giorgio pini benito mussolini VAN DE STRAAT TOT DE MACHT geautoriseerde vertaling van ellen foreslj ( uitgeversmaatschappij de amsterdamsche keurkamer AMSTERDAM I EEN ZOON VAN ROMAGNA Het zout van 't Vaderland Benito Mussolini heeft het volk dat werkt genoemd: „Het zout van 't Vaderland" of wel: „de kracht en steun der natie". Hijzelf komt uit een der meest proletarische provinciën van Italië, waar het heele leven van het volk is: harde, zware, productieve arbeid. Van de aarde en van de zee haalt Romagna alle rijkdommen tot zich. „Mijn voorouders", heeft de Duce gezegd, ,,waren boeren, die den grond bewerkten, en mijn vader was een smid, die het gloeiende ijzer boog op het aambeeld. Toen ik klein was, heb ik ook soms mijn vader geholpen bij zijn zware, nederige taak; en nu is mijn taak nog veel en veel zwaarder; nu is het mijn taak de zielen te doen buigen". Geleerden hebben in der tijden diepte gezocht naar den oorsprong der familie Mussolini, zonder er ook maar iets zekers over te kunnen zeggen; van verscheidene kanten meent men beroemde voorouders van den Duce geherbergd te hebben. Waarschijnlijk is, dat de familie Mussolini tijdens de burgeroorlogen in de middeleeuwen vluchtte naar Romagna, nadat ze verbannen was uit Boulogne, waar een straat en een toren nog hun naam draagt. Deze voorouders hadden hooge posten bekleed in het stadsbestuur van Boulogne en bij het leger. In den vader van Mussolini laaide de passie voor de politiek weer op. Alessandro Mussolini, de vader, werd geboren in de streek, die men Predappio noemt, in de buurt van Forli, den llen November 1845, zoon van Mussolini Luigi en Caterina Gardumi. Hij werkte als smid te Dovadola, te Meldola en tenslotte te Dovia, waar hij zijn eigen zaak oprichtte en waar hij een vurig en opofferend propagandist was voor het goede socialisme *), dat zijn oorsprong vond in gezond nationalisme en pas veel later internationalistisch werd. Hij was een der pioniers onder de propagandisten naast Andrea Costa en Amilcare Cipriani; een hardnekkig voorvechter, maar bovenal een rechtschapen man uit één stuk. Voor zijn idealen had hij menig proces te voeren en maakte hij kennis met de gevangenis in de Rocca di Forli (de Rots van Forli), maar daarna werd hij toch tot raadslid en later tot Sindaco van Predappio gekozen en zoo richtte hij een der eerste coöperatieven in die streek op. Na moeizaam zijn kinderen te hebben grootgebracht, overleed hij, reeds weduwnaar, in 1910 in tegenwoordigheid van zijn Benito, die toen een van de zwaarste en vurigste tijden van zijn politiek bestaan doormaakte. Op deze wijze aanvaardde Benito's vaders nalatenschap: „Materieele goederen heeft hij ons niet nagelaten, aan geestelijke goederen liet hij ons een schat na: zijn gedachten". ) Dat van Domela Nieuwenhuis bij ons. (E. F.) Alessandro Mussolini was gewend in de demonstraties op de Piazza een groote vlag te dragen met het opschrift: „Werkende leven, strijdende sterven!" De triomf van zijn zoon mocht hij niet beleven, maar een anecdote, die men van hem vertelt, bewijst, dat hij er wel een voorgevoel van had. De moeder, een zeer bescheiden natuur, had nog sterker dat intieme voorgevoel, dat ze echter nooit uitte. Ze stierf het eerst en liet Benito in de somberste ellende achter. Ze heette Rosa Maltoni en was geboortig uit S. Martino in Strada. Na een cursus op de normaalschool werd ze onderwijzeres aan de lagere school. Ze werd geplaatst te Dovia, waar de herinnering aan deze liefhebbende moeder en voorbeeldige onderwijzeres, aan deze klassieke vrouwenfiguur, geloovig en deugdzaam, bij het volk nog in groote eere is. Bij het jaarfeest van haar dood (in 1905, nauwelijks 46 jaar oud) schoolt het volk samen om haar graf op het eenzame kerkhof van Varano en betuigt er met bloemen van zijn dankbaar herinneren. Sedert lang had de ontmoeting van twee jonge menschen in Italië geen zóó schoone vruchten gedragen, als Benito bleek te zijn. De President, eenige maanden na den opmarsch naar Rome, knielde neer op het ouderwetsche graf van de zoo geliefde moeder, die te vroeg was heengegaan, om getuige te zijn van zijn overwinning en om in één onvergetelijk moment de belooning te oogsten voor alle moederlijke offers. Om haar zoon groot te brengen en een behoorlijke opvoeding te geven, deinsde Rosa Maltoni voor geen enkele moeite of poging terug. Er is een moment dat bewijst, met hoe- veel hartstochtelijke hoop en met hoeveel vertrouwen de moeder er zélfs toe kwam, anderen hulp te vragen, die ze voor zichzelf nooit gevraagd zou hebben. In 1895 — de kleine Benito ging school in Forlimpopoli — hadden de arme ouders zelfs niet het weinige, dat noodig was, om hem zijn studies te laten voortzetten. Den 20en September schreef de moeder een verzoekschrift aan den Prefect, om hem te herinneren aan zijn belofte, hen een subsidie te verleenen: ,,U herinnert zich, Excellentie, dat dit jaar de nood in deze streken, door een misoogst en de totale mislukking der druiven, tot het hoogst gestegen is. Daardoor bevindt zich mijn arme gezin in zóó benarde omstandigheden, dat we ons genoodzaakt zien, de studies van mijn zoontje op de normaalschool van Forlimpopoli af te breken, hoewel zijn meesters mij met de hoop vleien, dat er iets in hem zit...Maar dit schrijven viel in handen van de sloome bureaucraten, die meer dan een jaar later weigerden wat de Prefect had toegestaan. Toch overwon de moederliefde ook deze misère. Onder het gesternte van den leeuw „Ik ben geboren den 29en Juli 1883 te Varano de' Costa, een oud huis ergens op een uitstekend punt in het dorp Dovia, een gedeelte van de gemeente Prodappio." Dit schreef eens Mussolini zelf en dan gaat hij voort: „Ik ben geboren op een Zondagmiddag om twee uur op het feest van den patroon der parochie van Camminate, de oude toren die dreigt ineen te storten, die van de uiterste uitzichtspunten der Apenijnen over alle heuvelen en dalen van Ravaldino, hoog en plechtstatig, de geheele Forlineesche vlakte domineert. De zon, bij mijn geboorte, stond sedert acht dagen in het teeken van den leeuw". De vader, als hulde aan zijn revolutionair geloof, noemde hem Benito, naar Benito Juarez, den chef der opstandelingen in Mexico tegen keizer Maximiliaan. In datzelfde kleine gedeelte van zijn mémoires, geschreven gedurende een gevangenschap, beschrijft Mussolini zijn jeugd, vrij en wild tusschen de heuvels en dalen van het forlineesche landschap, in gezelschap van zijn broer Arnaldo en zijn zuster Hedwig, een weinig ruimvoelend karakter met weinig gemeenschapszin. „Tusschen mijn vierde en vijfde jaar begon ik het alfabet te leeren en al heel gauw kon ik lezen. Het beeld van mijn grootvader vervaagt ergens tegen 's levens achtergrond. Maar van mijn grootmoeder hield ik heel veel. Mijn leven van bewuste verhoudingen begon tegen mijn zesde jaar. Van mijn zesde tot negende ging ik naar school, eerst bij mijn moeder, daarna bij Silvio Marani, die toentertijd hoofd der school te Predappio was. Ik was een onrustig en onhandelbaar kind. Vaak kwam ik thuis met een wond in mijn hoofd door een of anderen steen. Maar ik wist hoè mij te wreken. Ik was een overmoedig buitenjong, In de vacantie wapende ik me met een schop en samen met Arnaldo besteedde ik mijn tijd met in den stroom te prutsen. Eens heb ik een paar lokvogels van een vogelaar gestolen. Achtervolgd door den koopman, ben ik in dollen draf een heelen bergrug over gehold, heb door het meer gewaad, maar mijn prooi heb ik niet losgelaten. Ik kwam ook veel bij vader in de smidse; die liet me aan de blaasbalg trekken. Merkwaardig vind ik nu mijn liefde voor vogels en vooral voor den kerkuil. Met mijn moeder, die erg geloovig was, en mijn grootmoeder ging ik ook naar de kerk, maar ik kon het er nooit lang uithouden, vooral niet op groote feestdagen. Het rosse schijnsel van alle ontstoken kaarsen, de doordringende wierookgeur, de tonen van het orgel — alles ontroerde me tot in het diepst van mijn ziel". Heel zeker leeft in Mussolini een groote ziel, die zeer gevoelig is voor schoonheid, respect heeft voor het mysterie in andere zielen en voor de natuur en die zeer spoedig weemoedig, zich toch door den weemoed niet overwinnen laat. Steeds weer staat naast Mussolini's edelmoedigheid, als een wachter, zijn kracht. Wat een gloed en kleur in die paar autobiografische zinnen! Daaruit spreekt de artist. Op dien Kerstdag in den oorlog in 1916 schrijft de alpinist-soldaat Mussolini, in zijn loopgraaf-dagboek, weer zoo'n bladzij vol verteederende herinneringen, „Vijf en twintig jaar geleden was ik een prikkelbaar en lastig opvliegend kind. Sommige van mijn makkers dragen nog op hun voorhoofd het merk van mijn steenen. Nomade van aanleg, ging ik er van den ochtend tot den avond op uit, de rivier langs om nesten uit te halen en fruit te stelen. Naar de mis ging ik ook wel. Het Kerstfeest van toen staat me nog versch voor den geest. Er waren maar weinigen die niet naar de mis gingen in die dagen. Mijn vader en nog eenigen gingen niet. De boomen en de takken van den meidoorn langs den weg, die naar Santa Cassiano leidt, waren verstijfd en zilverglinsterend van rijp. 't Was koud. De eerste missen waren voor de ouden die gewend waren vroeg op te staan. Wanneer we hen terug zagen komen, was het onze beurt. Ik weet het nog zóó goed. Ik liep achter mijn moeder. In de kerk brandden ontelbare lichten en op 't altaar in een kleine, met bloemen versierde wieg, lag het kindeke Jesus, dat die nacht geboren was. Dat was alles heel poëtisch en prikkelde mijn fantasie. Maar de geur van de wierook hinderde me en maakte me van tijd tot tijd ondragelijk misselijk. Tenslotte werd de ceremonie door orgelspel besloten. De menigte ging uiteen. Langs den weg hoorde men het voldane gepraat. Om twaalf uur dampte op tafel de traditioneele, smakelijke cappelletti *). Hoeveel jaren — neen, hoeveel eeuwen is dat geleden?" De woeste gevangene Eén kleine gebeurtenis, die hem in deze jaren overkwam, is voldoende, om een denkbeeld te geven van zijn edelmoedighed en den moed van den toekomstigen politieken strijder. Op een goeden dag deden Benito en een paar andere jongens een aanval op een kweepeerboom. Gedurende deze gevaarlijke onderneming kwam de baas opdagen en bedreigde hen op een vreeselijke manier. De andere jongens kozen naarstig het hazenpad, doodelijk verschrikt, terwijl een van hen uit den boom viel, waarin hij geklommen *) Een soort ravioli: twee laagjes meel met boter gekneed, waartusschen een farce van kruiden. (E. F.) was, en in den val zijn been bezeerde. Onder den boom stond Benito die niet vluchtte. Hij boog zich over zijn kameraadje, nam hem met groote moeite op zijn schouders en ging langzaam weg met zijn zware last. De eigenaar van den boomgaard, verbaasd over die geste, bleef beduusd en ontwapend staan. De onderneming was mislukt, maar de vriendschap overwon en de eer was gered. De vader, een rasechte romagnole, voedde zijn zoon onverbiddelijk hard op, maar van ergens, waakte onvermoeid de zachtheid van de moeder. De jongens van zijn eigen leeftijd vreesden hem, omdat hij een ontzaglijk overwicht op hen had. Nu — nu ze zelf mannen geworden zijn — herinneren ze zich nog heel goed, dat men „nooit néén kon zeggen tegen dien verduvelden jongen". Zijn instinct hoorde bij die harde, onverbiddelijke natuur, bij die kale bergen, die bijna geen vegetatie kennen. De nachtelijke stilte of de stilte van den middag in deze streken waren zeer geschikt voor zijn nu eens extatische, dan weer bittere overdenkingen; ze sublimeerden zijn geest, verhelderden zijn inzicht, spitsten zijn begeerten toe en versterkten zijn ijzeren wil. Reeds toen vol bewondering voor den sterrenbezaaiden hemel, die later zoo vaak de ziel van den alpensoldaat zou ontroeren, keek de kleine Benito met zijn zwarte, lichtende oogen naar den melkweg, die men in Romagna ,,de weg naar Rome" noemt. De jongen gaf niets om gewone pretjes: dansen en het café. 's Winters hield hij zich afzijdig van de genoegens der anderen; dan gaf hij er de voorkeur aan, weg te kruipen in stal of schuur om rustig te lezen, of hij bleef dagenlang thuis, ver van allen, alleen nu en dan zijn vrijwillige gevangenschap onderbrekend met vlugge wandelingen door dit land, dat overal beheerscht wordt door de ruïnes der middeleeuwsche kasteelen. Een oude getrouwe der familie Mussolini, Severina, heeft zich aldus over den knaap van toen uitgelaten: „Het was altijd of Benito één groote gedachte in zijn hoofd had". In 1892, op zijn negende jaar, werd hij de gevangene van de school. Hij werd namelijk naar kostschool gestuurd bij de Broeders van St. Fran<;ois de Sales in Faenza. „Mijn vader was er eerst erg tegen, maar gaf tenslotte toch toe. In de week die mijn vertrek voorafging, was ik nog kwajongensachtiger dan anders. Ik had een vaag gevoel van onrust; ik voelde onbewust, dat gevangenis en kostschool synoniem zijn. Genieten wilde ik, tot het uiterste genieten van de straat, de velden, langs de slooten hollen, door de wijngaarden vol rijpe trossen rennen, die laatste dagen vèn'mijn vrijheid". En ziehier hoe hij zelf zich het afscheid herinnert: „Tegen half October was alles gereed: kleeren, uitzet en geld. Het kon me, geloof ik, niet erg veel schelen mijn broer en zusje te verlaten. Hedwig was drie, Arnaldo zeven. Maar ik zag er tegen op, een slangetje te verlaten, dat ik onder mijn raam in een kooitje hield. Den avond voor mijn vertrek vocht ik nog even met een van mijn kameraden en gaf hem een pats, maar inplaats dat ik hem pijn deed, sloeg ik tegen den muur en bezeerde mijn knokkels. Zoo moest ik dus met een zeere hand op reis. Op het oogenblik zelf van het vertrek huilde ik toch. In een koetsje, getrokken door een ezel, namen vader en ik plaats. We legden onze valiezen onder de banken en reden weg. We hadden geen tweehonderd meter gereden, toen de ezel struikelde en viel. „Slecht voorteeken!" zei mijn vader, maar hij hielp den ezel op en we gingen verder. We praatten niet gedurende de reis. We keken naar het landschap, dat zijn groen begon te verliezen, en we volgden met de oogen de vlucht der zwaluwen en den stroom van de rivier. We kwamen door Forli. De stad maakte een enormen indruk op me. Ik was er al wel eens geweest, maar dat herinnerde ik me toch niet goed meer. Ik herinnerde me alleen, dat ik er verdwaald was en dat ze me na uren en uren angstig zoeken terugvonden aan de toonbank van een schoenmaker, die mij, jochie van nog geen veertien, grootmoediglijk een halve Toscaansche sigaar had gegeven *). Nog geweldiger was de indruk, dien ik in Faenza kreeg en die vooral veroorzaakt werd door de ijzeren brug, die over de Lamone geworpen is, om de stad met de buitenwijk te verbinden. Het moet ongeveer twee uur geweest zijn, toen we aan de kostschool van St. Fran(;ois de Sales aanklopten. Men kwam ons opendoen. Ik werd aan den censor voorgesteld, die mij eens goed opnam en zei: „Dat moet een levendige jongen zijn!" Mijn vader omarmde en kuste me; ook hij was nu ontroerd. Toen ik de zware deuren achter hem hoorde dichtslaan, barstte ik in tranen uit". Op die kostschool bleef hij gevangen maar als een *) Om het erge hiervan te begrijpen, diene, dat een stevige Hollandsche rooker doodmisselijk wordt van die dingen. (E. F.) echte wilde rebel, doorloopend in strijd met zijn kameraden, totdat hij eindelijk werd weggestuurd. Nu stuurden zijn ouders hem, om zijn studie te voltooien, naar het instituut van Forlimpopoli „Giosuè Carducci", bestuurd door den broer van den dichter. De buitengewoon uitbundige en levendige geest van den scholier hinderde de arme professoren verschrikkelijk. Het is ongeveer in dien tijd, dat de ziel van d~ jongen man ontwaakt en zich manifesteert in zijn eerste polemische geschriften. Ook de poëzie doet mee, maar wordt al heel gauw verdrongen door zijn politiek instinct. In de maanden van de zomervacantie ging Benito te voet van Dovia naar Forli, waar hij zich in de bibliotheek opsloot, hongerend naar kennis. De hersens van Cavour — de vuist van Crispi Op zijn achttiende was hij onderwijzer, maar zonder school en zonder salaris en toen begon de misère. Toen de gemeente Predappio hem de betrekking van schrijver ter secretarie weigerde, raadde zijn vader hem met een trotsch woord, maar dat getuigde van een vast vertrouwen en een profetisch inzicht aan: „Ga toch weg... ga weg ... dit is geen plaats voor jou. Ga de wereld in! Hoe dan ook, mèt Predappio of zonder Predappio, jij bent de Crispi van de toekomst". Geen twintig jaar later was deze voorspelling reeds uitgekomen. Tijdens een automobiel-reis in Milaan zei een oud heertje met een Siciliaansch accent en dat zich heel wat inbeeldde: „Ik groet je, hersens van Cavour en vuist van Crispi!" En driemaal herhaalde hij dien kreet. De president van den Raad wendde zich tot dezen vurigen bewonderaar en riep: „Leve Italië!" Maar de Duce van het nieuwe Italië is een nog grooter genie dan Cavour en heeft een nog veel krachtiger vuist dan die van Crispi. II LEVENSERVARING De aanhouder wint! Tenslotte krijgt de jonge onderwijzer toch zijn benoeming aan een lagere school in Gualtieri Emilia. Hijzelf vertelt zijn aankomst daar op den dertienden Februari 1902. ,,Gualtieri Emilia is een plaatsje, gelegen aan de Po tusschen Guastalla, een nogal belangrijke stad, en Boretto. Het plaatsje strekt zich ongeveer een kilometer langs den oever van de Po uit, waartegen het verdedigd is door machtige muren; de straat loopt er boven overheen. Ik kwam er op een nevelachtigen, triesten middag. Aan het station wachtte iemand me op. Dienzelfden dag nog leerde ik alle kopstukken uit het plaatsje kennen, socialisten en luidjes van de administratie, en vond ik een pension voor veertig lire per maand. Mijn salaris was zes en vijftig lire per maand. Dat was nu eigenlijk niet om erg verguld mee te zijn. Den volgenden morgen ging ik naar mijn school. Deze lag twee kilometer van het plaatsje af en ressorteerde onder Pieve Saliceto. Ik kreeg ongeveer veertig jongens van een betrekkelijk zacht karakter, die ik leerde liefhebben. Het werkrooster liep tot één uur, dan eindigde de schooltijd en kon ik naar het plaatsje teruggaan, waar ik, naar eigen goeddunken, mijn middag en avond kon zoekbrengen. De eerste dagen waren stom-vervelend. Daarna breidde mijn kennissenkring zich wat uit en werd intiemer". „Toch vlogen de maanden om; de zomervacantie stond voor de deur. Toen kwam het plan in me op, naar Zwitserland uit te wijken en mijn geluk te beproeven. Ik telegrafeerde aan mijn moeder om het noodige geld voor de reis en mijn moeder stuurde me, telegrafisch, vijf en veertig lire. Den 9en Juli, 'savonds kwam ik te Chiasso aan. Wachtend op den trein, die me naar het centrum van Zwitserland zou brengen, kocht ik een „Secoio" en was niet weinig verbaasd en bedroefd, toen ik in de correspondentie-kolom las, dat mijn vader gearresteerd was. In Predappio en in Orte hadden de kiezers van de socialistische partij de stembussen stukgeslagen om een overwinning van de clericalen te verhinderen. De justitie had daarop verschillende mandaten ter gevangenneming uitgevaardigd en een ervan was voor mijn vader bestemd. Dit nieuws stelde me voor de keuze: teruggaan of doorreizen. Ik besloot tot het laatste. In den morgen van den lOen Juli stond ik op het station van Yverdon met twee lire en tien centimes in mijn zak". Het verblijf in Gualtieri was toch nog betrekkelijk bewogen niettegenstaande de eentonigheid van het leven in de provincie. Zoo was het op een Zondag gebeurd, dat de menigte op de Piazza was samenge- komen, om een standbeeld van Garibaldi in te wijden. Onverwachts bleef de officieele spreker weg. Uitgenoodigd door de menschen die hem kenden, beklom Mussolini het spreekgestoelte en improviseerde een lange en vurige redevoering. De indruk was enorm, wat echter niet belette, dat de burgemeester zich beklaagde over het gedrag van den schoolmeester, die dikwijls langs 's Heeren wegen ging met zijn jas los over zijn schouders geworpen en die er zich niet voor geneerde, om in het publiek met de allergewoonste luidjes een partijtje kaart te spelen. Den laatsten dag op school dicteerde Mussolini zijn scholieren den volgenden zin: ,,De aanhouder wint!" En toen ging hij er van door. Tot op heden heeft hij getoond, hoe men practisch dit suggestieve thema kan verwerken, zoodat het niet alleen een letterkundige uiting blijft. Eenzaamheid en honger In Zwitserland begon de wanhopigste en eenzaamste periode uit Mussolini's leven. De kloof, die hij heeft moeten overbruggen, om te komen vanwaar hij toen was — uit dien allerellendigsten en tragischen toestand — tot waar hij nu staat, is enorm. Als uitgewekene bracht hij die eerste dagen in Zwitserland door, zonder een vriend, zonder geld en zonder hoop Daar, in den vreemde, werd hij alleen geschraagd door zijn superieuren wil en stellig ook door het instinct, dat hem gebiedt te blijven leven en vol te houden omdat hij onbewust aanvoelde, dat er een doel moest 2 zijn. Zoo verschrikkelijk was nu en dan de misère, dat elk ander, met een minder sterk temperament, zou zijn ondergegaan of vervallen tot onherstelbare en minderwaardige daden. Tegenover de sombere vijandschap van de wereld vond zijn uitbundige jeugd één schadeloosstelling; zijn onbeperkte innerlijke vrijheid. Want zijn andere vrijheid werd hem al spoedig door de Zwitsersche politie afgenomen, wie zijn barbaarsche manlijke figuur al heel gauw was opgevallen en zijn leven zonder vaste bestemming en comfort. Op een goeden dag stond hij, bij zijn aankomst in Lausanne, zonder een sou, doodmoe van den langen weg, dien hij gekomen was, en bovendien uitgehongerd. Het vroolijke leven van de stad omringde hem, maar zijn leege maag bezorgde hem hoofdpijn en benevelde zijn blik. Hij bleef maar doelloos rondloopen, verstijfd van kou, zonder de mogelijkheid van te rusten of te slapen. Den volgenden morgen, na zes en twintig uur pijnlijk vasten, kwam hij eindelijk een landsman tegen, die hem een paar centen gaf. Hij kocht een brood en verslond het direct. Op een anderen keer, toen hij door de stad liep, zag hij aan het einde van de straat een lichtje. „Als in een sprookje", zegt Arros. Hij ging er op af. Het was een klein lampje, dat een bescheiden huiskamer verlichtte. Daar zaten om een gedekte tafel, die hem wonderlijk wit en mooi scheen, een paar mannen, een paar kinderen en een vrouw. Dat werd de verleiding voor die ziel, die gelouterd was door moeheid en machtelooze woede; dat werd de verleiding voor een maag, die te lang gevast had. Zonder nederigheid, maar ook niet brutaal, vastbesloten en recht op zijn doel af, zooals alle daden van zijn leven zijn, betrad hij de gang. Opeens stilte. Tien oogen keken hem stom van verbazing aan. „Hebt ge brood? vroeg hij ruw. Niemand antwoordde. „Geef me brood . Maar de stilte duurde voort. Toen nam traag een hand een brood van de tafel, hield het even onder het zachte licht der lamp en gaf het dan aan den onbekende. Deze nam het langzaam aan. „Dank je". Maar weer was er stilte. Toen zei hij goedenavond en verdween in het duister. Op een anderen avond dat hij dakloos was, zocht hij een plaats onder een brug om te slapen. Hij was al half ingeslapen, toen het begon te regenen. Hij moest opstaan en ergens in de buurt een andere schuilplaats zoeken. Hij vond er een en schitterend! In een groote, vergeten kist, ergens in de buurt van een drukkerij. Hij kroop er in, krulde zich gezellig op en viel weer in slaap. Toen hij 's morgens wakker werd, stond er een politie-agent voor hem, die hem verzocht op te staan en hem arresteerde wegens landlooperij. Hij bleef een dag en een nacht in de gevangenis, samen met een ouden bedelaar. Dit was de eerste arrestatie van de elf, die Mussolini moest ondergaan. In 1924, in een triestig en grauw uur voor Italië, hoopten eenige heeren, die zich bij vergissing Italianen noemden, tevergeefs op een familie-feestje, om de twaalfde arrestatie van den president van den Raad te vieren. Studie, ellende en strijd Den lOen Juli, toen hij in Zwitserland aankwam, besloot Mussolini zijn beroep van onderwijzer te ver- wisselen voor een ander, om te kunnen leven. Van Yverdon ging hij naar Orbe, waar hij als metselaarsknecht werd aangenomen met een werktijd van elf uur per dag tegen twee en dertig centimes per uur. Zijn baantje was: steenensjouwen voor een huis in aanbouw. Hij sliep op een beetje stroo en at aardappelen, die hij in de asch pofte. Den derden dag kreeg hij een standje van den baas, omdat hij veel te netjes gekleed was voor zijn vak. Hij droeg namelijk nog altijd zijn onderwijzerskleeren. Aan het eind van de week liet hij zich uitbetalen en was toen opeens verplicht, bijna het totaal van zijn loon te besteden voor den aankoop van een paar nieuwe schoenen, omdat zijn oude versleten waren. Hij vertrok weer. In Lausanne werd hij aangesteld als loopjongen in een Italiaansch restaurant. In die dagen werd hij de stad uit gestuurd of ging proviand halen, blootshoofds, barrevoets en met bloote armen. Terzelfdertijd volgde hij de universitaire lessen van Vilfredo Pareto. Mussolini voelde zich zeer aangetrokken tot het geniale en origineele onderwijs van dezen grooten Italiaan, dien hij later tot senator liet benoemen, toen hij het bewind in handen had. Hij kende veel studenten van allerlei nationaliteit, maar kon vooral goed opschieten met de Russen, wier taal bij leerde. Daar leerde hij ook Duitsch en sprak vloeiend Fransch. Later leerde hij nog Engelsch en Spaansch. Op een goeden dag hield prof. Vandervelde een lange en plechtige rede over het onderwerp: „Jesus Christus als vrijmaker der slaven en voorlooper van het socialisme . De spreker en zijn onderwerp, beide vertegenwoordigden het lieflijk humanisme, dat Mussolini en zijn revolutionaire makkers absoluut niet konden uitstaan. Opgestookt door zijn vrienden, vroeg Mussolini het woord, zoodra het applaus, dat deze schoone rede kroonde, zweeg, tot groote verbazing, consternatie en verontwaardiging van het nederige auditorium. Hij kreeg het woord, inderdaad: hij discuteerde, hij ontkende en kreeg, als eenig antwoord, een vaderlijke vermaning. En wat had hij tenslotte gedaan? Hij had het aangedurfd, om voor de eerste maal Rome, zijn Rome te verheerlijken als hoofdstad der wereld. Het resultaat was, dat hij uit het canton van Genève verbannen werd. Al grooter werd zijn beschaving gedurende zijn veelbewogen reizen, die tevens voor hem het middel werden, om zich te verdiepen en te verrijken op filosofisch en sociaal gebied. Het was te Bellinzona, dat hij de zon en de aarde van Italië weer zag. De muziek der donkere dagen Hoewel levend door zijn machtige jeugd, blijven deze eerste jaren van dramatische levenservaring van Mussolini in het duister, indien het hem niet op een goeden dag zal behagen, ons deze zelf te vertellen Zeker is het, dat hij in 1905 voor zijn nummer opkwam als bersagliere (alpensoldaat) in de vesting Peschiera. In dat jaar stierf ook zijn moeder. Nadat hij afgezwaaid was, werd Mussolini nogmaals aangesteld als onderwijzer aan de lagere school te Caneva, een gedeelte van de gemeente Tolmezzo in Friuli. Zoodra hij maar even tijd vond, begon hij Grieksch en Latijn te leeren en bemoeide zich met politiek en lezingen. In 1908 brak de dag aan, waarop deze romantische levensperiode van dwalen, in en buiten zijn vaderland, afgesloten zou worden. Dit werd ze bij zijn terugkeer te Forli, waar hij zich neerliet, ergens tusschen de stad zelf en zijn geboortedorpje Dovia, welk traject deze doorzettende mensch, deze voorbeschikte zwerver, honderden malen aflegde om in boeken en couranten, en soms in discussies, een tegenwicht te vinden voor den loodzwaren haat van de wereld, maar tevens ook, telkens nieuwe strijdmotieven op te doen. Hij studeerde nu Latijn en bereidde zich voor op 't examen Fransch, dat hij met succes deed aan de universiteit van Boulogne. ,,Den dag van het examen", vertelt Torquato Nanni, ,,kwam Mussolini de aula binnen met een sigaret in den mond. Schandaal en een uitbrander! Hij bleef plotseling als door den bliksem getroffen staan, zijn oogen wijd opengesperd, als viel hij uit den zevenden hemel — dan bemerkte hij zijn verstrooidheid, gooide de sigaret weg en riep uit: „Waarachtig, ik vergat, dat ik in de universiteit was!" Dan ging hij even in de gang, om dadelijk daarna terug te komen zooals het hoorde. Bij het examen gaf hij bewijzen van zooveel degelijke studie en serieuze cultuur, dat de examinatoren zonder veel moeite zijn verstrooidheid over het hoofd zagen". „Ik zag hem altijd of bijna altijd", zoo vertelt Antonio Beltramelli, „alleen de groote Piazza van Forli oversteken. Hij vermeed langs de huizen te gaan, waarschijnlijk om geen menschen tegen te komen, die hem toch verveelden, zijn kraag op, zijn hoed diep over zijn oogen en het hoofd gebogen. Hij had toen een vollen zwarten baard, die afstak tegen zijn bleek gelaat. Als hij de oogen opsloeg, zag men daarin zijn ijzeren wil oplichten. Ondoordringbare oogen! Hij kon dwars door ons heenzien, zonder van zichzelf iets te laten ontdekken. Liefst bleef hij de vreemde. Niet altijd, want als het hem behaagde, veranderde hij als een blad aan den boom, en dan, als door een wonder, straalde uit dat scherp geteekende gelaat de glimlach van een kind". De storm van buiten af dreigde weer op te steken, terwijl hij in het diepst van zijn ziel, die nu sterker was dan ooit tevoren, telkens meer troost vond in de muziek. Mussolini speelde viool. Op een goeden Zondag kwam een van de gewone beginnelingen de socialistische menigte toespreken; de bekende rhetoriek, de bekende demagogische praatjes! Mussolini, die toch militant socialist was, bleef doodkalm thuis. Hij liet heerlijk zijn viool zingen en zei: „Men bevordert het socialisme niet met praatjes!" Hij die zich toch voorbereidde, den grootsten slag te leveren, die het revolutionaire socialisme ooit geleverd heeft, gaf met een paar woorden de toekomstige houding aan van dien ongenadigen afstraffer der valsche volksprofeten. III POLITIEKE VOORBEREIDING De grens van Italië is niet te Ala Den 6en Februari 1909 verlaat Mussolini Romagna en gaat naar Trento, om de post te bekleeden van secretaris der directie van het weekblad „De Toekomst van den Arbeider". Hoewel hij socialist was, maakte hij in Oostenrijk geen geheim van zijn zuiver-Italiaansche gevoelens noch ook van zijn Irredentisme, die een der tradities van zijn familie uitmaakte. Het duurde niet lang, of hij was een zeer verdacht persoon voor alle loyalistische partijen, die aan de zijde stonden der Habsburgers en der Oostenrijksche politiek. Zijn openlijk, agressief gedrag baarde groote bezorgdheid onder de liberalen, de ge-assimileerde Italianen en vooral onder de clericalen. Het was zijn taak, socialistische propaganda-lezingen te houden voor een publiek, dat bij voorkeur in de kroeg zat. ,,'t Hangt me de keel uit", schreef hij zijn vriend Nanni, Van „De Toekomst" ging hij naar de „Popoio", een socialistisch dagblad onder Cesare Battisti. Hiervoor schreef hij ook novellen, letterkundig werk en tenslotte een feuilleton. Op een goeden dag ging hij zóó ver te schrijven: „de grens van Italië is niet in Ala!" Dat deed de deur toe! Hij werd gearresteerd en onmiddellijk over de grens gezet, met verbod, zich ooit weer op te houden op eenig territoir van het Oostenrijksch Keizerrijk. Zoo kwam het dan, dat hij na dit intermezzo buiten de grens van zijn vaderland, in October 1909 terug was in Forli, terzelfdertijd dat de Florentijnsche groep van „De Voce" een van zijn boeken uitgaf, als resultaat van zijn verblijf in Oostenrijk, met een historischen en politieken achtergrond: „Trentino, gezien door een socialist". Je kunt me verslaan, maar aanhooren zal je me! In die dagen was Mussolini aan het hoofd van hel socialisme van Romagna als iemand, die de trage massa vóórging inplaats van haar te volgen. Al heel gauw domineerde zijn organisatorische wil de heele partij van zijn provincie, en wel zoozeer, dat hij haar opzweepte tot autonomie, tot een zich losmaken van de partij, waarmee hij al dadelijk een felle oneenigheid had. En nu zien we Mussolini in zijn strijd tegen de laagheid en de demagogie van de gewone partijleiders, in strijd eveneens tegen den verzoenenden, arrivistischen en ma^onnieken geest der grijze eminenties, met de oude en machtige republikeinsche organisaties en tevens met de mentaliteit der groote wijnbouwers en het provinciaalsch, kleinzielig chauvinisme. In hem leefde reeds de nieuwe mensch, die niets meer had van het gewone type van den dorpspoliticus. Wil en bedoeling stonden bij hem op het eerste plan als politieke waarde en als een nieuwe moraal, in tegenstelling met het compromis. Hij introduceerde een nieuwen stijl in den strijd en in de militante politiek. In de eerste dagen van Januari 1910 richtte hij ,,de Klassenstrijd" op, waarvan hij de directie op zich nam; een heftig polemisch blad, dat bijna uitsluitend door hem gevuld werd. In zijn particuliere leven sprak hij weinig en in het publiek alleen dan, als de propagandistische noodzakelijkheid hem ertoe dreef. In dien tijd had hij het hoofd te bieden aan de zware slagen, die de republikeinsche partij met haar machtige organisaties trachtte toe te brengen aan het socialisme uit Romagna, waarvan het de concurrentie vreesde. Mussolini leefde in werkelijke armoede met zijn vrouw Rachele en de kleine Edda. Maar toch weigerde hij eens een salarisverhooging, welke hem werd voorgesteld, om vooral niet den schijn te wekken, van zijn eigen organisatie te profiteeren, zooals bijna alle sterren, die wemelen aan den politieken hemel en die hijzelf altijd grondiglijk had veracht. Tegenstander van de reformistische strooming, richtte hij, via een congres te Milaan, waar deze als programmapunt was aangenomen, de socialistische federatie van Forli op, vrij van alle partij-directies, en in de kolommen van zijn krant ging hij heftig te keer tegen „de weldoorvoede socialisten van den nieuwen tijd", tegen „de pseudo-intellectueelen van het academisch positivisme, die alle ideëele pogingen met een ongelooflijk ezel- achtigen glimlach ontvingen". Hier nu hebben we al de Mussolini van het fascisme. Hij schrijft: „Boven de gehoorzame en gelaten kudde, die haar herder volgt maar er bij het eerste gehuil der wolven vandoor gaat, verkiezen wij een klein groepje moedige, vastberaden mannen, die voor hun eigen geloof een ondergrond hebben gevonden, die weten wat ze willen en regelrecht op hun doel afgaan. Wat de officieele socialistische partij betreft, deze is van nu af een groote firma — als ge wilt: een kruideniersfirma — die langzaam maar zeker naar haar faillissement gaat. Ik ben niet en zal nooit zijn een politieke goochelaar". Van 1910 af is dan zijn lijfspreuk: „Opbouwend vechten". Werkelijk, wie de ontwikkeling volgt van de persoon en het genie van Mussolini zal al heel gauw zien, dat deze één rechte lijn gevolgd hebben, zonder wendingen en keeringen, wijl het gaat om het essentieele van zijn gedachten en zijn gedrag. Hij heeft altijd vastgehouden, op de meest realistische wijze, aan de groote binnen- en buitenlandsche historische gebeurtenissen, en om hierop invloed uit te oefenen, heeft hij zijn sterken wil er aan ondergeschikt gemaakt. Zijn onkreukbare eerlijkheid heeft hem ertoe gebracht, de oneerlijkheid der socialistische partij in deze woorden aan de kaak te stellen: „Heden ten dage zijn de leiders der politieke en economische bewegingen óf bureaucraten of vaklui, die meestal tractementen hebben gelijkstaand met die der kardinalen; het zijn conferenciers, die van hun propaganda-werk een schandelijke speculatie maken, of revolutionairen, die niet gelooven in een revolutie; halfbewuste, half-ontwikkelde, kleine menschen". Heel 1 alleen aan het hoofd van zijn krant, zoo goed als alleen aan het hoofd van het onafhankelijk socialisme zijner provincie, hield hij den strijd vol en leverde slag op slag tegen de steeds sterker wordende republikeinen, die hun woede lucht gaven, door hem op de vreeselijkste manier te beleedigen. Maar hoe hooger de hindernissen werden, hoe feller deze eenzame „krankzinnige" strijder er op los ging. Tegenover de conflicten tusschen de beide partijen, die hoe langer hoe erger werden en tenslotte tot bloedvergieten kwamen, nam hij alle verantwoording op zich en hoewel hij waakzaam bleef, wilde hij toch een poging tot vredestichting niet weigeren, maar stelde zich persoonlijk bloot, om zijn tegenstanders een kans te geven. Toen dat mislukte, riep hij uit: „Je kunt me verslaan, maar aanhooren zal je me!" Tot aanhooren heeft hij hen altijd gedwongen, maar verslagen hebben ze hem nooit. De onderneming van Libia had in Forli een protestdemonstratie ten gevolge. De massa ging tot gewelddaden over; toen deze den kop ingedrukt werden, waren de gevolgen voor Mussolini. Men arresteerde hem en deed hem een proces aan. Den 18en November 1911 werd hij geboeid, tezamen met anderen, voor het gerecht gebracht. Dat was niet de eerste keer. Hij besloot zijn schitterende verdediging met de woorden: „Als ge me vrijspreekt, doet ge me genoegen; als ge me veroordeelt, doet ge me een groote eer aan . Hij werd tot een jaar gevangenschap veroordeeld. Zijn oppositie tegen de Lybische onderneming had hij gestaafd met economische en geografische argumenten, maar die niets internationalistisch of pacifistisch hadden. Zijn patriotisme werd hem door zijn eigen kameraden kwalijk genomen. Doch volgens hem „had deze onderneming de belangen der natie ernstig kunnen benadeelen, waaraan dan onvermijdelijk de benadeeling van het proletariaat verbonden was". Zijn laatste woorden luidden: „Ik wil een Italië, dat in staat zal zijn, allereerst zijn eigen zonen te bevrijden uit de economische en moreele misère." Tot een vriend, die in zijn bijzijn zijn gevangenneming betreurde, zei Mussolini: „Als je het hart hebt me te beklagen, sla ik je je hersens in!" In Februari 1912 verminderde het Hof van Appèl te Boulogne zijn straf tot vijf maanden gevangenisstraf, die hij reeds had uitgezeten, schrijvend aan een studie over Jan Huss. In zijn verdediging beweerde hij, „dat oorlog het preludium voor revolutie is", waarmee hij de geschiedenis der komende jaren, van 1914 tot 1922 voorspelde. De Italiaansche Kamer is een overdekte markt Reeds in 1910 stierf ook zijn krachtige vader, Alessandro Mussolini. Nu hield niets hem meer in Romagna gevangen en de laatste jaren van zijn politieke actie hadden nu wel getoond, dat zijn strijdersfiguur in staat was, nog heel andere slagen te leveren en nog veel grootere overwinningen te behalen. De tijden waren rijp voor verder ingrijpen. Mussolini, eenmaal uit de gevangenis, wierp zich in den maalstroom door deel te nemen aan twee socialistische congressen, dat van Reggio Emilia en van Ancona. In het eerste kwam hij op tegen de reformistische proefnemingen, met het gevolg, dat men hem vroeg deel uit te maken van de socialistische partij. Bij het tweede verdedigde hij de onvereenigbaarheid van socialisme en vrijmetselarij. Men droeg hem nu de redactie op van de „Avanti!" en zoo stond hij dan op zeer jeugdigen leeftijd aan het hoofd van het geheele Italiaansche socialisme. In December 1912 ging hij naar Milaan en zette dadelijk in, met aan genoemd blad een felle, extreme en actieve tint te geven. De oplaag der „Avanti!'' steeg plotseling tot honderdduizend. En nu ontbrandde rondom dezen buitengewonen mensch het revolutionair geloof. Hij was nog geen dertig, maar heel zijn wezen zette aan tot daden. Hardgrondiglijk verachtte hij het geschipper der oude, socialistische leiders, die in het parlementarisme verward geraakt waren. Het was toen, dat hij schreef: „De Italiaansche Kamer is een overdekte markt". Het demagogisch, pacifistisch en anti-nationaal socialisme, op heeterdaad betrapt, maakte plotseling halt voor deze nieuwe figuur, die een actieprogramma aankondigde, waarin hij o.m. dit zei: „Wij gelooven heilig, dat wanneer de tijden en de menschen rijp zullen zijn, de beslissende slag geleverd zal worden op straat, en nergens anders." Toen reeds toonde Mussolini alle noodzakelijke eigenschappen te bezitten, om de aangewezen en natuurlijke leider te zijn bij de groote, historische gebeurtenissen, die op til waren. Dit gebeurde in 1922 met het fascisme. Dit kon — en om zeer duidelijke redenen — niet gebeuren in 1914 tijdens de roode week, die onverwacht in Romagna ontketend werd en die zonder eenig resultaat afliep. De oorlog was noodig, om het volk aan een vuurproef te wennen, om het te wennen aan het bloed en den dood der jongere generaties, die lichaam en ziel van het heele Italiaansche volk moesten losrukken van socialistische en internationale ideologieën, en om het terug te voeren in de klassieke en veilige schoot van het vaderland. Toen alleen zou een nationale revolutie mogelijk geweest zijn, maar toen juist stond men aan den avond van den grootsten oorlog der historie. Mussolini is nog steeds aan de „AvantÜ", hij is nog steeds arm, vecht, werkt, polemiseert nog steeds, richt een cultureele revue op: de Utopia, en krijgt nog vele politieke processen. In Januari 1912 noemt George Sorel hem „Duce dell' Italia Imperiale" en toont daarmee een wonderlijke en juiste intuïtie te hebben. Hij schrijft: „Mussolini is geen gewone socialist. Gelooft me, eens zult ge hem misschien nog zien aan het hoofd van een heilig leger, dat met zijn sabel de Italiaansche vlag begroet. Hij is een Italiaan uit de vijftiende eeuw, een „condottiero". Het is nog niet genoeg bekend, maar hij is de eenige man, energiek genoeg om de zwakheden van onze regeering te corrigeeren". IV OORLOG Heden verafschuwt ge mij, doch alleen, omdat ge me nog liefhebt Geheel onverwacht brak de oorlog uit. Italië had zich oogenblikkelijk neutraal verklaard, steunend op de Triple Alliance, waardoor Oostenrijk en Duitschland het aan hun bevelen wilden onderwerpen en alle materieele en moreele risico voor Italië laten, zonder daartegenover ook maar één voordeel te stellen. Een sentimenteele impuls bracht echter het volk ertoe, spontaan te sympathiseeren met België, dat door de Duitschers onder den voet geloopen werd. Maar terwijl de nationalisten openlijk spraken over een spoedige noodzakelijkheid, ook voor Italië, om aan den oorlog deel te nemen, hielden de machtigste, politieke organisaties angstvallig vast aan haar laffe en schraperige neutraliteit, verward als ze waren in pacifistische ideologieën en parlementaire corruptie. De enorme socialistische massa werd nu een dood gewicht. De verantwoordelijke staatslieden waren niet in staat tot één uiting van edelmoedigheid of helder verstand. Alleen Mussolini, de jongste maar de sterkste, hij die volgens de profetie van Sorel voorbestemd was, om in de toekomst de leiding te nemen, begreep dat, als de revolutie moést komen, ze alleen zou kunnen komen als gevolg van een zelf gestreden oorlog. Hij begreep, dat het waagstuk, het heele volk te bewapenen, na vijftig jaar vrede, onvermijdelijk was en een noodzakelijke voorwaarde, om het volk tenslotte tot een stabiel, eensgezind geweten te doen komen, en dat het zich op die manier zou kunnen vormen tot een nieuwe, politieke aristocratie. De oorlog moest het tijdperk afsluiten van treurig en grauw afstand doen van alle rechten en moest een einde maken aan alle lafheid en politieke en economische slaafsche onderworpenheid aan vreemde machten. En tevens moest hij de geesten bevrijden van het geheimzinnig veto, dat onverbiddelijk elke heroïsche opwelling en gezonde, binnenlandsche revolutionaire gedachte onderdrukte. In een polemiek tegen Libero Tancredi bekende de directeur van de „Avanti!" de verschrikkelijke, intieme crisis, welke hij al maandenlang doormaakte, omdat hij als hoofd van de machtigste, neutralistische, Italiaansche partij ongeduldig snakte naar actie. Mussolini, neutralist, was zooiets als een zon, die te middernacht opgaat. Het intellect der besten van zijn partij had een vaag besef van groote mogelijkheden; de krachtige geesten vonden elkaar; onafzienbare horizonten van opoffering en roem openden zich. Mussolini wierp alles van zich af; hij liet utopieën en sentimentalismen varen, en schreef: „Ik weiger den oorlog van de Triple Alliance oppervlakkig te verheerlijken als een revolutionairen, democratischen of socialis- 3 tischen oorlog, zooals men dit gewend is te doen in kringen van vrijmetselaars en reformisten. Wat nu aangaat de interventie van Italië, dit is een kwestie, die we van nu af zullen moeten beslissen uit een simpel en puur nationalistisch oogpunt". Zoo werd dus uit den politieken strijder de werkelijke strijder geboren, zooals uit dezen strijder weer de fascistische Duce te voorschijn kwam. Het zuiver realisme van zijn temperament dreef hem er iii Boulogne toe, voor het eerst in openlijken strijd te treden met de andere leiders der partij. Hij trad toen uit de directie van de „Avanti!", om zich op den beslissenden sprong voor te bereiden. Den 15en November 1914 richtte Mussolini de „Popoio d'Italia" op, zijn eigen interventistisch orgaan. In de eerste tijden ontstond om hem de leegte, waarin alleen nog maar de benauwende storm van woedenden laster woei. De socialistische leiders deden al het mogelijke, om Mussolini te isoleeren en in den ban te doen. Alleen — heel alleen met zijn broer Arnaldo, die hem dag aan dag bijstond bij de oplossing van het wanhopige probleem, hoè zijn nieuwe blad gaande te houden en met achter zich een handjevol vastbesloten xnterventisten, die moedig uit de rangen der extremisten naar voren getreden waren begon hij zijn campagne. Op den 25en November werd hij openlijk uit de socialistische partij gezet. Zonder vrienden, lijkbleek, geheel geconcentreerd op die innerlijke poging zijn omgeving, die hem in openlijke vijandschap tegemoet trad, de baas te blijven, verscheen hij voor de vergadering. Hij verkreeg het recht zich uit te spreken; hij verdedigde zich hooghartig en zei: „Indien ge me vandaag verafschuwt, is het omdat ge me nog liefhebt". En dan: „Amilcare Cipriano *) kunt ge niet candidaat stellen voor mijn vacature, want in woord en schrift heeft hij verklaard, dat — zoo zijn vijf en zeventig jaar het hem nog toestonden — hij reeds nu in de loopgraven zou zijn om te vechten". Hij eindigde met een contra-attaque: „Maar ik zeg u, dat ik u van nü af geen minuut rust meer zal gunnen en dat ik geen meelij zal kennen voor een van hen, die in dit tragische uur hun woord niet durven spreken, uit angst uitgefloten te worden, of uit vrees voor het geschreeuw der onderste lagen." Op deze wijze waarborgde de uitgestootene zich de toekomstige overwinning en hij voelde heel goed, dat hij het recht had, een wissel op de toekomst te trekken. Wie ijzer heeft, heeft brood „Het is het bloed, dat het ratelende rad der historie in beweging brengt". Aldus viel de agitator uit in een van zijn magnifieke, interventistische toespraken te Parma op den 13en December 1914. „Men zegt — en terecht dat de internationale is als de liefde: men moet het samen doen; anders is het een onvruchtbaar onanisme. De neutralen, die zich schor schreeuwen en zich te buiten gaan aan den kreet: Weg met den oorlog, merken niet eens de groteske lafheid, die deze kreet in deze dagen inhoudt. Het is een afschuwelijke ironie, om nü nog te roepen: Weg met den oorlog, terwijl anderen, vechtend in de loopgraven, omkomen. *) Een der grootste socialistische leiders. (E. F.) Maar op een goeden dag krijgen we hem toch — als we het in de straat uitvechten." De hooghartige en zwijgende revolutionair was omgetooverd. En dat, omdat het beslissende oogenblik voor de nationale welvaart gekomen was. Geen moment staakte hij zijn interventistische campagne. „Nu of nooit!" De ,,Popoio d'Italia" kwam uit met het hoofd: „Wie ijzer heeft, heeft brood". Van het armzalige bureau'tje zijner krant schreeuwt Mussolini om oogst. Van die plaats zet hij zijn netten voor interventie uit, lanceert zijn noodkreten en schrijft zijn bittere, hooghartige artikelen, die het volk wakker moeten schudden. Hij zweept den wankelmoedige op, overtuigt hem, steunt hem, doet een beroep op hem. Hij haalt de beste menschen weg uit het socialisme en sticht met hen de Fasci van revolutionaire en interventistische actie. Hij is meer dan een leider, hoewel hij nijdig bekampt wordt door de neutrale coalitie. Hij is armer dan de armsten en leeft in voortdurende economische onzekerheid voor zijn huisgezin en zijn krant. Maar één ding wijst op zijn zeldzame kracht: Mussolini is van nu af reeds de meest beminde en meest gehate politieke figuur in Italië. Hoewel hij alleen een paar volontairs tot zijn beschikking heeft en in de armoedige kamers van de Via Paolo da Cannobio te Milaan niet veel anders dan een paar oude tafels, domineert hij toch in het openbare leven en bereidt hij, met een kleine, interventistische minderheid, de afgedwongen interventie voor, die hij weet te zullen verkrijgen van de slappe massa en de onzekere regeering. Hij is niet en is nooit geweest de optimistische, „easy-going" en onverantwoordelijke demagoog. Integendeel, elk zijner woorden is afgemeten, elk zijner daden doordacht. Arros schrijft aldus zijn herinneringen aan Mussolini, toen hij directeur was van de „Popoio d'Italia": „Mussolini's geesteswerk is niet gemakkelijk. Zijn hersens werken altijd, maar voor allen — ook voor zijn intimi — blijft de voorbereidende arbeid altijd geheim. Wanneer hij ergens in de verte naar een onbekend punt staart, wanneer zijn gezicht met de sterke lijnen, dat is als een antiek beeldhouwwerk, betrekt, wanneer hij de vlucht neemt in zijn redactiekamer en wanneer hij de kranten maltraiteert, zooals een ander het de tafel doet, als zijn eten niet op tijd komt, dan is Mussolini bezig een of andere gedachte uit te werken. Dan verwerkt hij deze driftig en ongeduldig en dan is hij bezig, zijn levendigen en brandenden vorm te geven aan een tot nu toe vage en vormelooze materie. Dan volgen korte en vastomlijnde bevelen. Een gebaar. Een blik. Neen, gemakkelijk gaat zijn geesteswerk niet, dat ziet men hem wel aan. Het ergste is dat, als de krant moet uitkomen, en als het artikel al zijn zenuwen schijnt te ontspannen, terwijl hij woord voor woord, anatomisch ontleed, neerschrijft". De stralende dag In een rede, gehouden voor de Fasci d'Azione op den 25en Januari 1915 vroeg Mussolini aan de regeering, om het verdrag van de Triple Alliance te annu- leeren, en stuitte toen op de minst verzoenende elementen en op de intrigue Giolitti-Bülow. Hij wees toen op het uiterste gebaar, waartoe de interventisten hun toevlucht hadden kunnen nemen, om elke aarzeling en eiken occulten invloed te overwinnen, n.L: het scheppen van een fait-accompli. En hij voegde er aan toe: „Volgens mij moet men in geval van oorlog den Staten-Generaal de grootste vrijheid laten. De zwamneuzen, die aan politiek doen, hebben hun mond te houden." En ziet, veel later moest men wel naar hem luisteren. „Tenslotte", voegde hij er nog aan toe in een van zijn artikelen, „geloof ik ook nog, dat van theoretisch en doctrinair standpunt het uit moest zijn met onze neutraliteit." Door zijn invloed veranderde de theoretische zekerheid in het hart der besten zich in een sterken wil tot actie, „De vrijwilligers, die in de Argonne gevallen zijn, hebben interventie méér dan welk artikel of welke rede ook bevorderd." Hij verheerlijkte hiermee de nieuwe, Garibaldiaansche opoffering en dan beeldde hij de toekomst uit: „Vandaag oorlog, morgen revolutie. Maar de Italianen mogen zich geen illuzies maken. Ze moeten wèl weten, dat het gaat om veel geld en veel bloed." Mussolini houdt niemand voor den gek. Hij heeft nog nooit iemand wat wijsgemaakt, deze helderziende, die toch stellig geen optimist is en die liever wat „houdt" dan dat hij belooft. De zeldzame bekoring, welke van hem uitgaat, geeft hem het voorrecht, eerlijk en open te kunnen zijn met allen, zelfs met de massa zijner volgelingen, en altijd. In alle toonaarden herhaalde hij het: „Van nu af maken wij de geschiedenis in de loopgraven. Later zullen wij haar maken op de markt en wèl hen, die het vandaag en morgen met ons eens •• »» zijn. Fataliter kwam ook de oorlog voor Italië dichterbij. De interventisten eischten op markten en pleinen een krachtige politiek en wonnen terrein door overwinningen op hun tegenstanders. Reeds in Maart van dat jaar schreef Mussolini: „Als de regeering zelfs nu nog niet inziet, dat de oorlog onvermijdelijk en noodzakelijk is, dan zal ons land, dat denkt en leeft, de plaats der regeering innemen." In werkelijkheid was het historisch moment gekomen, dat Alfredo Oriani, een van de groote mannen uit de streek van Mussolini, reeds in 1890 voorspeld had. Op de laatste pagina van de „Lotta Politica in Italia" schreef hij: „Nu begint Italië in zich te voelen het geweten van een groot volk." En verder: „Het tegenwoordig verbond van Italië met Duitschland en Oostenrijk tegen Frankrijk en Rusland is de uitdrukking van het allerlaatste stadium van Italië's politieke inferioriteit. Op het oogenblik staat de regeering nog aan het hoofd van de natie, maar deze maakt zich gereed, haar te vervangen." De glorieuze dagen van Mei 1915 onderlijnden wat Oriani gezegd had. Dat waren de dagen, waarin ons volk de overhand nam over regeering en parlement. En de boeien verbrak, waardoor de oorlog ontketend werd. Zooals het in 1922 andere boeien verbrak, waarvan het besluit van den opmarsch naar Rome het gevolg was. De eerste èn de tweede maal was Mussolini de leider der beweging. Op den 24en Mei verklaarden Koning en Volk den oorlog aan Oostenrijk tegen den wil van 't Parlement. In de loopgraven Mussolini diende een verzoekschrift in, als vrijwilliger te mogen gaan, doch zijn verzoek werd afgewezen, omdat zijn heele lichting opgeroepen werd. Dat gebeurde 31 Augustus. Hij kwam ook op en verloor zich in al die bataljons „bersaglieri", zoo goed als de minste onbekende, die — evenals hij — voor zijn nummer diende. Zijn tegenstanders hadden beweerd, dat hij wel zou zorgen, een baantje achter het front te krijgen, maar hij maakte zich als een rustig infanterist gereed, hen eens te toonen, hoe een man van eer in alle nederigheid weet te dienen en woorden in daden weet öm te zetten. Toen hij met het 11e regiment bersaglieri naar de vuurzöne aan de Isonzo vertrok, gaf hij zijn vrienden van de „Popoio d'Italia" het bevel, zijn werk voort te zetten onder het motto: „Niet ontwapenen '. En op den drempel van het onzekere en onbekende had hij er in volle overgave aan het noodlot aan toe gevoegd: „Wat mij betreft, persoonlijke zorgen ken ik niet. Ik ben volkomen bereid, alle slagen van het lot in ontvangst te nemen. Dat doet er alles niets toe! En dit volgens het prachtig Romeinsche motto: „varen is noodzakelijk — leven niet". In deze woorden, waarin zijn getrouwen hem herkennen, voelen zij zijn echt Romeinsche en menschelijk hooge levensopvatting, die Mussolini steeds ter beschikking houdt voor de moeilijkste oogenblikken van zijn leven, die steeds weer samenvallen met de zwaarste momenten voor zijn Vaderland. Op den 17en September onderging de bersagliere Mussolini den vuurdoop op punt 1270, onder den le- gendarischen Monte Nero. Gedurende dit eerste bombardement kwam een medesoldaat naar hem toe en zei: „Signor Mussolini, we hebben al gemerkt hoeveel kalmte en moed gij bezit, terwijl gij het waart, die ons onder den granatenregen den weg wees. We willen onder u dienen...." Maar Mussolini had toen nog geen graad en in zijn „Oorlogsdagboek" beperkt hij zich tot deze opmerking: „Sancta simplicitas!" Al heel gauw verspreidde zich onder de bersaglieri het nieuws, dat het hoofd der interventisten onder hen leefde als gemeen soldaat in de vuurlinie. Dat kweekte vriendschap en bewondering. Allen, van den hoogste tot den laagste, wilden hem kennen en men tutoyeerde hem al dadelijk. De arme infanteristen, die lezen noch schrijven konden, vroegen hem, voor hen aan hun familie te schrijven. Mussolini vervulde scrupuleus zijn plichten en onttrok zich noch aan de dingen, die men hem uit wraak opdroeg, noch aan de vreeselijke corvées. Een weigering — maar een waar hij trotsch op was — gaf hij een commandant, die hem als schrijver wilde laten fungeeren. Dat gebeurde als man tegen man, en soldaat tegen kolonel. Hij antwoordde: „Ik blijf liever met mijn kameraden in de loopgraven...." en daartoe kreeg hij verlof. Den 17en October trof hem bijna een Oostenrijksch projectiel uit een 280. Het ding ontplofte op drie meter afstand en liet hem, als door een wonder, ongedeerd. Dergelijke wonderen zijn later meer voorgekomen. Daarna werd hij om bewezen oorlogsdiensten tot korporaal benoemd met de aanteening: „Voor zijn voorbeeldigen ijver, zijn nobelen geest en serene zielsgesteldheid. Altijd de eerste waar 't geldt iets te doen of te wagen. Onbezorgd in het gevaar, vol toewijding en scrupuleus in het ten uitvoer brengen zijner plichten." De streepen kreeg hij echter eerst op 1 Maart 1916 Later brengt hij het dan nog tot sergeant. En nog Jater tot hoofd van een leger van dertigduizend zwarthemden en dan tot Minister van Oorlog! In 1915 werd hem niet toegestaan deel te nemen aan een vergelijkend examen voor officier. De beroemde revolutionair gaf ergernis, hoewel hij nu zelf slachtoffer was van de interventie en in veldgrauw rondliep. Zonder verwondering of verdriet keerde hij weer rustig tot zijn oude makkers van het 11e regiment bersaglieri terug. Het geheim van de macht schuilt in den wil Toch bestond daarginds in Italië tegen dezen prachtsoldaat, tegen dezen volhardenden strijder in de loopgraven nog bitteren haat bij kleine politieke tegenstanders; haat die niet ontwapende, zélfs nu men zag, hoe hij grooter en grooter werd in het aangezicht van den dood. Het komt ons absurd voor, maar men ging zelfs zoo ver: een socialistisch burgemeester uit de provincie Veneto aarzelde niet, een extra-neutraal getint soldaat, die met Mussolini aan het front was, aan te zetten hem te vermoorden, om de lafbekken, die thuis zaten uit angst voor hun hachie, plezier te doen. Deze opstokerij had geen gevolgen. Maar tot op heden toe worden van tijd tot tijd deze grappen herhaald, en steeds nog door lieden van dezelfde partij, die er op gesteld schijnen, zich de verachting van het nageslacht te verwerven. In 1916 werd Mussolini's bataljon in Carnia ontbonden op een 1000 Meter hoog punt. De bersaglieri bleven echter doorvechten naast de alpinisten tegen de Oostenrijkers, de kou en de sneeuw. Mussolini las tusschen den eenen dienst en den anderen zijn Mazzini en teekende in zijn dagboek enkele zinnen van den Geneefschen schrijver op, welke toen reeds als 't ware zijn eigen werk voorspelden. O.a.: „Groote dingen bereikt men niet met protocols, maar wèl door zijn eigen tijd aan te voelen. Het geheim van de macht schuilt in den wil." Ondertusschen begon men hier en daar de slechte wijze, waarop Italië den oorlog voerde, te voelen. Deze was het gevolg van politieke bemoeiingen, van de slapte der regeering, van de geslepen defaitistische propaganda, die zich vrijelijk binnen het rijk ontwikkelde. Den 22en November publiceerde de „Popoio d'Italia" een artikel van zijn directeur, die zich als interventist en soldaat wendde tot Zijn Exc. den Minister van Binnenlandsche Zaken Orlando, met den volgenden inhoud: ,,EdelGestrenge Orlando, 't is oorlog! Een oorlog die bij honderden en duizenden de jonge levens van onze broederen vernielt; een oorlog waarin Italië al zijn hulpbronnen heeft aangeboord. We moeten winnen, omdat daarvan het leven der natie en de vrijheid der individuen afhangt. We moeten tot eiken prijs winnen en daarom is de meest voorbeeldige discipline noodzakelijk, en dat voor heel ons volk. Juist daarom is het misdadig, een aanslag te plegen op de moreele kracht van het volk, of toe te staan, dat dergelijke aanvallen plaatsvinden, 't Is oorlog! En een regeering heeft buitengemeen ernstige verantwoordelijkheid te dragen in dergelijke tijden, die de ijzeren vuist van een soldaat eischen en niet het fijngevoelig begrijpen van politici...." „Geen meelij voor den soldaat, die voor den vijand op de vlucht slaat; evenmin meelij voor hem die tracht, de weerbaarheid der natie in den rug aan te vallen. Vlak bij het Campidoglio, EdelGestrenge Orlando, is de Tarpeaansche rots." *} In het begin van 1917, uit de loopgraven van Carso di Doberdö, noteerde Mussolini in zijn dagboek: „Een regeering van nationale impotentie", juist toen men bezig was, een gevaarlijke en sombere phrase uit te denken, welke er op bedacht scheen, den weerstand van den armen infanterist nog grondiger te ondermijnen: „Den volgenden winter niet meer in de loopgraven." Front tegen den vijand! Filippo Corridoni was gevallen. Cesare Battisti was sedert lang doodgemarteld. Men mag gerust zeggen, dat sedert den dag, waarop Benito Mussolini, gewond, het front moest verlaten, alles slechter werd voor de Italianen; met de tragische inmenging van defaitisme en Caporetto, totdat alles weer beter werd, toen de machtige agitator met zijn leonische propaganda weer op het gevechtsterrein verscheen. „In den morgen van 23 Februari 1917", vertelt *) De rots, waar men in het oude Rome de Staatsmisdadigers afwierp. (E. F.) Mussolini, „tegen 1 uur namiddags waren we bezig, op den sector 144 een bommenwerper in te schieten. Er stonden zoowat een twintig man rond me, waarbij eenige officieren. Het kader bestond uit de dapperste soldaten van mijn compagnie. Tot we aan ons laatste projectiel toe waren, had zich geen enkel incident voorgedaan. Deze echter — en we hadden er nota bene twee volle kisten van verschoten — ontplofte in den bommenwerper. Ik werd door een hagel van scherven getroffen en meters ver weggeworpen." De bersaglieri snelden toe en na een heel voorloopig verband werd de gewonde opgenomen in het veldhospitaal bij Ronchi. Mussolini bleef stoïcijnsch kalm onder de pijn der tientallen wonden. Onder het verbinden vertrok zijn gezicht van pijn, maar geen kreet ontsnapte hem; zijn sterke kaken bleven met een onverzettelijken wil vast opeengeklemd. De conditie, waarin zijn lichaam verkeerde, was ontzettend; de koorts liep op tot veertig. En als was dat alles niet genoeg, begon de Oostenrijksche artillerie het hospitaal te bombardeeren, niettegenstaande de Roode Kruis vlag. Er ontstond een paniek; sommigen, die reeds genezende waren, werden ten tweeden male gewond. Mussolini, die aan zijn bed gekluisterd lag, keek naar dat tragische schouwspel, zonder dat voor hem de mogelijkheid bestond, naar een veilige plaats overgebracht te worden, zooals de anderen. Hij schreef: „Al mijn medepatiënten zijn vertrokken. In het hospitaal zijn alleen de doctoren, de verplegers en de kapelaan. Van de gewonden ben ik alleen nog over. De stilte is angstwekkend, nu de avond valt.., Den morgen van den 7en Maart had de koning in het hospitaal zijn eerste minister bezocht. Een oorlogscorrespondent heeft aldus het interview beschreven: „De koning vroeg aan kapitein Paccagnoni, welk bed van Benito Mussolini was. „Die ligt hier, tweede bed van het raam." Mussolini had den koning reeds herkend en de vorst had oogenblikkelijk Mussolini gevonden. Bij zijn bed gekomen, vroeg de koning: „Hoe gaat het, Mussolini?" — „Niet al te best, Majesteit." Kapitein Passagnoni, wien de koning verder naar den toestand van den zieke vroeg, gaf nadere inlichtingen. „De koorts begon een week geleden, toen zich een complicatie voordeed, een infectie in een beenwond; de koorts steeg boven de 40. De zieke had onrustige nachten en ijlde veel. Nu is de koorts 38. De scherven zijn alle verwijderd en de wonden beginnen te helen. Maar Mussolini heeft véél pijn. U kunt zich dat indenken; de oppervlakte van al zijn wonden samen is 80 c.M. De beide beenwonden zijn zoo diep, dat een mannenvuist er in verdwijnt!" Na een kort gesprek ging de koning voort: „Eenige dagen geleden bij Debeli heeft generaal M. met heel veel lof over u gesproken." — „Ik heb altijd getracht mijn plicht te doen, net als elk ander soldaat; de generaal is wel goed." — „Bravo, Mussolini", zei de koning, „tracht met geduld en gelatenheid deze gedwongen rust te verdragen". — „Dank u, Majesteit". Den 2en April bleek eindelijk Mussolini's transport mogelijk en bracht men hem naar Milaan voor een lang ziekenverlof. Langzaam aan werd zijn levendige geest weer wakker en dat juist in den sombersten tijd van den oorlog. Caporetto kwam nader en Mussolini had heel sterk het gevoel , dat er gevaar dreigde. Hij vuurde de menschen aan en klaagde anderen aan, maar vergeefs. Terwijl de bersaglieri als alle anderen aan het front vochten, had inwendig het kwaad zich uitgebreid met medeplichtigheid van het parlementarisme, van de neutraliteitsmaniakken, van de lafaards, die achter het front het veege lijf in veiligheid brachten, van de extremisten en van de speculatoren op elk gebied. Ter gelegenheid van de vooruitgaande beweging bij Bainsizza, wilde Mussolini de heeren, die aan het bewind waren, ertoe brengen, het voorbijtrekkend moment te grijpen: „Mijne Heeren, Regeerders, nu is het oogenblik gekomen! Laat even uw gewone werk rusten. Vergeet even, dat ge Ministers zijt. Vergeet even Montecitorio en de ellende, die daaraan vastzit." Maar dan ging hij met een bitteren glimlach voort : „Nutteloos gepraat. Onze regeerders regeeren niet, maar laten zich regeeren. Het zijn geen missionarissen maar functionarissen. Ze hebben het enorme geestelijke erfdeel van Mei 1915 verknoeid; ze zullen dat van Augustus 1917 ook verknoeien." En zoo was het! De plicht van toen was, volgens Mussolini, de saboteurs te saboteeren — de saboteurs, die dagen organiseerden als die schanddagen van Torino, die het Parlement als inzet voor hun spel kozen, die de zwakke ministers de wet dicteerden en die de natie naar haar verderf leidden. Dat was de tijd, dat de propagandistische agenten van Sovjet-Rusland vrijelijk door Italië trokken! Dat was Caporetto. „Front tegen den vijand!" riep de volksmenner, ,,'t Is nu geen tijd meer voor kleinzielig gekibbel. Opdat we de bedreiging ongevaarlijk maken, door de barbaren over onze bergen te jagen, is het noodig, dat héél het land achter het leger sta!" (Luister goed, Nederlanders. E. F.). „Achter onze moedige infanterie, die bloem der Italiaansche jeugd, die niet vergeten zullen en nooit vergeten hebben, dat ze dezelfde soldaten zijn, die in elf voorafgegane slagen den vijand het onderspit deden delven." Mussolini waarschuwde voorts, dat er geen twee soorten van discipline waren: een voor de militairen en een voor de burgers. Heel het volk is één groot leger. Dus discipline voor allen. Het is niet geoorloofd, den heldhaftigen Italiaanschen soldaat te bespotten met anti-militaristische leuzen. De ware schuldige aan Caporetto was de vrijheid, om binnenslands défaitistische propaganda te maken. „Ik moet woeste mannen hebben" Mussolini is harstellende en schrijft nu nog meer opruiende artikelen in de „Popoio d'Italia"; hij spreekt in theaters, op markten, en dringt steeds feller aan op opstandigheid tegen al het laffe en laksche gedoe. Hij ontketent over heel Italië de passie der wrake! „Er zijn er, die koude rillingen krijgen, wanneer ze staan tegenover het mysterie, dat verborgen ligt in den schoot der toekomst — en er zijn er, die met jeugdigen overmoed dat onbekende tegemoet ijlen". Overwinnen doet alleen hij die altijd durft durven. Men moet den overmoed niet trachten in te toornen, want niets is onmogelijk. Dit waren de gedachten, waarmee hij het nieuwe jaar begroette. In I de gewichtige rede, welke hij op den 24en Febr. in het Augusteo hield, zei Mussolini: ,,Ik heb woeste mannen noodig. Ik zoek mannen met moed en energie; de energie, om het oude af te breken, met onverbiddelijkheid te straffen en zonder aarzeling toe te slaan — des te beter wanneer de schuldige een hooggeplaatste is". Zoo'n man was hijzelf, maar dat merkten de Italianen pas later. En onder daverend applaus zei hij dan nog: ,,We gaan niet terug! We mogen ons Vaderland niet verloochenen. We moeten het overwinnen." En hij besloot met: „Neen! Italië sterft niet, want Italië is onsterfelijk!" Zoo zijn de woorden van zijn toespraken dan gelijk aan de feiten, omdat die woorden eerst de ziel van hen, die naar hem luisterei) herscheppen. Het zijn vlammende vonken, die spatten uit den hamer van zijn onweerstaanbaren wil, die slaat tegen den voorhamer van zijn ziel. Die vonken verspreiden rondom een nieuw licht, dat de geest en het geweten zijner aanhangers bestraalt. En de volksmenner blijft hameren. Niets en niemand komt zijn kracht nabij. Te Boulogne, den 24en Mei, hield hij vol: ,,'t Is nu genoeg met al die ouden in onze regeering. Wij, de overlevenden, wij die van het front weerkeerden, wij eischen voor ons het recht Italië te regeeren; niet om het in het ongeluk te storten en in wanorde te zien ondergaan, maar om het op te voeren tot het hoogste, waartoe het in staat is; om het vooruit te helpen; om het, in gedachten en inderdaad, waardig te maken onder de groote volkeren zijn plaats in te nemen en te hooren bij hen, die de beschaving der toekomst zullen leiden." 4 Vittorio Veneto In Juni liet het Oostenrijksche leger zijn laatste offensief op de Piave los. De allerjongste lichtingen, samen met de veteranen van het Corso, hadden wonderen verricht en de laatste zegepraal voorbereid. Mussolini voelde al de grootheid van hetgeen te gebeuren stond: „Zegt Piave of Grappa! En ge zult een trots in u voelen stijgen en een ongeloofelijken maar gerechtvaardigden hoogmoed mogen koesteren. De vijand moest Montello teruggeven. ,,En nog eenmaal is het de moraal, de goede gezindheid en de qualiteit, die het winnen van de quantiteit. Het is de vaste wil der Italianen, die de opgeblazen trots der AustroMagyaren gebroken heeft." Ook de geallieerden, die in de waarde der Italianen weinig vertrouwen hadden, zijn stom van verbazing. Het „Italia irredente en de bezette gedeelten zien het Oostenrijksche leger in wanorde vluchten voor ons overwinnend leger. Caporetto is uitgevaagd. De nachtmerrie werd een apotheose. Vittorio Veneto Den 4en November 1918 werden Trente en Triest bezet. En Mussolini schreef: ,,Nu is het groote uur gekomen! Het uur der opperste vreugde! Nu het lawaai van uitgeleefde emotie het kloppen van ons hart doet ophouden en een prop in onze keel brengt. De lange lijdensweg, tenslotte bekroond met de overwinning, brengt tranen zélfs in die oogen, die veel zagen en veel weenden. Een oorverdoovende kreet stijgt op van de Piazza's en de straten, van de Alpen tot Sicilië: Leve, leve, leve Italië!" 'T OVERWINNEND FASCISME Amnestie en deserteurs Het fenomeen van moeheid, zoowel fysiek als geestelijk, die na een overwinning een heele natie overvalt, is niets nieuws. De geschiedenis van vroeger en nu geeft er telkens weer voorbeelden van, zelfs na veel minder lange oorlogen dan die welke wij juist doormaakten. Maar in Italië bereikten — na den hartstocht van offervaardigheid — de slapheid van de regeering, de quasi anarchistische brutaliteit van de menigte en de „bendeleiders" (lees: partijleiders), opgezweept door bolsjewistische invloeden, zoo'n intensiteit en zulke tragische afmetingen, dat alleen een paar jaar van gezond fascisme dit konden herstellen en met al dat gedoe konden afrekenen. We mogen gerust aannemen, dat in 1919 slechts twee man — namelijk Mussolini en dAnnunzio — met een handjevol moedige vrienden in staat waren, tegen de défaitisten en de laffen op te treden. Zij alleen stonden pal, bouwüen op de groote waarde van 't gedane werk al hun hoop en verzekerden op grond daarvan alleen de veiligheid voor de toekomst. Mussolini begon het politieke jaar, met de onzalige activiteit aan de kaak te stellen van al die min of meer verantwoordelijke mannen, die Italië hun eigen scheidsrecht opdrongen en Italië aanzetten tot allerlei opoffering — aansporingen, waarmee ze bij de onderhandelingen over den Vrede eigenlijk Italië's ondergang bewerkt zouden hebben. De immer meer aan het licht brengende strijd tegen Nitti werd voortgezet en daarmee tevens de strijd tegen bolsjewisme, parlementarisme en wilsonisme; die drie grootste gevaren in dat sombere oogenblik. Een Titanenstrijd van één tegen duizend, gestreden in dagen, dat het waanzin leek, tegen den stroom in te zwemmen en nog te durven hopen, de zwaar behaalde overwinning in reëele waarden om te zetten. Alle waarden schenen veranderd: den echten patriot schold men „dwaas", maar de echte dwazen stonden aan het roer en vervloekten de opoffering, die we ons getroost hadden, door aan den oorlog deel te nemen, en bedekten met schade allen, die daartoe aangezet en daarin meegestreden hadden. In deze sombere dagen zag Mussolini helder en klaar, hoe de toestand zich zou ontwikkelen; hij beperkte er zich alsnog toe, voor de rechten der verdrukten en der oorlogsgewonden op te komen, en schreef: „Sedert drie jaar doen we niets dan herhalen, dat we noodzakelijk aan den oorlog een inhoud moeten geven, die ons land als zoodanig ten goede moet komen, niet alleen voor de groote massa, die ons volk verdedigd heeft, maar om deze ook verder te binden aan ons land, aan ons volk en aan deszelfs welvaart." Het oude, dwaze, neutrale socialisme stak den kop weer op. Hoe langer hoe meer stakingen werden afgekondigd. Mussolini kwam tusschenbeide:,, 0 Toti, echte Romein, jouw leven en jouw dood zijn oneindig meer v/aard dan heel het Italiaansche socialisme. En gij, onnoemelijke schare helden, die den oorlog wilde, wetende dat gij dien wilde; die optrok ten oorlog, wetende waarheen gij ging, die in den dood ging vastbewust dat het de dood wasj gij, Decio Raggi, Filippo Corridoni, Cesare Battisti, Luigi Lori, Venezian, Sauro, Rismondo, Cantucci en duizenden anderen — Italiaansche helden. Voelt gij niet, dat de meute van jakhalzen er op uit is, u tot op het been toe af te knagen? Dat ze bezig zijn, de aarde op te graven, die gij met uw bloed gedrenkt hebt, en dat ze gereed staan, op uw groot offer te spuwen? Maar vrees niet, geesten der grooten. Het werk is nog nauwelijks begonnen en ze zullen geen kans hebben, het voort te zetten. We zullen u verdedigen. We zullen de dooden verdedigen. Alle dooden, al zou het zijn, dat we de loopgraven op onze piazza's en in de straten onzer stad moesten aanbrengen." Vier maanden na het eind van den oorlog zag Mussolini helder en klaar de noodzakelijkheid van een fascistischen schok. „Het zal weer noodig zijn, de wapenen op te nemen, en genadeloos te kastijden!" In Maart, te Dalmine, begonnen de gilden van metaalbewerkers hun economische rechten op te eischen, vereenigden zich in hun opstandigheid onder Mussolini en heschen de driekleur. Dat was even een indrukwekkend moment van patriotisme te midden van de algemeene verwording, Mussolini ging achter deze arbeiders staan en verheerlijkte hun voorbeeld en bedoeling, zeggend: „Indachtig de belangen van het volk, hebt gij eindelijk een opbouwende staking uitgevonden, die de productie niet onderbreekt." Nu begonnen zich de omtrekken en de principes van het toekomstig nationaal socialisme af te teekenen. „Het is niet waar, dat gij de armen, de nederigen en de vertrapten zijt, zooals de versleten rhetoriek van het letterkundig socialisme dat wil. Gij zijt degenen die voortbrengen, en het is in deze door u opgeëischte waardigheid, dat gij het recht verlangt, met de industriëelen als gelijken te onderhandelen." Van nu af is de „Popoio d'Italia" het orgaan van de strijders en de „voortbrengers". *) Rond de krant van Mussolinj stellen zich nu — terwijl dreigend en enorm de stortvloed van het volk, waarvan vulgaire demagogen de grofste en wreedste instincten opzweepen, de plaatsen en straten heeft ingenomen — de vastberaden en vurige fascisten-der-eerste-dagen. Het bureau van de krant is nu als een klein fort. Die daarbinnen werken, moeten bereid zijn, de kroniek en de geschiedenis dezer dagen te schrijven met hun revolvers, maar óók — in de redactie-kamer, op de barricade, achter de prikkeldraadversperring of in de loopgraven, want nu was de burgeroorlog begonnen en Mussolini alleen had het bevel over dit kleine nationale leger. Hij zal overwinnen, want hij heeft altijd overwonnen. Op den 23en Maart 1919, te Milaan, sticht hij de Fasci Italiani di Combattimento. De eerste volgelingen waren maar weinigen, want de omgeving was niet erg geschikt voor het werven van proselieten. Wat den *) Letterlijk vertaald (pro du tori). (E. F.) leider echter geenszins belette, recht op zijn doel af te gaan. Op den 15en Apil, nadat vurige fascisten een contra-demonstratie hadden gehouden tegen goedgewapende bolsjewieken, viel de eerste slag en werd de „Avanti!" in brand gestoken. Deze daad van geweld, welke in wezen een zuivering was, redde de eer van hen, die gestreden hadden en die strijdend opkwamen tegen de onuitsprekelijke beleedigingen, dagelijks geuit aan het adres van hen, in de loopgraven gevallen. De communisten vonden hierin een gemakkelijk voorwendsel te brullen om een reactie, maar nu stonden ze toch tegenover een man, die alle verantwoording op zich nam en hen niet uit den weg wenschte te gaan. En die openlijk verklaarde: „Ik heb geen angst, de dingen bij hun naam te noemen. Ik ben revolutionair en reactionair .... Ik heb maar één compas, waarop ik vaar: al wat het Italiaansche volk groot kan maken, zal in mij zijn verdediger vinden en — vice versa — al wat er op uit is, te vernederen, te verdierlijken en te verarmen, zal in mij een onverbiddelijken tegenstander hebben." In diezelfde dagen eischte Nitti amnestie van alle deserteurs. Lijken in de Navilio Op den 12en September 1919 marcheerde Gabriele d'Annunzio met een handjevol getrouwen van Ronchi naar Fiume, om voor Italië de stad, die eens ten offer gevallen was, te hernemen, Mussolini ondersteunde hem hierbij en opende een belangrijke nationale in- zameling ten bate van de legionairs, en hoewel hij onder sterke censuur stond, bleef hij zijn bliksems richten op de regeering en Nitti, die steeds weer strijders en oud-strijders beleedigden. In November boden de politieke verkiezingen een gemakkelijke gelegenheid tot triomf aan het roode en witte defaitisme. Mussolini had den moed, zich candidaat te stellen op een fascistische lijst, welke de meest verscheiden namen droeg: van Marinetti (de futurist) tot Toscanini (de dirigent) en verder namen van strijders, oorlogsgewonden en menschen met diverse legerdecoraties. Hij slaagde er in, voor zich en de zijnen de vrijheid van propagandeeren te verkrijgen. Hij koos den weg van den meesten weerstand. In het hart van het groote socialistische Milaan hield hij redevoeringen, niettegenstaande dreigementen en scheldpartijen van de roode massa. En al dadelijk domineerde hij, deze triomfantelijke furie, terwijl de gewone „weidenkenden", die nergens ontbreken, op de vlucht sloegen en in hem niet veel anders zagen dan een geexalteerde. Bij de verkiezingen bleek plotseling, dat de socialisten stemmen verloren hadden en dat Mussolini er 4700 verkreeg. Dat was op het moment, dat het defaitisme zijn hoogtepunt bereikt had. Den volgenden dag kwam de „Avanti !" uit met een macaber en „geestig" bericht: „Het cadaver van de bijna ... „onorevole" *) Mussolini is in de Navilio gevonden". Deze schitterende uitvinding gaf heel zuiver de mentaliteit van het gedegenereerde socialisme weer in den tijd van stakin- *) Edelachtbare. (E. F.) gen en conflicten. Mussclini werd weer voor enkele dagen opgesloten. De „Popoio d'Italia", die onder één lange bedreiging leefde, bood aan alle vrijwilligers huisvesting en leek op een militair kamp. Mussolini bleef moedig, kalm, ijskoud en vastbesloten. Hoewel zijn leven doorloopend in gevaar was, doorkruiste hij Milaan en heel Italië, om voor het fascisme propaganda te maken. Reeds in October was hij, tegen het verbod van Nitti in, met een Zwa *) van Novi Ligure naar Fiume gevlogen, waar hij broederlijk door d'Annunzio ontvangen werd. Van Fiume ging hij den 9en October naar Florence, om een redevoering te houden op het eerste Fascistische Congres. Op een goeden dag, toen Orlando Danese bij Mussolini op de „Popoio d'Italia" was, stond buiten een dreigende troep, die het lokaal trachtte te bestormen De menigte riep: „Dood aan Mussolini! Leve Rusland!" Door het leger aangevuurd, zongen de defaitisten de Internationale en poogden de Via Paolo di Cannobio te bezetten. Men zegt, dat Mussolini, toen hij duelleeren moest, eenige minuten vóórdien en dadelijk daarna een normalen polsslag had. Danese zegt: „Ik heb Mussolini's pols dien dag niet zelf gevoeld, maar te oordeelen naar de uitdrukking van zijn koelen glimlach, zijn oogen en heel zijn houding, moét ik wel afleiden, dat ook dien dag Mussolini's pols onveranderd klopte. Hij zat voor zijn werktafel in de eenvoudige kamer, bijna zonder meubelen, waarvan het eenige ornament een groote landkaart van Italië was met een driekleurig vlaggetje op het punt, waar Fiume *) Merk van een vliegmachine. (E. F.) lag. Voor hem stond een groot glas melk, waarvan hij van tijd tot tijd een lepel nam. Daarnaast lag een enorme en ouderwetsche revolver, welke een interessante maar malle tegenstelling vormde met de melk. De kreten buiten werden hoe langer hoe dreigender en mengden zich met het fluiten der politie en het knetteren van karabijnen. Mussolini roerde in zijn melk en zei: „Ze brullen en schreeuwen en maken een lawaai van alle duivels. Maar laat maar eens even de vlaggen en de uniformen op het tooneel verschijnen en ze zijn niets meer dan een troep imbecielen. En je moet nooit gelooven, dat ze hier komen, want begrijp goed: ik ben dood. Ze hebben mij in hun krantje doodverklaard. Maar ze weten drommels goed, als ze hier komen, dat ik toch stellig twee neerleg, voor ze mij aanraken, en dat kan ik je op een briefje geven: er zijn in heel Milaan geen twee, zegge twee helden, die het gevaar durven trotseeren. Daarom lepel ik voorloopig mijn melk." Welnu, niettegenstaande alles, juist in déze periode, zei Mussolini, tijdens een herdenking van de in de Argonne gevallen Garibaldini: „Ik heb een geweldig geloof in het Italiaansche volk; dat is: in de deugden van ons ras en in de groote daden der toekomst. Wij zijn de strijders in den grauwen morgen, maar we kunnen zeker zijn, dat de lichtende dag zal aanbreken." De dag zal komen, dat ge over het Fascisme zult spreken! Aan allen, die ironisch glimlachten of bang waren, in een vijandige omgeving over het fascisme en zijn schepper Mussolini te praten, tegen de journalisten die deden of de heele beweging niet bestond, zei hij eens: „De dag zal komen, dat ge over het fascisme zult praten". En toen het jaar 1920 begon, zonder dat er aan de fanatieke hetze voor een roode revolutie een einde was gekomen, zei hij: „Navigare necesse" (varen is noodzakelijk). „Zelfs tegen den stroom op. Zelfs tegen alles in! Zelfs als schipbreuk den eenzamen en trotschen dragers van onze ketterij wacht." En geen moment gaf hij den strijd op, den verwoeden strijd tegen eiken vorm van demagogie, tegen de regeering van Gioletti en tot behoud van de Italiaansche suprematie in Dalmatië, In Februari, op een vergadering van de Fascio van Milaan, herhaalde hij nog eens de redenen voor zijn optimisme; hij zei, dat hij in het veld bleef, inplaats van zich rustig aan zijn familie-leven te wijden en wel, omdat er vele aanwijzingen waren, die vertrouwen wekten in de toekomst. Op een andere vergadering zei hij: „Wat mij betreft, ik geef me niet over. Binnen afzienbaren tijd zal de psychologie van ons volk totaal veranderd zijn en zal een groot deel van het Italiaansche volk de moreele en materieele waarde van de overwinning erkennen. Dan zal het heele volk de op 't slagveld gevallenen eeren en zich kanten tegen regeeringen, die de toekomst van ons volk niet wenschten te garandeeren". In September voor het eerst sprak hij te Triëst over zijn grooten droom, het oud-Romeinsch Imperium te herstellen! De waanzinnige zomer, waarin de fabrieken door de rooden bezet waren en waarin de landbouw-staking van Emilia mislukt was, liep ten einde; de eerste fascistische afdeelingen kwamen in volle wapenrusting bijeen, de massa-moord in het Palazzo d'Accursio te Boulogne was op het punt, den strategischen sleutel der politieke situatie in andere handen te doen overgaan. De intuïtieve zekerheid van Mussolini begon zich troostrijk te verwerkelijken. Kerstfeest te Rome Om het verdrag van Rapallo ten uitvoer te brengen, dat door dAnnunzio's bezetting van Fiume in de war gestuurd werd, nam de regeering van Gioletti haar toevlucht tot bloedige maatregelen, met de bekende, tragische lichtzinnigheid, welke de vijf dagen van het Kerstfeest 1920 kenmerkte. Toen eischten sommigen, dat Mussolini zonder meer den burgeroorlog zou verklaren. In andere omstandigheden zou het hoofd van het fascisme dit stellig gedurfd hebben, zooals hij het durfde in 1922, maar stellig was het op dat moment veel wijzer, af te zien van een poging, die gedoemd was te mislukken en die even zeker de stellige, maar nog ver verwijderde uiteindelijke zegepraal benadeeld zou hebben. In deze periode van twijfel besliste Mussolini met de onwankelbare energie, welke hij in de ernstige momenten altijd tot zijn beschikking heeft. Hij nam de geheele verantwoording voor zijn gedrag op zich en verklaarde in Triest: dat zelfs, als het verdrag geteekend zou zijn, men het door tweeërlei middel kon annuleeren — n.1. den oorlog met het buitenland of de revolutie binnenslands. Maar het een zoowel als het ander leek hem absurd! „Men ontketent geen volk op de markten tegen een vredesverdrag na vijf jaar bloedig lijden. Niemand zou in staat zijn, dit te bewerken!" In werkelijkheid ging het er om, dat de nationale krachten zich nog nauwer moesten aaneensluiten, aleer ze tot een beslissenden stap konden overgaan. In deze netelige kwestie had Mussolini een zeer goed inzicht. Het was het eerste jaar van het vaste fascistische leger. De jonge zwarthemden vielen bij tientallen langs de straten en op het veld in alle provincies van Italië en toonden zoo de macht van hun ideaal, waarvoor ze hun schoone jeugd ten offer brachten. De beweging breidde zich uit, honderdvoudig. In Emilia verrijzen nu naast de Fasci de eerste nationale syndicaten. Mussolini is aan het hoofd van alles, de eenige leider die in staat is, dat heele jonge leger te domineeren. Allengs wordt het enorme, waarop hij afgaat, hem bewust. In het tweede jaar van het fascisme durft hij zeggen: „Het fascisme is een groote mobilisatie van al onze materieele en moreele krachten. Wat wij beoogen? Laten we het maar zonder valsche schaamte zeggen: wij willen geheel alleen het volk regeeren. Met welk programma? Met het programma, dat noodig zal blijken, om de moreele en materieele grootheid van het Italiaansche volk te verzekeren". Hij roemde de heldhaftige jeugd, die gistende oogst rond de zwarte strijdvlaggen. En nu voor het eerst legde hij in strakke lijnen neer, de voorbereiding eener regeering, die komen zou; en dat, terwijl vele van ons — hoewel enthousiast en bereid tot elk offer — toch nog niet in staat waren te gelooven in een nabije toekomst vol beloften. Hij alleen scheen die groote zekerheid in zich om te dragen. „In het jaar van onze oprichting", schreef hij, „hebben we ons eerbiedig te buigen voor de dooden, maar fier rechtop het saluut te brengen aan allen, die zich in zoo grooten getale rond onze vlag scharen. Om ons staat het beste, het gezondste en het vurigste wat Italië aan jeugd bezit, en achter de wapenen werken de wetenschappelijke fascisten. De een draagt den steen, de ander legt hem op zijn plaats, weer een ander beveelt en maakt plannen. Avanti, fascisti! Het zal niet lang meer duren of er is maar één macht: Fascisme en Italië!" Op den 3en April sprak Mussolini te Boulogne werkelijk profetische woorden, die door de fascineerende en dynamische kracht van den mensch zelf zich dadelijk in feiten omzetten. Hij zei o.a., dat het fascisme niet zijn werk was, maar dat het géboren werd uit de bittere nooden van zijn ras, dat zich in zijn bestaansmogelijkheden bedreigd voelde. En verder dat, hoewel het fascisme steeds weer geestelijke en materieele waarden tegenover elkaar stelt, het een vriend der werkers *) is. Hij lanceerde toen het idee, om op het Kerstfeest te Rome een Werkfeest te houden, omdat werk en vaderland in eenzelfde liefde vereenigd behooren te worden. De eerste Mei werd afgeschaft en een en twintig April werd een symbolische datum. Dit *) We vermijden hier het woord arbeider, omdat dit door misbruik een onaangenamen klank heeft gekregen. (E. F.) was het oud-Romeinsche Romulus-feest en werd hei feest der Wedergeboorte van het Werk. Fortuin De alles overheerschende gedachte: Rome, had zich reeds van zijn onstuimige jeugd af in zijn geest vastgezet. En het was sedert jaren zijn doel, door zijn fascistische revolutie vooral Rome te bereiken. Op den 4en April, ten overstaan eener enorme menigte boeren, hield Mussolini de revolutionaire mythe aldus hoog: ,,Rome is ons uitgangspunt en moet weer ons punt van samenkomst zijn. Het is ons symbool of, als je dat liever wilt, onze mythe. Wij droomen van een Romeinsch Italië. Veel van hetgeen de onsterfelijke geest van Rome uitstraalt, leeft op in het fascisme: Romeinzijn is fakkeldrager zijn. Romeinsch is onze strijdorganisatie, Romeinsch ook onze trots en onze moed". In dat moment was Mussolini al ,,il Duce". De Duce van het nieuwe Italië, het hoofd van millioenen individuen, die hem onvoorwaardelijk en hartstochtelijk gehoorzamen, omdat ze wel voelen, dat in hem tot uiting komt het onuitputtelijk genie van het ras en de toekomst en de macht van Italië. Onder zijn commando werd de strijd bitter voortgezet. De politieke verkiezingen van 1921 waren symptomatisch toch slechts een episode, in zoover ze het eerste groepje fascisten in de Kamer brachten. Mussolini, een man uit één stuk, aanvaardde in dezen tijd de algeheele en persoonlijke verantwoorde- lijkheid voor de gewelddaden zijner soldaten, zooals hij ook al de verantwoordelijkheid had aanvaard voor den strijd tusschen socialisten en republikeinen in Romagna in 1910 en zooals hij die zal aanvaarden in Januari 1925, als het gaat om de Aventijnsche oppositie. Maar daar hij geen demagoog was, wenschte hij, ook door zijn soldaten, de grenzen niet overschreden te zien, en was de eerste, die tegen uitspattingen opkwam. Nadat de noodzakelijke, quasi-chirurgische geweldplegingen in den zomer van 1921 hadden plaatsgevonden, aarzelde hij niet, zich midden in de straat te plaatsen tegenover hen, die het methodische geweld buiten ruiterlijke grenzen brachten en die er op uit waren, misbruik te maken van hun positie. Hijzelf was vast van plan, profijt te trekken uit de buitengewone positie, welke hij veroverd had, maar wenschte niet de passieve medeplichtige te worden eener methode, welke hij niet kon goedkeuren, omdat ze dreigde te ontaarden en de noodzakelijkheid te overschrijden. En deze man beeldt men nu uit als bloeddorstig en tyranniek, terwijl hijzelf eigenlijk meer moed heeft dan alle anderen, meer eerbied voor zijn vaderland, meer menschelijke edelmoedigheid tegenover zijn tegenstanders, die hem doodelijk haten en die hij beschermde, door aan de uitspattingen van zijn eigen volgelingen paal en perk te stellen. Na de ontzettende slachting bij Sarzana vonden eenige pogingen tot toenadering plaats en werd een soort wapenstilstand geteekend, die door de kwade trouw der tegenstanders verijdeld werden. Een der onderteekenaars was Zaniboni, die op den 4en November 1925 een aanslag op het leven van den Duce pleegde. In de Kamer had Mussolini alle groote, georganiseerde partijen tot samenwerking met het fascisme opgeroepen voor den wederopbouw der nationale welvaart. Nuttelooze moeite! Toch wist hij precies wat hij deed, ook al werd hij door zijn volgelingen niet begrepen. De verantwoording voor de dooden, die nu nog bij alle partijen zouden vallen, bleef nu voor rekening van hen, die het groeiend fascisme aan hun eigen doeleinden dienstbaar wilden maken en daarom vrede en samenwerking van de hand wezen. Tot zijn ongeduldige soldaten had de Duce al gezegd: „Begrijp goed, ik ben een leider die voorgaat, maar geen leider die volgt. Ik ga ook, en vooral, tegen den stroom in. Ik geef me nooit over, ik waak altijd, vooral dan als de eeuwig wisselende wind de zeilen van het schip van mijn Fortuin bol zet." In November vond te Rome, in het Augusteo, het derde fascistische congres plaats. Dit was ten tijde van Bonomi. Een blinde vijandigheid omgaf de congressisten en invloeden van buiten trachtten met beloften van voordeelen en andere ideologieën de eenheid der beweging te ondermijnen. Mussolini slaagde er in, conflicten in de hoofdstad te vermijden en alle fascistische elementen te verbinden in de NationaalFascistische Partij, die eerst toén als uiting van vasten wil ontstond, „Het moet uit zijn met liberale nationalistische, democratische en zelfs populaire fascisten. Van nu af zullen er alleen fascisten zijn." De daad was noodig, om geheel met het verleden te breken, realistisch op het nieuwe doel af te gaan en allen de gelegenheid te openen, zich aan te sluiten in 5 een elastisch geheel, dat door zijn onafhankelijkheid en eenheid de laatste obstakels omverwierp. Mussolini wilde nu ook, dat de partij niets van haar alles domineerenden invloed zou loslaten. Hij riep hen toe: „Geneest uzelve van mij! Bouwt uw partij op onder eea collectieve directie, doe alsof ik er niet was en als ge dat wenscht, vergeet mij." Gelukkig bleek dit onmogelijk. Ware dit gebeurd, dan ware het bewijs geleverd, dat Mussolini minder groot, minder fataal, minder noodzakelijk en minder weldoend was dan die Duce, van wien deze bladzijden het leven voor de geschiedenis vastleggen. Afrekenen met den liberalen Staat In zijn rede te Boulogne heeft Mussolini gezegd: „Wat we heden doen, is afrekenen met den boisjewistischen staat in afwachting tot we hetzelfde kunnen doen met den huidigen liberalen staat." Zoo gaf hij de richting aan voor een nieuw, strategisch doel. Van het tijdperk van Bonomi af tot dat van Facta, aarzelde de liberale staat niet, het fascisme en het roode extremisme op eenzelfde plan te stellen en voor gelijkelijk gevaarlijk te houden, alsof het mogelijk ware, twee krachten te vergelijken, waarvan de eene nationaal en de andere anti-nationaal is. Het kwam ook niet zelden voor, dat de een of andere gouvernementsambtenaar openlijk nog meer afschuw van de fascisten toonde dan van de communisten. Ten tijde van het bloedbad van Sarzana vond het fascisme zoowel bolsjewieken als dienaren der politie tegenov2r zich. De afschuwelijke massamoord van Modena was bet werk der Koninklijke Garde van Nittiaansche zaliger nagedachtenis. Natuurlijk had dit alles een nieuwe situatie ten gevolge; dezelfde Bonomi, die zich te Mantova in 1921 fascistisch candidaat stelde, liet nu dezelfde fascistische soldaten, die hem candidaat gesteld hadden, fusilleeren. De politieke categorie van reactionairen had altijd nog de hoop, dat het fascisme alleen bestond, om de bolsjewiki te verjagen, en daarna volkomen bereid zou zijn, het veld vrij te laten, opdat de heeren van hun partij alle gelegenheid zouden hebben, de lakens weer uit te deelen in een hersteld oud-Italië. Dus was nu het moment gekomen, om het fascisme te richten ook tegen die achterlijke klasse, welke van de overwinning alleen wilde profiteeren, en tegen den liberalen staat. Mussolini begon in het jaar 1922 met de korte verklaring: „Geen enkele hindernis zal mij tegenhouden." Daarop stortte hij zich met alle kracht in den maalstroom. Bij den dood van Benedictus XV scheen er een plotselinge opleving van geestelijke en godsdienstige waarden te komen. De laatste pogingen tot een algemeene staking, die de socialisten georganiseerd hadden voor den eersten Mei en een tweede in Aug., werden door de fascisten verijdeld. Turati was naar het Quirinaal gegaan in de hoop, een sociaal-democratisch en anti-fascistisch gouvernement te zullen vormen, en hij zette zijn hoop kracht bij, door een poging tot ontketening eener groote staking, welke echter met alle kracht den kop werd ingedrukt. Nu stelde bet fascisme zich in de plaats der impotente regeering. Reeds in de eerste uren van actie bewees het zijn politieke rijpheid. Ook met de bezetting van Alto Adige ), stelde het zich daar in de plaats der liberale regeering en dwong de inwoners achting van Italië af. Aldus veegde het fascisme reeds van de eerste dagen in September den weg schoon en maakte het zich tot een beslissenden stap gereed. Een adelaar komt neer .... Terwijl de socialistische partij verdeeld was, bleek de constitutioneele, executieve macht totaal onmachtig tegenover de Kamer zoo goed als tegenover de Kroon. Maar ook de Kamer had geen autoriteit meer tegenover het volk. Lenin en Trotsky hadden tegen de Italiaansche communisten gezegd: ,,Het is jammer, dat Mussolini voor ons verloren gegaan is. In hem zouden we den sterken man gehad hebben, die onze partij ter zegepraal had kunnen leiden. Ge hebt de kaart verloren, waarop het spel gewonnen had kunnen worden." Wonderlijk is, hoe Mussolini, die in de Kamer toch maar een kleine groep volgelingen had, in heel het land reeds als een dominante figuur beschouwd werd. Naast de „Popoio d' Italia" was naar aanleiding zijner levendige en krachtige, dagelijksche redevoeringen, een ander blad ontstaan, dat de fascistische gedachte op den voet volgde: de „Gerarchia", welker redactie een groep intellectueelen öm zich schaarde. Op het platteland verrees, naast de fascistische vereenigingen, de bond van fascistisch spoorwegpersoneel *) Deel van Oostenrijk. (E. F.) en groeiden de machtige organisaties der syndicalisten, benevens een schitterend afgericht en bewapend leger van zwarthemden, elk oogenblik gereed, in te grijpen waar het noodig was, en trappelend van ongeduld, om te mogen ingrijpen. In dien tijd maakte de Duce zijn plannen en bereidde zich voor, om in vier beslissende redevoeringen den geest en de ziel van het volk tot actie aan te sporen. Toen op den 20en November 1922 de regeering bewees, absoluut niet bij machte te zijn, den toestand te beheerschen, hield Mussolini een glasheldere rede te Udine. Op hetzelfde moment, dat hij begon de menigte toe te spreken, daalde een groote adelaar met uitgestrekte vlerken uit den hemel en zette zich op den stadstoren. De Duce begon: „Als Mazzini en Garibaldi tot drie maal toe trachtten Rome te bereiken, en als Garibaldi zijn roodhemden voor dit tragisch en onverbiddelijk dillemma stelde: „Rome of den dood , dan beteekent dit, dat voor de besten onder hen, die Italiaansche herleving vóórstonden, Rome altijd beschouwd werd als de plaats, die in de historie der Italiaansche natie een heel speciale roeping te vervullen had. En ook wij willen van Rome maken de hoofdstad van onzen geest, een stad die we eerst willen zuiveren en desinfecteeren van alle elementen, welke haar corrupt en fot een mestvaalt willen maken. Wij willen van Rome maken het kloppend hart en de eeuwig heldere geest van het imperialistisch Italië, dat onze droom is." „Ik ben vóór de scherpste discipline, maar dan moeten we op onszelve allereerst een ijzeren discipline toepassen, omdat we anders geen recht zouden heb- ben, haar aan het volk op te leggen. Het is alleen door deze discipline, waaraan het heele volk zich zal hebben te onderwerpen, dat Italië medezeggingschap zal verwerven onder de andere volkeren der wereld." Wij willen Italië regeeren „Ons programma is doodeenvoudig: wij willen Italië regeeren". En omdat de tijd drong, sprak Mussolini na vier dagen te Cremona, niet om zichzelf te herhalen of om rhetoriek ten beste te geven. Als één tegen vooze eloquentie is, is het stellig Mussolini, maar om door te gaan met zijn „alléén" — zijn prachtige rede tot de eenvoudige fascisten, welke rijk en arm moest waarschuwen — hij kondigde openlijk het groote waagstuk aan, dat niet ten uitvoer te brengen was met samenzweerderij, met sousentendus of streken; het was een samenspraak tusschen zijn vaderland en hem, welke lijkt op een soliloque (alleenspraak) van het scheppend genie tot het geschapene, ten overstaan van de geschiedenis. Hij zei: „Alleen het canaille en zij die de misdaad liefhebben, kunnen ons beschuldigen, vijanden van de werkende klasse te zijn; wij die zélf volkskinderen zijn; wij die, zoogoed als zij, met onze handen ons brood verdiend hebben; wij die ons leven geleefd hebben te midden der werkende klasse, tusschen werkers die veel meer waard zijn dan de valsche profeten die zeggen, dat zij de werkers vertegenwoordigen. Het fascisme bestaat nu vier jaar*) en heeft een taak te vervullen, die stellig een eeuw vergt." *) In 1926. (E. F.) „Wat is die vreemde rilling, die u allen door de leden vaart, wanneer ge het „Piave"-lied hoort? ) Ik zal het u zeggen. Het beteekent, dat Piave geen eindpunt was, maar een begin! Piave, Vittorio Veneto, ze beteekenen de victorie, zij het dan geschonden en geamputeerd door de diplomatie; van den slag bij Vittorio Veneto dateert ónze vlag. En van den slag bij Piave dateert ons initiatief voor een opmarsch, die niet eindigen mag vóór het einddoel bereikt is en dat einddoel is: Rome! Géén tegenstand nóch van menschen, nóch van dingen — kan ons tegenhouden! Te Milaan, voor de groep van Gruppo Sciesa, riep hij den geest der gevallenen op en smeekte hen de zwarthemden te zegenen, die te velde trokken. Dan zei hij. „Gegeven het feit, dat alle Italiaansche harten in spanning verkeeren, na de voorspelling van iets groots dat te gebeuren staat, wil ik niet nalaten nog eenige gezichtspunten nader toe te lichten. Ge moet voelen, dat hier, in deze kleine ruimte, de geesten van hen die vielen, óm ons zijn. Men vraagt zich af: welke regeering zal tenslotte ons, Italianen, de wet stellen? Wij aarzelen niet te antwoorden: een fascistische regee ring! Ge ziet, dat we open kaart spelen. Het is nu niet meer denkbaar, daaromtrent het geheim te bewaren, nu het er om gaat, den grooten aanval op de regeering te doen. De groote slag is onvermijdelijk geworden." Dan volgt het programma van den fascistischen staat. Den staat goed regeeren. Hem leiden naar zijn *) Het lied van den slag bij Piave, waar den vijand het „Halt" werd toegeroepen. (E. F.) roemrijke bestemming, door de belangen der verschillende klassen met elkaar te verzoenen, zonder den haat van de eene en het egoïsme van een andere aan te vuren. De Italianen (zonder klasse-onderscheid) als één groote, sterk vereende kracht de groote wereldplichten wijzen. De Middellandsche Zee moet ons meer worden, doordat we ons verbinden met hen, die aan de Middellandsche Zee thuis hooren, en door er te verbannen, die er als parasieten huizen. Wanneer wij dit zware werk, dat zeer veel geduld zal eischen, dat werk van cyclopischen omvang ■—i volbracht zullen hebben, dan pas zullen we een werkelijk groote periode onzer geschiedenis inluiden." Hij eindigde met: „Vrienden, ik vertrouw op u! Gij moet op mij vertrouwen! In dit gemeenschappelijk, loyaal verbond ligt de garantie en de zekerheid van onze overwinning besloten." Italo Balbo *) vertelt, hoe op den 16en October in de oude Casa del Fascio te Milaan hij, De Bono, De Vecchi, hoofden van het kader van actie, generaal F ara en Ceccherini en Michele Bianchi, de secretarisgeneraal der partij, vereenigd waren óm Mussolini, die de zitting opende en met vlijmscherpe woorden de noodzakelijkheid eener revolutionaire actie meedeelde. „Wanneer? Mijn collega's stellen voor in de lente van 1923. Ik wil liever niét wachten. Het fascisme is strijdbaar!" Dan stelt de Duce voor, dat men — om een einde te maken aan het gevaar, dat aan wachten verbonden is — hem toesta den datum vast te stellen, en dat men in ieder geval niet later dan op 4 Novem- *) De groote aviateur. (E. F.) ber van hetzelfde jaar moet ingrijpen. En dan legt hij dadelijk de route vast, die men zal volgen; drie colonnes zijn noodzakelijk. Hij stelt een revolutionaire Quadriumvirat in, die zich moet bemoeien met alle details der organisatie. Den 24en October werd het fascisme te Napels ingeluid. Het ging er nu om, ook de maat te nemen der Zuidelijke krachten en een ultimatum naar de stervende regeering te zenden. Sommigen meenden nog, dat het de bedoeling was, een soort congres te vormen, maar toen de Duce zijn laatste rede had uitgesproken, gaf hij zonder meer het bevel tot mobilisatie. Hij zei : „Ik schaam mij haast, nog over dit alles te praten. Maar gegeven de buitengewoon ernstige omstandigheden, waarin we ons bevinden, maak ik van e gelegenheid gebruik, om nog eenmaal en heel nauwkeurig de termen van het probleem vast te leggen, opdat nogmaals elke verantwoordelijkheid opgehelderd is. Wij, fascisten, wij wenschen niet tot de macht te geraken door den „bedienden-ingang" (porta di servizio); wij, fascisten, wenschen ons eerstgeboorterecht niet voor een armzaligen schotel linzen te verkwanselen! Gezien den oorsprong der monarchie en haar historische ontwikkeling, bestaat er geen vrees voor, dat de Italiaansche monarchie stelling zal nemen tegen de tendenzen der nieuwe, nationale macht. Het eger moét weten, dat wij — klein in aantal maar bezield en moedig — het verdedigd hebben, toen de ministers den raad gaven aan de officieren, om alleen m burger uit te gaan met het oog op het vermijden van conflicten. Met hen, die strikken spannen voor ons, maar bovenal met hen, die strikken spannen voor het volk, kunnen wij geen vrede sluiten, vóór de overwinning een voldongen feit is. Opmarsch naar Rome Van dit oogenblik is de man van zoo nederige afkomst, die toch al een banneling, een eenzame en een wilde was — van dit oogenblik is de polemist en het hoofd van de partij als omgetooverd. De heldenplicht, welke door de geschiedenis tot noodzakelijkheid geworden is, kan hij alléén volbrengen, door het opperste commando op zich te nemen, en daarmee de ontzettende verantwoordelijkheid en de uiteindelijke beslissing. Te Napels, op de Piazza, juichten hem tienduizenden zwarthemden hartstochtelijk, frenetiek toe, met een niet meer in te toornen, primitieve kracht en met een absolute toewijding; „Naar Rome, naar Rome!" riepen ze hem toe. De Duce greep het moment aan en nam de enorme taak op zich : ,,Ik zeg u dan met alle plechtigheid, dat dit moment eischt, dat het van nu af gaat om dagen en misschien slechts om uren: ze moeten ons de regeering overdragen of we nemen haar, door Rome binnen te vallen! Voor onze actie, die gelijktijdig en die in heel Italië de miserabele, domineerende klasse naar de keel moet grijpen, is hei noodzakelijk, dat gij allen zoo spoedig mogelijk weer op uw post zijt. Ik zeg u en verzeker u en zweer u, dat de bevelen, die noodig zijn, niet kunnen uitblijven!" Alle zwarthemden keerden dus naar hun provincies terug. De actie begon nu dadelijk volgens het afgesproken plan: bezetting der openbare gebouwen en de opmarsch der colonnes naar de hoofdstad onder het opperste bevel der Quadriumviri, die als hoofdzetel Perugia hadden (Italo Balbo, Michele Bianchi, Emilio de Bono, Cesare de Vecchi). Het door Mussolini gegeven bevel luidde : „Het uur van den beslissenden slag heeft geslagen' — en 't einde was : „Laten we God en den geest van onze vijfhonderdduizend gevallenen tot getuige roepen, dat we maar één doel hebben, één wil die ons allen samenbindt, één enkele passie die ons verteert : bijdragen tot den bloei en de veiligheid van ons Vaderland. Fascisten in heel Italië, voert nu op Romeinsche wijze uw geesten en krachten tot het uiterste op. We moeten overwinnen en we zullen overwinnen!!" De koning was uit Santa Rossore teruggekeerd en bevond zich in het Quirinaal. Op den 27en October was heel Zuid-Italië in handen van het kader van actie, terwijl, in Centraal-Italië, in de streken rond Rome, de opmarcheerende legioenen zich concentreerden. Facta, die toch tenslotte zijn verouderde, liberale zekerheid had afgeschud, proclameerde den staat van beleg, maar Victor Emanuel III gaf uit eigen beweging een contra-order. „Ik wensch", zei hij, „dat alle Italianen weten, dat ik alleen het bevel tot het proclameeren van den staat van beleg geweigerd heb te onderteekenen." Toen trad het ministerie af. Terwijl de zwarthemden steeds verder opmarcheerden en hier en daar in het nu gewapende Italië bloedige incidenten plaats vonden, wachtte de Duce in Milaan, op de redactie van de ,,Popolo d'Italia" wakend tusschen zijn getrouwen en gewapend met een karabijn, op de dingen die komen zouden. Op een voorstel van minister Salandra antwoordde hij met een weigering, zeker als hij ervan was, dat het lot hem steeds gunstiger werd. De figuur van den held is manlijk en bijna beangstigend. In dit beslissende uur trachtte hij niet de verantwoording voor deze revolutionaire gebeurtenis van zich af te schuiven — integendeel, hij nam de volle verantwoording op zich; mocht hij falen, dan zou hij voor eeuwig worden verbannen, maar zou hij slagen, dan zou de toekomstige verantwoording nog grooter zijn. „Ik volgde Mussolini Zaterdag den 29en October den heelen dag", vertelt Giulio Barella. „Om vijf uur 's middags werd hij in zijn studeerkamer door Rome aan de telefoon geroepen. Men telefoneerde hem, dat de koning hem wenschte te raadplegen. ,,Ik zal naar Rome komen", zei hij, „zoodra men mij officieel opdraagt, een ministerie te vormen". Ik keek hem recht in de oogen en hij was zoo kalm als ooit. 's Avonds zat hij weer voor zijn krant. Hij had nog altijd zijn grijze regenjas aan en zijn hoed diep in zijn oogen. Hij zag er somber uit. Ik vroeg hem: „Wat denkt u van het voorstel?" — „Kostelijken tijd verloren. Ik heb mijn condities gesteld". Een paar uur later zou Mussolini toch naar Rome vertrekken. De dringende uitnoodiging van den Koning was gekomen. Rome was veroverd. De Duce ging er heen en passeerde in triomf de gemobiliseerde provincies en zette allen nojf eens tot discipline aan. Hij stapte aan het station in Rome af en zijn eerste eerbetoon was voor het leger. Toen hij bij den Koning kwam, zei hij: „Porto al 1 ostra Maesta 1 Italia di Vittorio Veneto, riconsacrata dalle nuove vittorie''. *) Toen bereidde hij zich voor op de bovenmenschelijke vermoeienis, welke daarna begon en nog voortduurt. *) Ik breng Uwe Majesteit het Italië van het Vittorio Veneto, nogmaals geheiligd door onze nieuwe overwinning. (E. F.) VI DUCE Ik heb mijzelf grenzen gesteld Op den 30en October 1922, nadat Benito Mussolini de directie van de „Popoio d' Italia aan zijn broer Arnaldo had overgedragen, vormde hij het nieuwe ministerie en beval het onmiddellijk vertrek van de zwarthemden uit Rome, na deze geïnspecteerd te hebben. Hij maakte zich rustig gereed, de enorme hoeveelheid materieele en moreele problemen onder het oog te zien en was daarbij van een zeldzame gematigdheid. Alles had zich na den oorlog opgehoopt, zonder dat de liberale, zwakke en steeds weer wisselende regeeringen in staat waren geweest, deze problemen op te lossen. De economische toestand was zeer onzeker, de financieele angstwekkend. En het ging er nu niet alleen om, administratieve problemen op te lossen, maar er moest allereerst een welvarend, sterk-vereenigd en krachtig Italië geschapen worden, dat zijn plaats onder de andere naties op een geheel anderen voet dan tot dusver zou innemen. Den 16en November kreeg Mussolini, die tot nu toe de medewerking van menschen uit andere regeerings- partijen aanvaard had, voor het eerst contact met de Kamer, die hem voor het meerendeel vijandig tegemoet trad, maar die hem niettemin vreesde. ,,Ik beweer, dat de revolutie haar rechten heeft en ik ben hier, om tot het uiterste de revolutie der zwarthemden te verdedigen en kracht bij te zetten. Desniettemin heb ik mezelf grenzen gesteld. Hoewel ik van deze grauwe, triestige Aula een bivak van verslagenen zou kunnen maken. Ik zou dit parlement uit elkaar kunnen jagen en een zuiver fascistische regeering kunnen instellen. Dat zou ik kunnen doen, doch laten we zeggen, vooreerst wil ik dat niet doen". De nieuwe regeering stelde zich voor om politieke, sociale en internationale problemen op te lossen op de karakteristieke wijze, inhaerent aan het temperament van Mussolini, Zuinigheid, arbeid en discipline : ziehier de nieuwe eischen, waarvoor allen zich hebben te buigen; de onwilligen worden afgezet. Het geloof moet gerespecteerd worden. Reeds tijdens den opmarsch naar Rome had het Vaticaan alle gebeurtenissen gevolgd en zich op de hoogte gesteld van de bedoelingen van het fascisme tegenover de Kerk. Ze was ervan overtuigd geraakt, dat het niet tegen haar ging, zoodat vele katholieken, vele priesters en velen die invloed hadden bij den Heilige Stoel, niet anders konden doen dan het optreden van het fascisme loven. Ook hier toonde Mussolini zijn superieure politieke intuïtie, door zijn macht te versterken met de hulp van een kracht, die in het traditioneele Italiaansche leven zulke diepe wortelen had en die men niet voorbij kon gaan. In 1923, toen het fascisme de macht in handen had, ontwierp het de bases van het toekomstig gouvernement, door contact te zoeken met de meest nijpende vraagstukken en deze op te lossen met een tot nu toe ongekenden spoed. Alles moest opnieuw opgebouwd en zij, die de lakens uitdeelden, moesten vervangen worden. Een ontzettende onderneming, voor welk revolutionair gouvernement ook. Dan moest het heele raderwerk der bureaucratie uit elkaar gehaald en weer opgebouwd worden volgens een geheel nieuwen geest. De Kamer verleende het plein pouvoir. Eenige maanden lang bleef de Duce in een hotel, terwijl hij dat reusachtige en bovenmenschelijke werk ontwierp, dat op de komende eeuwen den stempel van zijn genie zal drukken. Hij stond in geregelde verbinding met zijn partij, die hem de mannen bezorgde, maar die hem — meer dan hem lief was — last en zorgen baarde met de vechtlustigen en de gewonden. Nu riep hij de roemrijke hoofden van het Leger en de Marine tot zich; hij wilde een fusie tusschen nationalisme en fascisme. Luide gaf hij zijn bewondering te kennen voor de groote kunstenaars en sportfiguren. In een paar dagen liet hij het ministerie van buitenlandsche zaken van het Palazzo della Consulta overbrengen naar het Palazzo Chigi, waar hij uit alle prachtige zalen de grootste — de zaal der Overwinningen — uitkoos voor zijn geweldigen, ononderbroken arbeid. Op den 7en Januari zei hij tot een commissie, welke uit Genua gekomen was: „Alles wat wij nu doen, is eigenlijk achterstallige arbeid. Wij bevrijden de steden van het gewicht van een aantal wetjes, die niets zijn dan de vruchten van een demagogische politiek. Wij bevrijden den Staat van heel die super-structuur, welke hem verstikt; en van alle economische plichten, waartegen hij niet is opgewassen. Wij werken om het evenwicht te herstellen — het evenwicht, dat de Lire weer op waarde moet brengen, en hetgeen beteekent, dat wij weer een waardige plaats in de internationale wereld innemen". Kracht en instemming Er gingen eenige maanden voorbij. Het fascisme was misschien te edelmoedig, want het liet zijn meest verwoede vijanden vrijelijk rondloopen, vermoedelijk wel, omdat men het te druk had met allen achterstalligen arbeid. Dit was de oorzaak, dat een zekere oppositie merkbaar werd in parlementaire kringen en in de pers, die uiterlijk erg dociel en onderdanig deed. Hoewel tegenover den overwinnaar zelf weinig fouten begaan werden, vond Mussolini het noodig dat phenomeen onder de oogen te zien en nadat hij hen er aan herinnerd had, dat men de eerste periode van de revolutie als afgesloten kon beschouwen, terwijl men de tweede pas begonnen was, stelde hij het geval in de volgende termen: „Ik verklaar, dat ik zoo mogelijk wil regeeren met de toestemming van de meerderheid der burgers, maar in afwachting dat deze meerderheid zich vormt en krachtiger wordt, houd ik het meerendeel van het leger op de been. Want het zou kunnen zijn, dat deze macht zou moeten helpen de toestemming der meerderheid te winnen en ingeval deze meerderheid mocht mankeeren, blijft in elk geval de macht". 6 Van dit moment af begon de oppositie, onder de leuzen: Vrijheid! Constitutie! Renaissance! Geweld! Toestemming! Enz., enz. Dit waren de hoofden van ontelbare kranten, die geen ander doel hadden dan verwarring te stichten en te vervelen. Dengenen die tegen de nieuwe nationale regeering mopperden en opkwamen tegen haar werkelijke of vermeende bedoelingen, tegenover constitutie en parlement, antwoordde Mussolini, dat hij elke hervorming, welke het nieuwe Italiaansche leven langzamerhand zou blijken noodig te hebben, zou invoeren, zonder de oppositie verlof te vragen, om zijn besluiten uit te voeren. „Het is buitengewoon wonderlijk", zei hij, „onder de verdedigers der constitutie juist hen te zien, die haar op alle manieren verkracht hebben, en hen die op alle manieren het prestige van de Kroon naar beneden hebben gehaald." Wat het Parlement aangaat is het zeker, dat twee manifestaties van het moderne leven zijn belangrijkheid op eigen terrein geknot hebben: dat zijn pers en vakvereenigingen. In dezen tijd was de Hooge Raad, de opperste vergadering der regeering, een origineele schepping van den Duce, reeds in werking getreden. Hoewel Mussolini door zijn werk zeer in beslag werd genomen, was er geen enkele manifestatie op artistiek of wetenschappelijk gebied of hij was er tegenwoordig en hij was de eerste om nieuwe wegen aan te wijzen. Hij doorkruiste Italië te land, te water en in de lucht, bezocht alle provincies en alle eilanden; hij is zoo actief, dat het voor den journalist bijna onmogelijk is, hem in al zijn manifestaties van levendigheid en scheppende energie te volgen. Zelfs de histori- cus zal zich moeten beperken tot de synthese van deze figuur. In Juli wordt op de Grieksch-Albaneesche grens een Italiaansche militaire missie onder bevel van generaal Tellini aangevallen en vermoord. De Duce verplichtte toen Griekenland, dat hiervoor verantwoordelijk was, tot buitengewone schadeloosstellingen en dat op een voor Italië geheel nieuwe, diplomatieke wijze. De geheele natie schaarde zich rond hem, toen hij Griekenland, dat door andere machten gesteund werd, verplichtte zich te buigen door de bezetting van Corfü te bevelen. Dit gebeurde op den 31en Augustus met een snelheid van handelen, die technici en diplomaten ontstelde. Op het gebied der buitenlandsche politiek noteeren wij in deze periode een handelsverdrag met Rusland en een politiek verdrag met Spanje. Den 20en December werd in het Palazzo Chigi een overeenkomst van loyale samenwerking geteekend tusschen de hoofdstad en de werkers, die het nieuwe accoord voorbereidden, dat later geteekend werd in het Palazzo Vidoni. Den 27en Januari 1924 sprak Mussolini tot de fascistische journalisten en waarschuwde hen tegen de gemeenplaatsen, gebruikelijk in het professioneel journalisme, dat bezig was zich een slechte reputatie te bezorgen. Hij zei: „Het is goed, een zeker amorfisch en twijfelachtig professionalisme, dat geen ruggegraat heeft en geestdoodend werkt, zonder meer te veroordeelen". „Het is goed te herhalen, dat de zgn. vrijheid van pers niet alleen een recht is, maar een plicht. Indien dit niet zoo is, is het geen missie meer maar een vak". Ernstige waarschuwingen troffen, als een contra-offensief, de onwaardige kletskous: de pers. De gewetenlooze, journalistieke sarabande, die op het punt stond los te barsten. Mussolini had hen reeds vooruit goed beoordeeld, precies zooals later het Italiaansche volk hen zou be- en vèroordeelen. Mussolini had nu ook de Kamer ontbonden en niettegenstaande den weerzin van zijn opstandig temperament, dat het parlementarisme haatte, ging hij tot verkiezingen over. Hiertoe riep hij te Rome de fascistische hiërarchie bijeen, gaf zijn orders en verloochende hierbij de onafhankelijke politiek van 1919 en tevens het anti-fascistische filomussolinisme (vriendschap voor Mussolini), dat langzamerhand mode begon te worden in het land, door de schuld van de gewone pretentieuze en zotte bijloopers, doch niet door aanhangers van wat normaal was. Als er een in Italië is die niet vrij is, ben ik het „Als er een in Italië is die niet vrij is, ben ik het". En hij voegde er aan toe: „En ik aanvaard dien slavendienst als den hoogsten prijs die er is". Op den len Februari, als om zich te wreken op de verveling der verkiezingen en op alle last, die hem de interne crises van de partij veroorzaakt hadden, sprak hij in het Augusteo voor drie duizend vijfhonderd officieren der militie, tot dat doel opgeroepen. Deze toespraak w^s misschien een der krachtigste, die Mussolini ooit heeft uitgesproken. „Wie een hand naar de militie durft uit te steken, krijgt den kogel!" „Velen vragen welke functie gij zult hebben in de volgende kiesperiode. Ik zou me niet te dik maken om dat kiesspelletje. Beschouwt het maar als een kleine noodzakelijkheid van het dagelijksch leven. Gij hoeft er niet op te wachten. Al dat gedoe behoort tot het oude Italië; dat is nog ancien régime, ge kunt het rustig van u afschuiven. Laat het uw zielerust vooral niet verstoren, want de mijne verstoort het ook niet. Ik kan me niets belachelijkers voorstellen dan een Mussolini, die moeizaam kiezerslijsten opstelt. Ik houd mij bezig met heel andere problemen, die voor het leven en de toekomst van ons volk veel belangrijker zijn dan die, om de namen uit te kiezen van hen, die morgen zichzelf met allerlei trucs en veel moeite tot vertegenwoordigers van onze natie zullen laten uitroepen." Reeds in deze woorden lag de noodige ironie jegens de toekomstige m'as-tu-vu's, jegens dezelfden die, na den beslissenden dag van den lOen Juni niettegenstaande alle weldaden, welke zij ontvangen hadden, zich toch niet altijd als trouwe soldaten deden kennen. Hij ging verder: „Gij moet u beschouwen als de brengers eener nieuwe cultuur, als de voorloopers van een tijd, die te komen staat, als opbouwers die de bases leggen, die scheppen en die moeten realiseeren al wat de droom uitmaakte van vele generaties tijdens de Renaissance". En dan werd zijn toon werkelijk die van een Caesar of een Napoleon: „Heeren Generaals! Gij hebt mij de korte maar toch roemrijke geschiedenis uwer militie verteld, doch gij moet wel weten, dat ik niet in het verleden leef: voor mij is het verleden slechts de treeplank, vanwaar ik een sprong neem naar een schitterende toekomst. Roept uw mannen bijeen, opdat zij tijdens den eed, dien wij zullen afleggen, hun zuiver- ste trouw hier uitschrééuwen. Dat het een kreet zij, die als een vlam opstijgt uit aller harten. Dat het niet zij een simpele formeele daad, maar een absolute overgave op leven en dood!" Op den 6en April volgde een stroom van kiezers de fascistenvlag, die meer dan vijf millioen kiezers won. De Koning had den zoon van den Romagnoolschen smid de hoogste orde in het land — die van de Collare dell' Annunziata — verleend; Rome riep hem nu tot eereburger uit. Benito Mussolini dankte voor de groote eer en zei, dat hij deze aarzelend aanvaardde, niet voor hetgeen hij gedaan had, maar voor hetgeen hij nog zou moeten doen. Als nieuwe taak nam hij op zich, de materieele ontwikkeling van Rome en deszelfs grootheid te bevorderen. Hij voegde er aan toe: „Van mijn kindsheid af, die nu ver achter me ligt, leefde Rome in mijn geest, die zich naar het werkelijke leven richtte, als iets enorms. Uit liefde voor Rome heb ik gedroomd en geleden en naar Rome ging heel mijn verlangen uit". Zonder hulpmiddelen had deze mensch den grootsten droom verwezenlijkt, die een echt idealistisch-Italiaanschen geest kon aanwakkeren. Bij de realisatie van dien droom vergat de jongen uit Romagna niet Alfredo Oriani, den man uit zijn streek, die als het ware zijn voorganger was geweest. Integendeel, hij ging naar Cardello, waar hij hem herdacht en herkende en hem in naam der tegenwoordige generaties de eer gaf, die zijn tijdgenooten — zij die Crispi opgeofferd hadden — hem hadden geweigerd. Na een reis naar Sicilië, die in het Siciliaansche volk buitengewoon enthousiasme wekte, waarschuwde de Duce op den 7en Juni in de Kamer alle politicanti (alle lui die met politiek spelen), dat het uur der verbroedering voor het nationale welzijn misschien geslagen had. Tevergeefs! De oppositie hield nog altijd de domme hoop op een terugslag wakker. De kranten publiceerden zinnen zooals b.v.: „De tijd der barricaden teekent zich fel tegen den politieken horizont af. Wij moeten werken, om den strijd te bespoedigen Niettegenstaande de vrijheid, dergelijke oproepen tot het voeren van een burgeroorlog te publiceeren, durfden deze lieden Mussolini nog van tyrannie beschuldigen. Maar het fascisme zou nog grooter en zwaarder beproevingen moeten doorstaan. Vanaf zijn rede van den 28en Januari moest Mussolini herhaaldelijk de brutale moorden der tegenstanders aan de kaak stellen. Tientallen zwarthemden vielen telkens weer in de hinderlagen der tegenstanders. In Maart werd te Parijs Nicola Bonservizi vermoord — het hoofd van de Fascio aldaar en buitenlandsch correspondent van de „Popoio d'Italia". Na de verkiezingen werd de serie materieele en moreele uitdagingen in en buiten de grenzen steeds langer. Op den lOen Juni 1924 betaalde Matteotti, als eenige van zijn kring, zijn herhaalde misdaad van anti-fascisme en anti-italianita met het leven. Dadelijk daarop viel de fascistische député Armando Casalini. Het einde van dezen intelligenten syndicalist, van dezen goeden zachtzinnigen mensch stelde nog geen paal en perk aan de antifascistische reactie. Omdat Mussolini nog niet dadelijk deze waanzinnige furie den kop in wilde drukken, wachtte men nog maandenlang op het uur der gerechtigheid. Het waren lange maanden van moreele verdierlijking, die in hun troostelooze grauwheid ge- leken op de dagen van Caporetto*). Het fascisme werd als het ware ingesloten. Men speculeerde op het lijk van Matteotti, men eischte de ontbinding der militie, men trachtte de regeering een proces aan te doen, men deponeerde klachten bij het Hooger Gerechtshof, men verspreidde valsche mémoires of mémoires die nog vervalscht moesten worden, men deed een inval in het schiereiland met duizenden balen bedrukt papier, waarop alle mogelijke leugens en de gemeenste laster voorkwamen — dit alles met het doel, om den Duce eerst te isoleeren en dan te laten vallen. Velen uit het Parlement trokken zich, nu het er om ging eiken dag en overal den vijand met de wapenen tegemoet te treden, in hun provincies terug. Het was één lange beproeving van allen uit de partij en in de regeering. Mussolini was in het Palazzo Chigi eenzamer en hooghartiger dan ooit. Bij hem geen twijfel, geen vrees — hij was zeker van zijn voorbestemming, niettegenstaande de slagen hem schenen te moeten verpletteren. Hij zei: „Alleen een vijand, die lange nachten op duivelsche middelen gezonnen heeft, kan dergelijke dingen bedenken". Terwijl nu de geheele oppositie tegen hem vereenigd naar het Aventino optrok, namen in de provincie de trouwe zwarthemden de markten en pleinen weer in, zooals in de glorieuze dagen vóór de interventie, zooals in de hartstochtelijke jaren vóór den opmarsch naar Rome. Zij drongen den nationalen wil op aan het parlementarisme, dat den *) Caporetto is de plaats, waar de Italianen zulk een groote nederlaag leden, dat ze meenden, dat alles voor hen verloren was. (E. F.) kop weer opstak. Te Boulogne kwamen in één dag vijftigduizend fascisten samen en Mussolini waarschuwde dadelijk: „De regeering blijft op haar post. Hoe meer de oppositie zich opblaast, hoe grooter haar waterhoofd en haar impotentie. Wat een proces tegen het regime aangaat, het regime laat alleen tegen zich procedeeren door de geschiedenis. Handen in den zak dus, in afwachting dat de dolle oppositie zichzelf bespottelijk heeft gemaakt". In Benito Mussolini hervindt Italië den grooten volksmenner van Caporetto. Hij vraagt niet om hulp, hij helpt — hij die de heele campagne tegen den vijand als bersagliere heeft meegemaakt. „Niet aan een gril ben ik gebonden, maar aan mijn consigne. Als onze tegenstanders de kwestie willen beslissen door het recht van den sterkste, dan zullen wij in overeenstemming hiermee handelen". En daar — niettegenstaande alles — de tegenstanders en hun pers doorgingen tot opstand aan te zetten en dit dan met alle ter beschikking staande middelen, waarbij behoorde de ex-strijders en verminkten op te zetten tegen dat gouvernement, dat de overwinning haar waarde had gegeven en dat tenslotte bestond uit strijders, in den strijd gedecoreerden en oorlogsgewonden, ging de Duce eindelijk over tot een daad, die het gewonde en intransigente fascisme tot troost was. Hij zei in Monte Amiata: „Den dag waarop zij van schelden en molesteeren tot meer concrete dingen overgaan — dien dag zullen wij van hen maken het stroo voor de kampen der zwarthemden". Na het congres te Livorno sloot zich bij de strijders van Assisi de geheele Liberale Partij aan. Mussolini beantwoordde dit belachelijke dreigement met deze order aan de Milaneesche groep: „Heden geef ik u op deze zelfde plaats rendez-vous". Het rendez-vous werd gehouden in October 1925. In October verzekerde hij het volk van Cremona, dat hij toesprak, dat de strijd over de geheele linie al gewonnen was en gaf helder en klaar de omtrekken en het karakter van de fascistische activiteit vóór 1925, zooals deze zich ook in werkelijkheid ontwikkeld had. „Het zijn werkelijk niet die tientallen politicanti, die wij graag zouden respecteeren zoo zij te goeder trouw waren — die met hun dijken bedrukt papier den machtigen stroom van onzen vloed kunnen tegenhouden. Het zijn evenmin de heeren van het Aventino. Ze kunnen blijven zitten of naar beneden komen — daar heb ik lak en extra lak aan! Dit zal mij niet beletten, om in een volle Kamer de groote vraagstukken te behandelen, die het Italiaansche volk werkelijk aangaan, de economische en financieele problemen, de belangrijke, formidabele en essentieele problemen van onze verdediging, te land, ter zee en in de lucht — en het zal mij stellig niet beletten, de verstandige en eerlijke wetten te decreteeren, waarop het Italiaansche volk wacht". Drie Januari Tegen het einde van het jaar meenden het antinationalisme en het anti-fascisme werkelijk nog te zullen slagen in hun poging, Italië te schande te maken. Ware Mussolini er niet geweest, dan zou öf de burgeroorlog weer begonnen öf opnieuw een compromis gesloten zijn. Ik zelf heb juist in deze laatste dagen van 1924, die de somberste en zwaarste voor ons land waren, Mussolini gezien en hij was zekerder en rustiger dan ooit. Toen de maat vol was en het Aventijnsche ministerie de redactie der dagbladen reeds had voorbereid, besloot Mussolini tot den tegenaanval, die in één moment den heelen vijandelijken cirkel uit elkaar deed barsten. Enkele zeer streng ten uitvoer gebrachte orders aan de politie waren voldoende, om aan de gemeenheid van den tegenstander een einde te maken. Een rede, uitgesproken op den 3en Januari in de Kamer, veranderde de situatie in één slag. Mussolini nam persoonlijk de geheele verantwoording voor het regime op zich, stelde een motie van wantrouwen en daagde het Aventino uit. Zoo werd dan het signaal gegeven door het hoofd van het fascisme, die door maandenlange beleedigingen, door maandenlange kuiperijen en valschheden, tegen hem ontketend, absoluut niets aan prestige verloren had. Integendeel, na een gedwongen vacantie voor ziekte aan het einde van den winter luidde Mussolini met de volgende woorden de lente in: „Als wij ons tot nu toe nog niet buitensporig krachtig hebben getoond, dan komt dit, omdat we nog niet voldoende tegenstand hebben ontmoet." Uiterste fascistische wetten De vruchten der ervaring van 1925 waren, dat vele beloften tot grandioze werkelijkheid werden. De Duce van het fascisme, nu tevens president van den Raad en minister van buitenlandsche zaken, ontwikkelde telkens nieuwe mogelijkheden en nam nu ook het ministerie van oorlog en marine en bovendien dat van de luchtvaart op zich. Nu gaf Mussolini zijn medewerkers opdracht, alle zeilen bij te zetten en dagelijks de revolutie in fascistische wetten neer te leggen. Zooal de details van anderen afhingen, de richting voor alle wetten, decreten en voorzorgen, welke de revolutionaire geest bracht in de structuur van den nieuwen Staat en waardoor ze de constitutie veranderde, kwam van den Duce. Het is onmogelijk een lijst te maken van alles wat reeds toen gedaan werd. Om er eenig denkbeeld van te geven, kunnen wij enkele feiten opnoemen: constitutie van de militie V. S. N.; hervorming van het openbaar onderwijs; hervorming van het leger, de marine en de luchtvaart; hervorming van publieke veiligheid en den Staatsraad; versterking van de macht der prefecten; herziening der salarissen en het in evenwicht brengen der balans; een accoord over de oorlogsschulden met Engeland en de Ver. Staten. Hervorming van de bureaucratie en de rechterlijke macht; orde stellen op het leger der Staatsspoor arbeiders; Staatsinmenging in de privaatindustrie; binnenlandsche kolonisatie en emigratie; systematiseeren van de administratie der herkregen provinciën; definitief in bezit nemen van Rhodes en Dodecaneso, teruggewonnen van Lybië; annexatie van Fiume; aankoop van Giubaland en Giarabub; vriendschapsverbond met Joegoslavië; handelscontract met Rusland en verschillende andere staten; afschaffing van successie-rechten; uitbreiding der macht van den Eerste Minister; wetten op de pers; wettelijke erkenning der syndicaten; instelling van de Podesta *); de instelling van een Italiaansche academie en de toekenning van de hoogste waardigheidspositie aan Rome. Voorts het aanstellen van inspecteurs voor openbare werken in het zuiden van Italië; een leger ter bewaking van de spoor (Militia ferroviaria); een wet op de geheime genootschappen en op de uitgewekenen. Instelling van den graanstrijd ); stabilisatie van den Lire; wet op den acht-uren-dag; maatregelen tegen emigratie en tegen alcoholisme; pensioen voor de families der gevallenen, ook voor hen, die voor de nationale zaak gevallen zijn; protectie van het moederschap en van de kinderen; instelling van de Balilla (jeugdbond), van een koloniale week, van het Ministerie van Gilden, enz., enz. In Juni werd in Rome zonder rhetorische ovaties en zonder eenig vertoon het groote, nationale congres van de partij gehouden. Mussolini's onverzoenlijkheid domineerde daar, zooals de Duce domineerde door zijn toespraak, waarin hij het bevel gaf: „Absolute onverzoenlijkheid, ideëel en practisch — de geheele macht aan het fascisme". Hiermede legde hij de noodzakelijke voorwaarde vast voor de beweging tot wederopbouw. ,,Op het oogenblik is het fascisme een partij, een militie en een gilde, doch dit is niet genoeg: het moet meer worden, het moet worden een levenshouding. De Italianen van het fascisme moeten hun eigen karakter hebben, zoogoed als de Italianen der Renaissance en uit de Latijnsche periode. Alleen door een levenshouding te scheppen, d.i. door een nieuwe *) Een burgemeester, doch die verantwoordelijk gesteld wordt voor alles wat er in zijn gemeente gebeurt. (E. F.) **] Maatregelen, om de graanproductie te vermeerderen. (E. F.) wijze van leven in te voeren, zal het ons mogelijk zijn, bladzijden toe te voegen aan de geschiedenis en niet alleen aan de kronieken. En waaruit bestaat nu deze levenshouding? Vóór alle dingen uit moed, ondernemingsgeest, liefde voor het waagstuk, afkeerigheid van het ik-lap-het-aan-m'n-laars-systeem en voor minderwaardig vredesgedoe, altijd gereedstaan en in het individueele als in het collectieve leven durven. En alles wat vastgeroest is, verafschuwen. In onze rapporten: de uiterste klaarheid in hetgeen we te zeggen hebben; geen geheime, anonieme en laffe scheldpartijen; elk uur van den dag trotsch er op zijn, ons Italiaan te voelen; discipline bij den arbeid, respect voor de autoriteiten. In het openbare leven houden wat — zoo wij het brachten op politiek terrein —• groote fouten zou veroorzaken. Wij zullen de nieuwe generaties kweeken door obstinate en hardnekkige selectie en in die nieuwe generaties zal elk een bepaalde taak te vervullen hebben. Van tijd tot tijd lacht het denkbeeld van generaties, die in laboratoria werken, mij toe, maar eveneens verheug ik mij op de klasse der strijders die steeds bereid is te sterven, op de klasse der uitvinders die het geheim van elk mysterie achtervolgen, op de klasse der goede rechters, op die der groote industrieele leiders, der groote onderzoekingsreizigers en der groote regeerders. Het is met zoo'n methodische selectie, dat groote rijken tot stand komen." „Dit is een prachtige droom, maar alleen omdat ik zie, dat hij langzamerhand tot werkelijkheid wordt. Wij loochenen niets van het verleden. Wij nemen aan, dat het liberalisme zijn beteekenis heeft gehad in de geschiedenis van Italië, ook al waren het liberale gouvernementen, die Albanië en Tunis niet wilden, en andere die niet naar Egypte wilden gaan, en ook al waren het liberale regeeringen, die na den oorlog in een soort delirium het land, waarop wij thuis hoorden, in den steek wilden laten". ,,Ons doel is: het Romeinsche Imperium". Na deze sculpturale uiting van Mussolini's vooruitziende en universeele persoonlijkheid mislukte op den 4en November, den dag van het feest der Overwinning, een aanslag op zijn voor de welvaart van Italië heilige persoon, gepleegd door de krankzinnige en vertwijfelde oppositie. Mussolini stond aan de verontwaardiging zijner getrouwen en aan die van de natie geen enkele gewelddaad toe en verbood wélke weerwraak ook. Dit werd het vonnis voor het anti-fascisme in het binnenland en de ondergang der partij van het Aventino, die zich oploste. Van dit oogenblik af, dat coïncideert met de persoonlijke vertegenwoordiging door Mussolini op de conferentie te Locarno, komt Italië eindelijk tot innerlijke eenheid, ook op politiek en moreel gebied. Door het beleid van den Duce worden de noodzakelijkste voorwaarden tot stabilisatie van macht en welvaart bereikt. Dit zijn dan de fundamenten, waarop het imperialisme van deze natie, zoo rijk aan levendige kracht en uitbundigheid, zich uiteindiglijk kunnen opbouwen. Het anti-fascisme, dat in het buitenland een schuilplaats heeft gezocht, waar het meestal samenvalt met anti-Italiaansch voelen, zal eveneens op dit nieuwe terrein verslagen worden. De Duce heeft voorspeld, dat 1926 zou zijn een beslissend jaar voor de Italiaansche welvaart in de wereld. Fier heeft hij Duitschland gewaarschuwd voor het fata morgana van een onmogelijken terugkeer, die voor eeuwig moet blijven achter de versperringen van ijzer en bloed, opgetrokken met den door ons gewonnen oorlog. In zijn herdenkingstoespraak van het zevende fascistische jaar begon hij: „En nog, kameraden, nog is ons programma: strijden! Maar wees verzekerd, wanneer het rad van Fortuin in de nabijheid van onze handen zal voorbijtrekken, wij gereed zullen staan om het te grijpen en het naar onzen wil te richten". En Mussolini's woorden zijn altijd dadenin-voorbereiding. Leven in gevaar Toen in April op het Campidoglio een tweede aanslag het leven van Mussolini bedreigde, herhaalde hij het offer van heel zijn eigen persoon aan het vaderland met het motto: „leeft gevaarlijk", hetgeen hij voor het eerst gezegd had na de misdaad van Matteotti. Daarna vertrok hij op de toen reeds vastgestelde reis naar Tripolis en zei tot den oudste van de partij: „Als ik vooruit ga, volg me dan. Als ik achteruit ga, vermoord me dan, en als ik sterf, wreek me". Tot nu toe hebben wij de door het lot voorbereide stijging gevolgd van een man, die een somberen strijd streed voor een nog onbepaald ideaal tot aan zijn overwinning van de hoogste macht en aan de gedaanteverwisseling van een strijder in een Duce, die Italië naar zijn groote toekomst leidt. Politiek hebben we gezien, dat het leven van Mussolini tot op heden geen onzekerheden, geen onderbrekingen en geen tegenspraak heeft gekend. Dit is een waarheid, die we het recht hebben uit te spreken. Mussolini de socialist verschilt in niets van Mussolini den fascist en hoofd der regeering. Het ideaal van Rome van het keizerrijk is met hem vergroeid, vult zijn geheele leven, houdt hem staande en maakt hem groot. Maar het is heel moeilijk, om de geheele persoonlijkheid van den Duce in al zijn volheid, zijn vele facetten en mogelijkheden vast te leggen. Mussolini is vóór alles een krachtige persoonlijkheid. Dit is het geheim van de overwinning, welke hij bijna altijd behaalt, door zijn eigen vasten wil op te dringen aan de instincten van de krachtige of slappe massa. Kind van de straat, dringt Benito zijn overmacht op aan zijn speelmakkers, zoonoodig gebruikmakend van een altijd ruiterlijke heftigheid, zooals die welke hij de fascisten predikt: moedig, nooit brutaal. Een andere uiting van zijn kracht is, dat hij de grenzen ziet, waarbinnen het geweld een weldaad blijft. Verder dat hij, als het moet, ruiterlijk zijn ongelijk bekent. Zooals b.v. in het geval, dat Bonavita vertelt: „Het was het eerste jaar, dat hij de normaalschool Carducci di Forlimpopoli bezocht. Ik weet niet meer voor welke kleine schoolkwestie drie zijner kameraden hem aanvielen. Hij moest het onderspit delven. Hij verdedigde zich, sloeg er met een stok op en joeg de drie mishandelde aanvallers op de vlucht. Het scheen hem, dat hij bij zijn ligitieme verdediging de zaak verdreven had en hij verliet de school. De directeur, een broer van Giosuè Carducci den grooten dichter, vertelde zijn vader alles in een brief en verzocht hem, zijn zoon maar weer thuis te nemen. Door tusschenkomst van een vriend bracht men Benito ertoe, weer 7 naar school te gaan, en den directeur, hem weer terug te nemen. Deze zei: „Goed, ik zal hem weer opnemen, maar dan alleen, omdat hij de eerste van zijn klas is en degeen die ons instituut stellig eer zal aandoen". Bij deze gelegenheid zei Benito tegen een vriend: „Ik leer voor schoolmeester, maar ik geloof nooit, dat ik geboren ben om kinderen het a-b-c bij te brengen". Naast den grooten zieleadel is het natuurlijk zijn persoonlijke en moreele kracht, waarvan de heele geniale Mussoliniaansche politiek wemelt. Alleen een moed, die zijn eigen waarde kent en geen angst heeft voor de duisternis van het onbekende, kan op twintig jarigen leeftijd familie en vak verlaten, om vrijwillig naar een vreemd land uit te wijken en elk soort werk en elk soort leven te aanvaarden. En dan: in den tijd van één dag loopjongen in een café en student aan de Universiteit zijn, waarbij hij de geleerde professoren bovendien nog op hun leerstellingen aanvalt. Alleen een zeer moedig man kon daarna, oogenschijnlijk alleen in zijn stijging tot een macht, den haat en afkeer der republikeinsche partij overwinnen en terzelfdertijd zijn eigen partij dusdanig kastijden en zoo ver gaan te zeggen, dat men voor het voetlicht van het Italiaansch-politieke leven een cadaver gebracht had, n.1. de Officieele Socialistische Partij. Deze uitdrukking sloeg daarom zoo in, omdat ze de waarheid was. Mussolini toonde altijd weer zijn persoonlijken moed in zijn processen tegenover de overheidspersonen en in die welke zijn tegenstanders hem aandeden. Steeds nam hij de volle verantwoordelijkheid op zich voor alles wat hij schreef en zei. Moedig was Mussolini op het oogenblik, dat hij voor een in de verte schemerend ideaal zijn buitengewone positie van alleenheerscher opgaf, die hij verworven had in het socialisme en in de directie van de „Avanti!". Maar vooral was hij moedig, toen hij de redenen uiteenzette, waarom hij het noodzakelijk vond aan den oorlog deel te nemen, en toen de woede zijner neutrale kameraden in de Milaneesche vergadering trotseerde, waar hij zei hetgeen wij reeds verteld hebben en daarna onder het hevig gefluit en de dreigementen der menigte alleen en rustig naar buiten ging. Moedig was hij tijdens den oorlog, als strijder, als anti - bolsjewiek, anti-democraat, anti - parlementair, anti-vrijmetselaar en tenslotte als oprichter van het fascisme. En eveneens moedig was hij, toen het er om ging, zijn eigen schepping te regeeren, de misverstanden uit den weg te ruimen en persoonlijke twisten op te lossen. Geen enkele opportunistische overweging kon hem ooit doen afwijken van de wijze, waarop hij zich zijn opmarsch had voorgesteld. Geen ander dan hij had ooit den teerling durven werpen voor de herovering van Rome. Meer dan moedig, heldhaftig was de tegenstand van den Duce in de dagen die volgden op den moord op Matteotti; waardig tegenover de infame daden der slappe politicanti (van de oppositie), onverschillig tegenover de bekrompenheid van enkele zwakke en angstvallige vrienden en magnaniem tegenover de verraders, die hem hun positie te danken hadden. De klassieke kunst der Antieken beeldde in fysieke naaktheid en volmaakt aesthetische lijnen den zieleadel hunner helden af. Ook Canova beeldde Napoleon naakt uit, om deze in al zijn grootheid weer te geven. En ook in het nieuwe Italië zal wel een kunstenaar opstaan, die in een onsterfelijk meesterwerk de onsterfelijkheid van den Duce zal vastleggen, die reeds nu in moreele naaktheid zonder eenige smet gekomen is tot zijn groote doel. Mussolini is a clean man. Zijn geest houdt van eenvoud, eerlijkheid en opoffering. Hij is edelmoedig. Zijn temperament kan het treurig geknoei niet bevatten, dat de activiteit van bijna alle mannen in de politiek versombert. Bij hem geen intrigue en geen ij delheid. Niemand heeft hem ooit kunnen aanvallen of verkleinen door aanvallen op zijn persoonlijke levenswijs. Nog heel jong en temidden van den laaienden politieken strijd in Romagna zei hij: „Ons leven is een open boek, waarin men deze woorden kan lezen: studie, ellende en strijd". Steeds heeft hij voor zich elke betaling, welke uitging boven den minimum levensstandaard, geweigerd. Liever leed hij honger. Zijn persoonlijke belangeloosheid en zijn idealistische opvatting van het leven stelden den jongen socialist dadelijk tegenover zijn kameraden, toen deze de gewone amnestie vroegen. Zijn antwoord hierop was: „Wij moeten kunnen lijden en wachten". En later zei hij tot de fascistische vergadering, welke door hem tot het hoogste enthousiasme was opgevoerd: „Maakt u los van mij. De idee sterft niet met de menschen: de idee is goddelijk en onsterfelijk. Het succes van ons en van ons werk ligt alleen hierin, dat het fascisme een spiritueele en religieuze kracht is. Ik heb maar één wensch, mijne heeren, en hiervoor komt het er niet op aan, veertien of zestien uur per dag te werken. Het zou mij evenmin kunnen schelen, als ik mijn leven ervoor moest laten of mij groote opofferingen ervoor moest getroosten. Mijn wensch is deze: ik wil het Italiaansche volk sterk, voorspoedig, groot en vrij." Het leven van Mussolini is altijd eenvoudig en warm sterk-willend en zonder één minuut rust geweest. In zijn eten is hij buitengewoon sober; reeds in zijn socialist-tusschentijd haatte hij vereenigingen, waar men zich tebuiten ging aan alcohol en politiek. Hij die zelf geleden heeft, herkent in anderen de teekenen van werkelijk leed. Op een goeden dag — vertelt men — had Mussolini een tocht gemaakt met een afstammeling van een der hoogste Italiaansche families. Toen hij voor het huis van zijn vriend uitstapte, zag hij tegen een pilaar een bleeken, mageren man staan, die hem strak aankeek zonder een woord te zeggen. De president gaf met een vlug gebaar den man een bankbiljet. En tegen den vriend, die zijn verwondering uitsprak over deze spontane geste tegenover iemand die niets gevraagd had, zei hij: „Ge vergist u, maar dat is uw schuld niet. Alleen hij die zelf honger geleden heeft, begrijpt den smeekenden blik van een die honger lijdt." Dezelfde moed, die hem ertoe bracht gevaarlijk te leven, heeft hem in oogenblikken van levensgevaar geholpen — b.v. toen een auto, waarin hij reisde, tegen de boomen van een overweg opvloog en toen in Maart 1929 zijn vliegmachine defect raakte en een noodlanding moest maken. Een communist, die hem genaderd was om hem te dooden en toen plotseling onder de onweerstaanbare charme van zijn persoon kwam, bezorgde hij een baantje. Verscheidene duels heeft hij uitgevochten, waarbij hij zijn tegenstander steeds met koele zekerheid tegemoet trad. We denken nu alleen maar aan twee duels in 1925: dat met Merlino en met Treves. Een portret Tusschen toekomst en verleden staat het leven van Mussolini in het teeken der moderniteit, waarvan hij ook de mechanische aspecten kon waardeeren, zonder ooit de aloude traditie van het Italiaansche leven, de aristocratie van het instinct en de intelligentie der kunst uit het oog te verliezen. In hem is de Romeinsche Duce en de grand seigneur uit de Renaissance vereenigd. Zijn ziel neigt evenzeer naar kracht als naar schoonheid en rechtvaardigheid; in het evenwicht tusschen deze drie heeft hij elk romantisme in zichzelf overwonnen en de krachtige, klassieke perfectie bereikt. Klassiek, maar niet koud. Het leven van den Duce is een leven van scheppende passie en vurige liefde: hij houdt zielsveel van zijn vrouw en kinderen, hij houdt van Italië, van de vechters, van de boeren, van al die werken, voortbrengen en sterk leven. En bovenal is bij hem in eere de gedachtenis aan hen die in oorlog en vrede gevallen zijn. Zijn glimlach werkt als een weldaad. Als die vreemde fonkeling in de oogen onder het hooge voorhoofd begeleid wordt door den breeden glimlach van zijn mond, wordt ieder, die in zijn tegenwoordigheid is, opgewekt tot enthousiasme en voelt zich gelukkig. De beweeglijkheid van zijn lichaam en de vurigheid van zijn geest geven hem, mèt zijn uitbundig temperament, iets zeer jeugdigs. Zijn loop is kort en energiek; zijn onuitputtelijke levendigheid verfrischt zich telkens weer door een flinken rit te paard, door een uur schermen, door een gevaarlijke vlucht in een vliegmachine of door een autorit, die hem van tijd tot tijd bevrijdt van het ceremonieel, dat bij zijn positie behoort. Nauwelijks was hij tot de macht gekomen, of de Italiaansche gymnastiekvereenigingen vonden een flinken voorstander in hem. Fascisme beteekent jeugd; vandaar dat het de gymnastiek hooghoudt, die schoonheid en gezondheid aan de jeugdige lichamen geeft. Al onze beste kampioenen zijn fascisten: De Pinedo, Locatelli, Ferrarin en Nobile zijn bewonderde bewonderaars van den Duce, die vaak het sein tot vertrek geeft voor de groote automobiel- en luchtvaartwedstrijden. In het gewone leven is Mussolini eenvoudig en goed. Hij houdt van zijn vrouw en aanbidt zijn kinderen: Edda, Bruno en Vittorio. Langs een twintigtal van de allernederigste vakken kwam hij tot het allerhoogste en het volkskind van de Romagna heeft zich niet behoeven in te spannen, om zich aan te passen, omdat de aristocratie van het genie hem eigen is, zoo goed als die van het bloed. Niemand heeft hem de regels van het Protocol behoeven bij te brengen, waarvan hij buitendien nog de hervormer is. Zijn instinct tot bevelen geeft hem de houding van een opperhoofd en van iemand van nobel ras. Hij is representatief voor het ras. Margareta van Savoye, de koningin van Italië, een vrouw van ongeëvenaarde vorstelijkheid, vertelde aan haar intimi, dat toen Mussolini voor den eersten keer ten paleize kwam, om zijn opwachting te maken, zij hem goed geobserveerd had om te zien, welke fout hij zou maken tegen de etiquette. Maar zij werd in haar verwachting bedrogen en ontdekie in den nieuwen president van den Raad een trotsche natuurlijkheid van bewegen en een volkomen aanpassen aan zijn omgeving, waartoe vele geboren edellieden het niet brengen. Even voor haar dood zei deze zelfde koningin, toen de Duce ziek was, tegen den uitgever Cappelli, dat Mussolini behalve een groot man ook een mooie man was. „Jammer", zei zij, „dat vele fotos hem geheel anders voorstellen en hem leelijk maken . Inderdaad is Mussolini's gezicht uitermate mannelijk en regelmatig. Zijn oogopslag is rustig en scherp. In momenten van ontroering zijn de zwarte oogen, die anders onderzoeken en domineeren, half gesloten en glinsteren tusschen de oogleden. Maar zijn voorhoofd is hoog en zijn vierkante kaken spreken van een vasten wil. Zijn ietwat gedrongen figuur van middelmatige grootte is buitengewoon beweeglijk; zijn handen zijn fijn en aristocratisch. „Het geheim van zijn bekoring", schrijft Settimelli, „ligt vooral daarin, dat hij er zich geheel onbewust van is. Zijn kracht uit zich op de meest verschillende wijzen. De zeer gevariëerde rijkdom van den mussoliniaanschen geest stelt hem open voor al wat tot hem komt en zijn fysiek past zich schitterend aan bij zijn zieletoestand. Als hij geïrriteerd is, heeft hij zijn hoofd gebogen op tafel, zoo diep, dat zijn neus bijna op het papier ligt. Dan houdt hij zijn handen onder tafel en kijkt u aan, het hoofd gebogen naar één kant. Dan zegt hij ja of nee of hij mompelt bin- nensmonds ciao *). Ge kunt hem ook vinden, bezig een boek te lezen met zijn rug naar de deur. Als hij iemand hoort binnenkomen, beweegt hij niet en vraagt; wie is daar? Herkent hij de stem, dan antwoordt hij met een paar duidelijke woorden, zonder zich om te keeren. Doet iets hem pijn, dan reageert hij onmiddellijk en verkreukelt met zijn eene hand het papier, dat hij dan weggooit, terwijl zijn oogen bliksems schieten. Is hij moe, dan is het vuur in zijn blik als met een fijne asch overdekt. Is hij vroolijk, dan beschrijft hij u een of ander geval, waarbij hij dan de dramatis personae imiteert met breede, onstuimige bewegingen. Als hij lacht, leeft in de rimpels aan zijn ooghoeken een lichte ironie; als hij ernstig is, verwondert hij u altijd door een of andere opmerking. Dan spreekt hij moed in, houdt van je en helpt. Zijn stijl is modern, maar zonder valsche rhetoriek. Hij houdt van soberen, vastberaden, recht-op-het-doelafgaanden moed; alle opzichtigheid hindert hem. Als hij zich driftig maakt, geschiedt dat op een hooghartige maar vreeselijke manier. Geen lange tirades. Tot het drama is hij in staat, niet tot het melodrama. Als hij van kleuren houdt, is het uit Italiaansche passie, uit artisticiteit en omdat hij weet, van hoeveel enthousiasme en kracht ze de bron kunnen zijn. Mussolini is een artiest, zooals alle groote Italianen; hij is een schepper van stijl. In een van zijn redevoeringen heeft hij gezegd: „De democratie heeft het volk zijn stijl ontnomen; het fascisme zal hierin weer stijl *) Ciao van schare: slaaf, uw dienaar — groet, die de vroegere Venetiaansche kooplieden elkaar brachten. (E. F.) brengen — d.i. het zal een gedragslijn aangeven, waarin kleur, kracht, het schilderachtige, het onverwachte en mystieke hun plaats zullen hebben. Dus tenslotte alles wat waarde heeft voor de ziel der massa. Wij zullen de lier op zijn snaren bespelen; op die van de kunst en op die van de politiek. Wij zijn politici en wij zijn strijders". Het is verwonderlijk, zegt men, hoe Mussolini er heel alleen gekomen is, hoe hij woorden, gedachten en daden gevonden heeft van antiek Romeinsche mannelijkheid, waartoe weinig andere Italianen in staat geweest zouden zijn. Anderen, — schrijvers en mannen van de daad, zelfs mannen van groot genie en krachtig aanvoelen — blijven toch in hun ontvankelijkheid en uitdrukking Italianen uit de Middeleeuwen, maar geen Romeinen of Latijnen. Daarom mogen wij gerust zeggen, dat in Mussolini zich het genie van het ras manifesteert, hetwelk spontaan de harde korst van de moederaarde doortrekt, om veiligheid en hernieuwde grootheid aan ons Italië te brengen. Ook hierdoor toont Mussolini zich artiest. Hij is artiest in het scheppen van de politieke, Italiaansche welvaart — artiest, waar hij als promotor optreedt bij manifestaties van schoonheid. Hij is een musicus, die in de ondankbaarste uren van zijn leven van honger en ellende troost vond in zijn viool. Een politicus, die in zijn jeugd te Forli zijn rust weervond, door een stuk uit de Negende Symphonie te spelen, moest wel onbegrepen blijven door zijn kameraden van een partij, welke zoo materialistisch was, dat zij niet verder kon komen dan een theorie van deterministische economie. In Italië is Mussolini degeen die als maecenas optreedt, waar het er om gaat het initia- tief te nemen voor groote publieke werken, welke den kunstenaar in staat stellen zich te uiten en den geest van den tijd in concrete vormen vast te leggen. De faam van Mussolini als moderne beschermer der kunst zal naast die van Caesar, de Pausen en de Italiaansche vorsten voortleven. Hijzelf heeft de taak van den architect op zich genomen en de teekening gemaakt van een standbeeld, dat — opgedragen aan de Zegepraal en de Martelaren — in Bolzano zal verrijzen. Bij de opening van verschillende kunst-tentoonstellingen heeft hij zijn vertrouwen uitgesproken in een spoedige herleving van nationale, artistieke waarden, nauw verbonden aan den nieuwen regeeringsvorm, en met gedenkwaardige woorden heeft hij aangegeven, hoe Rome zich zou moeten ontwikkelen, om weer de eerste hoofdstad der wereld te worden. Mussolini is een even goed artiest als staatsman, die rond zich een historische sfeer heeft weten te scheppen en een stempel op zijn tijd heeft weten te drukken. Ook als spreker en journalist is hij artiest. Er is een groot verschil tusschen zijn artikelen en zijn redevoeringen; nooit maakt hij misbruik van emphasis. Hij zegt nooit een woord meer dan noodig is, om zijn gedachten het eenvoudigst uit te drukken. Als hij schrijft, lost hij dadelijk het gegeven probleem op, oordeelt en legt dat oordeel zonder verzwegen bijbedoeling vast. Waar het noodig is, erkent hij zijn vergissing, maar beantwoordt alle polemische uitvallen zijner tegenstanders, zonder hen één oogenblik rust te gunnen. Hij spreekt met een metalen, duidelijk gearticuleerde, nogal langzame en dikwijls agressieve stem. De ontroering in hen die hem aanhooren, komt voort uit de ideeën, welke hij naar voren brengt, uit de zekerheid zijner beweringen, welke zich schijnen te realiseeren als het onmiddellijke gevolg van het woord zelf. Hij verheft nooit zijn stem, om iets te onderlijnen; alleen spreekt hij wat langzamer, als hij dingen zegt, die ons door hun grootheid ontroeren. Als een of ander ontwerp of plan in hem opkomt, schudt hij langzaam het hoofd als onder den invloed van de een of andere schepping, en terwijl degeen die hem aanhoort, zijn adem inhoudt, geeft hij nimmer toe aan de minste ontroering en gaat recht op zijn doel af. De enthousiaste menigte ondergaat als iets reëels, het voortschrijden van zijn wil die overheerscht. Eenige van Mussolini's artikelen en toespraken waren mijlpalen op den weg, die het fascisme doorloopen heeft en zullen blijven bestaan als data in de historie van Italië. De woorden van dezen stuggen mensch, die alle welsprekendheid haat, heeft de welsprekendheid der grootste advocaten en parlementariërs met heel hun clientèle overwonnen. Er zijn uren waarop, als de Duce spreekt, heel de wereld luistert en van bewondering trilt. De heele regeering en de toekomst van het volk zijn hem alleen toevertrouwd. Toch vindt Mussolini nog tijd zich bezig te houden met dingen die geheel vreemd zijn a&n de macht in engsten zin. Hij leest een enorme hoeveelheid kranten en boeken; hij opent na ontstellende voorbereiding vele van de belangrijkste congressen, welke in Rome gehouden worden; hij ondersteunt en geeft raad bij nieuwe initiatieven; hij staat interviews toe; hij schrijft artikelen voor de „Gerarchia", be- studeert de menschen en kent persoonlijk een groot deel der soldaten van zijn leger. In aanmerking nemend, wie hij toespreekt, weet hij uitdrukkingen te vinden, welke hem zelf als het ware in de omgeving doen opnemen; altijd spreekt hij zonder omwegen tot het geweten. Zijn macht is het resultaat van zijn natuurlijke superioriteit boven elke kleine ij delheid, elke kleine list of intrigue. Hij heeft altijd openlijk gestreden voor zijn groote gedachte. Op dit oogenblik is er onder de levenden niemand die grooter is dan hij. Hij staat innig religieus tegenover het leven en heeft Oriani's gezegde tot het zijne gemaakt: „Alleen het ideaal is I " waar! Mussolini heeft de kracht gehad, zich los te maken van alle valsche ideologieën van vreemden oorsprong, die de klassiciteit van de Italianen der Decadence hadden verminderd. En hij heeft tevens de kracht gehad, een heel volk van die ideologieën te bevrijden en het zijn origineele ziel te hergeven. Om dit te bereiken, heeft hij moeten lijden. Zeldzaam zijn voor hem de uren van rust en rustig geluk geweest, want zelfs toen hij na een fantastische stijging, welke een droom gelijkt — de hoogste toppen der macht bereikte, was stellig zijn eenige belooning het verschrikkelijke en sublieme visioen van andere vermoeienissen en zorgen, die nog zouden komen. Toen men zijn leven weer eens bedreigd had, was het de Paus, die de Voorzienigheid voor zijn behoud dankte, de Koning van Italië wenschte zichzelf geluk met de redding van zijn neef*), de Koningin-Moeder dankte God. *) Vorsten gebruiken dit woord voor den grootsten gunsteling. (E. F.) Benito Mussolini is eereburger van alle Italiaansche steden, omdat het oplevend Italië zich in hem hervindt. Mussolini, hoofd van de revolutie, heeft moraliter Italië gebracht aan de spits van alle naties der wereld en de Fransche revolutie overvleugeld. Zoo komt het, dat hij de vreemdelingen, die nog vreemd staan tegenover hem en zijn werk, durft waarschuwen: „Ook gij zult den weg gaan, dien wij gegaan zijn." Wij, trouwe, kleine, maar vasthoudende en altijd gereedstaande soldaten, wij bidden met hem, dat God hem bijsta en brenge tot het zegenrijke einde van zijn zware taak. EINDE