„Jï'eSt fceöotn b'egpérer pour entreprenbre m be réuöötr pour perëébérer" Excellentie, Aan den vooravond der jongste kamer-ver kiezing en heeft de Raad van Bestuur der Nationale Unie leden en belangstellenden publiekelijk opgewekt om, zonder op onderscheid van partij of gezindte te letten, hun stem op Uw persoon uit te brengen. De innerlijke krachten der natie hadden zich nog niet gebundeld, het volk was nog niet in staat tegenover „het systeem" der partij-politici een zelfstandig alternatief te stellen — intusschen eischte het gezag van den staat onmiddellijke versteviging. Wilde de Nederlandsche cultuur een revolutionaire breuk bespaard blijven, zoo diende een tijdperk van bevestiging aan den nieuwen opbouw vooraf te gaan. Onder deze omstandigheden kwaamt Gij ons voor de aangewezen man te zijn — toch zag men in U.E. niet slechts een behouder doch een wegbereider tevens. Dit dubbel vertrouwen berustte op twee leidende grondgedachten, die het anti-revolutionair beginsel doorstuwen: 1. De goddelijke oorsprong van het gezag en de hieruit voortvloeiende zelfstandigheid der overheid. 2. De bestemming der overheid om niet zelve zedevormend op te treden, doch zich te beschouwen als de codificator van datgene wat in de gemeenschappen naar uitdrukking streeft. Deze beide grondgedachten immers, in andere taal getransponeerd, vormden het stramijn waarop de Nationale Unie het beginsel van het Nederlandsch Fascisme had uitgewerkt: Handhaving van de opperhoorigheid van „Oranje" — erkenning van den Christelijken grondslag onzer nationale beschaving — geen opheffing der politieke volksvertegenwoordiging (vertegenwoordiging van het volk in zijn algemeenheid), doch herleiding tot haar zuivere bestemming — hiernaast de corporativiteit der gemeenschappen (vertegenwoordiging van het volk in zijn geledingen) in onmiddellijke wisselwerking met een zelfstandig richtende overheid — dientengevolge geen staatsalmacht, maar staatsontlasting: de opbouwende en behoudende strekking van het fascisme op Nederlandsch plan gebracht en te verwezenlijken in het kader van den rechtsstaat. Evenals in het beginsel van Groen van Prinsterer, zoo was ook in het beginsel van het Nederlandsch Fascisme de dualiteit van behoud en ver- nieuwing onverbrekelijk vastgelegd en als zoodanig waren beiden Nederlandsch en „anti-revolutionair". Indien wij, om bovengenoemde redenen, konden vertrouwen, dat U.E. s staatkunde open zou staan voor datgene wat o.i. het essentieele was in het ontwaakt nationaal réveil: het stellen van het recht op leiding en het streven naar zelfbestemming in eigen kring, zoo gaven we ons zeer wel rekenschap, dat het accent van Uw beleid eerder op het „behoud" dan op de „vernieuwing' zou komen te liggen. Zulks was echter eerder voordeel dan bezwaar te achten, nademaal de „vernieuwing zonder voorafgaand „herstel" onmogelijk tot daadwerkelijke gelding zou kunnen geraken. Immers het nuttig effect eener meerdere zeggenschap der gemeenschappen in eigen zaak was afhankelijk van een krachtiger positie en een doelmatiger bewerktuiging van de uitvoerende macht. 1) De noodzaak tot herstel van een zelfstandig overheidsgezag had echter nog breeder draagwijdte dan het overkappen van de corporativiteit de bouw van het rijk, als zoodanig, wachtte op voltooiing. In 1853 werd aan de verhouding van moederland tot koloniën, om goede redenen, nieuwe richting gegeven: koloniale aangelegenheden waren niet langer uitsluitend zaak des Konings, maar van den wetgever. Tijdens het hoogtij van het parlementair stelsel handhaafde zich het rijk en kwam ten slotte — zij het ook moeizaam — müitaire bevestiging tot stand. Maar eenmaal de ontaarding van dit in wezen on-Nederlandsch stelsel ingetreden, bleek, op den gegeven grondslag, de rijksgedachte niet voor verdere evolutie vatbaar. Gedurende de ontbindingsperiode in het teeken der extra-parlementaire kabinetten is toen de rijksstructuur, in zooverre voorhanden, tot een peil van 18e-eeuwsche correspondentie teruggezakt, waarop zelfvernietiging een doel in zichzelf scheen te worden. ) ) 1) Het herstel van de zelfstandigheid van het overheidsgezag werd door Dr. Colijn steeds als noodzakelijk en als staatsrechtelijk gewettigd erkend. Met nadruk werd door hem gesteld dat het parlementaire stelsel „niet een wet van Meden en Perzen is, waarvan afwijking nimmer mag worden gedoogd, doch een practijkregel. . . „Wie die practijk tot rechtsregel verheft bevordert niet, doch schaadt een normale ontwikkeling van het staatkundig leven." (Vgl. De Standaard van 23 Januari 1933, De Staat, II.) 2) Op grond van ernstige verdenkingen had de regeering den betrokken officier van justitie te 's-Gravenhage gelast om een vervolging tegen Mohamad Hatta c.s., te Leiden studeerende, over te gaan. Gedurende den loop van dit proces gewerd der regeering zeer bezwarend materiaal ten laste van verdachten, haar vanwege bevriende mogendheden verstrekt. Daar aan de verdediging van verdachten hieraangaand geen volledige inzage kon worden verstrekt, werd besloten een en ander niet in het geding te brengen. In eerste instantie volgde hierop vrijspraak. Hoewel de regeering thans sterker gronden had om, in het belang van den staat, tegen de verdachten op te treden dan toen zij de vervolging gelastte, heeft zij in tegengestelden zin gehandeld, door n.l. den betrokken officier van justitie te verhinderen om in hooger beroep te gaan. Het rumoer van sociaal-democratische en communistische zijde, rond dit proces gemaakt, had haar eingeschüchtert. Na een landelijken triomf- en propaganda-tocht hervatten kort hierop de verdachten hun revolutionaire agitatie in Nederlandsch Indië. 3) Toenemende communistische activiteit had de bevoegde autoriteiten in Neder- In 1925 was het zoover gekomen dat men, gehoor gevend aan de inblazingen der Leidsche school, op het punt stond Indië voor goed in de richting van een revolutionairen eenheidsstaat te drijven. Een wetsontwerp was ingediend dat zooal niet den eersten, dan toch voor het eerst een onherroepelijken stap op dezen weg beduidde. De levende band tusschen de rijksdeelen in Europa en Azië zou worden doorgesneden met het spectraal voorbehoud dat, eens in de vier jaren, de losse einden aan elkaar zouden worden gelegd. Geheel los van de Kroon had voortaan de gouverneur-generaal dictatoriaal te beslissen over gezagshandhaving en.... gezagscessie, totdat zijn opvolger de, al dan niet onmogelijke taak kwame over te nemen. De aanslag werd verijdeld. Aan Dr. Gerretson komt voor de geschiedenis de hooge eer toe, bij hen die de verantwoordelijkheid droegen, ter elfder ure, het historisch beginsel tot nieuw leven te hebben opgewekt — aan Ir. Feber en Baron van Boetzelaer van Dubbeluam de uitnemende verdienste, deze bezieling staatsrechtelijke gelding te hebben gegeven. Bij amendement wisten zij den rijkswetgever er toe te brengen, de bevelmacht des Konings te handhaven en zoodoende de eenige mogelijkheid tot latere staatsrechtelijke organisatie van den rijksbouw open te houden. Een zoo moeizaam behouden stelling lokte tot nieuwen aanval. Verzet stond te wachten en het was de vertegenwoordiger van de Kroon die het zou belichamen. Geheel onverwachts kwam dit niet. Toen, na het uitbreken der vanuit Moskou aangestookte opstanden, de regeering om nadere inlichtingen vroeg, had Jhr. de Graeff volstaan met een hooghartig gebaar naar bereids wereldkundig gemaakte Aneta-telegrammen landsch Indië tot een scherp onderzoek doen besluiten. In den nacht der jaarswisseling van 1930—'31 vonden dientengevolge over geheel Indië in verdachte milieux huiszoekingen plaats. Tengevolge van gepleegd verraad bleef deze maatregel vruchteloos, desniettemin bleek het mogelijk Ir. Soekarno in preventieve hechtenis te nemen en, na langdurige instructie, zijn veroordeeling, niet volgens art. 153bis van het Indisch wetboek van strafrecht (het z.g. haatzaai-artikel) maar op grond van „verwekken van opstand", te bewerkstelligen. Nadat het desbetreffend vonnis aanvang Maart 1932 bekrachtigd was, brak in Nederlandsch Indië een door Europeesche ambtenaren, in het bijzonder door hoogleeraren, geleide agitaitie-campagne tegen deze uitspraak los. Bedoelde heeren gaven reeds geruimen tijd leiding aan anti-Nederlandsche propaganda, die zich van „De Stuw" als orgaan bediende, thans meenden zij gelegenheid tot practische actie te hebben. De rector magnificus van de rechtshoogeschool te Batavia ontzag zich niet, de aula der universiteit voor een protest-betooging beschikbaar te stellen, een betooging die door vele gelijksoortigen elders werd gevolgd; de intellectueele jeugd van Indië werd vergast op staatsgevaarlijke brochures, tijdschriftartikelen en persverslagen, met directen en indirecten bijstand van ambtelijk-Nederlandsche zijde tot stand gebracht. De gouverneur-generaal Jhr. de Graeff heeft dezen gang van zaken gebillijkt, door, als laatste daad vóór zijn repatrieering, aan Soekarno gratie te verleenen. Bij het nemen van deze beslissing was hij genoopt, het Hoog Gerechtshof te hooren en het advies van dit college te vermelden. Dit advies luidde dat het vonnis juridisch juist werd bevonden doch de strafmaat te licht werd geacht. Desniettemin besloot Jhr. de Graeff tot verleening van gratie, overwegende dat de veroordeelde uit idealistische motieven had gehandeld. te verwijzen. Thans zou deze landvoogd ook op staatsrechtelijk gebied de rol overnemen die in het begin der vorige eeuw, Van der Capellen tevergeefs gepoogd had te spelen — Koning Willem I maakte er tijdig een eind aan — met dit onderscheid, dat thans geen reactionaire, maar een revolutionaire proeve van satrapie werd gegeven. De mérites der door Jhr. de Graeff beoogde hervorming: de omzetting van de meerderheid in den Volksraad, waren in dit verband bijkomstig — hoofdzaak was dat deze principieele zaak in Indië werd voorbereid, gepubliceerd en in behandeling gebracht, zonder dat de Raad van State gehoord en aankondiging in de Troonrede had plaats gehad en zulks met het kennelijk en trouwens onomwonden doel, het conservatoir convenant, in 1925 door den rijkswetgever vastgelegd, practisch ongedaan te maken. Niet de zaak zelve, maar de omstandigheid dat een, uit staatkundig oogpunt min-gelukkige, persoonlijke verhouding tusschen één enkelen minister en den landvoogd de Kroon voor zoodanige consequenties kon plaatsen, had diepe verontrusting te weeg gebracht. Hier diende onverwijld orde te worden geschapen. Ook op dit gebied, waar, in nog meerdere mate dan in Nederland, constructief behoud geen uitstel gedoogde, achtte de Nationale Unie U.E., krachtens beginselen in de eerste plaats, maar in niet mindere mate tengevolge Uwer persoonlijke ervaring en het hieruit geput inzicht, neergelegd in de helderste geschriften dienaangaande in de Nederlandsche taal verschenen, den aangewezen man om den wagen in het rechte spoor te zetten. „De aangewezen man!" — aan deze onze overtuiging de grootst mogelijke verbreiding te geven, niet-anti-revolutionaire stemmen op Uw persoon te vereenigen en zoodoende Uw candidatuur voor het ministerpresidentschap aan „den Koning te presenteeren, zulks is, in 1933, het doel geweest van het publiekelijk toegelicht verkiezingsadvies der Nationale Unie. Dc Nationale Titiio bepleit Verband houdend met het uitgebracht verkiezingsadvies gewerd U.E. het tot stand komen van van de zijde der Nationale Unie een open schrijven van de hand van een koninklijk kabinet. haar toenmaligen voorzitter, Prof. Dr. C. Gerretson, gewijd aan de positie der nieuw optredende regeering. Hierin werden de redenen uiteengezet, die de vorming van een pseudo-parlementair kabinet ongewenscht deden schijnen en voor het optreden van een koninklijk kabinet pleitten.1) De in dit verband gebruikte term „koninklijk" veronderstelt geenerlei rekkelijke vertolking van het beginsel der ministerieele verantwoordelijkheid, doch bepaalt zich tot het nadrukkelijk vindiceeren van het grondwettig recht van de Kroon om bij het functioneel stokken van het parle- l) Vgl. Dr. C. Gerretson: Koninklijk Kabinet of Dictatuur? Open schrijven aan Dr. H. Colijn. mentair stelsel voort te regeeren en zulks tot de volksvertegenwoordiging wederom bij machte zal blijken om aan de vorming van een parlementaire regeering mee te werken. 1) De laatste consequentie van dezen gang van zaken is uiteraard kamerontbinding: een beroep op het volk over het hoofd heen van het dan in gebreke blijvend parlement, opdat de democratie opnieuw regeeringskrachtig worde. Dr. Gerretson toonde op staatsrechtelijke en historische gronden aan dat de wettelijke termijnen voor dit beroep gesteld, d.w.z. het tijdvak waarin het der regeering vrij staat hare inzichten metterdaad aan het volk te verduidelijken, niet door obstructie verbroken mogen worden. De grondwet verbiedt de volksvertegenwoordiging het recht in deze door het hanteeren van machtsmiddelen, zooals het afstemmen van de begrooting, om redenen daarbuiten gelegen, te niet te doen. De uitoefeningsmogelijkheid van dit onbetwistbaar recht is intusschen pas in de laatste tien jaren perfect geworden: zedelijk, doordat het volksvertrouwen in mindere mate op het parlement en in meerdere mate op de uitvoerende macht gevestigd is en derhalve, bij redelijk beroep, het volksvotum geacht kan worden den weerstand van het zittend parlement in voldoende mate te doorbreken om een hernieuwde continuatie van het regeeringsbeleid te rechtvaardigen; formeel, tengevolge van de comptabiliteitswet van 21 Juli 1927, welke bij art. 15bis den minister de bevoegdheid verleent, om, in de maanden waarin de begrooting nog niet is vastgesteld, te beschikken over vier ï) Verwerping van hei parlementair stelsel beteekent het loochenen van de bindkracht van den practijkregel, als zoude een minister, bij conflict met het parlement, genoopt zijn om terug te treden. In de Duitsche grondwet van 1919 wordt deze verplichting vastgelegd. Volgens art. 52 kan de rijkskanselier slechts aanblijven, zoolang hij het vertrouwen van den rijksdag bezit. Een zoodanig artikel ware in strijd met den geest onzer grondwet en komt hierin niet voor. Het gevestigd „gebruik", waarop men zich van liberale zijde gaarne beroept, is door het hiervan gemaakt „misbruik" veroordeeld; het mist trouwens — juist door het bestaan der grondwet -— de zedelijke beteekenis der Britsche convention. Overigens beduidt het buiten werking stellen van den practijkregel van het parlementair stelsel geenszins dat parlementaire regeeringen niet meer zouden voorkomen; dezen zullen als te voren de normale figuur blijven. Wanneer echter de normale figuur niet samenstelbaar blijkt, zoo vervalt 't land niet in „extra-parlementaire" regeeringsloosheid, doch treedt een koninklijk kabinet op dat den weg voor een, mogelijk anders gestelde, maar als zoodanig dan ook daadkrachtige parlementaire regeering voorbereidt. Dr. Gerretson schrijft hieraangaand: „Beide regeeringsvormen lossen elkaar af omdat zij elkaar aanvullen; het tijdstip der aflossing wordt bepaald door het tijdstip waarop het parlementaire stelsel defunctionneert of refunctionneert. Zelfs kan een bij zijn optreden koninklijk kabinet als parlementair kabinet sneuvelen; en omgekeerd een in oorsprong parlementair kabinet zijn taak als koninklijk kabinet voleindigen." „Volgens de aangeprezen stelregel blijft de beperkt-monarchale regeering slechts in zwang, zoolang het volksorgaan onmachtig blijft een positieve richting aan het regeeringsbeleid te geven; het koninklijk kabinet put uit de gezagsreserve, die Oranje vormt, ten behoeve van het herstel eener gezonde volksregeering." twaalfden van de op de vorige begrooting voor hun ressort toegestane bedragen.x) * * * De miskenning van de hierboven aangegeven verhoudingen, de huiverigheid der oppermachtige partij-besturen voor het „koninklijk antidotum, heeft allengs de inzinking doen worden tot een chronische kwaal, welke overheid en volksorgaan gelijkelijk sloopte: boven een stagneerend parlement, dat niet dorst storen, dreven regeeringen, die niet dorsten handelen — het land werd niet langer geregeerd, men volstond met administratie. Bij U.E.'s ambtsaanvaarding was een laagtepunt bereikt, waarop het voortwinden van „extra"-doekjes om de verwordingsverschijnselen van het parlementarisme niet langer te verantwoorden was. De werkelijkheid diende thans onder de oogen te worden gezien, opdat duidelijk mocht blijken of de huidige democratie nog voor regeneratie vatbaar was, dan wel dieper ingrijpen noodzakelijk zou zijn. De formatie van een koninklijk kabinet, dat louter door zijn type als reagens op de bewusteloosheid van het politiek leven zou hebben ingewerkt, was hier, in eersten aanleg, geboden, 2) Een zoodanig kabinet zou geenszins afwijzend, noch zelfs onachtzaam, maar van stonde af aan zelfstandig tegenover het parlement hebben gestaan, een figuur die U.E. in de gelegenheid had gesteld de keuze van Uwe collega's, los van ieder politiek verband, aan „den Koning" voor te dragen. Gij hadt de vrijheid verworven van uitsluitend op bekwaamheid te letten en op de geestesgesteldheid, benoodigd voor homogene samenwerking. Anderzijds ware de consequentie geweest, het voorleggen aan „den Koning" van een nauwkeurig omlijnd program en het publiekelijk aangeven van de algemeene lijn der beoogde hervormingen, opdat, bij conflict met het parlement, de Kroon ten allen tijde (desverlangd vóór het verstrijken van de termijnen bij de wet gesteld) in de gelegenheid ware geweest, een reëel beroep op het volk te doen, en het volk over de voorlichting hadde beschikt om hierop, met kennis van zaken, te reageeren. 1) Terecht merkt Dr. Gerretson op dat dit wetsontwerp niet tot stand werd gebracht door aanhangers van het anti-revolutionair staatsrecht, stellende dat de bevoedheid om over 's lands gelden te beschikken de Kroon, ook zonder eenige wet, krachtens haar hoogste gezag toekomt (vgl. De Savornin Lohman: Onze Constitutie, p. 172), doch zijn oorsprong vond in de omstandigheid dat de practijk de onzinnigheid der liberale theorie op overtuigende wijze aan het licht had gebracht (vgl. Dr. Gerretson, Open schrijven aan Dr. H. Colijn, p. 78). 2) Bedoelde oplossing kan tevens op een aanbeveling van het gezond verstand bogen. Immers, in de eerste plaats diende de invloedssfeer van het parlement binnen constitutioneele termen herleid te worden — hiertoe de volksvertegenwoordiging zelve ..onder de arm te nemen" was al even onlogisch als hadde men in een absolute monarchie de ministerieele verantwoordelijkheid door de welwillende tusschenkomst eener paleiskliek willen invoeren. De regcering neemt het Gij koost een anderen weg, een oplossing die, zonder alsnog het karakter aan van een vertrouwen te verminderen, desniettemin teleurstelling baarde. Gij gaaft crisis-kabinet. er voorkeur aan, een pseudo-parlementaire regeering samen te stellen, die over geenerlei homogeniteit, noch in haar samenstelling, noch in haar aanhang beschikte; een regeering die niet uitblonk door de bekwaamheid harer leden, maar wier verdienste gezocht moest worden in de wijdst mogelijke vertakkingen in politieke kringen. Dit gemengd gezelschap goed en wel in het gareel der uitvoerende macht gespannen, werd het U mogelijk om, zonder naar buiten merkbaren druk, het parlement, middels de partij-besturen, in toom te houden. Geheel onverwacht kwam deze ontgoocheling niet, want toen het oogenblik der werkelijkheid naderde en de Nationale Unie de noodzaak van een koninklijk kabinet aan de orde stelde, retireerde De Standaard, aan de hand van practische overwegingen, uit de stelling die zij den 23en Januari, in beginsel, geponeerd had.1) „Wat moet dit koninklijk kabinet — zoo kon men thans lezen — indien er een conflict ontstaat?..." ,,Als — gelijk bij ons kiesstelsel te verwachten is — een nieuwe kamer van ten naaste bij gelijke samenstelling terugkeert?" Een moedelooze uitlating: gebrek aan vertrouwen en gebrek aan geloof tevens! Gebrek aan vertrouwen in het volk! Zou het niet meer in staat zijn te reageeren, zoo de overheid het doelbewust den weg wees dien het tastend zoekt? Gebrek aan geloof in het anti-revolutionair ideaal! Zou het Oranje niet meer gegeven zijn, ondanks weerstand der regentie, tot het volk te gaan?2) Nochtans bleef de hoop levendig dat Gij, na het roer in handen te hebben genomen, de overige leden van het Kabinet, ondanks hun heteroqeniteit, door onderschikking aan Uw leiding, tot eensgezind handelen bekwaam zoudt maken en in dit opzicht scheen de middelmatigheid der bezetting eerder een voor- dan nadeel. Men verwachtte, en zulks op goede gronden3), een tijdvak van voor- *) Vgl. De Standaard van 23 Januari 1933, „De Staat, II". Vgl. voorts De Standaard van 18 Maart 1933, „Kabinetsformatie". 2) „Is het wonder" — zoo beklaagde zich Dr. Gerretson in voormeld open schrijven —, dat men zich vaak met smartelijken weemoed afvraagt, wat nut er ligt in het nahouden van een anti-revolutionair staatsrecht, wanneer de anti-revolutionaire staatkunde „eene normale ontwikkeling van het staatsleven volgens hare beginselen altoos weer verijdeld ziet door hare gedwongen onderwerping aan de tyrannie eener overleefde liberale practijk?" 3) Aan den vóóravond der verkiezingen sprak Dr. H. Colijn te Rotterdam een verkiezingsrede uit, waaraan wij den volgenden passus ontleenen: „De volksvertegenwoordiging bemoeilijkt overal 't regeeren en heeft zich op den stoel der overheid gezet, haar eigen taak voorbij strevend. Spr. releveerde een gesprek, dat hij verleden jaar met Mussolini heeft gehad. Hij heeft daarbij gevraagd, wat de oorzaak is geweest van de ontwikkeling van het fascisme in Italië. Mussolini schetste de toestanden, die de regeering machteloos hadden gemaakt en die een gevolg waren van de onredelijke plaats, die de volksvertegenwoordiging was gaan in- bereiding, gedurende hetwelk de overheid eerstens, door benutting van zonder meer tot haar beschikking staande middelen, de positie en bewerktuiging der uitvoerende macht zoude versterken, voorts een plan zou ontwikkelen waarvolgens de Nederlandsche volkshuishouding in de gelegenheid kwame, èn naar binnen, èn naar buiten, in eendracht aan de crisis het hoofd te bieden. Aannemend dat dit voorbereidend werk binnen afzienbaren tijd vast zou loopen, werd, van de zijde der Nationale Unie, ook destijds zeer nadrukkelijk van „Het eerste kabinet-Colijn" gesproken.1) Wij hoopten dat, bij het te verwachten conflict tusschen de crisis-regeering en het parlement, de verantwoordelijkheid voor het conflict (zoomede de doelstelling der regeering) luce clarius, ten overstaan van het gansche volk, mocht komen vast te staan en zoodoende de weg vrij gebaand zou worden voor een koninklijke regeering, welke, met den stok der kamer-ontbinding achter de deur, het eigenlijke werk had kunnen aanvatten. * * * Wijziging van het huis- Verlangend werd uitgezien naar het Koninklijk Besluit, dat, door houdelijk reglement van wjj2igjng in het huishoudelijk reglement van den ministerraad, Uw voorden ministerraad vindt z^tterscjlap voor Jen ganschen kabinetsduur formeel hadde vastgelegd, met plaats. r 111111 1 't Gold hier een inleidenden, doch als zoodanig onmisbaren maatregel. Destijds was Uw voorganger, Dr. A. Kuyper, bij de kabinetsformatie in 1901, hiertoe overgegaan — een voorziening, welke het navolgend liberaal kabinet De Meester, met den formeelen nadruk welke men aan beginselzaken pleegt te wijden, ongedaan maakte.2) Nadien zou de practijk van het parlementair stelsel de achtereenvolgens optredende „rechtsche" regeeringen zoozeer tot mandatarissen der volksvertegenwoordiging verlagen, dat geen hunner de kracht vond, noch oogenschijnlijk zocht, om dezen eersten stap tot vindicatie van een harer hoogste beginselen te ondernemen. nemen. Mussolini heeft daar toen aan toegevoegd: Over 25 jaar zijt gij in Nederland even ver als wij. Spr. heeft daar toen om geglimlacht. Hij ziet nu evenwel, dat er in ons land een ingrijpende verandering moet komen in de verhouding tusschen overheid en volk. De Kamers hebben haar functies als vertegenwoordiging van de rechten van het volk, maar ook de overheid, die regeeren moet, heeft de hare. Wij zien Overal bij de volksvertegenwoordiging een vluchten voor de verantwoordelijkheid, vrees voor maatregelen die toch genomen moeten worden. Is de volksvertegenwoordiging niet tot medewerking bereid, dan zullen die maatregelen zonder haar genomen moeten worden. Wil 't goed gaan, dan moet er 'n eind komen aan den toestand, dat de regeering niet zelf het schip stuurt, maar het laat drijven op wind en golven." 1) Vgl. de Nationale Unie, van 17 Mei 1933: „Het Eerste Kabinet Colijn." 2) Teneinde uit te doen komen dat de nieuw optredende regeering het door Kuyper naar voren gebracht leiderschap in den ministerraad verwierp, hielden de acht ministers van het kabinet De Meester in de Tweede Kamer ieder een afzonderlijke Algemeene Beschouwing. Doch ook Gij, — door de natie in onbestemd doch onmiskenbaar verlangen naar gezagsversterking op het schild verheven — hebt, evenals Uw voorgangers „le grand chemiti" gemeden. Niets werd ondernomen en zoodoende bestendigde zich de zwakke figuur der formatie. Het crisiskabinet was noch parlementair, noch extra-parlementair — het nam thans het karakter aan van een extraordinair zakenkabinet. De omstandigheden verleenden aan deze schijnbaar uiterst onbeduidende gedaante een pregnante beteekenis. Als zaakwaarnemer met buitengewone bevoegdheden bekleed, verwierft Ge op sociaal en economisch terrein zeer groote macht, tevens echter werd het veld Uwer staatkundige werkzaamheid binnen enge perken gebonden. Men was bereid de regeering haar gang te laten gaan, haar te laten schaliën und ivalten, hakken en slachten — doch onder het stilzwijgend voorbehoud, dat geen principieele politieke punten in het geding zouden worden gebracht. Deze, in tijden van structuurcrisis, wel uiterst précaire regeeringsgrondslag moge een logisch uitvloeisel van de tactiek Uwer kabinetsformatie geweest zijn, bij degenen, die het schrift aan den wand mochten verstaan, moest zulks ernstige verontrusting wekken.1) * * * Dc oude plooi gehandhaafd. Hierboven maakten wij melding van de omstandigheid, hoe het eerste optreden der nieuwe regeering aan het land de geruststellende zekerheid van gezagsversterking bracht. Men vroeg zich niet af of zulks aan de kracht Uwer persoonlijkheid, dan wel aan diepergaand herstel te danken was; het gevoel overheerschte, dat een herhaling van de schande van ,,De Zeven Provinciën" niet meer te duchten viel. Allengs teekende zich het streven der nieuwe regeering nader af. Het omvatte: in binnenlandsche aangelegenheden: bezuiniging in den staat en deflatie in de maatschappij, getemperd door steunverleening aan werkloozen en aan zekere bedrijfstakken; in buitenlandsche betrekkingen: contingenteering van den invoer en op bepaald gebied toeslag aan den uitvoer. Van het volk werden zware en overigens onvermijdelijke offers gevergd; het bracht deze offers met de groote „volgsaemheit" die het door alle eeuwen heen heeft gekenmerkt, maar aan de volksverbeelding werd geenerlei inhoud gegeven — geen groote lijn, geen planmatige opzet !) In voornoemd Open schrijven had Dr. Gerretson de hiervolgende analogie in overweging gegeven: „Gezondmaking der financiën, zeker, is het eerst-noodige. Doch zij is niet het meestnoodige. Het ministerie Van Hall is opgetreden om de verwarde financiën te herstellen; het is opgevolgd door het ministerie, dat Thorbecke's grondwetswijziging heeft gebracht. Van Hall heeft, door wat hij ten aanzien der financiën heeft verricht, grooten roem behaald; doch wat hij ten aanzien der constitutioneele hervorming heeft verzuimd, heeft den conservatieven de leiding van den staat gekost." teekende zich af, noch op staatkundig, noch op sociaal, noch op economisch terrein. Geheel afgezien van de verdiensten der getroffen zakelijke voorzieningen, moest zoodoende Uw gezag in den lande geleidelijk dalen. Geprikkeld door hierop duidende verschijnselen, zocht Gij den bijstand \ran het milieu, waartegenover Gij, Uwerzijds, zooveel voorkomendheid aan den dag hadt gelegd -— het volk begon te murmureeren, instinctmatig poogdet Gij toen Uw vat op het volksorgaan te verstevigen. De omstandigheden, waaronder zulks plaats had, vragen nadere aandacht, daar zij kenmerkend zijn voor den verkeerden gang der huidige democratie. Gij eischtet van één der kamerfracties een motie van vertrouwen en de gelofte tot nalating van ondermijnende critiek. Vervolgens naamt Ge Uw toevlucht tot middelen van persuasie, door n.1. den partijvoorzitter der recalcitrante kamerfractie de portefeuille van Defensie aan te bieden. Het eischen van een certificaat van homogeniteit tusschen regeering en volksvertegenwoordiging, gevolgd door een poging tot „koehandel", waarbij de belangen der defensie aan kennelijk onbevoegde leiding dreigden te worden toevertrouwd — 't was vleesch uit één en dezelfde kuip: de kuip van het parlementair stelsel waarin zich, in jarenlange verwording, een muf-gistend conglomeraat van regeersel en representatie had saamgepakt. De eisch werd afgewezen — de poging mislukte en degenen die nog hoop koesteren in een constitutioneel herstel, kunnen zich hierover slechts verheugen. Ter toelichting verwijzen wij naar de inderdaad profetische waarschuwing in 1933 door Dr. Gerretson tot U.E. gericht1), en naar het post mortem, den 25sten September j.1. door Dr. Aalberse, na de overgave der regeering, gehouden.2) Beide mannen van rechtschen huize, de een bestrijder, de ander een verdediger van het parlementair stelsel, houden beide U.E., als waarschuwing en als verwijt, het voor- !) Zie bijlage II, p. 59. 2) Dr. Aalberse citeerde het geharnast antwoord dat Thorbecke gaf, toen hem van regeeringszijde ,.ondermijnende critiek" verweten werd. Het luidde als volgt: „Mij dunkt, juist tegenover een stelselmatige oppositie wordt een Ministerie, dat vast en hoog genoeg staat, door discussie sterk. Het beklag, dat wij het Ministerie zooveel kwaad doen, moet daarom den Minister zeiven bij eenig nadenken ijdel toeschijnen: dat kwaad toch, zoo er kwaad wordt gedaan, ontstaat enkel uit onze gronden of redenen; het Gouvernement zal aan de discussie kracht ontleenen onder één voorwaarde, dat de gronden, door het Gouvernement bijgebracht, sterker zijn dan de gronden door de oppositie aangevoerd. Wanneer nu de Minister meent, dat dergelijke strijd met gronden, dergelijke strijd wellicht met sterkere gronden, dan die der Regeering waren, de Regeering „ondermijnt", dan, Mijnheer de Voorzitter, kan men in ons, in een parlementair land, het Gouvernement niet helpen". (Vgl. de Handelingen van 1867). Tevens kwam- bij deze gelegenheid een tweede citaat van Thorbecke ter sprake dat de heer Aalberse — o.i. geheel ten onrechte —— in verband met het ontstaan van similiconventions, voor den hedendaagschen toestand niet meer van toepassing achtte: ,,De vraag van vertrouwen komt tusschen den Koning en zijn Ministers te pas. De vertegenwoordiging is niet geroepen om te vertrouwen, maar om voor de volksbelangen te waken." (Vgl. de Handelingen van 1849). beeld voor oogen van dengene die aan dit stelsel in Nederland het leven schonk en tevens de toekomstige betrekkelijkheid zijner waarde voorvoelde — van Groen s tegenstander en eenigen evenknie: Thorbecke! * * * Een koninklijk kabinet Na deze mislukking geraaktet Gij tot de oplossing, die de Nationale post-factum. Unie in eersten aanleg bepleit had: Gij formeerdet een koninklijk ka¬ binet. 1) Het woord werd niet uitgesproken. Integendeel! Men scheen er op uit te zijn de in wezen onmiskenbare figuur zooveel mogelijk te verhullen. En hiertoe bestond inderdaad aanleiding, daar zij, in extremis opgetooverd, volkomen leeg van inhoud was geworden. Immers, naar Nederlandsche opvatting draagt een koninklijk kabinet een beroep op het volk ab ovo in zich. Zijn rol is, om over een verstard parlement heen, den consensus tusschen overheid en onderdanen te herstellen. De therapie van zijn heelenden invloed op het politiek leven bestaat in het publiekelijk stellen van een program, waarvan de strekking tot de volksverbeelding spreekt. Geen dezer mogelijkheden stond meer open — bij deze posthume formatie vermocht de regeering slechts op geleverd werk te wijzen. Toch hebt Gij voornoemde consequentie gevoeld; Uw radio-rede in het zomer-reces gehouden, is hiervan een uiting geweest, waarvan intusschen de strekking een wel zeer beperkte moest zijn — zij bepaalde zich tot een opwekking van het volk om rust te houden, versterkt door de eenigermate cryptische verzekering dat feitelijk geen conflict tusschen regeering en parlement voorhanden was, nademaal men nog geen gelegenheid had gehad om elkaar te ontmoeten. Hierop is toen een ontknooping gevolgd, welke in den volsten zin des woords als staatkundige gruwel mag gelden. Het koninklijk kabinet, naar zijn aard tot positief element bestemd, bleek in de smeltkroes een negativum te zijn geworden. Na de heropening van de Staten-Generaal werd men gewaar dat de regeering dichter dan ooit te voren den parlementairen grondslag genaderd was, aangezien zij voor de R.K. kamerfractie, den 23sten Juli met zoo vastberaden gestrengheid aangepakt, op alle gestelde punten gecapituleerd had. 2) * * * 1) Het „aanbieden van ontslag" in stede van het „ter beschikking stellen van de portefeuilles" doet vermoeden dat Dr. Colijn aanstonds den steun van de Kroon tot koninklijke kabinetsformatie hoopte te verkrijgen. Onder de door hem in het leven geroepen omstandigheden werd, volkomen terecht, hierop in eersten aanleg niet ingegaan. 2) De Troonrede, de millioenen-nota en Dr. Colijn's rede, den 23sten September in de Tweede Kamer gehouden, gaven op alle hoofdpunten (de monetaire politiek uitgezonderd) een radicale koersverandering van het regeeringsbeleid aan. In lijnrechten strijd met de Amsterdamsche program-rede en met hierop volgende regeeringsverklaringen en regeeringspractijk werd thans actieve handelspolitiek en industrialisatie in het uitzicht gesteld. De nadere uitwerking van art. 194 der grondwet, betreffende regeling van de corporativiteit, een ontwikkeling voorheen op zoo stellige . wijze door den minister-president afgewezen, werd thans nadrukkelijk in het uitzicht gesteld. Plaatste weleer de regeering zich op het standpunt dat, indien de staatshuishouding op orde kwam, de volkshuishouding wel zou volgen, thans kreeg men te hooren dat in deze laatste de saneering van de overheids-financiën gezocht diende te worden. De onwaarachtigheid van Deze zinledige crisis, welke het land, door verdere ontwrichting van de den nieuwen koers. crediet-verhoudingen, zoo groote schade heeft berokkend, werd on er verbijsterende hilariteit door de Tweede Kamer voor beëindigd verklaard. Wat kan intusschen het Nederlandsche volk van den nieuwen koers verwachten? Bepalen wij onze prognose tot het voornaamste punt: de grondwetsherziening! In de eerste plaats valt het op dat de regeering over dit primair punt zocht heen te glijden, doordat in de Troonrede louter het voornemen en niet de doelstelling vermeld wordt, een laakbare neiging die evenzeer tot uiting komt in de omstandigheid dat men het gewijzigd regeenngs>standpunt betreffende de verhouding van staats- en volkshuishouding uit de millioenen-nota verneemt. Men mag intusschen aannemen dat bedoelde herziening betrekking heeft op de toekenning van verordenende bevoegdheid aan gemeenschappen, welke aan bepaalde voorwaarden voldoen — in dien geest althans werd de toezegging door Dr. Aalberse aanvaard en van officieuze katholieke zijde vertolkt. Onwillekeurig vraagt men zich af, waarom de tijdroovendste procédure gekozen wordt, waar toch art. 194 van de grondwet den weg naar de corporativiteit in beginsel open stelt en mitsdien de eerste proefondervindelijke toepassing middels koninklijke besluiten plaats kan vinden. Het antwoord moet luiden: wijl de regeering aan den vooravond dezer nlechtige afkondiging den tegenovergestelden weg was ingeslagen. Een woord ter toelichting! Het nuttig effect van erkende medezeggenschap der gemeenschappen in eigen zaak is onmiddellijk afhankelijk van de doelmatigheid der overkapping, welke de overheid aan deze, van onderen opkomende, volksdeelneming aan het staatsleven weet te geven slechts onder deze voorwaarde kan de nieuwe spanning tusschen gezag en vrijheid eendracht in de volkshuishouding verwekken. Wat zag men echter geschieden? In plaats van bundeling kwam verdere splitsing tot stand. In 1933 had de afscheiding tusschen „Economische en „Sociale Zaken" het desbetreffend vertrouwen een eersten schok gegeven thans zag men „Landbouw en Visscherij" naast „Handel en Nijverheid" verrijzen. Deze nieuwe maatregel moest, onder de gegeven omstandigheden, ieder zaakkundige een aanfluiting van het voorgewend ideaal toeschijnen, een bezwaar dat te meer klemt, zoo men in aanmerking neemt dat het voormalig departement van Economische Zaken thans twee ministers en één secretaris-generaal bezit. Verzwakte eendracht in de verantwoordelijke leiding gaat zoodoende gepaard met versterking van de machtspositie van den onverantwoordelijken ambtelijken dienst. Het is echter onnoodig, zich in cynische conjuncturen te verdiepen — de verklaring van de voorhanden tegenstrijdigheid is de eenvoud zelve. * * * Gebrek aan inzicht wekt Het corporatief ideaal leeft niet voor U.E., de volksdrang in deze een schijn van kwade richting schijnt U een neurotisch crisisverschijnsel, een hulpeloos rondtrouw' tasten naar een heilmiddel. Doch daar deze drang nu eenmaal ontegen¬ zeggelijk voorhanden is, acht Gij het raadzaam hiertegenover theoretische tegemoetkomendheid aan den dag te leggen — vandaar grondwetsherziening! Terecht stelt het anti-revolutionair staatsrecht dat de „grondwet geen begin maar een einde; geen hoeksteen maar een sluitsteen; geen fundament maar een dak moet zijn." (Vgl. Verkouteren: Grondwetsherziening). En zelden werd aan een goeden stelregel zoozeer lichtzinnig geweld aangedaan. Evenzeer, en onmiddellijk met het bovenstaande verband houdend, dringt men bij de regeering aan op meerdere stelselmatigheid in de leiding van de volkshuishouding. Afgezien van de noodzaak dat zulks een constructief program zou vereischen, zoo ware hiermede tevens een interne hervorming van de uitvoerende macht gemoeid. Daar U.E. hiertoe al evenmin wenscht over te gaan, als tot de invoering van een corporatief bestel, zoo diendet Gij U ook hieraangaand tot een demonstratie te bepalen. Deze demonstratie nu nam den vorm aan van de instelling van het bewuste afzonderlijke departement voor Handel en Nijverheid. Ongestoord door andere beslommeringen zou hier minister Gelissen zijn aandacht kunnen geven aan de van regeeringszijde aangekondigde econonisch-technologische onderzoekingen; aan industrie-financiering; aan de hestudeering van het energievraagstuk; aan de inschakeling van het werkfonds in de industrie-investeering e.d. Afgezonderd op zijn bureau, verstoken van centralen ruggesteun, zal minister Gelissen spoedig tot de gevolgtrekking geraken dat studie-projecten die geen deel uitmaken van een homogeen gedragen regeeringsplan, een vlucht in woordenspel zijn. 't Eenige wat hier tot stand kwam, is het optrekken van een nieuw departementaal scheidsmuurtje, waarachter de bijbehoorende ambtenaren ... hun eigen gang zullen gaan: een stap terug op den corporatieven weg! * * * De „waggelende gang" der De gebeurtenissen sedert Juli j.1. hebben het reeds zoozeer gedéforregeering voorspelt, even- meerd parlementair stelsel tot een onherkenbaar spotbeeld verkneed en als in 1830, het eind eener het is ditmaal de overheid zelve en niet de volksvertegenwoordiging die periode. het ontbindingsproces praecipiteerde. Zij lokt in tijden van scherpsten nood een financieel rampspoedige crisis uit, die op „misverstand" blijkt te berusten; koerswijziging wordt aangekondigd en alles blijft bij het oude; vernieuwing zal plaats vinden en de klok wordt achteruit gezet — het is de klassieke „waggelende gang" der regeering, door Thorbecke vóór 1830 geconstateerd en die, ook thans, het einde eener periode beteekent. Onder deze omstandigheden dient ieder orgaan der openbare meening het zijne tot opheldering bij te dragen. De Nationale Unie aanvaardt deze consequentie. Zij zal bij de beoordeeling van het regeeringsbeleid de toets op de twee hoofdstrekkingen van haar beginsel afstemmen: behoud — vernieuwing. Hierbij zal tevens de intermédiair der aanpassing ter sprake komen. II. BEHOUD STAM Stam-oolitiek eener Kleine De stampolitiek eener Kleine Mogendheid, voor welke het onderhouden Mogendheid. van correcte betrekkingen, niet het minst met mogendheden der zelfde orde, een reden van staat vormt, is een aangelegenheid welke uiteraard zoowel tact als maatzin vergt. Slechts een regeering voor welke de waarde van het stambewustzijn levende beteekenis heeft, zal den juisten weg in dezen weten te vinden, maar dezen dan ook onverstoorbaar volgen. Daar dit bewustzijn den opeenvolgenden Nederlandschen regeeringen ganschelijk heeft ontbroken, zag men de overheid zich tot verloochening, niet zelden tot kwetsing van het stambewustzijn verlagen een zelfvernedering, die in het buitenland als vrees vertolkt werd en als zoodanig in de staatkundige betrekkingen een nauwelijks minder schadelijke factor inlaschte dan door aanmatiging in het leven ware geroepen. Deze gênante overlevering heeft de huidige regeering niet weten te verbreken. Daar intusschen, in vergelijking met de kabinetten Ruys de Beerenbrouck, eerder van tempering dan van verergering van dit euvel sprake kan zijn, had hier met terloopsche vermelding volstaan kunnen worden, indien het kabinet niet op binnenlandsch gebied een daad gesteld had, welke een vernietigenden invloed gehad heeft op het schoonste en onaantastbaarst element van het Groot-Nederlandsch bewustzijn: de taal! „ . , i In een tiidsqewricht waarin, door een gelukkigen samenloop van om- standigheden, in het Duitsche rijk, van Emden tot Danzig, het Dietsch. van het stambewustzijn. in zijn plat-Duitschen variant, tot nieuwe gelding geraakt, was het van hoog belang den haard helder brandend te houden, en zulks te meer, daar de Nederlandsche taal, met nieuwe straalkracht begiftigd, een allerminst te verwaarloozen waarborg geschapen had tegen égaliseerende poli1 tieke strekkingen, die hun spanning vanuit het Oosten doen gevoelen. -het bovenstaande moge blijken, dat de Nationale Unie een levenwekkende verjonging van de schrijftaal geboden acht — te lang uitstel ten deze heeft bereids een wellicht onheelbare breuk tusschen de moedertaal en het Afrikaansch veroorzaakt: wetenschappelijke verzorging beduidde nieuwe stuwkracht — willekeurig lapwerk, onherstelbaar verlies! Dit laatste heeft plaats gevonden. Uit overwegingen van parlementaire faciliteit werd de portefeuille van Onderwijs aan een politicus toevertrouwd, die nimmer op de treden van den Troon had mogen plaats nemen. Helaas schonk een lacune in de wetgeving bedoelden dignitaris de vrijheid om het hoogste Groot-Neder- landsche goed eigenmachtig in verminkende behandeling te nemen. Ofschoon hieraangaand homogeniteit in het kabinet als uitgesloten beschouwd mag worden, hebt Gij, als leider der regeering, het lichtvaardig inzetten dezer zoo diepingrijpende „hervorming" niet slechts gedoogd, maar het hieruit voortgevloeid „doordrijven", in politicis, met Uw gezag gedekt. Zoodoende zag men dit cultureel wanbeleid ten overvloede tot een staatsrechtelijk monstrum uitgroeien. * * * F,en daad van „slechte" Met voorbijgaan van den Raad van State, tegen het advies der betrefdictatuur. fende vaste parlementaire commissie, ondanks de uitvoerig toegelichte bezwaren van de eerste deskundigen in den lande, zonder op de stem van Vlaanderen acht te slaan, werd de affaire doorgezet. Toen zelfs in de volksvertegenwoordiging de neiging ontwaakte om den wassenden weerzin te vertolken, heeft U.E. haar beduid, dat zij, op straffe van een conflict met de regeering, een motie ter zake achtewege had te laten. De partij-besturen, die alsnog van verzet geen politiek profijt verwachtten, traden gehoorzaam terug en de nieuwe spelling verkreeg staatsrechtelijke gelding. De wijze waarop zij tot stand kwam, vertoont naar vier richtingen een misslag: Zij was in strijd met werkelijk leiderschap (onderschikking van volksbelang aan partij-politieke gemakken) — met de eerbiediging der staatshiërarchie (uitschakeling van den Raad van State) — met de corporatieve gedachte (niet raadplegen van deskundigen) — met het natuurlijk recht van het politiek volksorgaan (intimideeren van het parlement). Een schoolvoorbeeld van „slechte dictatuur!1) RIJK. Aan de toezegging van be- Het voortreffelijk vlugschrift =), in 1918 van de hand van U.E. verstuurshervorming in Ned.- schenen, getuigde van diep constructief inzicht in de behoeften der Indië wordt geen gevolg Nederlandsch-Indische bestuurshervorming. In iedere zinsnede stelt zich gegeven. hier historische school van Groen van Prinsterer tegenover de revo- lutionaire school van het radicalisme (hetzij liberaal of marxistisch getint); staatkundige corporativiteit tegenover vervlakkende centralisatie. De détailverzorging verried den man van langdurige Indische ervaring, wiens practische gevolgtrekkingen op den grond eener beginselovertuiging, sterker nog, op grond eener levensbeschouwing berustten. In een kleurrijk beeld zagen Uwe lezers een nieuw Nederlandsch-Indië verrijzen, waar het wortelloos, verwoestend Indonesisch nationalisme plaats maakte voor een nationalisme der Indische volken, verantwoordelijkheid nemend en oplevend naar gelang van rijpheid en eigenaard — een natio- 1) De politieke wisseling door minister Marchant's vertrek veroorzaakt schijnt plotseling de muur geslecht te hebben, waartegen gansch wetenschappelijk Nederland het hoofd stootte. De memorie van antwoord op de nieuwe begrooting van Onderwijs leert ons dat de regeering tot het inzicht is gekomen dat sommige der .nieuw gestelde spelling-regels het hart van de taal raken. Moeizaam gaat men thans enkele fouten herstellen. 2) Vgl. H. Colijn: Staatkundige hervormingen in Nederlandsch Indië, 1918. nalisme, dat wel verre van den imperialen band met het moederland te verzwakken, een bewuster binding in het leven zou roepen. Op dit zoo belangrijk thema zijt Gij in 1928, na U persoonlijk van wijzigingen in de Indische omstandigheden op de hoogte te hebben gesteld, in een nog uitvoeriger geschrift van dezelfde strekking teruggekomen. J) En duidelijk gaaft Gij te kennen, op dit gebied niet slechts daden te verwachten, maar te eischen. Immers Gij waart het die als kamerlid den moed vondt, het in politicis „vrijgesteld" kabinet Ruys den handschoen toe te werpen, teneinde de noodzakelijke bestuurshervorming af te dwingen. U beroepend op art. XVIII van het anti-revolutionair beginsel-program, besloot Gij met de volgende peroratie: ,,Ik kan zeggen dat ik vóór een kwart-eeuw voor dat beginsel gewerkt en gepleit heb. Ik ben teleurgesteld; ik heb mij een paar maal laten sussen door toezeggingen, die niet vervuld zijn geworden. Ik doe dat in het vervolg niet meer. Om een uitdrukking te bezigen, die in het Engelsche parlement gebruikt wordt in zulke gevallen: I am crossing the floor, ik ga over tot de oppositie. En elk kabinet, dat niet bereid blijkt om de ernstige vragen, die het hier geldt, onder de oogen te zien, zal mij, van nu aan, steeds in oppositie vinden.' '-) Thans, na ruim twee jaren vergeefs wachten, dient vastgesteld dat de huidige regeering den eersten stap op den destijds zoo hartstochtelijk door U gewilden weg nog zetten moet. Tevergeefs heeft Jhr. de Savornin Lohman, weleer Uw gewaardeerd medestrijder in oppositie, in de Eerste Kamer U.E., in naam van het rijk, bij herhaling bezworen, Uw eigen verleden en het gegeven woord niet te verloochenen. * * * Op deze en dergelijke critiek pleegt Gij te antwoorden, dat een tijdvak, waarin de regeering schier iederen dag met nieuwe vraagstukken wordt „bekogeld", zich niet leent tot principieele hervormingen. Afgezien van de omstandigheid dat nagenoeg alle groote hervormingen in zoodanige perioden van spanning tot stand zijn gekomen, dient tevens opgemerkt dat, in het bijzonder wat Nederlandsch-Indië betreft, de crisis-inkrimping der staatsbemoeienis het invoeren der bedoelde maatregelen niet verzwaard, doch aanmerkelijk verlicht zou hebben. Het oogenschijnlijk onverklaarbaar abstentionisme der regeering dient dan ook o.i. aan andere redenen te worden toegeschreven. De zware eischen, welke de algemeene regeeringstaak aan Uw werkkracht stelde, hadden het, hoe dan ook, noodzakelijk gemaakt de uitvoering van bedoelde plannen goeddeels aan de hiertoe bevoegde ambtelijke instanties over te laten. Naast pertinente instructie ware, in dit verband, strenge keuze, althans bij het toevertrouwen van redactioneel werk, geboden geweest. Had Gij bij het samenstellen van het kabinet Groen s beginselen veronachtzaamd, in deze bleekt Gij Thorbecke s ervaring te zijn vergeten: ,,hoofdoorzaak van ons ongeluk is de bondgenootschap van het gouvernement met de revolutionaire beginselen! De Minister van Koloniën omringt zich met medewerkers wier verleden getuigt van zucht tot rijksvernietiging. !) Vgl. H. Colijn: Koloniale vraagstukken van heden en morgen; 1928. -) Vgl. Handelingen van de Eerste Kamer 17 en 18 April 1929. Toen Gij, als minister van koloniën, een communistisch aangesloten ambtenaar in een der hoogste redactioneele posities handhaafdet en twee ambtenaren met revolutionair marxistisch verleden tot verbindingsagenten voor het rijksverband met de beide Indiën aansteldet,*) werd het duidelijk i) Hieronder laten wij eenige bijzonderheden volgen uit de loopbaan van één der betrokkenen: Als militant sociaal-democraat zag de heer X zich in Nederlandsch Indië het directeurschap van het Bureau voor Statistiek toevertrouwd. Met verlof in Nederland vertoevende, beschaamde hij dit vertrouwen door in een vergadering der S.D.A.P., op grond der hem uit hoofde van zijn ambt bekende cijfers, tendentieuze onthullingen omtrent de winsten van Nederlandsch Indische ondernemingen te doen. Teruggekeerd in Nederlandsch Indië onderscheidde gouverneur-generaal Jhr. de Graeff den heer X met een benoeming tot hoogleeraar in de economie aan de rechtshoogeschool te Batavia. In Nederland had intusschen de berechting der Indische studenten plaats gehad (zie noot 2 sub p. 4). De S.D.A.P. besloot, de desbetreffende pleitrede, voorzien van revolutionairen omslag, in Ned. Indië te doen verspreiden. Daar dit geschrift in genoemden vorm voor onverwijlde inbeslagneming in aanmerking kwam, besloot men de verspreiding door tusschenkomst van een vertrouwensman te doen plaats hebben. Hiertoe werd Prof. X uitgekozen, wiens positie vermoedelijk geacht werd de lading te zullen dekken. De omstandigheid dat de echtgenoote van dezen hoogleeraar tevens hoofdredactrice van „De Roode Ster" was, zal mede gewicht in de schaal hebben gelegd. Inderdaad was dit huis uitmuntend gesitueerd voor veilige in ontvangstneming en zaakkundige verspreiding van revolutionaire geschriften. Deze aanleg mislukte, aangezien de zending, ondanks de genomen voorzorgsmaatregelen, gespeurd en in beslag genomen werd. Toen Mr. P. M. Hamer in den Volksraad over deze aangelegenheid interpelleerde en zijn twijfel uitsprak, of Prof. X wel de geëigende man was om de opleiding van toekomstige landraadvoorzitters aan toe te vertrouwen, vond hij den regeeringsgemachtigde voor Algemeene Zaken tegenover zich die, namens de regeering sprekende, deze interpellatie op scherpe wijze terugwees. Had de heer X, naar aanleiding der van communistische zijde aangestookte opstanden, een vlugschrift doen verschijnen, ,,De onlusten op Java, de S.D.A.P. en wij", dat het régime in Nederlandsch Indië als een weerzinwekkend stelsel afschilderde, in 1932, tot regeeringsgemachtigde ad hoe benoemd, ontzag hij zich niet in den Volksraad de verdediging van niet onbedenkelijke groot-kapitalistische belangen op zich te nemen. Wellicht door het verlangen gedreven deze houding met zijn revolutionaire beginselen in overeenstemming te brengen weigerde hij een aangeboden ridderorde, doch maakte geen bezwaar om van de regeering een belangrijke financieele gratificatie, voor in zijn ambt bewezen diensten, aan te nemen. Tijdens en na het „Soekarno"-proces nam de plichtsverzaking in ambtelijke kringen zoodanige afmetingen aan dat hooggeplaatste Europeesche functionarissen ertoe overgingen een heftige agitatie ten gunste der verdachten te voeren. Indien deze lieden hun gerechte straf mochten ontloopen, minder fortuinlijk was 's heeren X beschermer in den Volksraad, hierboven bedoelde regeeringsgemachtigde voor Algemeene Zaken. Gedurende het Soekarno-proces in zijn functie gehoord, had hij nog kans gezien, den Landraad van Bandoeng, en hierdoor de overheid die hij diende, straffeloos te beleedigen en zijn sympathie met den verdachte te demonstreeren. Doch na de aankomst van den nieuwen gouverneur-generaal kwamen geleidelijk nog ernstiger feiten aan het licht. In September 1933 summierlijk uit 's lands dienst ontslagen, werden verdere onthullingen door zijn plotselingen dood afgesneden. Doch de ster van Prof. X bleef stijgende, Einde 1933 belastte Dr. H. Colijn hem met de leiding van de afdeeling Crisiszaken aan het departement van Koloniën. Onnoodig te zeggen dat onder zoodanige leiding geen economische BINDING maar VERWIJDERING tusschen de rijksdeelen tot stand komt, in welk verband het uitblijven eener clearing-coördinatie den slechtst denkbaren indruk maakt. dat U.E. niet slechts de kracht maar ook de wil ontbrak om het gegeven woord gestand te doen. De vloek Uwer compromissoire regeeringsformatie werkte door in een schier noodwendige neiging om alles bij het oude te laten. De rijksbouw wacht op Bovenvermelde aanhouding van de Nederlandsch-Indische bestuursvoltooiing. hervorming sloot de hoop uit, dat U.E. hare hoogere consequentie, den afbouw van de onvoltooide rijksstructuur, aan de orde zoudt stellen. Hiertoe immers ware een voorstel tot grondwetsherziening noodzakelijk geweest, a new departure, in den volsten zin des woords, hetwelk allerminst paste in het program eener regeering, die in haar staatkunde de lijn van geringsten weerstand zoekt. Juist in dit verband valt het wellicht het meest te betreuren, dat U.E. bij de vorming der regeering niet voor oogen heeft gehouden de levens-apologie van den Koning-Stadhouder. , J ai toujours taché d aller le grand chemin . De velden lagen open voor de ploeg en wellicht op geen ander terrein was het parlement zoozeer geneigd geweest zijn praerogatieven prijs te geven. Want in tegenstelling met de ontwikkeling die in 1853 een aanvang nam, viel bij de volksvertegenwoordiging sedert geruimen tijd een kennelijke neiging waar te nemen om zich van haar wetgevende taak in Nederlandsch Indische aangelegenheden te ontlasten. Terwijl in Nederlandsch Indië, in het bijzonder bij het jongere geslacht der regenten en bestuursambtenaren, afkeer van de centralistische bedilzucht van Buitenzorg zich paart aan een groeiend verlangen naar hoogere rijksleiding. De positie van den gouver- De onbepaalde driehoeksverhouding: „Koning minister van kolo- neur-generaal wordt zwe- niën — gouverneur-generaal bleef, als te voren, zwevende: de anomalie, vend gelaten. gelegen in het vermeld wetgevend inmengingsrecht van het Nederlandsch parlement in Indische aangelegenheden, waardoor een dictatuur over meer dan zestig millioen hoofden tellende volken, in naam althans, aan een Haagsche debating-society onderschikt wordt, bestendigde zich; het vraagstuk eener tweeledige bewerktuiging van de Kroon, ten aanzien van het moederland eenerzijds en respectievelijk van de beide Indiën ten andere, werd niet ter hand genomen; de stichting van een rijksraad kwam niet ter sprake.1) i) In verband met de hierboven vermelde driehoeksverhouding heeft de bepaling omtrent het Nederlandsch Indisch bestuur, dat de gouverneur-generaal zich te gedragen heeft naar de bevelen des Konings (amendement-Feber) een zeer bijzondere waarde. Met „Koning" wordt hiermede niet bedoeld de, namens den Koning, in het desbetreffend ressort regeerende minister van Koloniën, maar de Koning in rade, omgeven door zijn ministers. Terecht vormt hier te lande, in tegenstelling met Engeland, de ministerraad geen staatscollege, doch zijn diens leden als ambtenaren des Konings door een louter collegialen band vereenigd, — hun onderlinge verhouding wordt bij huishoudelijk reglement geregeld. Het gebrekkige outillement van de Kroon heeft echter tengevolge, dat bij voorkomend conflict in het rijksdeel in Azië of in het rijksdeel in Europa tusschen den betrokken minister en respectievelijk den gouverneur-generaal en den opperbevel- Afgezien van het principieel ondoenlijke van rijksopbouw op losse schroeven en van den verlammenden invloed die van een zoodanigen stand van zaken op iedere diepgaande hervorming (o.a. van het Ned. Indisch bestuur) uitgaat, zoo draagt deze losse figuur de mogelijkheid van ten eenenmale onaannemelijke verrassingen in zich. In 1928 bleek het samentreffen der ondeskundigheid van een enkel minister met het illusionisme van een onbekwaam landvoogd, voldoende om de Indische regeering tot ongeoorloofd initiatief, Nederlandsche zoowel als inheemsche intellectueelen tot rijksgevaarlijk spel te verlokken, zonder dat de Kroon bewerktuigd was om aan deze gebeurlijkheden, langs administratieven weg, een eind te maken. Deze stand van zaken heeft in velerlei crisis-conjunctuur — want het ontbreken van gebinte heeft niet slechts in het rijksdeel in Indië, maar ook in het rijksdeel in Europa gevaarlijke verzakkingen teweeg gebracht — een ondragelijke, persoonlijke belasting van „den Koning" veroorzaakt. Tevens werkt het ontbreken eener hechte overkapping van den rijksbouw een chronische, administratieve en fiscale verwarring in de hand — een verwarring, die slechts in dagen van spanning onverheelbaar te voorschijn treedt,1) doch dagelijks aanwezig is en even tijdroovende als ongewenschte schikkingen bij „correspondentie" tusschen het betrokken departement en de Algemeene Secretarie van noode maakt. Oplossingen kunnen echter niet tot stand komen zonder gegevens en gegevens, van welken aard ook, heeft Nederland geweigerd te verschaffen. Voorziening in de rijksvei- Onder de vorige paragraaf werd melding gemaakt van onaannemelijke ligheid blijft uit. verschijnselen, welke bij den aanval op Curaqao aan den dag traden. De huidige ontwikkeling van den toestand in het Verre Oosten in aanmerking nemend, is thans niet de tijdelijke veiligheid van een eiland, maar het voortbestaan van het rijk in Azië aan de orde gesteld. Terecht gaat de regeering uit van het standpunt dat Nederland zich naar het ^Vesten heeft te oriënteeren en de oplossing van het vraagstuk in solidariteit tusschen de Britsche en Nederlandsche imperia zij te zoeken. hebber, een persoonlijk beroep op „den Koning plaats vindt, die dientengevolge, ongesecundeerd, persoonlijk voor de zwaarste beslissingen wordt geplaatst. De vérstrekkende praerogatieven betreffende aanwijzing van den kabinetsformateur en ontslag van den afzonderlijken minister stellen intusschen den Koning — en ook hierin vertoont zich een scherp onderscheid tusschen Engeland en Nederland — in staat voorloopig, practisch, in deze leemten te voorzien. Geheel overeenkomstig zijn traditie gaat „Oranje hier niet toe over alvorens het volk roept en zijn verlangen te kennen geeft, zijn democratie regeeringskrachtig te maken. Het oogenblik hiervoor is gekomen, indien althans het Nederlandsche volk er prijs op stelt zich alsnog tot Natie te verheffen. !) Toen de overval op Curacao had plaats gehad, werd het uitzenden van een torpedoboot-jager van Oost- naar West-Indië vertraagd door raadpleging tusschen het Plein en Buitenzorg betreffende het vraagstuk, op wiens kosten deze reis ondernomen zou worden. Ook Engeland staat in Azië voor groote problemen, waarvoor o.m. de spoedversterking van de vlootbasis te Singapoer getuigt. In dit licht bezien lijdt het geen twijfel dat zelfs een zeer relatieve paraatheid der Nederlandsch Indische verdediging als welkome vleugelbedekking der Britsche Pacific-positie beschouwd zou worden. Om de aandacht te bepalen noemen wij de afdoende versterking van straat Soenda, van Soerabaja, van Balikpapan en Tarakan. benevens twee volledig geëncadreerde slagschepen. Waren zoodanige gegevens, althans in officieel bekrachtigd voornemen voorhanden, dan zou de oplossing van het vraagstuk, binnen het raam van een Nederlandsch-Britsche bondgenootschap wellicht zelfs avant la lettte — te construeeren zijn geweest. Doch de regeering heeft te dien aanzien niets verricht. Integendeel, zij vestigde in het buitenland de overtuiging dat Nederland ten eenenmale de wil ontbreekt om zich op de mogelijkheid van reëel gewapend verzet, onder welke omstandigheden dan ook, voor te bereiden. Men mag in dit verband veilig aannemen dat noch de opzet der commissie Idenburg (waarborg aan vrijzinnig-democratische leiders voor verdere afbraak van de weermacht, teneinde hun deelneming aan de regeering te verzekeren), noch de principieele weigering der regeering om gelden van het werkfonds tot herstel van bewapening te doen verwerken (ethische motieven, neergelegd in de memorie van antwoord op het voorloopig verslag der Eerste Kamer over de rijksbegrooting van 1935). De indruk dat het Nederland met de handhaving van het rijk niet langer ernst is, heeft, helaas, het verloop der jongste kabinetscrisis verstrekt. Ter kalmeering der partij-golven werd een bekwaam minister van Defensie ter zijde gesteld. Thans, nu de bedreiging van het rijk opnieuw is toegenomen, naamt Gij zelf de plannen ter hand, wegens welke de heer Deckers gedésavoueerd werd. Een zoodanig waggelende gang veroordeelt zichzelf en sluit herstel van vertrouwen uit. 1) De portefeuille van Buiten- Ook op het gebied der buitenlandsche betrekkingen aanvaardde U.E. landsche Zaken verdiende een zware erfenis. Gedurende het beslissend tijdvak na den oorlog had bijzondere aandacht. Nederland, onder de dubbele leuze internationalisme en zelfstandigheid, in juridicis zijn plicht verzaakt, in politicis de reactie gediend. Bijzonderheden hier ter zijde latend, kan gezegd worden dat Nederland's dienst- l) Hierbij zij aangeteekend dat, in bijzonder, de weerloosheid van het rijk in Europa, een remmende factor in het consolidatie-proces van den vrede is. Het Nederlandsch vacuum maakte het ondoenlijk, het gansche delta-gebied van Rijn, Maas en Schelde, naar buiten, als grendelstelling van West-Europa's veiligheid te organiseeren, een grendelstelling welke Engeland gedekt zou hebben en, als zoodanig, door Engeland gedekt had kunnen worden. Eenzijdig Belgisch streven in deze richting is niet tot ontplooiing kunnen komen, incidenteel heeft zulks medegebracht dat tusschen de beide delta-staten, zoowel cultureel, economisch als politiek, tot wederzijdsche aanvulling en ondersteuning voorbestemd, zich een verjaarde en zinloos geworden controverse blijft voortsleepen. baarheid aan de Fransche politiek, gepaard met herhaaldelijk afstooten van de aangeboden samenwerking met de noordelijke neutrale staten de Britsche pogingen, om tot een tijdige en redelijke liquidatie van den oorlog te geraken, in ernstige mate belemmerd heeft. Een en ander had aanleiding gegeven tot een scherp incident, vervolgens tot een daadwerkelijk blijk van Engeland's wantrouwen. Louter bedoelingen waren uiteraard niet voldoende om dezen stand van zaken ten goede te keeren. Wilde een nieuwe koers gelegd worden die in Azië en Europa tot daadwerkelijke samenwerking met Engeland zou kunnen leiden, zoo had in de eerste plaats het departement van Buitenlandsche Zaken onder positieve leiding te komen. Voorts diende deze leiding uit te gaan van een minister die het rijksprobleem beheerschte. U.E.'s keuze viel op Jhr. de Graeff — in hoeverre kon deze geacht worden aan bovengenoemde voorwaarden te voldoen? Ad 1 Reorganisatie van het departement van Buitenlandsche Zaken. De nieuwe koers eischte uitschakeling, althans taak-verandering van elementen, verantwoordelijk voor de onafgebroken sequentie van inzinkingen en misslagen op het gebied van internationaal recht, volkenbondsbeleid, politieke- en handelsverdragen — een persoonlijkheid die eerder een secundaire figuur was in de wereld die hij geroepen werd te hervormen was het minst geëigend om deze opdracht te vervullen. Ad 2 Beheersching van het rijksprobleem. In zijn functie van landvoogd had Jhr. de Graeff, als drager van het lijksgezag, zich door subversieve Europeesche en inheemsche elementen tot twee fouten laten verleiden: tot het in discussie brengen van het voortduren der Nederlandsche leiding en hiermede van het gezag zelve, voorts tot een poging om de conservatoire voorziening in 1925 door den rijkswetgever getroffen, te niet te doen. Indië mitsdien verlaten hebbende, beladen met het wantrouwen van alle partijen, kon hij niet geacht worden het rijksprobleem te beheerschen. Vlucht in dienstijver voert Bij de behandeling van de rijksveiligheid werd erop gewezen, hoe het ad absurdum. nuttig effect van oriënteering op Engeland mede afhing van Nederland s bereidheid tot defensieve solidariteit met België. U.E.'s zwak voor vrijzinnig-democratische ministers maakte U ontoegankelijk voor België s openingen in deze richting en het lag geheel in dezelfde lijn, dat men — en dit verwijt treft geenszins uitsluitend de regeering — voorgaf tot twee maal toe herhaalde, officieele Britsche toespelingen op Nederland's ontwapening (en zulks eveneens in verband met ev. waarborgen van België's veiligheid) niet te verstaan. Thans gaat de regeering plotseling over tot herbewapening. Daar dit besluit onder den drang der omstandigheden als zoodanig een afgeleid karakter draagt, kan het niet als inleiding eener politieke koersverandering beschouwd worden: lijdelijke aanpassing kan hier hoogstens tot aanvulling van materieel voeren. Kenmerkend voor dit overnachtsch verlangen naar paraatheid is het spasmodisch instellen en intrekken van het benzine-uitvoerverbod geweest — een ongelukkige samenloop van omstandigheden bracht in- tusschen mede dat het buitenland hieruit opmaakte dat ,,huiverig" Nederland de huik naar den wind had gezet en de voormalige infeodatie aan Frankrijk voor dienstbaarheid aan Groot-Brittannië had verwisseld. Helaas — er is geen rook zonder vuur! Had Nederland, binnen de grenzen van het mogelijke, in het verleden zijn plicht gedaan, èn tegenover zichzelf, èn tegenover den Volkenbond, zoo had thans reeds een Aziatisch bondgenootschap met Engeland bestaan en ware onze positie te Genève, als leider onzer klasse (die der kleine mogendheden), van dien aard geweest, dat wij het aangeboden voorzitterschap der sanctie-commissie hadden kunnen aanvaarden. Zoodoende ware den Volkenbond de gevaarlijke vernedering bespaard gebleven, dat deze eer aan Portugal, als Engeland's „oudsten bondgenoot" en vazal ten deel viel, mede ware deze instelling de primaire dienst bewezen dat een staat ten deze leiding gaf, die zich kon veroorloven aan het ƒortiter ook het realiter in re te verbinden. Juist het belang van den Volkenbond bracht mede dat de politieke betrekkelijkheid, aansprakelijk voor Abessynië's intrede in den Bond, thans ook in de betrekkelijkheid der sancties uitdrukking mocht vinden. Laten wij „things that might have been" ter zijde! De werkelijkheid is maar al te levend voorhanden: Het malheur der benzine-kwestie gaf, zij het dan ook onverdiend, een grotesk reliëf aan onze dwaze overhaasting bij het voorbereiden van sanctie-wetten, die vriend en vijand gelijkelijk deden glimlachen. Voorshands kan 't land van Grotius zichzelf en de volken niet beter dienen dan door te zwijgen. STAAT. Het samenvattend verband In de inleiding van dit schrijven werd eraan herinnerd, hoe het tusschen de departementen uitblijven van het koninklijk besluit, dat Uw leiderschap van de regeering blijft ontbreken. formeel had moeten vastleggen, als een slecht voorteeken werd be¬ schouwd. Dit voorteeken heeft zich bewaarheid. Evenmin als Gij de maatregelen van constructief behoud wildet inleiden, die de veilige ontwikkeling van de rijksstructuur behoefde, zoomin wist Gij de breede mogelijkheden van het gegeven recht te benutten, om aan het Nederlandsch staatsapparaat de doelmatigheid te bezorgen, zonder welke alle stoffelijke waarborgen tegen revolutie ijdel blijven. Als bewonderaar van de desbetreffende Britsche voorzieningen, volkomen op de hoogte van de hoogere toepassingsmogelijkheden, die de Nederlandsche grondwet in dit opzicht biedt, als kenner van den onveranderden Nederlandschen aanleg tot „zelfbestemming in eigen kring", lag het in Uw hand, de aloude democratie dezer gewesten tot een voorbeeld van regeneratie te doen worden. Niet alleen de formeele vestiging van Uw leiderschap, doch ook de bestuurshervormingen die hieraan materieelen inhoud hadden gegeven, en, zonder meer, bij koninklijk besluit waren te nemen, bleven achterwege. In de eerste plaats dient hierbij gedacht te worden aan de losmaking van de Algemeene Thesaurie van het departement van Financiën en haar onmiddellijke onderschikking, als afzonderlijk departement, aan den minister-president. Hiernevens had men een voorstel van de regeering aan de Staten-Generaal mogen verwachten, behelzende, dat voorstellen tot het verkrijgen van inkomsten en het doen van uitgaven uitsluitend op initiatief van de Kroon door het parlement gemachtigd zullen worden: de Britsche Standing Order, welke in Engeland in zoo hooge mate het parlementarisme voor ontaarding heeft behoed.1) Van stonde af aan ware zoodoende helderheid in den toestand gebracht, zoowel wat de uitvoerende macht als wat het volksorgaan betreft, ad 1 De Uitvoerende Macht: Doordat het hoofd der regeering de koorden van de beurs daadwerkelijk in handen neemt, verkrijgt zijn opperste leiding van alle departementen feitelijke copia. Het doortrekken van deze lijn bracht tevens een verandering in de positie der overige ministers ten aanzien hunner departementen te weeg. Evenzeer als de minister-president niet met een tijdroovende portefeuille belast dient te zijn, zoo behoort ook de ressortminister boven routine-werk te staan. Onder meer ware zulks te bereiken door invoering van het gebruik dat de secretaris-generaal, als vertegenwoordiger van den bevoegden dienst, den minister in het parlement ter zijde staat, en voor zooveel noodig, vervangt, een parlementaire taak welke in betrekking tot fiscale aangelegenheden, op nader te noemen wijze, door een ambtenaar der Generale Thesaurie zou worden waargenomen. ad 2 Het Volksorgaan: Aan het al dan niet instemmen der volksvertegenwoordiging met het regeeringsvoorstel, om initiatief-voorstellen en amendementen met fiscale gevolgen, althans aan prealabel overleg met de regeering en onderzoek van den bevoegden technischen dienst te onderschikken, ware de bereidwilligheid dier instelling, om zichzelf te herzien, te toetsen geweest. Bij de algemeene beschouwingen plegen n.1. de afgevaardigden krachtig op zakelijk en zuinig staatsbestel aan te dringen om, bij de behandeling der artikelen, veelal een paar ton „erop te gooien . Onder deze omstandigheden beduidde receptie van de „Standing Order" den ernst der goede bedoelingen; afwijzing hadde de regeering doen besluiten, bij het eerste practisch verzet ter zake, de kabinetskwestie te stellen. * * * Reorganisatie van de staats- Bovengenoemde verandering van den status der Generale Thesaurie diensten komt niet tot brengt mede dat deze instelling bij eiken staatsdienst, en derhalve ook stand. bij ieder departement, een permanenten financieelen secretaris detacheert, wiens werkzaamheid erin bestaat, als fiscaal „watchdog niet alleen de rechtmatigheid en het betaalbaar stellen van vorderingen uit te maken, maar ook in eersten aanleg het aangaan van financieele verplichtingen te beoordeelen. !) Indien men in aanmerking neemt dat alle zelfbesturende dominions in de cönstitution acts de standing order overnamen, zoo blijkt hieruit voldoende dat hier geen sprake is van een in stand gebleven Britsche overlevering. De richtige uitoefening van bedoeld toezicht der Thesaurie (dus namens den minister-president) op het zoo economisch mogelijk besteden der toegestane credieten wordt bevorderd door een nauwe en dagelijksche samenwerking tusschen de administratieve en technische diensten, tusschen de Generale Thesaurie en de Algemeene Rekenkamer. Indien op ieder departement een „wachthond" behoort te zitten, door wiens tusschenkomst de overheid zichzelf, bij de volbrenging van haar vaste taak, controleert, zoo behoort ook de regeering in de commissies van toezicht en in de commissarisschappen, welke het beleid van gemengde bedrijven en van door den staat beheerde naamlooze vennootschappen hebben na te gaan, een gedelegeerde van de rekenkamer te benoemen. Zoodoende zal op die bedrijfstakken, waarin de overheid zelve, bij wijze van spreken, gaat experimenteeren, steeds een technisch bevoegd, onafhankelijk toezicht worden uitgeoefend.1) Dat in deze beide richtingen geenerlei initiatief genomen werd wekt te meer verwondering op, zoo men nagaat dat de regeering reeds in 1921 blijk heeft gegeven het principieel belang dezer aangelegenheid in te zien. 2) Destijds hebben deze maatregelen, bij gebrek aan publieke belangstelling en tengevolge van de aflceerigheid van het parlement, geen blij' vende beteekenis verkregen. Twaalf jaar later, in 1933, toen de wenschelijkheid van weleer tot een door gansch het volk begrepen noodzaak was geworden, werd geen vin verroerd om het destijds afgebroken werk te voltooien. * * * Bedoelde ontplooiing van den buitendienst van de Rekenkamer, met hieraan gepaarde enquête-bevoegdheid, ware, in den huidigen crisistijd, van dubbele beteekenis geweest. Voor het eerst immers deed zich het geval voor dat de overheid, niet slechts met staatsgelden, maar met het volksinkomen ging experimenteeren. Een woord ter opheldering: De staatsbegrooting geeft een overzicht van de inkomsten en uitgaven van den staat en heeft als zoodanig slechts indirect verband met het maatschappelijk leven. Ten aanzien der crisis-instantie ligt de zaak echter geheel anders. Zoo heeft het Landbouw Crisis Fonds de taak om een deel van het algemeene volksinkomen aan een bepaald volksdeel over te 1) Een wetsontwerp is ingediend dat, mede te oordeelen naar het voorloopig verslag, eenigermate aan bovengenoemde behoeften tegemoet zal komen. 2) Den len Februari 1921 ging de regeering over tot indienen van een wetsontwerp tot instelling eener bezuinigingscominissie. In de memorie van antwoord vindt men een besluit, waarbij de ministerraad zijn wil tot homogeen handhaven der regeeringsdiscipline op financieel gebied bekend maakt en de volksvertegenwoordiging uitnoodigt, met dit voorbeeld ook harerzijds rekening te houden door handelingen die tot verhooging der staatsuitgaven kunnen leiden, aan voorafgaand overleg met de regeering te onderschikken. Deze zelfde geest spreekt uit art. 15 van het Kon. Besluit van 19 Juni 1922, waarbij de instructie van de Algemeene Rekenkamer in hierboven bedoelden zin werd uitgebreid. Proefnemingen raet de volkshuishouding derven boekhoudkundig toezicht. dragen (boeren en landeigenaars). Voor een groot deel der hiermede gemoeide millioenen bestaat geen nawijsbare boekhoudkundige controle. De eerste verschijnselen van onbeheerschtheid vertoonen zich reeds in de peripherie, waar de staatshuishouding in volkshuishouding overgaat. Bij de behandeling van het handelsverkeer (hoofdstuk III) wordt hier nader op teruggekomen. Om de aandacht te bepalen zij slechts opgemerkt dat bij de zuivelgestie drie factoren hun invloed doen gelden: de over verschillende schijven loopende steunverschaffing; de omstandigheid dat de zuivelindustrie voor een groot deel met buitenlandsche grondstoffen werkt (veevoeder); de toeslagen op den export. De factoren zijn nimmer — althans volgens geen enkele begrooting, noch officieel verslag — aan een coördineerende toets onderworpen en hoe verder men doordringt in het maatschappelijk gebied dat beïnvloed wordt door de richtprijzen en door de prijzen die de centrales betalen, hoe meer men van het duister ziet. Niemand, ook de rekenkamer niet en bijgevolg evenmin het parlement dat juist in zoodanige controle een zijner voornaamste bestaansredenen vindt, vermag den terugslag op de volkshuishouding der in de bedrijfsordening geheven lasten na te gaan. Dat intusschen het overzicht dezer voorzieningen een weinig efficiënt beeld te zien zou geven, kan a contrario afgeleid worden uit de omstandigheid dat toenemende overproductie en dienovereenkomstig toenemende steunverleening een daling van het verbruik veroorzaakt. Uiteraard is bij een zich voltrekkende structuurwijziging voorzichtigheid in de critiek geboden. Grondslagen wijzigen zich, de overheid ziet zich genoopt, haar voorzieningen te treffen — onder deze omstandigheden mag niet verwacht worden dat de strevende groei een kant en klaar spalier zal vinden. Het is dan ook niet zoozeer door de weinige doelmatigheid der getroffen maatregelen dan wel door het gebrek aan overzicht daaromtrent dat de regeering te kort is geschoten. Waar de regeering direct en als zoodanig verantwoordelijk in het volksinkomen ging ingrijpen, had, in beginsel, ook een toezicht met diepergaande strekking dienen te worden ingesteld: een accountancy van structuur-wijziging waarbij van stonde af aan de beproefde gescheidenheid tusschen de zelfcontrole der ambtelijke administratie en de onafhankelijkheid van de steekproeven der Rekenkamer tot gelding had dienen te komen. * * * Het alom ingrijpen van den staat is veelal gepaard gegaan met vergaande machtsdelegatie aan personen die voorheen geenerlei verantwoordelijkheid voor de beschikking over openbare geldmiddelen gedragen hadden. Onder deze omstandigheden is het niet verantwoord geweest de oprichting van den thans bestaanden Crisis-Accountantsdienst zoo lang uit te stellen.1) In nog sterker mate valt het te betreuren dat de regee- !) Nieuwe instellingen moeten groeien, zoodanige groei kan zich echter slechts op degelijken grondslag een gezonde ontwikkeling hebben. Het komt ons voor, dat deze degelijkheid in den opzet van den crisis-accountantsdienst ring niet beseft heeft dat de door haar in het leven geroepen noodordening van de volksgemeenschap tevens een boekhouding van hoogere orde noodzakelijk maakte. * * * Decentralisatie van de toe- Ditzelfde gebrek aan doortasting tot het verkrijgen van kostenbespapassing der sociale wetten ring en grooter doelmatigheid blijkt evenzeer door het uitblijven der reorkomt niet aan de orde. ganisatie van de toepassing van de sociale wetten. De practijk van Nederlands voortreffelijke sociale voorzieningen is, van den aanvang af aan, belast geweest met den druk van den klassenstrijd. Daar tusschen de beide groepen der belanghebbenden geen samenwerking bestond, is de uitvoering van de wetten (de desbetreffende koninklijke besluiten, ministerieele beschikkingen en algemeene maatregelen van bestuur), verstoken van overleg met de betrokken gemeenschappen, tot een departementale schablone geworden. Om dezelfde reden bleef ook de toepassing aan ambtenaren en aan ambtelijke instanties toevertrouwd. Een ware woekering van staatsaanwas is hiervan het gevolg geweest, in den vorm van onderkomens van politieke vrienden, waar, in onderlingen naijver, op de sociale staatszorg geparatiseerd werd. Zoodoende is het mogelijk geworden dat een ongeval in een fabriek aanleiding kon geven tot drievoudig onderzoek vanwege de rijksverzekering, de raden van arbeid en de arbeidsinspectie, met assumptie van de diensten van een of meer doktoren. Reeds in 1925 bepleitte het verkiezingsprogram der R.K. Staatspartij dat de overheid er naar moest streven om de toepassing van de sociale wetten, waar mogelijk, aan de samenwerkende organisaties van patroons en arbeiders over te geven. Het voornemen strandde op den aandrang van het R.K. Werkliedenverbond, om de uitvoering toevertrouwd te krijgen aan colleges, samengesteld uit vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers, een amendement, waarin zich het streven der vakvereenigingsleiders deed gevoelen om aan een en ander zooveel mogelijk een landelijk karakter te geven. Zoodoende ware geen geleidelijke, proefondervindelijke groei van de nieuwe practijk mogelijk geweest. Van bovenaf niet voldoende in het oog is gehouden. De secretaris-generaal van het Departement van Handel, Nijverheid en Scheepvaart is eenig bestuurder van den crisis-accountantsdienst. Het finantieel toezicht van den crisis-accountantsdienst wordt uitgeoefend door den regeerings-commissaris voor de visscherij, welken post voornoemde secretaris-generaal bekleedt. Bedoeld toezicht staat onder en geschiedt op aanwijzingen van het college van regeerings-commissarissen, dat wederom, den secretaris-generaal van Handel tot voorzitter Ten slotte is de secretaris-generaal van het departement van Handel en Nijverheid tevens secretaris-generaal van het departement van Landbouw en Visscherij en in deze laatste functie is hij bevoegd aanwijzingen te geven aan het college van regeeringscommissarissen, waarvan hijzelf het voorzitterschap waarneemt (in dezen toestand werd, voor eenige weken, verandering gebracht). opgelegde sociale parlementjes hadden de oude euvels in nieuwen vorm doen herrijzen.1) Herhaaldelijk worden thans patroons beboet op grond van verordeningen die de arbeiders zelve saboteeren, en worden de zorgen die de gemeenschap aan hygiëne en veiligheid besteedt, als ongewaardeerde staatsgunst norsch aanvaard of schouderophalend veronachtzaamd. Thans deed zich de gelegenheid voor, naast elkaar werkende commissies en raden geleidelijk te vervangen door autonome, regionale bureaux, waar in besloten overleg en onder nader te bepalen toezicht, een nieuwe geest van samenwerking zich had kunnen ontwikkelen. De nieuwe practijk zou kostenbesparing en ontlasting van de staatsdiensten gepaard doen gaan met soepeler toepassing, grooter waardeering voor het gebodene en beter begrip voor wederzijdsche moeilijkheden. Het tijdstip was gunstig. De starre toepassing van wettelijke voorschriften noopt vele kleinere bedrijven tot sluiting der poorten; voor vele werkzoekenden is verkeerd toegepast goed recht tot overlast geworden. In 1925 heeft Mgr. Nolens het wachtwoord gegeven — thans, na een tijdsverloop van ruim tien jaren, kon de opmarsch naar 't nieuwe land beginnen. 't Gold hier beginselen die ongetwijfeld anti-revolutionairen nog nader aan het hart liggen dan roomsch-katholieken, maar U.E. heeft geen stap verzet. * * * Onuarding der gemeente- Niet minder ernstig, zoowel wat het voorbeeld als wat de financieele hjke autonomie wordt op gevolgen betreft, is het voortduren van de verkwisting en zelfbevoorhaar beloop gelaten. deeling, waartoe de gemeentelijke politiek aanleiding geeft, een euvel dat des te meer schrijnt, daar een groot deel der, voor naamloos velen noodlottig geworden, lasten, van gemeentewege wordt opgelegd en de plaatshebbende verkwisting, protectie en malversaties den getroffenen letterlijk voor oogen staan. Sedert geruimen tijd hebben, in het bijzonder de groote gemeenten, opgehouden samenhangende en organisch gelede volksgroepen te vormen, welke, als zoodanig, redelijk recht op autonomie konden doen gelden. Tevens heeft het terrein, waarover de gemeentebesturen zeggenschap hebben, zich omgekeerd evenredig uitgebreid. Onverantwoorde aftapping 1) Ook in het kamp der werkgevers bleek in 1925 nog geen juist begrip omtrent deze moeilijkheden te bestaan. Terecht werd dezerzijds opgemerkt dat een arbeidsovereenkomst als zoodanig nooit de wilsuiting van een college kan zijn. Inderdaad ging het voorstel om ccmtractueele regelingen in commissorialen vorm tot stand te brengen, onder de gegeven omstandigheden, te ver. Men bleef echter in gebreke de nuttigheidsgrens tusschen contractueele en commissoriale regelingen aan te geven, wijl de strekking van a new departure in dezen niet voldoende werd ingezien. De verwijzing, in dit verband, naar de werkzaamheden van den Hoogen Raad van Arbeid, de Rijkscommissie van Werkverruiming, den Spoorwegraad e.a., colleges die noch in hun oorsprong, noch in hun functie eenigerlei verwantschap tot de gemeenschapsorganen vertoonen, waaraan de staat, op grond van het corporatief beginsel, de toepassing van een deel der sociale wetgeving zou hebben toe te vertrouwen, deed zulks duidelijk uitkomen. (Vgl. De Maasbode, 22 Jan. 1925). der openbare kas, zelfverrijking, gedekt door demagogie en bevoorrechting van groepen en personen, ter versterking van deze dekking, zijn hiervan het gevolg geweest. Hervorming op dit gebied, sedert lang gewenscht, werd in dezen tijd, waarin een derde der openbare middelen door steunverlening in beslag wordt genomen, gebiedende noodzaak. De hiertoe benoodigde grondwetsherziening ware des te gemakkelijker in te leiden geweest, doordat het feit, dat de verkozen gemeenteraden zich als overheid doen gelden (en de thans ingetreden omstandigheden stellen zulks in steeds scherper licht), in strijd is met den geest van de grondwet. Staatsrechtelijk gedekt, ware een enquête naar bouwgrondspeculaties en „steun'-nepotisme in de hoofdsteden des lands voldoende geweest om II.E. het desbetreffende vertrouwen van de overgroote meerderheid der natie te bezorgen. Ook op dit punt had het parlement zich wel gewacht zijn medewerking aan het tot stand komen van zoodanige wettelijke voorschriften te onthouden, als noodzakelijk waren geweest om onverwijld in dezen augiasstal orde te scheppen. Van dit alles is niets gekomen. Door middel eener compromissoire verstelling van de wet werd volstaan met toezicht op de provincies, op de gemeenten van toepassing te maken. Zoodoende keerdet Gij plaatselijk financieel wanbeleid, als het kwaad reeds gesticht en de maat was overgeloopen. U.E.'s huiverigheid voor het voeren van principieele staatkunde heeft haar ook op dit gebied verhinderd van te regeeren. * * * De overheid eischt offers, Het crisisbeleid was genoodzaakt, aan het volk zware en, in vele gedoch blijft in gebreke zich- vallen, ondragelijke lasten op te leggen. Het is des onderdaans om te zelf te herzien. gehoorzamen en in dit opzicht zijn wij Nederlanders door alle tijden goede onderdanen geweest. Deze plicht vindt echter een natuurlijk complement in den plicht der overheid om voor te gaan. Het regeeringsaandeel in de harde noodzaak der bezuiniging had niet uitsluitend behooren te bestaan in het neerschroeven van begrootingscredieten en in het korten van salarissen en pensioenen van ambtenaren en beambten — de overheid had in de eerste plaats zichzelf dienen te herzien. Zulks heeft niet plaats gehad. III. AANPASSING. „Aanpassing" is het Leitmotiv der regeeringspolitiek geweest -— aanpassing aan het gedaald prijspeil door bezuiniging en deflatie, aanpassing aan de zich voltrekkende conjunctuurwijziging door verschillende „ordenende" maatregelen. Reageeren op van buiten af werkzame invloeden was uiteraard onafwendbaar, doch evenzeer ligt het in de rede dat een regeering, welke hierin het hoofdmoment van haar beleid legt, geen vaste lijn kan volgen en bijgevolg ook geen planmatig werk tot stand kan brengen. De regeering heeft een afgeleide politiek gevoerd, zich richtend naar de vraagstukken, waarmede zij van buitenaf „bekogeld" werd — men heeft zich bepaald tot stukwerk; zoodoende kwam het beeld, als geheel, een wel zeer ingewikkeld aspect aan te nemen. Bij het verder inschilderen is de compositie steeds onrustiger geworden om ten slotte, op schier alle hoofdpunten, met zichzelf in strijd te geraken. HET STANDPUNT DER REGEERING. Den 26sten Jan. j.1. hield U.E. in de Industrieele Club te Amsterdam een toespraak onder de leuze: „Wat wij kunnen doen en wat wij moeten laten om onze ingezonken volkswelvaart te verhoogen". In het licht der feiten kan deze rede als een sociaal-economische beginselverklaring beschouwd worden. Hier immers vindt men den geestelijken leidraad die de onderscheidene onderdeelen van het gevoerde regeeringsbeleid, zooal niet tot een geheel dan toch tot een overzichtelijk samenstel verbindt. Na een uiteenzetting omtrent mundiale structuurwijzigingen die den niet te veranderen achtergrond der huidige crisis zouden vormen — een uiteenzetting waarin zich de lijdelijke strekking der gekozen leuze weerspiegelde1), zijt Gij er toe overgegaan, tegen dit sombere doek de richtlijnen der Nederlandsche regeering aan te geven. 1) Dr. Colijn schreef bij deze gelegenheid de ingetreden crisis in hoofdzaak toe aan van West-Europa onafhankelijke factoren (industrialisatie van Rusland en Japan), tengevolge waarvan de economische malaise van ons werelddeel als een blijvend verschijnsel te beschouwen zou zijn. Dit standpunt brengt mede, dat de regeering een innerlijke structuurverandering, zoodat bestaande overvloed aan goederen en beschikbare diensten tot welvaart zou kunnen leiden, a priori uitgesloten acht. Afgezien van de omstandigheid dat een zoodanige overtuiging verlammend op de experimenteele veerkracht werken moet, zoo dient aangeteekend dat de gestelde praemisse, als zoodanig, een uiterst wankele was. Ware inderdaad de industrialisatie vaii Rusland en Japan, mitsgaders van verschillende nieuw opgerichte staten, als de voornaamste oorzaak der crisis te beschouwen, zoo had een snellere daling van industrieele artikelen dan van basis-producten plaats moeten vinden. Het tegengestelde is echter het geval geweest. Gij steldet U op het standpunt dat de gouden standaard onvoorwaardelijk gehandhaafd diende te worden en gaaft te kennen dat devaluatie zou werken als een invoerrecht op de meest noodzakelijke levensbe- h°Gij verklaardet U tot principieel tegenstander eener door de overheid beheerschte gemeenschapsordening (corporativiteit) en betuigdet Uw leedwezen dat de crisisomstandigheden op menig punt tot nood-ordening genoopt hadden. Het stellen van staatsrechtelijke regelen, waar volgens het volk in zijne geledingen aan het tot stand komen van wettelijke voorschriften hare groep betreffend, deel zou kunnen nemen, leek U ongeraden, wijl zulks Uws inziens tot een primeeren van groepsbelang boven algemeen belang zou kunnen leiden. Een moeilijk te vatten conclusie. ) De volgende zinsnede Uwer uiteenzetting bracht meer helderheid. Hier lezen wij dat de persoonlijke beteekenis van de captains of industry niet te ontberen is — naast waarschuwing tegen groepsegoïsme, een hulde aan het individualisme. Eenige maanden later, aan den vóóravond der Juli-crisis, zoudt Gij de stelligheid van het te Amsterdam ingenomen standpunt onderstrepen. De kerngedachte van Uw crisisbeleid, de aanpassing, verdedigend, gaaft Gij unisono met minister Oud, te kennen dat haar logische doorvoering zou hebben bestaan in een volkomen onthouding der overheid, in „niets 1) Deze conclusie is niet te handhaven. In Nederland betaalt men voor tarwe, suiker, boter e.d. een circa driemaal hooger prijs dan op de wereldmarkt geldt. Bij wijze van spreken zou zelfs bij een devaluatie van 50% nog steun aan den landbouw noodzakelijk zijn. 2) Deze verklaring was in overeenstemming met het hoofdartikel van De Standaard (21Sept. 1933) waarin dit orgaan zijn instemming betuigde met een corporatieve maatschappij, doch een corporatief staatsbestel verwierp. .ij Het wil ons voorkomen dat hier misverstand in het spel is. Hoe, immers, ligt t land 9eSDeasLt' als zoodanig is een instrumentatie (bediend door ambtenaren) middels welke de natuurlijke en noodzakelijke spanning tusschen overheid en onderdaan (tot welk laatst begrip ook de gemeenschappen behooren) tot geldende werkzaamheid kan ^Vakverenigingen, werkgeversbonden, organisaties op het gebied van wetenschap, handel en verkeer e.d. — het zijn allen even zoovele organen der nationale samenleving. De corporativiteit treedt pas dan in, wanneer deze organische functies zich tot een Hchaam samenvoegen. Een zoodanig lichaam of corpus dient vanzelfsprekend een hoofd te hebben, van waaruit de harmonie der organen gewaarborgd wordt. In deze kópfunctie vindt de wakende, nevenschikkende en waar noodig afwijzende overheid haar taak Vanaf het oogenblik, dat de overheid een zoodanige corporativiteit op een bepaald aebied verwezenlijkt, d.w.z. in wisselwerking treedt met onderscheidene, doch naar hun aard saamhoorige gemeenschapsorganen, is hierbij staatsinstrumentatie benoodigd. dwz. zoowel bij het overbrengen van overheidsleiding als bij het inschakelen van het organisch werk der „gemeenschappen" is de tusschenkomst (zij het dan ook in zoo aering mogelijke mate) van staatsambtenaren onmisbaar. Concludeerend kan gezegd worden, dat een organische maatschappij allesz.ns mogekjk en trouwens reeds goeddeels voorhanden is, doch dat een corporatieve maatschappij, waaraan de overheid geen leiding geeft en waarin de staat geen aandeel heeft, eenvoudigweg onbestaanbaar en als begrip met zich zelf in strijd is. re doen" en dat de nood-ordening der regeering er slechts op gericht was, dit natuurproces geleidelijk plaats te doen vinden. Sedert de tachtiger jaren werd aan het liberalisme geen duidelijker expressie gegeven. Thorbecke's uitspraak: „kunst is geen regeeringszaak" werd hier voorbij gestreefd: alle inmenging van den staat op sociaaleconomisch terrein ware in laatsten aanleg kunstmatig te beschouwen en als zoodanig in beginsel, te veroordeelen! Het lag voor de hand, dat een zoo strak aangegeven sociaal-economische lijn ook in Uwe opvattingen omtrent de juiste buitenlandsche betrekkingen zou worden doorgetrokken. Zoo kon het geen verwondering wekken dat Gij, ook in deze, te Amsterdam hulde bracht aan „het vrije spel der krachten". Nederland — zoo gaaft Gij te kennen — bleef den beginselen van de Manchester school getrouw; in zooverre de omstandigheden noopten om hiervan af te wijken, leek LI.E. contingenteering van den invoer de aangewezen oplossing, „omdat op deze wijze, wat de prijszetting betreft, de van het buitenland ingevoerde goederen een natuurlijke functie blijven vervullen, zij 't dan ook niet in dezelfde mate". Wijl de kern van U.E.'s betoog het liberaal credo in zijn uitersten vorm weerspiegelde en juist het bankroet dezer levensbeschouwing de voornaamste oorzaak van de wereldcrisis werd, zoo kon uiteraard, steunend op dezen grondslag, ook een nood-ordening als door de regeering nagestreefd, geen samenhang vertoonen. Ernstiger wellicht was het te achten, dat een zoozeer dogmatische bekentenis tot het verleden, onbevooroordeelde experimenteele „aanpassing" aan het omringend wereldgebeuren uitsloot. MONETAIR BELEID. Toezicht op de normaliteit Veronderstellende dat het beginsel der aanpassing te vereenigen is van het ruilmiddel is re- met een uitzonderlijk Nederlandsch standpunt op monetair gebied en dat geeringszaak. f,et jncJerdaacl verstandig geweest is een tijdige samenkoppeling van den Nederlandschen gulden aan het Britsche pond van de hand te wijzen,1) zoo valt het op dat, ook volgens den gekozen conservatieven koers, geen aanpassing plaats vond en dientengevolge conservatisme in reactie ontaardde. !) Het hiervolgende overzicht verschaft een vergelijking tusschen de export-quota van staten die hun munt aan het Britsche pond vastkoppelden en Nederland. Stelt men het exportcijfer voor de jaren 1927/1929 gemiddeld op 100, dan exporteerde: Engeland in 1931 voor 54 in 1934 voor 55. Zweden „ 1931 „ 67 „ 1934 „ 85. Noorwegen „ 1931 „ 66 „ 1934 „ 84. Nederland „ 1931 „ 67 „ 1934 „ 35. In zijn rede den 24sten Sept. j.1. in de Tweede Kamer gehouden heeft Dr. H. Colijn zijn nadrukkelijk inzicht te kennen gegeven dat voor Nederland het belang van den export primair is. Wanneer men nu, aan de hand van het hierboven afgedrukte staatje, de export-cijfers van genoemde kleine staten (die dus evenzeer als wij ook grondstoffen uit het buitenland moeten betrekken) met die van Nederland vergelijkt, zoo blijkt dat het volhouden aan den gouden standaard, nadat Engeland de devaluatie van het pond ter hand genomen, in betrekking tot den export tot averechtsche gevolgen geleid heeft. Naarmate het „goud" tot speculatie-object werd, vertoonde dit artikel tegenover de reeds dalende goederen-noteeringen niet langer waardevastheid, doch een absolute prijsstijging.1) Zulks heeft hier te lande een monetaire deflatie veroorzaakt, welke den gulden aanmerkelijk deed apprécieeren. ~) Aangezien beheersching van de normaliteit van het ruilmiddel ten allen tijde een der voornaamste hoogheidsrechten en hoogheidsplichten der overheid is geweest, zoo had het op den weg der regeering gelegen, bedoelde afwijking van de munt te corrigeeren, door den uitvoerprijs van het goud met een dienovereenkomstig percentage te verhoogen en zoodoende den gulden automatisch op normaal waarde-peil terug te brengen. Doordat deze maatregel uitbleef, werd de binnenlandsche verhouding tusschen credit en debet ontwricht en de verwoestende invloed van de crisis vergroot. Immers, tengevolge van het handhaven van de overwaardigheid van den gulden kwam een bepaalde groep der bevolking aanmerkelijke crisiswinst te maken, te weten de houders van hypotheken, pandbrieven, obligaties, staatsfondsen en in het algemeen verstrekkers van crediet op langen termijn — een aanmerkelijk breedere laag, genoopt, geheel of gedeeltelijk met geleend geld te werken, zag door deze zelfde oorzaak haar verplichtingen onverdiend, onvoorzien en onafwendbaar toenemen. Een gedwongen verschuiving in het volksvermogen vond plaats, die om zoo kwetsender in haar uitwerking geweest is, daar het kleine bedrijf, dat veelal zonder noemenswaardige reserves werkt, de mogelijkheid derft den conjunctuur-schok door aandeel- en obligatiehouders op te doen vangen en dientengevolge het sterkst de gevolgen van de crisis ondervond, ten overvloede nog dézen slag te verduren kreeg. * * * De regeering veroorzaakt Afgezien van den ongunstigen terugslag, welke deze crediet-ontwrich- een splitsing van de munt. tjng op de volkshuishouding uitoefent, heeft het niet aanpassen van de munt aan de gewijzigde omstandigheden tengevolge gehad dat de devaluatie in verkapte gedaante, en daarom dubbel schadelijk, ons land door een achterdeur is binnengekomen. De reeds in 1920 door den directen en indirecten invloed van den oorlog scherp gestegen vaste lasten hadden een, tegenover 1914, abnormale spanning tusschen de prijzen op de wereldgoederenmarkt en de kosten van het levensonderhoud veroorzaakt. In 1928 heeft toen de stijging van den goudprijs (goeddeels door de politiek van la Banque de France veroorzaakt) deze spanning, via den met den goudprijs mee stijgenden gulden, doen toenemen. Nagenoeg twee jaren lang hebben de illusoire faciliteiten der crediet-inflatie dit kwaad kunnen verbergen in 1930 zou het met verdubbelde kracht aan den dag treden. 1) Het jongste jaarverslag van de Nederlandsche Bank erkent de absolute prijsstijging van het goud, evenzoo M. Tannery, president van La Banque de France. 2) Heden ten dage is, naar relatieven maatstaf (d.w.z. in verband met de wereldgoederenmarkt), de goudprijs tot 200% der waarde van 1929 en tot 250% der waarde van 1925 gestegen. Bleef na het intreden van de crisis de goudprijs nagenoeg stabiel, thans nam de, reeds gedurende de crediet-inflatie ingetreden daling van de basis-prijzen op de wereldmarkt ongekende afmetingen aan. De druk der reeds tweemaal sprongsgewijs gestegen vaste lasten werd thans gevoeliger tengevolge van de verzwakking van de koopkracht, veroorzaakt door de ontwrichtende prijsdalingen op de wereldmarkt. Onder deze omstandigheden groeide, na 1931, het handhaven van de overwaardigheid van den gulden tot een nationale ramp aan. De dientengevolge noodzakelijk geworden ondersteuning van de grondbedrijven verzwaarde de reeds tot tweemaal toe gestegen vaste lasten men een accijnsdruk dien wij op 224 millioen schatten. (Zie: noodordening p. 43). De werkloosheid steeg ver boven het gemiddelde der omringende staten en doet een derde van de totale belastingopbrengst afvloeien.Het gevolg is geweest dat een muntsplitsing intrad als gevolg waarvan het binnenlandsche ruilmiddel met respectievelijk 2\Yi % betrekking tot de kosten van het levensonderhoud en met 40 % in betrekking tot de kosten der eerste levensbehoeften devalueerde — een verschijnsel dat, kunstmatig uitgelokt, met een nauwelijks minder schadelijke omzet-stagnatie gepaard ging. (Zie Bijlage I.) * * * „Aanpassing" van de vaste Vanaf het oogenblik dat de regeering den muntstandaard uit haar aanIasten kwam niet tot stand, passingspolitiek had uitgeschakeld en evenmin tot aanpassing binnen het raam van den gouden standaard had kunnen besluiten, lag het voor de hand, dat onverwijld voorzieningen zouden worden getroffen om althans de scherpste kanten van het ontstane onrecht af te slijpen: verlaging van de vaste lasten! Thans, bijkans vier jaren nadat Engeland den gouden standaard verlaten heeft en hier te lande aangerichte schade, tengevolge van faillissement en liquidatie, onherstelbaar is geworden, is zulks in voorbereiding. Afgezien van de omstandigheid, dat deze hinkende aanpassing achter den wagen aankomt, gaat zij noodzakelijkerwijs mank aan het euvel dat ten aanzien van de staatshuishouding geen verlaging van de hoofdsommen zonder grondwetsherziening plaats kan vinden. De regeering heeft dit bezwaar ter zijde geschoven, door verlaging van de hoofdsommen überhaupt buiten beschouwing te laten. Ook zonder dien had het wetsontwerp weliswaar geen principieele oplossing, dan toch een verbetering van den toestand, althans een verlichting van het geschiede onrecht tot stand kunnen brengen. Hiertoe ware in de eerste plaats een conversie van staats- en gemeentelijke leeningen noodzakelijk geweest, zonder welke van daadwerkelijke verlaging van erfpachtscanon, van uit wettelijke voor- x) Evenmin als omtrent de uitwerking van den bedrijfssteun op de volkshuishouding zoo zijn ook aangaande de reëele lasten van den werkloosheidssteun geen nauwkeurige cijfers verkrijgbaar. Een betrouwbare grondslag kan echter ontleend worden aan de schatting over 1933, van regeeringszijde in het dagblad ,,De Nederlander" gepubliceerd, welke tot een slotbedrag van 260 millioen geraakte. Men mag veilig aannemen dat, ondanks de sedert plaatsgevonden hebben verlaging der uitkeeringen, het tegenwoordig beeld ongunstiger is geworden. schriften voortvloeiende lasten en van met een en ander verband houdende lasten van crediet- en hypotheeknemers in het algemeen en van huiseigenaren in het bijzonder, practisch geen sprake kon zijn. De regeering wees ook deze mogelijkheid van de hand met de zeer onsympathiek aandoende drogrede dat dientengevolge de overheid, in haar kwaliteit van geldneemster, als partij zou optreden in eigen zaak.1) (Vgl. memorie van antwoord op het voorloopig verslag betreffend het betrokken wetsontwerp). Men ontkomt niet aan den indruk dat eerder de belangen betrokken bij kerkelijke leeningen en bij de beleggingen van het N.V.V., respectievelijk in de binnenkameren der R.K. Staatspartij en S.D.A.P. weerklinkend, in deze richtgevend geweest zijn. In ieder geval blijkt het wetsontwerp, ook in zijn bijzonderheden, de vested interests in bescherming te willen nemen.2) Blijkens de stukken is de regeering in de eerste plaats erop bedacht geweest, zoowel de privaatrechtelijke waarborgen als de feitelijke belangen van een door de crisis verrijkte groep te schutten. Zooals het ontwerp hier ligt zal het slechts een ontwrichtende verschuiving van lasten te weeg brengen. Doch wellicht zal ons dit althans bespaard blijven, want voorhanden aanwijzingen wettigen het vermoeden dat het niet in de bedoeling ligt, deze wet het staatsblad te doen bereiken. Afgezien van deze, inderdaad magerste aller troosten, rest dan het feit te betreuren dat de schim dezer wet, gevaarlijk want onberekenbaar, maandenlang het hypothecaire credietwezen nutteloos heeft verlamd. * * * fondsen bedraaen 1950 millioen, d.i. circa twee der den van de zichtbare staats schuld ad drie milliard. De „verborgen" tckor- De schroomvalligheid der regeering om tot verlaging van de vaste ten op de verzekerings- lasten over te gaan is om zoo minder te begrijpen, daar de overheid zelve ~ , i 1 1 1 • • . 1 ; „ ^14- I 1»-, l-*o/^rn ^ de onhoudbaarheid van dezen druk aan oen lijve onuavmui. pelijker nog is voornoemd zedelijk voorbehoud, in het bijzonder wat conversie van leeningen betreft, zoo men deze zelfde overheid niet ziet aarzelen haar eigen vaste lasten op het nageslacht af te wentelen en hierbij ten overvloede de premie-betalers der sociale verzekeringen een onzedelijk risico laat loopen. Hoe zit hier de vork in den steel? In 1917 besloot de regeering, dat aanstonds aan 65-jarigen en invaliden de volle uitkeeringen, door de nieuwe wetten voorzien, zouden worden toegekend, dus zonder dat het commercieel benoodigd aantal premies betaald was (alle betrokkenen die in 1919 ouder dan 16 jaar waren, 1) Inderdaad ware het onzedelijk, indien de overheid door wettelijke voorschriften hare verplichtingen ten eigen bate ging verlichten, echter bestaat geen enkele reiden, waarom de overheid van een regeling, in het algemeen belang getroffen, niet mee zou profiteeren. Integendeel, indien het beoogd algemeen belang zonder saneering van de staatshuishouding niet tot zijn recht kan komen — zooals hier het geval is zoo wordt het niet slechts een recht maar een plicht der overheid, in bedoelden zin te handelen. 2) Vgl.: Mr. B. J. F. Steinmetz: Colijn voor de keuze. kwamen derhalve, in verschillenden graad, van dit voordeel te profiteeren). De staat nam hierbij de verplichting op zich, de aan de verzekeringsfondsen opgelegde, commercieel niet te verantwoorden, uitkeeringen door jaarlijksche stortingen bij te passen. Men ging hierbij uit van het juiste standpunt dat wanneer een regeering hare onderdanen verplicht zich te verzekeren, de afgedragen penningen zoodanig beheerd dienen te worden, dat de uitkeering te zijner tijd onafhankelijk moet zijn van de omstandigheid, of deze uitgave al dan niet de aan het bewind zijnde regeering gelegen zal komen. * * * De regeering zoekt een uit- Aan dezen regel heeft men echter niet vastgehouden. Hoe is dientenweg in verhypothekeering gevolge de toestand geworden? van de toekomst. per j Jalluari 1930 beliep de schuld van den staat aan de ouderdoms- en invaliditeitsfondsen 1,1 milliard gulden; ieder jaar uitstel van aanzuivering beteekent voor de fondsen een rente-derving van circa 44 millioen met alle cumulatieve gevolgen daarvan. Over het tijdvak 1930— 1935 zal dit tekort ongetwijfeld gevoelig zijn opgeloopen; cijfers hieraangaand zijn echter niet beschikbaar. Intusschen vindt men in het bezuinigingsontwerp van 1935 een voorstel, om de staatsbijdrage tot deze fondsen verder in te perken tot 10 millioen 's jaars; deze maatregel zal een nieuwe stijging van het tekort ad 34 millioen s jaars veroorzaken. Hiernaast moet rekening worden gehouden met het tekort op het burgerlijk pensioenfonds, dat per 1 Januari 1930 reeds tot 174 millioen was opgeloopen en, last not least, met het tekort op het spoorweg-pensioenfonds dat aan het einde van dit jaar 325 millioen zal bedragen. Zoodoende raakt men tot een totaal aan verborgen tekorten op de sociale verzekeringen van circa 1950 millioen gulden, hetgeen overeenkomt met nagenoeg twee derden van de zichtbare staatsschuld ad drie milliard.1) De vorige kabinetten hebben den grondslag van dezen wantoestand gelegd en op zichzelf kan niemand het de huidige regeering euvel duiden, dat zij, ten einde raad, de haar overweldigende vaste lasten op het nageslacht zoekt af te wentelen, al blijft dan ook het uitermate onsoliede beheer der toevertrouwde premie-penningen, op zijn zachtst uitgedrukt, een zwakke steê. 2) *) Vgl. De Financieele Politiek van het kabinet, Drs. }. Groot, Drs. A. R. Groot. 2) Ditzelfde verschijnsel doet zich thans eveneens voor in betrekking tot het Landbouw Crisis Fonds. Volgens de zoo juist ingediende begrooting bedraagt het tekort circa 2 millioen. In werkelijkheid is het tekort veel grooter, wellicht 10 millioen, mogelijk nog meer. Bij de vorige begrooting gold nog de gezonde stelregel dat men alle steunkosten voor den oogst van het begrootingsjaar in de raming der uitgaven opneemt, al worden sommige posten later uitgegeven. Dit jaar echter heeft men de gelden, die moesten dienen tot dekking van den steun voor den oogst van 1935 voor andere doeleinden bestemd. In plaats van voor dezen achterstand de noodige millioenen op het nieuwe budget te plaatsen is men eenvoudig van systeem veranderd. Vanaf 1936 belast men n.1. het budget nog maar alleen met den steun die werkelijk in den loop van het begrootingsjaar wordt uitbetaald. Na dezen sprong door het financieel luchtledige verklaart de minister de zaak gezond. In werkelijkheid heeft men de toekomst belast, zonder dat iemand te hooren krijgt voor welk bedrag. Ook twijfelen wij niet dat de regeering het handhaven van den gouden standaard van zoozeer overwegend belang acht dat zij, evenzeer als de toenemende spanning tusschen groothandelsprijzen en levensonderhoudskosten, ook het stijgen der vaste lasten met het oploopen van den goudprijs, op den koop toe meent te moeten nemen. Doch omgekeerd past het der regeering niet, degenen die dezen koers noodlottig achten voor muntvervalschers uit te krijten. ]uist de schrilheid van den klank — en U.E. bereikte ten deze wel een zéér hooge noot — verontrust.... in meer dan één opzicht. * * * De invloed van het ge- Het handhaven van den gulden op overwaardig peil is, in zijn kunstvlucht kapitaal. matigheid, een moeizame taak geweest. Bij de volbrenging hiervan zou echter de regeering „vreemden" steun ondervinden — het geboekt succes is er slechts bedenkelijker om geworden. De hooge valuta-stand en de zekerheid dat deze stand met inzet van alle nationale reserves gehandhaafd zou worden, maakte Nederland tot een vluchtheuvel voor „wild" kapitaal. Met name te Amsterdam ontstond een agglomeraat van crediet, welks bezigheden op de internationale markt aan ieder toezicht ontsnapten — een manoeuvre-kapitaal, in den meest kenmerkenden zin van het woord, voor een groot deel beheerscht door duistere elementen. De gulden werd tot vaste draaischijf hunner manipulaties en tevens de magneet, die het uitgeweken crediet hier te lande vasthield. Vanzelfsprekend dat deze belangen er voor waken, dat de spil van deze zoo rijkelijk met zero's geïnterpoleerde roulette zoo stevig mogelijk sta en in de uren van wankeling haar met man en macht vastklemmen. Het zij verre van ons, eenige min-voegzame betrekking tusschen de regeering en dit zoozeer bedenkelijk toegespitst milieu te veronderstellen. Wel echter wil het ons voorkomen dat de regeering het handhaven van het „goud" en al wat hiertoe bijdraagt zoozeer als „reden van staat" is gaan zien, dat zij er toe gebracht werd haar beschermende hand uit te strekken over lieden, die deze gunst niet deelachtig hadden mogen worden. Ook in dit opzicht heeft de Nationale Unie de regeering nadrukkelijk gewaarschuwd,1) terwijl in een begeleidend schrijven nadere opening van zaken gedaan werd. Na eenig hoopgevend uitstel is de regeering desondanks op den ingeslagen weg voortgegaan. De omstandigheid dat kort nadien de op één na hoogste waardigheidsbekleeder in den lande, de vice-voorzitter van den Raad van State — mede ingelicht — een commissariaat in de „hervormde" Nederlandsche Handel Maatschappij kwam aan te nemen, schept de overtuiging dat „het systeem" tot inderdaad onhoudbare consequenties voert. !) Vgl. Beticht van den Raad van Bestuur der Nationale Unie aan den Minister van Justitie betreffende de statutenwijziging der Nederlandsche Handelmaatschappij (10 Maart 1935). HANDELSVERKEER. Terwijl Engeland, bakermat van den vrijhandel, zonder weifeling tot actieve handelspolitiek overging, waarnaast het hulpmiddel der contingenteering een louter aanvullende rol kwam te spelen, bleef Nederland als van ouds aan een, zij het dan ook verhoogd, ad valorem-tariet vasthouden en kwam derhalve de nieuwe koers uitsluitend in artikelsgewijze contingenteering tot uiting. De regeering heeft er zich op beroepen, dat de heilzame uitwerking van „het vrije spel der krachten" zoodoende — in beginsel gehandhaafd bleek.1) De geldigheid hiervan voor een land, waar de economische vrijheid in een warnet van voorschriften verstrikt ligt, ter zijde latend, dient opgemerkt, dat dit eere-saluut aan het dogma peperduur betaald werd. Immers, de strekking der getroffen voorzieningen hield in dat de schatkist geenerlei baten aan de invoerbeperking ontleende, terwijl Nederland (nota bene een der best buyers op de Europeesche markt) verstoken bleef van middelen om wederkeerigheid van behandeling in het goederenverkeer te bedingen. Toch dwong de nood om tot een grondslag voor onderhandeling te geraken. Principieele verandering wenschte U.E. te vermijden; de liberale mantel, te Amsterdam zoo wijd uitgespreid, moest de houding der regeering blijven dekken. Zij is toen op zoek gegaan naar expediënten — merkwaardig genoeg heeft de contingenteering of, beter gezegd, hare denaturatie hiervoor een oplossing aan de hand gedaan. * * * De regeering poogt zonder De eerste toepassing van deze voorziening, oorspronkelijk bedoeld om verandering van beginsel, den Nederlandschen arbeid tegen unfaire mededinging uit landen op lager tot tijdelijk-actieve handels- SOciaal peil te beschermen, miste haar effect, doordat men de waarde van politiek over te gaan. cjen jnvoer jn p]aats van het quantum als basis had aangenomen en de voortgaande prijsdaling dientengevolge de uitwerking te niet deed. Bij de verbetering van dezen misslag, welke pas per 1 Jan. 1934 van kracht werd, stelde men de vaste contingenten, welke tengevolge der meestbegunstigingsclausule gelijkelijk onder alle aangesloten landen verdeeld hadden moeten worden, lager. Zoodoende werd het mogelijk, hierboven extra-contingenten toe te staan en kwam een marge tot stand, waarbinnen de regeering de vrijheid verwierf, actieve handelspolitiek te voeren en wederkeerigheid te bedingen. De uitwerking is slechts een zeer betrekkelijke gebleven. Had men aanvankelijk geen rekening gehouden met de wereld-prijsdaling, thans doorkruiste de daling van het Nederlandsch verbruiksvermogen de berekeningen. Bij verschillende artikelen bleek de verzwakte binnenlandsche markt niet bij machte om de toegestane extracontingenten op te nemen die bijgevolg hun waarde als onderhandelingsobjecten kwamen te verliezen. !) Vgl. p. 24, rede gehouden door Dr. H. Colijn te Amsterdam 26 Jan. 1935; alsmede het interview door Dr. H. Colijn in Januari 1934 aan het Algemeen Handelsblad verleend: „Stellig zijn de vooruitzichten vooral op handelspolitiek-gebied niet gunstig, maar het is niet aan te nemen, dat een Richacd Cobden slechts éénmaal geboren zou worden". In crisistijd kan uiteraard iedere regeling, door invloeden van buitenaf, tot teleurstelling aanleiding geven, doch expediënten, door zichzelf de slechtste aller regelingen, brengen steeds hun eigen nadeel mede.1) Had de regeering rondweg tot verandering van stelsel besloten, zoo ware een nieuwe opzet tot stand gekomen die ongetwijfeld bindende regels, maar tevens vaste richtlijnen had voorgeschreven. Binnen dit raam zou de handel zijn onmisbare vrijheid tot initiatief behouden hebben. Thans vond het tegengestelde plaats. De uitweg, in het toestaan van extra-contingenten gezocht, was een typische gelegenheidsoplossing die, op straffe van met de meestbegunstigingsclausule in strijd te geraken, geen stelselmatigen vorm aan mócht nemen en derhalve slechts tot het afsluiten van gelegenheidsaffaires aanleiding kon geven. Het gevolg is geweest, dat bij het opstellen der artikelsgewijze verordeningen de adviezen van den georganiseerden handel als lastige inmenging werden gemeden, de handel, als zoodanig, zijn zelfbestemming kwam te verliezen en afzonderlijke zaken niet langer op de kantoren maar in de regeeringsbureaux werden afgesloten. De anti-chambre herleefde; t zijdeurtje voor willekeur en bevoorrechting kwam open te staan ■—• een. onder de omstandigheden normaal-menschelijk verschijnsel, waarvoor niet de betrokken diensten, maar de niet-regeerende regeering verantwoordelijk is te stellen. * * * De uitwerking der uitvoer- De waan dat de wereld ten slotte weer in de oude voegen terug zal premies demonstreert de ge- keeren en de weinige samenwerking (door gebrek aan centrale leiding) volgen van stelselloosheid. tusscijen diensten en instanties die de noodvoorzieningen op verschillend gebied hadden uit te werken — van deze beide feiten geeft ons het forceeren van den export door uitvoerpremies (tweede expediënt der regeering) als het ware een demonstratie. De hieruit voortgevloeide verliespost, welke voor het jaar 1935 tot boven de twintig millioen gestegen is, heeft, ondanks den regeeringstoeslag, voor den handel slechts marginale winsten overgelaten. Officieele en officieuze verdedigers van het beleid der Crisis-Zuivel-Centrale hebben herhaaldelijk deze uitkomst verdedigd met het argument dat Nederland zijn posities op de buitenlandsche markten behouden moest, desnoods door met tijdelijk verlies te i) Een dezer nadeelen is hierin gelegen dat zoodanige maatregelen veelal het karakter van politieke concessies dragen en hetzij met tegenzin ingevoerd, hetzij door onwil gesaboteerd worden. De lijdensgeschiedenis onzer economische voorlichting in den vreemde geeft hiervan een kenmerkend voorbeeld. In 1926 wordt deze aangelegenheid aan de orde gesteld; den 11 en Jan. 1927 zet zich een commissie tot voorbereiding eener organisatie van den Economischen Voorlichtingsdienst aan den arbeid. Na de noodige ambtelijke tegenwerking slaagt de commissie erin een plan te ontwerpen dat den 17en Oct. 1928 door de regeering wordt goedgekeurd. Publicatie van het rapport vindt den Hen Nov. 1929 plaats; dit rapport blijft circa vijf jaar lang in staat van overweging. Als elders de handel aanvangt zich uit de crisis op te werken, wordt de Nederlandsche regeering zich weer van deze goede voornemens bewust. Teneinde overhaasting te voorkomen wordt de zaak opnieuw in studie genomen. In 1934 belast zich dan de Economische Raad met deze taak, welker zwaarte intusschen zoozeer verlammend gewerkt heeft dat tot op den huldigen dag geen noemenswaardige activiteit ter zake te bespeuren viel. verkoopen. Men wilde niet inzien dat aanpassing aan een blijvend nieuwen stand van zaken een nieuw stelsel behoeft, noch dat een reclamepost die tot boven de 20 millioen aanzwelt, onder geen omstandigheden te verantwoorden is. Ernstiger nog was de misrekening dat het aanbieden van boter op de buitenlandsche markt tegen bedragen die aanmerkelijk beneden de productie-kosten gelegen waren, in ieder geval de handelsbalans ten goede zou komen. Gebrek aan overleg deed over het hoofd zien dat een groot gedeelte van de Nederlandsche boter te beschouwen is als het product eener industrie die met buitenlandsche grondstoffen werkt, en dat, afgezien van den uitvoer-toeslag, evenals de steunkosten, door den binnenlandschen verbruiker te betalen, per K.G. boter voor een waarde aan krachtvoeder geïmporteerd moest worden die op zichzelf reeds den buitenlandschen prijs voor het finished article zeer nabij kwam. DE WEG DIE OPEN STOND. Bij normaliteit van het ruilmiddel ware een planmatige handelspolitiek mogelijk geweest die het blijvend vitale element in de vrijhandelsgedachte door het nopen tot wederkeerigheid tot gelding zou hebben gebracht, d.w.z. Nederland en zijne koloniën hadden het buitenland er toe kunnen brengen, den zeer belangrijken invoer naar deze gebieden te compenseeren met aankoop van zoodanige artikelen als het rijk, naar zijn constitutie, het meest geëigend is om voort te brengen. Het noodwendig correlaat van een zoodanig stelsel van actieven vrij~ handel ware actieve aanpassing geweest (gedeeltelijke omzetting van het productie-apparaat). Wij zullen de beteekenis hiervan nagaan in betrekking tot het handelsaspect van den landbouw, een der basis-bedrijven die de bijzondere aandacht der regeering gehad heeft. In de bedrijfsorganisatie van den wereldlandbouw heeft zich een revolutionair proces voltrokken, waarbij op menig punt dezelfde verschijnselen vallen waar te nemen, die destijds den overgang van klein-industrie tot groot-industrie hebben gekenmerkt. De intensiveering van de' productie per H.A., welke in een land als het onze, dank zij vakkennis en rationalisatie, tot groote hoogte werd opgevoerd, kan zich, naar rendabiliteitsmaatstaf, zelfs niet bij benadering handhaven tegenover buitenlandsche bedrijven, wier uitgestrektheid men tot aan de uiterste grens der nuttigheid uitbreidt en waarbij de mechanisatie en rationalisatie der bewerking uitsluitend er op is gericht om de voortbrengingskosten per bushel zoo laag mogelijk te doen worden. Nederland beschikt over de De steun, aan de „tarwe" verleend, heeft de averechtsche uitwerking mogelijkheden om het vitale gehad, de teeltoppervlakte eener ter doode opgeschreven cultuur kunstelement der vnjhandelsge- matigf te doen toenemen, terwijl andere, levensvatbare bedrijven, in het ac ite tot a -tie\ _ gelding kacjei, ,-}ezer zelfde steunvoorzieninq, relatief ten achter werden qesteld. te brengen. ° ° Hierbij moet gedacht worden aan de Nederlandsche kwaliteitsproductie van tuinbouw- en kweekgewassen, zaai-granen, pootaardappelen, bloem- bollen e.a. — internationaal konkurrenzfahige artikelen, bij welker voortbrenging lage optimale bedrijfsgrootte en intensiviteit der verbouwing tot volle gelding geraakt. Blijkens de uitvoerstatistieken wil ook thans het buitenland deze artikelen niet derven. Hiermede is een richting aangegeven, waarlangs een regeerings-actie tot handelsverruiming zich in logischen, internationalen zin zou kunnen ontwikkelen. Ook dan ware in het overgangsstadium ongetwijfeld steun aan den landbouw noodzakelijk gebleven en zou de uitbreiding van levensvatbare productie-mogelijkheden (zooals ook thans door het proefstation te Wageningen op de verdienstelijkste wijze wordt nagestreefd) voortgezet zijn geworden, maar het construeeren op verkeerden grondslag hadde een eind genomen. Het volgen van deze lijn zou o.m. een crediet-contingenteering per staat behoeven, waarbij de normale passiviteit onzer handelsbalans een alleszins redelijke houding mogelijk zou maken. Gesteld bijv. dat de waardeverhouding van in- en uitvoer in betrekking tot Engeland aan een bepaalde schaal gebonden ware, waarboven de Nederlandsche regeering geen consent tot crediet-besteding zou afgeven, zoo ware het automatisch gevolg dat Engeland bij zijn aankoopen zoodanige artikelen ging kiezen, die Nederland het meest geëigend is om voort te brengen, teneinde, tegenover het geleverde eigen goed, Nederlandsche artikelen met de hoogste intrensieke waarde in ruil te ontvangen. * * * Teneinde de verwikkelingen van letterlijk verknoeide handelsverdragen en verjaarde internationale verbintenissen af te kunnen schudden, ware ook dan, evenzeer als thans, een overkappings-instantie noodig geweest. U.E. heeft hiervan de noodzaak gevoeld. Reeds in Mei 1932 steldet Gij dat de instelling van een N.I.M. (Ned. Invoer Mij.) hier te lande het eerst noodige was,1) evenzeer als Gij arbeidsbescherming door instelling van counteTvailing duties, bij voorkeur in samenwerking met staten op gelijksoortig sociaal peil, geboden achttet. Wat is hiervan in de practijk terecht gekomen? Indien de contingenteering op zichzelf reeds een spotbeeld van het countervailing-beginsel te zien geeft, zoo werd de toevlucht gezocht in het verleenen van extra-contingenten, een parodie van actieve handelspolitiek. Huiverigheid voor principieele beslissingen heeft, ook op dit gebied, de regeering belet den koninklijken weg te kiezen. NOODORDENING. Evenmin als in haar handelspolitiek heeft de regeering bij de „ordening" van het bedrijfsleven van een nieuwen koers willen weten. Reactionair in zake het ruilmiddel, compvomissoiv wat den handel betrof, is zij in betrekking tot de bedrijven conserveerend opgetreden. De diensten hebben deze geestesgesteldheid weerspiegeld — evenzeer als de i) De logische consequentie dezer gedachte ware de oprichting eener Nederlandsche In- en Uitvoermaatschappij. departementale bureaux en crisisinstanties, ten aanzien van het goederenverkeer, in de eerste plaats er op uit zijn geweest Nederland zijn plaats op de buitenlandsche markten te doen behouden, totdat de crisis geweken zou zijn, zoo is ook hun streven ten aanzien van het bedrijfsleven louter gericht geweest op het overbruggen van een moeilijke periode. Steeds opnieuw heeft men gemeend dat hiertoe de middelen te vinden waren in tijdelijke belasting van het verbruik, en telkens weer bleek het verbruik onder den accijnsdruk te dalen, met verhooging van belastingen en schuldenlast als gevolg. Onder deze omstandigheden is het begrijpelijk dat men op het terrein der bedrijfsordening, evenmin als op het hiermede in ons land zoo nauw samenhangend handelsgebied met de nieuwe conjunctuur van den landbouw, rekening heeft willen houden. Integendeel, de regeering heeft de desbetreffende wereldrevolutie met een Nederlandsche contra-revolutie beantwoord — de ordening nam een autarkisch karakter aan. Daar men deze tot spil van den ganschen steun voor de basis-bedrijven heeft gemaakt, moet hier ook het uitgangspunt voor nader onderzoek gezocht worden. * * * Een record-oogst veroor- Hoe is het verloop geweest? zaakt stijging van den De regeering stelde een hoogen richtprijs voor de binnenlandsche tarwe broodprijs. vast> me(. becjoeling middels dit product het gansche akkerbedrijf te steunen. Weldra bleek deze oplossing niet te voldoen. In bepaalde streken leidde de bodemgesteldheid tot aanmerkelijke crisis-winst op steungrondslag. Elders werd, ter wille van den steun, tot tarwe-verbouwing overgegaan op terreinen die hiertoe weleer ongeschikt geacht werden, hetgeen weer meebracht dat een deel van den verstrekten steun voor kunstmestaankoop naar het buitenland afvloeide. De binnenlandsche tarweprijs kwam geheel los te staan van de noteeringen op de wereldmarkt en via het tarwe-medium ontwikkelde zich het gansche akkerbedrijf in een richting die dwars tegen de wereldconjunctuur inging.1) Desniettemin bleef de regeering op den eenmaal ingeslagen weg voortgaan. De officieele inventarisaties van den stand van land- en tuinbouw op het tijdstip 20 Mei—1 Juni 1935 (een cijferstaat, welke om ondoorgrondelijke redenen de aanteekening draagt: „niet voor publicatie be- !) Het tarwe-areaal is in Nederland tot circa 145.000 H.A. gestegen. Zelfs vóór de tarwecrisis van de vorige eeuw heeft het nooit meer dan 87.000 H.A. omvat. Vóór den oorlog, in 1914, werd ƒ 10.— per 100 K.G. tarwe betaald; de regeerings. richtprijs bedraagt thans ƒ 11.— per K.G. Hierbij moet nog rekening worden gehouden met het feit dat sedert 1913 de landbouw, en vooral de graanteeelt, grooten voortgang heeft gemaakt: betere teeltsoorten, doelmatiger bemesting enz., hetgeen den kostprijs aanmerkelijk heeft verlaagd. Het gevolg van een en ander is dat Nederland 45 millioen betaalt voor een tarwe voorziening, die op de wereldmarkt 15 millioen zou kostein. Gegeven de ondoelmatigheid van den opzet heeft, naar gelang der bodemgesteldheid, gerechtvaardigde steun plaats gemaakt voor onverantwoorde bevoorrechting. Een wereld-revolutie op landbouwgebied wordt door een Nederlandsche contrarevolutie beantwoord. stemd"), toonen dientengevolge een steeds verderen teruggang van de bijzondere verbouwingen, waartoe Nederland zich door beperkte oppervlakte en voorhanden aanleg leent en een navenante stijging van ,.gesteunde" voortbrenging, welke artikelen omvat, wier productie-cijfers, bij redelijk crisisbeleid, een daling behoorden aan te geven, i) Onder deze omstandigheden wekt het geen verwondering dat een en ander tot vreemde resultaten aanleiding heeft gegeven. Daar de steun door middel van accijnzen op het verbruik gefinancierd wordt en toeneming der productie automatisch verhooging van de uitkeeringen uit het Crisis-Landbouwfonds en derhalve van de accijnzen veroorzaakt, zoo heeft zich het volgende kunnen voordoen: Een zoowel quantitatief als qualitatief prachtige oogst (oogst 1933(34 392.000 ton; oogst 1934135 504.000 ton) veroorzaakte een stijging van den broodprijs. De steun aan landbouw en Met den tarwe-steun is een relatief laag bedrag van circa 29 millioen veeteelt verleend, overtreft oeicj en daar ongetwijfeld steun aan den landbouw in eenigerlei vorm ganschen'WaNederlandschen noodzakelijk was, kan niet gezegd worden dat bovengenoemde paradoxale bodem. uitkomst het systeem veroordeelt. Pas een overzicht van de uitwerking die de bedrijfssteun in het algemeen op de volkshuishouding gehad heeft, zal een conclusie mogelijk maken. Bij een zoodanige berekening stuit men op de moeilijkheden die bereids in het tweede hoofdstuk in betrekking tot de doelmatigheid der crisisboekhouding ter sprake zijn gekomen. Op de crisisbegrootingen ontbreken belangrijke posten en niemand — ook de regeering niet kan, bij de huidige accountancy, een zuiver inzicht krijgen in de baten en lasten, door de voorzieningen veroorzaakt, noch derhalve hun onderscheiden nuttigheid toetsen. Indien echter een gedétailleerde beoordeeling van den bedrijfssteun ondoenlijk is, omtrent de eindresultaten zijn voldoende cijfers voorhanden om tot een verantwoorde schatting te geraken. Bij het opmaken der berekening zullen wij het begrootingsjaar 1934 als grondslag nemen, daar hieraangaand bewerkte cijfers voorhanden zijn-, welke aan de hand van latere gegevens gerectificeerd konden worden. De thans beschikbare inventarisaties per 21 Mei—1 Juni 1935 schenken de waarborg dat men hiermede beneden den huidigen stand van zaken blijft. Over 1934 wijst de inkomsten-staat van het Crisis Landbouw Fonds i) Indien de tarweverbouwing, na den grooten sprong van 1933 op 1934 per 1 Juni 1935 nagenoeg op hetzelfde peil blijkt te zijn gebleven, de thans evenzeer gesteunde winterrogge vertoont een toeneming van het bebouwd oppervlak van rond 30.000 H.A. Het is leerzaam in dit verband een vergelijking te treffen met een land, waar normale aanpassing heeft plaats gehad. Uit het zoo juist verschenen verslag der Britsche tarwecommissie blijken de drie laatste oogsten het volgend beeld te geven: 1933 1934 1935 33.580.000 cwts. 37.375.000 cwts. 33.440.000 cwts. Het loopende jaar geeft derhalve een daling te zien van rond 4 millioen cwts. Als gevolg van een en ander is de broodprijs in Engeland 30 % lager dan in Nederland. een bedrag aan van 168.814.000 gulden, waar nagenoeg gelijke uitgaven tegenover staan. Houdt men rekening met den kapitaal-dienst ad circa 30 millioen (betalingen die grootendeels op de vorige begrooting hadden behooren te drukken) en met een post ad circa 6 millioen ten behoeve van de vee-afslachting, welke pas in 1936 door de vleeschcosumenten betaald zal worden, trekt men anderzijds 20 millioen af voor posten die tweemaal op de begrooting voorkomen, zoo heeft men zekerheid, met een kostenschatting van 150 millioen beneden de werkelijkheid te blijven. Dit bedrag moet verhoogd worden met een evenzeer minimaal geschatte post van 72 millioen, te weten 29 voor den voormelden tarwe-steun, 28 millioen voor de consumptiemelk, 10 millioen voor den boterdwang tegenover de margarine, 5 millioen voor de consumptie-aardappelen. Zoodoende komt men voor den steun, aan landbouw en veeteeelt verleend, tot een totaal van 220 millioen, hetgeen op zichzelf een hooger bedrag vormt dan de tegenwoordige pachtwaarde van den ganschen Nederlandschen bodem. * * * Het expediënt der munt- Bij het onderzoek naar het monetair beleid der regeering werd opgesplitsing had ten gevolge merkt dat de accijnsdruk op alle eerste levensbehoeften, praktisch gedat Nederland de nadeelen sproken, een devaluatie van den binnenlandschen gulden heeft veroorvan twee stelsels incas- zaajcj._ Heeft echter in normale gevallen inflatie een opleving ten gevolge die althans het doorkomen van zware jaren verlichtte en zoodoende vele bedrijven voor blijvenden ondergang kon behoeden, in Nederland is het verloop anders geweest. Ingekapseld en afgezonderd door de goud-fagade van den internationalen gulden, heeft ons land van de waardevermindering van het binnenlandsch ruilmiddel slechts een stagneerenden invloed ondervonden, waarvan de stijgende werkloosheid het uiterlijk verschijnsel is. Concludeerend kan gezegd worden dat de huidige aanpassingspolitiek, tot uiting komend in monetaire reactie en bedrijfsconserveering, in ernstige mate op Nederland's herstel praejudicieert. Het handhaven van den gouden standaard is, afgezien van de nuttigheid van dit standpunt, tot een schijn geworden. Evenzeer is het een illusie te meenen dat grondbedrijven, die thans, tegen de wereldconjunctuur in, met regeeringssteun worden vergroot, bij bevestiging van de nieuwe structuur-verhoudingen een levenskrachtige toekomst zouden hebben. Zich overgevend aan een dubbelen waan teert Nederland op zijn laatste reserves. Accijnzen en belastingen doen de kaars aan beide kanten opbranden eri bij dit flakkerend licht meenen onze regenten de wereld de les te lezen. IV. VERNIEUWING AANLEG. De Nederlanden bakermat In de Nederlanden ligt de bakermat van „de democratie der middelder organische democratie, eeuwen", waar de aanleg tot „zelfbestemming in eigen kring", in evenwicht gehouden door een diep geworteld erkennen van de opperhoogheid van den souverein, tot sociaal-economische proefnemingen geleid heeft, die tot monumenten der West-Europeesche beschavingsgeschiedenis zijn geworden. Aan deze overlevering knoopt de encycliek Quadragesimo Anno zich vast, de menschheid opwekkend, bedoelden samenlevingsvorm op hooger plan te doen herleven — een waarschuwend woord, dat dwepers met dictaturen aan de betrekkelijkheid dezer oplossing herinnert; een opwekkend woord, wijl het zijn bevestiging in oud-menschelijk kunnen vond; een program tevens: corporatief bestel onder een zelfstandige overheid in het kader van den rechtsstaat. 't Gold hier een uitspraak, die voor deze gewesten ook thans bijzondere beteekenis heeft. Immers, wat ook verbrak, onvervreemdbaar was deze oude inslag blijven voortbestaan. Hoezeer benauwend de libertijnsche ban, vloek der regenten, op de eerste ontwikkeling van het Koninkrijk drukte, hoezeer ook de verlating van zijn natuurlijke leiders het volk benard had,1) het volk zelf vond de kracht het réveil te doen doorbreken, zuiver afgestemd op de oude grondbeginselen; zelfstandigheid der overheid — recht der gemeenschappen op zelfbestemming. Door Groen van Prinsterer gecodificeerd, ontwikkelde de opleving in de anti-revolutionaire partij staatkundige spanning. Doch de geest van den leider was met diens dood geweken, de beweging verloor haar nationale doelstelling en trok zich ineen op eigen erf. Nogmaals zou onder Kuyper een hoogtepunt bereikt worden, toen deze, steunend op de „kleine luyden", opnieuw en voor 't laatst, de zelfstandigheid van het overheidsgezag tegenover het parlement markeerde en op het hoogtij van het liberaal kapitalisme voor de universaliteit der anti-revolutionaire beginselen opkwam, door den „corporatieven staat" als ideaal te stellen. Een nieuw réveil open- Thans, nu de liberale opbloei tot dorheid is geworden en de verkrui- baart zich. meling van de samenleving tot zelfvernietiging blijkt te voeren, herleeft in breede lagen het bewustzijn van de waarde der Groeniaansche postulaten: het besef dat vrijheid zonder gebondenheid een ijdele klank is, dat 1) In de zeventiger jaren trekt de aristocratie zich terug in neutrale behoudendheid. De conservatieve partij is niet in staat volkspartij te worden en gaat te gronde. de bloedeigen Nederlandsche aanleg tot „zelfbestemming in eigen kring" slechts in organische volksgeleding tot blijvende gelding kan geraken. Vanzelfsprekend houdt het theoretisch en ook als zoodanig onuitgewerkt ideaal der anti-revolutionairen van 1878 slechts indirect verband met de sociaal-economische eischen, die het heden stelt. Mede zijn we overtuigd, dat Kuyper, hadde hij in dezen tijd geleefd, als oud politicus geplaatst tegenover de opdringende vraagstukken, zich eerder als moderator dan als gangmaker had doen kennen. Van één ding mag men echter verzekerd wezen, dat hij het liberaal gebazel, als zoude de corporatieve gedachte zich tot de maatschappij hebben te beperken en iedere deelneming van regeeringszijde tot staatssocialisme en tot staatsalmacht voeren, niet had nagebauwd. Corporativiteit immers beteekent samenwerking van organen en zoodanige samenwerking is niet zonder kopfunctie te waarborgen, een functie, welke, herleid tot die van beschermer en scheidsrechter, nochtans slechts in de overheid haar logische toespitsing vinden kan. Wat had men van U.E. De Nationale Unie heeft van U.E. niet meer, maar ook niet minder redelijkerwijs mogen ver- verwacht. Wij verwachtten, naar ons voorkwam op goede gronden, dat wachten? aan het voorbereidend overleg tusschen gemeenschappen en overheid aangaande het tot stand komen van wettelijke voorschriften (Wetten, Kon. Besluiten, Ministerieele Beschikkingen, Algemeene Maatregelen van Bestuur) hun groep betreffend, staatsrechtelijke gelding zou worden gegeven. De crisisuitbreiding der staatsbemoeienis was aanleiding te meer om den staat voor van onderen opgroeiende corporativiteit open te stellen, nademaal de zaakkundige praeadviezen het staatsapparaat hadden ontlast en de verplichting tot officieele kennisname tegens een waarborg tegen ambtelijke inkapseling geschapen zou hebben. Evenmin als de hiërarchieke bevestiging van het overheidsgezag en de inwendige bestuurshervorming tot stand kwamen, zoomin werd deze directe wisselwerking tusschen de regeering en de zelfverkozen deskundigheid der gemeenschappen ingeschakeld. Wellicht ware trouwens laatstbedoelde vernieuwing, zonder het correlaat eener meer doelmatige samenstelling en bewerktuiging der uitvoerende macht, onbegonnen werk gebleken. U.E. had geen zelfstandige overheidspositie willen scheppen, dientengevolge kon geen overkappende opname-stelling worden ingericht, zonder welke van handelende deelneming der gemeenschappen aan het staatbestel geen harmonisch effect te verwachten was. Veeleer ware zij gedoemd geweest, ook bij officieele erkenning, op stille tegenwerking te stranden. Immers, bij ontstentenis van bovenbedoelde hiërarchieke en inwendige hervormingen hebben de diensten van den staat (en in de eerste plaats geldt zulks de crisisdiensten) zich in hun departementale en subdepartementale waardigheid ingesponnen en „staatsalmachtige" allures aangenomen, een strekking die de ontkenning en dientengevolge de afsnoering der Nederlandsche corporativiteit in zich draagt.1) x) Vgl. Adres van 33 Kamers van Koophandel en Fabrieken, dato 9 Aug. 1934, gericht aan den minister van Economische Zaken, over gebrek aan overleg met be- ONDERDRUKKING. a. materieel In het vorig hoofdstuk werden de twee reactionaire tendenzen nagegaan die de economische „aanpassing" doorkruist en verlamd hebben, te weten: het handhaven van de overwaardigheid van den gulden en het vasthouden — ook in de kunstmatigheden der noodordening aan de viijhandelsbeginselen. Hierbij kwam ter sprake, hoe de afkeer van actieve handelspolitiek en het te niet doen van het arbeidsbeschermend element in de contingenteering goeddeels oorzaak zijn geweest dat de werkeloosheid in Nederland, in tegenstelling met de omringende staten, zich nog steeds in stijgende lijn beweegt. Deze algemeene oorzaken zullen wij thans ter zijde laten en ons bepalen tot het standpunt dat de overheid tegenover den ingetreden toestand heeft ingenomen. Evenals de bedrijfsordening (afgezien van de exportpolitiek) is uitgegaan van de opvatting dat de rendabiliteit der productie den grondslag der economische samenleving vormt, zoo heeft men het werkloosheidsvraagstuk ondergeschikt aan een anderen stelregel der liberale economie, dat n.1. de oplossing hiervan, direct noch indirect, de vrije vraag en aanbod op de arbeidsmarkt mag beïnvloeden. De doorvoering van dit standpunt bracht mede dat het eenig steekhoudend „recht op werk , geschraagd door den zedelijken norm dat er geen dienst zij zonder wederdienst, niet tot gelding kon komen. De eenig erkende aanspraak bleef „recht op steun", waarvan de toewijzing, ondanks versluierend woordenspel, door den geest der 19e eeuwsche armenzorg beheerscht bleef. Zoodoende ontstond een figuur die nauwlijks minder grotesk is dan voedselvernietiging bij voorhanden'gebrek: Een derde der staatsinkomsten vloeit weg aan werkloosheidssteun, zonder dat de vloek van den lediggang op merkbare wijze verlicht wordt. — Tallooze werken van bouw en onderhoud blijven in rijk, provincie en gemeente, bij gebrek aan middelen, onverricht.1) voegde organisaties aangaande het ontwerpen van wettelijke voorschriften, hun groep betreffend. Vgl. Mededeelingen der Coöperatieve Handelsvereeniging van Veghel, op de persconferentie te 's-Hertogenbosch, dato 1 Aug. 1935, verstrekt aangaande de gestie der Akkerbouw Centrale, bevestigd door uitspraak der Tuchtrecht Commissie. Vgl. Adres van de Hollandsche Mij. van Landbouw, dato 28 Aug. 1935, gericht aan den minister van Landbouw, in zake de gestie der Crisis Zuivel Centrale. l) Onder zoodanige objecten valt in de allereerste plaats de bewapening te land, ter zee en in de lucht te noemen. Men is geneigd te meenen dat de regeering, die zoo zeer huivert bij de gedachte, dat door haar geleide werkverruiming de vrije vraag en aanbod op de arbeidsmarkt mocht beïnvloeden en zich derhalve scrupuleus bepaalt tot het doen verrichten van werken, wier algemeen nut pas op langen termijn zal blijken, het herstel van de volslagen onttakelde weermacht van het rijk als een ideaal object tot werkverruiming in de zoo zwaar getroffen kapitaal-bedrijven aan zou vatten. Zoodoende immers ware een primair rijksbelang, welks algeheele verwaarloozing erkend wordt een dagelijks dreigender Bijzondere aandacht trekt in dit verband het niet afwerken van het wegenplan van 1932. Millioenen worden verspild aan langzaam „oplappen", verbeteringen die goeddeels nutteloos zullen worden als de groote verbindingen gereed zijn. Het eigenlijke werk blijft echter liggen, terwijl een vierde der arbeidende jeugd op staatskosten leegloopt.1) Vasthoudend aan de zooeven aangegeven richtlijnen, is de overheid zelfs zoover gegaan om pogingen tot „aanpassende" verbetering te onderdrukken. Bijzondere aandacht trok in dit verband de reactie der regeepng op het initiatief van den Heer Colijn, burgemeester van Alphen a/d Rijn, die er in geslaagd was in zijn gemeente „den steun" zonder aantasting der normale arbeidsverhoudingen te doen verwerken. 2) Aange- gevaar in te houden, gediend — een te zware belasting van de staatshuishouding voorkomen — de werkloosheid op een schrijnend punt gelenigd — de normale werkgelegenheid niet aangetast, integendeel indirect verruimd geworden. De memorie van antwoord op het voorloopig verslag der Eerste Kamer over de rijksbegrooting van 1935 roert dit onderwerp aan. Wij lezen hier: „Daar er door de bezuinigingsmaatregelen in de laatste jaren op verschillende onderdeelen van de bewapening en uitrusting eenige achterstand is ontstaan, zal zij niet nalaten de noodige maatregelen te treffen, om bedoelden achterstand zoo spoedig mogelijk geheel in te halen". Voorts: „Het beschikbaar stellen van bedragen van beteekenis voor defensie-materiaal en vooral voor onze Marine uit het Werkfonds, zou de toegenomen werkeloosheid, zoowel in de metaalindustrie als in den scheepsbouw, ten goede zijn gekomen, indien o.a. meer onderzeebooten en ander klein materiaal konden worden aangebouwd." Ten slotte: „De bedoeling van het Werkfonds is, om ter bestrijding van de werkloosheid zooveel mogelijk productieve werken uit te voeren, die voldoen aan den eisch, dat daardoor de economische kracht van het land wordt verhoogd. In het algemeen kunnen uitgaven, bestemd voor strijdmiddelen, daartoe niet gerekend worden." In de zeer welwillende veronderstelling dat „de vrees voor rood", mitsgaders voorkomendheid jegens het N.V.V. (dat het tot zijn taak schijnt te rekenen, de arbeidende kernen van bepaalde kapitaal-bedrijven in een geprivilegieerde positie te handhaven) der regeering dezen passus niet in de pen heeft gegoten, zoo valt hier een volslagen onverantwoorde intrede der aesthetica in de staatkunde waar te nemen, waarbij de staat en zijne redenen als zoodanig ophouden te bestaan. 1) Stand der werken voor de geprojecteerde hoofdverbindingen: Amsterdam—Den Haag \ „. , . . . .. 1 Plannen, deels nog in voorbereiding, Amsterdam—Utrecht f . , , , , .. . , , _ , , , \ deels opgehouden door uitstel der ont- Amsterdam—Bodeqraven (Rotterdam) 1 . , \ eigenmgsprocedure. Den Haag—utrecht ƒ Van de geprojecteerde 700 K.M. zijn pas 110 K.M. gereed. Daar niet geconcentreerd gewerkt is, ligt deze nieuwe aanleg her- en derwaarts versnipperd, met noodeloos hooge kosten en verdere vertraging van het tempo als gevolg. 2) Te Alphen was op de begrooting van 1934 een post van circa ƒ 300.000 voor werkloozensteun uitgetrokken, zoodat het voor de gemeente niet mogelijk was, arbeidskrachten voor dringend noodzakelijke werken te bekostigen. De burgemeester heeft toen bepaald, dat de werkloozen tegen normaal uurloon hun steun door wederdienst zouden moeten verwerven, zoodat velen hunner — al naar gelang van hun vak — drie a vier dagen per week aan het werk kwamen. Het gevolg is tweeërlei geweest: a. noodzakelijke werken, die anders onuitgevoerd zouden blijven, kwamen tot stand; b. een niet onbelangrijk aantal werkloozen, wien het niet aan scheen te staan drie dagen te moeten werken om hun steun te verdienen, vonden plotseling volledige werkgelegenheid in de vrije maatschappij. nomen dat het niet mogelijk ware geweest, dit stelsel, zonder algeheele structuurverandering, op groote gemeenten met kapitaal'bedrijven toepasselijk te maken, zoo had het plaatselijk slagen van het experiment althans een onderwerp van verdere proefneming dienen uit te maken. Het tegendeel vond plaats! De Alphensche voorziening werd, op last van hooger hand, uitgeschakeld, terwijl bij aanschrijving van den minister van Sociale Zaken het inslaan van dezen weg aan de gemeenten „ontraden' werd. Baanbrekend werk heeft men van U.E. in deze niet verwacht. In aanmerking nemend dat, ook in de ons omringende staten (Duitschland niet uitgezonderd), geen new dcparture te dien aanzien plaats vond, ware zulks trouwens een alleszins onredelijke eisch. Deze omstandigheid mag echter niet de oogen sluiten voor het feit dat, in tegenstelling met de omringende staten, de ontzenuwende ellende van het stempelen hier te lande ongetemperd bleef voortbestaan en steeds toeneemt — een berusting in het kwaad, die in de eerste plaats hieraan is toe te schrijven dat waar men elders de moeilijkheden experimenteel aanvat, de Nederlandsche regeering er zich dogmatisch tegenover stelt. b geestelijk Hoezeer de plaatsgevonden materieele afsnoering van de vernieuwing te betreuren valt, onvergelijkelijk ernstiger is de geestelijke onderdrukking te achten, die de volksdrang in deze van U.E.'s regiment te verduren heeft. Terwijl op posten, waar de hoogste belangen van het rijk in behandeling komen, door U.E. revolutionaire marxisten gehandhaafd en benoemd worden, ging de regeering over tot repressie van fascisme en nationaalsocialisme. Indien de maatregelen, tegen de Nationaal Socialistische Beweging genomen, op onverantwoorde willekeur berusten, ten aanzien van het Nederlandsch Fascisme vertoonde zulks zich in een nog ongunstiger licht. De befaamde „karakteristiek", waardoor de regeering haar optreden tegen de N.S.B. zocht te rechtvaardigen, was naar vorm en inhoud, zoowel historisch als staatsrechtelijk, der overheid onwaardig. Ten opzichte van het Nederlandsch Fascisme moest ook deze schijn van rechtvaardiging achterwege blijven, daar diens scherp geformuleerd beginsel zoowel een oplossing door midde) eener dictatuur als de strekking tot staatsalmacht principieel verwierp. Daar de Raad van Bestuur der Nationale Unie de steller van voornoemd beginsel was en tevens de leiding van het Nederlandsch Fascisme in handen had genomen, deed zich de gelegenheid voor, met U.E. aangaande bedoelde regeeringsmaatregelen in onmiddellijk overleg te treden. Uitvoerige documentatie betreffend beginsel en program van actie werd overgelegd — in mondeling onderhoud vond, voor zoover noodig, nadere toelichting der doelstellingen plaats die in de inleiding van dezen brief vermeld staan. Gij leendet een goedgunstig oor, bevaalt geduld aan, steldet een termijn / en steldet dien termijn uit. Ten slotte dektet Gij U. op de omstandigheid, dat de schorsing der betrokken maatregelen een zaak was die over drie departementen liep. Het zij verre van ons zulks te betwisten, nademaal de ontstentenis aan centrale leiding in het kabinet een der hoofdmotieven van dit schrijven vormt. Zulks vooropgesteld, zijt Gij inderdaad zoomin persoonlijk verantwoordelijk te achten voor de repressie, op last van de ministers van Justitie en Defensie uitgeoefend, als voor de inbreuk op dezerzijds betoonde goede trouw van politioneele zijde gemaakt.1) Immers, evenzeer als de onderlinge verhouding der departementen, zoo vertoont ook de organisatie der recherche in Nederland die eigenaardige (in casu: gemeentelijke) verbrokkeling en onvindbare verantwoordelijkheid, welke den neergang der huidige democratie kenmerkt. Had de gewraakte onderdrukking louter zedelijke beteekenis gehad, men zou haar met de betiteling van weinig elegant hebben kunnen classeeren; ware hier uitsluitend een staatsrechtelijke misgreep aan de orde, zoo zou met vermelding volstaan zijn. Maar er was hier iets gansch anders aan de hand: De overheid had zich niet ontzien, tegenover een wettige, historischanti-revolutionaire beweging een revolutionaire daad te stellen. Hiermede werd de lijn der „historische school" gebroken en kwam het sein op „onveilig" te staan. !) Van politioneele zijde werd in Februari 1934 aan de Nationale Unie het aanbod gedaan om de door haar geleide organisaties van het Nederlandsch Fascisme van communistische elementen te helpen zuiveren; men verklaarde zich bereid eventueele „cellen aan te wijzen en verzocht hiertoe inzage van de ledenlijsten. Daar de betrokken federatie op volstrekt legaal standpunt stond en de leiding, na het afkomen der verboden, aangesloten officieren, ambtenaren en leden van den B.V.L. van hun lidmaatschapsverbintenis ontslagen had, achtte zij hieraan geenerlei bezwaar verbonden. Integendeel was zij van oordeel dat bewijs van goed vertrouwen harerzijds de van regeeringszijde toegezegde opheffing van bedoelde verboden zou bespoedigen. De verboden bleven gehandhaafd; de overgelegde lijsten werden van overheidswege aan de onderscheidene gemeentelijke autoriteiten doorgezonden; aangeslotenen, wier lidmaatschap, wegens werkkring of wijk hunner woning, als geheim stond aangemerkt, werden door poütie-ambtenaren opgezocht en met scherpe ondervragingen lastig gevallen. V. CONCLUSIE Het Nederlandsche volk is de wereldcrisis onder uiterst gunstige omto^tonder,StIC Van C" standigheden ingegaan en zulks geldt zoowel voor den staat als voor de onderdanen. Niet alleen, dat de vlottende schuld een te verwaarloozen factor was, doch tevens vormden aanmerkelijke overschotten uit vorige begrootingscredieten een stevig stootblok. Wellicht was m geen ander land het bankwezen op zoozeer gezonden grondslag gefundeerd, hadden de bedrijven in moederland en koloniën den afschrijvingsdienst zoozeer consciëntieus verzorgd en waren zoo groote reserven aangekweekt. Dezelfde degelijkheid had ook in het particuliere leven haar vruchten gedragen — de Hollandsche voorkeur van „onder zijn stand" te leven moge ook minder gelukkige neigingen verraden, in tijden van krimp verschaft zij welkomen ruggesteun. Vijf jaren van crisis hebben dezen voorsprong in zijn tegendeel doen verkeeren — in zoozeer opvallende mate, dat het een gemeenplaats is geworden, als zoude Nederland, als laatste om onder de crisis gebukt te gaan, tevens de laatste zijn om zich op te richten. De schuld per hoofd is hooger gestegen dan in het hedendaagsche Duitschland, hooger dan in het hedendaagsche Amerika, waar ongetwijfeld op weinig conservatieve wijze met de openbare middelen werd omgesprongen. Defensie, handelsvloot, havenbedrijf, koloniale onderneming en een goed deel der Nederlandsche industrie bevinden zich in liquidatie — een derde der begrootingscredieten vloeit weg aan „steun", terwijl het aantal werkloozen sinds 1931 rond 2Y2 maal grooter is geworden. Zonder den druk der omstandigheden, onafhankelijk van maatregelen der regeering, te willen verkleinen, zoo is de balans te ongunstig, dan dat het gevoerde beleid vrij uit zou gaan. * * * Het diepere kwaad van de In 1933 heeft het Nederlandsche volk U boven anderen onderscheirevolutionaire gedraging der den; het levende element van den verkiezings-uitslag was de praesenta i overheid. aan de Kroon van Uw premierschap, een punt dat lichtend afstak tegen het dof verleden. Dr. Gerretson schreef U hieraangaande: „Het was het eerste sein van bevrijding van het kiezerscorps uit de boeien van het tegenwoordig partijstelsel; het eerste doorsijpelen van den stroom van jong staatkundig leven door den drang van het nieuwe regentendom, de „plooierij van partij-regeeringen en regeeringspartijen." x) Een roep om vernieuwing was naar U uitgegaan. Wat is hierop Uw antwoord geweest? Jarenlang waren de extra-parlementaire kabinetten elkaar opgevolgd, bestendig verschijnsel van de impotentie van het parlementair stelsel. Gij waart U volkomen bewust — U.E.'s verkiezingsrede in Februari 1933 te Rotterdam gehouden, conclusie veler „driestarren" in de jaren 1932 en 1933 verschenen, levert het bewijs — van de ingetreden verwording en van de ondoenlijkheid door zachte heeling beterschap te brengen. Gij moet U rekenschap hebben gegeven dat het milieu der partij-besturen niet bij machte zou zijn een regeering voort te brengen, bevoegd, te zijner tijd de zaak uit Uwe handen over te nemen dat derhalve het verzamelpunt van de aflossende wacht ditmaal buiten de oude sfeer gevonden zou moeten worden. Gij kendet dit Nederlandsche volk: zijn onverminderd vermogen tot zelfbestemming, zijn onverminderden eerbied voor de souvereine overheid. Gij wist dat dit „vermogen" tot nieuw bewustzijn geraakt was en een nationaal réveil zich openbaarde, dat zich in zijn wortels en vertakking ver buiten fascistische en nationaal-socialistische organisaties uitstrekte. Hadt Gij dit réveil gewaardeerd, dezen drang tot „souvereiniteit in eigen kring in wijze tempering tot proefondervindelijke gelding gebracht, althans in zijn waarde gelaten, zoo ware buiten de sfeer der partij-politiek een nationale ban verwekt, geschikt en bereid om te dienen, waarvan louter de weerkaatsing in het parlement voldoende zou zijn geweest om het verslagen deeg te doorzuren — niet tot rijzing maar tot inkeer. In alle wettigheid, met of zonder behulp van kamerontbinding, ware zoodoende „de dam der bevers doorstoken 2) en de levenwekkende ) Vgl. Dr. C. Gerretson: Koninklijk Kabinet of Dictatuur, open schrijven aan Dr. H. Colijn, p. 48. 2) ibid. p. 17 en 18: „Oranje, de regenten en het volk: in deze drie termen resumeert zich de lijdensgeschiedenis van onzen staat. Oranje en het volk, door de regenten gescheiden. Naar de mate die scheiding grooter is, is het staatkundig verval grooter; staatkundige hervorming wordt altoos ingeleid met het doorbreken van den dam, dien de regentenklasse tusschen Oranje en het volk heeft opgebouwd. Eerst de tijdelijke vernietiging van deze klasse maakte de erkenning van Oranje's souvereiniteit door het volk, dat wil zeggen de stichting van den modernen Staat der Nederlanden, mogelijk; hoe hebben de regenten zich geëergerd, dat zij in 1813 niet .gekend waren en dus hun „voorwaarden" niet hadden kunnen stellen! Doch „in Holland eindigt de regententijd nooit!"; naarstig als bevers bleef de nieuwe regentenklasse, die zich uit de resten van de oude oligarchie met de parvenu's der revolutie had gevormd, doende, de breuk in den dam te dichten; in 1848 had zij hare revanche en nam zij opnieuw de macht in handen." werking tusschen overheid en onderdanen, tusschen Nederland en Oranje hersteld. *) Doch Gij liet dit réveil niet in zijn waarde. Gij hebt het door dwangmaatregelen onderdrukt en door dezen druk zijn ontwikkeling in Nederlandschen zin belemmerd. De nieuwe mogelijkheid van ,.rolverwisseling" in het dragen der verantwoordelijkheid — palladium van den rechtsstaat, terecht en bij herhaling zoo hoog door U aangeslagen werd aan het sparen van partijbelangen opgeofferd en het volk, wanhopend om langs wettigen weg tot „vernieuwing" te geraken, ging zich spiegelen aan het bedriegelijk beeld van buitenlandsche dictaturen. Andermaal ziet men de Nederlandsche kansen van „1747" verloopen en in vermeld tempo nadert „1796" een zelfgezocht vonnis, waarop alsdan geen apèl meer mogelijk zal zijn. Hierin is het diepere kwaad van de revolutionaire gedraging der overheid gelegen. OPZEGGING VAN VERTROUWEN. De Raad van Bestuur der Nationale Unie geeft zich rekenschap dat, zoo deze regeering mocht vallen, een slechtere volgen zal. Anderzijds moet met de mogelijkheid gerekend worden dat de partijbesturen, doordrongen van eigen onmacht, zich, zonder hoop of vertrouwen, op U.E. zullen blijven dekken. Het onderscheid zal niet groot wezen en in beide gevallen dient het zwijgen verbroken te worden. Het parlementair stelsel heeft in wezen opgehouden te bestaan; alleen „de dam der bevers" is overgebleven, verzwaard door aanslib van tallooze crisis-instanties, elk met haar ambtelijken aanhang. Als een levensmorend dek ligt „het systeem" over het land gespreid. Ongerept laten van zoodanig regiment kan slechts tot steeds glazener broosheid leiden, met verbrijzeling als uiteindelijk gevolg. Indien het peil eener successie-regeering voorshands een daling aan zal wijzen, zoo draagt U.E. hiervoor de verantwoordelijkheid. In Uwe handen is het anti-revolutionair beginsel de zelfstandige vormkracht komen te derven, benoodigd om oude waarden tot nieuwe gelding te brengen — gemeenschap, staat en rijk, naar de behoeften des tijds, te herordenen. Tevens, en wellicht daarom, waart Gij het die met revolutionaire dwangmiddelen het volk den pas afsneedt, om Groen s ideaal in Nederlandsche bewustwording „Oranje" te naderen. In zulk een geval — en het is wederom Groen die het ons leert wordt openlijke !) De oprichting van volkspartijen en de instelling van het algemeen kiesrecht scheen nieuw leven in den staat te doen stroomen. Weldra echter had het evenredig kiesrecht voor nieuwen aanzet gezorgd — „de bevers" konden weer aan den slag — taaier dan ooit werd hun werk, wijl onzichtbaar verankerd, en het is op dezen dam, dat het schip van staat thans omhoog is geloopen." desolidarisatie plichtmatig. Beter deze noodzaak onder de oogen te zien, dan dat het gedane kwaad zich in zou kapselen. Moge de tegenstand zich tot een volksbeweging verbreeden en de ware eigenaard dezer gewesten hierin, als van ouds, zichzelf terugvinden. De veerkracht zal zich er des te krachtiger om doen gelden — alsnog kan een derde, ditmaal doodende, breuk in onze volkscultuur vermeden worden, want voorbereidend werk heeft plaats gehad — „quand même"! Het is op grond van bovenstaande overwegingen dat de Raad van Bestuur der Nationale Unie het vertrouwen, den 18en Maart 1933 publiekelijk aan U.E. geschonken, publiekelijk opzegt. Voor den Raad van Bestuur met gevoelens van hoogachting, Uw dienstwillige dienaar. w.g. R. GROENINX VAN ZOELEN. 's-Gravenhage, Kerstmis, 1935. BIJLAGE I DE TECHNISCHE ROL VAN HET RUILMIDDEL De directe en indirecte verplichtingen, voortgevloeid uit den oorlog (oorlogsleeningen, pensioenen, kosten van sociale voorzieningen) hebben in de West-Europeesche staten een stijging der vaste lasten in het leven geroepen - een stijging, welke de eind 1929 ingetreden economische crisis door tariefverhoogingen en werkloozenondersteuning aanmerkelijk zou doen toenemen. Deze stijging der vaste lasten veroorzaakte een vermindering van de koopkracht van het binnenlandsch ruilmiddel een proces waarvan het verloop zich in Nederland als volgt heeft ontwikkeld: Sinds 1914 zijn de kosten van het levensonderhoud hier te lande van 100 tot 130 opgeloopen. In ditzelfde tijdvak is, volgens het gemiddelde der goederen-indexen, de koopkracht van den gulden op de internationale markt vedubbeld. In werkelijkheid is derhalve de verhouding van qroothandelsprijzen en levensonderhoudskosten (aannemende dat deze in 1914 normaal was) van 100 tot 2 X 130. dus tot 260 gestegen Wanneer wij de ontwikkeling van dezen toestand onder cijfers rennen zoo vertoont bovenbedoelde spanning de volgende curve: Verhouding wereld-groothandelsprijzen tot Nederlandsche levensonderhoudskosten sedert 1914: 1914 100 tot 100; 1920—290 tot 220 1925—155 „ 180; 1929—140 „ 170 1930 110 „ 160; 1935— 50 „ 130 Percentsgewijs uitgedrukt heeft derhalve bedoelde koopkracht van den binnenlandschen gulden zich ten opzichte van den internationalen gulden op de wereldgoederenmarkt als volgt bewogen. 1914—100 %; 1920—132 %: 1925—86 % 1929— 82 % 1930— 68 %; 1935—38 % 1 ) Zooals gezegd heeft dit verschijnsel van toenemende spanning tusschen internationale groothandelsprijzen en nationale levensonderhoudskosten zich in alle landen op overeenkomstig sociaal niveau voorgedaan. Indien wij Engeland als vergelijkingsland aannemen (de tot 1931 in gelijken zin georiënteerde handelspolitiek geeft hiertoe aanleiding), zoo blijken de Britsche en Nederlandsche curven een nagenoeg overeenstemmend verloop te hebben gehad, met dit onderscheid dat de overweldigende vaste last der war-loan Engeland aanvankelijk in het nadeel plaatst. In 1931 echter ziet men een scherpe afwijking intreden. Wat is hiervan de oorzaak geweest? In 1928 begon de prijs van het goud scherp omhoog te loopen. hetgeen in de staten met gouden muntstandaard het surplus der vaste lasten in den kostprijs van het levensonderhoud automatisch deed toenemen. Ue spanning tusschen dezen kosten-index en de prijzen van den wereldgroothandel werd nog vergroot door de intredende prijsdaling der basisproducten — een verschijnsel dat aan de goud-hausse nog meer reliet ~1) 57 afwijking in 1920 is toe te schrijven aan de devalueering van de munt gedurende den oorlog en aan het in omloop raken van oorlogswinsten. De voor den verbruiker voordeelige conjunctuur in 1929 vindt haar oorzaak in he zichzelf voorbijstreven van het economisch herstel door crediet-inflatie, gaf, doch andere oorzaken had en als een afzonderlijke beweging beschouwd dient te worden. Engeland dat, om bovenvermelde redenen, in tegenstelling met Nederland na den oorlog (ook in de periode der crediet-inflatie 1925—1929) geen eigenlijk herstel gekend had, ondervond van deze nieuwe crisis het eerst den terugslag. De Britsche regeering heeft hierop in 1931 gereageerd, door de bestaande devaluatie van de koopkracht van het binnenlandsch pond geleidelijk om te zetten in een zichtbare correctie van de storende goudwaarde. Het gevolg is geweest dat, terwijl in Nederland de koopkracht van het binnenlandsch ruilmiddel ten opzichte van den internationalen gulden verder doorzakte tot 38 %, voor den Britschen verbruiker daarentegen de koopkracht van het binnenlandsch pond zich tegenover de internationale groothandelsprijzen gedeeltelijk herstelde en om de 60 % bleef heen schommelen. *) Het hiertusschen gelegen onderscheid van 2lx/2 % geeft de meerdere devaluatie aan die in Nederland de binnenlandsche gulden, als gevolg van het handhaven van den internationalen gulden op goudpeil, ondergaan heeft. Men dient zich intusschen rekenschap te geven dat voornoemde berekening, die bedoelde extra-devaluatie op 21j/£ % brengt, den ingetreden toestand flatteert. De thans maximaal geworden spanning tusschen internationale groothandelsprijzen en nationale levensonderhoudskosten, doet /iet binnenlandsch verbruiksvermogen, mede ten aanzien van het buitenlind, afnemen, hetgeen uiteraard een ongunstigen terugslag op den reeds r:.:ozeer bemoeilijkten export uitoefent.2) Deze in het algemeen beeld integreerende factoren, waaronder ook de in !) Ten onrechte wordt veelal gemeend, dat de Britsche devaluatie een eenigermate toevallig verloop heeft gehad en dat het zoogenaamd egalisatie-fonds louter relatiefstabiliseerend zou zijn opgetreden. In April 1932 heeft Keynes een en ander meegedeeld dat ons in staat stelt den werkelijken gang van zaken te reconstrueeren. De Britsche bankiers wenschten in 1931 een pond ad 80 % goudwaarde; de industrie daarentegen achtte, ter verkrijging van een normale spanning tusschen wereldgroothandelsprijzen en levensonderhoudskosten, een devaluatie van 40 a 50 % noodzakelijk. De regeering heeft toen een compromis willen aangaan door een index-pond ad — 80 % goudwaarde in te stellen en de industrie met invoerrechten tegemoet te komen. Deze opzet werd aanstonds verstoord door het terstond dalen van de prijzen der wereldbasis-goederen, welke daling het index-pond meesleepte. Een soortgelijk proces zou zich in Amerika afspelen en men neemt aan dat begin 1934 tusschen Engeland en de Vereenigde Staten een ongeschreven overeenkomst tot stand kwam, om eene onderlinge pariteit, schommelend om rt 59 % der goudwaarde, te handhaven. Dientengevolge kwam het index-pond indirect op goud-grondslag te staan. Sinds eenige maanden echter zijn, door verschillende omstandigheden, de wereldgoederenprijzen gaan stijgen, terwijl, onafhankelijk hiervan, de goudprijs een lichte neiging tot dalen vertoont. De Britsche regeering is zulks uiteraard welkom geweest, daar de indirecte herkoppeling van het pond aan het goud, thans, door het stijgen van den index, de spanning tusschen wereldgroothandel en levensonderhoudskosten verder doet afnemen. -) In 1934 deed zich dientengevolge het merkwaardig verschijnsel voor dat de invoer van verschillende artikelen aanmerkelijk beneden het toegestane contingent bleef. de vorige paragraaf behandelde ontwrichting der binnenlandsche credietverhoudingen een werkzaam aandeel heeft, hebben hier te lande een algemeene omzet-verlamming veroorzaakt. De regeering is dientengevolge genoodzaakt geweest, tot een steeds verder gaande ondersteuning van de basis-bedrijven, teneinde de landelijke economie voor algeheele instorting te behoeden. De kosten van dezen steun, ad circa 220 millioen s jaars, dienden op den verbruiker verhaald te worden. Daar echter de dientengevolge ingestelde accijnzen uitsluitend op den gulden kwamen te drukken, bestemd voor den aankoop van eerste levensbehoeften, zoo ligt het voor de hand dat het ruilmiddel der minvermogenden, wier budget nagenoeg geheel door voorziening in deze behoeften in beslag wordt genomen, een aanmerkelijk sterker devaluatie heeft ondergaan. Een schatting, op grona van het totaalbedrag der accijnzen, zou geen juiste uitkomst geven, daar verschillende, o.a. administratieve factoren, bij gebrek aan officieele gegevens, niet in rekening konden worden gebracht. Zoo men echter als uitgangspunt neemt de basis-artikelen, zoo kan een schatting van 40 % devaluatie van den gulden, besteed voor eerste levensbehoeften, laag worden geacht.1) l) Vgl.: Pro-rapport, betreffende devaluatie, uitgegeven in opdracht van den Algemeenen Raad uit N.V.V. en S.D.A.P. Vgl.: De rede van den heer De la Belle in de Eerste Kamer (27 November, 1935). BIJLAGE II Degene die bekend is met het onderscheid tusschen de Nederlandsche constitutioneel monarchie en het monarchaal doctrinarisme op Duitschconstitutioneelen voet geschoeid, zal zonder meer begrijpen dat het optreden van een koninklijk kabinet in den zin, door de Nationale Unie bedoeld, een regeneratie, en als zoodanig een versterking der democratie beduid zou hebben. Dr. Gerretson heeft er in voornoemd open schrijven aan Dr. Colijn (1933) op gewezen, hoe reeds Thorbecke in zijn jonge jaren voorzag dat het voor „een parlementaire regeering, afgezonderd van het koninklijk aanzien , op den duur ondoenlijk zou zijn, om nog eenige zelfstandigheid van regeering te handhaven.1) In de volgende, waarschuwende bewoordingen schetste Dr. Gerretson den neergang der parlementaire regeerwijze op het tijdstip der eerste scherpe inzinking in 1925: „De grenzen tusschen regeering en parlement worden steeds flauwer. De formatie van een ministerie is daardoor verworden tot een koehandel tusschen den formateur en de partijleiders, waarbij feitelijk de steun der partijen tegen ministerzetels wordt verruild. Zelfs deze handel kan echter niet meer tot een krachtige regeering leiden. „Zoodra echter, naar van der Grinten heeft opgemerkt, „de volksvertegenwoordiging niet meer in staat blijkt de attributen van regeeringsvorming ^ uit te oefenen, behoort het parlementaire stelsel tot het verleden". Deze toestand is ten onzent op 11 November 1925 ingetreden. De val van Uw eerste kabinet sloot een langdurig en in vele opzichten gezegend tijdperk af, waarin de richting van het regeeringsbeleid in den regel door het volksorgaan is bepaald geworden. Een nieuw tijdperk ving aan, waarin het parlement eene leiding behoeft, die naar den geest van historie en grondwet alleen van de constitutioneele tegenpool, de Kroon, kan uitgaan. „Ongelukkig heeft men niet dienovereenkomstig gehandeld. Wat is geschied? Wat had, volgens gezonde constitutioneele opvattingen, behooren te geschieden? Men heeft, en dat was juist, aanvankelijk beproefd een nieuwe regeering te vormen onder leiding van een staatsman, die, op het punt van conflict, homogeen was met de meerderheid. Toen echter, na een schier eindelooze crisis, -de mogelijkheden van een dergelijk kabinet waren uitgeput, heeft men horribile dictu, zijn toevlucht genomen tot een ministerie onder leiding van een staatsman, die, als lid van het gevallen kabinet medeverantwoordelijk was voor het gewraakte regeeringsbeleid en die dus met de meerderheid van het parlement heterogeen moest worden geacht." „Het optreden van dit kabinet (bedoeld werd het kabinet De Geer, schr.) is juist daarom zoo schadelijk geweest, omdat het viel in een kenteringsperiode, toen reeds vaststond, dat een echt parlementair kabinet voor zeer geruimen tijd onmogelijk en dus het parlementaire stelsel, voor het oogenblik, morsdood was. „Onder die omstandigheden kon slechts een [ranchement handhaven, tegen het votum der Kamer in, van het kabinet als koninklijk abinet, door het uitlokken van reactie, de wedergeboorte van het stelsel voorbereiden. „Men heeft dit echter niet ingezien, wellicht ook niet willen inzien. De dierbare overledene werd geacht in een rustoord te zijn. In afwachting van zijn herstel behielp men zich met pseudo-parlemen- De ontaarding van het parlementair stelsel. ') Vgl. Thorbecke aan Groen, 17 Nov. 1830. taire kabinetten zonder kracht of klem, saaye administraties, waarvan het laatste zich zelf dit voorjaar uit pure verveling heeft afgemaakt." x) Deze herinnering aan de eerste verschijnselen der zelfvernietiging van de Nederlandsche democratie was voor de Nationale Unie een zeer levendige. Immers, zij is het geweest die op haar constitueerende vergadering (28 Nov. 1925) den staf brak over het onverantwoordelijk getwist in den boezem van het Christelijk-Historisch partij-bestuur, een gekrakeel dat, gevoegd bij de anti-liberale actie van den Vrijheidsbond, het laatste regeeringskrachtige parlementaire kabinet dat Nederland gekend heeft, ten val bracht — een stellingname die een groot deel der zoo juist aangeworven Unie-leden, met pak en zak deed uittrekken. ) ,,Meent iemand — aldus onze toenmalige voorzitter — dat het antipapisme, waaraan de Tweede Kamer-fractie der C.H.U. de Regeering ten offer gebracht heeft, een essentiëel kenmerk is van de C.H. richting in den lande? Of gelooft men, dat de Vrijheidsbond uiting geeft aan de politieke verlangens, die er bij de echte liberalen in ons land leven? Raadpleeg onze ledenlijst, verdiep U, beter, in ons archief en Gij zult gevoelen, hoe het woelt en kookt, om uit de banden van een ingekankerd negativisme dat slechts vernielen kan, de levende energieën vrij te maken voor scheppend werk! Daarvoor moeten: 1. de oude scheidsmuren, in zooverre zij overbodig geworden zijn, worden omvergehaald en 2. het besef van een nieuw, levend, verbindend beginsel worden wakker gemaakt. 3) De Nationale Unie heeft bij deze gelegenheid de verdere ontbinding van het parlementair stelsel voorspeld en er op gewezen dat saneering van de democratie slechts door overbrugging van de antithese en in de toepassing van het corporatief beginsel te vinden was. ,,De Jong-Nederlandsche beweging, waarvan het ontstaan der N.U. een verschijnsel is, vindt haar oorsprong in een hernieuwd vertrouwen in het Nederlandsche Volk. Dienovereenkomstig zien wij in de „conservatief vrijzinnige" beginselen op economisch gebied, zooals deze meer en meer door den Vrijheidsbond worden gepropageerd, niet het minste heil voor de toekomst van ons volk. Wij achten idit soort conservatisme een doodloopend slop en zien, naar wij zooeven hebben uiteengezet, in het Liberalisme, zooals het thans verwordt, allerminst een vierde voorspanpaard voor de Coalitie, maar hoogstens een knol voor den afmaker. Wij herhalen het. Het vrijzinnig ideaal, zooals dit thans wordt gepropageerd, heeft geen wervingskracht onder de jeugd en is opgeschreven ten doode. Wij behoeven het tafelkleed tusschen de N.U. en dit soort vrijzinnigheid niet eens door te snijden, omdat wij nimmer tezamen het broo hebben gebroken. Niets is verder van ons verwijderd dan de scheppende kracht, die in de partijen der rechterzijde leeft, door een 1) Vgl. Dr. C. Gerretson: Koninklijk Kabinet of Dictatuur? open schrijven aan Dr. H. Colijn, p.p. 38, 39, 40 en 43. 2) Ditzelfde verschijnsel deed zich voor bi) het uitbrengen van het verkiezingsadvies der Nationale Unie' „Stemt Colijn! (18 Maart 1933). 3) Vgl. p. 3: Telearchie of Autarchie, rede gehouden in de constitueerende vergadering van de Nationale Unie, op 28 Nov. 1925 — gesteld door Dr. C. Gerretson. schepje reactionaire maankop te willen verdooven. Het beginsel, dat de N.U. op den voorgrond stelt en dat zij een mogelijke basis van samenwerking tusschen alle niet-telearchische groepen acht, is een beginsel, dat even ver verwijderd is van de socialistische „telearchie" als van de liberalistische „anarchie" op economisch en sociaal terrein ...."*) Wij steken de bazuin met een krachtig: tertium datur. Dit tertium heeft de N.U. naar voren gebracht onder de leuze van autarchie.'-) Dit beginsel is geen nieuwlichterij. Het is evenmin een product van de studeerkamer. Het wordt zelfs niet voorgesteld als het bijzondere huisrecept van de N.U. Het is een bij uitstek Nederlandsch beginsel: een beginsel dat in ons maatschappelijk en staatkundig leven reeds ruime toepassing gevonden heeft en dat in de praktijk van nu bijkans een eeuw het eenig deugdelijke afweermiddel gebleken is eenerzijds tegen de individualistische anarchie en anderzijds tegen de onderdrukking van het volksleven door de staatsalmacht. Het is een beginsel, tenslotte, dat ten nauwste samenhangt met de Christelijke grondslagen van ons volksleven, ja, zonder overdrijving kan worden beschouwd als de meest algemeene expressie van het Christelijk volkskarakter in het staatkundig leven...."2) Rond en in onze schamele veldtent begint zich langzamerhand een ralliement te voltrekken van de liberale elementen die bereid zijn met de rechtsche volksgroepen aan den verderen uitbouw der autarchie deel te nemen. Voor die groep is thans het wachtwoord gegeven. En het veldgeschrei van den tegenstander is bekend. In den beginselstrijd der komende jaren, den strijd tusschen het historisme van een organisch volksleven en het actualisme eener revolutionaire democratie kan onze keuze niet twijfelachtig zijn: Tegen de Telearchie: Vóór de Autarchie! Onder deze vlag gaan wij de toekomst met vertrouwen tegemoet."3) Voornoemde rede sloot aan op het negen maanden vóórdien gepubli:eerd staatkundig advies der Nationale Unie. Het hoofdbeginsel van het lieraan gehecht program luidde als volgt: a. Krachtiger en leniger Uitvoerende Macht. b. Autarchie: Erkenning en ontwikkeling van de zelfstandige medewerking der georganiseerde volksgroepen aan het tot stand komen van wettelijke voorschriften, hun groep betreffend. c. Stelselmatige ontlasting van Volksvertegenwoordiging en Departementen. 4) 1) Vgl. Telearchie of Autarchie, p. 13. 2) Autarchie (xp%u, regeeren), zelfregeering, in den zin van zelfbestemming in eigen kring, niet te verwarren met: Autarkie ( xpxeco, voldoende zijn), zelfgenoegzaamheid, in den zin van gesloten economie in het staatsverband. In 1927 werd, ook van Italiaansche zijde, het woord autarchie naar voren gebracht, om het wezen der corporativiteit uit te drukken en wel door den Sotto Segretaria alle Corporazioni in de door hem gestelde officieele toelichting op Mussolini's carta del lavoro. 3) Ibid p. 14. 4) Ibid p. 16. 5) Vgl. Staatkundig Advies der Nationale Unie, 4 Maart 1925, p. 9,