1928 een vermindering vertoont, kan over het algemeen wel geconstateerd worden, dat de uitvoer belangrijk is toegenomen. De voornaamste goederen, welke gedurende de jaren 1926—1929 van buiten het tolgebied ingevoerd werden, zijn de volgende, waarbij vermeld is het brutogewicht in tonnen van 1000 Kg. GOEDEREN j INVOER 1926 1927 1928 1929 Rijst 34097 8513 9125 31675 Meststoffen 16135 18217 20581 11095 Visch 12057 9352 9112 9844 Kedelee 12571 11289 11829 8678 Tabak 4956 5997 3966 6386 Ijzer 2421 3839 4416 4393 De invoer van rijst houdt grootendeels verband met den stand van dit gewas in het achterland; is de oogst minder goed geslaagd, dan is de import hooger en omgekeerd. Uitgezonderd het betreffende hooge invoercijfer van visch in 1926, kan de aanvoer van dit product in de latere jaren vrijwel constant genoemd worden. De ingevoerde tabak was hoofdzakelijk bestemd voor de British American Tobacco Cy., welke te Cheribon een groote sigarettenfabriek in bedrijf heeft De groep ijzer omvat spoorstaven en constructie-ijzer. Wat de uitvoer betreft, zoo wordt in de volgende opgave, op dezelfde wijze als boven bij de invoer, de voornaamste uitvoerproducten naar buiten het tolgebied genoemd. GOEDEREN UITVOER 1926 M27 1928 1929 Suiker 94539 96271 129543 120505 Rijst 12954 3363 3302 5513 Spiritus 7468 10579 11194 8464 Tapioca 1966 6584 14180 8959 Uit deze cijfers blijkt wel duidelijk, hoe overwegend de uitvoer van suiker is. De uitvoer van rijst omvat de betere rijstsoorten, welke bestemd rijn voor verscheep naar Europa, terwijl de spiritus afkomstig is van twee spiritusfabrieken te Paboearan en Pahmanan, welke melasse als grondstof verwerken. Van de waarde in duizendtallen guldens der in- en uitgevoerde goederen geeft de volgende opgave een overzicht JAAR INVOER UITVOER TOTAAL 1926 42372 22.143 64.415 1927 43.300 24.016 67316 1928 45.003 27.572 72375 1929 48.826 21.980 70.806 Tenslotte is het wel interessant een vergehjking te maken tusschen de goederenbeweging van Cheribon en de andere havens op Java, om daaruit de beteekenis te kunnen afleiden, welke Cheribon heeft t. a. v. het havenverkeer op Java. Hiervoor moge worden verwezen naar Bijlage II, waaruit blijkt, dat na de drie groote havens Soerabaja, Semarang en Tandjong-Priok, Cheribon gerekend kan worden met Tjilatjap en Probolinggo te behooren tot een groep van drie havens, welke de middenmoot vormen. SCHEEPVAART. Op de grafische voorstelling (zie bijlage Dl) is het verloop van het scheepsbezoek en van het aantal schepen, dat de haven van af 1903 heeft bezocht, aangegeven. Uit deze grafiek valt af te leiden, dat de inzinking van het scheepsbezoek veroorzaakt door den grooten oorlog zich reeds hersteld heeft en dat de natuurlijke accreslijn, bepaald door de ontwikkeling van het scheepsbezoek vóór 1914, in 1928 werd overschreden. Een vergelijkend overzicht van de scheepvaartbeweging gedurende de periode 1926—1929 geeft onderstaand staatje, aangevende den inhoud in duizendtallen Ms en registertonnen. Opgemerkt wordt, dat schepen met een inhoud van minder dan 300 M3 netto, alsmede gouvernementsvaartuigen en oorlogsschepen niet daarin zijn opgenomen. -' ■-■-'■'j INHOUD IN MI INHOUD IN REG. TONNEN JAAR AANTAL . . SCHEPEN BRUTO NETTO BRUTO NETTO 1926 1110 12263 7589 4333 2681 1927 1157 13277 8219 4692 2904 1928 1217 14733 8993 5206 3178 1929 1292 15678 9651 5540 3397 Een rangschikking naar den duur van het verblijf der schepen per bezoek op de reede wordt als volgt gegeven. DUUR VAN HET VERBLIJF AANTAL BEZOEKEN IN: OP DE REEDE 1936 1927 1928 1929 1 dag .... 988 1068 1130 1231 2 dagen .... 95 69 77 58 3 dagen .... 23 15 9 11 4 dagen .... 5 5 3 2 5 dagen en meer 8 7 10 7 Uit dit overzicht blijkt duidelijk, zooals wel te verwachten is, dat bijna alle schepen (ongeveer 99°/o) slechts één dag op de reede verblijven, hoewel van dit scheepsbezoek geen havengeld geheven wordt De omstandigheid, dat Cheribon gelegen is aan de groote scheepvaart-route Priok-Semarang-Soerabaja is onder meer oorzaak, dat het scheepsbezoek te Cheribon in vergelijking met de andere kleinere havens het grootst is. Dit moge blijken uit de volgende opgaven, aangevende de totale netto inhoud in duizendtallen Ms der aangekomen schepen in de voornaamste havens op Java. HAVENS 1926 1927 1928 1929 Tandjong-Priok 14936 15706 18176 20364 Soerabaja 13854 14768 17226 19537 Semarang 13427 14545 16918 18350 Cheribon 7589 8219 8993 9651 Tegal 3345 3777 5449 5384 Probolinggo 3861 4480 5488 4844 Panaroekan 3022 3204 3967 4167 Pekalongan 2895 3120 3506 3503 Pasoeroean 2755 2435 3129 2962 Tjilatjap 1552 1595 1883 1994 Volgens deze statistiek neemt Cheribon dus op het gebied der scheepvaart de vierde plaats in. Van de schepen, welke de haven bezoeken, behoort uiteraard het grootste gedeelte totNederlandsche enNederlandsch-Indische reederijen; niettemin nemen de vreemde nationaliteiten toch een niet onaanzienlijke plaats in. Voor een overzicht van het aandeel, dat de verschillende nationaUteiten in het scheepsbezoek in 1929 heeft gehad, moge het volgende dienen: Nederland en Nederlandsch-Indië 63% Engeland 11 /o Japan 5 °/0 Duitschland, Frankrijk, Noorwegen, Zweden en China gezamenhjk 21 °/0 De schepen van vreemde nationaliteiten vormen dus gezamenhjk 37 °/0 van het totale scheepsbezoek of ruim een derde gedeelte daarvan. DOUANE-ONTVANGSTEN. In dezelfde grafiek is ook nog aangegeven de toename der douaneontvangsten. Waren deze, ten gevolge van tariefsverhoogingen tot 1919 vrijwel stationnair gebleven, na dit jaar namen deze ontvangsten met de vermeerdering van het handelsverkeer na den oorlog, zeer belangrijk toe. In 1919 bedroegen deze ontvangsten in totaal rond een millioen om na een tiental jaren het zevenvoudige daarvan te bereiken. Aan het slot van deze beschrijving gekomen, kan niet worden nagelaten te wijzen op de huidige malaise in vrijwel alle takken van handel en bedrijf, welke in de toenemende bloei van de haven ongetwijfeld haar invloed zal doen gelden. Moge de komende jaren een inzinking vertoonen, de geschiedenis heeft aangetoond, dat dergelijke perioden van depressie zich meer hebben voorgedaan, maar de geschiedenis heeft ook geleerd, dat na dergelijke perioden het haven- verkeer weer zoo sterk toenam, dat vrij spoedig een stijgende lijn kon worden geconstateerd en de ontwikkeling van het havenverkeer weer het peil heeft bereikt van voorheen. Moge dan ook de hoop worden uitgesproken, dat het verloop van de tegenwoordige malaise er eene zal zijn van korten duur en dat zij weer gevolgd moge wordendoor een periode van krachtige bloei 10 BIJLAGE I. BIJLAGE EL TOTALE GOEDERENOMZET MET UITZONDERING VAN HET LNTERLNSULAIR VERKEER DER JAVA-HAVENS VAN 1926-1929. 1926 1927 1928 1929 Soerabaja invoer 581417 520870 677873 796969 uitvoer 944840 1214477 1811726 1725350 totaal 1526257 1735347 2489599 2522319 Semarang invoer 267848 261406 294200 348514 uitvoer 485657 652501 922263 780316 totaal 753505 913907 1216463 1128830 Tandjoeng-Priok invoer 374151 384435 383375 468184 uitvoer 265758 292888 324119 285151 totaal 639909 677323 707494 753335 Tjilatjap invoer 48425 40972 46012 57615 uitvoer 229247 249727 343707 352588 totaal 277672 290699 389719 410203 Probolinggo invoer 20813 34853 29812 26724 uitvoer 200787 215099 335208 292516 totaal 221600 249952 365020 319240 Cheribon invoer 128371 105353 119268 136536 uitvoer 142978 143366 191571 168820 totaal 271349 248719 310839 305356 Tegal invoer 20688 24004 27081 46908 uitvoer 165181 183256 261460 212831 totaal 185869 207260 288541 259739 TOTALE GOEDERENOMZET MET UITZONDERING VAN HET LNTERLNSULAIR VERKEER DER JAVA-HAVENS VAN 1926-1929. 1936 1927 1928 1929 Pasoeroean invoer 7341 7319 11953 12148 uitvoer 160430 142051 190770 165560 totaal 167771 149370 202723 177708 Panaroekan invoer 8904 9556 9701 12087 uitvoer 122619 112993 155006 162329 totaal 131523 122549 164707 174416 Pekalongan invoer 20801 18925 18584 25661 uitvoer 69103 65554 71122 70054 totaal 89904 84479 89706 95715 BIJLAGE III. N. V. Volkshuisvesting Cheribon. AFDEELING 17. Bij G. B. van 19 October 1926 No. 52 werd bewilliging verleend op de akte van oprichting der te Cheribon gevestigde naamlooze vennootschap „Volkshuisvesting te Cheribon'', den 17den Augustus 1926 onder nummer 28 voor den aldaar bescheiden t v. notaris Mr. K. E. Krijgsman verleden. Volgens het bepaalde bij artikel 2 der statuten, heeft deN.V. Volkshuisvesting uitsluitend ten doel, werkzaam te zijn in het belang der Volkshuisvesting te Cheribon, voor zoover daarin door particulier initiatief niet of onvoldoende wordt voorzien. Den 15den September 1926 werden bij Gouvernements-besluit No. 18 ingevolge artikel 10 der oprichtingsacte voor de eerste maal aangewezen tot Commissarissen: le. C. J. A. L. F. Hiljé, Resident van Cheribon. 2e. R. A. F. Lach de Bère, Gewestelijk Gouvernements-arts. 3e. B. L. F. Philips, Inspecteur van Financiën, Hoofd van de Inspectie Cheribon. 4e. D. J. Bouwer, Hoofd van het Kadasterkantoor te Cheribon. Als Regeeringsgemachtigde: Ir. J. H Levert Tot directrice werd benoemd de Gemeente. Zooals in de toelichting op de ontwerp-statuten werd uiteengezet „de Gemeenteraad, die dan steeds den gewenschten invloed kan uitoefenen. De Gemeente wordt als directrice vertegenwoordigd door den Burgemeester". Als vertegenwoordigers der Gemeente werden aangewezen de Heeren F. H. Remmers, J. J. Jiskoot en R. Tjokroadiwidjojo. Vertegenwoordiger der aandeelen A was de Resident ter beschikking, de Heer Muhlenfeld en vertegenwoordiger der aandeelen B de Heer Scipio. In de vergadering van den Raad van Commissarissen van 27 December 1926 werden aangewezen tot leden van den Raad van toezicht: de Heeren C. J.A.L.F. Hüjé, R.A.F. Lach de Bère en F.H Remmers en als plaatsvervangende leden de Heeren B.L.F. Philips, D.J. Bouwer en Rd. Tjokroadiwidjojo. In dezelfde vergadering werd de Heer C. J.A.L.F. Hüjé, Resident van Cheribon, tot President-commissaris benoemd. Vele mutaties hadden in de afgeloopen vier jaren plaats. De samenstelling van den Raad van Conunissarissen is thans als volgt: H. A. Linclaen Westenberg — President-commissaris. A. W. Vlezenbeek — Commissaris-secretaris. Ir. C E. de Leau \ A. Michielsen Dr. J. H. de Bruyn Kops Commissarissen Ir. M. F. Adams Mas Sewaka Ir. A. M. Stam — Regeerings-commissaris. De Raad van toezicht is als volgt samengesteld: KA. Linclaen Westenberg) Dr. J. H. de Bruyn Kops 1 Leden. Ir. CE. de Leau J A. Michielsen 1 A.W. Vlezenbeek 1 piv. leden Mas Sewaka Ingevolge artikel 5 der akte van oprichting bedraagt het kapitaal der vennootschap ƒ 670.000.-, verdeeld in 500 aandeelen A en 170 aandeelen B, elk groot f 1000.—. In het kapitaal wordt deelgenomen door: het Gouvernement van Nederlandsch-Indië voor 500 aandeelen A en de Gemeente Cheribon voor 170 aandeelen B. Volgens artikel 6 lid 1 der oprichtingsakte werd op den dag van aanvang der vennootschap op de aandeelen 10 °/0 gestort of wel f 50.000.— door het Gouvernement en f 17.000.— door de GemeenteIn de jaren 1927 en 1928 worden dan door de N. V. de ondervolgende leeningen gesloten: leening groot f 125.000.— en een leening groot f 200.000.—, welke krachtens de G. B. van 29 Juni 1927 No. 32 en van 5 September 1928 No. 8 door het Land worden gewaarborgd. Voor den bouw van onrendabele woningen werd door de Gemeente een bedrag van f 11.250.— beschikbaar gesteld, waartegenover door het Gouvernement een bedrag van f 33.750.— werd gevoteerd, in totaal f 45.000.—. Van dit bedrag werden gebouwd: 9 woningen type L, met huurwaarde van f 6.— per maand. 17 „ „ M, „ „ » » 3. „ „ 18 „ y, N, „ „ n » 2. „ » De leeningsgelden werden als volgt verwerkt: 6 woningen type A, met huurwaarde van f 9235 per maand. 7 „ C, „ „ » » 6130 „ 5 „ »B, „ n n n » » 12 „ „ E, „ „ yt n 47.- „ „ 5„ „ Fb, „ „ „ 99 30.— „ 99 6 „ „ Fa enFb, „ „ » » 26.— „ „ 2 99 » Fb, „ „ 99 9, 25.— „ | 10 koehe-woningen. 1 portierswoning. Gezicht op de E-woningen Gezicht op de B-woningen Lag het aanvankehjk m de bedoeling om in 1929/1931 de bebouwingsplannen Passer-Pagi en Kesoenean geheel af te werken, waarvoor een leening zou moeten worden aangegaan, in verband met den minder gunstigen financiëelen toestand der N. V. werd besloten voorloopig slechts een bedrag van f 150.000.- te verwerken, ter bebouwing van die gronden, waarin de N. V. reeds kapitaal heeft gestoken. Daarnaast werd besloten de bouw van semi permanente woningen met lage huurwaarde in beschouwing te nemen en zijn plannen daartoe thans in bewerking. Einde 1930 werd besloten tot verhooging der huishuren met ingang van 1 Januari 1931. De huren bedragen thans: A-woning .... ƒ9750 ^ » „ 82.- c" » . „ 65.„ . . . * „ 50.Fa - 27.- Fb • 32.- - f 31.- - f 27.- en f 26.-.