. -■ r ' j.. ' » i; j'j'ii vp'. rirS^-(ii- -j DE ORANJE-SERIE Onder Redactie van O. G. VAN AS MEDEWERKERS: STIJN STREUVELS — L. PENNING - A. C. C. DE VLETTER ______ JOHANNA BREEVOORT — JOH. H. BEEN — P. BROUWER _____ F. A. BUIS - G. SCHRIJVER - W. VAN AMSTERDAM ' L. A. JANSEN - MEj. J. L. F. DE LIEFDE — D. VAN DER ZEE J. POSTMUS - MARTEN KLEIJN — J. LENS - HK. MULDER LEO FAUST - MEVR. WESTERBR1NK-WIRTZ - W. H. KIEVIET L. VAN DE CAPPELLE - D. WOUTERS - J. C. HOMOET No. 3 MOEDERS PLAATS DOOR G. SCHRIJVER Per nummer 5'cent -- 12 maandelijksche nummers 55 cent m- HAARLEM — H. J. VAN DER MUNNIK Ti&. BK. IN ZAKE RECLAME OP DIT OMSLAO WENDE MEN ZICH TOT DEN UITGEVER MOEDER's PLAATS. ORANJE-SERIE. — NUMMER 3. MOEDER'S PLAATS EEN SCHETS DOOR O. SCHRIJVER. HAARLEM. - H. J. VAN DER MUNNIK. Moeder's plaats. „Waarom ... toe, zèg nou waarom!" Zij, langzaam naast hem voortgaande, volhardde in zwijgen. Ze keek van terzij hem aan met een droeven blik als van meêlij, terwijl hij haar antwoord wachtte. H Rondom was de stilte van zomeravond gedaald over het land. Zacht als een suizing gleed de wind over de korenhalmen, en rechts en links ging golvend de wiegeling der volle aren vèr weg, tot niet meer te zien einde. Zóó stil was het, dat ze hun eigen voetstappen in het zand van het smalle pad tusschen de hooge groening hoorden schuifelen, en van heel ver ving hun oor het gekwork der kikkers uit de slooten op, donkerklankig concert, waarin eentonig de- langzaam aangehouden piep-trillers van den krekel drensden. Ver achter hen lag de stad, met zijn grillige omtrekken van opeengestapelde huizen, aanleunend naar het scheen, tegen de grootere, donkerder zwart-opvlakkende kerken en fabrieken, met de scherper belijning van torens en schoorsteenen, toch vervagend in schemering, die rustiglijk dalen kwam. 'eeraroodT„hU°°érvtd "" .T ^ h°ri2°n g°Ud met mei wat :ir" ged' dat h0"g« aan den hevan licht verfde 1 Jes flamv'g betintte, en een streep ^ 1,J" Vïli d=° gezichtseinder. staan, vattend haar handen" SZamer' en hii blecf uitwinning "* lu » de ™jn «nige meê met me' 'nt l">' "Md had'. - J» ging dL «men zijn ' ZOo ^ / "h ' WC k°"d'!" da" oraten I,. 'Senietend ... Als ik maar met ie praten kon, als jij maar bij me was * ,, goed., 'k Heh 't- ,ifj as ... ^an was alles k zooveel van je hou riat i'L- • •••En non nou zeg ie ■ 't L • , JÊ nie meer missen ka"> dat „O?. -J/ftT ' "ie' laDger- Wat is '» ander in jlhoofd . . P " ™ dè"k'e" ''' Je Er was weemoed in zijn trillende stem. 't . ''L ' he"! 2Wijgend aangehoord. Maar bij wat hii laatst zei ontkende ze heftig. denken' Adri " ' r ?*V '' ^ >' "6óit me nKen. Adr . Geloof me nou ... Jkter misschien d'r ",°g 'altljd even veel van Je als altijd ... Maar 't scha 1 'ngen' ~ °ch' we ziJn immers nog altijd aan t. h re en, „oo.t ben je bij me thnis gewe'est, k kan jc aiies niet zoo zeggen ..." „Zit t in thuis?" vroeg hij. »Ja> 't zit in thuis''... „Wil je vader 't niet? ... Toe, zeg het me nou ... Als ik alles weet kan 'k 't misschien overgeven ..." Lies ontroerde, haar hand beefde in de zijne . . Zou hij ... 't misschien kunnen overgeven ... 't Klonk haar zoo vreemd, zoo koud in eens. Bracht hij géén offer, als zij scheiden gingen? Was 't alleen voor haar zoo zwaar? ... Maar nü mocht ze daarover niet denken,— an d'r eigen geluk moest ze nou maar niet vasthouën, om moeders gedachtenis ... Nou, dan zou ze 't zeggen... Hij was toch ook geen kind meer, misschien begreep-ie 't... „Me vader,' begon ze langzaam, „me vader wéét dat 'k met jou ga ... allang. Nè. moeders dood heb 'k 't telkens moete' hooren . .. zoo onder de hand ... Och nee ... dat was niks, dat was allemaal niks ! As moeder was blijven leven dan hadt je thuis kenne komme', heel gauw ... Maar de dood brengt verandering, dat weet je ... k Heb je verteld hoe 't thuis liep, nou moeder d'r niet meer was ... Me dienst heb ik er voor opgezeid, 't huishouën moes ged&&n worden, en ik was de oudste... Nou... nou is 't nog niet goed..." haar stem klaagde en in tranen bekende ze: „Nou wil vader weer ... gaan ... trouwen ..." Adriaan sloeg zijn arm om haar heen, trok haar zachtjes mee, troostend. „Nou, Lies ... kind, kom, — huil nou niet zoo!' Maar zij snikte zenuwachtig, nu haar tranen ontspanning gaven, en zweeg ... „En... en nou?" begon hij eindelijk, toen ze wat bedaard was. „Och Adn ... begrijp nou V overreedde ze in eens weer. Nou heb ik zóó gedacht... Vader doet'tomdat fe denkt: Lies gaat er vandaag of morgen ook tusschen uit, die heeft 't vrijen in d'r hoofd, en daar komttrouwen van ... En als ie nou zag, zie je, dat ik bij 'm wou blijven, moeders plaats innemen, dan zou ie misschien om 'n andere vrouw niet denken W°ft'S » "!°gelijk mompelde hij. „Je vader is ij 'ger . Kn giftig borrelden in zijn hart toorn en haat op tegen haar vader, die haar, Lies, van hem afnemen zou ... „Dus moet ik ... kan ik, om je vaders plezier, heengaan ! zei hij bitter. Zij voelde z'n boosheid en smart in 't trillen vanziin .chaam want op 't smalle pad gingen ze dicht naast elkaar. En ze hoorde haat in z'n stern, en opnieuw begon ze te schreien. ,,'k Hou van je, 'k hou van je !» snikte ze wanhopig. „Maar van m'n moeder, m'n lieve moeder ook, ook zooveel . .. ! En nou God haar wegnam, nou kan 'k nie' hebben, dat er 'n ander ... een andere vrouw op hèèr P aa S " " ee ' en ^aar stem werd vaster nü, „liever gooi ik mri eigen geluk weg, dan dè.t ..." „En 't mijne ..." zei hij toonloos. „Laten we omkeeren." Ze gingen denzelfden weg terug. Nu lag de donkere s ad in t verschiet, en het verzonken licht achter hen • boven hun hoofden begon de hemel van lichtblauw te versomberen tot grauw en vaal nachtzwart, waartegen wat sterren flauwtjes glans/den. „Och jij zult wel 'n vrouw vinden, Adri, die1 van je houën kan, méér misschien .. . nee ... maar die je toch wel gelukkig zal maken Je moet öèk denken: ik ben maar 'n arme dienstbode, en jij hebt 't aardig ver gebracht ... je kunt 't misschien nog wel 's béter doen dan met mij ... D'r zijn meisjes genoeg tegenw.. „Och, klets toch niet!" korzelde hij. Ze zwegen. Er w&s nu iets tusschen hen, dat de vertrouwelijkheid gebroken had. Ze liepen niet meer gearmd als straks, en allebei voelden ze een stugheid in hun hart, die hen onnatuurlijk leek. Hij liep mokkend te denken over de dwaasheid van d'r vader,... en zij was al nèt zoo... je kon toch met je ouwers niet altijd blijven leven ... dat ze hèm d'r om zou laten loopen als ze toch van 'm hièld... Dat van 'm houën was zeker ook nooit ^zoo erg geweest ... Nee, nee ... d&t mocht-ie niet denken, dat was leelijk van 'm tegenover haar . •. Maar toch had-ie reden om boos te wezen ... Zij vreesde dat hij er weer op terugkomen zou, en ze kon geen ander antwoord geven, — 't moést zoo... Maar tegelijk voelde ze als pijnigend dat hij er over zwijgen kon, en weer rees het in haar: Was ze zóó weinig voor hem geweest ? Gaf hij niet zoo héél veel om haar ? ... Ze voelden zich verlicht toen ze de stads-straten weer inwandelden. Hij, omdat er een einde zou komen aan hun pijnlijk samenloopen nu, zij, omdat ze begreep dat de drukte van de straat hem nu wel beletten zou over intieme dingen te spreken ... Maar dat was slechts voor een oogenblik, want tegelijk voelden ze: nü kwam 't afscheid, 't einde van hun liefde-droom f hun wegen gingen uiteen ... Adnaan beproefde nog eens of 't nu waarlijk zóó worden zou ... „Lies," . .. begon hij zacht. .,Nee, stil,'' zei ze, ,.praat er nu niet meer over...'' En hij zweeg weer. Aan den hoek van een straat stond ze stil, stak hem de hand toe. „Dag Adriaan ..." Ze wou wel graag vastheid leggen in haar stem, maar ze voelde dat 't niet ging, en^op haar bevende hand vielen tranen. „Dus ... is 't .. . is 't uit ?" „Ja .. a .." aarzelde ze. ,,'t Moét zoo ..." „Ga je zóó van me weg ... ? Lies ..." smeekte hij. Ze stonden in 't licht van een straatlantaarn, 't Kon i niet schelen, — haar jongen was hij geweest ... en ze kustte hem ... „Dag Adriaan, God zegen' je!" „Dag ... Lies ... dag ..." En zij gingen, ze zag dat hij weende. „O God," fluisterde ze. „Is 't nu zóó goed. .. ?" Toen stapte ze door, niet meer omziende. Alles ging haar door 't hoofd, wat in een jaarTijd^ gebeurd was ... 't beginnen sukkelen van moeder, 't klagen over de maag, altijd erger pijnèn, - langzamerhand de zekerheid dat moeder minder werd, niet lang meer te leven had. Toch nooit bepaald ziek, niet op bed, zachtjes en stil d'r werk doende in huis, zorgend voor vader, voor haar, — voor d'r mutsen en de gewone wasch, voor de kinderen: An, die van school naar naaien gegaan was; Toon, de lastige jongen, in z'n laatste schooljaar ... Dan die dag van narigheid, toen Toon an d'r dienst kwam vertellen van moeder, en of ze dadelijk thuis kon komme, want dat moeder wel sterven zou .. . Hoe die jonge huilde, toen-ie 't zei ... Zacht en stil, niet klagend, maar hopend op de heerlijkheid, waarin geen pijn meer zijn zou, en die ze zich verzekerd wist door Christus' zoenbloed, was moeder heengegaan ... dienzelfden dag .. . De nare drukte van de begrafenis toen, waar je toch niet 'an ontkomen kon... het gedrentel van zoo veel zwart-ernstige menschen om je heen ... en toen alles afgeloopen was de beraadslaging over hoe 't nou gaan zou. Och, je kon d'r wel over praten, en wel afspreken, maar 't huishouën stelde z'n eischen, en 't was toch nog 'n zware zorg ... Eerst zou An 't geprobeerd hebben, en Lies zou blijven dienen. Ze had 'n goeie dienst gehad, bij beste menschen, en ze kon wel huilen toen ze wegging, bij de kinders vandaan, op wie ze zoo dol was ... Maar ze had wel ingezien dat 't niet anders ging. An bleek nog te veel kind; d'r jaren stelden haar niet met gezag over Toon, die lastig was, en d'r zat nog geen gedichte van zorg... Veertien jaar, hoe kón 't ook ... Vader had gemopperd, over alles ... dat 't zoo'n rommel in huis was, dat An 't eten bedierf, dat-ie weken met gaten in z'n sokken liep . .. Zóó was 't nooit geweest toen moeder nog leefde ... En 'n halfjaar na moeder's dood begon-ie te praten van 'n andere vrouw nemen. Niet alle tweede-moeders waren slecht; hij wist van die en van die, allemaal d'r tweede of derde vrouw, en t ging best ... Noü was-ie z'n duimstok weer Verloren, door 'n gat in z'n broekzak, nóóit was 't gebeurd zoolang d r n vrouw in huis was, maar nou dachten ze dat-ie z'n eigen maar redden most Wat gaven ze om m ? Net niks, An en Toon, ze deeën allebei net wat ze wouën ... 's avonds tot in 't donker over straat douwelen, dit konden ze ... Nooit von je's avonds een kop koffie... Hij had nóóit gedronken, maar nou was-ie al een paar avonden naar „de Zwaan" gegaan om 'n bittertje te nemen. Daar kon je te-minste nog 's een verstandig woord praten ... Lies had t gehoord, allemaal, als ze haar vrije avond had. Ze had in 't begin gedacht dat 't beter gaan zou, als Anna aan 't werk wennen ging, maar toen ze van „de Zwaan" hoorde, was ze geschrokken. Toen moeder leefde, had vader nooit wat gebruikt ... 't Zou toch wat wézen, als-ie nu ... Ze mocht er niet aan denken.. Maar heviger nog pijnigde haar de gedachte : een andere vrouw in huis nooit. Nooit zou dat met hiér goedvinden gebeuren ... Nee, ze wist wel, dat ze niks goed te vinden h&d, dat vader 't haar niet vr&gen zou, maar toch zou ze zich verzetten, zou ze zeggen waarom vader dit niet doen moest ... Ze had lang geworsteld met den opstand in haar hart, want ze voelde wel, dat haar het oordeel over haren vader niet toekwam, dat ze kind was. En t vijfde gebod was ook voor haar geschreven: Eert uwen vader... en uwe moeder ... Moeder had 't haar altijd geleerd, eer. bied en gehoorzaamheid te betoonen. Vaders woord was wet geweest in huis, altijd. Mocht ze hem nü wederstaan? Ze redeneerde dat de kindertijd voorbij was, zij telde nu twee en twintig jaren ... Dan sta je als menschen voor mekaèr, bèn je geen kind meer ... Nee, maar voor je vader en je moeder blèèf je toch kind, en je vader bleef vader... Opstand, verzet..'7 dat mócht niet . . . En toen had ze, als 'n antwoord op gedurig gebed, zelfverloochening geleerd. Ze had haar goeie dienst-opgezegd, — mevrouw liet 'r niet graag gaan, maar ze had toch wel begrepen dat het noodig was, — en op 'n avond had ze vader verrast, thuiskomend met d'r koffer en d'r kastje ... Eerst even geschrokken, had-ie gauw geglimlacht toen-ie hoorde waarom ... Ze zou voor 'm zorgen, net as moeder, had ze gezegd, — ze zag wel dat 't niet ging met An ... An, ja, die was in d'r wiek geschoten, de eerste dagen, maar al gauw had ze zich geschikt, blij dat ze weer rustig aan 't naaien kon gaan. En uit „de Zwaan" was vader weggebleven... Maar wat 'r meeste plezier had gedaan — opgewonden had ze 't Adriaan nog verteld! — vader had over geen tweede moeder meer gesproken, ze dacht dat-ie dat idéé heelemaal kwijt was ... Maar, ach de ontgoocheling! Alles was reè in huis, daar kon vader niks van zeggen. Z'n goed was versteld, hij verloor geen duimstokken meer, z'n koffie vond-:e om twaalf uur ingeschonken en de tafel gedekt, 's Avonds lei z'n pijp naast z'n krant, de pantoffels stonden bij z'n armstoel. Nee, daar was niks van te zeggen. Vader zei ook niks .. . Maar hij werd stiller, stiller dan ooit, en als-ie thuiskwam, dan zat-ie, n& de krant, heel gauw te slapen. Ze kregen geen woord meer uit 'm, bijna . .. Ja, tegen Toon kon-ie te keer gaan, als de jongen z'n werk niet maakte, en Lies kreeg, bij de kleinste kleinigheid, de wind van voren ... Alleen An hoorde niks van 'm, die was altijd 't liefje geweest .. . Lies huilde veel in die dagen; 's avonds, op d'r bed lag ze uren te denken aan moeder. — hoeveel anders 't geweest was in huis, vóór moeder's dood ... En dan vouwde ze handen en bad, zacht-snikkend: „Ach, God, trouwe Vader, geef toch die vrede weer terug ..." Maar haar bidden bleef krachteloos, naar 't scheen, en haar klacht naar God stierf weg in wanhopen .. . Wanhoop, die tot heftige uitbarsting kwam bij 't eerste woord, dat vader wéér sprak van hertrouwen ... O» toen had ze tekeer gegaan ... ! „Alles, alles, heb ik voor u gedaan," verwee,': ze, „uit m'n goeie dienst weggeloopen ... van 's morgens tot 's avonds heb 'k me uitgesloofd, voor u en voor de jongens, om moeders plaats in te nemen en deê ik nog nie' genoeg ... ?" ,,Je mot om de toekomst denken ...» had vader stijfhoofdig-bedaard geantwoord. „Je bent aan 't vrijen, en over twee, drie jaar trouw je ... dan zit ik weer „Dan is An d'r toch, als 't kl moet ..." „An, An ... An is geen kind voor 't huishouën .. . Mot die d'r naaie late loopef... Dan zit ik weer, zeg ik ... Wat kèn 't jullie ook schelen of je vader een lam leven heb ..." „Da's nie' waar, da's nie' waar!" had ze geprotesteerd, en heftig gezegd : „Nou, en als U dan trouwen wil, en U ben moeder nou al vergeten, dan gaan we d'r allemaal uit, ik en An en Toon, allemaal... Dan gaan we naar grootmoeder ..." 't Werd ruziën tusschen haar en vader. Want daartegen ging-ie te keer, vreeselijk. Hij wist 't wel, wie Lies opstookte, hij had wel begrepe dat de wind uit die' hoek woei ... Nou, hij zou dan 's zien of-ie vader was. .." Met behuilde oogen was Lies dien avond naar grootmoeder gegaan, — moeders moeder, bij wie ze vaak troost vond. En ze had haar nood geklaagd, in woorden van schreiende smart .., „Kind, zóó niet, — dat gaat verkeerd !" had grootmoe gezegd. „Denk aan het vijfde gebod, Lies ... met liefde mot je je vader winnen en niet met hardigheid . .. Nee, hij moest nie' meer 'an trouwen denken, op zijn leeftijd maar hij is je vilder, zie je ... je mag 'm de voet niet dwars zetten . .. Dat moetje met liefde leiden ... Kijk 's, — d'r is ook wel wat van 'an: over een paar jaar trouw je misschien ..." „Nog al 'n vooruitzicht ... 'k krijg geen cent bij mekaèr nou 'k niet dien !" klaagsnikte Lies. „Tja..." Grootmoe schudde peinzend het oude hoofd, waarin Lies moeders trekken terugvond, die ze zoo liefhad. En allebei zwegen ze. Tot eindelijk grootmoe aarzelend weer begon: „Ik weet niet... maar misschien, als je vader zag, dat jij nog aan geen trouwe' dacht ... zie je, je moet zeggen dat-ie wel reden heeft om te denken: waar moet ik over 'n paar jaar heen ... Zie je, Lies, 't is een ding, een heel ding voor je, maar als je nou 's niet meer met Adriaan ging, dè.n was je vader te overtuigen, dat 'r geen tweede vrouw nöódig was in huis ... Je bent toch nog zoo jóng ..." En zóó was 't in haar gekomen, dat ze dit ofter brengen moest. Ze wist dat zelfverloochening de hoogste Liefde was, want de Heiland had in zelfverloochening zijn Goddelijken triomf over de boosheid behaald, en moeder had haar geleerd Jezus te volgen ... te bidden dat ze Zijn wil mocht doen ... Maar hoe zwaar was dat geweest nü. Want er werd een offer gevraagd, dat misschien aan haar verder leven alle volle-blijdschap benam, dat niet alleen haar, maar ook hem, Adriaan, zou doen lijden ... Met grootmoe alleen had ze er over durven spreken. Maar die had toch niet sterk durven aandringen blijkbaar, nietwetend of ze wel heelemaal goed deed. Lies moest het voor zich zelf beslissen, en in lange, bange nachten van weenen en halfsluimeren, van klagen in stilte en van bidden tot God, was ze tot besluit gekomen ... Nü was het geschied ... Leeg van hart kwam ze óvermoe thuis ... Vader sliep. Z'n pijp was uitgegaan, hing los tusschen z'n vingers op de krant, die verkreukt slierde over de armleuning van zijn rieten stoel. Tegenover vader, aan 't raam ook, stond de leêge stoel, — daar had moeder altijd gezeten, 't ouwe naaikistje stond er nog. 'tWas nou Lize's plaats geworden; rechtens had ze die ingenomen. An zat stil te naaièn aan tafel, Toon diep gebogen over zijn schrijfwerk. Over de tafel glansde 't licht van de zacht-rijzend-en-dan-weer-dalende petroleumvlam. Stil groette Lize, zette zich in den armstoel en ging zitten staren in 't lampelicht, met aldoor-vochte oogen, die niets zagen. De ongezellige rust van opzettelijke stilte drukte. ,.Wat ben je vroeg ..." fluisterde An. „Ja..." Weer hing de stilte zwaar neer. De klok gaf tien slagen, zeurig langzaam. Toon gaapte, streek slaperig't vloei over z'n cahier. Maar opeens, met een beweging van levendigheid, stiet hij Lize aan. „Zeg, tante Koos is er geweest. . ." Donkerder werd Lies' blik. Tante Koos had ze nooit mogen lijden, die bemoeide zich met alles. Vooral;sinds moeders dood had ze zich er op laten voorstaan dat ze recht van toezicht had. „Ik ben je vaders oudste zuster," had ze met nadruk gezegd, toen ze Lize's tegenstand voelde. „Wat had ze?" vroeg Lies stug. An, wijs meisje, wees op 'r vader, die nog altijd slapend aan de overkant van de tafel in z'n stoel hing. „Wij moesten weg!" fluisterde zij. „Maar we hebben geluisterd, hoor..." gooide Toon er bruut uit. „We weten alles ..." „Ze had nou 'n goeie vrouw voor vader ..." zei An. „Daar kwam ze mee..." En in eens scherp: „Maar ik vertrap 't om ooit moeder tegen der te zeggen..." „Sssst ..fluisterde Lize, met 'n oogopslag naar vader, die in den stoel zich bewoog. Niets hoorde je een oogenblik, dan 't kraken van de rieten armleuningen en 't zuchten van den slaper. Stil staarde Lize naar hem, maar haar strakke oogen glinsterden als van haat. Want ze voelde, hoe op eenmaal haar hart in 'n brand van woestlaaiend verzet, van gloeienden opstand ontvlamd was. Ze voelde de woede opbruischen, ze voelde hoe 't hoofd haar opeens bonsde van pijn, van klopping boven de oogen, die zoo scherp en strak naar vader keken, dat An zacht kalmeerend haar hand op Lize's arm legde... En opeens begreep ze, dat ze nu niet uitbarsten mócht, was ze bang om uit te schreeuwen haar gloeiende haat.. . Want ze wou hóóren, ze wou weten wat er was, wat er gebeuren zou... O, als d&t toch waar was... 1 Als ze nu het tweede offer het groote — het offer van haar liefde tevergeefs gebrahct had,... als nu dit de vrucht van haar zelfverloochening was, dat ze haar jonge leven zoo droef en vreugdeloos zou zien versterven zonder dat het offer aangenomen werd... Ja, het scheen wel dacht ze op eens — of God zelf het niet wilde ... En hierom kon ze wel uitbarsten in huilen, voelde ze de smart in haar keel opkroppen van ingehouden snikken, want ze had toch zoo gewild, ze had zoo in zelf-overgegevenheid aan God gehandeld, overtuigd dat ze gedaan had naar Zijn wil... En dit bedenken verminderde haar smart niet, maar haar woede wel... Ze kón al niet meer wat ze eerst gewild had; haar woorden van haat, haar fel-nijdigende zinnen opstapelen in het wrokkend binnenste om ze straks uit te schreeuwen tot den man, die haar zóó verongelijkte.. Want in haar droefstil schreien zonder tranen bedacht ze weer dat ze kind was, tegenover haren vader ... Maar gaf dat haar dan geen recht, recht om 'm te raden, om 'm te zeggen dat hij schande bracht over moeder's nagedachtenis als-ie nü al weer dacht om 'n andere vrouw? Was-ie daarvoor meer dan zes-en-twintig jaren met moeder getrouwd geweest? Hoe kon God toch gedoogen dat-ie zóó blind was ... Nee, 't kon niet, 't kón niet, voor moeder 'n ander, 'n ander tegen wie zij moeder moesten zeggen ... nee, daar zou God tusschenbeiën komen ... dat zou Z ij n wil niet wezen .. .! Maar toch twijfelde ze. Want je mocht niet meer vragen dan God beloofde ... En of zij al gedacht had alles heel mooi en goed te maken, dat hielp niet Je moest dat in Zijn hand geven... En ze had, ja, wel }'n beetJ'e er °P gerekend dat 't nu gaan zou, zooals zij t graag zag, ook al moest ze Adriaan d'r voor laten loopen ... Ze had gedacht: Gods gebod te doen - het vijfde — dat was goed, ook al rekende je 'n beetje met de uitkomst... Maar in haar voordeel was dat niet geweest, neen! En eigen geluk toch had ze versmaad ! Verdiende ze nu dit, dit — dat haar offer voor moeder's nagedachtenis voor niets gebracht was ... ? Een beetje tot bedaren gekomen al, bleef ze dit droef zitten bedenken. Haar gepeins ging terug tot de gelukkige dagen toen moeder leefde, wat was alles toen anders geweest Kon ze 't helpen dat ze zuchtte, en dat de tranen, stil, een voor een, over haar wangen gleden?.... De kinderen waren stil geworden. An, zelf een beetje ontdaan van haar eigen uitval, geschrokken ook van Lize s droevig-stil weenen, liefkoosde zacht haar hand; Toon had z n hoofd op z'n schrift gelegd, en scheen te slapen. „Zeg s....« begon Lies eindelijk, „weet je wie't is ?" Annie begreep 't niet dadelijk, zag haar vragend aan. „Heeft tante Koosje over.... over haar gesproken?" „Ja," fluisterde An terug. „Eerst, eerst zei ze niks, toe praatte ze dat 't zoo ongezellig was, geen vrouw in huis, en toe zei vader: Och, Lies doet 't goed.... en toen tante: Ja, maar 'n vrouw in huis is toch wat anders, en zóó oud ben-je ook nog niet, Hendrik. Nee, zei vader, dat is zoo En gaan jullie nou'n oogenblikkie vóór zitten, zei tante Koos toen, en zelf stak ze't licht op in de voorkamer en toen zei vader: Ja jongens, doe' jullie dat maar...." „En?" t Nou, ze hadden dan allebei staan luisteren aan de deur, en tante Koos had gezeid, dat vader nog flink genoeg was, bijvoorbeeld voor juffrouw Sanders „Wie is dat....?" Juffrouw Sanders, — o, dat was een buurvrouw van tante Koos, — die d'r man was al een paar jaar dood; en ze had geen kinderen.... En morgenavond zou ze komen met tante Koos. ... „D'r is haast bij!" zei Lies bitter. En in haar oogopslag naar vader gloeide de haat opnieuw. „Stil maar, An,.... gaan jullie nou naar bed en bidt God maar dat 't niet gebeurt ... Een vreemde op moeders plaats.... Een vreemde.... Kom, Toon," zei ze luider, den jongen, die al stevig sliep, aan den arm schuddend, ,,'t is tijd, jongen, vooruit Moet je nog brood ?".... „Och, schei nou uit " slaapgromde de knaap. „Nee, toe, wakker-worden, 't is je tijd...." Haar luid spreken deed vader ontwaken. Zijn pijp viel op den grond, en hij richtte zich op in zijn stoel, zich de oogen uitwrijvend. „Zoo, ben jij d'r al....< zei hij geeuwend. »Hoelaat hebbe' we 't?" „Bij half elf! zei Lies zacht, vermijdend hem aan te zien. Nog slaperig keek hij naar de klok. „Kom, vooruit, slaap op je bed!" zei hij ineens, Toon ruw aanstootend. „Nou ja " zei die, onwillig opstaand. „Moetje nog brood ?" herhaalde Lies. „Jij soms, An.. ?" Ze bedankten allebei. Stil gingen ze naar boven. Ze gaven vader een hand, An kustte hem flauwtjes op z'n wang, ze was óók boos op 'm.... Lies kreeg een hartelijke zoen. „Stil nou!" fluisterde ze haar toe. Lies knikte, en zei wel te rusten. Boven stommelde nog even hun drukte van laarzen uittrekken, beneden was 't stil. Vader sufte in z'n krant, Lies vermeed zelfs naar hem te kijken. Hij onrustig, zag van tijd tot tijd op, — Lies vond-ie vreemdstil van avond. Ze kon toch nog niks weten ? „Zeg, Lies..." begon hij eindelijk, haperend. „Zeg,.. tante Koosje is hier geweest van avond. Dat je nou nèt niet thuis was...." „t Spijt me niks!' zei ze fel. Opeens waren haar voornemens van stil-afwachten, lijdzaam zich geven onder wat gebeuren moest, weg.... „Nee, dat spijt me niks. herhaalde ze luider, toen ze zag, hoe vreemd vader keek. „Wat heb je toch tegen tante Koosje?" vroeg hij haar, ook met hardheid in z'n stem. „Wat doet ze hier.-" nijdigde ze. „Kwam ze zoo dikwijls toen moeder nog leefde?" „Nee.... moeder was nooit al te vriendelijk tegen d'r « zei vader, ,,'k Mag lijen dat jij dat niet georven hebt...." „Ik zal me met haar zaken niet bemoeien " zei Lies stug. ,,'t Eenige wa 'k wou was, dat zij dat ook niet dee " „Dat zij dat óók niet deê ? Waarmeê niet?" „Dat weet"u wel! Dat weet u heel goed 'k Snap 't best, dat ze wat in d'r schild voert heel best. Ze weet 'n goeie vrouw voor u, hé?..., Als u maar weet dat w ij moeder nog niet vergeten hebben Alles deê ik, alles 'k zei me dienst op nou, nou van avond heb 'k Adnaan afgezeid.... allemaal voor U.... en nou zal u over een tweede vrouw gaan denken Goed best maar ik blijf niet in huis, en 't is schande als moeder 't eens weten kon, als moeder 't eens weten kon ....!" Zacht was ze begonnen te spreken, maar haar stem was, overkropt van droeve boosheid, gestegen, — luider was ze gaan spreken, en in huil-snikken herhaalde ze: „O o als moeder 't weten kon !" Vader zei geen woord. Z'n voorhoofd trok inbreede rimpels samen, z'n handen, tot vuisten gebald, rustten op de armleuningen van z'n stoel.... Zij lag snikkend, haar gezicht in de handen verborgen, voorover op de tafel. „Je kent juffrouw Sanders niet...." zei hij eindelijk. „En 'k wil ze nie' kennen!" schreeuwde ze 't opeens uit. ,,'k Wil niet, hoor je ! Laat ze niét komen als 'k thuis ben .. .." „Nou," zei vader, in eens ook opvliegend, „en jij vergeet dat je kind ben, versta je dat verdraag ik niet, versta je ... Lies stond op, wierp haar stoel op zij en ging zonder spreken naar boven. Daar snikte ze 't uit, op de knieën voor haar ledikant liggend. Ze trachtte te denken, te bidden,.... ze kon zóó niet gaan slapen Ach, en in den grond van haar hart voelde ze zoo'n innig meelijden toch met vader, altijd goeie vader toen moeder leefde.... „O, God," steunde ze, „waarom heb je m'n lieve moeder ook weggenomen ....?" Den halven nacht weende ze, tèlkens onrustig even slapend, en dan weer wakker wordend met het drukkend gevoel dat de zorg, het leed weer terug zou komen als ze heelemaal wakker was. En daarom beproefde zij dan maar weer, diep haar hoofd in de kussens drukkend, in te sluimeren. Maar ook in die sluimering was onrust en droomen benauwden haar heviger dan de werkelijkheid. Haar moeder, Adriaan, alles dwarrelde haar door t hoofd.... Tot ze, tegen den morgen, wat rust kreeg .... Er waren al een paar maanden heengegaan. Ze had juffrouw Sanders nog niet gezien .... Toch was de zaak nu zoo goed als beklonken. Tussehen Lies en d'r vader was geen woord meer over het gebeurde gewisseld, maar een groote stugheid was tussehen hen gekomen. Ze waren elkaar bijna als vreemden geworden. O, de droefgeestigheid 's avonds, als ze bij elkaar zaten en haast geen woord spraken, als de kinderen stil hun werk deden, en zij aan 't verstellen was, of als ze de wasch deed, stil en stug, — 't werk dat moeder vroeger altijd gedaan had, 't strijkgoed vochtend aan de uitgetrokken tafel, of als ze zat te naaien aan vaders goed .... Het was een treurigheid die onhoudbaar zwaar drukte op allemaal, die zelfs Toon's luchthartigen jongensaard gedoofd, en An's snugger verstand scheen scheen afgestompt te hebben .... Die twee hadden juffrouw Sanders ontmoet. „Ze waren al ingepalmd!" had Lies aan grootmoeder verteld. Want juffrouw Sanders was erg lief voor ze geweest, heelemaal geen stiefmoeder, — had An gezegd. An had haar voornemen: dat ze nooit moeder tegen d'r zeggen zou, al half vergeten, — och, 't waren nog kinderen. Maar zij, zij, die zooveel ten offer gebracht had, zij kon niet vergeten, ze zou 't vader nooit vergeven ! Grootmoedera tegenspraak was zwakjes geweest. Ook grootmoeder was gegriefd: haar dochter reeds vergeten .. En toch had ze wel gevoeld, dat ze Lies in haar verzet niet sterken mocht, en als ze bad, bad ze voor zichzelf èn voor Lize, dat God toch hunne harten neigen mocht tot liefde en geen haat Maar de wil er toe bleef zoo zwak .... „Ik kom bij ü, tot 'k een dienst heb" zei Lies op een ochtend. „Want ik ga er uit.... Over een dag of wat zal vader aanteekenen .... 't komt er van ...." En de oude vrouw had geen moed om „neen!" te zeggen- In de laatste dagen liep Lies stugger en stiller dan ooit haar bezigheden te doen. Eens had vader'n poging gewaagd om 't goed te maken. „Lies," had hij gezegd, „bedenk nou 's als je hier in huis bleef zou je nooit.... tenminste vooreerst lang niet, trouwen .... 't ls toch beter voor jou ook, dat 'k weer een vrouw neem .... Adriaan zal ... ." „Zwijg daar maar over . ..." zei ze hard, „wou u soms zeggen dat u 't om mij dee?" .... Opnieuw was door dat antwoord het hardeJ zwijgen tussehen hen gekomen; er was geen veranderen aan, hadden ze allebei gedacht. Langzamerhand nam Lies haar boeltje mee, haar koffer, haar kastje, 'n paar kleinigheden. Twee dagen voor vaders ondertrouw bracht ze die dingen bij grootmoê. En toen had ze eigener beweging weer tot hem gesproken. „Mag ik moeders naaikistje, en moeders stoel?" had ze gevraagd. Vreemd en streng keek haar vader haar aan. „Niks, niks mag je," zei hij hard, „weggaan mag je, als je me dwarsboomen wil, maar d'r zal geen stuk me deur uit, zoolang 'k leef... An zei 's avonds dat hij alles aan juffrouw Sanders — „tante" Sanders, zei 't meisje — verteld had. ,,En wat zei zij?" vroeg Lies. „Arm kind"! had ze enkel gezegd. „Arm kind!" herhaalde ze verachtelijk. „Wat 'n huichelaarster." Toen viel opeens haar blik op 't bijna levensgroote portret van moeder, dat tegenover vaders stoel boven 't lage kastje hing, — een geschenk op een verjaardag van moeder, een crayon-teekening. En ze besliste dat dat hier niet meer hoorde, dat zou ze nu naar grootmoeder brengen.... Dien avond, geknield voor haar ijzeren ledikant, sloot ze de oogen tot gebed, maar de woorden bleven weg. Jarenlang had ze 't formuliergebed gebeden dat moeder haar geleerd had, totdat moeder gezegd had : Nou Lies, moet je zélf aan God vragen, in je eige woorden, wat je te vragen hebt..." Dat was een paar jaar na 't van school gaan, vóór dat Lies in d'r eerste dienst zou komen. En nu herinnerde ze zich in eens hoe moeilijk 't haar geweest was om los te raken van dat formuliertje, en zélf te vragen... Wat had ze toen ook weer gebeden ?... Ze herinnerde zich: O, goede God, spaar Gij mijn moeder en mijn vader, laat ik ze altijd liefhebben, en vooral U liefhebben, opdat..." Vanaf dien tijd waren moeder en vader in haar gebed nooit gescheiden geweest. Moeder en vader hoorden zoozeer bijeen, dat ze nóg bad voor be.den, toen moeder pas gestorven was, en de gewoonte de scherpe smart van 't zich-halve-wees-voelen zelfs had overheerscht... Nu...? Nu had zij zelf de scheiding gemaakt. Want geknield liggend om te bidden stond haar haat tusschen haar en God zóo kon geen gebed gebeden worden .... ze mocht vader niet vergeten en ze wilde 'm niet gedenken. Zelfs geen herinnering aan moeder gunde hij haar, niets, niets, 't naaikistje nog niet.... Was dat récht... mocht-ie dat nou doen ? Moeder's portret, wat zou dat langer in huis ? Wie zou er aan moeder denken .... zij, zij alleen. Zij had wat gedaan voor moeder, de anderen waren al ingepalmd, al lang ... Vader was lief tegen de kinderen, natuurlijk, ze spraken m niet tegen, ze bogen. Zij, stug, opstandig, had geen woord meer tot hem gezegd na zijn weigering Nog lag ze geknield .... Nee, het ging niet... ze zou 't gebed niet ontheiligen door woorden te prevelen die ze niet meende. Voor vader bidden met d'r mond. en in d'r hart al d'r willen vasthechten aan haar plan om hem tegen te staan dat zou huichelen zijn. Dan bad ze maar liever niet. Maar toen ze in bed stapte rilde ze. Ze voelde zich als vroeger, als ze kwaad had gedaan als kind, en moeder kwam dan zoo stil aan d'r bed staan om te vragen of ze wel had kunnen bidden ... En de slaap wou niet komen, in haar sluimeren sprak ze in droomen met moeder, aldoor waren haar gedachten bezig met moeder .... En werd ze wakker, dan voelde ze pijnlijk-scherp dat ook haar gebed al verhinderd was ... Door haar vader, door juffrouw Sanders... Ja... zei ze, door die twee. ..Maar niet gerust was ze... ze voelde zich als zei iemand: door je zélf, door je eigen, hatende hart! En dan zag ze de zachte oogen van moeder, als op het portret Toen de dag aanbrak stond ze loom en moe op. Ook haar ochtendgebed liet ze na .... ze zou misschien nooit weer bidden kunnen als vroeger. Goed.... ook dat zou ze offeren Ze deed machinaal haar werk, haastte zich om klaar te komen, — want 't portret zou weg, moest weg. Nu was vader naar karwei, Toon naar school, An uit.... Lies stond op de trap en nam 't koord van den spijker. Keken moeder's oogen haar weemoedig aan? Klopte daarom haar hart zoo? Deed ze kwaad of goed? — Nee nee, zei ze ineens tot zichzelf, 't hoort hier niet meer... er is te veel gebeurd nu, 't moét zóó.... Maar toch... Ze hoorde niet dat de deur openging; stil staarde ze naar het portret dat vóór haar op tafel lag.... Tot ze opeens een hand op haar schouder voelde.... en een stem hoorde.. .. „Kind", zei die stem zacht, overredend, „waarom wil je nu alle herinnering aan je moeder uit je vaders huis wegnemen?" Het was „tante" Sanders, door An gehaald, An, die 'n verzoening wilde. Lies keek op, met een blik van haat en schrik tegelijk. Dat was dus juffrouw Sanders, dat was de indringster.... Maar de oogen waarin ze keek, hadden niets boosaardigs en de toon van die stem was vriendelijk-zacht.... „Kind, Lies," herhaalde juffrouw Sanders, ,,'k wil de herinnering aan jou moeder niet wegnemen, hier..." Lies zweeg. Maar opstand en berusten, verzet en een stil-zich-geven onder wat God toch gebeuren liet, streden in haar binnenste... O, als zij dan toch alleen zichzelf eens gezocht, zelf de glorie der overwinning begeerd had... Kon ze daarom niet bidden...? Als moeder zèlf't eens anders gewild had, wat zij. Lies, toch niet wéten kon?! ...„Mijn goeie moedertje?" Zonder 't zelf te weten had ze 't gezegd, in fluistersnikken. En toen hoorde ze de stem weer: „Waarom wil je niet, dat ik beproef zoo goed voor je te zijn als zij was? Ik heb zelf óók een lieve moeder gehad !".. t Was of er iets barstte in Lize's gemoed, of haar stugge haat brak onder dat innige, vriendelijk-waardeerende woord , en opeens snikte ze 't uit, neervallend op 'n stoel: „Moeder, moeder " En ze voelde teeder-koesterende armen om haar heen en tranen die op haar wangen druppelden, en een trillende stem, die zei: „Kindje.... geef me óók wat, een beetje maar, van die liefde voor je moeder.... en 'k zal God danken als 'k ze waard ben . ..." Overwonnen was Lize.... Sidderend stond ze op, kustte juffrouw Sanders en bood haar den armstoel naast zich. „Dit was moeders plaats!" zei ze, bevend. „Ga zitten ..., moeder ... In de „O r a n j e-S e r i e" onder redactie van G. G. VAN As, verschenen reeds: No. i. DE WRAAK VAN DEN STUNDIST, door L. Penning. No. 2. GROOTMOEDERKEN, door Stijn Streuvels (met portret van den schrijver). No. 3. MOEDERS PLAATS, door G. Schrijver. De prijs van elk nummer, op zichzelf compleet, is 5 cents: abonnement van 12 nummers 55 cent. — Uitgave H. J. van der Munnik, Haarlem. — IN ZAKE RECLAME OP DIT OMSLAG WENDE MEN ZICH TOT DEN UITGEVER f W. DE VRIES Gzn.*j J Leeraar M. 0. Boekhouden, l | Accountant, ft f Lid der Nationale Organisatie van Accountants. 1 9 HAARLEM, LEEUWARDEN, | J Damstraat 2, Korfmakersstraat 17, 2 5 Telefoon 1206. Telefoon 347- J Inrichten, controleeren, bijwerken en geregeld ■ 0 bijhouden van Administratiën. 9 2 Opmaken van balansen. — Liquidatie van zaken. g X Uitbrengen van rapport na voorafgaand boekenonderzoek M ■ bij overname van zaken. 5 m Omzetten van zaken in commanditaire of naamlooze A ■ vennootschappen, 2 A bij het aanbieden van een gerechtelijk of ft ft onderhandsch accoord. V h Controle bij gemeentebedrijven en coöperatieve ft ft vereenigingen. V 9 Staten van vermogen of inkomsten voor belastingplichtigen. 9 f Beheer van particulier vermogen. — Enz. J 4* f