VAM Ned 12.451 Meij ARNOLD MEIJER: DAGBOEK ARNOLD MEIJER DAGBOEK VAN Nr. 195-3532 MET EEN VOORWOORD VAN PROF. DR. J. H. VALCKENIERJ^gS UITGEVERIJ „DE RAMSHOORN" OISTERWIJK VOORREDE Gesproten uit een oud landbouwersgeslacht in de Haarlemmermeer, heeft Arnold Meijer philosophie en theologie gestudeerd. Door zijn vermogen tot een onafhankelijk bestaan in staat, heeft hij daarna verschillende landen, onder andere Italië, bezocht en heeft toen vrijwillig zijn eigen „arbeidsdienst" gekozen, en op een Nederlandsche boerderij in Noord-Frankrijk in het landbouwbedrijf met vrucht gewerkt. In Nederland teruggekeerd, werd hij door een kleine groep nationaal-voelenden uitgenoodigd. de leiding op zich te nemen, welke hij op 5. Mei 1934, zijn 29ste verjaardag, heeft aanvaard. In zijn toen gehouden rede zeide hij onder meer : „Deze week heeft verscheidene malen huivering mij bevangen bij de gedachte, wat de gevolgen konden zijn van het aanvaarden van dit leiderschap. Ik voorzie duizenderlei moeilijkheden. Ik verwacht afkeer, laster en haat. Maar ik draag in mij de zekerheid, dat ook zij, die mij zeggen te haten, mij eens lief zullen hebben, omdat zij de bewijzen zullen krijgen, dat ik met het aanvaarden van dit leiderschap niet mijzelven zoek, doch slechts het belang van de nationale beweging in Nederland, het belang van het Nederlandsche Volk. „Eischt mijn, mij door de omstandigheden opgelegde, taak, dat ik in het meest drukke, in het meest rumoerige politieke leven ga, dan doe ik dat in de zekerheid, daarmede mijn plicht te doen. „Moeilijkheden en strijd mogen een volwaardig mensch niet tegenhouden. En wanneer het dus noodig blijkt, dat alles wat ik heb en wat ik ben aan de gemeenschap opgeofferd moet worden, hier sta ik. Vrees ken ik niet." Ik herinner mij niet, velen ontmoet te hebben, die zoozeer als Arnold Meijer naar hun woorden hebben geleefd. Aan zijn liefde voor het Nederlandsche Volk heeft Arnold Meijer alles gegeven, wat hij geven kon. Hij beeft afkeer, laster en haat op zich genomen. Wanneer de persen in beslag werden genomen, heeft hij middelen gevonden, met zijn publicaties voort te gaan. Laatstelijk in Eudel werd door het gebrul eener opgehitste menigte zelfs zijn krachtige stem overschreeuwd, werd hij bedreigd en bespuwd en werd zijn auto vernield ; 14 dagen later ging hij er op nieuw heen, de vergaderzaal was tot oerstens toe vol, de bevolking gedroeg zich rustig, tal van leden meldden zich aan. Steeds beheerscht, is hij steeds onwrikbaar. Dat hij, bij een persoonlijk uiterst sobere levenswijze, zeer belangrijke geldelijke bedragen aan zijn Beweging heeft geofferd, zij slechts vermeld. Hij heeft ook zijn vrijheid geofferd, door voor zijn overtuiging gevangenis te ondergaan. Hij spreekt daar blijmoedig over ; maar men mag het niet onderschatten. Het ergste is misschien, dat het hooge en kleine celvenster van matglas of ander ondoorzichtig materiaal is voorzien, zoodat de gevangene nooit de blauwe lucht, nooit de zon kan zien en het licht in de cel steeds schemerig is, weshalve de oogen daaronder lijden. Er is in Nederland geen afzonderlijk regime voor politieke gevangenen. Terwijl Mussolini zijn verblijf in de gevangenis benutte om Engelsch te leeren, werd Arnold Meijer veroordeeld tot het geestdoodende werk van het plakken van giro-enveloppen en ontbeerde hij in den aanvang zelfs schrijfmateriaal ! De rechtvaardigheid eischt, wat ongelijk is naar zijn ongelijkheid ongelijk te behandelen ; gelijke behandeling echter van ongelijken is met de rechtvaardigheid, met de wezenlijke gelijkheid, in strijd. Er zou over het gevangenis-systeem meer te zeggen zijn ; maar dit onderwerp staat thans niet ter behandeling. Arnold Meijer's Zwart Front wil een nationaal, een sociaal, een christelijk Nederland. Tot de nationale eischen behoort onder andere . herstel der Koninklijke Macht in haren oorspronkelijken omvang en beeindiging der partijpolitiek. Sociale eisch is onder andere, dat het algemeene welzijn zich uitstrekke over alle volksgroepen en de volkshuishouding op corporatieven grondslag weder tot bloei worde gebracht. Hoe in Nederland het Christendom weder zal moeten he«rschen, dat maakt Arnold Meijer het best duidelijk door zijn voorbeeld. De drie geboden van het Christendom zijn : God lief te hebben boven al, onzen naaste lief te hebben als onszelven, zichzelven te verloochenen. Zijn naastenliefde strekt Arnold Meijer uit tot het geheele Nederlandsche Volk, op welks herstel hij vurig vertrouwt. Zijn zelfverloochening is zoodanig, dat ik er het juiste woord niet voor wil zeggen om zijn nederigheid niet te kwetsen. Groot van gestalte, blond en helder blauwoogig, behoort hij tot het ras onzer voorvaderen. Een bleeke gelaatskleur, vaak schaduwen onder de oogen, duiden op een te sterk aan de schrijftafel ingespannen leven. De kracht, die uit zijn uiterlijk spreekt, wordt getemperd door een groote zachtmoedigheid in de gelaatsuitdruk* king en zekere fijnheid in de gelaatsvormen. Daarmede wordt verklaard de bij hem in die mate waarlijk hoogst zeldzame verbinding van kracht in het wezenlijke en zachtheid in den vorm : „fortiter in re, suaviter in modo". Met zijn bescheiden optreden, zijn zachte stem geeft hij zich in allen eenvoud, luistert naar alle argumenten, laat geduldig uitspreken wie met hem spreekt en geeft dan met onverstoorbare kalmte en zonder eenigen ophef zijn meening. Maar zijn meening wordt gedragen door zijn geloof en zijn vertrouwen ; en men zou over heel wat argumenten moeten beschikken om deze aan het wankelen te brengen. Aan wat hij zich voorgenomen heeft, houdt hij onverzettelijk vast ; maar zijn geduld om zijn tijd te beiden, is onuitputtelijk. Deze vastheid van overtuiging echter prikkelt nooit, maar boezemt vertrouwen in, omdat zij steeds berust op verstandelijke overweging. Het inzicht, dat Arnold Meijer door ernstige studie bereikt heeft, verdient volkomen instemming en berust op een zeer bijzonderen, het gemiddelde belangrijk overschrijdenden intellectueelen aanleg. Maar als men voor zich of anderen een karakterschets van Arnold Meijer wil trachten te maken, dan eindigt men steeds waarmede men steeds begon : zijn volkomen zelfbeheersching, zijn volkomen zelfverloochening, zijn volkomen overgave aan Gods wil. Hier is Kant's kategorische imperatief toepasselijk : als allen zich zoo gedroegen, dan zou het goed in Nederland zijn. En daarom heb ik tot hen behoord, die er op aandrongen, dat Arnold Meijer zijn Dagboek zou uitgeven : om den eenvoud, de soberheid, de onopgesmuktheid, waarmede hij zich in zijn Dagboek laat gaan zooals hij is; opdat ook anderen zouden zien, waarom wie hem kennen, hem eeren ; opdat iedereen zou inzien, dat hij niet zichzelven zoekt, maar het belang van het Nederlandsche Volk. J. H. VALCKENIER KIPS TER INLEIDING Zwart Front strijdt voor een nieuw staats- en maatschappijbestel, dat, behalve door zijn doelmatigheid, zijn grondvesten zal vinden in de innerlijke waarachtigheid en rechtvaardigheid. Het zou niet noodig zijn, voor zulk een nieuw bestel te strijden, indien het huidig bestel niet zóó innerlijk voos was, dat door hervorming van het bestaande geen uitkomst kan komen. Dat nu is hier het geval. De beginselen waarop het huidig staatsbestel berust, moeten door de machthebbers zelf geschonden worden, indien zij hun leidende functies willen behouden. Daarom bestaan er voor de bestrijders van dezen toestand van rechteloosheid en rechtsverkrachting, binnen het bestaande stelsel, geen middelen meer, om tot recht te komen. Zouden zij, eenmaal tot macht gekomen, trachten, binnen de perken van het bestaande, het recht af te dwingen, dan zouden ze ervaren, dat zij aldus doende, hun eigen machtsposities ondergraven. Met behoud van het bestaande, zouden zij op hun beurt, terwille van hun posities, zich moeten aanpassen bij de verworden rechtsnormen en gewoonten. Onoplosbaar alternatief ? Geenszins, er is een oplossing, de eenige ! Het is dè oplossing, die Zwart Front voorstaat. Het bestaande moet worden vervangen dooi het nieuwe; den ouden staat door de nieuwe gezagsvolle; het ,,staatsche" volksidee, door de „volksche" gedachte, de Dietsche ; het oude individualistische recht, door dat wat de belangen der collectiviteit voorrang geeft; het plutocratisch kapitalisme door het staatscorporatief bestel! De mensch is gemakzuchtig. Hij ziet niet graag uit naar een moeilijk te beklimmen weg, zoolang er een gemakkelijker begaanbare is en als er slechts één weg overblijft, die over bergen voert, dan suggereert hij zich gaarne een niet-bestaanden weg in de vlakte. Die suggestie moet worden verscheurd. Wanneer men onomstootelijk weet, dat er slechts één weg is, dan zal men gaan overwegen, die te beklimmen en men zal den klimtocht aanvangen, wanneer men van afkeer vervuld is over de verdorvenheid van het dal, waarin men vertoeft. Vandaar dat Zwart Front verplicht is, zoo nu en dan, en dan nog in belangrijke gevallen aan te toonen, dat het welig tierend onrecht de huidige maatschappij en staat beheerscht, de integriteit van de gezagdragers aantast en de regeerders de oogen blinddoekt en de handen bindt. „Zoo nu en dan" schreven wij, want een stroom van schandalen en vooral schandaaltjes prikkelt de ongezonde nieuwsgierigheid en sensatiezucht, twee elementen. die niet de onbaatzuchtige strijders kweeken, die Zwart Front zoekt. Bovendien moet het geval nog „belangrijk" zijn, zoo belangrijk, dat men het daarin vervatte onrecht niet kan toeschrijven aan toevallige omstandigheden. Zulk een geval was de naturalisatie van Dr. Fritz Mannheimer. Het is niet de bedoeling van dit voorwoord, den inhoud van onzen strijd in den breede weer te geven. Wie den inhoud van dien strijd wil kennen, leze het groot aantal artikelen, dat Zwart Front over deze zaak bracht, benevens de brochures van Jhr. R. Groeninx van Zoelen. uitgegeven bij de Amsterdamsche Keurkamer. Wel willen we iets vertellen omtrent de geschiedenis van onzen strijd en van de bestrijding, die wij van de zijde van de regeering mochten ondervinden. Het onthullen van zulk een rotte plek in de samenleving is namelijk niet zonder bezwaren. Hoe gevoeliger de slag aankomt, des te harder zullen de machthebbers pogen terug te slaan. Zij voelen zich terecht bedreigd en ook wel een beetje gecompromitteerd. Zij zullen dus alle middelen gebruiken, ook de macht, die hen voor dit doel niet gegeven is, om de campagne te onderdrukken en de leiders van die campagne daarvoor — en als dat niet gaat ergens anders — voor te treffen. De drie maanden gevangenisstraf, die onze Leider, Arnold Meijer, — o neen. niet voor de campagne tegen Mannheimer en ook niet wegens zijn feitelijke onthullingen betreffende den persoon van den verantwoordelijken Minister van Justitie, maar — voor beleediging van den heer van Schaik moest ondergaan, spreken een duidelijke taal 1 We hadden overigens het verzet van de regeering wel verwacht. Het eenige interessante van dit verweer was voor ons de vraag: hoe zal de regeering haar verzet tegen onze actie inkleeden, in verband met de bestaande wetsartikelen. Zal ze deze of gene macht, haar gegeven voor andere doeleinden, gebruiken, om onze publicaties te beletten en ons te slaan. Détournement de pouvoir is altijd een voor de hand liggend middel voor een heerschende macht, om een opkomende te bestrijden. ,,Détournement de pouvoir", het gebruik van macht voor andere doeleinden dan waarvoor ze mocht dienen, de onvertaalbare Fransche uitdrukking. Machtsverduistering zou in het Nederlandsch niet verstaan worden en machtsmisbruik zou te algemeen klinken, wijl het slechts een bijzondere vorm van machtsmisbruik is. Maar al verwachtte Zwart Front dit verzet, geaarzeld heeft de beweging en haar Leider niet. Zwart Front publiceerde. Het publiek worden van de ruïneuze verliezen van de Nederlandsche Handelmaatschappij, ten deele te wijten, gelijk we reeds zeiden, aan het overnemen van Duitsche fondsen, door bemiddeling van Mannheimers bank, Mendelsohn en Cie., was het oogenblik, waarop gepubliceerd zou worden. De publicatie volgde dan ook in de nummers van 10 en 31 December 1934. De kranten vlogen uit de handen van de colporteurs. De geheele beurs, die op dat oogenblik toch niet veel te doen had, verdiepte zich in het schandaal. Wat zou de regeering doen ? Even spande het, volgens onzen zeer goed functionneerenden inlichtingendienst, maar tenslotte zou „doodzwijgen" het recept zijn en inderdaad de groote pers weigerde er kennis van te nemen. Toch had de publicatie een uitwerking : voorloopig kon Dr. Mannheimer zijn zoo grondig verlangde naturalisatie niet najagen en was het voor den Minister van Justitie, van Schaik, ondoenlijk, met zulk een wetsontwerp te komen. Bovendien was er een zeer bezwarend dossier over Dr. Mannheimer bij de vreemdelingenpolitie, een dossier, dat, toen Minister van Schaik zijn verzet tegen de naturalisatie opgaf „gezuiverd" werd. „Gezuiverd", dat beteekent, dat alles, wat niet bewezen was, uit het dossier moest worden verwijderd, en, daar nooit rechtsingang was verleend aan de klachten die tegen Dr. Mannheimer waren ingediend, was er natuurlijk niets bewezen. Maar goed, voorloopig was de naturalisatie van de baan. In April echter werd er hard gewerkt voor de naturalisatie van Dr. Mannheimer. Wanneer men de zoons van van Aalst en de Vlugt zeer goed betaalde functies geeft, dan heeft men toch min of meer entree in de Anti-Revolutionnaire partij, de partij, waarvan de Minister-President Dr. Colijn ook lid is. Alles hing af van de vraag, of de Minister van Justitie, van Schaik, zijn verzet tegen de naturalisatie van Mannheimer zou opgeven, ja dan neen. Vandaar dat „Zwart Front" in een artikel van 11 April 1935 dezen Minister waarschuwde. Ook de S. D. A. P„ bij monde van Dr. Polak, pleitte voor Mannheimer. „De vraag is" zoo schreven wij, „hoelang zal de Minister van Justitie van Schaik standhouden ?" Wij zeiden het reeds, wij waarschuwden dezen Minister : „we zullen niet loslaten, wij zullen terugkomen, wij zullen alles verzamelen en alles openbaren om deze kliek (de kliek om Mannheimer heen) uit te roeien en, mocht onverhoopt de Minister van Justitie bezwijken, dan zullen we de naturalisatie nu niet en nooit erkennen." Men kan niet blijven waarschuwen en dus waarschuwden wij niet, toen wij aan het eind van het jaar 1935 vernamen, dat Minister van Schaik zijn verzet tegen de naturalisatie van Dr. Mannheimer had opgegeven en spoedig een wetsontwerp dienaangaande zou worden ingediend. Wellicht had een waarschuwing de indiening van dat wetsontwerp enkele maanden verschoven, maar nu Minister van Schaik zijn tegenstand opgaf, was het duidelijk, dat het er toch eens van zou komen. Bovendien was ons duidelijk, dat de regeering, die tot dan toe de tactiek van „doodzwijgen" volgde eenmaal het ontwerp ingediend hebbende — met die tactiek zou breken en met alle middelen de publicatie, en als dat niet hielp, de colportage van ons orgaan zou trachten tegen te gaan. Het kwam er voor ons dus slechts op aan, direct na het bekend worden van de indiening van het naturalisatieontwerp onze campagne met volle macht te beginnen. Op 18 Januari, een Zaterdag, brachten de ochtendbladen het bericht, dat het wetsontwerp was ingediend, maar toch verscheen Maandagochtend d.a.v. het eerste nummer over het schandaal Mannheimer en over de wilszwakte van den vroeger door den persoon Mannheimer zoo moreel ontrustten Minister van Schaik. Nu zou het beste een chronologie van de bestrijdings- of onderdrukkingsmaatregelen van de regeering kunnen volgen. Wij moeten dan echter vóór alles de honderden aanhoudingen van colporteurs door het geheele land, soms met opmaking van een proces-verbaal, soms zonder proces-verbaal, maar, na een stipte vasthouding van zes uur gevolgde vrijlating, elimineeren. Slechts betreffende één geval te Haarlem worde een uitzondering gemaakt. Ook toen de campagne tegen Mannheimer vrijwel afgeloopen was en onze colporteurs nergens meer werden aangehouden en vastgehouden, geschiedde zulks nog te Haarlem. Nauwelijks stonden onze mannen met de krant op de bekende plaats, of een politieagent verzocht hen hem te volgen naar het politiebureau. Daar werden ze dan ingesloten en na zes uur prompt vrijgelaten. De tijd voor colporteeren was dan natuurlijk voorbij. Trouwens men nam de kranten in beslag. Op een goed oogenblik rijpte in het hoofd van den toenmaligen afdeelingsleider een plan, dat de actie van de Haarlemsche politie moest lamleggen. Eerst wilde hij echter weten, waarom men in Haarlem 200 handelde terwijl de vervolging en terreur in andere plaatsen had opgehouden. Zeer welwillend werd hij door den Hoofdcommissaris ontvangen en hij deelde dezen mede, te willen weten waarom deze functionaris, in afwijking met wat in andere plaatsen gebeurde, zoo klakkeloos colporteurs van Zwart Front deed aanhouden en vasthouden, om ze daarna na zes uur vrij te laten. „Doet U dat de volgende week ook ?" „Waarom wilt U dat weten" zei de Hoofdcommissaris. „Omdat ik dan iets zal organiseeren, wat het nemen van dusdanige maatregelen U buitengewoon zal bemoeilijken was het eerlijke antwoord. „Nu" zei de Hoofdcommissaris, „aanstaande Zaterdag zal ik geen enkele colporteur van Zwart Front vasthouden. Tot nu toe deed ik dat, omdat ik van den Procureur-Generaal te s Hertogenbosch opdracht ontving tot wederopzeggen alle VOLGENDE nummers van Zwart Front in beslag te nemen en de colporteurs gedurende den wettelijk veroorloofden termijn vast te houden. Ik ben ambtenaar en voerde dus mijn instructies uit. Maar ook mij viel het op, dat in andere plaatsen zulks niet of niet meer geschiedde. Dientengevolge schreef ik naar den Procureur-Generaal, die me zoo juist berichtte, dat hij mijn stipt gevolg geven aan zijn instructies zeer waardeerde, maar dat het niet meer noodig was." Het spreekt van zelf, dat die honderden aanhoudingen en voorgeleidingen met het vasthouden gedurende den wettelijken termijn, een détournement de pouvoir was, van het karakter, dat wij formuleerden. Er was namelijk geen sprake van, dat men die honderden zou vervolgen. Sterker nog : NOOIT IS IEMAND VOOR DIT ALLES VERVOLGD GEWORDEN, OMDAT VAN STRAFBARE FEITEN GEEN SPRAKE WAS. Zoo dom is men niet, dat men zulks niet direct ziet. of vooruit weet, maar het is zoo n verbazend gemakkelijk middeltje, om wat der regeering onwelgevallig is, te belemmeren in de verspreiding van zijn orgaan. Ongetwijfeld is het ontoelaatbaar, dat men opdracht tot aanhouding en voorgeleiding geeft, benevens inbeslagneming van toekomstige kranten, waarvan men den inhoud niet eens kent. Maar er zijn nog wel andere staaltjes gebeurd en daarom volge hier een chronologisch overzicht. 18 Januari 1936 bericht in de ochtendbladen, dat van Schaik het wetsontwerp betreffende Mannheimer heeft ingediend. 20 Januari 1936, de extra-editie tegen die naturalisatie verschijnt. 21 Januari 1936, huiszoeking op het Hoofdkwartier, ver¬ zegeling der beide persen van de drukkerij Oisterwijk ; in beslagneming van de aanwezige kranten, strooibiljetten en van onbelangrijke documenten ; tevergeefs zoeken naar ledenlijsten; opening instructie tegen Arnold Meijer wegens beleediging Minister Oud en ex-Minister Verschuur. 24 Januari 1936, Verschijnen van No. 42a van Zwart Front. 25 Januari 1936, Wederom huiszoeking op het Hoofd¬ kwartier ; in beslagneming kranten, proces-verbaal echter zonder dat eenigerlei tenlastelegging wordt geformuleerd. 27 Januari 1936, Huiszoeking op de drukkerij; verzegeling der zetmachine. 31 Januari 1936, No. 43 verschijnt toch; de kleine pers wordt vrijgegeven. Begin Februari, Drukkers in den omtrek worden alom gewaarschuwd niet voor Zwart Front te drukken. 15 E ebruari 1936, No. 45 wordt over de grens gesmokkeld; een deel der oplaag valt echter in handen van de marechaussee. Aan de grens wordt te kennen gegeven, dat men de krant niet kan doorlaten wegens de contingenteering, maar dat men voortaan beter twee exemplaren zelf kan leveren aan den Procureur-Generaal te Den Bosch, daar, als deze het goedvindt, de contingenteering geen bezwaar meer zal zijn. Twee exemplaren van No. 45 worden inderdaad aan de P. G. afgegeven, waarna deze worden teruggegeven aan Z. F., voorzien met potloodstreepen door de zinnen, die geschrapt moeten worden, wil de krant ingevoerd mogen worden. 22 Februari 1936, De aldus gecensureerde krant, met open plekken voor de door de P. G. geschrapte gedeelten komt inderdaad over de grens. De contingenteering is geen bezwaar meer . 24 Februari 1936, Fouilleering van den Leider. Men wilde deze op straat uitvoeren, wat Arnold Meijer weigerde. 29 Februari 1936, Twee exemplaren van No. 47, die uit Vlaanderen moeten worden aangevoerd, verlaten zonder eenige schrapping het kabinet van den Procureur-Generaal te Den Bosch; de douane heeft order gekregen het drukwerk door te laten. Het drukwerk passeert daarop ongehinderd de douane, maar een honderd meter verder staan de dienaren van den P. G., den auto met het drukwerk op te wachten en nemen het drukwerk OP LAST van den P. G. in beslag ! 2 Maart 1936, De Leider wordt gearresteerd door den burgemeester, geassisteerd door voldoende gewapende macht. Op zijn opmerking, dat hij op een eenvoudig telefoontje toch wel naar het Raadhuis zou zijn gekomen, wordt niet geantwoord. Gevankelijk wordt hij naar het Raadhuis gebracht, waar hem enkele onbenullige vragen worden gesteld. Er wordt geen proces-verbaal opgemaakt en hij kan gaan ! Me dunkt, het is voldoende, om de bestrijdingsmethoden van de regeering te leeren kennen. Enkele weken later werd het wetsontwerp door de Tweede Kamer zonder hoofdelijke stemming aanvaard. Bij de behandeling in de Eerste Kamer maakte Jhr. R. Groeninx van Zoelen zich verdienstelijk, door in een reeds vermelde brochure het „schandaal" te beschrijven. Ook deze brochure werd eerst alom in beslag genomen, om tenslotte even klakkeloos door de regeering te worden vrijgegeven. Ook daarna zetten wij onvermoeid onze campagne voort. Onze onthullingen over „zekere" relaties van den heer Colijn, welke tevens relaties van Mannheimer waren, werden doorkruist door zijn tegenspraak, dat deze relatie, wat de jonge Duitsche emigrante tenminste betreft, er een zou zijn als van een „vader" tot zijn „dochter". Dat zulk een omgang, die hem overigens vrij veel geld kostte, er niet toe bij kan hebben gedragen, hem een meer objectief inzicht te geven van de gevaren, aan de naturalisatie van iemand als Mannheimer verbonden, spreekt van zelf. Zelfs de Engelsche pers, anders zoo ingenomen met Dr. Colijn, maakte zich over het geval vroolijk. Arnold Meijer wilde de verklaring geven, waarom een man als Mr. van Schaik, die eerst zoo zedelijk verontrust was door het type Mannheimer, tenslotte overstag ging ! Velen zeiden, als nu ook door Minister van Schaik de naturalisatie gewenscht wordt, dan zullen er toch ook wel niet zulke bezwaren tegen zijn. Arnold Meijer toon de nu dat het slapheid en partijbelang waren, welke de Heer van Schaik bewogen zijn houding te veranderen. Hij toonde dit o.a. aan uit een vroegere gebeurtenis. Voor zijn Ministerschap had hij ook al eens de oogen dicht geknepen. Zulk een man mag onder geen voorwaarde Hoofd van Justitie blijven of zijn, concludeerde de Leider van Zwart Front. Als ik publiceer, dat de heer van Schaik, als adviseur van den R. K. Steenfabrieksarbeidersbond St. Stephanus, teneinde opspraak van den bond te voorkomen, goed heeft gevonden, dat geen aangifte wegens de verduistering van ƒ 60.000 door den vrijgestelde Zandvoort wordt gedaan en dat deze Zandvoort de gelegenheid kreeg, om ongestraft naar Indië te vertrekken, om daar een nieuw baan je te aanvaarden, dan zal geheel Nederland wel inzien, dat deze heer van Schaik de vaste karaktereigenschappen mist, om een onpartijdig Hoofd van Justitie te zijn. De publicatie volgde in het nummer van 25 Juli 1936. Justitie, die zoovele honderden proces-verbalen tegen Zwart Fronters had opgesteld, instructies tegen den Leider had geopend, waarvan nimmer, ook tot nu toe niet, iets werd gehoord, stelde nu een vervolging in, wegens smaadschrift subsidiair beleediging. Dan zal ik de waarheid van mijn onthullingen be- treffende den persoon van Van Schaik mogen bewijzen, vermoedde de Leider van Zwart Front. Maar neen... toen begon het spel der „zaakwaarnemers , al waren het dan ditmaal „zaakwaarnemers" van den staat. De Officier — het moet uitdrukkelijk worden vastgesteld — de Officier van Justitie stond ditmaal aan de zijde van Arnold Meijer. Het artikel bevatte feiten en nog eens feiten. Daarvan waren de kwalificaties niet los te maken. Vandaar dat de Officier den beklaagde tot het bewijs van het beweerde wilde toelaten. Maar... de Rechtbank te Breda dacht er anders over. Volgens die rechtbank had de beklaagde geen feiten genoemd, maar had hij den heer van Schaik alleen maar beleedigd, waarvoor bewijs der waarheid irrelevant is en dus niet is toegelaten. Het Gerechtshof te Den Bosch vond dat te mal en gaf toe, dat de beklaagde feiten had genoemd, maar geen BEPAALDE FEITEN weet U... en daarom geen bewijs der waarheid. Hoe feiten „onbepaald" kunnen zijn was de Hooge Raad een raadsel, deze verbrak het vonnis en wees de zaak naar het Gerechtshof van Den Haag. „Eindelijk" dacht de Leider van Zwart Front", „eindelijk zal ik mogen bewijzen." Maar neen, het Gerechtshof besliste, dat de beklaagde inderdaad smaadschrift had bedreven, maar dat de vorm dusdanig was, dat deze „het dienen van het algemeen belang" bij voorbaat uitsloot. En daarom geen bewijs der feiten ! Hoe het Gerechtshof de vorm kan beoordeelen, met voorbijgaan van den inhoud (inhoud en vorm zijn immer onverbrekelijk aan elkaar verbonden) zal wel een ieder een raadsel zijn, maar wat niemand een raadsel is, is : dat het blijkbaar er voor alles om ging, het bewijs van de waarheid der onthulde feiten niet toe te laten ! Zoo had de regeering dan toch eindelijk den stok gevonden, waarmee geslagen kon worden. Natuurlijk is alles volkomen in orde met de wet. De wet reikt nu eenmaal te kort tegenover hen, die in gezag of rijkdom zetelen en is lang genoeg tegenover hen, die RECHT EISCHEN. Niet het kruideniersrecht der artikelen, maar het onwrikbare zedelijke recht. De drie maanden gingen in en Arnold Meijer begon zijn dagboek : het dagboek van 195-3532 strafgevangenis te Breda ! Op den vooravond van het verblijf van drie maanden strafgevangenis te Breda aan kameraden en vrienden van Zwart Front. Tengevolge van „rechtsartikelen", die met het zedelijk recht niets te maken hebben, ben ik eenigen tijd niet in staat, persoonlijk en onmiddellijk vanuit mijn Hoofdkwartier de beweging te leiden. Over dit gedwongen verblijf elders, make niemand uit een onjuiste kameraadschap en sympathie zich bezorgd. Dit hoort nu eenmaal bij die dingen, welke gebeuren moeten en naar aanleiding waarvan we slechts zeggen kunnen, dat het een veeg teeken ware, indien hem, die leider van een radicale beweging is, zoo iets niet overkwam. Dit land is duf en suf geworden en de machthebbers tyranniek en brutaal. Van de leidende persoonlijkheden zijn de meesten bedorven en de anderen te laf en te zwak, om zich tegen de bedorven omgeving te keeren. Het is onze taak „waar te zijn, ook al is die waarheid pijnlijk, vernietigend en misschien wel beleedigend voor de potentaten van dit stelsel. Zij hebben de macht en de machtsmiddelen en — hoe democratisch men ook is in theorie — die machtsmiddelen worden gaarne hardhandig en onrechtvaardig gebruikt, zoo het er om gaat, het „zaakje" te doen voortbestaan. Datgene, wat deze gevangenschap noodzakelijkerwijze met zich medebrengt, is voor mij van geen beteekenis. Al is het verblijf klein en nauw, niet IK ben de gevangene. Vrij en onafhankelijk man was ik, bèn ik en blijf ik ook ten overstaan van hen, die mij tot de gevangenis veroordeelden, en van hen, die zich hierovei verheugen, meenende, dat hiermede een overtuiging gebroken kan worden. Vrij en onafhankelijk man was ik, bèn ik en blijf ik ook. De machthebbers, in hoogheid gezeten met de massa aan hun voeten, profiteerend van de aan dit volk opgedrongen „souvereiniteit" en democratie, zouden niet alleen kunnen zijn, want het nadenken over eigen persoon en werken zou hun slechts angst en spookbeelden baren. • Zij kunnen geen rust en eenzaamheid verdragen, omdat zij zelve onrustig zijn en in de vleierij der massa en het gehos der platte vreugden verstrooiing moeten vinden. Wij hervinden bij rust en ingetogenheid onszelf. Ieder mensch, die een taak moet volbrengen, heeft in zijn leven tijden van afzondering noodig, om zich te bezinnen over zichzelf en over anderen. Deed hij dit niet, zijn eigen overtuiging zou schade lijden en hij zou blijken het gestelde doel niet te kunnen bereiken Ik ben verheugd, thans van staatswege de gelegenheid te ontvangen, welke mijn vele bezigheden, beslommeringen en zorgen der laatste jaren mij zelden lieten .— de gelegenheid om na te denken over de diepste oorzaken van den huidigen chaos en over de factoren, welke Zwart Front moeten beheerschen, opdat Nederland eenmaal een gelukkig en rechtvaardig geregeerd land zal zijn. En voor wat het water en het brood in de eerste dagen betreft, en voor wat verder de staat ons gratis zal believen voor te zetten, ook dat zal ons niet hard vallen. Wij zullen het droge brood met eerbied breken, bedenkend hoe zoovelen, die vrij zijn en voor een gezin moeten zorgen, niet méér en niet beter ontvangen. De vernederende maatregelen, die het „gevangen zijn" met zich brengt, zullen ons zelfbewustzijn niet breken. De maatregelen vernederen niet mij, maar hèn, in wier opdracht zij geschieden. Zoo beteekent mijn gevangenschap niets anders dan een kleine episode, waarin ik niet persoonlijk en onmiddellijk de leiding van het zwarte, rechtvaardige front in handen heb, maar waarin ik overtuigd blijf, dat alles zich ten goede zal ontwikkelen, omdat de beweging gezond is en omdat ik ook door de muren heen mij met het jonge leger van strijders voor de grootheid van Nederland gebonden weet door een eed van trouw ten overstaan van God, den Heer van goeden en van kwaden. De eed, dat wij Nederland zullen redden en het maken tot een fier, groot, rechtvaardig bestuurd vaderland. WOENSDAG 16 FEBRUARI Deur in, deur uit. Brigadiers en bewakers met groote bossen sleutels ! Dan staan we tegenover enkele bureauheeren, wier taak schijnt te zijn : met een penhouder en een stukje gum spelen, een pijp te rooken, minachtend te kijken naar de gasten, die binnenkomen en tot slot naam en verdere bijzonderheden op te nemen. Daar weten we ineens, zonder dat het ons echter ook maar eenigszins ontstelt, dat we „gevangene" zijn. Enkele minuten geleden een correcte behandeling door den Officier van Justitie. Dit kan nu niet meer lijden; er wordt even geprobeerd te tutoyeeren, terwijl men verder met den cipier spreekt over „dien man". Het is ons wel! Het woord „Man" is ons sympathiek ! De vernederende maatregelen, zooals het zich ontkleeden ten overstaan van een lompen en bruten bewaker, zooals wij er juist een troffen en het dragen van Rijkskleeding welke slecht gewasschen en te klein is, zullen ons niet deren ! Wij weten, dat we slechts onzen plicht gedaan hebben. Onze fout was : de waarheid te zeggen. De democratie zegt : „Bestrijdt me met de middelen, die ik goedvind." Maar dat zijn natuurlijk nooit de goede middelen ! Wij hebben ronduit gezegd, wat we ronduit meenden. Wij noemen een paard een paard en een koe een koe ! Welnu, dat mag niet. Wanneer een Minister van Justitie, volkomen tegen zijn aanvankelijke houding in, plotseling een rnan als Mannheimer gaat verdedigen; wanneer hij toelaat, dat de bezwarende stukken uit diens dossier worden gelegd; wanneer hij tenslotte voorstelt, dezen louchen rijkaard te naturaliseeren, wanneer dat alles slechts geschiedt, om wille van het geld en de macht van dien Jood en om- wille van de vrienden van Mannheimer, nl. Dr. Colijn, dr. de Vlugt, dr. v. Aalst, (waarvan de beide laatsten onmiddellijk profiteeren, doordat hun zoons een dikbetaalde baan bij Mannheimer hebben), dan mag je in het democratische vrijheidssysteem daarvan niets zeggen. Dat heb je maar te aanvaarden zonder meer. En wanneer ge wilt bewijzen, dat de oorzaak van het feit, dat de heer van Schaik in tegenstelling met vroeger, voor Mannheimer stelling gaat nemen, ligt in karakterloosheid, dan mag dat niet. Wij konden dat bewijzen uit een onomstootelijk vaststaand feit in het verleden van den heer van Schaik. Deze heer heeft den administrateur van den R. K. Steenfabrieksarbeidersbond dc hand boven het hoofd gehouden na het verduisteren van ƒ 60.000, opgebracht door contributie van arme steenfabrieksarbeiders. Evenals toen heeft hij thans, om van de zaak af te zijn, om zelf geen moeilijkheden te hebben, en om zijn vrienden ter wille te zijn. gehandeld tegen hetgeen zijn geweten hem voorschreef. Wij streven naar de gezondmaking en de grootheid van Nederland. Daarvan laten we ons door niets afhouden, ook niet door gevangenisstraf ! Er zijn twee manieren, om zich tot het Nederlandsche volk te wenden : de eene is : duidelijk en onomwonden de misstanden bloot te leggen. De andere: in de gevangenis te zitten voor je overtuiging. Dit laatste heeft men zelf niet in de hand. Als rechtsverkrachting daartoe echter de gelegenheid geeft, heeft men dit dankbaar te aanvaarden. DONDERDAG 17 FEBRUARI No. 195, niet op de plaatjes der deuren kijken, werd er geschreeuwd. Op het menschelijk gelaat teekent zich iemands karakter af. Hier is buiten de cel het gelaat met de celkap bedekt. Ik voel niets voor die stadsmanieren, waarbij men niet weet, wie boven je, onder je of naast je woont en poog dus van de deuren iets wijzer te worden. Bepaald hartverheffend is het niet. In mijn omgeving zitten er wegens diefstal, zedenmisdrijf enz. Toch zou ik deze menschen zien willen zonder celkap. Ik zou aan hun gelaat willen zien, of zij werkelijke misdadigers zijn, of, dat hun misgreep voor het overgroote deel aan omstandigheden buiten hen, geweten moet worden. De gevangenis is doorloopend vol. Maanden is men achter met het „afwerken" van hen, die tot gevangenisstraf zijn veroordeeld. Zoodra iemand een cel verlaat, staat een opvolger onmiddellijk klaar. Hoevelen zijn er wellicht onder, die hier zitten tengevolge van de werkloosheid. Zeker, zij blijven schuldig. Zij hadden niet mogen doen, datgene waarvoor ze thans hier zitten. Het is echter gemakkelijk spreken voor hen, die een goed inkomen hebben. Hoezeer zij ook gefraudeerd hebben, zij dragen niet de volle schuld. Deze draagt mede een regeering, die niet de waarborgen van een materieele welvaart en een zedelijke herleving biedt. VRIJDAG 18 FEBRUARI In deze omgeving worden kleine onbenullige dingen van beteekenis. Het getjilp van een musch, het ronken van een vlieg- machine, het klokkenspel van de Bredasche kerk, de vroolijke kreet van een kind ergens buiten de gevangenis zijn weldoende geluiden .De val van het licht door het celraampje s middags even en de strepen, die zich op den muur afteekenen, worden zelfs een gebeurtenis. Zoo dikwijls hebben wij zooveel goede dingen achteloos aanvaard; hier leert men dankbaar te zijn voor hetgeen men in vrijheid zelfs niet opmerkt. Zelfs de grauwe muurwand wordt van beteekenis: zij spreekt een aparte, bijzondere taal. Er staan namen op van mijn voorgangers. Zij hebben er, ter blijvende herinnering, bijgeschreven, hoeveel maanden of jaren zij moesten zitten. Op vele steenen staan streepjes en kruisjes: de „uitgezeten dagen. Er zijn rijtjes van 7, doch ook een van 180. Het maakt me nieuwsgierig, te weten, wie er gezeten mag hebben in de woning, die thans de mijne is... Zoojuist de eerste brief ontvangen. In den loop der jaren ontvingen we er tienduizenden. Maar zelden hebben wij ze met zooveel dankbaarheid aanvaard als nu. Zoo wordt het contact met de beweging volkomen werkelijkheid. De eerste brief, prachtig getypt, vier groote lange vellen, van Prof. Valckenier Kips. Zooals steeds : een brief vol eruditie, oprechte hartelijkheid en met een inhoud, die gelegenheid geeft tot nadenken. Straks ontving ik door het loket van mijn tijdelijk kantoor enkele illustraties. Deze worden op de beurt aan de gevangenen ter lezing gegeven. De nummers kunnen op deze manier vrij oud zijn, wanneer ze in iemands bezit komen, maar dat doet er ook eigenlijk weinig toe. Voor hem, die reeds eenigen tijd hier is, is alles nieuw. We hebben vroeger zelf eens, toen we op een afgelegen plaats in Frankrijk temidden van Nederlandsche boeren verbleven, in een half jaar geen krant ontvangen en ondervonden, hoe men eigenlijk aan het krantenlezen weinig mist. Wanneer men, na een half jaar, drie dagen de krant leest, kan men in de z.g.n. beschaafde wereld over alles weer meepraten ! Het geïllustreerde weekblad, dat ik ontving, toont, dat men hier van galgenhumor niet ontbloot is. Er staat een groote advertentie in van ASSO, instituut voor schriftelijk onderwijs. Achter tralies staat een als heer verkleed man, die naar de winkels van de overzijde staart. Erboven staat geschreven: „door vestigingswet uw toekomst versperd." Met potlood heeft een van mijn collega's achter het woord vestigingswet geschreven : „dat is de strafgevangenis", zoodat boven den mijnheer achter de tralies staat : „door vestigingswet, dat is de strafgevangenis, uw toekomst versperd". In deze galgenhumor is veel waars. Velen hebben hun toekomst door hun eigen fout weggegooid. Zij zullen niet meer als fatsoenlijk mensch door het leven kunnen gaan, omdat er steeds gedienstige geesten zullen zijn, die hen aan hun misstap zullen herinneren. ZATERDAG 19 FEBRUARI Een moeder, die ziek te bed ligt, schrijft mij in potloodschrift : „ik zie onze kleine jongen in zijn pon en ik denk bij mijzelf, dat, wanneer hij groot was en ik hem zag weggaan, zooals U gisteren ging, ik zeer trots als moeder zou zijn ! In dien geest is hij geboren, in dien geest zal ik hem groot brengen, in dien geest zal hij, hoop ik, werken." Dat zóó geschreven wordt, is een bewijs, dat de bijna vier jaren van moeilijken, zorgvollen Zwart Frontstrijd niet tevergeefs geweest zijn. Ze hebben heldhaftigheid en offervaardigheid gekweekt in dienst van het vaderland. Ik zie het lieve, zorgvolle gelaat van mijn eigen moeder. Wij hielden innig van elkaar; in dagen van beteekenis, blijde en zware, weet ik haar steeds bij me. En ofschoon het haar nog meer leed deed dan mezelf, wanneer me iets onaangenaams overkwam, kan ik toch blij en tevreden naar haar beeltenis opzien, in het besef, dat ik goed handel en dat ik haar .jongen" ben en blijf, op wien ze trotsch is, ook al is de gang van mijn leven een andere geworden, dan waarop zij gehoopt had. ZONDAG 20 FEBRUARI Het is de eerste Zondag in de gevangenis. Zondag, de dag des Heeren... In onze herinnering komen de Zondagen, zooals wij ze in den loop dei jaren vierden. In onze kinderjaren op de hofstede thuis: s morgens in den Hollandschen tentwagen naar het een uur rijdens afgelegen waterstaatskerkje; verder den dag op het erf, of met vader langs de bunders om te zien, hoe het met de gewassen stond. Het is alles zoo ontzettend veranderd. Het land is onteigend ; de vliegmachines van Schiphol glijden thans, waar eens de tarwe van vader tot wasdom kwam en geoogst werd. Het geboortehuis wordt omvergehaald. Het kerkje is gebleven ; zonder kunstvollen stijl, maar me dierbaar om de herinnering aan een jeugd en bovenal om de dooden der familie die in haar schaduw rusten. Wij vierden den Zondag in onzen studententijd in groote pronkvolle gebouwen. De herinnering is er eene van zon en schaduw. Als in een roes werd de Zondag Verscheidene malen in de groot-steden als Parijs, Berlijn, Rome gevierd. In de stad kan men niet tot bezinning komen. Men heeft geen verbinding met de goede aarde, zooals men dat ook hier niet heeft. In de gevangeniscel is de vloer grauw, zooals het asphalt in de stad en van den hemel is met moeite slechts een klein stukje te zien. Wij vierden enkele maanden den Zondag op dien fonkelenden edelsteen, die het eilandje Capri is. Daar was het eigenlijk iederen dag Zondag. Capri met zijn kleuren van rots, bloemen en zee. Eiken morgen en eiken avond hebben we bij de Faraglioni gestaan. Het was er zoo verlokkelijk, dat ik me uit deze omgeving moest losrukken, bedenkend, dat ik niet het recht had, alleen voor mijzelven te leven. Wij vierden den Zondag een jaar temidden van een kolonie Nederlandsche boeren in Haute-Marne in Frankrijk. Den avond tevoren gingen we meestal tot diep in den nacht op de wilde zwijnenjacht. Uren liggend achter een jeneverbesboschje, op de akkers wachtend op het wild, dat uit de bosschen kwam. We gingen ter jacht met plezier, niet om het schieten van het wild, maar omdat we ons nauwer verbonden voelden met de natuur. 'sMorgens, loopend door de wijngaarden met de jachthonden aan de zij, naar het oude Romaansche kerkje: vervallen, vies, zonder menschen, maar mooi, zooals ge- heel Frankrijk vervallen, vies en zonder voldoende men- schen is, maar ondanks dat alles toch een mooi land blijft. Kortgeleden vierden we den Zondag in Spanje aan het front. Een kerkje, waar een dienst was, zochten wij tevergeefs. Ze waren door de rooden uitgebrand uit haat tegen den Godsdienst, of misschien bij velen meer nog uit haat tegen hen, die, zooals elders, niet steeds dienaren van den Godsdienst zijn, doch zichzelve van den Godsdienst bedienen. Thans vierden we Zondag in de gevangenis. Ook al is de cel even koud en kil als de voorafgaande dagen, toch hangt zelfs hier iets van de zondagssfeer. Vanuit de gangen komt minder gedruisch van emmers en kannen en er is minder gerinkel van sleutels dan op de vorige dagen. De bewaker, die door het kleine raampje taptemelk m onzen blikken kroes plast, schijnt slecht gestemd te zijn. Dat moet hij weten. Ik kan het niet helpen, dat het cjeen Zondag in zijn binnenste is en dat hij lid is van de S. D. A. P. Een harde bons op de deur, een plomp bevel: „celkap op" en we gaan ter kerke. Er is geen braver en „kerkscher" volk dan het gevangenisvolk. Vrijwel iedereen gaat ter kerke, als is het dan niet uit overtuiging. Het is tenminste een afwisseling in de eentonigheid van het gevangenisleven. De gevangen vogel in een kooi zit niet zoo nauw als wij m het hokje van de kerk. Voor mij kippengaas, achter mij een deur, die zwaar gegrendeld wordt. Wanneer ik sta, stoot ik het hoofd tegen de planken; knielen gaat evenmin. Niettemin het is Zondag ! De Zondag geeft steeds nieuwe kracht. Deze eerste in de gevangenis meer dan ooit. Onze misdaad is geweest „waar" te zijn. Wij overdenken, dat, wanneer Christus thans als mensch in dit land zou verblijven, Hij in dit land ook in een van deze cellen zou opgesloten zijn, zoo men al niet, gelijk thans voor anti-democraten, snel een muilkorfwet in elkaar geflanst had, ofwel, apart voor Hem snel een wet had gemaakt, waarbij de doodstraf in Nederland werd ingevoerd, om deze op Hem te kunnen toepassen. Zijn striemende woorden tegen de machthebbers van dien tijd als „adderen-gebroed" en „stinkende graven" zijn feller en harder, dan ooit door een van ons gebruikt zijn. Dezen Zondag heb ik mijn eed hernieuwd, te willen leven volgens Zijn wet d.w.z. „waar" te zijn en te handelen volgens de natuur der dingen. Met meer kracht dan ooit zal ik na mijn ontslag uit de gevangenis de waarheid in de gezichten van de potentaten slingeren. MAANDAG 21 FEBRUARI Een nieuwe ervaring: aan de gevangenis zijn twee onderwijzers verbonden, die den gevangenen les geven in de elementaire schoolvakken en ze voor hun vrijen tijd drie boeken per week verschaffen. De ondermeester heeft er ons drie gegeven, waarvan de stijl niet om te genieten is, (wat hij niet helpen kan, omdat hij mijn voorkeur niet kent). Als bijzondere toegift ontving ik nog een vierde boek. 288 bladzijden groot, getiteld : „Volksonderwijs over alcohol" (uitg. in 1879 bij H. W. Mooy in Amsterdam) door B. W. Richardson. Blijkbaar meent men, dat ik wegens dronkenschap hier ben ! Gebruik van sterken drank heeft me nooit bekoord. maar ware het tegenovergestelde het geval, een dergelijk duf boekje zou geen afkeer er voor kunnen opwekken, en zal het wel bij niemand doen, die hier werkelijk wegens dronkenschap gevangen zit. Ook de hoofdonderwijzer, niet onsympathiek, stelde zich voor. „Hij kon Fransch, een beetje Duitsch en een beetje Engelsch". Het is hem aan te zien. een man met goede bedoelingen en met zeer sterke reclasseeringsneigingen. Althans hij zeide, anders gewoon te zijn er op te wijzen, hoe men berouw over zijn fout moet hebben. Ik heb hem gezegd, geen berouw te hebben en dat in deze zaak het recht volkomen aan mijn zijde was; dat het recht verdraaid was. Ik heb gepoogd, hem de zaak uit te leggen, maar blijkbaar kon hij het niet volgen. Hij zweeg en meende alleen een gelukkige opmerking te doen, met te zeggen, dat in den Staat, dien ik mij voorstelde, toch ook overtredingen van wetten zouden gestraft worden. Zeer juist. Maar onze wetten zullen op het Recht gebaseerd zijn. Wij spelen geen valsch spel, zooals de potentaten van vandaag, die beweren de democratie hoog te houden, doch intusschen de meest anti-democratische en tyrannieke maatregelen nemen, om alles te verdrukken, wat hen niet toejuicht. , De wetgever moet zich gebonden weten aan hoogere normen, aan God. Wanneer de staatslieden ingaan tegen de wetten Gods en wanneer zij het recht verkrachten, dan is het 't recht en den plicht van den burger, stelling te nemen tegen de machthebbers, die opstandig zijn tegen de wetten Gods. Onze hoofdonderwijzer zag me niet aan, maar luisterde en ging heen. Hij zal wel zooiets gemompeld hebben van „onverbeterlijk". DINSDAG 22 FEBRUARI Een gelukkig mensch is hij, die leeft in de harten van kinderen. Drie kleine uittreksels uit den stapel ontvangen post: „Bij mijn broer thuis komt de kleine meid \an vijf jaar op mij toe en vertelt me: „Oom, meneer Meijer zit in de gevangenis " Ik vraag haar : „Is meneer Meijer stout geweest ?" ...Nee, maar de politieagent is stout geweest Uit een andere brief : „Onze kleine heeft natuurlijk een en ander aangehoord en weet U, wat ze zeide ? Ik zal aan mijnheer N. N„ (een klant, een Duitscher), vragen, dat hij aan Hitier vraagt, soldaten te sturen, om mijnheer Meijer uit het kot te halen en dan de stoute mannen, die hem er in gezet hebben, er in stoppen". In een andere brief schrijft een moeder : „Mijn zoontje van 6 jaar voelt het al en vraagt iederen keer opnieuw, waarom doen ze dat moeder, de Leider in de gevangenis stoppen en dan moet ik steeds weer antwoorden, dat dit is, omdat u voor de waarheid uitkomt en het voor ons beter wilt hebben." Daaruit blijkt, dat niet slechts de oudere kinderen, doch zelfs de jongste, opgevoed worden in verzet tegen de machthebbers van vandaag. Het doet me, op zich genomen, leed, wanneer zulks geschiedt. Het ware mooier, wanneer de kinderen opgevoed werden in liefde «eerbied voor het huidig gezag. Doch dat kan niet en dat mag niet, omdat dit gezag het niet waard is Het hJt1 \ 9eW'Chtl9e taak der ouders- om tegenover het kweeken van afkeer voor het huidig gezag, het ge- -ag, als zoodanig hoog te houden. Dit kan. door hen eerbied in te prenten voor het ouderlijk gezag en liefde deze ïet,96239 m word'n9- den staat der toekomst, die een blii'fier en recht- Een gezag, dat men beminnen zal, omdat het rechtvaar^ is, omdat het de zwakken beschermen za, en de sterken „iet sparen, omdat het zich dienaar weet van het geheele volk en onderdanig aan de wetten, door Hoogere Macht gesteld. WOENSDAG 23 FEBRUARI De eerste week in de gevangenis is voorbij... Zoo langzamerhand zijn we ingeburgerd. De directeur de beambten, hoogere en lagere, meenen we te ennen. Er zijn er verschillende, waaronder de direceur op e eerste plaats, die uitstekende menschen zijn ij moeten door jarenlange omgang met de gevangenen veel ervaring hebben opgedaan. Zij hebben een sfeer over zich van veel begrijpen". Zij zeggen hun „goeden morgen en hun „goeden avond" wetend, dat dit den gevangene in zijn eenzaamheid tot steun is. •Ër zijn er ook enkelen met een verveeld gezicht, voor wie het bewaker zijn in de gevangenis niets anders beeekent, dan dat ze s Zaterdags wat centen mee naar nuis kunnen nemen. Overal vindt men menschen, die, naarmate zij gevoelen, dat zij in capaciteiten en moraliteit verder van iemand afstaan, hem des te meer trachten te vernederen, wanneer zij de kans er voor hebben. Zoo zijn er ook enkele (het zijn uitzonderingen) bewakers in de gevangenis te Breda. Ten opzichte van een gevangene, die hiervoor vatbaar is, een zeer gemakkelijke kans ! In Malaga in Spanje bezochten we het vorige jaar een gevangenis met meer dan 3000 politieke gevangenen. De directeur, die ons vergezelde, zei cynisch, dat de gevangenen zoo goed konden zingen en liet hen nationale liederen zingen, die volkomen tegen hun eigen overtuiging ingingen. Bij het prachtige, opbouwende werk, dat wij in Nationaal-Spanje zagen, was dit een schrille dissonant. Wij hebben dien directeur hartgrondig veracht. Men moet wel van een laag en gemeen karakter zijn, om weerloozen, al zijn het gevangenen, te sarren. Laag en gemeen zijn de enkele uitzonderingen onder de bewaarders in de strafgevangenis te Breda, die op gelijksoortige wijze handelen, maar op geraffineerder manier. Wanneer de verhoudingen eens anders worden, dan mogen en moeten de onzen wel weten, dat wel gestraft kan worden voor het geen werkelijk misdaan is, doch dat er niet gesard zal worden. Zij, die weerloozen sarren, behooren uit het eigen kamp gestooten te worden. Zij verdienen een plaats in de cel naast hen, die zij treiterden. DONDERDAG 24 FEBRUARI Ik ontving van een kameraad, die omwille van zijn actie voor Zwart Front ook eenigen tijd celstraf heeft moeten ondergaan, een brief. Een brief met goede en practische raadgevingen, als : hoe te handelen. om het brood, dat men 's avonds krijgt en dat voor den komenden dag ook bestemd is, eenigszins frisch te houden, hoe te zorgen, dat het met stroo gevulde hoofdkussen niet van het te kleine bed afvalt, hoe te zorgen, dat zooveel mogelijk de onfrischheid der cellucht verminderd wordt. Ik ben aan de ongemakken gewend. Ik heb geleerd, de goede gaven des levens te waardeeren, maar ook. bij beperking en gebrek, mij niet ongelukkig te gevoelen. Toch treft me deze brief, vooral waar hij schrijft „hoe erg ik het gevangenisleven ook vind, toch had ik dat graag van U overgenomen, als zulks mogelijk was, omdat ik beter in de beweging gemist kan worden dan U. Dit is mijn oprechte meening". Velen hebben zoo geschreven, eerlijk en tegoedertrouw. Maar van dezen jongen kameraad, die ondervonden heeft, wat hij aanbiedt, treft het me diep. Niets wordt er aan moois, schoons en geweldigs tot stand gebracht, tenzij het voorbereid is door offers. Mijn gevoel verzette zich steeds tegen het feit, dat zoovelen op allerlei manieren zich zware offers oplegden, omwille van Zwart Front. Bij elk zwaar offer heb ik van mijn kant het verlangen gehad, dit te mogen overnemen. Doch ik heb geleerd, het als mijn offer te aanvaarden, dat zoovelen leed en pijn moeten verduren omwille van Zwart Front. Het moet ! Geen overwinning zonder offers! Een kind wordt niet geboren zonder de barensweeën van de moeder. Hier moet een geheel volk herboren worden en hoe zou dit zonder pijn kunnen geschieden ! Strijd en offers worden van alle leden van Zwart Front gevraagd. Degene, die er zich aan onttrekt, hij beteekent niets voor de nieuwe orde en voor het nieuwe vaderland. VRIJDAG 25 FEBRUARI De twee eerste dagen van „water en brood" en de zeven volgende met op eiken dag de vastgestelde pot zijn voorbij. Velen buiten de gevangenis, al zijn ze in vrijheid, hebben het, voor wat het eten betreft, slechter. Dit eten in de gevangenis is uiterst sober, maar redelijk goed. Men pleegt nu eenmaal aan gevangenen, die een misdaad boeten, geen rijke tafel voor te zetten. En hoewel ik me niet een „gevangene" voel, noch als een man, die zijn misdaad boet, toch heb ik dit in dankbaarheid aanvaard. Er zijn kameraden en nog zoovelen buiten onzen kring, die het niet beter hebben, zoovelen, die geen schuld hebben aan hun armoede, die werken willen maar niet kunnen, die vooruit willen komen, doch er de gelegenheid niet voor krijgen. En zij moeten toezien, hoe anderen zichzelf en hun kinderen alles in overdaad kunnen geven en hoe de regeering, die vaderlijk voor hen te zorgen had, duldt, dat producten vernietigd worden, dat productiebeperking gepredikt wordt. Is het wonder, dat zoovele handen zich dichtvouwen tot een haatuitdrukkende vuist. Onze taak is het, die vuisten open te breken en te brengen tot den open, fieren groet van den nieuwen komenden tijd De uren van den middag gaan tergend-langzaam, traag voorbij. Het vouwen van giro-enveloppen is een irriteerend werk...... In den avond komt er stifte en rust. Het leed is qe- eden. Wij wachten vertrouwvol een nieuwen dag... ZATERDAG 26 FEBRUARI Het boek van Drs. E. van Wessem : „Een Prince van Orangien" is uitgelezen. Ik ben verheugd, dat dit werk door een Zwart Fronter qeschre- ven is. Het Iaat vóór alles zien en voelen de ontzettende moeilijkheden .waarmede de Prins van Oranje te kampen had. Trouweloosheid, verraad, beloften van geldelijken steun die niet gehouden werden, tyrannie van AIva, tegenspoed in huiselijke aangelegenheden en toch hield hij vol. in zich de roeping wetend, de „Vader des Vaderlands" te zijn. Het zij tot steun aan allen, die in het Zwarte Front werken. Tegenspoed, schijnbare nederlagen hebben wij qehad. Maar wij zijn en blijven de eenigen, die met een welom- SC reVie?,Pr°9ram Cn met een eerlijken wil dit program werkelijkheid te doen worden, het recht en den plicht hebben door te zetten tegen de tyrannie van dit stelsel en, ondanks trouweloosheid, ondanks tegenslagen, ondanks beloften die niet gehouden worden, de overwinning hebben te bevechten. Wij hebben recht en daarom: doorzetten, doorzetten doorzetten ! Wij zullen winnen en datgene, wat voor den „vader es vaderlands" nog niet mogelijk was, bereiken nl. de verdraagzaamheid der verschillende gezindten en qewesten en de éénwording van Noord- en Zuid-Nederland tot een groot en roemrijk Groot-Nederland ZONDAG 27 FEBRUARI De nieuwe gedachte, welke aan het komende stelsel ten grondslag ligt, is die van ongelijkheid en hiërarchie der waarden. Het is vreemd, hoe velen in andere landen, maar ook hier. die deze gedachte tot grondslag zeggen te hebben, niet de consequentie aanvaarden kunnen van de groote ongelijkheid, die is tusschen God, den Almachtige, den Schepper, den Algeest of welken verheven naam men ook gebruiken wil, en den mensch. En in verband daarmee de plicht van den mensch volgens Hoogere Normen in het leven te handelen. Zonder dit fundamenteele princiep hangt geheel ons anti-democratisch, anti-parlementaire, autoritaire, hiërarchische programma in de lucht. Het programma wordt dan willekeurig en wankelend. Van den anderen kant is het ook waar, dat deze erkenning der ongelijkheid van God en mensch weinig zin heeft, zoo dit slechts een uitwendige eeredienst of een inschrijving zonder meer bij een of ander kerkgenootschap beteekent, zooals het voor de meeste menschen slechts schijnt te zijn. Voor alles moet deze erkenning blijken door te handelen volgens de natuur der dingen. De consequenties zijn : Gezag, gebonden aan God. Gemeenschapsbelang boven groepsbelang of persoonlijk belang. Erkenning van het gezin. Verdediging van de natie, als de door God gewilde gemeenschap. Rechtvaardigheid d.w.z. ieder het zijne te geven, de grooten niet sparen en de kleinen niet krenken. MAANDAG 28 FEBRUARI Vandaag hebben we de groote poort der gevangenis verlaten en zijn we in een rammelenden wagen naar den Bosch gegaan, om de beslissing te vernemen of de twee maanden voorwaardelijke straf zal worden toegevoegd aan die welke ik thans onderga. Deze autotocht werd een ontspanning. Ik houd van de natuur, van de lucht, van het bosch en even had ik op dezen tocht de gelegenheid, dit alles weder te zien. De dagvaarding vermeldde, dat ik om 10 uur 's morgens aan het Hof te 's Hertogenbosch moest verschijnen. De zaak kwam echter pas om half vier 's middags in behandeling. Alle andere zaken gingen voor. De Heeren wilden blijkbaar laten gevoelen, dat ik in hun macht was. De advocaat-generaal Mr. Massink sprak driftig en bruut. Met snerpende stem vroeg hij toevoeging van de twee maanden gevangenisstraf. Ondanks mijne veroordeeling, zoo zeide hij, was nog in de laatste weken fel in Zwart Front geschreven. Deze advocaat-generaal mist waardigheid en al de verdere eigenschappen, die voor dit hooge ambt noodzakelijk zijn. Tusschen zijn levenssfeer en de mijne is een onoverbrugbaar verschil. Maar past het den dienaar van het recht, die persoonlijke opvattingen bij het recht in het geding te brengen ? Er werd geen uitspraak gegeven. Wanneer er nog twee maanden bijkomen, ik zal ze in eere weten te dragen. Leve Zwart Front... Leve Nederland, vooral dan. wanneer ons offers gevraagd worden omwille van onze actie voor Zwart Front. DINSDAG 1 MAART Vanuit de stad komt vroolijke muziek. Het is Carnaval. Vele menschen gedragen zich op dezen dag uiterlijk, zooals ze meestal inwendig zijn... Het is doorloopend carnaval. Degene, die het meest met het masker voorloopt en het kleurige harlekijnpak van de partijen aan heeft en het luidst en dwaast schreeuwt, heeft succes. Maar eens komt de dag van den kater. Dan is het onze taak, paraat te zijn en te toonen, dat dit geen menschwaardig leven is... Deze dag viel het enveloppenplakken licht. Tot vijfmaal toe werden eiken keer tientallen brieven gebracht. Brieven vol trouw, kameraadschap. Brieven ook van mannen, vrouwen, jongens en meisjes, waarin tusschen de regels het leed beschreven is, dat zij lijden in deze moderne jaren, die uitschitteren door de techniek en waarin de productie vernietigd wordt. Een daarvan luidt: „Ik begrijp uw woorden en weet, wat het beteekent, om opgesloten te zitten... Ik was 14-15 jaar, toen mij de straf van opsluiting achtervolgde. Dat was geen straf voor een misdrijf, of een zoogenaamde beleediging; neen, geachte kameraad Leider, het was de straf der armoede, die mij, als jongen zijnde, opgesloten hield op mijn kamer. Het was de bittere kleerennood. die mij vastkluisterde aan mijn kamer. Dit is toch geen misdaad, hé kameraad Leider. En toch kon ik maanden, ja zelfs 9 maanden aan een stuk binnen blijven. En wat was het antwoord op de inroeping om u P ^an m°et hij maar binnen blijven zitten, totdat hij nieuwe kleeren heeft." We leven in een krankzinnige wereld. Techniek en wetenschappen bloeien. Maar er wordt nameloos veel leed en gebrek geleden. Het is tegen deze wanorde, dat wij strijden. Eens moet het anders worden. Eens moet gemeenschapszin richting geven aan alles, ook aan den Staat. Deze is er niet om zichzelfswille, doch voor het volk. ^ Zwart Front is de Staat in wording. Zwart Front moet eens de staatsmacht veroveren, niet gedeeltelijk, doch volledig. Het is Zwart Front niet te doen, om mede te mogen praten, doch om te heerschen ten bate van het volk. Wij hebben het recht, onzen eisch zoo hoog te stellen, omdat het programma, het beginsel, het ideaal van Zwart Front juist is, in zich vereenigend de drie eischen welke voor een juist Nederlandsch gezag noodig zijn: nationaal, sociaal en christelijk. Menschen uit andere groepeeringen mogen en moeten. wanneer ze daartoe in staat zijn, Zwart Front dienen door hun capaciteiten. Zwart Front kan echter niet zijn krachten in dienst stelen van een andere partij, omdat zij maar één vollediq juist programma wil en dat is het eigene .Met kracht, met offers, zal die Staat eens werkelijkneid worden. WOENSDAG 2 MAART Ik meende dagen van rust en stilte in de gevangenis te krijgen, zooals ik die de laatste jaren vrijwel niet gehad heb. Stilte, die je de gelegenheid geeft, je volkomen op iets te concentreeren. Wanneer op het Hoofdkwartier 's nachts om twaalf uur allen weggaan, dan heerscht er die weldadige stilte, welke het mogelijk maakt nog enkele uren ernstig werk te doen : studeeren, lezen of plannen voor de beweging uitwerken. De gevangenis is een plaats van afzondering, doch niet van stilte. Onophoudelijk geklos van klompen langs de cel. Den geheelen dag wordt er met deuren gesmeten. Bellen gaan met het geluid van stervend slachtvee. Een onnoemelijk aantal emmers worden doorloopend heen en weer gesmeten ; anders is het geluid, dat van onder de koepel komt, niet te verklaren. Vroeger, als kleine jongen, reeds ik somtijds mee naar de melkfabriek. Hetzelfde lawaai en geklos hoort men ook hier. Er zijn vele menschen, die zeggen, niet tegen stilte en eenzaamheid te kunnen. Wij wel, maar in de gevangenis, waar we ze meenden te vinden, was deze er niet. Zoo zijn we een illusie armer en een ervaring rijker geworden. DONDERDAG 3 MAART Uit velerlei kleine feiten meen ik te moeten opmaken, dat het regenten-college van de gevangenis verdeeld is in de aan te nemen houding ten opzichte van gevangene 195. Er zijn er blijkbaar, die zouden willen toestaan, dat No. 195 zich met intellectueel werk bezig houdt, maar anderen verzetten zich er tegen en, zooals steeds met colleges, die moeten beslissen, hebt ge dan de kans, dat een onredelijke beslissing genomen wordt, ook al is er maar een, die het voorstel doet. En, zooals het gaat bij een N. V., wanneer de com- missarissen-aandeelhouders zich verzetten, heeft de directeur, ook al zou het zijn wensch zijn, zich er bij neer te leggen. Napoleon zeide eens, dat hij liever aan het hoofd één middelmatige generaal had, dan tien geniale, die met elkaar te discussieeren hebben. Dat geldt zelfs voor een gevangenis. Maar dat geldt nog veel meer in den Staat. Iemand, ik meen Prof. Gerretson heeft gezegd: ,,In Nederland eindigt het regenten-tijdperk nooit". Het zal moeilijk zijn. Er zal tact en geduld voor noodig zijn. Maar eens zal de regentenkliek moeten verdwijnen. Ze is er reeds al te lang, tot groot nadeel van de Nederlanden geweest . VRIJDAG 4 MAART Tot zelfs in de gevangenis speelt de partijpolitiek zijn valsch spel. Reeds merkte ik den eersten dag twee bewaarders, die zeer sterk links georienteerd waren en dermate laag van karakter, dat zij aan deze politieke gevoelens door kleine onhebbelijkheden lucht moesten geven. Een van hen blijkt zoo door het Marxisme bezeten te zijn, dat hij er niet tegen op ziet, feiten te verdraaien, regenten en directeur van een gevangenis in opspraak te brengen. Elk middel is geoorloofd, om haat en verdenking tegen „fascisten" te kweeken. Slechts van iemand, die in de gevangenis dienst doet kon het met groote koppen voorziene bericht in „het Volk afkomstig zijn: „Wilt U misschien liever... Vreemde uitzonderingen voor een fascistenleider... Hij krijgt de beschikking over een meegebrachte koffer met lectuur... Alles heette studie-materiaal". ..Namens den officier van Justitie moest de Rijksveldwachter vragen „of de gedetineerde Meijer misschien de reis naar den Bosch wilde maken... per auto! „Er zouden twee marechaussee's in burger meegaan. „Wij vragen ons af, wanneer gedetineerden dergelijke charmante faciliteiten worden verleend... wij meenden, dat een dergelijk transport per celwagen pleegt te geschieden, onder bewaking van rijkspolitie in uniform. Het lijkt er veel op, dat hier vreemdsoortige uitzonderingen worden gemaakt !" De „betrouwbare" bron in de gevangenis en de „betrouwbare" redactie van het Volk kunnen gerust zijn. Ze hebben hun doel bereikt. Op de eerste plaats heeft men fijn den directeur er tusschen. Hij zal er wel over geïnterpelleerd worden en in ieder geval lijdt zijn goeden naam: een onpartijdig en eerlijk man te zijn. En dat te bereiken, hoe dan ook, ligt nu eenmaal in de klassenstrijdsfeer. Op de tweede plaats bereikt men ten opzichte van den fascistenleider, dat men angstvallig zal waken, eenige handeling te stellen, die als een bewijs van sympathie of bevoorrechting kan worden uitgelegd, ook al geschiedt door een dergelijke gelijkstelling onrecht, omdat voor den een „zakjesplakken" in de gevangenis misschien een redelijke bezigheid is en voor den ander een redelooze. Overigens zijn in dit opzicht de roode broeders niet te bevredigen. Als je van een auto gebruik maakt, omdat je ten eenenmale het werk per trekschuit of trein niet meer af kunt, ben je een „kapitalist", die maar profiteert. Als je wegens felle taal in de gevangenis gaat, dan zouden ze het nog schande en bevoorrechting vinden, dat nou juist zoo'n „fascistenleider" mag „zitten". Waarom niet een van ons. Ze bedoelden dan met dat .ons altijd ieder behalve zich-zelf. Dat is omwille van de kameraadschap der proletariërs van alle landen l Op de derde plaats meenen de rooden met deze publicatie den indruk te wekken, dat die fascisten eigenlijk niets nieuws willen, maar dat ze feitelijk het volledig eens zijn met de heerschende kapitalisten. En als ze in de gevangenis komen, is dat maar larie eigenlijk doorgestoken kaart. Ze hebben toch altijd gezegd, dat Colijn en de andere regeeringspersonen feitelijk ook allemaal „fascisten" zijn. Heusch, mannen, „fascisme en kapitalisme zijn één, fascisme is moord „Wij doen den laatsten tijd ook wel zoon beetje met de regeringspartijen mee - we krijgen nou burgemeesersbanen en zoo — we zijn nou ook voor Oranje en zingen bij onze Internationale ook het Wilhelmus, maar dat begrijpen jullie wel, hé ! Daar behoeven we geen woorden aan toe te voegen......" Het is toch wel een zeer typeerend feit van de verwording der politiek, dat ook achter de dikke gevangenismuren het valsch partijenspel niet nagelaten kan worden. Klassenstrijd - verdeeldheid - haat, zijn de gevolqen ervan. Zij, die op een gevaarlijk werk het eens zijn en bereid voortdurend elkander bij te staan, zooals bijv. de mijnwerkers, worden, zoodra ze buiten hun werkkring zijn, door de politieke congsie gedwongen elkaar te bevechten. Op de minder gevaarlijke werkterreinen komt men door het ontvangen gif der partijkliek, er toe. op het werk reeds elkaar het leven zuur te maken. Volgens het democratisch princiep moet alles voor het partijbelang wijken. Ieder middel, hoe gemeen in zich, hoe onsociaal ook, mag gebruikt worden ten bate van de partij. Ons ideaal is: ,,alle partijen mogen ten onder gaan, maar Nederland leve !" ZATERDAG 5 MAART Artikel 80 van het gevangenisreglement luidt: „de gevangenen zijn vérplicht, buiten de cel, de wandelplaats en de kerk, een celkap te dragen". Wanneer gevangenen gelijktijdig hunne cellen verlaten of derwaarts terugkeeren, moeten zij tenminste 15 schreden van elkander verwijderd blijven." Ofschoon het getal artikelen van het reglement zeer groot is, mis ik er de bepaling in, dat behalve de celkap ia dezelfde gevallen ook het nummer, de groote koperen plak, bij wijze van eeremetaal gedragen moet worden. De een wordt op deze wijze gelijk aan den ander. Men is in de gevangenis een nummer zonder meer. Toch meen ik, ondanks deze uiterlijke vertooning, minder een nummer te zijn, dan de massa, waarvan men beweert, dat ze vrij door de straten loopt. Wanneer ik in de rij der „misdadigers" op de voorgeschreven wijze naar de „luchtplaats" trek, dan kan niemand mij beletten, achter de celkap te lachen om deze vertooning. om de rechters, die meenden hiermede een overtuiging te kunnen breken, om een regeering, die deze middelen gebruikt, om de democratie te redden. Onafhankelijk man, gebonden aan de beginselen van de natuur der dingen, ben ik ook hier. De groote massa buiten de gevangenis meent vrij te zijn en onafhankelijk. Het wordt haar door de „potentaten" der democratie voortdurend voorgehouden. In werkelijkheid echter loopen zij met de celkap op en worden op een afstand van elkaar gehouden. De mensch in den modernen tijd is geen individu meer, doch een nummer, dat geleid wordt door bewakers en cipiers die een valsch spel spelen door hen den schijn van vrijheid voor te tooveren, terwijl deze er in werkelijkheid niet is. Om „vrijheid is in alle tijden geroepen en in deze landen kan er weer met evenveel recht om geroepen w orden als in den tijd der Spaansche dwingelandij onder Alva. Datgene, wat wij het volk moeten brengen, is geea theoretische, onnatuurlijke vrijheid, ook geen keurslijf van bepalingen, doch een vrijheid in gebondenheid. Vrijheid in datgene, waarin men bekwaam en bevoegd is en dus geneigd, om alles zoo goed mogelijk te doen. Geen stom, algemeen kiesrecht. Wel zeggenschap op het terrein van de eigen corporatie. De bekwamen op hun plaats en geen „menschen met gelakte hersens , zooals de titel luidt van een boek van Revis, dat me uit de gevangenisbibliotheek verstrekt is. ZONDAG 6 MAART Deze derde Zondag in de gevangenis gaat traagzaam voorbij. De boeken, die ik wilde lezen, zijn onbereikbaar. Het bericht in „het Volk" heeft succes. De vrees voor de partijpers deed zijn werk. Ik houd van de zon, planten, boomen en kinderen. De voorjaarszon schijnt — ik zag het bij het „luchten". Buiten spelen kinderen... en op het Hoofdkwartier ligt zooveel nuttig studie- en schrijfwerk, dat ik anders op de Zondagen pleeg te verrichten. Zwart Front is mijn leven. En zoo geheel buiten het volle leven van de beweging is mij toch onwennig. 55 Iedereen kan gemist worden... ook ik. Niettemin maak ik mij zorgen over het werk... Deze gedachten zijn echter die van een oogenblik. Ik weet, mijn taak is een andere. De resultaten van 's menschen werk zijn niet te berekenen. Dit stille wachten en denken in de cel — het is steeds gebleken — kan vruchtbaarder zijn dan de volle activiteit. Wanneer men bedenkt, waarom en hoe ik hier gekomen ben, zullen velen weten, dat hier het recht niet gehandhaafd is. En dit is mijn kracht: te weten rechtvaardig gehandeld te hebben en tot doel van Zwart Front gesteld te hebben: rechtvaardigheid . De klassieke definitie van „rechtvaardigheid" is: „de blijvende en voortdurende wil, aan iedereen zijn recht te geven . Het tegengestelde van hetgeen thans meestal richting geeft aan de verhouding van overheid tot onderdaan en van de leden der volksgemeenschap onderling. Aristoteles zei: „De rechtvaardigheid is de grondslag van de gemeenschap." Na hem spraken velen wijzen dezelfde woorden. Het sta op de vaan van Zwart Front, en ieder die mee wil trekken onder die vaan, heeft den plicht op zich genomen, reeds nu onder dit regiem van onrechtvaardigheid, naar rechtvaardigheid te streven. Rechtvaardig zijn en goed zijn is eigenlijk hetzelfde. Waarom als verscheurende dieren tegenover elkaar ? Wij moeten goed zijn, dus rechtvaardig. MAANDAG 7 MAART Eiken morgen tusschen 9 en 10 uur een bons op de deur : het teeken, dat men zich gereed moet houden om te „luchten". De parade van mannen — de meesten in bruin uniform — zet zich in beweging. De voorgeschreven afstand van 15 voet wordt angstvallig gehouden. Niettemin geeft men onderling bepaalde teekens, welke blijkbaar verstaan worden. Hoewel mijn buurman, die wegens diefstal langen tijd moet zitten, onophoudelijk pogingen doet, om stilzwijgend met mij als collega en buur in contact te komen, moet ik hem teleurstellen. Ofschoon reeds 19 dagen hier moet ik tot mijn schande bekennen, deze taal niet te verstaan. Ik meende zoo langzamerhand van het aanleeren van een vreemde taal verschoond te zijn. Niettemin blijkt het me, dat de kennis der „moderne levende" talen niet voldoende is, doch dat na mijn studie van Latijn en Grieksch vaarwel gezegd te hebben, ik toch opnieuw nog een „doode" taal zal moeten leeren. Als leider van een beweging, die zich verzet tegen de heerschende kliek, kan in de toekomst dit nog van beteekenis zijn. Voor degenen, die in den Amsterdamschen of Rotterdaamschen dierentuin geweest zijn, is het gemakkelijk zich een voorstelling te maken, van wat onder „luchten"' wordt verstaan. Anderen zullen er altijd nog een te hooge voorstelling van hebben. Buiten zijn een twintigtal hokken met zware steenen muren en aan den voorkant over de geheele breedte afgesloten door groote ijzeren tralies, waarin een deur, wederom van tralies. Van boven is het hok afgedekt met kippengaas. Met zwaar gekraak wordt, na het betreden van dit hok, de deur op slot gedaan. Aangezien het slot niet in orde was, werd vandaag om de spijlen nog een ketting gelegd, met een slot om van te rillen ! Het eenige verschil met de roofdierengalerij of de ijsberenkooien in Artis is, dat er slechts enkele cipiers op en neer loopen en met geen apennootjes wordt gesmeten. Bovendien is men verplicht, om rond te blijven draaien. zooals een paard aan de ouderwetsche dorschmachine, gelijk ge die in sommige dorpen nog kunt zien. In 21 passen heb ik het geheele hok doorloopen en poog lucht te krijgen. Wanneer mijn voorgangers het hok niet al te zeer verontreinigd hebben, is het mij mogelijk, me in te beelden, dat ik versche lucht inadem. In geschriften van communisten over Sowjet-Rusland werd hoog opgegeven van de zoo origineele muurkrant in Sowjet-Rusland. Ik heb nooit goed begrepen, hoe men in Sowjet-Rusland en ook in meer ordelijke en beschaafde landen tot zoo iets stompzinnigs als een muurkrant kan komen. Een krant is al iets ergs, maar een muurkrant is toch wel heel erg en beteekent, zijn eigen volk een brevet uitreiken van onbekwaamheid en van onbenulligheid. Nu echter weet ik, waar vandaan men het idee „muurkrant" heeft. Het is allerminst origineel. Men heeft het uit de gevangenis. Men vindt ze op de cel en zelfs in het gebouw, dat hier een kerk moet voorstellen. Doch nergens vollediger dan in de „luchthokken". Er staan portretten ; zoo een met onderschrift ; A. B. de hotelrat. Er staan heele verhalen op, zelfs vragen met het antwoord in een ander handschrift : ,,Sjaak, hoelang zit je nog"? Tot 25-3-39. — ,,En jij Kapi ? Tot 18-3-38". Het is maar een jaar verschil. Niettemin deze broeders vinden elkaar wel weer. Het is nu eenmaal moeilijk, te denken, dat bij velen van de gevangenis een veredelenden invloed uitgaat. Het zijn handige jongens, die kans zien, om ondanks het spiedend oog van de sleuteldragende cipiers, dit er nog op te teekenen. DINSDAG 8 MAART Een bekend gerespecteerd groot-zakenman schrijft: „wanneer in een land een goed vaderlander en geloovig Christen de waarheid zegt en dan door de Regeering van dit land wordt opgesloten, zooals men U deed, dan is dit een slecht voorteeken voor de toekomst van dit land. Wees er echter verzekerd van, dat alles, wat gij thans lijdt, eenmaal ten goede zal komen aan dit land en zijn bevolking. Meer dan jaren van strijd met uw geheele organisatie zal deze gevangenisstraf voor uw Zwart Front bereiken. Hier wordt wind gezaaid, doch er zal storm geoogst worden... Ik kan u namens talloozen in dezelfde positie als ik mededeelen, dat zij U hoogachten en overtuigd zijn, dat Gij door middel van deze gevangenisstraf veel voor deze talloozen doet Weet, dat velen overtuigd zijn, dat aan U geen recht is geschied. Niet met U heb ik medelijden, doch met hen, die tot uwe bewakers zijn geroepen. Het is jammer, dat de Nederlandsche justitie en haar ambtenaren gedwongen worden tot een taak, zooals zij tegenover U moeten volbrengen." Deze woorden verheugen me, niet zoozeer om de sympathie, die er uit spreekt, doch om het daarmede gegeven bewijs, dat de gedachte van Zwart Front overal een goeden klankbodem begint te vinden. Zoo is Zwart Front reeds nu de staat in wording; de beweging, die personen uit de meest uiteenloopende kringen vereenigt om eenzelfde ideaal: een rechtvaardig Nederland. Werkloozen, middenstanders, arbeiders in veel bedrijven, boeren, middenstanders, intellectueelen, zakenmenschen, litterators, kunstenaars, zij allen streven in, door en met Zwart Front naar een betere samenleving. De moeilijkheden, de offers door zoovelen voor Zwart Front gebracht, zijn niet tevergeefs. Reeds nu dragen zij vrucht. Wij winnen. Het fundament is gelegd. Nederland zal eens weer bewoonbaar worden voor het levende en het toekomstige geslacht, het geslacht, dat eens dankbaar de door ons gebrachte offers en den door ons gevoerden strijd zal gedenken. Een gedachte, die moed en durf geeft, om harder, doortastender te zijn dan ooit in de propaganda van de beginselen van Zwart Front. Verblijdend is ook de vele post uit Vlaanderen. Noord en Zuid moet reeds nu met elkaar medeleven, om den staatkundigen samengroei werkelijkheid te doen worden. In Vlaanderen heeft men terecht veel geklaagd over de „Hollandsche zelfgenoegzaamheid", die de Vlamingen liet tobben en zich van hun moeizamen „volkschen" Strijd niets aantrok. Onze beweging heeft vanaf den beginne ophoudelijk zijn Dietsch geloof verkondigd, zooals geen groep het tot heden in Noord-Nederland deed. Wij hadden reden tot klagen over vooraanstaande Vlamingen der Dietsche beweging, omdat ze ons angstvallig verzwegen en deden, alsof we niet bestonden. Dat blijkt anders te worden, gelukkig omwille van Dietschland. Wij zijn één Volk. Dan moeten we elkanders leed en vreugde deelen. We groeien 200 naar elkaar. Dan is Dietschland geen ver ideaal meer, doch zal het reeds binnen afzienbaren tijd zijn: „Een Dietsch volk in den éénen Dietschen Staat Tot de verbrokkelde Nederlanden behoort ook Fransch-Vlaanderen. We hebben er door herhaaldelijk verblijf vele vrienden gekregen, die thans van die vriendschap in hun brieven aan No. 195 getuigen. Ondanks eeuwen onderdrukking onder Fransche heerschappij is het Vlaamsch nog de omgangstaal. We maakten markten mede in Cassel, Hazebroek en Steenvoorde, waar zoowel de verkoopers als de marklbezoekers Vlaamsch spraken. De huizen, de boerderijen, de molens, het landschap, de oude gebouwen, de kerken, zij bewijzen, dat dit land „Dietsch" is. Het eens roemrijke, machtige Frankrijk is vernegerd, gaat ten onder aan egoisme en democratie, zonder dat er veel uitzicht op een ommekeer is. Frankrijk verzwakt. Het zal eens ~ ook al moet er wellicht nog langen tijd gewacht worden — de Dietsche gewesten afgeven. Dietschland, van den Helder tot Duinkerken, moet herboren worden. Dat is de eed, die wij gezworen hebbenen die zoo God het wil — bij ons leven nog verwerkelijkt zal worden en, zoo dit geluk ons niet beschoren is, zullen wij den lichtenden fakkel van dit hooge ideaal doorgeven aan hen, die na ons komen. WOENSDAG 9 MAART Behalve zij, die op uiteen gescheurd Dietsch gronde gebied leven, zijn er nog zoovelen, die gaarne met hard werken een stuk brood op Nederlandschen bodem zouden willen verdienen, zoo hun de gele- genheid geboden werd. Het rijke Nederland, waarin er velen wonen, die hun eigen rijkdom niet aan kunnen, biedt echter hun geen levenskans. Zij moeten vertrekken en pogen elders een bestaan te vinden, met als gevolg, dat zij eenige geslachten later, voor den Nederlandschen stam verloren zijn. Mijn gedachten gaan in de eenzaamheid van deze cel dikwijls uit naar de Nederlandsche boeren, wonend in Frankrijk, in wier midden ik een jaar vertoeven mocht en van wie ik een vriend ben geworden, die zij niet vergeten, zooals blijkt uit de goede woorden die zij mij thans schrijven. Dit is mijn jaar van „arbeidsdienst" geweest, vrijwillig weliswaar, maar zeker niet van minder nut dan een verplichte. Hier leerde ik, wat het zeggen wil, een stuk brood te verdienen in het zweet zijns aanschijns. In den zomer werkten we van 's morgens vijf tot zonsondergang. Het boerenwerk is een moeizaam werk, docli voor iemand met een boerenhart, is het prachtig en voldoeninggevend. Een vreugde, zooals ik elders zelden gekend heb, was, voor na voor met de ploeg te trekken, het rijpe graan met de met drie paarden bespannen maaimachine te oogsten, en 's avoads bij mooi weer, terugkomende van het ploegen, eggen of maaien, gezeten op den rug van een der paarden door het bewerkte land te gaan. Het is slechts te betreuren, dat zoovele boeren verplicht zijn, Nederland te verlaten, om elders een stuk brood te verdienen. In den Staat, dien wij voorstaan, zal boerenarbeid weer in eere staan. Degenen, die den boer ten onder laten gaan, brengen het geheele volk ten onder. Nederland zal zich op zelfvoorziening moeten instel- len. De boer moet beschermd worden. Hem moet de vrijheid hergeven worden, zijn bedrijf tot ontwikkeling te brengen. Uitbreiding van landbouw, veeteelt en tuinbouw overeenkomstig de behoeften des volks, moet aangemoedigd worden. En gezonde behoefte aan de producten is er nog veel, zeer veel. Overproductie is iets, dat wij slechts kennen voor velerlei prullen, niet echter voor de producten van den arbeid der landbouwers, veehouders en tuinders. DONDERDAG 10 MAART Vandaag is de uitspraak gevallen van het Bossche gerechtshof, inzake de voorwaardelijk opgelegde straf van twee maanden. Het Gerechtshof in den Bosch houdt meer dan een der andere hoven van flinke straffen. Men kijkt niet op een maand. Het betrof een veroordeeling, naar aanleiding van een strooibiljet, dat eenige harde woorden inhield over Colijn en waarvoor wij de strafrechterlijke verantwoording op ons genomen hadden. De drie jaren voorwaardelijk waren voorbij en, indien het strafwetboek van enkele jaren geleden niet veranderd was, zou het niet mogelijk geweest zijn, deze voorwaardelijke straf te doen uitvoeren. Nog twee maanden zullen we den gast van den Staat blijven. Ik houd van de lente, van bosch, water en bloemen. Ik houd van kinderen. Als deze 2 maanden er bij waren gekomen, tengevolge van een werkelijke misdaad, zouden ze moeilijk te dragen zijn. Nu worden ze ons tot een trotsch bezit. Hoe gaarne ik ook weer temidden van het volk werk- zaam zou willen zijn, aanvaard ik deze twee maanden met blijdschap, wetend dat dit, beter dan woorden, beter dan mijn onmiddellijke actie in de beweging, mij bindt aan de leden. Wie dezen naam het eerst heeft uitgevonden, weet ik niet, maar vanaf den beginne sprak men mij in de beweging aan met „kameraad Leider". Ook hierin wil ik „kameraad Leider" van mijn leden zijn. Wanneer in de toekomst van hen ernstige offers gevraagd worden omwille van hun actie in Zwart Front, dan kan het hun tot steun zijn, te weten, dat ik hen ben voorgegaan. Wanneer de heeren van het Hof te 's Bosch, onder leiding van den advocaat-generaal Mr. Massink en wellicht onder aanmoediging van de regeering, mij deze straf hebben opgelegd, met de bedoeling, mij te doen buigen, dan zal het blijken, dat ze zich vergist hebben. Ik buig niet voor de huidige oligarchie, nu niet en nooit. Ik buig mijn hoofd voor geen mensch, alleen voor God. 's Avonds komt een der bewakers en vraagt naar de beslissing van het Hof. Toen ik hem den uitslag had medegedeeld, liet hij zich ontvallen, dat dit hem in het diepst van zijn hart speet. Hij had het zoo graag anders gezien. Zijn oogen, zijn gelaatsuitdrukking, zijn stem bewezen me, dat deze paar simpele woorden gemeend waren. Ik had niet kunnen vermoeden, zulke prachtige gevoelvolle karakters onder de bewakers te vinden. VRIJDAG 11 MAART Op een openbare vergadering in Oisterwijk liet men een map rondgaan ter onderteekening en deze heeft men mij opgezonden. In sierlijke woorden staat op de eerste bladzijde : ,,ter versiering uwer grau- we cel, zenden wij u de beeltenissen van die vier personen. waarvan wij weten, dat naar Hen uw groote liefde en trouw uitgaan". Er bij ingesloten waren een uitstekende foto van H.M. de Koningin en een van de Hope en Toekomst van het Vaderland: Prinses Juliana, Prins Bernard en Prinses Beatrix. Het is een geluk, te weten, goed verstaan te worden, woorden op dit oogenblik bewijzen me, dat begrepen wordt, hoe ik Oranje beschouw als het fundament en als de bekroning tevens van het nieuw op te trekken staatsgebouw. De monarchie geeft eenheid, stabiliteit, continuïteit. Verscheidene jaren geleden hebben wij dit in een serie artikelen van de „Rijkseenheid" uiteengezet, later onophoudelijk in toespraken en in geschriften, als in „Van democratische wanorde naar de fascistische orde". Wanneer in een zaak, boerderij of fabriek eenieder deed, wat hem inviel, en eenieder had te bevelen, zou alles misloopen. Er is gezag noodig. Eveneens is het gewenscht, dat in een zaak, boerderij of fabriek continuiteit is. Het erfrecht moet daarom beschermd worden en niet door willekeurige bepalingen worden geschonden. Maar wat in een economisch bedrijf geldt, geldt in veel hoogere mate voor het staatsgezag. Dit moet vertegenwoordigd zijn in het geslacht, dat door den Vinger Gods, te kennen uit de Historie, daarvoor is aangewezen. De welvaart en de grootheid van het land moet het erfdeel worden van het Koningshuis. Daardoor zullen de leden van het Koninklijk Huis reeds uit zuiver eigenbelang, geneigd zijn en geprikkeld worden, zoo goed mogelijk voor land en volk te zorgen. Dat Geslacht is in Nederland de Oranje-dynastie. Het mag schijnen, dat de Koningsmacht wankel geworden is, want afhankelijk van de machtigen, die haar dienaars betaamden te zijn; het mag schijnen, dat Koninklijke Personen niet voldoende Hun eigen taak beseffen, en den indruk wekken meer om feesten bij de machtigen van dit land te geven, dan om de belangen van het volk. Het is een gevolg van het feit, dat in dit stelsel de Koninklijke Macht tot een uiterlijkheid is geworden, en tot een de democratie dienend symbool. Maar al die schijn zal blijken onjuist te zijn op den dag, dat de machtigen van dit stelsel van den Troon verwijderd zijn en de Koninklijke macht niet meer misbruikt kan worden om de onbeduidendheid van partijmenschen te bedekken. ZATERDAG 12 MAART Eiken Zaterdag komt de „Veenhuizer" gevangeniskrant. Deze krijgt men niet in eigendom, maar alleen ter inzage. Bepaald prettig opgemaakt is dit krantje niet. Grauw zooals alles hier grauw is. De inhoud is een uittreksel uit kranten van een, twee, of drie weken geleden. Dus niet bepaald actueel. Doch dat is ook onnoodig. Voor de gevangenen, die geruimen tijd hier zijn en die niet zulke goede correspondenten hebben als No. 195, die in lange brieven het laatste binnenland sche en buitenlandsche politieke nieuws onmiddellijk verneemt. doet het er weinig toe. Alles, wat er geschreven wordt, is voor hen altijd nieuw. Alleen zou de inhoud wat smakelijker opgediend kunnen worden. Maar dat is nu eenmaal de stijl der gevangenis. Het eten wordt ook maar in een roestig keteltje gegeven en datgene, wat hier als „badcel moet doorgaan, is zoo vies, dat, als men het voor het kiezen had, men het beter, aangenamer en gezonder zou vinden, om er niet heen te gaan. Dat alles is te verklaren. Voor het blad echter had het toch zoo gemakkelijk anders gekund. Al zou men maar beginnen, met den bewaker, die in „het Volk" over mijn verblijf in de gevangenis berichten lanceerde, als medewerker aan te stellen. Er zou dan wat meer phantasie in het blad zijn. Op bladz. 1 staat. „lezers kunnen stukken, beknopt en aan één zijde beschreven, inzenden. Over opname beschikt de redactie. Copie wordt niet teruggezonden." De lezerskring beperkt zich tot de gevangenen. De gelegenheid wordt dus aan de gevangenen geboden, om mede te werken. Met plezier zou ik een artikel ingezonden hebben, maar ik ben er tevoren van overtuigd, dat het niet opgenomen zou worden. Ik meen, dat men, uitzonderingen daargelaten, eerst zelf gevangene geweest moet zijn, om werkelijk van hart tot hart met de gevangenen te spreken en te kunnen schrijven. Ik zou de goedwillenden onder hen tot steun willen zijn, hen zeggen, hoe wij een ordelijken staat aan het bouwen zijn, waarin eenieder het zijne krijgt; dat geen werkloosheid hen meer in de verleiding zal brengen en hoe, in voorbereiding tot dien nieuwen staat, zij reeds nu zich moeten beheerschen en hun energie, in plaats van op onjuiste dingen, moeten stellen op die eener groote daad, de verovering van den Staat. ZONDAG 13 MAART Tot in mijn cel dringt het bericht van de Nationaal-Socialistische omwenteling in Oostenrijk door. Opzienbarend voor allen, die de politiek als de kwestie van den dag en van het oogenblik beschouwen; niet echter voor de weinigen, die vooruitzien door de wisselende, ongedurige omstandigheden in de gebeurtenissen van iederen dag heen. Vijf feiten stonden vast. Op de eerste plaats, dat in 1918-1919 de vertegenwoordigers der geallieerden een staat fabriceerden, waarvan 60% der bevolking in steden opeengehoopt was en die alleen reeds hierom geen levensvatbaarheid had. Op de tweede plaats, dat de grootmachten, datgene wat tenminste tijdelijk het bindingselement had kunnen zijn, het Huis Habsburg, niet wilden, terwijl leiders als Dolfuss en Schuschnigg geen breede basis voor de eenheid van de inwoners wisten te leggen, die het volk een enthousiasme en idealisme zouden brengen. Op de derde plaats, dat men bij regeerende politici niet moet letten op hun woorden of daden van een bepaald oogenblik, doch rekening heeft te houden met de beslissende daden, die ze op gunstige oogenblikken wisten te stellen, en op hun opvattingen over Volk en Staat. Op de vierde plaats, dat beloften en verdragen slechts van zeer betrekkelijken en tijdelijken aard zijn, ook al heeten ze ,,eeuwig" en dat voor de regeering, die een belofte heeft afgelegd of een verdrag heeft gesloten, dit slechts geldig blijft, zoolang het voordeelig is voor den staat. Op de vijfde en voornaamste plaats, dat het volksche princiep de bron is van een alles overweldigende kracht. Wanneer men deze zeer nuchtere feiten in het oog had gehouden, was men niet voor een verrassing |comen te staan. De pers, die dweil, waaraan de machtigen dezer aarde afvegen, wat ze kwijt willen zijn, stelt het steeds anders voor, dan het in werkelijkheid is. De kranten stonden vol van het enthousiasme over de redevoering van Schuschnigg. De overgroote massa van het volk zou het met hem eens geweest zijn. Thans blijkt precies het tegenovergestelde: een ongekende geestdrift voor Hitier. Met dat al is voor dengene, die zien wil, weer opnieuw gedemonstreerd, hoe snel een volledige ommekeer en omwenteling kan plaats hebben. Binnen 24 uur zijn de Nationaal-socialisten in Oostenrijk, die tot dan steeds verdrukt werden, de heerschende macht geworden en hebben zij Oostenrijk, welks ..Anschlusz" door het verdrag van St. Germain ten eeuwigen dage verboden werd, tot een provincie van het Duitsche derde Rijk gemaakt. Een van mijn correspondenten schrijft me, dat hij zoo juist een brief ontving uit Oostenrijk, welke 11 Maart in een Oostenrijksche stad gepost werd. Er staat een propagandastempel op: ,,mit Schuschnigg für ein freies Osterreich" ? Ja!" Het blijkt een paar dagen daarna in werkelijkheid „nein" te zijn. Zoo zal het ook in Nederland gaan. De regeeringspartijen doen alsof zij vast in het zadel zitten; alsof het democratisch-parlementaire stelsel voor Nederland eeuwig is, ook al zou het in geheel Europa ophouden te bestaan. Zoo schijnt het vandaag. Morgen zal men opstaan en precies het tegenovergestelde als het gewone, het normale, het ideale beschouwen. Datzelfde geldt ook voor de verwezenlijking van de Groot-Nederlandsche gedachte. Deze wordt werkelijkheid, onafwendbaar, ook al verklaren de heerschende groep „Hollanders" en „Walen", dat dit dwaasheid is. Dit alles iigt in de feiten zelve, in de ontwikkeling van de geschiedenis en in den drang van het volksbewustzijn. Iets anders is echter, of Nederland en Groot-Nederland zijn onafhankelijkheid zal kunnen bewaren tegen groot-machten, die op militaire gronden of om koloniale eischen of op grond van Germaansche afkomst, meenen, op Nederland beslag te moeten leggen. De huidige partijen verdwijnen, zij verdelgen zichzelve, hoeveel branie, macht en machtswellust ze ook toonen. Maar of Nederland en Groot-Nederland een zelfstandig, fier en onafhankelijk rijk zal zijn, dat hangt af van de vraag, of hier al dan niet een man de leiding zal nemen, die, naast een groote liefde voor zijn land en zijn volk, de gave van groote staatsmanskunst bezit, d.w.z. geen dagjespolitiek voert, doch ver vooruit ziet en, ter bereiking van de grootheid en onafhankelijkheid van het vaderland, op het juiste oogenblik niet voor krachtige maatregelen terugschrikt. MAANDAG 14 MAART In een uitstekend boek, dat mij vanuit de gevangenisbibliotheek verschaft wordt en dat getiteld is „Naar Himalaya en Karakorum", zegt de schrijver en ontdekkingsreiziger Th. C. Visser, dat in den vreemde en in verlatenheid het nationaal-Nederlandsch besef luider begint te spreken. „De kleine Nederlandsche vlag op de tent van mijn vrouw heeft ons gedurende de geheele expeditie een voortdurend genot geschonken. Als wij terugkeerden van een vermoeienden tocht en van verre de driekleur weer zagen, dan was het ons vaak, of de vlag daar wapperde op een klein stukje vaderlandschen bodem temidden van die onmetelijke wildernissen van Azië. Ze werd voor ons het symbool van veiligheid en rust, het baken aan den ingang van de beschuttende haven; het mysterieuze teeken, dat altijd weer opnieuw onzen geest wist te binden aan Nederland en alles wat wij daar hadden achtergelaten; een opwekking in de sombere deprimeerende uren, als alle energie ten onder dreigde te gaan. En dan... in menschelijke zwakheid welde wel eens een gevoel van trots op, dat de eerste vlag die daar wapperde, de Nederlandsche was. Ik weet wel, dat wij leven in een tijd, waarin nationale symbolen aangevochten worden in woord en geschrift, in de auto-suggesteerende omgeving van volksvergaderingen of in de beschuttende, behaaglijke, veilige ruimte van een studievertrek. Ik zou ze willen zenden, die apostelen van het internationalisme voor één zomer maar naar Himalaya of Karakorum en ik wed... dat zij zouden wederkeeren als de grootste vereerders van ons vaderlandsch rood-wit-blauw (blz. 91). Onder leiding van nieuwe rechtsche groepeeringen zijn sedert den opstand op de Zeven Provinciën velen meer nationaalbewust geworden, althans is er veel meer nationaal gevoel aan den dag gelegd. Dit is een toe te juichen verbetering. Doch daartegenover staat, dat in de laatste jaren er, bij het verlangen naar grootheid van het vaderland, ook verschillende zijn, voor wie het onverschillig is, in welken vorm deze grootheid tot uiting zal komen. Voor hen geldt, zij het in anderen vorm als voor de pacifisten van enkele jaren terug „ik heb geen vaderland". Wie dit land beheerscht, doet er minder aan toe, als het maar op imponeerende wijze is. Een nieuw gevaar, dat slechts verdwijnen zal, wanneer hier werkelijk weer geregeerd wordt, geen dagjespolitiek wordt gevoerd, doch tientallen van jaren vooruitziend, consequent op het doel : de grootheid en onafhankelijkheid der Nederlanden, wordt afgestevend.Het volk moet weer tot het besef komen van andere en hoogere waarden dan die van het geld; moet in zich voelen het verlangen dat vóór alles de natie zelfstandig, vrij en onafhankelijk en fier moge voortbestaan in de tijden. Slechts die staatslieden mogen het schip van staat besturen, die overtuigd zijn van de groote mogelijkheden, die in dit land en in dit volk liggen. Een regeerder zonder zelfvertrouwen en zonder trots op zijn vaderland kan niet tot groote daden komen. Bij hem kunnen wij slechts middelmatigheid verwachten, zoo hij al geen verraad pleegt. De opvatting van hen, die thans in onze politiek de leiding hebben, is, dat wij een klein onbeteekenend volk zijn en dat we dus geheel moeten steunen op een andere groote mogendheid en verder moeten trachten, zoo kalmpjes mogelijk te leven en iedere gevoeligheid met een ander land uit den weg gaan. Dit is nog weer een gevolg van de democratie. Deze let slechts op het getal, op de kiezersmassa en naar die maatstaf valt Nederland weg in vergelijking met verschillende groote mogendheden. De anti-democraat echter let niet op de quantiteit in de eerste plaats, doch op de qualitatieve factoren. Hij is er zich van bewust, dat in een democratisch-parlementair geregeerd Nederland men niet anders kan, dan een middelmatige slappe politiek voeren, omdat de politici vol- gens den maatstaf der democratie ook geen hooge opvatting van eigen land kunnen hebben. Maar daarom is het ook, dat de democratisch-parlementaire staat de grootheid en onafhankelijkheid der Nederlanden in den weg staat en dus verdwijnen moet. Zoogenaamde kleine staten, als Athene en Rome, beheerschten eens de wereld. Nederland zelf heeft eens zeeën en landen beheerscht. Wij zijn klein, zoolang wij er in berusten klein te zijn. Er niet in berusten beteekent een krachtige politiek, vooral buitenlandsche politiek voeren. Krachtig is deze niet, als wij ons blijvend binden aan één mogendheid en daarvan ons bestaan doen afhangen. Er moet een realiteitspolitiek gevoerd worden en we moeten ons niet ophangen aan den kapstok van ideologiën, woorden als eeuwige trouw, volkenverbroedering enz. In de buitenlandsche politiek — het is droevig om het te zeggen, maar daarom niet minder waar — moet men dat niet kennen. We kunnen steunen op Engeland. Het kan gewenscht zijn, maar het wordt verraad vanaf het oogenblik, dat de politicus meent, dat hij nu voor altijd of tenminste voor langen tijd, zich zekerheid heeft verschaft en ér dus in de buitenlandsche politiek geen bijzondere voortdurend veranderende voorzorgen genomen moeten worden. Engeland zal ons dienen, zoolang het daarmede ook zichzelf bedient, maar vanaf het oogenblik, dat het meent elders betere kansen te hebben, zal het geen oogenblik aarzelen, zijn vroegeren vriend volkomen aan zijn lot over te laten en desnoods zijn vroegeren vriend en bondgenoot te verkoopen en te verraden, zoo dit voor het eigen imperium tot voordeel kan zijn. Door leuzen als „behoud van den wereldvrede" moeten we ons evenmin laten imponeeren. In 1899 werd in den Haag een grootsch opgezette Vredes-conferentie gehouden. Twee en zeventig dagen na het beeindigen van deze Vredesconferentie, ging Engeland ten oorlog tegen de Boeren van Transvaal. Het kan zijn nut hebben nauwere betrekkingen met Italië aan te knoopen, zooals het voordeelig kan zijn voor Italië, om wegens onze ligging, nauwere betrekking aan te gaan met ons. Het zou dwaas zijn daarin het belang van ons land niet te volgen, maar even dwaas op Italië zonder meer te bouwen. Mussolini stuurde in 1934 troepen naar den Brenner, die Oostenrijk zouden helpen tegen een overrompeling door Duitschland. Toen in Maart 1938 de Duitsche legers Oostenrijk triomfantelijk binnentrokken en Frankrijk aan Italië vroeg, of het er iets voor voelde, om hiertegen gezamenlijk iets te ondernemen, antwoordde Mussolini „dat hij daartoe geenerlei mogelijkheid zag". Toen ik in 1934 in Italië was, stonden de kranten vol van uitingen van haat tegen Duitschland; vandaag staan ze vol van liefdesverklaringen ten opzichte van datzelfde land. En morgen... tractaten dienen zoolang ze voor beide partijen gunstig en voordeelig zijn. Het verdrag van St. Germain garandeerde, dat de „Anschlusz" niet plaats zou vinden. Toen echter Schuschnigg zich in verbinding met Parijs en Londen stelde om hulp, werd daadwerkelijke hulp niet gegeven, kon en mocht ook deze niet worden gegeven. Ook ideologieën als bescherming van den zwakke te- gen de verdrukking van de sterken, mogen niet ernstig genomen worden. In den Italiaansch-Abessinischenoorlog ging Japan heftig te keer tegen Italië. Tokio protesteerde tegen het blanke imperialisme van Italië. De Japanners achtten het minderwaardig, om eenige hulp aan Italië te geven, ook al zou dit, zooals met leveranties van militaire kleedingstukken, economisch voordeel aan Japan geven. Italië wint. Italië en Japan worden dikke vrienden en sluiten een verbond ! Slechts de staatsman die van de betrekkelijkheid van alle woorden, besluiten, verdragen, beloften, vriendschapsverbonden overtuigd is, komt er voor in aanmerking, Nederland uit het moeras te halen. Van den eenen kant scepticisme ten opzichte van andere machten, van den anderen kant de innerlijke overtuiging en beleving van de beteekenis van de Nederlanden. De beteekenis van Nederland, die niet op de eerste plaats ligt in het aantal bewoners van het Rijk, ook al is het waar, dat in de berekening van de totale bevolking der wereld, onder de Europeesche landen Nederland op de 4e plaats komt, doch in de ligging, de historie, de roeping van Nederland. DINSDAG 15 MAART Zonder bondgenooten kan ook Nederland niet bestaan. Het is dus geen bezwaar, doch integendeel noodzakelijk, dat wij op het politieke schaakbord meedoen en trachten in de goede positie te komen. Verkeerd echter is, dat men zich zonder meer aan een bepaalde mogendheid bindt en meent, dat daarmede ons bestaan verzekerd is. De beste en meest voorname steun behoort uit tigen land te komen. Leger en vloot moeten in orde zijn. Het moreel van de troepen fel, zelfbewust en gedisciplineerd. Zonder dit beteekent Nederland niets. De intocht en de bezetting van de Duitsche legers in Oostenrijk is ver bluffend snel gegaan en, al valt er uit ideologischvolksch-nationaal Duitsch standpunt niets tegenin te brengen, toch geeft het te denken, dat ook daar, waar het niet gepast en niet redelijk gemotiveerd kan worden, diezelfde legers ook een plotselingen, snellen opmarsch zouden kunnen doen. Oostenrijk is driemaal zoo groot als Nederl-nd Niettemin was het binnen 24 uur volkomen bezet door 250.000 Duitschers, vergezeld van pantserwagens, tanks, vliegmachines enz. Duitschlands leger is onder Hitier tot een geweldig machtig apparaat geworden, dat voor ons niet nadeelig behoeft te zijn, maar wel zou kunnen worden, wanneer de democratische geest zou blijven heerschen. Bij gesprekken met velen en op de eerste plaats met onze volksgenooten in Vlaanderen valt het op, hoe zeer velen zich een Duitsch gevaar niet kunnen indenken. Terecht wijst men op het Fransche imperialisme, dat zich uit in het wangedrocht, dat de Belgische staat heet; men wijst er op, hoe Frankrijk herhaaldelijk getracht heeft de Nederlanden te overmeesteren en daartegenover poneert men dat Duitschland nooit ten onzen koste op expansie uit is geweest. Ik ben het er mee eens. Het is goed, het verleden te bestudeeren. Alleen men moet er niet bij blijven stilstaan. Het Fransche imperialisme doet zich nog gevoelen door middel van den staat België. Doe de staac België uiteenvallen en de macht van Frankrijk in de Nederlanden is gebroken. Voor wat Duitschland betreft, kan men zic'i niet op het verleden beroepen. Duitschland is betrekkelijk nog maar korten tijd geleden één geworden onder Bismark en eerst volkomen één onder Hitier. Daarvóór was het een opeenhooping van voor het overgroote deel onbelangrijke en machteiooze staatjes. Nu is het één groote. gedisciplineerde staat onder een krachtige, a\itoiit«ire leiding geworden. Volgens vele Duitschers is het ras het bindende element voor den Staat: Deze zijn vanzelfsprekend geneigd, deze macht over rasverwante volken uit te strekken. Daar komt bij, dat het hunkert naar koloniën, en die zelfs eischt. Dit alles maakt Nederland tot een begeerd bezit. Wanneer het aan Duitschland lag, zou het spoedig met de onafhankelijkheid van Nederland afgeloopen zijn. Het is dwaas, zich daarover illusies te maken. Ieder Duitsch politicus zal in den grond van zijn hart zeggen, dat dit zoo is, ook al zal hij verstandig genoeg verklaren, dat hij er niet aan denkt. Indië en het Moederland zijn een prachtig bezit voor verschillende mogendheden. Duitschland noem ik afzonderlijk, omdat sommigen met een beroep op de historie dit als onmogelijk verklaren. In de politiek is alles mogelijk. In de politiek kan binnen 24 uur een eed van ,„neen" in ja veranderen; het is zelfs mogelijk, dat voor de coulissen „neen" wordt gezegd en tegelijkertijd achter de coulissen „ja". De militaire machtsontplooiing neemt in Duitschland eiken dag toe. Mijn laatste groote auto-reis daarheen maakte ik kort na de reis door Spanje. Op dien tocht in het in vredestijd zijnde Duitschland zag ik meer „Militar" dan in Spanje. De vergrooting van de militaire macht neemt ook in de andere landen sterk toe. Engeland zal na de gebeurtenissen in Oostenrijk er nog een schepje opleggen en tot een herziening van het defensie-programma overgaan. Het kan voordeelig zijn, het kan voor ons nadeelig zijn; noch ik in mijn cel, noch de journalisten der stellig oreerende dagbladpers, kunnen het zeggen. Slechts de staatsman, die aan het bewind is en d ik niets kwaads zeggen". Deze kleine feiten zijn typeerend voor den geest in Zwart Front. Het zijn veel van deze, voor de buitenwereld onbe- teekenende, kleine uitingen van offervaardigheid en strijdbaarheid, welke mij de zekerheid geven, dat, wanneer later grootere offers en groote strijdvaardigheid gevraagd worden omwille van Dietschland, men hiertoe bereid zal zijn, geoefend als men is geworden door de practijk van eiken dag. Met eenigen weemoed denk ik op dezen langen middag terug aan den tijd, dat ik op spijkerschoenen achter de ploeg liep, het graan mede hielp dorschen en des avonds op de wilde varkensjacht ging. Het leven is hard geworden. Vijanden buiten onze beweging en bovenal de zorg, om in de beweging de juiste menschen op de juiste plaats te hebben. Maar we zijn in Gods Handen. Wij zullen ten uitvoer brengen, wat op onzen levensweg ligt. Wij werken en strijden. Wij trachten alles te doen volgens de natuur der dingen en wat er dan van kome, kome. Wij achten ons zeiven veel te belangrijk. Wij zijn de redelijke werktuigen in Gods Hand. MAANDAG 28 MAART Vanuit Ned. Indië dringt men er herhaaldelijk op aan, om onze houding ten overstaan van de Nederl. Vrijmetselarij te veranderen. Wij zouden in deze een onrechtvaardig en onredelijk standpunt innemen. „Wat de Vrijmetselarij ook in andere landen moge zijn, in Nederland heeft ze geen verkeerde doeleinden, doch werkt integendeel opbouwend". Grif aanvaarden wij, dat er onder de Vrijmetselaren goedwillenden, nationaal-voelenden, idealistische menschen zijn. Het zou onrecht zijn, dit niet te erkennen. Eveneens, dat er velen, zonder diepere overtuiging en zonder welomschreven doeleinden lid der Vrijmetselarij zijn geworden. Vooral in Ned. Indië is een zeer groot aantal personen lid geworden, alleen op grond van ..standing". Het staat gekleed, deftig, chique, lid van de loge te zijn. En zoo komt het voor, dat iemand, die in werkelijkheid geen lid is, toch zit te pochen op een voorgewend lidmaatschap. We hebben zelf een zeer merkwaardig geval meegemaakt. Iemand, die ons toezeide, bijzondere activiteit voor Zwart Front te willen ontplooien, verklaarde, de vrijmetselarij af te keuren. Van andere zijde deelde men later mede, dat bedoelde persoon in een kring verklaard had, een beteekenisvolle functie in de loge te hebben. Toen wij hem daarover interpelleerden, bevestigde hij, lid van de vrijmetselarij te zijn. En op slot van zaken blijkt van andere zijde, dat hij toch in werkelijkheid geen lid was, maar zulks alleen verklaarde, om zich een air van gewicht te verschaffen. Wanneer de vrijmetselarij zich beperkte tot een vereeniging van „gezellig samenzijn of zich slechts ophield bij het „spel der getallen", wat volgens de uiteenzetting in de brochure van onzen strijdvaardigen kam. Rink het doel der vrijmetselarij zou wezen, dan zou ons dit alles volkomen onverschillig laten. Ieder zijn liefhebberij, ook al zou deze niet de onze kunnen zijn. De redenen, waarom wij tegen de vrijmetselarij zijn en waarom wij het gewenscht vonden, de bepaling te maken, dat vrijmetselaren geen lid van onze organisatie kunnen zijn. zijn: het geheime karakter van de Vrijmetselarij en de mentaliteit, die er aan ten grondslag ligt. Een goed geordende staat kan geen organisaties toelaten, die door haar geheim karakter feitelijk buiten zijn controle vallen en tegen het staatsbelang in zouden kunnen handelen. Bovendien de ideologie, de geest van onze beweging, de beginselen, zooals wij die voorstaan, zijn volkomen in strijd met die van de vrijmetselarij. De beginselen van Zwart Front zijn anti-liberaal, die van de vrijmetselarij volkomen liberaal. Het liberalisme is gegroeid tegelijk met de vrijmetselarij. Wanneer het eene ten onder gebracht wordt, zal ook het andere ten onder gaan. Niet alle liberalen zijn Vrijmetselaar, maar zonder beperking kan men zeggen, dat alle vrijmetselaren van den liberalen geest, van den geest der beginselen van de Fransche revolutie, voorbereid en gemaakt door vrijmetselaren, bezield zijn. Het kon niet anders, of in de autoritair-hierarchisch geregeerde staten, die Europa de laatste jaren heeft gekregen, moest de Vrijmetselarij verboden worden. Daarmede is de macht der vrijmetselarij gebroken, ook al zijn er in Italië, Duitschland, Portugal, in de verschillende departementen nog vrijmetselaren, die probeeren zullen, van buitenuit de nieuwe ordening te saboteeren. De vrijmetselaars, weten evenzeer als wij, dat zij de tegenpool zijn van deze nieuwe gedachte en dat zij dus verplicht zijn, uit eigen levensbehoud, den strijd er tegen te voeren. Zij probeeren dat, zooals het jammer genoeg in enkele Nederlandsche herstelbewegingen gelukt is, door beslag te leggen op de nieuwe beweging zelve, of door op de meest geraffineerde manier van buitenuit de herstelbeweging aan te vallen. Waarmede men niet kan zeggen, dat zulks per se georganiseerd vanuit de loge geschiedt, evenmin als men voor zoovele andere uitingen de loge als zoodanig rechtstreeks verantwoordelijk stellen kan, maar wel geschiedt zulks door individueele vrijmetselaren, die op grond van hun ideologie stelling nemen. De leden van de vrijmetselarij vormen een machtige kliek, tot onderlinge hulp en protectie. Men kan wederom niet zeggen, dat zoovelen, op zich raadselachtige en volkomen met 's lands belang in strijd zijnde benoemingen, in de Loges voor elkaar gemaakt zijn, maar wel dat vrijmetselaren door hun geestesgesteldheid als vrijmetselaar zich altijd geroepen voelen, om menschen uit hun kring te beschermen en te bevoordeelen en om, naarmate iemand verder van hun ideologie afstaat, hem heftiger te bestrijden. Het is niet steeds duidelijk te bewijzen, of degenen, die zoo fanatiek en geraffineerd tegen ons strijden, vrijmetselaren zijn, maar de wijze waarop zulks geschiedt, doet aanvoelen, uit welken hoek de wind waait. Eerst veel later blijkt dan dikwijls onomwonden, dat degene, die ons zoo valsch bestookte, een vrijmetselaar was. In Arnhem werden wij, na afloop van een kleine vergadering, gearresteerd en in de zijspan van een politiemotor opgebracht. De uitdrukking, die gelaakt werd, was vrij onschuldig; niettemin werd er met de grootste heftigheid door de politie-autoriteiten tegen ons opgetreden. Men beperkt zich niet tot het opmaken van een proces-verbaal, maar poogde bij het verhoor te sarren en te hoonen. Blijkbaar geen voldoening vindend in mijn reactie hierop en tengevolge van de betoonde minachting voor de heeren, werd ik opgesloten tot den volgenden morgen 11 uur. Er werden foto's, vingerafdrukken, lengtemaat enz. voor mijn vertrek genomen, wat slechts ten doel had te beleedigen en te sarren, in de verbeelding, daardoor iemand klein te krijgen. Eerst een jaar later bleek, dat de politie-functionaris, van wie dit uitgegaan was, vrijmetselaar was. Drie jaar geleden werd op Prinsjesdag door ons in den Haagschen dierentuin een groote openbare vergadering belegd. Maanden tevoren waren de sprekers aangekondigd. Op den ochtend, dat ze in den Haag aankwamen, kregen ze een uitwijzingsbevel. We werden naar het politiebureau gebracht en tergend langzaam naar Delft gevoerd en op den trein gezet, met verbod, om dien dag in den Haag te komen. Iets, wat tot heden hier een volkomen onbekende methode was en die temeer merkwaardig was, waar we slechts ten doel hadden, Oranje te eeren. De oorzaak staat voor mij duidelijk vast. Haat van de vrijmetselaarskliek, die in den Haag het apparaat in handen had, om ons, die een mentaliteit hebben, volkomen tegenovergesteld aan die van de vrijmetselarij, iedere actie onmogelijk te maken. De kwestie Mannheimer, waarbij departementen, justitieambtenaren, belastingambtenaren in dienst werden gesteld, om de verschijning van ons blad onmogelijk te maken, ook in deze kwestie zijn we er zeker van, dat hier vrijmetselaren de hand in het spel hadden. Vanzelfsprekend volgde op de honderden processenverbaal, op de inbeslagnemingen, op de verzegeling der persen, geen enkele vervolging voor de rechtbank. Dat durfde men niet aan. De kwestie van Schaik en de uitvoering van de voorwaardelijke straf, die ik thans onderga, is behandeld door het gerechtshof in den Bosch. De advocaat-generaal kon bij de verschillende rechtzittingen zelfs uiterlijk zijn kalmte niet bewaren en toonde aan eenieder, die maar zien wilde, zijn vooringenomenheid, zijn partijdigheid, en deed zijn uiterste best. zoo denigreerend en zoo hatelijk mogelijk op te treden. Toen hem, na de uitspraak door mijn advocaat, gevraagd werd, om de ten uitvoerlegging enkele dagen op te schorten, opdat ik mijn zaken zou kunnen regelen, werd dit, in tegenstelling met de gewoonte, door hem geweigerd, waarbij hij onomwonden liet blijken, zoo verheugd te zijn, de gelegenheid te hebben, van den algemeenen regel te kunnen afwijken en me dit te kunnen weigeren. Het was ons reeds van de rechtzittingen bekend, dat Mr. Massink vrijmetselaar was. Maar op de zitting zelf, wist hij dit niet te bedekken. In de behandelde kwestie was er van de vrijmetselarij geen sprake; niettemin liet, al sloeg dit als een tang op een varken, Mr. Massink zich ontvallen, dat het een schandaal was, dat ik zoo minachtend over de vrijmetselarij sprak. Mr. Massink zal meenen, nu een overwinning behaald te hebben. Het is belachelijk. Dit spel verliest hij. Dit spel verliest de vrijmetselarij. Hij, die met het eene been in het graf staat, moet dit verliezen tegen een nieuwe jeugd. En evenals Mr. Massink, zoo is de vrijmetselarij uitgeleefd. Zij gaat ten onder. Op den dag van het Zwarte Front zullen wij de loges tot stal of stapelplaats gebruiken, met uitzondering van één, zooals in Duitschiand te Erlangen, als bewijs voor de bezoekers van de dwaasheid van menschen uit een liberaal tijdperk. DINSDAG 29 MAART Ik denk vandaag aan mijn Moeder, nu het juist 9 jaar geleden is, dat wij voor het laatst haar verjaardag vierden. Haar leven, stil en teruggetrokken van de buitenwereld, maar op de boerderij zorgzaam voor het bedrijf en bovenal zorgzaam voor haar kinderen. Zij baarde kinderen, gaf van haar geest mee aan ons, om het weer verder te dragen en aan anderen over te geven. Dat is het blijvende en eeuwige, dat haar leven van beteekenis maakte, ook al bewoog zij zich dan niet buiten haar eigen familiekring. Het is dit, wat het leven voor zoovele eenvoudige menschen belangrijk maakt. Ieder kan dienstbaar zijn aan het Werkelijke, het eeuwige. Maar de mensch zal zich dan weer moeten bezinnen en weten, dat het materieele, het geld, dat hij zoo heftig nastreefde en dat geheel zijn denken in beslag nam, van geen wezenlijke beteekenis is. Het „tijd is geld" moet voor hem geen rol meer spelen. Het gaat er slechts om, of iets blijvends tot stand wordt gebracht. Het is, zooals iemand me schreef, „wanneer een Javaan of een Arabier uren en dagen, zonder op tijd te letten, aan een schoon werkstuk — een tapijt — bezig is, dan staat deze dichter bij de wezenlijke werkelijkheid, die de eeuwigheid is, dan wij Westersche menschen". Het wezenlijke na te streven, ook door den nieuwen mensch, is het eeuwige, het blijvende. Dan wordt het leven van enkeling en volk het leven waard. 18 "H WOENSDAG 30 MAART Een jongeman, spontaan en waar, schrijft me: „wees er van verzekerd, dat we vol zullen houden, dat we nooit ons beginsel los zullen laten" De drie maanden zullen vlug om zijn en een heel leven ligt nog voor ons open. Onze strijd is veel mooier, als iedere andere politieke, want zij is gericht op het goede en waarachtige in den mensch." „Zwart Front is voor mij altijd meer geweest, dan een politiek ideaal; Zwart Front deed voor mij meer dan wie ook. Zonder dat was ik zeer waarschijnlijk ook afgezakt naar het peil, waarop de jeugd van thans staat nl. geniet van het leven, zooveel je kunt; gooi elk zedelijk begrip maar overboord, alles is schijn. Het uitleven waarheid. Wat de kerk nooit voor mij is geweest, is Zwart Front wel, want de eerlijkheid van Zwart Front heeft me een diepe waarde van het leven doen kennen." Het zijn woorden, die, wanneer de Farizeeërs en Schriftgeleerden onder ons volk deze hooren, hen in jammerklachten en verwijten zullen doen uitbarsten. Zij zouden in de organisatie, die dezulken tot lid heeft, een groot gevaar voor zichzelven zien en beweren, dat het hun toebehoorend terrein wordt overweldigd door een politieke beweging. Niets ligt verder van ons af. De geschiedenis in Nederland en elders heeft ons het verkeerde en rampzalige daarvan te duidelijk doen inzien, terwijl de gedachte van de „souvereiniteit in eigen kring te krachtig in ons leeft, dan dat we ons hiertoe zouden kunnen laten verleiden. Maar als de priester en de leviet den drenkeling, den uitgeschudde langs den weg, geen houvast kunnen of willen bieden, is het dan niet verheugend dat dezulken het houvast, niet alleen op politiek maar ook op zedelijk terrein, vinden in Zwart Front ? Dat die mogelijkheid in Zwart Front ligt, omdat het zichzelf gebonden weet aan hoogere normen, is een van de vele eeuwige waarden, die deze beweging belangrijk maken. Het ware wenschelijk, dat de bedienaren van de kerkgenootschappen meer aantrekkingskracht hadden en meer vertrouwen wekten, zóó, dat zij allen tot zedelijken steun en houvast in het leven konden zijn van velen (niet zelden de meest eerlijke menschen !), die door de uiterlijkheid en leegheid, of door de tegenspraak die zij tusschen leer en practijk van de predikers dier kerk zien, zich van de kerken hebben teruggetrokken. Waar er Dominés en R. K. Geestelijken zullen zijn, die deze woorden aanmatigend zullen vinden, is het daarentegen een geruststelling, te weten, dat er onder hen ook velen zijn, die er precies eender over denken als wij en met kracht naar een levend Christendom streven. dat aan de menschen en in het bijzonder aan jonge idealistische menschen, datgene geeft, waaraan hun geest behoefte heeft. DONDERDAG 31 MAART Kenmerkend voor den modernen mensch uit de laatste jaren, is zijn haast, zijn onrust, zijn streven naar onmiddellijk succes. Het is de uiting van de liberale en nominalistische wereldbeschouwing, welke het eeuwige, het blijvende niet van het tijdelijke, het geestelijke niet van het stoffelijke, het belangrijke niet van het onbelangrijke, het toevallige niet van het wezenlijke weet te onderscheiden. Vandaar het berekenen van alle waarden in geld. Geld, dat zich weer in materieele genietingen laat omzetten. Jeremey Bentham heeft in zijn geschriften elk denkbaar geluk tot geldswaarden gereduceerd. De moderne mensch, veelal ook hij, die beweert geen liberaal te zijn, denkt er in het practische leven precies zóó over. En toch, dit is het wat een leven juist niet van beteekenis maakt. Plato schreef : ,,de menschelijke dingen zijn onzen ernst niet waard". Hij zag de werkelijkheid beter dan de moderne christen. Een oogenblikkelijk succes beteekent niets. Het kan zijn, dat het verlies of de tegenslag in de keten der tijden van veel meer, van blijvende beteekenis was. Het zijn gedachten, die in de afgezonderdheid van de strafcel mij volkomen doen berusten in het afgesneden zijn van de actie van eiken dag. Het zijn deze gedachten ook, die mij dankbaar doen terugzien op de vier jaren van harden strijd in Zwart Front. Al moge het onmiddellijk succes voor de buitenwereld niet zoo groot schijnen, ik weet, dat door Zwart Front, bij al het wisselvallige van den dagelijkschen strijd, het reeds nu enkele blijvende, eeuwige waarden zoowel aan individueele menschen, als aan dit volk in zijn geheel geschonken heeft. Het bracht bijv. aan velen het besef van de waarde van het gezin. Dezer dagen schreef iemand me : „Zwart Front was het, dat ons de oogen opende voor ons eigen egoisme. het leven door te gaan zonder kinderen". Het gaf ook aan velen het inzicht, dat door God de natie gewild is en dat eenieder de plicht heeft, zijn krachten in dienst van de natie te stellen. De natie, de volksgemeenschap is het blijvende, waaraan het niet blijvende, het wisselvallige, het individueele ondergeschikt gemaakt moet worden. Zoo leerde men beseffen het heerlijke, van zich in een geheel in te schakelen en van het stellen van het gemeenschapsbelang boven het persoonlijk belang. En indirect was het een zweepslag voor groepen van menschen of organisaties, die niet sympathiek tegenover ons staan, om hun materialistische, hun egoistische houding eenigszins te laten varen, althans hun inzichten in verschillende vraagstukken te wijzigen. Het is een vreugde, te weten, iets blijvends verricht te hebben. De dankbaarheid van de tijdgenooten mag men niet verwachten, en, zoo ze al getoond wordt, kan men er niet blijvend op bouwen. Het weten, zijn plicht gedaan te hebben en aan iets blijvends, iets eeuwigs gewerkt te hebben, geeft vrede en geluk. Ik heb het steeds uitermate droevig gevonden, wanneer een kind stierf en wel vooral, omdat het niets blijvends heeft kunnen geven, maar heengaat zonder een spoor na te laten. Degene, die tot rijpheid gekomen is, is daartoe slechts in staat. De een op deze, de ander op een andere manier. En juist datgene, wat door de tijdgenooten als niets bijzonders beschouwd wordt, of zelfs verkeerd wordt beoordeeld. dat is meestentijds juist het blijvende, het onvergankelijke, dat aan een leven zin gaf. VRIJDAG 1 APRIL TT iT et doel moet bereikt worden. We zullen dan I 1 echter meer berekenend in onze middelen en in onze tactiek moeten zijn. Het zal mijn taak zijn, dit besef te doen doordringen bij mijn medewerkers. Het doel moet bereikt worden, koste wat het kost. Persoonlijke liefhebberij en voorkeur heeft hiervoor te wijken... Elke daad, die wij stellen, elk woord, dat wij spreken of schrijven, heeft een bepaald effect. We zullen tevoren moeten berekenen, wat het effect is. En als het nadeelig zou zijn voor ons doel, dan moeten we dit nalaten. Het is een voldoening, een bepaald inzicht onmiddellijk naar buiten uit te dragen. Men kan dat met een goede bedoeling doen, om anderen tot hetzelfde inzicht te brengen. Doch als het oogenblik, waarop, of de wijze waarop, juist dengene, voor wie het bedoeld is, zal prikkelen, om hardnekkiger aan zijn opinie vast te houden, dan is het verkeerd, om hieraan uiting te geven. Ook in deze is zelfbeheersching en zelfbedwanq noodzakelijk. Het kan ook zijn, dat, om een grooter, een voornamer goed te bereiken, iets van geringere beteekenis op een bepaald oogenblik nagelaten moet worden. Er is zelfs niets op tegen, dat door een dergelijk optreden, op een bepaald oogenblik, den schijn wordt gewekt, dat een nederlaag wordt geleden, of dat er fouten gemaakt worden, indien maar het eindeffect er mee bereikt kan worden. Wat komt het er op aan, wat men op een bepaald oogenblik van ons zegt, zoo uiteindelijk de overwinning aan ons is. Het is somtijds goed, enkele stappen terug te gaan, om daarna den sprong des te beter te kunnen nemen. In de tactiek, in het stellen van daden, kan men vandaag doen, wat gisteren afkeurenswaardig was. De omstandigheden maken uit, of iets gewenscht of niet gewenscht, noodzakelijk of niet noodzakelijk is. Volkomen zelfbeheersching en zelfbedwang is in deze noodzakelijk. Persoonlijke liefhebberij en voorkeur heeft men opzij te zetten. Dit eischt in een organisatie als Zwart Front discipline en vertrouwen. Discipline met betrekking tot genomen besluiten. Geen pogen, om op min of meer handige diplomatieke wijze hieraan te ontkomen. Degene, die dit doet, beseft niet het heerlijke, goede en noodzakelijke van zich in te mogen schakelen in een geheel en weet niet, dat slechts een volkomen disciplinaire en daardoor eensgezinde beweging het doel kan doen bereiken. Het eischt vertrouwen, ook dan, wanneer men niet onmiddellijk de reden ziet, waarom op deze wijze gesproken wordt of een bepaalde daad gesteld wordt. Op deze pilaren steunend, winnen we. In het tegenovergestelde geval zouden alle offers tevergeefsch zijn. De discipline en het vertrouwen is steeds groeiende. Het doel, waaraan we vasthouden als een fret, zal daarom bereikt worden. De middelen, om tot het gestelde doel te geraken, kunnen verscheiden zijn. De eene keer kan dit middel het meest gewenschte zijn, een andere keer een geheel ander. Nooit echter zal ik dulden dat immoreele middelen gebruikt worden, hoe verleidelijk het ook soms moge toeschijnen. „Het doel heiligt de middelen" is een spreuk, die wij voor ons niet aanvaarden. We zullen er alleen rekening mede houden, dat in het algemeen bij de verschillende partijen dit adagium dagelijks in practijk wordt gebracht. Wij zijn gehouden aan Hoogere Normen en daarom achten wij de opvatting, dat het doel ieder middel heiligt, onaanvaardbaar. Maar dat beteekent allerminst, dat wij lijdelijk toezien, of dat onze middelen en de gevolgen van ons optreden niet hard en doortastend zouden kunnen zijn. Zwart Front is de staat in wording, rechtmatig in opstand tegen den huidigen staat. De staat in wording heeft reeds recht als staat vóórdat hij in de practijk de volle staatsmacht uitoefent. Als staat in wording heeft hij dus reeds wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht. Theoretisch eens aanvaardend, dat de anonyme schrijver van het minderwaardige boek ,,Ich kann nicht schweigen" waarheid zou spreken en dus, tegen beter weten in, een onschuldig man ter dood gebracht zou zijn voor een daad, die niet door hem was bedreven, doch op last van degenen, die hem later voor dit feit voor de vierschaar brachten, dan zou, ook al betreft het slechts één menschenleven, en ook al zou dat voor een groot deel kunnen bijdragen tot de oogenblikkelijke overwinning, voor ons een dergelijke handelwijze niet te aanvaarden zijn. Wanneer daartegenover bij woelingen of anderszins de gelegenheid er zou zijn, om de macht te veroveren, doch men zou tevoren weten, dat in dien strijd er wellicht duizenden zouden vallen, dan zou deze verovering niet alleen geoorloofd, maar plicht zijn. Zij, die zouden vallen, zij kwamen in verzet tegen de macht, die wettig was, voordat zij de staatsmacht in handen had en objectief ligt de oorzaak van hun dood niet in een onrechtmatig optreden van den staat in wording, doch in het feit, dat zij ingingen tegen de macht, die recht had en tegen dat verzet met krachtige middelen verplicht was op te treden. In de ooren van sommigen klinkt dit als revolutionnaire, goddelooze taal. En toch is het niet anders dan een toepassing van het oude, christelijke beginsel: „opstand is gewettigd, wanneer het gezag nalatig is", zooals bijv. ook de Vader des Vaderlands, Prins Willem van Oranje, dit aanvaardde en in practijk bracht. ZATERDAG 2 APRIL De reclasseering ofwel het comité tot zedelijke verbetering van gevangenen kan een nuttige instelling zijn, wanneer tenminste degenen, die het werk op zich genomen hebben, respectabele, ronde, vertrouwenwekkende menschen zijn. Ik heb er geen enkel bezwaar tegen, dat zij op hun ronde ook No. 195 aandoen, mits ze maar begrijpen, dat ze hun reclasseeringscapaciteiten en neigingen voor anderen bewaren. Er kwam een jonge advocaat, die de verhouding onmiddellijk begreep en op charmante wijze praatte, misschien wel gedeeltelijk, omdat hij het een interessant geval vond, maar toch ook, omdat hij blijkbaar begreep, dat het voor een bewust levend mensch goed doet, over aangelegenheden, niet de gevangenis betreffende, te spreken. Maar er kwam heden nog een andere. Zoo iemand, die zich waarschijnlijk bij zijn bezoek aan de gevangenis juist slecht en slordig kleedt. Iemand, die gemaakt joviaal zegt bij mij alleen maar een praatje te komen houden. Maar die nauwelijks kennis gemaakt hebbende, zegt, in de zielen van zooveel menschen gekeken te heb- ben en beweert, zooveel goed te doen. En om de proef op de som te geven, laat hij zich zoo tusschen neus en lippen ontvallen, dat we in een gelukkig land leven, dat hij liever dood en begraven zou zijn, dan in een Nederland te leven, waar een dictator de leiding zou hebben, zooals in Italië en Duitschland. In de landen der dictatuur heeft één man alles te zeggen en die kon op een goeden dag de dwaaste grillen hebben en dan zou in zoo'n dictatuurland iedereen voor zijn grillen moeten buigen. En als klap op de vuurpijl vertelde deze reclasseerder, dat oud-minister Verschuur, die hij persoonlijk zoo goed kende, zoo'n geweldige politieke figuur was, die als diplomaat de staatspartij er bovenop zou helpen, en het land nog vele goede diensten zou bewijzen. Ik weet niet, of het hem al eens overkomen is, wanneer hij ,,in de zielen" van zijn clienten poogde te kijken, dat deze onomwonden hun fiolen van toorn en afkeer over hem hebben uitgestort, maar dan is het in ieder geval vandaag gebeurd. En in plaats van zich te verdedigen, zocht hij de deur. Dan ben ik maar voor de celdeur gaan staan. Nadat ik het mijne gezegd had, ging hij zonder groet heen. Hopelijk zien we die nooit meer terug. Dat is het beste voor hem en voor mij. Van niemand heb ik afkeer, tenzij van het soort der „Farizeeën en Schriftgeleerden". ZONDAG 3 APRIL Van den eenen kant worden door werkloosheid, door knellende belastingen en zgn. „ordening' goede vaderlanders het land uitgejaagd; van den anderen kant komt een stroom van vreemdelingen, het uitschot van andere landen, binnen onze grenzen. Het is nu vijf jaren geleden, dat emigranten, voor het overgroote deel uitvaagsel van Duitschland, zich hier zijn komen vestigen en, volgens de huidige normen, nu rijp zijn geworden voor naturalisatie. Bovendien komt, zooals men mij mededeelt, thans een deel, het parasiteerende deel van Oostenrijk, binnen onze grenzen, waarbij het hen zoo gemakkelijk mogelijk gemaakt wordt, om hier hun verderfelijke rol verder te spelen. Het is lentetijd. De koekoek, de parasiet onder de vogels, legt binnenkort zijn eieren weer in de nesten, door andere vogels klaar gemaakt. Eén van de eieren van den broedenden vogel wordt eruit gegooid en het zijne erin gelegd. En als het koekoeksjong uit den dop gekomen is, zal dit net zoo lang woelen, totdat het de eieren of de kuikens van zijn pleegouders uit het nest gegooid heeft. Ziedaar, hoe het er thans in den Nederlandschen staat naar toe gaat. Zooals de broedende vogel onbewust door het woelen van het koekoeksjong op gaat staan, om het zoo beter de gelegenheid te geven, eigen eieren of jongen eruit te werpen, zoo geschiedt het bewust door de heerschende oligarchie in de Nederlanden. Een vloekwaardige schuld dragen zij, die in overheid gesteld zijnde, doordat zij het Vaderland tot een woestenij voor de eigen kinderen van het volk maken en tot een land van beloften voor de zwervers en parasieten, voor het uitschot van andere landen. MAANDAG 4 APRIL Langzaam maar zeker ontwikkelen zich de plannen van de actie, die we zullen inzetten na den tijd der gevangenis. In dit opzicht heb ik eigenlijk de machthebbers van dit stelsel dankbaar te zijn, dat ze me drie maanden de gelegenheid boden, om na te gaan, met welke tactiek, maar tevens op welke meest radicale wijze wij hen het beste kunnen bestrijden. Vier jaren van inspannenden strijd zijn achter den rug. De komende strijd zal harder, feller en meer dan ooit berekend zijn op het gestelde doel. Wanneer ik deze vier jaren van strijd, van voortdurende aandacht, van doorloopende inspanning, van geraffineerde bestrijding, van verdachtmaking, van slapheid, halfheid en lamheid van sommigen, overzie en dezen tijd vergelijk met de daaraan voorafgaande, zorgenvrij, toen ik, gaande en staande waar ik wilde, genoot van bosch en land, dan komt het wel eens in mij op, het leven van thans als een ondankbaar, hondsch leven te beschouwen. Maar, al zou dat ook zoo zijn, niettemin ben ik hen erkentelijk, die me uit dit rustige leven haalden en me in de drukte van dit politieke leven brachten, want het gaf het leven een hoogeren zin en beteekenis. En wanneer vandaag, met de volle wetenschap en ervaring van hetgeen het zeggen wil dit werk te doen, mij wederom gevraagd zou worden, het oude leven te verlaten, om me te geven aan de herstelbeweging van Nederland, ik zou zonder eenige bedenking dit politieke leven, hoe hondsch het ook zou mogen zijn, wederom kiezen. Op den dag der stichting van Zwart Front heb ik verklaard : „hier sta ik met alles wat ik heb en ben". Datzelfde zou ik dan weer zeggen. Ik kan niet anders en ik wil niet anders. DINSDAG 5 APRIL Het beginselprogramma vormt een gaaf geheel. Het eene punt sluit aan bij het andere. Wanneer er iets uit wordt weggeschoven, dan is het niet meer de beweging, die door mij gesticht is, doch iets geheel anders. Het is verheugend, te ervaren, dat velen, die aanvankelijk tegen een of ander onderdeel van het programma groote bezwaren hadden, beter geleerd door ervaring en studie, tot het inzicht komen, dat wij gelijk hadden. Zoo verklaren de laatste dagen sommigen, die tot dan toe huiverig stonden tegenover onze stellingname in het Groot-Nederlandsche vraagstuk, waarschijnlijk onder invloed van de Duitsche gebeurtenissen, dat wij dit juist gezien hebben en dat het terecht geweest is, om het Groot-Nederlandsche vraagstuk onomwonden in het beginselprogramma op te nemen. Het is mijn innerlijke overtuiging, die mij zekerheid en kracht geeft, dat de gebeurtenissen ons in de toekomst steeds meer gelijk zullen geven, hoezeer men ook drogredenen gebruikt, om onze stellingen maar niet te behoeven te aanvaarden. Zoo wordt thans bijv. weer door de feiten bevestigd, dat we de waarheid zeiden, toen we aan onze R. K. volksgenooten verklaarden, dat de opvatting van zeer veel priesters en van bisschoppen ten overstaan van de politiek en met name voor wat de stellingname van de R. K. Staatspartij betreft, een persoonlijke meening van die priesters en bisschoppen was, waarmee echter ieder Roomsch Katholiek van opinie kan verschillen. Het zou iets anders zijn, wanneer er op gewezen werd en bewezen werd, dat een of andere partij of beweging op grond van zijn beginselen of leiding, zou blijken, volkomen in strijd te zijn met de geestelijke goederen der Kerkgenootschappen. Kardinaal Innitzer heeft namens het Oostenrijksche episcopaat verklaard, volledig aan de zijde van het nieuwe regiem van Hitier te staan. Zijn openlijk schrijven eindigt met den groet „Heil Hitier". Een verandering van opvatting en een bewijs van aanpassingsvermogen, zooals de geestelijke autoriteiten in de wereldgeschiedenis steeds vertoond hebben. Naar aanleiding hiervan verschijnt ter geruststelling van de Katholieke democraten in andere landen (eenmaal als geestelijk gezag op het glibberige pad der politiek, is het niet anders mogelijk, moet men wel trachten, op politiek gebied zoo nu en dan anders te spreken) in de Osservatore Romano de mededeeling, dat de verklaring van het Oostenrijksche episcopaat alleen de persoonlijke meening weergeeft van deze bisschoppen en dat dit enkel is een manier van zich gedragen ten opzichte van het heerschende wereldlijke gezag. Accoord ! Onze R. K. Volksgenooten zullen goed doen voor hun politieke actie en bij verkiezingen deze woorden dus goed in zich op te nemen en ze te gebruiken, wanneer men weer eens tracht, het geweten te verkrachten. Wanneer de R. K. Geestelijken zich ten gunste van de R. K. Staatspartij uiten, dan is dat enkel een persoonlijke meening van deze geestelijken en enkel een manier van zich gedragen ten opzichte van de heerschende partij en het heerschende wereldlijk gezag. De zoo graag geciteerde Osservatore Romano zegt het met duidelijke woorden. Dit blad geeft, zoo schrijft men mij, nog een nadere mededeeling van kard. Innitzer, welke op bevel van het Vaticaan gegeven werd : „De plechtige verklaring van 18 Maart van de Oostenrijksche bisschoppen was natuurlijk niet bedoeld als een goedkeuring van wat niet vereenigbaar is of was met de wet van God en de vrijheid van de Katholieke kerk. Deze verklaring mag door den Staat noch de partij als een gewetensvoorschrift worden voorgesteld en zij mag ook niet worden aangewend als propagandamiddel". Wij zullen den priester, die, zijn roeping vergetend reclamepropagandist der R. K. Staatspartij werd en de leeken-propagandist van de R. K. Staatspartij, ter gelegener tijd op deze uitspraak wijzen. Met zalvend gebaar en heilige verontwaardiging, die ze op commando hebben, zullen ze dan wel beweren, dat dat voor andere landen geldt, maar hier is de R. K. Staatspartij de waarborg voor het voortbestaan der Kerk en daarom (avant tout, après tout et sur tout) leve de R. K. Staatspartij! En de R. K. volksgenoot, die de Staatspartij niet kiest, moet als een tegenstander der Katholieke Kerk beschouwd worden. Eens zal het volk dit gehuichel doorschouwen. Wanneer dan bij sommige eenvoudige menschen het aanzien der Kerk zal gedaald zijn, wijte men het niet aan ons, doch aan hen, die godsdienst en politiek verwarden en de R. K. Staatspartij tot een verlengstuk der R. K. Kerk maakten. WOENSDAG 6 APRIL Het groote argument, dat gebruikt wordt, om de massa toch maar aan de parlementaire democratie te doen vasthouden en schrik aan te ja- gen voor een regeeringsvorm, zooals wij die voorstellen, is, dat het verschil van godsdienst in de Nederlanden belet, dat de verschillende godsdienstige groepen zich in een autoritairen regeeringsvorm kunnen ontplooien, en dat de Staat op het terrein der kerken zal komen en deze onderdrukken. Het is een speculeeren op de heiligste gevoelens der menschen, in de verwachting, dat een dergelijk praatje niet ontleed en onderzocht zal worden, doch zonder meer aanvaard. Want, wanneer we het ontleden en we van het standpunt uitgaan zouden, dat het verschil van godsdienst, strijd en vijandschap in het publieke leven tengevolge moet hebben, dan zullen we tevens moeten vaststellen, dat zulks dan mogelijk gemaakt, geprikkeld en aangemoedigd wordt door het democratisch-parlementaire stelsel. De democratische partijen vinden hun bestaan in het toespitsen van verschillen, in onderlinge bestrijding en vliegenvangerij. Datgene, wat de eene partij uit politiek oogpunt eischt, moet de andere weigeren, omwille van de gunst der massa, die ze door demagogische leuzen achter zich heeft gekregen. Het verschil van godsdienstige richtingen in ons land pleit dus allerminst voor de instandhouding van het partij -politieke-parlementaire stelsel. Het wordt hoog tijd, dat het tegen elkaar opzetten van volksdeelen, op grond van de godsdienstige verschillen op het staatkundig plan naar voren te schuiven, ophoudt. Wanneer ik de geschiedenis van den godsdienststrijd der Europeesche landen zie en in het bijzonder van Ne- derland, dan komt in mij grooten afkeer tegen die tijdperken, hoe roemrijk ze ook overigens geweest mogen zijn, waarin „in naam van Christus" moord en brandstapel geoorloofd geacht werden tegen hen, die een andere godsdienstige overtuiging hadden. Geen der godsdienstige schakeeringen is hieraan onschuldig. Het ging hard tegen hard. Een menschenleven had geen beteekenis. Folterbank, strop, hakbijl en brandstapel werden in hun oogen Gode welgevallige werktuigen. Ik neem het niemand kwalijk, dat ieder der godsdienstige richtingen zijn martelaren naar voren haalt en hen prijst om hun vasthoudendheid. Er waren helden in alle groepeeringen. Met huiverenden eerbied gedenk ook ik hun moed, hun offervaardigheid en de verheven schoonheid van hun houding. Maar wat ik nooit heb kunnen waardeeren, dat is de wijze, waarop zoovelen, ieder vanuit eigen zgn. godsdienstigen gezichtshoek, deze vervolgingen, martelingen en moordpartijen meenen te kunnen goedpraten. Wij hebben hiervoor een hartgrondigen afkeer en minachting ! En of dit onaangenaam in de ooren van sommigen klinkt, laat ons volkomen koud; het zal ons niet beletten, zooals we in het verleden reeds deden, in de toekomst, wanneer zulks te pas komt, onzen afkeer hierover uit te spreken. Velen zijn er, die meenen, dat tusschen de godsdienstige groepeeringen hoogstens een gewapende vrede kan zijn, maar dat, zoodra een van de godsdienstige groepeeringen zich sterker voelt dan de ander, deze zal trachten den anderen te onderdrukken. Zij echter die zoo spreken, kennen de geschiedenis niet. De voornaamste reden waarom de overheerschende godsdienstige groep andere groepeeringen staatkundig en economisch onderdrukte, was, dat men nog niet tot het besef was gekomen, dat niet alleen religie het bindende element van een volk is, doch dat velerlei factoren, waaronder bijzonder stam en taal, een volk tot een eenheid maken. Wanneer men de verschillende uitspraken van de regenten en heerschers van dien tijd leest, dan spreken zij het onophoudelijk en onomwonden uit, dat, wil de staat bloeien, eenheid van godsdienst de voorwaarde is. Zij meenden dus dat dezelfde godsdienst de eenige bindende factor of tenminste de meest bindende factor van een volk was. Gemeenschappelijke taal, levensomstandigheden, ras, dat alles zei voor hen niets. In een voor ons niet goed te begrijpen blindheid hielden zij (weinigen, zooals b.v. Willem van Oranje, de Vader des Vaderlands uitgezonderd) dit voor het alles bepalende voor het staatkundige leven. En, eenmaal van dat standpunt uitgaande, is het volkomen logisch, dat de staat allen, die van een ander geloof zijn, vervolgt, want dezulken zijn dan staatsgevaarlijk. Naarmate het besef van datgene wat menschen tot een volk maakt, dieper en juister wordt, is de kans op herhaling van godsdiensttwisten, geringer. In een werkelijken nationalen staat is het uitgesloten. In de verschillende kerkgemeenschappen in eenzelfde land kunnen de disputen over de kerkelijke aangelegenheden en de kerkelijke verschillen tot uitdrukking komen, niet echter in het staatkundige leven. De staat zelve zal geen partij kiezen. De staat zal nationaal zijn, d.w.z. de saamhoorigheid van alle volksgroepen op grond van gemeenschappelijken stam, taal, ras en levensomstandigheden als uitgangspunt van zijn optreden nemen. De nationale staat, zooals wij die zien, zal niet absolutistisch zijn, doch zich beperken tot het eigen terrein. Nergens leeft sterker het besef en de wil naar ,,souvereiniteit in eigen kring" dan bij ons. De staat beweegt zich dus niet op godsdienstig terrein en zal er angstvallig voor moeten waken, zelfs niet den schijn op zich te laden, zich op godsdienstig terrein te willen bewegen. De Vader des Vaderlands, Willem van Oranje, was zijn tijd ver vooruit. Hij bezat en hij leerde godsdienstige verdraagzaamheid. Het is een traditie van de Oranjes geworden. Zij waren vrijheidlievend en verdraagzaam. Zij stelden het nationale en bindende element op den voorgrond ten bate van de eenheid van het vaderland. De nationale staat onder Oranje waarborgt vrede, eenheid, verdraagzaamheid. Maar dan een Oranjehuis, dat weer vrij is en niet ondergeschikt wordt gemaakt aan de partijen en de heerschende oligarchie. De leden der verschillende kerkgenootschappen individueel zouden goed doen met te bedenken, dat, waar in- den komenden staat het gezag geen stelling neemt ten opzichte van de verschillende godsdienstige groepen en dus inmenging, verdrukking of beheersching van staatswege van een bepaald kerkgenootschap uitgesloten is, zij ook individueel verdraagzaamheid behooren te beoefenen. De verschillen tusschen de godsdienstige groepen in ons volk worden aan alle zijden opzettelijk op de spits gedreven. In het dogmatische, leerstellige zijn er ongetwijfeld groote verschillen. Maar ik ontken, dat deze zoo groot zijn voor wat het zedelijke, practische leven betreft. En daar hebben wij in de practijk des levens mede te maken. In dit opzicht staan de twee groote groepeeringen in ons land op eenzelfden gemeenschappelijken basis van de tien geboden, in het kort samengevat in den zin : ,,Eert God, bemint uw evennaaste". En voor wat de verschillen betreft, waarom zou hij, die van andere opvatting is, niet rustig kunnen aanzien, dat volgens het beginsel van de souvereiniteit in eigen kring de andere zijn godsdienstige opvattingen tot uiting brengt. Waarom zou men iemand moeten lastig vallen, omdat hij zijn godsdienst meent te moeten beleven met b.v. over de Zondagsviering, spel, dans of tooneel een zeer strenge opvatting er op na te houden. Dat is zijn recht, waaraan niet getornd mag worden, evenmin als hij van zijn kant niet tornen mag aan het feit, dat een ander op dit terrein niet zulke strenge opvattingen heeft en zich daartegenover wellicht op een ander gebied zwaardere verplichtingen meent te moeten opleggen. Prins Willem III, overeenkomstig de tradities der Oranjes verdraagzaam, zeide eens aan den Oostenrijkschen gezant: „ik houd mijn godsdienst voor den waren, gij den uwen; daarbij kunnen wij toch goede vrienden zijn". Dit woord wordt beleefd in Zwart Front. Het moge eens beleefd worden door het geheele Nederlandsche volk. Eenheid, saamhoorigheid is de voorwaarde van het nationaal herstel. DONDERDAG 7 APRIL Iemand schrijft me aan het slot van een hartelijken en gemoedelijken brief : „Ik ga nu voor het eten zorgen. De vrouw is weg om te werken en zoodoende den kost voor ons te verdienen; ik ben thuis, omdat ér voor mij geen werk is. (hoe lang nog !)" Lenin verklaarde, dat man en vrouw gelijk waren. De vrouw moest onttrokken worden aan de terneer drukkende atmospheer van huis en keuken. In het Christelijke partij-politieke Nederland gaat men theoretisch niet van dit standpunt uit, practisch echter wel. Men beperkt zich er hier zelfs niet toe, de gelijkheid van man en vrouw te aanvaarden, maar laat toe, dat de man gedwongen wordt, het werk te doen, wat specifiek ligt op het terrein der vrouw en de vrouw dwingt men er toe het werk op de fabriek te doen. De vrouw moet in deze christelijke samenleving het brood voor het huisgezin verdienen. Na 20 jaar practijk komt men in Sowjet-Rusland van de leerstellingen over de gelijkheid van man en vrouw, zooals Lenin deze stelde, en zooals ze b.v. gepropageerd werd door Mevrouw Kollontaj, de Sowjet-gezante te Stockholm, terug. Hier in Nederland, waar men zegt te zweren bij den Bijbel en de Kerk, laat men rustig dezen onnatuurlijken toestand bestaan. In Sowjet-Rusland waren het slechts nuttigheidsoverwegingen en niet zedelijke, ethische overwegingen, waarom men van het eens ingenomen standpunt is gaan afwijken. In Nederland is het niet het principe, maar zijn het vermeende nuttigheidsoverwegingen, nl. liberaal-kapitalistische overwegingen, die deze toestanden doen voortbestaan. Dat komt er van wanneer geen beginselen het staatkundig leven meer beheerschen, doch slechts het geld, het rendement ten bate van de geld-oligarchie. VRIJDAG 8 APRIL Streven naar een staatkundige omwenteling heeft geen zin, wanneer de strijders hiervoor niet de waarde van het gezin en de noodzakelijkheid van een gezins- en bevolkingspolitiek beseffen. Het gaat om de toekomst van het Nederlandsche volk. Niet dus op de eerste plaats om onszelf, doch om hen, die, wanneer ons leven vergaan is, het leven van de Nederlandsche natie zullen voortzetten. Volkeren zonder kinderen of met weinig kinderen worden onder den voet geloopen en sterven uit. Het leven van ons ieder afzonderlijk beteekent niets, het voortleven van den stam veel, maar de groei, het leven van een volk alles. De familie is de bronader van het leven, waaruit alles zich ontwikkelt. Daarom moeten kinderen en het familieleven ons dierbaar zijn. Maar dan is het ook plicht, dit te uiten, door het huisgezin te beschermen. Niet zoo maar per toeval of uit propagandistisch oogpunt, doch principieel, stelselmatig en altijd. Het geboortecoefficient is de laatste tientallen van jaren in Nederland sterk achteruit gegaan. Dat beteekent zelfmoord, vernietiging vgn het Nederlandsche volk. Zelfs op het land, de bron van nieuw gezond leven, de levensreserve van de natie, gaat de geboortegroei achteruit. Waarom ? Omdat van bovenaf geen liefde en de eerbied voor familie en kinderen wordt aangekweekt. Integendeel de lasten, die van staatswege aan het groote gezin worden opgelegd, zijn naar verhouding zwaarder voor groote gezinnen dan voor kleine gezinnen of vrijgezellen. Het is misdadig, maar het wordt als een gewoon feit aanvaard. Goede bevolkingspolitiek eischt economische en sociale maatregelen, vanuit een oogpunt van het gezinsbelang. Het gekwijl van velen over groote gezinnen tegenwoordig, doet walgelijk aan, als men bedenkt, dat diezelfde menschen door dik en dun een stelsel en regeerders aanhangen en verdedigen, die het gezinsleven vermoorden. Wanneer men gaarne ziet, dat het gezinsleven zich ontplooit, moet men ook de mogelijkheden tot uitbreiding van het gezin willen geven. Het beginsel moet zijn, dat het inkomen van de noodzakelijke levensbehoeften evenredig met het aantal kinderen is. Voor wat de economische zijde betreft, moet iemand met 6, 7 of 8 kinderen even gemakkelijk door het leven kunnen gaan als iemand in dezelfde positie zonder kinderen. Hersenschimmen ? Utopie ? In dezen materialistischen staat, ja. In een staat, voor welke de grootheid van het voortbestaan in de tijden alles is, neen. Die maatregelen vinden zich, moeten zich vinden in de corporatieve ordening. Met de practische liefde voor het huisgezin hangt samen de bescherming van het eigendom en van het erfrecht. Wanneer de beteekenis van het gezin en de eer- bied voor het gezin groeit, zal de streving naar persoonlijken eigendom en in het bijzonder naar eigen woning eveneens aangemoedigd moeten worden. Het erfrecht wordt thans op onrechtvaardige wijze beknot. Diefstal van staatswege is de zware belasting op de gelden, die door de ouders op de kinderen worden overgedragen. Met welk recht doet men dit ? Met geen ander dan dat van de socialisten : „je moet het nemen, waar het te halen is". De regeerders hebben het machtsapparaat in handen, maken dus bepalingen zonder meer, krijgen geld in het laadje, maar het is... gestolen geld. ZATERDAG 9 APRIL Hoe meer ik over de gebeurtenissen van den laatsten tijd nadenk en vanuit mijn strafcel bezie, hoe meer afschuw en ontzetting mij bekruipt over de ontzettende karakterloosheid der menschen. Hoe is het mogelijk, dat menschen zoo laf, zoo slecht, zoo doortrapt gemeen kunnen zijn, dat zij met het vroomste gezicht het eene oogenblik zóó spreken en het andere oogenblik weer anders. Ik bemerkte, dat personen, die zich bij mij aandienden en zeiden, dat „Zwart Front" de eenige juiste beweging was en walgelijk prijzend over den leider spraken, elders onderdak zochten, toen ze begrepen, dat lid worden van „Zwart Front" beteekent : „dienen, discipline, offeren", en niet „paradeeren, heerschen en een goed inkomen van de contributies van onze leden of van vermeende rijke geldschieters". Met die menschen valt geen nieuwen staat te bouwen. Zij behooren bij de walglijke slangen van dit stelsel, die kunnen lispelen naargelang het gewenscht is. Ik heb vroeger geloofd in de goede bedoelingen van de machthebbers van dit stelsel en in de goede bedoelingen van de meeste politici, ook al zagen zij het verkeerd. Ik geloof — enkele uitzonderingen niet te na gesproken — hier niet meer in. Hun spel is te geraffineerd. Zij weten, dat ze liegen en bedriegen. Zij weten, dat ze spreken, naar het hun te pas komt. Wanneer deze menschen waarheid spreken, liegen ze nog. Deze karakterloosheid is het meest droeve teeken van verval. Als men verkeerde meeningen er op na houdt, maar er fier aan vasthoudend en er voor strijdend, dan kan ik eerbied hebben voor den man, die deze denkbeelden uitdraagt. Maar op de karakterloozen zou ik slechts kunnen spuwen. In den komenden staat blijven ze onbetrouwbaar, al zullen zij dan het diepste buigen. Wee den staatsman, die hun spel niet doorschouwt en niet doorloopend voor deze menschen op zijn hoede is en niet de noodige maatregelen genomen heeft, opdat hun giftig slangengeüspel onschadelijk zij. ZONDAG 10 APRIL Op het kalenderblaadje, dat ik vanmorgen afscheurde, stond de volgende Bijbeltekst : „Indien ik kwalijk gesproken heb, betuig van het kwade; en indien wèl, waarom slaat gij mij". (Joh. 18 : 23). En in het hokje van de kerk, waarin ik vanmorgen werd opgeborgen, stonden de woorden gekrast : „zonder geld geen recht". Degene, die in het hokje uiting gaf aan zijn gevoelen, dat alleen met geld recht verkregen kan worden, is me onbekend. Ik weet dus niet, of deze woorden waar zijn, voor wat zijn geval betreft. Maar wel weet ik met volkomen zekerheid, dat in dezen verworden tijd geld vele machtige relaties geeft en dat deze in dit stelsel, wat krom is recht maken. Wanneer men bij de heerschende politieke oligarchie relaties heeft, dan gaat men vrij uit. We leven onder een partijdictatuur van de slechtste, geraffineerdste en gemeenste soort. We ondervonden het reeds lang. Opnieuw wordt het duidelijk bewezen door de houding van de kliek tegen de koninklijke marechaussee van Oss. Wanneer men voor alle gevangenen van Oss, die hier wegens grove misdaden gevangen zitten, de gevangenispoorten zonder meer zou openen, zou dit niet zoo tegen ieder menschelijk gevoel van recht en billijkheid ingaan, als datgene, wat men nu, omwille van de kliek, ten overstaan van de marechaussee van Oss gedaan heeft. Aan de marechaussee is de bevoegdheid tot recherche ontnomen; ze werden daarna onmiddellijk verplaatst en over het geheele land verspreid. Dat hier alle partijbladen (uit vrees, dat de waarheidwind in de zeilen der nationale beweging zal blazen) zich bij neerleggen, dat de kamerleden de even overbluffende handigheidjes van Mr. Goseling, Minister van Justitie, slikken, bewijst, hoezeer we onder de willekeur van een oligarchie leven, hoe het recht in Nederland een dweil is geworden, waar je alle vuiligheid en drek aan kunt afvegen. Minister Goseling heeft in de Kamer een zestal feiten van onhandig optreden van de marechaussee in vooronderzoeken medegedeeld en vervolgens op de slechte verstandhouding met de plaatselijke politie gewezen. De marechaussee is door den Minister nog eens uitdrukkelijk te kennen gegeven, dat zij een absolute zwijgplicht heeft. Zij kunnen zich niet verdedigen. In het gewone particuliere leven zouden we hen, die een dergelijke handelwijze, waarbij de aangevallenen zich niet kunnen verdedigen, toepassen, lafaards noemen, in het publieke leven mogen ze Ministers of weet ik wat heeten. En voor wat het zestal feiten van onhandig optreden betreft, iedereen (niemand uitgezonderd) moet, hoe ernstig hij ook zijn werk doet, nu en dan constateeren, dat, achteraf gezien, hij beter zus of zoo had kunnen doen en dat hij eenigszins onhandig opgetreden is. Het zou b.v. heelemaal niet moeilijk zijn, er zou heelemaal geen vergrootglas bij noodig zijn, er zou heelemaal niet gevit behoeven te worden, noch op kleinigheden gelet, om een zestal feiten van onhandig optreden in het beleid van den heer Goseling aan te wijzen. Niettemin blijft hij rustig in den Haag als Minister van Justitie zetelen. En voor wat de slechte verstandhouding met de plaatselijke politie betreft, dit kan o.i. alleen maar voor hen pleiten. Het is door de feiten bewezen, dat de plaatselijke politie het gespuis van Oss niet heeft aangedurfd, maar wel de marechaussee. Dat geeft wrijving, wanneer dezelfde plaatselijke politie ziet, wat voor een riool van vuiligheid door hen had geopenbaard moeten worden, terwijl het nu geschied is door de marechaussees, die als dank daarvoor op het Loo ontvangen zijn en persoonlijk door H. M. de Koningin geridderd werden. En, al zou het waar geweest zijn, dat ze onhandig waren opgetreden, dan is er nog geen minachting groot genoeg, om het optreden van Minister Goseling te laken. Tegenover zooveel verdienste in het verleden, is deze laagste en hardste bestraffing onrechtvaardig. Wanneer men dan hard had willen straffen, had men de Marechaussee voor den Krijgsraad moeten brengen en dit krijgstuchtelijk moeten afwerken. Men durfde dit niet, omdat dan de marechaussee zich mondeling zou kunnen verdedigen, en daarom moest deze laagste methode, deze meest schandelijke manier van rechtsverkrachting toegepast worden : verplaatsing zonder meer, critiseering in de Kamer voor het publieke forum en tegelijkertijd oplegging van absolute geheimhouding aan de marechaussee. Onder het lagere geboefte in Oss mocht door de marechaussee opruiming gehouden worden, maar zoodra het „joden" betrof en z.g.n. hoogere kringen, was het de marechaussee niet geoorloofd, een vervolging in te stellen. Dat hadden ze uit zichzelve moeten begrijpen. Ze konden dat blijkbaar niet als zoo iets vanzelfsprekends aanvaarden en daarom moesten zij gehangen worden. Een aloude spreuk luidt : „Justitia est fundamentum regnorum" (de rechtvaardigheid is het fundament van de staten). Dante formuleerde het : „gij, die de aarde oordeelt, bemint de rechtvaardigheid". Zij, die Nederland beheerschen, beminnen niet de rechtvaardigheid, zulks blijkt eiken dag duidelijker. De rechtvaardigheid, het fundament van een staat, is weggenomen. Dit beteekent, dat deze democratische staat aan het instorten is. Wanneer het me mogelijk ware geweest, zou ik thans den volgenden open brief aan Mr. Goseling, Minister van Justitie, Oud-Voorzitter der R. K. Staatspartij, hebben willen zenden : „Excellentie, Uw, volgens de bladen, zoo doortastend en snel optreden tegen de koninklijke marechaussee te Oss, volgens de mededeeling, door U aan de leden der 2e kamer gegeven, doet mij de schroom terzijde stellen, mij tot Uwe Excellentie, Minister van Justitie, te wenden en het navolgende onder Uw zoo welwillende oogen te brengen. Op verschillende plaatsen — en zeer bijzonder in Eindhoven — werd in 1936-1937 door de politie het colporteeren met het politieke orgaan „Zwart Front onmogelijk gemaakt. Op een groep Zwart Fronters, die op een rustige plek te Eindhoven bij de autobus, die hen vervoerde, stonden, kwam, zonder dat er ook maar de minste aanleiding toe was, een aantal politie-agenten met de blanke sabel aangestormd en sloegen er in het wilde op los. Eenzelfde optreden is ook ondervonden op Prinsjesdag 1935 in 's Gravenhage, terwijl de sprekers van dien dag het verblijf in den Haag ontzegd werd. Ofschoon de vergadering in den Dierentuin maanden tevoren was aangekondigd, en er niets bijzonders dreigde te gebeuren, werd toch deze vergadering onmogelijk gemaakt. Ik wijs U op het optreden van politiefunctionarissen tegen ons, toen wij eenige publicaties deden over Mannheimer, een rasgenoot van M. Zwanenberg, die U thans zooveel last en kopzorgen bezorgt. Vele bescheiden, kasten, boeken werden in beslag genomen, alles onderzocht, alles ondersteboven gegooid door een tiental politiefunctionarissen, waaronder ook marechaussees. De persen van de drukkerij werden verzegeld ; het personeel werkloos gemaakt. Het had ten gevolge, dat wij elders moesten drukken. Het onophoudelijk in beslag nemen van de bladen bracht groote onkosten mede. Wanneer ik dit achteraf bereken, dan is het laag getaxeerd, wanneer ik U schrijf, dat deze politie-invallen ons een finantieel nadeel bezorgden van minstens ƒ 4000.—. En, Excellentie, ik schaam me eigenlijk ervoor, het U te schrijven, maar al het geblaat, al die activiteit, al die honderden processen-verbaal tegen mijn leden en mij bleken zonder eenigen grond te zijn. Nooit is er iets in behandeling gekomen, terwijl 1 ]/•> jaar er na alle stukken en paperassen door ons teruggehaald konden worden. Het zou niet moeilijk zijn, zóó nog een lange reeks van feiten te geven, waaruit zeker voor Uwe Excellentie, die zoo treffend de onhandigheden van marechaussee en politie wist te ontdekken, zou blijken, dat, als dan in Oss volgens U, onhandigheden zijn gebeurd, het geen uitzondering is als onhandigheden en onjuistheden geschieden, en dat de door mij opgenoemde van veel ernstiger aard waren. Ik ben geen jurist, Excellentie, en had tot heden altijd gemeend, dat dit optreden door hoogere autoriteiten gewild was en de politiefunctionarissen dit deden, omdat ze niet anders mochten. Maar uit uw zoo flink optreden tegen de marechaussee te Oss blijkt, dat niet hij, die opdracht gaf tot onderzoek, gestraft behoort te worden, maar de functionarissen, die er zich mee belastten. En daarom maak ik met verschuldigden eerbied u er op attent, dat ten overstaan van al die politiefunctionarissen en marechaussees, die blijkbaar volkomen onbillijk, onverstandig, onrechtvaardig en onhandig tegen ons optraden, geen maatregelen zijn genomen. Niet, dat het mij persoonlijk zooveel interesseert, Excellentie, maar ik weet : U, als lid en oud-voorzitter der R. K. Staatspartij, bent een karaktervast man. U kent geen wankelen of weifelen. U kent slechts een vaste lijn. Wat ik LI nu vragen wilde, is niet, dat li de maatregelen, genomen ten opzichte van de marechaussee te Oss, thans, al is er dan ook eenigen tijd overheen gegaan, nog zoudt gaan toepassen op de ook klaarblijkelijk erg onhandige politiefunctionarissen, die in de afgeloopen jaren tegen ons optraden, maar dat we in de toekomst op uwe zoo welwillende medewerking kunnen rekenen, wanneer opnieuw processen-verbaal om niets, huiszoekingen om niets, arrestaties om niets, op geldkostenjagerij om niets, ons ten deel vallen. Alleen moet ik hieraan toevoegen, noch Jood te zijn, noch tot de heerschende oligarchie te behooren. Met verschuldigden eerbied. MAANDAG 11 APRIL Iemand, die zwaar ziek is, schrijft me met moeizaam bevend schrift: „De dokter heeft deze week tegen mijn zus gezegd, dat, als ik maar naar buiten kon gaan, er een heel groote kans was, dat ik opknapte. Maar ondanks allen goeden wil van sommigen, is dat niet mogelijk. Dat brengt toch altijd weer kosten met zich mee. Ik heb dat uit mijn hoofd gezet, hoewel ik het wel gewild had. Ik had nog wel wat bij mijn jongens willen blijven, maar wat God wil, is goed. Toch wordt alles mij wel eens een beetje te benauwd. Ik wil er tegen anderen niets van zeggen. Ze zien het wel, als het zoo ver is en magere Hein gekomen is. Ik wilde echter aan II mijn hart eens uitstorten." Zoo'n brief doet mij even de vuisten ballen en mijn tijdelijke machteloosheid gevoelen. Ik zou zoo graag een woord van troost willen geven en een kleine daad tot steun willen verrichten en den zegenenden blik willen zien van een vrouw, die vele kinderen had en zoo groote zorgen kende. DINSDAG 12 APRIL Het meest geliefkoosde argument, dat ons zou moeten bewegen de Joden vrij hun gang te laten gaan, is, dat wij als Christenen toch wel moeten bedenken, dat Christus ook een jood was. Met een dergelijke drogreden meent men ons het zwijgen op te kunnen leggen. Het verstand der menschen is verduisterd. In dezen onevenwichtigen tijd is een leus, een woord voldoende, om de waarheid geweld aan te doen, ook al is die leus valsch en het woord een drogreden. In dit geval is het toch wel heel erg. De God-Mensch Christus, aan het kruis geslagen door de joden, die daardoor Zijn Bloed en Zijn gerechte wraak over zich hebben afgeroepen, moet thans gebruikt worden voor de joden, om iets te verdedigen, dat tegen de klaarblijkelijke feiten, tegen de natuur van dingen, geschapen en gewild door God, ingaat. Wanneer degenen, die zich orthodoxe Christenen noemen, de door hen aangehangen leer wat beter kenden, zouden ze voelen, dat op deze wijze spreken Godslasterend is. Godslasterend is het, te zeggen, dat Christus iets zou willen, dat tegen de door Hem geschapen natuur van menschen en dingen ingaat. De natuur der joden is deze, dat zij een vreemd volk zijn en blijven temidden van andere volken, ook al vertoeven ze in de landen van die andere volken, zelfs van geslacht op geslacht. Zij zijn en blijven vreemdelingen en met dit feit, liggend in de natuur van het Jodendom, hebben wij rekening te houden. Zoo niet, dan gaan we in tegen den wil en de normen van Hoogere Macht. Het is evenzeer specifiek kenmerkend voor de Joden, dat zii. volkomen vrij gelaten, ontbindend, degenereerend werken temidden van de volken, waartusschen zij als vreemdelingen vertoeven. De plicht van zelfbehoud, de liefde voor eigen volk eischt, dat daartegen maatregelen genomen worden. De Joden heeten het uitverkoren volk Waarom ze door God uitverkoren werden als het volk, waaruit de Messias zou geboren worden, is niet ter onzer beoordeeling. Onze persoonlijke opvatting in deze is, dat God juist het meest minderwaardige, zedelooze en onbetrouwbare volk heeft uitverkozen als het volk, waaruit de Messias geboren moest worden, om daardoor des te duidelijker en scherper te doen uitkomen, dat Zijn Verhevenheid en Zijn Volmaaktheid uit Zichzelve zijn, uit Zijn Goddelijk Wezen en niet afhankelijk van het volk. waaruit Hij geboren is. Ik verwonder mij er zeer over, dat zoovele orthodoxe dominees en R. K. Geestelijken, die toch volgens hun leer heeten te gelooven in de Godheid van Christus, door hun redeneering in zake het Jodenvraagstuk, het doen voorkomen, alsof Christus Zijn Volmaaktheid te danken zou hebben aan het ras, waaruit Hij geboren is. Niets heeft Hij aan menschen te danken, maar alles aan Zichzelve, alles aan Zijn Goddelijk wezen. Aan Hem is alles onderdanig. Noch door Jood, noch door niet-Jood wordt Hij beheerscht. Hij is. Die is, voor Wien alle knie te buigen heeft, die in, op, onder en boven de aarde zijn en ten overstaan voor Wien eenieder verplicht is Zijn wetten te volgen, ook de Wet van het onderscheid tusschen Jood en niet-Jood, WOENSDAG 13 APRIL De herinnering aan iets moois en schoons, dat men in het verleden heeft meegemaakt, brengt opnieuw vreugde. Ook in de strafcel. Van alle kanten stuurt men kaarten. Ik heb het niet kunnen nalaten, daarmede de grauwe muren te versieren. Zij brengen zon en warmte. Geen foto deed me meer genoegen, dan die welke ik de laatste dagen mocht ontvangen : de door Z. K. H. Prins Bernard gemaakte photo van H. K. H. Prinses Juliana met de kleine Prinses Beatrix. Dat is de lente en de toekomst van Nederland. Eenvoudig en blij. Een echte jonge Moeder, zooals ze eens de Moeder van een geheel volk zal zijn. Het is temidden van alle decadentie en misère een feest, te weten, dat de Oranjeboom bloeit. Het is een blijde belofte voor de toekomst. Verscheidene moeders zonden me de fotos van hun kinderen. Ze weten, dat ik kinderen liefheb en dat de afbeelding van hun kind de zon in mijn cel brengt, waar de stralen van de zon door het matglas belet worden binnen te dringen. Ook een reeks van afbeeldingen van stad en land, meestal een slechte afbeelding van de werkelijkheid, die veel mooier is, maar die de herinnering wekken aan de tochten door Nederland gemaakt en die me wijzen op de schoonheid van mijn vaderland. Onze steden met hun prachtige oude torens : Groningen met de Martinitoren, Haarlem met zijn alles overheerschende St. Bavo-toren, die het meest tot zijn recht komt, wanneer men hem van buiten de stad ziet. Maar ook de spitsen van onze dorpskerken verheffen het landschap, of het in Sprundel of Aduard of waar ook is. Schoon en vergroeid met het landschap staat de spits temidden van de landstreek. De oude gebouwen in Haarlem, Amsterdam, Gent. Maastricht en elders, zij wijzen op een groot verleden, op de kracht die in ons volk zit en die wederom tot ontplooiing kan komen, wanneer de voorwaarde: een ordelijk geregeerde staat, vervuld is. De dorpen die mooi zijn. Zoowel het vlakke land met koeien en molens, als het landschap met ven, bosch en heide. Zij, die me meer van nabij kennen, sturen me ook afbeeldingen van dieren, vooral van paarden en honden. Ik houd van dieren en in het bijzonder van deze. Het paard, levendig en edel. Het is gelukkig, dat de ruiter sport weer meer beoefend wordt. Te betreuren is, dat velen die deze sport wel beoefenen, dit met zoo weinig zorg en zwier doen. Geen sport zie ik liever dan de paardensport, mits het Werkelijk dien naam mag hebben en paard en ruiter, tot één geheel zijn geworden. Bij de boerenbevolking gaat de zorg en de liefde voor paarden achteruit. Vroeger kwam zoon of knecht van den boer soms in verleiding, wat extra haver uit de haverkist te nemen, om dit, wanneer hij wist, dat de baas niet in de nabijheid was, aan de paarden te geven. Het was zijn trots, dat de paarden er schoon en glanzend uitzagen. Men fokte met zorg en met plezier. Ik herinner me als kleine jongen, hoe het om dezen tijd een feest was, als op de boerderij van mijn vader een 7 of 8 jonge veulens in de weide rondom de merries dartelden. Dit is thans minder geworden. Er is geen vraag. Er zit geen verdienste aan en zoodoende is de liefhebberij verminderd. Honden zijn de schranderste en trouwste dieren, die ik ken. Iedere hond heeft zijn aparte eigenschappen, trouw en schranderheid hebben ze gemeen. Ik heb eens een jachthond gehad, die een echte boef was en een zwarte Groenendaler, die iedereen behalve mij in de beenen beet en me daardoor veel last veroorzaakte ; niettemin heb ik zeer veel van hem gehouden. Honden zijn trouw en in het dagelijksche leven ontmoet men zooveel ontrouw. Een hond voelt voor zijn baas. Hij is rustig, wanneer hij weet, dat zijn baas aan rust behoefte heeft, maar kwispelt en tiert, wanneer hij weet, dat den baas eenige ontspanning goed zal doen. Wanneer men iet-wat gedrukt is, maar zich beheerscht, zoodat niemand het merkt, uw hond bemerkt het wel. Hij komt naar u toe, ziet u aan, poogt uw hand te likken, alsof hij wilde zeggen : waarom treurig — het leven heeft ook zijn mooie kanten — laten we maar de bosschen ingaan — wat wandelen en stoeien en ravotten. Dieren zijn aan de hoede der menschen toevertrouwd. Degene, die een dier mishandelt, is iemand van eer laag karakter. Men behoeft niet sentimenteel te zijn, noch er tegen op te zien, een dier te bestraffen, wanneer dat per sé noodzakelijk is. De dierenwereld is ondergeschikt aan den mensch, maar niet in dien zin, dat hij er mede kan doen wat hij wil, doch in dien zin, dat hij de dieren voor redelijke diensten mag gebruiken, maar hen nooit misbruiken. Het dier, overgeleverd als het is aan den mensch, moet beschermd worden. Wij zijn niet voor zekere dierenbescherming, maar wel voor die, welke liefde en zorg voor dieren aankweekt. DONDERDAG 14 APRIL Iemand die eerlijk en werkelijk wil, zooals het roenschelijk mogelijk is, wordt vertrapt en verguisd, verdacht gemaakt. Het leven is voor hem een voortdurende strijd, maar wil men rustig zijn en aan den band loopen van een verworden maatschappij, dan is het Hosanna, en Nog dagelijks worden er op deze wijze menschen en idealen verhandeld, want o ! wat is het gemakkelijk, een onbezorgd leven te leiden. Wees Faust en verkoop je ; gooi je innerlijk weg; stink mee met den mesthoop en je bent er. O! wat ben ik toch blij, dat ik den eerlijken en waarachtigen strijd heb leeren kennen ! Dat leven is tenminste niet inhoudloos, dat leven heeft beteekenis en juist de aanvallen van buiten, wat geven die dan een kracht"... Zoo schrijft me iemand, die metterdaad bewezen heeft, alles voor Zwart Front over te willen hebben. Het is niet voor eenieder weggelegd, om —- haast tot op het roekelooze af — alles in de waagschaal te stellen Voor een nieuwe gedachte. Maar als een nieuwe beweging, een nieuw idee geen menschen vindt, die alles opzij zettend, hiertoe komen, dan beteekent dit, dat die beweging of dat idee nooit voldoende een volk zal kunnen bezielen, om er toe te geraken. Maar als het — zij het dan aanvankelijk nog beperkt tot uitzonderingen — menschen er toe brengt, tegen al wat men berekening en gezond verstand pleegt te noemen in, om voor dat idee en die beweging alles op te offeren, dan is de innerlijke kracht van dat idee en van die beweging zoo groot, dat ze eens een geheel volk zal kunnen winnen en dat ze tot het gestelde doel zal geraken. GOEDE VRIJDAG 15 APRIL Het is Goede Vrijdag, een dag die telkenjare ontroert om het groote gebeuren, dat wij dan herdenken. Het is een dag van bezinning over leven en dood, geluk en ongeluk, goed en kwaad, succes en nederlaag. Deze dagen geven troost en hoop in den strijd, dien wij voeren. De moeilijkheden kunnen zich opstapelen , de gevraagde offers kunnen te zwaar zijn. Wij weten het: op den Goeden Vrijdag volgt de Paaschmorgen. Op den winter de lente, ook al schijnen storm en hagel de lente tegen te willen houden. In pijn en in zorgen moeten de korrels gezaaid worden, om in vreugde het gewas te kunnen maaien. Zoo is het individueel, zoo is het met een volk. Tyrannie en machtswellust van het Spaansche juk maakten het leven tot een last. Een schrikbewind teisterde dag in dag uit het volk. In de ure van den hoogsten nood stond Willem van Oranje op en werd de Vader des Vaderlands. Ook thans moet het Nederlandsche volk eerst wederom het dieptepunt van tyrannie en lijden ondergaan : rechtsverkrachting, afpersing, werkloosheid, gebrek. Maar nu is ook het begin van de redding nabij. De gezichten van de oligarchie zijn van haat vertrokken. Zij doen hun uiterste best, om een vertoon van inacht te geven. In hun brute, domme hersenen is slechts één gedachte : hoe kan ik het jonge, nieuwe leven verstikken en mijzelve safe stellen. Hun spel is tevergeefs! Het is met hen afgeloopen: ondanks hun geraffineerd optreden ! Het komt er slechts op aan, of wij eensgezind en moedig doorzetten. Het is daarom, dat ik naar mijn leden aan het slot van mijn Paaschbrief schreef: „jongeman, man en vrouw, sta pal en durf den strijd aan. Ons land en ons roemrijk volk, het Dietsche volk, ligt verkwanseld en verbrokkeld, letterlijk en figuurlijk. Met Gods hulp geven we dit land eenheid, fierheid en roem terug. Wat hindert ons de tegenwerking? Wat kan het Jan Klaassenspel van onze tegenstanders ons deren, ja, wat het balken van ezels, als wij slechts voor ons geweten zeker zijn, juist, waar en goed te handelen. Het is me thans niet mogelijk, u onomwonden te zeggen, wat in mij leeft. Alleen dit nog : ik heb Dietschland hartstochtelijk lief en zal vanaf den 17e Mei, teruggekeerd in mijn regiment, dit fanatieker en meer nog gericht op het groote doel, de herijzenis van het Dietsche volk, voorgaan. Recht op ons doel af! Onzen kop voor geen mensch buigend! Wij zullen ons slechts buigen voor God en obedieeren in gerechtigheid, wetende, dat de Almachtige de heropstanding van Dietschland wil." ZATERDAG 16 APRIL Op den vooravond van Paschen ontving ik een groot aantal kaarten, veelkleurig en met een overdaad aan goud, klokken en lentebloemen. Ook een groot aantal brieven, waarin veel goede woorden. De woorden van sympathie en van trouw draag ik in mij mede. Ik zal er slechts op terug weten te komen, wanneer blijken zou, dat het bij iemand slechts looze woorden waren zonder werkelijken inhoud, maar in Zwart Front is bewezen, dat zooiets slechts bij hooge uitzondering voorkomt. Met de kleurige kaarten heb ik mijn cel gesierd. Ofschoon ik mij hiertegen eerst verzet heb en het iet-wat klein vond, heb ik het niet kunnen nalaten, om zoodoende ook uiterlijk iets van het Paaschfeest te doen uitkomen. Het brengt fleur en vroolijkheid, waar anders slechts grauwe, vuile muren me tegenblikken. Ik gevoel Paschen in mij. Ik had nooit kunnen bevroeden, dat de vreugde van Paschen in een gevangeniscel zoo intens kon zijn. PASCHEN 1938 Ik geloof, dat Christus, na gemarteld, gekruist en begraven te zijn, ten derden dage glorievol verrezen is van den doode. Ik geloof vast, dat Dietschland, na den spot, de vernedering en de tyrannie naar den wil der Voorzienigheid glorievol uit dezen ondergang verrijzen zal MAANDAG 18 APRIL Op dezen 2en Paaschdag werd een zanguitvoering in de gevangenis gegeven. Het was net echt. Een heusch gedrukt programma, heusche zangers en zangeressen van buiten de gevangenis ; een heusche orkestbak, althans zij, die de uitvoering gaven, zaten, met uitzondering van den voordrachtskunstenaar zóó, dat ze voor alle gevangenen onzichtbaar waren. En de gevangenen hadden allen eerste klas plaatsen : ieder had een afzonderlijke loge te zijner beschikking. De majoor van het gevangenispersoneel vroeg (in opdracht of niet in opdracht) of ik er niet de voorkeur aan gaf op mijn cel te blijven, aangezien het mogelijk zou zijn, dat op deze uitvoering de een of de ander mij zou kunnen herkennen. De majoor, ofschoon overtuigd van macht en waardigheid, behandelt alles rustig, kalm en zonder diplomatie. Wanneer er dan ook nevenbedoelingen bij deze vragen waren, zijn ze door anderen ingefluisterd. Na twee maanden verblijf in de gevangenis had men zoo langzamerhand wel kunnen weten, dat ik met ongebroken trots en zelfbewust deze gevangenschap onderga en dat ik er geen bezwaar tegen heb, dat men op de hoogte is van mijn verblijf in hotel „de houten lepel" te Breda. Integendeel, het bevreemdt me dat de pers, die toch zoo om nieuws verlegen is, deze „zitting" angstvallig verzweeg. Waarom doet zij zulks ? Ze bedelt anders toch zoo om copie. Is het, omdat men meent, dat de bekendmaking van deze gevangenisstraf een vooruitgang van Zwart Front tengevolge zal hebben? Is het, omdat men de oligarchie door stilzwijgen wenscht te beschermen? Of is het omdat niet ik me voor deze gevangenisstraf heb te schamen, maar wel zij, die hiertegen niet protesteerden. De dirigent van het koor blijkt een lid van Zwart Front te zijn. Het is dus niet ten onrechte, dat men vreesde, dat ik bekenden bij deze uitvoering zou zien. Mijn kameraad dirigent zoekt en vindt me opgeborgen in de cel rechts boven. Al is het ook op een afstand, wij zien elkaar in de oogen. Alles trotseerend, brengt hij den groet, den triomfantelijken, overal doordringenden groet van Zwart Front. De aandacht van de gevangenen bij de uitvoering was zeer gespannen. Enthousiast applaus bij de verschillende zangnummers, bij de opkomst van dirigent en voordrachtkunstenaar. Kortom precies echt. En elk oogenblik verwachtte ik, dat een van de toehoorders naar voren zou treden, een daverend dankwoord zou houden en een krans aanbieden. Aangezien de loges echter met een grendel gesloten waren, ging dit niet door, maar hield de plaatsvervangend-directeur een speechje van nou-ja-als het nou eenmaal moet en pas-op, dat-ik me niet teveel geef. Het spijt mij voor de gevangenen, dat dergelijke uitvoeringen zich tot een drietal per jaar beperken. Er is vrijwel niets in de gevangenis, waarvan een verheffenden invloed uitgaat. Goed-gekozen muziek en liederen, voordrachten van een man, die menschen liefheeft en de wereld graag goed en mooi zou willen zien, maar die van den eenen kant tegenover de misdaad sterk afwijzend en sterk afkeurend staat ; maar van den anderen kant veel begrijpt. Deze kunnen in de kilheid en platvloerschheid van een gevangenis aan hen, die geen beroepsmisdadigers zijn, zoo ontzettend veel goed doen aan de gevangenen en uiteindelijk dus ook aan de maatschappij. DINSDAG 19 APRIL Reeds meer dan twee maanden heb ik het gevangenis-leven medegemaakt. Al dien tijd heb ik onder het vouwen van giro-enveloppen de gelegenheid gehad, na te denken over het strafprobleem. Het is een moeilijk probleem. Gevangenissen zullen er in elk stelsel moeten zijn. Maar een vaststaand feit is het, dat voor eenzelfde feit aan verschillende menschen dezelfde straf op te leggen, in werkelijkheid geen gelijke straf is en vaak groote onrechtvaardigheid beteekent. Wat voor den een betrekkelijk licht is, is voor den ander ondraaglijk. Wat het leven van den een niet stuk maakt, kan dit bij een ander voor altijd verwoesten. Dat door het gevangenisleven zelve menschen betere menschen worden, kan ik niet gelooven. Dit kan slechts voor een enkele uitzondering waar zijn, voor de meesten echter zal het eerder het tegenovergestelde gevolg hebben. Op dengene, die zijn gedachten niet op stoffelijke idealen kan stellen en zijn straf ondergaat als schuld voor een bedreven misdaad, moet een langdurig en voor velen zelfs reeds een kort gevangenisleven vergiftigend werken. Ik hoor soms klompenklossend gevangenen in hun cel op en neer draven, als wilde dieren in een kooi, Ik hoor van een bewaker, dat het niet zelden gebeurt, dat iemand in razernij uitbarst. En ik kan me begrijpen, dat, zooals bewakers me vertelden, er maar heel weinig voor noodig is, om een gevangene driftig en razend te maken. Ongebroken onderga ik deze straf, maar niettemin moet ik toegeven, dat het me veel krachtsinspanning en zelfbeheersching kost, me in te houden, wanneer ik de kleine stille treiterigheden van een der bewakers bemerk. Wanneer men zijn gedachten niet met andere vraagstukken bezig kan houden, dan moet het gevangenisleven langzaam maar zeker een mensch sloopen. Zelf heb ik in den beginne wel eens middagen gehad, die me eindeloos lang toeschenen. Het was als een worsteling tusschen den tijd en mijzelve, die in den avond, als de schaduwen langs de muren kropen, eindigden. Zooals na zwaren handenarbeid, kwam in den avond na dezen onzichtbaren strijd, de ontspanning van den geest en van het lichaam. Moe en berustend ging men dan hoopvol den nacht in. Ossendowki spreekt in zijn boek „Van President tot gevangene" over de cel als den „steenen zak." Dit gevoel zal iedere gevangene wel ondergaan, maar vooral hij, die geen beroepsmisdadiger is, doch in zwakte door de omstandigheden daartoe gekomen, een misstap beging. Idealisme, de hunkering naar iets groots en moois zal vrijwel nooit onder hen leven en toch kan dit alleen het gevangenisleven tot een zegen maken. Zelfs iemand, die tengevolge van rechtsverkrachting of door opzettelijke vergissing, hier zou zitten, en daarbij geen idealen heeft, moet door een verblijf in de gevangenis misschien physiek, maar zeker moreel ten onder gaan. Haat zou hem ongeschikt maken voor goed werk in de samenleving. Haat toch, die niet voorkomt uit liefde voor een hooger goed, maakt een mensch ongeschikt voor opbouwend werk. En voor wat den beroepsmisdadiger betreft, naar gelang het karakter zal hij zijn straf in kalmte of in razernij opnemen. Maar, hoe zijn karakter ook zij, beter van aard zal hij door het gevangenisleven nooit worden. In een geordende samenleving voelen zij zich zeer zeker, na een langdurig verblijf in de gevangenis, niet meer thuis. Terug in de maatschappij, zullen zij hun uitwerpselen weer opzoeken en opnieuw een gevaar voor de samenleving zijn. Medelijden verdienen alleen zij, die uit nood of gebrek of tengevolg van de zedelijke ellende, die dit stelsel over de menschen gebracht heeft, gestruikeld zijn. Zoo moeten er thans wel verschillenden zijn. Zij zouden een uitstekend en verdienstelijk leven kunnen leiden... wanneer tenminste geen gedienstige geesten hen aan vroeger gemaakte fouten blijven herinneren. Fouten, die bijna ieder ander ook gemaakt zou hebben, wanneer hij in dezelfde omstandigheden was gekomen. Het is zoo gemakkelijk aanmerkingen te maken, wanneer men zelf overvloed heeft en men nooit in gevaren komt. Het gevangenis-probleem is moeilijk. Het zou dwaas zijn, te luisteren naar hen, die van een gevangenis een feestgebouw zouden willen maken. Toch zijn enkele veranderingen zeer zeker gewenscht. Op de eerste plaats grootere zorg bij het aanstellen van personeel. Er zijn prachtige menschen bij, doch ook enkelen, die ten eenemale ongeschikt zijn. Dan is er hier een gebrek aan lucht en lichaamsbeweging. Het voorgeschreven halfuurtje „luchten", dat bovendien vaak geen half uur is en dat ondergaan moet worden in een kooi van enkele vierkante meters, is onvoldoende en zoowel physiek als psychisch van geen beteekenis. Op de derde plaats zou het gewenscht zijn, dat uitvoeringen, zooals ik er hier een meemaakte, niet tot drie in het jaar beperkt bleven. Mits de keuze van uitvoering verzorgd en berekend is, behoort dit tot het weinige in een gevangenis wat veredelend werkt. Tenslotte is het ook billijk dat met de afzonderlijke personen meer rekening wordt gehouden. Een beroep op een dor reglement, dat eenieder dwingt tot geestdoodend werk, is een onbruikbaar reglement. Er moeten algemeene regels zijn, maar het moet ook mogelijk zijn, dat er speling is, om te handelen naargelang de persoonlijkheid van dengene, die tot de cel veroordeeld is. Het is b.v. allerminst onredelijk, zooals dat in de meeste landen gebruikelijk is, onderscheid te maken tusschen politieke en niet-politieke gevangenen. En het is eveneens wenschelijk, dat bij de werkzaamheden meer gelet wordt op persoonlijkheid en capaciteiten van den betreffenden strafgevangene. Voornamer en belangrijker dan dit alles is echter de zorg voor rechtvaardige rechtspraak en een rechtvaardige samenleving. Wanneer de werkloosheid zal ophouden, wanneer de sociale verhoudingen beter zijn en de rijkdommen van dit land beter verdeeld, dan zullen de gevangenissen niet meer zoo overvol zijn. Het gedeelte, dat thans hier zit wegens een daad, gepleegd uit armoede en gebrek of uit baloorigheid wegens de rotte sfeer van dit land, zal dan eerlijk en goed werk verrichten. Zij, die beletten, dat de voorwaarden hiervoor vervuld worden, zij behooren eigenlijk een cel der gevangenis in te nemen. WOENSDAG 20 APRIL Uit een brief citeer ik het volgende : „Loopende over de brug, gingen gisteren mij een vader met twee kinderen voorbij, een meisje van omstreeks 11 jaar en een jongetje van om de 8 jaar. Op het punt zijnde, deze te passeeren, hoor ik het meisje zeggen : „Papa, al krijgen wij maar twee eitjes en zij behoeven maar klein te zijn en heelemaal niet veel te kosten, maar dan weten wij tenminste dat het Paschen is." Kameraad Leider, ik had wel kunnen huilen, toen ik het hoorde. Hoeveel zat er in die toon, zooals het kind dit zei. Hoe weinig verlangde dit kind, om tevreden te zijn, hoe weinig om te weten, dat het Paschen was en om gelukkig te zijn. Wat voelde ik mij ellendig, een man te zijn van bij de 27 jaar en nog niet in staat, om aan deze arme drommels te zeggen : „hier is iets voor Paschen en ik hoop, dat het u gelukkig maakt". Ikzelf bezat niets, niets en nog eens niets." Is dat fantasie? Alleen voor hem, die in zijn rijk gemeubileerd regeeringsbureau in zijn leunstoel zit en zijn contact met het volk beperkt tot het openen van gebouwen en het aanzitten aan diners. Degene, die wil zien, kan de schrijnende tegenstellingen in het sociale leven en de ontzettende armoede van zoo velen ervaren. Dit zal nog maar een uiterst klein deel vormen van het leed, dat de arme ondergaat, omdat meestal angstvallig getracht wordt, de armoede te verbergen. Maar dit weinige is voldoende, om een sociale omwenteling na te streven. In een anderen brief schrijft iemand me over den grooten zedelijken nood, waarin hij verkeerd heeft. Het blijkt, dat het idealisme van Zwart Front hem voor den moreelen ondergang behoed heeft. Na een beschrijving van dezen nood staat er : „Waarom ik dit alles schrijf ? Niet, dat ik in u een biechtvader zie, neen, wat ik God te zeggen heb, breng ik Hem persoonlijk. Maar mijn hart zegt mij, u een blijk van mijn vertrouwen te moeten geven. U hebt het recht daarop zoo zwaar verworven en, wanneer allen angstvallig hun hart voor uw blikken gesloten houden, kunt u niet weten, welke sterke kracht in den geest van ons Zwarte Front schuilt, hoe God Zwart Front als middel gebruikt, om menschen te redden uit de diepste zielenood. Kameraad Leider, ik wil U doen weten, dat u aan de spits staat, niet van een doode partij, neen, maar van een beweging, die niet alleen het recht van bestaan, maar zelfs den plicht van bestaan heeft. „Daarom heb ik alle bedenkingen terzijde gesteld en heb mijn hart open en bloot voor u gelegd... Ik zal de sterke hand, die Zwart Front mij toegestoken heeft, nooit loslaten. Zwart Front heeft moed en hoop in mij doen opleven. Dit dank ik Zwart Front mijn leven lang. Niet om u mijn last op te leggen, schreef ik u dezen brief, alleen om u den zegen van Zwart Front duidelijk te maken." Dat de innerlijke kracht zoo groot is, bewijst dat wij op den goeden weg zijn, dat Zwart Front eeuwigheidswaarden vertegenwoordigt. Datgene, wat bij alle gebral en al het uiterlijke vertoon de partijen niet konden bereiken, dat brengt metterdaad Zwart Front. DONDERDAG 21 APRIL Van verschillende kanten stuurt men mij een verslag van het Paaschcongres der S.D.A.P. Het moet zoo langzamerhand voor de bestuurders der S.D.A.P. niet bepaald erg prettig meer zijn congressen te houden en dan achter de bestuurstafel te zitten. Ze hebben daar nog al wat te slikken. Een man, die niet om zichzelve te bevoordeelen, maar in het belang van de partij waarvoor hij staat, bestuurder zou zijn, hij zou die aanvallen van alle zijden op de meest belangrijke punten niet kunnen aanvaarden. Zijn eergevoel zou zich daartegen verzetten. Hij zou eischen, dat de beschuldigingen werden ingetrokken, ofwel verklaren met hen niet meer in de organisatie te kunnen samenwerken. Waar echter de politiek voor hen een baan is, welke nagestreefd wordt om het geld, durven deze democratische politici dezen eisch niet te stellen, terwijl de verschillende ontevredenen zeer gemakkelijk tot de grofste beschuldigingen kunnen overgaan, wetend dat de bestuurders toch niet heengaan. Twee opmerkingen troffen mij bijzonder. Op de eerste plaats de aanval op wethouder Boekman, die zich in de afgeloopen periode voor de monarchie had verklaard. In zijn verdediging kwam de aparte soort liefde voor Oranje van den jood voor den dag. ,,De vrijheid wenschte hij te behouden, monarchist te zijn op dit oogenblik en in dit tijdsgewricht. Zooals in de synagoge de Jood bidt voor Oranje, „opdat het 't Jodendom goed moge gaan", zoo ook wenscht deze socialist op 't oogenblik wel voor Oranje te zijn, omdat dit nu hem beter past en „eigenlijk ons land niets anders is dan een republiek met een vorstin aan het hoofd". Merkwaardig is ook de drang naar samenwerking met de R. K. Staatspartij. Vele afgevaardigden verweten het bestuur, dat „dit teveel knipoogjes gaf aan de R. K. Staatspartij. Deze kun je nooit vertrouwen. Vandaag zullen ze eventueel met de socialisten meedoen, maar eventueel ook met de fascisten." De repliek van Albarda die meedeelde, dat voor de S.D.A.P. eigenlijk op het oogenblik alleen de R. K. Staatspartij in aanmerking komt om mee samen te werken, teekent, hoe de partijen vastloopen en hoe ze zichzelf aan het vernietigen zijn. VRIJDAG 22 APRIL De groeiende belangstelling voor het „ras" onder invloed van de Duitsche gebeurtenissen, is verheugend, maar draagt ook gevaren met zich mede. Verheugend, omdat eindelijk weer de waarde van het ras beseft wordt. Gevaarlijk, omdat zoovelen, die van de raswetenschap niet de minste kennis hebben, op vergaderingen en in artikelen praten over de eer van het ras, de zuiverheid van het ras, de uitverkorenheid van een ras, zonder te weten wat ze zeggen en daardoor de grootste dwaasheden verkondigen, die tot groot nadeel van ons volk zijn. Leuzen worden aanvaard, die volkomen onwaar zijn, van iedere objectiviteit zijn gespeend, maar niettemin voor sommigen de grondslag der bevolkingspolitiek worden. ,,Wij zijn een Germaansch volk" wordt er geroepen en men houdt er geen rekening mede, dat ons volk slechts ten deele van Germaanschen bloede is, zooals niet slechts zij, die deze wetenschap bestudeerden, uitmaakten, maar wat ieder, die de kenmerken van den Germaan weet, met eigen oogen kan ervaren, wanneer hij in zijn omgeving de menschen even wil opnemen. „Het Germaansche volk is het uitverkoren volk . Maar men vergeet, dat ieder ras meer of minder waardevolle eigenschappen heeft en dat zelfs het Germaansche ras daaraan niet ontkomt. Men zegt, dat de Germaansche volken zoo nauw mogelijk met elkaar verbonden behooren te zijn. Men heeft dan op de eerste plaats Duitschland op het oog. Men vergeet daarbij niet alleen, dat Nederland slechts ten deele Germaansch is, maar tevens dat dit met Duitschland evenzoo gesteld is. Vorm van den schedel, grootte van gestalte, kleur der haren en oogen bewijzen het overduidelijk. Maar wat erger is, is, dat men voorbij ziet, dat het bepalende voor hetgeen een volk is, niet in het ras alleen ligt, doch dat het ras één van de factoren is, welke naast taal, levensomstandigheden en historie een volk vormen. Het is volgens de natuur der dingen, dat volk en staat samenvallen. Voor de voorstanders der Nur Rassetheorie moeten ras en staat samenvallen, hetwelk als stelling reeds een bedreiging is voor onze zelfstandigheid en onafhankelijkheid. Men zegt, dat, zooals in de dierenwereld, het ras de eenige factor is voor de wenschelijkheid van de voortplanting. En men vergeet, dat de mensch, zij het ook dat hij biologisch veel met het dier gemeen heeft, wezenlijk van het dier onderscheiden is. Als verkondiger van deze stelling komt men er vanzelf toe, om zooals de overigens bekwame Minister Darré in zijn „Neuadel aus Blut" gelijk de dieren de menschen slechts uit biologisch oogpunt te bekijken. Of tot een meening gelijk die van Rosenberg, om mannen van zuiver Nordisch ras de polygamie toe te staan. Nu is het tengevolge van overdreven gevolgtrekkingen, die uit wetenschap der rassen getrokken worden en tengevolge van de tegenspraken der beoefenaars der rassenwetenschap, gewoonte het voor te stellen, alsof aan ras en raswetenschap geen waarde toegekend mag worden. De studie der rassen, van hun vermenging, hun physische en psychische eigenschappen, hun onderlinge overeenkomsten en verschillen, acht men overbodig. Dat is de eenvoudigste en gemakkelijkste methode, maar zij strekt tot groot nadeel van ons volk. Of men het nu leuk vindt of niet leuk vindt, het valt nu eenmaal niet te ontkennen, dat er verscheidene rassen zijn met verscheiden eigenschappen. Het staat vast, dat de overerving van physische en psychische eigenschappen afhangt van het ras der voorouders. Invloeden als traditie, opvoeding, klimaat hebben invloed op de ontwikkeling van den jongen mensch, maar ze kunnen hem nooit iets geven, zoo hij het in potentie door zijn ras niet heeft. Wat niet in aanleg door ras-afkomst aanwezig is, kan nooit door andere factoren tot stand komen. Daarmede hangt dus samen, dat het heelemaal met zoo gek is. doch integendeel zeer redelijk, om na te gaan, in hoeverre rassenvermenging gewenscht is en in hoeverre ongewenscht. Alleen moeten wij in het oog houden, dat deze studie in haar eerste begin is en het onjuist is, om, waar geen zekerheid verkregen is, conclusies te trekken voor de practische bevolkingspolitiek en voor practische politiek, zoolang de beoefenaars der rassenstudie nog tastend den juisten weg zoeken. Wat vaststaat is, dat willekeurige rassenvermengingnaar de manier der straathonden - physiek en psychisch nadeelig is geweest. Er is niet alleen discrepantie ontstaan tusschen de deelen van het lichaam, waarmede ook innerlijke kwalen (ziekten) samenhangen, maar ook psychisch heeft dit zijn gevolgen gehad. De hedendaagsche karakterloosheid bij velen zal hierin zijn oorsprong vinden. Wanneer twee menschen van verschillend ras zich in het huwelijk vereenigen, worden door de kinderen verschillende kenmerken, zoowel van den man als van de vrouw geerfd. Wanneer de ouaers nu tot twee m weztn van elkaar verscheiden rassen behooren, dan zal er disharmonie ontstaan, zoowel physisch als psychisch. Er zijn uitzonderingen op, maar in het algemeen is dit toch zoo. Er kunnen door vermenging waardevolle individuen en zelfs talenten naar voren komen. Ook dit kan echter een bewijs van discrepantie zijn, zooals een kweeker door menging een bepaald deel van de plant kan laten overwoekeren. In hoeverre bepaalde vermengingen gunstige resultaten hebben, is nog vrijwel niet uitgemaakt. Bewezen is dat regellooze vermenging hoogst nadeelig voor een volk is. De staat en dus ook de staat in wording, zal goed doen, de onderzoekingen aangaande het ras aan te moedigen. Zij mag echter, zoolang de wetenschap dienaangaande nog slechts in het beginstadium is, niet voorbarig gevolgtrekkingen maken. Nederland kan tot ongeveer 1200 een Germaansch land genoemd worden, maar sedertdien heeft — hoe spijtig men het ook vindt — men er rekening mee te houden, dat vermenging met andere rassen heeft plaats gehad, zoodat op het oogenblik ons volk slechts ten deele Germaansch is. Degenen, die streven naar Germaansche cultuur in ons land, mogen bedenken, dat deze dan behoort te steunen op een Germaansch ras, maar dat dit niet bestaat. Theoretisch kan men nu zeggen, dat we dan ons volk weer Germaansch moeten maken. Dit is echter practisch onmogelijk. Wel mogelijk en wenschelijk is het echter, het streven naar grootere raszuiverheid aan te moedigen. Het is niet wenschelijk, dat zij, die geestelijk ver van elkaar staan, een huwelijk sluiten, evenmin als zij, die rassisch ver van elkander staan. Geen dwang van den staat is gewenscht. Wel echter aanmoediging van alles, wat het rassenbewustzijn verlevendigt. Dat is geen „mvthe van het ras of „rassenhoogmoed", maar niets anders dan een streven, te leven en te handelen volgens de natuur der dingen. ZATERDAG 23 APRIL De oligarchie heeft ontdekt, dat er werkloosheid is. Of beter ze heeft ontdekt, dat ze enkele nieuwe leuzen noodig heeft, om de menschen te doen gelooven, dat het nu dan toch echt meenens is en dat de oplossing nu komt. „Als dit Ministerie het niet kan oplossen, dan lost niemand het op" zegt oud-minister Verschuur, voorzitter der groote R. K. Staatspartij. De heer Verschuur is bij weidenkenden berucht om zijn „ordeningsmaatregelen". Zijn beleid kenmerkte zich hierdoor, dat hij van twee of meer mogelijkheden juist altijd de slechtste nam. Onder zijn economisch beleid groeide de werkloosheid. Niettemin, hij zal het nu toch eens eventjes vertellen. „Colijn, zoo beweert hij, zal nog grootere macht moeten hebben" en die (ook al is onder zijn leiding de werk- loosheid van 200.000 tot circa 500.000 gestegen) zal het wel eens eventjes oplossen. Het ziet er naar uit, dat de heeren van de Staatpartij den heer Colijn in hun macht hebben gekregen en zoolang de heer Colijn nu maar doet wat de kliek der Staatspartij wenscht, zullen ze hem op het schild heffen en toejuichen. Er worden studiereizen gemaakt door de hoofdambtenaren, die belast zijn met de afdeeling „werkloosheid". In het bijzonder legt men er den nadruk op, dat men naar Duitschland zal gaan, om zich daar te laten voorlichten over de bijzonderheden der in het Duitsche Rijk geldende regelingen op het gebied der werkloosheidsbestrijding, werkverruiming en werkverschaffing. De hoffelijkheid in de internationale verhouding zal het de Duitsche autoriteiten beletten, om hun eigenlijke meening te zeggen, anders zouden ze hoogst waarschijnlijk de Nederlandsche afgevaardigden ongeveer in de volgende bewoordingen bescheid geven : Als gij de werkloosheid wilt oplossen, moet ge : le. hartstochtelijk uw eigen land en volk liefhebben en overeenkomstig de bijzondere mogelijkheden en behoeften van uw land maatregelen nemen. Ge moet de constructieve ideeën niet hier op de eerste plaats zoeken, om ze dan, in zooverre het partijgedoe dit veroorlooft, als papegaaien na te vertellen. Ge bent een rijk volk en hebt koloniën. Het moet als ge wilt, een vrij eenvoudige zaak zijn, om in uw land de werkloosheid op te lossen. 2e. Maar voorwaarde is, dat ge het parlement naar huis stuurt, de partijen ontbindt en het nationale welzijn maatstaf van handelen wordt. 3e. Het gezag zal éénhoofdig moeten zijn en in han- den van een man gelegd moeten worden, die nationaal en sociaal voelt en daarbij bekwaam is. 4e. Zult ge de geldmacht moeten beheerschen en de Jodenmacht moeten breken. 5e. Bij alles moet het gemeenschapsbelang den doorslag geven. 6e. Niet veel praten, maar wel veel doen. ZONDAG 24 APRIL De oplossing der moeilijkheden in ons land zou er spoedig zijn, zoo men maar wilde handelen volgens de natuur der dingen. Dat wil niets anders zeggen, dan dat men overeenkomstig de doeloorzaak van alles zijn handelingen wil stellen. Alles heeft zijn eigen doel, door Hooger Macht daarin gelegd. Volgens dit plan, volgens dit doel handelende, wordt er altijd goed gehandeld. Dit wordt door de huidige oligarchie niet gewild. Velen van hen zullen wel zien, dat het zoo moet en niet anders, maar men kan niet tot de daad komen. Dit toch zou een openlijke verwerping zijn van alles, wat ze tot heden deden . Het zou een schuldbekentenis inhouden, dat men ons land en ons volk naar den kelder voerde. Het is als met een kwakzalver, die inziet, dat zijn middelen een zieke erger en erger gemaakt hebben en dat de patiënt, doodziek, wellicht nog gered kan worden. zoo er een bevoegd geneesheer kwam. De kwakzalver doet echter zijn uiterste best, om te voorkomen, dat een bevoegd geneesheer komt, want deze zou zijn onbevoegd misdadig optreden bij den zieke bemerken. En daarom liever de dood van den patiënt. En daarom ook liever Nederland naar den volledigen ondergang. MAANDAG 25 APRIL De gevangenis-bibliotheek is vrij goed voorzien en tegen de verwachting in waren er verschillende boeken, die ik met plezier heb gelezen. Deze week een boek over Columbus en de Spaansche kolonisatie, welke doet zien hoe in naam van Christus bij de eerste kolonisatie op de meest barbaarsche wijze werd opgetreden. Columbus zei, dat hij naar Indië ging „in naam der Heilige Drieeenheid". Aan zijn vorsten schreef hij, om den slavenhandel goed te praten . „Tot het zielenheil der inboorlingen zijn wij op het idee gekomen, dat, hoe verder men ze wegbrengt, hoe beter het is ; zoo zou er dus voor het belang van Hunne Hoogheden op de volgende wijze gezorgd kunnen worden. Daar er hier groote behoefte bestaat aan vee en lastdieren, zouden Hunne Hoogheden een aantal karveelen machtiging kunnen verleenen, jaarlijks kudden hierheen te brengen. Het vee zou dan van de aanvoerders tegen gepaste prijs kunnen worden gekocht en betaald met Indiaansche slaven ; want het zijn wel wilde, maar handige, schrandere en goed gevormde menschen, die nuttiger dan alle andere slaven zullen blijken. Zoodra zij hun vaderland uit het gezicht verliezen, zullen zij hun wreedheid afwennen. Men kan ze gebruiken voor het roeien der galeien; daarin zijn zij zeer ervaren en Hunne Hoogheden kunnen een invoerrecht van hen heffen." In naam van Christus was binnen 10 jaar het eiland Espanola, met een bevolking van ongeveer drie en een half millioen, tijdens de ontdekking, teruggebracht tot 34000. De gemeenste, meest zedenlooze practijken werden uitgevoerd in naam van Christus. Op een andere wijze zien we hetzelfde door zoovele zgn. brave Hendrikken, die leiding in staat, partij en somtijds zelfs in de kerk uitoefenen. In naam van Christus heet het... in werkelijkheid in naam van alles wat slecht en minderwaardig is. Van al het gekrijt der politieke tegenstanders, die zeggen, dat ,,in naam van Christus" of „in naam der Kerk" door hen dit of dat gedaan wordt en dat het ons niet past daartegen in verzet te komen, moeten wij ons niets aantrekken. In alle tijden zijn onder deze schoone leuze misdaden begaan. In den wereldoorlog zei men in Duitschland „God is met ons". In Frankrijk en Engeland zei men hetzelfde. In Amerika zei men : „wanneer Jezus geleefd had, zou Hij de eerste geweest zijn, om vrijwilliger in het Amerikaansche leger te worden, de eerste om een gasmasker te dragen en de eerste om een geweer te dragen . In Nederland zeggen de politieke slimmelingen, dat de democratie door God gewild is. Colijn wordt genoemd „de man Gods . De Staatspartij wil het doen voorkomen, alsof, zoo Christus thans leefde, Hij lid der R. K. Staatspartij zou zijn". Het is godslasterend! Maar wij kunnen daarvoor geen verantwoording dragen. Het zou verkeerd en dwaas zijn, zoo we ons ook maar voor 1% van het vroom gekwijl der oligarchie, die voor den Christus uitmaakt, wat Hij te doen heeft, iets aantrokken. DINSDAG 26 APRIL Het vouwen van de giro-enveloppen, is na twee maanden tot een mechanisch werk geworden, waaronder ik de gelegenheid heb, plannen uit te werken ; zoo heb ik de laatste dagen in statuten de organisatie der beweging vastgelegd en deze op papier gesteld. Veel waarde hecht ik niet aan reglementen. Het kan soms zijn nut hebben en daarom is het goed, dat ze eens op papier worden vastgelegd. Het is de geest, die levend maakt. Zooals we tot heden de bezielende kracht van onze beweging niet in een reglement vonden, zoo mag dat ook in de toekomst niet zijn. Wat de waarde van groote reglementen en een onnoemlijk aantal wetten is, kunnen we in het tyrannieke systeem der oligarchie ervaren. Er is geen bezieling, geen enthousiasme, geen vaste leiding, geen vertrouwen. En dan helpt zelfs een millioen wetten nog niets. De groote kracht zal in andere factoren liggen, welke in één formule samen te vatten zijn, „de geest, de overtuiging, de wil, de daadkracht van Zwart Front". WOENSDAG 27 APRIL Brieven uit Indië doen mijn gedachten naar Ned. Indië gaan. Telkens wanneer ik de waarde van ons Imperium overdenk, kookt het in mij, dat met een dergelijk prachtig bezit zoo achteloos wordt omgesprongen. De democratische staten kunnen geen koloniën beheeren. De democratie past geen koloniale allure en vandaar dat onder het huidig democratisch regiem dit bezit ons gaat ontglippen. Het parlement is in de democratie beslissend. En bevoegd in Indische aangelegenheden is slechts een enkele en deze is dan nog verplicht, alles vanuit het partij-politieke standpunt te bezien. Bij de benoeming van de functies in Ned. Indië moet de partijkleur den doorslag geven. }. P. Coen klaagde indertijd reeds over de hinder en schade die door onwetendheid gedaan werd door de Heeren in het Moederland, die bepalingen en voorschriften gaven zonder verstand van deze aangelegenheden te hebben . Zoo zijn er zelfs enkele gouverneurs benoemd, die meenden deze democratie ook nog in Indië te kunnen invoeren. Men behoeft niet in Indië geweest te zijn, om reeds te kunnen vaststellen, dat dit volkomen in strijd is met den Oosterschen geest. Het kan allerminst verwonderen, dat door het dwaze koloniale beheer der laatste tientallen van jaren vanuit Nederland andere mogendheden zich gerechtigd beginnen te gevoelen, er beslag op te leggen. En toch, het is mijn overtuiging, die nog stelliger is geworden na lange overweging in deze cel, dat aan ons nog altijd de taak is opgelegd, de Indiën te besturen. Wij zijn historisch daarvoor gepredestineerd. Wij hebben daarvoor de habitus. Dat heeft het verleden bewezen. Wij hebben dit nog, als wij maar een ordelijk gezag hebben, als wij onze capaciteiten maar willen gebruiken en geen aan geld en goud gebonden oligarchie en een onbekwaam parlement daaraan beletselen in den weg leggen. Koloniën en Moederland vormen een eenheid, ook een economische eenheid. De liberale machthebbers wilden deze imperiale autarchie niet, want het zou de winst van den individueelen kapitalist kunnen verminderen. Het is daarom, dat allerlei bepalingen gehandhaafd worden en nog nieuwe eraan worden toegevoegd, die nauwere eenheid en wisselwerking tusschen Koloniën en Moederland beletten. Die nauwere eenheid zal slechts komen bij hoogere waardeering van de Koloniën. Het is onze taak reeds nu, deze te doen groeien. DONDERDAG 28 APRIL De armoede en de wanhoop brengt velen tot verkeerde gevolgtrekkingen en tot een dwaze handelwijze. Vandaag schrijft iemand me, dat hij zoo veel leed in zijn huisgezin heeft, dat hij liever als gevangene onder den koepel van mijn huidig hotel zou willen zijn, In wanhoop wordt zulks geschreven. Het is een teeken des tijds. Hoogstwaarschijnlijk zal hij, die me dit schrijft, niet geheel beseffen, wat dit inhoudt. Datgene, waarnaar hij hunkert, is, dat hij zelve en zijn gezin zich in vrijheid kunnen bewegen. Waar hij zulks door de wanordelijkheden van dit stelsel niet te verkrijgen acht, acht hij het verblijf in de gevangenis verkieslijker. Zulks is „den duivel door den duivel uitdrijven" en kan niet goed overdacht en niet goed gemeend zijn. Om de gebondenheid tengevolge van de wreedheid van het huidige kapitalistische stelsel te ondergaan, zou hij een andere gebondenheid nl. die hem niet zou veroorloven te gaan en te staan waar men wil, er voor willen ruilen. Dat heeft geen zin en kan slechts een uiting zijn van vertwijfeling, waarbij de woorden niet precies meer gewikt en gewogen worden. „Vrijheid" is de roep van alle eeuwen geweest. Geen woord, waaraan de mensch terecht zooveel hecht, maar ook geen woord, dat zoo dikwijls misverstaan of misbruikt is. Wij strijden tegen de beginselen en de gevolgen der Fransche Revolutie met haar daverende leuze „Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap" Ook wij maken — hoe onaangenaam het ook in de ooren van de demagogen die onze tegenstanders zijn, moge klinken — het woord „vrijheid" tot het onze. Slechts met dit groote verschil, dat wij in het uitoefenen van de vrijheid een hierarchie aanvaarden, opdat in werkelijkheid allen van deze vrijheid genieten kunnen en er in naam van „de vrijheid" geen onrecht geschiede. Het belang van de gemeenschap gaat vooraf aan het belang van de groep of van het individu. De vrijheid van het individu mag dus nooit ten koste en ten nadeele van de gemeenschap zijn. Onze politieke tegenstanders, die als strijdkreet het woord „vrijheid" hebben, maar bij het uitroepen van dit woord tegelijkertijd de vuist ballen, als teeken van verplettering van allen, die het met hun ideologie en met hun daden niet eens zijn, verwijten ons. dat wij de vrijheid der menschen vernietigen. Het heet, dat wij zijn voor de meest knellende en tyrannieke maatregelen, waarbij een dictator beveelt en al zijn wenschen op straffe van gevangenis en doodstraf vervuld moeten worden. De „vrijheid" der democratie kunnen we kennen uit de practijk der „democratie" in vele landen. Frankrijk, een land met grootsche mogelijkheden, gemaakt tot een land zonder toekomst. Elk nieuw bezoek aan Frankrijk doet den achteruitgang zien en voelen. Een geest van haat en hebzucht en verdeeldheid. Het is een prooi geworden van elementen, die hun denkbeelden en belangen doorvoeren, ook al heeft dit den ondergang van geheel Frankrijk tengevolge. Ook Rusland is begonnen in naam der „vrijheid". Het is er zoo vrij geworden, dat het volk niet spreken durft en er geen kader meer is, omdat, wanneer de tyran Stalin maar meent, dat iemand een van hem afwijkende meening heeft, deze wordt neergeknald. Het roode Spanje, waar men zóó vrij was, dat hij, die uiting aan zijn godsdienstige gevoelens gaf, alleen op dezen grond reeds werd afgemaakt, We hebben de resultaten van de vrijheid zelf ervaren in de honderden verbrande kerken die wij zagen en in de oogen van zoovelen, nog vol schrik en angst, ofschoon de rooden reeds maanden geleden de stad of het dorp hadden moeten overgeven. We zagen zoovelen, in rouw over familie en nabestaanden ; we hebben er ontmoet, die zeiden, twintig tot vijf en twintig van hun familieleden verloren te hebben. Verloren, d.w.z. door de rooden 's nachts uit hun huis gesleept en neergeknald als een hond. Vrijheid in den democratisch geregeerden Nederlandschen Staat, waarin men menschen als Mannheimer ten troon verheft, en, zooals dezer dagen, het Joodsche uitschot van Oostenrijk weer met open armen wil ontvangen om hen de gelegenheid te geven, mede met zooveel ander ongedierte dit land en dit volk te ondermijnen, zoowel materieel als moreel. Vrijheid is ongetwijfeld een kostbaar goed, dat bewaakt moet worden. Doch vrijheid moet beperkt worden, zoodra het belang van het volk tekort wordt gedaan. Ik houd van de vrijheid en zie niets liever dan andere menschen van „vrijheid" genieten. Ik heb dit va;> n.'jn vader meegekregen, die als vrij man leefde op zijn boerderij en geeerd was om zijn onafhankelijk, vrij en fier optreden. Hij hield geen lange betoogen, maar de enkele maal dat hij naar een bijeenkomst ging, waar de boerenbelangen en de polderbelangen besproken werden zei hij kortaf zijn rijp overwogen meening. Geen drogreden, van wie ook, zou hem van zijn ingenomen standpunt hebben kunnen afleiden, zelfs al zou het voor hem persoonlijk voordeelig zijn er op in te gaan. En daarom eerde men hem of vreesde men hem. Dit vrije en onafhankelijke gevoel leefde in mij, wanneer ik mij meende te moeten verzetten tegen het gehuichel van zoovelen in mijn studententijd. Het scheen soms wel, of degene, die boog en flikflooide, steeds beschermd werd. Dan maar niet beschermd, maar tegen wit hebben we geen zwart en tegen donker geen licht kunnen zeggen, ook al zou dit ons hoofd hebben kunnen kosten. Men pleegt dit wel eens van Friezen en WestFriezen smalend „koppigheid" te noemen. Het moge zoo zijn. We zijn er niet minder trotsch op, wellicht iets van deze koppigheid te hebben meegekregen van mijn goede moeder, die een West-Friesche was. De vrijheid is een groot goed. Eenieder hunkert er naar. En het is onze taak, de „vrijheden" des volks te beschermen en te verdedigen. Maar een „vrijheid", zóó opgevat, dat de vrijheid van het individu te wijken heeft, wanneer dat gewenscht is voor de vrijheid van anderen. En niets zou mij uit mijn voor 4 jaren gevolgde levenswijze hebben kunnen losrukken, ware het niet, dat een dringend beroep gedaan werd, om mijn krachten in dienst te stellen van een politieke beweging, die in diepsten grond ten doel heeft, het volk te ontworstelen aan de tyrannie van de democratie. van kapitalisme, van vrijmetselarij, van jodendom. Dit is de heerlijke taak geweest, die ik de laatste jaren te vervullen had. Toen moest ik mijn individueele vrijheid volledig en zonder eenige beperking ondergeschikt maken aan de bereiking dezer hoogere vrijheid. Dat was zonder meer plicht. En daar zit niets verdienstelijks in. Niets zal mij van die taak afhouden. Ook in deze zal ik koppig weten door te zetten. Men kan me — uit vrees voor de waarheid — gevangen nemen. Ook dat dan in dienst van een hoogere vrijheid, die komen moet en komen gaat. De ware vrijheid, gebonden aan hoogere normen. Ieder stelsel kan ontaarden in tyrannie, al is er geen stelsel, dat zoo gemakkelijk en zoo bedekt hiertoe de gelegenheid biedt als de democratie. Angstvallig hebben wij te waken, dat in het stelsel dat wij voorstaan en in den nieuwen staat, die wij opbouwen, de vrijheden des volks verzekerd zijn. Omdat het behoud der „vrijheid" ieder Nederlander terecht als een groot goed voor oogen staat, doet de partijdemagoog het voorstellen, alsof wij die vrijheid tekort zouden willen doen. Het ligt op onzen weg, uiteen te zetten, dat in den democratischen staat duizenderlei bepalingen, door onbevoegden gemaakt, het leven tyranniseeren en dat daartegenover ons beginsel van de souvereiniteit in eigen kring en van corporatieve decentralisatie, ieder baas laat op eigen terrein, voor zoover en voor zoolang men zich in zijn arbeid en bedrijf instelt op het algemeen belang. Dat moet ons volk winnen voor het stelsel, dat wij voorstaan. VRIJDAG 29 APRIL Met veel lawaai wordt de ijzeren celdeur opengegooid. Een deftig gekleed man boort zijn rattengezicht even in de cel. Zijn kaken bewegen. Een snerpend geluid, waaruit men eerst achteraf de woorden kan opmaken : „heb je soms wat aan te merken of te vragen" en zonder antwoord af te wachten, valt de ijzeren deur weer dicht. Wij hebben dan — zoo heet het — bezoek gehad van een der regenten, die zijn ambtelijke plicht om een paar maal in het jaar de gevangenen te bezoeken, vervuld heeft. Wanneer alle regenten het zóó opvatten, als de „meneer" die met een minachtende snuit bij mij om den hoek kwam kijken, dan is de opvoedende waarde van het regentenbezoek wel akelig groot. Wanneer wij de woorden, die ons toegesnauwd werden maar onmiddellijk gehoord hadden, zouden we hem op beleefden rustigen toon gezegd hebben, dat de eenigste aanmerking op dat oogenblik betrof: het onbeschofte en onbehouwen optreden van den bezoekenden „regent". ZATERDAG 30 APRIL Een officier van het Leger des Heils komt me bezoeken. Bij ontmoetingen met soldaten van het Leger des Heils valt mij dikwijls op, hoe blijmoedig zij zijn. Zoo ook deze officier, die met een blijde geestdrift over het Leger des Heils spreekt. Wetenschappelijke behandeling der vraagstukken krijgt men bij hen niet te hooren. Dat ligt hen niet. Hun geloof is groot. En de practijk heeft bewezen, dat dit wonderlijke geloof bergen van moeilijkheden heeft verzet. Ik heb respect voor hun werk. Het ,,ja maar" van vele dominés en R. K. Geestelijken, die verschillende bezwaren maken en in het bijzonder punt 1 van de geloofsbelijdenis van het Leger des Heils aanvallen, mag toch niemand beletten, vast te stellen, dat de practijk van deze heilsoldaten in het algemeen prachtig is. De meeste Christenen van vandaag sluiten zich als in een ivoren toren in hun kerk op en stellen geen enkele daad van practisch Christendom om de armen en behoeftigen in geestelijk of stoffelijk opzicht weer te verheffen. Deze officier verklaarde me, niets van een sociale of politieke omwenteling te verwachten zonder Christus. Hij heeft het recht, zulks te zeggen, omdat het Leger der Geloofs, met het geloof in Christus, niet verzuimt, metterdaad christelijk te handelen en de armen te redden. Hun strijd tegen alcohol en prostitutie, hun nachtasylen en volkslogementen zijn van hooge beteekenis voor ons volk. Vrees, dat door het Leger des Heils Engelsch imperialisme zich doet gevoelen, heb ik niet, waar bij de autoritaire organisatie een decentralisatie naar de verschillende landen plaats vindt. De Christenen, die nog steeds bezwaren maken tegen het Leger des Heils, mogen zien naar het practische werk, door hen verricht. Het is een organisatie, die levend is en die, ook al heeft zij niet precies de grondwaarheden van de kerk, waarvan men lidmaat is, toch in ieder geval christelijk handelt. En dit ter beschaming van zoovelen, die beweren, dat zij de volle waarheid bezitten. ZONDAG 1 MEI De eerste dag van de mooiste maand van het jaar, welke ik voor de helft in vrijheid zal mogen medemaken. Buiten regenachtig en guur. Spijtig voor de roode tulpen, die socialist en communist vandaag plegen te dragen. Binnen in de cel tochtig en kil. De politieke partij enstrijd kwam vandaag wederom tot zelfs in de gevangenis tot uiting. In het hokje, dat ik vandaag onder den kerkdienst innam, stond met groote letters aan den eenen kant gekrast : „Rood Front Heil Moscou" en aan den anderen kant een hakenkruis met de woorden ,,Heil Hitier". Overtuigend bewijs van den ernst, waarmede men hier den kerkdienst pleegt bij te wonen. Van den communist kan ik begrijpen, dat hij zijn strijdkreet hier wil plaatsen nl. als een bewijs van zijn haat tegen den godsdienst. Ook al poogt de leiding der C.P.N. het al te toonen, dat voortaan Godsdienst geen „opium voor het volk is en ook al staat ze straks misschien op met de leuze „bescherm het Christendom , „steunt daarom de C.P.N." Er is geen enkele communist, die er zelfs aan gelooft. Maar van den nationaal-socialist, die beweert geen godsdienst en politiek te vermengen en toch dit hier neerkraste, schijnt me zulks niet bepaald van propagandistische waarde. Of hij is een Duitscher en dan is het vrij brutaal, hier zijn politieke leuzen te verkondigen, ook al zou hij om politieke redenen hier zitteil, of hij is Nederlander, maar dan is, afgezien van het landsverradelijke, het toch wel ergerlijk, om op deze plaats dergelijke leuzen neer te krassen De maand Mei zet ietwat somber in. Maar met goede hoop. zie ik het tweede deel van deze maand tegemoet... MAANDAG 2 MEI In een brief van een kameraad, die mij zeer dierbaar is om zijn energie, offervaardigheid en liefde voor Zwart Front staat geschreven : ,,Ik ben nu ingeschakeld in het leger der werkloozen. Er is heelemaal geen werk in zicht. Dat gaat men krijgen als men 25 jaar wordt. Dan wordt je te oud om te werken, dan moet men teveel verdienen. Ik zit nu tien jaar in het bloemisterij-bedrijf en ben nog nooit zonder werk geweest. Maar nu ben ik dan ook uitgesloten en kan werkloos rondloopen zonder eenige verdienste. Ik ben niet meer in staat, voor mijzelf te zorgen en ben nu geheel afhankelijk van mijn ouders. En dat op 25-jarigen leeftijd. Wat moet je nu beginnen ! Werken mag je niet. Een zaak beginnen kun je niet, want daar zijn geen centen voor. Geen enkel vooruitzicht, geen enkele toekomst. In plaats dat je kunt gaan trouwen en een huisgezin kunt stichten, wat toch het doel is van bijna iederen jongen mensch, ben je niet meer in tel en ben je werkloos, terwijl je toch kerngezond bent en zoo graag zoudt werken. Nu ben ik van plan naar Duitschland te gaan en zal trachten daar een paar centen over te houden, om dan over een jaar hier iets te beginnen. Het valt me werkelijk zwaar, maar ze maken het je hier onmogelijk en dwingen je, om in het buitenland te gaan werken." Eenvoudige, onopgesmukte taal, recht uit het hart. Maar een kreet, die een felle aanklacht is tegen het huidige stelsel. En een prikkel voor ons, om met alle kracht die in ons is, te werken aan de vernietiging van dit waanzinnige, immoreele systeem met zijn domme, blinde en toch van verwaandheid stikkende machthebbers. DINSDAG 3 MEI Vele brieven eindigen met den groet „storm op den staat door Zwart Front". Stelselmatig worden door een der censoren van brieven met een blauw potlood de woorden „storm op den staat" doorgestreept. Het is zeker niet kwaad bedoeld. Het is slechts een symbool van hetgeen de regeering het ergste vindt dat gebeuren kan. Wees immoreel, de hoogste staatsfuncties tot het ministerambt toe, staan voor u open. Wees zelf overtreder van de meest elementaire rechten en wetten van God, ge kunt rechter worden over menschen. Probeer geld te verdienen door medemenschen te kort te doen. Geef geschriften uit, die het Koninklijk gezag verkleinen. „Storm op den staat" moogt ge echter niet zeggen of schrijven, want zelfs de woorden beteekenen reeds een aanslag op de macht der oligarchie. En met een streep er doorheen te zetten, met onderdrukking door gevangenis, met vertrapping van de eigen wetten der democratie, meent men dat het afgeloopen is. Het „storm op den staat" op papier zegt weinig ; de machtsusurpantie, die gebruikt wordt om recht en rechtvaardigheid te verkrachten, ook dat zegt niets. Het is ijdel spel. Slechts van beteekenis is, dat de woorden „storm op den staat" leven in de harten van duizenden, die bereid zijn hun geheele persoon in dienst te stellen van dezen storm op den staat. Deze zijn niet te verslaan. Dit verslaat datgene, wat rot en corrupt is. WOENSDAG 4 MEI Op den vooravond van den dag, dat we de oprichting van Zwart Front gedenken, is men Oisterwijk weer binnengerukt. De persen en een zetmachine gaan verzegelen. Dat alles op grond van een artikel, dat vier weken geleden verschenen is ! De machthebbers der democratie staan voor niets meer. De meest elementaire wetten der democratie worden met voeten getreden. Onrechtvaardigheid in de grofste mate schijnt geoorloofd ter verdediging van de oligarchie. Het is een herhaling van hetgeen men twee jaren geleden heeft gedaan. Negen weken achtereen heeft men toen de persen verzegeld gehouden. De bladen werden in beslag genomen, tientallen processen-verbaal opgemaakt. Men bracht ons op deze wijze duizenden guldens schade toe. Geen enkele van de zgn. beleedigingen, op grond waarvan men de tyrannieke maatregelen heette te nemen, bleek echter grond te hebben voor een behandeling voor de rechtbank, althans geen enkele liet men doorgaan. Het zou een eenvoudige plicht van stricte rechtvaardigheid zijn, dat de aangebrachte schade hersteld was. Wanneer in het particuliere leven iemand schade aanbrengt aan eens anders eigendom, dan wordt hij veroordeeld tot betaling van de aangebrachte schade. De gewone wetten van recht en billijkheid gelden niet voor den democratischen staat, waarin het nog meer dan in een anderen staat noodzakelijk ware, omdat partijpolitiek het optreden in strafzaken vertroebelt en er zoo groot onrecht geschieden kan. Het verzegelen van persen beteekent in feite, dat niet meer door onafhankelijke rechtspraak straf wordt opgelegd voor daden, die bewezen zijn, doch dat door politieke invloeden, zonder rechtspraak en zonder de beschuldigden te hooren zelfs, een hooge financieele boete (die in de duizenden kan loopen) wordt opgelegd en veel last wordt bezorgd, zonder dat hier ooit hooger beroep op is en zonder dat onrechtvaardig aangebrachte schade ooit hersteld zal worden. Er zijn geen woorden te vinden om uitdrukking te geven aan de gerechtvaar digde verachting voor een dergelijk huichelachtig stelsel. Van wie deze verzegeling uitgaat, doet er weinig aan toe. Het kan zijn, dat een bepaalde rechterlijke instantie, waarvan wij reeds zoo dikwijls den haat hebben moeten ondervinden, omdat zij met haar vrijmetselaarsmentaliteit diametraal staat tegenover onze mentaliteit, hier de hand in het spel heeft. Het kan zijn, dat het, op eigen brute macht steunde en op advies van genoemde vrijmetselaars-instantie, door den Minister van Justitie bevolen is. Iedere aanklacht, ook iedere welomschreven, gedocu- menteerde aanklacht moet met alle machtsmiddelen gesmoord worden. De kwestie Oss stinkt... daarom terreur, vertrapping van de meest elementaire democratische wetten tegen hen, die de zaken zuiver stellen. IJdel spel! Zij vermoorden de democratie, maar daarmede ook het fundament van hun eigen macht. Zij sterken ons in de overtuiging, dat wij recht hebben. Zij kunnen steunen op machtsmiddelen, wij op het rechtsgevoel van het volk. Machtsmiddelen en geweld zullen het verliezen tegen de eerlijke overtuiging van mannen met wil en daadkracht. Mr. Goseling speelt hoog spel. Men kan hem om zijn macht als minister een tijdlang naar de oogen zien en naar slavenaard hem dienen, maar uiteindelijk valt daarop niet te bouwen. Het is ons niet mogelijk, de rechtmatige wraak op de tyrannie. ten opzichte van ons, te nemen. Maar het leger van Zwart Front groeit! En, wat meer is, de overtuiging groeit. Mijn mannen zijn onverzettelijk. Hiertegenover zullen de machthebbers en geweldenaars van vandaag het moeten afleggen. De vele brieven, die ik vandaag ontving bewijzen dit. Een vader van een gezin, die reeds eerder door daden bewees, dat zijn woorden waar zijn, schrijft me : „steéds wil ik met u zijn. Mijn diepste wensch is, in ieder geval onmiddellijk onder u te staan in de oogenblikken waarop u ons en mij noodig hebt. Weet, dat het onrecht, u aangedaan, ons hart vol haat heeft gejaagd. En wacht, wacht! ! Gij weet het zelf, kameraad Leider, ge beschikt nu reeds over een zwart legioen, dat slechts één wensch heeft : „met u, door u, voor u en Nederland". Uwe wil is onze wil en maakt ons tot harde, trouwe kameraden, die eens een land zullen brengen vol geluk en welvaart. Liever dood en verdoemenis, dan nog langer slaven te zijn." En een ander schrijft me vandaag : „wat er ook moge gebeuren, U weet, dat ik mij geheel heb gegeven aan Zwart Front en dus ondergeschikt aan uw leiding. Ik gevoel me gedwongen, U openlijk nu te verklaren, dat U de man is, die over mijn leven hebt te beschikken. Ik weet, dat in Nederland en in Vlaanderen aan U meer levens ter beschikking staan als aan de geheele Justitie en daarom zal op den door U vast te stellen dag uw vernedering in een overwinning veranderen," Laat de paljassen der democratie maar lachen. Tegen mannen met een dergelijke overtuiging, trouw en discipline moeten zij, hoe hoog ze ook meenen in macht gezeten te zijn, het verliezen. Laat ze terreurmiddelen beproeven, laat ze probeeren, hoe ver ze toch wel in hardheid, valschheid en tyrannie kunnen gaan. Het zal ons nooit en nimmer beletten, op onzen weg voort te gaan. Wij wenschen in geschriften en redevoeringen niemand te beleedigen. Dat is ons een te kwajongensachtige manier van optreden. Maar mocht het zijn, dat zij zich door de waarheid beleedigd gevoelen, dan spijt het ons... voor hen. Het zal ons echter nooit beletten, de waarheid te zeggen, waar het belang van het Nederlandsche volk dit vereischt. DONDERDAG 5 MEI Heden gedenk ik in de gevangenis eigen geboortedag en de stichting van het Zwarte Front in Breda. Niemand, die mij vanmorgen de hand gaf. Niemand in deze gevangenis, die beseft, welke herinneringen dezen dag bij mij opkomen. Een mensch leert uit den gang der gebeurtenissen zijn taak kennen. Nooit heb ik naar de leiding van een nationale organisatie gestreefd, nooit had ik kunnen denken, dat deze taak voor mij zou zijn weggelegd. Wij gaan langs wegen, die we tevoren niet hadden vermoed. Onze levensloop wordt grootendeels bepaald door factoren buiten onzen eigen wil om. Het eenige, waar het voor ons op aan komt, is, dat, wanneer teekenen wijzen op den levensloop, die we te nemen hebben, wij niet weigeren volgens deze teekenen te leven. De levenstaak, die wij te vervullen hebben, leeren wij door de gebeurtenissen. Het is onze plicht slechts, onzen loop te bepalen volgens de bestemming, die er door Hoogere Macht aan gegeven is. Wanneer we ons leven volgens deze richting voeren, dan is de zegen van God te verwachten. Doen we dit niet, dan is ons leven een mislukking. Kleine onbeteekenende feiten bepaalden ook voor mij den weg. Noch toen ik studeerde, noch later, toen ik in Frankrijk onder boeren leefde, kon ik vermoeden, dat mijn levensloop zoo zou zijn, als deze de vier laatste jaren was. Uit Lavilleneuve aux Frênes, een dorpje van 28 menschen, waarvan er 24 Nederlanders waren en waar ik gelukkig leefde, werd ik plotseling weggehaald. Het leven tusschen de boeren was eenvoudig en onge- dwongen. Het boerenwerk een lust; de natuur een voortdurende weelde. Ik leefde er lente en zomer en herfst 1933 gelukkig in den volsten zin des woords. Toen de avonden lang werden en het werk zich tot houthakken grootendeels beperkte, heb ik me weer op couranten geabonneerd, las weer boeken en schreef. Februari 1934 moest ik om persoonlijke aangelegenheden voor een kort verblijf naar Nederland. Enkele dagen verbleef ik in Oisterwijk, om te spreken over de uitgave van een boek. Dit korte oponthoud bepaalde geheel onverwacht mijn levensrichting. In den Alg. Ned. Fase. Bond onder Jan Baars, zooveel belovend en over zooveel hulpmiddelen beschikkend, was groote ontevredenheid. De afdeelingen van N. Brabant en Zeeland wenschten niet verder samen te werken, tenzij onder een afzonderlijken propagandaleider. En men had er reeds een gevonden... de voor hen totaal onbekenden jongeman, die in Lavilleneuve woonde. Men wist alleen, dat hij nationaal, sociaal en hiërarchisch voelde, dat hij indertijd zijn diensten aan de herstelbeweging had aangeboden, doch, toen bleek, dat er geen prijs op gesteld werd, meende, het beste te doen met naar het stiel van zijn vaderen terug te gaan. Even heb ik mij verzet. Maar toen Jan Baars zelve mij uitnoodigde om deze taak te vervullen, meende ik niet te mogen weigeren. Op de vergadering, die in Boxtel gehouden werd, maakte ik bezwaren. Ik wees er op, dat de organisatie hiërarchisch moest zijn, dat ik dus moest weten ten opzichte van wie ik verantwoording schuldig was en dat ik van den anderen kant verantwoording mocht eischen van hen, die onder mij kwamen te staan. Toen later dit door Jan Baars en door de anderen, die deel uitmaakten van de Corporatieve Concentratie erkend werd, heb ik onmiddellijk de mij dierbaar geworden levenskring verlaten. Met schrijfmachine, een tweetal koffers met lijfgoed en met mijn hond vertrok ik naar Oisterwijk. Met geestdrift ben ik begonnen. Voor sommigen blijkbaar te geestdriftig. De moeilijkheden begonnen reeds toen ik pas enkele weken propagandaleider was. Een half jaar tevoren was men in het Zuiden met een afzonderlijk blad begonnen, dat niet zulke ingewikkelde artikelen bevatte als ,,de Vuurslag", maar meer gericht was op de propaganda. We kregen goedkeuring om het blad opnieuw te doen verschijnen, toen het finantieele gedeelte hiervan gegarandeerd werd. Het eerste nummer verscheen. Ik kon toen geen propagandaleider meer zijn, want de taal was te scherp. Ter verantwoording geroepen bij Dr. Brinkgreve, verklaarde deze, dat de Kamerleden nette menschen waren en dus over hen niet aldus geschreven mocht worden, als in Zwart Front gedaan werd. Met het antwoord, dat ze in kleeding en uiterlijk ongetwijfeld nette menschen waren, maar dat het hier ging om hun politieke daden, werd geen genoegen genomen. Ik kon geen propagandaleider van Zwart Front meer zijn. Ik heb geleerd, feiten te aanvaarden en het onoverkomelijke te nemen voor wat het is. Geen oogenblik heb ik er aan gedacht, me hiertegen te verzetten. Mijn plan was geen ander, dan naar mijn ouden werkkring terug te keeren. Dan wordt door Dr. Brinkgreve een vergadering van afdeelingsleiders uitgeschreven. Ik ontving van Dr. Brinkgreve en Jhr. Groeninx van Zoelen het verzoek, naar buiten de leiding van de geheele beweging op mij te nemen. Achter mij stond dan echter de commissie of raad, die de beslissende macht had. Dit moest ik weigeren. Het zou, met andere personen, feitelijk dezelfde onjuiste organisatie worden van vroeger. De zuidelijke afdeelingen deden een beroep op mij, om afzonderlijk in zee te gaan. Indien ik zulks niet aanvaardde, zouden zij zich volkomen terugtrekken. Zij wenschten geen deel meer uit te maken van de Corporatieve Concentratie. Ik had kunnen weigeren, maar het zou lafheid en gemakzucht zijn geweest. Mijn eenigst ideaal is steeds geweest, goed te zijn voor andere menschen en de gemeenschap te dienen. Hier werd de weg gewezen. Ik heb het aanvaard met woorden, waaraan ik trouw gebleven ben en steeds trouw zal blijven : „Heden is een verbond gesloten tusschen U en mij. Gij hebt mij als leider gewild, omdat gij meent, dat onder leiding van mij de beweging in Nederland voortgang zal vinden. Ik van mijn kant wilde uw leider zijn en neem het leiderschap op mij. Deze week heeft verscheidene malen huivering mij bevangen bij de gedachte, wat de gevolgen konden zijn van het aanvaarden van het leiderschap. Ik voorzie duizenderlei moeilijkheden. Ik verwacht afkeer, laster en haat en dat ook onder nationaal voelenden. Dat is begonnen op het oogenblik, dat ik dit leiderschap aanvaardde. Maar, kameraden, ik draag in mij de zekerheid, dat ook zij, die mij zeggen te haten, mij eens lief zullen hebben, omdat zij de bewijzen zullen krijgen, dat ik met het aanvaarden van dit leiderschap niet mijzelven zoek, doch slechts het belang van het Nederlandsche volk. De omstandigheden maakten uit, dat ik thans de eenige was, die deze taak op mij kon nemen en ik zou een lafaard geweest zijn, wanneer ik geweigerd had, deze taak te aanvaarden. Ik bemin de eerzaamheid, maar eischt mijn door de omstandigheden opgelegde taak, dat ik in het meest rumoerige politieke leven ga, dan doe ik dat in de zekerheid daarmede mijn plicht te doen. Moeilijkheden en strijd mogen een volwaardig mensch niet tegenhouden. Wij strijden tegen de liberalen, die alles vanuit hun eigen zelfzucht bezien. Wij fascisten, zeggen, het belang van de gemeenschap gaat boven het belang van den enkeling. En wanneer het dus noodig blijkt, dat alles wat ik heb en wat ik ben aan de gemenschap opgeofferd moet worden, wel kameraden, hier sta ik. Ik ben present. Vrees ken ik niet. Ik ben jong. Vandaag werd ik 29 jaar. Maar in dit betrekkelijk korte leven, heb ik de ervaring van een veel oudere. Tegenspoed en kommer heb ik gekend. De lafheid en de huichelarij van vele menschen ondervonden. De bitterheid van het leven geproefd. In zeer gegoede kringen heb ik verkeerd, maar ook geleefd tusschen de meest armen en met hen van 's morgens 5 tot 's avonds 8 of 9 uur handenarbeid verricht. Ik weet nu, wat het voor zoovelen zeggen wil, in het zweet huns aanschijns een stuk brood te verdienen. En door dit alles heb ik een groote liefde gekregen voor het menschdom. Maar tevens een ontzettenden afkeer, gegroeid tot haat, tegen hen, die het volk verdrukken en in eigen zelfzucht het volk ten ondergang voeren. Tegen hen eisch ik opstand, predik ik revolutie. Er is geen sprake van samenwerking, van compromissen, van coalities met hen. Zij hebben heen te gaan. Wij eischen de macht. En dat klinkt overmoedig. Zij zetelen zoo trotsch, zij schijnen zoo vast in het zadel te zitten. Zij zijn zoo beschermd door intriges en door hun geld. Wij daarentegen zijn arm. Wij daarentegen zijn verschoppelingen, tegen welke de dictatoriale regeering van Colijn elk middel ter onderdrukking geoorloofd meent. Maar vergissen we ons niet. Al dat uiterlijk vertoon van de huidige bestuurders is slechts een broze voorgevel, welke de verrotting nog bedekt. Al dat geld verhindert niet, dat het goede volk in opstand komt, omdat het bemerkt, dat zijn bestuurders iets opleggen, wat zij zelve niet wenschen te doen. Zij zijn oud en afgeleefd. Wij zijn jong en vurig. Zij meenen soldaten en politiemacht in hun handen te hebben, wij hebben onze vuisten, onze spierkracht en onze overtuiging. Wij dragen in ons de juiste en goede beginselen. Wanneer deze door ons overtuigend worden uitgedragen, winnen wij het van eenieder, mits hij niet door baantjes of geld aan het huidige systeem vastzit. Maar zonder strijd zal de overwinnig niet behaald worden. Hij die zich bij ons aansluit, doet dit om te strijden. Van schipperen moeten wij niets hebben. Het is ons bittere ernst. Zonder moeilijkheden, zwaren opofferenden strijd is nog nooit iets tot stand gekomen. De revolutie in Italië en Duitschland is gewonnen niet door een groote meerderheid, maar door een welbewuste, energieke minderheid, door mannen. Aan die zelfbewuste mannen, die in Nederland orde, tucht en daardoor welvaart willen brengen, stel ik mij als leider. Met u sluit ik heden een verbond van trouw. Samen willen we strijden, samen willen we overwinnen. Dit verbond mag slechts dan door u verbroken worden, wanneer ik in strijd zou handelen met ons nationaal ideaal, de grootheid van Nederland, het welzijn van ons volk. Kameraden, ik zou hier thans tegenover u elk afzonderlijk willen staan als man tegenover man, starend in elkanders oogen en dan zou ik zeggen : zou ik ooit het verbond, heden met u gesloten, verbreken, twijfelt dan niet, weest dan niet wankelmoedig, tast toe en sla mij neer, want ik heb uw vertrouwen misbruikt, land en volk verraden. Maar van den anderen kant, moet ook door mij het verbond opgeheven worden, wanneer ik bemerk, dat één of meerderen van u, geen tucht ten bate van ons ideaal, willen aanvaarden. Ik heb u lief als mensch, als Nederlander en als lid van de zoo juist gestichte beweging. Maar weet, dat dit mij niet verhindert, mij volkomen van u terug te trekken, onverschillig wie gij zijt, zoo ik bemerk, dat gij ontrouw zijt aan ons vandaag gesloten verbond, samen te werken en samen te strijden voor den nieuwen staat ten bate van het Nederlandsche volk. Ik roep u allen op, belijders van uw ideaal, agitators te zijn. Mannen, vooruit, onze dag komt onafwendbaar vast. Alle hinderpalen zullen wij omver loopen, allen dwang te niet doen, alle tegenstanders verpletteren. Mannen vooruit. Marcheert in gesloten colonnes met stevigen stap. Wij gaan ons volk veroveren voor God, Koningin en Vaderland." Nu is het reeds vier jaren geleden. Veel zorg, veel leed, veel strijd hebben wij gehad. Maar ook de voldoening, een beweging gevormd te hebben, die oer-Nederlandsch is en zich de hoop en de toekomst van dit land kan noemen. Reeds nu zijn uit alle kringen menschen in het Zwarte Front vereenigd. Met honderdtallen kwamen vandaag verschillende malen de brieven binnen, uit alle hoeken van het land, uit Noord-Nederland, Belgisch en Fransch Vlaanderen en uit Ned. Indië. Werkloozen, arbeiders in de stad en op het platteland, ondernemers, middenstanders, boeren, intellectueelen, kunstenaars: een beeld van de komende samenbundeling van het Dietsche Volk. De herdenkingsdag der oprichting van Zwart Front valt samen met den dag waarop mijn moeder mij voor 33 jaar het leven gaf. Dankbaar denk ik terug aan den strijd, die gestreden is. Verleden jaar begon mijn verjaardag op het politiebureau in Maastricht. Dit jaar moet ik hem in de gevangenis doorbrengen. Het volgend jaar... ik weet het niet. Of het in leed of in triomf is, het doet er weinig toe, wanneer het slechts in dienst is van Dietschland. VRIJDAG 6 MEI Wij willen de samenbundeling van ons geheele volk met behoud en bescherming van de verschillen der afzonderlijke deelen. De verscheidenheid van gewesten en provincies is geen nadeel voor het nationale welzijn, maar is een verrijking. De Hollander heeft eigenschappen, die de Limburger mist en andersom. De Fries verschilt sterk van den Groninger. De Brabander van den Limburger, de NoordLimburger van den Zuid-Limburger, de Zeeuw der eilanden van die van Zeeuwsch-Vlaanderen. De eenheid van gelijke deelen is dor en doodsch. De eenheid in verscheidenheid levendig en bloeiend. De Friezen verschillen het sterkst van de andere deelen van het Nederlandsche rijk. Zij hebben het sterkst hun oer-aard bewaard. Niettemin zijn zij een der grondstammen, waaruit het Nederlandsche volk is geworden. Zij hebben door de innerlijke kracht wel recht, dat hun gewesttaai en hun gewestelijke cultuur zich tenvolle ontplooien kan. Wij wenschen niet de eenheid van een kerkhof, maar het organische leven van een volk, waarin ieder deel tot gelding kan komen. ZATERDAG 7 MEI Er wordt om eenheid en samenwerking der nationale groepen gevraagd. Zij, die dit vragen, geven echter niet den weg aan, waarop zulks werkelijkheid zou kunnen worden. Door vage voorstellen zal het niet tot stand komen. Slechts de feiten te nemen zooals ze zijn, kan een weg banen. Er zijn drie mogelijkheden: de eerste, dat de bestaande organisaties zich in een der bestaande organisaties oplossen. de tweede : federatieve samenwerking. de derde : de oprichting van een geheel nieuwe organisatie. De eerste mogelijkheid kan in dien zin tot stand komen, dat de andere organisaties zich in de onze oplossen. Theoretisch is dit mogelijk, omdat in andere organisaties niet zelden beweerd wordt, dat zij hetzelfde willen als wij. Practisch is vandaag de tijd hiervoor nog niet rijp. Een oplossing onzerzijds in één der bestaande organisaties is uitgesloten, omdat wij ontkennen, dat buiten ons een der bestaande organisaties een volledig juist beginselprogramma heeft. Wij willen overwinnen, maar alleen met eere en dan met een programma, dat de oerNederlandsche beginselen heeft, zooals ze duidelijk uitgesproken zijn in >,^Vat wil Zwart Front . De redactie van dit programma kan veranderd worden, de programmapunten zelve niet. Geen enkele andere heeft deze. Wel wordt beweerd, dat men hetzelfde wil, maar dat men uit opportunistische overwegingen verschillende programmapunten verzwijgt. Het kan waar zijn, maar dan wordt ons geen enkele zekerheid en waarborg meer gegeven. Men kan dan morgen weer ontkennen, hetgeen men gisteren bevestigd heeft, zooals trouwens de ervaring geleerd heeft. Bovendien een beginsel in het verborgene is geen levend beginsel, kan niet gepropageerd worden, kan de zielen van onze volksgenooten niet treffen. Het is als beginsel waardeloos en... er is geen enkele waarborg, dat dit onuitgesproken verzwegen beginsel zal worden nageleefd. De tweede mogelijkheid is federatieve samenwerking, maar. wil dit geen aanleiding geven tot een onnoemelijk aantal conflicten, dan zou allereerst moeten vaststaan, dat geen der samenwerkenden tegenstrijdige beginselen heeft. En zoo kan deze mogelijkheid feitelijk dus teruggebracht worden tot de eerste. De derde mogelijkheid is het stichten van een geheel nieuwe organisatie, waarin de leden van de verschillende organisaties zich in massa oplossen. Dit is voor ons alleen een mogelijkheid, wanneer deze organisatie de beginselen van Zwart Front -— zij het ook met gebruik van andere woorden — tot de hare maakt. Het is zelfs mogelijk, dat een der andere organisaties, tot het besef komende, dat wij het vanaf het begin goed gezien hebben, het roer omgooit en impliciet de beginselen van Zwart Front tot de hare maakt. Het is moeilijk in dat geval aan te nemen, dat degene, die tot dan de leiding van die organisatie hadden, in staat zijn, om deze, in wezen veranderde organisatie, te leiden. Zoo zij beweren van wel, dan zouden wij met recht zulks in twij- ' fel moeten trekken en vreezen, dat in de toekomst, wanneer de opportuniteit dit zou verlangen, wederom de beginselen veranderd werden. Het programma van Zwart Front vormt een eenheid, waaruit men niet willekeurig enkele punten kan aanvaarden en andere verwerpen. Toch zal het tot eenheid moeten komen. Het is niet te zeggen, welke mogelijkheden zich in de toekomst nog zullen voordoen. Vandaag echter blijkt overduidelijk, dat wij zelfbewust onzen eigen gang verder moeten gaan, rustig onze eigen organisatie verder moeten uitbouwen. De vastheid der beginselen moet uiteindelijk tengevolge hebben, dat het vertrouwen in de beginselen en de organisatie van Zwart Front groeit. Dan zal de eenheid werkelijkheid worden. Een uiting van den wensch tot samenwerking, is de vraag, die me in een brief gedaan wordt en die luidt als volgt: „Wat denkt U van een overkapping van alle fascistische en nationaal-socialistische organisaties in Nederland door een soort van politieke Oxford beweging, dus zonder bestuur, leden, leiders en contributies, maar alleen gebaseerd op een politieke geloofsbelijdenis, gericht op een beëindiging van het liberaal-kapitalistische stelsel en vervanging hiervan door het corporatieve stelsel op zuiver Nederlandsche basis?" De religieuze Oxford-beweging is tot een groote steun en verheffende kracht geworden van zeer velen, die ofwel buiten een kerkelijke organisatie stonden, maar toch behoefte hadden aan steun voor hun geestelijk leven, ofwel van menschen, die reeds deel uitmaakten van een of ander kerkgenootschap, maar daarin niet de bevrediging en steun vonden, waaraan ze behoeften hadden. Op politiek gebied is een algemeene organisatie, zooals voorgesteld, in Nederland overbodig. Degene, die lid is van een jonge frissche beweging als Zwart Front vindt in zijn beweging al datgene, wat voor een herboren Nederland gewenscht is. De punten van samenwerking, als anti-liberaal en corporatief zijn te vaag en kunnen voor den Zwart Fronter geen bekoring hebben. Hij vindt deze eischen reeds in Zwart Front, maar bovendien ook al het andere dat voor een nationale opstanding noodzakelijk is. Dit neemt echter niet weg, dat Zwart Front waardeering toont voor hetgeen in andere groepen voor de nationale opstanding gedaan wordt. Tot heden moesten wij in onzen strijd met klem er voor waken, dat wij niet met andere organisaties over één kam geschoren werden. Daarom, dat het niet op onzen weg lag, de goede dingen uit andere organisaties naar voren te halen. Nu echter eenieder het verschil van Zwart Front met andere organisaties kent, kan het geen kwaad en zal het integendeel gewenscht zijn, het juiste, dat elders gedaan wordt, naar voren te brengen. Dat eischt de rechtvaardigheid en kan de weg zijn, waarlangs de goedwillenden zich bewust worden, in hun eigen organisatie niet de juiste beginselen te hebben. ZONDAG 8 MEI Gisteren schreef ik den twaalfden brief, die de laatste van deze drie maanden zal zijn. Deze luidde : „Mijn laatste brief, voorafgaande aan mijn vertrek uit deze gevangenis zal kort zijn. Het is me op deze plaats niet mogelijk, mijn verachting voor de oligarchie neer te schrijven, naar aanleiding van de verzegeling der persen en het grove onrecht, wat daarmede aan al degenen, die aan de drukkerij verbonden zijn en aan hun familie wordt aangedaan. Ondanks alles, voorwaarts ! Wij zullen overivinnen ! De democratie vermoordt zichzelf!" „In de laatste dagen ontving ik met eiken post honderden brieven. Hieruit bleek me, niet slechts de verheugende groei in getal van Zwart Front, maar tevens de groei van de verbetenheid en innerlijke kracht. Velen hebben in eenvoudige woorden hun trouw opnieuw beloofd. In woorden, die mij met trots vervullen. Zóó heb ik Zwart Front gewild. Met dat fanatisme en die overtuiging winnen wij. Ik steun op mannen met een overtuiging. De oligarchie steunt op machtsmiddelen, maar op geen enkele man, die trouw is. En daarom verliest ze onherroepelijk. Ik ben allen, die mij schreven, erkentelijk. Het is me niet mogelijk, persoonlijk te antwoorden. Na mijn terugkeer op 17 Mei zal het leiderschap van Zwart Front mij wederom ten volle opeischen. Ik herhaal, wat ik reeds eerder schreef : het zal feller, overtuigender, zelfbewuster en fanatieker zijn dan ooit. Om het symbolisch uit te drukken, tot heden gebruikte ik dikwijls een dorschvlegel. Dit nuttig instrument zullen we ook in de toekomst blijven gebruiken, maar meer nog vanaf heden den degen en den dolk. De heeren der oligarchie hebben zich in het verleden beleedigd gevoeld en dat zal bij hen in de toekomst ook wel zoo blijven. Dat is hün zaak. Ons doel is, niet te beleedigen. Ons doel is slechts waarheid en rechtvaardigheid. En wanneer waarheid en rechtvaardigheid voor de heeren beleedigend zijn, dan is dat jammer voor de heeren. Maar het zal ons niet beletten, ook niet al is het op straffe van verzegeling der persen en gevangenis, om de waarheid te zeggen en de rechtvaardigheid af te dwingen, wanneer het belang van de Nederlanden dit eischt. Kameraden, Zwart Front. Ik verheug me op ons weerzien en op den komenden strijd". Er wordt mij medegedeeld, dat deze brief niet verzonden kan worden. Ik had het vermoed. Maar rustiger, kalmer over dergelijk onrecht schrijven dan zoo, is me niet mogelijk ; dan is het beter, er maar in het geheel niet over te schrijven. Het was toch reeds slechts een zwakke afstraling van mijn innerlijke gevoelens. In rood-Spanje vernietigde men kerken, kruisen, gebouwen. Wij vinden dat misdadig. Die gebouwen hebben geen schuld, waarom dan vernietigen ? Datgene, wat het regiem Colijn-Goseling zich veroorlooft is in bepaald opzicht erger. Hier legt men een drukkerij stil en brengt men niet alleen groote schade toe aan het bedrijf, maar maakt tevens, dat verschillende kostwinners, die op de drukkerij werken, broodeloos gemaakt worden. En, evenals in rood-Spanje, doet men dit willekeurig, zonder rechtspraak en waarschijnlijk, zooals de vorige maal, zonder ooit de beleedingszaak, op grond waarvan deze verzegeling plaats vond, te behandelen. Want. zooals de eerste keer met de zaak Mannheimer, stinkt de zaak Oss voor den Minister van Justitie. MAANDAG 9 MEI Des Maandags is het groote schoonmaak in de cel. Groene zeep, bezem en borstel, puimsteen en een groote emmer met water worden verstrekt. En dan gaat het los. Ik kom hoe langer hoe meer tot de overtuiging, dat Minister Colijn, die altijd spreekt over „aanpassen", toch eigenlijk gelijk heeft. We hebben nooit „gezwabberd", maar terugziende op de Maandagsche beurt welke ik aan mijn cel gaf, durf ik met trots te verklaren, dat mijn werk gezien mocht worden ! Alles leert. Alles kan men als het moet. Werkelijk, Colijn heeft gelijk. De mensch past zich aan... al krijgt het leven dan ook het aspect van een gevangenis. DINSDAG 10 MEI Een stille wacht van Zwart Fronters is voor de gevangenis betrokken. Twee uren zullen de kameraden staan voor de gevangenispoort, om dan door anderen afgelost te worden. Zoo zal ik de geheele laatste week in mijn onmiddellijke nabijheid Zwart Fronters weten, die zich moeite getroosten voor hun leider. Het zal wel vreemd en dwaas gevonden worden. Ik stel dit spontaan opgekomen plan zeer op prijs. Het is een bewijs van trouw, van aanhankelijkheid, van offervaardigheid. En het is een symbool van de verbondenheid tusschen leider en leden. Het verschil tusschen de verhouding van bestuur en leden der partijen aan den eenen kant en van leider en leden van Zwart Front aan den anderen kant is, dat in de eerste „macht" den band aanbrengt, bij ons „trouw". Uiteindelijk kunnen de potentaten van dit stelsel op niemand vertrouwen. Daarentegen kan de leider van en met de geoorloofde middelen, welke hem ter beschikking staan, er aan mede te werken, dat het zoodanige „volksvreemde" elementen onmogelijk worde gemaakt, hun heilloos bedrijf uit te oefenen." Of het waar is, is voor mij hier moeilijk om na te gaan. Alleen, wanneer dat wel het geval is, dan is het merkwaardig, dat hieraan eerst na enkele weken ruchtbaarheid gegeven wordt en geen ernstig politie-onderzoek heeft plaats gehad. Of het moet zijn, dat de heer van Schaik maar het liefst zijn naam niet meer wil hooren genoemd in verband met een zekere, onverkwikkelijke affaire van Zand~ voort en Mannheimer. Hoe braaf is toch „het Volk", wanneer het zegt, dat zij het als plicht beschouwt, publiciteit hieraan te moeten geven, opdat „ons volk inzie" tot welke geestelijke verwildering een agitatie als die der Zwart Front-beweging leidt en „ieder weldenkend Nederlander" zich voorneme naar de mate zijner krachten en met de geoorloofde middelen, welke hem ter beschikking staan, er aan mede te werken, dat het zoodanige „volksvreemde" elementen onmogelijk worde gemaakt, hun heilloos bedrijf uit te oefenen. Hoe men er ook over denke, in ieder geval is een rechtstreeksche kaakslag toch altijd nog heel wat „eerlijker bestrijding" dan het geniepige gedoe van de oligarchie, het willekeurig verzegelen der persen, het werkeloos maken van totaal onschuldige menschen, het maken van wetten en uitzonderingspogingen tegen politieke tegenstanders, terwijl men met het schijnheiligste gezicht van de wereld blijft volhouden, trouw aan de grondwet en trouw aan de democratie te zijn. Zwart Front rekenen op velen, die trouw zijn tot in den zwaarsten strijd. Het is daarom, dat uiteindelijk de oligarchie verliest en Zwart Front zal overwinnen, WOENSDAG 11 MEI In „Het Volk", door alle bladen dezer dagen overgenomen, staat het volgende bericht : Mr. van Schaik op straat mishandeld. „Naar ons thans ter oore komt, is eenige weken geleden, de voorzitter der Tweede Kamer Mr. J. R. H. van Schaik. Oud-Minister van Justitie in den Haag op straat mishandeld door een man, die hem eenige klappen in het gezicht heeft gegeven, hem toevoegende : „de complimenten van Arnold Meijer". Het is de politie tot dusverre niet gelukt den man te arresteeren. Arnold Meijer is de leider van Zwart Front en ondergaat op het oogenblik gevangenisstraf wegens beleediging van Mr. van Schaik. Wij spreken onze bevreemding uit over het feit, dat het gebeurde is geheim gehouden. Het voorval schijnt ons een hoogst bedenkelijk symptoom van de verregaande brutaliteit van het soort van lieden, dat tot de Zwart Front beweging behoort. Als het in Nederland zoover is gekomen, dat een oud-Minister, voorzitter der volksvertegenwoordiging, op straat om politieke redenen wordt mishandeld, lijkt het ons alleszins gerechtvaardigd, dat hieraan bekendheid wordt gegeven, opdat ons volk inzie, tot welke geestelijke verwildering een agitatie als die der Zwart Front beweging leidt, een ieder weldenkend Nederlander zich voorneme, naar de mate zijner krachten Ik heb het geweld nooit gepropageerd, maar in sommige omstandigheden is het gebruiken van „geweld aanvaardbaar en in de toekomst zou geweld nog wel eens plicht kunnen worden. Hoe dan ook, het moge een symptoom zijn, dat er in Zwart Front eventueel menschen zijn, die onrecht, Zwart Front aangedaan, bereid zijn met inzet van eigen persoon te wreken. De oligarchie mag weten, dat verschillenden zich tevoren bereid verklaarden, tot een hardhanding optreden tegen sommigen van de oligarchie. En wanneer ik daar geen heil in zie en van hen zelfbedwang geeischt heb, dan wil dat nog niet zeggen, dat in de toekomst niet dermate de rechtvaardigheidsgevoelens van „getrouwen" geprikkeld zullen worden, dat het geweld, wat niets anders is dan rechtmatig geworden verzet, niet meer tegengehouden zou mogen worden. De schuld zoeke men bij hen, die het recht verkrachten. DONDERDAG 12 MEI Voor de tweede maal blijkt me, hoe zelfs een gevangenisdirectie in haar optreden tegen een gevangene afhankelijk is van de partij-politieke pers en verplicht is, er sterk rekening mede te houden. In het blad „Ons Tilburg" stond een verwijt aan Zwart Front, dat de brieven van mij, die in Zwart Front staan, vervalscht zijn. En dat blijkt nu de oorzaak te zijn, dat verleden Zaterdag mijn brief niet verzonden werd. „Er zijn brave lieden", zoo schrijft het blad, „die gelooven, dat deze brieven uit de gevangenis komen". „Onze menschen moeten zoo verstandig zijn, al deze dingen te beschouwen voor wat ze zijn : onzinnige fantasie." De bedoeling is geen andere, dan te zeggen, dat het naar het inzicht van dit R. K. Staatspartijblad, een schande is, dat de gevangenisdirectie zulke brieven doorlaat. De redactie weet natuurlijk heel goed, alreeds om den inhoud, dat deze wel degelijk vanuit de gevangenis geschreven zijn. Nu wordt het me duidelijk, waarom mijn vorige brief niet verzonden mocht worden. Vrijdags stond dit in „Ons Tilburg . Zaterdags werd door mij een brief geschreven. Zondags kwam prompt de reactie. Voor het eerst mocht mijn brief niet verzonden worden en het was het beste, dat ik de aangelegenheid, die ik er in wilde behandelen, nl. de verzegeling der persen, er niet in besprak. Begrijpelijk in dit systeem, dat een directie van de gevangenis er rekening mede houdt. Zoo zit nu eenmaal het stelsel in elkaar. En deze, hoe breed van opvatting ook en hoe menschelijk ook in zijn optreden, is verplicht er zich aan te storen. Een van de vele kleine droeve uitingen van den verderfelijken invloed der partijklieken en der partij-pers is, dat zij zich laat gelden tot vóór de rechtbanken en tot in de gevangenis. VRIJDAG 13 MEI Sinds een paar dagen heeft er een ommekeer plaats gehad bij den altijd pruimenden socialistischen bewaker. Hij groet en spreekt met dien „fascist" zelfs over het weer en zoo. Het kan verkeeren, zegt Breero. Wat de reden is ? Ik weet het niet. Heeft de lente hem milder en redelijker gemaakt ? Zijn het de Zwart Fronters, die voor de gevangenis op wacht staan en die hij bij zijn in- en uitgaan ontmoet ? Of is het wellicht het bericht in „het Volk" over dat hardhandig optreden van een „fascist" tegen v. Schaik. Heeft dit, hoewel hij van de partij er officieel zijn afkeuring over uitspreken moet, toch eigenlijk zijn bewondering en doet hem dit wellicht met weemoed terugdenken aan een verleden, toen er ook in de SDAP nog fut zat ? Ik weet het niet. Ik ben in ieder geval blij voor hem, dat hij de laatste dagen van mijn verblijf hier zich niet gedwongen gevoelt, zoo gruwelijk zuur te kijken. ZATERDAG 14 MEI Bij het brengen van de post komt de verzegeling der persen ter sprake. Op mijne opmerking, dat het vreemd is, dat men de pers van „de Telegraaf", die, al is het dan ook na ons, minstens even fel over de kwestie Oss geschreven heeft, niet verzegelde, doch wel de persen van Zwart Front, kreeg ik het goedbedoelde en ook juiste antwoord : „ja, dat is precies als wanneer een kleine jongen en een groote kerel appelen bij mij in den tuin stelen. Als het een kleine jongen is, grijp ik hem en geef ik hem een pak slaag ; is het een groote kerel, dan acht ik het in mijn eigen belang beter om hem te laten loopen". De vergelijking is juist, al valt deze, tegen zijn bedoeling in, ook zoo uit, dat ik me met deze verklaring van de zaken volkomen vereenigen kan. Wanneer Zwart Front over eenzelfde uitgebreide pers, over een dagblad en over veel kapitaal zou beschikken. als de Telegraaf, dan zou men het niet hebben gewaagd, de persen te verzegelen. Ziedaar juist de sterke aanklacht van ons tegen de oligarchie en ziedaar de reden, waarom wij het recht hebben, in verzet te komen. Een staatsgezag moet sterk en onafhankelijk zijn. Het moet de zwakken beschermen en de sterken niet sparen. Dit staatsgezag bukt en kruipt voor de rijken en machtigen en het koeieneert degenen, die niet over kapitaal beschikken. Dit staatsgezag zal iederen maatregel nemen dien de groot-kapitalist en verder ieder die over een groote macht beschikt, zal wenschen. En daarbij worden de belangen van het volk, van de massa aan deze enkelen opgeofferd. Het is daarom, dat wij zoo fel het 6e couplet van het Wilhelmus zingen, dat handelt over de tyrannie, die het hart van het volk doorwondt. ZONDAG 15 MEI Ik krijg in mijn cel bericht van het kordate optreden van enkele Zwart Fronters. In Arnhem moesten op 10 Mei twee leden van Zwart Front voor de rechtbank verschijnen, omdat zij een aantal exemplaren van Zwart Front in voorraad hebben gehad en hebben verspreid nl. het nummer van 12 Maart 1.1., waarin een aantal beleedigingen voor het Joodsche deel onzer bevolking zouden voorkomen. In een persverslag hierover, dat in verschillende brieven mij wordt overgebracht, lees ik, dat Baron Speyaard van Woerden in zijn requisitoir beweerde, dat niet behoefde bewezen te worden, dat de tekst van het aangehaalde artikel beleedigend is, want wat er in staat, had in gematigder vorm kunnen gezegd worden... Overigens kan men deze verdachten slechts beschouwen als huurlingen in dienst van anderen, die achter de schermen blijven". Het korte antwoord van een der Zwart Fronters, sprekende mede namens den anderen, luidt krachtig en fel: „wij zijn idealistische pioniers en bij ons zit niemand achter de schermen. Onze Leider is ons voorgegaan en zit thans in de gevangenis." Het was doodstil in de zaal, toen dit gezegd werd. Het moet toch ook voor den baron, wanneer hij een menschelijk gevoel heeft, een klap in het gezicht geweest zijn. Hij zal dan moeten erkennen, dat deze Zwart Fronters geen menschen zijn, die uit egoïsme of uit sport de wetten of zgn. wetten en bepalingen overtreden, maar dat zij mannen en jongemannen zijn, die een ideaal nastreven, dat koste wat kost vervuld moet worden. En tevens zal het den heeren Rechters blijken, dat tegen menschen met een dergelijke overtuiging niets helpt. Men kan den leider gevangen zetten, men kan leden van Zwart Front arresteeren en veroordeelen, daaruit putten leider en leden nieuwe kracht. In drie maanden kan veel gebeuren. In dien korten tijd van mijn verblijf hier, stierven niet minder dan vier menschen, die me zeer na waren. Wanneer ik buiten deze muren was, zou ik hun stoffelijk overschot de laatste eer hebben bewezen. Nu is mij slechts mogelijk, hun leven, hun vriendschap in dankbaarheid te herdenken. Ik ontvang het bericht, dat mijn oudste vriend plotseling gestorven is. Hij verjaarde op denzelfden dag als ik en schreef me enkele dagen geleden op 5 Mei : „Andere jaren was jij altijd de eerste om mij te feliciteeren. Nu kon het niet en kom ik je feliciteeren met jouw verjaardag... Mijn verjaardag stel ik voor je uit en ik hoop, dat een maand lang genoeg zal zijn en je binnen dien tijd op een van je tochten te mogen ontvangen. Met mijn gezondheid gaat het vrijwel..." Het was hard, zijn dood te moeten vernemen. Maar we moeten niet lang er bij neerzitten. Waar het slechts op aan komt in 's menschen leven, is, of hij de taak, die voor hem was weggelegd, goed vervuld heeft. Hij, die dat gedaan heeft, kan henengaan. Zijn herinnering zal in zegening zijn. Ook al spreekt over enkele geslachten wellicht niemand meer over hem, zijn werken zetten zich in het leven van anderen voort. MAANDAG 16 MEI De kastanjeboom, waarvan ik de kruin kan zien vanuit het luchthok, bloeit prachtig. Ik ruik den geur van seringen. Het is nu hoog tijd dat ik vertrek. De gevangenislucht wordt al te bedompt. Morgen zal ik weer temidden van mijn kampgenooten zijn. Ik zal hun sympathie en hun trouw weer uit hun oogen mogen lezen. Ik zal weer vrij kunnen gaan door den lande. De bosschen, de weiden en het water, het zal een lust zijn, dit alles na drie maanden in grootsche schoonheid terug te zien. Ik zal het zwarte leger weer rechtstreeks kunnen aanvoeren en we zullen het doen met krachtigen stap. Toch is ook deze cel zelfs mij in een bepaald opzicht dierbaar geworden. On laisse en peu de soi-même en toute heure et dans tout lieu..." zegt een Fransch spreekwoord en dat geldt zelfs voor een duffe gevangeniscel, waar men gedwongen is, drie maanden te vertoeven. De cel met zijn steenen vol streepjes en namen ; steenen, die als zij spreken konden, mij zouden verhalen van woorden van haat of van berouw der bewoners, van jongemenschen, die door hun omgeving bedorven zijn, van menschen die misdeden, omdat deze maatschappij hun het levensonderhoud niet geeft. De cel met het kleine raam en de tralies, welke zóó samengesteld was, dat ik behalve een kleine smalle streep van de lucht niets kon zien. Maar door het raam klonk avond aan avond het strijdlied van het Zwarte Front: ,,Op ten strijde". De cel met de stroozak, waarop ik uitstekend heb gerust, omdat ik het met mezelve eens was en rust in mijn binnenste had. De cel met de ijzerbeslagen deur en de ,,schaftplank", waarop drie maanden gratis het eten is verschaft. En dat me goed smaakte, omdat ik geleerd heb alle spijzen als een zegen des Hemels te aanvaarden en omdat ik weet, dat bij zoovelen in vrijheid het eten slechter is dan dat, wat den gevangene wordt gegeven. De cel met zijn ruwe planken tafel, waarop mijn vingers de giro-enveloppen vouwden. Cel 195 van de strafgevangenis van Breda zal niet de meest onvruchtbare woonplaats van me geweest zijn. Hier kwam ik tot volle rijpheid. Hier verkreeg ik grootere zelfverzekerdheid en vastheid. Hier ontstonden mijn plannen. Een nieuwe periode van Zwart Front is begonnen vanuit cel 195 der Strafgevangenis aan den Nassausingel te Breda. DINSDAG 17 MEI Behouden ben ik weer terug temidden van mijn medestrijders. Een dag van diepe vreugde om de herwonnen vrijheid, om het zien van bosch en land en vooral om het weten, weer rechtstreeks en onmiddellijk aan het hoofd van den troep te staan, waarmee ik onverbrekelijk verbonden ben en blijf. OP DEN AVOND VAN DEN TERUGKEER Aan mijn kameraden Weer persoonlijk aan het hoofd van het Zwarte Front, betuig ik mijn groote erkentelijkheid voor de goede woorden en voor de sympathie, die ik in de gevangenis te Breda van alle kanten heb mogen ontvangen. Mijn afwezigheid van drie maanden heeft mij nauwer dan ooit met u allen verbonden. De omstandigheden waarin ik de laatste drie maanden verkeerde, bracht zoovelen onder u er toe, mij in hun brieven hun diepste gevoelens bloot te leggen. De sympathie uitte zich op een wijze, waarvan ik verzekerd ben, dat deze zonder pose is, maar volkomen eerlijk en gemeend. Ook de eigen zorgen en belangen werden in de duizenden brieven, welke ik ontvangen mocht, beschreven. Ieder deed het naar zijn eigen aard. Er is in de bladen van Zwart Front, welke tijdens mijn gevangenschap uitgegeven werden, veel en vaak loftuitend geschreven naar aanleiding van mijn verblijf in de gevangenis. Ik weet dat dit voortkwam uit een goed gemeende sympathie, ook al is mij iedere persoonlijke lof onaangenaam. Ik waardeer echter de goede bedoeling en de sympathie, welke er uit spreekt. Teruggekeerd echter, bedenke men, dat hiervoor geen tijd meer is, maar dat er slechts tijd is voor harde arbeid. De beoordeeling van onze werken zij aan een komend geslacht. Wij willen slechts onzen plicht doen. En wanneer men meenen zou, dat dit lof verdient, dan uite zich deze lof door metterdaad onzen strijd te steunen. Uwe sympathie zal mij een blijvende steun zijn bij mijn werk, aan het hoofd van het Zwarte Front. Uw zorgen en belangen zijn de mijne. Ik ken geen andere zorgen en belangen meer dan deze. Bij mijn terugkeer verheugde het mij boven alles, te kunnen ervaren, dat in mijn afwezigheid de tucht, discipline en de kameraadschap al dien tijd op een hoog peil hebben gestaan. En er is gewerkt en hard gewerkt! Met beleid is de leiding van dit Zwarte Front tijdens mijn afwezigheid gevoerd. Mijn medewerkers op het Hoofdkwartier hebben voor de verschillende werkzaamheden gezorgd. De colporteurs hebben in grooten getale en op sportieve wijze gewerkt. De afdeelingsleiders hebben getracht, hun afdeelingen uit te breiden en in vele afdeelingen met groot succes. In de gevangenis waren mijn gedachten voortdurend bij de actie van het Zwarte Front. Tezeer ben ik er mede vergroeid, dan dat het anders mogelijk zou zijn. Ik wist, dat de geest der beweging gezond was en zoo was het mij mogelijk, vol vertrouwen mijn eerste hernieuwde contact met de beweging tegemoet te gaan. Mijn terugkeer is een gelukkige geweest. Dit dank ik aan uwe offervaardigheid en daadkracht. Mijne Zwart Fronters, wij staan bij het verleden verder niet stil. Wij marcheeren verder, harder en meer zelfbewust dan ooit. Zij, die meenden, door gevangenisstraf een overtuiging te kunnen breken, zijn domme, benepen menschen. Zij kunnen niet gelooven aan de eer van een man, omdat zijzelf er geen hebben. Onze strijd gaat door, zelfbewuster, fanatieker, recht op ons doel af : den rechtvaardigen groot-Nederlandschen Staat.