WILLEM VAN ORANJE I KLEINE NATIONAAL SOCIALISTISCHE BIBLIOTHEEK V rS WILLEM I VAN ORANJE (1533-1584) No. 5 NENASU — UTRECHT WILLEM I VAN ORANJE (1533—1584) Daerom hout u vast ende onbeweecht op dit vertrouwen op Godt de He re, die u nyet en sal verlaten, soe ghij u selven nyet en verlaet. Willem van Oranje tot het Nederlandsche volk. Het is niet zonder reden, dat de geboortedag van den man, aan wien Nederland zoo ontzaglijk veel verschuldigd is, tot voor eenige jaren onopgemerkt voorbijging. Want men herdenkt iemand, die men kent of gekend heeft. Tot voor kort echter wist de gemiddelde Nederlander van den eersten Willem van Oranje niet veel meer, dan dat Hij den opstand tegen Spanje geleid heeft, aan Leiden na het ontzet dier veste een Hoogeschool heeft gegeven en te Delft door Balthasar Gerards vermoord werd. Een enkele wist dan ook nog te vertellen van het hondje, dat Hem het leven redde en van de broeders, die Hij in dien strijd verloor; de geleerde wereld daargelaten natuurlijk. Daarin hebben de herdenkingsplechtigheden van 1933 wel eenige verbetering gebracht. Het is als een begin van een vernieuwing van ons jaren latent gebleven nationaal bewustzijn geweest, dat daar zooveel door pers en radio, vanaf kansels en spreekgestoelten aller partijen over den Vader des Vaderlands is verteld; dat men in alle streken, waar de Nederlandsche taal gesproken wordt of waar leden van Dietschen Stam vèr over onze grenzen bijeen waren, Zijn persoon heeft geëerd bij alle partijen, de R.S.P. en de C.P.N. uitgezonderd. Daar zijn zooveel redevoeringen over Hem gehouden, zooveel artikelen over Hem geschreven, dat de dagbladschrijvers, (gelijk één hunner zich heeft uitgelateii!) met allen verschuldigden eerbied er op het laatst genoeg van kregen, zóóveel extra werk gaf de herdenking hun. Het was of Nederland opeens goed wilde maken, wat het in lange tijden van slaperige onverschilligheid had verzuimd. Heeft Nederland dat goed gemaakt? Op deze vraag kan niet met een volledig ja geantwoord worden. Nederland heeft óf Willem van Oranje vergeten, óf Hem als symbool van eigen politieke idealen gebruikt. Men eert iemand dien men bewondert en liefheeft na zijn dood het beste door zijn geest als leidraad en kompas te nemen. En dan zullen wij, als wij dat groote, edele leven bestudeeren en er telkens nieuwe zedelijke idealen in ontdekken, moeten erkennen, dat tot op dezen dag Zijn geest niet de leidende geest is, die in ons land overheerscht op allerlei gebied. In alles wat het Nederlandsche volk in het jubileumjaar 1933 verzameld heeft, zien wij nog maar een begin, een aan de oppervlakte blijven. Men heeft ons den krijgsman, den genialen staatsman, den leider der oppositie tegen Spanje, den vrijheidsapostel geschilderd en dat is heel natuurlijk voor allen, die de geschiedenis van ons land zakelijk begrijpend beter willen leeren kennen. Welke samenhang er is tusschen Willem den Zwijger en de wordende Nederlandsche Volksziel, welk organisch verband er bestaat tusschen Zijn vooruitzienden geest en de idealen, die een nieuw Nederland zich zal stellen, dat is hetgeen velen onzer als leden der N.S.B. evenzeer interesseert als Zijn wapenfeiten en staatsmanskunst. Daarvoor moeten wij den mensch trachten te leeren kennen, Die de drager van dien geest was. Men mag, als wij hier enkele grepen uit Zijn leven doen, die iets van dien geest voor ons kunnen openbaren, gerust zeggen, dat van deze wijze van herdenken de wetenschap verre blijft. Wat ons leden der N.S.B. bizonder interesseert is de mensch, de Leider. Het is juist de wetenschap geweest, die groote werken over Willem van Oranje heeft geschreven, maar nochtans zoo weinig begrip heeft getoond voor Zijn wezen, dat menig zoogenaamd Oranjekenner, steunend op de werken van Rachfahl, een Duitsch en Pirenne, een Belgisch geschiedschrijver, U verzekert dat Willem van Oranje slechts een „koel politicus" is geweest. Eerst een zoon van den Dietschen stam heeft ons land verrijkt met een waarlijk van liefde — en dus van inzicht getuigend werk over Hem. Dr. A. A. van Schelven schrijft in zijn prachtige historische studie (1933) over Willem van Oranje: „Dat wij in Zijn brieven niet met een werkelijke ontstentenis van bewogenheid te doen hebben, maar met een in zelfbeheersching teruggedrongen zijn, staat vast", (bl. 227). Wij willen nu eens geen wetenschappelijke vragen stellen, maar slechts dit naspeuren: Hoe hebben wij Hem te zien? In hoeverre kunnen wij bij jongeren het ideaal, waarvan Hij de persoonlijking was, opwekken, aanvuren en zoo mogelijk vóórleven? Wat beteekent Hij voor de toekomst van het Nederlandsche volk en van alle Dietsche volksgenooten? Er is zooveel over Hem verteld drie jaar geleden, dat wij de groote lijnen van Zijn uitwendig leven als bekend mogen veronderstellen. Even brengen wij in herinnering Zijn vredigen kindertijd in het romantische Westerwoud, op den afgelegen Dillenburg, het groote oude slot der Nassauer graven, in een streng doch liefdevol gezinsleven, waarvan de vrome, krachtige Juliana van Stolberg de leidinggevende spil was. Naar het klassieke voorbeeld van een Loïs, een Eunice onderwees zij hare zonen zelve in de schriften en ging hen door een godvruchtig leven voor. Buitengewoon aardig is het familieleven op dien Dillenburg beschreven in het in 1934 verschenen werk van v. Zeggelen: Maria van Oranje. De jeugdjaren op den Dillenburg hebben Willem den Zwijger innerlijk gestaald voor den strijd, die Hem wachtte. Als de moderne zielkunde ons wijst op het groote gewicht van de godsdienstige indrukken in de eerste zeven levensjaren, dan kan zij aan Willem van Oranje dien diepen invloed illustreeren met een wel zeer sterk sprekend voorbeeld. Tijdelijk mogen die indrukken sluimeren, soms zelfs oogenschijnlijk vergeten worden, nooit kan de wereld geheel uitroeien, wat God door een moeder in het hart van een kind gezaaid heeft; niets kan de gebeden tegenhouden, die een Monica, een Juliana opgezonden hebben voor de kinderen harer liefde! Toen de elfjarige Willem door de erfenis van een oom, René de Chalons, in het bezit kwam van vele goederen en naar de bepaling van den erflater aan het Bourgondische hof moest worden verbonden, kwam de groote overgang, die Moeder Juliana zeker veel leed gekost moet hebben. Nóg was de grens tusschen Protestant en Katholiek weinig scherp getrokken en hoewel de eisch van den erflater was, dat de jonge Willem in het Roomsche geloof opgevoed moest worden, mag men daaruit niet afleiden, dat de protestantsche Dillenburg den godsdienst niet ernstig nam. Wij mogen vermoeden, dat de Luthersche Moeder Juliana haar zoon aan die Hoogere Leiding toevertrouwde, Die over de grenzen der kerken ziet. En dat zij misschien de kiem gelegd heeft voor de milde verdraagzaamheid, die den Prins onder alle omstandigheden heeft gekenmerkt. Zegt hij niet drie jaar vóór Zijn dood in Zijn Apologie, dus als rijp man dat hare leeringen zoo in Zijn hart gegraveerd en zoo wortel hebben geschoten dat te zijner tijd de vruchten te voorschijn zijn gekomen? Hij dankt God dat dit heilig zaad — dat Hij zelf gezaaid had — niet verstikt werd. En dit is iets, wat voor de moeders in de N.S.B. een feit van grootere beteekenis is, dan 's Prinsen daden van staatsmanschap. Welk een geweldige overgang voor het elfjarige kind om daar opeens uit die stille Duitsche wouden naar de Nederlanden te worden overgebracht! In een deel van zijn erfgebied, te Breda, in het nóg bestaande kasteel, (nu militaire academie!) ontving Hij om te beginnen de opvoeding tot krijgstucht en uithoudingsvermogen. Op dezelfde plaats, waar nu de Hollandsche cadetten lichamelijk geoefend worden in manlijke sport en weerbaarheid, heeft ook Willem van Oranje gedurende vijf jaren de ridderlijke spelen beoefend, die een jong edelman van Zijn stand behoorde te kennen. Maar Zijn geestelijke vorming werd evenmin verwaarloosd. Niemand minder dan de geleerde broeder Champagney van den geleerden Antoine Perrenot, (Kardinaal Granvelle) heeft Hij tot gouverneur gehad. Maar is het niet merkwaardig, dat wat deze in Hem trachtte te zaaien, zóó weinig wortel heeft geschoten in Zijn geest, terwijl de invloed der Moeder Hem tot in Zijn stervensuur bijbleef? Op 16-jarigen leeftijd wordt Hij voldoende rijp geacht om te worden verbonden aan het weelderige, kunstzinnige hof te Brussel, als page van Keizer Karei V, onder leiding van diens halfzuster, de koningin-weduwe Maria van Hongarije, de tweede landvoogdes der Nederlanden. Zij was een hoogstaande, zeer ontwikkelde Renaissance vrouw, veelzijdig begaafd, ernstig en vroom. Het losse leven der jonge edelen aan het hof vond zij beneden peil en in haar brieven uit zij haar afkeer over den geest, die in hun midden heerscht, maar de innemende page Willem v. Oranje trekt haar aan. Zij heeft dus blijkbaar toen reeds iets anders in Hem gezien dan een elegant lid der jonge ridderschap! De aantrekkelijkheid, de bekoring die zij aanvoelde, heeft de jonge vorst op vele vrouwen uitgeoefend. Maar ook op de mannen. Karei V was zóó op Hem gesteld, dat de misdeelde eigen zoon Philips II reeds toen een bittere wrok, wat zeer menschelijk is trouwens, is gaan koesteren jegens den bevoorrechten Willem v. Oranje. Deze betoovering, deze aantrekkingskracht op menschen, door een edel gezicht, een oprecht oog, innemende manieren, lenige beweeglijkheid, gepaard aan een boeiende wijze van spreken heeft Hem later als leider groote diensten bewezen en verklaart ten deele den invloed, dien Hij, waar Hij wilde kon uitoefenen. Maar t.g.t. hebben die eigenschappen Hem in Zijn jonge jaren een prooi gemaakt voor vele verleidingen, die aan een Philips voorbijgingen. In weelde en losheid van zeden werden de jeugdjaren doorgebracht, tot het huwelijk inet Nederlands rijkste erfdochter, Anna v. Buren, Hem verankerde tot een liefhebbend echtgenoot, Die Zijn jonge vrouw temidden van Zijn vele reizen en keizerlijke opdrachten in den vreemde geregeld hartelijke brieven schrijft. Een enkele ervan is afgedrukt in den in 1933 verschenen Brieven-bundel van den Prins.1) In de tijden, dat de Keizer Zijn pagediensten niet noodig had, of Hem niet als zijn afgezant naar vreemde hoven zond, weergalmde het vorstelijk hof „Nassau" (zoo heette het paleis, dat Prins Willem van Oranje in de nu volgende jaren met Zijn jonge vrouw te Brussel bewoonde) van de feestgelagen. Grandioos was de staat, dien Hij er voerde! 24 jonge ridders van den lageren adel omringden Hem; altijd hield Hij open tafel, gul, gastvrij, vrijgevig, te vrijgevig voor ieder, die op Zijn welvoorziene beurs wilde klaploopen. Zijn talrijke koks waren vermaard in Europa. Philips kreeg er eens 8 tegelijk van Hem voor zijn hof. In schitterende kleeding, bij dans en jolijt, bij drinkgelagen, ruiterfeesten en jachtpartijen, ging men het leven door. Men kan zich de groote populariteit van Oranje in de Brusselsche hofwereld van die dagen gemakkelijk voorstellen. *) Bij G. M. den Boer uitq. 1933 te Middelburg. Tóch hebben ook deze jaren voor Hem geen geringe beteekenis gehad, gelijk in het leven van een groot man zoowel de neerdalende als de stijgende gedeelten van den levensweg door de opperste Leiding gebruikt worden om leering op te doen, ook om te kunnen onderscheiden tusschen schijn en werkelijkheid, tusschen huichelarij en waarachtige godsvrucht in geloofsaangelegenheden. Door de jaren te Brussel is Hij een compleet mensch geworden die ook de zelfkanten van het leven gezien heeft. En omdat Zijn aanleg edel was en in diepste wezen op God gericht, heeft Hij het lagere vanzelf losgelaten, naarmate Hij ouder werd en door het lijden van anderen werd beroerd, door den ernst des levens werd gegrepen. Het is in 1559, dat het bekende gesprek op een jachtpartij met den koning van Frankrijk in het bosch van Vincennes gehouden, Zijn toekomst meer richting geeft. Vertrouwelijk wordt Hem daar medegedeeld, dat de koning van Spanje van plan is in de Nederlanden alle ketters uit te roeien. Dat Hij zich toen beheerscht heeft en niets heeft laten blijken van Zijn bewogenheid over deze ontstellende mededeeling. toont Zijn wijze zelfbeheersching. Hij was echter volstrekt geen zwijgend mensch, integendeel, vroolijk en pittig in gezelschap, maar wel was Hij iemand, Die als 't moest volkomen kon verbergen, wat er in Zijn binnenste omging. Deze zelfbeheersching kan het gevolg zijn van de groote verandering in Zijn jeugd, waarop wij zoo- straks reeds doelden. Als een 11-jarig kind opeens uit een warm nest overgebracht wordt in een geheel vreemde omgeving, dan zal het zich in 9 van de 10 gevallen automatisch opsluiten, het keert in zichzelf, omdat het zich eenzaam en onbegrepen voelt en den vertrouwelijken omgang met de begrijpende Moeder boven alles mist. Zulke kinderen worden eenzelvig, zij uiten zich weinig over hun gevoelens, maar dat is heel iets anders, dan ze niet te bezitten. En dat de Prins door een deel der historieschrijvers zoo verkeerd beoordeeld is, waar zoovaak gezegd wordt, dat Hij koel en gevoelloos was, komt omdat die geleerden Hem met het verstand en niet met het hart bestudeerd hebben. En Hem dus niet hebben leeren kennen! Het is de plicht van ieder, die nationaal gevoelt, openlijk te protesteeren, waar men den linkschen predikant dr. Fetter te Rotterdam napraat, en gelijk deze koudweg neerschreef, zegt, dat de Prins „geen gemoedsmensch" was. *) Men kan op honderdvoudige wijze schoone gevoelens verkondigen en innerlijk koud en verdord *) Neerlandia April 1933, Dr. C. J. A. Fetter: Het Wilhelmus (bl. 46). „Willem van Oranje was geen gemoedsmensch! Men hoort en leest zelden van Hem een woord, dat ontroert" Eenige regels verder zegt de schrijver over 's Prinsen correspondentie sprekende hier en daar te hebben opgemerkt dat „Hij toch wel een hart heeft". (!!) van hart zijn, maar iemand, wiens geheele tweede levenshelft doorstroomd werd door edele motieven, Wiens daden, (en daar komt het het meeste in uit en daar zit immers voor ons Nat. Socialisten, de meeste waarde in!) in leven en sterven spraken van liefde tot God en den medemensch, doch Die nooit met die gevoelens te koop liep of paradeerde, geen gemoedsmensch te noemen, dat is een uiting van zoo grenzenlooze oppervlakkigheid, als ze alleen in een liberaal brein kan opkomen! De voorbeelden, die het tegendeel bewijzen, liggen voor het grijpen! Niet te lang willen wij hier stilstaan bij Oranje's botsing met Zijn leenheer en koning, daar dit alles bij de meesten onzer uit de schooljaren en de herdenkingsredenen door courant en radio tot ons gekomen, voldoende bekend mag worden geacht. Aanvankelijk moge Zijn protesteerend optreden ten bate van eigen stand geweest zijn, al spoedig ging het Hem om de vrijheid van geweten. Tijdens het beleg te Leiden schrijft Hij zijn broer Jan dat „Zijn Hollanders en Hij besloten hadden de verdediging van het woord Gods en van de vrijheid niet te verlaten tot op den laatsten man...." Hij, die meer en meer 'n „geroepene" werd, heeft nooit, zooals b.v. Marnix van St. Aldegonde de geloofsleer der R.K. kerk bestreden maar heeft alleen verzet geboden tegen de misbruiken door den koning van Spanje in haar naam ingesteld, n.1. tegen inquisitie, bloedraad en plakkaten. In 1566 eindigt dit verzet in een openlijke breuk met Philips II en als de Prins de beweegredenen blootlegt van Zijn ongehoorzaamheid, aan Zijn Heer en Koning, weet Hij, dat Hij Zijn wereldsche toekomst met één slag verwoest heeft. Wederom moet er protest aangeteekend worden tegen hen, die zich op buitenlandsche schrijvers beroepen en onzen held van persoonlijke eerzucht betichten. Iemand van Zijn destijds nog onmetelijken rijkdom, gaven en positie, had zeker èn in Frankrijk èn in Duitschland gemakkelijk een rol van beteekenis kunnen spelen. Als Hij een paar jaar later in een intiem schrijven aan Zijn broeder en vriend Graaf Lodewijk, één oogenblik de grendelen van dat gesloten gemoed wegschuift en Zijn diepste beweegredenen voor Zijn opstandigheid blootlegt, dan lezen we daar de woorden, die iedere Nederlandsche schooljongen uit zijn hoofd behoort te kennen: ,,So laet ons dan te samen met eendrachtigen herte ende wille de bescherming van dit goede volck aangrijpen." Eerzucht? Kan men zich een armzaliger hoopje ellendigen voorstellen dan de Nederlanders in 1568, het jaar waarin zij ,,dit goede volck" geheeten werden door den Prins? Waren zij niet, voor zoover ze niet naar Duitschland en Engeland gevlucht waren, van hun goederen beroofd, bij duizenden levend verbrand, opgehangen en verdronken als slachtoffers van Alva's Bloedraad? Als in 1566, na lang aarzelen (want Hij was een bedachtzame natuur!) de breuk openlijk voltrokken wordt, al heeft de koning van Spanje door zijn spionnen al lang gehoord wie het geheim doch onverzettelijk hoofd der rebellie is, weet Willem van Oranje dat Zijn wereldsche voorspoed uit is. Ook Zijn bezittingen, landgoederen, kasteelen en kostbaarheden, wacht de algemeene verbeurdverklaring en als Hij in 1567 uit Antwerpen naar Duitschland vlucht, met een klein gevolg, is Hij reeds zoo berooid, dat Hij over Breda reist om de kostbare wandtapijten uit Zijn kasteel aldaar mede te nemen om deze straks op de markt te Frankfort te kunnen laten verkoopen. Zóó arm was Hij, die als een der rijkste vorsten van Europa gold, reeds geworden! Bij die vlucht moet het ouderlijk huis, de Dillenburg de veilige haven van bezinning en rust geweest zijn, waar in de komende maanden de stormen, die Zijn levensschip beukten zich tot innerlijke rust en vrede neerlegden. Weder is het Moeder Juliana'9 intieme omgang, die den zoon troost en schraagt. Het is in deze maanden van gedwongen afzondering, terwijl de politieke verwikkelingen om Hem heen steeds moeilijker worden en de vervolgingen in de Nederlanden, naar de boden Hem telkens kwamen rapporteeren, steeds afschuwelijker afmetingen aannemen, dat de Prins op den Dillenburg Zijn grootste persoonlijke leed heeft geleden om het wangedrag Zijner tweede vrouw, Anna v. Sachsen, die later krankzinnig is geworden. Zij vergalde door haar onevenwichtig humeur 's Prinsen huiselijk leven. Aandoenlijk is het in Zijn brieven aan haar Zijn milden aard te bespeuren. Zijn behoefte aan warmte en aan begrijpen van al Zijn bekommernissen door haar, die daartoe toch de eerst-aangewezene zou zijn geweest. En ook kunnen we in een anderen brief aan een vertrouwd vriend Wolfgang van Hohenlohe lezen, dat Hij ondanks alles de ontrouwe echtgenoote de gelegenheid geeft als nog naar Hem terug te keeren („dat Wij Haar als een Christen vergeven hebben en ook nogmaals gaarne vergeven willen"). De smart om dit persoonlijk huiselijk leed en het groeiend mededoogen met „dit arme volck" dat Hem telkens opnieuw beweegt bij het vernemen der nieuwe vervolgingen aan galg en rad, te water en te zwaard, hebben innerlijk Zijn geloofsoog geopend. Vóórdien moge Hij uiterlijk tot de R.K. kerk behoord hebben, van bewustzijn van echt geloofsleven mag men dan nog niet spreken. Gematigd onverschillig, dat is al wat men van den Prins in de eerste periode van Zijn leven zeggen kan. Hij leefde uit de veelheid, doch niet uit de Eenheid! Doch door het bittere leven heeft God in zijn binnenste de schachten opengelegd, waarin het edelste aller metalen reeds op bevrijding wachtte. Welke worsteling is daar doorgemaakt! Hoe menschelijk is soms zijn verlangen over deze dingen eens met een ander mensch te spreken! In een brief aan Graaf Willem V van Hessen uit Hij: ,,de behoefte aan verkeer met een eerbiedwaardig, geleerd, zachtmoedig en wereldkundig man voor het lezen en uitleggen der heilige Goddelijke Schrift!" In de nu volgende jaren, tot het bittere einde toe zal de lijn van Zijn leven steeds in stijgende richting gaan. Bij al Zijn handelingen zal de Prins van Oranje Zich laten richten door Zijn roeping en Zich steeds volkomener geven aan die roeping, ja alles op ééne kaart zetten: God in Zijn werk aan de verdrukte Nederlanden te dienen. Want iedere ware roeping is een geroepen worden en hangt dus ten nauwste samen met het geloofsleven. Van nu af zien we Hem aansluiting zoeken bij geheel andere menschen dan Zijn feestvrienden uit de jeugdjaren, menschen als den Admiraal de Coligny, du Plessis Mornay, Marnix van St. Aldegonde, e.a., als Hij levend uit den geest, 't Is uit met het leven van zorgeloos genieten. Nu wacht Hem de rustelooze strijd, de armoede, de vervolging, de nijd en haat, die aan alle kinderen Gods voorspeld werd in het Bijbelwoord: „Zij zullen U haten en vervolgen om Mijns naams wil". En ziet nu de teleurstellingen, die onzen nationalen held wachten! Terwijl Hij al Zijn krachten inspant om door een veldtocht de Spanjaarden terug te dringen, worden Zijn slecht gefinancierde legerscharen, waarvoor Hij bij de machthebbers in Hol- land geen voldoende soldij los kon krijgen door de geoefende Spaansche troepen teruggeworpen. Zijn operatieplan om over Enkhuizen met behulp eener vloot de Zuiderzeesteden van het Spaansche juk te bevrijden en zóó het Spaansche leger op te rollen, mislukt. Tal van menschen, op wie Hij meende huizen te kunnen bouwen, laten Hem in den steek, als Zijn zaak geen succes heeft. Aan alle kanten teleurstellingen, tegenslagen, tegenwerking, omdat men Zijn streven naar samenwerking niet begreep, op het geld vastzat en toch, en toch, een brandend doorzetten van Zijne zijde, dat „geen hoop noodig had om te beginnen en geen succes om vol te kunnen houden", zooals Hij ergens koninklijk zegt. Hoe kon Oranje onder zulke ongunstige omstandigheden met die onsympathieke ervaringen den moed bewaren? Omdat er achter die gesloten natuur een onuitputtelijk vuur gloeide, een taaie geloofskracht, die niet veel te maken hadden met confessie of kerk, maar die uit de onmiddellijke bron van alle leven gevoed werd door „den Potentaat der Potentaten" met Wien Hij een vast verbond gesloten had. Vreemde vorsten, die Hij trachtte voor de Nederlandsche zaak te interesseeren, ze lieten Hem in den steek; de Duitsche heeren, de koning van Frankrijk, koningin Elisabeth van Engeland, ze hadden allen een belangstellend oor, maar als het op de daad aankwam, bleven zij in gebreke. De staten van Holland, de kortzichtige rijke stadsbesturen, zij hadden niet genoeg over voor Zijn zaak, die toch aller zaak was, maar bleven blind vastzitten aan hun kleine groepsbelangen. Zóó was het ook op geestelijk terrein. Vanaf '1569 had de Prins zich openlijk bij de Calvinisten aangesloten, mede onder invloed van Fransche Hugenoten-vrienden, die Hij zeer hoog schatte. Maar ontgoocheling op ontgoocheling wachtte Hem ook hier bij hen, die de machtige voormannen dezer partij bij het Nederlandsche volk waren en die zoo bitter weinig begrepen of wilden begrijpen van wat het Evangelie leert. Nooit heeft Willem van Oranje iets willen weten van den bekrompen haat jegens andersdenkenden en vreeselijk heeft Hij geleden onder het optreden van mannen als Petrus Datheen, Rijhove en Hembijze, die tegen Zijn bedoeling als Leider in, op eigen houtje hun haat op de Katholieken botvierden. Zijn ideaal was de vereeniging van N. en Z. de 17 provincies tot één groot Nederland met vrijheid van godsdienst voor alle geloovigen, R.K., Protestanten, Lutheranen, Calvinisten, Doopers en Joden. Maar hetgeen mogelijk leek als ideaal stuitte af op de rauwe werkelijkheid, zoodat de Pacificatie van Gendt mislukte. Voor dit vredesverdrag had de Prins jaren gebeden en gestreden. De 17 provincies te binden in een eenheidsfront tegen Spanje, daarvoor had Hij geen offers geschroomd. Als de vrede bezegeld is, noemt Hij het verdrag „een zeldzame, onuitsprekelijke weldaad Gods." 1576 werd een stralende bladzijde in Zijn levensboek. De vreugde was kort van duur. Ten eerste was ook in staatkundig opzicht de Pacificatie tot mislukking gedoemd. De twee partijen waren de Staten-Generaal eenerzijds en Holland en Zeeland anderzijds en het doel was ook hier de eenheid — niet slechts tegen den gemeenschappelijken vijand, de godsdienstige onverdraagzaamheid, maar om één front te vormen tegen den Spaanschen tyran — door eendracht sterk! Doch met de machtige werkelijkheid was bij dezen vrede geen rekening gehouden. Tegen de Pacificatie in werden te Antwerpen kort na het sluiten van den godsdienstvrede R.K. bedehuizen wederrechtelijk in beslag genomen ten behoeve van den Protestantschen eeredienst. Toen toonde de Prins uit welk hout Hij gesneden was, want uit solidariteit met Zijn beleedigde R.K. volksgenooten ging Hij, de Protestant, zoo lang deze woordbreuk duurde, niet ter kerke. Zoo zag Hij Zijn ideaal vertrapt, de korte godsdienstvrede geschonden. Dat niet langen tijd daarna zoowel bij de Unie van Atrecht als bij die van Utrecht het godsdienstig particularisme volledig de overwinning behaalde, omdat dit de enge „ikjes" meer bevredigde en zelfs 's Prinsen broeder Jan meesleepte, het strekt Willem van Oranjes nagedachtenis tot onsterfelijke eere en het Nederlandsche volk, dat tot op dezen dag zijn schotjesgeest handhaaft, tot beschaming en schande! Drijvers onder de Calvinisten dier dagen waren van geen verdraagzaamheid gediend; mannen als Hembijze en Rijhove hebben ontzaglijk veel kwaad gesticht en 's Prinsen plannen in duigen gegooid. Hun optreden was 't, dat den Zuid-Nederlandschen Katholieken (terecht!) ergerde en afstootte. Willekeurig, gelijk de mannen der Inquisitie tegenover de Protestanten gedaan hadden, wilden ze met geweld de Katholieken in het Protestantsche kamp trekken. Als we lezen, hoe een eerwaardig R.K. magistraat uit Gent door deze fanatieke lieden werd opgehangen buiten medeweten van den Prins, lezen hoe bovengenoemde Hembijze den boom naderde, waaraan de man hing, hem zijn puntbaardje afsneed en zijn eigen hoed hiermee bepluimde, dan begrijpen we hoe vreeselijk het voor den Prins geweest moet zijn met zulke menschen tóch te moeten blijven samenwerken ter wille van het algemeen belang. Zelf werd Hij b.v. van den kansel door den bekenden drijver, den predikant Datheen belasterd, het volk zelfs tegen Hem opgezet, omdat Hij de R.K. de rechten wilde teruggeven, die hen door de anderen ontnomen waren. Dat de vereeniging van Noord- en Zuid-Nederland, een van 's Prinsen liefste wenschen mede om al bovengenoemde redenen mislukt is, heeft Hem ontzaglijk geknauwd en de eenzaamheid van ieder groot hart dat de eigen tijd vooruit! is, moet de Zijne geweest zijn! De fanatieke drijvers, de z.g. „Preciezen" onder de Protestanten hebben zóóveel haat gezaaid, dat Zuidelijk Nederland van geen eenheid weten wilde en zich afscheidde. Wie haat zaait, verdeelt en noodigt aldus den duivel in de herberg, zooals de vrome schoenlapper Jacob Böhme leerde. Hoe lichtend steekt hier tegenover af Oranje's ideaal, dat op het echte broederschapsbeginsel, de solidariteit steunt en voortsproot uit een levend geloof en uit een warm hart voor allen. Er schijnt een enorme bekoring op tijdgenooten, die Hem aanvoelden, te zijn uitgegaan. Wie de hartelijke brieven leest, die Hij aan vrienden en magen heeft geschreven, van medeleven in hun lief en leed getuigend, begrijpt dit volkomen. En ondanks de tegenslagen van het lot, groeit in de volgende jaren het geloof aan de zaak der Nederlanden, die Hij tot Zijn eigen zaak gemaakt had, gelijk het Wilhelmus zoo onvergelijkelijk zegt: „Standvastig is gebleven Mijn hert in tegenspoed". Deernis, altijd weer deernis met de verdrukten was het, die Hem tot daden dreef! Geen gemoedsmensch zegt de linksche Dr. Fetter! Wat is dan gemoed? Wij zouden zeggen bewogenheid om anderen. Emotionaliteit is iets anders, die toont zich in wisselende stemmingen, die komen en gaan, echte bewogenheid voert tot daadkracht vóór en om een ideaal, dat buiten het eigen ik valt, dus van hooger orde is. Ook in kleine voorvallen uit Zijn leven openbaarde dit zich telkens. Als in den tijd, dat de Prins overspannen en moe door de zorgen en het leed om het beleg van Leiden doodziek te Rotterdam ligt en men Hem lijdende waant aan de pest, (deze heerschte te Leiden en Hij had, hoewel Hij dat wist, om de bevolking moed in te spreken, tóch de stad bezocht!) dan stuurt Hij al zijn trouwe bedienden weg, omdat Hij bang is hen door Zijn nabijheid te besmetten. Een ander voorbeeld! Als Zijn vriend en vertrouwingspersoon Marnix gevangen genomen wordt door de Spanjaarden, ergens bij Maassluis en als dan de publieke opinie direct zoo minzaam is om te verbreiden dat Marnix zich bij die gelegenheid geen held heeft betoond, dan schrijft de Prins ondanks Zijn overstelpenddrukke bezigheden, die Hem slechts tijd laten voor één maaltijd per dag, dan schrijft de Prins eigenhandig een brief aan de vrouw van Zijn trouwen dienaar, aan Philipotte de Bailleuil, die een treffend staaltje is van Zijn Zich verdiepen in anderen. Hij stelt de liefhebbende echtgenoote gerust aangaande het lot van haar man, die door Hem uitgewisseld is tegen een door de Nederlanders gevangen gemaakten Spaanschen aanvoerder en verzekert haar bovendien, dat „le Signeur Aldegonde zich integendeel blijkens ingekomen informaties zeer moedig heeft gedragen". Als dezelfde Marnix, die zoovele malen als vertrouwenspersoon Hem groote diensten heeft bewezen bij delicate onderhandelingen met vreemde vorsten of met de tegenpartijders en als er dan in de jaren na de straks genoemde Pacificatie van Gendt een zeer gespannen toestand is ingetreden tusschen Noord en Zuid, die Aldegonde's leven te Brussel voortdurend in gevaar brengt, dan is het de Prins, die hem schrijft: „Laat toch dagelijks berichten over U tot ons komen, om ons van Uwen goeden welstand te overtuigen, opdat Uwe vrouw en ik dienaangaande gerust kunnen zijn!" Geen gemoedsmensch zegt echter Dr. Fetter! En dan zouden wij nog dit argument kunnen gebruiken: De aantrekkingskracht, de magische, fascineerende invloed, die de persoon van den Vader des Vaderland op Zijn tijdgenooten, hoog en laag heeft uitgeoefend, is alleen hierdoor te verklaren, dat er warmte van Hem uitging, die door anderen werd gevoeld. Door 't verstand krijgt nooit iemand de schare in beweging! Alle leidende figu- ren in de historie hebben op een of andere manier tot de verbeelding en tot het hart gesproken! Don Juan, 's Konings Stadhouder sinds 1577 wist er van mee te praten. Haat en afgunst spreekt uit een brief aan Margaretha van Parma over de charme van zijn vijand: „Ik hoop weldra een ander liedje te kunnen zingen met die rebellen tegen God en hun koning, die den grootsten schurk ter wereld den Prins van Oranje, zóó genegen zijn, dat zij hem hun vader en bevrijder noemen en als slaven gehoorzamen." Zijn aangename manieren worden door buitenlandsche gezanten geprezen. Zijn beminnelijke omgang met de eenvoudigen bezorgde Hem hier te lande in de 70ster jaren den bijnaam van Vader Willem. Prof. van Schelven verhaalt in zijn prachtig, in 1933 verschenen werk over Willem van Oranje, hoe Deze eens een herberg passeert en daar een man en een vrouw hevig hoort twisten, den waard en zijn echtgenoote. Hij treedt de herberg binnen en weet op zachtmoedige wijze de twistenden te kalmeeren en te verzoenen. Dan biedt de waard Hem een volle kanne bier aan, schuift er met de vlakke hand het schuim af en neemt eerst zelf een teug vóór ze den Prins aan te bieden, waarop Deze om den vrede te bezegelen op Zijn beurt den beker aan de lippen brengt en een teug neemt. Zóó was Zijn omgang met de bevolking. Geen wonder, dat er tijden geweest zijn, dat men Hem verafgoodde! Als Zijn huwelijk met Anna van Sachsen ontbonden is, is het de wensch van Zijn omgeving, dat Hij hertrouwen zal, want dat Hij geen man is om alleen door het leven te gaan. Het is in Duitschland, dat Hij in 1573 de jonge lieftallige abdis van Jouarre leert kennen, die kort vóór de Bartholomeusnacht, om de wenschen van haar familie en de vervolgingen der Hugenoten te Parijs Frankrijk ontvlucht was met 3 nonnetjes en gastvrijheid had gevonden op het slot van den Keurvorst van den Paltz te Heidelberg, waar reeds zoovele Protestantsche ballingen een veilige toevlucht hadden gevonden. Charlotte van Bourbon moge aanvankelijk uit politieke overwegingen door den Prins tot echtgenoote gekozen zijn, daar Hij voor de Nederlandsche zaak hulp verwachtte van Frankrijk, die door de hooge relaties der bruid misschien bevorderd zou kunnen worden, nadat het huwelijk door bemiddeling van Marnix tot stand gekomen was en te Brielle was ingezegend door den edelen hofprediker van den Prins, Jean Taffin, is voor Hem een periode van vrede en rust naar binnen begonnen, die door geen uiterlijke stormen beroerd konden worden. In het eenvoudige huis in de Lange Delft te Middelburg bij Zijn terugkeer in Noord-Nederland, door Hem aldaar gekocht, waar Hij met de vrome, zachte Charlotte eenige jaren woonde, heeft Hij misschien den gelukkigsten tijd uit Zijn leven gekend. Zij heeft Hem gegeven, wat Hij tot nu toe, behalve in Zijn jeugd bij Zijn moeder gemist had, een haven van rust, een begrijpend medevoelend inzicht in Zijn zware historische taak, d.w.z. om voor de Nederlanden vrijheid van godsdienst en onafhankelijkheid van Spanje te bevechten. De strijd bleef, doch het samen in het zelfde geloof gedragen leed, werd omgesmolten tot een stillen vrede des harten en vanuit het gezin in de Lange Delft is, ondanks de armoede, de zorgen, de voortdurende achtervolging, de innerlijke harmonie geboren, die den Prins tot nu toe ontbroken had. Wij mogen gerust gelooven, dat hetgeen Charlotte van Bourbon in Zijn onstuimig leven beteekend heeft, niet hoog genoeg aangeslagen kan worden door Nederland. Toen in 1581, nadat Philips II Willem van Oranje vogelvrij verklaard had, Jean Jaureguy te Antwerpen den losprijs van 2500 daalders trachtte te verdienen door een aanslag op dat kostbare leven te plegen, waarbij 's Prinsen halsslagader verwond werd, toen heeft de toch reeds niet al te sterke vrouw haar gemaal weken aaneen, dag en nacht zóó trouw verpleegd, zonder zichzelf voldoende rust te gunnen (zij week niet van het ziekbed heet het!) dat zij zelve kort daarna aan uitputting stierf. Ooggetuigen verhalen van de wanhoop, die deze slag bij den echtgenoot teweegbracht. Nog éénmaal is Hij hertrouwd, deels om het landsbelang, dat aansluiting bij de Fransche Hugenoten eischte, deels om Zijn zes dochtertjes, die uit het huwelijk met Charlotte geboren waren en ook Maurits, het kind uit het huwelijk met Anna van Sachsen, een moederlijke opvoeding te waarborgen in Zijn geest, als Hij, de vogelvrijverklaarde, mocht komen te vallen. Ditmaal was het een weduwe, Louise de Coligny, dochter van Zijn ouden vriend den Admiraal de Coligny, dien Hij in vroeger jaren had leeren hoogachten. Zij zelve had haar eersten echtgenoot en ook haar vader door beulshanden verloren en was evenals Hij een overtuigd aanhangster van den Hervormden godsdienst. De Prins wist dus wat Hij voor Zijn kinderen van haar verwachten kon en Zijn blik heeft hem niet bedrogen! 't Is of Hij een vóórgevoel van Zijn naderenden dood heeft gehad en Zijn kinderen veilig heeft willen stellen in de toekomst. Kort slechts is Willem van Oranje met haar gehuwd geweest. Eén zoon is uit dit huwelijk geboren, Frederik Hendrik. Hij, de vogelvrije, wist, dat iedere dag de laatste van Zijn leven zijn kon, maar het levensdevies dat Hij zich gekozen had, „Tranquillus in undis" = rustig te midden der baren," dat men nog heden terug vindt in het Zeeuwsche wapen, kenschetst Zijn innerlijke levenshouding in dezen tijd. Toen Louise de Coligny Hem door den kogel van Balthasar Gerards heeft moeten missen, zien wij haar volkomen in Zijn ruimen geest verder leven, als schoonsten rouw, die denkbaar is. Als eenvoudige burgeres, gekleed als elke andere vrouw, gaf zij den dochters van haar voorgangster de opvoeding die haar hoogvereerden Gemaal gewenscht had. Zij voelde zich na Zijn dood, slechts matig thuis in het Holland dier dagen, klein en bekrompen, in felle partijen en partijtjes verdeeld, nog zonder eenig werkelijk begrip van de hooge idealen van den overledene, zonder Zijn diep geloof, zonder Zijn verdraagzaamheid en algemeene menschenmin. Enkele vrienden van Haar Gemaal bleven haar dierbaar, zooals b.v. Marnix van St. Aldegonde, dien zij nadat hij haar te Delft een rouwbezoek heeft gebracht een brief schrijft waarvan de onderteekening luidt: „Uw toegenegene en volkomen getrouwe vriendin L. de C." —. Indien wij dan eenige vluchtige beelden uit het leven van den Vader des Vaderlands aan onzen geest mochten laten voorbijtrekken, dan eindigen wij natuurlijk daar, waar dit leven een eind en bekroning vindt, n.1. bij Zijn stervensuur, dat ons Hem zien laat in Zijn kern, vervuld tot het laatste van Zijn zending. God om ontferming smeekende over Zichzelf en ,,over dit arme volck". Spontaner, schóóner getuigenis van wat Hem boven alles belangrijk was geworden, van het geloof in de beschermende leiding Gods over de Nederlanden en van Zijn eigen liefde tot het volk, in het uur van den dood aan de stervende lippen ontgleden, kan men zich niet denken. De dichter van het Wilhelmus heeft een zienersblik in de toekomst gehad toen hij dichtte: Den Vaderland getrouwe Blijf ik tot in den Doet. Dit leven is van een grootschheid van structuur, die meer aan de toekomst dan aan het verleden van Nederland doet denken. Welk volk ter wereld heeft zoon nobele figuur aan de spits van zijn geschiedenis? Bovengenoemde Dr. Fetter ziet zoowaar kans uit dit schoonste aller volkshymnen politieke munt te slaan, ja, hij ontdekt er een anti-nationale strekking in en haalt er propaganda voor Genève uit!! *) Wij als N.S.B.-ers richten ons innerlijk niet naar Genève maar naar Nederland! Willem van Oranje vereenigt in Zich zóóveel menschelijke en t.z.t. Nederlandsche eigenschappen dat ieder van ons zich als volksgenoot met Hem verbonden kan voelen. Hij staat boven ons, maar ook naast ons. 't Is maar niet toevallig dat bij de herdenkingsplechtigheden van verleden jaar zooveel uiteen- i) Natuurlijk idealiseert dit lied den Prins Daarom is het Wilhelmus niet een volkslied, dat alleen de oude, in natiën verdeelde wereld beschrijft, maar een volkslied, dat ofschoon het een volkslied is, een nieuwe wereldorde verkondigt Voor dengene die zich innerlijk wendt naar den Bond der Volkeren, is het door zijn slotwoord „gerechtigheid" het volkslied. (Neerlandia 1933, Dr. C. J. A. Fetter: Het Wilhelmus".) loopende partijen meenden Hem voor zich te moeten opeischen. Elke partij vond in het eigen program iets van Vader Willem's idealen terug of meende dit te doen, maar zonder Zijn eenheidsstreven in het partijprogramma over te nemen. Dat doet alleen Mussertl Dat is alleen hierdoor te verklaren doordat Zijn beginsel er een was van algemeen karakter, verre Zijn eigen tijd vooruit. Voor Hem bestonden geen partijen, Hij zag in ieder volkslid den medemensch, den broeder, het kind van den Eenen Vader. Vroeg Hij niet eens aan zijn hofpredikers, „waar het toch vandaan kwam, dat er onder de predikanten zooveel verschil van meening en zooveel strijd heerschte?" Wat zou Hij in onze dagen daarvan gezegd hebben? En aan eiken volksgenoot kende Hij het recht toe er een vrije geloofsovertuiging op na te houden en naar eigen geweten te leven. Volksgenooten! Als N.S.B.-ers weten wij hoever onze tijd, ons verdeelde landje, met z n 53 partijen nog van Willem van Oranjes' idealen verwijderd is. Wie dit leven bestudeert, buigt zich steeds dieper voor de offers, die Hij voor ons gebracht heeft om des gewetens wil, uit liefde tot den naaste, gedreven naar wat van buitenaf gezien ondergang is geweest. Nagenoeg al Zijn plannen zijn tijdens Zijn leven mislukt: de Pacificatie van Gendt stuitte af op godsdienstig, neen ongodsdienstig fanatisme; de 17 provinciën werden uiteen gerukt; Zijn standgenooten vielen hem af; het volk dat Hem aangebeden had, liet zich door bekrompen drijvers als Datheen tegen Hem opstoken; Hij, die de onbaatzuchtigheid zelve was, gul en vrijgevig, stootte bij Zijn pogingen om van de magistraten geld los te krijgen voor de algemeene zaak bijna overal op baatzucht en „vreckheyt" gelijk Hij het zelf noemt; Hij werd vervolgd als de eerste de beste misdadiger; Zijn bezittingen werden Hem ontroofd; Zijn oudste zoon Willem werd door de Spanjaarden opgelicht vanuit de universiteit te Leuven; Zijn broeders verloor Hij op het slagveld, maar zelve bleef Hij op Zijn post, ook toen de losprijs op Zijn hoofd was gezet, rustig wachtend op Zijn lotsvoltrekking, tot de moordende kogel van Gérards hem trof en Hij Zijn taak als Leider voleindigde met een bede voor allen op de lippen. Wij bevroeden de bekommernis waarin zinsneden als de volgende neergeschreven zijn: „Wij willen ons eighen leven ende bloet voor u lieden op- setten. Maar met geld moet gij ons steunen Daerom en wilt hierop geen uytvluchten ofte ijdele verdichtede ontschulden soeckenü..." En de ontroerende klacht: „Een ieder zal bekennen dat lek onachtzaemlick verlaten ben gheweest van die, wekker getrauwichheit mij behoorde ghedient hebben tot bijstand ende hulpe." Of Nederland zulk een figuur waard is gebleken, of Zijn geest de geest is waarmee tot nu toe ons land bestuurd werd, dat behoeft men in onze Beweging niet te bespreken! Wij zijn het er allen over eens, dat Hij Zijn tijd ver vooruit geweest is! Als Zijn beginsel er een van universeel, van algemeen karakter is geweest, dan heeft het juist ons iets te zeggen. Het lot der grooten zal altijd zijn zaden leggen in den tijd voor de toekomst. En omdat dat zaad van eeuwigen oorsprong is, ontkiemt het te zijner tijd naar den wil van den Grooten Zaaier. „Deze vorst' zegt Dr. Japikse, ,,is opgegaan in het algemeene, het sterk dynastieke en standsbesef van den eersten tijd van Zijn leven heeft Hij in later jaren geheel losgelaten „Het treffendst is in Zijn brieven de haast volkomen afwezigheid van alles wat de eigen persoon zou kunnen verhoogen . Als wij ons beginsel bestudeeren in het algemeen programma of de staatsleer dan vinden wij denzelfden geest. Nog niet lang geleden heeft onze Algemeen leider Ir. Mussert te Rotterdam gezegd, dat de verandering van regeeringsvorm voor hem van minder belang was dan de verandering van geest. (1934). Die is voor alles noodig! Door de jeugd van heden het leven van Willem van Oranje te leeren kennen, kunnen wij als volksgenooten medewerken aan Zijn ideaal, dat een groeikracht bezit, die de eeuwen tart. Het volk, dat bogen mag op zulk een grondlegger zijner nationaliteit, heeft groote verplichtingen om die nationaliteit in eere te houden. Hij is in den waren zin onze nationale figuur! Hoe wordt ook dit woord vaak misverstaan of misbruikt. Wat is nationaal in Nederlandschen zin? Niet het eigen land beter vinden dan andere landen of zich verheugen over buurmans tegenspoed, gelijk de dagbladcorrespondent die eenmaal bij een ontzettenden brand op een wereldtentoonstelling aan zijn blad telegrafeerde: „Nederlandsche afdeeling Goddank gered!" Indien men dergelijke uitlatingen in verband brengt met liefde tot het eigen land en daar dan het Opperwezen ook nog bij durft betrekken, dan begrijpt men nog niets van den geest van den Vader des Vaderlands. Onze nationaliteit is op een zeer merkwaardige wijze groeiende, uit bloed en tranen, uit offers en taaie wilskracht, uit liefde tot de vrijheid en mededoogen met de verdrukten. Dat zijn oorsprong in deze geestelijke bronnen ligt, is ons boven zoovele volkeren geschonken voorrecht, dat wij fier hebben te bewaken en te beschermen, na te streven, in ons volksleven tot uiting te brengen èn aan andere volkeren te toonen. Het fascisme neemt in ieder land de kleur van het nationale volkswezen aan. In ons nationaal beginsel ligt een eeuwig beginsel X besloten, dat de solidariteit van alle klassen der bevolking in haar vaandel heeft en dat streeft naar een maatschappij, die zich hieraan zal laten kennen. Ons nationaal beginsel wortelt in den ideeëlen achtergrond, waarvan geloofsvrijheid en naastenliefde de zuilen zijn. In een van Zijn brieven schrijft Willem van Oranje over de taak van hen die regeeren moeten: „Zij bewandelen eerlijk en met een volkomen „zuiver geweten hun weg zonder eenige ongenade „te duchten. Als uitsluitend doel van al hun handelingen stellen zij zich de eere Gods voor oogen en „het behoeden van het openbaar belang en van de „maatschappij, hetgeen slechts kan geschieden door „onkreukbare rechtvaardigheid en rechtmatige vrijheid. Hierin berust het waarlijk oprecht en recht „dienen van den vorst, ten behoeve van de maatschappij en tot het hoeden van het algemeen „belang". Men kan precies de zelfde leidersgedachte als beginsel terug vinden in ons Algemeen Programma, onze Staatsleer en Brochure V. Zal het Nationaal Socialisme in Nederland de eenheid brengen, het saamhoorigheidsgevoel, het werken in dienst van de Hoogste autoriteit ten bate, niet van eigen ik, maar van de geheele volksgemeenschap, de waarachtige kameraadschap dan kan de Nederlandsche Nationaal Socialist al deze eigenschappen niet als theorie, maar als daad terugvinden in het leven van Willem den Zwijger, dat men nog lang niet genoeg kent. Dan zullen wij het Wilhelmus niet alleen zingen, maar ook begrijpen! En onzen Nationalen held het beste eeren door naar Zijn geest te handelen. Onze Algemeen Leider heeft den naam Oranje nooit in den politieken strijd betrokken. Wij weten helaas hoe door andere partijen dit wel gedaan wordt. Er is te veel gesold met dien heiligen naam, vaak op een wijze, die meer afstoot dan aantrekt, omdat de liberale politiek van vele Oranjeklanten èn kerkelijk èn staatkundig lijnrecht in strijd is met de wijde verdraagzaamheid en belangeloosheid, die den Vader des Vaderlands sierden. Aan ons de taak dezen naam te reinigen van politieke smetten en zóó het Nederlandsche volk, dat Hem eenmaal zóó vergood heeft en dat in breede lagen van Hem vervreemd is geraakt, in aanraking te brengen met Zijn idealen, die wij toch in hoofdzaak de onze mogen heeten. Dr. Japikse spreekt van het hoogst gebrekkig geschiedenisonderwijs op onze scholen. We zijn echter pas aan het begin van een tijdvak, dat oog en oor zal hebben voor het eenheidsideaal, dat Willem van Oranje Zijn volk vóórhield met profetischen blik op te toekomst! Jaren, eeuwen is deze nationale figuur opzettelijk of onbewust vergeten of verkeerd begrepen, maar nu daagt de nieuwe morgen, die Hem brengen zal tot het hart van het Nederlandsche volk. Volksgenooten! Kameraden! In eerbiedigen dank voor wat de Vader des Vaderlands door Zijn geest in onze volksziel legde, willen wij Hem als levend symbool van onze volkseenheid zien en in de N.S.B. trachten de vereering, die wij Hem toedragen, in daden, die Zijner nagedachtenis waardig zijn, om te zetten. Hou' Zee!! Voor de citaten op blz. 18, 19, 22, 27 en 34 dezer levensschets is door schr. dankbaar gebruik gemaakt van dr. A. A. van Schelven: Willem I van Oranje. (1933).