laNDDAGREDE »» MUSSERT 12 OCTOBER 1935^ {$[ x*>\ £ ( eiLiOTHEEK r ! ^BBkVjl I vTjijd^Kvlivj^^ II^^Rl]] lijj^ V«\1^F NOOTT!" Kameraden en Volksgenooten, Bij mijn terugkeer uit NederlandschIndië heb ik in Volk en Vaderland u opgeroepen om te komen naar den 4den Landdag in Den Haag. Weina, gij gijt gekomen. Er zijn er velen onder u voor wie het komen geen financieel offer was; er zijn er ook onder u voor wie het uit geldelijk oogpunt zeer bezwaarlijk was, maar die geen oogenblik geaarzeld hebben om toch te komen. Hun leider riep hen, zij begrepen en vertrouwden ten volle, dat hij dit niet zou doen, als het zinloos zou zijn. Met geestdrift zijn zij gekomen; het zijn dezelfden, die altijd werken voor de beweging en nooit iets „vinden." Zij hebben verlangend uitgezien naar dezen dag. Van harte welkom, mijn kameraden, waarop ik altijd kan rekenen; gij die met elkander de beweging draagt. Gij hebt ze aan uw laars gelapt diegenen, die als kameraad vermomd tot u kwamen met hun bedenkingen, met hun defaitisme, met hun ondermijning, die probeerden uw strijdbaren geest naar beneden te halen tot het peil van hun eigen laffe zieL Goed gewerkt, kameraden, gij die, tegen alle tegenwerkende krachten in, deze plaats van samenkomst voor ons hebt gebouwd; niets heeft men u bespaard, zelfs de natuurkrachten schenen tegen u, toen tien dagen arbeid in enkele minuten door den storm werden vernield. Goed gedaan, gij die voor uw minder bedeelde kameraden in de bres sprongt om door uw offer het aan hen mogelijk te maken om ook hier te zijn, zoodat zij niet thuis behoefden te blijven. Zoo gaaft g ij het voorbeeld en daarom is dit uw landdag; de grootste vergadering die ooit in Nederland heeft plaats gevonden. HET is onze taak om het Nederlandsche volk, dat dag in dag uit wordt bedrogen, voor te lichten. Dit land begint meer en meer op een volslagen dolhuis te gelijken of zoo ge wilt, op een vroolijke keuken met een diep tragischen achtergrond. Muilezels worden tot renpaarden verklaard, het riet wordt tot timmerhout gepromoveerd, wat zwart is wordt als wit voorgesteld, wat slecht is wordt verheerlijkt, het goede wordt zooveel mogelijk tegengehouden. Laat ik enkele concrete voorbeelden noemen: 1. Het ministerie Colijn blijft zitten; alleen mijnheer Deckers gaat van de marine naar de margarine. Colijn komt daarna door de radio verklaren: ziet hier een geheel nieuw kabinet. In al zijn ellende verslikt het Nederlandsche volk zich in zijn tranen van het lachen om deze dwaasheid, maar de officieele volksvoorlichters zeggen dat het echt is. 2. In de troonrede wordt verklaard, „dat het vriendschappelijk karakter van de verhouding tot de andere mogendheden ongerept bewaard bleef", een paar weken nadat de minister van BuitenIandsche Zaken in Genève zich bereid verklaart om den oorlog aan Italië te verklaren. 3. In dé troonrede wordt medegedeeld, „dat de juiste en de diepere kennis van de Nederland- sche taal zal worden bevorderd," terwijl de onvergetelijke Marchant de roode spelling op uw kinderen heeft losgelaten en een grenzenlooze verwarring heeft gesticht. 4. De S.D.A.P. wordt voorgesteld als een toonbeeld van legaliteit, van fatsoen, van koningsgezindheid; de N.S.B. als staatsgevaarlijk. 5. Het vechten voor parlement, volkssouvereiniteit, democratie, alles afkomstig van de Fransche revolutie, geschiedt onder leiding van een anti-revolutionnair ministerpresident. Bravo, zeggen de volksoplichters. 6. De S.D.A.P. heeft nooit één middel ongebruikt gelaten om leger en vloot te ondermijnen; slaat er op, schreeuwen ze nu, leve de oorlog met Italië! 7. Abessinië wordt voorgesteld als het centrum van eeuwenoude cultuur, Italië als het land der barbaren. Goed zoo, zegt de eerbare Nederlandsche pers. Dat is de waarheid. 8. Ieder weet, dat in Den Helder twee volslagen aftandsche kruisers liggen, die geen cent gevechtswaarde hebben. In de Nederlandsche pers wordt gesproken over de statige oorlogsschepen en vervaarlijke kanonnen. 9. Ieder weet, dat de groote pers zijn opdrachtgevers en zijn adverteerders naar de oogen moet zien. Wij ondervinden dagelijks de leugens en de verdraaiingen op last der politieke partijen. D. Hans, voorzitter van den Journalistenkring, schrijft: „De Nederlandsche pers is volstrekt on- afhankelijk. Dit is de eerlijke, simpele waarheid." 10. De marxistische straatterreur in Amsterdam tart iedere beschrijving. De oorzaak daarvan is de oogluikende toelating om niet te zeggen de hulp van verpolitiekte autoriteiten, die zonder bezwaar het gezag tot een aanfluiting maken als ze de N.S.B. daarmede een hak denken te kunnen zetten. Applaus van de pers voor de kranige houding van deze „Overheid". 11. Armoede wordt geleden en nooddruft heerscht bij duizenden gezinnen. Millioenen kilogrammen voedsel worden vernietigd. Dat hoort bij elkaar, zegt men. 12. Honderdduizenden zijn zonder werk. Verbetering zullen zij brengen door visschersschepen te verbieden uit te varen, door de koeien af te slachten, door het verbod om nieuwe zaken op te richten. Prachtig vindt de Nederlandsche pers dat. 13. In Tilburg willen de arbeiders zelf over hun loonsvoorwaarden onderhandelen met de werkgevers. Een ongehoord schandaal vindt men dat; zij hebben er niets mede te maken; dat gaat alleen de bonden aan. Waar bemoeien die kerels zich mede. 14. Christendom en socialisme (lees marxisme) staan tegenover elkaar als water en vuur, verklaarde de R.K. Staatspartij bij monde van Van Schaik. Arm in arm deelt zij de wethouderszetels met de S.D.A.P. Dat is goed, zegt men, want dat is practische politiek. Geld stinkt niet. Dit zijn nu 14 voorbeelden; evengoed kan men er 1400 geven. Welke duivelsche machten zijn dat toch, die het erop gezet hebben om deze grenzenlooze verwarring en verwildering te brengen in de geesten van onze volksgenooten, opdat zij weerloos ten prooi zullen vallen aan de vernietiging? Wij, N.S.B.-ers, die ons verbonden voelen door den gemeenschappelijken wil om deze duivelsche machten te keeren, wij, die — zooals ik het al meermalen heb uitgedrukt — het Nederlandsche volk weer recht op zijn beenen willen zetten, wij moeten er ons van bewust zijn, dat voor ons noodig is een helder inzicht, moed en vertrouwen en bovenal die liefde tot ons volk, die ons in staat zal stellen de offers te brengen, die noodig zijn om onzen titanenarbeid te verrichten. Mijn taak, kameraden, is het om u voor te gaan bij het zoeken naar de waarheid en het uitdragen van de waarheid in ons volk. Onze Beweging zal staan op den bodem van waarachtigheid; verlaat zij eens dezen bodem, dat zij dan verzinke in ongerechtigheid. De waarheid is altijd eenvoudig, alleen de leugen is gecompliceerd. De grootste taak van de N.S.B. is ons volk de oogen te openen, te leeren zien wat waarheid en wat leugen is. Dit is de reden waarom zij zoo gehaat is bij allen die het erop toeleggen om ons volk knollen voor citroenen te verkoopen. De waarheid mag niet gezegd worden. Ik zal u in nog geen uur tijds de waarheid moeten laten zien betreffende enkele van de groote problemen, die voor het bestaan van ons volk in dezen tijd van zoo groot gewicht zijn. Velen uwer zullen deze waarheden reeds gezien hebben door alle leugens en verdraaiingen heen — zooveel te beter. Anderen zijn nog niet sterk genoeg; wij moeten hen sterk maken, opdat zij het bedrog zullen kunnen aantasten en vernietigen. Kameraden, het uur der beslissing voor het Nederlandsche volk nadert. Niemand onzer kan zeggen oi wij over één, viji of tien jaren een kolonie zullen zijn van Moskon, Berlijn, Londen of Parijs, dan wel, dat wij herboren uit den chaos van dezen tijd zullen oprijzen om als een fier onafhankelijk volk een nieuw tijdperk in te treden. Groote dingen zijn er op komst; wij gevoelen de grootheid van dezen tijd en onze eigen nietigheid, maar tevens onze verantwoordelijkheid en onze vastberadenheid en ons geloof, dat ons den weg zal worden gewezen, als wij de waarachtigheid en de liefde tot God en onze medemenschen als richtsnoer voor ons denken en handelen willen nemen. Het lot van ons volk wordt beheerscht door drie vragen: 1. Hoe wij staan te midden der andere volkeren. 2. Hoe wij staan in onze verhouding tot Imdië. 3. Hoe wij staan tegenover elkander als volksgenooten. Over deze drie vragen zal ik u spreken. Hoe staan wij te midden der andere volkeren? In November 1917 veroverde Lenin de macht in Rusland, een Rijk met 150 millioen inwoners en omvattende 1/6 deel van de aardoppervlakte. Een mooi uitgangspunt voor de wereldrevolutie, waaraan nu welhaast twintig jaren is gewerkt en waarlijk niet zonder resultaat. Van 25 Juli tot 20 Augustus, dus nauwelijks twee maanden geleden, is te Moskou gehouden het 7de wereldcongres der Communistische internationale, dat werd bijge- woond door 510 vertegenwoordigers uit 65 verschillende landen, waaronder vier uit Nederland. De belangrijkste conclusies en mededeelingen zijn de volgende: 1. Mededeeling van Ercoli: De politiek der Sovjet-Unie is de politiek van het uitbuiten der tegenstellingen tusschen de kapitalistische landen. Vandaar dat Moscou is toegetreden tot den Volkenbond, nonagressie pacten afsloot met de nabuurlanden en militaire verbonden sloot met Frankrijk en Tsjecho-Slowakije. 2. Mededeeling van den voorzitter Pieck: Wij moeten thans aaneensluiting van alle werkenden tegen het fascisme bespoedigen, om van de afweer van de fascistische aanvallen te kunnen overgaan tot den strijd om de macht. De Sovjet Unie is en blijft de grondslag en het bolwerk der wereldrevolutie. Zij steunt het proletariaat in de geheele wereld in den strijd voor de vormig van radenregeeringen. 3. Resolutie over de strijdwijze in de z.g. democratische landen: ln den kortst mogelijken tijd toenadering zoeken tot de sociaal-democratie, voorts de democratie verdedigen tegen het fascisme, want: „zoolang wij de burgerlijke democratie „nog niet kunnen vervangen door de „dictatuur van het proletariaat, zoolang „hebben wij belang bij het behoud van „elke reste van deze burgerlijke democratie, om deze te kunnen uitbuiten „ten bate van de voorbereiding van de „massa in de richting van de omverwerping van de macht van het kapitaal." 4. Resolutie over de strijdwijze in de fascistische landen op voorstel van Dimitroff: „In fascistische landen moet het eenheidsfront tegen den opmarsch van het „fascisme gevormd worden door cellen„bouw. Alle loontrekkenden, arbeiders, „kleine ambtenaren, de joden en ook de „katholieke organisaties moeten daartoe „tactvol bewerkt worden." Voorts wordt de noodzaak betoogd den strijd tegen het fascisme in de eerste plaats te voeren in het leger. Fascistisch gezinde officieren moeten weggewerkt worden (Dit laatste geschiedt reeds met behulp van Deckers en Colijn; Dimitroff wordt hier op zijn wenken bediend). Kort en goed is het parool van Moskou: geleidelijke uitbouw der wereldrevolutie, door de Europecsche Staten tegen elkander op te zetten, met de democraten aan te pappen — want via de democratie is hun doel te bereiken — en vooral het fascisme, hun eenigen vijand, te kraken. Zonder Italië en zonder Duitschland was Europa al tien jaren een kolonie van Moskou. Maar dwars door Europa ligt deze dam Rome—Neurenberg. Deze dam moet worden omsingeld en vernietigd, dan staat aan de uiteindelijke overwinning van Moskou niets meer in den weg dan een vermolmd liberalisme en een aftandsche democratie a la Kerenski, waarmede zij zonder bezwaar korte metten kunnen maken. Vernietiging van Italië, omsingeling van Duitschland, oorlog tusschen de Europeesche natiën, met als zeker gevolg de zegepraal van het bolsjewisme, ziedaar waar Moskou doelbewust op aanstuurt. Deze satanische macht werkt daartoe samen met alle nationale en internationale democraten, die te stom of te kortzichtig zijn om te begrijpen, dat zij mede het slachtoffer zullen worden. In hun blinden haat tegen het fascisme werpen zij zich in de armen van Moskou. In korten tijd heeft Moskou reuzen-schre- den vooruit gedaan. Frankrijk en TsjechoSlowakije hebben een militair verbond met Rusland gesloten. Fransche officieren dineeren met de beulen van hun collega's, die met duizenden zijn gemarteld en vermoord. Litwinof, alias Wallach-Meijer, in 1908 in Parijs gezocht wegens bankroof, doet zijn werk goed in Genève, hij zetelde op den voorzittersstoel en komt daar op voor heilige menschenrechten, voor de heilige alliantie tusschen Engeland, Frankrijk en Rusland, in de zoete hoop, dat hij Europa in een nieuwen oorlog kan storten. En nu Italië! De bevolking van Italië vermeerdert zich in overeenstemming met de leer van de R. K. kerk met 500.000 personen per jaar. In normale omstandigheden moet dit land invoeren 99 pCt. van zijn benoodigde katoen, 80 pCt. van zijn wol, 95 pCt. van zijn steenkool, 99 pCt. van zijn minerale oliën, 99 pCt. van zijn koper en 53 pCt. van zijn andere metalen. Vóór den oorlog emigreerden duizenden en duizenden Italianen naar andere landen, in hoofdzaak Amerika. Het buitenland heeft zijn deuren gesloten voor de emigranten en Italiaansche producten. Waarmede moet dan Italië zijn grondstoffen betalen, die het noodig heeft om zijn bevolking niet te laten verhongeren? Europa jaagt in Abesslnië Wie biedt van zijn overvloed aan? — Engeland, dat *4 deel van de wereld heeft veroverd? Het uitstervende Frankrijk, dat met zijn overvloed van koloniën geen raad weet en dat met Engeland samen in 1918 nog de Duitsche koloniën in de wacht gesleept heeft ook? Practisch hebben Engeland en Frankrijk heel Afrika gedeeld. Frankrijk heeft nog pas enkele jaren geleden met zijn kanonnen en mitrailleurs Marokko veroverd en den dapperen Sultan in ballingschap gezonden; Engeland heeft de Boeren-republieken Transvaal en den Oranje-Vrijstaat te vuur en te zwaard vernietigd en duizenden vrouwen en kinderen in de concentratiekampen bijeen gedreven. Het eenige stuk van Afrika, dat de heeren niet gedeeld hebben, is Abessinië. Ik geloof niet, dat iemand zóó onnoozel is, dat hij denkt, dat Frankrijk en Engeland dit hebben nagelaten, omdat zij de Abessiniërs zulke sympathieke lieden vonden. In 1867 is Engeland met ruim 40.000 man Abessinië binnengerukt, maar bemerkte spoedig, dat er een veel grootere krachtsinspanning noodig zou zijn om het te veroveren, gelijk de Soedan. Het ging toen intrigeeren tusschen den Negus en zijn onderkoningen, teneinde den Negus te vernietigen en door de beloften aan de onderkoningen invloed in Abessinië uit te oefenen. Dit spel gelukte. Op 13 April 1868 bombardeerden de Engelschen de bergvesting Magdala, waarin Theodorus zich verschanst had. Theodorus moest zich overgeven en deed dit op een wijze, die hem de achting deed verwerven in heel zijn land. De barden zongen: „Daar beneden in Magdala klonk een kreet. Een man stierf. Een leeuw stierf, die het als een schande beschouwde door de hand van een mensch te sterven." Als laatste daad droeg hij zijn vrouw op, aan de Engelschen duizend ossen en vijfhonderd schapen te schenken, opdat zij daarmede hun overwinning zouden kunnen vieren. Dan schoot de Negus zijn zoon dood en daarna zichzelf. Zoo stierf een vorst die overwonnen werd. De Engelschen, die begrepen, dat zij met zulk een kleine macht Abessinië toch niet konden veroveren, trokken snel af. Het was Engeland niet te doen om geheel Abessinië, maar om dat deel, waarin de bronnen van de Blauwe Nijl liggen: het Tsanameer. Het Tsanameer beteekent water in Soedan, water in Soedan beteekent vruchtbare velden voor den katoenbouw, katoen beteekent grondstof voor Lancashire, werkgelegenheid in Engeland. Om dit te bereiken, zonder Engelsch bloed te vergieten, zocht Engeland naar bondgenooten. Frankrijk was al machtig genoeg in Afrika; Duitschland al een te groote concurrent in Europa, alleen Italië bleef voor dit doel over. Italië moest het zaakje dan maar opknappen voor Engeland. Bij geheime protocollen van 24 Maart en 15 April 1891 kwam Engeland met Italië overeen, dat Italië de zeggenschap zou krijgen over Abessinië, mits Engeland zou verkrijgen het Tsanameer, de Blauwe Nijl, Albara en Rahad. Op 5 Mei 1894 werd voor de derde maal een verdeelingsverdrag gesloten tusschen Engeland en Italië om een einde te maken aan de zelfstandigheid van Abessinië. Met Italiaansch bloed zou Engeland dan toch verkrijgen, waar Albion Engelsch bloed te duur voor vond. Italië ging, onvoldoende uitgerust en onvoldoende aangevoerd, gesteund door een slap democratisch ministerie en Italië werd verslagen. De eenige die won, was weer Engeland, want wel kon het fluiten naar zijn deel van den buit, maar zijn mededinger (Italië) had een flinken opdoffer gekregen en Engeland waschte in Addis-Abeba zijn handen in onschuld. Zie hier dan iets van de voorgeschiedenis van het tegenwoordige conflict. Toen Menelik II in 1896 vrede met Italië had gesloten, was zijn macht gevestigd in een klein deel van het tegenwoordige Abessinië, nl. het z.g. Ethiopië, bewoond door 3 a 4 millioen Semieten en Hamieten. Door verovering breidde hij zijn gebied uit over een veel grootere oppervlakte met een bevolking van negroïde stammen, in totaal plm. zes millioen. Zoo ontstond veertig jaar geleden de tegenwoordige staat Abessinië, tweemaal zoo groot als Duitschland, met slechts tien millioen inwoners, waarin volslagen middeleeuwsche toestanden heerschen en waarin het overgroote deel der bevolking leeft onder den duim van de feodale onderkoningen en stamhoofden die over hen heerschen en waarin twee millioen slaven worden gehouden. Onder goed Europeesch bestuur kan dit uitgestrekte vruchtbare land, dat — dank zij de hooge ligging — voor een belangrijk deel een Europeesch klimaat heeft, dat rijk is aan grondstoffen van allerlei aard, waarin millioenen H.A. gelegen zijn, welke geschikt te maken zijn voor katoenbouw, aan honderdduizenden Europeanen direct en indirect een behoorlijk bestaan verschaffen, zonder dat één neger of één Hamit daarom één pond rauw vleesch (hun hoofdvoedsel) minder behoeft te eten. En wat de vrijheid betreft, het Europeesche beheer zal zeker de vrijheid van de feodale heerschers een einde doen nemen, maar de groote massa zal onder Europeesch oppertoezicht heel wat meer vrijheid hebben, dan nu het geval is. Kort gezegd staan de zaken zoo: als Italië Abessinië verovert, dan doet het dit, omdat het niet anders kan, omdat het moet kunnen beschikken over grondstoffen, omdat het een uitweg moet vinden voor zijn bevolkingsoverschot, waarvoor alle landen hun grenzen hebben gesloten. Wat Italië voornemens is te doen met Abessinië — nl. daarvan een Italiaansche kolonie te maken — is precies hetzelfde wat Engeland, Frankrijk en Nederland hebben gedaan in Azië en Afrika, maar met dit verschil, dat zij geen hand opheffen tegen welken blanke dan ook, maar dat de Engelschen hun Afrikaansch bezit in het Zuiden hebben veroverd na duizenden Afrikaansche boeren van Hollandschen stam aan hun bajonetten te hebben geregen, omdat zij hun republieken verdedigden. En wanneer wij nu in de eerbiedwaardige Nederlandsche pers lezen, dat Engeland weer de kleine naties aan het verdedigen is en kampioen is voor vrede en recht, dan zijn deze scribenten öf idioten óf volksbedrie- gers, want nog nooit heeft één Engelsche regeering één Engelsch soldaat geofferd voor andere dan Engelsche belangen. Ja, zal men zeggen, maar Abessinië is lid van den volkenbond. Dat is een feit, maar daaruit blijkt alleen, dat de volkenbond een enorm gevaar is voor den vrede in Europa. Zonder den volkenbond was het een koloniale kwestie en Engeland zou zijn vloot hebben gebruikt op de oude manier, nl. om een stuk van den buit te krijgen. Bij voorbaat probeerden zij dit al met hun Amerikaansche vrienden door middel van de beruchte concessies van mijnheer Rickett en mijnheer Chertok en hoe verder die duistere petroleumfiguren mogen heeten. Maar door middel van den volkenbond is het mogelijk om hiervan te maken een kwestie, die den Europeeschen vrede ernstig bedreigt. Van den aanvang af heeft Mussolini gedaan wat mogelijk is om het geschil buiten Europa te houden en doet omgekeerd Litwinof al het mogelijke om er een oorlog tusschen de Europeesche staten uit te fabriceeren. Hij is om zoo te zeggen niet meer uit Genève weg te slaan! De grootste triomf van Moskou zou zijn een nieuwe oorlog, waarin de Europeesche staten elkander zouden vernietigen, opdat daarna Rusland Europa zou veroveren. Als dat niet lukt, dan wil het zich voorloopig tevreden stellen met de omsingeling van Italië en de vernietiging van het fascistisch regiem, om daarna al zijn krachten op Duitschland te richten. Laten wij de vijanden van Italië eens op een rijtje zetten: 1. Rusland, dat het fascistisch regime wil vernietigen en een Europeeschen oorlog wil bereiken. De Komintern werkt over de geheele wereld; het geschreeuw klinkt over de geheele wereld. Al wat rood en roze is helpt mede, al wat het fascisme bestrijdt helpt mede. Vermomd als vredesapostelen, als strijders voor recht, voor volkenbond, enz. probeeren zij aan te hitsen tot oorlog uil haat tegen Italië. 2. Engeland vanwege de duistere petroleumconcessies, vanwege den katoenbouw in Soedan, die hun geheel of ten deele ontgaan als Mussolini in Abessinië zit en ten slotte, omdat het geen sterke natie op zijn weg naar Indië wil ontmoeten. 3. Frankrijk vanwege zijn spoorweg van Djiboeti naar Abeba en het behoud van den Volkenbond, als zijn werktuig tot verdediging van den buit van 1918. Maar Frankrijk is verdeeld. Het linksche eenheidsfront onder communistische leiding wil tegen Italië vechten. Het rechtsche deel van het Fransche volk wil Italië behouden als bondgenoot tegen Duitschland. Dit laatste schijnt het zwaarst te wegen. 4. De gekleurde rassen en speciaal de negers, die een nederlaag van Italië terecht zouden zien als een vernedering van het blanke ras. In het negerkwartier van New York worden negers voor Abessinië aangeworven. 5. Japan dat in September 1933 een millioen H.A. concessies heeft gekregen in Abessinië; grond voor de teelt van de beste katoen geschikt; Japan, dat in Abessinië de eenige mogelijkheid ziet om een begin te maken met zijn penetratie in Afrika. Zie hier, mijn kameraden en volksgenooten, de naakte, nuchtere feiten, die men natuurlijk niet in de Nederlandsche pers leest, omdat de Nederlandsche pers tot taak heeft u de waarheid te verbergen. Hieraan voeg ik dan toe deze vraag: moeten wij Engeland helpen aan nog meer petroleum of aan nog meer katoen, moeten wij Frankrijk helpen aan het behouden van zijn winstgevenden spoorweg, moeten wij Japan helpen aan het behouden van zijn katoenconcessies en invloed in Abessinië, moeten wij de negers en arabieren helpen aan de vernedering van een blank volk, moeten wij Rusland helpen aan een oorlog in Europa, aan de overwinning van het communisme? Mijn antwoord is: neen, nimmer, nooit! Nu is het aan óns om te zeggen: Geen man en geen cent! Ieder, die hel ItaliaansehAbessinisch conflict wil overbrengen naar Europa, wil uitbreiden over Europa, of dit geschiedt binnen of buiten Genève, begaat een misdaad tegenover Europa, ja tegenover het geheele blanke ras. Amery, oud-minister van Koloniën van Engeland, Lagerhuislid, sprak dezer dagen in Birmingham en zei daar: „Ik ben niet bereid om ook maar één inwoner van Birmingham naar het front te sturen om voor Abessinië te sterven." Zoo denken wij er ook over: de huid en de beenderen van één Ne derlandsch soldaat zijn ons dit niet waard. Als dan minister De Graeff met zijn trawanten: de roode oorlogsophitsers van de S.D.A.P., de communisten en de vuilnismannen van Amsterdam voor de Abessiniërs willen gaan vechten — welnu, de weg is nog vrij, laten zij dan zelf gaan, wij zullen hen niet tegenhouden. Of anders, laten ze dan hun zonen sturen; zooals Kussolini zijn beide zonen en zijn schoonzoon heeft gestuurd als vliegeniers. Haar wij, Nederlandsche nationaalsocialisten, ontzeggen den minister het recht om te spreken over sancties tegen Italië; wij passen er voor om onze zonen en onze mannen te offeren voor belangen, die met de verdediging van ons volk en onzen bodem niets uitstaande hebben. En als deze minister zegt: ik bedoel alleen economische sancties en als het op militaire aankomt, zeg ik: dat kunnen wij niet, dan is mijn antwoord: dan hadt gij uw mond moeten houden, want deze schande, dat wij tot niets in staat zijn als het er op aankomt, behoeft niet in Genève te worden uitgekraaid ten aanhoore van de geheele wereld. Maar onze volkenbondsverplichtingen dan? Precies, daar ligt de oorzaak der ellende. Er bestaat geen volkenbond, die met recht dien naam kan dragen. Er bestaat een bond van volkeren, die opgericht is met het doel om den in 1918 behaalden buit van de Entente te verzekeren tegen verlies; een bond die ten doel heeft om het schreeuwend onrecht, dat aan de Duitsche, de Oostenrijksche, de Hongaarsche en Bulgaarsche volkeren is aangedaan en waaronder millioenen menschen gebukt gaan, te handhaven door gemeenschappelijk geweld. Troelstra heeft zijn meening in 1920 als volgt geformuleerd: „De bond is bedoeld als organisatie der overwinnaars, die met behulp der neutralen, de overwonnenen in de positie van politieke en economische minderwaardigheid zal houden". De bond is geboren in een spheer van haat, bloed en wraakzucht. De zonde van zijn geboorte rust op zijn bestaan en daarom kunnen wij geen geloof hebben in een reiniging. Door in dezen bond in te treden, hebben wij ons verlaagd van een onafhan- kelijken staat tot een werktuig in de handen van Engeland en Frankrijk en onzen bodem bestemd tot slagveld van Europa. In 1920 heeft de Nederlandsche regeering letterlijk het volgende geschreven: „Tot dusver was, tengevolge van zijn geografische ligging, bij het uitbreken van een oorlog tusschen de groote mogendheden het belang van Nederland, zoowel als van de belligerenten in de handhaving van een strikte onzijdigheid gelegen. Dientengevolge zijn veelal de rampen van een oorlog aan ons land gespaard gebleven. Door thans tot den Volkenbond toe te treden, zal het van deze bevoorrechte positie vrijwillig afstand doen. Wanneer wederom in dit deel van Europa een oorlog mocht uitbreken en de Volkenbond is dan een realiteit geworden en gebleven, dan zal Nederland vermoedelijk niet meer als tot dusver zich daarbuiten kunnen houden." leder nuchter Nederlander zou daaruit de conclusie trekken, dat het verraad aan ons volk zou zijn om onze zelfstandigheid op te geven. Maar neen, dit volk vraagt om den ondergang. Dronken van hun eigen gedaas over het nieuwe tijdvak in de wereldgeschiedenis, enz. moesten en zouden wij in den Volkenbond. Was er dan niemand die zijn verstand behield? Ja één onzer, het tegenwoordige Eerste Kamerlid Van Vessem, waarschuwde in De Toorts van 31 Januari 1920 uitdrukkelijk. Hij eindigde zijn waarschuwing als volgt: „Met beroesde menschen, ook die dronken zijn van woorden, is geen praten. Men kan slechts hopen, dat er in ons land tien menschen op de rechte plaats zijn, die nuchter blijven en het goede willen. Dat is de eenige kans, die ons overblijft om te voorkomen, dat pyramiden van Hollandsche doodsbeenderen, gesierd met het „légion d'honneur" of het Britsche oorlogskruis, hier en in verre landen, als een eeuwige aanklacht tegen Holland's verdwazing van thans, zullen oprijzen." Het was de stem des roependen in de woestijn; de regeering was dronken en het volk was dronken gevoerd. De ontnuchtering komt nu. Zoo is dan onze positie te midden der natiën: Inwendig vermolmd, zonder weermacht van beteekenis, kwetsbaar hier en in Indië, een aanhangwagen van Frankrijk en Engeland, welke schande wij met België deeïen, opgesloten in den bond van overwinnaars en met Litwinoff blaffend tegen Duitschland of Italië wanneer dit de Entente behaagt. Met diepe bezorgdheid zien wij dit alles. Donkere wolken pakken zich samen. Maar nog is Nederland niet verloren! Redding te brengen in den nood — zoo God dit wil — is onze taak. Wij willen geen aanhangwagen zijn van Engeland of Frankrijk, wij willen het Italiaansch-Abessinisch geschil niet overgebracht zien op Europeeschen grond, wij willen onzen vaderlandschen bodem niet tot slagveld maken van Europa, wij willen niet een werktuig zijn om den Ententebuit te verdedigen en het grenzenlooze onrecht, dat in Europa heerscht in stand te houden. Voor dat alles geen man en geen cent! Maar wat ons bezielt is de vaste wil om Nederland sterk en weerbaar te maken, onafhankelijk van iedere buitenlandsche macht, een bolwerk voor den vrede, bereid om zich te verdedigen tegen iederen aanvaller, bereid om mede te helpen bouwen aan een bond van Europeesche staten, waartusschen het onrecht is hersteld en die een waardig instrument zal zijn voor het behoud van den Europeeschen vrede en de Europeesche cultuur! Zoo willen wij staan te midden der natiën. Hoe staan wij in onze verhouding tot Indië? Ik kom nu tot de verhouding NederlandIndië, die voor ons volksbestaan van zoo ontzaglijk groot belang is, zoowel moreel als materieel. Om met dit laatste te beginnen: het is dwaas, kortzichtig en onverstandig te denken, dat alleen onze havensteden belang hebben bij Indië. Iedere arbeider en iedere boer, waar dan ook wonend in Nederland, heeft er het grootste belang bij, want duizenden en duizenden gezinnen in Nederland leven rechtstreeks van inkomsten uit Indië ontleend en deze gezinnen zijn weer de klanten van onze boeren en zij verstrekken direct en indirect werk aan vele duizenden arbeiders. De nood in dit land zou oneindig veel grooter zijn, als Indië voor ons verloren ging. Indië verloren — rampspoed geboren, is een harde waarheid. Maar boven het materiëele uit gaat het feit, dat wat er nog aan volkskracht in ons is, wij voor een groot deel danken aan Indië. Ga naar Indië, dan ziet ge het Nederlandsche volk op zijn grootst. Daar is een imperium over een uitgestrektheid van 5000 k.m2, een landoppervlakte tweemaal zoo groot als Frankrijk en Duitschland tezamen, een bevolking van zestig millioen zielen. Daar zijt ge als Nederlander veilig, waar ge u ook bevindt, niettegenstaande het Nederlandsche gezag slechts wordt uitgeoefend door enkele tienduizenden, zoo noodig in den rug gesteund door een legertje van 30.000 man. Daar ligt een voorbeeld, eenig in de wereld, van kolonialen bestuursvorm. Duizenden en duizenden van onze volksgenooten hebben generatie na generatie daar een groot Nederland gebouwd, waarop wij trotsch kunnen zijn. Daar komen de goede eigenschappen van ons volk: vastberadenheid, werkkracht, moed, naar voren. Daar zijn tienduizenden van onze volksgenooten op de plantages, in den handel, op de booten van de paketvaartmaatschappij, in de bestuursfuncties, in het leger en doen daar hun plicht, jaar in, jaar uit. Dat zijn zonen van onzen stam, dat is ons volk op zijn best en daarom gaat ons hart naar hen uit. Het is niet zoo eenvoudig om twintig jaar of langer in de tropen te zwoegen om een boterham te verdienen, om je kinderen een bestaan te kunnen geven, om je ouders te ondersteunen. Zij doen het daar, die brave dappere kerels en houden onze vlag hoog. Wat doet men hier? Hier vallen zij hen in den rug aan: de heeren in Den Haag en de heeren in Leiden en de heeren in Amsterdam. Hier heulen ze met het uitschot der natie, dat zelf te lamlendig en te beroerd is om zijn handen vuil te maken en dat in Het Volk en in De Tribune wordt opgehitst tegen de „blanke uitbuiters", de „blanke honden". Minister Colijn heeft dezer dagen gesproken over schobbers en schobbejakken. Welnu Excellentie, diezelfde woorden, schobbers en schobbejakken gebruik ik voor al die defaitisten, die onze volksgenooten in Indië in hun rug hebben aangevallen, die Indië probeerden los te weeken van Nederland, die leger en vloot in Indië on- dermijnden, die de eigenlijke aanstichters zijn van de moorden gepleegd op onze volksgenooten in Indië, die er verduiveld veel plezier in hadden, toen de Zeven Provinciën ging varen. Gij kunt ze niet vinden, Excellentie, ofschoon gij er over valt. Wij kennen ze nu al en zullen ze eens bij hun kraag pakken en des te harder, naarmate er meer goud op geborduurd is! Kameraden, ik zon willen dat ieder Nederlander eens in zijn leven Indië zag; hij zou er grooter vandaan komen dan hij er heen ging. Ik heb het voorrecht dan gehad om Indië te zien. Drie jaar lang ben ik hier met modder gesmeten en tot burger-van-den-derden-rang verklaard onder aanvoering van hen, die door hun politieke partij in hoogheid zijn gezeten. In Indië heb ik voor het eerst na drie jaren ./eer een vaderland gevonden, vrij van politieke terroristen. De gouverneur-generaal heeft niet meegedaan aan de politieke terreur; hij acht zich blijkbaar niet een werktuig in de handen van politieke terroristen, maar een vertegenwoordiger van de Kroon. Hij heeft het ambt van gouverneur-generaal hoog gehouden; daarvoor behoort het geheele Nederlandsche volk hem dankbaar te zijn. In zijn handen is het gezag in Nederlandsch-Indië veilig. Het gevoel dat onze volksgenooten hadden onder zijn voorgangers — nl. geleidelijk maar zeker te worden uitgeleverd aan de anti-Europeesche marxistische raddraaiers — is verdwenen. Het bestuur in Indië is in hoofdzaak fascistisch; men heeft daar lak aan Aalberse, lak aan Albarda. Men doet zijn plicht en minacht het politiek gekonkel en gekrakeel, dat het politieke leven hier te lande beheerscht. Terwijl zij daar met enkele tienduizenden een geheel imperium in stand houden, gaat hun hart uit naar het Moederland, naar een volk hier aan de Noordzee, waar zij trotsch op kunnen zijn en dat voor hen is een rots, waarop een vuurtoren, die zijn licht doet schijnen, wanneer het gevoel van eenzaamheid hen besluipt, als de donkere tropennacht over Insulinde neerdaalt. Een sterk volk, een eendrachtig volk, een met vaste hand geleid volk, dat is het wat zij daar noodig hebben. Ik heb de z.g. kabinetscrisis daar in Indië medegemaakt. Denkt u in, 14.000 K.M. van het Moederland, schouder aan schouder staande voor de enorme taak een imperium te besturen met enkele tienduizenden en inplaats van een vasten steun in den rug, inplaats van te kunnen zien naar de vuurtoren, waarover ik u sprak, inplaats daarvan de telegrammen, dat het Moederland niet eens een regeering heeft, want mijnheer Aalberse heeft de huur van zijn 28 aandeelen in de Tweede Kamer opgezegd aan mijnheer Colijn. De huurprijs moet worden verhoogd, anders doet hij niet langer mede. Er moet een extra ministerzetel worden bijgeschoven voor de R. K. Staatspartij; het was een mooie gelegenheid om de macht iets uit te breiden — geleidelijk aan, dan breekt het lijntje niet. Het lijntje, waaraan Colijn hangt en dat door Aalberse wordt vastgehouden, is dan ook niet gebroken; zij hebben hun extra-zetel gekregen; Colijn zal hem nog even warm houden. Colijn weet nu zelf niet meer of zijn kabinet nieuw is of niet, maar zeker is het extra. Niet een extra-parlementair, maar een extra-zetel kabinet is het. Wanneer gij dan in Indië het extra-zetel gekrakeel hoort van verren afstand, inplaats van een harmonisch koor, dan voelt gij, dat wat wij, N.S.B.-ers willen: een sterk eendrachtig volk, onze volksgenooten in Indië uit het hart gegrepen is. Drie kwart van de Nederlandsche bevolking in Indië is vóór ons. Van ons verwacht men daar, dat wij die rots en die vuurtoren zullen bouwen en uit uw naam, mijn kameraden, heb ik beloofd, dat zij op ons kunnen rekenen. Wij zullen hier weer een volk maken, waarop wij trotsch kunnen zijn en dat hen een steun zal zijn bij de vervulling van hun taak. Anderzijds staan daar reeds nu de kameraden klaar, om ons te steunen in onzen strijd; ook zij zullen woord houden. Zoo zullen wij elkander nader komen: de band tusschen Nederland en Indië zullen wij onverbrekelijk maken. Wanneer daarbij zal komen, dat wij van Nieuw-Guinea een Nieuw Nederland kunnen maken, waar duizenden en duizenden van onze volksgenooten een sober, arbeidzaam, maar vrij en onafhankelijk bestaan kunnen vinden, dan zullen wij de grootste daad verrichten voor de voortleving van ons volk tot in verre eeuwen. Zij, die Nieuw-Guinea kennen, zeggen dat het een tweede ZuidAfrika zal kunnen worden, maar dat tweede Zuid-Afrika zullen wij dan niet in den steek laten als het eerste, maar bewust geworden van onze volkseenheid, bewust van onze kracht, van onze saamhoorigheid, zullen wij de jongste telg van Nederland's stam beschutten tot hij op eigen kracht nauw verbonden met het Moederland, zijn weg in de wereld zal kunnen banen. Nederlandsch Indië zal eerst dan waarlijk Nederlandsch Indië zijn, wanneer Nieuw Guinea bevolkt zal zijn door mannen en vrouwen van Nederlands stam! Maar met den dag wordt het Japansche gevaar dreigender. Het geklets in Genève helpt daartegen niets. Het is een landverraderlijk idealisme om op Genève te rekenen, wanneer het er om gaat ons imperium te verdedigen. Nu Duitschland door de overwinnaars van 1918 uit China en NieuwGuinea is verdreven, zijn er nog slechts twee machten, die misschien ons bij zullen staan, wanneer Indië wordt aangevallen, nl. Engeland en Amerika. Wees niet zoo dwaas te denken, dat zij dat zouden doen vanwege de gerechtigheid of zoo. Als zij dat doen, doen zij dat uit eigenbelang. Naarmate wij zelf minder tot de verdediging kunnen bijdragen, naarmate wij als bondgenoot minder beteekenis hebben, hebben wij minder kans, dat wij bijgestaan worden. De Nederlandsche regeering denkt op dit punt iets te bereiken, door nu in Genève de Engelsche laars te poetsen! Maar een Engelschman weet heel goed, dat zulk een laarzenpoetser als bondgenoot in den strijd van nul en geenerlei waarde is. Zorg voor een modern gevechtswaardig eskader, zorg voor een behoorlijke vlooten luchtvaartbasis, voor vliegtuigbescherming en er is een kans om Indië en daarmede Nederland als zelfstandigen staat te behouden. Ik beschuldig de opvolgende Nederlandsche regeeringen ervan in zes jaar tijds 350 millioen gulden te hebben opgevorderd voor de marine, zonder dat deze een gevechtswaarde van beteekenis heelt. Ik beschuldig deze regeeringen ervan de maritieme en de luchtbescherming van NederlandschIndië zoo schromelijk te hebben verwaarloosd, dat wij als bondgenoot in een strijd practisch van geen waarde zijn. Ik eisch de grootst mogelijke inspanning om in den kortst mogelijken tijd daarin afdoende verbetering te brengen. Ik weet, dat de tegenwoordige regeering daartoe niet in staat is, omdat het ontzettende gevaar dat ons bedreigt, ons volk niet duidelijk voor oogen staat, omdat horden en drommen volksvergiftigers en misdadige idealisten ons volk bedriegen. Alleen een spoedige overwinning der N.S.B. geeft ons volk de laatste kans op redding. Daarom kameraden, werkt wat gij kunt, strijdt met al uw krachten, leder jaar, ja iedere maand is winst, want ieder jaar, iedere maand kan het te laat zijn. Alleen door met de uiterste inspanning te werken, zijn wij verantwoord tegenover de duizenden, die hun leven gaven voor ons volk in Indië, tegenover onszelf en tegenover uw kinderen, die geen onafhankelijk vaderland en geen toekomst meer zullen vinden, als Indië voor ons volk verloren gaat. Van hieruit dringt onze stem door tot onze tienduizenden volksgenooten, die ver van het Vaderland hun brood verdienen, tot onze kameraden in Indië en die stem zegt: wij verraden u niet, wij verlaten n niet, wij werken ook voor u. Wij bonwen een Nederlandsch volk, dat zich zijn plicht bewust zal zijn. Zoo willen wij staan in onze verhouding tot Indië. $ Hoe staan wij tegenover elkander als volksgenooten? Wij, N.S.B.-ers, hebben elkander reeds gevonden. Marcheerde de N.S.B. tijdens de Statenverkiezing met 40.000 man, nu marcheert zij met 54.000 man! Maar dit is nog slechts een begin. Het is niet onze bedoeling om een vereeniging te vormen, maar om een volk te vormen en een staat, waarin dit volk zal kunnen leven. Gij, N.S.B.-ers, zijt de politieke soldaten van het leger, dat deze taak zal vervullen. Wanneer de minister-president de ruzie met zijn vriend Aalberse heeft beëindigd — een ruzie waarvan men ons volk nu vertelt, dat het eigenlijk maar een vergissing was — en daarop een radiorede gaat houden om te spreken over het schouder aan schouder staan, dan hebben wij, N.S.B.-ers, daarvoor slechts een grimmigen lach over. Intusschen zijn 140 millioen gulden aan goud over de grenzen verdwenen. Wij ontzeggen ieder die door zijn daden in stand houdt het verderfelijke partijsysteem, dat ons volk heeft uiteengeslagen tot de scherven van een stukgeslagen schotel, ieder die door zijn kapitalistische of marxistische opvattingen de kloof in stand houdt tusschen volksgenoot en volksgenoot, het recht om te spreken over schouder aan schouder staan. En wanneer dan nog de man, die zoo spreekt, degene is die door het ambtenarenverbod tienduizenden oprechte vaderlanders op het hart heeft getrapt en in een hoek probeert te fchoppen, die het hun aangedane onrecht handhaaft, dan keeren wij ons af en gaan voort te doen wat onze taak is: een volk bouwen van boeren, arbeiders, middenstanders, intellectueelen, geestelijke en staatkundige leiders, die zullen hebben begrepen, dat zij samen vormen het volk van Neerlands stam, dat zij elkander noodig hebben, dat zij op elkander moeten kunnen vertrouwen, willen zij tezamen een toekomst tegemoet gaan. Zoo goed als wij protestanten en katholieken elkander in de N.S.B. hebben gevonden met tienduizenden, evengoed zullen wij het geheele volk tot deze samenwerking kunnen opvoeden. Het tegenwoordige maatschappelijke leven is opgebouwd uit louter strijdorganisaties. Politieke partijen om elkander te bestrijden met als inzet beginselen, die nimmer worden uitgevoerd, omdat zij daar nimmer een meerderheid voor kunnen vinden. Vakvereenigingen en werkgeversorganisaties om elkander te bestrijden. Boerenbonden en arbeidersbonden om elkander te bestrijden. Ja, onderlinge strijd van vakvereenigingen, die geen vereenigingen zijn ter verheffing van het vak en van degenen, die dit vak uitoefenen, die niet kennen de eer van den arbeid en de plaats die de arbeider behoort in te nemen, maar die alleen strijden om verbetering van arbeidsvoorwaarden en daarbij elkander nog in den rug aanvallen. Zoo is de liberale, democratische parlementaire staat een kampplaats waar tenslotte iedereen tegen iedereen vecht. Op deze basis is geen recht en geen welvaart mogelijk. Jaar in, jaar uit gaat dit verder en stap voor stap gaat het volk naar den afgrond. Honderdduizenden hebben practisch geen Vaderland meer, honderdduizenden van onze jongeren geen toekomst meer. Nu komen de heeren parlementariërs met plannen; iedere politieke partij heeft zijn eigen plan en daar staan ze nu op de markt met hun plan om kiezers te vangen. Wij hebben geen plan, maar een grootsche taak te vervullen — nl. alle organen van partijstrijd en klassenstrijd te vernietigen, een eind te maken aan den burgeroorlog die ons volk verscheurt, orde te scheppen in eigen huis en dan van den bodem af aan den nieuwen opbouw te beginnen. Die nieuwe opbouw zal niet eenvoudig zijn, zal het uiterste van ons vergen. Wij zullen geen gouden bergen deelen. Maar als er aangepast zal moeten worden, dan zullen wij ons allemaal aanpassen. Ons volk is bereid, wanneer het niet anders kan, in nooddruft te leven, maar onder voorwaarde, dat er recht en billijkheid zal zijn zonder aanzien des persoons en dat geen schobbejakken zich te goed doen aan wat den eenvoudigen wordt onthouden! Een toekomst heeft ons volk eerst dan, wanneer het heeft geleerd als één onwrikbaar geheel te marcheeren, wanneer het heeft begrepen, dat onderlinge strijd den ondergang tengevolge heeft. Er zijn maar twee mogelijkheden: doorgaan met partijstrijd en klassenstrijd naar den ondergang öf opbouwen met elkander, aan elkander bouwend, elkander steunend en helpend naar den nieuwen opgang. Met alle mogelijke middelen zullen de leiders van de strijdorganisaties in ons volk, de samenbinding van ons volk trachten te beletten. In dezen strijd hebben de z.g. tegenstanders elkander gevonden. In de Provinciale Staten van Noord-Holland was dit schouwspel op zijn best te zien. De communisten en leden der R. K. Staats- partij; de S.D.A.P. en de A.-R.; vrijzinnigdemocraten, liberalen, C.-H. schudden handjes, kloppen elkander op den schouder, voelen zich wel met elkander en deelen de baantjes. Daarvan afgescheiden stonden eenzaam de zeven N.S.B.-ers. Maar in hun eenzaamheid, in hun uitgeworpenheid, stonden zij daar hoog boven en vertegenwoordigden den nieuwen tijd, het nieuwe volk dat komende is. Hoe ontzaglijk veel goeds moet er komende zijn om zulk een eenheidsfront tegenover zich te vinden. Ja, inderdaad! In plaats van de aanbidding van het goud, het vechten om baantjes, het veroveren van voordeelen, zal moeten komen de rechtvaardigheid en de saamhoorigheid. Wij strijden voor ons bestaan met den rug tegen den muur. Wij zien ons volk voor onze oogen verzinken en hebben tot taak het te redden. Aan het Nederlandsche volk is zoo ontzaglijk veel misdreven. De geheele arbeidersklasse, die met de boeren samen het fundament vormt van het volk, dit volk zelf in zijn groote massa, is verbitterd. Zij gevoelen zich bedrogen, steeds weer bedrogen. Hun cultuur i s hun ontnomen, hun bestaan wordt hun ontnomen. Wij gevoelen de liefde en de kracht in ons om hen op te trekken uit den staat van vernedering in dien van volwaardige volksgenooten. Maar altijd nog stuiten wij op het wantrouwen, op het ongeloof, dat er eindelijk redding uit den nood zal komen door ons. Begrijp, mijn kameraden, dat wij het niemand kwalijk kunnen nemen als hij ons niet vertrouwt, ons niet gelooft. Want hij is immers tientallen jaren bedrogen door de z.g. Christelijke partijen, evengoed als door de marxisten. En zijn eerste gedachte is: een nieuw bedrog; een nieuwe ladder om over de ruggen der massa heen, eigen belang te dienen. Het overwinnen van dit wantrouwen is onze grootste taak. Houdt uw hart en uw hand open voor uw volksgenooten, die verbitterd tegen u strijden. * Onze strijd is de strijd om recht te doen tegenover allen. Recht doen beteekent voor den boer, dat als hij gezwoegd en geploeterd heeft een heel jaar lang, dat hij dan zijn erf niet wordt afgejaagd, dat hij niet tot den bedelstaf wordt gebracht, maar dat hij een behoorlijk bestaan heeft en voor niemand behoeft te kruipen. Recht doen beteekent voor den arbeider, dat hij geen verlengstuk is van de machine, dat hij geen slaaf is, die uitgestooten is uit zijn volk, dat hij niet met angst en beven iederen dag nader komt tot den tijd waarop hij niet meer werken kan, maar dat hem zijn eer wordt teruggegeven en dat hij, als hij zijn plichten ten volle vervult, ook ten volle de rechten zal genieten van volwaardig volksgenoot. Recht doen beteekent voor den middenstander, die zijn vak kent, dat hij niet kapot wordt gedrukt tusschen de coöperaties eenerzijds en het groot-kapitaal anderzijds. Recht doen beteekent voor de leiders der bedrijven, dat zij hun capaciteiten in dienst kunnen stellen van hun volk, dat zij zich één kunnen voelen met allen, die met hen hebben samen te werken in de bedrijven. De werkers met hand en hoofd, zij behooren bij elkander; de een kan den ander niet missen, daarom heeft de één niet het recht om zich verheven te gevoelen boven den ander. Recht doen beteekent voor de geestelijken, van welke kerk dan ook, dat zij hun hooge roeping ten volle kunnen vervullen, dat de leiders van den staat daarbij niet toezien, zeggende: wij kennen geen onderscheid tusschen goed en kwaad, en nog minder zeggende: wij zullen u afhouden van uw roeping. Maar integendeeel ten volle bereid om te steunen en te helpen waar zij kunnen in de diepe overtuiging, dat een volk zonder Godsdienst te gronde gaat. Recht doen beteekent voor het geheele volk, dat het op staatkundig gebied leiding ontvangt van de bekwaamsten, de onbaatzuchtigsten, degenen die het volk liefhebben in al zijn geledingen, met al zijn deugden, maar ook met al zijn ondeugden. Recht doen beteekent, dat de overheid de cultuur zal beschermen van het volk, dat het zorg draagt dat het jonge volk wordt opgevoed tot nuttige menschen in de maatschappij, dat hun geleerd wordt liefde en eerbied voor hun ouders, voor hun land, voor hun volk, voor hun kerk. Recht doen beteekent het volk beschermen tegen uitbuiting, tegen plundering, tegen oorlog, tegen ieder die het wil aanranden in zijn goede zeden, in zijn cultuur. Ziet om u heen in het dagelijksch leven en gij zult bemerken, dat deze staat een goddelooze staat is, een staat barstend van onrecht. Op den ondergang van dezen goddeloozen onrechtvaardigen staat hebben wij het voorzien. Daarvoor in de plaats zal komen de rechtvaardige staat, die voor de volle 100 pCt. Nederlandsch zal zijn en die wordt gedragen door gansch het volk. Dan zal het volk er niet zijn voor den staat, maar de staat zal het georganiseerde volk zelf zijn. Het Nederlandsch nationaal-socialisme wil rechtvaardigheid tegenover ons volk en eerbied voor ons volk in verleden, heden en toekomst. Op dan ten strijde, kameraden. Een moeilijke wintercampagne wacht ons. Wij kunnen ieder recht in de oogen zien. Onze strijd is hard, maar rechtvaardig en noodzakelijk. Zoo dadelijk zult gij uiteengaan, terug naar het land dat gij bebouwt, terug naar uw werkplaatsen en kantoren, terug naar uw schepen en naar uw winkels, terug naar de laboratoria en de ziekenhuizen. Maar al gaan wij dan uiteen, de N.S.B. bindt ons te zamen — een onzichtbare maar onverbrekelijke band. Deze band zal ons de kracht en den moed geven om met inspanning van alle krachten voort te gaan met den strijd. Gij weet waarvoor gij strijdt: een fier, jong Nederlandsch volk, onafhankelijk en vrij te midden van de omringende naties, een bolwerk voor den vrede; een Indië, vast verbonden aan het Moederland in lief en leed, een bestaan biedend aan duizenden van onze volksgenooten; een volk, dat partijstrijd en klassenstrijd zal hebben uitgebannen, waarin protestant en katholiek, werkgever en werknemer eendrachtig als volksgenooten zullen samenwerken; een volk, waarin recht zal worden gedaan aan de verdrukten, waar de arbeid weer de eereplaats zal innemen, waarop hij recht heeft; een volk, dat zichzelf respecteert en dan door anderen zal worden gerespecteerd. Ik verwacht van u, dat gij uw plicht zult doen, ieder op zijn plaats. Gij kent den nood van uw volk, gij kent den veg tot redding, dan zijt gij ook verantwoordelijk voor uw daden. Zijt gij laf, zijt gij zelfzuchtig, zijt gQ lui, dan behoort gij niet bij ons en de grootschheid van dezen tijd en van onzen strijd zal aan u voorbijgaan. Maar gij, werkers, dragers der Be- weging, gij zijt tevens de hoeders van de toekomst van uw volk. Niets mag u weerhouden om ten volle uw plicht te doen. Werkt en bidt en moge God ons de kracht geven ons volk te leiden uit zijn grooten nood. „Den Vaderland getrouwe, blijf ik tot in den dood". NENASU — UTRECHT