(3* 3713 PRIJS 25 CENT DE VEREENIGDE STATEN VAN GUYANA HET JOODSCH NATIONAAL TEHUIS PLAN MUSSERÏ Ifè I EfcLurrtfEEi lk..x ' \ UITGAVE: NEDERLANDSCHE NATIONAAL-SOCIALISTISCHE UITGEVERIJ (NENASU), LEIDEN DE VEREENIGDE STATEN VAN GUYANA HET JOODSCH NATIONAAL TEHUIS PLAN MUSSERT mmf r : IWIMWM' \\v V UITGAVE: NEDERLANDSCHE NATIONAAL- SOCIALISTISCHE UITGEVERIJ (NENASU), LEIDEN MUSSERT, LEIDER DER NATION AAL-SOCIALISTISCHE BEWEGING IN NEDERLAND DE VEREENIGDE STATEN VAN GUYANA HET JOODSCH NATIONAAL TEHUIS INLEIDING A den moord door een jood op den Duitschen gezantschapssecretaris Vom Rath te Parijs gepleegd, heeft in Duitschland een uitbarsting tegen de joden plaats gehad. Het is duidelijk geworden, dat Duitschland zich van de joden wil ontdoen en dat de in Duitschland levende joden trachten dit land te verlaten. Daardoor is het Joodsche vraagstuk voor geheel de wereld in een acuut stadium gekomen. Er moet thans een oplossing gevonden worden, waardoor de volken, die niet langer van de aanwezigheid van de joden gediend zijn, deze gasten voor goed kunnen kwijtraken, terwijl tevens aan de joden zelf een eigen nationaal tehuis moet worden gegeven. In het strijdblad der Nationaal-Socialistische Beweging „Volk en Vaderland" schreef Mussert een tweetal hoofdartikelen n.1. op 18 November en 25 November 1938 over deze voor geheel Europa belangrijke kwestie. Dit was in aansluiting aan en een uitwerking van hetgeen in den zomer van 1937 door hem is neergelegd in „De Bronnen van het Nederlandsche Nationaal-Socialisme , en door hem op 22 October 1938 is uitgesproken op de groote werkersbijeenkomst in Amsterdam gehouden. ★ * ★ De bronnen van het Nederlandsche NationaalSocialisme zijn drievoudig: 1. Het Godsvertrouwen. 2. De liefde voor Volk en Vaderland. 3. De eerbied voor den Arbeid. Bij de behandeling van de tweede bron, de liefde voor Volk en Vaderland is principiëel de houding der Nationaal-Socialistische Beweging ten aanzien van de joden als volgt vastgelegd: Van het twaalf millioen zielen tellende Joodsche volk wonen een paar honderdduizend te midden van ons volk grootendeels onvermengd, ten deele vermengd. Deze paar honderdduizend nemen geleidelijk maar zeker den Nederlandschen bodem in bezit; gaan den handel beheerschen; brengen de industrie onder hun macht en wat nog erger is, willen de opvoeding van de Nederlandsche jeugd beheerschen, recht spreken over het Nederlandsche volk, uitmaken hoe het Nederlandsche volk moet denken, zich gedragen, handelen. Dit is ondragelijk, dit dulden wij niet, nu niet en nooit: het is onze plicht daaraan een einde te maken. Dit in 1937 in de Bronnen neergelegde principiëele standpunt werd nader uitgewerkt in de rede, diede Leider der Beweging op 22 October 1938 uitsprak voor meer dan 9000 werkers der Beweging, bijeengekomen in Amsterdam in de R.A.I. Hij sprak als volgt: Het standpunt in de „Bronnen" neergelegd, wil ik onverzwakt handhaven omdat het goed is, omdat het recht is. Ik weet, dat er zijn die zeggen: de beste waarborg tegen overheersching is, dat alle joden er uit gaan. Mijn antwoord daarop is: zoolang er geen Joodsch tehuis is, groot genoeg, vruchtbaar genoeg om het geheele Joodsche volk daar te hereenigen, zoolang heeft ieder ander volk den zedelijken plicht om een deel van het Joodsche volk te herbergen, wanneer de joden zelf dit niet onmogelijk maken. Ook joden hebben recht op een bestaan. Reeds honderden jaren wonen hier te lande joden. Een deel van hen is hier ingeburgerd, heeft meer of minder het Nederlandsche volk lief gekregen, wenscht niet meer dan in goede harmonie een behoorlijk stuk brood te verdienen op alleszins eerlijke wijze. Tegen hen hebben wij niets. Maar met alle felheid, die voortspruit uit, die geadeld is door de liefde tot eigen volk, keeren wij ons tegen het internationale Jodendom, dat hier de baas wil spelen, dat ons volk gebruiken wil voor zijn belangen. Het behoort tot mijn grootste grieven tegen de huidige regeerders, dat zij tienduizenden en nogmaals tienduizenden van deze joden in de laatste twintig jaar in ons land hebben toegelaten, op ons volk hebben losgelaten. Tot de eerste maatregelen, die het nationaal-socialistisch bewind zal nemen behoort deze: de joden, die na 1 Augustus 1914 ons land zijn binnengekomen, moeten doorreizen, waarbij hun een redelijken termijn voor verhuizing zal worden gegeven. De datum van 1 Augustus 1914 is voor ons land beter passend dan die van 1918, welke Mussolini voor Italië heeft vastgesteld. Immers na 1 Augustus 1914 was Nederland een neutrale oase te midden van oorlogvoerende landen en hierheen kwamen dus diegenen, die uitweken uit andere landen. Eerst als deze joden verdwenen zijn en de overheerschende machtsposities van anderen, die werken tegen het belang van ons volk, zullen zijn gebroken, dan eerst kan er voor de overblijvende joden hier te lande rust komen. Zoo is het in de bronnen neergelegd een jaar vóór Mussolini zijn maatregelen nam in Italië. De grootste anti-volksche daad, die het regeerend systeem heeft gepleegd tegen ons volk, is de toelating van de tienduizenden Joden, die bezield zijn met haat tegen Duitschland en Italië. De ophitsing, de leugenfabricatie, de boycot-acties, enz. gaan grootendeels van hen uit. Als het aan hen gelegen had, zou er nu in Europa geen vrede, maar oorlog zijn. Het is een schandaal, dat ons Volk weerloos aan hun geschrijf en gestook wordt overgelaten en op ons, nationaal-socialisten, rust de plicht ten spoedigste daaraan een einde te maken. Men maakt de van oudsher hier gevestigde Joden er een verwijt van, dat zij zich tegen die overstrooming niet hebben ♦ gekeerd. Ik vind dat onrechtvaardig. Bij hen spreekt in meerdere of mindere mate toch altijd de stem des bloeds en moeten zij zich tegen hun eigen rasgenooten keeren, waar Nederlanders hen toelaten? Neen, de schuld geven wij voor honderd procent aan de Colijns, de Goselings, de Ouds, de Albarda's. Hun taak was het om het Nederlandsche volk te beschermen en zij hebben hun taak verzaakt. Wanneer gij nu weer iemand tegenkomt, die zegt, dat het standpunt van het Nederlandsche nationaalsocialisme tweeslachtig is, dan hebt ge een kwaadwillige of een onwetende vóór u. NAAR DE OPLOSSING VAN HET JODEN-VRAAGSTUK Nog geen maand nadat Mussert deze rede in de R.A.I. had uitgesproken, werd in Parijs de Duitsche gezantschapssecretaris Vom Rath doodgeschoten en begon als antwoord daarop de uitdrijving van de joden uit Duitschland. De kwestie werd van dit oogenblik af voor gansch Europa urgent en het was noodzakelijk dat de Leider der Beweging zich hierover uitsprak. Hij deed dit in het Hoofdartikel van „Volk en Vaderland" van 18 November 1938 als volgt: Ik geloof, dat men Duitschland geen grooter plezier kan doen dan onze grenzen open te stellen voor de joden, die het daar kwijt wil. Ik voel alles voor een goede verstandhouding met onze buren, maar dit genoegen mogen wij hun niet doen en willen wij hun dus niet doen. De liefde voor eigen Volk verbiedt dit. De invasie, die nu reeds sinds jaren onophoudelijk doorgaat, is in strijd met de belangen van ons Volk en met de belangen van de sinds oudsher hier te lande gevestigde joodsche families. De Joodsche vereeniging „Eenheid door Democratie", de partijpolitici uit het liberale, marxistische en politiek-katholieke front dringen er in strijd op aan, om nog meer Joden hier toe te laten. Zij zeggen dit te doen uit Christelijke naastenliefde. Daar gelooft natuurlijk geen verstandig mensch iets van, want hun houding ten aanzien van de honderdduizenden werklooze volksgenooten, van de ongetelde duizenden, die zwoegend en tobbend door het leven moeten, van de Nederlandsche jeugd, die geen toekomst heeft, hun terreur, broodroof en mishandeling van volksgenooten, die nationaal-socialist zijn, zijn de dagelijksche bewijzen, dat hun Christelijke naastenliefde beneden elk redelijk peil is. Zij wenschen eenvoudig deze Joden hier ter versterking van het „democratisch" front tegen het nationaal-socialisme. Om dit te bereiken, willen zij op den koop toe nemen, dat eigen volk daardoor wordt geschaad, dat van oudsher hier gevestigde Joden op den duur onherroepelijk de ellendige gevolgen daarvan zouden ondervinden — ja, zij zijn zelfs bereid op den koop toe te nemen, dat zij de door hen zoo gehate Duitsche regeering helpen haar Joden-politiek door te voeren. Niemand kan het aan de in Duitschland wonende Joden kwalijk nemen, dat zij in Nederland probeeren te komen en nu kan men van officeele zijde zeggen wat men wil, dit gelukt aan duizenden en nog eens duizenden. Daarom is het de plicht van de regeering, om te doen wat zij kan om tot een waarlijk goede oplossing te komen. De oplossing welke noodig is, is in dit geval alleen internationaal te verwezenlijken. De richting, waarin moet worden gezocht, heb ik reeds op 22 October aangewezen. Noodig is een land te zoeken buiten Europa, waar ruimte, bodem en klimaat geschikt zijn tot behoorlijke, geleidelijke opneming van de joden, die de Europeesche volkeren niet meer wenschen te herbergen en die anders niet meer zullen weten, waarheen zich te wenden. Volkenbondsmaniakken, die nu nog niet weten, dat de Volkenbond nimmer behoorlijk een vraagstuk kan oplossen, denken bij internationaal overleg direct aan Genève. Genève is het anti-fascistisch bolwerk, als tenminste de voosheid van deze instelling niet in strijd is met het begrip bolwerk. Genève is dus ongeschikt om een Europeesch vraagstuk tot oplossing te brengen. De behandeling van het Joodsche vluchtelingen-vraagstuk, zooals dit in Genève en Londen tot nu toe geschiedde, heeft niet het minste resultaat opgeleverd. Wil men werkelijk in Nederland een daad doen, een daad gerechtigd door onze positie als nabuur van Duitschland, die de gevolgen van de uitdrijving van Joden uit Duitschland uit de eerste hand ondervindt, dan is er maar één ding te doen: het initiatief nemen tot een internationale conferentie in het Vredespaleis te 's-Gravenhage van de vertegenwoordigers der Regeeringen van de vier groote Europeesche mogendheden, voorts van Polen, Tsjecho-Slowakije, Hongarije en Roemenië als landen met groote contingenten Oost-Joden en Nederland, België en Portugal, als mede-belanghebbenden. Veel hoop, dat de regeering tot deze werkelijk opbouwende daad zal overgaan, heb ik niet. Wij, nationaal-socialisten, hebben nog niet de macht het zelf te doen, maar wel het inzicht en den goeden wil om den juisten weg te wijzen. ★ * ★ In overeenstemming met den inhoud van bovenstaand artikel heeft de Leider der Nationaal-Socialistische Tweede-Kamerfractie Graaf d'Ansembourg op 15 November aan den Voorzitter der Tweede Kamer verlof gevraagd de hieronderstaande vragen te mogen richten tot de Regeering: 1. Hebben de ministers kennis genomen: a. van de maatregelen der Duitsche regeering tegen de in Duitschland wonende Joden, welke er op gericht zijn de Joden zooveel mogelijk uit Duitschland te verdrijven? b. van den oorlog tusschen de Arabieren eenerzijds en de Joden gesteund door de Engelsche regeering anderzijds, welke ontstaan is als gevolg van de immigratie van Joden in Palestina? c. van de uitwijzing uit Italië en van de voorgenomen uitwijzing uit Tsjecho-Slowakije van alle Joden, die zich na 1918 in deze landen gevestigd hebben? d. van de aankondiging van maatregelen tegen vreemdelingen in Frankrijk en Hongarije? e. van het feit, dat geen enkel Europeesch volk bereid is om de uit andere landen uitgewezen of uitgeweken Joden op te nemen? 2. Is de regeering bereid om: a. doeltreffender maatregelen dan tot heden te nemen om verdere overstrooming van ons land door uitgewezen of uitgeweken Joden te voorkomen? * b. maatregelen voor te bereiden, ten doel hebbend het vertrek uit Nederland van de Joden, die zich na 1 Augustus 1914 hier te lande hebben gevestigd? teneinde door deze maatregelen de hoofdzaak van het ook hier te lande groeiende anti-semitisme weg te nemen, zoowel in het belang van het Nederlandsche volk als in het belang van de sinds oudsher hier te lande wonende Joodsche families. 3. Is de regeering bereid het initiatief te nemen tot een internationale conferentie te 's-Gravenhage in het Vredespaleis van vertegenwoordigers van de regeeringen van Duitschland, Engeland, Italië en Frankrijk, van Polen, Tsjecho-Slowakije, Hongarije en Roemenië, van Nederland, België en Portugal, om in gezamenlijk overleg een land te zoeken buiten Europa, waar ruimte, bodem en klimaat geschikt zijn tot behoorlijke, geleidelijke opneming van de Joden, die de Europeesche volkeren niet meer wenschen te herbergen en die anders niet zullen weten, waarheen zich te wenden? De Voorzitter van de Tweede Kamer heeft bezwaar gemaakt deze vragen door te geven onder motief, dat nog dienzelfden dag het onderwerp ter sprake zou komen en de vragensteller dus de gelegenheid zou hebben dit mondeling te doen. Toen echter dien middag de vragen mondeling door d'Ansembourg werden gesteld, weigerde Minister-President Colijn deze te beantwoorden, als motief opgevend, dat de Voorzitter van de Kamer geweigerd had deze door te zenden! Dit is des te merkwaardiger, omdat de communist De Visser ook verlof verzocht had aan de Regeering vragen te mogen stellen, en wel om de Regeering te verzoeken zooveel mogelijk Duitsche joden hier toe te laten. Dit verzoek werd den communist ook geweigerd, echter toen hij in zijn rede deze vragen toch nog aan de Regeering stelde, heeft Minister-President Colijn daarop wél geantwoord! Dit is een sprekend voorbeeld van verschil in houding der Regeering tegenover de Nationaal-Socialisten en tegenover de communisten. Overigens blijkt uit de weigering om de vragen van d'Ansembourg door te geven en te beantwoorden duidelijk, hoe de democratie haar onmacht tot werkelijke daden tracht te verbergen. Colijn deelde voorts mede, dat hij zich gewend had tot eenige regeeringen (Engeland, Frankrijk, België, Zwitserland — zijnde zijn meest bevriende!) met het verzoek te willen mededeelen, wat deze regeeringen dachten te doen inzake immigratie van de joden, die Duitschland wenschten te verlaten. De Minister-President deelde daarbij mede, dat hij geenerlei aandrang op deze regeeringen had uitgeoefend om haar grenzen voor deze vluchtelingen in meer of mindere mate open te stellen. Ieder, die zijn verstand gebruikt, begreep, dat daarvan geen enkel resultaat te verwachten was, hetgeen dan ook sindsdien is gebleken. EEN NATIONAAL JOODSCH TEHUIS AANGEWEZEN IN „Volk en Vaderland" van 25 November komt Mussert hierop terug in een artikel onder het hoofd „Een Nationaal Joodsch Tehuis aangewezen", waarbij de hier afgedrukte kaarten waren opgenomen. Hij schrijft daarin: Wat te voorzien was, gebeurde: Frankrijk gaf geen antwoord, België en Zwitserland deelden mede, dat zij niet van plan waren tot toelating. In Engeland was het de bekende vijand van de fascistische en nationaalsocialistische staten, de heer Eden, die zijn waardeering uitsprak voor het gebaar van dr. Colijn. De verantwoordelijke staatslieden in Engeland houden de grenzen van het Vereenigd Koninkrijk hermetisch gesloten. Ook de dominions Canada, Australië en Nieuw-Zeeland met hun bijna onmetelijke grondgebieden en hun enorme mogelijkheden weigeren immigratie toe te staan. De Engelsche minister-president heeft den gouverneur van koloniën in Zuid-Amerika en Afrika gevraagd, of in deze koloniën en zoo ja, in welke mate, naar hun oordeel mogelijkheid bestaat tot toelating van Joden, die uit Midden-Europa wenschen te emigreeren. Alleen in Nederland, waar zich in de laatste jaren reeds tienduizenden Joden uit het buitenland hebben gevestigd, worden er nog meer toegelaten op aandrang van de politieke partijen, die daartoe worden gestuwd door sterke Joodsche invloeden. De Joodsche auteur, Arthur Rupin, heeft in zijn in 1934 verschenen boek: „Les Juifs dans le monde moderne" de onderstaande cijfers gegeven: Per 10.000 inwoners zijn er aanwezig in Spanje 2 Joden in Portugal 3 „ in Luxemburg « „ in Noorwegen 7 » in Ierland, Zweden en Italië 10 ,, in Denemarken 20 ,, in Zwitserland 40 „ in Frankrijk 50 „ in België en Groot-Brittannië 70 „ in Duitschland (in 1925) 90 ,, in Nederland (in 1930) 170 ,, Dit voor Nederland genoemde cijfer van 170 geldt voor het jaar 1930. Sindsdien zijn er tienduizenden bijgekomen, zoodat het cijfer voor Nederland nu vermoedelijk omstreeks 250 zal bedragen. Amsterdam bevat 2 a 3 maal zooveel Joden als Jeruzalem. Ieder, die de bovenstaande cijfers in zich opneemt, zich rekenschap geeft van het feit, dat de regeeringen van volkeren, die 20 tot 70 Joden per 10.000 inwoners tellen, volstrekt weigeren meer Joden op te nemen, dat Italië — met slechts 10 Joden per 10.000 inwoners — uittocht van Joden heeft bevolen en die niet van meening is, dat al de West-Europeesche volkeren dwaas of onvriendelijk handelen, zullen hieruit de logische gevolgtrekking maken, dat in Nederland ten aanzien van de Joden begrippen worden gehuldigd, die alle andere volkeren als poging tot zelfmoord beschouwen. Terecht zei de woordvoerder der N.S.B. in de Eerste Kamer, mr. Van Vessem, op 28 Juni 1938: ,,Te zeer hebben in deze en in de andere Kamer, wellicht tengevolge van gemis van kennis der historische feiten, sprekers den indruk gewekt alsof het een speciale en traditioneele waanzin der Nederlanders zou zijn om vreemdelingen, en speciaal Joden, onbeperkt toe te laten en aldus de nationale goederen aan hen af te staan", waarop Van Vessem aan de hand van talrijke feiten aantoonde, dat onze voorouders deze dwaasheid niet begingen. Het is duidelijk, dat de toestand in Nederland tot een rechtstreekschen aanslag op ons volk is ontaard, een zeer ernstigen aanslag, geleid door een verworden volksvreemde democratie. Dit wetende, heeft de Nationaal-Socialistische Beweging in haar tot de regeering gerichte vragen den weg aangeduid, die tot een oplossing kan leiden, te weten het beleggen van een internationale Europeesche conferentie van de verantwoordelijke staatslieden naar het indrukwekkend voorbeeld dat München in September heeft gegeven. Dit denkbeeld is door de regeering tot nu toe geen antwoord waardig geacht. Wellicht gelooft zij niet aan het slagen daarvan. Teneinde dit mogelijk ongeloof weg te nemen, acht ik het nu noodzakelijk om nauwkeurig aan te geven op welke wijze een Joodsch tehuis kan worden gesticht, groot genoeg en vruchtbaar genoeg om het Joodsche volk te kunnen huisvesten. Vast staat, dat dit Europeesche vraagstuk nimmer zal kunnen worden opgelost door in koloniale gebieden eenige duizenden of ten hoogste eenige tienduizenden Joden toe te laten. Er is maar één oplossing, die waarlijk een oplossing is en wel de stichting van een Joodsch Nationaal Tehuis buiten Europa. Europa moet zichzelf helpen. Het is duidelijk gebleken, dat dienaangaande niets te verwachten is van de Sovjet-Unie, van de Oost-Aziatische landen of van de Vereenigde Staten, die allen over enorme grondgebieden beschikken en niettemin geen Joden toelaten. Italië heeft met groote offers een koloniaal rijk gesticht, dat, in verhouding tot de eigen bevolking van vijf en veertig millioen, niet voor verkleining vatbaar is. Het zou niet billijk zijn van Italië te verwachten, dat het daarvan een deel zou afstaan voor de Joden, te meer niet, daar het percentage Joden in Italië gering is in vergelijking met het percentage, dat de West-Europeesche landen te zien geven. De oplossing van het vraagstuk moet dus worden gegeven door de West-Europeesche koloniale mogendheden. Wanneer daarvoor een offer moet worden gebracht, dient dit door allen te geschieden, ieder naar draagkracht. Rangschikken wij deze Europeesche mogendheden naar haar koloniale beteekenis, dan komen wij tot de volgende opstelling: 1. Engeland; 2. Frankrijk; 3. Nederland; 4. Portugal; 5. België. Dit is dan tevens de rangorde van de offers, die moeten worden gebracht. Ieder dezer mogendheden zou afzonderlijk een stuk ter beschikking kunnen stellen van hun koloniaal rijk, om een Joodsch tehuis te vestigen. Op deze wijze zouden dan vijf kleine tehuizen verspreid over de wereld ontstaan. Dit zou zeer ongewenscht zijn. Er is een betere, ja een voortreffelijke oplossing mogelijk en wel deze: Engeland, Frankrijk en Nederland, als de drie belangrijkste koloniale mogendheden, staan een aaneengesloten gebied af als Het Joodsch Nationaal Tehuis en wel door voor dat doel afstand te doen van Britsch Guyana door Engeland, van Suriname door Nederland, van Fransch Guyana door Frankrijk. Britsch Guyana, hoofdstad Georgetown, is groot 231.804) k.m.2 waarvan slechts 700 k.m.2 in cultuur is gebracht. Het telt 300.000 inwoners waaronder 5000 Europeanen. Nederlandsch Guyana, (Suriname) met hoofdstad Paramaribo, is groot 160.000 k.m.2 telt 150.04)0 inwoners, waaronder 1500 Europeanen. Fransch Guyana, met hoofdstad Cayenne, is groot 88.000 k.m.2 met een totaal van 45.000 inwoners. Het geheel, groot ± 500.000 k.m.2 (omstreeks vijftien maal Nederderland of omstreeks twintig maal Palestina) grenst aan de Atlantische Oceaan, aan Venezuela en Brazilië. Van dit gebied is een Joodsch Nationaal Tehuis te maken, dat ruimte genoeg heeft, vruchtbaar genoeg is en voldoende goed klimaat heeft om alle Joden te huisvesten, die de Europeesche volkeren niet meer wenschen te herbergen. Het eerst noodige is dus, dat de drie belangrijkste koloniale mogendheden principieel bereid bevonden worden op deze wijze mede te werken. fC'Zl Nationaal joodsch Tehuis ^ / / in Zuid-Amer>Lka 1 500'00° KM2 Venezuela e eO \ f Neder- Sl I \\ ^ : //^•/'^ Nederland op dezelfde Schaal JJj Palestina, op c/ezelfcle ScAaóil Dan komt aan de orde de nadere regeling, bestaande uit de volgende drie punten: 1. de rechtvaardige verdeeling van het te brengen offer in gebiedsafstand over de vijf bovengenoemde koloniale mogendheden; 2. de verhuizing van de bevolking van de over te dragen gebieden, die onderdaan willen blijven van de Staten, waartoe zij nu behooren, benevens de verhuizing van de Joden uit Europa naar hun Tehuis; 3. de kosten van de inrichting van het Joodsch Nationaal Tehuis. 1. De rechtvaardige verdeeling van het te brengen offer in gebiedsafstand over de vijf bovengenoemde koloniale mogendheden. FRANKRIJK staat Cayenne af, ENGELAND het veel belangrijker Britsch Guyana, de verhouding tusschen deze twee is ongeveer in ver- houding van de belangrijkheid van het koloniale imperium van Frankrijk tot het koloniale imperium van Engeland. NEDERLAND staat Suriname af, een koloniaal gebied, dat uit traditioneel Nederlandsch oogpunt belangrijk is en waar reeds sinds de 17de eeuw vele Joodsche families gevestigd zijn. Vele banden binden Suriname aan Nederland. Nederlandsch Oost-Indië is weliswaar het groote imperiale gebied, maar Suriname is de eenige belangrijke grondoppervlakte, die Nederland buiten Oost-Indië bezit. Het is niet meer dan rechtvaardig, dat een deel van dit offer wordt vergoed. Vergoeding in geld wijzen wij onvoorwaardelijk van de hand, daar Nederlandsche bodem niet voor geld verkrijgbaar is. De rechtvaardige verhouding in de offers kan gemakkelijk worden verkregen. Immers, Portugal en België zijn in deze beschouwingen nog buiten schot gebleven en ook zij zullen rechtvaardigheidshalve hun offer hebben te brengen. Laat dit dan geschieden door het Nederlandsche offer te verlichten. Dit kan dank zij de oude banden, die Nederland en Transvaal verbinden. Nederland zal zich zeer gelukkig achten een gebied, zij het dan ook niet groot, te bezitten grenzende aan Transvaal. Laat het offer van Portugal daarin bestaan, dat het afstaat het Zuidelijk deel van Mozambique (Portugeesch Oost-Afrika) dus het gebied om de Delagoabaai, dat grenst aan Transvaal, Nederland zal daarvoor uiterst erkentelijk zijn. België kan dan zijn offer brengen door er in toe te stemmen, dat een passend deel van de Congo wordt gevoegd bij het Portugeesche Angola, ter verlichting van het Portugeesche offer. Zoo zou ieder der vijf West-Europeesche koloniale mogendheden haar gerechtvaardigd aandeel in het offer brengen. 2. De verhuizing van de bevolking van de over te dragen gebieden, die onderdanen willen blijven van de Staten, waartoe zij behooren. Bevolkingen kan men niet overdoen aan andere Staten, wanneer zij dit zelf niet wenschen. In het aangewezen toekomstig Jaodsch Nationaal Tehuis wonen nog geen half millioen menschen. Daarvan bestaat een belangrijk deel uit Indianen en Negers, waarvoor een reservaat zou kunnen worden ingericht. Zeker niet meer dan 300.000, waarschijnlijk zelfs aanzienlijk minder, zullen den wensch>te kennen geven de vlag waaronder zij leven, trouw te blijven. Engeland en Frankrijk zullen die menschen moeten verhuizen naar hun andere koloniale gebieden. Nederland zal een deel moeten overbrengen naar Nederlandsch Oost-Indië en het blanke deel naar de Delagoabaai. Ook Portugal en België zullen de bewoners van de afgestane gebieden, voorzoover zij dit wenschen, moeten overbrengen. Portugal zal het recht hebben te verlangen, dat hetgeen in het gebied om de Delagoa-baai is tot stand gebracht in ten minste even goeden staat elders in Mozambique wordt opgebouwd. Het is niet meer dan billijk dat de kosten van deze verhuizingen worden betaald door de Europeesche Staten, die Joden zenden naar het Joodsch Nationaal Tehuis. 3. De kosten van de inrichting van het Joodsch Nationaal Tehuis. Hier ligt m.i. de taak van de Vereenigde Staten van Noord-Amerika. Deze staten weigeren het quotum van toelating te verhoogen, zijn niettemin zeer begaan met het lot van de Europeesche Joden. Het ligt voor de hand, dat de Vereenigde Staten hun geweldige financieele macht gebruiken om het Tehuis zoodanig in te richten, dat het Joodsche volk daarmede alleszins tevreden kan zijn. Het heeft weinig zin om zich daarvoor tot president Roosevelt te wenden, alvorens de Europeesche volkeren met elkander tot overeenstemming zullen zijn gekomen. Ziehier de oplossing in groote lijnen voor de stichting van een Joodsch Nationaal Tehuis. Nu zal het ook duidelijk zijn, dat de Nationaal Socialistische Beweging zich wendde tot de Nederlandsche regeering met de vraag of zij bereid zou zijn in het Vredespaleis te 's-Gravenhage een Europeesche conferentie bijeen te roepen van vertegenwoordigers der regeeringen van Duitschland, Engeland, Italië en Frankrijk, van Polen, Tsjecho-Slowakije, Hongarije en Roemenië, van Nederland, België en Portugal. Nederland heeft het recht tot uitnoodiging, omdat het percentage Joden in Nederland tot in het ondragelijke is gestegen, voorts omdat wegens de gemeenschappelijke grens met Duitschland, het Joodsche vluchtelingenvraagstuk voor Nederland urgent is en ten slotte omdat Nederland bereid is een passend offer te brengen. Engeland, Frankrijk, Portugal en België worden uitgenoodigd als koloniale mogendheden en belanghebbenden bij een goede oplossing. Duitschland, Italië, Polen, Tsjecho-Slowakije, Hongarije en Roemenië als Staten, die Joden willen doen emigreeren. De oplossing van het Joden-vraagstuk is van wereldhistorische beteekenis. Moge dit dan nu afdoende geschieden. De Europeesche volkeren hebben daarbij het grootste belang, ieder voor zichzelf en allen tezamen wegens de betere internationale verstandhouding, die daarvan het gevolg zal zijn. Een Europeesche oorlog om der wille van de Joden is een misdaad van zeer ernstigen aard. De oorlog in Palestina kan beëindigd worden. Het zal niet noodig zijn verder strijd tegen de Arabieren te voeren; Palestina kan worden wat het eens was: het Heilige Land voor Christenen, Joden en Mohammedanen inplaats van een slagveld, waartoe het nu door Joodsche immigratie vervallen is. HET PLAN VAN MUSSERT, EN ONZE DEMOCRATEN BOVENSTAAND artikel verscheen, zooals gezegd in „Volk en Vaderland" van 25 November jl. Den dag te voren heeft de Leider der N.S.B. een memorandum van dezelfde strekking door Graaf dAnsembourg, leider der Tweede-Kamerfractie der N.S.B. en door Mr. Van Vessem, leider van de Eerste-Kamerfractie der N.S.B. doen overhandigen aan Minister-President Colijn. Daar Zijne Exc. in verband met het bezoek van Z.M. den Koning der Belgen niet ten Departemente aanwezig was, hebben de heeren het memorandum ter hand gesteld aan zijn secretaris. De Leider der Beweging heeft, gedateerd 28 November, onderstaand schrijven ontvangen: Namens Zijne Excellentie dr. H. Colijn heb ik de eer, u de ontvangst te berichten van Uwe nota, dateerend 19 November 1938, handelende over het Jodenvraagstuk. De Secretaris van Algemeene Zaken d'Ansembourg en Van Vessem op het oogenblik, dat zij namens den Leider der N.S.B. de nota op het departement van Algemeene Zaken bezorgden DE democraten echter en de joden, die de gebeurtenissen in Duitschland hebben aangegrepen om het leed van de joden aldaar te gebruiken tot een propaganda-middel tegen het nationaal-socialisme, bleven zelf liever jammeren en schelden, dan dat zij ernstige pogingen ondernamen om daadwerkelijk het joden-probleem op te lossen. Een concreet plan, als dat van Mussert moest dus grondig worden doodgezwegen, en indien dit niet mogelijk bleek, moest dat plan als idioot en valsch worden afgemaakt. Dat dood-zwijgen scheen aanvankelijk te gelukken; het plan-Mussert werd óf geheel verzwegen in de pers óf het werd in een hoekje met een venijnigen sneer weggestopt. Totdat de leider der sociaal-democraten Albarda in de Kamer óp 2 December jl. een interpellatie hield, ter gelegenheid waarvan hij zeide: „Ik schakel hierbij het plan-Mussert uit. Dat plan heeft niet de strekking om de Joden te helpen, maar hen te verbannen naar een vrijwel onherbergzaam oord, naar een ballingsoord, naar een strafkolonie. Het Joodsche Tehuis noemt men het. Het Huis der verschrikkingen voor de Joden zou men het moeten noemen". Hierdoor kon het plan-Mussert niet langer doodgezwegen blijven, zoodat er niets anders op overschoot, dan het nu als een poging tot uitmoording van de joden voor te stellen. Met deze taak belastte zich de marxistische jood Van Gelderen. Deze hooggeleerde jood betoogde, dat Guyana „als zuiver tropisch" gebied voor „Europeanen" — daarmede bedoelde hij zijn Aziatische rasgenooten — ongeschikt was. Hij beweerde: De marxistische jood prof. Van Gelderen „Het beteekent het overleveren aan epidemieën en uitsterving en het brengt in het beste geval een massale opeenhooping van ontwortelde, totaal verarmde, uitgedreven, wanhopige en ontredderde vluchtelingen in een milieu, dat het leven tot een hel maakt. En zulk een nieuw oord van verschrikking, zooals de heer Albarda het terecht heeft genoemd, durft men te betitelen met een naam, die voor duizenden Joden een hoog en kostbaar goed was geworden, met ontzaglijke offers moeizaam opgebouwd: een nationaal tehuis In de schijnoplossing van den heer Mussert schuilt nog een grimmig symbool. Was het niet ruim 40 jaar geleden, dat een Joodsch officier onschuldig veroordeeld werd en daarop verbannen naar wat de volksmond het Duivelseiland noemde, naar Fransch Cayenne? Voor zulk een 1000 maal vergroot Duivelseiland heeft de nieuwste redder der Joden de gefolterde honderdduizenden uit Duitschland bestemd". Minister Colijn verklaarde „met name met het zakelijke gedeelte" van de rede van Van Gelderen „volkomen accoord" te gaan. In geheel Suriname zouden volgens hem slechts 100 of 120 menschen kunnen worden ondergebracht, mits ieder een 20.000 gulden kapitaal medebracht. De Nationaal-Socialisten d'Ansembourg en Woudenberg hebben op deze onhoudbare beweringen geantwoord. De eerste wees er op, dat nota bene ook Chamberlain Engelsch Guyana als gebied voor de Joodsche emigranten had aangewezen, en dat in Suriname van oudsher zeer veel Portugeesche Joden wonen. Woudenberg zeide — natuurlijk onder een hagelbui van interrupties —- dat hij wilde opmerken: „Dat wij dit land ook niet gekregen hebben, zooals het er nu uitziet en Nederlanders hebben ook in de West moeten werken. Onze voorvaderen hebben gespit, gegraven, dijken aangelegd, rivieren bedwongen; er is arbeid voor noodig geweest. Ik begrijp, dat het heel moeilijk is voor zooveel doctoren, advocaten en handelsmenschen om op het oogenblik aan het werk te gaan, maar ieder volk zal in zijn eigen land moeten werken en het moeten bewerken en uit zijn zweet en zijn eigen arbeid zal het kunnen bestaan". De nationaal-socialist Woudenberg Maar, dat is hetgeen de joden nu juist zelf niet willen! Men heeft in ons land gelegenheid genoeg om te zien, dat de joden alleen maar op „andere" wijze „aan de kost" willen komen Als de joden geen harden handenarbeid wenschen te verrichten, dan behooren ze heen te gaan uit die volkeren, voor wie de arbeid en arbeidzaamheid een der grootste deugden is, zooals dat in Duitschland en Italië thans het geval is. Men denke slechts aan de Italiaansche kolonisatie in Afrika, waar door noeste vlijt zelfs uit woestijnen vruchtbaar land geschapen wordt! Van Gelderen trof het met zijn insirjueerende praatjes al bijzonder slecht, daar ongeveer gelijktijdig met zijn fulminatie tegen Mussert's plan, de vertegenwoordiger van de joden in Zuid-Amerika, Abraham Vanier, via Reuter liet mededeelen, dat een aantal Oostenrijksche joden binnenkort in de hoofdstad van Britsch-Guyana, Georgetown, zullen aankomen. Ook lord Winterton gaf in de internationale commissie van Evian een uiteenzetting van het Britsche standpunt, dat Britsch Guyana een geschikte plaats zou zijn. Opvallend is, dat de Zuid-Afrikaansche minister van Defensie, Oswald Pirow op 5 December te Londen een verklaring aan de pers heeft afgelegd, waarin hij over het emigranten-probleem onder andere opmerkte: „Wat land betreft, is er meer dan genoeg onbewoond geschikt land, dat een eenheid zou kunnen vormen, waar tweemaal zooveel vluchtelingen kunnen koloniseeren als er in aanmerking voor zullen komen. Wat ontbreekt is echter de bereidwilligheid eenige werkelijke opoffering te doen". Wanneer men op de vet gedrukte woorden in het bovenstaande let, dan krijgt men den indruk, alsof Pirow het plan-Mussert bestudeerd heeft! Want in Mussert's plan staat op den voorgrond, dat het nieuwe Joodsche gebied een geografische éénheid moet vormen. En vooral is zijn opmerking volkomen juist, dat de bereidheid tot werkelijke opoffering ontbreekt. Onder de invloedrijke leiding van het internationale Jodendom, dat in deze weken wel buitengewoon duidelijk heeft bewezen over een geweldig propaganda-apparaat te beschikken, blijven de democraten liever schelden op het Nationaal-Socialisme, dan dat zij tot de opofferende daad komen. Onderwijl werden dan volgens de mededeeling van minister Colijn wekelijks duizend joden in ons land toegelaten in hoop op den zegen, dat ze misschien eens zullen kunnen doorreizen. Voegt men deze bij de vier duizend, die reeds binnen gekomen zijn en bij de achttien-duizend, die reeds voor de jongste gebeurtenissen in Duitschland naar ons land zijn uitgeweken en hier gebleven zijn, dan is de Joodsche bevolking in de laatste jaren reeds met een vijf en twintig duizend, zoo niet meer, vermeerderd. Colijn voorzag, dat de stroom nog zou voortduren Wat dit voor ons volk beteekent is duidelijk! ALBARDA, VAN GELDEREN EN COLIJN WEERLEGD DOOR de vinnige bestrijding van Mussert's plan door de democraten was zijn voorstel, zooals het Nationale Dagblad terecht opmerkte, „in het middelpunt der besprekingen" geraakt. De periode van doodzwijgen was hierdoor afgeloopen, zéér tot ergernis van de brave democraten, die wel gaarne op het Duitsche en het Nederlandsche NationaalSocialisme willen schelden en willen jammeren over de vervolgde joden, maar overigens naar goed democratische gewoonte niet tot een radicale daad willen noch weten te komen. Typisch hiervoor is hetgeen senator De Bruyn in zijn Roomsch-Katholieke Volkskrant, die gaarne met de sociaal-democraten een Roomsch-Roode Weimar-regeering zou tot stand brengen, — als voorbereiding van een Schuschnigg-dictatuur, — over de genoemde opmerking van Het Nationale Dagblad schreef: „Er is een goede dosis fantasie voor noodig om die voorstelling te aanvaarden. Bovendien bleek uit de besprekingen, dat Mussert's plan afgezien van zijn zendboden, bij niemand in de kamer instemming vond. Het werd er eenvoudig gekraakt. .. . Het was in werkelijkheid iets minder: niemand nam het ernstig. Het is het product van een onevenwichtigen geest". Dit schreef de Volkskrant op 5 December. Echter verscheen op 6 December een hoofdartikel in het „Jüdisches Nachrichtenblatt", — een te Berlijn verschijnende Joodsche uitgave —, waarin werd aangedrongen op daden, in plaats van op woorden. Het blad schrijft: , „Het is tijd, dat van Joodsche zijde ondubbelzinnig wordt verklaard, van hoe weinig nut, ja hoe schadelijk juist de woorden zijn, die in de wereld over het Jodenvraagstuk gesproken worden en dat de eenige oplossing, die in aanmerking komt, bestaat in het spoedig scheppen van emigratiemogelijkheid.... Thans komt het er op aan, aan de Joden, die Duitschland verlaten willen, een gebied ter beschikking te stellen, waarheen een snelle emigratie mogelijk is. In dit opzicht moet ernstig aandacht worden gegeven aan Guyana, dat een gezamenlijke oppervlakte van 500000 vierkanten kilometer heeft". Men ziet, de Duitsche joden hebben met belangstelling van Mussert's plan kennis genomen en sluiten zich er geheel bij aan! Volgens hun rasgenoot Van Gelderen moeten die Duitsche joden dus aan een meer dan „grimmige" zelfmoord-epidemie of zoo iets lijden! En hoe moet volgens den R.K. staatsman De Bruyn de geest der Duitsche joden wel geheeten worden? Alleen maar „onevenwichtig"? Trouwens er zijn meer van die „grimmige" en „onevenwichtige" geesten. Toen de kwestie van het Joodsch Nationaal Tehuis in het Hoogerhuis van Engeland ter sprake kwam herinnerde de sociaal-democratische afgevaardigde Lord Marley er aan, dat Lord Halifax in 1922 rapport heeft uitgebracht over Britsch Guyana en daarin heeft gewezen op de geweldige mogelijkheden van kolonisatie. Britsch Guyana, even groot als Groot-Brittannië, heeft een aantal bewoners, dat kleiner is dan dat van Hertsfordshire, terwijl de gecultiveerde oppervlakte slechts 1/5 van die van Kent bedraagt. Daaraan aanknoopend zeide Lord Marley: „Er is mogelijkheid, met het oog op het aanbod van Holland", (hij bedoelde hiermede het plan-Mussert!) „dat wij zouden hebben een gemeenschappelijk aanbod van land, bestaande uit Britsch, Nederlandsch en Fransch Guyana als grondslag voor het Joodsch Nationaal Tehuis". De „democraat" kwam ten slotte uit den hoek met de verkondiging van de meening, dat het geheele gebied dan zou moeten worden.... Britsch Dominion! Ach ja, als Engeland de joden zal helpen, dan moet het er zelf ook een klein voordeeltje bij hebben, denkt deze internationaal, maar tevens goed Britsch voelende sociaal-democratische lord. Wij verwachten, dat zijn partijgenoot Van Gelderen hem met dezelfde scheldwoorden zal overstelpen, welke hij over Mussert heeft uitgestort.... De onder-secretaris van Staat voor Buitenlandsche Zaken deelde daarna mede dat Engelands Eerste Minister Chamberlain het voor kolonisatie geschikte gebied in Britsch Guyana had opgegeven als zijnde 10.000 vierkante mijlen groot, dat dit echter aanzienlijk meer is nl. 40.000 vierkante mijlen (dit is méér dan 100.000 K.M.-)! ! Dat achter het heele gejammer over de Joden-vervolging in Duitschland niets anders zit, dan propaganda van het machtige internationale Jodendom, wordt verraden door het onlangs verschenen boek van den uit Duitschland afkomstigen jood Emil Ludwig, dat onder den titel, „Een Nieuwe Heilige Alliantie" Engeland, Frankrijk, de Vereenigde Staten en Rusland ophitst tot een gezamenlijken oorlog tegen Duitschland en Italië Is het wonder, dat deze landen niet langer gediend zijn van gasten, die zoodra zij veilig buiten de grenzen zijn gekomen, de geheele wereld tegen hun voormalig „vaderland" opruien? Merkwaardig is, dat thans eindelijk ook in de „groote" pers het verlangen der Duitsche joden, zooals dit in het „Jüdisches Nachrichtenblatt" tot uiting kwam, om het plan van Mussert uit te voeren, is doorgedrongen, zij het ook een weinig erg laat. Wij troffen namelijk het volgende artikeltje aan in De Telegraaf van 31 December j .1.: „MASSA-KOLONISATIE DE EENIGE UITWEG" Duitsch-Joodsch oordeel BERLIJN, 30 Dec. — In antwoord op de vraag, wat het uiteindelijke resultaat zal zijn van de op de Duitsche Joden uitgeoefende pressie tot emigratie naar het buitenland, verklaart het Joodsche „Nachrichtenblatt" o.m. het volgende: „het is nu duidelijk, dat massa-kolonisatie de eenige mogelijkheid tot hulp biedt. Dit is het eenige vér-reikende plan, dat, indien een groot gebied voor de Joden wordt opengezet, een uiteindelijke oplossing kan bieden." Het blad betoogt dan, dat Britsch, Fransch en Nederlandsch Guyana voor een dergelijke nederzetting in aanmerking komen. „De massa-kolonisatie, aldus vervolgt het blad, brengt zeer zeker groote moeilijkheden mede, doch deze zijn niet onoverkomelijk. Het huidige systeem, dat alleen op een individueele basis berust, biedt slechts hulp aan een beperkten kring, die vrienden of bloedverwanten in het buitenland heeft, of aan personen, die tot bepaalde categorieën behooren, waaraan men de voorkeur geeft." (United Press). (Het plan om Suriname voor de Joodsche emigranten open te stellen, is, zooals men zich herinnert, onlangs ook in de Tweede Kamer ter sprake gebracht. De minister-president, dr. Colijn, heeft toen verklaard, dat „in het algemeen van een vestiging van Joden als landbouwarbeiders, die zelf den grond zouden bewerken, geen sprake is. Dan komt men tot de groep van kleine ondernemers, die met behulp van Javaansche koelies of Hindoes den grond bewerken. Er zouden in Suriname 100 of 120 menschen kunnen worden ondergebracht. Maar dan is noodig, dat ieder pl.m. ƒ 18.000 a ƒ 20.000 meebrengt." — Red.). Men ziet: niet alleen het „Jüdisches Nachrichtenblatt" noemt den naam van Mussert niet — wat nog wel te begrijpen is — maar ook De Telegraaf laat zijn naam zorgvuldig weg. Het brave blad weet zich wel te herinneren, dat zoo'n plan in de Tweede Kamer ter sprake gebracht is, maar dat het uit het practische brein van Mussert stamde, dat mogen zelfs de lezers van dat „neutrale" blad niet weten! Want het blijkt nog niet zoo heel erg „onevenwichtig" en „grimmig" te zijn! En dat is voor de joodsche lezers, die gesmuld hebben van de „afkraking" door professor Van Gelderen nu niet bepaald prettig Ten slotte: de beweringen van Van Gelderen blijken van te voren al afdoende weerlegd, door ■— o ironie! — zijn rasgenoot Dr. M. van Blankenstein. Toen hij nog verbonden was aan de N.R.C. heeft Van Blankenstein op uitnoodiging van den toenmaligen gouverneur een studie-reis naar Suriname gemaakt en daarover een uitvoerig relaas geschreven. Zijn berichten dateeren uit 1923, maar sedert zijn de toestanden niet veel veranderd, en zeker niet, wat de geschiktheid van klimaat en bodem betreft. Van Blankenstein wijst voortdurend op de noodlijdendheid der kolonie, die echter geenszins het gevolg is van klimaat en bodemgesteldheid, maar van de stiefmoederlijke behandeling en de bureaucratie van de Nederlandsche regeering. Afdoende is hetgeen hij op blz. 41 van zijn boek „Suriname" schrijft: „Beschamend is het, dat wij uit een van nature zóó rijk land, waaraan bovendien in vroeger eeuwen zooveel aandacht gewijd is, totnogtoe zoo weinig hebben gemaakt. Eén troostend besef kan het ons geven. Moesten wij door de een of andere ramp Oost-Indië ver- liezen, dan bezaten wij in Suriname een koloniale reserve, geschikt om desnoods voor geruimen tijd alle overschietende krachten van ons volk aan het werk te zetten". Deze ééne uitlating van Van Blankenstein is al voldoende om te bewijzen van welk gehalte de insinuatie van Van Gelderen is, dat het blijkbaar Mussert's bedoeling zou zijn om de joden naar één groot „Duivelseiland" te verbannen. Het is wel komisch, dat wij deze insinuatie van den jood Van Gelderen met dergelijke uitspraken van zijn rasgenoot Van Blankenstein kunnen weerleggen! Geven wij thans nog enkele andere citaten zonder verder commentaar.' „Het ligt in een wereld van in normale tijden bloeiende landen en koloniën, waarvan er geen enkele van den beginne af in betere omstandigheden heeft verkeerd dan Nederlandsch Guyana. Alleen het naburige Fransche gebied zou ons bezwaarlijk als goed voorbeeld kunnen strekken, maar Cayenne is, als strafoord, in heel bijzondere omstandigheden. Het welvarende en trotsch zichzelf bedruipende Engelsche Guyana heeft armer bodem dan onze kolonie". „Maar desalniettemin zou Suriname ook nu nog een rijke en rijkdommen schenkende kolonie zijn, als niet Oost-Indië de aandacht en inspanning van ons volk in beslag had genomen; als wij in staat of gedwongen waren geweest, onze krachten er op te concentreeren" „Suriname heeft, het is bekend, behoefte aan invoer van kapitaal, bevolking en ondernemingsgeest." Welnu, Mussert wilde de joden als „bevolking" er heen laten gaan, en voor het „kapitaal" Amerika laten zorgen. Over den „ondernemingsgeest" der joden behoeven we ons niet ongerust te maken. Wij zien alleen al in ons land daarvan tal van zéér sprekende voorbeelden Citeeren wij uit een overvloed nog deze mededeeling van Van Blankenstein: „Talrijk nog zijn de afstammelingen van het Portugeesch Joodsche patriciaat, dat de eerste blanke kolonisten voor Suriname heeft geleverd, kolonisten, die sedertdien de kolonie nooit meer blijvend hebben verlaten." Maar misschien is het verschil in karakter tusschen de Portugeesche en de Duitsche joden te groot In Blink's bekend handboek over de „Bewoners der Vreemde Werelddeelen", vinden wij in de uitgave van 1899 vermeld, dat in Suriname: „de 1200 Joden in aantal de andere vertegenwoordigers der Blanke rassen overtreffen." Het is ons bekend, dat ook thans de kolonie Suriname nog niet floreert, maar verbonden met de beide andere Guyana's en gesteund door groote kapitalen van Amerika en van de joden zelf, zou er voor geheel het Joodsche volk een rijke toekomst-mogelijkheid in het aldaar vestigen van hun Nationaal Tehuis liggen. Na al zijn Poerim in de Kamer heeft Van Gelderen ten slotte bakzeil probeeren te halen. Op 23 December verscheen namelijk het volgende stukje van hem in Het Volk, waarin hij zijn draai tracht te nemen. Erg geslaagd is het ondanks de Joodsche handigheid toch niet: „Tot mijn verwondering heeft mijn scherpe afwijzing van het fraaie N.S.B.-plan ten aanzien van een gedwongen vestiging van Joden in de Guyana's bij sommigen een zonderling misverstand gewekt. Ik sprak daarbij n.1. van een „duivelseiland", dat de heer Mussert voor de gefolterde honderdduizenden uit Duitschland heeft bestemd. Geen oogenblik is het mij in de zin gekomen, dat men dit aldus zou opvatten als zou ik dit gebied, en in het bijzonder Suriname als zoodanig, met dit woord hebben betiteld. In de Kamer is dit klaarblijkelijk bij niemand opgekomen. Uit het verband, waarin het werd gebruikt, blijkt duidelijk, dat „duivelseiland" wilde karaktiseeren het verbanningsoord, dat de N.S.B. van dit gebied zou willen maken, wegens de noodlottige gevolgen, die de uitvoering van dit plan voor de Joden zou moeten hebben. Ten nadeele van ons gebiedsdeel, indien daaronder voor tropische verhoudingen normale voorwaarden wordt gewerkt, is daarmee niets gezegd. Dit dus ten overvloede." Er boven staat: „Suriname is geen duivelseiland, maar N.S.B.-plan zou het er van maken." De onzinnigheid van deze bewering ligt er duimendik op. Heeft misschien de Surinaamsche gouverneur Kielstra, die hier met verlof aanwezig was, den hooggeleerden Van Gelderen op de vingers doen tikken? Wij zijn benieuwd, wat tenslotte door het comité voor de Joodsche kolonisatie in overleg met Engeland wordt uitgebroed In elk geval schijnt al wel reeds vast te staan, dat de Britsche regeering er naar streeft dit Tehuis een onderdeel van het Britsche Imperium te maken! OO was de stand van zaken aan het einde van het jaar 1938. Onderwijl i blijven de democraten met de vertegenwoordigers van het internationale Jodendom praten! Men verneemt zoo nu en dan een en ander over groote bedragen aan geld, die ze bij elkaar zouden hebben gebracht, en men leest telkens van gewichtige buitenlandsche reizen van leden van het comité voor Joodsche kolonisatie, waarbij vooral de bekende Daniël Wolf op den voorgrond treedt. Gebleken is, dat het plan van Mussert, het éénige constructieve en voor verwerkelijking vatbare ontwerp is tot oplossing van het brandende Joodsche vraagstuk, dat tot heden is verschenen. Wij hopen, dat het jaar 1939 een oplossing in dezen geest zal brengen, zoowel voor de joden zelf, als voor de andere volken, die daardoor eindelijk van den Joodschen druk zullen worden bevrijd. JANUARI 1939