DE KOMENDE OORLOG IN HET VERRE OOSTEN * Bh m ' ■ ■-% % ■ iè( -**brm - Si' DOOR P. E. WINKLER 75 CENTS NENASU UTRECHT DE KOMENDE OORLOG IN HET VERRE OOSTEN IS EEN JAPANSCHE OF EEN RUSSISCHE OVERWINNING GEWENSCHT VOOR EUROPA EN NEDERLAND? DOOR P. E. WINKLER Nederlandsche Nationaal Socialistische Uitgeverij ( N. E. N. A. S. U. ) UTRECHT DIR. R. VAN HOUTEN INHOUD blz. Inleiding 3 HOOFDSTUK I 7 De industrieën van de Aziatische rivalen, HOOFDSTUK II 12 De geest en het streven van het hedendaagsche Japan. HOOFDSTUK III 21 Bestaan klassestrijd en partijpolitiek in Japan ? HOOFDSTUK IV 29 Sovjet-Rusland als economisch en militair gevaar voor West-Europa en Japan. HOOFDSTUK V 33 Japan wenscht den oorlog ! Waarom slaat het niet toe 1 Sajonji! HOOFDSTUK VI 46 Op welke wijze tracht Japan zijn doel te bereiken ? HOOFDSTUK VII 60 Mongolië en Chineesch Turkestan. HOOFDSTUK VIII 66 Japan's drang naar het Zuiden. HOOFDSTUK IX 91 De keerzijde van de medaille: de tragedie „Japan". Overbevolking en industrialisatie. HOOFDSTUK X 103 De opmarsch van den Islam. HOOFDSTUK XI 109 Is een Japansche of een Russische overwinning gewenscht voor Europa en Nederland ? BESLUIT 119 : DE KOMENDE OORLOG IN HET VERRE OOSTEN Is een Japansche of een Russische overwinning gewenscht voor Europa en Nederland? INLEIDING De wrijving tusschen Japan en Sovjet-Rusland is een broedertwist — een strijd tusschen twee Aziaten om de hegemonie in Azië. Nadat Sovjet-Rusland zich, door zijn opname in den Volkenbond te bewerken en door het sluiten van verdragen, in Europa heeft gedekt, meent het een krachtiger houding tegenover Japan's indringing op het vasteland van Azië te kunnen aannemen. Rusland tracht met alle mogelijke middelen Japan's penetratie te beletten. Dat dit in Japan groote ontstemming gewekt heeft, is volkomen begrijpelijk, want voor Japan is expansie levenskwestie. Het Japansche eilandenrijk telt 70 millioen zielen. Terwijl in het Westen het geboortecijfer daalt, ligt in het verre Oosten een keizerrijk, waarvan de bevolking — in weerwil van werelddepressie — met angstwekkende snelheid toeneemt. Rekenen wij tot het Japansche keizerrijk ook de landen en eilanden, die het sedert 1875 aan zijn grondgebied heeft toegevoegd, | dan is de bevolking 100-millioen zielen. Dit enorme getal kunnen wij voorloopig buiten beschouwing laten en alleen rekening houden met het gedrang op de, van oudsher, Japansche eilanden, dus het eigenlijke Japan. De Japansche emigratie gaat met steeds grooter moeilijkheden gepaard, omdat men zich in de landen onder Wester- % sche hegemonie daartegen meer en meer verzet. De zoo sterk aangroeiende bevolking in een arm land — arm aan grond en arm aan grondstoffen — maakte het noodzakelijk, zich op export te gaan toeleggen. Geen land ter wereld heeft zich ooit in enkele tientallen jaren zoo sterk geïndustrialiseerd als Japan. Aangezien het den landbouw zeer slecht gaat, moet vrijwel de geheele bevolkingsaanwas door de exportindustrie — en wat daarmede in verband staat — worden opgevangen. En hu wil het noodlot, dat het de Japansche industrie aan voldoende afzetgebied gaat ontbreken, *) omdat vrijwel alle Westersche landen, ook in hun koloniën, maatregelen tegen den import van Japansche fabrikaten gaan nemen. Dit geschiedt om de eigen industrie niet geheel te doen ondergaan, zooals wij later zullen zien. Doch hoe het zij, de belemmeringen brengen de Japansche regeering in groote moeilijkheden en doen het geheele economische stelsel, dat Japan in recordtijd heeft opgebouwd, op zijn grondvesten schudden. De tragiek is, dat het te laat komen van Japan in de rij der groote mogendheden het volk de mogelijkheid beneemt zijn aangeboren realisme nog meer in daden om te zetten. Dit veroorzaakt gevaarlijke spanningen en kan leiden tot de grootste menschenworsteling, die de wereld ooit aanschouwd heeft. Het is duidelijk, dat Japan zich moet kunnen roeren als het wil leven. En het wil leven ! Doch er is nóg een moeilijke kant aan het Japansche probleem en wel die, betreffende de emigratie. Er zijn leege gebieden te over, waarheen Japan zijn overbevolking zou kunnen spuien als de staten, die deze gebieden bezitten of contröleeren, het toestonden. Zoo bevindt zich, op een week stoomens afstand ten Zuid-Oosten van Japan, NieuwZeeland met uitgestrekte, braakliggende, vruchtbare gronden. *) Het is nog wel niet zoover, dat de Japansche export terugloopt (de uitvoer van Japan was in Augustus 1936 zelfs 16-millioen Yen hooger dan in Augustus 1935), doch alles wijst er op, dat deze toename niet van langen duur zal zijn. Zoo schreef de „Java Bode" van 25 Aug. 1936: „Het jaar 1935 was voor Japan opnieuw een jaar van eenigen vooruitgang „op economisch gebied; de opwaartsche lijn was echter niet zoo geprononceerd als de vorige jaren het geval was. De curve van den bedrij„vigheidsindex had eerder de neiging zich horizontaal te bewegen, hetgeen „gedeeltelijk toegeschreven moet worden aan de maatregelen, die men vrijwel in de geheele wereld nam om den invoer van Japansche goederen te „breidelen". Een hoogeplaatst Japansch regeeringsambtenaar zeide eefls tot een Nieuw-Zeelandschen tourist, die Tokio bezocht: ,,Wat zoudt gij zeggen van een boer, die groote landerijen „bezit en slechts een klein deel er van met enkele menschen „bebouwt, terwijl hij zijn opeengehoopte buren — juist aan ,,de andere zijde van de omheining — het gebruik van meer ,,land, waarmede de thans gebreklijdenden, in hun onder,,houd zouden kunnen voorzien, verbiedt?" Wat zoudt gij „zeggen van zulk een boer ?", vroeg de Japanner. Zoo liggen b.v., eveneens eenige dagreizen ten Zuiden van Japan, de groote open ruimten van Australië, 17 maal zoo groot als Japan en met een bevolking van slechts 1112 van die van dat land, een bevolking even groot als die van Japan's hoofdstad, die zes-millioen inwoners telt. De meeste Australiërs wonen bovendien nog in de steden, zoodat men op het Australische vasteland wel de geheele Japansche bevolking zou kunnen onderbrengen, zonder er veel last van te hebben. De oplossing van het probleem lijkt zoo eenvoudig, doch zoo is het niet. De Japanners zouden wel last veroorzaken en niet zoo weinig ook. In de eerste plaats is hun levensstandaard zoo buitengewoon laag, dat geen enkele Australische arbeider tegen hen zou kunnen concurreeren. Vooral voor den Australischen arbeider is de levensstandaard een Kruidje - Roer - Mij - Nietplant. De oud-consulgeneraal der "Nederlanden te Sydney, Paul Staal, wees hierop in „A Foreigner looks at Australia", waarin hij o.m. zeide : „Maar hij mag niet aan Zijne Hoogheid den Levensstandaard raken. In Australë moogt gij die Hoogheid nimmer te na komen." De moeilijkheid schuilt evenwel in nóg meerdere mate in het eigenaardige karakter van den Japanner, in zijn superioriteitsgevoel en in zijn chauvinisme. De Japanners, die zich blijvend vestigen in een ander land, zullen er zich op den duur nooit bij neerleggen, dat ze geregeerd worden door een ander — een blank — volk, vooral wanneer zij numeriek in de meerderheid komen. Het is vooral deze mentaliteit, welke de oorzaak is van de weigering van Australië, met zijn, uit strategisch oogpunt, gevaarlijke geografische ligging, om Japansche immigranten toe te laten. Japan doet moeite om in het veroverde Mandsjoekwo te koloniseeren, doch de resultaten zijn nog gering. Mandsjoekwo is door zijn klimaat, dat niet zeer geschikt is voor Japanners, als emigratieland tegengevallen. Om al die redenen is het geen wonder, dat Japan expansie zoekt naar andere landen van het Aziatische vasteland en daarin wordt het thans — evenals vroeger door het Czaristische Rusland — door Sovjet-Rusland gedwarsboomd. Daarom is een botsing tusschen Japan en Rusland in de nabije of verdere toekomst onvermijdelijk. Deze oorlog zal een antwoord geven op de vraag : welke van deze grootmachten zal Azië beheerschen ? Vanzelf rijst dan nog een andere vraag : Is een Russische of een Japansche overwinnig voor Europa en Nederland gewenscht ? Het doel van dit werkje is te trachten deze vraag te beantwoorden. HOOFDSTUK I. DE INDUSTRIEËN VAN DE AZIATISCHE RIVALEN. Japan. Ongetwijfeld is de ontwikkeling van een middeleeuwschen staat in 80 jaar tot een wereldmacht zonder voorbeeld in de geschiedenis. Het Engelsche parlementslid W. Kirkpatrick schreef in de „English Review", begin 1934, o.a. : ,,De aardrijkskundige ligging van het Japansche eilandenrijk, ,,in zijn betrekkingen tot het, in de nabijheid gelegen, Aziatische continent, heeft een merkwaardige overeenkomst met „die van Engeland, Schotland en Ierland ten opzichte van „het vasteland van Europa. De analogie kan verder worden „getrokken. Het Japansche volk is een zeevarend volk. Japan „heeft, evenals Engeland, een veel te kleine voedselproductie, „ja in verhouding nog kleiner dan die van Engeland, Schotland en Ierland. Het grootste gedeelte van de Japansche „eilanden is onvruchtbaar. Evenals Engeland, moet Japan „zich verlaten op industriëele ontwikkeling, die het in staat „stelt goederen te produceeren om daarvoor grondstoffen in „te ruilen en om een krachtig, ondernemend volk te on„houden". Meerdere auteurs hebben er op gewezen, dat de geschiedenis van het Japansche volk in velerlei opzicht parallel loopt aan die van het Britsche Rijk. Zonder twijfel is dit juist, maar het tempo is in Japan veel sneller, althans sedert de laatste % eeuw. Tusschen de afschaffing van het feodale stelsel en de ontwikkeling der grootindustrie verliepen — niet alleen in En- geland, doch in geheel West-Europa — eenige eeuwen. Evenals Engeland, 100 jaar geleden, zijn loopbaan begon als een imperiaal rijk, is Japan daarmede, sedert eenige tientallen jaren, aangevangen. Toch is er dit verschil, dat 100 jaar geleden een geheele wereld aan het begin van de opgaande lijn der export-industrie stond, terwijl de curve thans neergaand of hoogstens horizontaal loopt. Dit maakt de ontwikkeling van het Japansche imperium veel moeilijker. Noodlottig voor de rust in de wereld is voorts, dat de levensstandaard van Nippon voor het Westen te laag is, doch voor het verdere Oosten iets te hoog. Dit laatste maakt Japan, op zijn beurt, weer bevreesd voor de industriëele ontwikkeling van de landen op het Aziatische vasteland met hun rijken bodem. Tot den Russisch-Japanschen oorlog stond de Japansche industrie in de kinderschoenen. Daarna begon de phenomenale uitzetting. Het wonderlijkst is wel de korte tijd, dien Japan noodig had om zijn boeren om te vormen tot geschoolde industrie-arbeiders. De, bijna onbegrijpelijke, snelheid van de industriëele ontplooiing van Japan heeft tot oorzaak verschillende factoren : 1. de noodzaak om zijn snel aangroeiende bevolking een bestaan te verschaffen op een beperkt gebied, 2. de gerichte en bewust geleide planmatige economie, de schitterende organisatie zoowel van de industrie zelf als als van den verkoop, waarvan het Westen heel wat kan leeren, 3. het warme patriotisme van den Japanschen arbeider en de alles doordringende gedachte, dat één moet werken voor allen en allen voor één, 4. de virtuositeit der Japanners in industriëele spionnage en hun handigheid in imiteeren en copiëeren. 5. de zeer goedkoope arbeidskrachten. Slechts 17% van Japan's bodem is geschikt voor agrarische doeleinden en daarvan wordt geen vierkante voet ongebruikt gelaten, zoodat het platteland een groot aantal van zijn zonen en dochters naar de industriesteden moet spuien. In Japan werkt alles samen onder leiding der regeering. Het is daar niet als in Europa en Amerika, waar elkeen den ander tracht te vernietigen (the survival of the fittest!), doch er is een streven om elkander te begrijpen en samen te werken in het belang van volk en staat. Niet, zooals in Europa, waar men nooit een persoonlijk belang op zij weet te zetten. *) Zelfs de twee machtige bank-, handel- en industrie-concerns, de Mitsui's en Mitsubishi's, werken op menig gebied samen. Doch wat dan ook de oorzaak moge zijn, een feit is, dat Europa niet meer kan concurreeren tegen Japan ! In den aanvang van Japan's industriëele ontwikkeling, trachtte Europa zich gerust te stellen met de verklaring, dat de Japansche artikelen minderwaardig waren. Dat was eertijds inderdaad niet onjuist, doch gaat thans niet meer op. De meeste Japansche artikelen zijn goedkooper zonder slechter te zijn en het Westen zou op de vrije wereldmarkt aan den Japanschen export slechts het hoofd kunnen bieden, indien — nog afgescheiden van de andere genoemde factoren — het loonpeil van den Europeeschen arbeider kon worden neergedrukt op het Japansche niveau. Dat, binnen afzienbaren tijd, de komende industrialisatie van China opnieuw een neerdrukken van het Westersche loonpeil noodig zou maken, laten wij nu maar buiten beschouwing. Met het oog op den huidigen levensstandaard in Europa, zouden dergelijke „neerdrukkingen" tot een nog ongekende revolutie leiden en trouwens ook onmogelijk zijn, want het is volkomen onjuist, om het Japansche loon eenvoudig in Europeesche valuta om te rekenen. Uit een en ander blijkt duidelijk, dat van een vrije wereldmarkt, zooals eenige generaties die gekend hebben, nooit meer sprake zal kunnen zijn. Uit het voorgaande zagen wij, dat de industrialisatie van Japan een levenskwestie is voor zijn volk. Voor die industrialisatie echter zijn blijvende afzetgebieden noodig, hetzij binnenlandsche, hetzij buitenlandsche. Dit nu is de zwakke plek in Japan's huidige economische structuur. De binnenlandsche afzet beteekent weinig met betrekking tot zijn thans reeds, reusachtig uitgeroeid, industriëel apparaat. De Westersche mogendheden worden, uit zelfbehoud, genoodzaakt maatregelen te nemen om haar eigen afzetgebieden te behouden of *) James A. B. Scherer schreef in „Japan's Advance": „De natie, als „een geheel regeert, regeert in commerciëele, zoowel als in bestuurszaken. De „zakenman heeft niet alleen te vechten voor den buitenlandschen handel „als de Amerikaansche zakenman. Hij heeft den steun van zijn land. Hij „is een deel van een immense „trust"; alleen de trust is een regeering „i.p.v. een maatschappij." terug te winnen. Dit is niet het eenige. De consumenten beginnen zich zelf op industrie toe te leggen : Britsch-Indië, Nederlandsch-Indië, China. Er bestaat eenige reden om aan te nemen, dat Japan reeds op zijn industriëel hoogtepunt is. Indien dit zoo zal blijken te zijn, dan beteekent dit, dat de industrialisatie van Japan — ondanks de schitterende organisatie en de opofferingsgezindheid van zijn volk — is mislukt. Terecht merkt Dr. H. Roos op in zijn „Japan en de industrialisatie van Nederlandsch-Indië" : „Mocht dan ook op eenigerlei wijze deze industrialisatie (van „Japan) falen, als noodmaatregel ter oplossing van het bevolkingsprobleem, dan, zal de emigratie eerst recht consequent „worden doorgevoerd, alle nationale en sociale bezwaren ten „spijt. Ook in dat geval treden Oost en West elkaar op verschillende punten van den aardbol tegemoet !" En wat dan ? Wij zullen dat later zien ! Sovjet-Rusland. De groote mededinger van Japan is in Azië het geweldige Russische rijk. Ook Rusland begint zich tot een exportland te ontwikkelen. Er bestaat echter een verschil. Het doel van Japan is : exporteeren om te kunnen eten. terwijl Sovjet-Rusland voornamelijk exporteert met het oogmerk om propaganda voor de communistische wereldrevolutie te maken. Het is slechts te danken aan de vreeselijke verwoestingen door den wereldoorlog en de revolutie in Rusland, dat men nog niet meer gemerkt heeft van de Russische concurrentie. De uitgestrektheid van het gebied der Sovjets, gepaard aan een loonstandaard, die den Japanschen nadert, de rijkdom aan mineralen, aan immense, vruchtbare streken, zullen Rusland tot een machtigen en gevaarlijken concurrent, zoowel voor het Westen als voor Japan maken. Daarbij is SovjetRusland niet slechts een staat, doch tevens een monster-trust. Deze trust beschikt over een ontzaglijk leger van slaven en gestraften, welke kunnen worden gedwongen tegen hongerloonen te werken. De trust kan trouwens heele landstreken laten verhongeren om levensmiddelen te kunnen uitvoeren. De trust-staat heeft het monopolie van den buitenlandschen handel, kan de Russische producten tegen afbraakprijzen op de wereldmarkt werpen en — in dezen tijd van economischen nood — de buitenlanders dwingen hun fabrikaten tegen zeer lage prijzen en op, voor de laatsten, ongunstige voorwaarden af te leveren. De opbouw van de Russische industrie en de mechaniseering van den landbouw zijn nog in vollen gang. Rusland zal — hetzij vroeger, hetzij later — in staat zijn de geheele wereld met industriëele producten te overstroomen. Het grootste gevaar zal Rusland worden voor de landbouwende bevolking van Europa, doordat het, door een extensieven en mechanischen land- en tuinbouw, op zijn, gedeeltelijk nog maagdelijke, onafzienbare akkers, de geheele wereld onder een lawine van agrarische producten zal bedelven. Hierdoor zullen alle agrarische landen worden gedésorganiseerd en geruïneerd. Dit is juist de bedoeling der Sovjets omdat het tot chaotische toestanden zal leiden, welke een vruchtbaren bodem vormen voor de roode revolutie. Niet alleen Japan, doch ook het Rusland van de toekomst zal daarom een beletsel worden voor het herstel van de vrije wereldmarkt. HOOFDSTUK II DE GEEST EN HET STREVEN VAN HET HEDENDAAGSCHE JAPAN ,,De dood voor Keizer en Volk „is zoo licht als een veer." Leuze der Samoerai. Er is in Japan zooveel anders als in het Westen, al draagt het denzelfden naam. Men vertaalt klakkeloos een woord in een Europeesche taal, doch duidt vaak een geheel ander begrip aan als datgene wat men er in Europa onder verstaat. Als wij b.v. spreken over de „liberale" Minseito-partij, dan mag men deze partij stellig niet vergelijken met een liberale partij in Nederland, Engeland en Frankrijk. Zoo is het met tal van begrippen of instellingen en dit maakt het voor den Europeaan zoo moeilijk zich een juist denkbeeld te vormen van den gang van zaken in het land van de Rijzende Zon. Wij vergeten zoo gemakkelijk, dat de levensuitingen in het Oosten anders zijn dan in het Westen. De vertaling van een Oostersche taal in een Westersche. brengt vaak verwarring. Maar bij geen der Aziatische landen is het zoo gevaarlijk Westersche maatstaven aan te leggen of Westersche benamingen te geven, aan bepaalde ideeën of toestanden, als bij Japan. Dat slaat vooral op begrippen omtrent zedelijkheid, eerlijkheid, liefde, doch nóg meer komt dit uit in de politiek. Wij maken een grove fout als wij de Japansche woorden voor socialisme, communisme, fascisme, liberalisme, militarisme, patriotisme, zonder meer, in het Hollandsch overbrengen en dan meenen de juiste beteekenis van de woorden te hebben gevonden. Wanneer wij ons werkelijk een zuiver beeld van Japan willen trachten te maken — hoe moeilijk dat voor den Westerling ook is — dan dienen wij te beginnen onzen Europeeschen bril af te zetten. Het is niet te bout gesproken wanneer men zegt, dat er geen land ter wereld bestaat waar de mentaliteit van het volk vergelijkbaar is met dat van Japan ! En dat is niet zoo vreemd als het op het eerste gezicht lijkt. De oorzaak ligt in den geweldigen sprong, dien het volk van Nippon, in enkele decennia, gemaakt heeft, een sprong van de Middeleeuwen naar den modernen tijd. Het Japansche nationalisme is bijna even romantisch als de riddertijd was, met zijn tournooien en troubadours en toch is het ook weer anders. Een buitengewoon eigenaardig sentiment is voor den Europeaan het religieuze Mikado-isme. Niet alleen beschouwen de Japanners hun Keizer als een bovenaardsch, heilig wezen, doch zij gelooven zelf ook een zekere mate van heiligheid te bezitten, die hen onderscheidt van andere stervelingen. Zij zijn menschen van hoogere orde. Dit legt hun de taak op de Japansche beschaving — desnoods met geweld — over de aarde te verbreiden. Een dergelijk geloof bezielt een volk, dat, wetenschappelijk en technisch, op zeer hoog peil staat ! Het Japansche patriotisme is geen zaak van gevoelen alleen ; het is tevens een Godsdienst, een cultus, waarin een mystiek, gebaseerd op een Goden-opdracht om de wereld te beheerschen, naar voren komt. Men denke aan de woorden van den oud-minister van oorlog. Generaal Araki, : ,,Wij zijn Godenzonen ; wij moeten de wereld beheerschen !" Ofschoon Keizer Mutsu Hito (1868-1912) het feodale stelsel afschafte, is Japan naar den geest nog feodaal. De feodale heeren, die vóór de restauratie in 1868 regeerden, doen dat nog steeds, maar op een andere wijze. Zij zijn thans geen Daimio's — landheeren — meer, maar zij regeeren door middel van banken, fabrieken en handelshuizen. Het zijn de groote handelsfamilies, die de geheele grootindustrie, groothandel en scheepvaart in handen hebben. Doch er bestaat nog een andere kaste van feodale heeren en wel de officieren, de moderne Samoerai, die vroeger de lijf- wachten van den Keizer en van de daimio's vormden. Deze Samoerai waren te vergelijken met de Europeesche ridders in de Middeleeuwen, doch zij leefden zeer sober. Zij kwamen voort uit den lageren adel, vormden een eigen kaste en waren trouw tot in den dood. Zij stonden steeds gereed om voor hun meester te sterven, terwijl hun de deugden van onbaatzuchtigheid, ridderlijkheid en soberheid (Boesjido) werden ingeprent. Deze ridderdeugden uit oude feodale tijden zijn thans herleefd. De officieren zijn de Samoerai van den huidigen tijd, wier slagzin is : „Bevecht het Europeesche materialisme ; terug naar de zedelijke idealen van onze heldhaftige voorvaderen, de Samoerai ! Terug naar Azië !" De Samoerai waren straatarm en dat zijn de Japansche officieren van onzen tijd eveneens. Arm, sober en onbaatzuchtig ! Als wij hieraan denken, dan wordt ons wel duidelijk de verontwaardiging van de, voornamelijk uit den uitgemergelden boeren- en visschersstand gesproten, militairen over de rijkdommen van de andere modern-feodale kaste, de schatrijke handelsfamilies. De handel is trouwens in Japan nooit zeer in aanzien geweest. De officieren gevoelen socialistisch, bijna communistisch zou men zeggen, in elk geval zeer anti-kapitalistisch, maar zij zijn tevens zeer loyaal en trouw aan den Keizer. Van een internationaal communisme — volgens Moskovitisch recept ■— is geen sprake ; dit soort van communisme beschouwt men minder als misdaad, dan wel als een symptoon van krankzinnigheid. Men krijgt dus de zonderlinge figuur van een communistisch monarchisme. En feitelijk steunt het geheele Japansche volk den Samoerai-geest der officieren, hetgeen ook blijkt uit den groei van de Kokoe-on-Sha, de vereeniging van de grondslagen van den staat, waarop wij later terugkomen. De jonge officieren haten het parlementaire stelsel en de politiek partijen. Dit laatste is geen specifiek Japansch verschijnsel. In vele landen zijn de militaire kringen anti-parlementair, doch in Japan is het nog begrijpelijker omdat in het oude feodale stelsel de militairen de hoogste macht in den staat bezaten. Toen Japan naar Westersch model werd gere- organiseerd, het een parlement kreeg en ook het grootkapitaal meer aan invloed won, veranderde dit eenigszins, al bleven de militairen achter de schermen de regeering dikwijls in de, door hen gewenschte, richting stuwen. Toen echter ontstond de haat tegen het Westen, dat aan Japan de democratie gaf. Een feit is, dat de macht der moderne Samoerai steeds toeneemt en het Japansche volk zal, vroeger of later, aan den roep der militaire leiders gehoor geven en zich blindelings in een avontuur storten tegen één land of, desnoods, tegen alle landen der wereld tezamen, onverschillig of dit nationale zelfmoord beteekent. Aan een nationalen zelfmoord gelooft de Japanner niet spoedig. De cultus, die leert, dat het Japansche volk door de Goden uitverkoren is, is zoo diep geworteld, dat de militaristische en imperialistische klasse het volk vrijwel geheel in handen heeft. Het volk kan zijn militairen in hun drijven niet tegenhouden ; het kan dit niet, maar wil het ook niet. Een gedachte aan ontwapening of pacifisme is volkomen onbegrijpelijk voor de Japanners. Het is als iets van een andere planeet, even vreemd als voor ons de verafgoding is van den Mikado, die een krachtigen band vormt tusscben alle lagen der bevolking. Het Mikado-isme is geen Byzantijnsche dweeperij. Het is een religieus sentiment, dat het geheele Japansche volk doordringt, al is het tevens in een modern land, dat Japan geworden is, het grootste anachronisme van dezen tijd. De Keizer is, behalve de hoogepriester van het volk, de levende God. Wanneer de soldaat sneuvelt, dan sterft hij voor zijn God. Dat de burger, wanneer hij het keizerlijk paleis passeert, drie maal een diepe buiging maakt, kunnen wij ons nog indenken, maar de zelfmoord van een vliegenier, die, door plotseling opgekomen mist, zich niet goed meer wist te oriënteeren en over het paleis vloog, wordt den Westerling minder begrijpelijk. De kwestie is, dat de Japanner niet op zijn keizer of diens paleis mag neerzien. Voor een brief, handteekening of portret van den keizer maakt men een buiging ; spreekt men over hem, dan laat men zijn stem dalen. Een te Tokio verschijnend, Engelsch blad kreeg moeilijkheden omdat het een onderwijzer had gelaakt, die zijn leven waagde om uit een brandende school het portret van den Keizer te redden vóór hij de kinderen in veiligheid bracht. Een dergelijke vereering kan toch alleen een Japanner begrijpen. Ook de wonderlijke Japansche socialisten zijn zeer antikapitalistisch, doch tevens zeer vaderlandslievend en monarchistisch ! Als men de sociaal-democratische pers triomfantelijk hoort vertellen, dat de socialisten in Japan, bij de vorige verkiezingen, aan aanhang hebben gewonnen, dan bewijst zij daarmede totaal niets te begrijpen van de geheele partijpolitiek in Japan. Die Japansche socialisten staan veel dichter bij de nationaal-socialisten dan bij de sociaal-democraten ! Tegenover een Westersch pacifisme stelt Japan den stoïmijnschen, ascetischen heldenmoed zijner Samoerai. In den Russisch-Japanschen oorlog ontving Generaal Nogi, de overwinnaar van Port-Arthur, van den minister van oorlog, het bericht, dat zijn oudste zoon op het slagveld was gevallen. Hij seinde terug : ,,Ik ben zeer tevreden. Nogi." — Eenige dagen later — Nogi lag met zijn leger voor Port Arthur — kwam een stafofficier verslag uitbrengen over het verloop van den strijd op een bepaald punt. Toen de officier gereed was met zijn rapport, voegde hij er eenigzins aarzelend aan toe : ,,Zooeven ontving ik telefonisch bericht, dat ook Uw tweede zoon heden gesneuveld is" Nogi antwoordde met een zacht : „Zoo" en zette zich voor een kaart om de positie der troepen te bestudeeren. Zoo handelde de man, die, in enkele dagen, geen zoons, geen kinderen meer had. Na den val van Port-Arthur verscheen Nogi met zijn geheele leger plotseling aan den linkervleugel der Russen en pakte hen met kracht aan. Evenals bij Port-Arthur, was Nogi telkens in de voorste linie, tot wanhoop van zijn officieren. Hij wist zeer goed, dat het onzinnig is, wanneer de leider van een leger zich in het grootste gevaar begeeft. Maar de oude Samoerai kon eenvoudig niet anders ! Op een dag reed hij weer naar de eerste linies, die juist tot den aanval overgingen. Zijn stafofficieren bezwoeren hem terug te keeren en eindelijk gaf hij toe. Doch hij gaf den chef van zijn staf bever zich onmiddellijk naar de aanvalslinie te begeven. Deze lag zwaar ziek te bed, doch hij stond op zonder iets te zeggen, wankelde naar buiten, liet zich op een paard helpen, vertrok en sneuvelde. Generaal Nogi zeide later : „Hij was ernstig ziek en hij zou ongetwijfeld in het bed zijn gestorven. Ik hielp hem den hel- dendood te sterven, de grootste eer voor een soldaat". Het was een bevel geweest van den eenen Samoerai aan den anderen ! Een jong Japansch officier was eerst eenige dagen gehuwd. Zijn regiment kreeg plotseling bevel naar het vasteland te vertrekken. Na zijn vertrek schreef zijn vrouw hem een afscheidsbrief, waarin zij verklaarde zich dien dag het leven te zullen nemen opdat hij niet naar haar zou verlangen en wellicht minder goed zijn plicht doen jegens zijn Keizer en Vaderland. Daarna pleegde zij zelfmoord. Zoo is de geest van Japan ! De „Japan Weekly Chronicle" van 22 April 1936 verhaalt over twee corporaals, die, doordat zij te laat in de kazerne terugkwamen, de deuren gesloten vonden en toen zelfmoord pleegden omdat zij tekort geschoten waren in hun plicht. Wij zagen, dat het leger zijn soldaten voornamelijk uit de landelijke bevolking trekt, daarom steunt het Departement van Oorlog — dat zijn groote macht ontleent aan de bepaling, dat de oorlogsminister slechts verantwoording verschuldigd is aan den Keizer — alle verlangens en eischen der boeren, die vijanden zijn van de grootindustrie, welke hen ten gronde richt. Wij hebben reeds vermeld, dat een Westersch Marxistischcommunisme niet bestaat, doch er is wel een streven naar een soort van staats-socialisme onder opperste leiding van den Keizer, m.a.w., zooals de Japanners zeggen : „een terugkeer van den Japanschen staat naar den geest van nationaal zelfbestuur onder leiding van de Keizerlijke wijsheid", naar een bestuur van verdienstelijke mannen, die zullen opbouwen een „hervormd, zuiver Japan." Uit deze gedachte ontstaat een groeiend verzet tegen landheeren, kapitalisten, partijen en het semi-parlementaire gouvernement. De boeren, de arbeiders, de middenstanders, de militairen, allen haten de grootkapitalisten met hun aanhang, de politici. De armste luitenant, priester, ambachtsman of boer wordt door het volk meer geacht dan een milliardair of politicus. Het Zwaard van den Samoerai hangt boven de geldmannen ! Maar toch, allen werken voor Groot-Japan en allen vereeren den Mikado. De tegenwoordige Keizer van Japan heet Hirohito. Wanneer iemand van zich zeggen kan, dat hij een ouden stamboom heeft, dan is deze vorst dat wel. Hirohito is het 123ste geslacht van Jimmoe Tenno, den eersten Keizer van Japan, die 2500 jaar geleden regeerde. Jimmoe Tenno onderwierp de oerbewoners van Japan, de Ainoes, (een Arischen volksstam), die geen scheeve, doch horizontaal staande oogen en een Europeesche huidskleur bezitten. Zij hebben weelderig haar en dragen lange baarden. In Hokkaido en op Sachalin leven nog 15.000 Ainoes. Zij sterven echter uit. Zooals gezegd, allen werken voor Groot-Japan. De Mitsui's en Mitsubishi's, de groote geldmannen, trachten Japan's hegemonie •— eerst op het vaste land van Azië, later over de geheele wereld — te vestigen door de markten te veroveren, terwijl de militairen dit willen bereiken door geweld, door middel van wapenen. Het verschil ligt in het tempo Japan is een land van tegenstellingen. Hoezeer het uiterlijk verwesterd is, innerlijk bleef het Oostersch. De Japanner, die overdag in Europeesch costuum, op zijn modern ingericht kantoor of tusschen machines van de nieuwste vinding, hard werkt, is des avonds, (in zijn karig gemeubileerde woning) gekleed in kimono, gezeten op een matje, mediteerende bij het oud-Japansche thee-ceremoniëel, weer Oosterling in hart en nieren. Hij ontleende aan het Westen wat hij kon gebruiken, doch bleef verder zichzelf. Het Japansche volk is het meest energieke volk van het Oosten. Dit constateerden reeds onze voorouders, die, geruimen tijd, het monopolie hadden van den Japanschen handel met Europa. Dat het Japansche volk deze eigenschap bezit, is niet zoo onbegrijpelijk. In vele Oostersche landen is Moeder Natuur zeer barmhartig voor haar kinderen. Daar kent de inlander niet dien „struggle for life", welke het leven van den Europeaan vaak zoo moeilijk maakt. In Japan is dat anders. De onvruchtbare bodem, het gebrek aan grondstoffen, de overbevolking, dit alles heeft zijn stempel gedrukt op het Japansche volkskarakter. En dat niet alleen. De ontzettende natuurrampen, die bijna met de regelmaat van een uurwerk, het volk van Nippon komen teisteren, hebben dit volk een taaie volharding gegeven. Zijn worsteling met de natuur — zij doet vaak denken aan die van de Nederlanders, die, van geslacht op geslacht, gestaald werden door hun strijd tegen de zee — heeft dit volk geleerd, dat zich overgeven aan wanhoop niet helpt. Aardbevingen, typhonen, overstroomingen en vloedgolven, die meermalen in één slag alle welvaart vernietigen, hebben dit volk stoycijnsch gemaakt. De Japanner zet zich niet neer in wanhoop, zooals zoovelen van zijn mede-Oosterlingen in gelijke omstandigheden, doch met een schouderophalen en met den uitroep : „Wat gebeurd is, is gebeurd !", gaat hij onmiddellijk weer aan het werk om de schade te herstellen. Hij heeft de eigenschap verkregen te lachen om moeilijkheden en die in taaie volharding te overwinnen. In Japan is niet de indolente sfeer, die vele Oostersche landen kenmerkt. Door deze eigenschap kreeg het Japansche volk de kracht in korten tijd een geweldige industrie op te bouwen en een defensie-apparaat samen te stellen, dat zich meten kan met dat van de sterkste Westersche mogendheid. Dezelfde eigenschap heeft het in staat gesteld, ondanks gebrek aan grondstoffen en kapitaal, ondanks crisis, ondanks de importbelemmeringen van de Westersche staten en hun koloniën, meer dan de helft van zijn productie te exporteeren. *) Weer dezelfde eigenschap geeft het een kans geheel Azië te japaniseeren, het heimelijke doel van de Japansche natie, dat gecamoufleerd wordt door de leuze „Azië voor de Aziaten !". De eigenschap om bijna onoverkomelijke moeillijkheden met taaie volharding en onuitputtelijk geduld op te lossen, gevoegd bij een, in het geheele Japansche volk doorgedrongen, ultra-nationalistisch gevoelen en neiging tot zelfopoffering, maakt dit volk bijna onoverwinlijk en stelt het in staat tot daden, waarover wij, het eerste oogenblik, de schouders zullen ophalen. Wij zullen later zien, dat dit volk in een oorlogspsychose leeft, die, met vredelievende middelen of onderhandelingen, niet zoo gemakkelijk zal kunnen worden verdreven. Het uiteindelijke doel van Japan is de geheele Oostersche, zoowel als de \\^estersche, wereld te beheerschen. Dat het, om dit te bereiken, nog heel wat hindernissen te nemen heeft, *) Mr. W. C. Graaf v. Rechteren Limpurg wees er op, dat, wanneer Japan in 1933 slechts 3,13 % van den wereldhandel beheerschte, het toch een veel ernstiger concurrent is dan men, op het eerste gezicht, meent, omdat Japan s export v.n.1. uit fabrikaten bestaat. De werelduitvoer van fabrikaten is V3 van den geheelen werelduitvoer. ontveinst het zich niet ! Doch deze wetenschap zal het Japansche volk niet beletten te trachten zijn doel te bereiken en het is er van overtuigd daarin te zullen slagen, want de Goden zullen het bijstaan. Bij alle berichten over mislukte revoluties, bij alle geruststellende verklaringen van Japansche ministers, officiéél of officieus, dient men niet te vergeten, dat in Japan een strijd gaande is tusschen het geduld en het ongeduld. De uitbarsting komt, onverschillig of het geduld of het ongeduld overwint!! HOOFDSTUK III. BESTAAN KLASSENSTRIJD EN PARTIJPOLITIEK IN JAPAN? Een klassenstrijd bestaat in Nippon inderdaad. Maar zij is anders als in Europa, zooals er zooveel anders is in het land van de Rijzende Zon, al draagt het denzelfden naam. Dit wordt maar al te vaak vergeten. Zoo dient men b.v. ook onder partijwezen, parlementariër, parlement e.d. aan iets anders te denken als aan de gelijknamige begrippen in WestEuropa. De ministers zijn, in laatste instantie, niet aan het parlement verantwoording verschuldigd, doch aan den Zoon des Hemels, den Mikado. Alle partijen hebben slechts één doel — onverschillig op welke wijze zij dat willen bereiken — Dai Nippon ! (Groot Japan !) Het partijwezen is in Japan zeer eigenaardig samengesteld. Dit zal uit het volgende blijken. Handel, bankwezen, industrie, mijnbouw, scheepvaart ■— dus feitelijk het geheele economische leven — worden geleid door een vijftal families. Verreweg de invloedrijkste daarvan zijn de families Mitsui en Mitsubishi. Deze families hebben, wat wij zouden noemen, een staat in den staat gevormd, doch feitelijk is dat ook weer niet juist, want zij werken ten nauwste samen met verschillende gouvernementsinstellingen, al geschiedt dit dikwijls achter de schermen. Een treffend bewijs daarvoor kreeg een, te Kobé gevestigd, Engelsch zakenman, die, op een dag, een telegram voor Londen had aangeboden en even daarna de verzending niet door wilde laten gaan. Hij kreeg zijn telegram terug, doch in de haast had de telegraafbeambte verzuimd de, door de laatste, op het formulier aangebrachte aanteekening „Copie aan Mitsubishi" te verwijderen ! ! Met het post- en telegraafgeheim neemt men het blijkbaar niet zoo nauw. De Japanners zeggen : De Mikado regeert de menschen ; de Mitsui's en Mitsubishi's regeeren den Japanschen handel. Schijnbaar zijn de Mitsui's en Mitsubishi's concurrenten, doch inderdaad werken zij in menig opzicht samen. Ook de financiën van den Japanschen staat worden gedeeltelijk door de machtige handelsfamilies gecontroleerd. De vermoorde minister van financiën Inoekai was tevens het hoofd van de firma Mitsui ! De conservatieve Seiyoekai-partij wordt door Mitsui gefinancierd, terwijl de liberale Minseito-partij — die thans de meerderheid heeft in het parlement — gecontroleerd wordt door Mitsubishi. Evenwel schenken de Mitsui's, van tijd tot tijd, eenige millioenen aan de liberalen, terwijl de Mitsubishi's nu een dan groote sommen geven aan de conservatieven. Een merkwaardige toestand, die er echter toe leidt, dat geen krachten verspild worden door onderlinge twisten. De millioenen-concerns steunen voorts de Kokoe-on-sha (de vereeniging van de grondslagen van den staat) financiëel. Deze nationalistische vereeniging, die hoe langer hoe meer veld wint, wordt gepresideerd door Baron Hiranoema, die begin van dit jaar benoemd werd tot voorzitter van den Geheimen Raad, iets als onzen Raad van State. Deze organisatie verzet zich tegen de corruptie in de partijpolitiek en tegen het egoïsme in handel en industrie, doch heeft toch relaties met de conservatieve Seiyoekai-partij en met de handelswereld (de Mitsui's en Mitsubishi's). Het doel van de Kokoe-on-sha is uitroeiing van alle democratische, revolutionnaire en liberale stroomingen en verzekering van den militairen invloed op de regeering. Andere anti-democratische bewegingen zijn o.a. de oudere „Meirinkai", de organisatie van leger- en marinereserveofficieren en de, in 1932 opgerichte, „Vereeniging voor een nieuw grooter Azië". Het initiatief tot oprichting van deze vereeniging •— die als doelstelling heeft de verbreiding van de Japansche cultuur en het doen ontwaken van de volkeren van Azië — is ook de vorengenoemde Baron Hiranoema. Achter de beweging van Hiranoema staan zeer bekende staatslieden, als minister-president Hirota, Prins Konoye, de diplomaat Matsoeoka en militairen als Generaal Araki, Generaal Maraki, Admiraal Suetsugu, Admiraal Ogasawara. Als wij nu weten, dat al deze anti-democratische partijen en vereenigingen ook gesteund worden door de Mitsui's en|of Mitsubishi's, dan gaat het ons toch eenigszins duizelen. Nog onbegrijpelijker wordt, voor ons Westerlingen, de situatie, als wij vernemen, dat Mitsui eveneens aanzienlijke bedragen toestopt — zij het dan misschien noodgedwongen — aan de, in 1932 opgerichte, Kokoemin-Domeipartij, de volksliga. De Kokoemin-Domei heeft veel aanhang onder de jongere militairen en streeft naar het staatssocialisme. De oprichter is Yomioeri Adachi, tot wiens aanhangers behoort o.a. de gewezen leider van de Japansche delegatie op de vlootconferentie te Londen, Admiraal Nagano, nu Minister van Marine in het kabinet Hirota. Deze doet sedert eenigen tijd veel moeite om den, in ellendigen toestand verkeerenden, Japanschen boer uit den nood te helpen. Het is een onontwarbaar kluwen, waaruit toch wel blijkt, dat een vergelijking met de partijpolitiek in Europa onmogelijk is. Wij schreven reeds, dat het staatssocialisme vooral door de militairen gewenscht wordt. Deze militairen —• zoowel officieren als minderen — komen voornamelijk van het platteland. Zij zijn, evenals de boeren, arm, loyaal aan den Keizer, chauvinistisch doch anti-kapitalistisch. De soldaat zoowel als de boer haat de grootindustrie, die den boer — gebonden aan een zeer klein stukje land —- economisch ten gronde richt. Daarom wil het leger — met zijn nauwe betrekkingen aan den boerenstand — de oligarchie der plutocraten, de Mitsui's en Mitsubishi's, vernietigen. Deze wensch is de grondoorzaak van de moorden op de gematigde staatslieden, die nauwe relaties hebben met de machtige handelsfamilies. Het is van belang nog even op de agrarische kwestie terug te komen, omdat, tengevolge van de buitengewone industriëele ontwikkeling van het Japansche rijk, deze vaak op den achtergrond geschoven wordt. Men vergeet echter, dat toch nog altijd 50% van Japan's bevolking in den landbouw een bestaan vindt, als men tenminste van een „bestaan" mag spreken van een groot boerengezin op een tamelijk onvruchtbaar stukje grond van 0.5 tot 1 hectare.. De grootindustrie heeft belang bij een lagen rijstprijs — om de loonen der fabrieksarbeiders zoo laag mogelijk te kunnen houden — en de machtige handelsfamilies, die grooten invloed op de regeering kunnen uitoefenen, zorgen er voor, dat de rijstprijs zooveel mogelijk wordt gedrukt. Naast de rijstcultuur, is de zijdeteelt de belangrijkste bestaansbron voor den Japanschen boer. Tengevolge van de economische depressie (vooral in Amerika — de grootste afnemer van ruwe zijde) ontvangt de boer voor zijn zijde slechts V3 van den prijs van het jaar 1929. De pogingen van de Japansche regeering om den zijdeprijs te verhoogen hebben den boer weinig voordeel gebracht, doch wel den groothandel. De haat van de plattelandschbevolking tegen de handels- en industriekringen is nog vergroot door de tactiek der groothandelaren, die, door allerlei middelen, den prijs der landbouwproducten weten laag te houden, terwijl de hypotheeken andere banken de arme boeren een rente van 10 a 12 % afpersen. De geheele Japansche boerenstand — zoowel de landeigenaar als de pachter en zelfs de eenvoudige boerenknecht — gaat gebukt onder een zwaren schuldenlast. Om de schulden te betalen, verkoopen de boeren hun dochters vaak als prostituée. Jaarlijksch worden tienduizenden jonge boerinnen aan de handelaren verkocht. De boeren in de Noordelijke districten leven van een beetje rijst,wat groenten en nu en dan een gedroogd vischje. Gemalen boomschors wordt vaak genuttigd. Het gedroogde vischje is voor de boer ook nog luxe. om van vleesch heelemaal maar niet te spreken. Dikwijls verkoopt de boer de rijst, die hem, nadat hij de pacht in natura heeft betaald, is overgebleven en eet minderwaardige gewassen, terwijl hij daarbij geen visch, doch slechts vischkoppen eet. Tot den Franschen journalist Emile Schreiber zeide een Japansche boer, dat hij nog nooit vleesch had geproefd, doch hoopte het eenmaal in zijn leven toch eens te mogen eten. Hoewel men, in verband met den levensstandaard, de Japansche valuta maar niet eenvoudig in Nederlandsch geld mag omrekenen, en de geldbedragen dient te toetsen aan Japansche verhoudingen, kan ieder toch begrijpen welk een vreeselijke armoede moet heerschen in de Japansche boerengezinnen, als men weet, dat een, uit vier personen bestaande, boerenfamilie, door elkaar genomen, moet leven van ƒ 110.—• tot ƒ 120.— per jaar. De boer betaalt minimum 35% van zijn inkomen aan belasting. De landbouw maakt, sedert geruimen tijd, een chronische crisis door, zoodat het begrijpelijk is, dat de ongelukkige, uitgemergelde boeren hun eenige hoop gevestigd hebben op de jonge legerofficieren, die uit hun midden zijn voortgekomen en hun ontzettende armoede uit de kinderjaren kennen. En deze jonge officieren ? 'Zij zullen de plutocraten ver-dragen zoolang zij hen meenen noodig te hebben om het leger tot een volmaakte vechtmachine te maken. Wij merkten op, dat Japan het land is van tegenstellingen. Groote rijkdom — Mitsui's en Mitsubishi's en nog eenige kleinere handelsfamilies — naar de nijpendste armoede — boeren, visschers en een deel der fabrieksarbeiders. Voor de meeste fabrieksarbeiders dreigt de toestand eveneens slechter te worden. Er begint, zoo langzamerhand, in Japan een overprodustrie te ontstaan aan fabrikaten, welke tot een industriëele crisis zou kunnen leiden. Talrijk zijn de jongens en meisjes, die van het platteland naar de stad trekken om tegen elke voorwaarde — de voorwaarden verslechteren telkens om Japan in staat te stellen nieuwe buitenlandsche markten te veroveren — in de fabrieken te werken. Dagloonen van, in Nederlandsche geld, ƒ 0.70 voor mannen en ƒ 0.30 voor vrouwen zijn geen zeldzaamheid (in de textielindustrie zijn de loonen nog aanmerkelijk lager). Dat Japan de wereld in ademlooze spanning heeft gebracht door de goedkoopte van zijn exportwaren en het tempo, waarmede deze op alle wereldmarkten, doordringen, heeft wel niet uitsluitend den lagen loonstandaard tot oorzaak, maar een zeer belangrijke factor is die toch wel en zal die ook blijven. Er zijn nog veel waren, welke Japan nog niet exporteert, doch er zijn er niet vele, welke het binnenkort niet zal kunnen uitvoeren, tegen prijzen waartegen geen Westersche concurrentie meer mogelijk zal zijn. Men begrijpt in Europa niet waartoe Japan wel in staat is ! Een goed denkbeeld zal men daarvan misschien eens krijgen wanneer Japan in een oorlog wordt gewikkeld en alles op wapen- en munitieaanmaak zal worden geconcentreerd. De Japansche exporteurs krijgen steeds meer moeite met hun afzet, omdat het Westen daartegen, meer en meer, tegenstand gaat bieden. Het is daarom niet uitgesloten, dat eerder dan wij denken, naast de agrarische crisis, nog een industriëele crisis zal ontstaan. Waar dat op uitloopen moet, weet de hemel ! Japan heeft nu eenmaal de volle capaciteit van zijn exportapparaat noodig om zijn bevolking, die met huiveringwekkende snelheid toeneemt, te onderhouden. ) In weerwil van de hartstochtelijke worsteling van Japan om nieuwe mogelijkheden voor zijn export te vinden, krijgt het vraagstuk van den socialen vooruitgang een acuut karakter. Doch ondanks dit, heeft de sociaal-democratie of het communisme geen kans in Japan, althans geen internationaal Marxisme of communisme. De fabrieksarbeider stelt er een eer in zijn vaderland in staat te stellen zijn industrie te doen overwinnen op de wereldmarkten, al heeft hij vaak slechts een minimaal bestaan. Daarom is er geen klassenstrijd en partijpolitiek, zooals wij die kennen : liberaal, conservatief, socialist, industriemagnaat en arbeider allen hebben slechts één doel : verheffing en eer voor Keizer en Vaderland ! In Europa : wanorde, klassenstrijd, laissez-faire-politiek, en individualisme. In Japan : gerichte economie, zelfopoffering en soberheid, gevormd door het, de groote meerderheid van het volk, doordringende gevoel : bereid een leven te aanvaarden zonder vreugde en zonder persoonlijke eerzucht voor Dai Nippon ! Als wij zeggen, dat er geen klassenstrijd in Japan bestaat, dan moeten wij een uitzondering maken voor de zeelieden van de koopvaardijvloot, waarvan een aantal — door hun geregeld bezoek aan roode havensteden van Europa, Amerika, en Australië — Marxistisch gevoelt. Van tijd tot tijd dreigen de zeelieden tot staking over te gaan, doch tot nu toe is het vrijwel bij dreigementen gebleven. Maar overigens Als de fabrieksarbeider, bij uitzondering, het plotseling opnieuw drukken van zijn, toch al zeer laag, loon te bar *) Het jaarlijksch geboorteoverschot van Japan is bijna 1.000.000 zielen. En daartegenover ziet het een oud Europa met een slinkend geboortecijfer. In Frankrijk is niet eens meer sprake van een geboorteoverschot, doch spreekt men van sterfteoverschot. In eerste kwartaal van 1936 overtrof het aantal sterfgevallen in Frankrijk dat der geboorten met 24.488. wordt en hij gaat demonstreeren, dan is slechts een zinspeling op het belang van zijn vaderland noodig om hem weer naar zijne machine te doen snellen. Hij werkt niet voor zich zelf ; hij werkt voor het heilige Japan ! In Osaka dreigde, het vorig jaar, een staking. Nu heeft elke fabriek een mobilisatieplan ■— waarin is vastgelegd, welke artikelen de fabriek zal fabriceeren in een „tijd van crisis", waarmede men in Japan den komenden oorlog pleegt aan te duiden. De autoriteiten van Osaka bevalen een proefmobilisatie. Men dacht niet meer aan staken en begon met blakenden ijver oorlogsartikelen te fabriceeren. Als wij den Japanschen loonstandaard bezien — wij willen hierop nog even terugkomen — dan moeten wij daarbij niet vergeten, dat de Japanner zeer eenvoudig leeft en woont. Het ideaal van de Europeesche vrouw is haar huis zoo „gezellig" mogelijk in te richten en vol te proppen met meubelen en snuisterijen. In Japan is dit anders. De kamers, waarin de Japanner woont en zijn maaltijden gebruikt — zelfs van den rijksten — zijn bijna leeg. De arbeider moet wel met een zeer eenvoudige voeding volstaan (vleesch eet hij bijna nooit), maar hij heeft ook geen behoefte aan een zwaren maaltijd. En de voeding van den rijken fabrikant of scheepsmagnaat verschilt — als hij geen gasten heeft — niet zooveel van die van den arbeider. Door het Keizerlijk Voedingsinstituut !wordt wetenschappelijk bestudeerd welke voeding de Japanner noodig heeft Door dit instituut wordt nauwkeurig nagegaan hoe de Japanner zich moet voeden om gezond en „fit" te blijven. Tevens stelt het oorlogslaboratorium van het instituut vast op welke wijze men de voedselvoorziening, in tijd van oorlog, moet organiseeren om Japan, wat deze voedselvoorziening aangaat, zelfgenoegzaam te doen zijn. Voor dit doel wordt ook naar nieuwe voedingsmiddelen gezocht of naar wijze waarop men die kan fabriceeren. De directeur van het Keizerlijk Voedingsinstituut, prof. dr. Tadasoe Saiki, beweert dat de Japanner zich kan voeden voor een bedrag van 8 Nederlandsche centen per dag, terwijl hij daarbij gezond blijft, en in staat den zwaarsten arbeid te verrichten. De professor meent, dat indien de voeding wordt ingericht naar zijn voorschrift, de arbeider beter voedsel ontvangt dan de Europeesche werkman, die 10 of meer maal 8 cent voor zijn voedsel uitgeeft. Dat deze goedkoope voeding een belangrijke factor is en nog meer zal worden bij den strijd om afzetgebieden voor de Japansche industrie is duidelijk. Het Japansche volk staat als één macht achter zijn Mikado en wordt gedragen door één ideaal, dat het geheele leven beheerscht. Dat ideaal is niet een individueel of partijbelang, doch wordt uitgedrukt in de gedachte, dat het mooiste in het leven van eiken Japanner is zich te offeren voor zijn Keizer, zijn Volk en zijn Land ! HOOFDSTUK IV SOVJET-RUSLAND ALS ECONOMISCH EN MILITAIR GEVAAR VOOR WEST-EUROPA EN JAPAN. Er zijn nog altijd droomers, die de illusie koesteren, dat een economisch wereldherstel slechts te bereiken is door terugkeer naar den vóóroorlogschen universeelen vrijhandel. „Droomers ! Ja inderdaad „droomers", menschen zonder besef van de werkelijkheid. Menschen, die niet weten wat zich in de wereld afspeelt. Wij hebben in het vorige hoofdstuk reeds gewezen op het Japansche export-apparaat, waartegen geen Europeesche of Noord-Amerikaansche concurrentie mogelijk is. Wij zullen niet spreken over de, thans nog sluimerende, potentiëele exportkracht van China en andere „achterlijke" landen, die, van passieven consument, producent zullen worden. Noodzakelijk is echter, in dit verband, meer aandacht te besteden aan Sovjet-Rusland. Reeds thans heeft de Russische export die van Japan in eenige gebieden van het Aziatische continent teruggedrongen. In Mongolië, bijvoorbeeld, zet Rusland reeds 10% van zijn buitenlandsche handel af. De vrijhandel-maniakken vergeten, dat ook voor West-Europa, Rusland een gevaar zou worden, indien alle importbelemmeringen werden opgeheven. De Sovjet-Unie heeft eenige niet te onderschatten, voorsprongen op de West-Europeesche staten. Ten eerste de geweldige oppervlakte : twee maal zoo groot als de V.S. van Noord-Amerika. Ten tweede de onuitputtelijke voorraad aan mineralen en ten derde een, zuiver Aziatische, dumpingmogelijkheid. Het loon van den Russischen arbeider staat dicht bij dat van den Japanschen, waarbij nog komt, dat het geheele bedrijfsleven in Rusland in handen is van een trust, de machtigste trust, die de wereld ooit gekend heeft. Want dat is de tegenwoordige staat der Sovjets. Immers Sovjet-Rusland beheerscht van de oppervlakte der bewoonde wereld met 165 millioen menschen, die het, als staatsslaven, kan laten werken tegen elk loon, dat Stalin dicteert. De Sovjet-trust, die indentiek is met den staat, kan een leger van slaven aan den arbeid zetten en de producten op de wereldmarkten werpen tegen afbraakprijzen. Handel, industie, geldwezen zijn volkomen in handen van den staat of zijn organen, waardoor de geheele Sovjet-Unie tot een soort van leger geworden is, waarvan elke afdeeling stipt de bevelen van zijn opperbevelhebber, Stalin, opvolgt. Deze reusachtige trust behoeft voorts geen rekening te houden met een kostprijs, want Sovjet-Rusland exporteert niet in de eerste plaats uit commerciëele overwegingen, doch zijn uitvoer heeft als primair doel : propaganda voor de internationale bolsjewistische revolutie ! Daarom betaalt de Komintern het verschil tusschen kostprijs in het binnenland en verkoopprijs in het buitenland. Deze organisatie ziet in export de beste propaganda voor het bolsjewisme, dat bewust streeft naar de revolutioneering van alle volken. Om al deze redenen zal West-Europa niet tegen Rusland kunnen concurreeren. Het is feitelijk te verwonderen, dat het economisch overwicht nog niet meer merkbaar is. Het moeilijke herstel van de verwoestingen gedurende de revolutie is hieraan zeker niet vreemd. Aan den opbouw van de Russische industrie, evenals van het gemechaniseerde landbouwbedrijf, wordt met kracht gewerkt. De enorme oppervlakte aan vruchtbaren, voor een groot deel nog maagdelijken grond, kan — zelfs bij extensieve bebouwing — de boerenbevolking van West-Europa economisch vernietigen, daar, op den duur, Rusland geheel Europa van levensmiddelen zou kunnen voorzien. Rusland zal steeds meer onafhankelijk worden van Europeeschen of Amerikaanschen invoer. In Europeesch Rusland zijn gigantische industriesteden ontstaan, terwijl de slavenlegers zwoegen aan het wegennet en de electrificatie van het land. Ook Siberië wordt meer en meer een industriegebied en als zoodanig in de toekomst de grootste concurrent van Japan, wiens fabrieken heel wat verder van de afzetgebieden in Centraal-Azië afliggen dan die, welke de Sovjets hebben gesticht of nog zullen stichten. In het Dnjepr-gebied, in den Oeral en in West-Siberië is een ontzagwekkende staal- en chemische industrie ontstaan, welke, in oorlogstijd, onmiddellijk wapenen, munitie en gif- gassen kunnen produceeren. De reusachtige staalfabrieken Koetnetzk en Magnetogorsk kunnen, bij uitbreken van een oorlog, 3 millioen ton staal voor het leger afleveren. Ook in de streken om Nowosibirsk in West-Siberië en de districten bij den Amoer en ten Noorden van het Bailkalmeer (OostSiberië), zouden groote industriecentra zijn ontstaan. In deze streken wordt tevens met koortsachtige haast door de Russen gewerkt aan een spoorwegnet. Sovjet-Rusland's ideaal is een onoverwinnelijk — ook in militair opzicht.— rijk te stichten. In Februari 1934, op het congres der communisten te Moskou, zeide de volkscommissaris voor het leger Voroshilov, dat het Russische leger het verst was gemechaniseerd van alle legers ter wereld. In Januari 1935 vertelde de ondervolkscommissaris voor het leger, dat het roode leger zijn strijdcapaciteit, in de afgeloopen vier jaar, had verdubbeld, terwijl in dezelfde periode de luchtstrijdmacht met 330% was vergroot, het aantal tanks met 760%, het aantal machinegeweren met 700% en het aantal onderzeeërs met 435%. Sedert dien, is de mechaniseering en versterking van het Russische leger nog in snel tempo voortgezet. De vredessterkte is thans bijna 3.000.000 man, terwijl de geoefende reserve 11.000.000 bedraagt. Daarnaast bestaat nog de ,,Ossoaviachim"-organisatie, die 13.000.000 man telt en tot taak heeft Sovjet-burgers en -burgeressen in den wapenhandel te doen oefenen. Meer dan een half millioen parachute-springers zouden ook reeds door haar zijn opgeleid. Rusland heeft thans 4.700 vliegtuigen, 8.000 tanks, 7.000 kanonnen, 800 mijnwerpers en 32.000 machinegeweren. De militaire begrooting van Sovjet-Rusland, over dit jaar, bedraagt 14.7 milliard roebel, d.i. ongeveer evenveel als de geheele staatsbegrooting van Frankrijk ! In het Verre Oosten liggen 480.000 man. Buitengewoon sterke verdedigingsliniën met machinegeweer- en geschutssteunpunten — op 500 a 600 meter onderlingen afstand — zijn aangelegd. In de oorlogshaven Wladiwostok zijn 800 vliegtuigen, 200 tanks, 600 onderzeebooten*) en tal van torpedojagers. *) 600 onderzeebooten in één haven! Deze mededeeling der Japansche bladen is bijna onaannemelijk. Op de staatswerven van Wladiwostok wordt, in razend tempo, gewerkt. In Chaborowsk, Irkoetsk, Tsjita en andere steden bevinden zich nog 900 vliegtuigen, 64 reuzetransportvliegtuigen en 700 tanks. Het Roode Leger in het Verre Oosten is onafhankelijk van Europa, daar het zijn materiaal en munitie verkrijgt van de groote bedrijven tusschen den Oeral en het Baikalmeer. Bij het luchtwapen in het Verre Oosten zijn niet minder dan 60.000 geschoolde valschermspringers ingedeeld, die een Japansch oprukkend leger in den rug kunnen aanvallen. Reusachtige proviand- en munitievoorraden zijn opgeslagen Oost van het Baikalmeer. In Wladiwostok, Irkoetsk en Tsjita bouwt men groote munitiefabrieken. Voor den gasoorlog zijn de Russen met hun voorbereidingen het verst gevorderd van alle militaire mogendheden der aarde. De Engelsche journalist William Hopkins schreef in het „Neues Wiener Journal" van 24 Juli 1936 : ,,Met welke middelen de Russische legerleiding doende is ,,de militaire uitrusting van het land te volmaken, toont een „afschuwwekkend bericht van den vroegeren Russischen Generaal Rikoff, die, eenige tijd geleden, als boer verkleed. ,,Oost-Siberië bereisde en zijne indrukken in een Mandsjoe„rijsch blad weergeeft. Rikoff verteld o.a. over de proeven „met gifgassen, die in een concentratiekamp in Chaborowsk „gedaan werden. Voor een commissie van officieren van den „generalen staf, artsen en chemici werden, in grooten stijl, „gifgassen op de gevangen, zoowel in het vrije veld, als ook „in gesloten ruimten, geprobeerd, waarbij dikwijls tot 300 personen gegast werden." Sedert jaren werken de Russen reeds aan een tweede spoor van den geheelen Trans-Siberischen Spoorweg, doch vooral aan het gedeelte in het verre Oosten en de zijlijnen in die streken Ook tal van nieuwe spoorwegen leggen zij juist in dat gebied aan (Amoer, Sretensk, Pogrenitschnaja, Transbaikalland). En al dezen lijnen hebben voornamelijk een strategische beteekenis. Zij worden aangelegd met het oog op den komenden strijd met Sovjet-Rusland's Aziatischen halfbroer, Japan. Wij zullen nog voldoende gelegenheid hebben om op deze naderende worsteling terug te komen. HOOFDSTUK V JAPAN WENSCHT DEN OORLOG ! Waarom slaat het niet toe 1 Sajonji! ,,Laat ons de vlag „ontplooien van de „Oeralbergen tot de „heilige toppen in „het Land der Rijdende Zon !" (krijgszang van Gen. Foekoeshima) De overwinnig over het Czaristische Rusland deed Japan zwijmelen van triomf. Toen reeds werden plannen gesmeed om de wereld te veroveren. Men gaf prenten uit, waarop Japansehe en Chineesche troepen waren afgebeeld, die Rusland en Duitschland platbrandden en voor Parijs stonden. Op een andere plaat zag men een Samoerai boven op den aardbol, terwijl hij met zijn lichaam geheel Azië en Europa bedekte. In 1868 begon Japan zijn reuzensprong — het was bijna een salto-mortale — van de Middeleeuwen naar den modernen tijd. Wanneer men de geschiedenis van Japan overziet, dan ontdekt men iets wonderlijks. Gedurende meer dan tweeduizend jaar heeft Japan geen buitenlandschen oorlog gevoerd. Sedert 70 jaar echter, sedert Japan met het Westen in aanraking kwam, heeft het vier buitenlandsche oorlogen gehad : den officiëelen oorlog met China, den oorlog met Rusland, den wereldoorlog (Kiausjeoe) en den niet-officiëelen oorlog met China om Mandsjoerije. En in al die oorlogen had Japan succes, hetgeen het Nipponisme sterk heeft gestimuleerd. Het Nipponisme streeft, onder de leuze „Azië voor de Azia- ten , naar een Japansche hegemonie over twee werelddeelen : Azië en Australië. Hoe Japan deze hegemonie moet verkrijgen is tot in finesses uitgestippeld in de Memorie van Tanaka, waarin een politiek van „bloed en ijzer" wordt aanbevolen, naar het voorbeeld van den Mongolenvorst Dsjengis Khan, die in 1222 Europa binnenviel. Japan wenscht den oorlog ! Het leger, de marine, het volk, zij allen wenschen den oorlog ! De generale staven van leger en marine, die feitelijk de macht in handen hebben, sturen langzaam maar zeker — misschien nog niet eens zoo heel erg langzaam — op oorlog aan. Japan is gereed ! Slechts de voorziening van bepaalde grondstoffen -— in het bijzonder van petroleum — geven nog moeilijkheden. Vooral wat de petroleum aangaat, streeft Japan naar autarkie. Men dwingt de buitenlandsche petroleummaatschappijen, die in Mandsjoekwo handeldrijven, zeer groote voorraden aan te houden. Protesten daartegen hebben niet mogen baten. De verkoop van petroleumproducten in Mandsjoekwo is afhankelijk gesteld van quota's, waarvan de meeste zijn toegewezen aan Japansche ondernemingen. Ook heeft de Japansche regeering zich het recht voorbehouden om den geheelen voorraad aan te koopen tegen, thans reeds vastgestelde, prijzen. Tevens spant Japan alle krachten, in om de controle te verkrijgen over petroleumbronnen in het buitenland, zooals in Nederlandsch-Indië, in Columbia, in Ecuador en vooral ook op het, aan de Russen toebehoorende, deel van het eiland Sachalin, waar zich rijke oliebronnen bevinden. Het wil dit eiland zelfs van Sovjet-Rusland koopen of althans de concessies, die de Japansche Noord-Sachalin-Petroleum Maatschappij daar heeft, en welke einde van dit jaar afloopen, verlengen. Rusland heeft beide voorstellen, begrijpelijkerwijze, afgewezen en is bezig op Sachalin defensiewerken aan te leggen. Massano Sakonin, de directeur van bovengenoemde maatschappij, is onlangs naar Moskou gereisd om de Russische regeering te trachten over te halen haar standpunt te herzien. De Fransche journalist Ernest Durand voorspelde, dat. indien de poging van Massano Sakonin mocht mislukken, ernstige verwikkelingen tusschen Japan en Rusland te ver- wachten zijn, want de petroleum van Sachalin speelt in de verzorging van Japan met deze, voor zijn marine onmisbare, grondstof een grooten rol. Durand verklaarde o.a. : „Vooral het feit, dat men aangewezen is op Amerikaansche „ruwe olie, vindt men in Japan zeer onaangenaam. In den „laatsten tijd echter is ook de petroleum-voorziening uit Ne„derlandsch-Indië tot een zorg voor de regeering te Tokio „geworden. Zooals bekend, werd, eenigen tijd geleden, „bericht, dat de petroleumbronnen in Serawak (Britsch Bor,,neo) waren uitgeput. Uit Serawak betrok de Britsche vloot„basis Singapore de benoodigde petroleum, en indien binnenkort het niet mocht gelukken in het Britsche deel van Bor„neo meer petroleum te vinden, dan zou Engeland genoodzaakt zijn, de, voor Singapore benoodigde, petroleum uit de „naburige Hollandsche petroleumgebieden in den Maleischen „Archipel te betrekken. Hier raken elkaar Britsche en Ja„pansche petroleumbelangen en in de Japansche pers geeft „men thans uiting aan de bezorgdheid, dat Japan door den „nieuwen afnemer in de, voor zijn weermacht noodzakelijke, „continuatie van den petroleumtoevoer zou kunnen worden „bedreigd." Uit het bovenstaande blijkt duidelijk hoezeer het petroleumvraagstuk de aandacht in Japan trekt. Het vredesleger van Japan is 300.000 man, terwijl het in oorlogstijd nog kan beschikken over 1.7 millioen uitstekend geoefende reservisten. Het Mandsjoekwo-leger heeft een vredessterkte van 120.000 man. De Japansche oorlogsvloot is totaal 760.000 ton groot, terwijl er nog 85.000 ton in aanbouw is. De marinebegrooting voor 1937-38 van Japan is verhoogd tot 770 millioen yen (de loopende begrooting bedroeg 540 millioen yen). Voor 1937 wenschen leger en marine weer een aanzienlijke verhooging voor defensie. De minister van Defensie, dr. Eichi Baba, verzet zich daartegen, omdat de eischen der militairen de totale begrooting voor het volgende jaar op 3.200 millioen zou brengen, d.i. 900 millioen meer dan in het loopende jaar. Mandsjoekwo heeft 3 kanonneerbooten op de Soengari — een zijrivier van de Amoer — en 8 kustkruisers in de Gele Zee. Het is interessant te wijzen op de activiteit van de Japanners te Rashin, waar een groote haven wordt gemaakt in concurrentie met Dairen, de tegenwoordige zeehaven van Japan's nieuwe gebied, het „onafhankelijke" Mandsjoekwo. Rashin is Koreaansch gebied, doch zijn belangrijkheid dankt het aan de gunstige verbindingen met Japan en Mandsjoekwo. En niet ver daar vandaan — minder dan een uur door de lucht — ligt Wladiwostok in het land der Sovjets. Niet slechts ligt Rashin prachtig als uitvoerhaven voor Mandsjoekwosche producten maar — en dit is de hoofdzaak voor de Japansche militairen — de haven biedt een, directe en beschermde, verbinding van Japan naar het hart van het nieuwe keizerrijk. Via Rashin is de afstand van Tokio tot Hsingking (de hoofdstad van Mandsjoekwo) met 600 mijl verkort, zoodat de reis tusschen beide steden — per boot, en spoor tezamen — slechts twee dagen duurt. Met het oog op troepentransporten via Rashin, bouwen de Japanners, met grooten spoed, aan een spoorweg- en wegennet in Mandsjoekwo (ruim 2.000 K.M. wegen en meer dan 1.000 K.M. spoorweg), vooral in de richting Transbaikalië en BuitenMongolië. Vroeger ging de reis over Wladiwostok en Dairen. In den winter ligt de haven van Wladiwostok, gedurende vele maanden, dicht. In Rashin, dat men nu in China de nieuwe Japansche deur in het Aziatische continent noemt, hebben de Japanners een ijsvrije, onder Japansche controle staande toegangspoort in Mandsjoekwo, hetgeen in oorlogstijd, van veel belang is. Port-Arthur is marinebasis geworden ; op de Pescadores is een marinesteunpunt gevestigd, Formosa is krachtig versterkt, op de Koerilleneilanden kwam een vliegtuigbasis, de haveninstallaties der economisch weinig beteekenende mandaateilanden werden verdriedubbeld. Japan's mandaat in den Pacific bestaat uit 1400 eilandjes (800 vierk. mijl land, doch 1 millioen vierk. mijl oceaan. *) *) Toen in 1914 Japan de Duitsche eilanden ten Noorden van den Aequator greep, was daarmede tevens de uitsluitende controle over de Pacificeilanden door Westersche staten (Engeland, Frankrijk, Duitschland, Nederland, Amerika) beëindigd. De Japanners gaven toe, dat de groote belangstelling van Japan voor de, vroeger Duitsche, eilanden v.n.1. voortsproot uit hun strategische waarde. Zoo zeide o.a. Admiraal Keisoeke Okada: ,,Het is niet voornamelijk om commerciëele redenen." In Mei 1936 werd besloten tot fortificatie van de zeeëngte van Soya en tot aanleggen van een luchtbasis op Hokkaido. Al deze kostbare maatregelen wijzen er op, dat Japan aanstuurt op een offensieven oorlog. Geen enkele mogendheid denkt er aan het Japansche eilandenrijk aan te vallen. De ligging maakt een aanval daarop tot een vrijwel hopelooze onderneming. De bewering der Japanners, dat de sterke oorlogshavens te Singapore en Pearl Harbour, die de Engelschen en Amerikanen gebouwd hebben, Japan noodzaakt extra defensiemaatregelen te nemen, is onzinnig. Een Engelsch minister zeide eens : ,,Ik heb nooit hooren zeggen, dat de oorlogshaven Plymouth New-York bedreigde !" Wij hebben hierboven een aantal maatregelen opgesomd, die wijzen op Japan's voorbereiding voor een komenden aanvalsoorlog. Japan, echter, is veel verder met die voorbereiding dan in Europa bekend is. De oorlogspsychose, waarin het Japansche volk leeft, blijkt het duidelijkst uit uitlatingen van de groote Japansche dagbladen — waarvan vele millioenen lezers tellen — en redevoeringen van vooraanstaande personen van grooten invloed, waarin, nu eens openlijk, dan weer onder meer bedekte termen. zonder uitstel, op oorlog wordt aangedrongen. Eenige uitlatingen willen wij vermelden. In April 1935 schreef „Kokoemin" : „Westersche of materiëele beschaving dient aangevuld te „worden met Oostersche of geestelijke beschaving. De Westersche beschaving heeft hulp noodig van de Oostersche „beschaving. De wereldoorlog en de Russische revolutie, „bewijzen het bankroet van Westersche beschaving en haar „basis, kapitalisme. Redding moet van het Oosten komen, „want het licht komt altijd van het Oosten. Het Oosten be„gint het Westen te regeeren. Vrede is alleen mogelijk, wan„neer Japan de wereldheerschappij gevestigd heeft." „Osaka Asahi" : „Japan's strijdgeest is van grooter waarde dan alle hulpbron„nen van de Westersche wereld." In de „New-York Times" van 29 April 1934 schreef de ambassadeur Matsoeoka : „Amerika en Engeland hebben geen moed Japan den oorlog „te verklaren. Indien de Japansche natie blijft voorwaarts gaan „met grimmige vastberadenheid, is het zeker, dat Japan altijd ,,in staat zal zijn elke vreemde interventie af te wenden. Zoo,,als een gezond lichaam niet het slachtoffer kan worden van ,.ziekte, zal een vereenigde natie niet te lijden hebben door „interventie. Om zijn doel te verwezenlijken, moet Japan gesteund worden door voldoende bewapening". Dezelfde Matsoeoka heeft op de vergadering van den Volkenbond op 8 December 1932 te Genève o.m. gezegd, in verband met de Mandsjoerijsche kwestie : „Doch zelfs wanneer alle machten der aarde tegen ons zouden zijn, zouden wij tegenstand bieden". Generaal Araki, de oud-minister van Oorlog : „Wij moeten, als eerste Aziatische macht, de leiding einde„lijk in onze hand nemen. Wij moeten nu handelen en bereid „zijn met de laatste rest van onze nationale kracht een beslissende strijd te voeren. Het blanke ras heeft de landen van „Azië slechts tot voorwerpen van zijn uitbuiting gemaakt. Het „Keizerlijke Japan kan dit ongehoorde onrecht niet langer „ongestraft laten." Generaal Tada, gewezen opperbevelhebber van het Kwantoeng-leger, een bekende Brittenhater : „Japan moet nu een geestelijken ideeën-oorlog beginnen om „de materialistische beschaving van het Westen door de mo„reele beschaving van het Oosten te verbeteren. Talrijk zijn „immers nu de Japanners, die denken, dat, waar het tijdperk „van de steenkool heeft plaats gemaakt voor het tijdperk van „de petroleum en de electriciteit, het Britsche rijk, dat in volle „aftakeling is, concessies moet doen of verdwijnen." Admiraal Suetsuegu : „Japan heeft het recht zich te verdedigen. Het mag den „oorlog verklaren aan hen, wier landen te groot zijn of te „slecht geregeerd. Tot nu toe, heeft Japan zich door het „Westen laten leiden. De tijd is aangebroken, dat Nippon „het Westen leidt." De z.g. „gematigde" Hirota — de tegenwoordige ministerpresident — zeide in October 1935 in het parlement: „Nu is het tijd voor ons onze kunst en onze cultuur in andere „landen in te voeren." Bij het Japansche volk, dat aan hevige hartstochten onderhevig is, ging het streven naar zelfbewustzijn over in een ongebreidelde zucht om macht te verwerven. De wensch om gerespecteerd te worden door het Westen, heeft een geest van uitdaging doen ontstaan en een cynische verheerlijking van geweld en brute kracht. De ophitsende propaganda is feitelijk niet tegen een bepaalde mogendheid gericht. De groote chauvinistische vereenigingen, die centra zijn geworden van intriges en stokerij, sturen aan op oorlog, onverschillig tegen welk land. Bij die vereenigingen gaat het om den oorlog zelf, welke een demonstratie moet worden van de kracht van het eerzuchtige Japansche volk, dat met die kracht een eerste proef willen nemen. De geest van het huidige Japan is gegrond op de mentaliteit van een volk, dat elk ander volk minacht, een mentaliteit, die leidt tot onbegrensde hoogmoed, een mentaliteit, die een volk naar oorlog doet haken, die een volk oorlog doet verhaasten, die een volk in oorlog een sadistisch genot doet zien, die een volk den oorlog om den oorlog doet wenschen, kortom een mentaliteit, die niet veel minder dan krankzinnigheid is. Reeds de eeuwige glimlach van den Japanner geeft den Westerling een onbehaaglijk gevoel. Waarom lacht de Japanner eigenlijk ? Is het een vorm van beleefdheid ? De Japanner lacht, wanneer hij goed nieuws hoort, maar hij lacht ook vaak bij een slechte tijding. De Japanner, die komt vertellen, dat zijn, vereerde en geliefde, vader is overleden, lacht — een dienstbode, die haar meesteres moet mededeelen dat zij een, kostbaar antiek, stuk porcelein heeft gebroken, lacht — de man, die zijn doodvonnis hoort uitspreken, lacht — de arts, die U vertelt, dat Uw kind stervende is, lacht ! Zelfs Lafcadio Hearn, de Westerling, die, met zijn verliefde. kinderlijk-poëtische oogen, Japan slechts zag als een land van kersenbloesems en Chrysantemums, als een sprookjesland en, door zijn boeken, ons geruimen tijd dit eilandenrijk ook zoo deed zien, weet evenmin een, zichzelf bevredigende verklaring van den Japansch lach te geven. Bewijst dit volk misschien, dat genialiteit en geesteskrankheid inderdaad aan elkaar grenzen ? Of is het iets anders ? East is East and West is West ! Fernand Maurette schreef in „Tour de Pacifique" : ,,Ik herinner mij de eerste Japanners, die ik voor 20 jaar heb ,,gekend, zoo beleefd, zoo bescheiden. Zij, van den tegen,,woordigen tijd, zijn niet minder beleefd. Maar wat men zou „kunnen noemen het minderwaardigheids-complex van voor- „heen heeft, onmiskenbaar, plaats gemaakt voor een soort „van meerwaardigheidscomplex". Wanneer men vraagt waaraan is het superioriteitsbesef van den hedendaagschen Japanner te danken, dan is daarop slechts één antwoord, een zeer kort antwoord : „Shinto" of beter „Neo-Shinto" ! Vraagt men echter : Wat is dat NeoShinto, is het een philosofie, is het een religie ?, dan is het antwoord heel wat moeilijker te geven,, want het is nóch het een, nóch het ander of, eigenlijk, het is alles tegelijk. Het is een dogma, dat is voortgekomen uit een Godsdienst, het oude Shinto, uit een superpatriotisme, uit een hyper-militarisme, uit een rasphilosofie, uit; een voorouders- en geestenaanbidding uit een keizercultus, uit een vereering van natuurkrachten of animisme en, ten slotte, uit de hysterie van een, door plotselinge penetratie van Westersche moderne wetenschap en techniek, volkomen uit het evenwicht geslagen, van oudsher zeer strijdlustig, volk, dat, geestelijk en moreel, eenige honderden jaren is blijven stilstaan. Begrijpt gij het nu, lezer? Neen, gij begrijpt het niet! W^ij evenmin. Doe geen moeite. Het is voor den Westerling onmogelijk de mentaliteit van een Oostersch volk geheel te begrijpen en nog minder die van het merkwaardigste volk, dat op de wereld bestaat, de Japanners ! Het Neo-Shinto is de schepping van een super-patriot, Generaal Araki, den nationalen held, die het officiercorps tevens tot een nieuwe klasse van feodale Samoerai heeft gevormd. Het Neo-Shinto wil aantoonen, dat het Japansche volk een Goddelijk, zondeloos volk is, dat de plicht heeft om — ten koste van alles — de, overigens met barbaren bevolkte, wereld te regeeren en de Japansche beschaving op te leggen. Kato Genehi, professor in de Godsdienstgeschiedenis aan de Keizerlijke Universiteit te Tokio, zegt over het Shinto o.m.: „Het levensprincipe van het Shinto wordt geopenbaard in „dien geest van nationale overgave, welke zonder voorbeeld „is, van het Japansche volk, dat niet slechts zijn zedeleer, „maar ook zijn Godsdienst is, en zijn hoogtepunt in het Mikado-isme bereikt, d.w.z., in het bijzondere patriotisme of „trouw aan den Keizer, welke gelijktijdig staatshoofd en religieuze leider in een, constitutioneelen, maar toch theo„cratisch-patriarchalischen staat is !" Het Shintoïsme is niet bedoeld als wereld-godsdienst zooals het Christendom en den Islam. Het is eerder staatcultus dan Godsdienst: 't is een Japansche rascultus. Het is alleen voor Japanners. De R.K.-missie onder de inboorlingen op de Japansche mandaateilanden wordt door de Japansche regeering met een hooger bedrag gesubsidiëerd dan de Shinto-zending. De Shinto-leer immers is alleen bestemd voor de „verheven" Japanners. Volgens Araki, staat het Japansche leger zoo hoog, dat het een beleediging is voor dat leger, wanneer het in één adem genoemd wordt met het leger van een ander volk. Wanneer er oorlog komt, mag er geen onderscheid zijn tusschen burgers en soldaten, tusschen mannen en vrouwen, dan moet het geheele Japansche volk tot één reusachtige oorlogsmachine worden gemaakt om de opdracht der Goden aan het heilige volk van het Land van de Rijzende Zon te kunnen uitvoeren. Dat is Neo-Shinto, ook wel „Kodo" genaamd en het heeft gemakkelijk ingang gevonden bij een volk, dat zich één weet met zijn grond en met zijn Souverein, den afstammeling van den eersten Keizer Jimmoe (650 jaar voor Chr.), wiens voorouder was Amaterasoe Omikami, de Godin der Zon ! Dit Neo-Shinto heeft, zooals reeds gezegd, het volk gebracht in een oorlogsgedachte, die des te gevaarlijker is bij een volk, dat er van doordrongen is superieur te zijn aan alle volkeren der aarde, welk volk daarenboven nog een volk is zonder ruimte en waarvan het grootste deel, economisch, in benarde omstandigheden leeft. Als wij dit bedenken, dan begrijpen wij eenigszins de strekking van Araki's woord : ,,Als iemand den opmarsch van „dit Goddelijke Land en oudste natie van Azië in den weg „staat, moet hij mededoogenloos worden neergeslagen, wie „hij ook zij." Dan dringt tot ons door, dat het Japansche probleem niet slechts een militair, politiek of economisch probleem is, doch in de eerste plaats van geestelijken aard. De voornaamste medestander van Araki is Admiraal Suetsugu, die bekend staat als een vuurvreter, als een stuwende kracht van het Nipponisme, de geweldadige Japansche expansie. Evenals het leger, is ook de marine slechts verantwoording verschuldigd aan den Keizer en niet aan de burgerlijke regeering, zoodat de president van den ministerraad geen zeggenschap heeft over de ministers van oorlog en marine. De Keizerlijke prinsen Kanin en Fiesjimi werden benoemd tot chefs van den staf, respectievelijk voor het leger en voor de marine. Hierdoor zijn de militairen er van verzekerd altijd toegang tot den Mikado te vinden. Bekend is, dat Suetsugu telkens weder zegt : „Diplomatie kan onze moeilijkheden niet uit den weg ruimen." Ook Matsoeoka. de oud-ambassadeur, is een aanhanger van Araki, voorts Hiranoema, de voorzitter van de Kokoe-onsha en zoo zijn er tal van anderen, die wij niet allen zullen noemen. Een willen wij echter niet vergeten en wel den scheepsmagnaat Ishihara, door wiens toedoen de scheepvaartconferentie te Kobé tusschen Nederlandsch-Indië en Japan strandde, in verband met Ishihara's eisch, dat, op die conferentie, slechts de Japansche taal mocht worden gebruikt. Groote ultra-nationalistische organisaties staan achter de militairen, zooals de ..Kokoeryoekai", het „Verbond van den Zwarten Draak' en daarmede verwante vereenigingen onder opperste leiding van den, teruggetrokken levenden, grijsaard Toyama, die maar enkele woorden heeft te prevelen om heel de millioenenstad Tokio in rep en roer te brengen en daardoor elke regeering kan dwingen met zijn wenschen rekening te houden. Deze Toyama is de geheimzinnigste man uit Japan — ruim 80 jaar oud — en wordt ook weer als nationale held en halfgod beschouwd door duizenden, die zijn geboortedag als een heiligen dag vieren en dan bij zijn huis komen bidden. Sedert den Japansch-Chineeschen oorlog heeft Toyama, achter de schermen, grooten invloed gehad op Japan's binnen- en buitenlandsche politiek. Men zegt, dat zijn aanhang zes millioen menschen telt; de honderden Japansche barbiers en fotografen, die in Panama wonen, zouden „Zwarte Draken" zijn en opdracht hebben, bij het uitbreken van oorlog tusschen Amerika en Japan, onmiddellijk de sluizen van het Panama-kanaal in de lucht te laten vliegen. Japan is gereed ! Het Japansche volk wil den oorlog en acht dien noodzakelijk voor zijn bestaan ! Waarom slaat het dan niet toen ? Het is Sajonji, die dit nog weet tegen te houden. Wie is Sajonji ? De voorvaderenvereering, welke nauw samenhangt met de vereering van den ouderdom, geeft den grijzen staatslieden recht op eerbied. Tijdens den grooten Keizer Mutsu Hito bestond een soort raad van staatslieden op gevordenden leeftijd — de Genro's — die den Keizer van advies dienden. Deze bejaarde staatslieden hadden een groot deel van hun jeugd in Europa doorgebracht voor hun studies en daardoor was de Raad der Ouden een liberale groep om den Keizer. Van deze oude staatslieden leeft er nog slechts één, het is Prins Kimmotsji Sajonji, de laatste Genro en misschien ook de laatste liberaal in Japan (de z.g. Minseitopartij is immers niet liberaal, naar Europeesche begrippen). De, 96 jaar oude, Sajonji, na den Keizer wel de meest belangrijke persoon van Japan, moet in zijne laatste levensjaren krachtig beschermd worden tegen de aanslagen van de chauvinisten. Voordat Araki's Neo Shinto nog ingang gevonden had, kon Sajonji zich overal ongewapend bewegen. Thans is hij de meest gehaatte en toch ook meest geachte man in Nippon. Weer zoo'n specifiek-Japansche eigenaardigheid ! Herhaaldelijk werden, zelfs door jonge meisjes, complotten gesmeed om den laatsten Genro van het leven te berooven en de politie betracht de grootste waakzaamheid om hem te beschermen. Een jongen, die Prins Sajonji een verzoekschrift wilde aanbieden, informeerde te Tokio naar zijn adres en werd onmiddellijk gearresteerd. Een audiëntie bij den Keizer is nog wel mogelijk, maar bij Sajonji wordt niemand toegelaten. Sajonji ontleent nog altijd de achting van een groot deel van het Japansche volk, ten eerste, aan het feit, dat hij de laatste Genro is en ten tweede, omdat hij een jeugdvriend was van den grooten Meiji-keizer, die nu — meer dan 20 jaar na zijn dood — nog als een God vereerd wordt. Ten derde, omdat 't volk gelooft, dat Sajonji — evenals de Keizer — van de Goden afstamt, welk geloof versterkt wordt door de bijna miraculeuze wijze waarop hij, de laatste vier jaar, vijf maal aan moordaanslagen ontsnapte. De bescherming der Goden ! De haat van de sterk aangroeiende, groepen chauvinistische Nipponisten dankt Sajonji aan het feit, dat hij de rem is van de militairen, die er naar hunkeren om toe te slaan. De macht van dezen zwakken grijsaard is inderdaad zeer groot. Of het parlement ontbonden wordt en er nieuwe verkiezingen zullen zijn, of de regeering moet aftreden, geen minister weet het; Sajonji beslist. Oorlog of vrede ? Het is Sajonji, de meest vertrouwde adviseur van den Keizer, die het uitmaakt. De militaire kringen verlangen naar zijn dood, die voor hen beteekent, dat de laatste hinderpaal tusschen hen en den Keizer verdwenen is. Toen in Februari 1936 de militairen het heft geheel in hanaen trachtten te krijgen, en zij den oorlog tegen Rusland probeeren te forceeren, draalde de regeering met eene krachtige onderdrukking der muiterij. Toen was het Sajonji, die naar Tokio ging en zich, dwars door zijn doodsvijanden, naar den Keizer begaf. Hij wist den Mikado te bewegen Sovjet-Rusland niet aan te vallen en de patriotische opstandelingen gevangen te nemen. Dat deed deze vitale 96 jarige man ! Nu moet men niet denken, dat Sajonji geen staatkundige en economische vergrooting van Japan's invloed wenscht want stellig wil hij die eveneens, maar hij acht het juister het gunstige moment daarvoor af te wachten. Het liefst wil hij deze vergrooting zonder noodeloos een oorlog te ontketenen. In zeker opzicht dus, een zelfde gedachtegang als bij de Mitsui's en Mitsubishi's. Doch, bij een gunstige gelegenheid, zal ook Sajonji niet tegen oorlog adviseeren. Zoo is de, volgens vele Japanners, bijna niet meer menschelijke Sajonji — die in de gedachte van het volk nog leeft als een vage figuur uit een legende — de rustige herder temidden van een kudde hysterici en razenden ! Men beschouwt — ten rechte of ten onrechte — den liberalen Sajonji als den beschermer van de handelsfamilies. Vandaar de haat tegen hem der jonge anti-kapitalistische officieren. Hoe spoedig kan de laatste Genro niet vallen onder moordenaarshanden ! En dan ? Oorlog ? Men zegt, dat Sajonji bij den Keizer had bereikt, dat Saito en Takahashi, die in Februari werden vermoord, zijn plaats, na zijn dood, zouden hebben ingenomen. Anderen beweren, dat het Baron Makino — die zich in Februari ook door de vlucht heeft moeten redden en over wien men tegenwoordig niets meer hoort — zal zijn of Prins Konoye, beiden uit de school van den Genro. Zij zijn echter geen Sajonji's ! Niemand weet het precies en Sajonji is zeer oud ! HOOFDSTUK VI OP WELKE WIJZE TRACHT JAPAN ZIJN DOEL TE BEREIKEN ? De Nipponisten, die steeds grooter invloed krijgen, hebben de Memorie of het Testament van Baron Tanaka (overleden 1929) in vollen omvang aanvaard. Als men dit in 't oog houdt en Tanaka's opdracht aan het Japansche volk kent, dan is er niets geheimzinnigs meer in eiken stap van Japan op het vasteland van Azië. Geheel Azië moet onder Japanschen invloed komen en daartoe moet eerst China beheerscht worden door Japan. Een verzwakking van de Chineesche republiek is daarom noodzakelijk. Wie China heeft, heeft het Oost-Aziatische continent en wie het continent heeft, heeft Azië en wie Azië heeft, heeft de wereld. Japan s streven gaat uit naar de hegemonie over Azië, doch uiteindelijk veel verder en in dit verband dient men de Japansche politiek te beschouwen. Doet men dit. dan is deze politiek niet zoo mysterieus en ondoorzichtig als velen meenen. Japan zal China overheerschen ; alleen oorlog zal het daarvan kunnen weerhouden. De hegemonie over China zal Japan tot de sterkste natie der wereld maken. Men zegt wel, dat China in vroegere tijden altijd zijn overwinnaars in zich heeft opgenomen en daardoor ten slotte toch weer heeft overwonnen. Dit moge waar zijn, doch al de volksstammen, die China vroeger hebben aangevallen, stonden op een lager beschavingspeil dan China. Met de Japanners is dat anders. Hoewel Japan in het verleden veel van China heeft overgenomen, heeft het moderne Japan niets meer van China te leeren. Juist het omgekeerde is het geval. Daarbij dient men er rekening mede te houden, dat Japan een natie is, terwijl het woord ,,China" uitdrukking geeft aan een bepaalde beschaving of het begrip vormt van een conglomeraat van een aantal rassen. De Noord-Chinees, bijvoorbeeld, staat, wat ras, karakter en temperament betreft, veel dichter bij den steppenbewoner van Mongolië dan bij de ZuidChinees. Een natie is China nu niet en ook nooit geweest, al bestond er, onder het soepele regiem van de keizers, een schijn-eenheid. Japan tracht geheel China in zijn macht te krijgen en het slaagt daarin langzaam, maar zeker. Eerst worden de gebieden, welke in losser verband staan met Centraal-China. ingelijfd of „onafhankelijk verklaard. Reeds van oudsher werd Korea door China als zijn vazalstaat beschouwd. Thans is Korea een kolonie van Japan onder een Japanschen gouverneur-generaal. Mandsjoerije is, onder den naam van Mandsjoekwo, een vazalstaat van Japan geworden onder Keizer Kang-té, die niet meer dan een strooman is. Doordat Japan gebruik maakte van autonomische stroomingen in Noord-China, is het er in geslaagd zijne suprematie over Hopei en Tsjahar te consolideeren. De Centrale Chineesche regeering heeft daar nog slechts een schijngezag. Binnen-Mongolië komt meer en meer onder Japanschen invloed. Ditzelfde geldt voor de Chineesche provincies Sjantoeng, Soeijoean, Ningssia, Sjansi, Sjensi, en Kansoe, welke Japan tracht geheel van China los te maken. Hierbij moet worden opgemerkt, dat Oost-Hopei, geo-poltitiek, feitelijk tot Mandsjoerije behoort en Tsjahar, Soeijoean en een deel van Djehol tot Mongolië. Chineesch-Turkestan (Sinkiang), een land zes maal zoo groot als Duitschland en Buiten-Mongolië, (vijf maal zoo groot als Duitschland) worden reeds, sedert jaren, onder hoogen druk door Japansche spionnen en agenten bewerkt. Men behoeft slechts een blik op de kaart van het OostAziatische vasteland te werpen, om te begrijpen, dat, indien het gelukt deze uitgestrekte gebieden te japaniseeren, er een groot Mongoolsch-Mandsjoerijsch rijk is ontstaan, waarin Japan de lakens uitdeeld. Daarmede is dan een omsingelingsmanoeuvre uitgevoerd, welke ook geheel Centraal-China in de Japansche machtssfeer brengt. Is dat Japansch-Chineesch-Mongoolsch-Mandsjoerijsch imperium eenmaal gesticht, dan is dit almachtig in Oost-Azië, dan vallen bijna automatisch de bezittingen der Europeeschen staten in Zuid-Oost-Azië en ook geheel Oost-Siberië in handen van Japan. Welke Westersche staat zal dan de machtigste mogenheid ter wereld kunnen weerstaan ? Op dit principe berust de leer van Tanaka. De correspondent te Tientsin van het „Neues Wiener Abendblatt" schreef in het nummer van 13 Aug. 1936 o.m. : „In hun terugblik over de periode van 9 jaar, die sedert het „overhandigen van het beroemde memorandum van Tanaka „aan den Mikado (op 18 Aug. 1927, den 700-jarigen sterfdag „van Dsjengis Khan) verloopen is, constateeren de Japan„sche krijgsheeren met voldoening, dat Japan reeds een groot „deel volbracht heeft, wat betreft de uitvoering van zijn, „door „het lot" gegeven opdracht in Azië. Zelfs de ministerpresident Tanaka zal destijds — toen hij zijn memorandum „samenstelde *—■ niet hebben durven droomen, dat in mindei „dan één decennium de basis van zijn buitenlandsche politie„ke programma zou worden verwezenlijkt, dat Binnen-Mon„golië en Mandsjoerije, sedert eeuwen de wieg der verove,.raars van het „Rijk van het Midden (China), in de Japan„sche machtssfeer zou kunnen worden betrokken. Japan s „door het lot (of beter de Goden), voorgeschreven opdracht, „die gegrond moet zijn op een politiek van „bloed en ijzer , „is in het historische Tanakadocument als volgt beschreven : „Om China te kunnen veroveren, moeten wij eerst Mands„joerije en Mongolië in ons bezit hebben. Wanneer wij China „en de rest van de Aziatische landen veroverd hebben, dan „zullen de rijken in de Zuidzee (de Nanyo) ons vreezen en „de wapenen voor ons strekken. Dan zal het aan de wereld „duidelijk worden, dat Oost-Azië ons is, en niemand zal het „wagen onze rechten aan te tasten. Dit plan is ons gegeven „door de handen van Keizer Meiji. Dat het met succes moet „worden doorgezet, is noodzakelijk voor ons bestaan als "Tanaka wilde het plan van Dsjengis-Khan herhalen en een Mongoolsche wereldheerschappij vestigen. Het geschrift van Baron Tanaka is het belangrijkste document wat betreft het nieuwere politieke streven van Japan en beheerscht deze geheele politiek. Er wordt, met onaantastbare logica, elke stap in voorge- schreven, die gedaan moet worden om tot een wereldheerschappij te komen. Het memorandum, dat de sleutel is voor de groote Aziatische politiek, bevat o.a. de volgende hoofdstukken : los van Europa en Amerika ; terug naar Azië ; Azië voor de Aziaten ; het recht op het leiderschap over de gekleurde rassen ; oprichting van een Pan-Mongolenrijk en het tot stand brengen van de heerschappij over de wereld. Dsjengis Khan, waarover Tanaka herhaaldelijk spreekt, leeft nog in de harten van millioenen Aziaten. Hij was een der grootste veroveraars, die de wereld ooit gekend heeft. Oorspronkelijk heette hij Tmoedsjin en kreeg later den titel. Dsjengis-Khan, d.i. „Hoogste Vorst . Hij onderwierp het grootste deel van het Aziatische vasteland. Rusland, Polen, Litauen, Hongarije en drong zelfs door in Duitschland. Zijn rijk strekte zich uit van den Stillen Oceaan tot aan den Weichsel en van de Himalaja tot aan Siberië. Toen Mongolië het machtigste land ter wereld was, was de toenmalige hoofstad — Kara-Koroem — een middelpunt van internationale politiek, waar zelfs Paus Innocentius IV, de republiek Venetië en Lodewijk de Heilige eigen gezanten hadden. Deze Mongolenvorst wilde tot aan den Atlantischen Oceaan oprukken, doch de dood maakte een einde aan de heerschappij van Dsjengis Khan (1227). Japan wil de dagen van Dsjengis Khan doen wederkeeren Men meent in het algemeen, dat Japan's verlangens beperkt zijn tot Noord-China, Mongolië en Siberië. Dit denkbeeld is geheel onjuist. Generaal Araki verklaarde : „Ons tevreden te stellen met enkele gebieden, die ten slotte toch slechts van secundair belang zijn", zou een onvergeefelijke kortzichtigheid zijn." Zelfs in, betrekkelijk gematigde-chauvinistische, kringen droomt men van een rijk van Napoleontische afmetingen, terwijl de diehards veel verder gaan : de wereldheerschappij — door middel van een verbond van alle Aziatische naties onder Japan's leiding. Wij weten nu, dat in de eerste plaats China in de macht van Japan moet komen. Reeds in 1915 (toen Europa's zelfvernietiging de Westersche staten beletten veel aandacht aan het Oosten te besteden) stelde Japan de beruchte 21 eischen aan China. Waren deze eischen ingewilligd, dan was Japan toen al meester van geheel China geworden. Door een, werkelijk geniale, diplomatie gelukte het China Japan te bewegen zijn eischen in te trekken. Maar toch heeft Japan, in den loop der jaren, met geweld weten gedaan te krijgen, dat eenige van deze eischen werden ingewilligd. Zoo o.m. het oprichten van Japansche militaire en politieposten in het, toen nog tot China behoorende, Mandsjoerije, alsmede het interventierecht bij buitenlandsche handelsen politieke overeenkomsten. Van dit interventierecht maakte Japan eerst vele jaren later gebruik, tot groote verontwaardiging van Engeland en Amerika. *) Nadat China zijn executie had weten te doen uitstellen door de 21 eischen af te wijzen, verscheen de Memorie van Tanaka en werd een andere, een afbrokkelingspolitiek gevolgd. China moet worden verzwakt en tot volkomen onmacht worden gebracht. Het is wel bekend wat de Japanners, ten Westen van den grooten muur, reeds bereikt hebben. Bij de vrede van Portsmouth in 1905 hadden Rusland zoowel als Japan de Chineesche souvereiniteit over Mandsjoerije erkend, hoewel Mandsjoerije in een Russische en een Japansche invloedsfeer werd verdeeld, waarvan de grens bij Tsjangtoeng — het tegenwoordige Hsingking — lag. Wij weten, dat Japan zich van deze Chineesche souvereiniteit niets heeft aangetrokken en, zoowel het verdrag van Portmouth, als het verdrag van Washington van 1922 heeft geschonden door Mandsjoerije van China af te scheuren. Op de vorming van het Keizerrijk Mandsjoekwo — waarin de Gouverneur van de Kwantoengkolonie (de Japansche pachtgebieden in Dairen), tevens opperbevelhebber van de Japansche troepen op het vasteland, de functie bekleedt van gevolmachtigd Japansch ambassadeur voor Mandsjoekwo — volgde het losmaken van BinnenMongolië van China. Binnen-Mongolië heeft zich — evenals een deel van de provincie Hopei — onder Japansche bescherming gesteld. Twee Noordelijke provinciën van China (Hopei en Tsjahar), die reeds binnen den grooten muur liggen, *) In het midden van deze maand liepen er geruchten, dat Engeland een crediet aan China zou toestaan. De Japansche pers (o.a. de „Osaka Mainichi ) wees dit crediet, op de scherpste wijze, van de hand. zijn op weg de banden, die haar nog met de Nankingregeering verbinden, door te snijden. In alle vijf provinciën van NoordChina (Hopei, Tsjahar, Soeijoen, Sjantoeng en Sjansi), elk met een oppervlakte van een grooten Europeeschen staat, zijn de Japanners aan het werk om de, met de politiek van de Centrale regeering ontevreden, Chineezen tegen deze regeering op te zetten. In Hopei en Tsjahar is dat zelfs niet eens meer noodig, want daar heeft Nanking vrijwel geen gezag meer. De Japansche agenten brengen vooral naar voren, dat NoordChina door de Nanking-regeering wordt gedraineerd en dat van belastingen, invoerrechten enz., de laatste drie jaren, niet minder dan 400-millioen zilverdollars uit Noord-China naar Nanking werden gezonden, terwijl nog niet de helft van dit bedrag in genoemde provincies is gebleven. Japan liet voorts, zeer handig, de gedachte propageeren, dat NoordChina economisch door de Centrale regeering werd verwaarloosd. Door deze actie werd de wensch naar zelfstandigheid opgewekt. Het z.g. Kwantoeng-leger staat gereed, om, zoo noodig, met de wapenen te hulp te komen om die provincies „zelfstandig" te maken. Een bekend Chineesche filosoof, Dr. Hoesjih, verklaarde onlangs : ,,De Japansche militaristen kunnen en zullen op „het oogenblik, waarop zij het wenschen, hun agressieve „werkzaamheid weder aanvangen." De Centrale regeering te Nanking is machteloos zich tegen de Japansche machinaties te verzetten. Zooals door Tanaka voorgeschreven, komt de economische penetratie eerst ; daarna volgt de politieke indringing. Op die wijze kan Tokio in den aanvang beweren, dat zijn activiteit slechts commerciëele doeleinden beoogt. Wat deze doeleinden betreft, legt Japan het er b.v. op aan, dat Noord-China zijn wol niet meer naar de Vereenigde Staten exporteert, doch naar Japan (plannen voor schapenteelt op groote schaal werden voor Noord-China en Mandsjoerije ontworpen), terwijl Noord-China — dat zeer geschikt is voor de katoencultuur — deze cultuur in het groot moet aanvatten. Op die manier heeft Japan, binnen afzienbaren tijd, de Australische wol en de Amerikaansche en Britsch-Indische katoen niet meer noodig. Om in Noord-China katoen op groote schaal aan te planten, zal het echter noodig zijn, dat daar een belangrijk deel der gronden, die nu benut worden voor het ver- bouwen van voedselgewassen (zooals tarwe), in katoenel den worden omgezet. De tarwe moet dan aan NoordLhina ge everd worden door Mandsjoekwo. Met het ooq op de handelsbalans van Japan, is deze maatregel, ongetwijfeld niet slecht gevonden. De ervaring heeft geleerd, dat, wanneer een land eenmaal in het stadium van de economische Japansche penetratie is gekomen, het uitlokken van een politiek confhct zeer weinig moeite kost. Er verschijnt plotseling een bende „bandieten , die Japansche belangen benadeelt; er 9f °P eT sPoorwe9 in scène gezet of een Japansch officier of consul wordt vermoord. Het is niet moeilijk een Japanner te vinden, die zich, gedwongen of vrijwillig opoffert voor Keizer en Vaderland. Het individueele leven heeft in Japan nu eenmaal weinig waarde. Om verwarring te stichten of een aanleiding tot ingrijpen in het leven te roe gewetensbezwaren"2'5 V'nd'n9r'ik In politieken zin is Noord-China nog niet geheel onder JaPanschen invloed gebracht, maar dat de Japanners er in werkelijkheid alles te vertellen hebben, behoeft geen betoog. China heeft nog altijd douane-posten in de Noordelijke provinciën, doch de Centrale regeering heeft, in een groot deel van het land, geen zeggenschap meer over haar ambtenaren Zoo ontstond in Oost-Hopei, in de eerste helft van dit jaar, een uitgebreid illegaal handelsverkeer. Het land werd overstroomd met Japansche goederen, waarvoor geen invoerrecht was betaald. Japan smokkelde daar op een schaal als de wereld nog nooit gezien heeft. De Japansche autoriteiten dwongen de Chineesche douanebeambten de smokkelwaar ongehinderd, door te laten. Daarbij waren de smokkelaars gewapend, terwijl de Chineesche douanebeambten — op grond van ges loten verdragen - in dat gebied geen wapenen mogen gebruiken. *) Herhaaldelijk vonden vechtpartijen plaats tusschen gewapende smokkelaars en douaniers. Wanneer de laatsten protesteerden bij de Japansche militaire autoriteiten (officieren van het Kwantoeng-leger), dan werden deze protesten genegeerd. De chef van de Chineesche douane '932 werd China gedwongen bijna geheel Noord-China tusschen Pei- ? OOf) vi- t M mUT tC de'nlhtariseeren. Daardoor werd een gebied van 5.000 vierk. mijl aan de genade van Japan overgeleverd. wist de administratie van den Peiping-spoorweg te bewegen, alleen goederen te vervoeren, welke gedekt waren door een vergunning van de douane. Deze overeenkomst duurde slechts drie dagen ; onder druk van de Japansche militairen moest de spoorweg daarna alle goederen weder aannemen. De sluikhandel begon met illegalen uitvoer van zilveren dollars, welke uitvoer door de autoriteiten van het Japansche Kwantoengleger werd aangemoedigd om het Chineesche papiergeld te ondermijnen, terwijl tevens munt van Mandsjoekwo in Hopei en Tsjahar werd ingevoerd. De gesmokkelde goederen waren suiker, kunstzijde, katoenen en wollen kleedingstukken en cigarettenpapier. Daar de Europeesche en Amerikaansche handelaren wèl invoerrechten betaalden, konden de Japanners hun gesmokkelde waren veel goedkooper van de hand doen en, op deze wijze, werd de Japansche handel meester in Noord-China. China stond hiertegen machteloos, evenals de consuls der vreemde mogendheden. Dat hooge Japansche officieren, in het territorium van een bevrienden staat, het smokkelen aanmoedigen, bevestigt wel het oordeel van velen, dat Japanners voor geen enkel middel terugdeinzen om hun doel te bereiken. Volgens de laatste berichten, is de smokkelarij in NoordChina thans vrijwel afgeloopen. Men zegt, dat de sluikhandel de moeite niet meer loont: een bewijs hoe groot de hoeveelheid smokkelwaar wel is geweest. Volgens Reuter bedroeg het geschatte verlies op de douane-opbrengst, alleen in April, acht millioen dollar. Anderen beweren, dat Japan er in heeft toegestemd den sluikhandel tegen te gaan in ruil voor verkregen rechten van den politieken raad van Hopei en Tsjahar. Een Reuter-bericht uit Peiping (Peking) berichtte, op 31 Augustus 1936, dat de autonome politieke raad van Hopei en Tsjahar besloten heeft een douane-kantoor voor de NoordChineesche provinciën op te richten. Men wil een tarief invoeren, dat 1/8 van het huidige Chineesche tarief bedraagt. Wat die verkregen rechten betreft, welke de Japanners zouden hebben verkregen, loopen er in China geruchten, dat Generaal Soeng-Tsje-joean, de president van den politieken raad van Hopei en Tsjahar, met den opperbevelhebber van het Kwantoeng-leger een overeenkomst zou hebben aangegaan, waarbij het Japansche leger militaire rechten in ZuidHopei en langs den Peiping-Hankauspoorweg toegestaan wer- den. Dit zou practisch neerkomen op een militaire tripelalliantie Japan-Mandsjoekwo-Noord-China. Officieel is hierover niets bekend gemaakt. Het doel van dergelijke overeenkomsten — die gemakkelijk verkregen worden, omdat bovengenoemde politieke raad beschouwd wordt als een raad van Japansche stroomannen — zal voornamelijk zijn den militairen tijd te geven hun stellingen te consolideeren door het oprichten van kazernes, munitiedepots en chemische fabrieken. De president van den politieken raad .Generaal SoengTsje-joean, stond vroeger zeer vijandig tegenover Japan, doch is, tegenwoordig, een der grootste vrienden van dat land. Zijn andere houding zou hij hebben aangenomen op het oogenbilk, dat hij tot de conclusie kwam, dat de Japanners Noord-China van het communisme gered hebben. Hij is geheel aan de zijde van Japan gekomen toen de Nankingregeering hem geen hulp zond bij een communistischen opstand en deze regeering tevens in Noord-China collectieve landbouwbedrijven ging invoeren, hetgeen de generaal als den eersten stap op weg naar het communisme beschouwde. Waarheen de volgende stoot der militairen zal gericht zijn, is niet moeilijk te voorspellen als men kennis neemt van Tanaka's memorie, waarin duidelijk op Mongolië wordt gewezen, terwijl er geen verschil gemaakt wordt tusschen Binnen- en Buiten-Mongolië. Maar dat een stoot wordt voorbereid, daarvan is ieder overtuigd, omdat men in China meent, dat de militaire activiteit der Japanners te intensief is om alleen tegen Noord-China gericht te zijn. Wel is echter duidelijk, dat de Japansche-militairen slechts op een gunstige gelegenheid wachten om aan het schijngezag van de Centrale regeering, ook officieel, in Noord-China een einde te maken. Zooals Mandsjoerije de status had van Korea vóórdat het door Japan werd geannexeerd, zoo is Noord-China nu in den status van Mandsjoerije vóór 1931. Noord-China wordt een verlengstuk van Mandsjoekwo of een vazalstaat van Japan, een vazalstaat zoo groot als Duitschland, Frankrijk en Spanje tezamen. In Augustus waren de Japanners weder zeer actief in Soeyoean, vooral in de vijf Oostelijke districten van die provincie, waarvan Japan een nieuwen kleinen bufferstaat tegen Rusland zou willen maken. Men ziet, op deze wijze, Japan •— volgens het bekende recept — China afbrokkelen en verzwakken, vooral door geïntrigeer voor de z.g. „autonomie", die natuurlijk geen werkelijke autonomie voor de nieuwe staten zal beteekenen. Japan gaat voort met zijn uithollingspolitiek van het Rijk van het Midden. De provinciën Kansoe en Sjensi en de, losser van China staande, gewesten Oost-Turkestan, Buiten-Mongolië, Tibet (welk land gedomineerd wordt door het hoogste gebergte der aarde, den Himalaya, dat de Tibetanen het „Dak der Wereld" noemen), worden onophoudelijk bewerkt door Japansche officieren (als koopman verkleed) in Pan-Aziatischen zin. Vooral Oost-Turkestan (Sinkiang) en Mongolië hebben de aandacht van de Japansche agenten. Japan weet zeer goed, dat de macht, die Mongolië en Turkestan controleert, China beheerscht. De bekende Amerikaansche schrijver Owen Lattimore noemde Mongolië de sleutel van de bestemming van het geheele Verre Oosten. Aan deze landen zullen wij daarom een afzonderlijk hoofdstuk besteden. Eerst echter willen wij een vraag, die men dikwijls stelt, nog even trachten te beantwoorden. Die vraag luidt: Maar waarom doet China toch zoo weinig tegen een overmeestering door Japan ? Men hoort dan vaak het antwoord : China is militair machteloos tegen de superioriteit der Japansche wapenen. Toch is dit antwoord niet geheel juist. De Chineezen zouden het —• door hun groote numerieke meerderheid — de Japansche troepen veel lastiger kunnen maken dan zij doen. Zoo nu en dan, komt er wel eens even een nationale of anti-Japansche protest-actie of men gaat over tot schermutselingen, zooals, eenige jaren geleden, bij Shanghai. Wij hooren wel over protestmeetings van Chineesche studenten of over Chineesche generaals, die hun legers mobiliseeren, zooals den laatsten tijd in Zuid-China is geschied. Doch deze nationalistische uitbarstingen zijn plaatselijk en beroeren het Chineesche volk, in zijn geheel, niet. De Chinees is zeer individualistisch. Zijn belangstelling bepaalt zich voornamelijk tot zijn gezin, hoogstens tot zijn naaste familie. Wij kunnen, bijvoorbeeld, aannemen, dat het den Chineeschen boer, in het algemeen, niet beter gaat dan zijn Japanschen lotgenoot. De aard van beiden, echter, is zeer verschillend. Terwijl de Japansche boer sterk nationaal gevoelt en, onder welke omstandigheden hij ook leven moet, toch niets tegen het belang van zijn vaderland zal uitrichten, loopen de Chineesche boeren te hoop en verwekken oproer. Met nationalistische propaganda is er bij de Chineesche plattelandsbevolking weinig beweging in te krijgen. Het is den Chineeschen boer onverschillig wie hem regeert. Een uitzondering maken Wellicht enkele streken in de centrale provincies, omdat daar studenten, uit de steden, herhaaldelijk de dorpen bezoeken en de principes van den overleden dr. Sun-Yat-sen propageeren. Ook de anti-Japansche boycot is nooit een spontane beweging van de Chineesche massa geweest. De boycot bepaalde zich tot enkele groepen en was in bepaalde deelen van het rijk georganiseerd door de Kwo-min-Tang. Dat de Chineesche boer zoo weinig nationaal gevoelt, verklaart de situatie, want China is, in hoofdzaak, nog een agrarisch land (75% van de bevolking leeft van den landbouw). Sun-Yat-sen heeft vroeger getracht het nationaliteitsgevoel bij zijn landgenooten op te wekken, evenals tegenwoordig Tsjang-Kai-sjek en zijne vrouw Mai-Ling dit probeeren met hun ,,Nieuw-Leven"-beweging, doch de resultaten zijn en waren matig. Slechts bij de bevolking der groote steden, bij de intellectueelen en de studenten, heeft men wat succes. Tevens moet men niet vergeten, dat de Japanners alles in het werk stellen om te beletten, dat een nationale eenheid in China tot stand komt. Ontstaat er in de, eene of andere, provincie een nationalistische beweging, dan weten de Zonen van Nippon spoedig een spaak in het wiel te steken. Er worden onlusten verwekt of de eene Chineesche generaal wordt tegen den anderen opgezet. De Japanner kent den Chinees, zooals geen Westerling hem ooit zal kennen. Japan ontleende veel — zelfs zijn schrift — aan de oude Chineesche cultuur en hij kent de zwakke plekken in het karakter van den Chinees beter dan wie ook. Japan weet zeer goed, dat het hoofd der Centrale Regeering te Nanking, een nationale politiek voert, doch dan een realiteitspoli tiek. Tsjang-Kai-sjek wil eerst orde in het binnenland scheppen en tot eenheid komen, om daardoor krachtiger tegenover het buitenland — vooral Japan — te kunnen optreden. Dit beteekent niet, dat hij een vijand van Japan is. Integendeel, maarschalk Tsjang-Kai-sjek, die op een Japansche militaire academie studeerde, is eveneens Pan-Aziaat, doch hij wenscht — evenmin als wijlen dr. Sun-Yat-sen — China niet de vazal te laten worden van Japan. *) Nippon zegt : Geen unificatie van China ; verdeel en heersch ! En telkens, wanneer tusschen het meer anti-Japansche Zuid-China (met zijn regeering te Canton) en de Nanking-regeering toenadering ontstond, gooide Japan roet in het eten. Zoo was, den laatsten tijd, de verhouding tusschen Nanking en Canton, naar Japan's gevoelen, te vriendschappelijk. Een grootere troepenmacht werd naar Noord-China gezonden. Aan Nanking werden scherpe eischen gesteld, die de groote diplomaat trachtte te omzeilen. Canton kreeg temperatuursverhooging en verweet Tsjang-Kai-sjek zijn gematigde politiek tegenover Japan. Japansche agenten bewerkten de Chineesche studenten, terwijl andere agents-provocateurs naar de provincie Kwantoeng (waarin de zuidelijke hoofdstad Canton ligt) en Kwangsi (welke provincie een vrij groot aantal fascisten telt) gingen. Kort daarna kwamen de zuidelijke generaals in verzet wegens Tsjang-Kai-sjek's z.g. te slappe houding tegenover het agressieve Japansche optreden in Noord-China en wegens verraad aan Sun-Yat-sen's idealen. Ze rukten op naar *) Op het Congres te der Kwo-Min-Tang in November 1935 zeide TsjangKai-sjek o.m.: „Het is niet onmogelijk, dat onze vijanden van heden onze vrienden van morgen worden. Wij streven naar het tot stand brengen van internationale harmonie, op voorwaarde dat onze souvereiniteit niet wordt aangetast. Tevens streven wij naar economische samenwerking, gebaseerd op het principe van gelijkheid en weederkeerigheid." Op 27 November 1934 werd Tsjen-Kai-sjek geïntervieuwd door Tasjibina, den correspondent voor China van de ,,Osaka Mainichi". Opmerkelijk is uit dit intervieuw de volgende uitlating van den Maarschalk: „De Kwo-MinTang van heden is de Kwo-Min-Tang van Sun-Yat-sen. Zij wijkt niet af van de oorspronkelijke beginselen van haar beroemden oprichter. Ik ben er van overtuigd, dat niemand tegen de Pan-Azië-leer van onzen overleden leider is, volgens welke leer gelijkheid en wederkeerige samenwerking noodig is. In November 1935 zeide hij tot den Japanschen Ambassadeur Ariyoshi: „China's relatie met Japan is nauwer dan met eenige andere natie, uit politiek, zoowel als economisch en cultureel, gezichtspunt". het Noorden, de Nanking-legers naar het Zuiden, schermutselingen vonden plaats. Inmiddels kregen de Kwantoengen Kwangsi-legers, onderling, ook geschillen en begonnen elkaar te bestrijden. Opnieuw was een kloof ontstaan tusschen Noord en Zuid en Japan had, met listige Aziatische vindingrijkheid, zijn doel bereikt, en voorloopig de eenheid weten te voorkomen. En Tsjang-Kai-sjek gaat zelf ook naar het Zuiden, zet de Canton-regeering af en hij tracht te verzoenen Was de bom verkeerd gebarsten en waren er Japanners vermoord of eigendommen van Japansche onderdanen vernield, dan ware dat voor Japan een gereede aanleiding geweest om China nieuwe eischen te stellen. *) Zoo is de politiek der Japanners, die sluwer zijn geworden in de diplomatie dan hun Westersche leermeesters ! Of het Maarschalk Tsjang-Kai-sjek zal gelukken nu een einde te maken aan de semi-onafhankelijke positie, welke de Canton-regeering in China inneemt en die Tsjang-Kaisjek, reeds sedert lang een doorn in het oog zou zijn, moet worden afgewacht. Niet geheel onwaarschijnlijk is, dat Japan er opnieuw tusschen zal komen, omdat dan de, door Tsjang-Kai-sjek wel, en door Japan niet, gewenschte, eenheid van China iets meer nabij zou zijn, Is er dan in de een of andere Chineesche provincie beroering ontstaan, dan wijst de Japansche pers triomfantelijk op het feit, dat de Centrale regeering de orde niet weet te handhaven. Zoo schreef de „Tokio Asahi", tijdens de opgewondenheid, die in China was ontstaan door de beweging voor autonomie in Noord-China, op 27 November 1935 : „De voornaamste oorzaak van de tegenwoordige moeilijkheden in China is, dat de Nanking-regeering, die de hoedanigheden van een centraal gouvernement niet bezit, doet „voorkomen alsof zij die wel heeft . Een meer hypocritisch geschrijf is niet denkbaar ! *) Later bleek, dat dit inderdaad is gebeurd. Te Hankau, Pakhoi, Sjanghai en Tsjengtoe werd een aantal Japanners vermoord. Japan stelde nieuwe eischen aan de Chin. Regeering en landde troepen. Na deze incidenten hadden Chineesche generaals 75.000 soldaten nabi] Shanghai geconcentreerd (China telt 400 millioen inwoners!), doch ook deze 75.000 man deden niets. Wij gelooven niet aan de komende eenheid van China — ondanks de loffelijke pogingen van Tsjang-Kai-sjek — omdat de eenheid niet leeft in de honderden-millioenen bevolking van de, los aan elkaar hangende, landen, waaraan men den verzamelnaam „China" geeft. Wij gelooven niet aan die eenheid onder een Chineesch bewind. Wij gelooven niet, dat China onafhankelijk zal blijven. Wij gelooven, dat China geheel overheerscht zal worden door Japan en dat dan de eenheid tot stand zal komen onder Nippon's ijzeren vuist! De geschiedenis herhaalt zich ook in China. Toen China door de Mandsjoes werd veroverd, bood het geen tegenstand. De staat China sterft! Er zijn geen volkeren, die meer weerzin inboezemem dan volkeren, die onberoerd blijven wanneer zij worden overweldigd. Volkeren, die nooit begrijpen, dat zij veroverd worden ! Zulke volkeren bewonen het oude Rijk van het Midden ! Slechts door een wonder of door een ingrijpen van buiten, zou China kunnen ontsnappen aan het lot om zijn onafhankelijkheid te verliezen. Japan zet zijn bajonetten-politiek in het Hemelsche Rijk voort tot dat het einde daar is. — HOOFDSTUK VII. MONGOLIË EN CHINEESCH TURKESTAN. Mongolië bestaat uit twee deelen, n.1. uit (van China uitgezien) het z.g. Buiten-Mongolië, dat zoo groot is als ongeveer vijf maal het Duitsche Rijk, en Binnen-Mongolië met een veel geringere oppervlakte, waartoe geografisch en volkenkundig, ook de provinciën Tsjahar en Soeijoean, alsmede een deel van Djehol behooren. De scheiding in Binnen- en Buiten-Mongolië bestaat van de 15de eeuw. Binnen-Mongolië is meer geciviliseerd, terwijl Buiten-Mongolië — met uitzondering van enkele deelen — steppenland is, waar een zeer dunne bevolking van nomaden (ongeveer 1 millioen zielen) leeft. Na den Japansch-Russischen oorlog — toen aan de expansie van Rusland in Mandsjoerije paal en perk werd gesteld begon het Czarenrijk belangstelling te toonen in Buiten-Mongolië. Rusland verzette zich tegen de invoering van een direct Chineesch bestuur en het zenden van Chineesche troepen naar de hoofdstad. Toen in 1911 de Mandsjoe-dynastie in China werd afgedankt, verdreven de Buiten-Mongolen den Chineeschen stadhouder en verklaarden zich onafhankelijk. De motieven hiervoor waren, dat de Chineezen de Mongoolsche nomaden hadden beroofd van veel van hun weide-gronden, dat de oude Mongoolsche wetten door hen waren geschonden, terwijl de Chineezen aan de Mongolen belastingen oplegden, doch er niets voor teruggaven. De Mongoolsche vorsten verklaarden steeds trouw te zijn geweest aan de Mandsjoe-keizers, doch met een Chineesche republiek wilden zij niets te maken hebben. De „Levende Boeddha — Zijne Heiligheid Bogdo Djebtsoeng Damba Hoetoechtoe —in de hoofdstad Oerga werd Groot-Khan der Mongolen en daarmede geestelijk en wereldlijk hoofd van het land. Rusland erkende in 1912 de onafhankelijkheid van BuitenMongolië. China berustte hierin niet en trachtte, jaren achtereen, door beloften en maatregelen, Buiten-Mongolië weder tot zich te trekken, doch de „Levende Boeddha" en de Mongoolsche vorsten bleven zich verzetten. Een der gevolgen van dit verzet was dat de Chineezen den „Levenden Boeddha" wilden gevangen nemen en deze zich moest verbergen. Inmiddels was in Rusland de revolutie uitgebroken. Een Wit-Russisch Kozakkenofficier Baron Ungern-Sternberg (de „Dolle Baron" genoemd) verzamelde gevluchte Czaristische officieren en Mongoolsche vrijwilligers en verjoeg de Chineezen en vele roode Russen, die zich daar gevestigd hadden, uit Oerga. Deze jonge, 36 jaar oude, officier huwde een rijke Mongoolsche prinses, werd Boeddhist, herstelde den „Levenden Boeddha in al zijn rechten en werd de hoogste militaire adviseur van den „Levenden Boeddha". Hij droomde er van het oude rijk van Djengis Khan te herstellen en de bolsjewieken uit Rusland te verdrijven. Kort daarna begon de tegenspoed van Ungern-Sternberg en in Juli 1921 werd hij, door de Russen, gevangen genomen en terechtgesteld. Nu stond de weg naar Mongolië voor de bolsjewieken open. Op 5 Juli 1921 bezetten de Sovjets de hoofdstad van Buiten-MongoIië, terwijl daar, eenige dagen later, de Mongoolsche Nationale Volksrepubliek werd uitgeroepen. Oerga kreeg een Russisch garnizoen, dat daar nog altijd ligt. De Russen lieten natuurlijk niet na alles in het werk te stellen om het land zoo snel mogelijk te bolsjewiseeren, zoodat, binnen korten tijd, de „Levende Boeddha" nog slechts in naam eenige macht bezat. De eigenlijke heerscher van BuitenMongolië werd de Rus Rodo, die tot minister-president en minister, van buitenlandsche zaken benoemd was. Toen de „Levende Boeddha" in 1924 stierf, kreeg BuitenMongolië den naam van „Mongoolsche Volksradenstaat", de staatsvlag werd de roode vlag, het telegraafnet werd Russisch. De handel is geheel op Rusland gericht, het geld wordt in Rusland aangemaakt, de leiders der douane- en andere diensten zijn Russen, de hoofdstad Oerga heet thans Oelan Bator Kotho, de stad der roode helden. Toen de Russen eenmaal de feitelijke heerschers van Buiten-Mongolië waren geworden, sloten zij met China een verdrag. Hierin erkende Rusland Buiten-Mongolië als deel der Chineesche Republiek en beloofde zijn troepen te zullen terugtrekken. Dit laatste is echter nooit geschied. Men beweert, dat er zelfs 150.000 Russische troepen liggen, doch dit is niet met zekerheid te zeggen. Op 12 Maart 1936 werd een militair verbond gesloten tusschen Sovjet-Rusland en Buiten-Mongolië. Hiertegen heeft de Centrale Chineesche Regeering te Nanking onmiddellijk geprotesteerd, omdat — volgens haar — een buitenlandsche mogendheid niet de bevoegdheid heeft met plaatselijke Chineesche autoriteiten te onderhandelen en — waar BuitenMongolië Chineesch grondgebied is — het verdrag een inbreuk op de Chineesche souvereiniteit beteekent. De Chineesche Regeering kan rustig wijzen op haar souvereiniteit, Sovjet-Rusland zal er zich weinig van aantrekken, want China heeft in Buiten-Mongolië zelfs geen schijn van gezag. Dit militaire verbond had tot reactie, dat er een merkbare toenadering is ontstaan tusschen Mandsjoekwo en de autonome gebieden van Noord-China (Noord-China is veel meer anticommunistisch dan Zuid-China). In Binnen-Mongolië wisten de vorsten het land voor bolsjewiseering te sparen. Herhaaldelijk hebben zij getracht de Buiten-Mongolen over te halen tot aansluiting bij BinnenMongolië, onder de leuze „Groot-Mongolië voor de Mongolen !" De Buiten-Mongolen konden aan den oproep der vorsten echter geen gevolg geven doordat de Russen dat wisten te beletten. De situatie in Binnen-Mongolië is, in het kort, als volgt. Japan beheerscht meer dan de helft van het land (het Oostelijk deel, welk deel feitelijk één is met Mandsjoekwo). De andere helft (ongeveer zoo groot als Frankrijk) staat meer onder Russischen invloed. Japansche agenten werken hard om den Japanschen invloed steeds verder naar het Westen en Noord-Westen te doen doordringen, waardoor wrijving ontstaat met Sovjet-Rusland. Toen in 1932 het keizerrijk Mandsjoekwo in het leven werd geroepen, werd een gebied — vroeger bekend als Oost-Binnen-Mongolië bij het nieuwe rijk gevoegd. In 1933 werd Djehol bezet en in de provincies Tsjahar en Soeyoean in Binnen-Mongolië — in naam Chineesch territorium — werd alles gedaan om de vriendschap en de medewerking van het Mongoolsche deel der bevolking te verkrijgen, teneinde den invloed van Rusland tegen te gaan. v'"' 9''f j. f » » " %* -• Hoewel de vorsten van Binnen-Monaolië teaehstanders ...... .... u. . . a. ^ ^ SJSi zijn van net Bolsjewisme, zijn zij toch ook tel gekast tcbén" nfcr.X ' 1. .1 1 T i r. 1 t 1. een ^nineescn wanDeneer. japan neett cie vorste»* Handig voor zich weten te winnen door hun — binnen het st^tsver- hanrl van ft/IanHRin^Wwr* .— ppn roor K*>\7r*r»rrÉ>/-+*» geven. De regeering van de Binnen-Mongoolsche pra$t(ncie^ Hsingan *) is geheel onafhankelijk van de regeering Va^*3" Mandsjoekwo en slechts verantwoording verschuldigd aan een z.g. „commissie voor algemeene zaken". Vorst Tehwang, een machtige heerscher in Binnen-Mongolië, die een vriend van Japan is, spant al zijn krachten in om te bewerken, dat de Chineesche provincies Tsjahar, Soeyoean en Ninghsia — waar veel Mongolen wonen — zich bij Binnen-Mongolië zullen aansluiten, terwijl hij tevens streeft naar een militair bondgenootschap tusschen Mandsjoekwo en Binnen-Mongolië. In het Verre Oosten wordt dit beschouwd als een aaneensluiting van Mandsjoekwo (dat wil dus zeggen : Japan) en Binnen-Mongolië, in verband met een voorgenomen actie tegen het, door Sovjet-Rusland gecontroleerde, Buiten-Mongolië. Het is geen geheim, dat de Japansche militairen er zich zeer over ergeren, dat vooral Buiten-Mongolië zoo vast in den greep van Sovjet-Rusland zit. Overal in BuitenMongolië treft men Japanners aan. Zij bereizen het geheele land en knoopen vriendschapsbanden. Officieren in burgerkleeding onderzoeken de strategische mogelijkheden, terwijl ingenieurs de natuurlijke rijkdommen van het land nagaan (analoog aan de talrijke Japansche fotografen, kappers, visschers, rijwielreparateurs enz. enz. in Nederlandsch-Indië !). Onafgebroken grensincidenten en wrijvingen tusschen Japanners, Mandsjoerijers en Mongolen eenerzijds, en Russen met Mongolen in Russischen dienst, anderzijds, wijzen er op, dat Mongolië een soort „niemandsland" is tusschen Nippon en Sovjet-Rusland. Want wel worden de protestnota s over de grensincidenten gewisseld tusschen de regeering van Mandsjoekwo en de regeering van Buiten-Mongolië, *) De vier gewesten, waaruit de Hsingan-provincie bestaat, zijn verantwoordelijk aan het Mongoolsche administratieve departement te Hsinking. In naam wordt dit departement bestuurd door een Minister voor Mongoolsche Zaken, een Mongool, Tsji-Mo-te-sai-mu-pei-lo geheeten, doch het werkelijke hoofd is de Japansche Generaal Yoda. doch ieder weet, dat het gaat tusschen Tokio en Moskou. De verheffing in 1934 van Poe-yi — den laatsten Keizer van China uit de Mandsjoe-dynastie, die in 1911, als 5-jarig kind, door de Chineesche revolutie was afgezet — tot Keizer van Mandsjoekwo, onder den naam Kang-té, was een geniale zet van Japan. Kang-té werd tevens uitgeroepen tot heerscher over geheel Mongolië. Voor veel Mongolen is de unificatie van alle Mongoolsche landen een ideaal. Wat ligt dan meer voor de hand dan een unificatie onder Kang-té, den afstammeling van de Mandsjoe-dynastie ? De Mongoolsche vorsten en het volk waren niet zoo gesteld op een bondgenootschap met China, doch zij waren trouw aan de Mandsjoe-keizers, die van 1644-1911 over China regeerden. Dat deze unificatie echter — tegelijk met de verlenging van Mongolië met Mandsjoekwo, waardoor het oude verbond tusschen de Mandsjoes en de Mongolen hersteld zou 2jjn zonder oorlog met Rusland tot stand kan worden gebracht, is niet aan te nemen. Dat men zich hierop voorbereidt, bleek uit het langdurig verblijf van Vorst Teh-wang in Juni 1936, in Hsingking, de hoofdstad van Mandsjoekwo, waar hij bezig was met het werven van soldaten en het sluiten van een militair verbond met Mandsjoekwo. De vorst zou zich daar tevens verzekerd hebben van de medewerking van een aantal Japansche militaire adviseurs. *) *) Tusschen het Mandsjoekwosche Binnen-Mongolië en het Chineesche Binnen-Mongolië is geen zichtbare grens. In het laatstgenoemde deel, hoewel daar nog Chineesche autoriteiten zijn, verliest China steeds meer terrein doof1 den onophoudelijken druk der Japanners. Dit land is tegenwoordig een broeinest van internationale intriges, waar Chineezen, Japanners en Russen alle krachten inspannen om de gunst te winnen van de regeerende Mongoolsche vorsten. De „China Critic van 17 Sept. 1936 schrijft: „Mongolië is, uit strategisch oogpunt, van groot belang voor Japan. „Het memorandum van Tanaka zegt, dat, indien Japan China wilI beheer„schen, het eerst Mandsjoekwo en Mongolië moet beheerschen. Generaal „Araki zeide, betreffende de moeilijkheden oni Binnen-Mongolië te ontslui"ten: „Elke vijand, die de expansie van het Japansche imperium wil beletten, moeten wij vernietigen." De autonome politieke raad van Binnen-Mongolië wordt gepresideerd door Vorst Teh-wang. Volgens de „China Critic van 17 Sept. 1936 is deze vorst een werkzame gevangene en strooman in de handen van de Japanners. Behalve in een groot deel van Mongolië, is de invloed van Rusland ook in Sinkiang (Chineesche Turkestan of OostTurkestan) zeer groot en neemt nog toe. Oost-Turkestan is een land ongeveer drie maal zoo groot als Duitschland en is voor 80 % nog niet opengelegd. Het land bevat veel woestijnen, doch ook goud, petroleum en steenkool. Sinkiang is een autonome provincie van de Chineescne Republiek. In het land woedden, eenige jaren geleden, onophoudelijk burgeroorlogen onder de Mohammedaansche stammen. De opstandelingen werden nu eens heimelijk gesteund door Russen, dan weer door Britsch-Indiërs. Thans wordt het bewind in de hoofdstad Oeroemtsji uitgeoefend door Generaal Sjeng, die echter slechts een strooman is. De werkelijke heerschers zijn de Russen. Evenmin als in Buiten-Mongolië, heeft de Chineesche Regeering in Sinkiang iets te vertellen. Doch ook dit land wordt intensief bewerkt door Japansche agenten, die er den „Japanschen Vrede" willen brengen. Voorloopig echter heeft Sovjet-Rusland er het heft nog vast in handen, vooral door den Russischen spoorweg, die 900 mijl langs de grens van het land loopt en verbonden is met de Trans-Siberische- en Trans-Kaspische spoorwegen. Door dezen spoorweg heeft Rusland de militaire en economische controle over het uitgestrekte Sinkiang. Feitelijk bestaat de oorlogstoestand reeds. Rusland en Japan bevechten elkaar — zij het dan nog niet met de wapenen, afgescheiden van eenige grensincidenten — in Mongolië en in Oost-Turkestan. Dat de toestand zeer gespannen is, is uit het bovenstaande wel duidelijk gebleken. HOOFDSTUK VIII JAPAN'S DRANG NAAR HET ZUIDEN. Dat Japan zich allereerst wil meester maken van het OostAziatische vasteland, daarover is men het nu wel algemeen eens. Er zijn Nederlanders, die zeggen : Laat Japan maar voortgaan op het continent; laat het geheel China rustig annexeeren of al die uitgestrekte Chineesche provincies tot vazalstaten maken ; laat Japan geheel Siberië maar veroveren. Het energieke Japan zal daar in het Verre Oosten orde scheppen in den chaos ! Zij voegen er aan toe : Dan heeft Japan zijn gewenschte en noodzakelijke expansie en zal ons Indië wel met rust laten. Bovendien zal het, door Sovjet-Rusland te verzwakken, tevens een dam tegen het communisme opwerpen. Wij kunnen, als Nederlander, dezen gedachtegang begrijpen. Ware de situatie zoo, dan zou men zich — van Nederlandsch standpunt bezien — daarover geen zorgen behoeven te maken. Wellicht zou men betreuren, dat waarschijnlijk de Nederlandsche handel op China — die echter niet veel beteekent — zal verloren gaan, doch dat ware toch heel wat minder ernstig dan een verlies van onze Oost-Indische koloniën. Zoo eenvoudig echter is deze zaak niet. De bezetting van het Aziatische vasteland is, helaas, niet DE oplossing van het Japansche probleem. Dit probleem vereischt meerdere oplossingen. De Memorie van Tanaka — wij moeten naar dit document telkens opnieuw verwijzen, — de artikelen in de Japansche pers en de uitlatingen van Japansche staatslieden en ,,nationale helden" laten hierover niet den minsten twijfel. Het gaat voor Japan niet slechts om de verovering van het Oost-Aziatische vasteland. Dit is alleen een stap in de geprojecteerde ontwikkeling van het Japansche wereldrijk. Het einddoel is — men kan er om lachen, doch dat doet aan het feit niets af — de vereeniging van de Aziatische volkeren tot een onoverwinnelijk blok, de terugdringing van het Westen uit Azië en, ten slotte, de verovering van de wereld onder leiding van Japan. Dus de hegemonie van het Oosten over het Westen ! Tanaka heeft o.a. duidelijk gezegd : „Het lot van de Philippijnen, van het Maleische Schiereiland, van Australië en van Nederlandsch-Indië hangt af van het lot van China. Is China in onze handen, dan kost het ons weinig moeite om deze landen ook te veroveren". Zoo denken thans veel Japanners, zelfs de „liberale" Prins Sajonji en wij zien Japan deze politiek op het continent, volgens de opdracht van Tanaka, getrouw volgen. Voor tal van Japanners echter, is deze gang van zaken te langzaam. Deze ongeduldigen willen onmiddellijk geheel Buiten-Mongolië en Siberië — zonder oorlogsverklaring — bezetten en aldus een oorlog met Sovjet-Rusland forceeren. Dit streven had ook de troebelen te Tokio in Februari van dit jaar tot oorzaak. Het is echter niet alleen het leger en zijn aanhang, dat zich niet wil vereenigen met het logische, doordachte plan van Tanaka. De marine is daarmede evenmin tevreden. De Japansche marine vindt zich tenachter gesteld bij het leger, dat op het vasteland reeds met zooveel succes voor het groote Vaderland heeft „gewerkt". Men hoort wel eens de bewering, dat de raid op Shanghai in 1932 op touw werd gezet om de marine ook eens iets te doen te geven. Hier hebben wij het conflict bij de nationalisten .De eene partij is de vastelandsgroep ; de andere bestaat uit de maritiemen. Het zijn dus de legerpartij en de marinepartij. De eerste wil de actie op het vasteland krachtig doorzetten ; de andere wil eerst naar het Zuiden. Doch beide partijen willen onmiddellijk ingrijpen. De maritieme groep wint, vooral sedert den militairen opstand in Februari, aanhangers. *) Begin Juli werd, na sluiting van het parlement, bekend gemaakt, dat meerdere expansie in zuidelijke richting werd overwogen, terwijl met het oog daarop, een commissie werd T V i Ef" ?-5tief Pr°Pagandist voor expansie naar het Zuiden is Yosaburo I akekoshi. Deze was eerst secretaris van Prins Sajonji. die toen minister van onderwijs was. Takekoshi werd later historieschrijver van het Keizerlijk Huis en werd in 1923 benoemd tot lid van het Hoogerhuis. samengesteld, waarin, behalve marineofficieren, o.a. afgevaardigden van de Siamese Society, de Philippines Society en de South Seas Society zitting namen (men weet, dat de Japanners ook Ned. Indië bij de Nanyo, de Zuidzeelanden, hebben ingedeeld.) Door geheel Japan wordt, sedert begin van dit jaar, een actieve propaganda gevoerd door aanhangers van de maritieme partij voor de penetratie naar het Zuiden onder leuzen als : „Den Evenaar over !" en ,,Denkt aan onze zuidelijke levenslijn !" Als wij weten, dat men vroeger Mandsjoerije de levenslijn van Japan noemde, dan is dit niet bepaald geruststellend. De „Nagoya Shimboen" schreef op 31 Januari 1936 : „Er is geen twijfel aan, dat onze marine-autoriteiten, in „het verborgen, de aanhangers van de leer van penetratie „naar het Zuiden steunen, alleen al vanwege de rijkdommen „aan ertsen, aardolie, steenkool, tin enz., alle benoodigd ter „voorziening in een tijd van nationale crisis, met welke grondstoffen de Nanyo zoo bijzonder rijk gezegend is. En daar„mede zal duidelijk zijn geworden welk een gewicht inderdaad aan deze leer moet worden gehecht." „Nikken Kogyo" van 6 Febr. 1936 : „De commissie tot bestudeering der ontwikkelingsmogelijk„heden van de Nanyo, een onderdeel van het departement „van overzeesche zaken, heeft, vorig najaar, haar goedkeuring „gehecht aan de plannen tot oprichting van de „Nanyo Ta„kushoku Kabushiki Kaisha (N.V. tot kolonisatie van het „Zuidzee-gebied). Deze N.V. moet het centrale orgaan wor„den voor alle kolonisatiebedrijven in verband met de plan„nen tot penetratie in zuidelijke richting, tegelijk met kolonisatie van Mandsjoekwo en Noord-China. Men mag ver„wachten, dat, op die wijze, een leger van kolonisten zal „worden gevormd langs onze levenslinie ter zee . „Osaka Mainichi" van 8 Februari 1936 : „Onder auspiciën der „Osaka Asahi" zijn op 7 dezer in de „Asahi Kaikan te Osaka enkele proefbeelden gedraaid van de „film „Sekido wo Koete" (den evenaar over !). Een nationale „film, met medewerking van het departement van marine, samengesteld uit materiaal, verzameld tijdens de reis van het „Japansche oefenkader door de Stille Zuidzee en met steun „van de „Osaka Asahi door de „J. O.-Talkie , afgewerkt tot „een Japansche klankfilm. „Genoodigd waren de leger- en vlootautoriteiten „in Osaka, autoriteiten van prefectuur en stad Osaka, „bureaux van verkeers- en spoorwezen en andere publieke „lichamen en personen, betrokken bij het onderwijs. Er wa„ren 1500 personen aanwezig. Na een openingsrede namens „de „Osaka Asahi , gaf kapitein ter zee Sakai, tijdens de „vertooning van de film, een toelichting. Het publiek was in „het bijzonder diep getroffen door het schouwspel van het „bunkeren op het eiland Fiji, waarbij verschillende Japansche „prinsen, die de oefenreis meemaakten, gewoon met de an„dere matrozen, meewerkten, en verliet de zaal met het beeld „van „Japan s penetratie naar het Zuiden" diep in het hart „geprent." „Osaka Jiji" van 12 Mei 1936 : „Ons land, met zijn kustlijn van 18.200 zeemijlen, dat als „zoodanig de eerste plaats op aarde inneemt, moet uiteraard „tot maritieme expansie overgaan. Een blik op zijn positie op „de landkaart maakt dit duidelijk. Alleen reeds uit het oog„punt van zijn nationale defensie, is in het bijzonder de Nanyo „te kenmerken als de eerste voorpostenlinie ter zee. De „Keizerlijke Marine moet haar tegenwoordige kleine rayon „van activiteit in de nabije toekomst uitbreiden naar het „Zuiden tot den evenaar en in het Oosten tot den 180sten „meridiaan". De „Taiwan Nichi Nichi — welk blad op Formosa verschijnt, waar reeds een admiraal gouverneur-generaal is van 13 Mei 1936 bevatte een hoofdartikel over Japan s ontwikkeling naar het Zuiden onder het opschrift : ■ »De theorie van Japan s ontwikkeling naar het Zuiden moet „in practijk worden gebracht. Volg liever het principe niet „praten, maar doen !" Het blad wijst erop, dat in den tijd, waarin wij thans leven, met de uitbreiding van de macht van het Japansche Rijk gepaard gaat de noodzakelijkheid van expansie overzee. Als de „Taiwan Nichi Nichi" hier zegt: niet praten, maar doen , dan is daar niets anders mede bedoeld dan geweld, want wat men ook van de Japanners wil zeggen, dat ze niets doen, kan men hun toch zeker niet verwijten. In het geheele Zuidzeegebied overheerscht de Japansche handel reeds die van het Westen. Het te Tokio verschijnende blad „Nichi Nichi", dat 2.000.000 lezers telt, schreef al in October 1935, dat de Japansche Admiraliteit de economische ontsluiting, zoowel van Nederlandsch-Indië, als van de overige Zuidzeelanden, niet alleen beschouwt als een belangrijk middel voor een versterking van het economische leven in Japan, doch vooral als een belangrijke versterking van het nationale verdedigingsstelsel. Naar dit blad vermeldt, staan de maritieme autoriteiten op het standpunt, dat het in het belang van de veiligheid van Japan noodzakelijk is naar het Zuiden op te dringen en vervolgt : „Japan bezit een voldoende reserve aan marine-vaklieden. „Het vraagstuk van de bescherming van de Japansche scheepsvaart, die in den zuidelijken Pacific wordt onderhouden door ,,370.000 visschersschepen, dient eindelijk te worden opgelost. „Deze visschersvloot vormt, in geval van oorlog, het front „van de Japansche verdediging in den Pacific. Aangezien de „geweldige natulirschatten van Borneo en Nederlandsch „Nieuw-Guinea door de Nederlanders ternauwernood geëxploiteerd worden, moeten, zoo snel mogelijk, Japansche „emigranten daarheen worden gezonden en daartoe moeten „er diplomatieke besprekingen met de Nederlandsche Regee„ring worden geopend. Al deze maatregelen hebben echter „de voorwaarde, dat een machtige Japansche oorlogsvloot „aanwezig moet zijn". Dit is ons inziens duidelijk genoeg. Van die 370.000 visschersschepen hebben Nederlandsch-Indië en de Straits Settlements (Singapore) eveneens hun deel. Bekend is, dat die schepen meerendeels bemand worden door gewezen soldaten en marinematrozen. Nog versch in het geheugen ligt wel het feit, dat gewapende politiedienaren, welke een Japansche visschersboot, die op de kust van Ned. Nieuw-Guinia een overtreding begaan had, bewaakten, door de bemanning van het schip werden overmand. De politie werd door deze reservisten van de Keizerlijke Japansche Marine ontwapend op Nederlandsch grondgebied ! ! In Nederlandsch-Indië worden de spionnagediensten niet eens meer gecamoufleerd door die aan visschers over te laten. Neen, ons Indië kan tegenwoordig het Japansche vlootbe- zoek niet meer op. Visscherijpolitiekruisers, getooid met de zonnevlag, zijn als kind in huis in Nederlandsch-Indië. Ook grootere oorlogschepen bezoeken herhaaldelijk de meest belangrijke strategische punten, als Tarakan en de Ned. Ind. eilanden nabij het Aziatische Gibraltar, Singapore. In Juni 1936 bezocht een Japansch eskader Amboina en een Japansch officier ontdekte diamanten bij het dorp Koesoeh-Koesoeh-Sereh. De officieren van den kruiser ,,Tasoeta onderzochten het geheele eiland, bekeken de steigers, maten de diepte van het vaarwater, vroegen inlichtingen aan de inlanders en maakten aanteekeningen. Wij kunnen aannemen, dat de geheele archipel wordt opgemeten door de Japanners ; geschiedt het niet door marineofficieren, dan doen het de „visschers". Begin van dit jaar hield de opperbevelhebber van de Japansche vloot. Admiraal Takahashi, te Osaka voor 300 industriëelen een rede, waarin hij verklaarde, dat de actieradius der vloot moet worden aangepast aan Japan's economische expansie. Deze actie-radius loopt tot Formosa — door de Japanners ,,Tai-wan genoemd — en moet ver naar het Zuiden worden verlegd. De admiraal drong aan op aanzienlijke vergrooting van de marine, opdat deze de Japansche handelsbelangen in geheel Azië kan verdedigen en de rechten van de, buiten Japan gevestigde, Japanners kan beschermen. Wat zou men wel zeggen wanneer de opperbevelhebber van de Duitsche marine of het leger eens zou verklaren, dat de vloot of het leger moesten worden uitgebreid om de belangen van de Duitschers in Frankrijk of Engeland te beschermen ! De pers zou er niet over uitgepraat raken, doch voor de rede van den Japanschen opperofficier was weiniq belanastelling. a Vóór den wereldoorlog was in den Zuid-Pacific de invloed van Duitschland zeer groot. Immers Duitschland bezat een groot deel van Nieuw-Guinea en vele eilandgroepen : de groote Bismarck-Archipel, de Marshall-, Carolinen-, Palaoeilanden, een deel van Samoa en nog vele kleinere eilanden. Ook de Pacific-eilanden, die aan andere mogendheden toebehoorden, telden onder hun bewoners veel Duitsche zakenlieden. Men kon bijna zeggen, dat Duitschland dit deel van den Pacific economisch beheerschte en men hoorde vaak spreken over „de Duitsche bedreiging". Of er werkelijk een Duitsche bedreiging was, weten wij niet, doch toen kwam Versailles, de grootste dwaasheid, die Europa ooit heeft begaan ! De verblinde Westersche staatslieden (!) gaven de Pacific-eilanden aan Japan. Het slachtoffer drukt zijn moordenaar het mes in de handen ! De Australische econoom P. Laszlo schreef in de „Rabaul Times" (een dagblad, dat in Australisch Nieuw-Guinea verschijnt) o.a. : ,,Op de voormalige Duitsche bezittingen — Marianen-, Caro„linen- en Marshall-archipel — thans onder Japan's bestuur „gesteld — heeft de vreemdeling geen leven. Europeanen „worden weggekeken, maar er zijn duizenden Japanners. Op „enkele plaatsen zegt de politie aan de inlanders, dat zij niet „meer moeten koopen van den blanken man." De oorspronkelijke bewoners van de mandaat-eilanden zijn, over het algemeen, niet enthousiast over het Japansche régime. Zij spreken nog wel over de „goede oude tijden", toen de Duitschers er waren. De Japanners zeggen dan tot de inlanders : „Je zoudt verstandig handelen door vaderlandslievende Japanners te worden. In 1894 versloegen wij „China, in 1904 versloegen wij Rusland, in den grooten oor„log versloegen wij Duitschland. In den volgenden oorlog „zullen wij Engeland en de Vereenigde Staten verslaan en „de wereld veroveren." Deze mandaat-eilanden werden door den Amerikaanschen journalist Willard Price, de Japansche „stepping stones" genoemd. Deze stepping-stones loopen van Japan zuidwaarts over de Bonin-, Marianen- en Carolineneilanden naar den Evenaar. „Maar", zegt hij, „stepping stones blijven maar niet ergens in de lucht hangen. Zij hebben een begin- en een eindpunt!" Zeer juist! Het eindpunt van deze „stones" is dan ook Australië en Nederlandsch-Indië, nog altijd Britsch en Nederlandsch gebied, hetgeen in verband met de Japansche „step ping stones", een onnatuurlijke toestand is ! In Australië, Nieuw-Zeeland en Amerika liepen geruchten, dat de Japanners — in weerwil van het verbod — de mandaateilanden versterkten. Deze geruchten bleken, na onderzoek, onjuist te zijn. Wel zijn de havens aanzienlijk uitgebreid, zoogenaamd voor handelsdoeleinden, doch daardoor tevens geschikt gemaakt voor kleinere oorlogschepen, als lichte kruisers, torpedojagers en duikbooten Ook vliegvelden werden aangelegd, terwijl de vele atollen zeer goede schuilplaatsen zijn voor watervliegtuigen De Australiërs wezen er daarna op, dat, hoewel de mandaateilanden nog niet versterkt; zijn, een Japansche vloot, met deze eilanden als bescherming, de grimmigste fortificatie beteekent, die men denken kan. Bovendien kunnen de eilanden, in een minimum van tijd, worden versterkt, dank zij de verbeterde havens, de juist gereedgekomen vliegvelden en de nieuwe industriëele werkplaatsen. Bijna onmiddellijk aansluitend aan de Japansche eilanden-linie, ligt Nieuw-Guinea. Willard Price vroeg aan een Hollander : Waarom brengen jullie, Hollanders, Nederlandsch Nieuw-Guinea niet zelf tot ontwikkeling ? De Hollander antwoordde : ,,Die hel ? Omdat er bier op ijs is te Batavia !" Japan bewaakt zijn 1400 mandaateilanden angstvallig, zooals het trouwens met al zijn eilanden doet. Het is er voor den Euiopeeschen kapitein, die den Pacific bevaart, niet gemakkelijker op geworden. De lezer zal het voorval met den Nederlandschen tankboot „Juno nog wel niet vergeten zijn, die door een storm in verboden wateren bij Pormosa was geraakt. Na veel moeite kwam de kapitein met zijn schip vrij. De maatschappij, waaraan het schip behoorde, had een van de beste Japansche advocaten opgedragen om den kapitein te verdedigen. Dat het den advocaat gelukte den buitenlander te doen vrijspreken, was, in de oogen der Japanners, zeer afkeurenswaardig. Sindsdien is de advocaat geboycot. De officieren en voorname Japansche burgers weigerden hem voortaan op recepties of elders te ontmoeten en hij moest zijn goede praktijk op Formosa opgeven. In 1935 wilde een Anglicaansch bisschop zijn gemeenteeden op de Bonin-eilanden bezoeken, doch de Japanners heten hem niet toe. De verdragen bepalen, dat de mandaateilanden niet voor oorlogs-doeleilanden mogen worden ingericht. Toch zijn de Japanners bevreesd voor spionnage ! Hoewel de politieke expansie voorloopig nog altijd in de richting van het Aziatische vasteland gaat, heeft Japan toch reeds alle maatregelen getroffen om, zoo noodig, zeer spoedig over te schakelen naar de politieke expansie, die de marine wenscht. Er is om of nabij den Pacific of den Indischen Oceaan vrijwel geen land, waar Japan zijn voorposten niet heeft uitgezet. Over al die landen ligt de schaduw van Nippon ! Overal spionnen, agenten van het Land van de Rijzende Zon, °n~ verschillig of het Engelsch, Fransch, Amerikaansch of Nederlandsch gebied is. Overal is de economische Japansche penetratie (de voorloopster van de politieke) reeds in vollen gang, hoewel de Westersche mogendheden daartegen maatregelen nemen, welke evenwel de kans op een explosie ver- grooten. 110 Japan heeft een spinneweb geweefd over het geheele Uos- ten. Ook het nabije Oosten vertoont reeds de draden van dit web. Het land, buiten het Aziatische vasteland, waar de japanisatie het verst gevorderd is — hoewel Amerika er nog steeds zijn beschermende hand over uitstrekt — wel de Phillijnsche Archipel. Evenals Nederlandsch-Indië, worden de Philippijnen bewoond door een conglomeraat van volkeren, die zeker niet in staat zijn zichzelf te regeeren. Reeds in 1928 schreef Nicholas Roosevelt in zijn werk „The restless Pacific" : ,.Thans hebben de Philippijnen een stabiel gouvernement, „maar die stabiliteit berust uitsluitend op onze kracht. Zonder de tegenwoordigheid van Amerikaansche ambtenaren ,en zonder het prestige der Amerikaansche Regeering, zou üdie stabiliteit ophouden te bestaan. Ontwikkelde Amerikanen en Philippino's zijn het er over eens, dat, als het Amerikaansche opperbestuur wordt weggenomen, er vrijwel onmiddellijk oorlog zal uitbreken tusschen de Philippino s en ,!de wilde Moros op Mindanao. Het Sakdalisten-oproer van „dezen zomer toont aan welke dingen te wachten staan als de „politieke macht, de Vereenigde Staten, zich terugtrekt . Met eenige wijzigingen is deze uitspraak van Rooseveh eveneens van toepassing op Nederlandsch-Indië ! In de Philippijnen dreigt nu reeds de Japansche economische overheersching door middel van de talrijke kolonisten, kooplieden en het Japansche kapitaal. De politieke overheersching zal volgen als Amerika het land heeft losgetaten (in 1945), doch wellicht reeds eerder. De reeds genoemde journalist Willard Price schreef in Mei 1936 in „Harpers Magazine" o.a. : „De Amerikanen zijn bezig de Philippijnen door de ■voorbeur te verlaten ; de Japanners komen door de achterdeur „binnen !" Vooral op het Zuidelijkste eiland, Mindanao, is het overwicht van Japan reeds zeer groot. In Davao op dit eiland woont een kolonie van 15.000 Japanners. Alleen in 1935 kwamen daar ruim 900 Japansche immigranten, d.i. 400 meer dan in 1934. De vruchtbaarste gronden van het eiland Mindanao zijn in handen der Japanners. Volgens een bericht in de „Japan C^hronicle , heeft de kolonie te Davao verzocht om spoedig 7.000 Japansche meisjes uit te zenden. *) De Philippijnsche regeering begint moeilijkheden te krijgen met deze machtige kolonie, maar, waar de Japanner zich gevestigd heeft, krijgt men hem niet meer weg. Een les voor onze Oost! De Japanners kwamen oorspronkelijk naar Davao om handel te drijven, doch hebben zich er gevestigd met nog een ander doel dan handel alleen. Davao ligt veel dichter bij de Marshall- en Carolinen-eilanden dan Japan zelf ! Het Philippijnsche gouvernement doet moeite om deze kolonisten kwijt te raken, maar de'Japanners zeggen — niet zoo onlogisch — dat zij niet inzien waarom zij zouden heengaan, nadat zij groote kapitalen in het land belegd hebben en nadat in het land 4.000 Japanners vermoord werden of aan ziekten overleden zijn. De Japansche Consul zeide, onlangs, in een rede : „Het „Philippijnsche Gouvernement heeft niet voldoende maatregelen genomen om ons te beschermen. Wij moeten ons „zelf helpen of de beslissing van onze eigen regeering inroepen". Het is begrijpelijk, dat de Philippijnsche regeering ongerust wordt. De provincie Davao is nu reeds een miniatuur-Japan met Japansche huizen, kerken, scholen. Mauro Mendez, hoofdredacteur van de „Philippine *) In de provincie Davao groeide het aantal Japanners in 1923—1936 van 2600 tot 15000. Herald" en „El Debate", wees er op, dat de Philippijnen niets van de Japanners ontvangen, in ruil voor de overheersching in Davao en dat de handelsbalans met Japan sterk passief is. Ook schreef hij, dat, wanneer Amerika de Philippijnen eenmaal heeft losgelaten en de Philippijnsche producten in Amerika op dezelfde wijze belast worden als die uit andere landen, de eilanden economisch geheel van Japan afhankelijk zullen zijn. Herhaaldelijk komen klachten, dat Japansche visschers de Philippino's berooven van hun bezittingen, als cocosnoten, boschproducten en hout. Protesten bij de Japansche regeering brachten geen verandering. Het besluit van de Vereenigde Staten om de Philippijnen los te laten, wordt door sommigen geweten aan hen, die zeggen, dat Amerika de Philippijnen toch niet tegen Japan kan verdedigen, omdat de Amerikaansche marine den enormen afstand tusschen Cavite, de oorlogshaven van de Philippijnen, en Pearl-Harbour niet kan overbruggen en het opgeven der Philippijnen de taak van de marine verlicht. Anderen beweren, dat het Amerikaansche suikerkapitaal (bietsuiker in de V.S. zelf, en rietsuiker op Cuba) dit heeft bewerkt, in verband met de concurrentie van de suikerindustrie der Philippijnen. Het meerendeel der Philippino s maakt zich niet druk over de toekomst van hun land. Onder de intellectueele Philippino s is een kleine groep, die verwacht, dat de Japanners hen wel met de „Kinderen der Goden" zullen gelijkstellen. Zij — de voorstanders van de Pan-Aziatische beweging wenschen volledige aansluiting bij Japan en rekenen er op. dat zij — tezamen met Japanners — een wereldrijk zullen opbouwen. Dit zijn de Sakdalisten, waarvan de leider, Benigno Ramos, die, na het Sakdalisten-oproer in de provincies Laguna, Bulacan en Rizal, in Mei 1935 naar Tokio vluchtte, en daar, vanzelfsprekend, persona grata is. De meeste intellectueele Philippino's denken er heel anders over en zien de liquidatie van het Amerikaansche gezag, nu die een feit wordt, met angstige oogen tegemoet, al hebben zij ook 35 jaar voor de onafhankelijkheid gestreden. Dezen zeggen, dat de Japansche trots niet toelaat de Philippino's gelijk te stellen met Japanners. De Philippijnen zullen een lot ondergaan als Formosa en Korea. Het land is volko- men weerloos tegen Japan als Amerika zich heeft teruggetrokken. In December van het vorige jaar was de Amerikaansche krantenmagnaat Roy Howard te Manilla en verklaarde, dat de Phillippino's zich ongetwijfeld tot Engeland zullen wenden om bescherming, indien Amerika bij zijn voornemen blijft om zich in 1945 geheel terug te trekken. „De meerderheid der leidende persoonlijkheden", zeide hij, „stelt meer prijs op veiligheid dan op politieke onafhankelijkheid". William Teeling vertelde in„International Affairs" van Mei-Juni 1936 over een gesprek met den gouverneur van een Philippijnsche provincie — een Philippino — welke zeide, dat hij hoopte, dat, binnen de komende 10 jaar, de een of andere mogendheid in oorlog zou komen met Japan, omdat hij anders geen mogelijkheid zag om de Japansche bezetting van zijn land af te wenden. Hij ging zelfs zoo ver te verklaren, dat de Philippino's zelf zouden trachten een incident uit te lokken. Teeling verhaalde verder, dat hij, op een dag, in een kleine plaats was, waar geen Europeaan woonde. In het hotel waren twee Japanners, die door de Philippino's werden uitgejouwd als zij zich op straat vertoonden. De Philippijnsche delegatie op de conferentie van het „Institute of Pacific Relations", dat in Aug. 1936 te Yosemite (Californië) werd gehouden, verklaarde onverwachts — tot groot misnoegen van de Japansche delegatie — dat zij de bescherming, door de forten en de marine der Vereenigde Staten, op hoogen prijs stelde en dat zij deze bescherming niet zou willen zien ingetrokken, wanneer de eilanden hun volle onafhankelijkheid verkrijgen. Deze verklaring werd ondersteund door de Britsche gedelegeerden, die er op wezen, dat, als de Vereenigde Staten zich van de Philippijnen terugtrekken, de mogelijkheid bestaat, dat Groot-Brittannië een onwelkomen last zou krijgen te dragen. Indien Amerika zijn houding niet zal veranderen, dan zullen ook Engeland, Frankrijk en Nederland hun houding in den Pacific hebben te herzien. Japan beschouwt de politiek van Amerika als een demonstratie van onmacht der Amerikaansche marine en als een terugtocht uit het westelijk deel van den Pacific. Het neemt daarom — ten rechte of ten onrechte aan, dat nóch Amerika, nóch Engeland ernstig bezwaar zouden maken, indien Nippon, op een welgekozen oogenblik, Siam, de Philippijnen en Nederlandsch-Indië zouden overweldigen. *) Nóg ernstiger dan in Mindanao is de situatie op de Sandwicheilanden — waarop het, enorm versterkte, steunpunt van de Amerikaansche marine, Pearl Harbour, ligt. De Japanners kennen dit steunpunt waarschijnlijk beter dan de Amerikaansche officieren zelf. De Hawaï-eilanden hebben een bevolking van bijna 400.000 zielen. Deze bevolking is een mengelmoes van rassen, waaronder 150.000 Japanners. Heden zijn zij onschuldige plantagearbeiders, maar morgen vechten zij voor het heilige vaderland. Engeland heeft van Singapore een, volgens zijn eigen meening, bijna onneembare vesting gemaakt, welke — daaraan twijfelt niemand — uitsluitend tegen Japan gericht is. De Japanners hebben echter de Achilles-pees van Singapore gevonden in de landengte van Kra, ongeveer 600 mijlen ten Noorden van Singapore, welke landengte Siameesch territorium is. Op het schiereiland van Achter-Indië bestaat het Engelsche koloniale gebied uit twee deelen. In het Noorden ligt Birma en in het Zuiden liggen de Maleische staten met de „Straits Settlements". Deze deelen staan niet met elkander in verbinding. Daartusschen ligt een smalle strook land, die aan Siam toebehoort. Deze strook nu, is Singapore s Achillespees, want zij is van groote beteekenis met het oog op het Engelsche defensie-stelsel in 't Oosten. Singapore beheerscht de doorvaart tusschen den Pacific en den Indischen Oceaan. Wanneer Siam de landengte van Kra ■— die slechts 50 K.M. breed is — zou doorgraven, dan zou dit den weg naar het Verre Oosten verkorten. Het zou den weg langs Singapore voor vele scheepvaartlijnen overbodig maken en deze haven zou het grootste deel van haar huidige beteekenis verliezen. Bij het kanaal van Kra zou een wereldhaven van den eersten rang ontstaan. Dit, en ook de gunstige verbindingen over land naar het Oost-Aziatische continent, zou Siam de controle geven over een groot deel van den wereldhandel Het is begrijpelijk, dat de Siameezen hierin een prachtige bron van welvaart voor hun land zien. Dat met het graven van dit kanaal nog niet is begonnen, is te wijten aan den tegen- *) Indien het gerucht juist is, dat Amerika het Philippijnsche eiland Palawan zal versterken, zou dit beteekenen, dat de V.S. van de dwalingen huns weegs terugkeeren. stand van Engeland. Het kanaal zou tevens tot gevolg hebben, dat de militaire beteekenis van Singapore — in verband met de bescherming van Britsch-Indië — sterk verminderde. Zoo lang Siam alleen staat, beteekent de aanleg van dit kanaal, zonder eenigen twijfel, het einde van de onafhankelijkheid van het land ! Wij schreven „zoolang Siam alleen staat" en met den nadruk op deze woorden, wordt het bericht in de „JavaBode" van 25 Februari 1936 duidelijker : ,,Naar verluidt, zal de Japansche gezant te Bangkok, de heer ,,Yatabe, om gezondsheidsredenen aftreden. Volgens wel-in„gelichte kringen, zal hij worden opgevolgd door het hoofd ,,van het bureau voor het Verre Oosten van het Ministerie ,,van Buitenlandsche Zaken. Men ziet hierin een bewijs, dat, ,,na Nanking, Bangkok wordt beschouwd als het belangrijkste „punt voor de Japansche politiek in het Verre Oosten." De invloed van Japan in Siam is de laatste jaren steeds grooter geworden. Japansche adviseurs, op velerlei gebied, staan de Siameesche Regeering terzijde ; Japansche officieren reorganiseeren het Siameesche leger en de marine (de Siameesche oorlogsbegrooting van dit jaar bedraagt 21.671.000 tical op een totale begrooting van 79.259.000 tical). Japansch kapitaal is op groote schaal in Siam belegd. De toenadering tusschen beide landen werd grooter nadat Siam zoo vriendelijk was tegenover Japan, om zich te onthouden van stemming over het Lytton-rapport, dat handelde over de annexeering van Mandsjoerije (24 Februari 1933). Tot nu toe is het over een Japansch-Siameesch verbond niets bekend geworden. Men ontkent steeds, dat een geheim verdrag is gesloten. Ook in Frankrijk is men op zijn qui-vive. Men zegt daar, dat op den dag, waarop Siam een verbond sluit met Japan, elk gevoel van veiligheid in (Fransch) IndoChina zal zijn verdwenen. De „Miroir du Monde" merkte, begin van het vorige jaar, op : „Wanneer men de Japansche-Siameesche alliantie niet verhindert en men het kanaal van Kra niet internationaliseert, „zal, binnen enkele tientallen jaren, de blanke beschaving in „Azië tot het verleden behooren". Inderdaad !, want een kanaal door de landengte van Kra, gegraven met Japansch kapitaal en onder de Japansche leiding, zou van deze kanaalzone een Japansch gebied maken en het iand van den Witten Olifant zou, nog meer dan thans, onder Japanschen invloed komen. Ook daar zou Japan een belangrijk steunpunt verkrijgen. Het zou voor Japan een kleinigheid zijn om, onder voorwendsel van een einde te maken aan de permanente politieke onrust, die, de laatste jaren, in Siam heerscht, een tweede Mandsjoekwo te vestigen in de onmiddellijke nabijheid van de Achter-Indische koloniën van Engeland en Frankrijk. Dat men in Japan geducht rekening houdt met de belangrijkheid van Siam bleek, in 1935, ook uit een artikel in de ,,Osaka Mainichi , waarin o.a. : „Siam is de deur naar Britsch Birma, Britsch Malakka, „Fransch Indo-China. De agressieve beweging van Japan „naar het Zuiden is zijn oudste zending en in dit opzicht „spreekt de beteekenis van een onafhankelijk Siam voor zich „zelf. Het is zeer natuurlijk, dat! Siam — bevrijd van een autocratische monarchie — er nu naar streeft de kettingen „van Europeesche machten te verbreken. Het blad en ook andere Japansche bladen moedigen Siameesche jongelui onophoudelijk aan in Japan te komen studeeren in plaats van, zooals vroeger, in Engeland en Frankrijk Men weet, dat de afgetreden koning Prajadhipok, die nu in Engeland verblijf houdt, zeer pro-Engelsch gezind was. Daarom wilde hij geen koning blijven van een land, dat zich meer en meer naar Japan richt. Zal Siam dat in het midden van de Engelsche, Fransche, Amerikaansche en Nederlandsche koloniën ligt, de spil worden, waarom de Japansche expansie naar het Zuiden draait ? De Siameezen zien met sympathie naar de menschen van hun eigen soort. De leuze „Weg met het Westen" doet tegenwoordig opgeld in Siam. Er bestaat echter nog een partij, die achter den afgetreden koning staat en sterk anti-Japansch gezind is. Het ware voor Europa te wenschen, dat het deze partii mocht gelukken Prajadhipok op den troon te herstellen. Op een diner van de Kamer van Koophandel van Kobé op 27 November 1935, zeide een vooraanstaand Japansche zakenman, Matsoesjima, dat hij juist teruggekeerd was van Indo-China en had vernomen, dat de bevolking van dat land niet gelukkig is onder haar Fransche meesters. Matsoesjima voegde er aan toe, dat het verlangen om het Fransche juk — met behulp van Japan — af te werpen, groeit. Matsoesjima sprak nog de veelbeteekende woorden : „Al gaf Frankrijk echter het volk van Indo-China de vrijheid, het is niet krachtig genoeg om het land zelf te besturen !" Dertig jaar geleden moest Keung Deh — de pretendent van de vroegere keizerlijke troon van Annam — overhaast uit Indo-China vluchten. Hij had een opstand tegen Frankrijk geoxganiseerd. Nu woont Keung Deh, die met een Japansche prinses is gehuwd, te Tokio en wacht daar op zijn kans bij het drama in het Verre Oosten, dat door de Japansche militaristen wórdt voorbereid. In de stad Singapore groeit de ongerustheid over de Japansche penetratie in de Straits Settlements en vooral in Singapore zelf. De Engelsche zakenlieden te Singapore breken zich het hoofd om een manier te vinden, waarop zij de Japansche handelspenetratie kunnen tegengaan. Men wijst op de Regeering van Nederl.-Indië, die het gevaar tijdig heeft onderkend en het voornemen der Japanners, door verschillende maatregelen, verijdelde. Doch tevens begrijpt men, dat dergelijke maatregelen in een vrijhaven als Singapore minder eenvoudig zijn. De Engelsche kooplieden beklagen zich over de toenemende aantasting van den handel door Japan, volgens methoden, waartegen te Singapore een Europeesche concurrentie onmogelijk geworden is. De „Straits Times" schreef : ,.Het lijkt wel zeker, dat Japan volgens een nauwkeurig overwogen en uitgewerkt plan werkt om Singapore economisch ,,te veroveren !" Groote opschudding werd in alle Engelsche kringen te Singapore verwekt door het verschijnen van de Engelsche vertaling van een boek „Japan moet Engeland verslaan", geschreven door een hoofdofficier der Japansche marine den Kapitein-luitenant ter Zee Tota Ishimaru. Het boek telt niet minder dan 288 pagina's en zegt o.a., dat de vestiging van de vlootbasis te Singapore een rechtstreeksche bedreiging en beleediging van Japan is. „Engeland is bezig af te takelen -en Japan moet onmiddellijk de Engelsche vloot aanvallen, ,, ustralië, Nieuw-Zeeland en Hongkong veroveren, want „de Britsche vloot is thans niet in staat, lom, zonder hulp, „Japan te verslaan. Aldus deze Japansche zee-officier Wij hebben reeds opgemerkt, dat het overal langs den Hacihc en den Indischen Oceaan wemelt van Japansche spionnen en agenten. De democraat Sirovich zeide in Febru- ari van dit jaar in de marine-commissie van het Huis van Afgevaardigden te Washington, dat de Japansche schepen langs de kust van Alaska varen, oogenschijnlijk om daar de vischvangst uit te oefenen, doch in werkelijkheid met militaire oogmerken !" „Deze Japansche schepen", zeide hij, „verdichten peilingen, fotografeeren de kustlijn en zoeken naar „plaatsen voor vliegvelden en waar bases voor duikbooten „kunnen worden aangelegd". Een groot Amerikaansch eskader bezocht, in Augustus, San-Francisco. Men besloot van dit bezoek gebruik te maken om een „vlootdag" te houden voor propaganda bij het publiek voor de marine. De burgerij van Frisco werd uitgenoodigd de oorlogschepen te komen bezichtigen. Er kwamen inderdaad Amerikanen, doch, wie er vooral kwamen, dat waren glimlachende Japanners met giechelende, kleine vrouwtjes. Zij behooren ook tot de burgerij der stad en men hoorde op de schepen meer Japansch dan Engelsch spreken. De Japanners beklommen geschutstorens, bekeken de torpedolanceerbuizen, draaiden aan de schroeven der richtingstoestellen en spraken hun bewondering uit over de dikte der bepantsering van de schepen. De bladen vroegen, den volgenden dag, of een bankier er aan zou denken het mechanisme van zijn inbraakvrije kluis aan een bedelaar uit te leggen of een koopman het in zijn hoofd zou halen de concurrenten in zijn boeken te laten snuffelen. Ook wij, Nederlanders, doen even dwaas. Men ziet er niets in, dat te Balikpapan de plaatsen, waar de batterijen staan opgesteld, door Japanners worden gefotografeerd. Wordt men te Kieloeng op Formosa maar aangetroffen met een fototoestel, dan zit men, in een minimum van tijd, achter slot en grendel ! ! In een hoofdartikel van „Panama American" schreef de hoofdredacteur Nelson Rounsevell in Januari 1935 : „Vijfenzeventig percent van de, in de kanaalzone levende, „Japanners bezitten geen zichtbare bronnen van inkomen. Zij „leiden kapperszaken, waarin nooit iemand s haar wordt ge,,knipt, hemdenwinkels, waarin geen hemden worden verdocht, restaurants, waarin geen maaltijden worden geser„veerd. Japansche hengelaars hengelen met staaldraden en „elk kind ziet, dat zij van plan zijn zeepeilingen te verrichten !" Ook deze ontboezeming van Rounsevell doet iemand onmiddellijk aan Nederlandsch-Indië denken. Het zou natuurlijk onjuist zijn te beweren, dat alle Japansche winkeliers, enz. in Indië agenten of spionnen van den „Japanschen Geheimen Dienst" zijn, overigens de beste organisatie van alle Secret Services ter wereld. Er zijn heel wat Japansche winkeliers in onze Oost, die goede zaken doen. Toch is ook ons opgevallen, dat in de onbeteekenste plaatsjes vaak Japansche toko-houders, fotografen, houders van hotelletjes gevestigd waren, die — naar men kon nagaan — slechts op een buitengewoon kleine clientèle konden rekenen en toch behoorlijk leefden. In Japan verklaren de Nipponisten zonder ophouden, dat de natuurlijke zuid-west grens van het Japansche Rijk de Soendabogen zijn, dat wil dus zeggen : Nederlandsch-Indië. Volgens hen, gaat het ook niet alleen om de natuurlijke grenzen, doch tevens om belangengrenzen, waarbij wordt gedacht aan de voorraden grondstoffen, petroleum, levensmiddelen enz. Vandaar de vele Japansche agenten en spionnen in Nederlandsch-Indië en de belangstelling, die men in maritieme kringen en in de pers voor onze Oost heeft. Wel tracht men ons gerust te stellen door te verklaren, dat Japan slechts economische, pacifistische expansie wenscht. Geloove wie het wil ! Het is dan toch wel zonderling, dat de Japansche economische expansie door het Ministerie van Marine wordt georganiseerd en niet door de Ministeries van Handel en Buitenlandsch Zaken. De hoogere marineofficieren vragen : „Waar zullen wij de, voor onze marine noodzakelijke, stookolie beter verkrijgen dan in Nederlandsch-Indië ? Bovendien „vaart men dan niet tegen de sterkste schakel aan, doch „tegen de zwakste. Daarom : Op naar het Zuiden ! Naar de „plek van den geringsten weerstand !" De aangeboren kunst der Japanners om de zwakke zijde van den tegenstander te vinden, openbaart zich reeds in hun aloude nationale worstelkunst, het jiu-jitsu. In de 5de aflevering van het Marineblad (jaargang 1935), lezen wij, dat de Japansche admiraals Suetsugu en Yamamoto, tijdens de vlootbesprekingen te Londen, in December 1934 op onze Borneosche oliebases zinspeelden. Zij lieten uitkomen, dat Japan met een geringer „ratio" genoegen zou nemen, indien Engeland en de Ver. Staten Nederland overhalen Borneo aan Japan af te staan of te „verhuren". Japan meende, dat een wenk van Downingstreet voldoende zou zijn om Japan een betrouwbare olievoorraadschuur te verschaffen. Admiraal Suetsugu wordt als de bekwaamste admiraal van Japan, als de nieuwe Togo in den komenden oorlog beschouwd en zijn lijfspreuk is : „Diplomatie kan ons niet uit den nood helpen !" Admiraal Yamamoto is, evenals de cynische ouetsugu, voorstander van een expansie naar het Zuiden zonder uitstel. De Japansche pers laat geen gelegenheid voorbijgaan om te wijzen op den ongunstigen economischen toestand onder de inlanders op Java. Zij wijt dezen toestand aan de Ned. Indische Regeering, die de inlanders zou uitmergelen en onderdrukken. Zij vergeet echter te wijzen op de ellende der Japansche boeren in haar onmiddellijke nabijheid en op de behandeling van bewoners der Japansche koloniën door de politieke politie. Het is bekend, dat deze politie een soort van „Third Degree"-sydteem toepast op Formosanen en Koreanen, die zij verdenken niet volkomen loyaal te zijn tegenover het Japansche gouvernement. Volgieten met water totdat het slachtoffer het gevoel krijgt van te zullen barsten ; injecties met vloeistoffen, die een ontzettend lijden en tijdelijke verlamming veroorzaken, welke martelingen worden afgewisseld door den „patiënt geruimen tijd aan electrische schokken bloot te stellen, zijn zoo de gewone middelen om een bekentenis af te dwingen. Met dergelijke modern-middeleeuwsche middelen behandelen de Japanners de, aan hen onderworpen, volken om van andere methoden nog maar te zwijgen. Het is voorgekomen, dat de verdachten, tijdens het „verhoor , plotseling krankzinnig werden. *) In de meeste door Japan bezette gebieden is de toename van het gebruik van opium en andere bedwelmende middelen *) Hoe prettig de Koreanen zich voelen onder Japansch bestuur, blijkt wel daaruit, dat de geheele manlijke bevolking van Korea witte kleeding draagt. Wit is de rouwkleur en de Koreanen verklaren, dat zij rouwen over de overheersching. zeer groot, b.v. in Mandsjoekwo, waar het Japansche opiumbedrijf, dat het monopolie heeft, groote winsten maakt. In Noord-China, met zijn Japansche bezetting, verkoopen Japanners in hun winkels morphine en heroïne. De Chineesche Regeering kan er niets tegen doen, omdat de Japanners, die exterritoriale rechten hebben, zich niets van het Chineesche bestuur aantrekken. Onlangs werd ontdekt, dat de handel in narcotica naar en in Canada voornamelijk in Japansche handen is. Typeerend is wel de opvatting van de Japansche Regeering, die dezen handel toelaat wanneer hij tot gevolg heeft, dat de „minderwaardige" buitenlanders, hetzij blanken, hetzij Aziaten, worden vergiftigd, doch den Japanners streng verbiedt narcotica te gebruiken. Geweldig heeft de Japansche pers te keer gegaan tegen de maatregelen (contingenteeringen, licentieeringen), welke de Ned. Ind. Regeering heeft moeten nemen om de Japansche handelspenetratie eenigszins te breidelen. Ook waren de dreigementen niet van de lucht toen de Regeering maatregelen nam tegen de Japansche visschers, die overtredingen begingen, en tegen den grooten toevloed van Japansche immigranten. Eenige visscherijreederijen wendden zich zelfs tot het Departement van Marine (!) te Tokio om hulp. In Japan coquetteert men met de Indische nationalisten, zooals trouwens met alle revolutionairen uit de koloniën der Westersche mogendheden. Deze revolutionnairen zijn in Japan zeer welkom. Een Japansch journalist, Bunzaburo Sashida, publiceerde onlangs een interview, dat hij had met den Javaanschen journalist Oesman, die nu rechten studeert aan de Meiji-Universiteit te Tokio. De gedachte aan een onafhankelijk „Indonesië" was, volgens Oesman in de harten van al(?) zijn 65.000.000(7) landgenooten ontbrand en de geheele bevolking verkeerde, onder het tegenwoordige regime, in een staat van slavernij. Wanneer de politie meer dan twee inlanders op straat of in een kamer aantrof, arresteerde zij hen ! ! ! Deze en meer dergelijke onzin werd in Japansche bladen op een in het oogvallende plaats, gepubliceerd. Het artikel was tevens voorzien van een foto van Oesman. Zoo vinden inheemsche nationalistische of andere anti-Ne- derlandsche groepen bescherming en hulp in Japan. Vooral de pers is hen zeer ter wille. Een gepensionneerd hoofdcommissaris van politie uit INed.Indië maakte een reisje naar Japan. Toen hij door Kobe wandelde, zag hij plotseling aan een huis twee vlaggen : de Nederlandsche : driekleur en de Japansche rijzende zon. De Nederlandsche vlag was echter versierd met den bantengkop. Men weet, dat de nationalisten in Nederlandsch-Indië een vlag hebben aangenomen met een felroode bovenbaan en een witte onderbaan. In het midden bevindt zich een banteng — een soort van wilde buffel. In dit geval had men hiervan afgeweken door den banteng op de Nederlandsche vlag te plaatsen, hetgeen de vlag tot een gekleurde lap had gedegradeerd, die een contradictio in terminus tot uitdrukking brengt. Op het huis stond het opschrift : „Dutch East Indies Congress Committee". , .. „ Japan's politieke invloed komt reeds dicht bij huropa s qrenzen. Toen Ibn Saoed, Koning van Arabië — dat men thans Saoedië noemt — zich van het geheele Arabische schiereiland had meester gemaakt, kwam onmiddellijk een Japansche delegatie hem bezoeken. Sedert men in Japan meent, dat Ibn Saoed kans heeft Kalief te worden of leider van de geheele Mohammedaansche wereld, hebben de Pan-Aziaten in Japan zeer veel belangstelling voor zijn plannen. Wij komen hierop terug, in een der volgende hoofdstukken. Vóórdat Italië zijn Abessynische expeditie aanving, had Japan al veel invloed in de nieuwe Italiaansche kolonie. Een groot deel van den invoer in dat land was in Japansche handen. De Negus raadpleegde herhaaldelijk Japansche ingenieurs, bankiers, diplomaten. Niet lang voor den aanvang van den oorlog bevond zich in Abessinië een Japanner, dr. Nakata Sjihoji. Hij noemde zich journalist, doch niemand bemerkte ooit iets van zijn journalistieke werkzaamheden. Sjihoji deed niet anders dan de Abessyniërs vertellen over het „verheven" Rijk van de Rijzende Zon, dat de geheele wereld onder zijn hoede zou nemen en hij voegde er aan toe, dat Japan toch zoo buitengewoon veel sympathie had voor Abessyniërs. Nadat bleek, dat de toenmalige Abessynische regeering deze Nipponistische propaganda niet verbood verschenen tal van goede Japansche redenaars, die in het geheele de Abessyniërs, op dezelfde wijze, bewerkten en afgaven op de blanken in het algemeen en de Italianen in het bijzonder. Wij bemerken, dat het Zwaard van den Samoerai vanaf het Verre Oosten tot zelfs in het Nabije Oosten aan den horizon te zien is. Wij weten, dat op Japan's programma — geconcipiëerd door wijlen Baron Tanaka — voorloopig staan twee oorlogen. Eerst de overweldiging van het vasteland van Azië en daarna de „groote Pacific-oorlog, de worsteling, die een einde moet maken aan de wereldhegemonie van het blanke ras. Wij weten ook, dat het leger, in overeenstemming met het programma, continentale politiek drijft, terwijl de marine naar het Zuiden kijkt, vooral naar den rijken Nederlandsch-Indischen Archipel, volgens de marine-officieren, in handen van een volk, dat niet grooter is dan de bevolking van Tokio. ,,De zwakste schakel!" Blijven de Tanaka-isten de overhand behouden, dan hebber, wij waarschijnlijk nog even rust. Voorspellingen zijn in de Nipponistische politiek wel zeer moeilijk. Komt de maritieme partij aan de macht, dan staat het conflict vermoedelijk spoedig voor de deur. Maar zelfs in het eerste geval blijft het slechts uitstel van exécutie. De afrekening met ons, de aanval op onze koloniën, komt onafwendbaar, tenzij Sovjet Rusland Japan mocht overwinnen. Dan echter bedreigen ons weer andere, niet minder ernstige, gevaren, waarover later. Dat Nederlandsch-Indië maatregelen getroffen heeft tegen de Japansche indringing, valt toe te juichen, doch dat niet gelijktijdig tot krachtige versterking van het leger en de vloot in Indië is overgegaan, beteekent gebrek aan inzicht. Het quota-systeem, dat door Nederlandsch-Indië werd ingevoerd, heeft in Japan veel kwaad bloed gezet, hetgeen koren op den molen is van de maritieme partij. De kans op een explosie in de richting van onzen archipel is hierdoor nog grooter geworden. Laten wij niet vergeten, dat heden ten dage een oorlog niet meer wordt aangekondigd. Men begint eenvoudig een oorlog ; men verklaart hem niet meer ! Ontstellend was dan ook de mededeeling van de Nederlandsche Regeering in Augustus over de vlootuitbreiding ! Het uitsluitend rekenen op hulp van Engeland en Amerika is, behalve vernederend voor het Nederlandsche volk, tevens een bewijs, dat de leiders van dit volk öf totaal onwetend zijn, wat betreft de ontzettende gevaren, die ons imperium in het Oosten bedreigen, óf, als de struisvogels, het hoofd in het zand steken. Of zijn deze „leiders nog altijd bevreesd voor het roode geschetter? Dan zijn zij echter geen „leiders" ! Uit de wrijving tusschen Engeland en Italië over Abessynië. moet ons nu toch wel duidelijk zijn geworden, dat de Engelsche vloot, in deze bewogen tijden, onverwachts in een situatie kan komen, dat zij niet in staat zou zijn ons onmiddellijk te helpen. Japan wacht slechts op het psychologisch juiste tijdstip, waarop de Engelsche vloot elders ter wereld de handen vol zal hebben. Het is, in dat geval, niet eens uitgesloten, dat de legerpartij dan haar verlangens tijdelijk opzij zal zetten. Dit psychologisch-juiste moment was zeer nabij, toen Engeland het grootste deel van zijn zeestrijdkrachten in de Middellandsche Zee concentreerde. Als Mussolini hierdoor — en tengevolge van de sancties, waarvan onze Minister van Buitenlandsche Zaken toch ook zoo'n warm voorstander was — zijn kalmte had verloren, dan zou de Japansche marine ongetwijfeld onmiddelllijk van leer zijn getrokken. En de Amerikaansche vloot ? Op Amerika alleen behoeven wij in het geheel niet te rekenen. De Amerikaansche vloot is te ver weg en heeft in den West-Pacific geen versterkte steunpunten. Ons prachtige Indië is een van de begeerenswaardigste deelen van Azië. Men denkt soms alleen aan het gevaarlijke bezit van rijke petroleum-bronnen. Wij geven toe, dat petroleum het bloed is in de aderen van het moderne oorlogsmonster, maar, behalve petroleum, beschikt ons Indië over nog veel andere grondstoffen, welke onmisbaar zijn voor een, in oorlogstoestand verkeerend, Japan. Dit maakt het nog onwaarschijnlijker, dat wij buiten den oorlog blijven. Nemen wij, bijvoorbeeld, eens de bauxiet-velden van Riouw, In de wapen- en vliegtuigindustrie wordt steeds meer gebruik gemaakt van aluminium. De grootste producent van bauxiet, de grondstof voor de aluminium-industrie, is Frankrijk, dat de export — zeer zeker om redenen van strategischen aard streng controleert. Japan heeft geen bauxiet-velden en betrekt veel van deze grondstof uit Nederlandsch-Indië. Men behoeft geen strateeg te zijn om te begrijpen, dat — bij een gewapend conflict in het Oosten — de oorlogsmari- nes der verschillende mogendheden onmiddellijk een wedloop zullen houden naar de petroleumbronnen en bauxietvelden van Ned.-Indië en misschien ook nog naar andere streken, die de, voor den oorlog benoodigde, grondstoffen kunnen leveren. Bij een Engelsch-Japanschen oorlog zal Engeland die streken onmiddellijk willen bezetten om Japan s aanvoer van petroleum, bauxiet enz. af te sluiten. Daar gaat dan onze neutraliteit ! Eenige jaren geleden gaf Matsoeoka, de Japansche afgevaardigde te Genève, toe, dat de petroleumbronnen op Borneo van buitengewoon veel belang voor Japan zouden zijn bij een oorlog mét Engeland en of Amerika. Men weet, dat Amerika de eerste petroleum-leverancier van Japan is, Nederlandsch-Indië de tweede en Rusland de derde. Een weerloos Nederlandsch-Indië is een gevaar voor elke mogendheid, die belangen heeft in het Verre Oosten. Sterke naties worden altijd nerveus door de nabijheid van een zwakkenstaat. Zij zijn steeds bang, dat de machtige vijand, die ) de grenzen van den zwakken buurman is, haar vóór zal zijn bij de bezetting van het onbeschermde land en daardoor in een betere positie zal geraken om aan te vallen. Wanneer een van de bladen, die het Evangelie van het Zwaard prediken, de „Osaka Jiji", schrijft, dat wij het bezit van deze rijke koloniën niet waard zijn, omdat wij voor de verdediging er van niets over hebben, dan kunnen wij slechts beschaamd de oogen neerslaan ! Nedenand is zelfs niet in staat den eersten stoot op zijn prachtig oezit in het Oosten op te vangen. Het rekent geheel en al op hulp van buiten. Een „klaplooper" is nooit een geacht mensch ; hoeveel te meer geldt dit voor een klaploopende natie, hoe trotsch zij ook moge zijn op haar heldhaftige voorouders. Er blijkt duidelijk uit hoe zoon natie in décadence is geraakt . Deze aftakeling is het gevolg van een roode en rose terreur, die de achtereenvolgende regeeringen in het parlement ringeloorden ! De Nederlandsche pers heeft de gewoonte — wanneer zij over gebeurtenissen in het Verre Oosten schrijft - er aan toe te voegen, dat wij waakzaam moeten zij. Waakzaam ! Als het niet zoo treurig was, zou men er tranen om lachen. Waakzaam als een herder, die zijn vee tegen tijgers wil beschermen met een Spaansch rietje ! Admiraal Hector C. Bywater zeide terecht, dat de verdediqinq van een land met verouderd materiaal : „the massacre o gallant men" (de vermoording van moedige mannen) is. HOOFDSTUK IX DE KEERZIJDE VAN DE MEDAILLE : DE TRAGEDIE „JAPAN" ! Overbevolking en industrialisatie. Toen in 1854 de kanonnen van den Amerikaanschen Admiraal Perry de poorten van Japan openden, was de kans zeer groot, dat het blanke ras Japan zou overheerschen, zooals het Indië, Afrika en andere landen overheerscht. Geen land scheen zoo zeer voorbestemd de kolonie van een Westersche mogendheid te worden als Japan, waar een zwakke monarchie door eerzuchtige edellieden werd beheerscht, waar twisten en burgeroorlogen aan de orde van den dag waren, waar de modernste bewapening bestond uit het lange en korte zwaard der zwaardvechters, de Samoerai. De zaak liep anders. Japan zou een vrij land blijven en geen kolonie of dominion worden. Het Japansche volk — wellicht het energiekste ter wereld — was niet voorbestemd om overheerscht te worden. Het zou zelf overheerschen. Het, met geweld, doen ontwaken van Nippon was de grootste van de vele vergissingen, die het blanke ras in het Oosten heeft begaan. De klop op de deur van Japan door Perry deed het geweldigste chauvinistische en imperialistische monster ontwaken, ddt de wereld ooit aanschouwd heeft. Het ligt niet in het bestek van dit werkje om het reuzenwerk, dat het Japansche volk, sedert het midden der vorige eeuw, heeft uitgevoerd, nauwkeurig te beschrijven. De groote Keizer Mutsu Hito, schudde, door het feodale stelsel en de lijfeigenschap op te heffen, de feodale heeren van zich af en werd — niet alleen in naam — doch inderdaad de heerscher over het Rijk van de Rijzende Zon ! De Japanners gingen aan het werk, onder leiding van hun Mikado en Hoogepriester Mutsu Hito, welke gewoonlijk Meiji (is „verheldering' ) genoemd wordt. De aangeboren gave der Japanners in het afkijken der kunst van anderen, hun imitatietalent, hun aanpassingsvermogen, hun leergierigheid, vlijt, organisatiekunde, waren de eigenschappen, die hen in staat stelden Europa met zijn eigen middelen te slaan. Maar nu komt de groote tragédie van Japan • In weerwil van de enorme wilskracht, waarmede het Japansche volk zijn nieuwe rijk heeft opgebouwd, komt het al meer tot het besef, dat het te laat is. Dit is de grondoorzaak van alle ellende. Japan kwam inderdaad te laat ! De blanke naties hadden reeds beslag gelegd op de mooiste en rijkste deelen der aarde, hetzij als kolonie (emigratielanden en grondstofreservoirs), hetzij als afzetgebied voor haar industrie. De industriëele revolutie van het Westen dwong naar nieuwe afzetgebieden te zoeken. De, steeds grooter wordende, productie der machines stimuleerde den export in alle industriestaten tot het scheppen van nieuwe buitenlandsche markten en het zoeken naar bronnen voor grondstoffen, ben jacht naar koloniën ving aan. Toen Japan in het industriëele stadium kwam, was vrijwel geheel Azië en Afrika verdeeld door enkele staten. . , . j In het oude Japan was nóch invoer nóch uitvoer, daar de industrie ontbrak en de landbouw juist voldoende voor het eigen volk produceerde ; emigratie werd met den dood gestraft. Japan was arm en onvruchtbaar en men beperkte de bevolking — om haar te kunnen voeden — tot 30.000.000. Het teveel aan kinderen, — in de eerste plaats meisjes — werd zelfs gedood. De Meyi-periode bracht een totale verandering. Kindermoord en abortus werden verboden. De bevolking nam ontzettend toe ; er werd een kinderstroom zonder einde over Nippon uitgestort. Nu telt de bevolking van de eigenlijke Japansche eilanden (dus zonder de, sedert de ontwaking, gemaakte veroveringen) 70 millioen zielen, waarvan alleen in de hoofdstad Tokio 6.400.00. Het jaarlijkste geboorteoverschot is 1.000.000 zielen. Deze groote bevolkingsaanwas stelde het nieuwe Japan voor het alternatief : óf uitvoer van menschen óf uitvoer van goederen. Het een, zoowel als het andere geschiedde. De Japanners vlogen uit, voorai naa landen in en om den Pacific. In razend tempo werd eei exportindustrie opgebouwd naar Westersch voorbeeld ei het Avondland hielp daarbij. Europa hield niets geheim ; men onderrichtte de leergierigi jonge Japanners op de Europeesche hoogescholen ; men toon de hun onze fabrieken ; men leverde gaarne machines aai Japan. De geheele Japansche textielindustrie, die deze nijver heid in Engeland volkomen heeft lamgeslagen, is, bijvoorbeelc ongebouwd met machines van Engelsch fabrikaat. *) In 1913 was Britsch-Indië's textiel import : Engeland 97,1 % Japan 0.3%. In 1932 waren de cijfers Engeland 48.7%, Japar 47.3%. In 1934 waren de export van textiel uit Japan naai Kenya en Oeganda (in Oost-Afrika) zes maal zoo groot als uit Engeland ! Wij verbeeldden ons, dat wij weinig te vreezen hadden van de industrie van een volk van „inferieur" ras en bovendien wat die machines aangaat — Europa moest exporteeien : machines of wat dan ook. Toen kwam de wereldoorlog. De doodelijke worsteling in Europa had tot gevolg, dat de groote overzeesche afzetgebieden werden verwaaroosd, terwijl geheel Europa was ingesteld op fabricage van wapenen en munitie, waarmede het zichzelf vernietigde. Japan maakte van deze gelegenheid gebruik de taak der Westersche industriestaten over te nemen en veroverde de afzetgebieden. \x/^ ^et einc'e van ^en wereldoorlog zag het uitgeputte Westen verbaasd een modern Japan, een volmaakt geoutilleerde industriestaat, een wereldmacht. Europa trachtte zich te herstellen. Korten tijd scheen het alsof dit zou gelukken. Doch het was slechts een gewone rPu ?e JaPan"T ,denken hier anders over. Een Chinees, Tan Tiong Oie had, nabij Soekaboemi, een nieuwe textielfabriek opgericht De weefstoelen waren door Japan geleverd. Ook de „Internatio" betrok voor haar van In M 1«r 9eïUWen Uit Japan' Vol9ens de -Osaka Mainichi" van 30 Mei 1934 was hierover groote beweging ontstaan in Japan. Men landveS^ h V>n dC Su'aki Loom Co' te Hamamatsu van tlïfZiZ l j Dep?rltemcTt van Handel en Nijverheid droeg de precturale overheid van Shizuoka op een waarschuwing te richten tot de Suzuki Loom Co. De „Osaka Mainichi" van 3 Juni 1934 berichtte dat waar er over de kwestie zooveel te doen was geweest, de Suzaki Loom Co. de verbreking van het contract had overwogen. naoorlogsche schijnwelvaart. In October 1929 zakte het kaartenhuis ineen. Europa had bemerkt, dat zijn monopolie - als leverancier van industriëele producten voor de „inferieure gekleurde wereld — was verloren gegaan. De voortschrijdende industrialisatie van het Oosten - waarvan nog slechts een begin te zien is in Japan - had aan dit monopolie een einde gemaakt. De ondergraving van datgene, waarop de Westersche welvaart berustte, was aangevangen. Dat niet alleen, doch Japan bleek ook in staat den handel in industrie-producten, in de Europeesche landen zelf, vernietigende slagen toe te brengen. Europa viel van de eene verbazing in de andere eer het beqreep, dat de leefwijze van den Japanschen arbeider — die enorm verschilt met datgene wat men in de „blanke landen als een bestaansminimum beschouwt — zijn vaderlandsliefde en het niet toepassen van sociale wetten, van Japan een land maakte, waartegen een economische strijd hopeloos was. Niet het minst was dit ook een gevolg van de voorbeeldelooze straffe organisatie van het bedrijfsleven in Japan en de inniqe samenwerking van patroon en arbeider, regeering en handel om tot de meest efficiente wijze van exploitatie der nationale hulpbronnen te komen. Het individualistische Westen beqreep er niets van, doch kwam — beter laat dan nooit — eindelijk tot het besef, dat het onmogelijk is de industrialisatie van het Oosten tegen te houden, dat de tijd voorbij is, waarin alleen het blanke ras de sleutel tot de macht over de wereld in handen had. Hoe krachtig Japans economische aanval is op buropa en Amerika is nu wel bekend. De commissie tot onderzoek van de textielindustrie van het Engelsche parlement rapporteerde, dat Japan — met minder dan 9.000.000 spindels — meer export had dan Lancasiiire met 50.000.000 spindels. De uitvoer vankatoenen stoHen mt Japan nam, de laatste jaren, ook gemiddeld met 100.000.000 Yen toe. In 1935 nam Japan meer dan de helft van de wereldexport van katoenen goederen voor zijn rekening. Vandaar de ondergang van Lancashire en Twente ! Beqin 1935 zeide de rubberbanden-fabrikant Dunlop, op een vergadering van de Britain's Chamber of Shipping, dat de Japansche concurrentie de Britsche scheepvaart vermoordt. In 1934 was de exporthandel van Japan naar Noord-Amerika, Azië, Europa, Zuid-Amerika, Afrika, Midden-Amerika, Haïti, respectievelijk 10 — 18 — 56 — 56 — 53 — 176 en 1000% hooger dan in het voorgaande jaar. De voornaamste Japansche exportproducten zijn nog altijd textielgoederen den laatsten tijd ook zeer veel kunstzijde doch op vrijwel elk ander gebied neemt de export tpe : speelgoed, telefoontoestellen, metaalwaren, rijwielen, radiotoestellen, locomotieven, machines, papierwaren, borstelwerk, rubberartikelen, bier, glas, lampen, zeep, chemicaliën, verfwaren enz., enz. Telkens worden nieuwe fabrieken opgericht. De Nisson Automobiel Maatschappij, die in 1931 werd opgericht, en auto s onder het merk „Daisun op de markt brengt, vervaardigde in 1934 reeds 2540 auto's. Om den export te kunnen vergrooten, werd in 1935 het kapitaal van 100.000.000 jC"c verdubbeld. Ford en de General Motors mogen hun bedrijf in Japan voortzetten op basis van het jaar 1935 Uitbreiden mogen zij niet. Slechts de Japansche automobielfabrieken hebben licentie voor uitbreiding. Zij behoeven vijf jaar geen belasting te betalen en zullen, gedurende dien tijd, materialen en grondstoffen, vrij van rechten, mogen invoeren. m j werd VOOr ƒ'98.000 aan Japansch speelgoed in Nederland geïmporteerd. In 1935 was dit bedrag ƒ 550.000.— Naar de hoeveelheid leverde Japan in 1929 1% en in 1935 27% van het totaal kwantum speelgoed, dat Nederland invoerde. Er is wel geen land, waar de Japansche exporthandel niet weet op te dringen. Wij zullen daarvan geen gedetailleerde uiteenzetting geven. Slechts enkele voorbeelden Vóór eenige jaren bezat Italië bijna het monopolie van den import in Albanië In de laatste drie jaar daalde de Italiaansche import met de helft en steeg de Japansche met het vijfvoudige. 1 Op de Philippijnen, vroeger een belangrijk afzetgebied der Vereenigde Staten, verliest de Amerikaansche handel steeds meer terrein terwijl de Japansche waren de Amerikaansche vervangen. Japan s export naar het land der Philippino's nam de laatste,aren, telkens met 13 a 14-millioen yen per jaar toe. p Juni 1936 kwam een partij Japansche boter aan in Tooleystreet, de Londensche botermarkt. Dit was een proef- zending, die door meerdere zal worden gevolgd. De Japansche regeering bevordert den invoer van fokvee en betaalt 25% der kosten, terwijl landbouwkundigen en zuivelexperts naar Australië en West-Europa werden gezonden. Vroegei importeerde Japan gecondenseerde melk. Sedert 1930 is het zelf exporteur van dit artikel geworden. Wij lazen in een Nederlandsch landbouwblad : „Dat komt er van als men dezen menschen fokvee levert en in de Friesche zuivelfabrieken laat rondsnuffelen !" Ja in dit opzicht is Europa — ook Nederland — nog niet veel wijzer geworden. Andere, voor Japan nieuwe, artikelen waarmede het •— vooral in Nederlandsch Indië — reeds een concurrent van Nederland is geworden, zijn b.v. : kaas, jam, groenten in blik. Zelfs bloembollen voert Japan uit. Het is bijna zoo ver, dat Japan elke Europeesche industrie kan vervangen, terwijl het levert tegen prijzen, ver beneden den kostprijs der Europeesche fabrieken. In Zwitserland, het historische land der uurwerkindustrie, offreert men Japansche horloges, niet per stuk, maar bij het gewicht voor ƒ 18.— per K.G., d.i. ongeveer % van den Zwitserschen prijs. In Manchester, het bolwerk der Engelsche textielindustrie, verkoopt men een paar heerensokken voor, in Nederlandsch geld, 7 cent. Dit is de economische opmarsch van Japan ! Graaf Kabayama — lid van de Japansche Eerste Kamer — zeide in December 1934 tot een Amerikaanschen journalist : )rOnze werkers leven niet in vuile krotten, zooals ik in Lon„den zag : ze hebben zindelijke huisjes met licht en lucht. „Na hun werk gaan zij naar huis, nemen hun dagelijksch bad ,,en hebben hun eenvoudige en niet dure genoegens, waarin „zij opgaan. Over het algemeen, zijn zij gelukkig. Met zulke „gelukkige werkers in de moderne fabrieken van Japan kun„nen jullie in Amerika — met een loonstandaard van $ 7 tot ,!$ 10 per dag — natuurlijk niet concurreeren op de wereldmarkt. Een feit is, dat onze — over het algemeen — tevreden ".arbeiders, met een zeer lagen loonstandaard — laag van "Amerikaansch standpunt — evenveel kan produceeren als „de Amerikaansche werkman met zijn duur huis, zijn auto, „zijn kostbare amusementen". Tsoeda, de president van het grootste textielconcern in „Japan, de „Kanegafuchi Spinning Company", verklaarde : „Geen tarief of contingenteering zal in staat zijn den invoer „van Koopwaren, die beter in kwaliteit en goedkoöper in „prijs zijn, tegen te houden"; „Als Tsoeda's voorspelling juist is", zoo schreven de Ameri„kaansche bladen, „dan heeft Japan de wereld commerciëel „veroverd, Alle goederen, die verkocht worden tusschen „verschillende landen, zullen Japansche goederen zijn ; alle „schepen, die tusschen verschillende landen zullen varen, „zullen Japansche schepen zijn. Alle buitenlandsche handei „zal Japansche handel zijn !" Waar blijven wij met onzen vrijhandel ? •j m°et nie.t a'tl,C* a^een Praten over lagen levensstan¬ daard en over devaluatie van de yen. Ongetwijfeld zijn dit factoren, waarmede men geducht rekening moet houden. Zij Zijn echter niet de hoofdoorzaak van de onweerstaanbare aanvalskracht van Japan in den economischen oorlog. De hoofdoorzaak is de patriotische geest, die het geheele Japansche volk bezie t, welke aantoont welk een kracht kan uitqaan van een volk, dat eensgezind, met de tanden op elkaar, vecht voor zijn Land en zijn Vorst ! Een vollediger samenwerkinq tusschen regeeringsinstanties en bevolking van een land is bijna niet mogelijk. In alle lagen van het volk is dit nationale sentiment aanwezig, ook en niet het minst, bij de arbeidersbevolking. Ro~ ger Levy schreef daarover in zijn werk „Extréme Oriënt et Hacihque o.a. : „Het is voldoende, dat de werkman weet, dat het voorwerp „welk hij vervaardigt aan gene zijde der zeeën het merk „Ma„de in Japan zal dragen om zijn arbeidsvuur, zijn streven „om een goed stuk werk af te leveren, op te wekken. Het stuk „stof, de porceleinen kom, het rijwiel, dat hij fabriceert, is „voor hem een element van de nationale eer". Japan is, sedert den oorlog, de fabriek van de wereld qeworden en niet alleen dat, maar het doet ook de zaken der wereld. Japan verkoopt, dus het kan koopen. De „Maru"- terug Cn ngen fabrikaten weg en nemen grondstoffen mede f X3" de .^kleurde rassen, waarvan Japan de wegberijder tracht te zijn, komt de groote crisis, het einde van het economisch en sociale stelsel, dat het blanke ras een eeuw lang de wereldmacht heeft gegeven. Materiëel heeft dit ras zijn besten tijd gehad. Maar het zelfde blanke ras is ook de auteur van het werelddrama „Japan . Japan ontwaakte te laat ! Het machtige Westen had beslag gelegd op alle grondstoffenreservoirs en alle afzetgebieden der wereld of die onder zijn controle gebracht. De „gekleurde" landen waren de grondstoffen-leveranciers van het Westen en het Oosten was het afzetgebied van Europa — welks, in de laatste eeuw, snel gestegen bevolking daardoor een levenspeil kon bereiken ongeveer vier maal zoo hoog als in 1850. Japan ontwaakte en zag zich zonder land om zijn, met onheilspellende snelheid, aanwassende bevolking te voeden, en zonder koloniën om zijn geboortesurplus te spuien,terwijl dè poorten van groote leege gebieden door het \Vesten werden gesloten. Het eerste bedrijf. Japan meende redding te vinden in export, doch zijn onvruchtbare grond leverde bijna niets op om te exporteeren. Een geheele natie bouwde, met verbazingwekkende energie, een industrie en een feilloos distributieapparaat op. Het scheen te gelukken ; ook de wereldoorlog hielp een handje mee. Het tweede bedrijf. Maar de Westersche economie geraakte volkomen ontwricht. De „crisis" bleek geen crisis te zijn, doch een structuurverandering. De blanke wereld maakte moeilijkheden tegen de Japansche „dumping", die ook weer geen dumping is. Het Westen neemt afweermaatregelen en spant alle krachten in om zijn economische leven te redden ; het sluit het Japansche ventiel meer en meer af. De druk in den Japanschen heksenketel stijgt onrustbarend. Thans is het pauze. Straks gaat het gordijn op voor het derde bedrijf. De explosie ? Zoo ja, in Oostelijke of in Zuidelijke richting ? De blanke, bruine, gele en zwarte toeschouwers van het sensatiestuk zijn in spanning. Het is pauze, maar het is een onrustige pauze ! Men ziet de gele acteurs voor het neergelaten gordijn heen en weer rennen in angst voor den stijgenden druk in den ketel. Men hoort dreigende geluiden achter het gordijn. Wat zal toch het derde bedrijf wel brengen ! ! ? ? In deze onheilspellende pauze zoeken de Japanners koortsachtig naar nieuwe markten, naar mogelijkheden om de grondstofvoorziening vanuit andere landen in eigen hand te krijgen. Zij dringen door in verre landen : in Afganistan, in Irak, in Siberië en Tibet. Zij boren naar petroleum in Bor neo, Perzië, Equador en China (Sjensi). Zij trachten te ontkomen aan het Amerikaansch-Engelsch katoen-cultuurmonopolie en willen katoen planten in Noord-China, Nieuw-Guinea, Siam, de Phillippijnen. Zij willen de tin-, koper-, ijzer-, mangaan-, wolfram-, steenkoolmijnen van Zuid-China onder hun leiding op moderne wijze, doen ontginnen. *) Zouden zij in hunne plannen slagen, dan blijft de toestand toch nog précair, want Europa kan de meeste der grondstofbronnen afsluiten. Vandaar — afgezien van de PanAzië-gedachte — het aanmoedigen van elk streven naar autonomie^ van alle volkeren, die de Engelschman „backward peoples noemt ; vandaar de enorme bewapening van Japan, die ook een economische beteekenis heeft. Vandaar — opnieuw afgezien van het Pan-Aziatisme ■— ook de voorbereidingen om het geheele Oost-Aziatische vasteland in handen te krijgen . de eerste phase van de komende wereldworsteling. Voor Japan zijn de millioenen Chineesche en Mongoolsche afnemers de hoop der toekomst. Japan beschouwt OostAzië als zijn afzetgebied. **) Daarom wenscht het daar orde en goed georganiseerde legers onder leiding van Japansche officieren, want het begrijpt, dat een wanbestuur de sfeer van zijn toekomstige exploitatiegebied bederft. Het begrijpt, dat slechts een geordend en welvarend land een goed afzetgebied kan zijn. Ook wenscht het daar de macht om te beletten, dat de Oost-Aziatische landen tolmuren tegen Japans import zullen *) Japan produceert van geen enkele metaalsoort, behalve zilver voldoende voor eigen behoefte. Om zijn tekort aan ijzer te dekken, koopt net in de heele wereld oude schepen voor slooping op. heMmnnnd(UCeert !?paü ieci!ts °ngeveer 100000 ton P" jaar. terwijl het 1.000.000 ton noodig heeft (voor den import van ruwe katoen moest Japan in 1933 600.000.000 yen betalen). **) In „Oriental Exclusion" schreef Dr. R. D. McKenzie: wüf rrste h,jlft Van Jde ne9er>tiende eeuw beukten de naties der ..Westersche wereld tegen de deuren van Azië, pogend toegang te ver- kZn'nriW kïa\ |tejkunnen drijven. Thans is de toestand omgekeerd. Dezelfde blanke landen grendelen hun deuren tegen de gekleurde „vreemdelingen, die, op hun burt, aan de deuren kloppen." 9eK'eUrde opbouwen. Zoo wordt in Mandsjoekwo slechts toegestaan een nieuwe fabriek op te richten nadat de Japansche Regeering haar fiat heeft gegeven. „The Round Table" van Juni 1936 schreef : „Er kan niet aan getwijfeld worden, dat, indien China, tegelijk met Japan, was begonnen te industrialiseeren, onder „gelijksoortige voorwaarden van vestiging, technische efficiency en orde onder de bevolking, China heden ten dage, „de groote industriëele macht van het Verre Oosten zou zijn „en niet Japan." Begrijpelijk is, dat Japan een intensieve industrialiseering van de andere Oost-Aziatische landen niet zal bevorderen. Daarbij lijkt het noodig er op te wijzen, dat 37% van de weefstoelen in de Chineesche katoen-industrie reeds het eigendom zijn van Japansche maatschappijen. Het wenscht de macht in die landen om te beletten, dat de ontluikende industrie in China en elders de Japansche zal dooddrukken. Het wenscht geen open deur in het Oosten, maar een Japansch handelsmonopolie. Ten slotte wenscht het de macht om, in tijd van oorlog, verzekerd te zijn van een veiligen toevoer van grondstoffen. In Mandsjoekwo en Noord-China, die officieel geen Japansch gebied zijn, is altijd eenige Europeesche handel, doch in die landen verdwijnt het eene Europeesche handelshuis na het andere. Men zal geen Engelsche of Amerikaansche firma uit het land zetten of een Chinees of Mongool verbieden zaken met haar te doen. Doch de douane maakt moeilijkheden en veroorzaakt oponthoud, wanneer Europeesche goederen arriveeren ; de spoorwegen maken vergissingen en zenden de waren, bestemd voor het Noorden naar het Zuiden ; de goederen worden gestolen of beschadigd. Een onderzoek heeft geen resultaat. Tegenover andere naties heeft de Japanner geen scrupules. Hoezeer Japan gevoelt meer en meer in de knel te geraken, blijkt wel duidelijk uit artikelen, die wij vonden in twee invloedrijke bladen, waaraan wij het volgende.ontleenen : ,,Er is, buiten den Volkenbond om, een soort economische boycot „begonnen. De geheime opzet van de blanke volkeren om Japan, in zijn ,.vreedzame expansie en cultureele uitbreiding, plat te drukken, zoodat dit „land geen hand of voet meer zou kunnen verroeren, is thans aan het „licht gekomen en staat bloot en naakt en, zonder een draad aan het lijf, ,,voor ons. In de eerste plaats zal er niets anders op zitten dan dat wij den ,.strijd, ons door Australië verklaard, aanvaarden en op dat land de wét "tot bescherming van den buitenlandschen handel toepassen. Zoo zijn ook ,,de onderhandelingen tusschen Japan en Amerika mislukt; van het „Japansch-Australische handelsverdrag komt niets terecht; evenmin van de „Japansch-Egyptische en de Japansch-Nederlandsche besprekingen. Er blijft ..weinig hoop voor de toekomst en het is wel onvermijdelijk dat, hoe ..vredelievend wij Japanners ook mogen zijn, in ons bedroefde en diep ..getroffen gemoed het bewustzijn ontwaakt, dat tegen dit alles iets gedaan ..moet worden. Natuurlijk moeten wij eerst, tot het uiterste toe, alle andere ,.middelen probeeren. Wij willen niet dadelijk een houding aannemen, ,.alsof wij de hand aan het zwaard willen slaan; de sterke Japansche ,,krijgsman tracht tot het laatste toe zijn zelfbeheersching te bewaren, doch ..het zou voor ons in alle opzichten nadeelig zijn en, op geen enkel punt. ,,winst opleveren, als men in het buitenland den indruk kreeg, dat men '•met Japan geen rekening behoeft te houden. Iedere Japanner weet, dat „men, door naastenliefde op onverstandige wijze in de praktijk te brengen, „zich zelf en zijn land te gronde kan richten. Het komt thans zoover, dat ,,wij moeten omzien naar een Zwaard en als Zwaard kan ons dienen een ,.politiek van nationale reguleering. Wij moeten inzien, dat wij niets be,,reiken met halve maatregelen en niets met een opeenstapeling van ,.bureaucratische onderhandelingen. Wij moeten gaan werken voor herziening van de wereldorde op twee punten: herziening der territoria en „herziening van bezit aan grondstoffen en, zoo dit niet mogelijk blijkt, „althans voor vrijheid van handel en immigratie. De bevolking van „Australië bedraagt 6.600.000 zielen, niet meer dan het aantal inwoners „van de stad Tokyo. Op dit geweldige gebied heeft men de banier geplant: „„Australië voor de blanken . Bovendien heeft men nog het vroegere „Duitsche Nieuw Guinea, dat eens onder hetzelfde bestuur stond als het „tegenwoordige Japansche mandaatgebied, als mandaat, toegewezen aan „Australië, dat, bij al zijn bezit, ook nog hiernaar zijn gulzige begeerte had „uitgestrekt. De wenschen van de Japansche gedelegeerden ter. vredesconferentie, dat in dit deel van Nieuw Guinea vrije immigratie zou „worden toegestaan en verder ook een „open deur ' politiek zou worden „toegepast, zijn verworpen. In dit, door Australië bestuurde deel, van „Nieuw Guinea leven niet meer dan 1000 (? de schrijver.) blanken; het "is maagdelijk terrein, waarvan de natuurlijke producten in het geheel „niet worden geëxploiteerd. Al mogen (afgezien dan van Amerika) ..Australië en Nederland zich nog zoo bevreesd en schuw gevoelen tegen„over Japan, waarom, zoo vragen wij, hebben ze Japan een trap ge„geven. Het is, omdat ze vertrouwen op de tijgerkracht van Engeland. ..Hier blijkt weer, hoe Japans vlak van aanraking met de wereld aan den „eenen kant door de Engelsch-Amerikaansche lijn en aan den anderen kant „door de Russische lijn wordt begrensd." („Osaka Mainichi" 24 Mei '36 ) „In het Zuidzeegebied beslaat Nederlandsch-Indië het grootste oppervlak; het is echter dun bevolkt en, met uitzondering van een bepaald „deel van het gebied, heeft men het onontgonnen laten liggen; er sluimeren „nog rijke bronnen aan olie en andere grondstoffen. Het is, tegenover de „geheele menschheid, een onredelijk optreden om deze rijke, natuurlijke „schatkameren gesloten te houden; de Nederlanders zien zelf de onredeliik„neid hiervan volkomen duidelijk in en daarom maken zij zich, uit een „bewustzijn van zelfbeschuldiging in hun gekrenkten geestestoestand, .angstig voor de Japanners en, in plaats van tot zelfinkeer te komen, .wapenen zij zich tegen ons land door uit ontoereikende middelen oorlogsschepen te bouwen, die niet veel meer dan speelgoed zijn. Thans is „onze hoop voor de toekomst alleen nog gevestigd op Siam; wij kunnen „nog iets hopen van de Phillipijnen, waar men, na het verkrijgen der „onafhankelijkheid, een zelfstandige tariefpolitiek zal volgen, doch verderen „vooruitgang kunnen wij niet verwachten, tenzij wij tot een handgemeen „komen met de blanke Engelschen, Amerikanen, Hollanders en Franschen." „(„Osaka Jiji" 6 Juni 1936.) Al is men er van overtuigd, dat een economische en politieke concentratie voor de blanke naties noodzakelijk is tegen het oprukkende Oosten, toch moeten wij niet vergeten, dat men, om iets meer te begrijpen van dit groote vraagstuk, niet uitsluitend het rasgevoel — hoe natuurlijk dit overigens is — bij zijn beschouwingen den doorslag mag doen geven. Doet men dit wel, dan verliest men elke objectiviteit uit het oog, maakt het zichzelf onmogelijk om eenig inzicht in de Oostersche verhoudingen te verkrijgen en komt nooit tot een juist beeld. Het zich vormen van zulk een beeld is voor den Westerling toch reeds buitengewoon moeilijk. Een visioen Bovenop Japan's heiligen berg, den met sneeuw bedekten Fuji, staat de gestalte van een heldhaftigen Samoerai. Het lange en korte zwaard zien wij in den gordel, de borst behangen met een medaille, waarop de figuren van twee monsters : het Shintoïsme en het Chauvinisme. Afschuw bekruipt ons. Wij keeren de medaille om en bespeuren het. om zijn bestaan, zwoegend-worstelende Japan ; wij zien de grootste tragedie van dezen tijd. En, ondanks alles, ondanks Shintoïsme en Chauvinisme, rijst medelijden in ons op, medelijden met dit energieke volk, dat, door de oorlogspsychose, waarmede het bezeten is — misschien wel opgewekt door het te laat ontwaken — toch tot een levensgevaar voor het blanke ras geworden is ! HOOFDSTUK X. DE OPMARSCH VAN DEN ISLAM. De Islam-wereld strekt zich uit van Marokko tot aan Chineesch Turkestan en Nederlandsch-Indië. Overal in dit immense gebied buigt men zich naar Mekka. Deze wereld is sterk in beweging ; ook door dit landmassief gaat een golf van ontwaking. De bijna 300.000.000 Mohamedanen, die de wereld telt (ongeveer 15% van de menschheid), beginnen weer te denken aan den sterken band, die de Islam vormt. Reeds geruimen tijd gist het in den Islam. Symptomen daarvan waren de strijd van Marokko onder Abd-el-Krim tegen Frankrijk en Spanje (1925-1926), de troebelen in Mesopotamië tegen het Britsche Rijk (1928, 1934, 1935) en de ongeregeldheden in Algiers. Ook de, steeds actiever wordende Pan-Islamitische propaganda in Indië en Egypte en de groei van het Mohammedanisme in Japan en China zijn teekenen, die niet misverstaan kunnen worden. Onder de figuren, die den Islam hebben wakker geschud, staat wel op de eerste plaats Ibr Ab-doel Asis Ibn Saoed, de Koning van Arabië, die, door stap voor stap voort te gaan, in enkele decennia, zijn doel, de heerschappij over het geheele Arabische schiereiland, heeft bereikt. Sedert Ibn Saoed koning over geheel Arabië — dat, hoewel dun bevolkt, toch 'n oppervlakte heeft van meer dan de helft van geheel Europa — stellen alle Mohammedanen zeer veel belang in hem. Niemand weet welke plannen deze Wahabietenvorst heeft. In Mesopotamië, Transjordanië en Syrië gaan stemmen op om zich bij hem aan te sluiten. De betrekkingen tusschen Japan, Arabië en Irak zijn zeer vriendschappelijk. Het wordt reeds duidelijk, dat Japan gebruik tracht te maken van den grooter wordenden invloed van Ibn Saoed op de Mohammedaansche wereld. Als Japan Ibn Saoed weet te bewegen zich aan het hoofd te stellen van de Mohammedanen, dan moet dit van beteekenis zijn voor de Engelsche, Fransche en Nederlandsche koloniën, welke door een groot aantal Mohammedanen worden bewoond. De beweging in de Arabische landen wordt door de Mohammedanen in Nederlandsch-Indië met oplettendheid gevolgd. Het is begrijpelijk, want Nederlandsch-Indië levert niet minder dan 40% van alle Mekka-gangers. De Koran, die in Nederl. Indië gebruikt wordt, is in het Arabisch geschreven, terwijl daar het Arabisch als liturgische taal wordt gebruikt. Ook in Nederlandsch-Indië leeft de Islam op, hetwelk tot uitdrukking komt in den bloei van de Godsdienstige vereeniging, de „Ahmadyah . De Mohammedanen hebben bewondering voor Japan. De leer van Mohammed is een Godsdienst van het Zwaard en de Japanners zijn een krijgshaftig volk. Zij zijn een macht geworden zonder het geloof hunner vaderen te verzaken, zonder hulp van de blanken, ja zelfs ondanks de tegenwerking van dezen. Japan laat niet na munt te slaan uit deze bewondering en overal, waar Mohammedanen zich tegen hun overheerschers verzetten, kunnen zij op Japan s hulp rekenen, hetzij tegen Chineezen, hetzij tegen Hollanders, Engelschen, Franschen of Russen. In Tokio is een Pan-Islamitisch comité gevormd, dat door de Japanners geldelijk wordt gesteund. Japan heeft begrepen de groote beteekenis van de hulp van den Islam voor de verwezelijking van de leuze : „Azië voor de Aziaten !" Hoezeer Japan zich voor den Islam interesseert, bleek onlangs opnieuw, toen Japanners als bemiddelaars optraden tusschen de Mohammedaansche secten der Schiiten en der Sunnieten, welke, reeds meer dan 1000 jaar geleden, door een splitsing in den Islam, zijn ontstaan. Koning Ibn Saoed sprak, in tegenwoordigheid van den jongen Koning Ghazi van Irak (dien men in zijn land den „man met de Engelsche opvoeding, maar met het Arabische hart noemt), in een geestdriftige redevoering over de hereeniging van beide secten. In Engelsche koloniale kringen vindt men het opmerkelijk, dat achter de Islamitische ontwaking Japan staat en men acht deze opleving — met, gelijktijdig tot uiting komende, Pan-Aziatische gevoelens — een gevaar voor de Engelsche wereldmacht. Dat de Engelschen, niet ten onrechte, ongerust worden, is begrijpelijk door verschillende gebeurtenissen in Britsch-Indië en Transjordanië en door anti-Engelsche verdragen tusschen Arabische staten. Verder beteekent het, in Augustus 1936, gesloten, verdrag tusschen Engeland en het Mohammedaansche Egypte — dat daardoor een volkomen onafhankelijke staat is geworden — een terugtocht voor Engeland. Ook elders heeft Albion reeds moeten bemerken, dat zijn machtspositie in de Mohammedaansche landen niet meer onbestreden is. Zoo heeft het onlangs, onder druk der Perzische regeering, zijn vlootsteunpunten aan de kust van de Perzische Golf naar de Bahrein-eilanden moeten overbrengen. De strijd der Arabieren in Palestina gaat in feite niet tegen de Joden, doch tegen de Engelschen. De bekende Syriër Fawzi Koekdji heeft een oproep gericht tot alle Mohammedanen uit den Levant om de Europeanen te verjagen. Op de Indische conferentie, die in 1934 te Londen werd gehouden, zeide Mohammed Ali, een Mohammedaansch vertegenwoordigen van Indië : „De Britsche heerschappij over Indië is den ondergang nabij". Wat dit beteekenen zal, moet voor een eenigszins ingewijde duidelijk zijn. Zoodra Engeland zijn troepen uit Indië terugtrekt, zal daar een ontzettend bloedbad ontstaan. De 80 millioen krijgshaftige Mohammedanen zullen — ofschoon in de minderheid — de weerlooze Hindoes overwinnen en meer dan 200 millioen Indiërs zullen, met geweld, tot den Islam worden bekeerd. Dan komt het groote wereldrijk van den Islam, het ideaal waarvan elke Muzelman droomt. Dan zal een machtig rijk ontstaan, dat zich uitstrekt over Noord-Afrika en geheel Zuid-Azië. De tweede aanvalslinie tegen „Christelijk" Europa ! De gloeiende storm bruist niet alleen in de Mohammedaansche landen van Engeland. In Algiers, Marokko en Syrië is het evenmin rustig. De aanhang van den leider der anti-Europa-beweging in Algiers — dr. Ben Djelloul — die aansluiting predikt bij het Mohammedaansche réveil in andere streken, groeit zienderoogen. In Syrië — een staalkaart van rassen — kon, tot voor kort, geen nationale gedachte zich ontwikkelen. In 1935 kwam die gedachte, voor het eerst, tot uitting toen de, reeds genoemde, Fawzi Koekdji tegen de Franschen opzette. Doch de nationale kracht van Syrië was nog niet voldoende ontwikkeld en het kostte Frankrijk niet al te veel moeite de onlusten te bedwingen. Later, toen de homogene strooming, die door geheel Azië en Noord-Afrika gaat, het geestelijk gemeenschapsgevoel van den Islam, geleid door de voorzichtige, doch krachtige hand van Japan, hechtere banden knoopte, ontstond de hoop op vorming van een Syberische natie, in plaats van het Fransche mandaatgebied. En thans heeft Frankrijk in principe, de onafhankelijkheid aan Syrië toegestaan, zooals Engeland die aan Irak heeft gegeven. Over drie jaar zal Syrië een onafhankelijke staat zijn, terwijl ook reeds aan de onafhankelijkheid van den Libanon wordt gewerkt. Zoo trekt, onder de stralen van de Rijzende Zon, de schaduw van wat eens Westersche Almacht — waaraan voor enkele decennia nog niemand waagde te twijfelen — was, zich in het Oosten steeds sneller terug, nagestaard door honderden millioenen vraagoogen, die zich reeds wenden naar een nieuwen messias. Zij wenden zich naar een land in het NoordOosten, naar een broedervolk, dat zich opmaakt de leiding van Azië van het oude Europa over te nemen. Afganistan heeft thans zeer hartelijke betrekkingen met Japan. Onder de regeering van Koning Zahir kreeg de hoofdstad Kaboel een Japansch gezantschap, terwijl te Tokio een afgezant van Afganistan kwam. Zahir Khan zet de industrialisatie van zijn land voort, met behulp van Japansche adviseurs. Binnenkort heeft Afghanistan zijn eigen cement-, lucifer- en textielindustrie. De vroegere koning Aman Oellah — die zeer Westersch gezind was <— wilde het conservatieve volk wat al te snel moderniseeren. De jonge koning doet het geleidelijk, doch vastberaden. Op 6 Juni 1926 vond te Mekka het eerste „Internationale Congres van den Islam" plaats. Vertegenwoordigers uit alle landen der wereld, waar Mohammedanen leven, kwamen, in deze Arabische stad, tezamen. Hier werd een federatie gesloten tusschen Yemen, Irak en Transjordanië. De Japansche delegatie speelde een hoofdrol op het congres, ofschoon de Islam — hoezeer daar ook groeiende — in Japan toch nog betrekkelijk weinig aanhangers heeft. De gelegenheid was voor Japan te gunstig om niet uit te buiten, de gelegenheid om vriendschapsbanden aan te knoopen ter voorbereiding van de taak, die het zich heeft toegedacht: de leiding van Azië. Eenigen tijd later verzekerde men in Perzië, dat Japan, zoowel aan Perzië, als aan Turkije zijn bijstand heeft aangeboden. Op 30 Augustus 1936 berichtte Reuter, dat, volgens de Turksche bladen, de minister van oorlog van Irak, Dja'afar Pasja, binnenkort, een bezoek zal brengen aan Ankara — de tegenwoordige hoofdstad van Turkije — teneinde de voorloopige besprekingen in te leiden, in verband met de sluiting van een pact van wederzijdsche bijstand tusschen Irak, Iran, Afghanistan en Turkije. Wij moeten hierbij nog opmerken, dat het tusschen Turkije en Arabië nog niet goed „botert". Koning Ibn Saoed, de Wahabietenvorst, is een religieuze fanaticus, die zich stipt aan de oude leer houdt, terwijl de Gazi Moestapha Kemal, (Ataturk) een verlicht heerscher is. *) Maar Turkije blijft — ondanks alle hervormingen — een Mohammedaansche staat. En wanneer een Arabisch-Islamitisch wereldrijk ontstaat, dan zal ook Turkije er niet buiten staan ! Wanneer dit Groot-Mohammedaansch Wereldrijk tot werkelijkheid wordt, dan zal het doel van Japans politiek — de beheersching van Azië — weder een grooten stap nader zijn gekomen. „Wort und Werk" schreef in Juni 1935 : „Wij vernemen, dat de interesse van'Japan voor het Mohammedanisme stamt uit den tijd, toen de bolsjewiki vele „Muzelmannen uit Turkestan, Siberië en het Wolgagebied „verdreven. Dezen vonden, voor een groot deel, een asyl in „Japan ; zij kregen moskeeën en organiseerden zich ; enkelen „van hen verkregen hoogleeraarszetels ; de regeering bevorderde het onderwijs voor hun kinderen en vele Japannrs *) Dat Europa ook in Turkije zijn afzetgebied verliest, blijkt wel uit de rede van den Turkschen Minister van Binnenlandsche Sükrü Kaya: „In de ,,dagen van de Sultans was Turkije in een toestand van economische slavernij aan Europa. Het Turksche volk kon nauwelijks voldoen aan de ,,behoefte van zijn maag. Het eerste principe van het republikeinsche gou„vernement was, dat revenuen van de natie slechts aan het Turksche volk ..ten goede zullen komen. Wij haasten ons naar de industrialisatie." ,.gingen tot het Mohammedanisme over. In 1934 bracht zelfs „de nationale bibliotheek van Japan een nieuwe uitgave van ,,den Koran. In 1934 waren er 1500 Mohammedaansche ,.studenten aan de Japansche universiteiten en Japan gebruikt „deze, zoodra ze klaar zijn, overal in Azië op belangrijke „posten. En de Mohammedaansche wereld beantwoordt deze „Japansche belangstelling op zeer hartelijke wijze en bericht „schier dagelijks in haar pers winsten van het Mohammedanisme in Japan." Het Christendom maakt lang niet zooveel opgang in Japan als de leer van Mohammed. De leer van Christus, om te lijden en voor de zonden van anderen te boeten, schijnt aan het grootste deel van dit harde, krijgszuchtige volk waanzinnig, onlogisch en onaanvaardbaar. Hoewel de renaissance van den Islam is begonnen, gevoelen vele Mohammedaansche volkeren zich nog te zwak om zelfstandig te handelen. Hun ontbreekt een geestelijke aanvoerder en zij staren naar hun heilig land, waar een krachtfiguur, Ibn Saoed, zetelt en zij denken aan dat andere land in het Noord-Oosten, waar een gekleurd volk woont, dat tegen de Westersche heerschersvolken is opgewassen. Behalve aan den Islam, wijdt Japan ook groote aandacht aan het Boeddhisme. Zeer veel Japanners zijn trouwens Boeddhist, al heeft in Japan deze Godsdienst sterk den invloed van het Shintoïsme ondergaan. Tibet heeft de Chineesche republiek nooit erkend, doch is steeds loyaal gebleven aan de keizerlijke familie. De jongste spruit van deze familie — Poe-yi (thans Kang-té) — is door Japan in zijn keizerlijke macht hersteld. Hierdoor heeft Japan de Tibetaansche lama's op zijn hand en maakt gebruik van hen bij zijn anti-Engelsche propaganda in Tibet. De weg naar dit land gaat door Mongolië. De lama's uit Tibet en de vorsten uit Mongolië zien met eerbied en bewondering naar den troon des hemels te Hsinking in Mandsjoekwo. in afwachting van den oproep tot vorming van een Groot-Boeddhistisch rijk. En Japan brengt de door Mohammedanen en Boeddhisten opgewekte, stroomingen in de kanalen van Tokio. Zoo vloeien de stroomen uit bronnen, die ver van elkander zijn gelegen — geleid door de hand van den Japanschen Meester — tezamen in een reusachtige zee, Azië, waarin Europa zal verdrinken. HOOFDSTUK XI IS EEN JAPANSCHE OF EEN RUSSISCHE OVERWINNING GEWENSCHT VOOR EUROPA EN NEDERLAND? Hoezeer de marine ook ijvert voor expansie naar het Zuiden, de meerderheid van het Japansche volk wenscht — evenals het leger .— eerst beslag te leggen op het OostAziatische vasteland en Siberië tot aan het Baikal-meer. Al in 1918 bezetten de Japansche legers Wladiwostok en drongen door tot het Baikal-meer, doch de entente dwong Japan zich terug te trekken. Men is in Japan van meening, dat dit de eerste phase moet zijn in den strijd tegen het Westen omdat — heeft men eenmaal het Oost-Aziatische continent in handen — de politieke expansie naar het Zuiden weinig moeite meer zal kosten. Bovendien verklaren de generaals — niet geheel ten onrechte — dat Japan om DE groote worsteling in den Pacific aan te vangen, economisch zoo sterk mogelijk moet zijn en daarom eerst de beschikking hebben over zijn strategisch achterland. Immers zal Japan, bij een oorlog in den Pacific, afgesneden worden van de meeste grondstoffen leverende bronnen. Deze tactiek der generaals — welke ook door Tanaka werd voorgeschreven — ligt geheel in de lijn der strategen. Na een politieken sprong, het veroverde gebied consolideeren en dan stellingname voor een nieuwen sprong. Nu wil dit niet zeggen, dat de koloniën der Europeesche mogendheden in Zuid-Oost Azië geen onmiddellijk gevaar zouden kunnen loopen. Evenals het Japansche leger de regeering herhaaldelijk voor een feit stelde, zou de marine —die zeer jaloersch is op het leger — dit voorbeeld kunnen volgen en onverwachts op avontuur gaan uitvaren. De marine zou wel eens een conflict willen uitlokken of forceeren, vooral op een tijdstip, waarop de toestand in Europa zich toespitst. Uit de beschouwingen in de Japansche pers blijkt, dat men dien toestand angstvallig bestudeert. Thans komt Japan, door zijn bajonettenpolitiek op het continent, meer en meer in conflict met Sovjet-Rusland. De oor- logstoestand bestaat feitelijk reeds, zooals wij reeds opmerkten. Voor Japan is een gunstige factor, dat het meester is van Mandsjoekwo. Door de omringende bergen en de groote rivieren, die langs de bergketenen stroomen, is dit land bijna onneembaar. De spoorbanen en de wegen in Mandsjoekwo, waaraan reeds vier jaar is gewerkt, zullen een groot hulpmiddel voor het Japansche leger zijn. Men mag aannemen, dat Rusland zal trachten een beslissing uit te lokken in de vlakten van Buiten-Mongolië. Dat is waarschijnlijk ook de reden, waarom zich thans in Buiten-Mongolië een actieve doordringing van Russische ideeën, wapenen, verkeersmiddelen en agenten voltrekt, die weer aanleiding geeft tot tal van incidenten aan de Mandsjoekwosch-Mongoolsche grenzen. Reeds in 1927, nadat de Kwo-Min-Tang zijn communistische vleugel had afgeschud, wilde de radicale groep der bolsjewiki, de groep van Trotsky, Sovjet-Rusland den oorlog doen verklaren aan Japan. Stalin en zijn aanhang wenschten dat niet, omdat zij wisten, dat Rusland voor zulk een krachtsinspanning nog niet voldoende bewapend was. Hierdoor verloren Trotsky en zijn medestanders allen invloed. De Russen begrijpen zeer goed, dat, wanneer Japan BuitenMongolië heeft veroverd, Oost-Siberië onhoudbaar geworden is en Rusland beschouwt dit land als een hoofdfactor voor de ontwikkeling van de Sovjet-Unie. Daarom remt Rusland Japan's expansie en wanneer wij toegeven — en wij kunnen moeilijk anders doen — dat de Japanners de spanning in hun land, welke spanning zoowel van economischen als van psychologischen aard is, alleen door expansie kunnen verminderen, dan is het begrijpelijk, dat vele zonen van Nippon onmiddellijk met Rusland willen afrekenen. In 1934 hield het Japansche leger groote manoeuvres nabij de Russische grens ten Zuiden van Wladiwostok. Generaal Araki zeide toen, terwijl hij naast den Mikado stond — wijzende in de richting van Wladiwostok <—: „Als de Sovjets „niet ophouden ons te hinderen, dan zal ik Siberië schoonvegen, zooals men uit een kamer de vliegen verjaagt". Als wij inzien, dat de oorlog tusschen Japan en SovjetRusland onvermijdelijk is, dan kunnen wij begrijpen waarom de Japansche militairen steeds vragen : Waarom wachten wij nog ; wachten wij totdat Sovjet-Rusland militair nóg sterker geworden is ? Dan begrijpen wij ook den haat der militairen tegen Sajonji en andere „gematigden" en tegenover de Mitsui's en Mitsubishi's, die willen remmen. Dan komen wij vanzelf op den militairen opstand van 26 Februari 1936, toen de minister van financiën Takahashi en de grootzegelbewaarder Saito werden vermoord. De rebellen wilden onmiddellijk oorlog met Rusland en — om de plutocraten te treffen — ook een economische en sociale hervorming van den staat onder toezicht van het leger. De 1500 muiters hielden langen tijd de regeeringsgebouwen bezet en, ofschoon het, voor het leger, een kleinigheid zou zijn geweest de gebouwen te doen ontruimen, gebeurde er niets. Geen schot viel. De onderhandelingen met het ministerie van Oorlog werden met de grootste gemoedelijkheid gevoerd. Men twijfelde in het geheel niet aan de trouw der jonge officiren jegens den Keizer. Er was geen sprake van aantasting van het hoogste staatgezag. Integendeel, de muiterij was bedoeld om dit staatsgezag te versterken. De jonge officieren waren de „meest loyale oppositie". Toen kwam de boodschap : „De Keizer keurt de muiterij af" en een aantal officieren schoot zich dood. Tot de soldaten zeide de militaire gouverneur van Tokio : „De Keizer gebiedt U naar de kazernes terug te keeren" en de soldaten gehoorzaamden. Eenige officieren werden gefusilleerd. De militairen waren ditmaal wat te ver gegaan. Toch werd hun daad meer als een vergeefelijke ongepastheid dan als een misdaad beschouwd. Na het fusilleeren der officieren zonden een aantal Japanners aan de rechters hun afgesneden vingers (!) als bewijs van sympathie met de terechtgestelden. De militairen zullen hun doel niet uit het oog verliezen en, als zij dit niet ineens kunnen verwezenlijken, het meer geleidelijk trachten te verkrijgen. Veelbeteekenend is overigens, dat Okada, die in Februari aan zijn moordenaars ontsnapte, toch niet als minister werd gehandhaafd. Er is geen twijfel aan of millioenen Japansche burgers staan in hun gedachten achter de jonge officieren, die hun ongeduld niet konden bedwingen en tot actie overgingen. De Japanner hecht niet dezelfde waarde aan een menschenleven als de Europeaan. De doodstraf, welke aan deze officieren, werd voltrokken, acht men meer een eer dan een schande voor den modernen Samoerai, die, bezield door een geest van ridderlijkheid en soberheid (Boesjido), bij het betreden van den Keizerlijken Weg (Kodo), zijn leven moest geven voor een goede zaak. Vier jaar geleden had een dergelijke gebeurtenis ook plaats gevonden (16 Mei 1932). Toen hadden jonge officieren den minister-president Inoekai (hoofd van het groote Mitsuihandelshuis), de ministers Inouye en Takoema Dan — die door de officieren werden beschouwd als de vertegenwoordigers van de plutocraten — vermoord. Enkelen kregen gevangenisstraf, welke later werd kwijtgescholden. De officieren hadden een manifest uitgegeven, waarin stond : „Volk van Japan ! Verheft U en bewapend U ! De eenige „mogelijkheid tot redding is onverwijlde actie. Doodt de plutocraten ! Laat ons een nieuw en waar Nippon stichten !" De haat tegen de grootkapitalisten — de Mitsui's en Mitsubishi's en nog andere families — is zeer groot. De soldaten, welke meerendeels uit den boerenstand afkomstig zijn, die hun bloed vergoten op het continent, en, na terugkomst in het vaderland, zagen hoe hun ouders vaak leefden van boomschors en hun zusters aan bordeelen werden verkocht — staan gereed om met geweld een „patriotische" economie in te voeren. Het leger is de leerschool voor het volk, de reservisten verbreiden de socialisatiegedachte. Tot de patriotische economie behoort eveneens de verovering van het Aziatische vasteland. Elke mislukte rechtsche revolutie heeft de zaak van het leger weer iets nader tot het doel gebracht. De nieuwe minister-president is Hirota. De Nederlandsche pers noemt hem „gematigd". Deze kwalificatie is onjuist; hij is voorzichtig. Ook hij weet, dat er voor Japan geen „terug" meer bestaat. Ook hij weet, dat Japan in feite geregeerd wordt door de militairen. Ook hij weet, dat Japan moet marcheeren of ondergaan. Hirota, de zoon van een armen steenhouwer, werd opgevoed op kosten van het „Verbond van den Zwarten Draak", de vereeniging van Toyama, waarmede hij nog steeds goede relaties heeft. De benoemingen van Hiranoema, den oprichter van de Kokoe-on-Sha — waartoe ook Araki, Suetsugu en Matsoeoka (zie hoofdstuk 3) behooren ■— en Admiraal Nagano — een der leiders der Kokoemin Domeipartij, welke het staatssocialisme der jonge officieren wil — respectievelijk tot Voorzitter van den Geheimen Raad en minister van marine, toonen duidelijk aan, dat het kabinet Hirota onder grooten invloed staat der ultra-nationalisten. De „gematigheid van het nieuwe kabinet is meer schijn dan werkelijkheid. Nóg duidelijker blijkt dit uit een A.N.P.-bericht van 27 Aug. 1936, waarin wordt vermeld, dat, volgens de „Asahi Sjimboen", minister-president Hirota besloten heeft niet meer den ,,genro" Prins Sajonji te raadplegen, teneinde niet de onjuiste meening te doen postvatten, dat de prins, Japan's oude staatsman, zich nog met staatszaken bezighoudt. „Hirota wil de volle verantwoordelijkheid voor de politiek van het kabinet zelf dragen." Dit bericht werd in de dagbladen ergens in een hoekje geplaatst en door weinigen gelezen. Het bericht verdiende met vette letters op de voorpagina van elk Europeesch blad te worden gedrukt, want het beteekent, indien juist, een bloedelooze revolutie, misschien eene paleisrevolutie, maar dan toch eene revolutie in het paleis van het machtigste volk van Azië. Het is niet aan te nemen, dat Hirota dit besluit genomen heeft zonder voorkennis van den Mikado. Nogmaals, indien juist, dan beteekent het bericht, dat de laatste „liberaal" van Japan is uitgeschakeld, dat hij geen raadsman meer is van den Keizer, dat hij geen oorlog meer kan tegenhouden. Het beteekent nog, dat de militairen hebben overwonnen, in weerwil van het z.g. „gematigde" kabinet Hirota, in weerwil van den juichkreet van eenige Nederlandsche bladen bij de mededeeling, dat de natonale held Araki met pensioen zou zijn gegaan, doch die natuurlijk zijn rol verder speelt. *) *) De „Jiji Shimpo" van 20 Juli 1936 vermeldde, dat de marine voortaan een strikt stilzwijgen omtrent de bouwprogramma's zal bewaren, zelfs tegenover het kabinet, totdat zij uitgevoerd en gereed zijn. In verband daarmede zal de marine met het leger samenwerken, teneinde de aanneming van een geheim ontwerp te verkrijgen. In verband hiermede wordt het Reuterbericht uit Tokio van 13 October 1936 interessant, waarin vermeld wordt, dat de ministers van oorlog en marine een ontwerp tot wijziging van het regeeringsbestel aan den premier Hirota hebben voorgelegd, waarvan zij de onmiddellijke verwezenlijking eischen. Het ontwerp komt er op neer, dat Japan geheel door de militairen zal worden geregeerd. Het laatste beletsel hiertoe, Prins Sajonji, werd vermoedelijk reeds weagenomen. * De Duitsche publicist Ernst Otto Hauser kwam te Tokio in een club van oude heeren, die hem gerust stelden over Japan s buitenlandsche politiek. Eenige dagen later was hij de gast van een academische sportclub. Daar was de jeugd met een anderen geest ! Dit was de jeugd, die, met de boeren en soldaten, stond achter de Japansche delegatie, die Geneve verliet; die te Londen vlootpariteit eischte; die stond achter de generaals, die Mandsjoekwo veroverden. De jeugd, die Japan beheerscht, die weet, dat zij vechten moet om Japan te redden. De jeugd, die weet, dat de oorlog onvermijdelijk is ; dat Japan s worsteling om zijn bestaan voor de deur staat. Het is de jeugd, die weet, dat Japan niet kan leven en die, met Matsoeoka, zegt: „Zonder leven en laten leven is nóch vrede, nóch vriendschap mogelijk" (Mandsjoekwo-nummer van de ,,Japan-Times", October 1934). Gematigden en activisten in Japan wenschen practisch hetzelfde. Dat is wat Europa niet inziet. Het verschil ligt in het tempo. De verhouding tusschen Sovjet-Rusland en Japan is, sedert het vorige jaar, steeds meer gespannen geworden. Op 26 Dec. 1935 schreef „The Japan Weekly Chronicle" reeds over de „ernstige bedreiging voor Japan", dat de militaire autoriteiten den toestand zeer ernstig achten. Gewezen werd op de snelle vorderingen bij het verdubbelen van de spoorwegen in Siberië, op de enorme Russische troepenmacht ten oosten van het Baikal-meer, op de oprichting van chemische fabrieken, arsenalen, vliegtuigen- en motorfabrieken te Konsomolinsk, op 'de geforceerde ontginnig van ijzermijnen in Hingan en men besluit met de opmerking, dat de Japansche militaire autoriteiten deze Russische activiteit niet uit het oog verliezen. Nadien werd het verbond tusschen Sovjet-Rusland en Buiten-Mongolië — dat feitelijk toch een Chineesche provincie is — openbaar gemaakt. Bij velen rijst de vraag : Wie zal dezen oorlog winnen ? Behalve van de sterkte der strijdmachten, hangt dit ook voor een groot deel af van den toestand van het achterland en van den geest van het leger. Wat den toestand van het achterland aangaat, schijnen Sovjet-Rusland en Japan niet even veilig te zijn. Het behoort niet tot de onmogelijkheden, dat het uitbreken van een Rus- sisch-Japanschen oorlog het sein zou geven tot een groot oproer in Rusland. Voor Japan is dat uitgesloten te achten. Het Japansche volk zal als één man achter zijn Keizer staan ; het is doordrenkt van oorlogsgeest. Reeds sedert jaren krijgen fabrieksarbeiders, studenten en scholieren onderricht in schieten en andere oorlogskunde, ja zelf fabrieksmeisjes ontvangen deze opleiding. De meest bezochte vermakelijkheden zijn schiettenten. Ook kleine kinderen worden in dien geest opgevoed. Hun speelgoed bestaat uit oorlogsscheepjes, kanonnetjes en soldaatjes. Hun prentenboeken toonen oorlogstooneelen en bloedige Samoerai. Jongens en meisjes venten, na schooltijd, met gebak om gezamenlijk van de winst aan het leger een kanon te kunnen aanbieden. Studenten bedelen, bij den ingang der tempels, voor den aankoop van vliegtuigen ! *) Een Indisch journalist zag een Japansche schip, met een detachement troepen voor Mandsjoekwo aan boord, zich gereed maken voor het vertrek. Een groote, aan de haven gelegen, fabriek ging uit. Een paar duizend fabrieksmeisjes, met witte schorten voor, komen, met vieren uit de flank, uit de fabriek aanmarcheeren. Zij houden stil voor het schip en buigen herhaaldelijk diep. Plotseling een gewuif met ontelbare Japansche vlaggetjes en een Banzai-geroep uit duizenden kelen. Deze sympahtie voor den krijgsman heeft altijd in Japan bestaan. Toen i president Theodore Roosevelt eens had qezegd : „Indien de menschheid niet meer genegen is om te vechten ,,en te sterven voor hooge idealen, waaronder ook liefde voor „het vaderland wordt begrepen, zullen alle idealen verdwijnen en wordt de wereld een poel van materialisme. Slechts „zij zijn waardig te leven, die niet banq zijn om qedood te worden", werd deze uitlating van den Amerikaanschen president door ) Er bestaat een ..Groot-Japansche Vliegjeugd Liga", waarbij meer dan een millioen scholieren aangesloten zijn. De leden verkoopen z.g. „hemelveroveringspotlooden", verzamelen stanniol en leege tuben. Van de opbrengst werden onlangs twee gevechtsvliegtuigen gekocht en de marine aangeboden. de meest Japansche bladen met groote instemming overgenomen. De Europeesche staatslieden kennen wel — althans voor zoover gepubliceerd — de grootte van de Japansche strijdmacht, het aantal kruisers, vliegtuigen en kanonnen, maar zij kennen niet de onweerstaanbare geestelijke kracht van dit strijdbare volk. Zij beseffen niet, dat oorlogsmateriaal alleen waarde krijgt in de handen van mannen, die bereid zijn hun bloed te offeren voor het Vaderland. Zij kennen niet de geconcentreerde energie van een volk, dat voor geen offer terugdeinst, wanneer het landsbelang dit eischt, het onwrikbare geloof van een volk, dat van den hemel de opdracht heeft ontvangen om de wereld te redden. De Japansche soldaat, die strijdt onder de Zonnebanier, geraakt, tijdens het gevecht, in extase, waarbij leven en dood worden vergeten. Na het gevecht valt hij weder in de grootste bezonkenheid terug. Hij is, als de Japansche met sneeuwbedekte vulkanen, van buiten ijs, van binnen vuur. Alle kenners van het Japansche volk zijn het er over eens hoe emotioneel dit, schijnbaar zoo koele, volk is. Als de Japanners voor Port-Arthur een aanval deden op de Russische verdedigers, dan hieven zij een zoo ontzettend, door merg en been dringend, diabolisch krijgsgehuil aan, dat dit de Russen deed verstijven en terugdeinzen. Was het gevecht geëindigd, dan strooiden de Japanners witte bloemen op de lijken van hun gesneuvelde vijanden ! Of een Russisch leger — ondanks hyper-moderne bewapening — bezield kan worden door het zuiver-materialistische communisme, valt te betwijfelen. Ook de karaktereigenschappen van de Russen maken een overwinning over een volk, met groote organisatorische gaven en met één gemeenschappelijk ideaal, problematisch. De Russische schrijver Iwan Turgenjew schreef : ,,Den Russen ontbreekt elk vermogen om te systematiseeren ; „zij kunnen niet constructief denken". Doch met zekerheid is niets te voorspellen ; de Russische strijdmacht is, numeriek, veel grooter dan de Japansche. Of de kwantiteit het zal winnen van de kwaliteit, zal moeten worden afgewacht. De bluffende verklaringen van de Sovjets, dat zij Japan zullen verpletteren, wanneer het Rusland aanvalt, hebben, weinig waarde. Hetzelfde geluid hoorde men, dertig jaar geleden, vóór den aanvang van den Russisch-Japanschen oorlog. Een overwinning van Rusland zou de geheele handelswereld waarschijnlijk verlossen van de doodelijke concurrentie van Japan, doch waarschijnlijk zou het die wereld van den regen in den drup brengen. Een economische oorlog tusschen Rusland en het Westen zou volgen, terwijl de agrarische landen tot den ondergang zouden zijn gedoemd. Maar bovendien zou het communisme in geheel China met geweld worden ingevoerd en vrij zeker zou geheel Azië — de koloniën der Europeesche staten incluis — volgen. Zelfs het, thans zoo fel anti-communistische, Japan, zou, na tal van opstanden, een prooi worden van het communisme. De droom van Lenin — een communistisch Azië, als de eerste stap naar de internationale wereldrevolutie — zou verwezenlijkt zijn. Over een derde van het menschdom zou dan de roode vlag wapperen. De communistische gedachte zou een geweldigen invloed krijgen over de geheele wereld, temeer omdat het Westen van zijne voornaamste grondstoffenbronnen zou zijn afgesneden en nóg meer afzetgebieden voor zijn industrie zou verliezen. Een, nog ongekende, sociale en economische revolutie zou Europa rijp maken voor het communisme. Sovjet-Rusland zou dan, militair en economisch, zoo sterk geworden zijn, dat het verzwakte Europa er geen weerstand aan zou kunnen bieden. En wat beteekent een overwinnig van Japan — die ons toch nog altijd het waarschijnlijkst lijkt ? Niet veel minder ernstigs voor Europa ! In de eerste plaats een gejapaniseerd Oost-Azië, als eerste mijlpaal bij den opmarsch van Japan naar de wereldhegemonie, en verder een nóg agressiever Japansche economische expansie, waarbij Nippon met geweld grenzen zal openen. In de tweede plaats dezelfde sociale en economische revolutie in Europa als bij eene Russificeering van Azië. In de derde plaats zou de pan-Aziatische gedachte, waarvan Japan reeds de voornaamste propagandist is, een reuzensprong vooruit maken. En in de vierde plaats zou Rusland waarschijnlijk in een chaos van burgeroorlogen geraken, welke de mogelijkheid van conflicten in West-Europa in het leven roept. Zoo zien wij het gevaar van het dynamische Azië, waartoe nu ook Rusland behoort, voor Europa. Er is -— horrible dictu — nauwelijks hoop meer over. Nauwelijks ! Doch nóg is er tijd het dreigende onheil van Europa af te wenden ! BESLUIT. „Weet gij niet, mijn zoon, met „hoe weinig verstand de we„reld wordt geregeerd ?" (Axel Oxenstierna). Europa wordt bedreigd door Azië, een verschijnsel, dat zich, sinds de grijze oudheid, steeds heeft voorgedaan in tijden, wanneer ons werelddeel verzwakt was. Sedert de Russische revolutie is Azië reeds opgerukt tot aan Weichsel en Karpathen. Het Aziatische communisme bedreigt ons. Gebeurtenissen in Spanje en Frankrijk zijn slechts voorpostengevechten, want eerst moet — indien mogelijk — de groote afrekening komen met Rusland's grooten Aziatischen rivaal, Japan. Vandaar, dat Sovjet-Rusland zich eerst in Europa heeft trachten te dekken in den Volkenbond en door verdragen. Van den uitslag van den oorlog tusschen Rusland en Japan zal afhangen of, na de vernietiging der Westersche cultuur, de roode of de zonnebanier over het oude Europa zal wapperen. Althans Terwijl democratisch Europa praat en conferenties houdt handelen Japan en Rusland en worden reeds de stellingen betrokken voor de veldslagen, die zullen beslissen over Europa's lot. Rusland heeft practisch geen territoriale wenschen. Zijn onmetelijk rijk is groot genoeg.. De expansie der Sovjets gaat daarom niet zoozeer uit naar vergrooting van territorium, doch meer naar de verbreiding van de communistische gedachte. Niet alleen in het Westen, doch ook in de Oostersche landen heeft Sovjet-Rusland al een dosis van zijn gif ingespoten. Het is zeker, dat dit gif in China het krachtigst werkzaam is, ofschoon daar van een zuiver Marxistisch communisme — behalve in de provincies, waar de Sovjets grooten invloed kregen — niet gesproken kan worden. De onverwaterde leer van het communisme past niet aan de geestesgesteldheid van den Chinees. Daarvoor hecht hij te veel aan traditie, familieband, grond- en huisbezit. In China is het z.g. communisme een agrarische kwestie : het gaat voornamelijk om meer grond en meer voedsel. Dit gaat uit van het platteland, terwijl het Russische communisme gebaseerd is op de steden. Zelfs iu de bolsjewistische omstreken van Kiangsi was de z.g. communistische regeering niet in staat het agrarisch communisme van de Sovjet-Unie door te voeren. Daarom zal o.i. in China slechts met geweld een communistisch regime kunnen worden ingevoerd. In Japan zien wij een geheel anderen toestand. Japan is overbevolkt en heeft daarbij nog een zeer hoog jaarlijksch bevolkingsaccres. Het heeft gebrek aan grond, aan vrijwel alle grondstoffen (behalve ruwe zijde) en het begint gebrek te krijgen aan afzetgebied voor zijn industrie, waarvan het leven moet. Japan wierp zich op het Oost-Aziatische vasteland en er behoeft niet aan getwijfeld te worden, dat niets Japan er van zal kunnen afhouden China onder zijn supprematie te brengen. De eene stap naar dit doel volgt den andere op. Elke anti-Japansche beweging of vermoorde Japanner geeft Japan aanleiding een stap verder te gaan. Wij zien dat ook nu weer in de Chineesche steden Tsjengtoe, Pakhoi en Hankau, waar eenige Japanners werden vermoord. De Japanners hebben geëischt, dat de Chineesche troepen deze steden ontruimen. Zij zonden er oorlogsschepen en soldaten heen. Of de Japanners deze steden ooit weer zullen ontruimen, staat te bezien. Zij gaan nu een onderzoek instellen naar de moorden. Dit geschiedt op zuiver Chineesch gebied. In 1914 weigerde Servië aan Oostenrijk-Hongarije toe te staan een onderzoek in te stellen te Serajewo en toen gold het nog den moord op Franz Ferdinand, den Oostenrijkschen troonopvolger en zijn Ega. In 1914 was deze weigering de aanleiding tot den wereldoorlog. In 1936 geeft China toe en trekt zijn troepen terug. Japan zal de orde wel handhaven ! Het moet voor Europa en Amerika een hard gelag zijn zich het geheele afzetgebied op het continent geleidelijk te zien ont- nemen totdat nog slechts een weinig Westersche handel — bij gratie van Japan — mogelijk zal zijn. Toch zou Europa rekening moeten houden met de spanning in het economisch leven van Japan. De druk kan slechts verminderen wanneer het Japansche Volk geen „volk zonder ruimte meer zou zijn. Nuchter beschouwd, zou men zelfs — in zekeren zin — een voordeel kunnen zien in Japan's penetratie op het vasteland. Immers Japan zou orde scheppen en tevens een bolwerk opwerpen tegen de doordringing van het communisme, ook in de Europeesche koloniën. Wij hebben echter uiteengezet, dat de situatie zoo betrekkelijk eenvoudig niet is en dat de spanning in het Land van de Rijzende Zon, niet alleen van economischen, doch ook van psychologischen aard is. Het Japansche volk bezit een mystiek, die het unaniem doet gelooven aan een, door den hemel gegeven, missie, die het moet vervullen. De Japanners zijn er vast van overtuigd, dat hun levensbeschouwing, hun cultuur beter zijn dan de onze. Het volk denkt niet als wij ; het geheele Japansche volk lijdt als wij dit mogen zeggen — aan hetzelfde messianisme ; het gelooft of beter weet de heilige opdracht te hebben zijn beschaving te verbreiden en de wereld te redden van het materialisme. Het is er van overtuigd — evenals het oude Israël dat was — het uitverkoren volk te zijn van de Ware Goden, midden in een heidensche wereld. Immers zijn Keizerlijk Huis stamt direct af van de Zonnegodin Amaterasoe Omikami. Geen enkel staatshoofd kan daarop bogen. Daarom is Japan onoverwinnelijk en heeft het recht de wereld te veroveren. Vandaar de dynamiek van het, op mystiek gegrondveste, imperialisme van Japan. Van deze mystiek maken de militairen gebruik om de oorlogsvlam in de harten en hoofden van dit millioenenvolk nóg feller te doen oplaaien en om dit nog slechts op kanonnen en bajonetten te doen vertrouwen. Elke gelegenheid wordt daartoe te baat genomen : elke beperking van import van Japansche artikelen, elke belemmering van immigratie van Japansche kolonisten door een anderen staat, de weigering van Engeland en Amerika om aan Japan vlootpariteit toe te kennen. Vooral deze weigering werd uitgebuit. Opzettelijk werd vergeten, dat Japan slechts één gevechtsterrein voor zijn marine heeft — den Pacific —, Amerika twee — den Atlanti- schen Oceaan en den Pacific — terwijl het Britsche Imperium over de geheele wereld verdeeld is. In het laatste hoofdstuk hebben wij er op gewezen, dat — afgescheiden van het roode front —• Azië drie fronten opbouwt tegen Europa. Op alle drie fronten is de krachtige hand van Japan merkbaar. De Japanners van heden zijn „empire-builders" en de weg naar het Japansche wereldrijk leidt door bloed, zooals die naar alle wereldrijken door bloed geleid hebben. Japan zal eerst Oost-Azië bemachtigen — onverschillig of Sovjet-Rusland of West-Europa dit goedkeuren. De Araki's, Suetsugu's en Matsoeoka's — die zeggen : nu of nooit! —, zullen er zich niet altijd van laten weerhouden — op grond van financiëele overwegingen •— naar het vasteland en/of naar het Zuiden toe te slaan. Dan komen de oude staatslieden — de genro s van Europa — vertellen, dat Japan geen oorlog durft te beginnen omdat zijn financiëele positie dat niet toelaat. Het zou zelfmoord beteekenen ! Japan is inderdaad arm, doch daaruit kunnen geen conclusies worden getrokken. In oorlogstijd verliezen alle, op normale omstandigheden gebaseerde, economische en financiëele theorieën haar waarde. Dit is wel zeker het geval bij een volk, dat, terwille van het Vaderland, tot elke opoffering bereid is. In 1914 werd, met mathematische zekerheid, geconstateerd, dat de oorlog niet langer dan twee jaar kon duren omdat dan alle oorlogvoerende mogendheden bankroet zouden zijn. Toch duurde de oorlog 4 jaar. Ongetwijfeld waren, na enkele jaren, de meeste oorlogvoerenden insolvent, doch de oorlog kwam daardoor niet tot een eind. Herhaaldelijk hoort men ook de bewering, dat Japan onmogelijk door kan gaan met de uitbreiding van zijn bewapening. Audoyer, president van de Fransche Kamer van Koophandel in Japan, zeide, naar aanleiding van deze bewering : „Maar het is mijn plicht te zeggen tot lieden, die een catas„trophe in Japan voorspellen, dat zij voorspellingen herhalen, „die ik elk jaar, gedurende 40 jaar, heb gehoord. Zelfmoord ! Er is geen land, waar men daarmede zoo vertrouwd is als Japan ; geen land, waar zelfmoord eerherstel beteekent na eiken misdaad ; geen land, waar de harakiri van een hoofdofficier door een officiëele commissie van het Ministerie van Oorlog plechtig wordt afgekondigd. De harakiri vloeit voort uit de Samoerai-leer, die o.a. zegt: „Den dood steeds voor oogen houden, is de plicht van den ,.Samoerai ; hij weet zijn leven is kort, vindt daardoor altijd „moed zich ten volle voor zijn meester te geven." Japan bouwt aan zijn imperium ; aan zijn wereldmacht, of aan zijn ondergang ! De hierboven genoemden drie anti-Europeesche fronten in Azië zijn : 1. Het in wording zijnde Japansch-Chineesch-Mongoolsche statenblok : Japan, China, Mandsjoekwo, Korea en Mongolië met bijna 600 millioen zielen en onuitputtelijke materiëele hulpbronnen, dat vrijwel onoverwinnelijk zal zijn. Dit front vormt zich niet slechts politiek, doch thans ook reeds economisch tegen het Westen. 2. Een Pan-Islamitisch-Aziatisch front, waartoe, wanneer wij er Noord-Afrika — inclusief den Soedan — bij rekenen, bijna 300 millioen Mohammedanen behooren. 3. Een Boeddhistisch-Tibetaansch front, dat, door religieuze banden, nauw met het eerste front verbonden is. En op alle fronten dirigeert de, vaak bijna onzichtbare, doch krachtige hand van Nippon. Lang scheen de eenheid van Azië een politieke utopie ; nu wordt die eenheid tot realiteit. Men moge dit loochenen, men moge er over lachen of spotten ; dit doet aan het feit niets af. Bezien wij thans Europa, dat meent èn God èn den Mammon te kunnen dienen. Een strijd van allen tegen allen ! Wantrouwen, onderlinge verdeeldheid, klassenstrijd en communistische woelingen. Groepsvorming tegen staten als Italië en Duitschland, die hun nationaal bewustzijn weder vonden ! Het gewetenlooze, winstjagende Europa, dat aan Abessijnsche horden wapenen leverde, begreep niet, dat een tweede Adoea, niet slechts voor Italië, doch voor het geheele vooze Westen, funest zou zijn geworden. Immers daarmede zou het laatste restje respect, dat de gekleurde rassen nog voor Europa hebben, verloren zijn gegaan. De gevechten en sabotage-daden der Arabieren in Palestina zijn niet zoozeer een kleinzielige strijd om wat territoriaal bezit, evenmin bekrompen-nationalistisch gevoelen van de, in Palestina wonende, Arabieren of eene uiting van anti-semitisme. Dit alles zijn slechts voorwendsels. In werkelijkheid verheft de geest van Azië en Afrika zich tegen het Westen. De opstanding van den Islam zal het signaal zijn voor een vrijheids beweging in geheel Azië en het Japansche imperialisme volgt, met de grootste aandacht, de verwikkelingen in Europa en elders, teneinde geen gelegenheid te laten voorbijgaan, die gunstig is voor de oprichting van een Groot-Aziatisch Verbond. Hoe de Mohammedanen — zelfs in het „verlichte" Turkije van Mustapha Kemal — tegenwoordig staan tegenover de blanken, bleek duidelijk uit een artikel in de ,,Khalk , het orgaan der „Turksch-republikeinsche N/olkspartij , dat in October 1934 schreef : „Wij weten maar al te goed, dat tusschen de Europeanen en ,,de landen van het Oosten een afgrond gaapt, die eiken dag „dieper wordt. Elk uur brengt ons den dag der beslissing „nader". Is Europa blind ? Ziet het dan niet hoe, door zijn onderlinge verdeeldheid, het blanke ras zal ondergaan ; hoe Europa het „donkere" werelddeel zal worden, dat alleen nog zal kunnen bestaan indien Japan dit vergunt ? De wereldgeschiedenis bekommert zich niet om onwaarachtig pacifistisch gepraat van beroepspolitici. De toekomst is aan het sterke ras ! Dat was altijd zoo en dat zal altijd zoo blijven. Had Oswald Spengler niet gelijk toen hij schreef : „De blanke wereld wordt voornamelijk door domkoppen geregeerd, wanneer zij geregeerd wordt, waaraan men twijfelen mag ?" Japan wenscht een Aziatische Monroeleer (w.o. te verstaan een Japansche Monroeleer), het wenscht een Aziatischen volkenbond ; het roept „Azië voor de Aziaten !" — hetgeen synoniem is met „Azië voor de Japanners ! De emancipatie van Azië — onder leiding van de ziel van Azië — Japan — dat alle beschikbare, onderschatte reservekracht van de gekleurde volkeren verzamelt, is voor Japan niet het einde. Deze emancipatie van blanke overheersching is slechts een stap in Japan's imperiale expansie ; het is slechts een mijlpaal bij de uitvoering van Japan's historische roeping. De doodelijke worsteling moet eindigen met de overheersching van onze aarde door de gekleurde volkeren. Het drama, dat zich afspeelt in het Oosten en dat het aangezicht van de wereld zal doen veranderen, is geen treurspel in één bedrijf. Nog tal van bedrijven zullen volgen en in de laatste acte zal het lot van het blanke ras worden bezegeld. Bij al de donderwolken, die aan den politieken hemel hangen, mag een geluk genoemd worden, dat — zoover na te gaan is — Duitschland heeft afgezien van een militair verbond met Europa's belager, Japan. Berichten in verschillende buitenlandsche bladen zinspeelden herhaaldelijk op een geheim verdrag tusschen Duitschland en Japan. Toen in 1934 Duitschland — door Frankrijk's omsingelings-politiek — in Europa geïsoleerd was, schijnen inderdaad tusschen Berlijn en Tokio onderhandelingen te zijn gevoerd over zulk een verdrag. Het nationale sentiment, dat de volkeren van beide landen bezielt, wekt wederzijds sympathie — zelfs bij de Japanners ten opzichte van een Westersche ,,barbaren"-volk — vooral ook omdat, zoowel Duitschland als Japan, SovjetRusland als hun natuurlijken vijand beschouwen. Ernst Otto Hauser vertelt over een gesprek, dat hij te Tokio had met een jongen Japanner, wiens salaris wordt geboekt in de rubriek „Personeelsuitgaven van het Ministerie van Buitenlandsche Zaken (Geheimen Dienst). Deze zeide tot hem : „Wij willen Duitschland zoo sterk als maar eenigszins mogelijk". Deze, voor een Japanner, uitermate openhartige uiting, bezorgde den jongen ambtenaar een afkeurenden blik vari zijn, toevallig aanwezigen, chef. Men had te Tokio reeds, sinds eenigen tijd, pogingen gedaan om de isoleering van Duitschland te benutten ten voordeele van Japan. Om onbekende redenen zijn de onderhandelingen met Duitschland blijkbaar afgebroken. Toch is de verhouding tusschen Duitschland en Japan nog altijd zeer vriendschappelijk. Tal van Japanners werden en worden — helaas ook nu nog in Duitschland in de gelegenheid gesteld zich, op technisch en militair gebied, te bekwamen. Zelfs in een blaadje als „Het Amusante Weekblad" (2-7 Dec. 1935) troffen wij een foto aan, waarop men Japanners zag, die de lessen volgden aan de heropende krijgsschool te Berlijn. De redacteur van dit weekblad heeft, evenals velen, niet begrepen, dat deze foto — vanuit algemeen Europeesch standpunt bezien — eerder iets tragisch dan amusants te zien geeft. Men zal ons niet kunnen beschuldigen, vijandige gevoelens te bezitten tegenover Duitschland, doch wij achten het maar steeds in de gelegenheid stellen van Japanners, om militaire en industriëele spionnage uit te oefenen, een, bijna misdadige, lichtzinnigheid. Japan is dus thans bezig zich van China meester te maken. Stuk voor stuk brengt het de verschillende deelen van het vroegere „Hemelsche Rijk" in zijn macht. Waar het zijn voet gezet heeft, blijft het. Evenals Napoleons garde, sterft de Samoerai liever dan zich over te geven. Bij de gevechten te Shanghai werd slechts één Japansch officier, gewond, gevangen genomen. Na zijn genezing dankte hij zijn verplegers, vertrok naar zijn regiment en schoot zich daar dood ! Wanneer Japan zijn territorium vergroot heeft met het uitgestrekte China, dan zal het sterker staan dan ooit en het Westen nog brutaler kunnen uitdagen. In het laatste hoofdstuk hebben wij uiteengezet, dat noch een Japansche, nóch een Russische overwinning voor Europa van voordeel kan zijn. Deze avondlandsche generatie maakt eene periode in de historie mede van zoo ontzaglijke beteekenis als zich misschien eens in de duizend jaar voordoet. Moge zij begrijpen, dat op haar de verantwoordelijkheid berust voor de toekomst van de blanke volkeren. Moge zij zich afkeeren van een schijnbeschaving zonder moraal, zonder vaderlandsliefde, waarop Azië met verachting neerziet. De gedachte aan de hoogheid der blanke beschaving stond achter de kleine troepencontingenten, die de orde in het Oosten handhaafden. De kleurlingen zagen verbaasd naar de prachtige machines, die wij maakten. Een ras, dat zulke wonderen voortbracht, moest onoverwinlijk zijn. Toen kwam een broedervolk, dat dezelfde machines ging fabriceeren en tevens een machtig blank volk (Rusland) versloeg. Twijfel ontstond. Daarna brak de wereldoorlog uit. Het Oosten zag hoe de blanken elkander vermoordden. Den gekleurden troepen, die naar Europa waren gebracht, werd geleerd den blanke te dooden. De zwarte, bruine en gele soldaten zagen in Europa de uitwassen van onze beschaving. Daarna greep de, machtig geworden, groote gele broeder China aan. Het Westen verbood dit. Japan ging door en er gebeurde niets. Zoo groef het Avondland, in verbijsterende verblinding, het eigen graf. Op elk gebied — economisch, staatkundig, cultureel — wordt ons ras teruggedrongen. Vooral economisch is dit proces, sedert geruimen tijd, al ingezet door Japan. Het wereldmonopolie van de vorige eeuw heeft Europa reeds lang verloren ; zijn oude afzetgebieden krijgt het nooit meer terug. De crisis van het economisch en sociaal systeem van den blanke komt van het gele ras. Sir Charles Seligman van de Engelsche Industriëele Commissie, die, in het najaar van 1934, Japan en Mandsjoekwo bezocht, schreef : „Heden heeft Japan niet slechts de sleutelpositie in de econo,,mie van de wereld, doch het is reeds de beslissende factor ,,geworden." Er is een tijdperk geëindigd, onverschillig of wij dit, in zelfgenoegzaamheid en oppervlakkigheid, willen ontkennen. Onze oude wereld bevindt zich weer in een toestand, die te vergelijken is met dien uit de tijdperken van de Aziatische veroveraars Dsjengis Khan, Attilla en Tamerlan. Begint de lawine uit het Oosten te rollen — en er is reeds beweging in, — dan zal zij alle blanke volkeren treffen zonder onderscheid van natie. Het zal mijn tijd wel duren, zegt de „staatsman" van het heden. Hij predikt „rust" en laat de oplossing van de moeilijkste vraagstukken liggen voor zijn opvolger. Indien de dreiging uit het Oosten — de mokerslagen der gekleurde rassen — deze geestesgesteldheid niet vermag te wijzigen en ons leeren inzien, dat Europa moet beschikken over leiders in den volsten zin des woords, die richting kunnen geven aan een eensgezind Europa, dan zullen eerlangs, na de groote beslissende wanhoopsworsteling, Europa en Amerika in vlammen opgaan ; dan is ons ras ten doode genoemd. Het is de levensplicht van de staatslieden van Europa en Amerika, de, aan hun leiding toevertrouwde, volkeren te doen inzien wat het nut is van eendracht en machtsvorming, waarin het volk van den Mikado ons nu de baas is. Europa zal zoo spoedig mogelijk moeten komen tot de broederschapsgedachte van alle blanke volkeren, maar dan geen broederschapsgedachte, die op humanistische, utopistische en pacifistische universeele theoriëen berust, maar gebaseerd is op realiteiten. Ziedaar het pad, dat Moeder Europa zal moeten gaan. Weet zij dat pad niet te vinden, dan zijn haar dagen geteld. Wij kunnen niet gelooven, dat deze ontzettende tijd het einde van ons ras beteekent. Wij kunnen niet aannemen, dat, over honderd jaar, de kinderen zullen leeren over een nieuwe volksverhuizing in de 20ste eeuw, die, zooals alle volksverhuizingen, uit het Oosten kwam. Wij gelooven, dat Europa het middel zal vinden om zijn kinderen eendrachtig samen te doen werken om den trots van den Japanschen Samoerai te breken en den Russischen beer in boeien te slaan. Aan het einde van de Xle-Olympiade te Berlijn klonk een stem : „Ik roep de jeugd der wereld naar Tokio in 1940 ! ZAL DE JEUGD OVER VIER JAAR TOKIO ZIEN OF ZAL DE WERELD DAN IN BRAND STAAN ? Einde.