4fll* KERSSEMAKERS VRIJMETSELARIJ EN JODENOOH HUN TR ADITION EELE INHOUD, MODERNE ONTAARDING EN INVLOED -V-. Ned 10.2 Ker nVMWBMBaaMMIMWMWaMVa, ^ ^ ^ uiterlijk terugbezorgenj op j VRIJMETSELARIJ EN JODENDOM VAN DENZELFDEN SCHRIJVER IS REEDS VERSCHENEN : De Paradijsbloem : H. Lidwina van Schiedam, (1933), Uitgeverij ,,De Gouden Ring , Enschot. N.B. ANTON KERSSEMAKERS VRIJMETSELARIJ EN JODENDOM TRADITIONEELE INHOUD, MODERNE ONTAARDING EN INVLOED „Un grand pas sera fait le jour ou les auteurs, avant d'écrire et de se copier les uns les autrei, auront étudié leur sujet". PAUL VULLIAUD. UITGEVERIJ «OISTERWIJK» TE OISTERWIJK 1H03Hin >{333WJLOi -?^ y'$'N aJOOH_ Ter inleiding ler inieiamg I Onoverzienbaar groot is welhaast het aantal verhandelingen geworden, waarin men zich rekenschap tracht te geven van de „crisis der moderne wereld en van de factoren, die daar de oorzaak van zijn. Zij zijn, in het algemeen, een sprekend getuigenis voor het steeds breeder uitgroeien van het besef, dat de Europeesche beschaving in een impasse is verloopen en dat het blinde geloof in haar onbetwistbaar geachte grootheid en weldadigheid, in haar ongelimiteerd gedachte vooruitgang en uitbreiding, aan het wankelen is geraakt. In ieder er van worden een of meer van haar aspecten gecritiseerd en wordt, op grond daarvan, tot de noodzaak eener spoedige hernieuwing geconcludeerd. Hiermede is echter tevens aangegeven, waarin al1) deze reacties te kort schieten : zij zijn te fragmentarisch en te oppervlakkig en zien de „crisis" noch in haar volle diepte, noch in haar vollen omvang. Zij hebben dan ook, behalve hun waarde als symptoom, alléén beteekenis in hun louter negatief en critiseerend gedeelte, tenminste in zooverre dat reëel is, — doch in het positief bedoelde, in datgene wat men behouden wil en waarop men wil steunen om vernieuwing te brengen, falen zij 1) Een uitzondering in dezen, is het werk van René Guénon : Oriënt et Occident (1924), La Crise du Monde Moderne (1927, Autorité Spirituelle et Pouvoir Temporel (1929), etc., dat een betrouwbare en authentieke uitdrukking der traditioneele doctrine is. volkomen en is alle daartoe verrichte arbeid louter verspilling van krachten. Wanneer men al die fragmentarische critieken bijeenvoegt, blijft er echter van de moderne beschaving niet veel meer over! De waarheid is dan ook, dat de Westersche wereld, niet alleen in haar uitingen en verschijnselen, maar tot in haar fundamenten en haar ondergrond toe, louter een ontaarding en een bederf is, dat zich in den loop der tijden in steeds duidelijker mate openbaart en tenslotte in een crisis is uitgeloopen ; — dat er dus, binnen haar grenzen, géén aanknoopingspunten voor een hernieuwing mogelijk zijn. De ,,moderne" wereld, de „Europeesche" beschaving is, in den letterlijken en stricten zin der woorden, ontaarding en bederf der Middeleeuwsche Christenheid ; -— ja, zij is er, in laatste instantie, het diabolische tegen-deel van. En de „crisis", die zij doormaakt, houdt alles in, wat dit hier opvallend-juist toegepaste woord uitdrukt : het is een keerpunt in een ziekte-proces, waaruit een ommekeer voortkomt, die zoowel ten goede als ten kwade kan uitvallen. Over den uitslag eener „crisis" beslissen tenslotte factoren, die onberekenbaar zijn. Het eenige wat men doen kan, om een uitslag ten goede te bevorderen, is, de beletselen daartoe uit den weg te ruimen en de krachten en mogelijkheden ten goede te vergrooten. Men zal dus dieper moeten zien, dan de oppervlakte der verschijnselen en tot de oorzaken moeten doordringen. Nu is een beschaving iets, wat niet uit en door zichzelf bestaat, wat geen eigen „leven" heeft, maar wat door iets anders wordt voortgebracht. Een beschaving is de uitdrukking en het product van een bepaalde mentaliteit, die een zekere groep menschen gemeen hebben. Zoo is de moderne Europeesche beschaving, in haar geheel en in al haar onderdeelen, uitdrukking en voortbrengsel van de individualistische mentaliteit. Het begin van deze beschaving reikt niet verder terug dan tot de veertiende eeuw en vóórdien vindt men in de geschiedenis nergens een gelijkaardig verschijnsel terug. Waar elders van individualisme sprake is, is dat iets, wat slechts enkele individuen en hóógstens kleine groepeeringen, eigen is, die dan tegenover hun anders-geaarde omgeving als uitzonderlijkheden afsteken; doch het bleef de moderne Europeesche beschaving voorbehouden deze abnormaliteit tot allesoverheerschende norm, tot bron en drijfkracht, eener beschaving te maken. Met recht noemen wij het dus een „moderne" beschaving en de individualistische mentaliteit een „moderne mentaliteit, daar zij karakteristiek zijn voor de allesoverheerschende tendenzen uit den modernen tijd ; — met recht noemen wij het een „Europeesche" beschaving en een „Europeesche" mentaliteit, daar zij als zoodanig in Europa ontstaan zijn, een Europeeschen stempel dragen en overal waar wij ze elders aantreffen, vanuit Europa geïmporteerd zijn. Het is vormelijk geen eenheid, het omvat zelfs verschijnselen, die onderling met elkander in strijd liggen, maar verdeeldheid en strijd is voor het individualisme essentieel karakteristiek. Of men nu de schakeeringen in de Europeesche landen neemt, of men nu Amerika of Rusland neemt, of men nu de moderne stroomingen in Japan, in China, in Indië of in Noord-Afrika neemt, het zijn allemaal slechts variaties van een in Europa autochtone en naar elders geïmporteerde beschaving, die op het individualisme berust en die karakteristiek Europeesche eigenschappen heeft: een beschaving, die overal waar zij invloed verwerft, destructief werkt op de traditioneele mentaliteit en op de traditioneele beschavingen, die zij aantreft. Wij kunnen op deze kwestie hier niet verder in gaan, daar het alleen onze bedoeling is, duidelijk te maken, wat wij onder de woorden „moderne beschaving , „Europeesche wereld ", en dergelijke, verstaan. Het zal ook duidelijk zijn, dat het Christendom voor ons niet onder dat begrip valt. Het behoort niet tot de elementen, die bijgedragen hebben tot de vorming van de moderne wereld, die er trouwens ook beslist-vijandig tegenover staat. Het is wel in de moderne beschaving, maar niet van de moderne beschaving. Het doet hierbij niets af, dat vele van zijn vertegenwoordigers door die moderne mentaliteit zijn aangetast: de waarde eener traditioneele leer is immers volkomen onafhankelijk van die harer vertegenwoordigers. De eisch, die bij tijd en wijle, als het er om gaat erkende fouten of misstanden te verklaren, dan ook gesteld wordt, onderscheid te maken tusschen „de kerk" en haar „gezagdragers als mènschen, is dan ook een volkomen rechtsgeldige eisch, die ook ten opzichte van andere doctrines van kracht is ! Wanneer wij dan ook over Christendom, zonder meer spreken, bedoelen wij steeds het traditioneele, volledige, onverkorte Christendom, dat b.v. in de Middeleeuwsche Christenheid grootendeels een „integrale" verwerkelijking vond. Het protestantisme, in al zijn uiteenloopende schakeeringen, kunnen wij niet anders dan als een pseudo-Christendom zien, dat met de Traditie gebroken heeft en, door het individualisme, tot in zijn wortels „gemoderniseerd is. De invloed van het Protestantisme op de moderne wereld en haar wording is dan ook zeer groöt geweest: de moderne mentaliteit is een specifiek „Protestantsche" mentaliteit, een mentaliteit van ontkenning, van „protest" tegen de traditioneele waarden ; — het Protestantisme is dan meer in het bijzonder tegen de godsdienstige werkelijkheden gekeerd en de moderne mentaliteit in het algemeen is er een verbreeding van, waardoor, tenslotte, het Protestantisme zélf uitgehold en vernietigd wordt. Het eenige, van alles wat men Christendom gelieft te noemen, dat uit traditioneel oogpunt waarde heeft en op werkelijkheid berust, is dan ook het RoomschKatholieke Christendom. Wij zeiden reeds, dat het feit, dat vele vertegenwoordigers eener traditioneele doctrine door de moderne mentaliteit zijn aangetast, geen afbreuk doet aan de waarde dezer traditie als zoodanig. Het Christendom is dan ook niet identiek met al de vormen, waarin de Kerk in de moderne wereld verschijnt. Hier is wel degelijk onderscheid te maken, tusschen datgene wat essentieel Christelijk is en datgene wat een concessie aan de moderne tijdgeest, of erger nog, wat een algeheele ontaarding, is. Het Christendom als vormend beginsel, als ziel der beschaving, als voortbrenger eener traditioneele mentaliteit, heeft, na de Middeleeuwen, zienderoogen aan kracht en effectiviteit ingeboet, zoodat er thans in feite van volledige en levende Christelijke mentaliteit geen sprake meer is. Het is immers niet het Christendom, dat de menschen, hun mentaliteit en hun beschaving, vormt en bezielt; — het is de moderne mentaliteit, de moderne beschaving, het moderne milieu. die dat doen. Het is dan ook niets anders dan een doodgewone consequentie, wanneer de moderne wereld steeds nadrukkelijker den eisch stelt, dat het Christendom zich uit het sociale en cultureele leven zal terugtrekken, daar dit, overal waar nog iets van het echte Christendom aanwezig is, een beletsel vormt voor de volledige ontplooïng van den modernen tijdgeest. Maar de compromissen, die daarvan het gevolg zijn ; de verschraling van de traditie die er uit voortvloeit ; dat alles doet er niets aan af, dat de Kerk in wezen ongerept is gebleven en dat zij, ook waar zij klaarblijkelijk geen levenwekkenden invloed meer uitoefend, ook waar zij blijk geeft, geest en begrip voor haar eigen traditie verloren te hebben, potentieel nog alle mogelijkheden, die haar als traditie eigen zijn en die zij in de Middeleeuwen metterdaad verwerkelijkte, eigen zijn gebleven. Een „herstel" der Christelijke beschaving in Europa houdt dus in, dat men zich op het Christendom bezint en de potentieele mogelijkheden, die er nog steeds in aanwezig zijn, tot daad, tot act, worden : herstel van een „integrale" Christelijke mentaliteit en vandaaruit herstel eener Christelijke beschaving. Dat het, ondanks alles, mogelijk is en blijft, dat degenen, die de noodige qualificatie bezitten en aan de gestelde voorwaarden voldoen, het Christendom volledig in zich verwerkelijken, óók waar de levende geest er van momenteel verloren is, leert toch duidelijk het Evangelie-woord ,,De Geest waait waar hij wil... 2) Daar, en daar alleen, ligt de mogelijkheid voor een „hernieuwing", voor een „wedergeboorte der Europeesche wereld, opgesloten. Wanneer men dus de a) St. Joannes, 3 : 8. voorwaarden voor een goeden uitslag der „crisis" 200 gunstig mogelijk wil maken en haar zoo sterk mogelijk in deze richting beïnvloeden, dan zal het wegruimen der beletselen allereerst bestaan in een, geestelijke en mentale, algeheele bevrijding uit de moderne wereld. Dat gaat natuurlijk ten engste gepaard met de positieve vorming eener traditioneele mentaliteit, waarvan de bron en de grondslag geestelijke, zuiver-intellectueele kennis, in-zicht, is. Hier is eenige nadere verklaring noodig, voor wat het woord „traditie" en traditioneel" inhoudt. Etymologisch beteekent traditie, lat. traditum : over-geven. over-leveren van de een aan den ander. Het omvat dus. wat over-geleverd, door-gegeven is, alsmede : datgene wat aldus „ontvangen" is. In het moderne spraakgebruik is het woord „traditie" ongeveer synoniem voor „gewoonte", zelfs van den meest profanen aard en van korten duur. Zoo spreekt men van de „traditie van Thijm' , van een „liberale traditie" en zelfs van een „revolutionnaire traditie", hetgeen een contradictio in terminis is. Met een dergelijke ontaarding hebben wij echter niets te maken ; het is een misbruik, door onbegrip voor de werkelijke beteekenis van het woord in de hand gewerkt. Maar ook gebruiken wij de term „traditie" niet, in de beteekenis die het in de Christelijke theologie heeft, waar het de mondeling overgeleverde waarheden betreft, naast de schriftelijk in het Nieuwe Testament gefixeerde, en die door het Protestantisme verworpen worden. Het woord wordt hier weliswaar legitiem gebruikt, maar in engeren zin dan die, welke wij er aan hechten. Het Nederlandsche woord „overlevering" is dan ook zoodanig met die gespecifieerde beteekenis verbonden, dat wij de voorkeur gaven aan het woord „traditie", dat bovendien het voordeel biedt de gewenschte bijvormen als „traditioneel", „traditionalistisch", en dergelijke, mogelijk te maken. Onder „traditie" nu, verstaan wij : kennis, onverschillig van welken aard, die een boven-menschelijken oorsprong heeft en die, van den een aan den ander, is doorgegeven. Primair is deze kennis echter metaphysica en alle andere traditioneele kennis vindt haar bron daarin. „Traditioneel" is dan alles, wat conform de metaphysische beginselen is, die in een Traditie liggen opgesloten ; wat daar dus een uitdrukking, een toepassing, een voortbrengsel van is. Zoo kunnen wij spreken van een „traditioneele beschaving", dat is een beschaving, die op normale en legitieme wijze aan een traditie verbonden is ; van „traditioneele wetenschap", traditioneele kunst" en ook, waar de traditie schriftelijk vastgelegd is, van „traditioneele geschriften". Op de eerste plaats komt, zooals wij zeiden, de zuivere intellectualiteit, de kennis der beginselen, die van universeele orde zijn en tot het domein der metaphysica behooren. Ook dit laatste woord dienen wij even te omschrijven. Het heeft, voor ons, vanzelfsprekend niets gemeen met de nevelachtige pseudo-metaphysica der moderne philosofen, doch wij gebruiken het enkel en alleen, wat ook het verhaaltje omtrent zijn oorsprong moge zijn, in de etymologische beteekenis van het woord: datgene wat „boven" de physica is. Het Nederlandsche equivalent er voor zou „bovennatuurlijk" zijn en inderdaad zijn er philosofen, die de term „boven- natuurkunde" gebruiken. Het woord „bovennatuur" is echter zoo onverbrekelijk aan een bepaalde godsdienstige beteekenis verbonden, dat wij het liever, om verwarring te voorkomen, vermijden. Physica nu, is kennis van de natuur, in den meest algemeenen zin, de gehééle natuur omvattend : dus niet een gespecialiseerde wetenschap zooals de moderne natuurkunde, maar een algemeene wetenschap, zooals de Klassieken onder Physica verstonden en zooals het woord ook in de Middeleeuwen, naast de aanduiding Kosmologie, verstaan werd. Deze Kosmologie (kennis van den Kosmos) wordt, door moderne philosofen, dikwijls tot de metaphysica gerekend, hetgeen natuurlijk te dwaas is om over te spreken. Kosmologie is synoniem met Physica en Meta-physica is de kennis van de beginselen, die boven, aan gene zijde van (of hoe men het aanduiden wil) de Physica liggen. De moderne beschaving, die aan geen metaphysische beginselen verbonden is, die zelfs geen echte metaphysica meer kent en haar ganschen grondslag aan de ontkenning der metaphysische beginselen, aan het individualisme, ontleend, is aldus een anti-traditioneele beschaving. Iedere zuiver-intellectueele kennis is haar vreemd (het moderne „intellectualisme" is slechts doorgedreven rationalisme en volkomen anti-intellectueel) ; het idee van intellectueele intuïtie kent zij niet meer. In dat opzicht moeten wij spreken van een ontstellende geestelijke achteruitgang, van een verdorren der kennis, van een intellectueele impotentie. Al haar weten slingert heen en weer tusschen rationalisme en sentimentalisme ; het rationeele en het infra-rationeele (zooals bijvoorbeeld de vitalistische, pseudo-intuïtie van het Bergso- nisme), het louter-menschelijke en het onder-menschelijke, houdt haar zoo zeer gebannen, dat onmogelijk degenen, die eenmaal een van haar geestelijke amputaties ondergaan hebben, nog begrip kunnen hebben voor ware kennis, zooals de metaphysica en de traditioneele wetenschappen die inhouden. Voor een „herstel" is van deze geestelijk-verminkten niets te verwachten. Herstel, hernieuwing van de Christelijke beschaving in Europa, wil zeggen : herstel van de Orde, van de Hierarchie, op de eerste plaats in de geesten. De verwarring en ontaarding is op de eerste plaats van geestelijken aard en al het andere, de moreele, sociale, wetenschappelijke, artistieke, cultureele, economische en politieke verwarring en ontaarding, is daar een gevolg van. Eerst dient de Orde in de geesten hersteld te worden en vandaaruit volgt de rest „als vanzelf", als uitdrukking en toepassing van die geestelijke Orde. Maar herstel van Orde vereischt, op de allereerste plaats herstel der metaphysische kennis : kennis van de universeele beginselen, die de oergrond van alle dingen zijn. Het is dus, op de eerste plaats, geen kwestie van massa, van organisatie, van actie ; maar van kennis, van „geestelijke elite", die het in-zicht in de beginselen en de Orde die daaruit voortvloeit, in zich gerealiseerd moet hebben : de Waarheid is immers niet de som, maar de synthese, de oerbron van alle bijzondere waarheden en alleen vanuit die oerbron kunnen de verbijzonderde waarheden op de plaats gesteld worden, die hen in de Orde toekomt. Het „contact" met de Waarheid is, in de moderne beschaving, verbroken en zoo lang dat niet hersteld is, kan er geen sprake zijn van Orde, noch van werkelijk vruchtbare en doel-treffende activiteit. Nu is een kennis van de Middeleeuwen, van de „Christenheid , een der zeer belangrijke middelen, die bij een herstel van de Christelijke beschaving in Europa van overwegende beteekenis zijn. Daar was immers een „integrale" verwerkelijking van het Christendom, op alle gebieden, zeer ver doorgevoerd en het spreekt vanzelf, dat een herstel van een nieuwe „integrale" verwerkelijking, van een nieuwe Christelijke beschaving, daarmee een innige overeenkomst zal toonen, zoo niet in alle uitwendige vormen en verschijnselen, dan toch zeer zeker in de beheerschende mentaliteit, in de geestelijke „structuur en in het rhythme. Van de drie factoren, die voor den vorm eener beschaving van overwegenden invloed zijn, zijn er twee, de factor plaats en de factor volk, zoo goed als dezelfde gebleven en is alleen de factor tijd veranderd. Een „nieuwe" Christenheid zal dus nimmer louter een copie van de Middeleeuwsche zijn, maar een analogie. Dat vooral kan niet te sterk benadrukt worden, aangezien in onzen tijd het streven, om van de Middeleeuwen verschillende vormen en instellingen (vooral politieke en sociale) over te nemen, sterk gepropageerd wordt en veld wint. Een dergelijke imitatie draagt, in alle opzichten, het karakter van caricatuur ; — het is de géést waar het op aan komt, de geest, die „levend" maakt en die de uiteindelijke vormen voortbrengt. Het is dus, voor een werkelijk „herstel", van het allergrootste belang, dat van de Middeleeuwen een diepgaande studie gemaakt wordt; — niet een „historische" of „philologische". want deze geven juist louter van de buitenkant der dingen een beeld en komen niet verder dan verzamelen en catalogiseeren van het materiaal (op zich belangrijk, inderdaad, maar dan enkel als hulp- middel!), maar een studie, die op in-zicht en op begrijpen gericht is, op een zoo innig mogelijk assimileeren van haar intellectualiteit, van haar géést en haar traditioneele mentaliteit (waarbij, dit ter verduidelijking, het licht, dat andere tradities geven kunnen, absoluut onontbeerlijk is, vooral om datgene te begrijpen, waarvan de moderne wereld geen enkel equivalent meer bezit). Ook al zou het Europa niet meer gegeven zijn, dat het een nieuwe Christenheid het aanzien schenkt, dan nóg zou zulk een arbeid niet te vergeefs geweest zijn : de geestelijke winst voor diegenen persoonlijk, die er zich aan geven, is onzegbaar groot, terwijl deze, op haar beurt, niet zonder invloed zijn zal op het verdere verloop der dingen. Men bedenke slechts, dat het rijk van den geest eeuwig is en dat alles, wat in harmonische overeenstemming daarmee gedaan wordt, iets van die eeuwigheids-waarde over zich verkrijgt. 3) Een studie, zooals wij bedoelen, is echter niet zonder groote beletselen. Men dient er op voorbereid te zijn, dat alles wat uit het moderne milieu voortkomt, uitgesproken anti-traditioneel en van weinig waarde is. Het maakt deel uit van de „moderne" mentaliteit; het is er uitvloeisel van en tevens is het er door verminkt en verduisterd. Het is dan ook zaak, het zwaartepunt op directe kennisname van de bronnen te leggen en alleen de teksten en feiten zelf, los van alle moderne commentaar en interpretatie, te laten spreken. Eerst dan is het mogelijk te komen, tot een inzicht in de Middeleeuwsche Christenheid. Men dient allereerst, en wij 3) Uitvoeriger hierover is te vinden in René Guénon. Oriënt et Occident. blz. 185 e.v. hoofdstuk : „Constitution et röle de 1 elite." kunnen dit niet dikwijls genoeg herhalen, de intellectualiteit te assimileeren, de metaphysische beginselen, die de kern van die traditie uitmaken, teneinde van daar uit al het overige te kunnen begrijpen, en niet omgekeerd Het moderne occultisme is er een voorbeeld van, hoe het degenen vergaan kan, die traditionalistische studiën maken, zonder voldoende inzicht in het traditioneele te hebben. Daar worden allerhande, somtijds de meest uiteenloopende, gegevens, die grootendeels van traditioneelen oorsprong zijn, tot een raar systeem bijeengebracht, dat in wezen geheel op moderne opvattingen berust. De symbolische voorstellingen worden letterlijk verstaan, de geestelijke doctrines worden tot een modern psychisme omgeduid en de riten en symbolen worden er tot een zinneloos soort „magisch" ceremonieel gemaakt. Met dit oppervlakkige syncretisme, dat ontstaat door een onbegrepen bijeenvoegen, rondom een aantal specifiek-moderne opvattingen, van allerhande uiterlijke verschijningen, hebben vanzelfsprekend de traditioneele studiën, zooals wij die begrijpen, niets gemeen ! Hur beider object is, grootendeels, het zelfde, maar het oogpunt van waaruit dat object bezien wordt, is radicaal het tegengestelde. Voor alles wat zij geven, zou men het woordje pseudo moeten plaatsen : pseudo-traditie, pseudo-esoterisme, pseudo-inwijding, pseudo-kabbalah, pseudo-christendom, enz. enz. Overal is dat slechts een kleed, waarachter moderne, individualistische en rationalistische, opvattingen schuil gaan, doch van de werkelijke traditioneele inhoud van dit alles, bezit het occultisme geen spoor. Ook de moderne wetenschappelijke uiteenzettingen (waarop ook het occultisme grootendeels steunt!) zijn van geen nut en beteekenis, zoodra zij het domein der simpele eruditie overschrijden. Het is een uitzondering op dat gebied, wanneer men zich werkelijk van de moderne vooroordeelen en beperkingen weet te ontdoen, en serieus tracht in te dringen tot de tradioneele geest van een tijdvak, een doctrine of een werk. Zelfs degenen, die in eerlijke bewondering voor hun onderwerp staan, projecteeren bijna altijd den modernen geest daarin en bewonderen het dan ook als een vervroegde reflex van de moderne beschaving ! De propagandisten voor de herleving van bepaalde Middeleeuwsche vormen, waarover wij het enkele bladzijden terug gehad hebben, behooren dan ook tot dit slag moderniseerders. Voor een groot deel is de moderne geschiedschrijving immers, van welke richting ook, een gigantische ver valsching van de werkelijkheid. In het minst-ongunstige geval, dat der „officieele'1 profane geschiedschrijving, waar men zich aan een bepaalde reconstructie der feiten houdt, worden deze zoodanig voorgesteld, dat ieder uitzicht op de werkelijke ondergrond en de werkelijke drijfkracht der gebeurtenissen en verschijnselen, onmogelijk gemaakt is. Tengevolge der vele moderne vooroordeelen, worden zij op een tendentieuze manier voorgesteld, gerangschikt en uitgekozen, zoodat zij veel meer een beeld zijn van hoe de historie verloopen zou zijn, als zij in den modernen tijd had plaats gevonden, dan van de werkelijke gang der gebeurtenissen en dingen. Maar dat is het ergste nog niet. Er is een „geschiedschrijving , die geheel in dienst staat van bepaalde partijbelangen, die zoowel politiek als godsdienstig van aard zijn en dat is juist de geschiedschrijving, die onderwerpen behandelt, die traditioneel van eminent belang zijn, zooals de vergelijkende godsdienstgeschiedenis4), dc kerk-geschiedenis 5), de geschiedenis der wetenschappen, der inwijdingen vooral, waar niet alleen een verminking, tengevolge van het moderne vooroordeel en onvermogen tot begrijpen, plaats heeft, maar een werkelijke vervalsching van feiten, teksten en doctrines6). Wij geven onmiddellijk toe, dat de over-overgroote meerderheid enkel daaraan meedoet, uit „bijgeloof" aan de „gangbare meeningen" en „methoden", omdat men teksten en uiteenzettingen voetstoots en zonder controle aan- en overneemt, omdat bepaalde vooroordeelen door opvoeding en onderwijs tot een „tweede natuur" geworden zijn, of om wat voor reden ook. Maar alles vormt zulk een welgesloten eenheid, alles klopt zoo mooi met elkaar en past zoo goed in elkaar, alles lijkt zóó zeer op een wel ineengezet plan, dat wij moeilijk aan kunnen nemen, dat dit uit een toevallige reeks van om- 4) Hetgeen wij hier naar aanleiding der geschiedkundige wetenschappen zeggen, geldt ipse facto, evenzeer voor elke andere moderne wetenschap, die onderwerpen behandelt, welke een traditioneele waarde hebben, zooals de godsdienst-philosophie, de godsdienst-psychologie, de tekst-critiek, de prae-historie, de staatswetenschappen, enz. enz. °) Men bedenke hier enkel maar, welk een reactie gevolgd is op Johannes Janssen, Geschichte des deutschen Volkes seit dem Ausgang des Mittelalters, een zeer belangrijk werk (ook al houdt de auteur zich te dikwijls enkel aan de letter van zijn bronnen), waarin vele protestantsche voorstellingen uit die periode zoo grondig werden weerlegd, dat men er niets tegen in kon brengen dan smaadwoorden. e) Het onbegrip voor symbolisme en ritualistiek, zelfs de vijandschap er tegen, is typisch protestantsch en modern. De invloed daarvan op de Katholieken is zeer groot, zoodat zéér velen van hen, elke waarde en beteekenis aan 't symbolisme ontzeggen, ook in hun eigen H. Schriften. Wat er dan voor begrip, in dezen te wachten is, wanneer het andere zaken betreft, hoeft geen betoog. Nergens komt men boven het platste rationalisme en de profaanste ,,letterlijkheid" uit. standigheden ontstaan is en dat en niet minstens enkelen zijn, die weten, wat zij willen, en deze zaken onzichtbaar, maar resoluut, dirigeeren. In dat opzicht zou het uiterst leerzaam wezen, om, langs historischen weg, het ontstaan, de ontwikkeling en den invloed van de norm ,.wetenschappelijk" na te gaan : hoe die tot een machtswoord is kunnen worden, dat het officieele monopolie verzekert van bepaalde, strict-rationalistische methoden en opvattingen, waardoor iedere ware kennis onmogelijk gemaakt wordt, waardoor elk begrip voor het traditioneele geatrophieerd wordt en waardoor ieder inzicht in de krachten, welke achter de verschijnselen werken, belemmerd en verlamd wordt. Een machtswoord, zoodanig, dat men het oordeel „onwetenschappelijk" slechts van de eerste de beste katheder hoeft uit te spreken, om elk ongewenscht werk, om elk gevaarlijk inzicht, uit te schakelen. Alles is er op ingesteld, om de waarheid onherkenbaar te maken en het traditioneele te vernietigen. De protestantsche anti-traditioneele mentaliteit, zooals wij die hiervoor geteekend hebben, heerscht er oppermachtig, zelfs in de katholieke milieu s, waar men toch zelf een „overlevering" kent en tegen die mentaliteit te verdedigen heeft en waar men dus ook meer begrip voor traditie en het traditioneele verwachten zou. Er bestaat b.v. (ook daar niet) geen enkel boek over de vergelijkende godsdienstgeschiedenis of de vergelijkende godsdienstwetenschappen, waar ook maar één Traditie zoodanig behandeld wordt, dat het klopt met de teksten waarop men zich zegt te beroepen (om nu maar niet eens den eisch te stellen, dat iedere Traditie, conform haar eigen karakter, recht gedaan wordt). Er bestaat geen geschiedenis der wetenschappen, waaraan datgene recht gedaan wordt, wat afwijkt van de moderne opvattingen (om nu van begrip er voor maar niet te spreken). Er is geen geschiedenis der inwijdingen, geen studie over een er van, ook geen geschiedenis der Vrijmetselarij, (ook niet door Vrijmetselaars geschreven), waarin het traditioneele karakter en de werkelijke inhoud der inwijding (en), tot hun recht komen. Alles wat wij, over en naar aanleiding van deze onderwerpen, gelezen hebben, van hetgeen door moderne auteurs geschreven is, draagt den schijn een aanvalswapen te zijn tegen hel traditioneele als zoodanig of tegen bepaalde tradities in het bijzonder. Zij zijn, een heel enkele uitzondering daargelaten, van geen beteekenis voor de werkelijke kennis dier zaken en hun getuigenis heeft dan ook geen waarde. Een oud schrijver, stelde den eisch : „Non sibi res, sed se submittere rebus" : ,,Men verdraaie de dingen niet, maar onderwerpe zich aan de feiten". Het zou, in den kortst mogelijken tijd, met de moderne beschaving gedaan zijn, als aan dien eisch gevolg gegeven werd ! De „crisis" der moderne wereld vervolgt echter haar werking en geen der dokters, rond het ziekbed der Europeesche beschaving, kan achter de oorzaak van haar kwaal komen. Geen wonder, waar alle partijen die zich laten hooren, de diagnose en het geneesmiddel opstellen, op grond van de zienswijzen, de methoden, de mentaliteit en de uitkomsten van het moderne scientisme, de rationalistische wetenschap, die in werkelijkheid slechts een pseudo-wetenschap is, die nimmer tot echte kennis, tot cognitio per causas; kennis door de oorzaken, vanuit de beginselen, leiden kan. Zoo goed als geen enkele der beschouwingen over de „crisis", komt op eenigerlei wijze boven de beperkingen en belemmeringen van het mo- derne scientisme uit. Waar men er nochtans los van raakt, raakt men er niet boven uit, maar verzinkt men langs onder het rationalisme weg in het onderbewustzijn, in de onder-menschelijke regionen. Desondanks zijn er tal van teekenen, die op een kentering wijzen, — al was er alléén maar het, in den aanvang onzer inleiding gesignaleerde, bewustzijn, dat de moderne wereld het niet lang meer zal maken. Zoodra men zal inzien, dat de „crisis" in werkelijkheid een crisis van den geest is, van deszelfs al dan niet effectieve erkenning der metaphysische beginselen, dan is het begin van een werkelijk „herstel" aanwezig. Maar, zelfs al zou dat niet gebeuren, al zou de Europeesche wereld in nog zwarter geesteloosheid moeten verzinken, zoodat de Waarheid zich gehéél in haar Schelp gaat terugtrekken, dan is dat voor ons nóg geen reden om te wanhoopen, daar de uiteindelijke overwinning onherroepelijk en onfeilbaar-zeker aan de Waarheid zijn zal. Want: Omnia vincit Veritas. II Bij een groot gedeelte der publicaties, die zich tegen de moderne ontaarding richten en een herstel uit de ,,crisis' wenschen te bevorderen, door een her-oriëntatie op Middeleeuwsche toestanden en opvattingen, blijkt de hopelooze verwarring der geesten, doordat zij zich tevens keeren tegen twee dingen, die een overwegenden invloed hebben uitgeoefend in de Middeleeuwsche Christenheid: wij bedoelen de Vrijmetselarij en de Joodsche Traditie. En meestentijds geschiedt dat zoodanig, dat zelfs de gronden van het Christendom worden aangetast en ondermijnd en het verkapte anti-christelijke agitatie is. Ten overstaan van beiden, staart men zich blind op moderne ontaardingsverschijnselen, die met het wezen niets te maken hebben, en schrijft hen aldus een „invloed'" op de moderne ontaarding toe, die het tegendeel van de werkelijkheid is. Aldus wordt het uitzicht op de ware oorzaken der ontaarding versluierd en wordt datgene, wat een hooge geestelijke waarde in zich besloten houdt, uit de moderne wereld verdreven. Het is dus wel van belang, zoowel om het uitzicht op de ware oorzaken der crisis bloot te leggen (waarover in het slothoofdstuk meer), als om hun geestelijke inhoud uit de puinhopen te redden, dat de traditioneele beteekenis van Vrijmetselarij en Jodendom en hun onderlinge verhouding in een juist licht gesteld en van de algemeene verbreide vervalschingen en verminkingen ontdaan worden ! Het is een feit, en wij ontkennen dit geenszins, — integendeel, in het verdere verloop van ons boek gaan wij er uitvoerig op in — het is een onbetwistbaar feit, dat Joden een rol gespeeld hebben bij de destructie van de Middeleeuwsche Christenheid en dat in allerlei moderne bewegingen en organisaties, stroomingen en gebeurtenissen, die de Westersche ontaarding in de hand werken en verder stuwen, tal van Joden en Vrijmetselaars een actieve rol vervullen. En het is tevens een feit, dat een dergelijke activiteit, niet zelden, dooi - iagonnieke organen gevoerd werd en dat Joden daarbij een hoofdrol speelden. Met de gegevens, uit Joodsche en Magonnieke bronnen, waarmede dat te illustreeren is, zijn boekdeelen te vullen ! De sprong echter, van deze feiten naar de conclusie, dat het DE Vrijmetselarij en HET Jodendom zijn, zonder meer, waaraan deze actie en invloed is toe te schrijven ; de stap, vanaf de pr&ctische samenwerking tusschen moderne Joden en moderne Vrijmetselaars, tot de Joodsche oorsprong en het Joodsche wezen der Vrijmetselarij als zoodanig, zij zijn veel en veel te groot en verliezen ieder reëel steunpunt. Want het is volkomen onjuist, dat deze ontbindende activiteit, bij bepaalde moderne Vrijmetselaars geconstateerd, uit de Vrijmetselarij als instelling en doctrine zou voortvloeien ; — evenzeer als het volkomen onjuist is, dat een dergelijke, door Joden uitgeoefende activiteit, Qoor de Joodsche Traditie, door de Joodsche godsdienst geïnspireerd zou zijn. Tusschen beiden ligt, zoowel wat de moderne Vrijmetselaar en de Vrijmetselarij, als de moderne Jood en de Joodsche traditie betreft, een onoverbrugbaren afgrond en een dergelijk streven is evenzeer anti-magonniek, als het, óók in Joodsch opzicht, anti-traditioneel is. In het eerste hoofdstuk van dit boek, zetten wij uitvoerig uiteen, wat de verhouding is tusschen de Vrijmetselarij als zoodanig en de moderne activiteit van veel Vrijmetselaars : hiertusschen is geen overeenkomst van oorzaak en gevolg, doch een tegenstelling, door onbegrip mogelijk geworden. O r* \J n'im ol o t»ü itnmorc ic frvf r\r\ tno t>or\ _ f - y » 1 1 •, 1 1.1.1. _ _ . .1 ï .1 _ i lfiï_ onaeDroKen uit ae ïvnaaeieeuwen aoonoopenae iraaiuo- neele instelling. Het individualistische humanisme, dat de officieus beleden leer der meeste moderne Vrijmetselaars is, is even weinig directe uitdrukking van Vrijmetselarij als de democratie, die een officieus verdedigde opvatting der meeste moderne Katholieken is, directe uitdrukking van Katholicisme is. Een Vrijmetselaar kan slechts humanist zijn, in zooverre hij naast de Vrijmetselarij leeft en er niets van begrijpt, evenzeer als een Christen slechts democraat kan zijn, in zooverre hij naast het Christendom leeft en er niets van begrijpt7). In het tweede hoofdstuk zetten wij uiteen, wat de verhouding is tusschen de Joodsche traditie en het streven van het gemoderniseerde Jodendom : eveneens een van tegenstelling en niet van causaliteit. In het verdere verloop er van gaan wij de verhouding na, die tusschen Jodendom en Vrijmetselarij gezegd wordt te bestaan en bepalen daarvan, voor zoover zij inderdaad bestaat, aard en karakter. Tenslotte geven wij dan, in het laatste hoofd- 7) Men lette wel : wij verwerpen de „democratie" niet uit een of andere daaraan tegengestelde politieke opvatting, maar omdat ,,democratie" anti-traditioneel, on-waar is. Moeten wij, overigens, hier nog nadrukkelijk bijvoegen, dat ons oordeel nimmer en in geen enkel opzicht, door moderne „politieke" overwegingen beïnvloed wordt en dat wij evenmin tot eenige politieke doctrine of partij behooren ? Wanneer wij over „politieke" verschijnselen een oordeel uitspreken, dan geschiedt dat alléén vanuit en omwille van de traditioneele beginselen. stuk, een korte aanduiding van de invloeden, die medegewerkt hebben aan de moderne ontaarding en geven dan hopelijk een duidelijker beeld van de rol, die Joden en Vrijmetselaars daarbij vervuld hebben. Het beeld zal wel eenigszins anders uitvallen dan men zich, voorgelicht door een eenzijdige wetenschap en nog eenzijdiger propaganda, wellicht gedacht heeft. Dat is onze schuld niet: de feiten zijn nu eenmaal zoo en wij hebben zoo trouw mogelijk den hiervoor geformuleerden eisch „se submittere rerum gevolgd. Wij hebben er geen enkel belang bij, de dingen anders voor te stellen, dan zooals wij ze begrepen hebben, want het eenige wat ons interesseert is de Waarheid en anders niets. Dat die voor beide partijen die er over aan het woord zijn, voor „pro en „contra", meer of min teleurstellend zal zijn, is niet onze schuld. De werkelijkheid is nu eenmaal gecompliceerder, dan het simplistische beeld, dat de „propaganda" noodig heeft, daar deze zich uiteraard heeft in te stellen op degenen die zij bereiken wil. Voor de eenen is „Vrijmetselarij" en „Jodendom een slagwoord, dat het summum, ja de belichaming en de bron, van alle kwaad aanduidt; voor de anderen zijn het, waarschijnlijk uit reactie daarop, toonbeelden van al wat goed en edel is. De eersten tasten daarmede, zooals wij reeds opmerkten, traditioneele waarden aan en verwerpen het wezen mede, omwille van de ontaarding ; de anderen dekken, met den mantel der verblinding, meer het bederf, dan het traditioneele wezen zelf, waar zij weinig of niets van begrijpen. Begrepen zij dat, dan zouden zij immers met genoegen dat bederf prijs geven! Onze uiteenzettingen zijn er dan ook niet op gericht, om met groote parade van eruditie, door citaten en feiten, een bepaalde beschouwingswijze te „verdedigen en te construeeren. Eruditie is slechts een hulpmiddel tot begrijpen en het zal blijken dat wij er, waar noodig of gewenscht, naar believen over kunnen beschikken. Laten wij het, zoo mogelijk, nog duidelijker zeggen. Het is ons doel niet, een bepaalde stelling, bijvoorbeeld dat de Vrijmetselarij niet Joodsch in wezen is, te willen gaan bewijzen, zooals men dat noemt. Wij hebben geen enkele reden om zulk een doel na te streven. Het is een uitvloeisel der moderne mentaliteit, om voor alles „bewijzen" te vragen. Zoo is men nu eenmaal „opgevoed" en het resultaat is dan ook, dat men hulpeloos is overgeleverd aan alles, wat met ruim vertoon van citaten en feiten, iets beweert ,,te bewijzen". Doch bewijzen, in den stricten zin van het woord, zooals het bijvoorbeeld in de wiskunde gebruikt wordt, is op al deze gebieden onmogelijk. Het is reeds meer gezegd : The devil can cite scripture for his purpose, De duivel kan de Schrift te zijnen voordeele citeeren ! En in dat opzicht zijn al degenen, die met citaten iets willen „bewijzen", kinderen van dien duivel! Het eenige doel, wat bij al ons werk voorzit, is de waarheid, zooals wij die gezien en begrepen hebben, duidelijk uiteen te zetten. Iedere propaganda is ons vreemd, want propaganda te willen maken voor iets, komt voort uit een zekere sentimentaliteit en is onvereenigbaar met de zuivere waarheid. Wij willen dan ook alleen maar, naar aanleiding van zekere zaken, die thans actueel zijn, al naar zij er geschikt toe zijn, duidelijk maken, hoe men ze te begrijpen heeft, wil men de waarheid er in achterhalen en zoo komen tot een werkelijk inzicht : inzicht, dat van fundamenteel belang is voor het begrijpen van den aard der moderne wereld en de crisis die zij doormaakt. Wie deze uiteenzetting be- grijpen kan en wil, volge haar ; zoo niet, dan kunnen wij er ook niets aan doen. Wij kunnen anderen niet het begrijpen geven ; wij kunnen alleen den weg wijzen, die er heen leidt. Het gebruik, dat wij van citaten maken, is dan ook van geheel anderen aard, dan bij het construeeren van een „bewijs" het geval is. Zij dienen om te toonen, dat het inzicht, dat wij in deze dingen verwierven en dat wij hier weergeven, geen „luchtkasteel' is, maar met de werkelijkheid overeenkomt, — en tevens om onze uiteenzettingen duidelijker te maken. Het fundament waar onze uiteenzetting op berust, zijn dan ook niet citaten en feiten, maar dat fundament is begrijpen en de citaten en feiten zijn als het ware illustratiemateriaal. Dat is de eenige manier om er een legitiem gebruik van te maken. Ook als wij geen directe bronnen weergeven, doch de meening van andere schrijvers aanhalen, dan heeft dat eenzelfde doel. HOOFDSTUK I Vrijmetselarij en Vrijmetselaren lis ont fort crié contre les sociétés secrètes, et ils n'ont pas tort ; mais ceux qui ont fait quelques recherches de ce genre sont étonnés de la légèreté avec laquelle ces auteurs en ont parlé." JOSEPH DE MAISTRE De wijze, waarop men gewoon is „De Vrijmetselarij" te vernoemen, beantwoordt niet aan de werkelijkheid. Zoowel het meerendeel van wat magonnieke auteurs of organisaties over en naar aanleiding van „Vrijmetselarij" mededeelen, als alles wat door „profanen" op dit gebied wordt beweerd, gaat aan één en het zelfde euvel mank : n.1. vereenzelviging van Vrijmetselarij met Vrijmetselaren (individueel of gegroepeerd) ; dus : van de, in symbolen, riten en overlevering belichaamde doctrine, — met individueele meeningen der leden, met uitwendige organisatorische, sociale of politieke vormen en strevingen, met specifiek moderne stroomingen, stelsels of verschijnselen en dergelijke meer. Wanneer er al eens onderscheid gemaakt wordt, dan gebeurt dit precies verkeerd : met zekere welwillendheid wordt dan verklaard, dat de Vrijmetselaren in het algemeen achtbare menschen zijn, die het ongetwijfeld goed bedoelen en die men niets anders dan hun „verblindheid verwijt; maar dat de eigenlijke „Vrijmetselarij", de leerstellingen, de beginselen en ideeën, met de enkele leiders die deze waarlijk begrijpen, funest, verdorven en doemwaardig zijn ! Precies het omgekeerde echter is waar ! De echte Vrijmetselarij, dat zijn de symbolen en riten, met de wetenschap die zij insluiten, is onaantastbaar en is zichzelf ten allen tijde essentieel gelijk gebleven : die van onzen tijd is wezenlijk dezelfde als die waaruit de Mid- deleeuwsche Kathedralen zijn voortgekomen De menschen echter, die haar hoedden, veranderden van mentaliteit en bij de „revolutie" van Anderson c.s. rond 1717, die het beginpunt is van de moderne vormen der Vrijmetselarij, werd deze zoodanig ingeschrompeld, dat een zekere dualiteit tusschen Vrijmetselarij en Vrijmetselaren, sterker en fataler dan ooit te voren, te voorschijn kon treden. Wij hebben hier speciaal het oog op den overgang van de „operatieve" naar de „speculatieve" Vrijmetselarij (die, in verband met de gebeurtenissen van 1717, elders nog uitvoerig door ons behandeld zal worden), waarvan het uiterlijke kenmerk is, dat de nieuwe stichting een soort vereeniging van welgestelde burgers en edellieden wordt, die de werk-Vrijmetselaars uit haar boezem stoot en den band met het bouw-ambacht verbreekt. Het essentieele van dezen overgang echter ligt dieper en houdt met het thans nog maar weinig meer gekende feit verband, dat de innerlijke verwezenlijking van de kennis, welke door de Magonnieke riten en symbolen wordt doorgegeven, in eng verband staat met de practische uitoefening van het bouw-ambacht. Door den overgang nu, tot de z.g. „speculatieve" Vrijmetselarij, onder verbreking van den band met het ambacht, werden deze kennis-mededeelende riten en symbolen weliswaar behouden, doch ging dat gedeelte der Magonnieke inwijding verloren, waardoor deze kennis ,,gerealiseerd", d.i. innerlijk, geestelijk, in den Vrijmetselaar zelf, verwerkelijkt moest worden. Die innerlijke realisatie berustte op het beginsel, dat ook in de Scholastiek niet onbekend is : De mensch is wat hij kent (niet: wat hij weet! ! !) en beteekende, dat, evenals de Kathedraal een versteende verwerkelijking is van de harmonie, van het rhythme, de Vrijmetselaar zelf daarvan een levende verwerkelijking worden kon. Doordat die mogelijkheden verloren gingen, kreeg de Vrijmetselarij een meer theoretisch, een „speculatief" karakter, bleef de kennis „virtueel en werd de innerlijke verwerkelijking daarvan, de „realisatie", die voordien regel was, uitzondering. Voordien was een „Meester-Vrijmetselaar" een levende drager der Vrijmetselarij; nadien was het (als regel) iemand wiens Vrijmetselaarschap niet noodzakelijk verband hield met zijn innerlijke gesteldheid of zijn denken en handelen1). Hierdoor werd het mogelijk, dat de „tijdgeest", de !) Een teekenend voorbeeld daarvan, geeft ons het Weekblad voor Vrijmetselaars van 11 Nov. 1883, blz. 365. Een inzender maakte zich ongerust, dat hij den Meester-graad niet zou kunnen halen, daar men hem daarover niets leerde, waarop de redactie hem geruststelde met de woorden : „De schrijver behoeft zich niet ongerust te maken. Hij kan den 3. Gr . . even gemakkelijk bekomen als alle andere Gr. ., d.w.z. zonder eenige meerdere kennis der K. . K . . (d.i. Koninklijke Kunst, die der Vrijmetselarij). Deze en dergelijke klachten over onwetendheid van Vrijmetselaren omtrent Vrijmetselarij, worden ten onrechte uitgebuit als ,.misleiding" omtrent het ware doel der Vrijmetselarij, dat de lagere graden niet zouden mogen kennen (zie hiervoor o.m. van Term, Het ontstaan, streven en einddoel der Vrijmetselarij, (1928), blz. 113 (waaraan wij bovenstaand citaat ontleenden), blz. 162, 208, etc.) Het is echter louter een gevolg van werkelijke onwetendheid! „omdat zij de noodzakelijkheid en aantrekkelijkheid van de daarvoor te maken studie evenmin voelen als het vernederende dat in hunne onwetendheid schuilt," zooals deze schrijver zelf in „Driehoek Delta en Davidsschild, (1931), op blz. 40 van Br.-. Closset, 33-er, citeert ! Zie hiervoor ook verderop, blz. 37, e.v. en blz. 42. moderne individualistische mentaliteit, langzaam maar zeker de ma?onnieke instellingen binnendrong. Wel verre er van, dat de Vrijmetselarij (zooals haar tegenstanders bijna unaniem beweren) oorzaak en aandrift van de moderne geestelijke verwording zijn zou, is zij inderdaad het eerste slachtoffer van dezen, alle traditioneele waarden verbrijzelenden, tijdgeest geworden2). Het merkwaardige bij deze steeds verder ingrijpende ontaarding der ma^onnieke mentaliteit is nu, dat desondanks het essentieele, d.w.z. de in riten en symbolen gehulde traditioneele wetenschap, onbedorven en onverbroken behouden bleef en dat pas in de laatste decennia, hier en daar, veranderingen, weglatingen en beperkingen aangebracht zijn, die de Vrijmetselarij als zoodanig aantasten, haar wezen dreigen te vernietigen en de keten der traditie te verbreken. Het is wel een treffend getuigenis voor de mysterieuze, intrinsieke kracht der Waarheid, dat haar belichaming zoo langen tijd aan alle vernietigingspoging heeft kunnen weerstaan en haar hoeders, ondanks wanbegrip en zelfs vijandigheid, haar niet hebben verminkt. Wie eenigermate vertrouwd is met dit onderwerp, kan zich gemakkelijk van deze verhouding een beeld vormen. Overal en ten allen tijde zijn in de Vrijmetselarij, a) Zelfs auteurs, die overigens de speelbal van verwarrende teksten en opvattingen zijn, erkennen dat hetgeen zij (ten onrechte) kortweg „de Vrijmetselarij" noemen, niet méér dan een werktuig genoemd kan worden, b.v. : „De Vrijmetselarij is niet de geheime drijfkracht der revolutiën ; zij is niet de diepe bron der omwenteling: zij is slechts een der raderen van de geweldige revolutionnaire beweging ; zij is slechts een werktuig, maar een werktuig van onmiskenbare kracht." (Léon de Poncins, Re[usé pat la Pcesse, (1931), blz. 35.) „Zeker, de Vrijmetselarij is de groote anti-christelijke macht niet..." en het rationalisme, waarvan de Vrijmetselarij slechts de dienstmaagd is ... " (Mgr. Dechamps, La Franc-Magonnerie, (1874). blz. 50 en 51.) als een bijzondere vorm van inwijding, essentieel dezelfde symbolen en riten in gebruik, die hoofdzakelijk een geometrisch karakter hebben en in innigen samenhang met de bouwende en beeldende kunsten3) staan. Zooals zij, nog tot op onzen tijd toe, behouden bleven, zijn zij de uitdrukking, de belichaming, de „taal" van een integreerend aspect der Traditie, die aan de Middeleeuwen 4) het aanzijn gaf. Zij zijn slechts te begrijpen, vanuit een gesteldheid, die wij „Middeleeuwsch" zouden kunnen noemen, want zij belichamen en veronderstellen een inzicht in de structuur, de mogelijkheden en de wetten van den kosmos en van den mensch, adequaat aan datgene wat de Middeleeuwen in het algemeen eigen was. Iedere interpretatie, die daar geen rekening mede houdt, is bij voorbaat, onjuist en waardeloos. Wie er Joodsche listigheden en heerschzucht, humanistische drijverijen en agitatie, kettersche leeringen en geheimen, sexueele aberraties en politiseerende wachtwoorden uit leest, geeft blijk van een ongebreidelde fantasie, doch met Vrijmetselarij houdt dit alles onmogelijk eenig verband. J) Zelfs niet, als het een „officieele opvatting 3) Het woord ,,kunst gebruiken wij steeds in de Middeleeuwsche beteekenis van „ars , waar deze een traditioneele „wetenschap" was en veeleer een intellectueel (symbolisch!) dan een sentimenteel karakter had, zooals de moderne pseudo-kunst, die er niet mee gelijk te stellen is. 4) Voor ons beginnen de Middeleeuwen met den tijd van Karei de Groote en eindigen zij in het begin der veertiende eeuw, d.i. met den ondergang der Tempeliers. Daarmede eindigt de gesloten cultureele eenheid, die men Middeleeuwen noemt, doch verschillende geïsoleerde onderdeelen dezer cultuur hebben een veel langer leven gehad en loopen tot ver in de Renaissance door, de Vrijmetselarij zelfs tot op onzen tijd toe. ') Om een voorbeeld te geven, dat voor de meesten gemakkelijk bereikbaar is. wijzen wij hier op het werk van Jac. P. van Term. Driehoek, Delta en Davidsschild. Daarin staan een groot aantal zuiver-ma?onnieke symbolen, fragmenten van ritualen, etc. gereproduceerd (doch ook de noodige namaak en onzin !) en daarbij is dan van een Orde of Genootschap zijn zou ! Want de norm voor wat werkelijk Magonniek is; — de essentieele inhoud van de Vrijmetselarij ; — het kenmerk van de magonnieke orthodoxie ; — dat zijn enkel de riten, symbolen en overleveringen, en alleen wat daarmee in harmonische overeenstemming is, kan met recht den naam „magonniek" dragen. „Die orthodoxie bestaat allereerst in het behouden en trouw volgen van symbolen en ritueele vormen, die uitdrukking geven aan de Traditie en er als de omkleeding van zijn, alsmede in het verwerpen van iedere nieuwigheid, die modernistisch besmet is. Welbewust gebruiken wij hier het woord modernistisch, om een al te zeer verbreide leer aan te duiden, die, in de Vrijmetselarij, zoowel als overal elders, gekenmerkt wordt door de durf der critiek, de verwerping van het symbolisme, de ontkenning van al datgene, wat de esoterische en traditioneele Wetenschap uitmaakt..."6) En wanneer Joseph de Maistre in 1800, na vanaf 1774 Vrijmetselaar geweest te zijn, met volle stelligheid beweren kan : „De gewone en echte Vrijmetselarij, zooals die in Engeland nog bestaat... heeft in zich niets slechts, en niets waardoor de godsdienst noch de staat, onge- een z.g. interpretatie door Vrijmetselaren, met commentaar en critiek van den schrijver, gegeven. Van al die interpretaties, commentaren en verklaringen, is er niet één, dat ma?onniek ,.orthodox" is, in den zin zooals hier door ons uiteengezet. Voor iemand die onbevooroordeeld is en eenigszins op de hoogte met de Middeleeuwsche geestesgesteldheid (speciaal in het gebruik, dat toen van de H. Schrift en de Bijbelsche figuren gemaakt werd), is de tegenstrijdigheid en de onverzoenbare contradictie tusschen den inhoud der meeste ritueele teksten en de z.g. commentaar, zonder meer duidelijk. Men verlieze vooral niet uit het oog, dat de Ma?onnieke riten géén godsdienstige riten zijn, doch zuiver mededeelen van kennis beoogen. In het verdere verloop van dit boek zullen wij nog herhaaldelijk op deze onzinnige interpretaties moeten terugkomen. °) La Gnose, avril 1910. Gecit. in Abbé Em. Barbier. Les infiltrations magonniques dans l'Eglise, (z. j. : 1910), blz. 152. rust behoeven te zijn", 7) dan is daarin niets verwonderlijks voor ons, omdat de Maistre hier het essentieele op het oog had ; datgene wat hij vroeger reeds genoemd had een tak van een „ouden en eerbiedwaardigen stam'8) en wèl onderscheidde van binnengedrongen ontaardingsverschijnselen. Ook later nog, in de vier hoofdstukken over Rusland, spreekt hij in gelijken geest over de Vrijmetselarij 9) en merkt daarbij op dat het de geest is, de mentaliteit, waar het op aan komt. Op verschillende plaatsen is die inderdaad verwerpelijk geworden, maar door invloeden, die van buiten af in de Vrijmetselarij binnen drongen, zooals de Illuminaten van Weishaupt, de Jacobijnen, de Encyclopedisten, etc. Er is een geest van rationalisme en scepticisme (de geest die in de periode van Schaepman en Nuyens ,,de tijdgeest" genoemd werd), die overal in doordringt en alles ondermijnt; óók de mentaliteit der Vrijmetselaren. Dat proces is historisch zeer duidelijk te volgen en zal, zoo stellen wij ons voor, het onderwerp eener afzonderlijke studie vormen. 10) Het is mogelijk geworden, doordat (zooals wij boven reeds aangeduid hebben) de Vrijmetselarij na 1717 een te „speculatief" karakter gekregen had, waardoor allereerst het werkelijke begrip van haar inhoud verloren ging, en dientengevolge de 7) Gecit. in: Emile Dermenghem, Joseph de Maistre Mystique (1923), blz. 85. 8) Joseph de Maistre. La Franc-Magonnerie. Mémoire au Duc de Brunswick, publié avec une intr. par. Emile Dermenghem (1925), blz. 58. 9) N.1. in dat, wat over het „llluminisme" handelt en op 1811 gedateerd is. 10) Verschillende bruikbare beschouwingen en gegevens daartoe zijn (ook al is het standpunt van den auteur het onze niet) te vinden in A. Lantoine. Hist. de la Franc-Magonnerie Franqaise. I. La Fr. M. chez elle, (1925, tweede druk 1927) ; II. La Fr. M. dans VEtat (1935). normen voor de toelating der leden eveneens verslapten. Het werd „mode", het had een geheimzinnige bekoring, Vrijmetselaar te worden, zoodat de Maistre reeds in de „Geheime Instructies bij de Receptie als Profès" te hooren had gekregen : „Een onwetende en profane menigte is de magonnieke Tempels binnengedrongen".11) In het algemeen bleef dat een „onwetende en profane menigte" en wordt de toestand der „Vrijmetselarij van vóór de Fransche Revolutie door serieuze historici terecht „een echte kermis" genoemd. Eerst na de Revolutie, speciaal rondom 1830, dringt, vooral in de Latijnsche Vrijmetselarij, een dusdanig element in grooten getale binnen, dat er werkelijk een zekere aaneengesloten eenheid, een soort compacte stroom ontstaat, die als zoodanig invloed wil doen gelden op het maatschappelijke leven en wel in een liberaal-humanistische richting. Zij trekt steeds meer gelijkgezinden aan en stoot andersdenkenden af, zoodat in de Romaansche landen de Ma^onnieke organisaties inderdaad iets als de concentratieplaatsen en broeihaarden zijn, van de meest „profane" en „vulgaire" opvattingen, die meenen dat Vrijmetselarij beteekent „Streven naar Vooruitgang" in den zin van liberalisme, democratie, vrijheid, parlementarisme en zelfs socialisme. 12) Wie echter meent, u) Paul Vulliaud, ]oseph de Maistre [canc-mafon (1926), Piéces Justificatives, blz. 245. 12) Het historisch proces, zooals wij dit uitstippelden, komt ook volkomen overeen met den aard der Pauselijke Veroordeelingen van de Vrijmetselarij. Geen der Middeleeuwsche instellingen (noch de doctrine die zij inhielden) welke als „voorloopers" der Moderne Vrijmetselarij moeten gelden, zijn als zoodanig ooit door de Kerk veroordeeld. De eerste veroordeeling is die van Paus Clemens XII in 1738, dus 20 jaar na de stichting van de Londensche Grootloge door Anderson c.s. Deze eerste en de daarna volgende veroordeelingen beperken zich tot algemeen gehouden gronden : het gevaar, dat het geheime karakter oplevert voor Kerk en Staat, gevoegd dat dit nog iets gemeen heeft met Vrijmetselarij, bedriegt zich : het is lijnrecht in tegenstelling daarmede en juist voor degenen, die weten wat zij doen en in waarheid de leiders zijn, een middel om de werkelijke Vrijmetselarij te neutraliseeren en onschadelijk te maken. Want: ,,A1 die profane ideeën, die in de Vrijmetselarij zijn ingeslopen, zijn heelemaal geen magonnieke beginselen, zijn zelfs veeleer rechtstreeks het tegendeel er van, aangezien zij een ontaarding van de Vrijmetselarij als zoodanig beteekenen. Het is dan ook onjuist om aan de, meer of min pour les besoins de la cause gepersonifieerde, „Vrijmetselarij" toe te schrijven, wat enkel een gevolg is van het onbegrip der meerderheid van haar tegenwoordige leden. Maar ook hier zouden nog distincties gemaakt moeten worden, want al is er zoowat overal meer of minder ontaarding en onbegrip, deze komen niet overal in dezelfde vormen tot uitdrukking en in dat opzicht geeft de poging, om de tendenzen van de Angelsaksische Vrijmetselarij aan die van de Latijnsche Vrijmetselarij te assimileeren, tot heel wat voorbehoud aanleiding." 13) bij het gevaar der samenwerking tusschen Roomschen en nietRooraschen voor den godsdienst, e.d. Eerst Paus Pius IX (in 1868) en Paus Leo XIII (in 1884) baseeren hun veroordeeling op dat samenstel van opvattingen, dat wij als „den tijdgeest" aanduiden en dat inderdaad karakteristiek is voor de opvatting van groote groepen van Vrijmetselaren ; maar even vijandig staat tegenover de werkelijke Magonnieke doctrine zooals die in riten, symbolen en overlevering wordt uitgedrukt, (en die niet wordt veroordeeld!) als tegenover de doctrine der Kerk. 13) René Guénon, in „Le Voile d'Isis", 1934 ; blz. 419—420. (Bespreking van het boek: „La Dictature des Puissances Occultes : La F. ■ . M . ■ . d'après ses documents secrets" door Léon de Poncins.) cf. ook : A. E. Waite. The Secret Tradition in Freemasonry" (1937), blz. 526, noot: „In zooverre zij, in een of andere groepeering politiseerend is, heeft de instelling opgehouden Ma?onniek te zijn..." Dat is toch zoo duidelijk als iets, wanneer men overweegt dat (zooals wij boven reeds uitstippelden) de Vrijmetselarij als zoodanig, in haar symbolen, riten en overleveringen, ten allen tijde dezelfde is gebleven ; — terwijl daarnaast de opvattingen die door de Vrijmetselaren (individueel of gegroepeerd) ten beste gegeven en als magonniek betiteld worden, aan voortdurende verandering onderhevig zijn. Zij schommelen telkens met den tijdgeest mee ; veranderen met iedere generatie van inhoud en strekking ; zijn zelfs van groep tot groep, van auteur tot auteur eindeloos gevarieerd en heel dikwijls op beslissende punten met elkaar in tegenspraak. Iedere Vrijmetselaar brengt zijn eigen individueele opvattingen, zijn eigen particuliere meeningen, mee in de Loge en wanneer ergens geldig is het „zooveel hoofden, zooveel zinnendan wel daar. De algemeene strooming, die tenslotte een bepaalde organisatie karakteriseert is een compromis, een „grootste gemeene deeler" van de individueele meeningen : geheel analoog aan de wijze, waarop een algemeene strooming en richting in haast iedere profane vereeniging ontstaat: elk verslag van een grootere ma?onnieke bijeenkomst maakt dit duidelijk. Zelfs in Frankrijk zijn de Organisaties der „Blauwe Vrijmetselarij" (der drie graden van Leerling, Gezel en Meester) veel extremer dan die der „Hoogere Graden", die aanmerkelijk minder agrêssief anti-Christelijk zijn en veel dichter bij de Engelsche opvattingen staan. Er is zelfs, gelooven wij, na de Fransche Revolutie, geen filosofisch, historisch, godsdienstig of maatschappelijk standpunt geweest, of het is door Vrijmetselaren (soms slechts door enkelingen, soms door een heele school of organisatie) als een „magonniek" standpunt verdedigd. Het is dan ook mogelijk, om zoo wat iedere opvatting, met citaten uit „magonnieke auteurs" te staven. De antimagonnieke literatuur berust geheel en al op dezen grondslag. Menschen van de meest tegenstrijdige levensbeschouwingen kunnen allen anti~ma?ons zijn, omdat zij, ieder voor zich, uit de door Vrijmetselaars geproduceerde literatuur de noodige argumenten kunnen vinden om ,,De Vrijmetselarij" te identificeeren met datgene waar zij ,,tegen" zijn. Maar tegenover ieder argument, tegenover ieder citaat, zijn er minstens vijftig andere te zetten, waarin omtrent dezelfde zaak heel iets anders, dikwijls het tegendeel, gezegd wordt. Het is geen kunst om, bijvoorbeeld, tegenover boeken als die van Jac. P. van Term, Léon de Poncins, of wie ook, een ander te schrijven, onder gebruikmaking van dezelfde bronnen, waarin even „gedocumenteerd", met evenveel en even lange citaten, „punt voor punt precies het tegendeel over ,,de Vrijmetselarij" beweerd en „bewezen" wordt. Daarvoor hoeven we alleen maar andere stukken te citeeren, of dezelfde stukken in ander verband te plaatsen en door ander commentaar te omlijsten. 14) Even goed als men „bewijzen' kan, dat „de Vrijmetselarij" revolutionnair is, kan men „bewijzen", dat zij behoudsgezind, roy- 14) Jac. P. van Term merkt zelf dan ook op (Het Ontstaan,.. ., op. cit. blz. 7) : „Gelijk men ziet, moet aan getuigenissen van magonnieke historieschrijvers geen overdreven waarde worden toegekend. Trouwens, zij zijn vaak met elkander in tegenspraak ; wat de een als onomstootelijke waarheid verkondigt, wordt door den ander als fictie verworpen ; de documenten, waarop de eene partij zich beroept, worden door een ander als vervalschte of ondergeschoven stukken uitgekreten; nergens wellicht is de polimiek hartstochtelijker, dan wanneer BBr . . elkander hunne opvattingen omtrent de geschiedenis hunner Orde uiteenzetten." Dat is juist, maar waarom schrijft deze auteur dan dikke boeken, die alléén op die „onbetrouwbare" „getuigenissen" berusten en gaat hij nergens tot de bronnen zelf terug ? Het resultaat is er dan ook naar ! alistisch en anti-revolutionnair is; even goed als men citeeren kan, ten gunste van democratische en humanistische opvattingen, kan men citeeren ten gunste van antidemocratische, royalistische, hiërarchische en anti-humanistische opvattingen ; even goed als men getuigen kan aanhalen, die zeggen, dat „de Vrijmetselarij" Joodsch van oorsprong en karakter is, kan men er aanhalen, die zeggen, dat zij anti-semitisch, of Egyptisch, of Christelijk, of Babylonisch, of Celtisch, of Heidensch van oorsprong en karakter is. En dat komt enkel en alleen voort uit de omstandigheid, dat de moderne Vrijmetselaren ze// meerendeels niets meer van de Vrijmetselarij begrijpen. Ieder boek, elk artikel, iedere rede, die Vrijmetselaars over de Vrijmetselarij in het licht zenden, brengt nieuwe theorieën, nieuwe ontdekkingen en nieuwe beweringen. Het aantal theorieën over het ontstaan en het wezen der Vrijmetselarij loopt in de honderden. Vanaf de negentiende eeuw is het instituut als een soort leeg vat geworden, wat iedereen vullen kan, met datgene wat hem belieft en dat elke invloedrijke persoonlijkheid voor zijn doeleinden poogt te gebruiken en te misbruiken. Dat werd reeds in 1865, door een Magonniek auteur opgemerkt: men breekt over de heele oude en eerbiedwaardige symboliek van onze Koninklijke Kunst den staf, alleen om de Vrijmetselarij tot een leeg niets te maken, dat ieder dan met zijn eigen fantasieën en met de looze schaduwbeelden zijner privé-liefhebberijen leven inblazen kan . Sedert dien tijd is dat steeds erger geworden, zoodat er van de Vrijmetselarij niet veel méér over is, dan de uiterlijke 15) Astraea, Taschenbuch der Freimaurerei aul d. ]. 1865, S. 43. (Cit. Dr. J. M. Raich. Die innere Unwahrheit der Freimaurerei, Mainz, 1897, blz. 166). structuur : symbolen, riten, graden en overleveringen, waarvan men de werkelijke inhoud en beteekenis niet meer begrijpt. Want het essentieele der Vrijmetselarij is inwijding,16) dat is : het overdragen van kennis, door middel van symbolen en riten, welke bepaald worden door den aard dezer kennis, door de structuur en de mogelijkheden van den mensch en door het doel, dat bereikt moet worden, n.1. de volkomen identificatie van „subject" en „object". Het is dus een kennis, die van geheel anderen aard is, dan het profane weten, dat de moderne wetenschap of philosofie eigen is. De Middeleeuwen kenden deze inwijdingen nog, en in velerlei schakeeringen ; — in de moderne Europeesche wereld zijn zij geheel verloren gegaan en bestaan deze traditioneele wetenschappen, die het karakter van inwijding dragen, niet meer in hun volle ontplooiing. Behalve de Vrijmetselarij, zijn er nog wat doode resten bekend, die als archeologische curiositeit beschouwd worden en wat onbegrepen fragmenten in de z.g. „geheime wetenschappen" en „folklore", die niet het minste idee geven van wat zulk een traditioneele wetenschap, in haar volledigheid, beteekent. Alleen in het Oosten, in de Hindouïstische, Islamische en Chineesche tradities,17) 16) Wij gebruiken alle „technische" termen, en dus ook deze, in hun traditioneele beteekenis, zooals trouwens ook uit de nadere verklaringen ter plaatse blijkt. Met de moderne beteekenis-ontaarding en het daaraan adequate misbruik van deze termen, hebben wij niets uit te staan. Zoo kent wat „inwijding" betreft, het occultisme er slechts een caricatuur van en de officieele „wetenschap" niet veel meer. 17) Ook hier bedoelen wij enkel wat wij zeggen : het Oosten, de Oostersche tradities, wetenschappen en inwijdingen zooals zij in werkelijkheid zijn, hetgeen niets gemeen heeft met datgene wat oriëntalisten, theosofen, godsdienstwetenschappers etc. er van believen te maken. Deze geven er slechts een caricatuur van weer, misvormd in den spiegel van hun moderne mentaliteit en de daaraan inhaerente beperkingen, vooroordeelen en dwangvoorstellingen. bestaan nog dergelijke traditioneele wetenschappen in hun volledige ontplooïng ; bestaan de inwijdingen nog in hun volle effectiviteit. En wanneer wij bedenken, dat de Middeleeuwsche traditie zeker een deel van haar traditioneele wetenschappen via die van den Islam gekregen heeft en dat beide tradities in die tijd in innige wisselwerking met elkander stonden, dan is het duidelijk, dat ook thans nog de sleutel voor het begrijpen dezer middeleeuwsche wetenschappen bij de thans nog aanwezige equivalenten in den Islam te vinden is. Let wel : wij zeggen niet, dat men daar iets zal vinden, wat er in alle opzichten gelijk aan is, wat er het evenbeeld van is, maar wel iets, wat er analoog aan is, zoodat bijvoorbeeld een effectieve kennis van de, in den Islam nog levende kennis der alchemie (ilm el Mizan of ilm el Muftah) het middel is, om de alchemie, zooals de Klassieke oudheid en de Christelijke Middeleeuwen die kenden, te begrijpen ; en hetzelfde geldt natuurlijk evenzeer voor de kosmologie, de wiskunde, de bouwkunde, etc. Dieper hier op in gaan, zou ons te ver van ons onderwerp verwijderen, maar wij wilden toch niet nalaten aan te stippen, langs welke wegen een juist begrip van het wezen der Vrijmetselarij, van het wezen der inwijding, te bekomen is, daar dit allicht medewerkt ter bereiking van het doel, dat wij ons in dit hoofdstuk gesteld hebben : het onderscheid, tusschen de Vrijmetselarij en de moderne opvattingen van Vrijmetselaars, duidelijk te maken. De kennis, die in de Vrijmetselarij wordt doorgegeven, is van een natuurlijk karakter : «) in de Middeleeuwen 1S) Hetgeen haar transcendentale mogelijkheden en boven-menschelljken oorsprong niet uitsluit. noemde men haar kosmologie, in de oudheid physica. 19) Het heeft dus niets te maken met de moderne physica, die slechts een analytische detail-wetenschap is, welke een beperkt gedeelte der natuur vanuit een beperkt gezichtsveld, bestudeert; noch met eenige andere moderne natuurwetenschap of natuur-filosofie ; — het is de traditioneele wetenschap van de natuur in haar geheel, van de algemeene wetten die deze beheerschen, van de harmonische en hiërarchische orde die deze kenmerkt ; de wetenschap van de kosmos dus, of kosmologica. Hierbij is van essentieel belang, dat de natuur als totaliteit en als hiërarchische orde gezien wordt, want dat alleen maakt het mogelijk, dat deze wetenschap een symbolisch karakter heeft en een waarde als inwijding. Deze nu berust op de constitutieve analogie tusschen den macrokosmos, de groote kosmos, en de microkosmos, de kleine kosmos, i.c. de mensch. Een duidelijk voorbeeld, van de wijze waarop men dit te begrijpen heeft, geeft de Divina Commedia van Dante, die ook een „inwijdend" dichtwerk is, (de meest grootsche „teekenplank" ooit „afgeleverd") al is het symbolisme daar ook van eenigzins anderen aard dan dat der Vrijmetselarij. Dante immers behoorde tot inwijdings-organisatie Fidele d'Amore,20) die in zekeren zin als een „voortzetting' der Tempeliers beschouwd moet worden en geeft in zijn gedicht, in den vorm van een „reis" (ook in de Vrijmetselarij welbekend) weer, hoe hij de verschillende regionen van de natuur en van de bovennatuur doorloopt. Bij de Vrijmetselarij als Koninklijke Kunst, gaat 19) Zie ook blz. 15-16. 20) Zie hiervoor o.a. Luigi Valli, II linguaggio segreto di Dante e dei „Fedeli d'Amore", I en II Roma 1928 en 1930; René Guénon. L'Esotérisme de Dante, (1925), passim. de analogie niet verder op, dan tot het „middelpunt van de natuur : het „Aardsch Paradijs". Door de successievelijke kennis van de verschillende, hierarchischgeordende, regionen der natuur, (welke kennis hem niet door een mondelinge verhandeling of schriftelijk tractaat, maar belichaamd in symbolen en riten, wordt medegedeeld) verwerkelijkt de inwijdeling de equivalente microcosmische „regionen" in zichzelf en bereikt hij tenslotte intellectueel een staat, die men paradijselijk zou kunnen noemen ; — kent hij de wereld in haar laatste physische oorsprong, in haar „hart , in haar „middelpunt",21) het punt, waar het contact met de metaphysische wereld is ; vanwaar de wereld, in haar beginselen en oorzaken, geregeerd en gekend wordt. Wij zeiden, dat het Ma?onnieke symbolisme van eenigzins anderen aard was, dan dat der Fidele d'Amore.22) Inderdaad, want de algemeenheid dezer kosmologie sluit niet uit, dat zij, in verschillende takken dezer inwijdingen, bijzonderlijk in bepaalde aspecten 21) De Ma?onnieke Loge is, volgens de oudste oorkonde, „lang van het Oosten naar het Westen, breed tusschen het Noorden en het Zuiden, hoog van de aarde tot den hemel en diep van de oppervlakte der zee tot haar middelpunt", d.i. dus een symbool van het heelal, synthetisch haar middelpunt : „Een verlichte plaats, waar stilte, vrede en eendracht heerschen" zooals (soms met kleine variaties) de bekende Ma?onnieke woorden luiden, waarmede brieven, diploma's enz. aanvangen. Het is de plaats, „waar men stilstaande loopt en loopende stilstaat, waar men werkende niets doet en nietsdoende werkt". (Les Fcancs-Magons écrasés, (1778), blz. 260). 22) In het algemeen krijgt men een duidelijker beeld van het inwijdings-karakter der Vrijmetselarij uit de oudere (18-de eeuwsche), dan uit de latere ritualen, die als het ware meer tot het essentieele en onontbeerlijke gecondenseerd zijn, alsof de Waarheid er verder verscholen is. Ter vergelijking van Dante's „reis" met die van den Vrijmetselaar, neme men bijvoorbeeld beider gebruik van de „Jacobsladder (Magonnieke afbeelding o.a. in : Eugen Lennhoff, Die Freimaurer, (1932), t.o. blz. 26; overgenomen in Jac. P. van Term, Driehoek, Delta en Davidsschild, (1931), t.o, blz. 86). gezien wordt. Dat aspect is bij de Vrijmetselarij in hoofdzaak van geometrischen aard. Dat is, trouwens, vanzelfsprekend voor een inwijding, die tot aan haar ,,moderniseering" in 1717, deel uit maakte van de bouwgilden. Want geometrie en bouwkunst, beiden in hun traditioneele beteekenis, zijn onverbrekelijk met elkander verbonden. In hun traditioneele beteekenis, die niets met de moderne geometrie en moderne bouwkunst heeft uit te staan ! De traditioneele geometrie is geen „spel" van abstracte getallen en lijnen, zonder eenig verband met de werkelijkheid,23) maar zij heeft een symbolische waarde, die haar met de werkelijkheid verbindt en een diepere beteekenis geeft. Zij heeft een kosmologisch karakter : de getallen en figuren hebben hun wortel in de metaphysische beginselen en de wiskundige manipulaties correspondeeren met de komische en metaphysische wetten. De Geometrie, zooals die tot uitdrukking komt in symbolen en riten der Vrijmetselarij, heeft dan ook een cosmologisch karakter, is van Pythagoreeschen aard, De getallen zijn geen toevallige groepeeringen van eenheden, maar uitdrukkingen van beginselen, of, in de Platoonsche terminologie : ideeën. Deze opvatting kan alleen onbegrijpelijk lijken aan een moderne mentaliteit, die alleen het „zichtbare" en „tastbare als „werkelijkheid' beschouwt en dan als een ) Zoo schijnt E. D. Rink, De Doodsklok voor alle vormen van Nederlandsche Vrijmetselarij, Rotterdam 1938, die tot de erkenning gekomen is, dat het wezen der Vrijmetselarij „Geometrie" is, het nochthans te zien. (Cf. onze besprek, van dit boekje in „Aristo", April 1938 en zijn verweer daartegen in id. Mei 1938). Te zeggen, „een kind kan na eenige toelichting de geometrische magonnieke teekens, werktuigen, symbolen en symbolische handelingen begrijpen is^ toch, zelfs als men dit corrigeert tot „een leerling van de H.B.S. , alleen maar waar, voor wat de modern-meetkundige ..weetjes betreft en volkomen absurd als men onder geometrie een kosmologische wetenschap verstaat. werkelijkheid, die op zichzelf bestaat. De traditioneele opvatting hierover is geheel anders : de werkelijkheid, het reëele en onvergankelijke is van geestelijke orde en de stoffelijke wereld is slechts „werkelijk" in zooverre zij met deze geestelijke wereld in verband staat, er uitdrukking aan geeft, haar manifesteert. Dat is het beginsel van het (echte) symbolisme: het lagere is symbool van het hoogere, waar het zijn beginsel in vindt. Plato, die zich veelvuldig op het Pythagorisme inspireert, zegt, in zijn Timaios : ,,Deze wereld is slechts een beeld van een goddelijk voorbeeld" ; een idéé, dat ook heel de Middeleeuwsche wetenschappen heeft beheerscht. De traditioneele bouwkunst heeft evenzeer niets met de moderne gemeen. Zij is bij uitstek een sacrale kunst, die haar wetten niet heeft in een of andere esthetica, maar in de traditioneele kosmologie. Een tempel is, in elke traditioneele beschaving, een pantaculum, een klein heelal, een synthetische samenvatting van den kosmos. De geometrie, die de wetmatigheid van den kosmos in maat en getal weergaf, was de wetenschap, waarmede een kleine kosmos gemaakt werd, die op bijzondere wijze een „huis Gods" was. De Tempel van Salomo is daarvan, voor de Christelijke bouwsymboliek der Middeleeuwen, het oer-type en wanneer we bedenken, dat de beschouwing van den mensch als een tempel in de Christelijke literatuur heel gewoon is, wordt wellicht de beteekenis duidelijk van dit Ma?onnieke symbolisme. De Tempel van Salomo stelt daar „tegelijk de groote, allesomvattende Tempel der Natuur voor, waarin Jehova troont, zoowel als de goddelijke Tempel in 's-menschen borst en bevat in zich het geopenbaarde Woord Gods. 24) Aldus het wezen der Vrijmetselarij. Het is een inwijding, van kosmologisch karakter, met uitgesproken geometrisch aspect. De riten en symbolen stellen hier, op de hun eigene wijze, de algemeene wetmatigheid en de harmonie van het heelal voor, reproduceeren zijn rhytme en zijn orde. Deze orde en harmonie heeft, in de Christelijke bouwgilden, als centraal symbool der ,,ideëele" verwerkelijking, het aan den Bijbel ontleende beeld van den Tempelbouw onder Salomo en Hiram. In de oude bouwgilden verkreeg deze Tempel daadwerkelijke realisaties, zoowel in en door het bouwen zelf, als in en door de geestelijke activiteit van den Vrije-Metselaar. Na de ineenschrompeling van de ,,Operatieve Vrijmetselarij" tot ,,Speculatieve Vrijmetselarij", verdwijnt de eerste vorm van realisatie geheel ; de tweede, die er in eng verband mee stond, verdwijnt practisch ook, maar desondanks blijft nog steeds de mogelijkheid, dat iemand, die inderdaad de vereischte qualificaties bezit, tot een geestelijke verwerkelijking der Magonnieke Wijsheid komt. En nogmaals leggen wij er, tenslotte, den nadruk op (het onbegrip in dezen is zoo ingeworteld, dat wij hier niet duidelijk genoeg kunnen zijn), dat de Vrijmetselarij aldus géén religie, géén filosofie, géén sociologie en zeker géén politiek is ; — het is ook géén mystiek, géén natuurgodsdienst, géén wijsheids-religie ; — dat zijn allemaal interpretaties, die voortkomen uit een modern onbegrip van de werkelijke beteekenis der Vrijmetselarij : in den strict-traditioneelen zin van het woord, een wetenschap, een cognitio per causas, een kennis van intel- 24) Bauhütte, 1865, blz. 153 e.v. : commentaar op het ritueel der ,,Drei Weltkugeln". lectueele orde, door middel van concentratie, waartoe de riten de mogelijkheden openen en de symbolen waarheden aanduiden en openbaren. Wij moesten ons, in het raam van dit boek, over deze stof beperken en kort zijn, — te kort wellicht voor velen, die met een zienswijze als wij hier weergaven, geheel onbekend zijn. Wij hopen, te zijner gelegenheid, uitvoeriger op de Vrijmetselarij en haar verband met de Middeleeuwsche inwijdingen terug te kunnen komen, doch wat wij hier gegeven hebben is toch voldoende om hen, die tot begrijpen er van in staat zijn en zich de moeite daartoe willen geven, den weg te wijzen tot dat begrijpen ; tot een in-zicht. En voor het overige kan het wellicht de erkenning bewerken, dat toch de Vrijmetselarij, ook al begrijpt men niet recht wat zij dan wèl is, heel iets anders moet zijn, dan datgene wat de moderne Vrijmetselaars, in het algemeen, voorgeven en nastreven en waartegen degenen, die nog niet ieder besef van orde en hierarchie verloren hebben, in verzet komen. Het schijnt wel alsof de Vrijmetsslarij, die Orde en Hierarchie bij uitstek is, zich op die wijze wreekt aan de Vrijmetselaars, die haar eigen beginselen verloochenden Wanneer men dit onderscheid vergeet; wanneer men de „elementaire waarheid" uit het oog verliest, ,,que ce ne sont point les Magons qui font la Magonnerie mais bien la Magonnerie qui fait le Ma?on" 25) en dus de ontaarding, het bederf in het omhulsel als een uitvloeisel van het wezen aanziet, maakt men de fout, die de Maistre reeds aan Barruel verweet „qui est de prendre 25) Ed. E. Plantagenet. Voorwoord tot de Fransche vert. van : Lionel Vibert, Divulgations des secrets Magonniques au XVllle siècle. (1932), blz. 5. pour la chose la corruption de la chose". 26) Het resultaat is dan, dat elke gevolgtrekking en elke oordeelvelling onjuist wordt; dat de krachten van orde en van wanorde niet meer te onderscheiden zijn en dat de werkelijke ondergrond, de werkelijke oorzaak en de werkelijke inhoud der ontaarding, verdwazing en destructie, die men de „vooruitgang der moderne beschaving" noemt, verborgen blijven voor allen, die er het grootste belang bij zouden moeten hebben, deze te kennen ! De oorzaak der moderne ontaarding is niet de Vrijmetselarij ; deze op „ouden en eerbiedwaardigen stam geënte" instelling (de Maistre) is er veeleer het eerste slachtoffer van : zij is een kracht tot waarheid en wijsheid, die aldus „onschadelijk" werd gemaakt, opdat de schaduwen van leugen en onwetendheid vrijer spel zouden hebben. 28) Gecit. in Emile Dermenghem, op cit. blz. 95. Men bedenke ook dat, alléén als dergelijke distincties gemaakt worden, een bevredigende verklaring te geven is voor het feit, dat van de Middeleeuwen af tot aan het einde der achttiende eeuw toe, zoo veel geestelijken (waaronder eminente figuren van onverdachte orthodoxie) in Frankrijk, waar de Pauselijke veroordeelingen niet afgekondigd werden, met gerust geweten Vrijmetselaar konden zijn. Na de Napoleontische tijd wordt het minder en is dat spoedig afgeloopen. HOOFDSTUK II. JodendomI traditioneel en modern „Wir kennen die Taktik und Praktik, wonach man jeden Fehler, der nur einen Theil, und zwar den schlechtern Theil der Juden befleckt, dem Judenthume zuschreibt,..." ABRAHAM GEIGER. Ook in al datgene, wat gewoonlijk zonder meer als „Joodsch of „Jodendom betiteld wordt, dienen tal van onderscheidingen gemaakt en in het oog gehouden te worden. De allervoornaamste echter, in strekking en in beteekenis, waaraan alle overige ondergeschikt zijn, is die : tusschen het traditioneele, strict-orthodoxe, geheel godsdienstig geörienteerde Jodendom eenerzijds, — en het moderne, min of meer door den tijdgeest beïnvloede, gelaiciseerde, of zelfs geheel ongeloovig geworden. Jodendom anderzijds. Ook deze twee groepen vormen geen onverdeelde eenheden, geen gesloten „blokken" ; binnen ieder dezer zijn tal van stroomingen en nuancen te onderscheiden, die onderling zelfs meer of min vijandig tegenover elkander kunnen staan en waarmede men zeer zeker rekening dient te houden, als men de draagwijdte van bepaalde feiten, getuigenissen of „programma s wil onderkennen. Het onderscheid echter in traditioneel en modern Jodendom is van algemeener aard en duidt een verschil in mentaliteit aan, dat boven al die secundaire onder- scheidingen uitgaat, zoodat alles wat men gewoonlijk tot het Jodendom rekent, onder één van deze twee groepen valt. Het verschil daar tusschen is van principieelen, essentieelen, aard en de verschillen die binnen de omraming van ieder dezer twee groepen te constateeren zijn, zijn van accidenteelen aard : het zijn verschillende uitdrukkingsvormen en voortbrengselen van eenerzijds de traditioneele, anderzijds de moderne mentaliteit. 1) Waar het ons hier, in dit verband, er slechts om te doen is, een korte uiteenzetting te geven van wat het Jodendom omvat, opdat men van daaruit komen kan tot een juist begrip van den aard en het karakter der mogelijke „invloeden" die er van zijn uitgegaan, hebben wij met deze ondergeschikte distincties geen rekening te houden en is het voldoende, uiteen te zetten, wat de mentaliteit is van het traditioneele en die van het moderne Jodendom. Eerst dan is het mogelijk eventueele „invloeden'" die geconstateerd worden, naar hun juiste waarde en beteekenis te beoordeelen. Vooral diegenen, die naar „Joodsche invloeden" speuren, hetzij in het raam der Vrijmetselarij, hetzij in welk ander onderdeel ook der moderne wereld, om te reageeren tegen het ontaardingsproces dat zich daarin voltrekt en waarbij inderdaad Joden een zekere rol i) Bij de moderne Jodenheid is het verschil tusschen de verschillende strevingen en organisaties, voor het meerendeel, enkel een verschil van graad, in het meer of minder ver gaande der humaniseering.. (Humaniseering is een de overhand nemen van loutermenschelijke (humane) tendenzen, een overwoekering van het individueele, natuurlijke, ten koste van het bovennatuurlijke. Humanisme, individualisme, naturalisme en materialisme zijn dus woorden voor één en dezelfde zaak, uit een eenigzins ander oogpunt bezien.) Het spreekt van zelf, dat wij het menschelijke, het individueele, het natuurlijke niet verwerpen, wanneer het de legitieme plaats inneemt, die het in de orde heeft; doch alléén wanneer en waar het die te buiten gaat en naar „souvereiniteit" of „hegemonie" streeft. spelen,2) hebben deze fundamenteele distincties onwrikbaar zuiver te handhaven, op straffe van een algeheele verdoezeling der werkelijkheid, zoodat de elementen van „orde" niet wel meer te onderscheiden zijn van die der „wanorde". Het misbruik dat, in dat opzicht, van Bijbelsche teksten en gegevens3) gemaakt wordt, om het „Joodsche" karakter van bolsjevistische, revolutionnaire, kapitalistische, heerschzuchtige, en andere, strevingen te „bewijzen" en te „verklaren", is een ontstellend voorbeeld van dat wanbegrip. Want daardoor valt men, ten onrechte, het Oude Testament aan en graaft men dus onder het Christendom den traditioneelen grond weg. Een Christendom zonder Bijbel is immers geen Christendom meer en als men dit ondergraaft, is de weg tot een mogelijk „herstel", afgesneden. I. Ofschoon de Joodsche Traditie, zooals in het Boek Genesis beschreven is, terugreikt tot de Oertraditie der menschheid, vangt zij, in den engeren zin, aan met de heraanpassing er van onder Mozes. Sedertdien is de Joodsche orthodoxie principieel gebaseerd op één Boek : de Torah (de Pentateuch, de Vijf Boeken van Mozes), waarmee onverbrekelijk „commentaar", een overlevering betreffende de interpretatie en de ontwikkeling van den inhoud der Torah, verbonden is. Tot die traditioneele „commentatie behooren, op de eerste plaats, de overige 2) Welk soort Joden en welke rol zal uit het verdere verloop dezer studie blijken. ) Dus evenzeer van traditioneele commentaren, die directe uit- 1 » m9 •e" °nt™'kkeling zijn van Bijbelsche gegevens en dikwijls letterlijk iets herhalen, wat in den Bijbel staat. Als men een Bijbel¬ sche idee aanvalt, ook als geeft men als bron de Talmoed, of iets anders, op, valt men in dat idee, de Bijbel zelf aan. boeken van den Canon, die door het Christendom als het Oude Testament zijn overgenomen, speciaal die, welke de Joden tot de Profeten (Jozua, Rechters, Samuel, Koningen en de eigenlijke, groote en kleine, Profeten) en de Schriften (Psalmen, Daniël,, Job, Hooglied, Esther, Ruth, etc.) rekenen en die zij ook als van goddelijke inspiratie beschouwen. Deze zijn dan ook eigenlijk geen „commentaar" in den engeren zin van het woord, maar een hernieuwde „aanpassing" der Traditie, zooals die in de Pentateuch lag uitgedrukt, overeenkomstig de veranderde omstandigheden, onder directe goddelijke leiding en inspiratie. Zij vormen een klasse apart, waarvan het gezag weliswaar niet zoo absoluut is, als dat van de Pentateuch, maar toch van gelijksoortige orde en verheven boven dat der eigelijke commentaren. Voor deze laatsten gelden Profeten en Schriften óók als autoritaire en beslissende bronnen. In den ruimeren zin van het woord, omvat de Torah dan ook het geheele „Oude Testament", met uitzondering van die boeken, welke de Joden niet erkennen (Enoch, Wijsheid van Salomo, Wijsheid van Jesus ben Sirach, Tobias, Judith, Macchabeeën). In nog ruimeren zin, wordt het woord Torah gebruikt voor de Pentateuch, de Profeten en de Schriften, met daarbij de eigenlijke commentaar, die als Kabbalah en Talmoed bekend is. Deze samenvatting van de geheele Joodsche doctrine, onder den naam van het centrale en fundamenteele Boek, wijst er reeds op, dat het een bepaald geheel vormt, wat volledig aanwezig moet zijn, wil er van Joodsche orthodoxie sprake zijn. Is deze eenheid verbroken en wordt een of meer van deze elementen niet meer als gezaghebbend en normatief aanvaard, dan kan men niet meer van Joodsche orthodoxie, van Joodsche traditie, spreken. Tal van schakeeringen in het latere Jodendom, die men gewoonlijk als „orthodox" aanduidt, zijn dit dan ook eigenlijk niet en behooren als (min of meer) heterodox beschouwd te worden : reden waarom wij dan ook liever niet de aanduiding „Joodsche orthodoxie of „orthodox Jodendom gebruiken en ons houden aan „Joodsche Traditie en „traditioneel Jodendom", die strict hetzelfde aanduiden. 4) Van de Joodsche Traditie is de Torah (Pentateuch), de kern, het beginsel en het fundament. „Haar bron van openbaring was de Torah, het geheele lichaam van goddelijke leerlingen, dat in de Pentateuch gecentreerd is en het geheele gebied van leven, denken, voelen en doen doorstraalt 5) „Er is een centrum, waarheen zich al wat in de Joodsche letterkunde (in engeren zin) is geuit, richt. Er is een middelpunt, waaromheen zich alles laat groepeeren... Dat middelpunt vormt de Bijbel en nog meer de grondslag daarvan : de Pentateuch... — 't is alles één groote toelichting, één breede ontwikkeling van de grondbeginselen, die in de Pentateuch zijn neergelegd Hij is onmiskenbaar de voedingsbron voor de Joodsche gedachte bij profeten, dichters, denkers en wetgeleerden. Hij is ook de gids voor de moralisten." 6) Ook in het Joodsche ritueel komt dit overal tot uiting. Zoo bijvoorbeeld : „Onze Vader, Vader van mededoo- 4) Zoo wordt, b.v., het rapport van de „Amerikaansche Geheime Dienst , over finantieele steun van Joodsche groot-financiers aan de Russische Revolutie, geciteerd, waarin beweerd wordt, dat de "en' f,lnan,Cier' "orth°d°*e Talmoedjoden die door de groote rabbijnen dikwijls als voorbeeld werden aangehaald" waren ten bewijze, dat het „orthodoxe" Jodendom t,e/ destructief zou zfn ZlZler fu"S J rnoderne' De hier bedoelde „orthodoxie" is echter p eudo-orthodoxie waarover in het tweede gedeelte van dit hoofdstuk, over het moderne Jodendom, meer. el f' iuraVerS H;?Jford'i.in '* The Le9acy °l Israël, (1928), blz. 103 ) I. Maarsen. Mensch en Moraal (1935) blz. 2. gen, hebt mededoogen met ons, geeft dat ons hart alle woorden der studie van Uw Torah, liefdevol moge begrijpen. vatten, verstaan, leeren, onderwijzen, bewaren, doen en vervullen. En verlicht onze oogen met uw Torah..." 7) Zij is, in alle opzichten, een heilig Boek en als zoodanig wordt zij als een „levend wezen beschouwd, een „levende" manifestatie van Jehova. De stokken (levensboom), waarop zij gerold is, zijn, aan hun uiteinden, met granaatappels en klokjes versierd en bekroond met de „diadeem der Torah . Het Boek zelf, is in een soort, rijk geborduurd, zijden of fluweelen kleed gewikkeld. En wanneer op Sabbat-dagen de Torahrollen aan de bezoekers getoond worden, roepen deze uit : „Dat is de Torah, die Mozes, op bevel des Heeren, aan de kinderen Israëls schonk. Zij is een Levens-boom, voor degenen die zich aan haar binden en zij maakt hen gelukkig, die op haar steunen. Haar wegen zijn wegen van heerlijkheden en al haar paden leiden tot de Vrede. Lengte van dagen aan haar rechterzijde, aan haar linkerzijde rijkdommen en eer. Het is den Heer, in zijn gerechtigheid, welgevallig, dat de Torah verheerlijkt en geëerd wordt."8) Met dergelijke uitingen is héél de Joodsche Liturgie doorzaaid. De goddelijke Wijsheid (Hochmah) is dan ook, als het ware de ziel der Torah en in dien zin wordt van haar gezegd, dat zij bij den Schepper was, als een raadgever, en wordt zij, in de Haggadische literatuur, als met God sprekend en overleggend voorgesteld. Geen wonder dat dus aan de Torah, de belichaming in letters en woorden, van die Goddelijke Wijsheid, een plaats wordt gegeven, analoog aan die, welke de Christus in 7) Joseph Bousirven. Sur les Ruines du Temple, (1928), blz. 222. 8) Ibid., blz. 216. 230. het Christendom inneemt, — het Woord Gods (en deze doctrine is ook aan het Christendom niet vreemd9) dat zich in de „taal" manifesteert. De Torah is het „fundament der wereld' . de „Levensboom", het „Wereldboek , het „Levensboek" ; ieder woord sluit een „mysterie in en die geheimen der Torah zijn een weerspiegeling van de Geheimen Gods. 10) De Torah wordt met het „levend water" vergeleken : „Zooals het water leven is voor de wereld, zooals geschreven is (Prov. 4 :22) Zooals het water gratis voor de wereld is, zoo zijn evenzeer de woorden van de Torah gratis voor de wereld, zooals gezegd is (Isaïas, 55 : 1) : „Alle, gij dorstigen, gaat tot de wateren, etc."11) Wij kunnen er hier niet verder op in gaan, maar mochten dit aspect der Torah niet voorbijgaan, aangezien het van essentieele beteekenis is voor het begrijpen van de commentaren. Want dat er, van den beginne af aan, nadere toelichtingen en commentaar op de Pentateuch, haar leer, haar voorschriften en haar wetgeving, moet hebben be- 9) ,, . . . semper in Scripturis Verbum caro fit, ut habitet in nobis — ten allen tijde wordt het Woord vleesch in de Schriften, om bij ons te wonen (Origines, Philocal., hs. XV.). Cf. hierover Mar Landriot. Le Christ de la Tradition. I, (1888), blz. 259 e.v. waar uitvoerig op de „innige betrekking tusschen de Heilige Schrift en de Incarnatie" wordt ingegaan. i°) Ook dat kent het Christendom : „Het is alleen in de Heilige Schrift nooit toegestaan om, ook maar in het minst, van de letter af te wijken, want alles is er heilig, mysterie-vol, tot zelfs de volgorde der woorden toe" (St Hyron. De optimo genere interpretandi, — P ' ac*- Pammach.) en „De bijzondere zinnen, letter¬ grepen, hulpteekens en punten in de Goddelijke Schriften zijn vol beteekenis. (Id. Epist. ad Ephes., c. III.) ") Siphre, sect. eqeb, 37. Cf. Taanith, 7 a : de woorden der Wet worden daar met water vergeleken (Is. 55: 1), met wijn en melk: „zooals deze drie dranken enkel in de eenvoudigste vaten goed blijven, zoo de Torah alleen bij hem die nederig is". staan, staat vast; even goed als het onmiskenbaar vast staat, dat ook thans nog de Bijbel niet gekend en begrepen kan worden zonder traditioneele commentaar en zonder traditioneele hermeneutische methoden. Dat spreekt toch eigenlijk van zelf, waar het hier om iets anders gaat, dan de sentimenteele en moralistische beuzelarijen, die de moderne wereld uit de H. Schriften leest en waarvoor het toch heelemaal niet noodig is een goddelijke inspiratie te veronderstellen ! Neen, het feit, door Jood en Christen erkend, dat God zelf de schrijver van de Torah is, sluit in, dat deze in elk van haar veelvuldige aspecten en ontwikkelingsmogelijkheden, een zéér preciese beteekenis heeft en dat ook de wijze waarop zij begrepen en vervuld dient te worden, nader is vastgelegd. Wat zou Israël, wat zou de wereld, aan een Torah hebben, als het iedereen vrij stond er uit te lezen, wat hem goed dacht en het Heilige aldus een bron van individualistische versplintering worden zou ? De Joodsche Traditie zou nooit die eenheid hebben kunnen behouden, die er het kenmerk van is: het moderne protestantisme bewijst duidelijk genoeg, wat een Bijbel zonder traditioneele commentaar voor eindelooze scheuring en versnippering te weeg brengt. Het ontkennen van een traditioneele Joodsche commentaar is dan ook iets, wat karakteristiek is voor de protestantsche mentaliteit, 12) die geen enkele traditioneele waarde erkennen kan, daar zij, te dien aanzien, essentieel negatief, protesteerend, ontkennend is. Waar men het bestaan zelf van deze commentaar nu eenmaal niet ontkennen kan, aangezien de teksten onafwijsbaar bestaan, ontneemt men er het traditioneele karakter aan, door ze voor te stellen als louter historische 12) Die, helaas, ook ten dezen, bij tal van Katholieken te constateeren is. merkwaardigheden, die als bron kunnen dienen voor de opvattingen van een bepaalden tijd ; — welke tijd men dan zoo dicht bij tracht te halen, als met het criticistisch apparaat maar mogelijk is. In geen geval mag het een commentaar zijn, die tot Mozes zelf terug reikt en een integreerend deel van de Pentateuch is ! Toch is het evident, dat er toen reeds een „commentaar" geweest moet zijn, want de Torah geeft, bijvoorbeeld, tal van ritueele, legislatieve en sociale voorschriften, waarbij alleen is aangegeven dat men iets moet doen, doch niet hoe men het moet doen ;13) de Torah geeft tal van theologische, metaphysische, kosmologische en mystieke leeringen, die zóó synthetisch en symbolisch geformuleerd zijn, dat zij de Waarheid eerder versluieren dan openbaren en ontwijfelbaar een „sleutel" vereischen. De Torah schrijft trouwens uitdrukkelijk voor, op welke wijze hierin voorzien is : het zijn de legitieme vertegenwoordigers van het geestelijk gezag, die de traditie moeten handhaven, de „sleutel" doorgeven en, waar noodig, de toepassingen en ontwikkelingen vaststellen, die door bepaalde omstandigheden vereischt worden. Dit is het Beth-din, het tribunaal, waarvan dat door Mozes, met Aaron, Nadab, Abihu en zeventig Ouden uit Israël, ingesteld, het voorbeeld is. i*) Uitdrukkelijk zijn de bevoegdheden daarvan omschreven als : „En gij zult komen tot de priesters van Levi's geslacht en tot den rechter, die er te dien tijde wezen zal ; en gij zult hen ondervragen en zij zullen u het ware oordeel bekend maken. En gij zult alles doen wat zij zullen zeggen, die in overheid gesteld zijn ter plaatse, 13) Hierover handelt zeer goed, met duidelijke voorbeelden : Dr S. Funk, Die Entstehung des Talmuds, (1919), blz. 14 e.v. ") Exod. 24:9—14. Cf. Mishnah, tr, Rosh Ha-Shanah, 2, 9. welke de Heer zal uitkiezen, en wat zij u zullen leeren volgens zijn wet ; en gij zult hunne uitspraak opvolgen en niet ter rechter- noch ter linkerzijde afwijken '.15) In de traditioneele Joodsche commentaren, die eerst mondeling werden overgeleverd en pas laat16) op schrift werden gesteld en bekend zijn als de Kabbalah, de metaphysische en theologische interpretatie, en de Talmoed, de sociale interpretatie, wordt den oorsprong der overlevering dan ook tot aan Mozes terug-gevoerd en wordt, op verschillende plaatsen, een „keten der over-levering (shelsheleth ha kabbalah) opgegeven, die tot den Mozaischen tijd terug reikt. Doch ook die interpretaties, die oogenschijnlijk van lateren datum zijn, zooals die, bijvoorbeeld, waarin de Romeinen vernoemd worden, gaan, in zooverre deze een legitieme ontwikkeling of toepassing van de Torah zijn, in beginsel, op Mozes terug. In dat opzicht is de tijd een factor, die niet mee telt en is een „historische" beschouwingswijze van geen beteekenis. Alleen wanneer men een historisch beeld geven wil, zijn dergelijke gegevens van beteekenis, maar men vergeet tegenwoordig maar al te veel, dat de historische methoden niet overal rechtsgeldigheid hebben en dat de Waarheid geheel onafhankelijk is van historische toevalligheden in haar uitdrukking of toepassing. De Waarheid is één in het „eeuwige nu" en de Talmoed zegt dan ook ergens, dat er in de Torah geen „vroeger 15) Deut. 17:9—11. Cf. St. Mattheus, 23:2: ,Op den stoel van Mozes zitten de Schriftgeleerden en de Pharizeërs. Al wat zij u dan zeggen, doet en onderhoudt dat... t 16) Over de schriftelijke fixeering van de „mondelinge wet en over hef „schrijf-verbod" bestaan uiteenloopende meeningen. Cf. H. L. Strack, Einleitung in Talmud und Midras (1930), blz. 9 e.v. Het staat vast, dat de oudste schriftelijke aanteekeningen, in den vorm van voor persoonlijk gebruik bestemde notities, niet vóór de tweede eeuw na Chr. gesteld kunnen worden. of later" bestaat. Iedere midrash, iedere commentaar, behoort een toepassing, een ontwikkeling te zijn van beginselen, die in de Torah liggen opgesloten, is een „actualiseering" van in de Torah liggende „potenties" en als zoodanig maakt hij dus een intrensiek deel van de Torah uit, is hij dus door Mozes zelf gegeven ; óók al zou die toevallige toepassing pas eeuwen na Mozes in feite gemaakt en gebruikt zijn. De door het moderne criticisme gefabriceerde distincties tusschen het Mozaïsme, het Profetisme, het Rabbinisme, het Talmudisme. en dergelijke, zijn dus van uiterst ondergeschikte beteekenis en volkomen on-waar, wanneer men tusschen deze aspecten een onderlinge tegenstrijdigheid aan neemt : het is alles de ééne en ondeelbare Torah. 17) Zelfs al zouden hierover geen directe getuigenissen zijn, dan nog blijkt dit onmiddellijk uit de teksten zelf, waar iedere beslissing, iedere uitspraak, iedere ontwikkeling, naar een tekst uit de Torah verwijst en waar elke onjuiste meening met zulk een tekst weerlegd wordt. Dat dit volgens bepaalde „technische" regels gebeurt, die bij de moderne exegese niet gebruikelijk zijn, welke te exclusief-rationeel (en zelfs rationalistisch) is ingesteld, doet aan het feit niets af, dat zij getuigen voor de principieele eenheid van de Torah. De Kabbalah, de metaphysische en theologische inter- 17) Een analoge redeneering is te maken tegen hen, die „veranderingen" in het Christendom meenen te constateeren ten aanzien van de ritualistische en theologische „ontwikkelingen" in het Katholicisme, die in wezen strict traditoneele „ontwikkelingen" zijn van Evangelische beginselen. Moeten wij nog opmerken, dat wij het woord „ontwikkeling hier in den „technischen" zin gebruiken en dat er niet in het minst een notie van .vooruitgang" of „evolutionnisme" mee verbonden is, die het groote bijgeloof der moderne wereld zijn. pretatie der Torah, zou de woorden van den Psalmist tot motto kunnen hebben : „Ontsluier mijne oogen, en ik zal de wonderen (de heerlijkheden, de mysteriën) uwer Wet betrachten", is) Het is dus, vanzelfsprekend, ondoenlijk om in het korte bestek van enkele bladzijden, een karakteristiek van de Kabbalah te geven, die er geheel recht aan doet; nog minder een, waarin de meest voorkomende misvattingen, die veelal het eenige zijn wat men er van weet, recht gezet worden. Zooals met zoo vele zaken het geval is, moeten wij ons ook hier beperken tot enkele aanduidingen omtrent de wijze waarop zij beschouwd dienen te worden, waarbij de nadruk natuurlijk op die aspecten valt, die voor het onderwerp, waarover wij hier handelen, het belangrijkst zijn.*») Het gaat hier voornamelijk om de plaats, die de Kabbalah inneemt in de Joodsche Traditie en om den aard der „invloeden" die zij uitgeoefend kan hebben buiten die Traditie. Dat hangt innig met elkaar samen, want de Kabbalah is een essentieel onderdeel van de Joodsche Traditie en dat sluit dus in, dat de „invloed" die zij heeft uitgeoefend, samen valt met die welke deze Traditie zélf heeft uitgeoefend op de Christelijke Traditie. Die „invloed" is op de eerste plaats te vinden in de Nieuw-Testamentische geschriften. De Evangeliën bevatten tal van spreekwijzen en exegetische toepassingen, die Kabbalistisch zijn, de brieven van Sint Paulus, en de Apocalyps vooral, zijn, zonder kennis van de Kabbalistische symboliek en hermeneutiek, niet te verstaan. Ook bij verschillende Kerkvaders zijn vele uitin- 18) Ps. 118 : 18: „Revela oculos meos : et considerabo mirabilia i8)l£Een uitstekende inleiding is het door ons vertaalde werkje van P. L. Drach, De Kabbalah der Joden, (Uitgeven) „De Gouden Ring" te Enschot N.-Br.) gen te vinden, die een kennis van de esoterische doctrine der Joden verraden. 20) Dat ligt voor de hand, aangezien het Messianisme een der belangrijkste onderwerpen is, die in de Kabbalah ontwikkeld worden en juist die esoterische, metaphysisch-theologische doctrine het universeele aspect van de Joodsche Traditie, zooals dat in het Christendom is overgegaan, tot onderwerp heeft. Een der redenen (de andere is het rationalisme), waarom de moderne Joden meer of min vijandig tegenover de Kabbalah staan, is gelegen in het „apologetische" gebruik dat er, vooral ten tijde der zoogenaamde „Renaissance" en in de zeventiende eeuw, door Christelijke auteurs en bekeerde Joden, van gemaakt is. Overal waar dan ook authentiek-Kabbalistische ,,invloeden" op het Christelijke milieu te constateeren zijn, beteekenen deze een versterking van de geestelijke waarden en bij Protestanten, een toenadering tot het Katholicisme. Talloos zijn dan ook de bekeeringen van Joden tot het Christendom, die voortkwamen uit een beïnvloeding door Kabbalistische studiën. Met opzet schreven wij aut/ienf/eAr-Kabbalistische „invloeden", want er bestaat een onafzienbare hoeveelheid literatuur, waarin over „Kabbalah" sprake is, doch waarbij geen spoor van deze traditioneele leer te vinden is. Dat woord is, in bepaalde milieu's, de deknaam geworden voor de meest heterogene opvattingen, die met bepaalde „occulte wetenschappen" en, later, met het 20) Uitvoerig hierover: P. Vulliaud, La Kabbale Juive, II, (1923), blz. 167—185., alsmede de daar genoemde en geciteerde literatuur. Betreffende de Kabbalistische inslag in de Apocalyps is ook een en ander te vinden in het hiervoor genoemd werkje van Drach. Tegenover deze feiten slaan de onzinnige verketteringen van Jac P. van Term, Mgr. Meurin, Nesta, H. Webster, Inquire Within, Léon de Poncins enz. enz. wel een erg droevig figuur ! „occultisme in verband staan. Het betreft dan hier niet de authentiek-traditioneele wetenschappen, die een „geheim" karakter hebben, maar voornamelijk de ontaardingen daarvan in de echte of nagebootste vulgaire „magie" en „tooverij' . Zoo bestaan er, over die onderwerpen, tal van tractaatjes, waarvan de oudste tot de Middeleeuwen zelf terug schijnen te reiken, waar over „Kabbalistische Procédés" van dien aard, gesproken wordt. Uit dien hoofde heeft de Kabbalah den slechten naam verworven, bron en oorsprong te zijn van deze verderfelijke practijken, waarbij dan vanzelfsprekend ook de duivel te pas komt. 21) Wie eenigermate studie van dit onderwerp gemaakt heeft, weet, dat .magie" en „tooverij" heel de Oudheid en de Middeleeuwen door zijn voorgekomen en dat het een verschijnsel is, wat zo algemeen verbreid is, en niet alleen in Europa, dat een dergelijke bewering eenvoudigweg onzinnig is. Magie en toovenarij bestonden in Europa reeds vóórdat het Christenen of Joden telde en het zijn practijken, die even streng door de Joodsche traditie worden afgekeurd, als de Christelijke dat doet. Nu bevatten, zoowel de Zohar als de Talmoed, een menigte zaken, die met „magie of „tooverij in verband staan. Doch deze zaken worden daar uitsluitend behandeld als constateeringen van bepaalde feiten en gebeurtenissen, die formeel en uitdrukkelijk veroordeeld worden. De Zohar zegt: „Wij hebben geleerd, dat ieder magisch vermogen uit de eerste slang, die de onzuivere geest is, voortkomt", en de Talmoed verklaart betref- 21) Cf. Tac. P. van Term, Ontstaan, op. cit., blz. 309 : over toovenarij en duivelsvereering in „geheime spelonken der kabbalisten .. . „gelijk uit schilderijen van dat tijdperk blijkt . Het lijkt wel een stuivers-roman 1 fende tooverij : het heet (Deut. 18:9) „Gij zult het niet leeren om het na te doen", wel echter moogt ge het leeren omwille van het weten en het leeraren"22) Het is, bijvoorbeeld, bekend, dat de leden van het Sanhedrin in Jerusalem, deze practijken bestudeerd moesten hebben, zoodat zij er volkomen mee op de hoogte waren, als er in een rechtsgeding iets voor kwam, dat daarop betrekking had. Ook in de Middeleeuwsche Jurisprudentie, ook in de Christelijke moraaltheologische tractaten van lateren tijd worden deze onderwerpen, ,.omwille van het weten en het leeren behandeld, omdat men de dingen nu eenmaal kennen moet, voordat men er een juridisch oordeel over uitspreekt. Het is dan ook even absurd om de Talmoed of de Kabbalah voor dergelijke practijken aansprakelijk te stellen, als om het even welk moraaltheologisch, juridisch of wetenschappelijk werk verantwoordelijk te stellen voor booze practijken, die een of andere verdorven geest er uit moge halen ! En — dit terloops — precies hetzelfde geldt voor hetgeen deze werken omtrent het sexueele leven bevatten, wat door velen al te gretig geciteerd wordt! Wij betwijfelen echter of er, ten deze, wel iets aan de Joodsche traditioneele geschriften ontleend is. De beelden, de bewoordingen en de heele „atmosfeer" van de „Clavicula Salomonis , de „Höllenzwang", de „Zwarte Draak , de „Groote Albert , en hoe zij verder heeten, is veeleer van een onbepaald en „gemengd" karakter en de Jehova's, de Adonaï's, de Agla's, de Salomo s en andere Joodsche benamingen, die men in de grimoires aantreft, geven den indruk achteraf op reeds bestaand materiaal aangebracht te zijn. Hoe dit echter ook zij, veel of weinig „overname", — nimmer kunnen M) Zohar, I, 125b; Sabbath, 75a. dergelijke tractaten een criterium voor de Kabbalah of de Talmoed zijn, omdat de wijze waarop die zaken beschouwd en beoordeeld worden, lijnrecht daar tegenover staan. Hier kan men slechts van pseudo-kabbalistische of pseudo-talmoedische procédés spreken, omdat zij, als zij overgenomen zijn, een totale ontaarding ondergingen, en overigens het meerendeel zelfs van alles wat er als zoodanig wordt voorgesteld, geen spoor van kabbalisme of talmoedisme inhoudt en die namen slechts looze etiketten voor heel andere dingen zijn. Hetzelfde geldt voor datgene, wat door de moderne occultisten als Kabbalistisch wordt voorgesteld. Daar is ook geen schijn van authentieke Kabbalistische doctrine te vinden en dient deze benaming enkel om aan allerhande onzinnige en onbegrepen leeringen, die uit de uiteenloopendste bronnen bijeengesleept zijn, een schijn van geheimzinnige gewichtigheid te geven. Een veelvuldig voorkomende fout, die de bron van veel verkeerde beoordeelingen en gevolgtrekkingen is, bestaat dan ook in het au sérieux nemen van de moderne occultistische literatuur en Eliphas Lévi, Papus, Mackey, Pike, Stanislas de Guaita, Péladan, Bosc, etc. als autoriteiten te beschouwen. 23) Bij alles, waar occultisten over schrij- 23) Jac p. van Term Van Heidendom, op cit. blz. 434, citeert, bij wijze van „bewijs", Eliphas Lévi, Histoire de la Magie : „De Kabbalistische leer, die het dogma der hoogere tooverkunst (haute magie) is ... " Eliphas Lévi onderscheidt echter de „haute magie nadrukkelijk en uitvoerig van de tooverkunst, die hij o.a. „basse sorcellerie" noemt en onder de onzinnige term „haute magie valt, volgens hem, óók. .. het ritueel der Katholieke Kerk! Wel een gelukkig en veel „bewijzend" citaat dus ! Het is een treurig feit, dat alle constructies betreffende „Kabbalistische" invloeden bij „wereld-revolutie" en „wereld-overheersching" (v. Term, Nesta, H. Webster, Léon de Poncins, Inquire Within e.d.) niets anders van de „Kabbalah" kennen dan dergelijke occultistische vervalschingen. ven, zou men het woordje „pseudo moeten toevoegen: pseudo-kabbalisme, pseudo-mysteriën, pseudo-inwijding, pseudo-esoterisme, pseudo-rozenkruiserdom, pseudo-alchemie, enz. enz. Is eensdeels de invloed, door de Kabbalistische doctrines buiten het Jodendom uitgeoefend — de werke~ lijke Kabbalistische doctrines dus — er eene, die volkomen aanvaardbaar is en geheel met het eigen wezen van het Christendom strookt; anderzijds is de invloed van die doctrines binnen het Jodendom er eene van verdieping, verinnerlijking, vergeestelijking. De Kabbalistische doctrine is er eene van overwegend metaphysischen aard, waarin de hooge mysterien der Schepping (Maaseh Bereshith) en die van den Wagen (Maaseh Merkabah) ontwikkeld worden. In het eerste worden de kosmogonische en de kosmologische mysteriën der Tor ah ontwikkeld, in het tweede de theologische en metaphysische, saamgevat in het symbool van den Wagen, zooals die in Ezechiël I en II beschreven is. Het zijn doctrines, die hooge geestelijke capaciteiten veronderstelden en die alleen werden over-geleverd aan oudere, in kennis en wijsheid beproefde personen. Het is de kern der Joodsche Traditie, de zuiver-intellectueele „ruggegraat" er van. De Torah is daar aanleiding tot metaphysische beschouwingen, die in geestelijke contemplatie hun eigenlijke vervulling vinden. Wanneer dan ook in de Talmoed, dat gedeelte der „mondelinge wet", dat over de sociale aspecten der doctrine handelt, over de Kabbalisten gesproken wordt, dan krijgen die titels, die op zich reeds een aanduiding zijn van de hooge eer en achting waarin de Kabbalistische Wijsheid bij de Joden stond. Zij heeten er: de wijzen der Waarheid (Hochmê ha-emeth), de nederigen (tsenouim), de verklaarders der symbolen (Dorshe Reshoumoth), de verklaarders der mysteriëen (Dorshe Hamouroth), zij die in het Geheim Gods verblijven (Meaomedim besod Adonai). en dergelijke. Rabbijnen, die als „steunpilaren der Orthodoxie" beschouwd worden, waren dan ook tevens beroemde Kabbalisten: R. Hay Gaon, Arabad (R. Abraham ben David), R. Eliezer en zijn leerling Ramban (R. Nachmanides) Reschba (R. Schimeon ben Adereth), Mozes van Cordovero, R. Joseph Karo, R. Abarbanel, R. Schimeon ben Jochai. In de Joodsche Liturgie zijn de Kabbalistische factoren ontelbaar en zelfs in de Shalchan Aroech. een uittreksel uit de Talmoed, wordt de Zohar, het Kabbalistische hoofdwerk, 35 maal geciteerd. 24) De Kabbalah was, zooals wij reeds zeiden, een doctrine, die alleen aan personen van beproefde intellectueele capaciteiten werd door-gegeven : een esoterische leer, een ontwikkeling van het zuiver-geestelijke aspect 24) Men kan nu begrijpen, welk een kennis van zaken het verraadt, te schrijven „Aanvankelijk stonden de Talmudisten vijandig tegenover de kabbalistiek. Na de 10de eeuw verwierf het stelsel echter groeienden aanhang,..." etc. (Jac. P. van Term Dnetoefc ec. op cit. blz. 13, die hier een praatje, door Graetz, een anti-kabbalis tisch rationalist, uitgevonden, herhaalt.) Het tegendeel is waar . m den Talmoed is geen enkele anti-kabbalistische uitspraak te vmden en de tegenstand ontstaat pas later om redenen die wij reeds vermeld hebben. Als we verder lezen: „Een godsdienstige b£tee^" zooals de Thora en de Talmoed heeft voor de Joden de Kabbalah niet" en .De Talmoed was hun geloofsleer, de Kabbalah een bijkomstige wetenschap", (Ibid.. blz. 13) is het duidelijk hoe wemig deze auteur afweet van datgene, waarvan hij de „invloeden nagaat en wat hij veroordeelt! Het fraaiste staal van onzin, op dit gebied, dat ons bekend is, leverde echter C. W. Heckethorn, Secret Societies of all Ages and Countries, (1897), die schreef, dat Kabbalah afgeleid is van de Hindou-leeraar Kapila (I, blz. 83) en dat „litteral Kabalah is called the Mishna" (I, blz. 85). En op grond van dergelijke „wetenschap" (!) velt men zijn oordeel! der doctrine, die een élite voorbehouden bleef, in volkomen harmonie met de exotérische leer, de Talmoedische, die voor alle Joden bestemd was. Daar mogen wij hier wel even den nadruk op leggen : in volkomen harmonie, de een de ander aanvullend, als twee aspecten van één en dezelfde grond-doctrine, die ieder hun eigen middelen en hun eigen doel hebben en zoodoende strict van elkander te onderscheiden zijn, doch desalniettemin elkander volkomen verdragen en ieder, op hun eigen terrein, volkomen legitiem en orthodox zijn. Er zijn nu eenmaal zaken, die de groote meerderheid niet begrijpen kan en die men niet ongestraft binnen het bereik van de eerste de beste brengt. Dat is een simpel feit, dat ook in het Evangelie, met Rabbijnsche krasheid van taal, is neergeschreven en waarop veelvuldig toespelingen bij de Kerkvaders voorkomen.25) De ontkenning van het esoterisme is een uiting van de moderne mentaliteit : hoe kan het ook anders, bij degenen die de democratische „gelijkheid" van allen verheerlijken en „gelijk" onderwijs voor iedereen verplichtend 25) „Geeft het heilige niet aan de honden en werpt uwe paarlen niet voor de zwijnen ; opdat zij ze niet vertreden met hunne voeten en zich omkeerende u verscheuren" (St. Mattheus, 7: 6.). Om geen Alexandrijnsche Vaders te noemen : St. Ambrosius (In Ps. 118) : „...het is zondigen tegen God, de geheimen die men ons heeft toevertrouwd, te geven aan wie er niet waardig toe zijn. Het is dus gevaarlijk, niet alleen om de leugen te verbreiden, maar zelfs om de waarheid te propageeren, als men haar dezulken toevertrouwt, aan wie men haar niet openbaren moet." St. Joh. Chrysostomos (Homel. XL.) : ,,Ik zou openlijk willen spreken, maar ik durf het niet vanwege hen die niet ingewijd zijn. Deze maken ons de uitleggingen moeilijker, daar zij ons noodzaken ofwel duister te spreken ofwel geheime dingen te openbaren ; ik zal echter mijn best doen om mij zoo duidelijk mogelijk in bedekte en versluierde termen uit te drukken." Luther s uitlating, welke ieder esoterisme uitsluit, is bekend : „Der Sinn des Buchstaben thut's". En de consequentie daarvan ligt voor het grijpen ! stellen. Het esoterisme moet denzulken een gruwel zijn. Ook in het godsdienstige uit zich dit, en wel ten koste van de hoogere geestelijke waarden : het geheele niveau daalt tot een oppervlakkige „vroomheid" en een nivelleerend „moralisme , zonder meer, en ook in de historie wil men niets anders zien. Waar men echter de werkelijkheid niet omzeilen kan, maakt men van het esoterisme een verborgen heterodoxie, een gnosticisme of manicheïsme : twee woorden die het schrikbeeld zijn, dat een bepaalde cliëntèle onmiddellijk bevredigt. 26) Zeker : het moderne pseudo-esoterisme, dat door de verschillende occultistische scholen gefabriceerd is, is daar mede schuld aan, maar ook hier maakt men de ongeoorloofde fout „de prendre pour la chose la corruption de la chose", met als gevolg, dat niemand in de warboel meer den weg weet en de toegangen tot de ware Wijsheid versperd zijn voor velen, die de kwaliteiten bezitten, die voor haar assimilatie vereischt worden. Terwijl de Kabbalah „uitgaat van een geestelijk oogpunt en een geestelijk einddoel voor oogen heeft, met betrekking tot de Wet en haar verklaring" is de Talmoed „in hooge mate practisch, zoowel in zijn uitgangspunt als in zijn doel en heeft hij, ten overstaan van de onwetendheid, gemis aan begripsvermogen en natuurlijke grilligheid van de massa, slechts de strikte naleving van de Wet in al haar onderdeelen, op het oog".27) De 7a/- 26) Zie b.v. R. P. Roure S.J. Au Pays de l'Occultisme, blz. 83 en de werken van Jac. P. van Term, Ontstaan, op cit. blz. 67, 81, 305 ; Heidendom, op. cit. blz. 67 103, die niet het minste begrip van het echte esoterisme heeft en het schrikbeeld van „gnosticisme" met afschrikwekkende virtuositeit hanteert. Over occultisme en kabbalah zie men ook verderop Hoofdstuk VI en VII. 27) Isaac Meijer. Philosophy o[ lbn Gebirol, (1888), blz. 35. moed geeft dan ook, in hoofdzaak, voorschriften en interpretaties, die het sociale aspect van de Joodsche Traditie raken, zooals wetgeving, moraal, ritueele handelingen, cultuspractijken, reinheidsvoorschriften enz. waarbij dan tal van theologische en godsdienstige uitweidingen, hagiografische en historische bijzonderheden, parabelen en exempelen tusschen dat materiaal liggen uitgestrooid. De Talmoed is wel eens, om hem te karakteriseeren, met het Nieuwe Testament vergeleken. Men stelt het dan eerst voor, alsof de Talmoed een product was van het na-Christelijke rabbinisme, dat den Christus verworpen heeft en een ontaarding van het Mozaïsche Jodendom beteekent. ,,De godsdienstleer der Joden van den na-Christelijken tijd is gebouwd op de Thora en den ralmud, gelijk die der Christenen berust op het Oude en Nieuwe Testament. 28) Deze vergelijking gaat geheel mank, daar de verhouding van Torah en Talmoed er een is van geheel anderen aard en zij, als men een vergelijking uit de Christelijke Traditie wil nemen, analoog te noemen is aan die tusschen de H. Schrift (dus Oud en Nieuw Testament tesamen) en de verzamelde Kerkvaders, moralisten, juristen en liturgisten. Men kan de Talmoed dan ook het beste vergelijken met een compendium, waarin korte gezegden, uitspraken, anecdoten, beslissingen en voorschriften bijeenverzameld zijn, meerendeels onder weergave van verschillende en tegenstrijdige meeningen over een bepaald onderwerp, welke getrokken zijn uit de werken der Kerkvaders, de besluiten van Concilies, handboeken van kerkelijk recht, van moraaltheologie, van exegese en liturgie; waardoorheen gestrooid korte parabelen, allegorische verhalen, tref- 2S) Jac. P. van Term, Driehoek, op cit.. blz. 5. fende gebeurtenissen uit het leven van groote geleerden en heiligen. Zulk een compendium, dat als het ware een samenvattende encyclopedie van het traditioneele kerkelijke leven uit de eerste eeuwen zou zijn, zou eenige analogie vertoonen, met datgene wat de Talmoed in de Joodsche Traditie en ten opzichte van het Oude Testament, beteekent. 29) Ook een directe vergelijking van de Talmoed met het Nieuwe Testament, is onjuist en kan geen norm tot een beoordeeling zijn, daar de Talmoed heelemaal niet het product is van de Rabbijnen uit den tijd na Christus, als een soort contra-evangelie ter neutraliseering van de Christelijke interpretatie der Torah. De Talmoed is een commentaar op de Torah en de vraag, of deze commentaar legitiem is in haar soort, kan redelijkerwijze alléén beantwoord worden, door na te gaan of zijn interpretaties kloppen met de Torah. Het is hier dus niet de vraag, in hoeverre zij kloppen met het Nieuwe Testament en met de Christelijke interpretatie der Torah ; de vraag, die men in dezen stellen moet is deze: is de interpretatie, die de Talmoed geeft, er eene, die inderdaad in de Torah ligt opgesloten, óók al is die interpretatie de Christelijke niet. En dan moet het antwoord luiden: inderdaad, afgezien van enkele 2D) Zoo kan men ook de passages, waarin het „gezag" van den Talmoed boven dat der Torah gesteld wordt, begrijpen : in zeker opzicht is, voor de Joodsche godsdienst, de Talmoed belangrijker dan de Torah, omdat men uit de Talmoed leeren kan, hoe de Torah te vervullen. Het heeft analoge waarde, als wanneer in de Christelijke godsdienst practisch het gezag van den Priester hooger gesteld wordt dan dat van den Bijbel, omdat de „gewone leek door het woord des Priesters, van den Katechismus, etc. op te volgen, de voorschriften van den Bijbel vervult. De Bijbel zonder meer, is voor deze waardeloos en is hem ook verboden, daar het om de traditioneele uitleg er van gaat en in het woord des Priesters etc. krijgt hij de Bijbel traditioneel geïnterpreteerd. later aangebrachte toevoegingen, is héél de interpretatie van de Torah, zooals die in de Talmoed gegeven wordt, een in zich legitieme interpretatie. En dan doet het er verder, zooals wij in het begin van dit hoofdstuk uiteengezet hebben, niet toe, of deze interpretaties vroeger of later tot stand kwamen : zijn zij legitiem, dan maken zij deel uit van de Torah. De vraag, waarom het Christendom dan geen rekening met deze interpretaties houdt, waarom het den Talmoed verwerpt is er een van anderen aard en staat ten nauwste in verband met het idee van „uitverkoren Volk", waarmede wij onze uiteenzettingen over het Traditioneele Jodendom thans besluiten. De Joodsche Traditie heeft immers als bijzonderheid, dat het niet een godsdienst met een algemeen karakter is, zooals dat woord thans gewoonlijk verstaan wordt, maar dat het een Traditie is, die alleen voor een bepaald volk bestemd is. In het Christendom is dat idee van volk, van natie vergeestelijkt tot het algemeener idee van volksgemeenschap op religieuze gronden, van Kerk; — en het ligt dus voor de hand, dat de Kerk de 1 almoed, de sociaal georiënteerde interpretatie van de Torah, die er geheel op gericht was om de Joodsche particulariteit als Volk te handhaven, te versterken, te regelen en te heiligen, verwerpen moest, daar de taak van dit uitverkoren Volk: de Messias voort te brengen, vervuld was. In Christus, de „vervulling van de Wet en de Profeten ', „het einde der Wet", is „de belofte" overgegaan naar de Kerk, het nieuwe „Israël". Daardoor komt een andere „sociale" interpretatie der Torah naar voren, die aansluit op de „universalistische" motieven, die het Oude Verbond niet geheel vreemd waren en waarin „Israël tot een religieuze heilsgemeenschap, die „alle volkeren en talen" omvat, tot de Katholieke, dat is Algemeene, Kerkgemeenschap omgeschakeld wordt. Alleen vanuit dit oogpunt is een rechtvaardige beoordeeling van den Talmoed, door den Christen mogelijk. Want het is volkomen in strijd met de Waarheid, het voor te stellen, alsof de Talmoed een product is van de na-Christelijke Rabbijnen; dus een samenraapsel van menschelijke verzinsels, zonder eenige hoogere autoriteit en voor het meerendeel in strijd met de Torah. Dat wordt nochthans vrij algemeen door de apologetische critiek gedaan, klaarblijkelijk omdat men anders voor het dilemma komt te staan : als de Talmoed een traditioneele commentaar is, die een in zich legitieme ontwikkeling en toepassing van de Pentateuch uitmaakt, waarom staat het Christendom er dan afwijzend tegenover?30) Voor ons is dat echter heelemaal geen dilemma en is het volkomen duidelijk, dat de Kerk deze sociale interpretatie, die gebaseerd was op de exegese van „Israël" als een religieuze en tevens nationale eenheid, welke in Christus haar vervulling had gevonden, vervangen moest door een andere, gebaseerd op de exegese van „Israël als uitsluitend religieuze eenheid. De Talmoed immers, als sociale interpretatie van de Torah, heeft ten doel de nationale en religieuze eenheid van het Israëlitische volk te hoeden, te verdiepen en te regelen. „De gemeenschap van Israël is ingesteld met het oog op het in practijk brengen van de Torah : haar nationaal doel is tegelijkertijd haar religieuze plicht : Israël is het volk van de Torah en zijn godsdienst is de 30) Een recent voorbeeld hiervan vindt men in een apologie, die er zelfs overeenkomst met het „vrije onderzoek" binnen het Protestantisme in ontdekt! Begrip voor traditoneele waarden is bi] de Katholieken, zoodra het hun eigen godsdienst niet meer betreft, nog maar zelden te ontdekken ! godsdienst van de Torah." 3i) Wanneer Israël dan ook proselyten maakt, dan veranderen deze zoowel van godsdienst als van natie ; de moeilijkheden die dat meebracht zijn er oorzaak van, dat de Joodsche Orthodoxie in het algemeen niet veel voor proselyten voelt en voelde; zij verklaren ook het verschijnsel der z.g. „half-proselyten", die vooral in den tijd dat het Christendom verschijnt, veelvuldig voorkwamen. 32) De Israëlitische heilsgemeenschap, het idee van „uitverkoren Volk , is volkomen in de Torah gefundeerd en wat de Talmoed daarover aan voorschriften en verklaringen geeft, is geheel en al daaruit ontwikkeld. Met Joodsche „hoogmoed of „streven naar wereldheerschappij , zooals het, met Talmoedische „citaten", zoo gaarne in de anti-Joodsche literatuur wordt voorgesteld, heeft dat niets te maken : het is God's Woord dat zoo spreekt en de Talmoed doet, in dat opzicht, niets anders dan zich daarbij aansluiten. Alle Talmoedische uitlatingen, over de heiligheid van het Israëlitische volk, over zijn bijzondere en uitverkoren positie temidden der andere volkeren, zijn stuk voor stuk op de Torah gebaseerd en wie deze uitlatingen bestrijdt, bestrijdt een idéé, dat een essentieel bestanddeel is van het Oude Testament èn van het Christendom 133) De Talmoed doet in dat opzicht niets anders, dan die beginselen van de Torah in practijk brengen, die wezenlijk gericht zijn op een afscheiding, een af-grenzing van het „heilige Volk" van de ..profane wereld . De idéé van „heilsgemeenschap", van „uitverkoren Volk" sluit in, dat alles wat buiten deze 31) Joseph Bonsirven, op cit. blz. 141. Cf. ook Dr. T. Nikel in Christus, (1927), blz. 879. 32) Cf. Joseph Bonsirven, op cit. blz. 134 e.v. 53) Cf. Rom., XI 18: „Roem niet op de takken, de wortel draagt u. gemeenschap staat, voor haar profaan, onrein, duisternis, onheilig is. Wie de ritueele voorschriften niet volbrengt, heeft geen deel aan het heilige en wordt als on-rein beschouwt ; wie het „licht" niet erkent, wandelt in de „duisternis". Het streven eener „heilsgemeenschap is dan ook natuurnoodzakelijk gericht, op afscheiding van datgene wat buiten die heilsgemeenschap staat, op isolatie, hetzij alleen geestelijk, hetzij bovendien sociaal. Heel het streven van den Talmoed nu, is op die ,,isolatie van de Joodsche gemeenschap, geestelijk zoowel als sociaal, gericht. Alle voorschriften, wetsbepalingen en verklaringen, die de Talmoed geeft, hebben ten doel de joodsche gemeenschap te heiligen en te isoleeren . te heiligen, door heel het sociale leven één doorloopende toepassing en vervulling van de Torah te doen zijn, in de individuen zowel als in de communiteit; te isoleeren, door het nader omschrijven der „verboden , door het tot een juridische en sociale eenheid te maken. Dat is een geheel legitieme en consequente doorvoering van den Oud-Testamentischen geest: uitverkoren volk van Jehova te zijn 151. cf: „Pleni sunt coeli et terra gloria tua" (Sanctus der H. Mis). Deze gloria is identiek aan hebr. Shekinah. verwondering wekken kan, dat er zoo veel over geschreven is! Bij nadere beschouwing echter, van al die qewichtig-aandoende literatuur, blijkt alras, dat de fantasie er hoogtij viert. Want als er iets is waarover iedereen gerechtigt meent te zijn tot oordeelen, dan s het juist wel èn Kabbalah èn Vrijmetselarij. Men leest er iets over, men heeft er zijn meening over en een plaats om deze te publiceeren is licht te vinden Het kan zoo dwaas of onzinnig niet zijn, of men dikt het, als er enkele „citaten" in staan en de strekking en conclusie maar aanvaardbaar schijnen! Als ergens he .gedrukte woord" geen vertrouwen verdient, dan is he wel hier, zooals reeds uit onze vorige hoo dstukken kon blijken en aanstonds wederom blijken zal Men maakt van de Kabbalah, van de Vrijmetselarij, of van beiden, een carricatuur en gaat dan deze carricatuurbeoordeelen of bestrijden. Don Quichote, die windmolens bevocht, is een wijsgeer, vergeleken met de strijders tegen een hersenschimmige „Kabbalistische- rijme ^Opmerkenswaardig is daarbij, dat Joodsche auteurs hier zulk een bescheiden plaats innemen. Wanneer zij er over aan het woord komen, dan is het slechts me een verachtelijk gebaar voor het Middeleeuwsche „bijgeloof", zooals zij de Kabbalistische doctrines b,j voorkeur noemen. Dat moest de voorstanders van de these, dat de moderne Joden naar „wereldheerschappij streven op grond van Kabbalistische leeringen en te dien einde deze leeringen m de Vrijmetse ar.j lichaamden, toch tot voorzichtigheid manen Zoo is bijvoorbeeld, de „Alliance Israélite Universelle . door antisemitische publicisten er steeds van beschuldigd, een kabbalistisch geïnspireerd orgaan te zijn. Men kan in- tegendeel eerder zeggen, dat, als de Kabbalah ooit in het Oosten vergaan zal, haar verdwijning het gevolg zal zijn van het apostolaat der Alliance." 5) De moderne Joden zijn zelfs niet in staat om de Kabbalah onpartijdig te beoordeelen en zij juist zijn het, die de Kabbalah, als basis van het Traditioneele Mosaïsme, trachten te vernietigen. Zij hebben dat pleit in zooverre gewonnen, dat voor de moderne Joden de Kabbalah niets anders dan een soort archeologische merkwaardigheid geworden is, die voor hen geen beteekenis heeft. G) Want als er iets is, dat volkomen tegengesteld is aan dergelijke strevingen, als die welke in de moderne Jodenheid tot uiting komen, dan is het juist de Kabbalah, zooals wij te zijner plaatse reeds hebben gememoreerd. Een figuur als Benamozegh, die de Kabbalah (zij het modernistisch geïnterpreteerd) weer een plaats wilde hergeven in het geestesleven der moderne Jodenheid, staat dan ook volkomen geïsoleerd temidden van een kleine groep volgelingen. De opvatting van de identiteit tusschen Kabbalah en Vrijmetselarij is zoodoende van anderen oorsprong. Zij is van zéér recenten datum 7) en haar groote promotor is Eliphas Lévi geweest, de „vader" van het moderne occultisme. Alle auteurs, die verder deze indentiteit verdedigen, zijn dan ook occultisten of door het occultisme geïnspireerd. En dat brengt ons niet verder terug, dan tot de tweede helft der negentiende eeuw ! l\ P^lVuHiaucd. La Kabbale Juive, II, (1923). blz. 294. 6) Cf. tbid. blz. 293-296. 7) Er zijn weliswaar enkele vroegere uitlatingen, waarin gezegd wordt dat er verband bestaat tusschen Kabbalah en Vrijmetselarij, doch er wordt dan geen „argument" voor opgegeven èn deze beweringen bleven geheel zonder eenig gevolg. Zij hadden geen weerklank en vielen in een leegte. De literatuur dienomtrent is als volgt in te deelen. Eenerzijds staan wij tegenover „kundige hebraïsten, al dan niet van Joodsch ras, die zich tevreden stellen met beweringen, zonder bewijzen aan te brengen. «) De analogieën, die zij geven, zijn van uiterst onbeduidenden aard. Wanneer de Kabbalisten, bijvoorbeeld, drie graden kenden, is dat een onbeduidende analogie met de graden der Vrijmetselarij. Zoo redeneerend, zou iedere hoogeschool, waar ook drie graden gegeven worden, met Vrijmetselarij in verband staan ! ^ En van dergelijk gehalte zijn al hun „overeenkomsten , zoodat wij daaraan (zeker niet na de gefundeerde cr.tiek van Paul Vulliaud hierover) geen verdere aandacht meer hoeven te schenken. Anderszijds zijn het (veelal pseudo-) Vrijmetselaars, wier getuigenis een ruime echo gevonden heeft bij antiMaqonnieke auteurs, die over deze indentiteit geschreven hebben, maar wier kennis omtrent de Kabbalah onweersprekelijk uit occultistische literatuur en vertalingen stamt, in zooverre zij zeiven geen occultisten zijn. lot dezen zijn schrijvers als Papus, Mackey, Pike, Pancoast, Waite, Stanislas de Guaita, te rekenen. Papus en Guaita vallen reeds onmiddellijk weg, daar hun opvattingen zoo weinig met de werkelijkheid strookten, dat zij er toe over gingen om eigen pseudo-Ma?onnieke organisaties te stichten, die nimmer door de reguliere Vrijmetselarij erkend werden. 9) Waite werkt met overeenkomsten, die niets bewijzen en die zelfs zoo futie 8\ paill Vulliaud, op. cit, blz. 323. In het betreffende hoofdstuk worden de uitspraken hieromtrent van Benamozegh Molitor,Meijer. Sal. Maïmon etc. weerlegd. Ook over uitspraken va ' laars bevat het menige vinnige (en vernietigende) replie • ») Hen als Ma?onnieke getuigenissen te citeeren, ^ ™lk°^e onjuist. Zij hadden zelfs geen toegang tot de reguliere Loges . zijn, dat hij, zoover ons bekend, in de anti-Magonnieke literatuur dienomtrent dan ook niet geciteerd wordt. De gewoonste symbolen, die in alle Tradities voorkomen, zooals het „verloren woord", de „heilige grot" worden met Kabbalistische gegevens vergeleken en als Kabbalisme uitgelegd. Hoogstens kan men hier, zooals wij elders reeds opgemerkt hebben, van analogie spreken, d.w.z. dat het symbolen zijn, die o.a. óók in de Kabbalah voorkomen. Als voorbeelden van volkomen fantastische interpretaties, kunnen de volgende gelden, die teekenend zijn voor een geheel genre. Albert Pike schrijft : „De vier letters (I.N.R.I.) zijn de initialen voor de Hebreeuwsche woorden, die de elementen voorstellen — lammin, de zeeën of water ; Nour, vuur ; Rouach, de lucht ; en Iebeschah, de droge aarde.' 10) Dat zou heel aardig zijn, als het klopte (en merkwaardig, dat deze beginletters van een Latijnsche zin, zoo met de Hebreeuwsche namen der elementen overeenkomen). Doch het klopt maar met twee woorden : Rouah en Iebeschah. lam is de benaming voor zee, waterbekken en Westen ; maar het element water heet in het Hebreeuwsch maïm. Nour is licht; het element vuur echter aisch. De beginletters zouden dus zijn: A (of E), M, R, en I, en de heele interpretatie, met alle consequenties die daaruit getrokken zijn, is dus on-zin. Elders lezen wij „Adam is het menschelijk Tetragram, dat zijn samenvatting vindt in de geheimzinnige Yod van de Kabbalah, de beeltenis van de kabbalistische Phallus. Voeg bij deze Yod (') den drieletterigen naam 10) Albert Pike, Morals and Dogma, p. 291. Cit. Jac. P. van Term. Van Heidendom, op. cit., blz. 404, die het als argument voor „oud-Heidensche natuur-philosophie" „in Joodschen mantel" gebruikt ! ! ! van Eva, en ge krijgt den naam Jehova, het Goddelijk Tetagram, het bovennatuurlijke kabbalistische en magische woord JHVH." 11) Zooveel beweringen er in deze zin voorkomen, zooveel fouten staan er in. Adam is geen „Tetragram", want in de Hebreeuwsche schrijfwijze staan er geen vier letters, doch drie : ADM ; nog minder is hij samengevat in de Iod van de Kabbalah ! (Absit!) De naam van Eva wordt in het Hebreeuwsch niet HVH geschreven, doch ChVH (niet Hé-Vau-Hc maar Cheth-Vau-Hé), zoodat er van deze heele constructie niets overblijft; nog minder van de gevolgtrekkingen die er uit gemaakt worden. Zoo zouden wij alle uitspraken van Pike, Mackey en Lévi, waar zij concrete dingen beweren, onder handen kunnen nemen, maar deze voorbeelden zullen wel voldoende zijn om het vertrouwen in deze auteurs, (waarvan Pike en Mackey beiden zeer dikwijls Eliphas Lévi afschrijven!) te ondermijnen. Een ander — laatste — voorbeeld van fantastische interpretaties, levert ons Mgr. Meurin. Deze Jezuïet schreef een lijvig werk, getiteld : La Franc-Magonnerie, Synagogue de Satan, (Paris, 1893), waarbij hij zijn kennis omtrent de Vrijmetselarij uit Leo Taxil putte, en die omtrent de Kabbalah uit het werk van Ad. Franck,12) benevens ettelijke „Grimoires", distilleerde. 11) Albert Pike, Morals and Dogma, p. 771. Cit. Jac. P. van Term op cit. blz. 415-416, ten gebruike om de ..Kabbalistische Godsleer der Vrijmetselarij" te demonstreeren. Deze constructie van Pik» berust op de fantasie van Eliphas Lévi, Dogme et Rituel e la Haute magie (1930), I. blz. 123 en 225, die meent, dat men he Tetragram als „Jodchéva uit moet spreken. Elders zegt deze, dat de uitspraak ervan „Iéva" is (id. blz. 148) of ..Io Evohe ,id. II, blz. 334, 338), al naar het hem het beste uitkomt. 12) Nogmaals verwijzen wij, over Franck naar het door ons vertaalde werkje van Paul L. B. Drach De Kabbalah der loden. (Uitgeverij „De Gouden Ring" te Enschot. (N.B.) Een samenvattende critiek daarop, die moeilijk beknopter en juister kan geformuleerd worden, gaf P. Vulliaud, een Katholieke autoriteit inzake de Kabbalah, in de volgende bewoordingen : ,,...de onnadenkendheid van Mgr. Meurin verstoort de samenhang van zijn boek, waarvan het doel is om aan te toonen, dat de Joden de leeringen van de Kether-Malcuth — de specialiteiten der anti-kabbalistico-magonnieke critiek duiden door die woorden de beheersching der wereld aan — toepassen door middel van de Magonnieke organisatie. Hij houdt er geen rekening mee, dat de Joden, als zij zich verwesterschen, de Kabbalah verwerpen. Om het, overigens, duidelijk te zeggen : het Jodendom heeft, als de beheersching der wereld speciaal zijn droom is, heelemaal niet noodig om de Kabbalistische beginselen te assimileeren. Het hoeft zich slechts te herinneren, dat het, volgens den Bijbel, het „uitverkoren volk" is." 13) Deze critiek is, linea recta, op alle antisemitische geschriften van toepassing, waar deze, zooals in de boeken van Jac. P. van Term, het noodig vinden om de Kabbalah, het fundament van het Traditioneele Mozaïsme, te verminken en te vervalschen, en aldus aan inderdaad verwerpelijke moderne Joodsche strevingen te verbinden. De speciale vondst van Mgr. Meurin, waarvan de heer van Term zoodanig het slachtoffer wordt, dat hij het tot kern maakt van een groot gedeelte zijner werken,14) is die der ,,elftallen". Dat is volgens hem het groote geheim, waardoor de Kabbalistische en 13) Op. cit., blz. 302. 14) Van Heidendom, op. cit., blz. 1-90; alsmede verschillende verder voorkomende passages; Driehoek, op. cit., blz. 15 en alle beschouwingen die daarmede in verband staan. andere „oud-Heidensche" leeringen met die der Vrijmetselarij samenhangen. Maar wij vragen, waar geeft de Vrijmetselarij zoo nadrukkelijk de voorkeur» aan het getal elf ? De Schotsche Graden tellen 33 Graden, zoo luidt het antwoord, en dat is de essentie der Vrijmetselarij, dat is 3 X 11. Maar de Schotsche Graden worden ingedeeld in zeven klassen : de eerste telt 3 graden, de tweede 5, de derde 3, de vierde 3, de vijfde 4, de zesde 9 en de zevende 6. Het heeft dus met „elftallen" niets te maken. Maar ook in de Kabbalah is het „elftal iets, wat slechts in de verbeelding van Mgr. Meurin en zijn volgelingen, bestaat. Hij verkrijgt dat getal, door de Sephiroth plus En Soph, volgens hem 10 + 1, samen te tellen. „In welk monument der Kabbalistische Traditie wordt En-Soph met de Sephiroth samengeteld, teneinde het getal elf te verkrijgen ? De eminente Jezuïet houdt het voor ons verborgen. Overal geheimen ! Maar de schrijver schijnt zichzelf niet herlezen te hebben, want een weinig verder schrijft hij, dat En-Soph geen getal is." 15) Inderdaad, en En-Soph wordt symbolisch dan ook wel door de nul voorgesteld, die geen getal is, maar virtueel alle getallen in zich besloten houdt. En tien plus nul is tien. „Toch waagt de spitsvondige prelaat het te verklaren, dat de Kabbalisten veel aan de getallen hechten en vooral aan het getal elf. Waarop baseert hij deze bewering ? Op de Idra rabba. Hij telt de leerlingen van R. Schimeon ten getale van tien. Die leerlingen plus hun meester symboliseeren aldus de En-Soph temidden der Sephiroth, hetgeen elf oplevert. Het is prachtig ! Dat getal is belangrijk voor de these van Mgr. Meurin. „De dogma s der Vrijmetselarij, 1S) Namelijk op blz. 43. zoo verklaart hij plechtstatig, zijn die van de Joodsche Kabbalah en in het bijzonder die van het boek Zohar... Dat feit wordt in geen enkel Magonniek document erkend. Het is een der groote geheimen, die de Joden voor henzelf hebben weten te bewaren. Wij hebben het ontdekt op het voetspoor van het getal „elf" (Op. cit. blz. 14). Zulk een merkwaardig resultaat is nochthans te danken aan een onjuiste mathematische handeling. Daar wij, evenmin als de looze criticus, de knobbel dier wetenschap bezitten, zullen wij op onze vingers tellen. De leerlingen van Ribbi Schimeon ben Jochaï zijn ten getale van negen, dat maakt, met hun meester, als wij ons niet vergissen, tien. Het duistere geheim, dat hij ontdekt heeft, is slechts een schim. De fout, die zijn theorie in haar grondslagen vervalscht, toont de waardeloosheid der door den schrijver bijeengebrachte bewijzen." 16) Ook met de term „émanatie", die sinds de Aufklarung en het rationalisme een mode-woord geworden is, waarmede tal van zuivere metaphysische doctrines als ,,pantheisme" gedoodverfd worden, werken schrijvers als Mgr. Meurin en Jac. P. van Term, alsmede de door hen geciteerde bronnen, bij voorkeur. Wij kunnen de beteekenis, waarin zij het gebruiken, het best weergeven door een citaat, dat door zijn grofheid juist duidelijk is : ,,De wereld is ontstaan door de emanatie Gods. le) Dit en het voorgaande citaat naar Paul Vulliaud, op. cit., blz. 302-303. „Het aantal van tien collega's, waaruit de bijeenkomst is samengesteld, is het aantal, dat bij de Joden vereischt wordt tot het vormen van een mystieke gemeenschap. De Talmoedische uitspraak, die de woorden van R. Jochanan weergeeft, is beroemd : „Als de Eeuwige, wanneer hij een Synagoge binnenkomt, er niet tien (mannelijke) personen bijeen vindt, is hij ontstemd, want er is gezegd : Waarom ben ik gekomen, ik heb geroepen en niemand heeft geantwoord". (Berach., VII). Ibid.. blz. 300. God scheidde bij de schepping een deel van zijn wezen af uit den chaos, om zich te openbaren..."17) Wij kunnen er helaas niet aan denken, om alle doctrines, waarin deze term aldus misbruikt wordt, in eere te herstellen. Hij doet ons echter onvermijdelijk denken aan de leer van een „Doctor Angelicus", die men toch, ook als men hem niet bestudeert, in eere houdt. Als die doctrine in het eene geval bewonderenswaardig is, is zij het dan in een ander niet ? Sint Thomas leert toch (bijvoorbeeld) : Creatio est emanatio totius esse ab ente universali. 18) ^^ij beperken ons hier echter tot de Kabbalah en merken op, dat „emanatie" hier de vertaling is van een Hebreeuwsche technische term „atsiloeth en wanneer men de beteekenis er van wil weergeven, dan kan men niet volstaan met het uitleggen van de beteekenis, welke de term „emanatie" bij verschillende moderne pbilosophen en occultisten heeft, maar moet men nagaan wat de term „atsiloeth' in de Kabbalistische doctrine inhoudt! En dan zal men vinden, dat alles wat Atsiloeth betreft, één en ondeelbaar is, uitsluitend de Beginselen betreft en dat alles, wat er als „voortgebracht" wordt voorgesteld, volkomen onscheidbaar is van het voortbrengende Beginsel. De Sephiroth, want daar gaat het hier over, zijn één en ondeelbaar met En Soph verbonden, zooals God en zijn attributen één en ondeelbaar zijn. 19) 17) Witteraans, Geschiedenis van de Orde der Rozekruisers, p. 53. Gecit.: Jac. P. van Term, Van Heidendom, op. cit., blz. 127, die er „een geestelijke verwantschap met de Kabbalah in herkent. 1S) St. Thomas, 1 p., q. 45, art. 4, ad. 1 ; vgl. ook ibid. q. Cf. Paul L. Drach, op. cit., passim, en vooral blz. 68-69, 74 e.v., 80. Wij meenen, dat het bovenstaande voldoende inzicht geeft in de kwestie, betreffende de verhouding van de Kabbalah tot de Vrijmetselarij. Evenmin als de Kabbalah iets inhoudt, wat met het Christendom in strijd is, evenmin is er iets in te vinden, waarop moderne strevingen naar wereldheerschappij zich kunnen beloepen. Er zijn, trouwens, geen voorbeelden te noemen, waaruit blijken zou, dat dit laatste ooit gebeurd is. En wat wij dienaangaande zeggen, betreft de Kabbalah, tout court, en zonder reserves. Het onderscheid, dat wel eens gemaakt wordt, tusschen „Mozaïsche overlevering" en „Rabbinistische Kabbalah" 20) js er een wat niet met de werkelijkheid overeenkomt; evenmin als de opvatting dat er „verschillende exemplaren" van bestaan zouden hebben. De Kabbalah is één en ondeelbaar : het is Kabbalah, dat is „Overlevering, Traditie", of het is het niet. Zeker, in de Kabbalistische boeken zijn enkele interpolaties van lateren tijd, kenbaar aan de taal waarin zij geschreven zijn en aan het feit, dat zij niet met de Traditie strooken en met de overige Kabbalistische doctrines niets gemeen hebben. Maar er is niets, wat de opvatting wettigt, dat er een „zuivere" en een „onzuivere" Kabbalah zou bestaan hebben. Die constructie is pure fantasie, want alles wat wij van de „Mozaïsche overlevering" weten, is ofwel in den Talmoed, ofwel in de Kabbalistische geschriften, gecodificeerd, voor zoover het de Joden betreft; — en anderzijds in de oude monumenten der Christelijke Traditie. Het onderscheid tusschen de Talmoedische en de Kabbalistische overlevering hebben wij, in Hoofdstuk II, uitvoerig gememoreerd. En in de Kabbalah, zooals wij die thans kennen, kunnen wij niets anders zien, dan Jac. P. van Term, Van Heidendom, op. cit., blz. 75-76. de zuivere Mozaïsche Traditie, die geenszins in strijd is met de Christelijke doctrine. Daarnaast bestaat een literatuur, die voorgeeft Kabbalistisch te zijn, en waartegen groote reserve in acht genomen dient te worden. Het is de pseudo-Kabbahstische literatuur, waarvan de moderne Occultisten de vervaardigers 21) zijn en die Eliphas Lévi tot grondlegger en „auctor intellectualis" heeft. Wanneer men dan spreekt over „Kabbalistische invloeden in de Vrijmetselarij" maakt men een dubbele fout, aangezien het dan steeds gaat over doctrines, die met Kabbalah, noch met Vrijmetselarij iets te maken hebben. In waarheid zou men dus moeten spreken van: pseudo-Kabbalistische overeenkomsten met pseudo-Vrijmetselarij. De figuur van Eliphas Lévi echter, wordt zoo zeer misbruikt, zoowel om de Vrijmetselarij, als om de Kabb-lah te typeeren, met aan zijn werken ontleende opvattingen of citaten, dat wij er een kort hoofdstukje aan moeten wijden. 2i\ Het is dan ook geheel onverantwoord, te zeggen, dat een boek als St. de Guatta's, Ie Serpent de la Genese, de „bijbel de moderne kabbalisten" is. (Jac. P. van Term. V t^f Er b«taan cit blz 350) Er bestaan geen „moderne Kabbalisten . Er bestaan slechts Kabbalisten, tout court, en moderne occult.st^he pseudoKabbalisten. De eersten hebben nooit van St de Guaita gehoorü en diens werk is enkel bi] de laatsten in tel. Diens „Kabbalistische orde van het Rozenkruis" (cf. ibid blz. 251) is slechts een carricatuur, èn van Kabbalah. èn van Rozenkruis ! ! ! HOOFDSTUK VII Over Eliphas Levi en hei misbruik, dat van diens „getuigenis" gemaakt wordt il faut les fables aux fous et aux enfants." ELIPHAS LEVI Eliphas Lévi, waaraan is toe te voegen Zahed, is het pseudonym van Alphonse-Louis Constant (1810-1875), die zijn naam in het Hebreeuwsch omzette, uit romantische zucht om zichzelf een „Kabbalistisch" cachet te geven. Wanneer hij geciteerd of genoemd wordt, voegt men er meestal bij „ex-abbé , hetgeen aan zijn getuigenis voor velen nog een bepaalden klank geeft en het verderfelijke er van des te meer benadrukt. Dat is de eerste onjuistheid, die wij omtrent hem hebben recht te zetten. De heer van 1 erm, die hem steeds „ex-abbé" noemt, telkens als hij het over hem heeft, die zelfs zegt „als abbé Constant trad hij uit de Katholieke Kerk", i) het- ]) Jac- P va" Te™' Driehoek, op. cit., blz. XII. In Van Heiden-■ dom, op cit., blz. 574, noem hij hem zelfs : „een afvallig Katholiek geestelijke, overgegaan tot de Kabbalah". Dat men, trouwens, om t0tn , lah "over te 9aan"' het tegendeel doet van „af te vallen , kan Drach ons leeren, waar hij zegt : „indien men de teksten der kostelijke stukken, die ons van de oude Kabbalah overbleven, geen geweld aandoet, moet men erkennen, dat het Christelijke dogma er even duidelijk in beleden wordt, als in de geschriften der Kerkvaders . (Annales de Philosophie Chrétienne, Aug. 1911, r'p r VXtaZd-JeS,%ét'ndues Inliltrations Mafonniques dans LEglise. (1912), blz. 122. Zie ook, wat wij elders hierover gezegd hebben. (Hoofdstuk II). geen toch voor een Katholiek niets anders beteekenen kan, dan dat hij een „afgevallen Priester" is, moest toch beter weten, waar hij zelf, op één plaats, aanteekent: „Hij was diaken, toen hij den katholieken Clerus verliet en zich in de beoefening van het occultisme stortte... Want Alphons-Louis Constant is nimmer Priester gewijd en heeft inderdaad als diaken de Clerus den rug toegekeerd.3) Als sub-Diaken had hij reeds de functie gekregen, catechismus-onderricht te geven aan de rijpere jeugd en dat is mede de oorzaak geworden, waardoor hij van het Priesterschap af zag . hij werd verliefd, en de Vrouw, niet zijn occultistische studiën, was er de aanleiding van.4) Van occultisme was toen bij hem nog geen sprake : hij voelde zich kunstenaar, teekende, schilderde, dichtte en schreef sociale en politieke werken, die een sterk democratische en revolutionnaire mentaliteit verraden. Hij heeft er zelfs gevangenschap voor moeten ondergaan.5) En al die werken schreef hij onder zijn eigen naam : A. Constant. Waar er dus niet het minste verband bestaat, tusschen 2) Jac. P. van Term. Van Heidendom, op. cit., blz. XVII. '") Cf. Paul Chacornac, Eliphas Lëvi. 1810-1875, (1926), blz. 25 en 102. *) Ibid., blz. 17-26. » Voor La Bible de la Liberté, (1841). Dat hij, overigens, ook in deze periode geen „afvallige" was, blijkt daaruit, dat hij tal van zuiver-godsdienstige boeken schreef, o.a. Le Rosier de Ma.i, ou la Guirlande de Marie, (1839), en in de collectie van Migne de Dictionnaire de littérature Chrétienne, (1851), hetgeen zeker niet aan een „apostaat" toevertrouwd zou zijn geworden. Z,ie ook tiet certificaat van Dom Guéranger, over zijn verblijf in Solemnes, een heel jaar lang, (1839), dat hem „een volmaakt voorbeeld van orthodox geloof, godsdienstige vroomheid en onbesproken zeden noemt. (Paul Chacornac, op. cit., blz. 43). Alleen in zijn politieksociaal-revolutionnaire opvattingen is hij, tijdelijk, m strijd geraakt met de orthodoxie. Van een „bekeering op zijn sterfbed kan dan ook geen sprake zijn, omdat hij nimmer de Kerk den rug heeft toegekeerd ! zijn verlaten van het Seminarie en zijn Occultistische studiën, is het ook onbetamelijk om zulk een verband te suggereeren, door steeds aan den naam Eliphas Lévi die kwalificatie van ex-abbé, die bovendien in strijd met de waarheid is, te gebruiken. Hij verliet in 1836 voor goed het Seminarie en eerst in 1854 begint zijn Piogrne et Rituel de la Haute Magie in afleveringen te verschijnen en hier, op zijn éérste occultistische werk, teekent hij tevens voor het éérst als Eliphas Lévi. De bovengeciteerde bewering, dat hij den Clerus verliet, om „zich in de beoefening van het occultisme" te storten, is dan ook pure fantasie en legt ten onrechte een blaam van anti-Christelijkheid op het werk van „Eliphas Lévi". Want hoewel men zeer veel van het latere occultisme terecht als zoodanig dient te qualificeeren, met Eliphas Lévi is dat niet het geval. A. Constant heeft, zoodra hij zich in Eliphas Lévi metomorphoseert, zeer veel van zijn vroegere radicalisme op politiek gebied, verloren ; van vele dwalingen is hij teruggekomen. Herhaaldelijk betuigt Eliphas Lévi zijn trouw aan de Kerk ; in ieder van zijn boeken komt dat eens of meerdere malen voor. En dat die verklaringen ook met de inhoud er van overeenstemmen, blijkt uit een certificaat van zijn kerkelijke overheid! Hij had, ongeveer in 1861, al zijn boeken, onder het pseudoniem Eliphas Lévi geschreven, aan de Bisschoppelijke censuur gezonden en ten antwoord gekregen : „Wij geven er noch onze goedkeuring, noch onze afkeuring aan, uw boeken zijn noch ketters, noch goddeloos; zij zijn extravagant."6) klaarblijkelijk een 8) Paul_ Chacornac, op. cit.. blz. 183, noot. Zijn boeken zijn „formeel dus niet strijdig met het „geloof of de zeden" te beschouwen, ook al verraden zij heel dikwijls „ongezonde" invloeden van uiterst verdachten aard. waar het latere occultisme geheel in op is gegaan. intwoord op beschuldigingen van het tegendeel. Hoe asterlijk dan ook een looze bewering, als de volgende s, hoeft geen betoog : ,,Br.: . Eliphas Lévi, de tot het [odendom overgegane kabbalist van Christelijken jloede".7) Dat dient dan alleen, om aan zijn citaten meer kracht bij te zetten, opdat men toch vooral het bewijs zou kunnen leveren, dat de Maqonnieke symboliek „schijn-Christelijk" is. Wat Eliphas Lévi over het Jodendom dacht, blijkt uit een posthum werkje, waarin een dialoog met een Jood aldus eindigt: „Ge ziet wel, dat het nutteloos is, nog langer met U te spreken, want gij luistert naar mij met een achterdocht, die in evenredigheid met de kracht mijner argumenten slechts zou stijgen. Ge zijt nog te veel Jood; kom mij maar opzoeken, zoodra ge aan uw godsdienst gaat twijfelen en ik zal u de onze uiteenzetten."8) Een houding, die precies het tegendeel van deze beschuldiging bewijst. Trouwens, men moet hem al heel slecht gelezen hebben, om zulke onzinnige beweringen, die er slechts op speculeeren, dat de lezers ze toch niet zullen verifiëeren, te kunnen uiten. Zooals wij reeds zeiden, staan in al zijn boeken, geloofsbelijdenissen, die twijfel uitsluiten, zooals bijvoorbeeld ,,Ik behoor de Kerk toe en ik heb nooit iets gezegd, noch geschreven, dat met haar leer in strijd was."9) Zijn werken hebben zelfs zulk een tastbaar-Christelijke allure, dat Eliphas Lévi er van beschuldigd werd een Jezuïet te zijn, wiens T) Jac. P. van Term, Driehoek, op. cit., blz. 49. Op blz. 215 staat: „Aldus schreef de tot het Jodendom en het Kabbalisme overgegane hooggraad-vrijmetselaar van Christen bloede ... *) Eliphas Lévi, Ie Uwe des Sages. (1911), blz. 28-29 8) Ibid. blz. 8. Cf. ook van hem b.v. Dogme et Rituel de la Haute Magie, (1930), I, blz. 52 en Histoire de la Magie, (1922), blz. 10, 14, 118, waar dergelijke onweersprekelijke getuigenissen staan. werken niets anders beoogden dan... voor te bereiden tot de leeringen van Ignatius van Loyola!™) Maar hij was toch Vrijmetselaar, zal men zeggen ! Volgens Bolland n) had hij den 30sten graad in de (Schotsche) Vrijmetselarij en daarvandaan natuurlijk „verband" tusschen occultisme, duivelskunsten en Vrijmetselarij. Het staat gedrukt, dat hij „een der allergeleerdste Magons dezer eeuw" (de negentiende) was, doch men zegt er natuurlijk niet bij dat het tijdschrift, waarin die uitlating voorkomt, L'Initiation, het tijdschrift van Papus was, een vulgariseerend navolger van Eliphas Lévi, die een eigen pseudo-Vrijmetselarijtje stichtte, waarbij den naam van Eliphas Lévi geaccapareerd werd om er „cachet" aan te geven ; — zoodat dit getuigenis geen waarde heeft, aangezien het uit een niet-Ma?onnieke bron komt en enkel voor eigen reclame dient. Verder krijgt hij kwalificaties 12) als „een bekend Mag. auteur (blz. 102), „een Br. : . van beteekenis" (blz. 242); „judaïseerend Ariër, oppervrijmetselaar en occultist (blz. 437) ; „een der meest ingewijde leden" (blz. 545); „grootmeester der Martinisten na de Saint Martin 13) en dergelijke. Geen Magonniek qualificatief 10) Engelhart in de Novoxé Wrémia (St. Petersburg), vert. in Us teê^?anV/'Uni en 9eciteerd door paul Vulliaud, & m r au!"% magonniques dans VEglise (Réponse staan hfhxrt B?bier)> (1912), blz. 59. In dat boekje HLlH ge dlngen' °mtrent de beoefening van de Kabbalah door tal van eminente Katholieke geleerden, alsmede weerleggingen van vele dwaasheden, die daaromtrent gedebiteerd T2 p°lland'nPe Vrijmetselarij voorheen en thans, p. 123 ; gecit. in 12?' r-rVan ' Het ontstaan, op. cit., blz. 324 cit blz XVn'' fCit' r P' Yfn Term' Van Heidendom, op. boékÏecS : 9 qualificaties zijn verder ook uit dit 13) Jac. P. van Term, Driehoek, op. cit, blz. XII. (Saint Martin IliZsT ;9r,°°tmeeSterf def Martinisten geweest. evenmiï ah VrtmekZrir hY™ \;Itje V3n Papus' om aan ziin Particuliere „Vrijmetselarij , het z.g. Martimsme, grooter luister en een schijn van echte filiatie te geven!) ' is in staat uit te drukken, wat voor een autoriteit en een „kei" Eliphas Lévi op dat gebied toch wel geweest zou zijn. Luisteren wij echter naar het verhaal, waarin een biograaf de Magonnieke wederwaardigheden van Eliphas Lévi vertelt: „Op aandrang van zijn vrienden, Ch. Fauvety en Caubet, die allebei tot het Groot-Oosten behoorden, liet Eliphas Lévi zich als Vrijmetselaar opnemen. Hij werd op 14 Maart 1801 ingewijd in de Loge ..Rose du Parfait Silence , waarvan Caubet Eerbiedwaardige was. De ceremonie had plaats in tegenwoordigheid van een zeer groot aantal Broeders. „In zijn „discours de réception", legde Eliphas Lévi, tot groote verbazing van het weinig tot het paradoxale geneigde gehoor, de navolgende verklaring af: „Ik kom in uw midden de verloren gegane overleveringen terug brengen, de juiste beteekenis van uw teekens en van uw emblemen, en dientengevolge, u het doel wijzen waarvoor uw organisatie werd opgericht". 14) „Vervolgens trachtte hij zijn bonds-genooten te bewijzen, dat het Magonnieke symbolisme aan de Kabbalah ontleend was. Het was vergeefsche moeite. Men geloofde hem niet."15) Op 21 Augustus daaraanvolgende, terwijl bovendien de Loge haar werkzaamheden eenige maanden gestaakt had, zoodat de deelname van Eliphas Lévi aan haar (Caubet, Souvenirs (1860-1889). (1893), p. 4; Noot van P. Ch ). Eliphas Lévi had dan ook het jaar te voren, in zijn Histoire de la Magie, (1860), verklaard: „Ofschoon wij van niemand, dan van God en van onzen arbeid, de Inwijding ontvangen hebben, beschouwen wij het geheim der Hooge Vrijmetselarij als het onze. i5)Z Paul Chacornac, op. cit., blz. 191-192. werkzaamheden niet veel om het lijf gehad kan hebben, ontving hij den Meestergraad. Een maand nadien sprak hij een groote rede uit over de Mysteriën der Inwijding en toen daarna een der Broeders, L. M. Ganeval enkele opmerkingen wilde maken over hetgeen door hem gezegd was, protesteerde Eliphas Lévi en verliet hij de bijeenkomst, om er nooit meer in terug te keeren. Omdat hij weigerde verder aan de bijeenkomsten deel te nemen, werd hij, zonder verdere formaliteiten, als lid geschrapt! *6) Alles bij elkaar bestaat de magonnieke carrière van Eliphas Lévi dus uit een periode van 14 Maart tot einde September 1861, in totaal zeven maanden (waarbij er drie zijn, gedurende welke de Loge gesloten was) en waarvan alles wat uit die periode bekend is nu n.et uitwijst, dat hij het met de „Vrijmetselarij" eens was, noch deze met hem ! Hij beschouwde haar als een middel, om zijn ideeën te verwerkelijken, en zoodra er tegenkanting komt, loopt hij weg. En dat is dan alles, waarvoor men hem qualificaties geeft, alsof hij wel de Opperste Leider en Hoogste Autoriteit van dat genootschap is geweest! Hij heeft, integendeel, niet de minste autoriteit inzake Vrijmetselarij en overal waar hij zich over die organisatie uitspreekt, teekent hij er een beeld van, zooals hij dat in zijn verbeelding zag uil Jb'\7 .biz- 200"201' ZeIf geeft hij, ais reden voor zijn uittreden uit de Vrijmetselarij, op : ik heb opgehouden VriimetseI^r Z 2n;nrdwVn den PauS geëxcornmunic^de Vrijmetselaars -.irsssss.'! S regelen, die wellicht te ^Lontschuldïgen" zoo rliët" bÜhjk" zfn" maar t.ZZ fek.er Jnconi*kwent zijn ten opzichte van het wezen der P- cir„ olz. Ml.) Hij dicht zich dus een mooierp ml i en meende dat ze moest zijn, doch metterdaad niet was : zooals zijn eigen ervaring als Vrijmetselaar bewijst. Een bewering als de hooge Vrijmetselarij, dat wil zeggen... het genootschap der in de Kabbalah ingewijden" 17) of: „De groote kabbalistische vereeniging, in Europa bekend onder den naam van Ma?onnerie..." 18) is dan ook fantasie, gelogenstraft door zijn eigen wedervaren in de Loge en typeerend zoowel voor zijn onbegrip inzake Vrijmetselarij als inzake Kabbalah ! Overigens, in zijn uitlatingen over andere dingen dan Vrijmetselarij, als schrijver over „magie , „kabbalah en „inwijding", is hij geenszins niet aan te halen, als getuigenis van „gezaghebbend Magonnieke zijde . Uitspraken als „Toch, meent de Vrijmetselarij, zal haar tijd komen.... In quasi-profetische taal,... kondigde Eliphas Lévi dit fata-morgana aldus aan: ....(volgt citaat)" is) zijn, in geen enkel opzicht, te beschouwen als een weergave van de Ma^onnieke opvattingen. Maar hoe komt het dan. zal men zich afvragen, dat die citaten zoo uitstekend passen in een betoog, als de heer van Term e.a. opzetten, zoodat zij zelfs de „sleutel-plaatsen" van hun boeken zijn, waardoor, op essentieele plaatsen, de hiaten aangevuld, conclusies gesteund en redeneeringen versmolten moeten worden ? Hier hebben wij te doen met de „kunst van citeeren . van vervalschen zelfs, indien het gebruik van een citaat, in gehéél andere beteekenis dan die, welke het in het origineele verband heeft, vervalschen genoemd ") Eliphas Lévi. Histoire de la Magie. (1922), blz. 33 is) Ibid., blz. 399. 19) ]ac. P. van Term, Van Heidendom, op. cit., blz. 3/5. moet worden.20) Als voorbeeld het slot-citaat uit Van Heidendom tot Paganisme, dat luidt : „Dan zal er in den hemel eene poort opengaan, en de berg van Golgotha zal er de drempel van wezen, en voor deze poort zal de menschheid met verbazing het stralend Kruis zien, bewaakt door den Wandelenden Jood, die zijn reisstaf ten gronde zal hebben gelegd, en door de Sphinx, die hare vleugelen zal uitspreiden, en wier oogen zullen schitteren van verwachting, als wilde ze een nieuwe vlucht nemen en van gedaante veranderen". Dat zou dan zijn, volgens de heer van Term : ,,het symbool van het eindstreven der Vrijmetselarij : Jodendom, Kruis en Heidendom vereenigd in ééne triade. — Een Heidendom in herboren vorm. — Het Neo-Paganisme." Op de eerste plaats, vermeld schr. noch bij dit citaat noch bij de beide voorafgaande, dat zij kleine stukjes zijn, die in het origineel deel uit maken van een gefantaseerde ..samenspraak" tusschen het Kruis, de Wandelende Jood en de Sphinx, die acht bladzijden lang is. De Sphinx, die als samenvatting van de antieke wijsheid wordt voorgesteld, heeft heel de wereld afgezworven, nergens rust kunnen vinden en houdt stil onder het Kruis. Ook Ahasverus zal, als hij uitgezworven is en nergens rust gevonden heeft, daar aankomen. Zij houden een toespraak en stellen vragen. Het slot er van, begint met de beschrijving, die in bovenstaand citaat gegeven is, en dan volgt: ,,En de 20) Wij noteerden als zoodanig de citaten Van Heidendom, op. cit., blz. 83, 100, 103, 107, 259, 564 (2 stuks), 565, 566, 575; Driehoek, op. cit., blz. 49-50, die door inkorting van essentieele deelen het tegendeel zeggen van wat de volledige tekst aanduidt. Men vergelijke slechts, door invulling van de stippeltjes, het gebodene met het origineel. Sphinx zal, op de door het Kruis gestelde vraag (Wat is God?), antwoorden, zeggende : God is die door de beproeving zijner kinderen het kwade overwint, die de smart toelaat, omdat hij er in zichzelf het eeuwige geneesmiddel voor heeft ; God is die is en voor wie het kwade niet is. — En het Kruis zal op het raadsel der Sphinx (Wat is de mensch ?) antwoorden : De mensch is het kind van God, dat onsterfelijk wordt door te sterven, en dat zich door een geestelijke en zegevierende liefde bevrijdt; de mensch moet lief hebben om te kunnen leven en kan niet beminnen zonder vrij te zijn ; de mensch is het kind van God en van de Vrijheid". En die vrijheid wordt als volgt nader bepaald : „De betrekkelijke al-mogendheid van den wil, bekrachtigd door het Woord, maakt alleen de menschen werkelijk vrij . 2i) Dat is het tegendeel van Paganisme en de Parijsche kerkelijke censuur wist wel wat zij deed, toen zij mede het onderhavige werk, vrij sprak van „ketterij en goddeloosheid ! Alleen door de gedachten van Eliphas Lévi te verminken, kan men van hem een „paganist" maken. Elders wordt geciteerd: „Wij willen , schreef Br. • . Eliphas Lévi, „gelijk Juliaan den Tempel herbouwen" 22) en dat ééne citaat moet als bewijs dienen, dat de Ma^onnieke tempelbouw louter een symbool is voor de materieele wederopbouw van den tempel, van de „Joodsche Wereldheerschappij". Maar.... Eliphas Lévi bedoelde met die uitdrukking heel iets anders. Zij staat in het „voorwoord" van zijn boek en hij wil er mee aangeven... dat zijn boek, en anders niets, die 21) Eliphas Lévi, Dogme et Rituel de la Haute Magie, (1930), blz. 54-62. 22) Jac. P. van Term, Driehoek, op. cit„ blz. 83 en 215. weder-opgebouwde tempel zijn zal. Hij gebruikt het, om in een beeld uit te drukken, wat hij in zijn boek verwerkelijken wil. En die „Tempel" heeft, volgens hem, twee zuilen, de eene stelt de Christelijke Godsdienst en de andere de Philosophie en Wetenschap voor. Hij wil deze beide verzoenen en op die beide zuilen zijn nieuwe „tempel" bouwen, die „een universeele oplossing voor alle problemen geeft", en die tempel is dan zijn Dogme et Rituel de la Haute Magie. 23) De juiste typeering hiervoor, gaf de Parijsche kerkelijke censuur, die het werk extravagant noemde . en inderdaad moet men het zoo noemen, het is een werk, zooals alle werken van Eliphas Lévi, dat uit zeer veel fantasie, gepaard aan een vlotte schrijftrant met een rijkelijk vloeiende beeldspraak. — en uit zeer weinig reëele gegevens, bestaat. Het is een typeerend product der literaire Romantiek van dien tijd en heeft geen enkele „wetenschappelijke" waarde. Daarmede bedoelen wij, dat géén der uitlatingen van den auteur te vertrouwen is. Zijn „tempel" der „Hooge Magie , maakt op het eerste gezicht, den indruk een enorme belezenheid en een schat van parate kennis te belichamen. Maar, bij nader inzien, blijkt dat alles vaag en onbetrouwbaar te zijn. Het eenige interessante aan zijn werken, zijn de plaatsen, waar hij zijn eigen inzicht, in verschillende zaken, weergeeft. Maar waar hij schijnbaar de meening van anderen weergeeft, geeft hij.... óók zijn eigen inzicht weer ! Zelfs wat hij rechtstreeks als „vertalingen' voorstelt, zijn uiterst individualistische parafrazen. Hij is dan ook, door iemand die zelf ook met voorbehoud te lezen is, genoemd : ,,de meest onveilige van alle uiteenzetters van Kabba- 23) Eliphas Lévi, op. cit., blz. 99-101. lisme"24) Hij spreekt bijvoorbeeld, van de 38 Kabbalistische dogma's, zooals die te vinden zijn in de collectie van Pistorius. Het zijn er geen 38, maar 48. Hij geeft ze, als een soort samenvatting van heel de Kabbalistische literatuur, terwijl het een polemisch werk is, grootendeels tegen de Joden gericht. Men vergelijke zijn ,,vertaling der ,,Kabbalistische Conclusies van Pic de la Mirandola, met de origineelen!25) Zijn „Kabbalah" berustte grootendeels (zooals alles bij hem), op fantasie en als wij alle dwaasheden, die hij er over gedebiteerd heeft, zouden moeten releveeren, dan zouden wij bijna iedere bladzijde uit zijn boeken moeten behandelen!26) Hij is, kortweg, een auteur, die, in geen enkele materie, dienen kan om iets te „bewijzen : hij was noch Vrijmetselaar, noch Kabbalist, noch Magiër, maar een artiest met veel te veel fantasie om de feiten en de werkelijkheid te eerbiedigen. Hij schreef romans, ook al dragen die de plechtige titel van Dogme et Rituel de la Haute Magie. Histoire de la Magie, La Science des Esprits. Clef des Grands Mystères, enz. Zijn fantasie werd aangetrokken door het ongewone, het extravagante, het geheimzinnige en aan het mengsel, uit de wonderlijkste bronnen opgebouwd, gaf hij den naam 24\ A. E. Waite. The Doctrine and Literature of the Kabalah. (1902), blz. 477. Waite is, in het algemeen, een serieus werker, die in zijn weergave van feiten en bronnen en in zijn historie'" schrijving, te vertrouwen is, maar zijn begrips-vermogen is te rationalistisch-beperkt om in zake doctrineele verklaringen een veilige gids te kunnen zijn. 2») Zooals Waite, op. cit., blz. 334-344, gedaan heeft. Verschillende voorbeelden geven, met grondige critiek, Paul Vulliaud, La Kabbale ]uive, (1923), II, blz. 313 e.v. 323 326 ; Waite, op. cit.. blz. 19-21 ; 334 e.v. 354 e.v., 366, 396-408. 477, enz. Aan hen ontleenden wij verschillende gegevens betreffende het voorgaande, doch niet dan na ze geverifieerd te hebben. van „Kabbalah Het is alleen maar jammer, dat zoo iets au-sérieux genomen wordt; dat het een voortzetting heeft gevonden in het moderne Occultisme en tot een werkelijk „besmettelijke ziekte" is uitgedijd. Dat bederft eenigermate de vroolijkheid, waarmede zijn boeken anders gelezen zouden kunnen worden, door degenen, die met de zaken, waarover hij schrijft, „werkelijk op de hoogte" zijn ! Besluit Uit de voorgaande hoofdstukken blijkt, dat de opvattingen over „Vrijmetselarij" en over „Jodendom", zooals die onzen tijdgenooten eigen zijn — zowel eenerzijds algeheele verguizing, als ook anderzijds verblinde verheerlijking er van — in geen enkel opzicht met de werkelijkheid overeen komen. Duidelijk zal het thans wel zijn, door de vele weerleggingen van onjuiste beweringen, dat de gangbare generalisaties niet slechts op verkeerde grond-begrippen gebaseerd zijn, maar dat ook héél de machinatie van teksten en redeneeringen waarmee zij overeind gehouden worden, ten toets van een zakelijke beoordeeling niet kunnen verdragen. Het gevolg van dat alles is dan ook een reusachtig misvormd beeld, dat in werkelijkheid slechts een versluiëring en maskeering van de werkelijke destructieve krachten en strevingen beteekent en dat fataal is voor het wei-zijn der Europeesche wereld. Op de allereerste plaats zijn dus de distincties, waarop wij telkens, in de voorafgaande hoofdstukken, gewezen hebben, scherp en nadrukkelijk te handhaven : eenerzijds is er de Vrijmetselarij en is er het Jodendom, in hun ware en eigen wezen, in hun traditioneele orthodoxie, — en anderzijds zijn er moderne Joden en Vrijmetselaars met hun eigen individualistische opinies en strevingen. Tusschen deze bestaat geen enkele overeenkomst of gemeenschap ; de moderne ontaardingsverschijnselen zijn (even- min als de oudere !) géén voortbrengsel van dergelijke traditioneele doctrines of instellingen, doch zij zijn het product van een stuurloos individualisme en kunnen slechts vergeleken worden met een woekerplant, die een sterke boom omgroeit, verstrikt, er de levenssappen uitzuigt en ten ondergang voert. En wie wil de boom aansprakelijk stellen, voor de krachten en vruchten, die de hem verstikkende woekerplanten voortbrengen ? De vereenzelviging van het eene met het andere is onjuist en verwarrend ; het is zelfs een twee-snijdend zwaard, waardoor én ontaarding, èn traditioneele waarden, tegelijkertijd bedreigd worden ! Het leidt tot algeheele vernietiging van alle traditioneele waarden, die nog in de Europeesche wereld huizen, die van het Christendom zélf incluis. Het is ons dan ook een raadsel, waarom zulk een onzinnige en verwarring-scheppende vereenzelviging wordt doorgevoerd, door degenen, die voorgeven traditioneele waarden te willen redden of verdedigen. Want het is in geen enkel opzicht noodig, noch ter verdediging van het traditioneele aspect dezer dingen, noch ter bestrijding van de ontaardingsverschijnselen dié er rondom woekeren .Er is toch, uit de geschiedenis der negentiende en twintigste eeuw méér dan voldoende materiaal op te diepen, om de activiteit van bepaalde stroomingen, groepen en organisaties op vernietigende wijze te documenteeren. Maar hier werkt, ondanks de vele „goede bedoelingen", de moderne tijd-geest, waarover wij het in onze vorige hoofdstukken reeds herhaaldelijk gehad hebben, en waarover wij, ten besluite en als coördinatie van het geheel, nog een en ander hebben te zeggen. Wij hebben immers het veel gebruikte verhaaltje, dat Vrijmetselarij en Jodendom de bron en de aandrift van dezen tijdgeest zouden zijn, op gedocumenteerde wijze verworpen en de vraag is dus : waar is die bron en die aandrift dan wel te zoeken 7 Het zou ons veel te ver voeren, moesten wij hier een breede uiteenzetting geven over de gronden der moderne ontaarding, de wetmatigheid, die in haar verloop is te onderkennen, de vormen waarin zij in verschillende tijdperken verschijnt en de vertakkingen waarin zij ageert. Wij kunnen hier slechts enkele belangrijke punten aanstippen en zeer kort aangeven, waar men te zoeken heeft, als men de werkelijke drijfkrachten ontdekken wil. De strijd tusschen orde en wan-orde, tusschen het Licht en de Duisternis, tusschen de Waarheid en de Leugen, of hoe men het noemen wil, is zoo oud als de menschheid zelf. De geschiedenis is, indien zij goed verstaan wordt, een beeld van dezen gigantischen strijd, die onder allerhande verschijningsvormen en in velerlei aspecten tot uiting komt. Het Oude Testament (om juist dat hier als voorbeeld aan te halen) geeft er, in haast ieder hoofdstuk, voorbeelden van. De geheele geschiedenis der Joden is er eene van heen en weer slingeren tusschen onderwerping aan de Wet en verwaarloozing der Wet voor eigengereide humanistische drijfveeren. De plaatsen in de Torah, waarin Israël daarom gekastijd en met vervloeking gedreigd wordt, zijn zóó talrijk, dat zij een der treffendste bewijzen leveren voor het feit, dat de Joodsche traditioneele doctrine geenszins solidair is met de joodsche ontaardingen, doch dat deze juist de ,.breidel" is, waardoor de Joden gelouterd en geregeerd dienen te worden. Zoo wordt héél de geschiedenis der menschheid beheerscht door een twee-voudige kracht, die in verschil- lende vormen tot uitdrukking komt, en die men zeer algemeen als eenerzijds kracht tot Orde, Eenheid, Harmonie, concentratie, en anderzijds kracht tot ordeloosheid, veelheid, chaotische versnippering, verstrooïng noemen kan : een middelpuntzoekende en middelpuntvliedende kracht. Voor de Europeesche wereld verschijnen deze twee-ledige krachten, sedert de invoering van het Christendom, als eenerzijds het Christendom en anderzijds het humanisme ; eenerzijds het Christendom, belichaamd in de Kerk, als de geestelijke, behoudende, ordende, concentreerende en hierarchiseerende kracht en anderzijds het humanisme, als de materieele, ontbindende, verbrijzelende, verstrooiende, individualiseerende en rationali- seerende kracht. De Middeleeuwsche beschaving nu, was een essentieel-Christelijke beschaving : een beschaving, waarin het Christendom de vormende en ordenende en leidende kracht was en waarin, ook al zijn er nog zoo veel partieele en individueele afwijkingen en fouten aan te wijzen, de algemeene en overheerschende geestesgesteldheid Christelijk was. De moderne Europeesche beschaving daarentegen is een essentieel-humanistische beschaving, een langzame ontbinding van de Middeleeuwsche Orde door de destructieve, ontbindende en drijvende kracht van het individualisme, zoodat het karakteristieke voor den modernen tijd is : het amorphe, vervloeiende, steeds in beweging en beroering zijn, gedreven door duistere en ongeregelde instincten. Datgene wat als ontbindende factor in de Middeleeuwsche beschaving gewerkt heeft, zoodat het tenslotte, toen de tijd gekomen was, deze Christelijke Orde verbreken kon, is dan ook metterdaad het humanisme geweest en speciaal het humanisme, zooals dat in de La- ti/nsche decadentie belichaamd is geworden. Het zoogenaamde humanisme der Renaissance is immers niets anders, dan een absorbeeren van de Klassieken in hun onbeduidendst, oppervlakkigst en sentimenteelst aspect. De Klassieken en hun geest waren reeds lang dood en vergaan. W at er aan waardevolle elementen, die nog levenskracht en beteekenis hadden, bij hun ondergang nog aanwezig was, was door de Kerkvaders en door de Middeleeuwsche beschaving geabsorbeerd. Het levende, belangrijke en geestelijk-waardevolle uit de Klassieken was opgegaan in de Middeleeuwsche mentaliteit. In de dertiende eeuw nog had een geweldige transformatie en absorptie van het Aristotelisme plaats, hetgeen in de Scholastiek tot afsluiting is gekomen. Dat is er een voorbeeld van hoe de Klassieken, in het beste wat zij geven konden, in de Christelijke beschaving opgenomen werden ; — hoe zij een vormende en bevruchtende factor konden zijn. Maar daarnaast echter zijn er reeds voorbeelden, die aanwijzen hoe diezelfde Klassieken, vanwege hun humanistische factoren, ontbindingsfactor kunnen worden. En ook inderdaad worden : het Averroïsme en het Nominalisme zijn er twee voorbeelden van. Vooral het nominalisme is een factor van belang bij de ontaarding der Middeleeuwsche Christenheid : de invloed van Ockam op Philips de Schoone is bekend, de invloed van het nominalisme op Luther evenzeer, — en getuigt de grenzelooze overschatting van het ijdele slag-woord, van de demagogische fraze, die zoo karakteristiek is voor de moderne wereld, niet tot op onze dagen van de enorme invloed van datzelfde nominalisme 1 Een andere bron van humanistische ontaarding, door middel van Klassieke invloeden, is te zoeken in het Ro- meinsche Recht. Het zijn de Juristen rondom Philips de Schoone, die hem de „argumenten" leveren in zijn strijd tegen de Kerkelijke macht en die aldus aan de bakermat staan van het Koninklijke absolutisme en van het moderne nationalisme. En héél de strijd, die, vanaf die dagen, gevoerd is tusschen de Kerk en de Staat, tusschen Pausen en Vorsten, tusschen geestelijk gezag en eigengereide materieele macht, tusschen universeele hierarchie en individualistisch étatisme, is een strijd, waarbij eenerzijds de Kerk op het Christelijke Canonieke recht steunde en waarbij anderzijds de Staatsmachten zich op het humanistische Romeinsche recht stoelden. Met Philips de Schoone neemt de ,,moderne" tijd dan ook een aanvang ! En later, in de tijd der zoogenaamde Renaissance, die in werkelijkheid de dood voor zeer vele dingen beteekende, worden de Klassieken louter op humanistische wijze gelezen en worden zij een soort contra-gezag tegen het gezag der Kerk.. De klassieken waren, zooals reeds gezegd, dood ; de Christenheid had hun levende inhoud in zich opgenomen, maar in hun dood schijnen zij zich nog te verheffen en worden zij een factor ter ontaarding van de Europeesche wereld. Het is dan een louter „literaire" herleving : een archeologische werkzaamheid. Teksten en voorwerpen worden uit het stof der eeuwen opgedolven en aan deze doode voorwerpen meent de Renaissancistische mensch een deel van zichzelf te herkennen. Zij zijn hem louter object tot expansie van zijn eigen individualiteit, zij zijn hem slechts voorwendsel tot verwerping van de transcendentale Christelijke werkelijkheden en voor een onderduiken in een levensvreemd en volkomen kunstmatig en onecht Renaissancisme. Maar het ergste en het aan gevolgen funeste is daarbij, dat, al is heel dat neo-klassicisme kunstmatig en valsch, het opkomende humanistische individualisme dat er onder verscholen ligt, inderdaad echt en agressief is. Dat blijkt allerduidelijkst, zoodra de verschillende verschijningsvormen van Protestantisme, die de pseudo-religieuze begeleidingsverschijnselen van het humanisme zijn. losbreken. En dat humanistische individualisme zal de drijfkracht en de bron zijn voor de vorm van collectieve ontaarding, die men de „moderne beschaving" noemt. Daar nu heeft men deze te zoeken, en Jodendom noch Vrijmetselarij spelen hierin een rol. Ook in het Jodendom hebben deze klassieken invloed uitgeoefend, voornamelijk in Spanje en Zuid-Frankrijk, maar zij leidden ook daar eenerzijds tot een Maïmonides, wiens werk in het Jodendom eenigermate te vergelijken is, met dat van St, Thomas in het Christendom, anderzijds tot verheidensching, door de Joodsche orthodoxie resoluut veroordeeld en vervloekt. Ook de Joden zelf zijn hier slachtoffer van het Klassicistische humanisme, maar de invloed daarvan wordt door hen zóó grondig geweerd, dat zij slechts als een voorbijgaande episode aandoet, die klaarblijkelijk geen diepe sporen heeft achter gelaten, — totdat zij, ten tijde der Fransche Revolutie, in des te fataler mate door het humanisme worden aangepakt. Wij noemen hier weer de Fransche Revolutie : ook deze is geenszins een product van Vrijmetselarij of Jodendom, maar een rechtstreeksche consequentie van de opstand, die met Philips de Schoone een aanvang nam. Zoodra ,.de Staat", niet meer volkomen in het Christendom wortelt, de effectieve opperhoogheid van het Kerkelijke gezag ontkent en volgens humanistische begrippen zich zelf tot norm en wet is, is de ontaarding ingezet. De normale toestand is die van de suprematie van het geestelijk gezag, van de geestelijke stand. De eerste stap der ontaarding is de suprematie der tijdelijke macht, van koning en adel. De tweede faze der ontaarding is de suprematie van het burgerdom, die door de Fransche revolutie is tot stand gebracht en de derde fase is de suprematie van de derde stand : de „dictatuur van het proletariaat". En de éérste stap, die van Philips de Schoone dus, is het begin van deze hééle ontwikkeling ! De philosophen nu, die in de achttiende eeuw, de groote stoot tot de Revolutie geven en haar mentaal voorbereidden, zijn geen van allen Joden, noch erg vriendelijk voor hen : men leze Voltaires uitlatingen over de Joden slechts. Zij zijn ook géén van allen Vrijmetselaar geweest, in den tijd dat zij hun philosophie opbouwden : die welke, zooals Voltaire, Vrijmetselaar geweest zijn, werden dat pas op hun ouden dag, toen hun stelsel reeds geheel en al was uitgewerkt en hun meeste werken gepubliceerd. Deze zijn dan lid van één Loge : Les Neufs Soeurs in Parijs, die in de laatste jaren, welke de Revolutie voorafgaan, een soort philosophen-loge was. Maar hun werken en hun stelsels verschillen tot in den grond van datgene, wat de Ma^onnieke doctrine genoemd kan worden ; — verschillen evenzeer van alle overige publicaties, die uit het Magonnieke milieu van dien tijd voortkomen. Het is dan ook absoluut niet te bewijzen, dat deze philosophen iets van de Vrijmetselarij geleerd hebben, dat zij dachten en schreven onder haar invloed : integendeel, deze philosophen brachten hun destructieve opvattingen in de Loge over en zij zijn te beschouwen als de eerste dragers, in het Ma?onnieke milieu, van het vergif, waarvan de negentiende eeuw zulk een trieste ontplooïng te zien zal geven. Maar Joden en Vrijmetselaars zijn, in dat opzicht, hun eigen doc- trines ontrouw en louter één der exponenten van de humanistische, individualistische, protesteerende mentaliteit. Zij zijn, als zoodanig product van een dieper-liggende kracht en het is deze kracht, waar het hier op aan komt. In de negentiende eeuw komt er een duidelijke teekening in de verschillende moderne strevingen en bewegingen. Zij wijzen duidelijk op een zekere planmatigheid en doelbewustheid bij de ontaarding, op een zekere „occulte" coördinatie van alle, schijnbaar nog zoo tegenstrijdige en aan elkander vijandige stroomingen. Het is klaarblijkelijk de voltrekking van een duisteren „wil , die per sé anti-traditioneel is en waarvan de chaos der moderne wereld een manifestatie is. Deze zoogenaamde „vooruitgang in destructieve beginselloosheid, leidt tot iets, wat men het omgekeerde van de Middeleeuwsche Christenheid kan noemen, een anti-Christenheid : het zuiver-geestelijke primeert er niet. maar de brute macht; de hierarchie, eene uit de metaphysische Beginselen ontwikkelde Orde, is de „norm" niet meer, maar de „gelijkheid", de „vrijheid", de „volkswil" ; de contemplatie, de zuiver-intellectueele kennis, is niet meer het hoogste en het doel der beschaving, maar de mechanische arbeid, de materieele productie... De voorbeelden van zulk een omkeering van alle waarden, waarin alles gelaïciseerd, genaturaliseerd en verminkt wordt tot precies het tegendeel der Middeleeuwsche werkelijkheid, liggen voor het grijpen. Wat toen geminacht werd of de lagere plaatsen in de hierarchie in nam, heerscht thans oppermachtig en geldt als het hoogste; — wat toen als hoogste goed en beginsel van alles gold, is nu aan ver- achting en verguizing prijs gegeven. En de verwezenlijking van dit drogbeeld, waarvan de zoogenaamde ,,Protocollen der Wijzen van Sion" *) een sinister, maar geheel „logisch" beeld geven, is voorwerp van een pseudo-messianisme, dat gericht is op een „rijk der toekomst", waarin die gruwzame ontaarding verhuld wordt achter een vale en vooze begeestering voor-een nieuwe wereld, een nieuw rijk, een aardsch en sociaal-economisch „paradijs". Joden en Vrijmetselaars spelen hierbij, in werkelijkheid, een rol als ieder ander: het zijn slechts pionnen en marionetten, — een ander is het, die aan de touwtjes trekt, ook al merken zij het zelf niet en schijnen zij nog zoo autonoom en welbewust te zijn. 1) Deze „Protocollen zijn geenszins een „Joodsch programma, maar zij zijn de uitdrukking van een veel algemeener en wijder streven, van de „moderne mentaliteit" in het algemeen, waarvan men de verwezelijking om zich heen kan waar nemen. Als zoodanig „document" zijn zij niet zonder waarde ; — het is alleen maar jammer, dat men er indertijd, vanwege antisemitische propaganda, een fabuleuze Joodsche oorsprong aan heeft toegedicht en de rol der Joden heeft aangedikt. Men leze ze dan ook zoodanig, dat men overal voor „Joden" een algemeener term substitueert, zooals „leiders", „heerschers" of „machthebbers", die dan van allerhande schakeering en ras kunnen zijn. ^ Overigens zij, over den „oorsprong van dit boekje, opgemerkt, dat bet heelemaal niet noodig is, te veronderstellen, dat het een soort „program" is, aar. de een of andere duistere organisatie ontstolen. Het kan heel goed van a tot z gefabriceerd zijn door een of andere handige agitator, aangezien in den tijd van het ontstaan heel goed te zien was, welke richting de Europeesche wereld uitging en van welken aard haar verwerkelijkingen zouden zijn: om deze „Protocollen" te schrijven was slechts noodig, de tendenzen der negentiende eeuw scherp te observeeren en dan rigoureus, consequent en logisch door te denken. Uit de zelfde periode stammen trouwens tal van andere werken (o.a. zekere Pauselijke Encyclieken en veroordeelingen), waarin op de mogelijkheid van zulk een ontwikkeling gewezen wordt en haar gevaar gesignaleerd. Maar het is karakteristiek voor de moderne mentaliteit, dat dergelijke waarschuw wingen geen gehoor vinden en dat daarvoor noodig is den vorm eener mystificatie, zooals die, waarin de „Protocollen" gekleed werden... I Mundus vult decipi, de wereld wil bedrogen worden, dat is het grond-idee waarop dit alles drijft en degenen, die schijnbaar „leiders" zijn, zijn daarbij meerendeels de eerste slachtoffers: blinden, die blinden leiden... Samenvattend moeten wij dus constateeren : dat de ontaarding der moderne wereld veroorzaakt wordt door het humanisme. In eerste instantie is het de Klassicistische invloed, welke hulpmiddel is tot penetratie van dit humanisme. Vervolgens dringt dit, onder allerlei vermommingen en verschijningen, zooals de godsdienst, de politiek, de kunst, de wijsbegeerte, de wetenschap, enz. in steeds versneld tempo, verder en verder door. Met de Fransche Revolutie tast dit humanisme ook Joden en Vrijmetselaars aan, die in de negentiende eeuw op hun beurt een expansieve en agressieve factor worden, bij de humanistische verwording der moderne wereld. En wil men deze verwording bestrijden, dan zal men haar bron en aandrift, haar oorzaak en drijfkracht dienen te bestrijden: de humanistische anti-traditioneele mentaliteit. Al het overige, wat daar niet op gebaseerd is, is slechts een loos gebaar, dat enkel wat oude verschijnselen opruimt en plaats maakt voor nieuwe (en erger !) ontaardingsverschijnselen ! Gevechten tegen windmolens zal de moderne wereld niet uit de „crisis" redden: de wind blijft waaien, behoudt zijn kracht en zijn activiteit, ook al zijn alle windmolens met den grond gelijk gemaakt en ziet men geen draaiende wieken meer ! Inhoud Ter Inleiding Ter Inleiding ...... blz. 7 Hoofdstuk I : Vrijmetselarij en Vrijmetselaren ... 31 Hoofdstuk II : Jodendom: traditioneel en modern ... 52 Hoofdstuk III : „Vrijmetselarij" en „Jodendom" ... 91 Hoofdstuk IV : Het getuigenis der Historie .... 109 Hoofdstuk V : Het Christelijk karakter van het Magonnieke Symbolisme . . . . . . .129 Hoofdstuk VI : Kabbalisme en Pseudo-Kabbalisme . . .155 Hoofdstuk VII : Over Eliphas Lévi en het misbruik dat van diens „getuigenis" gemaakt wordt . . .171 Tot Besluit . . . . . . .185