DE ETHIEK VAN AUGUSTE COMTE. J. VAN DORP. iiiiiiilïjllïjii ï|liotheek 0633 6207 f EERSTE HOOFDSTUK. Inleidende Beschouwing. I)e tijd, dat de mensch zich kon inbeelden in zijn psychisch leven onafhankelijk te zijn van determineerende invloeden, is voorbij. De wettische regelmaat, reeds lang bij de feiten der natuur ontdekt, is ten laatste ook ondersteld en geconstateerd bij 's menschen geestelijke verschijnselen, zoodat thans de idee van determinatie aan alle studie van geestelijk leven ten grondslag ligt. Geen denkbeeld, waarvan men niet de wortelen opspoort in de historie; geen systeem, dat niet geheel of ten deele verklaard wordt uit den tijd, waarin het ontstond. Geheel het leven der menschheid heeft men geleerd te zien als een samenhangend geheel, waarin iedere periode onafscheidelijk met het verleden verbonden is en haar invloed uitoefent op de toekomst. 't Is overbodig deze stelling met voorbeelden te staven. Elke wetenschap, die verschijnselen uit het hoogere leven der menschheid tot object heeft, doet reeds in de definitie van deze hare taak blijken, dat zij de verschijnselen tracht af te leiden uit elkander en ze alle tezamen wil beschouwen als momenten eener zich steeds voortzettende ontwikkeling. Een uitspraak in het jaar 179" nog door Ml'ENSClIER ') gedaan ten opzichte van de dogmen der Christelijke Kerk, dat zij „even snel zijn veranderd, als de modes der vrouwen", behoort nu tot de onmogelijkheden. Ook al zal men niet meegaan met de Hegelsche voorstelling, dat alle leven zelfontwikkeling is van zijn Idee, zulk een individueele willekeur, als in MUENSCHER's uitspraak wordt ondersteld, acht men ') Handhuch der Cliristliclieu Dotjmeiifjezcliiclite, I-, S. 4. 13K—139. 3) Coura de Phil. Pus. VI, |>. 710. stond met de loochening van alle goddelijke inwerking op de verschijnselen, dat i. a. w. de vorming van zijn Physiquc Sociale hetzelfde was, als het verkondigen van de moderne levensopvatting, zal bij de uiteenzetting van zijn hoofdbeginselen voldoende blijken. Door dit standpunt te kiezen deed COMTK echter meer dan een gevolgtrekking maken, waartoe de natuurkunde door haar ontwikkeling in de eeuwen vóór hem gevoerd had. Hij meende aldus — en dit is het tweede, dat we ter inleiding moeten opmerken — het antwoord te geven op de hoofdvraag door zijn tijd hem gesteld. Die vraag ligt niet, zooals we van een philosoof zouden verwachten op theoretisch gebied. Abstracte denkproblemen hebben CoMTE al zeer weinig bezig gehouden. Meer dan eens heeft hij het uitgesproken, dat hij niet een theoreticus alleen was, die, omdat hij de lijnen der historie gezien had, deze in al haar consequenties trachtte door te trekken. Hij was ook en bovenal man van de praktijk. Maar praktijk opgevat in hoogen zin. Hij zocht niet kleine resultaten, die met lichte inspanning te verkrijgen waren, maar kon, steeds met het doel voor oogen, jaren lang werken aan het middel. Zijn eerste groote geschrift, de Cours de Philosopliie Positive is er het sprekend bewijs van. Reeds in 1826 was het in hoofdzaak geconcipieerd en eerst in 1842 verscheen het laatste deel. Het is een reuzenarbeid. En toch heeft CoMTE van het begin af gevoeld, dat het slechts middel was; een middel, dat hij gaarne had prijsgegeven, als hij kans had gezien, zonder dat zijn doel te bereiken. ,,Ik zou niets geven om wetenschappelijk werk" schreef hij aan VAI.AT, ,,als ik niet voortdurend dacht aan het nut. Zie ik echter het nut ervan in, dan baart het mij genot om de meest samengestelde logogriphen te ontcijferen." ') Op het gebied der praktijk dus zoeken wij de vraag, waarop zijn stelsel het antwoord moest zijn. ') Lettres a Valat. p. 99. We behoeven niet lang te zoeken. Uit al zijn werken blijkt zij, en één geschrift, waarmee hij in 1822 na het schrijven van enkele kleinere artikelen, naam maakte in de geleerde wereld, is er opzettelijk aan gewijd deze vraag te stellen en den weg tot haar beantwoording aan te duiden, 't Is zijn Plan des travaux scieniifiques pour rcorganiser la Sociétc. ') Reeds de titel toont ons cömte's doel en de inhoud stemt er volkomen mee overeen: reorganisatie van de maatschappij was de vraag, waarop hij het antwoord zocht. Hij zag, zoo zegt ons het genoemde werk, de maatschappij van zijn tijd ten prooi aan de grootste wanorde. Zooals kinderen hun blokkenhuis bouwen en omwerpen, zoo zag hij zijn tijdgenooten werken aan het maatschappelijk gebouw. Het woord „anarchie" leek hem de beste term om er het sociale leven van zijn tijd mede te karakteriseeren. ,,De maatschappij," zegt hij.,,wordt getrokken in een diepe zedelijke en politieke anarchie, die haar bedreigt met een spoedige vernietiging".2) Tegenover dezen toestand van anarchie nu wilde t omtk zich stellen. De beschaafde volken moesten er toe gebracht worden, zich met alle krachten toe te leggen op het tot stand brengen van een nieuwen vorm van samenleving. Dit achtte hij de eerste behoefte voor zijn tijd en aanvaardde hij als het doel van zijn werken. 3) M Hij eerste uitgave droeg dit werk den titel van Sysh »te de Politique Positire. Het voorbarige van dien titel zag ('omtk spoedig in en liij veranderde hein daarom hij een tweede uitgaaf in den in den text genoemde. Met andere artikelen uit zijn jeugd is de „Plan des travaux" later herdrukt als aanhangsel hij het vierde deel van zijn tweede hoofdwerk, dat den voor zijn Plan des travaux afgekeurden titel kreeg van SystèHie dc I'olitiq>« Positivo. 2) Si/st. de Pul. Pos. IV, 1N54, Append. p. 47. R) „lel est le premier besoin de 1'époque aetuelle. lel est aussi en apen-u le hut géuéral de mes travaux, et le hut general de eet eerit <|ui a pour objet de mettre en jeu les forces (jiii doivent entrainer la soeiété dans la route du nouveau svstème.' O. c. )». 48. Het verwondert ons niet, dat comte voor dit doel zocht te arbeiden. Geboren in 1798 had hij de nagalmen der groote Revolutie nog in zijn jeugd vernomen en was met al zijn tijdgenooten onder den indruk gekomen, dat het gansche oude systeem was vernietigd. Onder de eersten van comte's tijdgenooten keert dan ook steeds dezelfde vraag naar een nieuwe sociale orde terug. Neem wie ge wilt: chateaubriand of Fourier en Saint-Simon, Joseph de Maistre of CousiN ze zijn het allen op dit punt met Comte eens. ') De ruine door de revolutie gemaakt moest hersteld of een nieuw gebouw opgetrokken. En allen zagen daartoe in dezelfde richting. Allen zochten een nieuw of vernieuwd wijsgeerig systeem, dat de basis zou worden van de gezochte sociale orde. Zoo deden de voorstanders der restauratie. Daartoe wierpen De maistre in zijn boek over den I'aus en chateaubriand in „Le Genie du Christianisme" zich op, als verdedigers van het oude RoomschKatholieke systeem. Kn zoo wilden het evenzeer de voorstanders van het nieuwe, die schijnbaar geheel braken met de religieuse traditie. G. dumas zegt het zeer juist: >Katholieken en Positivisten, Christenen, Philosophen of geleerden, alle zonen der Revolutie hielden hunne oogen gevestigd op hetzelfde ideaal. Over de iSe en 16e eeuw, den tijd van wijsgeerige en religieuse anarchie heen, richten zij allen hun blik naar het verleden, om daar het geheim van maatschappelijke orde te vinden en allen zijn ze geboeid door de eenheid van Rome, welke Comte later zal roemen als »lc chef d'cevre de la sagesse humaine*.2) ') Zie li. Lkvv-Bri'hi,, Lu philosophie d'A-C. Paris, 1!H)0, p. 1!>: „Rétablir 1'ordre et lixer les eonditions du progrès, déterminer les rapport» de la morale et de la poIitii[iie, inetlre une religion nouvelle en la place <|iie le catholisme semble laisser vide: ce sont la les aspirations coinmunes de la génération «|ui avait grandi avee Comte". Vgl. ook Lu tristesse contemporaine par KiekensGevaert, Paris, 1904, |). 42 v.v. -) G. Dimas, Psychologie de deux Messies Positivist es, Paris, 1905, p. 7. Door COMTE is deze overeenkomst tusschcn hem en zijn tijdgenooten wel miskend, ') maar dat mag ons niet op liet dwaalspoor brengen. In doel en in de wijze waarop dit doel moest bereikt worden, waren ze het allen eens: de anarchie zou opgeheven worden door vorming of vestiging van een algemeen erkend wijsgeerig systeem, zooals het Roomsch-Katholicisme vóór de hervorming had bezeten. In keuze van systeem echter verschilde men. COMTE was de cenige, die het zocht bij de natuurwetenschap of juister, die alles verwachtte van die zijde, want zijn meester SaINTSlMON was hem, zooals in meer opzichten, ook hierin, schoon minder consequent, voorgegaan. 2) Deze tegenstelling komt duidelijk uit, wanneer we de critiek hooren, die CoMTE op zijn tijdgenooten uitoefent. Hij vatte hen samen in de twee partijen, waarvan ik bo\en sprak : eenerzijds de voorstanders van restauratie, anderzijds zij, die van het doorvoeren der revolutionaire beginselen de gezochte eenheid verwachtten, en verklaarde zich met kracht telkens weer tegen beider theoriën. De restauratie zondigde volgens hem tegen het karakter der historie. Alle geschiedenis is een leven, dat zich nimmer laat overdoen en geen herstel van het oude toelaat. Stel, zoo vraagt COMTE, dat het kon, welken toestand moest men dan herstellen om de orde te bewerken ? Den toestand van het Roomsch-Katholicisme uit de middeleeuwen, antwoordt i) Na een beschouwing van den verwarden politieken toestand aan het begin der l!»e eeuw, laat hij zich b.v. aldus uit over de verschillende partijen, die hierin verandering trachten te brengen: Ou'on aioute a ce tableau exact 1'iiillueiiee des diverses factions, aux proiets desquelles tel état «Ie choses présente un ehanip si vaste et si favorable: qu'on exainine leurs eftbrts, pour empccher la question de s' éclaircir, pour detourner les rois et les |)euples de s'entendre et de reconnaitre leurs erreurs mutuelles, on aura une juste idee de la (riste situation dans laquelle se trouve auiourd'hui la société." Pol. Pos. IV, app. p. 55_ v. ' 3) Vjjl. E. Littrk, Auguste Conitc et la Plulosophic Posuive, I'aris, 186:i, p. 9—31 en ,1. Maetineau, 1. c. ]). 402—410. souvereiniteit van het individuccle denken aanprijst. En zonder zulk een systeem is juist een maatschappij onmogelijk". ') Beide aldus afgewezen richtingen hadden echter naar comte's meening, elk haar goede zijde. Niet vergeefs dweepte hij met het boek over den Paus van De Maistre en was hij gedurende vijf jaren de vriend van salnt-slmon geweest. Al mocht hij later zelfstandig zijn eigen weg gaan, hij bleef onder den indruk van wat hij van hen geleerd had. Daardoor waardeerde hij in de reactie haar diang naar orde en deelde haar meening, dat het oude Roomsch-Katholicisme de beste vorm was geweest van sociale eenheid, maar erkende tevens met de anderen het recht van revolutie, die het oude systeem, toen zijn grondslagen vermolmd waren, den laatsten slag toebracht. F2n de gansche door allen gevoelde kwestie kwam voor hem daarop neer, of niet naast bewondering voor de orde, het recht der revolutie, het recht van den vooruitgang was te handhaven. tWas de synthese tusschen beide richtingen, die hij zocht en ook naar hij meende, gevonden had. Zijn beginsel, dat de methode der natuurwetenschap van algemeene geldigheid moest verklaard worden, overwon de fouten van restauratie en revolutie en verbond beider streven in hoogere eenheid. Beschouw slechts — aldus kunnen we comte's redeneering, die op tal van plaatsen in zijn werken voorkomt, weergeven, — beschouw slechts het geestelijke leven der menschheid, waarop de samenleving rust, als ieder natuurverschijnsel, waarvan gij de wetten tracht te formuleeren, en gij hebt de synthese. In de natuurverschijnselen toch ziet men de orde onafscheidelijk verbonden met de ontwikkeling. Elk nieuw verschijnsel is niet anders, dan de openbaring van het oude in andere omstandigheden en vorm. Een plant blijft onder alle evolutie haar eigen wezenseigenaardigheden houden. Ja, door de evolutie ontplooien deze zich steeds volkomener. Orde en ontwikkeling zijn daar dus niet met elkander in strijd, maar i) Pol. Pos. IV, Append. p. 5*2. vullen de ééne de andere aan. Zoo nu blijkt het ook bij de samenleving, als men haar beschouwt als natuurverschijnsel. Dan ziet men spoedig in, dat onder en door de evolutie haar wezen behouden blijft, dat er van streven óf naar orde óf naar ontwikkeling geen sprake kan zijn, maar dat de orde tot stand komt door ontwikkeling. Wie zich daarvan overtuigt, is de fout van restauratie en revolutie te boven. En hem is het ook gegeven een einde te maken aan de heerschende anarchie. Het verschijnsel, welks wetten gij kent, is u onderworpen. Zoo zal het ook gaan met de samenleving. De kennis der wetten van orde en ontwikkeling, die in dezen hoogsten levensvorm heerschen, zal den mensch de macht geven ook dit verschijnsel te leiden in de richting, die de wetten aangeven. Dan zal de menschheid tegenover haar eigen leven niet langer staan, als tegenover een grootheid, die zij niet begrijpt en waarover ze geen zeggenschap heeft, maar zij zal weten, waarheen de ontwikkelingsgang van dat leven voert en mee kunnen werken om den kosmos ook op dit gebied tot hoogere volkomenheid te brengen. Na de uiteenzetting van Comte's beginsel en doel, die we in het bovenstaande hebben gegeven, is het duidelijk, dat hij met de uitwerking van het één en verwezenlijking van het ander een veelomvattende taak zichzelf heeft opgelegd. Allereerst moesten de wetten van het geestelijke leven der menschheid opgesteld en in een wetenschap der sociologie samengevoegd worden. Dit opzichzelf was reeds een taak van buitengewonen omvang. Want het was pionierswerk, waarvoor slechts enkelen, zooals montesouiel' in zijn Esprit des lois, Condorcet in „Esquisse d'uii tableau historique des progrès de l esprit humaiu" ') en saint-slmon o.a. in „Introduction aux Travaux scientifiques du XIXme siècle" 2) hem het begin van ') Vgl. Si/st. de Polit. Pus. IV, App. p. 10ti. 3) Vgl. J. Martineai l.c., p. 405. natuurkundige en geschiedphilosoof, ja, als godsdienststichter beschouwen, zonder hem ooit als onbeteekenend te mogen voorbijgaan, want op elk van die terreinen blinkt comte als een zeer geniale persoonlijkheid uit en dragen de gedachten door hem geuit, verder dan zijn tijd. Als natuurkundige staat hij weliswaar, zooals te begrijpen is, beneden het peil van de hedendaagsche wetenschap, maar toch is hij de man, wiens cyclus der wetenschappen nog met eere zich handhaaft naast alle andere pogingen tot constructie van een encyclopaedie der wetenschappen; wiens methode wel aangevuld, maar in wat hij gaf niet verbeterd is; wiens „philosophie des sciences" nog kort geleden geroemd is als „une des parties maitresses de l'(euvre de Comte".1) Evenzeer neemt hij als geschiedphilosoof een eersten rang in. J. Martineau, die zijn inzichten zeker niet deelt, prijst hem juist om zijn historiebeschouwing, die hij roemt als „verreweg zijn beste werk, dat een schitterenden indruk geeft van zijn blik op de historie, zoowel als van zijn gave tot combinatie".2) Ja, zelfs als godsdienststichter trekt en verdient hij de aandacht van onzen tijd.3) 't Moet erkend, dat zijn cultus in menig opzicht belachelijk is. Alguste Comte, die God uit het denken heeft willen bannen, te zien knielen voor een ouden stoel, om zijn geliefde aldus voor haar vroegere zitplaats te aanbidden, is ridicuul in hooge mate. Maar toch ligt ook hier iets achter van groote beteekenis en grooten ernst, 't Is de poging om na den val der vroegere religie, die in het oog van velen met noodzakelijkheid gevolgd is op de ontwikkeling der natuurwetenschap in den modernen tijd, de hooge ideeën en gevoelens, die zij in de menschheid had levendig gehouden, te redden uit den ondergang. Ontdoe haar van het belachelijke en gij ') Lkvy Bkühi,, La Philosophie d'Aiiijiiste Cmnh■, l'aris lüüO, p. 137. -) O. c. 1. 428. 3) Dr. H. Dm skou itz, Moderne Versiirhe eines lïeligionftirsutzes. Heidelherg, 1SS(J, S. b v. v. hebt in de religie van CoMTE ééne van de beste pogingen ter vervanging der religie, waarvoor een STUART Mii.L, niettegenstaande allen blaam, menig woord van bewondering over had. ■) Maar toch niettegenstaande dit alles is dc keuze om uit al het belangrijke juist zijn ideeën over het zedelijke leven uit te lichten, gemakkelijk te rechtvaardigen. Ik teekende COMTE als baanbreker van een nieuwe philosophie. Nu, waar komt hij als zoodanig beter uit dan in zijn moraal? Wie hem toont als natuurkundige of geschiedphilosoof, kan hem niet laten zien in zijn volle beteekenis. Hij is daar nog te veel op neutraal terrein, waar noch de kracht, noch de zwakheid van een philosophie uitkomt. Hoever kan men niet meegaan in zijn beschouwing van de natuur en zelfs van de geschiedenis, zonder den kern van zijn wijsbegeerte te raken. Evenmin doet zijn religie hem zien, zooals hij is. Ze is maakwerk, anders niet; deels namaak van het Roomsch-Katholicisme, deels vormsel van eigen verbeelding. Of juister, ze is geinspireerd door zijn moraal, ze is het zelfgekozen steunsel voor zijn zedelijke begrippen, die in zijn religie zijn gesymboliseerd en gepersonifieerd. Ze wijst dus op dc moraal terug. Daai moesten, naar Comte zelf gevoelde, al zijn eigenaardigheden als wijsgeer zich concentreeren en moest zijn beginsel volkomen belichaamd worden 2). Daarom raken we den kern van zijn stelsel door de keuze van ons onderwerp. ') A. Comte et Ie Positivisme par Stiart Min,, tradui par M. Ie Dr. G. Clemenceau p. 141 vl. Sprekend van de idee der nienschheid, welke bij Comte de plaats der godheid inneemt /.egt Mili. o.a.: La puissance ipie peut acquérir sur 1'esprit 1'idée de l'intérêt géneral de la race huinaine et eomine souree d'einotinn, et comnie motief de conduite, est une ehose <|ue beaucoup out apercue; niais nous ne sachions pas cpie personne, avant M. C'omte ait senti aussi vivement et aussi coinplétenient ipi'il a fait (out la inajesté dont celte idee est susceptiMe (p. I4:i vl.). . . -) Plat. pos. VI, p- 852 v.v. en p. *37: „Ainsi ressorl directeinent, de l'ensemble ïnêine du vrai développenient spéculatif, l uiiiverselle doinination de la morale. Willen we COMTE zien als philosoof in al zijn kracht en zwakheid, dan moeten we hem zien, wanneer hij zijn beginselen tracht om te zetten in een leer van het zedelijke leven, 't Is, zooals Dr. RolilNET, één van CoMTE's trouwste discipelen in het begin van een levensbeschrijving van zijn meester opmerkt: het geheele werk van COMTE concentreert zich daarom, dat hij nieuwe motieven heeft willen zoeken voor het gedrag der menschheid. ') En juist, omdat zijn werk zich daarom concentreert, stelt de beschrijving van zijn moraal ons tevens voor de taak, de hoofdgedachten van al zijn anderen arbeid in korte trekken te schetsen en zijn we dus in de gelegenheid, hoewel we den nadruk leggen op een deel van wat COMTE heeft gepresteerd, niet geheel fragmentarisch werk te leveren. ') Notice sur 1'oeuvre et sur la vie d'Aug. Comlc par Dr. Rohinkt, 3e ed., l'aris, 1891, p. •). TWEEDE HOOFDSTUK. Schets van de Positieve Phii.osophie. I. De Sociologie. Het uitgebreide plan door COMTE opgesteld ter opheffing van dc sociale anarchie, legde hem als eerste taak de constructie op van een nieuwe positieve wetenschap, welke de geestelijke verschijnselen tot object zou hebben. COMTE noemde deze eerst Physique Sociale, later Sociologie. De laatste drie deelen van zijn Cours de Phil. Pos. zijn aan deze wetenschap gewijd. Het zou echter een volkomen misvatting zijn van COMTE's bedoeling, als we in die deelen een afdoende behandeling der geestelijke verschijnselen zochten. Stuart Mll.1. heeft dit gedaan en is daardoor tot de geheel onjuiste conclusie gekomen, dat CoMTE ten onrechte zich den eernaam van grondlegger der sociologie heeft toegekend, omdat hij, „behalve de analyse der historie, niets op het gebied der sociologie heeft geleverd, wat niet opnieuw en beter verricht moet worden".1) Nimmer echter heeft CoMTE zijn sociologie als afdoende beschouwd. Hij uit zelfs ergens de onderstelling, dat haar inhoud geheel door de kritiek zou weerlegd en verbeterd kunnen worden, maar hield tevens vol, dat hij toch haar grondlegger was. Een positieve wetenschap is naar zijn meening nimmer voltooid. Ze blijft zich ontwikkelen en kan van inhoud veranderen, want haar ontstaan hangt slechts daarvan af, dat van de een of andere soort van verschijnselen bewezen is, dat zij voor een behandeling volgens de positieve methode vatbaar zijn.2) En dit bewijs ') .1. St. Mul. 1. c. p. 131. -') Vgl. Phil. Pos. 1. p. 22. kan geleverd heeten, ook al zijn de resultaten van zulk een behandeling nog ten deele foutief en onvolledig. Als slechts het begin gemaakt en afgerekend is met het toepassen van niet-positieve methoden, dan kan men spreken van een positieve wetenschap. Hieruit volgt, dat we, om een beeld te verkrijgen van de sociologie, hebben na te gaan, hoe CoMTE de positieve methode in tegenstelling met iedere andere methode heeft doorgevoerd bij de geestelijke verschijnselen. Wat is echter dc positieve methode? 't Bleek reeds in onze inleiding: 't is de verklaringswijze, waarbij men de natuurwetten der verschijnselen opspoort. Dit vraagt thans een nadere toelichting. ') En dan trekken twee momenten uit de gegeven definitie de aandacht. 't Eerste is, dat de positieve wetenschap slechts verschijnselen tot object van onderzoek maakt. Waargenomen feiten vormen haar uitgangspunt. Van een ander object van kennis wil zij niets weten. Geen subjectieve ideeën of absolute beginselen kunnen uitgangspunt zijn van de wetenschap. Wie er zich op beroept, gaat uit van fictie en vervalt, zooals COMTE het noemt, tot „mysticisme".2) CoMTE stelt zich dus met zijn wetenschap aan de zijde van het sensualisme of empirisme, dat sedert VöLTAIRE de philosophie van Frankrijk was geweest. Toch heeft hij steeds den naam van empirist geweigerd. 3) Hoewel hij toestemde, dat alle denkbeelden nimmer iets anders kunnen zijn, dan op bepaalde wijze gerangschikte gewaarwordingen, zag hij in, dat de geest juist door die rangschikking iets toevoegde aan de gewaarwordingen en dus niet, zooals het sensualisme zich verbeeldde, ') Ik bepaal mij hier tot een korte schels der positieve methode, daar ik sleehls wil geven, wat onmisbaar is om Comte's ethiek te verstaan. V oor uitvoeriger behandeling verwijs ik naar het proefschrift van Dr. .1. i.'Asgk Huet: De methode der positieve filosofie, Leiden 1866, dat uitsluitend aan dit onderwerp gewijd is. '2) Vgl. Cours de Phil. Pos., VI, p. 702, Discours sur l'esprit pos., p. 16 en Si/stème da Pol. Pos., 111 p. 25. :i) Ibid. bij de verschijnselen bleef staan. De emendatie door Lkihniz voorgesteld op liet oude sensualistische maxime, waarbij aan liet „nihil est in intellectu, quod non prins fucrit in sensu" de woorden „nisi intellectus ipse" werden toegevoegd, vond zijn volle instemming: het intellect zelf ging, zoo niet aan de waarneming vóóraf, dan toch er onafscheidelijk mee samen. Met dit feit moest de ware wetenschap rekening houden. Vandaar dan ook, dat naast het eerstgenoemde een tweede moment in Comtk's definitie valt op te merken. De positieve methode blijft niet bij de feiten staan, maar spoort de natuurwetten op, waardoor deze feiten beheerscht worden. Een natuurwet toch is, naar positivistische opvatting niet, zooals het woord zou doen vermoeden een buiten de verschijnselen staande regel, waarnaar deze zich te richten hebben, maar de uitdrukking van een zekere orde, die de geest er in opmerkt. De geest ziet, hoe sommige verschijnselen geregeld samengaan, andere constant elkander opvolgen en zoodra hij deze „coëxistentie" of „successie" gaat formuleeren, is de natuurwet ontstaan, die CoMTE daarom een wet of van coëxistentie of van successie noemt. Voor het opstellen nu van deze wetten is meer noodig dan zuivere waarneming. Deze geeft niet anders, dan een opstapeling van feiten zonder eenige orde. Eerst als de geest daaruit eenige kiest en met elkander vergelijkt en wegens de eenheid, die er tusschen de aldus verzamelde verschijnselen is, ze tot écn soort vereenigt, kan men spreken van een natuurwet, of i.a.w. abstractie en vergelijking zijn de beide werkzaamheden, waardoor het denken de waargenomen feiten tot wetten kan verwerken. Meer dan de dus beschreven opsporing van de natuurwetten der verschijnselen is onnoodig om aan de eischen der positieve wetenschap te voldoen. Alle andere vragen, die in den mensch opkomen, zooals die naar begin- en eindoorzaken en naar het wezen der dingen, liggen buiten het gebied der positieve wetenschap. CoMTK zou wel het woord „oorzaak" uit de terminologie der wetenschap willen verbannen ') en als hij toch zich genoodzaakt ziet het te gebruiken dan denkt hij nimmer aan de een of andere geheimzinnige kracht buiten de feiten, maar slechts aan een feit, dat óf voorafgaat óf samengaat met het gevolg en evengoed waarneembaar is, als dit. De wetenschap moet blijven in de wereld der phaenomena, welker relatie zij beschrijft. Doet zij anders, dan wordt zij een geheel van subjectieve ideeën. Vandaar dat COM'l'E zijn wetenschap als de objectieve stelt tegenover alle subjectieve en haar, omdat zij de relatie der feiten en niet hun absolute oorzaak zoekt, den naam geeft van relatief. Beide karaktertrekken waarborgen haar, naar hij meent, een zekerheid, die ver gaat boven de fictie en fantasie van alle niet-positieve wetenschap. Met zijn deze drie trekken — het objectieve, relatieve en de zekerheid der positieve wetenschap —, die CoMTE ziet samengevat in den naam positief, dien hij daarom voor zijn stelsel verkoos. Positief toch kan de tegenstelling zijn van absoluut, van subjectief in den zin van verzonnen en evenzeer van onzeker en omvat daardoor juist datgene, wat de wetenschap kenmerkt, die van feiten uitgaat en wetten zoekt. CoMTE zelf was dan ook verrukt over het woerd. Vooral in zijn tweede werk, waar hij meer dan vroeger zijn eigen stelsel verheerlijkt, gebruikt hij het als een doos van Pandora, die alle goede eigenschappen van zijn systeem bevat.2) Om nu een beeld te krijgen van de sociologie, hebben we, zooals gezegd is, niet anders te doen, dan de vraag te beantwoorden, hoe CoMTE de beschreven positieve methode doorgevoerd heeft op het gebied der geestelijke verschijnselen. !) Pul. Pos. 1, p. 361: „Le mot droit doit être autant écarté du vrai langage politique que le mot cause du vrai langage philosophique." 2) Niet minder dan vijf somt hij er op n.1. réalité, uiililé, certitude, précision en organisation. Ze stemmen echter, zooals uit de woorden blijkt vrijwel met de drie genoemde overeen. Vgl. Systcme de Pol. Pos. i, p. 57. Dc eerste eisch, waaraan de nieuwe wetenschap moest voldoen, was, dat zij uitging van feiten door waarneming verkregen en comte stond reeds dadelijk voor de vraag, of dit hier mogelijk was. Er waren er, zoo deelt hij ons mede, die het ontkenden. De waarneming zou hier op menschelijk getuigenis steunen en daardoor de zekerheid missen. Maar waar, vraagt hij, is dit anders: Steunen op menschelijk getuigenis moet men in iedere wetenschap, alleen reeds daarom, omdat het onmogelijk is, alle eens verrichte proeven nog eens zelf over te doen. Dc sociologie is alleen in eenigszins moeielijker positie dan de natuurwetenschappen, omdat de feiten, die haar object vormen, zoozeer gecompliceerd zijn, dat verkeerde waarneming en mededeeling hiei meer dan elders voorkomt. Dit bezwaar maakt echter een sociologie niet onmogelijk. Een grooter moeielijkheid kwam van de zijde van het empirisme. Wil men zich aan den eisch van deze richting onderwerpen en alle theorie bij de waarneming uitsluiten, dan is inderdaad de sociologie onbestaanbaar. Maar door zijn opvatting van wetenschap bedoelde comte juist hiertegen op te komen. Hij had ingezien, dat zonder theorie de wetenschap onbestaanbaar was. Om te zien, dient men te weten, wat men zien moet. Zoo is het bij alle verschijnselen, maar bovenal bij het object der sociologie. ,,Bij alle soorten van verschijnselen", zegt CoMTE, „is werkelijke waarneming onmogelijk, indien ze niet vooraf wordt bestuurd en later wordt uitgelegd door een bepaalde theorie". ') In plaats dat het empirisme de sociologie onmogelijk zou maken, versterkt deze opnieuw het bewijs door alle andere wetenschappen reeds geleverd, dat het empirisme onbestaanbaar is. Comte vleit zich niet een wetenschap te bezitten, die geheel uit feiten bestaat, maar erkent, dat de geest een meer dan receptief aandeel in alle wetenschap heeft. Wel voelt hij het gevaar, dat er in ligt, indien men niet bij zuivere waar- ') Cours de Phil. Pos., IV, |i. 4 is. neming blijft, maar met een hypothetische theorie zich stelt tegenover de feiten. Want zoo licht doet men de feiten geweld aan ten behoeve van zijn theorie. Maar het kan eenmaal niet anders. Zonder hypothese zou men nimmer tot wetenschap komen. Zelfs al is zulk een vooropgezette theorie onvolkomen, ze is beter dan niets, want zij geeft de eerste stoot voor het ontstaan van de wetenschap. En bij verdere ontwikkeling corrigeert een wetenschap steeds van zelf de fouten, die in het begin onvermijdelijk waren. „Langzamerhand brengen onze positieve theorieën ons van het terrein der verbeelding in dat der realiteit en stellen ons veel minder dan een andere leer bloot aan het gevaar om in de feiten te zien, wat er niet in ligt." ') We kunnen dus, mits men het empirisme hier, evengoed als elders verwerpt, zeggen, dat de sociologie kan uitgaan van waarneming, waardoor het gevaar van subjectivisme bij de studie der geestelijke verschijnselen te vermijden is. Om er echter geheel aan te ontkomen heeft CöMTE een nadere bepaling van den aard dier waarneming bij de sociologie noodig geacht. Ze moet, zegt hij, volkomen uiterlijk zijn, zooals ze bij andere wetenschappen van zelve is. 't Is bekend, hoe verschillende philosophen in comte's tijd het tegendeel beweerden. De ideologen met CoNDII.lac als meester, de eclectici als Coi siN en de Schotsche philosophen deelden met comte de overtuiging, dat wetenschap moet berusten op waarneming, maar beriepen zich voor de geestelijke verschijnselen op een z.g. innerlijke waarneming.2) In Comte vonden ze hun heftigen tegenstander. Hij geraakte in vuur, als hij sprak van innerlijke waarneming. Ze is „une chimère et une rêverie, quand ce n'est point une absurditc." 3) Het beroep op innerlijke waarneming achtte hij een sofisme, dat gemakkelijk te ontwarren was, 1) I. c. p. 424. 2) Vgl. Lkvy-Bki'hl, 1. <•. ]). 21!) v. :i) Lettres . 31. Een concreet voorwerp moge ons nog zooveel eigenaardigheden leeren, wetenschap geeft het ons nimmer. „Men kan", zegt Comte, „in het algemeen zeggen, dat wetenschap bestemd is, ons, voor zoover de verschillende verschijnselen het meebrengen, te ontheffen van rechtstreeksche waarneming, door ons in staat te stellen uit het kleinst mogelijke aantal gegevens het grootst mogelijke aantal resultaten af te leiden." ') Hiertoe stelt een concreet voorwerp ons nimmer in staat. Dit leert iets omtrent een enkel geïsoleerd geval. Maar zoodra we één verschijnsel hebben geabstraheerd, kunnen we door vergelijking met andere verschijnselen de eigenaardigheden vinden, die het eerste verschijnsel kenmerken en zoo een volledige kennis ervan verkrijgen, waardoor we in alle nieuwe omstandigheden er zeker van kunnen zijn, hoe we het zullen waarnemen. Deze abstractie met op haar volgende vergelijking is in een geval als het zoo pas genoemde zeer gemakkelijk. Ieder komt daar oogenblikkelijk tot de conclusie, dat wegens het ééne afzonderlijke verschijnsel de inkt behoort gerangschikt te worden onder de vloeistoffen. Zoodra men echter tegenover meer ingewikkelde verschijnselen staat en deze niet meer tot de algemeen gebruikte soortbegrippen moeten teruggebracht worden, wordt de abstractie en vergelijking moeilijker. Het duidelijkst blijkt dit bij de astronomische verschijnselen, welker behandeling CoMTE daarom ook voor het beste voorbeeld van een positieve behandeling houdt. 2) De beweging der planeten om de zon was sedert Galilei een bekend verschijnsel, maar hoeveel nadenken heeft het niet gekost om dit verschijnsel te reduceeren tot de zwaarteverschijnselen. Zoo is het dus te begrijpen, dat de bezwaren aan de wetenschap verbonden nog grooter worden, als men de geestelijke verschijnselen tracht te verklaren. De juiste i) Phil. Po*., I, |>. 131. -) Phil. Pos., II, |>. 29. van liet stadium der menschelijke ontwikkeling in het algemeen, voor we een juist inzicht kunnen krijgen in de bijzondere toestanden uit het leven der menschheid en steeds zal bij overweging van het bijzondere onze kennis van dien algemeencn toestand in rekening gebracht moeten worden. Dit 1111 noemt Comte een uitgaan van het geheel 0111 van daar uit de deelen te leeren kennen en met groote ingenomenheid wijst hij op deze eigenaardigheid van de sociologie. Zwaar woog bij hem het nadeel der positieve wetenschap, dat zij in specialiseeren haar kracht moest zoeken, 't Was hem te doen om een blik op het geheel. Rn zie, de laatste dei positieve wetenschappen dwong van de deelen af te zien en gewende zoo het positieve denken aan beschouwing van het algemeene. Zij bereidde de periode voor, waarin op grond van positieve kennis wederom een algemeene philosophie mogelijk zou zijn. Ook in het feit, dat zij gedwongen was de historische methode toe te passen, ziet Comte een bewijs, dat in de sociologie de beschouwing van het geheel voorop gaat. „De historische methode", zegt hij, ,,geeft een duidelijke bevestiging en een uitgebreide toepassing van het feit, dat de sociologie gaat van het geheel naar de deelen. In allen arbeid, die werkelijk historisch is, openbaart zich vanzelf deze hoofdvoorwaarde der sociale studie, daar die arbeid zonder dat zou ontaarden in een zuivere compilatie van feiten.'' ') Nu moeten we echter, zooals gezegd is, in verband met deze eigenaardigheid der sociologie voor een verkeerde opvatting waarschuwen. Comtk zelf heeft het verschil, dat hierdoor tusschen haar en de anorganische wetenschappen ontstaat, een verschil in methode genoemd en tegelijk gezegd, dat de positieve studie volkomen vrij laat in de keuze van methode, indien lissen! menie le plus souvent, dans leurs vaines ulopies itmnualiles, a faire eoïneider leur type politique le plus parfait avee 1'enlance plus 011 moins prononcée du iléveloppemenl limnain . ') 1. c. p. 4.Y2 v. slechts haar doel, de kennis der werkelijkheid, bereikt wordt. ') Dit klinkt vreemd voor iemand, die juist de doorvoering van ééne methode voor alle wetenschap heeft gemaakt tot zijn bijzondere taak. En het wordt nog vreemder, als we eenige regels vóór de uitspraak, die ik aan den voet der bladzij citeerde, lezen, dat door de besproken wisseling de „onveranderlijke eenheid van de positieve hoofd methode niet in het minst wordt geschaad." De oplossing is echter eenvoudig. comte heeft geen oogenblik gedacht aan een verandering van de positieve methode. Hetzij hij het geheel, hetzij hij de deelen eerst behandelt, hij blijft uitgaan van de stof der ervaring. En dit is het kenmerk der positieve methode. Welk deel van die materie men eerst neemt laat haar wezen onaangetast. Men kan nu eens hier, dan daar aanvangen en ongetwijfeld is het een kwestie van methode om het juiste aanvangspunt te vinden, maar een kwestie, waarbij de positieve methode niet gemoeid is. 't Is zooals comtk zegt: de onveranderlijke eenheid van deze methode, die hij 0111 haar van al het andere te onderscheiden, de positieve hoofdmethode'1) noemt, wordt er niet door geschaad. Mits men echter met Comtk aanneme, dat het geheel hetwelk het object der sociologie is, een gegeven der uiterlijke waarneming is. 3) ') 1. c. p. 3til v.: „Pour prévenir autant que possible, d'oiseuses et puériles discussions, aujourd'hui trop imminente*, il nest pas inutile de rappeler ici |). |>. 137 v. en I, p. 170—184. fetichisme noemt, ') bestond daarin, dat men elk voorwerp, dat de aandacht trok, bezield dacht door een leven als dat van den mensch zelf. Later echter deed een betere waarneming verschijnselen opmerken, die aan meerdere objecten gemeen waren. Deze verschijnselen werden afzonderlijk beschouwd en onder één rubriek samengevat, met het gevolg, dat de voorwerpen, die vroeger als afzonderlijke fetich hadden gefungeerd, nu werden gezien als een groep met één of meer gemeenschappelijke eigenaardigheden. Daardoor onderging de theologische verklaringswijze een verandering. De algemeene verschijnselen, die gezien waren in hun eenheid, werden niet meer ieder afzonderlijk aan een bijzonderen wil toegeschreven, maar werden alle uit dcnzclfden wil verklaard. Rn het ging niet aan, als bezitter van dezen wil één fetich uit te kiezen. In plaats daarvan dacht men zich een ideeëlen en gewoonlijk onzichtbaren agens, wiens plaats niet scherp bepaald was, en vereerde dit wezen als den god, die de gelijke verschijnselen, bij verschillende objecten waargenomen, veroorzaakte. 2) Zoo ontstond de idee van vele goden en was het fetichisme overgegaan in polytheïsme. Ditzelfde proces nu ging steeds door. Dank zij liet ') Vgl, voor verschillende beteekenissen van ,,felichisiiie" : Dr. H. \ isschek, ltvligie <)> Uemeaisrhup hij de Natuurvolken, Utrecht, l!>07, hlz. 1!I4 v. Phil. Pos., V, |». llll v. „Ainsi, ;'i mesure rpi'on a reeonnu In siinilitude essenhelle de eerfains phenoménes ehe/. diverses suhstanees, il a hien lal In rapproeher h's fcticlii'.- eorrespondans, et les réduire enfin au principal d'entre eux, ipii dés lors s'est eleve au rang de dien, e'est-a-dire d'agent idéal et liahitiielleinent iti\isihle, dont la residenee n'est j»his "igoiireseuinent li\ée. II ne saurait exi^ter, a propretnenf parler, de léfiehe vraiinent etiiuiuun entre plusiers corps: eela serait eontradietoire, tont létiehe élant nécessairement doué d'une individualité matérielle. Lorsijne par exemple, la végetalion seniblable des différens arhres d'un f'orêt de ehênes a du eonduire enfin a représenter, dans les eoneeptions théologicpies, ee <|ue leurs phénomènes ofïraient de eomtnun, eet être ahstrait 11 a plus eté Ie létiehe propre d'aueua arhre, il est devenu le dieu de la f'orêt". Zoo is met een enkel voorbeeld COMTE's uitspraak toegelicht, dat de ontwikkeling van het intellect den weg aangeeft voor de ontwikkeling van alle andere elementen uit het leven der menschheid en daarmede tevens het einde bereikt van de uiteenzetting van het eerste werk, dat Comtk zich zag voorgeschreven door zijn beginsel. II. De encyclopaedie der wetenschappen. Het tweede deel van Comtk's taak, het in systeem brengen dei positieve kennis, is na de bespreking van het eerste deel gemakkelijk weer te geven. Kr is namelijk weinig anders voor vereischt dan liet aanwijzen van enkele conclusies, die \olgen uit wat wij in het eerste deel bespraken. Dit komt, omdat het positieve systeem zich, naar Com i k meent, in een belangrijk opzicht van andere systemen onderscheidt: het is gegioeid, terwijl andere systemen gemaakt zijn. De positivist kiest geen absoluut beginsel, waaruit hij de wereld wil verklaren, hij gaat dus niet uit van de idee. dat hij een systeem moet vormen, maar hij werkt eenvoudig voort aan de uitbreiding van de positieve kennis. Het kan den natuurkundige koud laten of zijn wetenschap al of niet deel is van een systeem, hij behandelt slechts zijn speciale verschijnselen en stapelt steen op steen zonder zich er om te bekommeren of hij een deel bouwt van een alomvattend gebouw. En zoo deed Comte ook met zijn sociologie. Maar nu is dit het merkwaardige van zijn speciale werk: terwijl al de andere arbeid van de natuurkundigen werkelijk speciaalstudie was, bleek de zijne steeds duidelijker van algemeenen aard. Waar de anderen bouwden aan pilaren, bouwde hij aan een gewelf, dat al de afzonderlijke pilaren vereenigde tot één groot gebouw. Dit gebouw was het systeem der Positieve Pbilosophie, dat zoo spontaan ontstaan was. De voornaamste elementen van het systeem zijn dus reeds vermeld, en we moeten slechts aanwijzen, dat zij elementen zijn van een systeem, dat alle wetenschap omvat. Dit nu volgt van zelf uit de hoofdwet der sociologie. Deze beschrijft de wijze, waarop het intellect de wereld heeft verklaard: eerst theologisch, toen metaphysisch en eindelijk positief. Maar de beide eerste verklaringswijzen liggen in het verleden, slechts de positieve is geldig in het heden. Er is dus slechts één verklaringswijze. Zoodra nu deze verklaringswijze is toegepast op de wereld, moet het systeem gevonden zijn, want het wijsgeerig systeem is gereed, zooals CoMTK terecht zegt, zoodra alle menschelijke concepties tot eenheid zijn gebracht. En waar nu de wet der drie stadiën alle theologische en metaphysische ideeën van de lijst der concepties heeft geschrapt, daar blijft voor den wijsgeer niets anders te verrichten over dan de positieve ideeën overal te doen doordringen. Op hem rust dus de verplichting, waaraan CoMTK voldeed, toen hij door zijn sociologie de behandeling der eenige nog restende verschijnselen positief maakte — en het systeem is gevormd. Hiermee zou COMTE feitelijk hebben kunnen volstaan. Zijn theoretisch doel om de eenheid op het gebied van het denken te herstellen, zou ten minste in beginsel bereikt zijn, nu één verklaringswijze de alleen geldige was gebleken en op alle terreinen was doorgevoerd. We hebben echter reeds gezegd, dat hij hierbij niet berustte, maar ook in die ééne positieve wetenschap de nog ontbrekende orde heeft trachten te brengen. Dit vroeg een dubbelen arbeid. Daar de positieve wetenschap naar Comtk's opvatting uiteenvalt in verschillende onderdeelen, die niet uit elkaar zijn af te leiden, moesten in de eerste plaats deze onderdeelen. de speciale wetenschappen, in encyclopaedische volgorde gebracht worden. Vervolgens moest van elke wetenschap in het bijzonder aangewezen worden, dat zij positief is en in welk verband zij staat met het geheel, of, om het te zeggen met CoMTK's eigen woorden: ,,van iedere wetenschap moest de relatie met het geheele positieve systeem worden aangetoond en het bijzonder karakter, d.wA haar methoden en voornaamste resultaten worden beschreven." Het laatste deel van dezen dubbelen arbeid is te zeer van natuurwetenschappelijke» aard om hier behandeld te Cmfr?d ,Ce'"C,CleCl cch,er' het resultaat door dc "hiërarchie der wetenschappen" is genoemd, i, voor ons van groot belang. Het inzicht, dat Comte door de ontdekking van de wet dei drie stadiën in het wezen der ware kennis had gekregen maakte het hem gemakkelijk de wetenschappen in encyclopedische volgorde te brengen. Als wetenschap niet anders zoekt dan wetten van verschijnselen, kan het verschil tusschen de wetenschappen slechts liggen in den aard der verschijnselen en met in de wyze, waarop het intellect werkt, evenmin als ,n de vermogens, die de menschelijke geest gebruikt. „W aar het verstand ook werkt, gebruikt het al zijn vermogens" 2) en het gebruikt die steeds op dezelfde wijze. Daarom moet de aard der verschijnselen bepalen, waar de plaats van iedere wetenschap in de reeks zal zijn. Als beginsel voor deze plaatsbepaling geeft Comte de meer of mindere samengesteldheid der verschijnselen aan eze herkent men echter aan hun meer of mindere algemeenleid, want hoe eenvoudiger een verschijnsel is, hoe algemeener het zal voorkomen, 't Principe van Comïe's hiërarchie wordt dus dat ,n de encyclopaedisch reeks de wetenschappen naar de algemeenheid en eenvoudigheid der verschijnselen moeten gerangschikt worden. °m dit te kunnen doen, acht Comte echter vooraf een dubbele abstractie noodig. Allereerst moeten de practische u etenschappen uitgezonderd worden. Zij zijn geheel afhankelijk van de theoretische en voegen zich vanzelf naar het schema van de laatste. En om dezelfde reden worden ook van de theoretische wetenschappen die geschrapt, welke concrete ') Phil. P,,*,, I, -24. -) Phil. Pos. 1. p. 47, van de voorgaande. In de physica heeft men niet alle voorgaande wetten rekening te houden, astronomie en mathesis zijn onafhankelijk van physica en dezelfde verhouding bestaat er tusschen astronomie en mathesis onderling. Zoo gaat het voort door heel de reeks. Na de physica volgt chemie, die de ontbinding in elementen en de verbindingen der stoffen bestudeert. Ren reeks verschijnselen ontsnapt echter ook aan deze studie. Het zijn de levensverschijnselen. Deze vormen het object van de vijfde wetenschap, de physiologie of biologie, met welke wetenschap het terrein van het anorganische betreden is, waarvan zij alle leven, van den eenvoudigsten vegetatieven tot den hoogsten animalen vorm, omvat. De hoogste organisaties echter, de mensch als geestelijkwezen en de menschheid vallen buiten haar bereik. Zij ressorteeren onder de sociologie, die den cyclus der wetenschappen sluit. Wat heeft Comte nu door deze hierarchie willen bereiken ? Van zelf spreekt, dat hij, gesteld dat zij juist is, daarmee een groote stap deed in de richting van eenheid in het denken. De hoofdwetenschappen zijn gezet in zulk een volgorde, dat zij niet langer zelfstandig staan, maar één geheel vormen, dat zeer goed te vergelijken is bij een pyramide, welker grondvlak de meest algemeene wetenschap der mathesis is, terwijl de algemeenheid steeds afneemt, totdat met de sociologie, die de bijzondere levensphaenomena behandelt, de top bereikt is. De eigenlijke waarde der hierarchie lag echter volgens comie in iets anders. Aan het positieve systeem, zooals we het tot dusver hebben uiteengezet, kleefde een onvolkomenheid. Het heette een verklaring van alle verschijnselen, maar scheen op één punt geheel in botsing te komen met de werkelijkheid. De wet der drie stadiën deed het voorkomen, alsof de drie verklaringswijzen elkander regelmatig opvolgden, zoodat in één bepaalden tijd slechts één methode gebruikt werd. In werkelijkheid echter ^aan ze samen. Zelfs het eeiste stadium was niet geheel theologisch. Comte stemt effect zijn van een regelmatig verloopende ontwikkeling van het intellect des menschen. Het subjectieve is hier dus niet anders dan resultaat van objectief denken en kan op dezelfde realiteit aanspraak maken, die de objectieve kennis bezit. En dan ten slotte is er nog een verschil, 't Subject van de oude philosophie is de individu, die uit eigen brein zijn wereldbeeld voortbrengt, terwijl het subject van het positivisme de menschheid is, die door noodzakelijke ontwikkeling van haar denken het positieve wereldbeeld heeft verkregen. In schijn dus subjectief als de oude philosophie, is het positivisme het toch, naar CoMTE's opvatting, in geheel bijzonderen zin. I)e vroegere philosophie voerde door haar subjectivisme tot dualisme en als gevolg daarvan tot anarchie. Zij was gegrond op fictie en resultaat van individualisme, fet subjectieve van het positivisme daarentegen bevredigt door zijn eenheid het denken, berust op realiteit en is resultaat van noodzakelijke algemeene ontwikkeling. DERDE HOOFDSTUK. De Positieve Moraal. I. De dynamiek van het zedelijke leven. Bij de uiteenzetting der sociologie hebben we opgemerkt, dat de hoofdwet, die de ontwikkeling van het intellect beschrijft, tevens den gang aangeeft van de evolutie door het zedelijke leven doorgemaakt. Het eerste resultaat, dat Comtk's philosophie voor de ethische studie afwierp, was dus, dat evenals van andere geestelijke stroomingen, ook van die van het zedelijke leven een ontwikkelingswet kon opgesteld worden. Het deel van CoMTE's moraal, dat die wet bevat, kunnen we met zijn gewone terminologie de dynamiek van het zedelijke leven noemen. Het kan overbodig schijnen CoMTE in de beschrijving van deze laatste historische ontwikkeling te volgen. De geschiedenis, zoo kan men zeggen, vertoont slechts een min of meer gebrekkige toepassing van de zedelijke normen, die onder alle wisselende opvattingen der menschen zichzelf gelijk blijven. „Een overzicht dier historie 1111 is", naar Martinhau terecht opmerkt, „geen moraal en kan juist of onjuist zijn, zonder de leer der zedelijke verplichting te raken." ') Stellen wc ons echter, zooals we hier moeten doen, op het standpunt van CoMTE, dan is het bij de uiteenzetting van zijn moraal juist de grootste fout, die men maken kan, als men 0111 die reden zijn dynamiek van het moreele leven niet zou weergeven. Ze is juist een hoofdbestanddeel van zijn moraal, die van zich steeds gelijkblijvende normen niet wil weten. CoMTE, die alle absolute begrippen voor fictie ') 1. e. I, p. 42'N. verklaarde, verwierp ook alle norm, die als absolute maatstaf kan dienen voor het gedrag der menschen. Wil iemand voor dit gedrag de regels leeren kennen, dan moet hij, zooals overal bij het geestelijk leven der menschheid. in de historie zien te ontdekken, in welke richting zich het zedelijke leven ontwikkelt. Blijkt deze richting voor wetmatige bepaling vatbaar te zijn, dan heeft hij in de dus verkregen wet, de gedragslijn of, zoo men wil, de norm, waarnaar de mensch zich op ethisch gebied moet richten, maar nimmer kent hij zulk een norm vóóraf, als een absoluten regel. Op dezelfde wijze als bij het sociale leven, hebben we dus ook bij het zedelijke leven de ontwikkeling te teekenen, die Comtk er, in analogie met de intellectueel ontwikkeling opmerkt. Met een deductieve redeneering begint ook hier de beschrijving. In de periode van fetichisme moet wel, volgens Comtk, dit de voornaamste eigenaardigheid in zedelijk opzicht zijn geweest, dat het gevoelsleven buitengewoon sterk was,') en er tengevolge daarvan een groote harmonie heerschte. „loon alle waarneembare dingen", zegt hij, „waren gepersonifieerd en met gewoonlijk zeer sterke hartstochten begiftigd, moest de wereld vanzelf aan den beschouwer zich voordoen als een harmonie zóo volkomen, als men ze later nimmer heeft kunnen terugvinden. En deze harmonie moest den mensch een gevoel van voldaanheid inboezemen, dat we 1111 niet eens meer kunnen beschrijven." >-) Dat de toestand zoo moet geweest zijn, maakt Comtk hieruit op, dat de menschen, die denken „par la derrière de la tete" — men zou kunnen \ ei talen „met het hart" — steeds geneigd zijn bij vrees of hoop, die door een hevig gevoel wordt opgewekt, te vervallen tot een soort fetichisme, waarin zij allerlei objecten, die hun '/ P/ui. Pos. \ , j). 4."): „Cet empire des passions sur la raison . . . ,.sf eertaiiiemenl plus lavorahle cneore a la ||iêolo"ie leticlusle <111 ii anemie autre." ■) ll.id. aandoeningen opwekken, personifieeren of diviniseeren. In den tijd, dat men alles personifieerde — wil hij zeggen — moest men omgekeerd geheel in zijn gevoelens zijn opgegaan. Bepaalde zedelijke trekken gaat het gevoelsleven eerst vertoonen in den tijd van het polytheïsme. Welke dit zijn, hangt samen met den ons van elders reeds gedeeltelijk bekenden toestand in deze periode. Slavernij en militarisme drukken hun stempel op het zedelijk leven. Onderdrukking van het gevoel van eigenwaarde bij de slaven, heerschzucht en losbandigheid bij de heeren, onmogelijkheid bij beide partijen van een goed familieleven, waren de treurige verschijnselen, terwijl naastenliefde was uitgesloten in een tijd. toen wreedheid tegen de onbeschermde slaven zelfs bij de beste naturen gevonden werd. ') Vooral echter één eigenaardigheid van het polytheïstisch régime, waarop CoMTK steeds den meesten indruk legt, werkte nadeelig. 't Was, wat hij noemt, ,,de vermenging van geestelijke en wereldlijke macht", van welke machten ,,de eerste de gedachten en neigingen moet regelen, terwijl de laatste zich met de daden en practische toepassingen bemoeit".2) Toen deze dubbele macht in dezelfde handen berustte, moest het fatale gevolg zijn, dat de moraal ondergeschikt was aan de politiek, d. w. z., dat de practische eischen van den dag gingen voor de algemeene en blijvende eischen, die de zedelijkheid stelt. „En zulk een verkeerde onderwerping", zegt Comtk, „van het algemeene en blijvende aan het bijzondere en voorbijgaande, moest het consequent doorvoeren der zedelijke geboden in den weg staan, daar men uit verlangen om zijn doel te bereiken niet goed toezag O]) de middelen en de diepste behoeften der menschheid vergat, om aan de politieke eischen van het oogenblik te voldoen.'' 3) ') Vul. PhiL Pos. \ ., p. 2HS v.v. 2) 1'hil. Pon. V., p. lilt!. Dit was het min goede van het polytheïsme met zijne oorzaken. Gewoonlijk hoort men op dit gebied een andere beschouwing. Van Christelijke zijde toch, zoekt men de oorzaak van den slechten zedelijken toestand, waar veelgodendom heerscht, niet in de vermenging van geestelijke en weieldlijke macht, maar daarin, dat de menschelijke hartstochten dooi dc polytheistische voorstellingen worden gesanctioneerd. Comtk echter verklaart zich hiertegen. De sanctie der hartstochten zien we niet bij het Christendom en toch vermocht naar zijn oordeel in de gevallen, waar slavernij en vermenging van geestelijke en wereldlijke macht nog bij uitzondering hccrschten, het Christendom niets en traden dezelfde gebreken op, als tijdens het polytheïsme. ') Naast de genoemde gebreken merkt Comtk ook een zedelijken vooruitgang op tijdens het polytheïsme. Zooals steeds, beschouwt hij de persoonlijke, huiselijke en sociale zedelijkheid afzonderlijk als de drie vormen, waarin zedelijk leven zich voordoet en merkt dan vooral bij den eersten en derden vorm een vooruitgang op, die aan het polytheïsme te danken is. Zelfs dc eenvoudigste voorschriften voor het peisoonlijk leven leidt dit af van de goden en bekrachtigt ze daardoor. Voorts werd de liefde tot het vaderland, daar ieder land zijn eigen geliefde goden had, er in hooge mate door ontwikkeld. Dit was „een stap in de richting van de liefde tot het geheele menschdom, die het Christendom invoerde , al was ook de keerzijde voorloopig een haat tegen vreemden. Ook eerbied voor het verleden kweekte de toenmalige godsdienst. Zoo ontstond het gevoel van eenheid van het menschelijk geslacht, welk gevoel steeds grooter plaats gaat innemen, naarmate de hoop op een eeuwig leven haar kracht verliest. Het minst wel voer dc huiselijke zedelijkheid bij het polytheïstisch geloof. Wel begon de monogamie op te ') 1. e. 21-1. t Eerste en meest algemeene was, dat het ontslagen weid uit de politieke banden en de moraal de suprematie verkreeg. Daardoor ging men dc algemeene en vaste behoeften stellen boven dc bijzondere eischen van den dao. Het werd de speciale taak van de geestelijke macht om deze behoeften in den vorm van een algemeene leer te brengen en die leer haar sanctie te bezorgen. Comtk was diep doordrongen van de heilzame gevolgen door deze veranderingen op liet zedelijke leven uitgeoefend. Wel ligt er, zoo zegt hij. in liet verschaffen van de suprematie aan het zedelijke een gevaar voor de intellectueele ontwikkeling, die, als moreele doeleinden voorop staan, in haar vrijen loop dreigt belemmerd te worden. I^aar echter het Katholicisme evenzeer lette op de capaciteit van de geestelijke leiders als op hun moraliteit, zijn de nadeelen betrekkelijk gering geweest. En dan, zelfs liet grootste genie kan niet tot zijn hoogste ontwikkeling komen, indien het zich niet onderwerpt aan dc eischen der zedelijkheid! „Zonder deze voorwaarde ontaardt het genie in een instrument ter voldoening aan de persoonlijke belangen, in plaats van zijn brecdc maatschappelijke roeping te volgen: is het een philosophisch genie, het zal zich de reorganisatie van de maatschappij slechts aantrekken om aan eigen neigingen te voldoen; is het wetenschappelijk, het zal een gemakkelijk en voordeelig succes najagen; is het aesthctisch, liet zal gewetenloos werk voortbrengen; is het industrieel, het zal nimmer groote uitvindingen, maar steeds winstgevende veranderingen zoeken.' Zonder karakter ontaardt het genie! En bij de middelmatigen is gebrek aan karakter nog erger. IJdelheid en dwaze verheffing van het verstand zijn de droeve gevolgen, die op slot van zaken behalve het algemeene welzijn ook liet eigen geluk schaden. „Wie dc menschheid kent aldus eindigt Comtk zijn merkwaardige ontboezeming, „zal ei kennen, dat de algemeene liefde, zooals het Katholicisme ze als hoogste eiscli heeft gesteld, hooger staat dan verstand, omdat die liefde zelfs het kleinste talent van een mensch toetst aan deze wet, gebreken over. maar deze zijn naar de opvatting van Comte evenals bij het intellectueele leven, daaruit te verklaren, dat het positieve stadium nog niet overal is ingetreden. De ontwikkelingswet van het zedelijke leven was nu echter gevonden en daarmee was het doel der positieve wetenschap in dit opzicht bereikt. Ze heeft echter nog een andere taak ten opzichte van liet zedelijke leven te vervullen. Ze heeft het beschouwd in ontwikkeling, ze moet ook de wetten opsporen, waaraan het in rust is onderworpen. Kr zijn namelijk verschillende sfeeren, waarin het zedelijke leven zich telkens in eenigszins andere vormen voordoet. Men heeft, zooals boven bleek, het persoonlijke leven, het leven in de familie en het leven in de maatschappij en in elk dezer drie sfeeren is het zedelijke anders getint, zoodat dus de wetenschap van het moreelc leven onvolkomen is, indien we niet naast de ontwikkelingswetten, ook de wetten kennen, die deze verhoudingen behcerschen. Deze wetten van co-existentie kunnen we samenvatten onder den naam van statiek van het zedelijke ieven. II. De statiek van het zedelijke leven. Van CüMTE's leer van het zedelijke leven is de statiek verreweg het belangrijkste deel. De ontwikkeling, die dat leven doormaakt, is slechts een verandering in vorm en verhoudingen, en deze moge groot zijn, ze blijft toch altijd volgens CüMTE's overtuiging binnen de grenzen door den aard van het zedelijke leven aangegeven. Vinden we b.v. dat de mensch van nature een sociaal wezen is, dan zal geen ontwikkeling in staat zijn hem dien trek te ontnemen, ontdekken we omgekeerd dat egoïstische neigingen hem eigen zijn, dan mogen we vrij constateeren, dat ze in alle phasen der ontwikkeling zullen terugkeeren. Om te zien van hen, die ook het best en uitvoerigst de argumenten in deze kwestie heeft bijeengebracht, is wel K. LlTTRK. ') Leerling van CoMTE in diens eerste periode, weigerde hij hem te volgen in de tweede. \\ cl erkende hij het recht om uit de resultaten door inductie verkregen langs deductieven weg zijn conclusies te trekken, maar hij ontkende, dat deze deductieve methode dezelfde is als de subjectieve. Hij de laatste is, volgens LlTTRK, het uitgangspunt een idee a priori en zijn de gevolgtrekkingen metaphysisch en dus fictief, terwijl de deductieve methode moet rusten op resultaten van empirische studie en haar resultaten wederom aan de werkelijkheid moet toetsen. CoMTE echter verwart beide. Hij zegt te zullen deduceeren en inderdaad volgt hij den ouden metaphysischen weg, waardoor hij vervalt tot het stadium, dat hijzelf door zijn positieve philosophie had overwonnen. 2) Geheel onjuist is deze voorstelling niet. Zooals later zal blijken, heeft llttré gelijk als hij Comte van metaphysica beschuldigt, loch blijft het een feit, dat CoMIEs beide i) Vul. K. Littrk, Aitc/uste Cumte :f2: „Dans la méthode subjective, Ie poinl de départ est une coneeption de 1'esprit, <|iii pose, <) priori, conime 011 dil, 1111 eertain principe métaphvsique d'ou il deduit; dans la méthode dédnetive, le point de départ est 1111 résultat d'expérienee. Dans la méthode sulijeetive, les conséquences sont niétaphvsiques coinine le point de départ ... M. Comte a brouille et confondu les deux méthodes d'nne facon inextricahle. Kn etlet, sou point de départ est celui de la méthode déductive; je lui concède, et en eela j'obéis, disciple lidèle de la philosophie positive, a une pleine conviction, je lui concède cjii il est placé a uil point de vue itniversel, ou, pour parler plus précisénient, au point de vue le plus élevé que la connaissance huinaine ait encore obtenu. Arrivé la, que devait-il faire? Kniplover la méthode déductive. (Jue fait-il réellenieiit 'i II eniploie la méthode subjective, e est a dire que, de ce point de vue imiversel légitinieinent coiupiis, il tire les eonséipienees non que 1'expérience vérilie, inais que son iinagination, ou, m l 011 \ eut, une logique subjective lui 1'ournil. werken niet met elkaar in tegenspraak zijn. Van het begin af heeft hij de subjectieve methode gezien als bet doel, waarop hij aanstuurde. „Gekomen tot volle rijpheid", schreef hij reeds in 1X38, moet de ware philosophie onvermijdelijk trachten de beide strijdige methoden te vereenigen." '.) Als slechts een eenheidsbeginsel gevonden was, dat op positieve grondslagen rustte, zou niets het gebruik van de subjectieve methode in den weg staan. En dat hij haar dacht te gebiuiken in den zin, waarin hij het in de Politique Positive heeft gedaan, lijkt mij ontwijfelbaar. De algemeene philosophische beginselen van beide werken zijn gelijk; de eenheidsideeën hebben overal denzelfden vorm, slechts met dit verschil, dat in de Philosophie eenheid van denken en in de Politiijuf eenheid van leven vooropstaat, die dan als religie beschreven wordt, maar niets anders is dan de subjectieve synthese; de moreele begrippen zijn in hoofdzaak dezelfde, daar in beide werken een altruïstische moraal gegeven wordt; de normen, de gezag hebbende machten zijn hier en ginds op gelijke wijze aangeduid, terwijl de verschillen alle van ondergeschikt belang en voor een groot deel daaruit te \ erklaren zijn, dat in liet ééne werk de theorie, in het andere de praktijk vooropstaat. Comtk had op dit punt gelijk, toen hij zichzelf een consequent denker noemde 2) en de werken uit zijn jeugd uitgaf als een aanhangsel van zijn Politiqm 1 ositivt', om te bewijzen, dat ze eenzelfden geest ademden. liet bezwaar van Littrk berust, naar het mij voorkomt op een misverstand, dat door een betere onderscheiding is op te lossen. Comtk maakte verschil tusschen zijn beide perioden omdat hij een ander mensch, niet omdat hij een ander denker was geworden. Verdroogd bij zijn dorre wetenschap, ging hij leven door zijn liefde voor Clotilde. ') Plül. Pos. 111, p. 270. 2) Vgl. het motto boven de inleiding van de Pol. Pos. : „. °2l>. In theorie is het onverschillig, welken weg men volgt. Ze moeten beide tot dezelfde conclusiën voeren, als de bewerking zonder fouten geschiedt. In praktijk echter kan er verschil bestaan. Zoo zien we dan ook comte in de Philosophie Positive de anatomische methode aanraden. Zelfs met grooten nadruk. Hij verwijt de natuurkundigen, dat ze bij de verdeeling der organen zich door physiologische overwegingen hebben laten leiden, d.w.z. dat ze de functies hebben beschouwd in plaats van de organen en hij geeft den raad de organen anatomisch te ontleden. ') Kan dit niet, dan twijfelt hij aan de mogelijkheid 0111 hier een werkelijk wetenschappelijke theorie te vormen. -) Maar in de Politique Positive zag hij de kwestie anders in en nam als uitgangspunt de beschouwing der functies, omdat hij van de anatomie der organen geen resultaten meer verwachtte.3) I11 deze verandering van procedure zag hij een voorbeeld van de besproken toepassing der subjectieve methode en in de veelheid der resultaten, die hij zoo meende te verkrijgen vond hij een krachtig bewijs voor de deugdelijkheid van de subjectieve methode.4) Naar het mij toeschijnt, ten onrechte, liet moge waar zijn, dat de physiologie hem meer werkelijke of vermeende resultaten heeft verschaft, dan de anatomie, haar gebruik staat niet gelijk met het toepassen der subjectieve methode. Wie levensfuncties observeert en ordent, doet iets geheel anders dan deduceeren uit de subjectieve eenheid van Comte's philosophie. Ilij induceert evengoed als de anatoom, hij gebruikt dus de objectieve methode. Het subjectieve van ') 1'liil. Pos., III, p. 819 v. 2) Ibid. :i) Vgl. Pol. Pos. 1 |>. 71. 4) Ibid.: „Le vrai principe logi<|ue de eette construction (se. la doctrine cérébrale) consiste, pour mui, dans son iiistitution subjeetive. J'y subnrdonne syf«téniati<|uement l'anatomie a In plivsi(|ue: en concevant toujours la détermination des organes eérébraux comnie Ie complément, el mèiiie Ie résultat de I etude positive des l'onetioiis mentale* et niorales.'' door verscheidene, zelfstandige krachten, waaronder slechts niet groote moeite een zeker evenwicht te bewaren is. Tengevolge hiervan is ook het orgaan, dat de functies volvoert, een complex van organen, waarvan ieder deel zijn eigen werkzaamheid verricht. ') Als derde beginsel eindelijk moeten we noemen, dat volgens Gai.i. het verschil tusschcn mensch en dier slechts gradueel is, zoodal alle geestelijke functies van den mensch ook bij de dieren, ten minste bij de lioogere soorten, voorkomen. Het dier heeft verstand, zoowel als de mensch. „Als wc verstand definiëeren, zegt CoMTE, als de geschiktheid om het gedrag in overeenstemming te brengen met de toevallige omstandigheden, dan is het duidelijk, dat er op dit punt geen essentieel verschil is tusschcn mensch en dier, maar dat wc slechts van verschillende ontwikkeling kunnen spreken van een vermogen, dat alle levende wezens bezitten." 2) En omgekeerd bezit ook de mensch het instinct, dat men gewoonlijk alleen aan dieren toeschrijft. Want instinct is iedere spontane aandrang naar een bepaalde richting, onafhankelijk van vreemde invloeden en dien spontanen drang vindt men zeer duidelijk bij den mensch in de talenten, die hij buiten opvoeding om toont te bezitten. Evenzeer kunnen we van een zedelijke natuur der dieren spreken. „Rij de dieren, die in onze omgeving leven, kunnen we er niet aan twijfelen, dat zij belangeloos kunnen zijn." 3) We zien het als zij hun vermogens gebruiken, alleen om het genot van het gebruik, dus zonder eenig zelfzuchtig doel. Dit zijn de drie hoofdbeginselen voor de „theorie cérébrale", zooals Gai.i. ze heeft opgesteld. Op deze moet nu een verdeeling der geestelijke functies óf een anatomie der organen volgen. Het laatste heeft Gai.i pogen te doen, ') Vgl. Phil. Pok. III, p. 797 en V, ]>. 717. Pol. Pos. 1, |>. 670. Phil. Pos. 111, p. 7*4. *) l. c. p. 7K. b. II c t z e d e 1 ij k e leven in het huisgezin. Bij de beschouwing der familie komen we naar Comte s opvatting het eerst met werkelijk zedelijk leven in aanraking. Wat we er van zagen bij den individu was slechts de aanleg, die in het gemeenschapsleven tot uiting komt. Thans moet blijken op welke wijze deze aanleg tot uiting komt en zal komen door het familieleven. Dit is niet altijd op dezelfde wijze geschied. De dynamiek van het zedelijke leven heeft reeds doen zien, dat het huiselijk leven evenzeer als alle andere levensvormen aan gestadige verandering onderhevig geweest is. ') Van die modificaties moeten wc echter volgens CoMTK hier abstraheeren en slechts de trekken weergeven, die het familieleven onder alle verandering eigen zijn geweest en zullen moeten blijven, 't Gaat dus om het wezen der familie. Dit bestaat, volgens CoMTE, uit een dubbele relatie, eenerzijds van de beide sexen, anderzijds van de verschillende leeftijden. Zonder deze verhoudingen, waarvan de eerste den grondslag legt van de familie en de tweede haar instandhoudt, is familieleven ondenkbaar.2) Om nu nauwkeurig den aard van het zedelijke leven, zooals dit in het huisgezin zich vertoont te beschrijven, moeten we de zedelijke gevolgen van deze relaties nagaan. Ten deele zijn deze gevolgen werkelijkheid, ten deele zullen we ze met Comte hebben voor te dragen als profetie van wat de familie eens zijn zal of zijn moet, maar — we weten het —, wat CüMTE zegt van de toekomst is vrucht van positieve wetenschap en dus in idee even reëel als dat wat geweest is of is. De eerste merkwaardigheid in zedelijk opzicht van de i) Phil. Pus. IV, p. 5t;:s. 3) 1. c. p. 5(>4. „La théorie de la familie peut être essentiellement réduite a l'examen rationnel de deux ordres fondamentaux de relations nécessaires, savoir la subordination des sexes, et ensuite eelle des a«es, don) 1'une institue la familie, tandis <|iie l'autre la maintieut." !ftfTrle ff -waarop co>,te de aa"d-ht — . t Zij ten decle vrijwillig, ten decle gedwongen zijn » be.de gevallen echter werken zij 0p het zedelijkeleTn enzefden zin. Ze brengen namelijk den mensch in Gevoelens 'opwel' ^ ^ ^ ^ bclan-riJke altruïstische de co!^ÜnUïteit " C" ^ dC S°Iida^ «■ o„tw^UWilIif;elatiCS' die het ^milieleven meebrengt, zien liet h \° Soll.danteit' daania de continuïteit. We , 'J huwelijk. Alle drie de sociale gevoelens , 565. kind gedwongen en bevordert men door ze te eischen slechts het instinct van zelfbehoud. Maar spoedig nemen de relaties een ander karakter aan en wekken dan een hooger instinct, want van gedwongen wordt de gehoorzaamheid vrijwillig en doet 7.e de kinderlijke eerbied geboren worden. En eenmaal onder den drang van de meest persoonlijke behoefte ontstaan, krijgt dit respect zijn eigen bekoorlijkheid, ja het strekt zich zelfs behalve tot de ouders ook tot de voorouders uit en omvat eindelijk heel het voorgeslacht. Aan dit gevoel van continuïteit paart zich dan ook weldra het gevoel van solidariteit. liet zijn nl. de relaties tusschen de kinderen onderling, die deze gehechtheid aankweeken en wel zuiverder dan elders, omdat protectie en concurrentie, die anders het gevoel van gehechtheid onzuiver maken, meer zijn uitgesloten. Zoo is dus het familieleven in alle verhoudingen een bron van altruïstische gevoelens. Moge het nu in veel gevallen anders schijnen, dit komt alleen, omdat deze levensvorm niet in alle opzichten is, zooals zijn aard zegt, dat hij zijn moet. De positieve kennis moet ook hier eerst doorwerken en leiden tot verschillende veranderingen, die alkin den aard van het familieleven liggen opgesloten. Deze veranderingen draagt Comtk voor als eischen. Als eerste eisch stelt hij absolute monogamie, geen echtscheiding en geen tweede huwelijk. De verdediging van dien eisch is een echt idealistisch pleidooi voor de heiligheid van het huwelijk. „Alleen aan totale afwezigheid van alle moreele en maatschappelijke beginselen", zegt hij, ,,kan het toegeschreven worden, dat men zelfs in geleerde taal de onstandvastigheid en gemeenheid durft beschouwen als essentieelc voorwaarden voor het mcnschelijk geluk. Geen intieme verhouding kan zonder concentratie en zonder standvastigheid werkelijk diep worden, want de idee alleen van verandering is er mee in strijd. Is ons korte leven te lang voor twee zulke verschillende wezens als man en vrouw, om elkaar goed te leeren kennen en beminnen? Nu is echter liet hart gewoonlijk zoo onstandvastig, dat de maatschappij moet optreden om ontbindingen en veranderingen te verhinderen, die, als men ze vrij toeliet, heel het menschelijk bestaan zouden doen ontaarden in een erbarmelijke reeks van proefnemingen zonder gevolg en zonder waardigheid. Alleen onder vaste en ernstige tucht kan het sexueele instinct een machtig middel tot volmaking worden . . . Polygamie of monogamie zijn dan ook niet een kwestie van warm of gematigd klimaat. De frivole hypothese, die het onderstelt strijdt én tegen de waarneming èn tegen een gezonde theorie over de menschheid. \\ aar het huwelijk volmaakter wordt, daar gaat ons geslacht steeds van polygamie tot monogamie over. In Noord en Zuid vindt men als men ver genoeg in de historie teruggaat de polygamie: in Noord en Zuid wint de monogamie het, naar mate de beschaving steigt." ') Volkomen wordt de monogamie eerst, als men er den plicht van ,,veuvagc ctcnwl" mee verbindt. Dit weduwschap is de meest volkomen concentratie van het hart, maar geen leer was tot heden zuiver genoeg om het met kracht als plicht den mensch op te leggen. Alleen bij het positivisme vloeit dit vanzelf uit den algemeenen regel voor het huwelijk voort. ,,\\ ant daar het huwelijk volgens positieve beschouwing bestemd is om het hart te volmaken — d. w. z. om de altruïstische neigingen te ontwikkelen — wordt de weduwstaat een natuurlijk gevolg van den eisch tot eenheid." ') Tevens biedt de vrijwillige weduwstaat alle voordeden der kuischheid, zonder bloot te stellen aan de groote moreele gevaren van het coelibaat. Een tweede eisch, dien Comte stelt aan het familieleven is, dat de eenheid niet slechts beruste op het gevoel, maar ook een eenheid van denken en werken zij. »Want de meest hechte gevoelsband verandert en breekt dikwijls, wanneer niet een gemeenschappelijke overtuiging de weder- 'l Pu/. Pus. I. Discour» preliminaire, t». ') I. o. p. 2:t!t. keerige liefde versterkt." ') En ook een zekere cooperatie wordt vereischt zal de eenheid aan de verschillende schokken weerstand bieden. Die coöperatie heeft echter een beperking noodig. Evenals er in iedere maatschappij een regeering moet zijn, zoo ook in het huisgezin, de kiem der maatschappij. En zij berust bij den man. De vrouw moet gehoorzamen. Met instemming citeert CoMTK een uitspraak van Aristoteles, dat de kracht van de vrouw moet bestaan in het overwinnen van de moeielijkheid om te gehoorzamen. Alle ideeën van vrouwenemancipatie vinden daarom in CoMTE een beslisten tegenstander.2) Alleen door de heerschappij van den man te erkennen kan de vrouw haar hoogere moraliteit ontwikkelen. Verzet zij zich dan gaat haar waar karakter te loor, omdat door de vrije ontwikkeling van de twee laatste der egoïstische instincten, i'orgueil en la vanitè die bij openbaren arbeid werken, het gevoelsleven der vrouw wordt geschaad en . . ,,iedere vrouw zonder teederheid is een monstruositc socialc nog meer dan een man zonder moed.''3) Comte's derde eisch betreft de wederkeerige verhouding van ouders en kinderen. 4) De regel, dat deze zooveel mogelijk moet werken in altruïstischen geest brengt hier een betere verdeeling van macht mede tusschen vader en moeder, overeenkomstig de ware natuur van iedere sexe. Van den vader moet het kind in materieel opzicht zijn bescherming hebben, van de moeder het begin van zijn moreele en intellectueele opvoeding, zooals het positieve opvoedingsplan bepaalt. Verder moet het pogen om den zoon dezelfde positie te verschaffen, als de vader inneemt, worden afgekeurd. De zorg der ouders moet niet verder gaan dan de opvoeding, die eindigt, wanneer men zijn kinderen de noodige hulp i) Pol. Pos. II, |>. 1SI2. Vgl Comte's briefwisseling over dat onderwerp niet St. iMii.l, die o.a. te vinden is l>ij Littkk, o.c. )>. 4U0 v.v. :i) Pol. Pos. 1 üise. I'ról., |>. 2157. >) Pol. Pos. II, 1». 1Ü7 v. heeft verleend om de carrière, die zij zelf zich hebben gekozen, te beginnen. Alle verdere hulp werkt nadeelig op de werkkracht der kinderen. Ten slotte stelt CüMTE, wat de verhouding van ouders en kinderen betreft, nog een rectificatie voor „des dangcrcuscs abcrrations (Tune famcusc ccole cconomique". Het getal twee n.I. door die school voorgesteld als norm voor het aantal kinderen in ieder gezin, wil hij vervangen door drie. Het tweetal zou niet alleen de bevolking slechts stationnair maken, maar het zou zelfs geen vergoeding kunnen geven voor onvruchtbaarheid en vroegtijdig sterven. Als middel tot vereffening van de verschillen beveelt CoMTE adoptie aan. Deze heeft bovendien prachtige moreele gevolgen: „de adoptie zal het genot der oudervreugde doen smaken aan vele paren, die het zeer waard zijn en er toch door onvruchtbaarheid van verstoken blijven." ') Ook de „domesticitc proprement ditc" eindelijk, neemt CoMTE in zijn beschouwing van de familie op. Zij kan de gradueelc ontwikkeling tot altruïsme versterken door een bijzondere ontwikkeling van den eerbied eenerzijds en de goedheid anderzijds.'-) Daartoe dient zij echter den goeden invloed van het positivisme te ondergaan. Debetereorganisatie, die CüMTE voorstelt zou ons echter te veel van ethisch terrein en dus van ons onderwerp afvoeren, om ze hier te behandelen. Terugziende op zijn theorie over de familie, vat COM IE alle hier besproken gedachten samen in ééne hoofdidee. In alle vormen van het familieleven ziet hij éénen invloed werken, waaraan alle vooruitgang hier is toe te schrijven, 't Is die van de vrouw op den man. Als moeder, zuster, echtgenoote, dochter en dienstbode is zij bestemd den man te bewaren voor het verderf, dat hem door zijn practisch en theoretisch bestaan bedreigt. Haar hooger gevoelsleven ') I. e. i». lf»S. ■) I. r. |>. 2(H. stelt haar in staat tot dit werk en een betere oeconomische toestand, waarin zij van alle niet huiselijke zorgen zal ontheven zijn, zal dit werk krachtig bevorderen. ..Wij zijn in alle opzichten en zelfs physiek, meer de kinderen onzer moeder dan van onzen vader; een goede zuster is beter dan een broer; de liefde van de vrouw gaat die van den man te boven ; in toewijding overtreft een dochter den zoon en een dienstbode den knecht: in alle opzichten dus is de vrouw het zedelijk centrum van de familie. Zoo blijkt heel depositieve theorie over de familie niet anders te zijn. dan een svstematisecren van den spontanen invloed der vrouwelijke liefde op het practische leven van den man." ') c. Het zedelijke leven in de maatschappij. De beschrijving van het zedelijke leven in den individu was een beschrijving van potentieele krachten, lu het familieleven zagen we die krachten tot eenige ontwikkeling gekomen. Thans in het maatschappelijk leven zullen wij ze waarnemen in volkomen ontwikkeling. Dit is geheel in overeenstemmini; met de werkelijkheid, zooals Comtk haar ziet. Een mensch op zichzelf is een abstractie; de familie heeft realiteit, echtei slechts als element, maar het eenige feitelijke organisme is de menschheid. Daarom komen dan ook eerst bij de menschheid alle levensfuncties, waaronder ook de zedelijke, tot algeheele ontwikkeling. Zoo verschaft dus de beschouwing van het zedelijke leven in de maatschappij ons datgene, wat nog aan onze beschrijving van den aard van het zedelijke, naar Com it.'s opvatting ontbreekt. ()ver het ontstaan van maatschappelijk leven, zwijgt Cc >MTimet opzet 't Is volgens hem een levensvorm, waarop de mensch van nature is aangelegd en naar het ontstaan van wat met de natuur gegeven is, weigert de positivist uit beginsel een onderzoek in te stellen. Theorieën als die ') 1. r. p. 204. 7 COMTE's beschouwing van het maatschappelijke leven ons tot dezelfde slotsom brengen. De menschheid voldoet 11.1. op eigenaardige wijze aan haar materiëele behoeften. Zij gehoorzaamt daarbij volgens CoMTK aan twee wetten. Zij produceert in de eerste plaats, meer dan er geconsumeerd wordt en kan in de tweede plaats de verkregen materie bewaren gedurende een tijd veel grooter dan die, welke vereischt wordt voor reproductie.') De eerste wet nu stelt den mensch in staat ook voor anderen dan zichzelf te leven, de tweede geeft gelegenheid tot kapitaalvorming en dit kapitaal kan weder op verschillende wijzen op anderen overgaan. Beide wetten dus maken het voorzien in de stoffelijke behoeften tot iets, dat niettegenstaande den egoïstischen grondslag een altruïstische uitwerking kan hebben en — zooals het bestaan der maatschappelijke samenleving bewijst — ook werkelijk heeft. „Zoo wordt de stoffelijke vooruitgang, niet een hinderpaal, maar een belangrijk hulp middel voor de zedelijke volmaking. ' -) 1 Iet maatschappelijk leven voert dus tot hetzelfde resultaat als het familieleven, maar het wordt op andere wijze verkregen. En daarom is de altruïstische eenheid in het maatschappelijke leven ook anders gekleurd dan bij het familieleven. Het verschil teekent Comtk met twee woorden: de familie is een muon, de maatschappij een association. De associatie heeft tot kenmerk de verdeeling van arbeid en deze is slechts mogelijk in de maatschappij. „In de familie kan verdeeling van arbeid niet hoofdzaak zijn, allereerst omdat het getal harer leden te klein is, maar vooral, omdat zulk een verdeeling strijdt tegen de idee van familie. Want eenerzijds moet de huiselijke opvoeding, wijl zij berust op navolging, de kinderen er toe voorbereiden om de bezigheden der ouders over te nemen in plaats van nieuwe functies uit te oefenen; en terzelfder tijd staat het vast, dat iedere goed zichtbare ') Pol. Pon. II, 1-Vt, v. -) 1 bid. p. I«r>. verdeeling van arbeid onder de verschillende leden van een ge/.in, de huiselijke eenheid verstoort. Hoe meer men over dit onderwerp nadenkt, des te meer zal men voelen, dat de verdeeling van arbeid, waarop de maatschappij rust, niet een karaktertrek van de familie kan zijn. 1 let is onbetwistbaar, dat de familierelaties niet op een associatie lijken, maar een werkelijke eenheid veroorzaken." ') Hoewel er ook in het huisgezin wel een zekere coöperatiebestaat, is zij van zóó bijkomstigen aard, dat als zij de eenige band blijft, het huisgezin ontaardt in een zuivere associatie en alle neiging vertoont om uitéén te vallen. In de maatschappij daarentegen staat coöperatie voorop. Kr zijn wel menschen, zegt Comtk, die zoo georganiseerd zijn, dat ze hun medearbeiders kunnen liefhebben, als de leden van een gezin elkander, maar dit gevoel kan nooit sterk genoeg zijn om het sociale leven te leiden.2) Het leidend beginsel blijft dat van coöperatie, maar dan coöperatie in den meest uitgebreiden zin. ,,\Ye moeten het zoo voorstellen,'' zegt C< im i k. „dat niet alleen de individuen en klassen, maar ook in veel opzichten de verschillende volken, deelnemen aan een groot en gemeenschappelijk werk, waarvan de geleidelijke ontwikkeling de menschen, die er nu aan medewerken, zoowel aan elkander als aan de geheele reeks hunner voorgangers en opvolgers bindt."3) Deze verdeeling van arbeid nu geeft aan de maatschappij haar vastheid. Door de gewoonte van coöperatie voelt iedere familie en ieder persoon zijn afhankelijkheid en tevens zijn eigen beteekenis met betrekking tot alle anderen en alle individueele verschillen kunnen zoo door verdeeling van arbeid naar ieders vermogen samenwerken tot de maatschappelijke eenheid. Nu heeft echter deze verdeeling van arbeid haar bezwaren. ') i'hii. Pu*, iv. ii. .vsi). „Wie verdeelt, verstrooit en zoo moet ook met de verdeeling van den arbeid der menschen een versterking samengaan van Je individueele eigenaardigheden, zoowel in intellectueel als moreel opzicht.'' ') Zal daarom, zoo concludeert Comtk, de maatschappij tengevolge van deze noodzakelijke verdeeling van arbeid niet te gronde gaan. dan moeten haar nadeelige gevolgen gekeerd worden door een sterk gezag, te sterker naar mate de verdeeling toeneemt. Naast verdeeling van arbeid is het bestaan van een gezag bestaansvoorwaarde voor de maatschappij. Maar de groote vraag is nu natuurlijk, van welken aard dit gezag zal zijn en in welke handen het moet berusten, om liet best te beantwoorden aan zijn doel. Het antwoord daarop is wel het belangrijkste van o i.mtk's idccen over het zedelijke leven in de maatschappij. Reeds in 1S22, toen hij zijn meermalen genoemd Plan des travaux uitgaf, bestond er bij hem op dit punt geen twijfel meer en vier jaar later kwam hij dan ook met een uitgewerkte theorie over het gezag, -) welke hij in hoofdzaken geheel zijn leven onveranderd heeft verdedigd. We moeten hierbij echter weer hetzelfde opmerken als bij de statiek deifamilie. Daar sloeg de beschrijving der feiten om in het stellen van eischen en zoo brengt ook hier de observatie der feiten Com it. tot het stellen van een eisch met betrekking tot het gezag in de maatschappij. Maar ook deze eisch is er een van positief gehalte, d. w. z. hij is gegrond op dewetten — in casu — van de maatschappij en kan dus, volgens Com tk, aanspraak maken op dezelfde zekerheid als iedere uitspraak van een natuurkundige over de toekomst, die gegrond is op kennis van wetten. liet gezag in de maatschappij kan slechts zijn van tweeërlei ') 1. r |». -) ('misiil:'ratiuns stil' It poni vir s]>irituel, zie Pul. Pus. IV, a|>|>. V"le purtie. aard, al naardat dc invloed ervan gaat over het materieele of over het nioreele. Onder het eerste verstaatComtk de daden, onder het tweede de nieemngen, neigingen en wilsuitingen, ') Waar er sprake kan zijn van maatschappelijk leven, daar zijn ook deze twee vormen van het gezag waarneembaar. 1 och is het slechts sedert betrekkelijk korten tijd, dat zij werkelijk zoozeer onderscheiden worden, dat zij in verschillende handen rusten. Alle maatschappelijke systemen der oudheid hadden, volgens ( omtk, dit gemeen, dat de geestelijke en wereldlijke of tijdelijke macht, zooals hij in navolging van het Roomsch Katholicisme de beide vormen van gezag noemt, vermengd waren, al was dan ook niet steeds dezelfde macht overheerschend. Nu eens was, zooals in Egypte, de tijdelijke macht niet meer dan een aanhangsel van de geestelijke macht, dan was omgekeerd de tijdelijke macht het belangrijkste, zooals bij dc Grieken en Romeinen. Maar gescheiden waren beide krachten in de oudheid nimmer. De scheiding had eerst plaats in de Middeleeuwen, toen dc theologie haar katholieken en het militarisme zijn feodalen vorm had gekregen. Toen nam de Roomsche geestelijkheid liet moreele opzicht in handen en liet dc materieele leiding over aan daarvoor bestemde personen. l'it de gevolgen van dit feit blijkt, dat die scheiding voor het maatschappelijk leven van esscntiëele beteckenis is. I )oor haar werd het mogelijk, dat één geestelijk gezag tallooze volken verbond, die ieder hun eigen wereldlijk gezag behielden. Dc grootste centralisatie werd bestaanbaar naast politieke verscheidenheid, zoodat men in verre toekomst2) zich een ') l'nl. I'ux. 1. c. p. 1!M : „[.'inlluenee totale (du gouvernement) se eonipose de deux sortes d aetions, I une matérielle, 1'autre morille, eiitieremeiil heterogènes, snit duns leurs bases, soit dans leur modes, i|iioi(|iie toujours coexistantes. ha première porte immédiatement sur les aetes, pour déterminer les uns et empèelier les autres . . . I.a seconde eonsiste dans le règleiuent des opinions, des penchants, des volontes." ■) Dit voegt ('om ik ei' hier (in 1S2) nog hij. Later is de toekomst miuder ver en ineenl hij, dat eeuige geslachten ze brengen zullen. vereeniging in geestelijk opzicht van dc geheele menschheid kan denken, wat, toen beide machten vermengd waren, een onmogelijkheid was. 1 evens is door de scheiding het belang rijke probleem opgelost, hoe men onderwerping aan het gezag kan doen samengaan met het invoeren van verbetering, wanneer die noodig is. Vroeger was iedere onderwerping absoluut en daarom slaafsch, nu kan ze vrijwillig zijn en de tegenstand behoeft niet meer dadelijk vijandschap te worden, daar hij kan uitgaan van en berusten op een wettig zedelijk gezag. Voorheen was men gedwongen tot onvoorwaardelijke onderwerping of directen opstand, zooals nog bij de volken onder Mahomcdaanschen invloed, bij wie de twee machten in dezelfde handen berusten. ') Zoo heeft dus door de scheiding der beide machten in de Middeleeuwen de maatschappij met een betere orde ook een grootcre afmeting verkregen, twee dingen, welker combinatie ieder in dc oudheid voor onmogelijk had gehouden. Daarom zag C< >m i k dan ook in die scheiding een levensvoorwaarde voor de maatschappij en stelde hij haar als eisch ook voor de positieve aera. Dat zij werkelijk in staat zal zijn aan dc maatschappij dc vastheid, die deze noodig heeft te geven, dat kan behalve door bovenstaande positieve redeneering, ook naar Comtk meent, negatief bewezen worden. Reeds Dl. Maistkk was hem hierin voorgegaan. Deze had gewezen op het feit, dat zoolang de Paus zijn macht had behouden, bijna geheel Europa een monarchie was geweest, maar dat met het verval van die macht dc Europcesche staten in, wat C uMTl. noemt, hun i'tcit sauvagc waren teruggevallen. En ü >mtk vermeerdert dit écne bewijs met nog een ander. Een bul van Alcxander VI kon een strijd tusschen Spanje en Portugal over het koloniale bezit voorkomen. Thans is een dergelijke strijd aan dc orde van den dag. Ook de volken afzonderlijk beschouwd, klaagt Comte, ') Pol. Pos. IV, app. |». 177 v.v. vertoonen na liet verval der geestelijke macht op alle gebied een droevige desorganisatie. Kr is geen eenheid van begrippen meer en geen intcllectueele tucht. Ieder vormt zich op eigen gelegenheid zonder voldoende voorbereiding een systeem, zoodat men geen twee menschen kan vinden, die liet over eenige sociale kwestie blijvend eens zijn, noch bij de revolutionairen, noch bij de voorstanders van restauratie. Kvenzoo ontbreekt bijna alle publieke zedelijkheid. Kr licerschen geen algemccne beginselen meer, die ieders doen en laten bepalen. Ieder zet zijn eigen wenschcn door zoover als de omstandigheden liet toelaten en maakt aldus zichzelf tot centrum der maatschappij, 't Kgoisme wordt de drijfkracht van het leven en dit heeft tot natuurlijk gevolg, dat ook de individueele zedelijkheid te wenschcn overlaat. Dan krijgt voorts hoe langer zoo meer liet materialisme dc overhand, 't Verdringen van de geestelijke of theoretische macht door dc practische, brengt mee. dat overal de eischen van praktijk vóór gaan. Men vraagt in de eerste plaats naar het onmiddellijk nut. Zoo b.v. bij de wetenschappen, welker philosophisch belang men is gaan ontkennen of achterstellen bij de diensten, die zij aan de praktijk bewijzen. Kn ten slotte wijst Ci >M l K als laatste gevolg van het verval der geestelijke macht op het ontstaan van wat hij — it défant d'nnc expressiou plus jaste — aanduidt als het ministérialisme of despotisme administratif, dat erop uit is 0111 steeds meer de macht te centralisecren. Dit moest komen. Waar geestelijke eenheid ontbreekt, moet de tijdelijke macht te sterker optreden 0111 een volk, dat anders uitéén zou vallen bijeen te houden : wie zichzelf niet kan regeeren wordt geregeerd. Uit al deze leemten, die hij na het verval der geestelijke macht in het maatschappelijke leven opmerkte, maakte CoMTE dezelfde conclusie, waartoe we hem reeds boven op positieve gronden zagen komen, dat aan de verwarring van geestelijke en wereldlijke macht een einde moest komen, zou de maatschappij kunnen blijven bestaan. Ze moesten weer als in den tij cl van het koomsch-Katholicisme gescheiden worden. Die scheiding is de erfenis, die de positieve aera dankbaar uit het tijdperk der theologie moet aanvaarden. In dezen eisch tot scheiding der beide machten ligt opgesloten, dat aan de geestelijke macht de opperste leiding komt. Als de tijdelijke macht den toon aangeeft, dan staat dit voor CoM 1K gelijk met vermenging en heerscht tevens het materialisme, dat we hem boven zagen afkeuren. En dan waarom was gezag in de maatschappij onontbeerlijk: Omdat, zooals we zagen, dit alleen dc gevaren van dc verdeeling van den arbeid kan keeren. Welnu, dan hangt alles af van de geestelijke macht. De praktijk, het tijdelijk belang stuwt steeds verder in de richting van versnippering der krachten. Slechts een gezag, dat eenheid van beginselen bedoelt en bewerkt kan de maatschappij redden en instandhouden. Vooral in zedelijk opzicht vindt CMTK het bestaan van een geestelijke macht, die niet onderworpen is aan tijdelijk gezag onmisbaar. liet zou een terugkeer zijn tot barbarisme als het anders was. Onder invloed van het RoomschKatholicisme zag CoM'lT. de zedelijkheid vrij geworden van de politiek en haar de suprematie verkrijgen, die haar toekomt. Aan dit proces achtte hij het te danken, dat het zedelijke le\en niet meer door vooropstelling van inferieure en peisoonlijke belangen werd belemmerd. „Maar de bevrijding daarvan zou", zegt hij, „op den duur weinig beteekenen. als ze slechts berust op een abstracte leer en niet wordt bevestigd door voortdurende tusschenkomst van een zedelijke macht, die geheel onafhankelijk is van de politieke macht. ') Rn daarom voelt CnMTK zich gedrongen vooral ook in het belang van het zedelijke leven er op aan te dringen dat een zuiver geestelijk gezag de maatschappelijke leiding hebbe. Dit is in het algemeen Comtk's theorie over het 1) PIiil. V«. VI, I». .">27. gezag. In bijzondei lieden eischt zij nog nadere uitwerking. In de eerste plaats moet de werkzaamheid der geestelijke macht verder omschreven worden, terwijl we vervolgens moeten aangeven, welke personen CoM'l'K zich als leden dier macht dacht. We hebben reeds meegedeeld, waarin in het algemeen het werk der geestelijke macht bestaat. Ze heeft de meeningen, neigingen en wilsuitingen te regelen, in tegenstelling met de tijdelijke macht, die de daden bestuurt. CmiTK bedoelt hiermee, „dat de geestelijke macht de lu-giiist/cn moet opstellen en handha\cn, die aan de verschillende sociale beschouwingen ten giondslag liggen. ') Ilaar hoofdattribuut noemt hij daarom de pvocdnig. \ ooral, als men in tweeërlei opzicht de ruimste beteekenis hecht aan dit woord, is het uitstekend geschikt als aanduiding van de taak der geestelijke macht. 1 let kan nl. aanduiding zijn van alles wat noodig is om de individuen vooi te bereiden voor de maatschappij, waarin zij hebben te leven en om ze zooveel mogelijk te doen beantwoorden aan ieders particuliere bestemming. Maar tevens moet men er naast de voorbereiding der jeugd, ook de inwerking op ouderen onder begrijpen, die daarin bestaat, dat men zoowel de indiv iduen als de massa's zonder ophouden de beginselen, waarvan zij doordrongen zijn geworden, voorhoudt en hen roept tot de vervulling ervan. Dan heeft men onder het woord opvoeding alle werkzaamheid der geestelijke macht binnen de grenzen van een volk samengevat. Daarbij heeft zij internationale plichten. Ze moet de volken — in theorie van heel de wereld, in werkelijkheid echter van het grootste deel van Kuropa samenhouden door eenzelfdcn geestelijken band. Maar ook deze functie kan men een opvoedende noemen, want zij bestaat hierin, dcit de geestelijke macht een algemeen opvoedingssysteem opstelt voor de verschillende volken en dit systeem doorvoert. ') Pol. Vos. I \ . p. I!»4. Opvoeding in den meest ruimen zin is dus de taak van de geestelijke macht. 't Is Comtk's vaste overtuiging, dat zulk een opvoeding de voornaamste behoefte is der maatschappij, 't Menschelijk verstand kan niet zonder een leer. die doen en laten regelt. Scepticisme is slechts een toestand van voorbijgaande crisis. De meesten echter hebben noch den tijd, noch de vermogens om zicli de onontbeerlijke theorieën zelf te vormen. Daarom moet er wel een klasse van menschen zijn, die zicli daarop speciaal toelegt en haar resultaten aan tic massa bijbrengt, l'.n nog meer is in zedelijk opzicht zulk een macht onmisbaar. Al kon ieder mensch zich zijn eigen leer vormen, die noodig is voor de regeling van zijn gedrag, hij zou nog niet in staat zijn ze in beoefening te brengen, omdat een goede leer over het gedrag steeds in strijd is met de sterkste mcnschelijke neigingen. Zonder een macht, die de beginselen doet leven en ze onophoudelijk den menschen inprent en herinnert, is het onmogelijk de anti-sociale neigingen van den mensch in bedwang te houden. En tlit moet toch geschieden, zal er sprake zijn van een maatschappelijk leven, 't Moge waar zijn, dat een sociale toestand ook een zekere individueele voldoening verschaft, even waar is het, dat de maatschappelijke toestanden voortdurend zelfopoffering eischen. Men kan de sociale neigingen versterken, de anti sociale blijven er tegenover van kracht, ja worden met den voortgang der ontwikkeling steeds intenser. Vooral ook het feit, dat de anti sociale neigingen van de menschen meestal op dezelfde dingen gericht zijn en de sociale plichten zoo oneindig verschillend zijn, bewijst dat ieder mensch, 0111 zijn plicht te voldoen, zal moeten afzien van de meeste zijner eigen wenschen. ..Zoo is dus", zegt comtk, zoowel in intellectueel, als in zedelijk opzicht geconstateerd, dat in iedere goede maatschappij de begrippen van goed en kwaad, die het gedragvan ieder individu met betrekking tot de sociale relaties (en zelfs ook ten deele in het zuiver individueele leven) regelen, moeten berusten op bepaalde voorschriften, die opgesteld en gehandhaafd worden door een goed georganiseerde geestelijke macht." ') Wat het Roomsch-Katholicisme leerde blijkt juist: grondslag van individueel en gezamenlijk geluk is ,,het geloof, d.i. de geneigdheid om spontaan te gelooven zonder voorafgaand bewijs, aan de dogmen door een bevoegde macht opgesteld.'' '•) En aan welke handen zal nu deze macht moeten toevertrouwd worden? In de /'/lil. Pos. heeft Comtk op deze vraag het antwoord nog niet gereed. Men behoeft niet bang te zijn, zegt hij, dat hij één der bestaande klassen er voor zal uitkiezen, zooals de Roomsche Kerk der Middeleeuwen deed. De geleerden van zijn tijd komen er zeker niet voor in aanmerking. Ze missen de algemeene ideeën en het hooge gevoel, welke eerste vercischten zijn voor de nieuwe geestelijke macht. Geen bestaande stand kan trouwens aan die eischen beantwoorden. Een nieuwe klasse van menschen, gerecruteerd uit .die bestaande standen, zal langzamerhand moeten opkomen om de hoogste geestelijke leiding der menschheid op zich te kunnen nemen. :t) 'l'och is het natuurlijk wel te zeggen, wie het eerste en voornaamste lid van die klasse zou zijn. Naar zijn eigen schattingwas CoMTK zelf de eenige man uit zijn tijd, die blijkens zijn philosophie aan de hoofdvoorwaarden had voldaan, dat hij algemeene ideeën, die op werkelijkheid berustten en hooge zedelijke begrippen deelachtig was. Hij en ieder, die zich door zijn philosophie liet brengen op hetzelfde hooge standpunt, moest drager zijn van het gc/.ag, dat de maatschappij zou redden van de crisis en haai de hoogst mogelijke ontwikkeling zou tegemoet voeren. Daarom verwondert het ons niet, dat 0>\iik in de ') Pol. Pnx. IV, a|>|>. )>. 20(i. -) 1. c. |>. '207. i Pliii. Poft. VI. |>. ,Y24. Polit. Pos., waar de philosophie haar moreele en politieke toepassing krijgt, minder vage lijnen trekt en bepaalde personen aanwijst als dragers der geestelijke macht. Aan het hoofd staat hij /elf met den titel s an (ï rand-Pret re del' Hnmanité, in naam en waardigheid dus herinnerend aan het hoofd deioude geestelijke macht, die hem in menig opzicht zoozeer bekoorde. Onder hem staan allen, die zich hebben laten bekeeren of zich zullen laten bekeeren tot de algemeene ideeën van het positivisme en de hooge zedelijke capaciteiten bezitten voor hun functie vereischt. Dit zijn, wat het eerste betreft, natuurlijk de mannen van wetenschap, die van het heerschende empirisme zijn overgegaan tot de positieve philosophie. Geflankeerd zullen deze echter worden door menschen, wier edele kwaliteiten CoM'l'l'. door Clotilde de Vaux had leeren kennen, door de vrouwen. Zij alleen toch bezitten van nature het hooge zedelijke gevoel, dat voor de geestelijke leiding onmisbaar is en hebben daardoor vanzelf de noodige geneigdheid tot algemeene ideeën, die bij geen lid der "-eestelijke macht mogen ontbreken. Aan vrouwen en positivistische philosophen samen zal dan de opvoedingstaak zijn toevertrouwd in den ruimen zin, dien wij boven hebben aangeduid. Daarbij valt. zooals we bij de beschrijving van het zedelijke leven in de familie zagen, de opvoeding en leiding in het gezin aan de vrouwen en die in het openbare leven aan de mannelijke leden der geestelijke macht ten deel. Hoe CoMTK zich nu in bijzonderheden deze opvoeding denkt kan hier achterwege blijven. De beschrijving daarvan zou ons op paedagogisch terrein brengen. Wat gezegd is van de geestelijke macht, van haar aard. haar werkzaamheid en haar leden, is voldoende om te doen zien, hoe CoMTK zich de werking en den invloed van deze tot het wezen der maatschappij behoorende kracht denkt. 't Ligt voor de hand, dat we thans CoMTE's meeningen omtrent de tijdelijke macht meedeelen, want naast of onder de geestelijke macht is zij, zooals wij gezien hebben, het tweede bestanddeel van het gezag, dat in geen maatschappij 8 kan ontbreken. Toch zijn we gedwongen daarover zeer kort te zijn. Kn wel om twee redenen. In de eerste plaats schenkt C< iMTE zelf haar weinig aandacht. Alles concentreert zich bij hem om de vorming van een geestelijke macht. Daarin bestaat de eerste hoofdbehoefte van den tijd. waaraan hij vóór alles wil voldoen. De tijdelijke macht is daarbij vergeleken van weinig belang. Kn dan zijn de weinige aanduidingen, die CoM'l'E erover geeft, voor ons doel van nog minder beteekenis, daar van die macht geen morecle invloed op de maatschappij uitgaat. De geestelijke macht regelt de opinies en wilsuitingen. Haar werkzaamheid ligt dus op zedelijk terrein, maar de tijdelijke macht, die de daden moet regelen is te veel een politieke en praktische macht om zedelijken invloed te hebben. Volledigheidshalve echter en als overgang tot een belangrijker onderdeel van deze paragraaf deelen we iets van Comtk's theorieën over deze macht mede. Hoofdzaak is, dat zij afhankelijk is van de geestelijke macht. CoMTE laat niet na deze stelling te poneeren, omdat zij lijnrecht inging tegen den geest van zijn tijd, om met koortsachtige haast allerlei politieke maatregelen te nemen, die niet op algemeene beginselen berustten. Hij zag duidelijk de ijdelheid van al dat overhaast praktisch werken in en eischte daarom eerst grondig onderzoek en verovering van beginselen, waarnaar het gehcele leven en dus ook de tijdelijke macht zich richten kon. W ie de dragers dier macht zullen zijn, maakt CoMTK op uit het karakter der maatschappij. De ontwikkelingswet heeft aan het licht gebracht, dat dit van militaristisch, industriëel is geworden. De vroegere politieke leiders hebben daarom in de nieuwe maatschappij afgedaan en de leiding komt in handen van hen, die met de industrie in betrekking staan. Welke personen dat zullen zijn is eveneens door de ontwikkelingsgang reeds aangeduid. De industriëele arbeid is in het algemeen te verdeden in productie en afzet der producten. 't Laatste staat volgens c'omtk hooger dan liet eerste, zoodat dan ook zij, die de producten hebben te verhandelen of werkzaamheden verrichten, die daarmee onmiddellijk verband houden, de praktische leiding in handen krijgen. Dit zullen dus in het algemeen de bankiers en kooplieden zijn. ') üit is het voornaamste van Com it.'s ideeën over de tijdelijke macht, zooals ze reeds in de Phil. Pos. te vinden zijn en in zijn latere werken zijn uitgebreid. Zooals ik zei, zijn zij voor de moraal van weinig belang. Ze moesten echter vermeld worden, als overgang tot meer belangrijke ideeën. Het blijkt nl. uit het bovenstaande, dat in de positivistische maatschappij wegens haar industrieel karakter de massa, in wier handen noch geestelijk, noch tijdelijk gezag rust, geheel bestaat uit de personen, die voor de productie hebben zorg te dragen, dus i. e. \\. uit de proletariërs. Deze vormen dan ook volgens C< >mte naast de geestelijke en tijdelijke macht den derden en laatsten factor uit de maatschappij. Kn zoodra nu CoMTK zijn ideeën over de proletariërs te berde brengt, beweegt hij zich weer meer op zedelijk terrein en vinden wc de stof, die bij ons onderwerp hoort. Schijnbaar vormen de proletariërs de breede laag der geregeerden, die geen actieven invloed op het maatschappelijk leven uitoefent. Ze schijnt slechts of object te zijn van de opvoeding der geestelijke macht f de ontwerpen der tijdelijke macht uit te voeren. In werkelijkheid heeft zij echter volgens ('omte een veel grootere, ook actieve beteekenis. Deproletariërs vormen een macht in de maatschappij, die wederom van onschatbare waarde is om het maatschappelijk probleem — de overwinning van het egoïsme door het altruïsme — geheel op te lossen. Zij toch zijn in de samenleving de eigenlijke steun der geestelijke macht. Waar het anders schijnt, is dit te wijten ') riiil. ros. VI, |>. 580 — aan het onvolledig doorwerken der positieve beginselen, waardoor de proletariërs nog niet zijn, wat ze krachtens hun aard moeten zijn. Met dit onvolkomene heeft echter de statiek der maatschappij zich niet op te houden en daarom poneert zij, dat de proletariërs krachtens hun aard een steike steun zijn van de geestelijke macht. Zoowel in de Phil. Pos. als in de Pol. Pos. verdedigt CoMTE deze stelling op in hoofdzaak gelijke wijze. ') „Niettegenstaande het verschil tusschen deze twee elementen van de samenleving", zegt hij in het laatste werk, ,.bestaat er tusschen beide veel intellectueele en moreele verwantschap. Ze zullen steeds meer een gelijke voorkeur gevoelen voor wat nuttig is en een zelfde neiging om het bijzondere aan het algemeene ondergeschikt te maken. Ken wijze onbezorgdheid voor het stoffelijke, een verachting van tijdelijke grootheden zal bij de éene zoowel als bij de andere partij zich voortdurend ontwikkelen. Komen deze sympathieën eenmaal goed uit. dan zal men gevoelen, dat iedere proletariër van nature philosoof is en iedere philosoof een gesystematiseerde proletariër. Kn beide klassen zullen in gelijke verhouding staan tot de middelklas, die de tijdelijke macht in handen heeft en van welke zij in geldelijk opzicht afhankelijk zij"'" 2) Sommige dezerpunten werkt CoMTE in bijzonderheden uit. Zoo wijst hij om den philosophischen trek, dien hij in de proletariërs bespeurt, te verklaren, op hun werk, dat meer geschikt is voor wijsgeerige oefening dan de arbeid deimiddelklasse. I let neemt hen zoo weinig in beslag, dat zezelfs onder hun werk hun gedachten kunnen uitspinnen; het legt hen weinig verantwoordelijkheid op en bewaart hen voor de minutieuse berekeningen, die onophoudelijk de leden der tijdelijke macht kwellen. 'i V»l. Phil. Po». VI, l'. v.v.; Vul. Puk I. ]>. 1 '2* —20Ü rn IV. |i.'-24!>-:ii;i. •-•) Vul. Pots. I. |>. KMI. Nog sterker nadruk legt hij op de zedelijke eigenaardigheden, die het proletariaat in connectie brengen met de geestelijke macht. De werkman heeft gelegenheid den invloed van het huiselijke leven te ervaren, meer dan de ondernemer, die geheel door ,,persoonlijke" berekeningen in beslag wordt genomen. Bovenal echter worden zijn sociale gevoelens dagelijks ontwikkeld. „Men vindt dan ook gewoonlijk", meent CoMTK, ,,onder het proletariaat de beste voorbeelden van waarachtige toewijding. Ken diepe eerbied, vrij van slaafschheid tegenover de meerderen, leeft er spontaan, zonder dat de eerzucht, die den geleerde en de wedijver, die den mannen van het tijdelijk gezag eigen is, ze neutraliseert. De edele neigingen worden cr voortdurend versterkt, doordat dc persoonlijke ervaring van het kwaad, dat de menschheid treft, het gevoel van sympathie levendig houdt . . . Wel is het instinct van de mcnschelijke continuïteit nog niet genoeg ontwikkeld, maar dit is slechts te wijten aan het ontbreken van een systematische opvoeding. ') Reeds nu is er geen enkele klasse, die zooveel voorbeelden van vrije en bescheiden zelfverloochening voor het algemeen welzijn te zien geeft. En dat het proletariaat zulke hooge zedelijke eigenschappen bezit zonder opvoeding, bewijst, dat zij liggen in zijn aard." 2) Deze moreele zoowel als intellectueele eigenaardigheden maken het duidelijk, hoe en waarom CoMTK in de proletariërs den steun kan zien van de geestelijke macht, die in het aankweeken van zulke eigenschappen juist haar eigenlijke taak heeft. COMTE prijst dan ook telkens weer een lichaam als de Nationale Conventie, die reeds in de periode der revolutie haar hulp heeft gezocht bij het volk. Wel was het slechts instinct, dat zij zoo deed: zij grondde haar daad niet op een algemeene leer — want deze zag eerst het licht door CoMTE —; zij was bovendien behebt met mctaphysische ') Ken systematische opvoeding is hij ('om ik een opvoeding, die de eenheid doet gevoelen en inprent. -) Pol. Pos. I, p. 132 v. dwalingen, waardoor zij tc ver ging en het volk de politieke leiding wilde opdragen, maar zij greep toch het eerst de ware gedachte, dat het gezag den steun behoeft van het proletariaat. Mn hierin moet zij gevolgd worden. De metaphysische en daarom revolutionaire idee van souvereiniteit van het volk vermijdende, moet men het proletariaat voortaan de hooge plaats geven, die het toekomt, door in de eerste plaats alle besluiten, die eenigszins met de gemeenschap in betrekking staan, in naam van het volk af te kondigen en door in de tweede plaats heel het maatschappelijk bestaan gericht te doen zijn op het algemeene welzijn. ') Gebeurt dit, dan heeft het proletariaat de positie verkregen, waarop het krachtens zijn aard aanspraak heeft, l'.n dat dit medewerkt aan de oplossing van het maatschappelijk probleem, blijkt wel daaruit, dat de laatste maatregel geheel overeenstemt met den basis der ware moraal, die bestaat in „lapriponderance directe et continue de la sociabi/ité sur toute (vrsomiahtc Behalve door de genoemde maatregelen komt het volk nog op andere wijze in nauw contact met de geestelijke macht. Reeds aan het einde der Middeleeuwen is het gevoeld, dat de publieke opinie een sterke macht stond te worden in de maatschappij. Die invloed der publieke opinie nu zal in het positieve stadium zijn hoogtepunt bereiken, zoodat 1'oMTK in Jempire de /'opinion publitjue" de voornaamste karaktertrek meent te moeten zien van het „régime final" der menschheid.2) Dit is één van de lievclingsgedachten van CoMTE. Van de publieke opinie acht hij de wetenschap afhankelijk. De positieve wetenschap doet niet anders, dan wat leeft in de voorstelling van het volk. zuiveren en systematiseeren. Telkens i) 1. c. |>. 1W. | |i, i:sire de 1'opinion puldique rpie tnus les pressenliments, instinetifs ou syxténMliques, s'aeeordent, riepuis la tin dn moven ;ise, n eoneevoir coinnie le prineipal caiaetèrt' du régime linsd de 1 lnunanite.' 1 wijst CoMTE dan ook bij dc ontwikkeling zijner ideeën aan, dat ze beantwoorden aan de geldende opinie en hij ziet daarin een krachtige aanbeveling. De hoofdwet b.v. zijner sociologie, dat het positieve stadium successievelijk het theologische en metaphysische heeft opgevolgd en thans het alleen rechthebbende is, is de gesystematiseerde overtuiging van het volk. Dit had reeds lang erkend, dat de goden dood zijn en was zijn vertrouwen steeds meer gaan stellen op de natuurwetenschap. Ook de zedelijkheid ondervindt in klimmende mate de inwerking van de publieke opinie. „Nu de theologische illussies", zegt Comtk, ,,zijn gevallen, is deze kracht onmisbaar om te voorzien in het gebrek aan natuurlijke zedelijkheid, dat dc meeste menschen hebben ... De algemeene lof is nu de beste belooning voor het goede gedrag en liet leven in de nagedachtenis der anderen, dat reeds onder het theologisch regime ieders diepste wensch was, is nu de eenige voldoening aan onze behoefte om eeuwig te bestaan. Dc publieke opinie wordt dus op het geheele terrein van het geestelijke leven dc macht, die looft en laakt en aldus het goede loont en het kwade bestraft, en de juistheid of onjuistheid der wetenschappelijke resultaten aan het licht brengt. Ze is de rechtbank voor goed en kwaad, waar en onwaar, die de oude goddelijke rechtbank vervangt. Nu moeten we ons dit echter niet zoo voorstellen, alsof naar de meening van Comtk, bij liet volk de opperste leiding van het moreele en intellectueele leven zal berusten. ()k al zijn de beginselen geput uit de publieke opinie en al is deze de rechtbank, die beslist over hun juiste toepassing, ze missen de uitwerking, zoolang zij niet aan het licht zijn gebracht en geordend. Kn dat is het werk van den philosoof. Door het eeren der publieke opinie berooft CoMTE dus dc philosophen niet van den invloed, dien hij hun vroeger toekende. We moeten het ons zoo denken, dat de levensbeginselen, die het volk van nature bezit, eerst werkzaam worden, als het ze gesystematiseerd van de wijsgeeren heeft terug ontvangen, en dat dan pas de ware publieke opinie kan ontstaan met de macht, die COMTE haar toekent. Zoo blijft de wijsbegeerte dc kracht, die het geestelijk leven der positivistische maatschappij in gang brengt en theoretisch zuiver houdt, terwijl het volk of wel dc proletariërs dat leven houdt in het spoor, waarin de wijsbegeerte het eenmaal geleid heeft, liet proletariaat is ook hier de steun van de geestelijke macht. 't Spreekt vanzelf, dat COMTE zich hier beweegt op het gebied van den positivistischen toekomststaat. 1 lij erkent dan ook zelf, dat „een slechts oppervlakkige beschouwing van den tegenwoordigen toestand (+ 185o) uitwijst, dat onze proletariërs nog ver van zulk een positie verwijderd zijn." ') Maar voor een dieperen blik was het klaar, dat de toekomst zich in die richting bewoog. Reeds zag CoMTE het gloren van den nieuwen dag. 't Communisme, dat zoo sterken voortgang maakte, was het teeken; niet om zijn leer van «gemeenschap, die CoMTE als metaphysische utopie verwerpt, maar om de edele gevoelens, die spreken uit zulk streven naar gemeenschap. Daarnaast kwam als tweede wegbereider voor den positieven eindtoestand het Socialisme, dat het probleem van het Communisme overnam, maar blijkens zijn naam de oplossing reeds meer in positivistischen zin zocht. Neemt het positivisme het goede van die voorgangers over, dan zal de toestand, dien wij als toekomstig beschreven, daar zijn. Comtk besteedt er verscheidene bladzij's2) aan om dit duidelijk te maken en tc polemiseeren tegen de theorieën, die eenerzijds zoo dicht bij de zijne stonden, maar van welke hij zich anderzijds ver geschcidcn wist. Voor ons doel is dit alles van minder belang en veelal herhaling. Nu we den aard van het maatschappelijk leven, zooals het zich voordoet bij dc proletariërs, d.i. bij de klasse der geregeerden ') Pol. Pus. I. |'. 1->1. ■) i'ni. Pos. 1, |>. 1 r> 1—pin. n hoofdtrekken hebben beschreven, behoeven we niet nader stil te staan bij de kwestie, hoe die aard zich in den loop der jaren steeds duidelijker zal openbaren en hoe aldus ook op dit gebied de positivistische eeuw zal aanbreken, 't Was ons in dit onderdeel, zoowel als in het geheele hoofdstuk slechts te doen om een uiteenzetting van de statistische wetten, die naar CoMTK's meening het zedelijke leven beheerschcn en het is ons genoeg deze te kennen en te weten, dat CoM'l'K haar doorwerking onvermijdelijk acht. De wijze, waarop die doorwerking zal geschieden is iets, dat buiten de algemeene beginselen staat, die wij moesten bespreken. Daarmee schijnt nu echter tevens Comtk's geheele leer van het zedelijke leven uiteengezet te zijn. Na dc dynamiek toch, die ons de ontwikkelingswetten van het zedelijke leven deed kennen, beschouwden wij thans de statiek. We beschreven dc zedelijke krachten in den individu, gingen haar ontwikkeling na in het familieleven en zagen haar volle ontplooiing in de maatschappij. Dit schijnt alles wat een positieve wetenschap van het zedelijke leven kan geven. Statiek en dynamiek samen leveren de wetten der verschijnselen. En wetten van verschijnselen zijn begin en einde van de positieve kennis. Bij de wetten van het intellect bleek ons echter reeds, dat de positieve kennis inderdaad hier met eindigt. De wetten bleken elementen te zijn van het positieve systeem, dat als het ware onbezocht ontstond. Kn zoo is het ook o hier. De wetten van het zedelijke leven, die CoMTE heeft geformuleerd, voerden op dezelfde wijze tot het systeem van het zedelijke leven. Ja, we zullen zien, dat al deze elementen van de positieve wetenschap, beschouwd in verband met elkaar, saam voeren tot nog hooger synthese dan het systeem der kennis of het systeem van het zedelijke leven. Een systeem van het geheele mcnschelijke bestaan zal gevormd zijn, als eenmaal alle elementen van Comtk's positieve leer in onderling verband zijn gebracht. Dit laatste systeem is de positieve religie. Een aanduiding van die beide systemen moet onze uiteenzetting van ü'MTK's moraal eindigen. Dat wc hierbij kort kunnen zijn, spreekt vanzelf. De elementen zijn gegeven, de systemen zijn er feitelijk reeds, zooals ook bij bet intellectueele leven het geval was; we hebben dus niets anders te doen, dan de band te doen uitkomen, die ze, naar CoMTK meent, bijeenhoudt. 111. Het systeem van het zedelijke /even en i/e positieve religie. De dynamische en statische gegevens, door ons boven beschreven, bevatten volgens COMTK het systeem van het zedelijke leven. Alle krachten toch van dit leven zijn beschreven en de wetten zijn gevonden, die de verschillende verschijnselen beheerschen. Van begin tot einde ligt de ontwikkelingsgang, die het zedelijke leven in overeenstemming met het intellectueele leven volbrengt, ons voor oogen. De moreele krachten in den individu zijn geordend door de théorie cérébrale', de wetten voor het familieleven, de wetten eindelijk van het zedelijke leven in de maatschappij zijn ontvouwd. Kn het merkwaardige van dat alles is, dat niet een chaos van wetten is verkregen, maar dat in alle verschijnselen van dit gebied steeds weer één wet bleek tot uiting te komen. Dat nu is voor Comtk reden genoeg om van een systeem van het zedelijke leven te durven spreken. Welke die ééne wet is, bleek in het voorafgaande herhaaldelijk, 't Is de wet, dat het egoisme, door geheel het samenstel van het zedelijke leven heen, wordt overvleugeld en plaats maakt voor het altruïsme. Door deze ééne wet is dus het gansche zedelijke leven als een eenheid gezien en derhalve gesystematiseerd. Precies zooals door de wet der drie stadiën het intellectueele leven tot eenheid gebracht was. Evenals daar moet echter ook hier een nieuwe gedachte worden opgenomen. I)e overwinning van het altruïsme is niet eenvoudig een wet, die geheel spontaan tot uiting komt. De theorie cérébrale, het eerste stadium der zedelijke ontwikkeling en het begin van de beschouwing over de maatschappij hebben het doen zien, hoe het altruïsme niet komt dan na strijd tegen het egoïsme. Dit laatste is in den individu zelfs sterker dan zijn neiging tot altruïsme. De wet, dat het altruïsme zegeviert, is dus niet een zuivere omschrijving van de feiten, zooals het zedelijke leven die vertoont, maar evenzeer een norm, waarnaar dit leven zich moet richten, zal het goed zijn, d.w.z. zal het een eenheid gaan vormen. Daarom spreekt C< >MTK ook telkens van liet maatschappelijk probleem en bedoelt er de kwestie mee, hoe het altruïsme zijn zegepraal zal moeten behalen; daarom wordt hij een moralist, die zijn wet de menschcn inprent en roept hij een gansche geestelijke macht in het leven om door opvoeding en onderwijs, ja zelfs door straffen als excommunicatie de ontwikkelingswet van het zedelijke leven aan de menschheid op te leggen als norm, waarnaar zij zich richten moet; daarom kan hij ook spreken van plicht in tegenstelling met tic revolutionairen, die recht eischtcn.1) Men voelt echter, dat dan een moeilijke vraag zich opdoet. Hoe kan CüMTE spreken van een wet, die de feiten zal beschrijven en niets anders, terwijl hij toch tegelijk, door diezelfde wet tot zedelijke norm te proclamccren, ontkent, dat zij een beschrijving is van feiten? Is hier niet de sterkst mogelijke contradictie: In schijn wel, inderdaad, naar CoMTK meent, niet. Een natuurwet is beschrijving van feiten, maar zooals men zich herinnert, niet van alle feiten willekeurig dooreen ') Vgl. hoven |>. (>!' en Pol. 1 'os. I, |>. •!!>! : „Cetle regéneration décisive coiiMste surtout ïi siihstituer toujours les devoirs iiux droits, |tour mieux suhordonner la personnalite a la sociabilil»'1. Le mol drtiit doii 01re autanl écarté du vrai langage |iolitii|ue qiie le mol du vrai langage philosophi<|iie." genomen. Ken genie moet het werk der abstractie vervullen, waardoor de niet ter zake dienende feiten worden uitgeschift, terwijl dan eerst van de overblijvende feiten de wet de volledige beschrijving is. Kn nu is dit het eigenaardige. 1 Tet werk der abstractie wordt mocielijker, naar mate de verschijnselen meer gecompliceerd zijn. In de lagere wetenschappen was zij betrekkelijk gemakkelijk. Daarom ontstonden die ook het eerst van allen. Maar in de hoogere wetenschappen is het anders gesteld. We zagen, welk een abstractie er noodig was, om de feiten voor de wet der drie stadiën te verzamelen en nog grootere is noodig om de wet van het zedelijke leven te vinden. Die abstractie nu heeft CoMTK volbracht. Hij heeft gezien, dat alles wat pleit voor de overmacht van het egoïsme, slechts onwezenlijke feiten zijn, die moeten verdwijnen en dat de feiten, die het materiaal leveren voor de wet van het zedelijke leven, de steeds toenemende altruïstische verschijnselen zijn. Zijn wet is dus wel beschrijving van feiten, maar van feiten gezien door het abstraheerend genie. Kn daarmee staat tevens in verband, dat deze wet als norm kan worden voorgeschreven. Hij minder samengestelde verschijnselen is er weinig plaats voor ingrijpen, maar juist hoe samengestelde!" de verschijnselen worden, des te meer ruimte blijft er, om concrete verschijnselen te veranderen. De verschijnselen der lagere natuur laten weinig gelegenheid er toe. die der levende natuur reeds meer, die der intellectueele en zedelijke of i. é. w. der geestelijke natuur het meest van alle. Zij vormen het terrein, waar het ingrijpen van den mensch het veelvuldigst kan geschieden. CoMTK noemt dit het modificeeren der verschijnselen en het is dit modificeeren. dat hij voorschrijft, als hij gebiedend optreedt als moralist, legen dc idee van wet strijdt dit, naar zijne voorstelling, niet in het minst. Hij roemt er zelfs in, dat het positivisme zoo'n modificatie toelaat, liet ontkomt daardoor aan het fatalisme en quiëtisme en het recht op den eeretitel van relatief, dien wij hem in het begin aan zijn stelsel zagen geven, blijft erdoor gehandhaafd, terwijl toch het zedelijke systeem er niet door wordt vernietigd. Dit zou geschieden als bewezen weid. dat ook de ondergrondsche strooming van het zedelijke leven zich niet beweegt in de richting van het altruïsme, en dat bij de altruïstische norm de eenheid onmogelijk is. Maar wie oogen heeft als CoMTK om op te merken, ziet reeds met profetischen blik de overwinning van het altruïsme. Kn, wat de eenheid betreft, de historie, vooral der RoomschKatholieke moraal, die deze door egoïsme zocht, bewijst, dat langs dien weg de synthese niet bereikt, en de strijd niet minder wordt. Integendeel. Toen in den tijd tier metaphysiek de samenhoudende kracht van het RoomschKatholieke stelsel was gebroken en het egoïsme onomwonden in de moraal tot norm was verheven, is eens voor goed de verstrooiende invloed van het egoïsme gebleken. Slechts de liefde van allen voor allen voert ons de eenheid tegen; slechts de wet, dat het altruïsme zal en moet zegevieren over het egoïsme, maakt het systeem van het zedelijke leven mogelijk, waaraan de menschheid behoefte heeft. Behalve dit systeem, meent Comtk nu nog een hoogere eenheid bereikt te hebben, waardoor hij de kroon zet op zijn gansche werk. Kvenals in den individu ziet hij in tle menschheid het leven op drieërlei wijs zich openbaren: t is denken, gevoelen en handelen. Nu. deze drie levensvormen zijn. naar Comtk meent, door zijn werk tot eenheid gebracht. De positieve philosophie bracht de eenheid in het denken; op den grondslag door de philosophie gelegd werd vervolgens aan het gevoel, dat de drijfkracht is van het zedelijke leven, zijn juiste doel gewezen en op grond van die dubbele synthese moet ook het handelen tot eenheid zijn gebracht, want de praktijk volgt vanzelf de theorie. We hebben dan ook in wat we bespraken, de personen, die ieder der drie levensvormen in de maatschappij representeeren hun eigen bepaalde plaats zien innemen, waarop hun eigenaardigheden het best tot uiting kwamen en zij elkaar wederzijdsch steunden tot bereiken van het eene doel: de volkomen maatschappij. I'hilosophen en vrouwen samen, die denken en gevoelen vertegenwoordigen, gaven, als geestelijke macht de richting aan, waarin de menschheid zich moet voortbewegen, terwijl hun aanwijzingen werden uitgevoerd door de tijdelijke macht, die met'de proletariërs samen de mannen van de daad zijn. Denken gevoelen en doen gaan dus niet meer ieder de eigen onbepaalde richting, maar vormen een harmonie, waarnaar vroegere stelsels wel gestreefd hadden, maar die eerst door het positivisme bereikt was. Het gansche menschelijke bestaan is gesystematiseerd. ') Dit was oorspronkelijk niet CoMTK's doel geweest Zijn doel was eenheid van het denken om zoo de anarchie op politiek gebied in orde te veranderen, maar eenmaal op wcstreefde lnj zijn doel voorbij en verkreeg door de eenheid van het denken, een nog hoogere synthese. Deze synthese nu heeft Co mik met religie vereenzelvigd. 111j /e"t eiSens> dat die beide woorden naar zijn opvattint samenvallen. Synthese duidde slechts te veel op een eenheid van het denken alleen en wat hij gevonden had was tevens een eenheid van gevoelen en handelen. Daarom koos hij voor zijn systeem den naam van religie. -) Dit schijnt een merkwaardig schouwspel, den man, die de theologie voor overwonnen standpunt hield, zelf te zien komen tot religie. liet is echter minder merkwaardig dan het op het eerste gezicht lijkt te zijn. Het vreemde ligt slechts in den naam. Had hij synthese behouden als den naam voor zijn werk of gesproken van wereldsysteem, hij had dezelfde gedachten kunnen uitspreken zonder veel dii P<<1' '' prt-'liin., waar Cojitk uitvoeriger T > waarv.ui de hoof.lidee hier slecl.ls even j;eiele\ eerd kon worden. ■) Vgl. Pol. r„s. 11, |i. s: „Dans ee traité la relicion sera S^TSTu T IVta W*" .uni, laul eol eelive t|u individuelle, miand toutes les parties <|ueleon(|iies sont dignenient coordinées." verwondering op te wekken. Want hij heeft allerminst een religie in den gewonen zin van het woord willen stichten. De gedachte aan een God in gewonen zin is nimmer bij hem opgekomen. Zijn religie is en bedoelt slechts te zijn vervangmiddel van den ouden godsdienst. De betrekkelijke eenheid van leven bereikt in de dagen, toen de theologie haar triumfen vierde, had hem van het begin af geboeid ; haar terug te vinden — al was het alleen voor het politieke leven — was zijn hartewensch en toen hij haar meende te ontdekken in nog volkomener vorm dan de theologie had veroorzaakt, toen kwam het woord religie hem voor den geest, om aan te duiden, dat hij bereikt had, wat de oude religie nastreefde, maar slechts ten deele vermocht. Maar eenmaal op weg om zijn stelsel den naam te geven van datgene, waarvan het een — naar zijn schatting beter — vervangmiddel was, is hij doorgegaan. Geen deel van de oude religie of hij vond in zijn stelsel de verbetering ervan en doopte die verbetering met den ouden naam. Reeds aan het begin van zijn loopbaan had hij iets van dien aard gedaan, toen hij sprak van geestelijke en w ereldlijke machten. Nu ging het alle perken te buiten. Hij vond een God in zijn stelsel. God was immers in het theologisch stadium de idee, die van alle leven het centrum heette te zijn en hij had zoo'n zelfde centrum in zijn gesystematiseerde wereld. t Was de menschheid, liet subject van de eenheid, die hij ontdekt had. Die menschheid is de centrale gedachte, neen, de centrale werkelijkheid. Haar geldt alle denken, gevoelen en handelen, ze is er het resultaat en tevens het doel van en daarom werd die menschheid de God van het positivisme. En hij zelf als de man, die het best de ontwikkeling der menschheid had begrepen en haar daardoor het best diende, werd de Hoogepriester van de nieuwe godheid; de geestelijke macht, die hem flankeert, werd de priesterschap. W'at het positivisme leert, kreeg den naam van dogme. wat de mensch doet werd de cultus, want iedere daad geldt de menschheid en is dus een praktische vereering van de godheid. Ja, hij vond zelfs in zijn wereld menschen, die hij als God kon aanbidden. De vrouwen, die de samenhoudende kracht van de menschheid. het gevoel, de liefde, representeeren, zouden de hulde ontvangen, die in vroeger tijd God gold. „Slechts voor de vrouw zal de knie van den man zich nog buigen' '). zoo voorspelde hij en hij dacht bij dat woord bovenal aan Clotilde de Vaux, door wier liefde hij de eenheid van menschen had ervaren en gaf haar de plaats, die in de Roomsche kerk Maria bekleedt. De groote denkers der eeuwen, die hun krachten het best in dienst der menschheid hadden gesteld, werden de heiligen van de nieuwe religie. Zelfs het krui steeken werd hersteld in de positivistische kerk, toen CoMTK den geloovigen als heilige handeling voorschreef hun hand achtereenvolgens te leggen op de plaatsen, die hij de zetels acht van hart en wil en verstand. En zoo oing het door, in steeds sterkere en steeds meer belachelijke nabootsing van den Roomschen ceredienst. Maar dat alles moge ontleend zijn aan een godsdienst en in naam aan religie doen denken, inderdaad is het geen religie, maar synthese, in elkaarzetting van de menschenwereld zooals Com i k meent, dat ze het best zal werken. Men mag dan ook uit de geheele z.g. vervorming van zijn systeem tot een religie geen wapen vormen om CoMTK van deze inconsequentie te beschuldigen, dat hij, de principiëele godloochenaar, terugviel in het stadium, hetwelk hij reeds lang voorbijgegaan dacht. Het tegendeel is waar. ComïE heeft nimmer een God erkend. Wel echter heeft hij de ideeën en geestelijke bezittingen, die de menschheid aan God dankt, onder den naam van religie, maar zonder God, zoeken te behouden. En dit is zijn inconsequentie, waarop wij in onze beoordeeling sterken nadruk zullen moeten leggen. Dij behield onder den i) 1\>J. Pus. I. !»• 2">M. naam van religie, wat men niet behouden kan zonder het geloof in den transcendenten persoonlijken God. En dat is de voornaamste der oorzaken, die zijn systeem deden mislukken. 1 loeveel diepe gedachten het ook naast dwaze fantasieën moge bevatten, hoeveel eerbied er ook uit moge spreken voor het zedelijk-goede, hoe kunstig de samenstelling hier en daar moge zijn, het valt uiteen, omdat het de eenheidsband mist, die CoMTK zelf had weggeworpen, toen hij God voor dood verklaarde. Dit aan te toonen zal onder meer het doel zijn van het volgende hoofdstuk, waarin ik mij voorstel C< >MTK's leer van het zedelijke leven in verband met zijn philosophie en zijn „religie"' aan een nader onderzoek te onderwerpen. 9 YIKRDE 1 U >( M'DSTUK. 1ÏE< ii )KI)KKI.INC. I. H>1 altruïsme. l)c ethiek van O >M I K bleek ons in al haar onderdeelen een verdediging van de altruïstische wet. Ken beschouwing van het altruïsme stelt daarom in de gelegenheid alles samen te vatten, wat er, afgezien van de beginselen waarop zijiust en de religie waarop zij uitloopt, ter beoordecling \an de inhoud der beschreven ethiek valt te zeggen. liet hoofdkenmerk van de altruïstische theorie ligt zeker niet in de nieuwe ethische regels, waartoe zij ( < >M l h bi acht. liet kan niemand ontgaan zijn. dat ( < >\i 1 K ook in zijn ethiek, evenzeer als in zijn religie de Koomsche traditie tiachtte te handhaven. Zijn theorie van liet huwelijk met bijna absoluut verbod van scheiding; de verdeeling van liet gezag 111 geestelijk en wereldlijk; de nadruk, dien hij legde op den plicht, in plaats van ,,/i's prïhndus droits der revolutionairen en zooveel meer. 't is alles navolging van het Roomsch-Katholieke voorbeeld. Kn dit kan ons niet verwonderen. Zijn doel was immers orde en ontwikkeling in hoogcre synthese te vereenigen. Kn als beeld van orde zweefde hem. met tal van zijne tijdgenooten. de kerk der middeleeuwen voor oogen. liet karakteristieke van het altruïsme ligt meer in den vorm dan in den inhoud. 1 let wil gaarne als het kan de oude zedelijke praktijken overnemen, mits ze slechts zijn te zetten in het nieuwe kader, waarin CnMTK het geheele leven wil wringen. De naam altruïsme nu drukt uit. welk kader dit is. Blijkens dien naam moeten alle levensuitingen in dienst van ..den ander" gesteld worden. Altruïsme is de theorie, die het vivrc pour au/rui tot algemeenen levensregel maakt. Nu komt echter terstond de vraag op of ook dit altruïsme wel iets anders is, dan een nieuwe naam voor een oude theorie. Het leven voor den ander tot regel te stellen was waarlijk niet nieuw. liet Christendom heeft immers het eerst, in tegenstelling met de antieke moraal, dezen eisch van naastenliefde verkondigd. Inderdaad deed o'mtk ook alle moeite om den schijn aan zijn stelsel te geven, dat het de naastenliefde geheel had opgenomen. Hij verheerlijkte het zelfs, omdat het beter dan eenige andere theorie deze liefde tot plicht wist te stellen. I );it de liefde I evensprinciep moet zijn. was een deel van de korte samenvatting van zijn systeem.1) Slechts dit achtte hij het verschil tusschen zijn ethiek en een die naastenliefde predikt, dat de eerste een brecder object gaf aan de liefde voor den mcdemcnsch. C< >mtk had de menschheid ontdekt en die gesteld op de plaats van den naaste. Dit was het nieuwe en karakteristieke van zijn moraal. Toch komt het mij voor, dat het verschil tusschen naastenliefde en altruïsme grooter is dan ü>m'it. dacht, liet laatste sluit zelfs het eerste uit. Dit aan te toonen is ter betere kenschetsing van het altruïsme in de eerste plaats een vereischte bij onze kritiek. In het dynamisch gedeelte van de positieve zedekunde treffen we een waardeering aan, die het reeds dadelijk waarschijnlijk maakt, dat naastenliefde en altruïsme van elkander verschillen, 't Is die, welke C< >m'1'k ten opzichte van het Christendom ten beste geeft. We zouden sympathie verwachten, maar ontdekken het tegendeel: Comti: verwerpt de Christelijke ethiek als de antipode van de zijne. Dit geschiedde echter om een merkwaardige reden. Als hij de beide theorieën tegenover elkander stelt, dan heet ') Deze luidde: L'Ainour pnur principe: l.'Ordre ponr linse Kt Ie l'rogrès pour liul. d het egoïsme van het Christendom de reden van zijn verwerpend oordeel. . , Hij de beschrijving van het Roomsch-Kathol.c.sme der Middeleeuwen treffen we voor het eerst de bedoelde tegenstellino aan. Comtk noemde daar de kerkelijke leer de sanctie van het egoïsme. Alle op aarde volbrachte zelfver loochening beroofde zij van haar zedelijke waarde, daa. o het -ansche leven van den Christen op de persoonlijke zaligheid deed gericht zijn. En dezelfde meen.ng keert terug bij ' het oordeel over het Protestantisme. Ook hier deed, volgens CoM'l'K. het Christendom zich als egoïstisch kennen. 1 Iet ontsloeg door zijn kritiek den individu van het gezag der kerk, maar behield de leer der persoonlijke zaligheid. 1'n toen deze kritiek in het rationalisme der 18- eeuw tot afsluiting kwam, bereikte het egoïsme in de theorie van he zelfbehoud het hoogtepunt. Het ,.lk" werd verheven tot absoluut beginsel en het persoonlijk geluk was de maats a voor het zedelijke leven. Slechts dit was het verschil met de Roomsche leer, dat de rationalist de zaligheid van de eeuwigheid naar het heden verlegde. Nu ligt aan dit oordeel ongetwijfeld een misvatting ten grondslag. \1 is het waar, dat het Roomsch-Kathohcisme evenzeer als het rationalisme door het vooropstellen van het menschehjk «rcluk bleef in den ban van het egoïsme, de kerkleer der Middeleeuwen is nog iets anders dan het Christendom en het rationalisme mag maar niet met het Protestantisme vereenzelvigd worden. Maar er spreekt uit dit oordeel nog iets meer dan een misvatting. De verwerping van het Christendom en van het Protestantisme geeft ons een juistcn blik op het altruïsme. Het lijdt geen twijfel, dat het werkelijke Christendom een zelfopofferende naastenliefde als hoogste uiting van het zedelijke leven eischt. Reeds een oppervlakkige beschouwing van de 11. Schrift doet ons dit inzien. Het gansche evangelie is doortrokken van de hooge waardeering der naastenliefde. Vooral de samenvatting der wet, waarbij deze liefde één wordt genoemd met de liefde tot God is voldoende om aan allen twijfel op dit punt een einde te maken, hn nu moge er in het Nieuwe Testament ook sprake zijn van de zaligheid, die de geloovige deelachtig wordt, deze zaligheid is daar nimmer motief of doel van het zedelijke leven. Dit staat geheel in het teeken der zelfverloochenende liefde. Opgevoed in een platvloersch Roomsch gezin schijnt Comtk van het Christendom weinig anders gezien te hebben, dan een min verheven trachten naar de zaligheid. En deze afdwaling heeft hij voor het wezen van een Christelijk zedelijk leven aangezien. Ook bij liet Protestantisme was zijn oordeel oppervlakkig. Ilier was het eensdeels zijn sympathie voor Roomsche schrijvers, die verklaart, dat hij van het Protestantisme uitsluitend de negatieve zijde op den voorgrond stelde. En ook zijn ontwikkelingswet liet niet anders toe. Op het stadium van het monotheïsme deed zij de metaphysica volgen, die in wezen negatief was. Rn omdat de Middeleeuwsche kerk van dit eerste de laatste verschijning was, paste het slechts in het kader der wet, 0111 het Protestantisme, dat de kerk ondermijnde met de metaphysica te vereenzelvigen. O >m l h vond dan ook een overeenkomst. In beider vaandel stond bevrijding van den individu geschreven. En het recht dat hij den historicus toekende 0111 van schijnbare anomalieën te abstrahecren, deed hem alles, wat bij de hervorming niet met de metaphysica rijmde op zij zetten als onlogische restrictie. Maar daardoor zag hij over het hoofd, dat de hervorming wel is waar kritisch is opgetreden, maar niet opging in de negatie. Haar kritiek trof slechts de Roomsche opvatting van het Christendom, naar haar wezen pretendeerde zij te zijn de terugkeer tot het zuivere evangelie. En niemand kan in ernst volhouden, dat de hervormers hierdoor tot een anti-theologische metaphysiek zijn gekomen. Hun eisch van vrijheid voor den individu hield dan ook niet meer in, dan dat /.ij de vrijheid wilden om tot het zuivere evangelie ten." te "aan. Ze wilden ontslagen zijn van allen menschc1 ij ken dwang om naar de inspraak van hun geweten God te kunnen dienen. En daartoe braken ze met het gezag der kerk, om zich aan het gezag van Gods Woord en in laatste instantie van God zelf te onderwerpen. In den absoluten vorm, waarin de latere philosophie het dogma van de mdividucele vrijheid uitsprak, is het door de hervormers n.mme. «relecrd. Zoodra men liet zet in dien vorm slaat liet om tot het tegendeel van wat zij wilden. Zij eischten vrijheid om zich aan liooger gezag te kunnen onderwerpen Hun laatste doel is dus hooghouding van het gezag, terwijl de abso ute vrijheid alle banden verbreken wil. 1 let rationalisme staat met de revolutie lijnrecht tegenover de refoi.natie. . tc ï s als /.irrbild" en „Hild" lijken ze op elkander.1) Y.n daarom gaat het niet aan, de hervormers in een adem met liet rationalisme van egoïsme te beschuldigen. Ze hebben nimmer het persoonlijk he.1 tot doel van he menschelijk handelen gemaakt. God moest het centrum van alle leven zijn. niet de individu. Voor dezen geldt de regel, dat hij in dienst van God e„ den naaste zichzelf heeft te verloochenen. Wat Lt mi.K in zijn „de libertate christ.ana 700 kernachtig heeft uitgedrukt, is gemeenschappelijke overtuiein- van de groote hervormers: de mensch, hoewel v.ij van menschelijken dwang is tevens omnium scrvits ofjictosts- simus omnibus subjcclus.1) Zoowel in liet Christendom in het algemeen, als in de 1'rotestantsche opvatting ervan treffen we dus de hoogste waardeering der naastenliefde aan. Dat C'.MTK dit niet opmerkte getuigt van oppervlakkig oordeel. Maar behalve dat is het ons een aanduiding daarvan, dat die liefde in het altruïsme geen plaats vond. Wie zoo i) Val. Dr. A. Ixni'Kii. 1H Cuhiuh-n»- |'• | vul. Imi. I.ooi s. I.' il/'aili ii zkiii bh'dimn do 1». 0. »alk S, 1SK.5. S. oordeelt, wekt het vermoeden, dat hij de naastenliefde, die de kern uitmaakt van de Christelijke zedeleer, zelf niet kent. Dat dit inderdaad zoo is blijkt, als we het altruïsme nauwkeuriger teekenen en wel naar een andere zijde dan we hierboven deden. We noemden het een leven voor de menschheid, maar onafscheidelijk is daarmee bij CoMTK de idee verbonden, dat tegenover die menschheid de individu in het niet zinkt. Deze is niet anders dan een abstractie, die slechts bestaat in de hoofden der metaphysici. ') Hij is een atoom, dat als zedelijk wezen geen eigen bestaan heeft. Slechts de gemeenschap heeft, volgens altruïstische opvatting, in dit opzicht realiteit. Hier nu ligt de tegenstelling met de idee van naastenliefde. Laten we in het midden, hoe het Christendom met zijn leer van naastenliefde zich de verhouding van individu en gemeenschap denkt, feit is, dat het tevens den individu tot zijn volle recht doet komen. De Christelijke naastenliefde wil een gemeenschap van personen en niet van atomen. Zij doet ons den naaste niet beschouwen als abstractie, maalais individu met eigen zelfstandig bestaan. Haar doel is liet persoonlijk leven van den naaste te wekken en te versterken en het evenzeer bij zichzelf tot de grootst mogelijke ontwikkeling te brengen. Zonder dit is naastenliefde onbestaanbaar. Van een atoom gaat geen liefde uit en evenmin kan zij liefde inboezemen. Maar CoMTK stelt de naastenliefde aldus opgevat gelijk met egoïsme en van zijn standpunt terecht. Wie liet recht van den individu erkent, komt in tegenstelling met het altruïsme en huldigt dus volgens CoMTK het egoïsme. Verheerlijkt hij zelf de naastenliefde, dan bedoelt hij er slechts de vernietiging van den individu in het belang der socictas mede of ook, hij is in strijd met zijn eigen theorie. Inderdaad is dit laatste telkens het geval. CoMTK heeft tal- ') Vol. Pos. I, |>. loozc woorden ter verheerlijking der naastenliefde gesproken, maar het was niet zijn altruïsme, dat ze hem ingaf. Reeds dit resultaat houdt een belangrijk oordcel 111 over CoMTE's ethiek. Het streven om de traditie te handhaven, dat een hoofdkenmerk was van zijn stelsel, blijkt hier mislukt. Het altruïsme mag dus niet met een leer van naastenliefde verward worden. Het eischt leven voor de soc.etas met algeheele opoffering van den individu. Om die miskenning nu van den individu, kom ik er tegen op. Het altruïsme kan niet de juiste theorie zijn, die de feiten van het zedelijke leven tot hun recht doet komen. Tegenover een vereerder der publieke opinie, als ( om 11. is. mogen we ons beroepen op het feit, dat men nimmer van echt zedelijk leven gewaagt, waar de individu met tot zijn recht komt. De verhouding b. v. tusschen ouders en kinderen, tusschen opvoeders in het algemeen en hun pupillen staat zedelijk hooger, al naarmate aan de ontwikkeling c er persoonlijkheid de vrije loop kan gelaten worden. Ken vo * eveneens staat moreel het hoogst, wanneer het uit krachtige persoonlijkheden bestaat. Volgens den altruïst echter zou, indien hij consequent was, een leger van de best gedrilde manschappen het ideaal der zedelijkheid zijn. hn uit dit leo-er zou hij, die het minst zelfstandigheid aan den dag le"de, hooger staan in moreel opzicht, dan de bevelhebber, die door de macht van zijn persoon het geheele leger aan zich doet gehoorzamen. COMTK echter is niet consequent. Hekend is zijn positivistische kalender, waarin hij de oude namen van maanden en dagen wil vervangen door nieuwe, die meer tot het altruïstisch gemoed spreken. Deze bevat de met groote historische kennis uitgekozen namen van heroen der menschheid. Bewijst dit niet, dat ook hij niet in de eerste plaats de mindere soldaten eert, maar de generaals van het groote leger der menschheid, de mannen, die door de kracht van hun persoonlijkheid zich een hoog standpunt hebben veroverd? Kil nu kan men tegenwerpen, dat toch ook de onderdanigheid der minderen in het leger moreel hooger staat, naarmate zij meer volkomen is en die tegenwerping zou geheel in den geest van CoMTE zijn. Maar zij verliest haar waarde, zoodra men er de vraag tegenoverstelt, waaraan de onderwerping haar zedelijk karakter dankt, 't Is hieraan, dat zij volbracht wordt door een persoonlijkheid en krachtens eigen wilsbepaling. 1 loemeer de mensch een marionet gelijkt, hoe lager zijn zedelijk peil daalt. Vrije individuen zijn noodig om een verhouding zedelijk te maken. CoMTK weet dit zoo goed, dat hijzelf herhaaldelijk individueele vrijheid, als conditio sine qua non der zedelijkheid noemt.1) Dan echter spreekt niet de altruïst, maar de mensch CoMTE, die zich niet aan het algenieen-menschelijke heeft kunnen onttrekken. De miskenning van den individu brengt den altruïst in conflict met de werkelijkheid. Dit is dc fout van het altruïsme, waarvan de nadecligc gevolgen op verschillende punten in Comte's ethiek zich openbaren. Deze gevolgen zijn drieërlei. De miskenning van den individu leidt ten eerste tot een verschrompeling van liet zedelijke, ja zelfs van liet geestelijke leven des menschen in het algemeen ; ten tweede tot het indeden van niet-zedelijke verschijnselen bij het zedelijke en ten derde tot een zedelijk-goed achten van wat zedelijk-indifferent is. liet eerste komt het meest uit in de theorie omtrent het gezag. CoMTE heeft terecht ingezien, dat een maatschappij zonder gezag onbestaanbaar is. Het beginsel van verdeeling van arbeid zou alle sociaal leven verwoesten, indien er niet een samenbindende, gezaghebbende macht was. En ook kan men niet anders dan het waardeeren in Comte, dat hij in naam der vrijheid dit gezag een beslist geestelijk karakter ') Vgl. I'ol. Pos. II |>. 15. wil toekennen. Maar hoe weinig is in de uitwerking van dit geestelijk karakter terechtgekomen. ' Miereest verblijft toch, niettegenstaande het vooropstellen van het geestelijk gezag, aan de tijdelijke machthebbers een /.eer groote invloed. En dit zijn - een,ge bankiers. De geschiedenis van de laatste eeuw heeft echter voldoende «.eleerd dat het toevertrouwen van kapitaal aan weinige handen'den weg baant voor dwingelandij en willekeur l ot welk een hoogte zou die stijgen, als eens werkelijk a e kapitaal geconcentreerd was in de weinige handen, die C< »M l K ervoor aanwees. En daar komt nog bij, dat dan een sterk tegenwicht tegenover de bankiers zou wegvallen De p.oletiriërs van CoMTK toch doen al hun bestom en liet geestelijk en het tijdelijk gezag te steunen. Het verschaft hun zoon rust, dat ze eindelijk het gezag in goede handen zien. Hoofdzaak echter is de geestelijke macht. Aan haai zullen, zooals CoMTE verzekert, de tijdelijke gezaghebbers zich onderwerpen, zoodat hiermee het bovengenoemde gevaar is genomen. Maar ook deze macht vertoont met de feestelijke en zedelijke trekken, die CoMTK er aan ten eisch stelde. Denken we het ons in: enkele mannen van «eten schap, die zullen opstellen, wat de menschhcid heeft te gelooven, te denken en te doen! Kn aan het hoofd CoMTK als albeheerschende Hoogepriester «Ier menschheid.We kunne reeds a priori vermoeden, dat er van het geestelijk en zedelijk karakter in zulke omstandigheden weinig terecht kan komen. Maar gelukkig hebben we ook feiten, die het aantoonen. Slechts een enkel voorbeeld ontleend aan de correspondentie van Comtk, waarin het van dergelijke feiten weinet ) hen zekere M. Luws uit Lyon blijkt de vrijmoedigheid oehad te hebben, om zelf het positivistisch sacrament der />,resentation te bedienen. Daarover beklaagt om i k zie 1. liet was een zwakheid, een positivist onwaardig. En he i) Ldtiï* " ilicers. p. I;>° v. was niet de eenige. „In den laatsten brief (van M. I.l i'AS), zegt C< iM'I K, „zie ik een ander symptoom van zwakheid, of eigenlijk van groot gebrek aan eerbied, want hij verklaart met een frivolitc plus qnc voltaricnnc, dat de 400 pag. van mijn Catechismus te veel zijn voor de proletariërs." hn hij laat er op volgen : ..Ik behoef niet te zeggen, van welk een belang het is, om van het begin af de onveranderlijkheid der priesterlijke regels te handhaven." Daarop loopt het uit met het gezag van CoMTK. Want dit is niet een toevallig verschijnsel. Zijn geestelijk gezag is een gewilde nabootsing van het Roomsch Katholieke, slechts met dit verschil, dat bij hem de wetenschap de geloofsregels vervangt. Nu de Koomsche kerk heeft geleerd, dat het geestelijk gezag in personen belichaamd uitloopt op dwang. Hoe waar het ook is, dat er gezag uitgaat van de coryphaeën der wetenschap en dat ook in het moreele het vertrouwend zich aansluiten bij de krachtige persoonlijkheden een groote plaats bekleedt, dit gezag is er niet vatbaar voor, om in cene door menschelijke hand georganiseerde vereeniging van bepaalde personen geïncarneerd te worden. I Iet moet spontaan zich openbaren, dan oefent het zedelijken invloed. Maar overal, waar men het op de wijze van C< >MïT, s geestelijke macht gaat opstellen, slaat het gezag 0111 in tyrannie. Daarom is het zoo'11 merkwaardig getuigenis tegen het altruïsme, dat C«>MTK steeds weer de parallel trekt tusschen het positieve en het Roomsch Katholieke gezag. De discipline, die de kerk der Middeleeuwen op de nog kinderlijke Christen beid wist uit te oefenen, is inderdaad de tegenhanger van de tucht, die met O >MTK's altruïsme strookt. I Iet één, zoowel als het ander bestaat in een onderdrukken der persoonlijkheid, waardoor het gezag zijn geestelijk karakter verliest en omslaat tot tyrannie. Nu zal ons later blijken, dat CoM'li: slechts tot zulk een gezag zijn toevlucht kon nemen ; hier is het voldoende, dat wc in de altruïstische gezagstheorie één der nadeelige gevolgen van het altruïsme hebben doen zien. Tyrannie leidt. zooals CoMTK zelf erkent, nimmer tot den bloei van het zedelijke leven. Op nog andere punten komt hetzelfde bezwaar op. Tengevolge van het niet rekenen met den individu voert het altruïsme behalve tot tyrannie, toch ook daarnaast tot een verzwakking van de zedelijke eischen. Nemen we den toestand eens zoo ideëel mogelijk. Laat de eindstaat worden gevormd uit menschen, die in niets voor CoM'l'K zelf onderdoen. Mogelijk zal dit wel nimmer zijn. want zelfs onder zijn beste discipelen is er geen gevonden, die een waardig opvolger van den 1 Ioogepriester kon zijn. Maar gesteld het geschiedde, welk een droevig beeld zou dan de moraliteit vertooncn. Comtk's hatelijkheden tegenover andersdenkenden; zijn twist met zijn vrouw; zijn liaison met Cl.otli.dk 1>k V.u x, waarover de correspondentie van Comtk een voor hem persoonlijk zeei nadeelig licht doet opgaan,1) dit alles maakt, dat hij niet als moreel hoogstaand persoon kan beschouwd worden. En toch had hijzelf er vrede mee. Lkwks, die hem ontmoet had in zijn eerste periode, vertelt, hoe hij hem weerzag als I Ioogepriester der Menschheid: volle vrede lag over zijn gansche persoon. Geen woord van zelfverwijt treffen wc aan in zijne boeken. Slechts dit ééne, dat hij zijn huwelijk den eenigen zwaren misslag van zijn leven achtte. Een uiting, die op zichzelf reeds de grootst mogelijke zelfverheerlijking is. Zoo iets bewijst, dat CoMTK zijn ideaal verwezenlijkt zou geacht hebben, ook al bleef in den individu een reeks moreele fouten over. En weer is dit niet een toevallige omstandigheid, die te verklaren zou zijn uit gebrek aan zelf controle bij CuMlE i) v* »• Wf '""hfXr'1S £iS rv^üi;;SU^^Vzu'c;,,;u,K a» der Hand der uns voll„tanditt vorliegenden Correspondent, auf grand .erenLomtk selW bêV.Vtheilt werden will, als Carrikutur cks wuhrhaft Ldlcn und Schöneïl MTK zoo goed als ontsnapt. Niet, dat hij het zelf volstrekt niet bezat. Geen mensch, die het niet heeft. Maar hij heeft het in zijn stelsel verwaarloosd. Ook zelfs buiten de grenzen van het morcele leven in eigenlijken zin, doen zicli de nadeelige gevolgen van de veronachtzaming van het individueele leven gevoelen. CoMTK voorspelde een opbloei van kunst en wetenschap, wanneer eenmaal het altruïsme regel werd. Met meer recht kan men echter de verkwijning daarvan voorzeggen. Kunsten wetenschap moeten vrij zijn. Hun hoogc bloei hangt in de eerste plaats af van een sterke, individueele ontwikkeling. Zoodra men dus den individu verklaart voor een abstractie, ontneemt men aan de hoogste geestelijke goederen der menschheid één van haar bestaansvoorwaarden. CoMTK's houding in de Politiqut• Positivo tegenover kunst en wetenschap is daarvan de gevaarlijke consequentie. In schijn eert hij ze. Inderdaad echter munten zijn verhandelingen over de eerste uit door dorheid en langdradigheid en levert zijn Bibliotlioque Positivo het bewijs, hoe onveilig de kunstwerken der oudheid j„ CoMTF.'s hand zonden zij,..') Kn dat °°k ^ wetenschap gevaar zon loop.,, <«** -cl de bekende »» COMTK om het astronomisch onderzoek te bepu-u o sterren, die met het hioote oog waarneembaar z,n. hechts ,,j t„eh konden invloed nitoefenen op het leven der mcnschheiil Dit zijn nu wel curiositeiten, maai ze iggsn " van het altruïsme. Kunst en wetenschap loopen gevaar. as ze moeten staan onder ,1e auspiciën van den »«"»<• Tyrannie. verlaging der zedelijke cischen. l.e.hug n van kist en wetenschap, zijn dos drie gevaren, waarm het altruïsme door de miskenning van den mdividi Hlijkt daaruit niet. dat het altruïsme le.dt tot achtcru,t„. „ van hel zedelijke leven, ja zelfs in het algemeen van het «recstelijko leven van den menschr * \ls tweede gevolg van de miskenning van den mdmdi noemde ik, dat CoMTK niet zedelijke versch.jnsekn b.jhc zedelijke indeelde. Dit komt hienn aan het 1, ht, dat j zoo bereidwillig moraliteit aan de d,eren toekende. De voornaamste gronden, waarop h,j tot deze meen n kwam zijn boven2) genoemd, liet dier hee tivo »uis ■ ■ alle verschijnselen van geestelijk leven. He » ^ J • redrao- in overeenstemming met de toeval ïge oms .uk „ heden" en heeft dus verstand; het heeft ook zedehjk leve omdat het trouw en belangeloosheid toont en er voegen J er hier bij - op uitgebreide schaal in de d.crcnwe.eld Ic„ gemeenschapsleven heerscht. dat met opoffer,ng van den individu gepaard gaat. Nu is het duidelijk, dat hiermee de kucst c n, uitgemaakt. Dat er verschijnselen zijn in het leven de, diere . die" aan geestelijk leven doen d uim. is zeker maa, dev.a.g is juist of dit al of niet terecht geschiedt. Mag men in c trouw en opoffering der dieren, mag men m de w.jze, «aan \ nit', boden, maar de Ihh ku, la jat. >U'ch!s 150 dealen |>, waarondt i i«» •) ikiü;. «s«w>. zij zich richten naar do omstandigheden, uitingen zien van geestelijk leven of schijnen ze dit slechts, terwijl ze inderdaad alleen uit instinct voortkomen? Op deze vraag gaat C'i >MTK niet in. Met geen enkele reden rechtvaardigt hij zijn conclusie. Geen oogenblik denkt hij er aan, hoeveel gevaar men loopt te vervallen, in wat hijzelf de fout noemde van het theologische stadium, dat men de verschijnselen verklaart naar analogie van den mensch. Daaruit nu, dat hij zoo licht over deze kwestie heenloopt, spreekt weer naar het mij voorkomt, zijn vcrwaarloozing van den individu. Zonder persoonlijkheid als de drager ervan, kan ik mij geen geestelijk leven denken. Com ii. echter wel. Voor hem beteckent die persoonlijkheid niets. Ze is slechts een metaphysische fictie. Kn daarom valt het hem gemakkelijk geestelijk leven bij de dieren op te merken. Hij behoeft slechts een zich richten naar de omstandigheden te zien om van verstand, een opoffering voor anderen of aanhankelijkheid om van moraliteit te kunnen spreken ; terwijl voor wie slechts van geestelijk leven spreekt, waar een persoon zich uit, de kwestie eerst begint, als ( 'omti. ze heeft opgelost. Voor hem toch is het de vraag, o! van zulke verschijnselen een persoonlijkheid de drager is. CoMTK achtte het een v oordeel van zijn theorie, dat ze hem vergunde aldus de dieren met geestelijk leven begiftigd te zien. Het fnuikt den theologische» trots van den mensch, als hij niet meer zichzelf alleen zoo hoog bevoorrecht ziet. Kn tengevolge van de evolutietheorie is men hoe langer zoo meer zijn meening gaan deelen. Toch blijf ik ook haar rekenen onder de nadeelige gevolgen van het altruïsme. Juist bij het zedelijke leve» treedt dit helder aan het licht. De ervaring leert, dat de mensch, die de dieren als zijns gelijken eert, zakt benede» het dierlijk peil. Als maar eerst van de theorie zoo'n idee komt in de praktijk. Da» gaat me», wat de mensch gemeen heeft met het dier houden voor zijn wezen, liet toegeven aan de lagere instincten vervangt den zedelijken strijd tegen de hartstochten en het gevoel van plicht cn verantwoordelijkheid wordt als onwezenlijk P/1J^r:u juist het feit, dat dit den mensch verlaagt beneden het dier, bewijst dat men .«et het toekennen van zedel.jk even aa„ de dieren op verkeerden weg is. liet volgen van het leven der dieren maakt den mensch onzedelijk. Omdat zijn aar zedelijk is, staat verloochening van dien aard met onzedehj heid gelijk. l)e dieren kan men dezelfde fe.ten niet aanrekenen, omdat niemand in ernst bij hen een ^del.jke maatstaf kan aanleggen. Het gaat den mensch als 1 A M I enau. Na zijn moord tracht deze daarvoor een vergoelijking te vinden, door hem op één lijn te stellen met het dooden, dat overal in de natuur plaats grijpt. Maar het gelukt hem niet. Telkens weer „faszt es Hui mü herbcr 1 ein, als konm morden uur der Mcnscli alleiu." ') Aan het besef, dat hieruit spreekt en dat blijkens dag lijksche ervaring den mensch eigen is, houd ik tegenover o,mik vast. Slechts de mensch kent zedelijk en in het algemeen geestelijk leven. Het getuigt tegen het altruïsme, dat het CoMTE er toe bracht, om het gebied van ht „ces teliike verder uit te strekken. , , ., Daarnaast heb ik nu ten slotte nog op eene zwakheid van het altruïsme te wijzen. CoMTE rekende, zooals bleek, de dieren tot de zedelijke wezens onder meer op dezen grond, dat zij gemeenschapsleven kennen. Hierin lag de fout, dat hij samenleving in .ederen vorm zedelijk noemde, afgezien daarvan of zij bij mensche. of bij andere wezens plaats vond. We moeten echter verder. Zijn altru.sme brengt vervolgens mee, dat hij sociaal leven „iet slechts in het algemeen zedelijk noemde, waar hij het ook aantrof, maar dat hij het bestaan ervan tevens zedelijk o-oed achtte. Dit nu gaat lijnrecht in tegen het oordeel, waartoe het zedelijk bewustzijn ons dwingt. Noch familieleven, noch sociaal leven in eigenlijken z.n zijn eenvout .g "») N.coi.aas lf.nai's siiinnilliche Werke, 2e Aullage. Lei,,zig, S. 421. door luin aanzijn zedelijk-goed. Ze kunnen beide richtingen uitgaan. F< >i li l 1 K spreekt hier terecht van een collectiefegoïsme,1) dat bij de samenleving evengoed als altruïsme mogelijk is. Comtk zelf geeft dan ook soms van een geheel andeie waardeering blijk. Hij sprak van „les imperfeetions radicalcs que presente ton jours Pe.vis/eiice domestique en erkende, dat de liefde, welke door het familieleven ontwikkeld wordt nimmer geheel zuiver is, omdat er steeds een kleiner of grooter invloed van de egoïstische instincten mee vermengd is. Hij maakte zelfs in dit verband dezelfde opmerking als Foi ll.l.KK, dat „hoewel het familieleven eenerzijds het best geschikt is, om iemand de charme van het leven voor anderen te doen gevoelen, het ons toch anderzijds in een positie brengt, die zeer geschikt is om andcien te misbruiken, zoodat het dus van nature het egoïsme of het altruïsme kan ontwikkelen suivaut la direetum qui prevaut? ') Dit 1111 is volkomen juist en geldt van het gemeenschapsleven in eiken vorm. Het is op zichzelf indifferent en het hangt, zooals Comtk ook blijkens de woorden „suivaut la direction qui prévaut" schijnt begrepen te hebben, van de personen af, die aan dit leven deel nemen, of het zich in zedelijk goeden of kwaden zin zal ontwikkelen. Maar wie dat toestemt huldigt een geheel andere theorie dan de altruïstische. Op de lijn van deze ligt het. wanneer CoMTK zoowel in zijn dynamiek als in de statiek van het zedelijke leven, gemeenschapsleven beschrijft als zedelijk-goed en op grond daarvan, dat de societas zich ontwikkelt de zege van liet altruïsme voorspelt. (Jok hieraan ligt weer de fout van het altruïsme ten gronddag. I)e beteckenis van den individu wordt vergeten. Van zijn karakter toch hangt het af of de gemeenschap yoed is of niet, terwijl Comtk, tenminste als hij spreekt als altruïst, dit karakter niet in rekening brengt. i) VriUquc des si/sthncs de mornlc nmteitiporaiiis par Allred Fouillóe, I'aris. iss:{, p. 47. -') Pol. Pos. II, p. 211. 10 Getuigde dus reeds het feit, dat zedelijk leven naar het algemeen oordeel, onafscheidelijk met ontwikkeling van den individu verbonden is, tegen het altruïsme, de nadeelige gevolgen van deze miskenning dringen ons het altruïsme, als theorie van liet redelijke leven te verwerpen. 't Is dus eisch, het recht van den individu tegenover CoMTK te handhaven. Daarnaast echter moet erkend worden, dat Gom ik volkomen terecht op het gemeenschapsleven zoo sterken nadruk heeft gelegd. Uit zich het zedelijke leven niet in gemeenschapszin, wekt het niet de geneigdheid bij den individu om zich voor den mcdcmcnsch op te offeren, dan mist het een onontbeerlijk kenmerk, 't Is een eer. die we gomtk moeten toekennen, dat hij tegenover het individualisme uit het tijdperk der revolutie, de idee van de menschelijke gemeenschap met zulk een kracht heeft verkondigd. Hij heeft gezien, dat de menscli met sterke banden verbonden is aan zijn evenmensch uit verleden, heden en toekomst en dat hij voor zijn geestelijk leven afhankelijk is van het groote geheel der menschheid. Maar zijn fout was, dat hij slechts de menschheid en niet den individu heeft gezien. Wat een hoofdtrek is van het geestelijke leven, dat het n.1. gemeenschapsleven is, maakte hij tot het eenige kenmerk. En zoo kwam hij er toe, het leven voor de menschheid als absoluten zedelijken eisch te stellen. De feiten en de consequenties van zijn standpunt, zooals ik ze boven aanwees, hadden hem moeten aandrijven tot het zoeken van de synthese tusschen de beide levensuitingen van den menscli, die wc zien in het individueele en sociale leven. Het samengaan daarvan maakt het tot eisch voor iedere theorie over een geestelijken levensvorm en dus ook voor de ethiek 0111 die synthese te zoeken. \\ ant zoolang zij niet gevonden is. komt de theorie in conflict met de werkelijkheid. Nu ligt het niet op mijn weg zelfstandig naar haar te zoeken. Dat zou uitgaan boven de taak, die een beoordeeling van Com 1 i.'s ethiek stelt. Als overgang echter tot het vervolg moet ik met een enkel woord aanwijzen, waar ze naar mijn overtuiging ligt. De door Comte om haar egoïsme verachte Christelijke zedeleer heeft haar in beginsel gegrepen. Zij eischt een gemeenschapsleven volkomener dan het altruïsme van Comte kan waarborgen. De gemeenschap van C< >MTE is slechts een associatie, die bijeengehouden wordt door hetzelfde belang. Zelf erkende hij dit, toen bij het verschil tusschen familie en maatschappij teekende.') liet Christendom daarentegen heeft tot ideaal een gemeenschap, die een geestelijke broederschap mag heeten in den vollen zin des woords. Van het Koninkrijk Gods, dat het gronden wil, geldt wat Comte ten onrechte op zijn maatschappij toepaste, dat liet de liefde heeft tot princiep en dat zijn leden allen één zijn. Maar tevens legt het Christendom allen nadruk op de ontwikkeling van den individu. Zonder deze is geen beantwoorden aan het den Christen gestelde levensdoel mogelijk. Ieder gemis, hoe klein ook, aan persoonlijke vrijheid doet den menscli den ideëelen toestand ontgaan. Zoo erkent liet Christendom beide én het recht van den individu èn liet recht der gemeenschap. En het heeft het een met het ander weten te vereenigen, omdat het niet vervalt in de fout van CoMTE, maar evenmin in haar tegendeel. De Christelijke zedeleer maakt noch de gemeenschap, noch den individu tot centrum van alle actie. In God ziet zij dit centrum, lui daaraan dankt zij de synthese, liet leven voor God sluit èn het ontwikkelen der persoon èn het leven voor de gemeenschap gelijkelijk in en vercenigt die beide levensuitingen tot een harmonisch geheel. Was het mogelijk dit leven volkomen te realiseeren, men zou in de Christelijke maatschappij de synthese werkelijkheid zien worden. Maar het feit der zonde, die den menscli zijn levensdoel buiten God doet zoeken, verhindert dit. Toch ') Vgl. boven ]>. 103 v. oefent ook zoo liet Christelijk beginsel een sterken invloed uit op de realiteit. Het doordringt de maatschappelijke toestanden en heeft in de 19 eeuwen, die achter ons liggen een organiseerende kracht ontvouwd, die steeds doorwei kt. De betrekkelijke organische eenheid, die onze maatschappij vertoont, is voor een belangrijk deel tc danken aan het Christendom. Dit bewijst, dat het Christendom inderdaad de synthese tusschen individu en gemeenschap heeft gegrepen. De weg, waarlangs dit geschiedde, was echter O >MTK afgesneden. Zijn positieve beginselen sloten de erkenning van God uit. Zoo voert ons dus het bovenstaande tot de bespreking van CoMlT.s beginselen. 11. De positieve methode in verband met de ethiek. 1 let eerste der positieve beginselen, van welker toepassinghet altruïsme een resultaat heet, was de geldigheid der natuurwetenschappelijke methode voor alle verschijnselen. Naar aanleiding van dat beginsel moeten hier twee vragen besproken worden. I1' Kan op het terrein van het zedelijke leven de positieve methode dienst doen? 2' Gesteld dit is mogelijk, voldoet dan de wetenschap, die men daardoor zou verkrijgen, aan de eischen, die aan een ethiek zijn te stellen r Hij de bespreking van deze vragen zal liet vanzelve duidelijk worden, in hoeverre het altruïsme van dit beginsel afhankelijk is. I11 de teckcning. die CoMTF. van de positieve methode heeft gegeven, staat voorop, dat slechts uiterlijk waarneembare verschijnselen voor wetenschappelijke behandeling vatbaar zijn. Ook de ethiek moet zich dus tot deze bepalen. Dit punt is zeker wel het meest aan verwerpende kritiek blootgesteld geweest. E11 naar het schijnt terecht. Hij de ethiek speelt toch ongetwijfeld de z.g. innerlijke waarneming een groote rol. l al van zedelijke feiten zijn ons direct door het zelfbewustzijn gegeven of worden indirect door middel van dit bewustzijn ons duidelijk. Zoo is het met alle geestelijke feiten. Met het zelfbewustzijn bemerkt de menscli zijn blijdschap en toorn en volgt hij het spel van zijn gedachten. Kn als hij zooals Comit. hem aanraadt, bij anderen dan zichzelf de feiten van het geestelijke leven zoekt op te sporen en in de geschiedenis den groei ervan nagaat, dan gebruikt hij nog onophoudelijk zijn eigen bewustzijn als een sleutel, die hem toegang geeft tot de geheimen, welke zonder het zelfbewustzijn voor hem ontoegankelijk zouden zijn. Wat ik weet van de wijze, waarop mijn eigen intellect werkt, doet mij besluiten, dat in het boek vóór mij het intellect van den schrijver zich uitspreekt. Innerlijke waarneming doet mij uit de gelaatstrekken opmaken, wat omgaat in de ziel van een ander. Van alle geestelijk leven zie ik slechts de teekenen, die ik versta door wat ik van mijzclve weet. De gegevens der innerlijke waarneming zijn even positieve feiten als die der uiterlijke waarneming. Comte zelf behandelt ze ook als zoodanig. Alle geestelijke feiten, die hij in zijn sociologie bespreekt zijn gegevens, waarbij de innerlijke waarneming min of meer optreedt. liet gaat daarom niet aan. de zedekunde tot de uiterlijke waarneming te beperken. Men zou ze zoo goed als onmogelijk maken. Dit hebben dan ook verschillende aanhangers van Comte begrepen. Vooral Mii.i. en Lewks, maar ook I.ittke en ten onzent Ol'Z.oo.mer hebben tegenover Comte de psychologische observatie verdedigd.1) Kn waar men CoM'l'e ook besproken vindt, op dit punt staan, zoowel zijn voor- als tegenstanders bijna eenstemmig tegenover hem. ') Zie Mm., Logic. I>. VI, cli. IV ji 2; Lkwt.s, Conite's 1'hiloxojtli// of the Sciences, 1 > 20; Linim, o. e. ]>. 2u4; Oi'/oomek, W'eteitxehup en icijvheijcerte, Amsterdam l^.>7, p. 1 *">•> v. v. Ilet argument, dat hij togen de „observation interieurc inbrengt is dan ook, hoewel het in lateren tijd weer niet nieuwe kracht is herhaald,1) inderdaad van weinig beteekenis. Martineav heeft dit zeer overtuigend aangetoond, liet kwam zooals ons bleek2) hierop neer, dat de geest nimmer zichzelven kan waarnemen, omdat hij niet subject en object tegelijk kan zijn. Om de fout tc doen zien keert Martixeai: dit om. „In plaats van te beweren," zegt hij, „identiteit van subject en object maakt kennis van het laatste onmogelijk: de zelfbewuste geest is ident met zijn eigen toestanden, kan ze dus niet kennen, zeg ik, identiteit van subject en object maakt kennis van het laatste onmogelijk: de zelfbewuste geest kent zijn eigen toestanden, is er dus niet ident mee. Deze conclusie maakt in eens de vergissing duidelijk. Denker en gedachte, hij die voelt en wat hij gevoelt, kiezer en keuze, worden niet ident gemaakt, omdat ze denzelfden innerlijken zetel hebben en er geen plaatselijke afstand is, waardoor de één een plaats krijgt, van waaruit hij de andere kan beschouwen. Objectiviteit heeft men niet alleen, waar men buiten iets kan zijn: de scheiding tusschen het waargenomene en den waarnemenden geest kan evengoed door Tijd als door Ruimte veroorzaakt worden; en als we de zelfbeschouwing richten op onze geestelijke toestanden, dan zijn deze reeds in het verleden. Zij worden dus onze objecten, terwijl wij zijn de subjecten, die ze kennen.' 3) Nu is het echter de vraag of men het recht heeft com ie in deze geheel ad litteram te nemen. In zijn reeds genoemde dissertatie heeft Dr. i.'Anck IIikt dat ontkend en gezegd, dat comte met zijn verwerping der ,,obscrvation iuti ruuic meende op tc treden tegen het subjectivisme, waarin hij sedert Locke de psychologie verward zag. Hij wilde er nadruk op leggen, dat het geestelijke leven niet door bestu- 1) O. a. door Avenarius, vgl. Wobbekmin, Theologie und meUtphysik. -) 7.ie boven ]>. 2. 4112. deering van den individu, maar van de mcnschhcid kan begrepen worden.1) En hierin zag Dr. IIi'KT ongetwijfeld juist. Om haar subjectieve theorieën over de ziel, waarbij men een veelheid van feiten uit het eigen zielclevcn opdiepte zonder dat ze getoetst werden aan de historische werkelijkheid, verwierp CoM'lï'. de psychologische observatie. Maar onjuist is het te beweren, dat hij deze verwerping niet aldus gemeend heeft. CoMTE dacht wel degelijk, dat hij zonder hulp van het zelfbewustzijn zijn feiten verzamelde. Zooals hij bij zijn altruïsme blind was voor de betcckenis van den individu, zoo zag hij ook hier slechts het geestelijke leven der mcnschhcid als ecnig object van kennis en vergat welk een rol het zelfbewustzijn ter verkrijging van die kennis speelde, 't Is juist zijn karakteristieke fout, dat hij na eenmaal een waarheid ontdekt tc hebben blind was voor haar betrekkelijk recht. Hoe vreemd het ouk zijn moge voor den man, die telkens er op roemt, dat zijn stelsel slechts relatieve waarheden verkondigde, het blijft een feit. dat hij op deze punten absoluut was als geen ander. De idee van de mcnschhcid heeft hem zoo aangegrepen, dat hij blind is geworden voor den individu. Op dit absolute standpunt is. zooals gezegd is, een ethiek voor een goed deel onmogelijk, omdat men tal van gewaande feiten, als gegevens van het zelfbewustzijn moet schrappen. We willen echter de kwestie van het al of niet innerlijke der waarneming ter zijde laten en de gegevens, die CoMTK in zijn ethiek behandelt, ook al zijn ze door 'nnerlijke waarneming verkregen, als verschijnselen in den positieven zin van het woord beschouwen. Is dan de toepassing der positieve methode op deze materie mogelijk ? Ongetwijfeld! Waar men een verschijnsel aantreft, daar is de positieve methode te gebruiken. Het kan zijn, dat men om de gecompliceerdheid der verschijnselen weinig succes ') L'Anoe IUkt, 1. c. |>. 27."). heeft, /.ooals ouk op zuiver natuurkundig gebied nog dikwijls het geval is. maar in principe is de methode toe te passen. Men moet C < >M 1T. toegeven, dat bij de zedelijke verschijnselen de orde, waarin zij elkander opvolgen of waai in zij samengaan op te sporen is; dat het vervolgens cisch is de verschillende verschijnselen zooveel mogelijk tot hoofdvcrschijnselen te reduceeren. hn liet resultaat van deze bewciking zal zijn, dat men wetten van successie en coëxistentie ook bij het zedelijke leven zal vinden, 't Is CoM'lï.'s eer dit ingezien te hebben en de methode, vooral die der historische vergelijking, op pakkende wijze te hebben beschreven. Maar wat wordt verkregen, als men aldus de wetten van het zedelijke leven opspoort ? Enkele voorbeelden wijzen dit uit. Spreekwoorden bevatten veelal zulke wetten. Dat de leugen nimmer zoo snel is of zij wordt door de waarheid achterhaald, dat stille wateren diepe gronden hebben, zijn van die ,,wetten van coëxistentie" door het volk op zedelijk gebied opgemerkt. „Van kwaad tot erger", mag men een wet van successie noemen. Ook de geschiedenis doet er menige aan de hand. CoMTK, die vooral op dit terrein z.00'11 scherp opmerker was, heeft er verscheidene in zijn werken neergelegd. Wat hij zegt van den zedelijken toestand, die samengaat met slavernij, met de vereeniging van geestelijk en tijdelijk gezag in dezelfde handen, met het overheerschen van theologische, metaphysische of positieve ideeën, moet alles gerekend worden onder de wetten van het zedelijke leven. Kn het doet aan de zaak niets af of toe, dat hij zich op verschillende punten in de formuleering dier wetten vergist heeft. Dit kan slechts aansporen tot beter opmerken en beter formuleeren, maar niet tot de ontkenning daarvan, dat de zedelijke verschijnselen voor wetmatige rangschikking vatbaar zijn. Op de eerste der beide aan het begin dezer paragraaf gestelde vragen antwoord ik dus toestemmend. Maar nu de tweede. Gesteld men vereenigt de zedelijke wetten in een positieve wetenschap, voldoet men dan aan de eischen. die aan een ethiek zijn te stellen of i. a. w. heeft dan de wetenschap haar gansche taak ten opzichte der ethische verschijnselen vervuld.' Daarop is mijn antwoord ontkennend. Slechts van een historisch-anthropologische behandeling van het ïiioreele leven mag men in dat geval spreken, maar niet van een ethiek. Ethiek is niet enkel descriptief, maar evenzeer of meer nog normatief. De verschijnselen, die zij onderzoekt zijn die, waarbij sprake is van een oordeel over goed en kwaad. En nu is het haar er niet maar om te doen om te weten te komen, hoe dit oordeel luidt of geluid heeft, maar hoe het moet zijn. Ook volgens CnMTK. Ilij mag beslist niet gerekend worden tot hen, die het normatief karakter aan de ethiek willen ontnemen. Zijn gansche sociologie, waarvan deze een onderdeel is, dankt immers daaraan haar ontstaan, dat hij een leiddraad voor het leven zocht r') I lij schreef dan ook zijn altruïstische wet met alle afgeleide wetten voor als normen. Laten we nu in het midden, dat deze altruïstische wet door de feiten wordt weersproken. Nemen we aan, dat C om ti'. s opmerkingen juist waren en dat statiek en dynamiek terecht als resultaat hadden opgeleverd de wet, dat het altruïsme zegeviert. Dan ontken ik, dat ooit aan deze natuurwet een normatief karakter mag toegekend worden. De positieve behandeling der verschijnselen voert slechts tot wetten en niet tot normen. Dat is de reden, dat zij niet op den naam van ethiek aanspraak kan maken. We raken hier de veelbesproken kwestie van de verhouding van natuur- en zedewetten. -) ') Zie boven |>. 10 v. v. •) \ iin de uitgebreide literatuur over dit onderwerp noem ik niet voorbijgang van de versehillende lijdschnl't-artikeleii: \\ . Windei,hand, 1'nVudien, I reibiirg, |NS4,S. 211 — 24(>. 1-. iStkin, Au der Wende des Jahrhiindert«, Freiburg, 1N!M>, 8. 25.)—271. 1' it. 1'ai i.sf.n, l.e.S. |:>- 17. Kvehr.s, (ii'inid befji'iffe der (Icijeiiwurt, lfsill!. S. l7o 11'. II. Yissciikk, Uelie/ie en eischt de zedewet één der vele feiten, die kunnen gebeuren. Gebeurt dat, dan is de daad èn wetmatig én goed; gebeurt het niet, dan is zij wetmatig, maar niet goed. Deze voorstelling nu is juist. Van alles wat op zedelijk terrein geschiedt, moet men in beginsel toegeven, dat het niet tegen de natuurwetten ingaat. Ken wetenschappelijk mensch moet onderstellen, dat ook de zedelijke feiten, zooals de statistieken wel eenigszins aantoonen, wetmatig plaatsgrijpen. Van alles wat hij zich op dit terrein kan denken, moet hij onderstellen, dat datgene wat voor verwerkelijking vatbaar is, zal geschieden volgens natuurwet. Maar uit al die werkelijke en mogelijke gevallen kent de mensch er één, dat natuurlijk wetmatig || 1. c. S. 21!). maar tevens normatief zal zijn. En waarom normatief? Omdat dit geval als zoodanig in 's menschen bewustzijn is ingeplant, niet omdat het geheel of ten naastenbij werkelijkheid is. En nu brengt wel l'.u'i.sen in genoemd verband in, dat de zedewet, die b.v. stelen verbiedt, niet zou bestaan in een maatschappij, waar stelen de orde van den dag was. Maar allereerst bestaat zulk een maatschappij niet, een feit, dat sterk voor het ideeele en absolute karakter van dit verbod getuigt. En verder, gesteld ze bestond, zou dan de orde van oorzaak en gevolg niet moeten worden omgekeerd: Het stelen zou algemecne regel zijn, omdat om de een of andere reden het bewustzijn van het verbod gij zult niet stelen ontbrak. Niet de werkelijkheid zou beslissen over het bestaan van deze zedewet, maar het al of niet bestaan der wet zou zijn invloed p de werkelijkheid doen gevoelen. Nog slechts één, echt Comteaanseh argument blijft over om dien ideéelen oorsprong der zedewet te ontkennen, liet feit, dat er een samenleving moet zijn kan men aanvoeren om haar kracht en klem bij te zetten en haar normatief te maken, terwijl zij toch aan de werkelijkheid ontleend is. We komen hier later op terug, maar wijzen reeds nu terloops op de fout, die in dit argument schuilt. Dat er samenleving moet zijn is een feit. Maar hoe ze moet zijn geeft de werkelijkheid niet aan. De wet, die dat bepaalt, is een even ideécl gebod als alle andere zedelijke geboden. Men komt den cirkel niet uit. liet positieve onderzoek der verschijnselen levert geen zedewet als resultaat. Het voort nimmer tot een norm. Slechts in zooverre moeten we het recht van Ldmtks opvatting erkennen, dat de werkelijkheid ons bij de kennis der normen eenigszins helpt. l*.r heeft wisselweiking plaats. Wij bcoordeelen de feiten naar onze normen, maar wederkeerig wordt onze kennis der normen door de feiten ontwikkeld en gezuiverd. En het is moeilijk te ontwairen, hoever het ideeele reikt en waar het door de feiten verkregene begint. Maar zeker is het — en slechts dit behoeft hier tegenover COMTK gereleveerd te worden, — dat de normen uitgaan boven het werkelijk gewordene cn daarom niet ontleend kunnen zijn aan de werkelijkheid. Zij dragen een ideëel karakter en zijn daarom niet ident met de natuurwetten, die de werkelijkheid onder vaste formules brengen. Als CoMTK dus toch zijn altruïstische wet als norm behandelt, dan vervalt hij in een van deze beide fouten: óf hij kent normatieve beteekenis toe aan wat slechts natuurwet is of hij verloochent zijn positivisme door als wetenschap te huldigen een kennis, die niet alleen op positieve studie der verschijnselen gebaseerd is. Inderdaad is het laatste de fout van CoMTK. Noch zijn altruïstische wet, noch eenige andere afgeleide zedewet heeft hij aan de feiten ontleend. Hij is niet de normen in zijn bezit tot de feiten gekomen, heeft de werkelijkheid aan haar gemeten cn deze goed of kwaad genoemd, waar zijn normen het aangaven. Het kan niemand, die de dynamiek en statiek van het zedelijke leven leest, zooals we die boven beschreven, ontgaan, dat CoMTK van het eerste tot het laatste woord, dat hij spreekt over de feiten zijn normen in de gedachten heeft en ze nimmer eerst door zorgvuldig onderzoek der verschijnselen verkrijgt, 't Is alles waardeering naar vooropgestelde norm. We komen dus door de voorafgaande bespreking tot de volgende conclusie. Een positieve bestudeering van het zedelijke leven, waarbij opsporing der natuurwetten het eenige doel is. is in principe niet onmogelijk. Ze kan echter nimmer een normatieve ethiek tot resultaat hebben. Slechts door zijn normen voor natuurwetten uit te geven, heeft CoMTK in schijn het positieve karakter van zijn moraal bewaard. Daaraan moet nog cenc opmerking toegevoegd worden. We deelden reeds vroeger mede, wat het was, dat C< >MTK aandreef tot het toepassen der positieve methode op de geestelijke verschijnselen. Geboeid door den triomf der natuurwetenschap, wilde hij haar methode overal doorvoeren, om daardoor eenzelfde macht te verkrijgen over liet geeste- lijke leven, als reeds over de stoffelijke verschijnselen aan de menschheid ten deel was gevallen. Dit moest, naar hij meende, mogelijk zijn. Kennis der natuurwetten geeft steeds macht over de verschijnselen. In overeenstemming hiermee had hij later zijn modificatiethcorie opgesteld. Deze omschreef de macht van den mcnsch over de verschijnselen. Alle menschelijke actie, zoo leerde zij, bestond slechts in een ingrijpen in de verschijnselen op grond der wetten. Nooit kon ze meer zijn dan een modificeeren van het gegevenc. In dit uitgangspunt nu ligt naast een deel waarheid de grondoorzaak van de fout, waarin C< >MTK bij het toepassen der positieve methode op het geestelijke i. c. het zedelijke leven is vervallen. 't ls volkomen waar, dat kennis der natuurwetten cn macht over de verschijnselen gelijken tred houden. De laatste stijgt met de eerste en wc zien aan de moderne techniek, tot welk een hoogte die macht zich kan verheffen. Tevens is het waar, dat deze menschelijke actie beperkt blijft tot een modificeeren der verschijnselen. En er is geen reden, waarom op geestelijk gebied niet van eenzelfde modificeerende macht sprake zou zijn. liet bezwaar is slechts, dat zij wegens de gecompliceerdheid der verschijnselen tot veel geringer resultaat kan leiden. De kennis der wetten is te weinig gevorderd. Maar waar deze bestaat, daar zien wc ook haar invloed. De psychologie levert waardevolle gegevens voor de opvoeding, de sociologie oefent haar invloed uit op de politiek. Slechts heeft CoMTK, zooals iedere baanbreker, dat alles veel te hoog aangeslagen. Zooals de natuurwetenschap van heden haar idealen verre stelt beneden die van Ru'o en Dkscaktks, zoo moet ook de hooggestemde verwachting van Ci iMTK door een meer bescheidene vervangen worden. Maar nu, naast deze juiste elementen bevat de modilicatiethcorie van Comït. een belangrijke fout. 't Is deze. dat zij van de menschelijke actie slechts éénc zijde beschrijft. In werkelijkheid toch is het menschelijk streven meer dan modificeeren der gegeven verschijnselen op grond der natuurwetten. Het is, voor zoover het geestelijk leven is, een zich richten naar een ideaal, dat den mensch voor den geest zweeft. Zoo is het bij den technicus. Hij wil de krachten der materie tot den dienst der nienscheid dwingen. Wat hij ook tracht te bereiken, steeds weer is onder anderen vorm dit zijn ideaal. En zoo is het eveneens met alle andere geestelijke werkzaamheid. Als kunstenaar, als wijsgeer en ook als zedelijk wezen heeft de mensch met min of meer helder bewustzijn een ideëel doel voor oogen, waarop hij zich zooveel mogelijk richt. Dat heeft üimtk niet in rekening gebracht. Hij dacht het karakter van de menschelijke actie volkomen te hebben bepaald, wanneer hij ze beschreef als begrensd door natuurwetten. Hij zag het ideeele, dat er overal bij optreedt, voorbij. 't Is gemakkelijk in te zien. wat hem daartoe bracht. De technische arbeid was zijn model. De resultaten daarvan hadden hem geïnspireerd. Welnu juist bij dien arbeid Ireedt het ideeele op den achtergrond. Hoewel het in den grond der zaak onjuist is, kan hij voldoende gekarakteriseerd schijnen, als men er een modificeeren van het gegevene binnen de limiet der natuurwetten inziet. Deze definitie echter is geheel onvoldoende, als men ze op de zuiver geestelijke werkzaamheid van den mensch gaat toepassen. Het duidelijkste voorbeeld levert de kunst. Ook bij haar geven de natuurwetten de limiet aan, zij is modificatie op grond dier wetten, maar welke kunstenaar denkt daaraan een oogenblik bij zijn werk? Hem zweeft slechts zijn ideaal voor oogen. Maar ook bij de zedelijke actie is het evenzoo. De natuurwetten wijzen haar de limiet aan en zijn daarvoor van eenig belang. Misschien zal de toekomst leeren, dat ze van veel belang zijn. Doch voorop staat, dat ook zij zich richt naar haar bijzonder ideaal: de zedelijke normen. CoM'l'K heeft echter de genoemde definitie als algemeen geldig beschouwd. Vandaar, dat hij kennis der natuurwetten voldoende kon achten, om alle menschelijk streven naar te richten. 11 Voert men dit door op zuiver geestelijk gebied, dan wordt daar het werk der wetenschap uiterst gering en moet het grootste deel van de mcnschelijke actie aan den drang der impulsen worden overgelaten. Iemand als CoMTE met het onstuimig verlangen om ook in deze verschijnselen te kunnen ingrijpen en als het ware een techniek voor het geestelijke leven te verkrijgen, komt dan teleurgesteld uit. Maar juist omdat dit verlangen in hem was en hem had gedreven tot zijn sociologische studiën, is het verklaarbaar, dat hij een uitweg insloeg zonder zelf te begrijpen, dat hij het deed. 1 Iet was de uitweg, waarop wij kritiek hebben uitgeoefend, dat hij de natuurwetten met de zedelijke normen verwarde. Zoo toch kon hij alle geestelijke actie blijven beschouwen als een modificatie der verschijnselen alleen op grond der natuurwetten. Zijn verlangen om de geestelijke verschijnselen door de kennis der natuurwetten te kunnen beheerschen heeft hem op het dwaalspoor geleid. Zijn uitgangspunt was tegelijk zijn fout. Ongetwijfeld verliest het positivisme, indien deze conclusie juist is, een sterken steun. Het eigenlijke doel van de toepassing der positieve methode op alle verschijnselen is dan mislukt. Toch blijft hel de vraag of met dat al het beginsel niet moet gehandhaafd blijven, ook al kan men door de toepassing ervan niet een normatieve ethiek verkrijgen. Die ethiek zou dan behooren onder hetgeen door het positivisme als ijdele theorieën uit een vroegere periode wordt verworpen. Dit blijft ons dus te onderzoeken over. En daarmee zijn we genaderd tot de bespreking van het tweede der positieve beginselen: de MTK dit had afgebakend. Wat hij als empirie beschouwde, deed ze ons niet kennen. Het zijn geen regelmatigheden in het gebeuren, geen natuurwetten dus. 't Zijn geestelijke beginselen, waarnaar de werkelijkheid beoordeeld wordt en die dus vallen buiten de empirie. Nu kan men vragen of daarmee wel iets meer bereikt is, dan de aanwijzing van een fout, die de meesten tegenwoordig wel als de persoonlijke fout van Comie erkennen, maar waarmee het positieve beginsel niet valt. Moeten de grenzen der wetenschap niet eenigszins anders getrokken worden, dan CoMTE dit deed? Waarom zou een positivist de studie der normen moeten opgeven.' Het oordeelen naar normen is toch een psychologisch feit, dat evengoed als andere natuurfeiten onder wetten kan te brengen zijn. Die vraag echter berust op misverstand. Psychologische wetten verdienen zeker een plaats in de exacte wetenschap. Maar de omschrijving, die COMTE steeds van positieve wetenschap gat, sloot ze ook volstrekt niet uit. Hij mocht tegen psychologie zijn, we hebben reeds aangewezen, dat hij daarmee de wetenschap op het oog had van de Engelsche ideologen, die eigen subjectieve meeningen als z.g. innerlijke ervaring aandienden. ') Tegen zulk een oppervlakkigheid verzette hij zich. Maar de wel geconstateerde geestelijke verschijnselen erkende hij ongetwijfeld. Hij dacht er niet aan te loochenen, dat de mensch telkens oordeelde volgens normen en zocht ook van dit verschijnsel de wetten. Hij was dus eigenlijk psycholoog, al weigerde hij uit misverstand dien naam. Zijn sociologie omvat ook de psychologie. Zie boven p. 150. De kwestie door liet voorafgaande gesteld is daarom niet deze of een positivist de studie van het psychologisch feit, dat de mensch naar normen oordeelt moet opgeven. Ze komt hierop neer, of hij zelf bij zijn wetenschap normen mag gebruiken als uitgangspunt. Welnu dit is bij C< )m i'k's opvatting aangaande de grenzen der positieve wetenschap uitgesloten. 1 lij op zijn standpunt mocht het zedelijk oordeel slechts behandelen als verschijnsel, waar hij als man van wetenschap objectief tegenover stond. W ie dus dit standpunt houdt voor eenzijdigheid, moet in tegenstelling met Comte of zich bepalen tot de zuiver positieve ordening der objectieve zedelijke verschijnselen of zichzelf het recht toekennen om ook in zijn wetenschap uit te gaan van overtuigingen aangaande goed en kwaad. Dan slechts zou de fout van CoMTE overwonnen zijn. Het laatste echter is een openlijk breken met het positieve beginsel. Het positivisme dankt juist zijn oorsprong aan de poging om aan deze z.g. willekeur te ontkomen. Als kennisprincipe wilde het alle geestelijke factoren schrappen en slechts de ervaring overhouden. Wie nu toch van één of meerdere van die factoren wil uitgaan en mede daarop zijn wetenschap gronden, haalt de openlijk uitgeworpene van terzij weer binnen en komt in botsing met het positieve beginsel. De positivist moet de geestelijke factoren, zooals we die in de zedelijke normen bezitten, beslist uit zijn wetenschap bannen. Kan hij dit.' Dat is dc vraag, die we thans hebben te stellen en die ons brengt tot de bespreking van de positieve negatie. Onder dien naam vatten we Comte's verwerping van theologie en metaphysica samen en van die beiden komt hier eerst de metaphysica in haar verhouding tot de ethiek ter sprake, terwijl vervolgens bij de behandeling der positieve religie de houding van C< »mte tegenover de theologie de aandacht vraagt. Kan de ethiek bestaan zonder vooropstelling van zede lijke normen? Die vraag, zeg ik, brengt ons tot de beschouwing van de metaphysica in verhouding tot de ethiek. Dit is gemakkelijk in te zien. Metaphysicus is hij, die het absolute bij zijn wetenschap in rekening brengt of om het te zeggen in de terminologie van Comte, die bij de verklaiing der verschijnselen absolute ideeën gebruikt. Nu, dat doet, wie uitgaat van een zedelijke norm. Hij erkent, dat aan zijn geest zich een wet opdringt, die met meer dan menschelijke majesteit over hem gebiedt. Hij ge%'oclt, dat in die wet het absolute zich in zijn geestelijk leven openbaart en onderwerpt zich aan dat gevoel. Die erkenning maakt hem dus tot metaphysicus. Met het recht daarvan staat of valt, wat de ethiek betreft, het recht der metaphysiek. Tegenover Comte nu wil ik dit recht bepleiten. De positieve negatie is zeer absoluut gesteld. Noch comte, noch een zijner leerlingen wilde op dit punt van transieeeren weten. Toch maakten ze allen ongemerkt een belangrijke concessie, die reeds dadelijk hun standpunt verzwakt. Ze erkenden, dat het absolute wel ingrijpt in ons bestaan : de phaenomenale wereld wijst ook volgens hen terug naar de noumenale. Maar ze ontkenden, dat we tot eenige wetenschap van het absolute kunnen geraken. Vooral bij LlTTRK trad het gevoel van het absolute duidelijk aan het licht. Comte bewoog zich vrij door het positieve gebied der kennis, weinig denkend aan de grenzen ervan, zich verheugend in de haast oneindige vergezichten, die zich voor hem opdeden. Maar LlTTRK zag de grenzen en was doordrongen van het besef, dat zich daarbuiten een ander gebied uitstrekte, dat steeds voortging vragen en vermoedens in ons te wekken. Dat was het absolute, door hem in zijn bekende agnostische uitspraak vergeleken bij een oceaan, die ons strand raakt, maar waarvoor we het vaartuig missen, 't Absolute, zoo zegt dus de positivist, dringt zich aan ons op, raakt ons strand, ja het uitzicht op den oceaan van het absolute beteekent volgens LlTTRK zóóveel, dat het even heilzaam is als ontzagwekkend.1) Dat is toch wel dadelijk een belangrijke concessie aan de metaphysica. Wat heilzaam is en ontzagwekkend en onzen oever raakt, kan nimmer geheel liggen buiten ons kenvermogen. En daarbij blijft het niet. Verzwakken de positivisten aldus zelf reeds hun verwerping der metaphysica, de resultaten van de kennistheorie bieden hierin krachtige hulp. De eenige kennistheorie, die met het positivisme strookt is die van het sensualisme. De geest moet als tabula rasa beschouwd worden, waarop door de ervaring een getrouw beeld van de werkelijkheid wordt gedrukt, zal het beginsel dat zinnelijke ervaring de eenige bron van kennis is, gehandhaafd kunnen blijven. Ook comte bleef aan deze theorie getrouw, al verwierp hij haar schijnbaar. In navolging van leihnitz verzette hij zich tegen de grondstelling, dat niets in het verstand is, wat niet door de zinnen tot ons kwam.2) Maar een wezenlijk breken met het sensualisme was dit niet. Slechts aan de hypothese kende hij de prioriteit toe boven de gegevens der zinnen .3) Wat de zuivere ervaring betreft, beschouwde ook hij den geest als geheel receptief en was hij dus sensualist. Het sensualisme nu is door de kritiek, die van Kant uitgegaan is, geoordeeld. Al zijn de grenzen tusschen den geest en de zuivere ervaring ook nu nog niet zeker te trekken, *) dit staat vast, dat er een wezenlijk verschil is tusschen de resultaten der kennis en de stof der zuivere ervaring. Wie ') 1. c. p. 519: iiC' est un ocean qui vient battre notre rive et ]>our lequel nous n'avons ni bar<|ue ni voile, mais dont la claire vision est aussi salutaire que formidable". 5) Zie boven p. 22. 3) Ibid. ') Vgl. Alfred Binet, L' Ame et le Corps, I'aiis, 1905, p. 1 : „Ce livre est un long eftbrt pour étalilir une distinction enlre ee rpi'nn apelle 1'esprit et ee qu'on appelle la inatière. Hien deplus simple «pie de réaliser eette distinetion, lnrsqu'on ne rappmfnndit pas; rien de plus ditïieile, lorsqu'on fail un peu d'analvse". dc ervaring voor dc eenige bron van kennis houdt, \\<_ct niets van realiteiten; niets van wat buiten het eigen bewustzijn 0111 bestaat; hij moet zich van alle algenieengeldige bewijzen en oordeelen onthouden. Zelfs kan hij geheel voor zichzelf geen wetmatigheid en regelmaat constateeren.1) Al ons z.g. positieve weten is doortrokken van elementen dooi den kennenden geest aan de ervaring toegebracht. Wat blijft er met dit resultaat der kennistheorie voor oogen van de absolute verwerping der metaphysica over. Alles toch, wat dc kennende geest bijbrengt om de ervaring mogelijk te maken, ligt buiten de zinnelijke ervaring, die CoMTK als eenig rechthebbende erkende. Het zijn nietpositieve elementen uit onze kennis, die, wil men dc grenzen tusschen het positieve en het metaphysische trekken zooals CoMTK deed, onder tic metaphysische factoren dei kennis •) Zie Erfahrmvj und Denkon von Johannes Volkelt, Hamburg iind Leipzi", 1S(U>, |). 100: „.Jet/.t erst kennen wir die ganze Dürftigkeit des Standpunktes der reinen Erl'ahrung. Das vorige Kapitel lehrte, dasz, wer die Erl'alirung als alleinige Erkenntnisquelle ansicht, sicli nicht uur alles Redens von realen Dingen, unbewusztem Dasein und anderen Menschen, sondern aueh alles allgemeinfiiltigen und notwendigen Heweisens uiid 1 rteilens enthalten miiszte. Dieses Kapitel nun fiigte noch die Einsicht hinzu, daaz er nicht einnial hollen darl', in nionologisierender Weisc in scineni eigenen Bewusztsein gesetziniiszige Verkniiplung oder aueh uur ir"-endwelehe Regelmiiszigkeit aui'zuweisen'. Aan de juistheid van deze uitspraak en de eraan voorafgaande bewijsvoering valt 111. i. niet te twijfelen. Toch heeft deze Kantiaansche beschouwing van het probleem der kennis nog niet de algemeene instemming. Binet b.v. verzei er zich in zijn pasgenoemde studie tegen. Hij keert op bijzondere wijze tot de opvatting der sensualisten terug. „Deux théories rivales onl ete soutenues", zegt hij, „celle de la conscience miroir et celle de a conscience-foyer".' En hij kiest, al is het aarzelend, voor «le eerste. „Ce «(ui parait le plus probable, c'est que la conscience éclaire, révèle, mais n'agit pas . (1. c. p. 120.) Zijn bewijs echter overtuigt 111e niet. Op de vraag, hoe onze kennis liet karakter van universaliteit en noodzakelijkheid krijgt, antwoordt hij met de associatietheorie. Slechts een kleine verbetering brengt hij aan. De associatiewet, zegt hij, bestaat niet moeten gerekend w orden. De absolute ontkenning der metaphysica eischt dus hun verwerping. Ze moeten als subjectieve fictie beschouwd worden. Met zulk een besluit is echter het bestaan der wetenschap zelve gemoeid. Zij kan niets van de bovengenoemde geesteswerking missen. Haar gegevens zijn de noodwendige onderstellingen, waarop zij evenzeer als op de psysieke feiten moet steunen. Het voert tot het meest volkomen scepticisme om ze te loochenen. De wetenschap steunt dus bij iederen stap, dien zij doet gelijkelijk op physische en metaphysische gegevens. Natuurlijk geldt dit ook voor de ethiek. Voorzoover zij werkt met de stof der ervaring, betaalt ze den tol aan de metaphysiek. Het valt niet te ontkennen, dat hierdoor de negatie van het positivisme veel van haar kracht verliest. Had COMIT. gezien, wat de kennistheorie ons leert, hoezeer het absolute ingrijpt in het menschelijke denken, hij zou met minder beslistheid het beginsel der zuivere ervaring als eenige bron der kennis hebben geponeerd. daarin, dal men na een groot getal gelijksoortige ervaringen, aan deze liet karakter van algemeenheid en noodzakelijkheid toekent. Die veelmalen herhaalde ervaring is niet noodig. ,,Je prcfèrerais poser comme loi que tout représentation parait vraie, toute liaison parait nécessaire et universelle, dès c|u'elle se forme; e'est la son caraetcre de déhut; et elle le conserve tant <|u'ime contradiction de fait, de raisonnement 011 d'idee ne le lui fait pas perdre". (Ibid) Maar deze wet van ..association non démentie' is dan toch een w et van den geest. Wal hebben we in deze gansche redeneering dus anders dan de toestemming van wat zij juist wil ontkennen: dat er naast de data der zuivere ervrriug een zeer belangrijke geesteswerking vereischt is, om te kunnen spreken van een algemeen geldende natuurwet? Bovendien kunnen we vragen, wat Hinkt het recht geeft deze wet als man van wetenschap toe te passen. „Les esprits peu eultives" zegt hij terecht, generaliseeren dadelijk. Maar wat geeft de wetenschap het recht om zoo te generaliseeren, zoodat ze vaststelt, dat sommige wetten niet alleen nooit zijn w eersproken, maar het nooit kannen worden? Steeds stuiten we op factoren in de kennis, die we metaphysisch van aard moeten noemen. Toch is met dit resultaat niet alles verkregen. Gesteld CoMTE had toegegeven, dat deze eerste stap op den weg der metaphysiek onvermijdelijk is, dan zou hij nog de erkenning van absolute normen geweigerd hebben. Om tot het laatste over te gaan, schijnt men eerst een diepe kloof te moeten overspringen. Wetmatigheid toch en wat dies meer zij is niet te loochenen. Men zou moeten treden uit zichzelf om het te doen. Maar kan dit ook van een norm gezegd worden? Volgens CoMTE niet. Absolute normen beschouwt hij als fictie. Ze missen geheel de zekerheid, welke die andere geestelijke factoren kenmerkt. Ook al had CoMTE zich dus bezig gehouden met de kennistheorie en haar resultaten over de metaphysische factoren van alle kennis aanvaard, het zou hem in zijn negatie der absolute normen niet geschokt hebben. De handhaving van deze is de vorm van metaphysica, die hij juist in hoofdzaak door bestrijding der oude wetenschap wilde treffen. Tegenover haar zou hij zijn negatie even sterk geponeerd hebben. We zien het aan I.ITTRÉ, die meer dan hij den metaphysischen achtergrond der dingen zag, maar niet minder scherp gekant bleef tegen de eigenlijke metaphysiek. Daarom wordt alleen dan het recht der metaphysiek bij de ethische vragen ten volle bewezen, als uitgemaakt kan worden, dat een absolute norm niet een fictie is. Om dit te beslissen zouden we natuurlijk allereerst de argumenten door COMTE tegen de erkenning van normen aangevoerd hebben te onderzoeken. Dit is echter het merkwaardige van COMTE's negatie, dat hij eigenlijk geen bewijs geeft. Heel zijn verwerping der metaphysiek berust in den grond der zaak op een gevoelsstemming. Een opzettelijk bewijs tegen de metaphysica vinden we bij hem niet, tenzij we zijn wet der drie stadiën daarvoor aanzien. Inderdaad doen sommigen dit. Zoo b.v. Lèvy-Brvhi,, ') i) 1. c. |». :«•!» v. Op het verwijt meermalen tegen Comtk ingebracht, dat li ij de theorie der kennis voorbij gegaan is en dus het recht niet had de grenzen der kennis te bepalen, antwoordt deze, dat de wet der drie stadiën CoMTE's bewijs is. Zij laat zien, wat blijkens het ontwikkelings-proces der wetenschap bij haar wezen behoort en wat niet. Ieder ander bewijs zou comtk tot de metaphysica gebracht hebben, die hij juist wilde vermijden. Dit laatste is waar, maar kan de historie het bewijs geven? Indirect ontkende ik dit reeds. De feiten der ervaring, zoo zagen wc, zeggen ons slechts wat is, niet wat moet zijn. Daarom beteekent hier een historische bewijsvoering op zich zelve weinig. Gesteld het was waar, dat de metaphysische problemen al minder de aandacht waren gaan trekken, kan dit niet ten onrechte zijn geschied en moet het niet als een tijdelijke afdwaling der wetenschap worden beschouwd: Kan het niet een eenzijdigheid zijn, die gemakkelijk te verklaren is uit de frappante ontdekkingen, waardoor de positieve wetenschap sedert de middeleeuwen beslag legde op de menschen? In de geschiedenis is dit geen ongewoon verschijnsel. Telkens keert de wetenschap zich naar ééne zijde en laat de andere aan haar aandacht ontglippen. Van geleidelijken voortgang zien we nog weinig. Wie weet of we moeten spreken van geregelde evolutie, dan wel van een cirkelgang der historie of dat misschien een opwaartsche spiraalvormige beweging of wel een rythmus het beeld is, dat het best aan den gang der geschiedenis beantwoordt?1) Hoezeer de wetenschap ook moet vasthouden aan het geloof, dat het wereldproces naar wetten verloopt, dat dus ook de historie haar vasten gang gaat, die determinatie is zoo ingewikkeld en de vrije speling, die de ervaring doet opmerken, is zoo groot, dat het historisch gewordene geen bewijs kan leveren van wat moet zijn. comtk sprak veel van de gecompliceerdheid der sociologische verschijnselen. Inderdaad ') Ygl. L. Stein. Au der Wende des Jahrluinderts, 8.202 ff* Die inensehliclie Gesellsehaft als philosophihchet» 1'roblem. heeft hij ze maar half gevoeld en dacht hij, naar zijn eigen woord, ') dit proces even duidelijk gezien te hebben, als het proces van een vallenden steen. Met zulk een inbeelding spot de werkelijkheid. En daarom staat het niet aan haar, maar aan de dialectiek om te beslissen of de metaphysische problemen al dan niet moeten afgesneden worden. Maar een ander bewijs dan het historische is bij Comtf. niet te vinden. Met een enkel woord weegt hij de resultaten der metaphysiek en vind ze te licht. De woorden, die de oude wetenschap heeft gesproken als oplossingen der wereldproblemen zijn holle klanken. De exacte wetenschap biedt ons beter houvast. Op haar wierp comtk zich met al zijn kracht en slechts terloops keerde hij zich tot de metaphysiek om haar ijdelheid aan te wijzen.2) Maar we kunnen dan toch nagaan, waarop zijn tegenzin tegen metaphysiek berustte, 't Waren in de eerste plaats, wat men sedert KANT noemt, de antinomiën der zuivere rede, die hem van de metaphysica zich deden afkeeren. Kant heeft trachten aan te toonen, dat alle metaphysisch denken uitmondt in antinomiën, waarbij thesis en antithesis zich met even veel kracht laten verdedigen. 3) Of de wereld in tijd en ruimte begrensd dan wel onbegrensd is; of men bij ontleding der dingen ten laatste een eenheid moet erkennen of dat alles tot in het oneindige deelbaar is; of er vrijheid of slechts determinatie en al dan niet een laatste oorzaak is, dat zijn eindproblemen, waarvoor de metaphysiek ons stelt en die de rede niet vermag op te lossen, omdat zij bij !) Zie boven p. 8. 2) „In this respect'", zegt Marlineau, „he differs froin Kant, who 110 less denied the validitv of the spectilative proce6ses of the metaphysician and theologian ; bnt instead of mere elialking their houee as emplv, thundering at the door to make a hollow sound, and then running awav iuto more populous streets, he entered witli searching patience into the interior, and traeed all their winding passages, following their own clues to show wither thev would lead". (1. c. p. I, p. 399). •') Kritik der reiven Vernunft, ed. J. II. von Kirchtnann, S. 355 ff. hare beantwoording op niet te vermijden tegenstrijdigheden stuit. Iets van deze antinomie nu merkt men, zoodra het metaphysisch gebied maar is betreden. ÜIN'KT maakt zelfs de sceptische opmerking, dat in de metaphysiek alles te verdedigen is. ') Ook de ethiek ontkomt aan die tegenspraak niet. Haar geschiedenis bewijst dit. Overal stoot men op de diepste tegenstellingen. Ht'DDiiiST en Grikk vormen door hun »Weltverneinung" en ,.\\ eltbejahung'' eikaars antipoden. De Grieksclie zedekunde zelf gaat blijkens Stoa en Sceptiek weer in verschillende richtingen uiteen. En gelijke tegenstellingen blijven zich geheel de geschiedenis door voordoen. Nog staan individualisme en socialisme, rigorisme en utilisme tegenover elkaar als de uiterste polen, waartusschen de ethische theorieën zich bewegen. Eenheid is er niet, tenminste niet principieel. En daarop toch komt het aan. 't Haat ons niet, al kunnen we, eenmaal toegegeven b.v., dat het altruïsme de norm is, op grond der levensverschijnselen een aantal maatregelen aangeven ter bevordering daarvan en zoo een relatieve norm vinden. Het gaat om het bestaan van een eenheid in beginselen, van een absolute norm. En deze is — de historie schijnt het duidelijk aan te toonen — niet gevonden. Ook de meer spontane zedelijke verschijnselen laten van het bestaan dier norm weinig zien. Hoe absoluut ook het zedelijk oordeel zich moge voordoen, 't blijkt aan allerlei schommeling onderhevig. Ieder individu heeft tot op zekere hoogte zijn eigen oordeel. Wat de één zwaar laat wegen, telt de ander oneindig lichter. En deze individueele verscheidenheid is een beeld en voor een groot deel zeker ook wel een gevolg van sociale verscheidenheid. Er is zelfs onder leden van één volk een zekere standsmoraal merkbaar en de volkenpsychologie heeft tal van bewijzen geleverd, dat er een 'J 1, c. |>. <12. diepe klove ligt tusschen de moraal der natiën. Huwelijk, eigendom, oorlog, etc. zijn in den loop der eeuwen aan wisselende wetten en opvattingen onderworpen geweest, die tevens met den landaard op en neergingen. De verschillende theorieën der moraal zijn niet anders dan een getrouwe afschaduwing van de spontane verscheidenheid. Ja, eigenlijk is de laatste nog grooter. Wat de theorie wel nimmer als moreel durfde aanprijzen, wordt onder onbeschaafden gesanctioneerd. Nergens blijkt de absolute zedelijke norm. Overal antinomie. 't Is het besef van deze antinomie geweest, Jat CoM'l'K tot zijn besliste negatie bracht en waarop nog de z.g. onafhankelijke moraal rust. I'ALI.skn spreekt dit in zijn ethiek duidelijk uit. „Zooals een Kngelschman", zegt hij, „een ander is, dan een Chinees of Neger en ook een ander zijn wil en moet, zoo geldt ook voor ieder van hen een andere moraal. Dat het feitelijk zoo is, dat ieder volk evengoed een bijzondere moraal als een bijzondere levensinhoud heeft, daaraan is geen twijfel mogelijk, slechts dit kan de vraag zijn of zijn en moeten elkaar hier dekken", En l'.U'l.sen twijfelt geen oogenblik of die vraag moet toestemmend beantwoord worden. ') Ook hij ziet, evenals Comte niet anders dan de antinomie. Daarbij nu komt als tweede oorzaak van CoMTE's tegenzin in de metaphysiek, de zekerheid der natuurwetenschap. Niemand ontkent, dat ook de physische verschijnselen vragen wekken over hun metaphysischen achtergrond. Ook CoM'l'K zag dit in. lui de menschheid en de individu had volgens hem een metaphysische periode, die eerst door een langdurig proces werd overwonnen. Zelfs de term phaenomenon, waarmee tic exacte wetenschap haar object aanduidt, is aan de metaphysica ontleend. Maar hoeveel kan, naar CüMTE meende, die wetenschap niet verrichten zonder toch i) I. c. 1. S. 1!». eigenlijk met liet absolute zich bezig te houden. Ze heeft slechts de onderlinge relatie der verschijnselen op te sporen en kan daarmee onbekommerd voortgaan, wat men ook omtrent hun noumenalen achtergrond moge beweren. Wat het wezen is der materie, wat de verhouding is tusschen stof en geest, of er al dan niet een extramentale werkelijkheid aan de waarnemingswereld beantwoordt, doet voor de exacte wetenschap niets ter zake. Zij kan geheel zelfstandig doorgaan met het meten der krachten en het bepalen der waarden, die de empirie haar geeft, zelfs al zou blijken, dat het heelal slechts een voortbrengsel is van den menschelijken geest. Ze heeft alleen zekere beginselen omtrent causaliteit en continuïteit der verschijnselen onderling aan te nemen. Dat is haar geheele aandeel aan de metaphysica. Maar voorts staat ze tegenover het absolute volkomen vrij. En dat haar die houding niet schaadt, bewijzen dc schitterende resultaten. Dit reeds deed in CoMTE's oog dc schaal geheel ten nadeele der metaphysiek neigen. En voeg hierbij nu het groote voordeel, dat de exacte wetenschap in de verificatie boven de metaphysiek heeft. De laatste treedt buiten de ervaring door den noumenalen term, waarmee zij te doen heeft. De eerste heeft beide termen, waartusschen zij de relatie zoekt, liggen in het bereik der ervaring. Ze werkt immers steeds met verschijnselen. Ze kan dus haast naar willekeur door verandering in één der termen en door hun-onderlinge vergelijking zichzelf controleeren. Die controle is aan de metaphysica geheel ontzegd. Dit alles heeft COMTE er toe gebracht de metaphysica als ijdel te verwerpen. Maar zijn nu deze bezwaren inderdaad vernietigend voor het metaphysisch standpunt met betrekking tot de ethiek? 't Zal blijken van niet. Beginnen we met het laatste. De voordeelen der exacte wetenschap en haar onafhankelijkheid zijn eenzijdig geaccentueerd. Ten deele wees ik dat reeds aan in het voorafgaande. Als het juist is wat daar gezegd is, dat alle kennis onafschei- delijk van den physischen ook een metaphysischen factor bevat, dan is de metaphysica daarmee reeds erkend. De grenslijn tusschen metaphysiek en ervaringswetenschap is dan uitgewischt. Wat CoM'I'K onder de eerste verstond is sleclits het verder trekken in het reeds betreden gebied. ') Maar verder, ook dit is onjuist, dat de metaphysiek geheel omgaat buiten de ervaring. Kr zijn ongetwijfeld heel wat metaphysische theorieën opgesteld, die met de empirie niets te maken hadden en slechts dienden tot sleutel, waarvoor men later uit de ervaring een passend slot moest maken. Maar juist het feit, dat toch ook hier in de ervaring steun werd gezocht bewijst, dat zonder haar geen wetenschap kan bestaan. l)e definitie, die Co.M 11' én van de positieve wetenschap èn van de metaphysiek heeft gegeven is juist: ze geven beiden een verklaring der verschijnselen. Maar ze doen het uit verschillend oogpunt. De eerste zoekt de onderlinge relatie der verschijnselen, de laatste hun noumenalen grond. In verband hiermee nu vervalt ook het bezwaar, dat de metaphysica de zekerheid mist, omdat bij haar de verificatie niet kan toegepast worden. Wat is verificatie? 't Willekeurig herhalen van een reeks verschijnselen onder dezelfde voorwaarden, waaronder zij zich vroeger aan de onderzoekers voordeden, 0111 zich ervan te verzekeren, dat de éénmaal waargenomen relatie juist is geformuleerd. Maar hoe kan men de metaphysica er een verwijt van maken, dat zij dit bewijsmiddel niet bezit? Ze kan toch niet een methode volgen, die krachtens haar aard bij haar object niet van toepassing is. Ze zoekt niet de relatie der verschijnselen. Ze spoort hun constanten grond, hun wezen, hun oorzaak op, die buiten de waarneming liggen en waarover een uitspraak dus nooit door een herhaalde waarneming ') Ygl. Joh. Volkelt, a. a. 0. 8. 434: Wenu das Erkennen xuin \Vese11 der l)ins;e vmv.iul ringen unternimint, so isl dies uur eiu Weiterdritujen in detn schon con Aufamj on beurbeiteten Bereieht des Uiterfalti'buren. kan bevestigd worden. Maakt het positivisme van het gemis der verificatie een argument tegen de metaphysica, dan wordt daarmee slechts de petitio principii herhaald, waarvan het uitging. De positivist onderstelt, dat alleen de onderlinge relatie der verschijnselen object van kennis is en verwijt het nu ieder, die de grenzen wijder trekt, dat hij niet blijtt bij het constateeren dier relatie en ze niet als bewijsmiddel kan gebruiken. En verder: heeft de exacte wetenschap met een beroep op haar verificatie het recht zich als het eenig zekere te stellen tegenover de metaphysiek.' Men behoeft waarlijk niet ver in de positieve wetenschap te zijn doorgedrongen 0111 in te zien, hoe weinig er van dit recht overblijft, 't Moet toegegeven, dat zij in dezen een belangrijken voorsprong heeft. De zekerheid door proefnemingen verkregen is het voorrecht der exacte wetenschap. Maar niet alles wat tot haar gerekend moet worden is vatbaar voor verificatie. Hoe liooger men komt in de hierarchie der wetenschappen, hoe onvaster naar CoMTE's eigen opvatting, de resultaten worden. De strijd over de evolutietheorie zou niet gevoerd zijn, als de positieve wetenschap slechts uit stellingen bestond, die te controleeren zijn. En in de geestelijke wetenschap wordt de bewijsvoering nog moeilijker. COMTE heeft dit blijkens de uiteenzetting van de methode der sociologie ') zeer goed gevoeld. Met de gewone methoden van proefneming en vergelijking viel daarbij weinig uit te richten, de z.g. historische methode moest te hulp komen. Maar alleen bij de eersten is nog eenige verificatie mogelijk, de laatste is herhaaldelijk gedwongen zich buiten de ervaring in den ruimsten zin te begeven en laat weinig controle toe. Ze moet de leemten der bronnen aanvullen; ze moet op grond van gegevens het voorafgaande onderstellen. Hoe licht zijn daar verkeerde conclusies mogelijk! En als middel 0111 vergissing te voorkomen beveelt COMTE de biologische gegevens om- ') Zie boven |>. 2(1 v. v. trent den aard van den mensch aan. ') Volkomen terecht. Maar hoever staan we hiermee niet af van de verificatie der natuurwetenschap! Geleidelijk zijn we genaderd tot het gebruik van het logisch bewijs, dat de metaphysica alleen ten dienste staat. Bij dezen stand van zaken mag de exacte wetenschap zich niet op de verificatie beroepen als den grond van haar zekerheid. Ten deele rust zij er op, maar ten deele moet zij denzelfden steun zoeken, dien de metaphysiek voor haar uitspraken behoeft. Maar kan men bij de metaphysica dan wel zelts van logische zekerheid spreken? Ontnemen de antinoniien haar niet alle zekerheid : Tot op zekere hoogte, ja. Het betoog van Kant ten opzichte van de vier antinoniien, die ik boven noemde, is tot heden wel weersproken, maar niet weerlegd.'-) De ethiek echter stelt ons niet direct voor de vier kosmologische problemen, waarvan KANT de onoplosbaarheid langs redelijken weg aanwees. Laat ze ten slotte, zooals iedere wetenschap dit doet, den mensch noodzakelijk brengen tot deze eindkwesties, slechts het metaphysisch probleem van het bestaan eener absolute zedelijke norm staat in onmiddellijk verband met de ethiek. Al houdt men het voor onmogelijk het bestaan eener laatste oorzaak te bewijzen, al geeft men toe, dat hier de rede staat voor een mysterie, daarom is de norm nog niet aangetast. Niet alles behoeft mysterie te zijn, al loopt ') Ibid. ]>. '{'2. -) Het voert buiten mijn bestek tip het bewijs dezer antinomie» in te gaan. Ik mag mij op Kast's K rit ik 1. e beroepen. Wanneer .loli. Yolkelt, a. a. O.'S. 441, het „eine iiberspanimng" noemt, „wenn Kast, Spencer,n. a. die nielaphysischen nntinoinien in dein Sinne aullassen, da;-/ sowohl die Thesis als aueli die Antithesis is vollkomrnen /.wingentier Weise bewiesen werden könne", dan vergeet hij in. i. dat Kant tenminste sleehls doelt op de vier antinomie», die ik in den tek^t noemde. Bij deze kan de zuivere rede noch voor noch tegen beslissen en komt op zuiver redelijke gronden noch aan de thesis, noch aan de antithesis een meerdere graad van waarschijnlijkheid toe. 12 het denken ten slotte daarop uit. Wilde men op dezen grond sceptisch staan tegenover normen, dan zou men de wetenschap in haar geheel als ijdel werk moeten opgeven. Zelfs de eenvoudigste relatie van phaenomena mag dan niet geconstateerd worden, want ieder phaenomenon voert in laatste instantie tot hetzelfde mysterie. Absolute sceptiek is in dit geval de eenige toevlucht. Het bestaan van antinomiën mag dus niet a priori ons het bestaan van een zedelijke norm doen loochenen. Slechts dit brengt de opmerking daarvan mee, dat men meer het onvaste van de wetenschap in al haar onderdeden gaat gevoelen. De antinomie, waarop het denken uitloopt, toont ons de beperktheid van de rede. Ze stelt derhalve de wetenschap den eisch van bescheidenheid. Maar dit pleit ei juist voor om het metaphysisch denken zelfs over de kosmologische vragen in eere te houden. C< >MTK sprak veel van theologischen en metaphysischen trots en hij had gelijk tegenover een metaphysica, die alles meende te kunnen bewijzen. Maar de rollen zijn sedert gekeerd. De groote vlucht, die de exacte wetenschap nam, heeft CoMTE en velen met hem in een roes van optimisme gebracht. Ze juichten in de zekerheid, die de positieve wetenschap gaf en zagen niets anders. Tegenover die overschatting legt de metaphysica alleen reeds door het aanwijzen van het mysterie een groot gewicht in de schaal. Al was ze slechts prediker der bescheidenheid, haar dienst was niet gering. Maar ze is meer. Blijven we op het gebied van de ethiek, dan kunnen we daar het agnosticisme niet het laatste woord laten. De zedelijke feiten wijzen duidelijk het recht der metaphysica uit. Ze getuigen van een absolute maatstaf van goed en kwaad, die de mensch aanlegt en aan moet leggen, evengoed als hij de axiomata der wiskunde en de wetmatigheid der natuurverschijnselen moet aanvaarden. Een beroep op het verschil in de spontane zedelijke uitingen en in de ethische theorieën diende, zooals bleek, ter rechtvaardiging van de ontkenning der zedelijke norm. Kr is wel. zoo heet het, een zedelijk leven, want onophoudelijk velt de mensch zijn oordeel over goed en kwaad, maar 't zedelijke is zuiver formeel. Het zedelijke leven is een vorm, die door den meest varièerenden inhoud kan gevuld worden. ') Dit laatste 1111 is niet te ontkennen. Zedelijk goed en kwaad zijn niet voor ons vaststaande grootheden. Niemand, die er een voor allen en in ieder moment geldende formuleering van kan geven. We kunnen goed en kwaad niet omlijnen met volkomen bepaaldheid. Maar dit is dan ook het eenige, dat op grond der variatie in het moreele met zekerheid mag geconstateerd worden. De verdere gevolgtrekking van CoMTK, dat er dus geen absolute zedelijke norm is, is niet de eenig mogelijke. Waarom hebben we niet evenzeer het recht te gelooven, dat die zedelijke wereldorde bestaat, maar dat ze slechts geleidelijk en onvolkomen tot 's menschen bewustzijn is doorgedrongen? Iti abstracto hebben beide stellingen gelijkelijk recht. De variaties op zichzelf zeggen noch voor noch tegen het bestaan van een absolute zedelijke wereldorde iets. De beslissing moet van andere zijde komen. En dan valt ze uit tegen Cumtk. Wie namelijk het negatieve standpunt van CoMTK inneemt, ziet zich gesteld vooreen onafwijsbaren eisch. Zijn negatie komt in contlict met de uitspraak van het menschelijk bewustzijn, leder mensch heeft tegelijk met het besef van goed en kwaad de overtuiging, dat het goede op een objectieven grondslag rust. De zedelijkheid doet zich aan hem voor als meer dan een zuiver subjectief verschijnsel, 't Lijkt juist een vernietiging der zedelijkheid, als we slechts geloofden, dat er een zedelijk moeten is, terwijl de werkelijkheid geheel vreemd en ontkennend tegenover deze begrippen staat. Ontzegt men een objectieven grondslag aan het zedelijke leven, dan moet dus dit besef op andere wijze verklaard worden. ') Vlg. I'a li.se n, I. e. 1, S. 17 f. Die verklaring nu is onbevredigend en daarom \ernietigend voor het standpunt van COMTE. Ze is slechts mogelijk door het goede te vereenzelvigen met het aangename of met het nuttige, waarvan dan het laatste óf individueel óf sociaal gedacht kan worden. Maar hoe weinig voldoen deze theorieën. Het eenige, dat vooi de eerste kan aangevoerd worden is de innerlijke voldoening, die het opvolgen van de geboden der zcdewet verschaft. Kn op dezelfde wijze is de andere te verdedigen. Het «■oede toch valt menigmaal ook samen met het nuttige, zoowel fc> ° voor den individu als voor de gemeenschap. Maar ten opzichte van dit alles geldt, dat begeleidende verschijnselen het wezen der zedelijkheid niet mogen bepalen. lJe plicht gaat in. tegen wat aangenaam en nuttig schijnt. Hij gebiedt den mensch steeds zich daarboven te verheffen en slechts dan laten de eischen der zcdewet zich vereenzelvigen met wat den mensch bekoort of dienstig is tot zijn heil, als bij cl ie laatste voorstellingen allerlei restricties gemaakt woulen. Onder het aangename heeft men dan niet te verstaan, wat oogenblikkelijk het gevoel streelt, maar de voldoening, die in de toekomst het deel zal zijn van hem, die nu tegen zijn lusten in, den plicht volgt, 't Nuttige moet eveneens vervormd, totdat het niet meer het nuttige is voor den individu, maar voor de gemeenschap; niet meer van het heden, maai van soms zeer verre toekomst. Geleidelijk komt men zoo tot deze voorstelling, dat er een abstract heil is voor den mensch, door hemzelf bij zijn daden slechts vaag gekend en zelden als motief gebruikt, maar waarvan het besef aan het plichtmatige een zekere bekoring verleent. Een voorstelling, die gaarne ook door de tegenstanders van hedonisme en utilisme zal worden overgenomen, maar waarbij het toch niet meer geoorloofd is, van een vereenzelviging van het zedelijkgoede met het aangename en nuttige te spreken en waardoor het aangename en nuttige zoo zijn geïdealiseerd en tot absolute grootheden geworden, dat de antimetaphysische veiklaring van het zedelijke leven hierdoor de kenmerkende trekken niet de metaphysische verklaring gemeen liceft gekregen. Wie op deze wijze het zedelijke leven verklaart, huldigt de beschouwing, dat de mensch krachtens zijn hoogeren aard onderworpen is ?an een absolute wet, die hem in idecclc trekken voor oogen staat en waaraan hij met verzaking van tijdelijk en individueel belang moet gehoorzamen. Hij is metaphysicus. Wil men dat niet, dan is het eenige, dat den anti-metaphysicus overblijft, om het zedelijke leven voor een louter individueel verschijnsel te houden. Daarmee spreekt dan de wetenschap haar laatste woord over dezen levensvorm uit. Wat slechts persoonlijk is, kan nooit object van wetenschap zijn. Ja, er mag niet eens meer van een zedelijk leven gesproken worden. Die term toch onderstelt, dat we hier staan tegenover een levensvorm aan meerderen gemeen. En juist dat bleek illusie. Weer voert dus het standpunt van comte tot een nihilisme, dat men ontkent door het te erkennen. Het kan daarom het juiste niet zijn. Slechts dan doet men recht èn aan de uitspraak van het zchocwustzijn èn aan de feiten, als men het zedelijke besef blijft beschouwen, als de onvolkomen openbaring van een absolute zedelijke orde, waaraan de mensch krachtens zijn aard onderworpen is. Vasthoudend aan de idee van de éene menschelijke natuur, waarvan het bestaan van taal en wetenschap de eerste onmiskenbare teekenen zijn, beschouwt men dan de zcdewet als één der absolute wetten, waaraan de mensch naar dit zijn wezen is onderworpen, terwijl het zedelijke leven de poging is, om deze ideëele wet tot werkelijkheid te doen worden. Comte heeft naar het schijnt nimmer aan deze voorstelling gedacht. Hij stelde slechts het alternatief: óf er is geen absolute zedelijke wereldorde óf ze moet volkomen bekend zijn en aan ieder mensch op ieder moment klaar voor oogen staan. Ziende, dat het laatste niet kon verdedigd worden, koos hij het eerste, terwijl dit toch feitelijk tot op zekere hoogte tegen zijn eigen theorieën inging. Immers hij erkende, dat er van een abstracten menschelijken aard kon gesproken worden. Ilij paste de idee van orde door ontwikkeling op het gansche wereldbeloop en daarmee ook op den mensch toe. Kil wat ligt hier anders aan ten grondslag dan de erkenning van een ideëcle orde, die eerst langzamerhand tot uiting komt door evolutie? Nu, afgezien van die evolutiegedachte, die hier niet behoeft besproken te worden, is de voorstelling van zulk een ideëele orde, waaraan de mensch ook als zedelijk wezen naar zijn aard onderworpen is, alles wat de metaphysicus wil, als hij de absolute zedelijke norm wil erkend zien. Met deze voorstelling stemmen de feiten volkomen overeen. Is zij juist, dan moeten er sporen van die zedelijke wereldorde zijn aan te wijzen in de werkelijkheid. Maar ook niet meer dan dat. Aanduidingen, waarin de absolute orde tot uiting komt. is alles wat we van de feiten kunnen verwachten. Welnu deze stellen hem, die er naar zoekt, allerminst teleur. Overal ontdekt men een zekere eenheid in het zedelijke. De variaties, die van positivistische zijde zoo groot worden voorgesteld, blijken sterk overdreven. Neem de meest primitieve volken. Hun natuurlijke eenvoud en reinheid, waarvan R.OUSSEAU droomde, is voor nauwkeuriger onderzoek verdwenen, maar ook van het dierlijk standpunt, waarop het evolutionisme hen dacht, is niets gebleken. De stam zonder religie moet nog ontdekt worden en dat er overal een zedelijk leven is, formeel tenminste aan het onze gelijk, kan moeilijk ontkend worden. Doch ook naar zijn inhoud vertoont de moraal enkele overal weerkeerende grondtrekken, 't Sterkst blijkt dit wel uit het gevoel van schaamte. ') Maar ook andere moreele trekken zijn te herkennen. Zelfs de koppensneller, dien men zoo gaarne als bewijs aanvoert, hoezeer de eischen der moraal kunnen uiteenloopen, kiest uit zijn omgeving slechts één stam uit, 'I Vul. Religie en Gemeenschap bij de Natuurvolken door Ur. II. Yirtselier |> 112—117. met welken li ij in eeuwige vijandschap leeft. Voor het overige geldt ook bij hem de moord als ongeoorloofd. ') Reeds op animistisch standpunt valt dus iets van het zelfde zedelijke leven op te merken, als onder beschaafden. Laat het nog zoo verwrongen zijn, de eigen trekken zijn toch weer te vinden. Kn als we nu letten op de beschaafde wereld, zeker dan treft ons telkens variatie. Volken, standen, en personen hebben hun eigen karakter, dat ook in het moreele wel van andere onderscheiden is. Maar de grondlijnen zijn merkwaardig gelijk. De spreekwoorden en fabels met zedelijke strekking getuigen daarvan. rucki.e, die zegt, dat niets in de wereld zoo weinig verandering heeft ondergaan als de groote beginselen, waarop de ethische systemen rusten,2) is zonder twijfel dichter bij de waarheid dan de positivist, die een oneindige variatie meent op te merken. \\ elke theorie men ook kiest, overal is er bij de sterkste loochening toch weer een terugkeer tot de hoofdbeginselen van het zedelijke leven. l)e hedonist kneedt gaarne het aangename, dat hij den mensch tot doel stelt zoolang, tot liet weinig verschilt van den plicht, dien de rigorist als het cenig goede voorschrijft. Niktzsche, die alle waarde heette om te keeren, verkondigde als nieuwste moraal, dat de mensch iets is, dat overwonnen moet worden, en keerde daarmee feitelijk terug tot de Christelijke leer der zelfverloochening, die zoozeer zijn toorn gaande maakte. Juist dat laatste feit, dat de Christelijke moraal nimmer nalaat te werken op de gemoederen van hen, wier niveau van beschaving zulk een invloed gedoogt en zelfs theoretici, die er zich principieel tegen kanten, toch weer tot haar maximen terugkeeren, is liet getuigenis bij uitnemendheid •) De Zending in Midden-Celebes door Dr. N. Adriani* Onze Eeuw, fSe j. 1 Ie dr. bl. ÜU6 v.v, '-) „For the re is, un<[uestionably, ïiothing to be found in the world which lias undergone so little change as those great dogmas, ol' which moral systems are eomposed". History of civilization in England, bij II. Th. Buckle, Londen, 18H7, I, |>. 1^0. van de eenheid in het zedelijke. Ook bij Comte zullen we straks weer hetzelfde verschijnsel opmerken. Men behoeft slechts de Christelijke moraal te leggen aan het geweten, om een onwillekeurige instemming te wekken. 1 Iet treffende van de gelijkenissen van Jezus, waarin die moraal in al haar eenvoud telkens tot uiting komt, is daarvan het sprekend bewijs. Kiezen we als voorbeeld de gelijkenis van den bartnhartigen Samaritaan. De toestand is zoo eenvoudig mogelijk : een gewonden man aan den weg, opgemerkt door anderen. Maar in dien toestand is heel het probleem van liet zedelijke leven begrepen en zoo scherp mogelijk gesteld. Wat gedaan moet worden als een mcnsch de hulp van zijn medcmcnsch behoeft, dat is de gansche moreele kwestie. Nu zijn schijnbaar hier geheel tegengestelde handelingen te rechtvaardigen, 't Ligt er slechts aan, op welk standpunt men zich stelt. Wie weet of de priester en de Leviet, die voorbij gingen niet door andere plichten werden teruggehouden, die voor hen zwaarder wogen? Misschien wachtte hen straks een gewichtige arbeid in den tempel of eischte hun gezin, dat ze, hoewel noode, den man moesten laten liggen. Misschien veronachtzaamde de Samaritaan wel juist hoogere plichten en moest hem blaam treffen, omdat hij helpend optrad. Zijn hulp kan best geweest zijn een verspilling van krachten, die elders beter hadden kunnen dienen en dan een belangrijker uitwerking zouden gehad hebben. Men ziet, hedonisme en sociaal eudaemonisme, ja zelfs de Nietzscheaansche moraal kunnen hier hun oordeel laten gelden. Maar wat bewijzen al deze theorieën? Dat men het in tien grond der zaak eens is over de houding, die hier moet worden aangenomen, zoodat er hier éene daad is aan te wijzen, die implicite algemeen als zedelijk goed is erkend. Men gaat het geval compliceeren en fantaseert er allerlei ingewikkelde belangen bij. Belangen van gemeenschap en gezin, plichten van een ambt, toekomstig nut moeten mee in de weegschaal geworpen worden, 0111 een andere daad dan die van den Samaritaan aanbevelenswaardig te doen schijnen. Maar wie twijfelt, dat er gevallen kunnen zijn, waarin men den gewonde aan den weg niet helpt ? De ingewikkelde levensomstandigheden stellen het geweten voor moeilijke gevallen. Neem echter den toestand zoo zuiver als Jezus hem voorstelde. Dan is de eenvoudige vraag, die de moraal moet beantwoorden deze: wat moet in zulk een geval gedaan worden? Moet men wijken voor den zuiveren egoïstischen drang en den man aan zijn lot overlaten of belangeloos helpen, waar geen andere belangen dan het zelf behoud of het behoud van den ander met elkaar in botsing komen? Over deze vraag nu is geen mcnsch, die tot hooger ontwikkeling gekomen is, in twijfel: de Samaritaan deed wat goed was. Zonder complicaties op te stellen kan men aan geen ander gedrag den schijn van het goede geven. Maar dat men complicaties gaat maken is dan een zeker bewijs, dat de keuze reeds spontaan uitviel voor den Samaritaan. Ook Njktxsciik, die den zwakke niet beschermd wil hebben, omdat hij dit tijdverspilling acht, zal bezwaarlijk in een laffen priester of leviet, die zonder hoogere reden dan zuiver egoïsme niet helpt, één der „Herren" kunnen zien, die krachtens zijn moraal van zooveel waarde zijn. dat ze onveroordeeld den gewonde kunnen laten omkomen. Zooals men vrijuit ieder, die niet onder den indruk komt van een subliem kunstwerk, in dat opzicht abnormaal noemt en in een tekort aan vermogens of aan ontwikkeling de verklaring van zulk een afwijking zoekt, zoo moet op straffe van abnormaliteit, waaraan constitutie of opvoeding of een verdorven wil schuldig zijn, het zedelijk oordeel in het besproken geval kiezen voorden man, die zichzelf verloochent en den ander helpt. En nu moge men van positivistische zijde tegenwerpen, dat een geaardheid van het zedelijk oordeel als wij in Christenlanden normaal noemen, afhangt van de ontwikkeling, die weer produkt is van allerlei statische en dynamische voorwaarden, zoodat b.v. een Toradja spontaan zich heel anders uit en de daad van den Samaritaan onmogelijk noemt,') deze feiten zeggen niet, wat de positivist ze wil laten zeggen. Zal hij zelf den verbaasden Tokadja een normaal mensch noemen? ü>mtk tenminste zou hem spoedig als anomalie apparente buiten beschouwing stellen. 2) \\ at is dit anders dan de erkenning van een absolute zedelijke norm, die slechts zeer weinig bij den animist. maar meer volkomen bij den beschaafde tot het bewustzijn blijkt doorgedrongen ? En dan, wat zegt het, dat ontwikkeling en een beter bewustzijn van de norm — tenminste tot op zekere hoogte — samengaan? 't Is juist een reden te meer om aan de absolute zedelijke wereldorde vast te houden. Uit die connectie toch blijkt, dat de mensch niet alleen als zedelijk wezen, maar in geheel zijn geestelijk bestaan onderworpen is aan een absolute wereldorde. Geheel zijn geestelijk leven is een onvolkomen ontvouwing van de ideëele menschelijke natuur. En de verschillende uitingen van dat leven staan met elkander in nauw contact. Dat ze samengaan, zooals comte op menig punt in zijn historiebeschouwing zoo geniaal heeft aangewezen, is een blijk van nog grootere eenheid, dan die ik nu in het bovenstaande alleen voor 's menschen zedelijk leven heb aangewezen. In zijn bespreking van het hedonisme merkt P.ulskn op, dat S'ltakt Mll.l. geleidelijk zijn standpunt verlaat en zoozeer nadert tot dat. wat I'.u i.skx zelf verdedigt, dat er van een principiëele tegenstelling eigenlijk geen sprake meer is 3). Gaarne wijst hij daarop en roept een reeks van getuigen op uit de denkers van alle eeuwen, waarvan hetzelfde valt te zeggen. Ook PAl'l.sen voelt dus die diepere eenheid, waarin de metaphysicus de absolute orde speurt. Maar wat blijft er dan over van zijn schijnbaar diepe, maar inderdaad zoo oppervlakkige bewering, dat gelijk een Engelschman een ') Zie Dr. N. Adriani, ibid. -I Ygl. boven p. 2!>. i I.C. 1, |i. 2">'S: Kndlich will ieli nicht unerwalint lassen, das/, aucli .1. SI. -Mill iinvermerkt der oben entwickelten Ansicht mi s-elir sit-li niiliert, rlai-z ein prinzipieller l'utersehied eigeiitlieh jiichl mchr slatllindel. ander is dan een Chinees of Neger, hij ook een andere moraal heeft dan zij en er dus geen absolute norm is? Voor wie let op het uiterlijk moge er een scherp contrast zijn, wie verder ziet dan de kleur, merkt spoedig genoeg, dat dezelfde trekken aan allen gemeen zijn: hetzelfde gevoel van een wereld van het bovenzinnelijke, dezelfde gaven van hart en verstand, dezelfde lusten en zonden, hetzelfde geweten met slechts dit verschil, dat hier sluimert, wat ginds ontwaakt is en dat ontwikkeling en omgeving belangrijke variaties veroorzaken. En dit alles spreekt hem van de ideëele wetten, die zich in het menschelijk leven slechts onvolkomen openbaren, maar die den metaphysischen achtergrond vormen,welke aan de wereld der geestelijke verschijnselen ten grondslag ligt. Dat ook comtk van die eenheid getuigde en daardoor met zijn eigen negatie der metaphysiek in botsing kwam bleek terloops reeds eenige malen. t Eischt echter nog een afzonderlijke aanwijzing. Het eerste bewijs daarvan is zijn oppositie tegen het materialisme. Onder materialisme verstond Comte de theorie, die alle levensverschijnselen uit mechanisch proces wil verklaren. Streng moest volgens hem daartegenover het onderscheid tusschen de verschillende groepen van verschijnselen gehandhaafd worden. Vooral het geestelijke mocht niet gebracht worden onder de wetten van het natuurlijke, liet had zijn eigen aard. Maar waarin bestond dan die aard? Recht duidelijk wordt dit bij comte niet. Als de eigenlijke trek, waardoor in het algemeen de geestelijke verschijnselen zijn gekenmerkt geeft hij gewoonlijk hun historisch karakter op. Maar dat dit ze niet voldoende karakteriseert laat hij zelt blijken. Er zijn verschijnselen, die niet historisch zijn, zooals er ver scheidene in het leven der dieren voorkomen en die comte toch onder het geestelijke rangschikte. Hoe beijverde hij zich niet, om ook aan de dieren verstand en zedelijkheid toe te schrijven. En anderzijds is er veel historisch, dat niet geestelijk is. De aarde heeft evengoed haar geschiedenis als de nienschheid. Alle proces is historisch. Het geestelijke leven heeft dan ook naast liet historische nog een ander kenmerk, dat wel tot het wezen ervan behoort, 't Is dit, dat liet gericht is op normen. Overal elders plaatsen de verschijnselen ons direct tegenover een natuurproces, dat onveranderlijk naar immanente wetten verloopt. Hier spreekt ieder verschijnsel van de erkenning van het absolute bestaan van een dier normen. Denk dat normatieve element weg, dan vervalt de voornaamste, indien niet alle reden 0111 het geestelijke leven nog van eenig ander levensproces te onderscheiden. Ken scheiding tusschen biologie en sociologie is dan willekeurig, vooral een scheiding zoo sterk als CoM'l'K die maakte. Wetenschap, kunst en zedelijk leven zijn dan produkten van het levensproces, die in wezen gelijk zijn aan alle werkingen van het leven. Comtk 1111 verklaarde de normen voor fictie. Het rekenen daarmee had volgens zijn beginselen geen wezenlijke waarde. Maar dan lag ook juist wat hij materialisme noemde opzijn lijn. Hij had het moeten begroeten als een welkome consequentie van zijn eigen beginselen, dat men het geestelijke leven, dat slechts in schijn van ander leven verschilde, trachtte te rcducccren tot een biologisch en vervolgens tot een chemisch proces. Dat hij liet toch en met zooveel aandrang bestreed, plaatst hem aan de zijde van hen, die bij de studie van den mensch rekenen met de realiteit der normen. Daaraan ontkomt hij niet door de geestelijke waarden slechts als relatief op te vatten. Relatieve normen is niets. Gesteld dat het z.g. geestelijke leven alleen hierin bestond, dat de mensch lieden dit en morgen liet tegenovergestelde voor waar, goed of schoon aanzag en daarin telkens gelijk had, dan zou men van relatieve normen kunnen spreken. Maar tegelijk zou ook de gedachte zelfs aan het ware, goede en schoone zijn uitgesloten. Het geheele geestelijke leven zou dan uit louter grillen bestaan, even redeloos als het kinderlijk spel is in zijn afwisselingen. Er zou geen geestelijk leven bestaan. Een onderscheiding van het animale leven zou niet kunnen opkomen. Aan deze onderscheiding kan niet anders dan een erkenning van de absolute normen ten grondslag liggen. Nog sterker valt de inconsequentie van CnMTE op, als we in de tweede plaats letten op de eenheidsidee, die in zijn systeem zoo groote plaats inneemt. Geheel zijn systeem is doortrokken van de idee eener ontwikkeling met een bepaald doel. De onderstelling daarvan was zijn uitgangspunt. Overal zou hij dit proces aantoonen. Niet het minst was dit zijn streven in de ethische kwesties, waar hij alles deed uitloopen op den altruïstischen eindstaat. Daarbij nu was dit het criterium ter herkenning van het einddoel, dat er eenheid mee samenging. 1 Iet positieve stadium was einddoel, 0111 de eenheid van denken daardoor bereikt, liet altruïsme eveneens, om de eenheid van leven. Mli.l. hield zelfs de idee van eenheid voor de fons errormu van Comte's latere dwalingen.1) En daar was reden voor. Ze werd zijn hartstocht. Een geheele lijst voorbeelden van CoMTE's dwaze woede 0111 overal eenheid te vinden, zou uit de Politiquc Positivc en de latere correspondentie van den Grand-Prètre zijn op te stellen. 2) Maar daarmee worden slechts excessen genoemd. Mll.l. verzuimde op te merken, dat heel het systeem van Comte uitgaat van de gedachte aan ontwikkeling, doel en eenheid. De synthese van orde en ontwikkeling, die hij zichzelf ten doel stelde, voor hij zijn studie begon, is daarvan het bewijs. 3) Nu behoeven we ons daarover volstrekt niet te verbazen. ') Mill, 1. e. p. 1-19. -) lu Lettres 11 (liet I'S p. deelt Comtk mee, dat zijn boventanden zijn uitgevallen, zoodat liij tegen liet eten opziet, liet spreken eeliter hindert hein niet en daardoor ziet liij kans ook dit versehijnsel te wnardeeren in verhand niet zijn systeem: Ie trouble respeete hl fonetion altrnïste^et gene seulenient la partie egoïste de l'oniee dentaire. :i) Zie ho .en p. 14. Met Kant moeten wc in den drang naar eenheid de drijfveer van alle wetenschap zien. ') 't Is geen wonder, dat ook Comtk zich daaraan niet kon onttrekken. Bovendien vergeten we niet dat de tijdsomstandigheden machtig meewerkten, om zijn gansche streven naar eenheid te dot'11 uitgaan, 't Leven was door de revolutie op losse schroeven gezet. Comtk had wel recht te spreken van anarchie. De beschaafde wereld was geheel uit haar levensrichting geslagen. Comtk kon haast niet anders dan toegeven aan den drang, waarvoor zoovelen zijner tijdgenooten bezweken en uit alle macht beginnen te restaureeren. Maar dit neemt alles niet weg. dat dit zoeken naar eenheid in strijd is met zijn beginsel. Zijn eenheid is ten slotte een absoluut begrip, hoelang hij het ook kon maskeeren. Trachtte hij eenheid te brengen in de wereld der verschijnselen, dan reduceerde hij de vele verschijnselen tot één of meer algemeene en scheen dus buiten het absolute te blijven. Zocht hij de eenheid van alle wetenschap, dan poogde hij de vele wetenschappen als evenzoovele verschijnselen van den menschelijken geest tot één algemeener verschijnsel te herleiden. Ook dan nog is de absolute eenheid niet direct te bespeuren. Zelfs als hij alle uitingen van het menschelijk leven groepeert om het sociale bestaan, schijnt hij nog niet anders te doen dan verschillende verschijnselen als onderdeel van één hoofdverschijnsel aan te wijzen. Maar in dit laatste huldigt hij zeker een absoluut begrip van eenheid en gebruikt dit als criterium voor de juiste orde. 't Zal in het vervolg blijken, dat de menschelijke eenheid t/f absolute idee is. waarmee hij bij zijn wetenschap rekende. Al stelt men zich op het meest onkritische standpunt, van deze eenheid is niet vol te houden, M Vgl. Ij, Stein, An der Wende des Jalirhunderts S. '2t>4 : Kant hat also darin Hecht, tlasz die Grimdfunetion des inenschlielien Bewusztseins in der Vereinheitliehung des Manniglaltigen — „transcendentale Kinheit der Apperception", „l'rteilskraft ', nennl es Kant in seinem Schuljargou — besteld. dat ze in de werkelijkheid is waargenomen. Slechts de sporen ervan zag hij en in het absolute begrip, dat hemzelf voor den geest zweefde en waarvan hij vertrouwde, dat ieder normaal mensch het bezat, had hij het middel om deze sporen te onderkennen en ze van het andere, niet bij de eenheid hooi ende, te scheiden. Maar niet alleen liet CnMTK door zijn eenheidsidee het absolute gelden, hij erkende meer bepaald ook daardoor het bestaan der absolute zedelijke norm. De eenheidsidee toch is de samenvatting van alle nonnen, waarvan de mensch zich bewust is. De intellectueele eenheid is de waarheid, die ons voorzweeft als doel van alle denken; de moreele eenheid eveneens is het goede, dat als idee leeft in ieder mensch en door hem verwerkelijkt moet worden. Zoo levert CoMTK zelf het bewijs tegen zijn stelling, dat de absolute zedelijke norm niets is dan een fictie uit de metaphysische periode van den mensch. Heel zijn leven heeft hij ze ondersteld en poogde hij ze te formuleeren. Kn toen hij meende de juiste formule gevonden te hebben, met welk een haast ging hij toen aan de toepassing en doorvoering van het ontdekte. Trouw aan zijn theorie juichte hij ook dan nog, als hij een enkele maal zich relatief kon betoonen en van een eens gegeven regel iets afdoen. ') Maar het ging hem slecht af, want telkens gluurde het absolutisme, dat hem karakteriseert 0111 den hoek. En het merkwaardige is, dat Comtk, wanneer hij de zedelijke norm ging formuleeten, onwillekeurig terugkeerde tot de Christelijke moraal. 't Zelfde dat voortdurend in de moraal der beschaafden valt op te merken, geldt ook in sterke mate van hem. In beginsel staat li ij tegenover het Christendom. Zijn altruïsme, opgevat als vernietiging van den individu, brengt hem in tegenspraak met het recht der ') Vgl. b.v. Lettres a divers, p. waar hij zulk een uilzondering maakt en er bijvoegt: „Ine lelie pratifpie eonstilue l'un des privileges du positivisme, (lont la relativite lui perniet de tont eoueevoir et de lont consaerer saus inrouséipienee". persoonlijkheid, waarop de Christelijke moraal allen nadruk legt. Maar in de ontwikkeling van het altruïsme geraakt hij telkens in botsing met de eens gegeven formule en komt hij er ten slotte toe de zelfverloochenende liefde, welke Jezus als het zedelij k-normatio ve heeft geopenbaard, als hoogste doel aan te geven. ') Zoo blijkt Comtk dus op verschillende punten met zijn loochening der absolute zedelijke norm in st lij tl te zijn. De erkenning ervan ligt aan zijn theorieën ten grondslag. Zijn ethiek, bedoeld als bewijs, dat de wetenschap kan bestaan buiten de metaphysiek, mag juist als een voorbeeld van liet tegendeel gelden. Deze conclusie wordt ten slotte nog versterkt door een beschouwing van de wet der drie stadiën, die Com i i' zelf//<■/ bewijs voor zijn verwerping der metaphysica achtte. Hoewel ze geen eigenlijk bewijs mag lieeten, verdient het toch opmerking, hoe weinig de historie met deze wet overeenstemt. Ik behoef dat niet uitvoerig aan te toonen. De ongegrondheid van de wet der drie stadiën is 11a comtk reeds zoo vaak besproken, dat het pleiten zou zijn tegen een reeds verloren zaak, indien we er nog eens op terugkwamen.2) We mogen constateeren, dat het verleden niet aan de wet beantwoordde en dat de toekomst haar niet bevestigd heeft. Comtk zelf bleek ons inconsequent in zijn negatie. llttrk zocht andere namen voor de drie stadiën. :t) S'itart Mll.l. toonde op een belangrijk punt CoMTK's eenzijdigheid aan.4) !) Vgl. Ahirlineau, 1. c. I, p. r>08 : Nny, wlien linally setting {iis Positive doctrine „Iree of llieological oppression and melaphvsieal drvness", and eondensing it into a tnaxirn tliat shall hold il all, hè alisïhts, ineonseious of tlieir souree, npon the words of Jesus," lt is more blessed to give than to recieve" and vet tliin religion, whieli supplies hiin witli tlie hest expression of hisown, — tliis, whose supreine thougt and pathetie symhol conseerate sell' sacritiee, — lie eharaeterises as au immense eupidity and a servile terror. Paradox surelv eau no further go. -) Zie de uitvoerige weerlegging «Ier wet hij Martineau, 1. e. I, p. 4S0—4i»7. :!) I. e. p. v. v. I. e. p. I I'S v.v. En de 19e eeuw is steeds meer gaan rekenen met liet absolute. Zelfs de exacte wetenschap ging vrijmoediger in metaphysische termen van doel, kracht, substantie etc. haar ïesultaten uitdrukken. Slechts bij één minder besproken punt sta ik stil. Comte's wet vindt een schijnbaar sterken steun in de geschiedenis van twee bijzondere wetenschappen. Volgens comte herhaalde zich namelijk in iedere wetenschap hetzelfde historische proces, dat door de wet der stadiën werd geformuleerd. Ier illustratie wees hij dan op de astionomische en chemische wetenschappen, waarbij het verloop zeer duidelijk was. Deze hadden resp. in de astrologie en alchemie hare thcologisch-metaphysische voorgangsters, En evenals astronomie en chemie van zelve de ijdele metaphysica aan kant hadden gesteld en alleen op positieve ordening der verschijnselen zich waren gaan richten, zoo ging en moest het gaan met alle wetenschap. Dit voorbeeld der astronomie en chemie werd het geliefde argument der positivisten. Zoo duidelijk als hier scheen het historisch verloop nergens. Maar is het proces, dat van astrologie tot astronomie en van alchemie tot chemie voerde nu werkelijk hetzelfde als het proces van metaphysica tot positivisme.' Mij dunkt van niet. Zeker, de z.g. wetenschap der astrologen en alchemisten ging niet om buiten hun metaphysische wereldbeschouwing. maar op zichzelf was ze een zoeken naar positieve wetten. Wie uit den loop der sterren kennis tracht te verkrijgen omtrent het menschelijk lot, stelt positieve feiten naast elkaar en zoekt het onderling verband. Al tcv<7 bij niet, dat hij een wet van coëxistentie zoekt, toch doet hij onbewust niet anders. E11 wie een levenselixer of liefdedrank opspoort en goud wil maken, doet ten deele hetzelfde wat de grootmeesters der exacte wetenschap 1?a< en Descartes ') hebben aanbevolen en beweegt zich evenals de ') Zie boven |>. ti. 13 astroloog op het gebied der positieve wetenschap. Streven naar macht over de verschijnselen door opsporing van hun verloop, dat is alles wat de alchemisten wilden. Hun fout lag niet in hun metaphysica, maar in hun gebrekkige positieve kennis. Zij zochten coëxistentie, waar deze niet aan te toonen is. Zij grepen mis, zooals nog de positieve wetenschap wel misgrijpt. Ze waren als leerlingen in het vak, die ook telkens prachtige ontdekkingen meenen te doen, maar spoedig moeten inzien, dat ze op verkeerde redeneering steunen. En in dit opzicht zijn ze, wat vooral geldt van de astrologen, gecorrigeerd door de latere positieve wetenschap. Van een proces van metaphysica tot positivisme is niets te zien. De sterke steun, die het positieve beginsel van dezen parallel heette te ontvangen, valt weg. Dit machtige wapen der positivisten blijkt eenzelfde vergissing te zijn, als CoMTK en zijn discipelen telkens begingen. Alle abuizen der wetenschap zetten ze op rekening der metaphysiek. ElTTKK hield zelfs de overtuiging, dat de zon zich om de aarde beweegt voor een metaphysische dwaling. Wie zoo dwalingen der wetenschap houdt voor metaphysica heeft gewonnen spel, als hij bij de wetenschap het streven opmerkt om aan de metaphysica te ontkomen. Deze metaphysica is zeer zeker door ieder ernstig onderzoeker ten doode opgeschreven. Maar de metaphysica is daarmee niet veroordeeld. In de ethische problemen tenminste bleek ons haar recht niet te loochenen. Zelfs zagen we CoMTK ongewild zijn getuigenis voor haar afleggen. Wie 1111 echter, zooals ik deed in het bovenstaande, het recht der metaphysica handhaaft door de aanneming van een absolute zedelijke norm als noodzakelijk te bewijzen, staat ten slotte voor den eisch de waargenomen variaties in de zedelijke overtuigingen te verklaren. Deze getuigen van onvastheid. Zij schijnen te strijden tegen het bestaan van een vaste norm. Immers als deze er was, zou men grootere, ja haast algemeene overeen stemming verwachten. Maar is die overeenstemming er dan niet? Is in het voorafgaande niet van verschillende zijden aangetoond, dat in den grond der zaak een bepaalde norm zich aan den mensch in het algemeen opdringt? Naar overeenstemming behoeft men waarlijk niet vergeefs te zoeken. Slechts hij zoekt vergeefs, die ze verlangt in alles en tot in alle onderdeden een zuivere toepassing wil zien van de zedewet 0111 aan haar bestaan te kunnen gelooven. Die toepassing is er niet. Maar ze behoeft er niet te zijn, om van een absolute zedewet te kunnen spreken. De vergissing, die gemaakt wordt, is de oude bekende: men verwart natuur-en zedewet. Ken natuurwet bestaat niet, als niet alle verschijnselen, die vallen onder haar formule met haar overeenstemmen. Ken natuurwet formuleert een noodwendig zijn. De zedewet daarentegen houdt den mensch een ideaal voor, dat hij moet nastreven. Als maar dit ideaal in hoofdtrekken als bestaande voor den mensch is aangetoond, moet de absolute zedewet worden aangenomen. In toepassing echter, d. i. in de poging om dit ideaal te formuleeren en te belichamen moet verschil zijn. De individu met zijn gebreken en tekortkomingen moet steeds een onvolkomen realiseering van de zedewet te zien geven. Waren er geen variaties, dan zouden we niet meer van zedelijke norm, maar van natuurwet moeten spreken. Het karakter van een norm met haar vrije toepassing eischt de individueele verschillen. Absoluutheid van de norm en individueele vrijheid in toepassing, dat zijn de beide kenmerken, die het geestelijke leven vertoont en moet vertoonen. Wie één van deze kenmerken uitwischt, bedreigt het geestelijke leven. Met de verdwijning van het absolute moet scepticisme de toevlucht zijn en wie niet rekent met individueele vrijheid vervalt tot absolutisme. Maar het een zoowel als het ander is de dood voor het geestelijke leven. En wie de dwaasheid niet aandurft om dezen levensvorm te ontkennen, moet zich in voortdurende tegenspraak verwarren. Zijn onzeker standpunt doet hem heen en weer gaan tusschen de beide polen van scepticisme en absolutisme. CoMTE is daarvan het treffend voorbeeld. Zijn denken bracht hem voortdurend in de richting van het scepticisme. I11 loochening van God en van het absolute nam hij zijn uitgangspunt. Alles was relatief. Slechts wisselende begrippen zag hij, waar men vroeger sprak van de waarheid en het goede. Maar tevens was hij absolutist. 1 recl zijn leven door heeft hij allen willen vormen naar zijn eigen begrippen, en als hoogepriester der menschheid dacht hij eindelijk de gansche menschheid naar zijn altruïstische norm zich te kunnen laten bewegen. We hebben het gezien, hoe hij tot een gezag zijn toevlucht nam, dat onder dien hoogen naam slechts willekeur en dwang verborg. De sterkste tegenstrijdigheden blijven zoo in C< >M 11'. vereenigd. Zijn loochening der metaphysiek dreef hem den éénen kant op, zijn neiging naar zekerheid den anderen. En de eenheid vond hij niet. Want zijn beginsel, waardoor hij ze zocht, sneed hem den weg af. Wie eenheid zoekt door exacte wetenschap en al wat daarbuiten ligt voor fictief verklaart, heeft zelf de eenheid, die hij wenscht te vinden, als onbestaanbaar verworpen. b. De positieve religie. Overal in het stelsel van Comte trof ons tot dusverre dit halfslachtige, dat hij trachtte op te nemen in zijn systeem, wat door zijn beginselen was uitgesloten. Zoo stond zijn moraal lijnrecht tegenover een leer van naastenliefde en bracht de consequentie van zijn beginsel de ontkenning van normen mede. Maar toch spande hij zich in, 0111 de naastenliefde te behouden en maakte hij telkens gebruik van idecele normen. Zijn zucht om de traditie tc handhaven, maakte hem afkeerig van de consequentie van zijn eigen leer. Dit verschijnsel treedt, duidelijker nog dan elders, bij de positieve religie op. Kn dat moest wel. Heel die religie is toch eigenlijk slechts opgezet om het traditioneele te handhaven. dat zich slechts ten koste van inconsequentie met de positieve philosophie laat rijmen. Nu moeten we ons echter hier wachten voor overdrijving. Sedert Littrk wordt de beschuldiging telkens weer tegen CoMTIC ingebracht, dat hij in zijn tweede periode zoozeer met de positieve beginselen in strijd kwam, dat hij zelfs verviel tot theologie. Die beschuldiging gaat tever en berust, zooals wc reeds terloops opmerkten, op misverstand. Allereerst om de kloof, die aldus tusschen de eerste en tweede periode van Com l'ic gelegd wordt en die inderdaad niet aanwezig is. Het zijn dezelfde beginselen, slechts gesteld in ander licht, die hij in de Philosopluc en in de Polititjuc Positivc heeft voorgestaan. Maar vervolgens ook hierom, dat men Comte onrecht aandoet door hem om zijn religie van theologie tc beschuldigen. Theoloog is naar de algemeen door positivisten aangenomen definitie van Comte, hij die een transcendente persoonlijkheid ter verklaring der verschijnselen aanvoert; hij dus, die de Godsidee erkent. En nu is het wel waar, zooals straks zal blijken, dat Comte in zijn religicuse theorieën idealiseert, maar een Godsidee heeft hij niet. De loochening daarvan was zijn uitgangspunt, waaraan hij heel zijn leven getrouw bleef. Zijn religie heeft dan ook niets van een theologische wereldverklaring. Ze is bedoeld als het tegendeel ervan. Zekere feiten, die de theoloog met de Godsidee in verband brengt, tracht zij te verklaren buiten de godheid om. De religie van Comte is juist daar, omdat hij van een theologische wereldopvatting niet wilde weten. We zouden het eenigszins plastisch aldus kunnen zeggen: er bestaat een groep verschijnselen uit het menschenleven, die geconcentreerd zijn om de Godsidee en naar de gewone opvatting daarmee onafscheidelijk zijn verbonden. Men noemt ze de religieuse verschijnselen. Al deze verschijnselen nu wil Comte behouden. Slechts schakelt hij de Godsidee uit en vervangt die, naar hij meent, door een realiteit. Hoe kan iemand op grond van zulk een poging van theologie worden beschuldigd? I.ittri noemde eenvoudig — trouwens op het voetspoor van CoMTK zelf — alles wat hem verbeelding leek metaphysica of theologie. De subjectieve methode en de theorie cérébrale vond hij zuivere fantasieën en dus vereenzelvigde hij ze met mctaphysica. ') De dwaling van de 1'tolomcïsche wereldopvatting heette mctaphysica, eigenlijk alleen, omdat het een dwaling was.2) En zoo ging het ook met de positieve religie. De feiten, die COMTE er door wilde systematiseeren, erkende I. ITT RÉ slechts ten halve; de band die COMTE er tusschen legde — de menschheidsidee — had voor hem niet die groote waarde; hij zag CoMTE's verbeelding aan het werk bij de uitwerking der positieve religie en had toen ook hier het oordeel gereed: de positieve religie was theologie, terugval in het eerste stadium. Zoover nu moeten we de beschuldiging van halfslachtigheid tegen COMTE niet drijven. Zijn inconsequentie en het tegenstrijdige van zijn religie bestond slechts hierin, dat hij phaenomena wilde systematiseeren, waaraan hij op zijn standpunt innerlijke waarde had moeten ontzeggen. Het is geheel eenzelfde fout als bij het altruïsme is aangetoond. Daar had men als beginsel de ontkenning der individualiteit en toch kende COMTE aan het altruïsme het karakter van naastenliefde toe, die slechts samengaat met een hooge ontwikkeling der persoonlijkheid. Vandaar dan ook, dat we hier bezwaren van denzelfden aard moeten gaan inbrengen tegen de religie van CoMTE !) 1. c. p. 534 en 549. s) Vgl. Martineau, 1. c. I, ]>. 457; „M. Littkk is so possessed bij antipathv to „absolute notions", ns tn see them through the whole course of liistorv trving their worst to strangle their rel;»tive enemies at the birtli". als vroeger tegen het altruïsme, lot miskenning van feiten en verkeerde praktijk is hij door zijn religie gevoerd. Wat is volgens Comte religie.- In het algemeen dit. dat er een sociale eenheid is. „In heel deze schets", zegt hij in den aanvang van de theorie generale de la religion, „wordt de religie beschouwd als de toestand van volkomen harmonie, welke eigen is aan het mcnschelijk bestaan, zoowel in zijn collectieven als individucelen vorm";') 1. a. w., dat wij kunnen spreken van een menschheid, die één is in verleden en heden, volgens vaste wetten zich ontwikkelt en van alle persoonlijke uitingen het centrum is, dat is het feit der religie. Maar als dit zoo is, als sociale eenheid en religie samenvallen, hoe kan CoMTE dan zichzelf noemen als den vader van dezen nieuwen godsdienstvorm .* Zoolang er menschen zijn is er een menschheid geweest, hoe weinig gecompliceerd ook op primitief standpunt haar openbaringsvorm mocht zijn. CoMTE zelf noemt haar een eeuwig wezen, dat door evolutie slechts voortdurend verandert, maar niet op een bepaalden tijd ontstaat. Is de menschelijke eenheid religie, dan is de positieve religie ouder nog dan de historische kennis reikt. Natuurlijk heeft Comte dit opgemerkt. Dat hij toch de positieve religie als zijn werk bleef beschouwen, had deze reden, dat men niet van positieve religie kan spreken, voordat de menschelijke eenheid tot het bewustzijn is doorgedrongen. Kn dit was geschied door hem. Ilij had, naar hij meende, het eerst duidelijk aangetoond, dat er een societas bestaat, die naar vaste wetten zich ontwikkelt. In de ontdekking van die wetten zag hij de ontdekking der menschheid. En eerst daarmee was de positieve religie geworden. Zij is de bewust geworden menschelijke eenheid. i) Pol. Pus. II, |>. H: „Dans ee traité, la religion sera toujours earaetérisée par 1'elat de pleine harmonie propre ïi 1'eNistenee humaine, tant collective MTK, maar waar is hier de onderwerping en toewijding, die daarbij vereischt wordt? Ook hierin meent CoMTK. dat zijn religie verre boven ') ,,Qnoique eette dépendance continue de rindividu envers 1'espèce soit empiriquement appréciahle depuis 1111 grand nombre de sièeles, son influenee svstématiqne exigeail la déeouverte des lois soeiologiques. Jusque la, tous les efl'ets qui s'y rapportent étaient spontanément attribués aux volontés arbitraires par lesquelles Ie rt jrime lietil' expliquait les événement» soeiaux. Mais ces derniers phénomènes étant désormais ramenés aussi, après tous Ie» autre», iï des lois invariable», le dogrne positil' devient enfin complet". -) „D'abord spontanée, pais inspirée, et ensuite révélée, la religion devient entin démontrée". Ibirl. p. 7. ::) Vgl. Dr. II. Visscher. De oorsprong dir religie, Utrecht, 1004, p. 13 v. andere vormen uitsteekt. Waar een ,,volante arbitraire ', zooals de goden volgens hem steeds zijn, de religieuse toewijding ontvangt, spreekt het vanzelf, dat deze niet volkomen kan zijn. De individu tracht dan tot eigen voordeel aan de veranderlijke hoogerc macht te ontkomen of haar om te buigen, liet egoïsme zit op den troon. Maar aan de wetten der gemeenschap is geen ontkomen mogelijk. In zijn milieu heeft de mensch een macht tegenover zich, waaraan hij zich geheel moet onderwerpen. Dit feit. naar CoMTK meedeelt, in het begin der 19c eeuw nog door de grootste denkers miskend, wordt door het bestaan van sociale wetten als absoluut geldend bewezen. De positieve religie kan dus wel wijzen op een uiterlijke macht, waaraan de individu onderworpen is. ') Maar kan 1111 ooit deze onderwerping een zedelijk karakter dragen? COMTK erkent, dat het milieu, hetwelk naar vaste wetten op den mensch invloed uitoefent, een natuurkracht is, tegenover welke te weinig van een morcele onderwerping sprake kan zijn. Wat daarvoor vereischt is, maakt hij duidelijk door een beeld. Hij vergelijkt den toestand van een huishond met dien van een gevangen leeuw. „Wanneer", zegt hij. „de laatste door langdurige ervaring tot passieve resignatie komt, dan ontbreekt de morcele eenheid en hij blijft zichzelf vergeefs verzetten of vervalt tot onedele laksheid. De huishond daarentegen komt tot een bepaalde en voortdurende genegenheid, omdat hij zijn egoïstische neigingen aan zijn sympathetische heeft weten dienstbaar te maken".2) De huishond, die zich uit sympathie aan een hoogere macht onderwerpt, is het beeld van zedelijke gehoorzaamheid, die bij de ware religieuse eenheid niet mag ontbreken. Ze ontbreekt echter ook in Comtk's religie niet. Wel is tegenover het deel van 's menschen milieu, dat de minst samengestelde verschijnselen als b.v. de astronomische omvat. M lliiil p. 12 v. -) 1. c. |>. 15. weinig van zedelijke vrijheid waar te nemen, maar hoe hooger men klimt in de wereld der verschijnselen, hoe meer ge compliceerd zij worden en hoe meer plaats er komt voor menschelijk ingrijpen. Kn als men ten slotte de sociale verschijnselen bereikt, dan heeft men in deze de macht gevonden, die de grootste vrijheid laat voor modificeerend ingrijpen en die zelf evenals de individu door zedelijke wetten wordt beheerscht. De menschheid is het wezen, dat in ieder individu de vrijwillige en volkomen toewijding kan wekken, die voor een morcele eenheid vcreischt wordt. ') Wat noodig is om een religie te vormen is dus, naar deze uitlegging van Comti:, bij de positieve religie aanwezig. I j' is een volkomen eenheid, zoowel van het persoonlijke als van het sociale leven. En van die eenheid is de menschheid het centrum. Zij is de Grand-Etre, die 's menschen denken bevredigt, daar zij aan vaste wetten is onderworpen; die zijn gevoel een zedelijk object geeft, omdat zij als zedelijke macht vrijwillige onderwerping eischt en ontvangt van den individu, en die tengevolge van deze dubbele eenheid van denken en gevoelen ook de handelingen van den mensch op zich vereenigt. En gesteld achter die menschheid stond een andere macht, die nog hooger is dan zij? G>mtk erkent, dat dit niet onmogelijk is. „Dit grootc en eeuwige wezen", zegt hij van de menschheid, „heeft niet de materialen geschapen, die het in zijn wijze werkzaamheid gebruikt, noch ook de wetten, die zijn resultaten bepalen". Maar toch moet op de menschheid 's menschen vereering zich blijven vereenigen. „Indien de bron der universeele orde ons kon bekend worden, dan zouden we nog ervan moeten afzien om haar te zoeken, opdat wij ons denken ') 4 >uoii|iie cc Grand-Ktre surpassc cvidemment toute Ibree lumiaine, incine colleetive, sa constitution nécessaire et sa propre dcstini c la renden! t'nimeimnent sympathique cnvers tonssesserviteurs. l.a inoindre d'entre nons peut et doit aspirer constamiiicnt ;i la conservcr et iiiême a 1 aniéliorer 1. e. p. 5'.*. niet zouden afwenden van zijn ware bestemming: de voortdurende verbetering van onze positie en van onzen aard. En hetzelfde geldt nog in meerdere mate in zedelijk opzicht. Onze individueele of gezamenlijke erkentenis voor de weldaden der bestaande orde moet zich alleen richten op den onniiddellijken bewerker daarvan". ') De positieve religie moet zuivere menschheidsreligie blijven. Hoe moet nu over deze religie geoordeeld worden? Men heeft gemeend Comte om haar van een storing in zijn geestelijke vermogens te moeten verdenken. Zijn echtgenoote, gesteund door LlTTKK, heeft er zelfs een gerechtszaak van gemaakt, om aldus de geldigheid van het testament van den Iloogepriester der Menschheid te kunnen betwisten, 't Is ook niet te ontkennen, dat hij soms tot in het dwaze toe den Roomschen eeredienst heeft nagebootst en wel eens zichzelf belachelijk heeft gemaakt door zijn dwaze religieuse praktijken. Ieder begrijpt ook, welk een desillusie het was voor sommige enthousiaste volgelingen van den atheïst C< >MTK, om hem als godsdienststichter te zien optreden. Maar van krankzinnigheid getuigt zijn religie zeker niet. Wie haar kent uit de bronnen, staat juist verbaasd over de denkkracht en het constructievermogen van den man, die het systeem der positieve religie zoo tot in onderdeden heeft kunnen uitwerken en zulk een welsluitend geheel wist te verkrijgen.2) En ook wie slechts de hoofdmomenten kent, voelt zich tot eerbied en somtijds tot instemming gedrongen. Van welk een drang tot vereering van het hoogere spreekt deze religie ; welk een nadruk legt COMI'K er op, dat zonder zedelijke vrijheid de onderwerping aan een hoogere macht het karakter van religieuse gehoorzaamheid inboet en dan, hoe gloeit ') Iliid. p. 57. -) Druskowitz zegt er o. m. dit van: „Sn wenig wir aucli mit den Hauptgedanken weines Systi'me de Politiqw 1'nsitive, werden einverstanden sein kiinnen, so ist das Werk an sicli doch hOehst inerkwiirdig, ja einzig in seiner Art und das l'rodukt eines ausserordentliehen Contruetionsvermügens". 1. c. S. K. hij voor het ideaal van ccn menschheid, die al haar leden verecnigt en hun vrije toewijding op zich concentreert. In dat alles is veel dat boeien kan, en ook al stemt men er niet mee in, ten volle recht heeft op een ernstige bespreking. Daarmee gaat men waarlijk niet in tegen de fantasieën van een geesteskranke. De positive religie is integendeel ccn telkens weerkeerend, echt menschelijk verschijnsel. De mensch heeft zulk een behoefte aan religieuse vereering, dat ze trots alle loochening der Godsidee toch nog in hem blijft leven. En dan stelt hij onwillekeurig in de plaats van de godheid de humaniteitsidee. De menschheid schijnt immers zooveel rcëcler dan de godheid. Ze staat zooveel dichter bij hem. Ze schijnt zijn drang naar realiteit veel meer te bevredigen. En toch, ze gaat tegelijk zooverre het individueele te boven, dat ze licht ons van vereering voor haar doet gloeien, 't Is dus meer dan een kritiek op een dwaze theorie, meer zelfs dan ccn bcoordecling van een reeds historisch geworden verschijnsel, als we deze menschheidsreli^ie nader beschouwen. liet grootste voordeel van zijn religie, waardoor zij dadelijk boven alles, wat het verleden op dit gebied had voortgebracht uitmuntte, vond CoMTK hierin, dat zij was een ,,rcligion dcmontrcc". Wat dit beteekende hebben we gezien. De ontdekking der sociologische wetten, waarvan de religie afhankelijk was, drukte haar dit stempel op. Gesteld, CoMTK zag juist, toen hij zijn religie bewezen noemde, dan blijft het de vraag, of dit een voordeel is. Sluiten religie en «bewezen zijn'' elkaar niet uit: Men behoeft volstrekt niet te meencn, dat het met religie samengaat om het irrationeele aan te nemen. M;\ar de rol van het verstand blijft toch bij haar beperkter, dan die welke CoMTE haar door zijn rcligion dimontrcc toebedeelt. De positivist spoort het voorwerp van zijn religieuse vereering op met het verstand.1) ') De ware eenheid d. i. de religie is niet mogelijk „Sfins une base objective que rintelligcnce peut seule lournir". l'ol. Pos. 11, p. 12. Elders zegt hij : „L'intelligence déterinine tinalement Ie caractère affectil' de lu religion". Ibid. p. '27. Eeuwen van intellectueele ontwikkeling moesten voorafgaan, eer liet gevonden was. En vervolgens maakt hij zijn vereering afhankelijk van het feit, dat men de immanente wetten van het te vereeren wezen kent. Het intellect heslist dus eigenlijk over het bestaan van en de deelneming aan de religie. Uit 1111 komt in conflict met alle religie en kan nimmer een van haar kenmerken zijn. Als ooit het voorwerp van religieuse vereering bewezen zou zijn, d. w. z. als het een wezen was, waarvan het wetmatige ons geheel duidelijk is, dan zou alle reden tot vereering vervallen. ComTK. toch verstaat onder wetten niet de orde, die God naar zijn vrijmacht gesteld heeft. Zijn wetten zijn natuurwetten. Ook de wetten der menschheid zijn slechts formuleeringen van een natuurproces. E11 een natuurproces mag ons vervullen met verbazing, religieuse vereering wekt het niet, zoolang wc er niet de daad van een goddelijken agens in zien. Wat CoM'l'K bewezen acht, roept geen religie in het leven. Een voordeel bereikt CoM'l'K dus niet door zijn rrligiou Jimontrcc. Maar is ze wel eens „bewezen"? Zijn sociologische wetten door welker ontdekking hij den grondslag voor de nieuwe religie zou gelegd hebben, waren het niet. We wezen reeds op de rechtmatige kritiek, die er van alle kanten op uitgeoefend is. Zelf geloofde hij ook in zijn oogenblikken van bescheidenheid niet zoo vast in die wetten. Hij erkende de mogelijkheid van latere verbetering. Op zulke wetten een n-lig ion dimoiitri, te bouwen is wel wat gewaagd. CoMTK's verzekerdheid betrof dan ook niet zoozeer de wetten door hem gevonden, als wel het wetmatige van het sociale proces in abstracto. Dat meende hij bewezen te hebben. Dat gaf hem het recht van een menschheid te spreken en daarop was weer zijn religie gebouwd. Nu dienen we in de eerste plaats niet te vergeten, dat men strikt genomen het wetmatige in het sociale proces niet „bewezen" mag noemen. Immers, hoe komen we tot die overtuiging: Door liet opmerken van enkele gelijkvormigheden worden we op de gedachte aan wetten gebracht. En krachtens den drang van den menschelijken geest tot generaliseeren onderstellen we nu ook, dat in alle verschijnselen, die met de opgemerkte gelijksoortig zijn, bepaalde wetten zich zullen uiten. We hebben hier dus met de onderstelling te doen, die aan alle wetenschap ten grondslag ligt en die haar meest algemeenen vorm reeds bereikt heeft nu we in de wetmatigheid van alle verschijnselen gelooven. Ken religie, die op zulk een onderstelling rust, is niet bewezen in den zin, dien CoMTK aan dit woord toekent. Hewezen is volgens O >.MTK slechts datgene, waarvan het wetmatige is aangetoond en niet slechts ondersteld. Maar ook dit kunnen we terzijde laten. Wat Comtk's schepping tot het tegendeel van een rdigion démontrcc maakt is dit, dat er tusschen de onderstelling van de genoemde wetmatigheid en het overtuigd zijn, dat er een menschheid bestaat een groote kloof is. Is „menschheid" ons niet meer dan de aanduiding van een zeker complex van verschijnselen. die van anderen aard zijn dan de individueele menschelijke verschijnselen, dan is er geen bezwaar om te zeggen: ik houd vast aan de wetmatigheid van deze phaenomena, ik erken dus het bestaan eener mensch lieid. Maar in den gedachtengang van Comtk — als ook van iederen humaniteitsvereerder — is de menschheid iets anders, liet zedelijk bewustzijn van CoMTK heeft meegesproken, toen hij zijn menschheid zich voorstelde. Ilij ging kiezen uit de reëele verschijnselen, vervormde zelf wat hij uitkoos en noemde het resultaat van dit alles menschheid. Zoo verkreeg hij een zedelijk ideaal. Duidelijk blijkt dat, als we hem ter verkrijging van zijn menscheid, de ruwe, slechte uitingen zien zetten op rekening van onwaardige individuen, die niet meetellen als haar leden. Uit alle geslachten der aarde zijn slechts de edelsten leden van zijn menschheid en bij hun inlijving wil hij nog bovendien, dat hun individueele gebreken vergeten worden.') Kn dit is niet iets van zijn laatste periode alleen. Het is noodig dit nog eens opzettelijk hier op te merken. Aan het einde van zijn Politique liet hij de werken zijner jeugd afdrukken. ten bewijze, dat begin en slot volkomen op elkaar pasten. En terecht. Die werken ademden denzelfden geest van den enthousiasten socialen hervormer. Reeds toen dus stond hem de menschheid voor oogen, die hij later als centrum der religie vereerde, lui zoo bleef het geheel zijn leven. Slechts in het geloof aan die menschheid ondernam hij de studie der positieve philosophie. Hij geloofde, dat ze ééne wetenschap had. Die wilde hij systematiseeren. Ilij geloofde ook, dat ze ééne geschiedenis had, die zich als groot geheel door verleden, heden en toekomst uitstrekte. Wat afgesponnen was van de draden dier geschiedenis wilde hij bloot leggen, opdat het ieder duidelijk zou zijn, waar het heenging: naar den toekomststaat, waarin één gevoel — de altruïstische liefde — en ééne wetenschap — de positieve — alle individuen zou vereenigen en in één richting drijven. Op een ideaal dus heeft de positieve religie betrekking. Een ideaal nu is nooit bewezen en het menschlieidsideaal zeker niet. Wat regelmaat er in de verschijnselen der menschheid moge geconstateerd zijn, over de toekomst laten de wetten der menschheid ons in het duister. We gelooven wel aan een humaniteit. Het Christendom heeft door de prediking van het rijk Gods en van naastenliefde de voorwaarden voor de vervulling van dat ideaal ons voorgehouden. E11 zoo heeft dit post gevat in de menschen. Zoo heeft het ook Co.MTK aangegrepen. Maar van bewijzen is hier geen sprake. De reëele verschijnselen komen er eer tegen in verzet. We gelooven er slechts aan en hopen, dat het eens werkelijkheid zal worden. En we kunnen zeer vast staan in dat geloof, zooals Co.MTK, die het bleef behouden ook al drongen zijn ') rol. Pos. 1 p. 411. positieve beginselen hem, om het als luchtkasteel te vernietigen. Maar bewezen is het niet. Doch wellicht kan dit menschheidsideaal, al wordt het door de positieve beginselen uitgesloten, het object van religie zijn? De meening van Com ik, dat hij slechts met realiteiten rekende, blijkt dan ook hier wel ij del, maar als men liet menschheidsideaal stelt in de plaats der Godsidee lijkt toch dit voordeel bereikt, dat het dichter bij ons staat en meer vat heeft op den modernen mensch. Ken schijn van religie — dit moeten we toegeven — heeft Comtk daardoor in ieder geval wel verkregen. We hebben het juist opgemerkt, hoe het Christelijk geloof het ideaal der humaniteit heeft gewekt. En dat is niet toevallig. Zoodra de godsdienst meer is dan natuurdienst, waarbij aan de zinnen de teugel wordt gevierd, wordt hij een zich opwerken naar hooger. Telkens ook wordt het gloeien voor een ideaal met religie gelijk gesteld. Zoo laat de een in een aanbidden der schoonheid, de ander in zuivere moraliteit de religie bestaan. Maar zij gaat in zulk najagen van idealen niet op. Een aesthetisch leven is niet een religieus leven en zoo is ook een zich geven aan de menschheid, zooals Comtk dat wilde, O]) zichzelf geen religie. ()m verschillende redenen: ie. De ethische beschouwingen van Comtk gaven recht tot de tegenwerping, dat hij de persoonlijkheid tekort deed. Datzelfde bezwaar treft vanzelf ook zijn religie. Zijn zedelijk en religieus ideaal toch zijn één. En in beide is geen plaats voor de persoonlijkheid. Merkwaardig echter is, dat Comtk zelf voor het onhoudbare daarvan bij zijn religie het duidelijkst bewijs levert. Telkens spreekt hij dan van de noodza kelijkheid om niet slechts het sociale, maar ook het persoonlijke leven tot eenheid te brengen. Zonder dat geen religie.') ') „Cct état synthétique consiste ainsi, tantót a riyler cliai|ue existence personneile, tan tut ;i rallier les diverses individualités." 1'ul. Pos. 11, pag. 'J. Dat rekent hij echter geschied, als in zijn altruïstischen toekomststaat het individueele is opgegaan in liet sociale. Ook hier behandelt hij het persoonlijke feitelijk als een metaphysische abstractie. 2e. Zeer terecht heeft COMTE er allen nadruk op gelegd, dat religie gepaard moet gaan met een vrijwillige gehoorzaamheid van den individu aan een hoogere macht. ') hen toestand van slaafsche onderworpenheid gaat met religieus leven niet samen. Nu is echter deze gehoorzaamheid slechts denkbaar tegenover een persoonlijke macht. Ook dat heeft ÜJMTF. opgemerkt en op ingenieuse wijze poogde hij aan te toonen, dat de positieve religie aan deze voorwaarden voldoet. De menschheid is de hoogere macht. I'.ti wel is ze onpersoonlijk, maar slechts in abstracto. Zoodra de individu in relatie met haar komt, staat hij tegenover persoonlijke wezens. In de individuen, met welke wij in connectie staan, personifieert zich als het ware de menschheid. -) Dit alles nu mogen we laten gelden, maar is er op die wijze sprake van de vrijwillige gehoorzaamheid van den individu tegenover de menschheid? In de plaats van de menschheid treden de individuen. Natuurlijk gaat het niet op ze allen als personificaties van de ideeele menschheid te beschouwen. De besten moeten uitgekozen. Tegenover hen vraagt CoMTE de gehoorzaamheid, wat dan neerkomt op een onderwerping aan den Grand-I'rêtre de 1' Humanité en zijn gezellin Clotilde de Vaux, die als de beste der vrouwen het best de menschheid kan vertegenwoordigen. Zoodat ten slotte inplaats van een zedelijke verhouding tot de mensch- ') Vgl. Ihid. p. SI. s) „Én eilet, ce eentre de 1'unité humaine (se. l'Humanité) seinble ainsi ne comporter aueune représentation personnelle . . . L'issue normale d'une telle dilïiculté résulte nalurellement de 1'ensemble der earaetéres propres au véritahle Etre-supreme. (Juoiipie essentiellement composé d'existences sultjeetives, il ne lonctionne direetement MTK, maar slechts in algeheele onderwerping van allen aan Hem, in wien het leven en het licht der menschen is. STELLINGEN. i. Kr is tusschen de Philosophie Positivc en de Politiquc Positive van ü >MTK geen principieel verschil. II. CuMTK heeft ten onrechte de ethische idealen van het Christendom met egoïsme vereenzelvigd. III. Met het volgen der subjectieve methode heeft CoMTK niet de deductie in het algemeen bedoeld, maar de speciale deductie op grond van zijn sociologisch eenheidsbeginsel. IV. De empirische data van het zedelijke leven sluiten een tnoralc independante buiten. V. De natuurmensch en de cultuurmcnsch hebben in be ginsel al wat menschelijk is gemeen. VI. Op Christelijk standpunt is een theodicee overbodig te achten. * VII. Het Buddhismc is naar zijn karakter niet bevorderlijk aan het streven naar hoogerc cultuur. VIII. Het deïsme leidt noodzakelijk tot atheïsme. IX. De uitspraak van Okigkxks, dat de Zoon voortkomt uit het wezen des Vaders ,,sicut voluntas proccdit e meute" [De princ. I. 2, 4) is niet een bewijs voor de stelling door XEANDER (Gesch. der C/ir. Godsdienst en Kerk, vertaald door W. C. MAUVK, II, p. 311) verdedigd, dat OklGENES onder wezenseenheid tusschen Vader en Zoon slechts een ethische eenheid verstond. X. In de Anselmiaansche verzoeningstheorie wordt de zonde te licht geacht. XI. Het concordaat in 1S01 tusschen Navoi.eon en I'irs VII gesloten heeft de macht van het ultramontanisme, tegen de bedoeling van Napoleon, versterkt. XII. Aan de waardeering van den Christelijken rustdag wordt tekort gedaan, wanneer men hem slechts beschouwt als vervanging van den Joodschen Sabbath. J i XIII. Op de Dordtsche Synode zijn de Remonstrantsche leerstellingen terecht veroordeeld. XIV. Het oud-Hebreeuwsche jaar was een zonnejaar met maanmaanden. XV. Het citaat uit het „boek des oprechten" in Jozua X : 12—14 loopt van tot zonder de woorden 1*0" rryi U'Ow'n Cf], die als glosse moeten beschouwd worden. XVI. De profetie van Habakuk is gericht tegen de Chaldeeën. XVII. I11 Spreuken VIII wordt de wijsheid gehypostaseerd. XVIII. I lebr. VI : 4—S en X : 26 geven niet het recht tot de bewering, dat volgens den schrijver zondeloosheid de normale toestand was van den Christen (vgl. l'rof. K. Lake, Zonde en Doop, Theol Tijdschr. 1909 bl. 53$ vl.) XIX. De lezing van Syr.sin op Matth. I : 16 moet voor een jongere overwerking van den tekst gehouden worden. * XX. In zijn brief aan dc Romeinen richt I'aulus zich tot een in meerderheid Joodsch Christelijke gemeente. XXI. De mededeelingen aangaande Johannes den Dooper in het vierde Evangelie zijn niet in strijd met dc synoptische berichten over hem. XXII. In i Cor. IX : 10 moet met de codices D 1'" G gelezen worden rr,j xjtzj uin/irj. I N HO U I). EERSTE HOOFDSTUK. Ini.eidexde üiiscHOL'wixc; i —19 TWEEDE IK)OEDSTUK. SC11KTS VAN' 1)E POSITIEVE PlIIl.OS* JI'IIIE . . . 20—6O I. De Sociologie 20 II. De cncyclopaedie der wetenschappen. . 52 DERDE HOOFDSTUK. De Positieve Moraai 61 —129 I. De dynamiek van het zedelijke leven . 61 II. De statiek van het zedelijke leven. . . 73 ti. Het zedelijke leven bij den individu 81 />. liet zedelijke leven in het huisgezin 91 c. Het zedelijke leven in de maatschappij 97 III. Het systeem van het zedelijke leven en de positieve religie 122 VIERDE HOOFDSTUK. Beoordeelixc 130—213 I. liet altruïsme 130 II. De positieve methode in verband met de ethiek 148 III. Dc positieve negatie 163 a. Ethiek en metaphysica 163 b. De positieve religie 196 VIJFDE HOOFDSTUK. Besluit 214—218 S'l'EI.LIXCEN 219—222 DE ETHIEK \?AN AU6U5TE COMTE. De Ethiek van Auguste Comte. PROEFSCHRIFT TKR VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE GODGELEERDHEID, AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT, OP GEZAG VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS MR. I). SIMONS, HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER RECHTSGELEERDHEID, VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT DER GODGELEERDHEID, TE VERDEDIGEN OP DINSDAG 4 OCTOBER 1910, DES NAMIDDAGS TE 4 UUR ;-: DOOR JAN VAN DORP, GEHOREN TE ZOETERMEER. UTRECHT. F. V/ENTZEL iS Co., •ni" ^7^qLR mijae ©aders ea mijne ^Vrouw. 7erugziende op de jaren van voorbereiding, die aan dit proefschrift voorafgingen, voel ik mij gedrongen mij met een enkel woord te richten tot hen, tuier onderwijs en steun mij tot hiertoe ten dienste zijn geweest. Twee mijner Hoogleeraren, Prof. Lamers en Prof. Pa/jon zijn reeds ontslapen. Ik gedenk hunner met eerbied en met dankbaarheid voor hetgeen zij mij leerden. Veel dank ik aan U, Hooggeleerde Valeton, om uwe lessen in de Oud-Testamentische vakken. Maar tevens zij het mij vergund, U mijn groote waardeering te betuigen, voor wat U als leeraar in den pastoralen zin van het woord door uwe bidstonden met studenten mij hebt gegeven. Ook tegenover V, Hooggeleerde Van Veen, spreek ik gaarne mijn groote erkentelijkheid uit voor uw onderwijs in Kerk- en Dogmengeschiedenis. Hooggeleerde Visscher, inzonderheid als Promotor leerde OO ' ik U kennen. Voor Uwe vriendelijke hulp en uwe zeer gewaardeerde voorlichting bij de samenstelling van mijn proejschrift genoten, breng ik U mijn hartelijken dank. Ook U, Hoogleeraren vanwege de Ned. Herv. Kerk, Prof. Van Leeuwen, thans reeds emeritus en Prof. Cannegieter, zeg ik ten zeerste dank voor uwe lessen. Met erkentelijkheid gedenk ik twee Oud-IIoogleeraren: U, Hooggeleerde Van der Wijck en inzonderheid U, Hooggeleerde Matthes, zoowel om uw onderwijs in het Hebreeuwsch als om de welwillendheid, die U mij betoond hebt. * Naast de Hoogleeraren noem ik met name U, Dr. Bronsveld. Voor uzve lessen in dogmatiek en uwen vriendelijken omgang, waardoor U zeker niet het minst tot mijne vorming hebt bijgedragen, blijf ilc mij zeer verplicht gevoelen. Mijn opleiding genoot ik aan de Doetinchemsche Stichtingen. Het is viij een behoefte daarvoor ook aan deze plaats mijn welgemeenden dank uit te spreken en het te zeggen, hoezeer de nagedachtenis van Ds. J. van Dijk Mzn. bij mij in eere is. In de vriendschap van U, Ds. van Dijk Jznzijn /.oon en opvolger blijf ik mij, dankbaar voor wat ik er van genoot, aanbevelen. Ken groet aan U, mijne vrienden, die tot veraangenaming van mijn studietijd zooveel hebt bijgedragen. Pastorie Eriehem, Sept. 1910. terecht uitgesloten. Daarvoor leven we te zeer in het bewustzijn van determinatie ook van de geestelijke verschijnselen. Dit bewustzijn is niet nieuw. Wel waren er oudtijds volken, bij wie, zooals J. MARTINEAU zegt, „de idee niet was opgekomen van een leven der menschheid, dat onder wijziging van zijn onderdeelen en ontwikkeling van nieuwe functies een gestadigen groei vertoonde" '), maar naast hen stonden Jodendom cn Christendom met hun krachtig geloof in de voorzienigheid Gods, ten bewijze, dat van de oudste tijden af in de historie meer is gezien, dan een agglomeraat van feiten. In de laatste eeuwen echter is in deze oude beschouwing een nieuw moment gekomen en dit is de reden, dat we er niet bijzonderen nadruk op wijzen cn er een speciaal kenmerk in mogen zien van onzen tijd. De voorstelling omtrent de drijfkracht der ontwikkeling is veranderd. Zagen Joden- en Christendom in de historie liet planvol werken van den transcendenten en persoonlijken God, voor het oog van de aanhangers der moderne beschouwing is die factor verdwenen en is het leven der menschheid een verschijnsel geworden, dat door immanente en onpersoonlijke kracht spontaan zich ontwikkelt. Door dit verschil is de beschouwing der geestelijke verschijnselen in een geheel nieuw stadium gekomen. De opvatting omtrent alle hoogere levensvormen is veranderd. Godsdienstig cn zedelijk leven, intellectueel en aesthetisch leven ging men anders beschouwen. In plaats van als openbaringen van hoogere kracht, die van buiten af aan de menschheid is toegevoegd, werden al die levensvormen opgevat als verschijnselen, die inhaerent zijn aan een mensch cn den goddelijkcn achtergrond missen. Zoo zien we in de gedaante- ') „Upon the l'apan nations the idea had nol dawneil of au unfoldinsj live in the cominunilies of men, modifving their component proporlions and developping new functions l'roin age to age', Types of Ethical Tfteory, Oxford 1901, I, p. 496. verwisseling, die liet bewustzijn van determinatie der hoogere levensverschijnselen heeft ondergaan, het optreden van een nieuwe levens- en wereldbeschouwing, die de theologische opvatting der wereld bedreigt. Met die nieuwe wereldopvatting nu staat het onderwerp, dat ik wensch te behandelen in nauw verband. AUGUSTE COM'l'E toch, van wiens ethiek ik een overzicht en beoordeeling wensch te geven, speelt in dit proces een hoofdrol. Hij is wel niet de eenige, maar toch één der eersten en grootsten van de profeten dezer moderne wereldbeschouwing geweest. De wortelen van ons hedendaagsch cultuurleven liggen voor een groot deel in het Classicisme. De ideeën omtrent kunst, de vormen van het recht, de woorden, waarin de wijsbegeerte haar problemen opstelt, vinden alle in meer dan één opzicht hunnen oorsprong in de antieke beschaving en menige idee, die als nieuw in de laatste eeuwen optrad, was weinig anders, dan herhaling van de leeringen der Grieksche philosophen. Ook van de genoemde moderne wereldopvatting geldt dit en het zou dan ook niet moeilijk zijn sommige punten van treffende overeenkomst aan te wijzen tusschen haar en sommige beginselen der Grieksche wijsbegeerte. ') '1 och kunnen we de bespreking dezer analogie achterwege laten. Niettegenstaande alle aanknoopingspunten is de moderne wereldbeschouwing voortbrengsel van den nieuweren tijd zeiven en is zij door veel, vooral in methode, van de Classieken onderscheiden. De middeleeuwen vormen een eigenaardige schakel ') Vgl. Lf.wks, Ariztotle, a cliapter from the liistory of acienre, l.ondon, 18(>4, j jj Hla—3(>. Lewf.s komt hier o.a. tot deze conclusie: „lt is iu tlit; Greek writers that, for tlie lirst time, appears the systeinatic efl'ort to ascertaiii the relations of tliiiiü» objeetiveh', to detect the causes of uil chinige as inherent in the things tliemwlvex, and to rejeet all supernatural or outlung ageneies." (p. 44.) persoonlijke kracht, die in de verschijnselen optreedt en in vaste wetten is weer te geven, het geloof aan den transcendenten, persoonlijken God niet. Maar toch zijn de elementen, waaruit de nieuwe wereldbeschouwing is samengesteld reeds bij hen aanwezig. Het bijna onbeperkte vertrouwen op de natuurwetenschap had slechts tot volkomen onbeperktheid te groeien, de beginselen der natuurkennis behoefden slechts voor algemeen en alleen geldig verklaard te worden, en de beschouwing zou daar zijn, volgens welke alle verschijnselen slechts werkingen der natuurkracht zijn en iets anders de moeite van studie niet meer waardig, noch ook voor onze kennis toegankelijk zou zijn dan de wetten, waaraan deze kracht is onderworpen. En al mag nu niet gezegd worden, dat met logische noodzakelijkheid uit de elementen bij Baco en DESCARTES aanwezig, de moderne theorie moest voortkomen, de werkelijke gang der gebeurtenissen heeft er inderdaad toe geleid, dat de uiterste consequentie van de door hen beleden beginselen en het door hen uitgesproken geloof is bereikt. De triumftocht der natuurwetenschap is tevens de intocht geweest van de moderne levens- en wereldbeschouwing. De man nu, die het eerst tusschen die beide duidelijk de schakel heeft gelegd, is AüGUSTE COMTE geweest. In hem is de gang van de natuurkennis tot de nieuwe philosophie volle werkelijkheid geworden. Al zijn arbeid ontleent daaraan zijn beteekenis, zoodat geen onderdeel ervan kan gezien worden in het juiste licht, als niet vóórop is gesteld, dat hij in alles baanbreker heeft willen zijn van die nieuwe beschouwing. Uit de zooeven geciteerde opsomming van de resultaten der natuurwetenschap bleek reeds, hoe dicht hij er toe genaderd was om haar voor de overal en alleen geldige te verklaren. Wie zoo de winst der „positieve" wetenschap berekent, ziet met enthousiasme haar voortgang en behoeft slechts één stap te doen om de algemeene geldigheid van haar beginsel uit te spreken. de restauratie. Maar brengt COMTE er tegen in, juist in die middeleeuwen openbaarden zich reeds de kiemen van het verderf, omdat toen voor liet eerst de moderne geest, die zich werpt op het exacte, kwam te staan tegenover het oude religieuse systeem. En in het conflict van die beiden lag de bron van alle revolutie. Wie dus dien tijd terugwenscht verlangt een toestand, die langs geleidelijken weg gevoerd heeft tot revolutie en anarchie. Tenzij men de elementen van de exacte wetenschappen wil weglaten bij zijn restauratieplannen. Maar dat juist wil niemand en hierin ligt de inconsequentie der restauratie, waartoe zij komen moest, omdat zij het karakter der historie miskende. „Waar hooren we", vraagt CoMTE, „van een regeering of school, die in ernst een systematische onderdrukking der wetenschap voorstelt ?" Men beschermt haar integendeel. „Zelfs Napoleon — in het oog van COMTE de representant der reactie — wierp zich in ernst op tot haar beschermer". ') Nog sterker veroordeelde CoMTE het doorvoeren van de revolutionaire beginselen, zooals b.v. een Saint-Simon en Foi'rler wilden doen. Al de beginselen dezer richting vatte hij samen in het hoofddogma der vrijheid van den individu,2) en achtte door dit dogma tevens haar fout duidelijk aangetoond. Immers individualisme kan nooit de basis worden van sociale orde. Zoolang het oude systeem vernietigd moest worden, had vrijheid van den individu haar bijzondere waarde. CoMTE zelf was er om die reden een voorstander van, toen hij zijn loopbaan begon. Maar, zegt hij, „dit dogma verliest dadelijk al zijn waarde, zoodra men er een basis in ziet van de groote reorganisatie, die onze tijd moet volbrengen. Dan wordt het zelfs even schadelijk, als het vroeger nuttig was, want het wordt een hindernis voor deze reorganisatie. Het wil immers in den grond der zaak de opstelling van een systeem van algemeene ideeën verhinderen, daar het de ') Cours de Phil. ros. IV, p. 25. '-) Zie Cours de Phil. Pos. IV, p. 114—130; Pulit. Pnsit. 111, p. 368—371; IV, Append. p. 53—(12 en 159—1(JU. den weg hadden gebaand. En dan pionierswerk op een terrein zoo groot als dat der geestelijke verschijnselen, waaronder alle resultaten van 's menschen gemeenschappelijken arbeid zijn begrepen. En toch zou daarmee nog maar een deel van het theoretische werk, dat comte zich voorstelde te verrichten, volbracht zijn. Opheffing der anarchie kon alleen bereikt worden door volkomen eenheid. En hiertoe baande de constructie der sociologie wel den weg, omdat daarmee de nog restende verschijnselen aan een zelfde natuurkundige behandeling zouden onderworpen zijn, als alle verschijnselen, maar de eisch tot geestelijke eenheid omvatte volgens de opvatting van comtr nog meer. Om dien te voldoen, moesten alle resultaten van die éénvormige wetenschap vereenigd worden in één lichaam, waarvan aangetoond kon worden, dat elk onderdeel door dezelfde grondgedachten werd beheerscht en in nauw verband stond met het geheel. Eerst, als dat geschied was, zou het systeem, dat als basis der reorganisatie moest dienen, verkregen zijn. Daarop diende echter een tweede werk te volgen, dat direct op de sociale reorganisatie gericht was en de verkregen resultaten der wetenschap op den actueelen toestand toepaste. Dan eerst zou aan beginsel en doel beide, die comte zich gesteld had voldaan zijn. ') De uitvoering beantwoordt, tenminste formeel, aan dit breed opgezette plan. Afgezien van enkele kleinere werken, bezitten wij in den Cours de Philosopkie Positive het theoretisch deel en in de Systéme de Politique Positive het practisch deel van den arbeid, waarvoor wc het ontwerp aangaven. De taak nu, die we ons in deze studie gesteld hebben, is uit dit alles de ethische beschouwingen van Aid. comte in hoofdtrekken te behandelen. Deze zelfbeperking is niet willekeurig. Het is mogelijk Comte van geheel verschillende zijden te bezien. Men kan hem, behalve als ethicus, ook als ') Vgl. r|>. ]>. 107; vgl. Pltil. Pos., IV, p. 243 v. door zijn abstractie uiteenzet, doet mij denken aan een goed geordend schaakspel. Het lijkt een warboel voor den leek, een beginner echter ziet reeds eenige regelmaat in de krachten, die elk der figuren afbeeldt, maar de meester komt en wijst aan, hoe er één hoofdkracht is, die ook door de andere gevolgd wordt en wat een chaos leek wordt een prachtige harmonie van krachten. In het beste schaakspel echter zullen steeds sommige krachten onverklaard blijven. Zoo kan het ook a priori niemand verwonderen, als op het terrein van het geestelijke leven verschijnselen voorkomen, die niet direct passen in het samenstel. Maar ze doen aan het geheel niet af, zoolang ze ten minste niet beslist de eenmaal ontdekte regelmaat verstoren. Het zijn slechts anomalieën, volgens COMTE, die later soms uitstekend blijken te voegen in het verband. CoMTE gaat dus trots anomalieën, die op zijn weg zich voordoen, onbekommerd voort en houdt vast aan de eens volvoerde abstractie. Wat er tegen strijdt, gaat voorloopig op zij als anomalie apparentc. ') Om een voorbeeld te noemen uit de sociologie. Een Hottentot, beschouwd als lid der menschheid, welker ontwikkelingswet CoMTE zoekt, maakt een eenigszins verwonderlijke verschijning, die niet voegt in de ontwikkelingslijn. Hem laat COM'l'K dus buiten beschouwing, totdat wellicht later een voortgezet onderzoek de reden van zijn achterlijkheid aan het licht brengt. Dit buiten beschouwing laten heeft COMTE zoover voortgezet, tot hij als object van onderzoek slechts de volgende reeks van volken overhield, wier intellectueele ontwikkeling hem een bewijs leek voor de wet, die hij, zooals we straks zullen zien, door zijn abstractie meende ontdekt te hebben: de oudste bewoners van Griekenland. de latere Grieken en Romeinen, de Roomsch-Katholieken en eindelijk de volken van Westelijk-Europa.2) Tot deze ') Plül. Pos., VI, |». 7U4. Pllil. Pos., V, p. Ij V. volken bepaalde li ij zich „zonder de aandacht te laten aftrekken naar andere centra van de een of andere onafhankelijke beschaving, die om welke reden ook is opgehouden en in een onvolmaakt stadium gebleven." ') Na de aldus beschreven dubbele abstractie moest de vergelijking volgen. Ook deze is in de sociologie moeilijker dan elders, omdat de verschijnselen zoo gecompliceerd zijn. Maar onmogelijk vindt COMTE ze niet. Hij past ze toe in tweeërlei vorm. In de eerste plaats als proefneming. Hierbij beschouwen wc in de lagere wetenschappen de verschijnselen, zooals ze door kunstig aangebrachte omstandigheden veranderen. Nu schijnt dit weliswaar bij de sociologie bezwaarlijk te gaan, omdat hier de verschijnselen buiten onze macht staan, maar de werkelijkheid komt ons te hulp. Als de gewone gang van het geestelijke leven gestoord wordt, dan is de voorwaarde voor proefneming vervuld, 't Is hetzelfde als in de biologie met ziektegevallen. In het geestelijke leven zijn de revoluties zulke ziektegevallen, waarbij abnormale omstandigheden de gewone verschijnselen veranderen en ons een middel zijn om het normale te leeren kennen. Den tweeden vorm noemt CoMTE de vergelijking in eigenlijken zin. Deze kan men toepassen, door maatschappelijke toestanden te vergelijken met soortgelijke omstandigheden bij dieren, en vervolgens, door de beschavingstoestanden, zooals ze op verschillende plaatsen gelijktijdig voorkomen, naast elkaar te stellen. We zien dan dc verschillende stadiën der evolutie tegelijk. Toch verschaft tot zoover de vergelijking geen goede resultaten. Ze geeft ons b.v. geen idee van de werkelijke opvolging der stadia van ontwikkeling, die ze ons doet zien als tegelijk bestaande. Kenden we die opvolging niet van elders, dan zou deze vorm van vergelijken ons telkens mis- i) lbid. leiden. COMTE wijst echter een methode van vergelijken aan, die in dit gebrek voorziet, 't Is de historische, die de opvolgende stadiën uit het leven der menschheid vergelijkt. Deze methode is het speciale eigendom der sociologie, want de geestelijke verschijnselen zijn de eenige, waarbij men van den invloed der verschillende geslachten op elkander kan spreken. Was dit niet het geval, het zou onnoodig zijn om van de sociologie als afzonderlijke wetenschap te spreken, daar de behandeling van haar object dan slechts een onderdeel der biologie zou zijn. Bij de beschrijving der historische methode is COMTE daarom uitvoeriger dan bij die der andere vormen van vergelijking. Ilij werkt in hooftrekken uit, hoe zij moet toegepast worden. Men stelt, zegt hij, z.g. series socuxles op, d. w. z. men geeft naar aanleiding der historische feiten een beschrijving van ieder tijdvak, waarbij zoowel de vermeerdering van de verschillende intellectueele, moreele, politieke en physieke eigenaardigheden, als de vermindering, die zij, in ander opzicht ondergingen, wordt aangetoond. Naar dien regel heeft CMTE zelf een historisch overzicht gegeven, dat in elk der drie tijdvakken, waarin hij de geschiedenis verdeelt, de genoemde elementen van het geestelijke leven in hun karakteristieke trekken teekent. Daarbij blijkt dan duidelijk het nut, dat hij van zijn series sociales heeft. Zij laten de successieve vooruit- en achteruitgang zien, die in de geestelijke verschijnselen merkbaar is, en geven ons dus een beeld van den ontwikkelingsgang dier verschijnselen, i. a. w. ze verschaffen ons de wetten van successie, die op dit gebied heerschen. En met die wetten in handen zijn wij in staat „de bewegingen van de maatschappij en zelfs die van den menschelijken geest tot op zekere hoogte te voorspellen, zoodat we zelfs in de meest bewogen tijden de richting van dc sociale veranderingen kunnen aanduiden." ') •) Phil. Pos., IV, |>. 45!>. Want wie eenmaal de richting kent in het verleden, is tot op zekere hoogte meester van de toekomst. Vooral de belangrijkste verschijnselen zullen zoo niet de grootste nauwkeurigheid kunnen voorspeld worden, omdat hier de oorzaken, die de sociale beweging ten gevolge hebben, standvastiger zijn en de verstoringen er minder invloed kunnen uitoefenen. ') Meer nog dan andere methoden kan ook de historische gemakkelijk misbruikt worden. CoMTE geeft een aardig voorbeeld ter waarschuwing. Men heeft, zegt hij, opgemerkt, dat met het toenemen van beschaving het gebruik van voedsel vermindert. Stel nu, dat men daaruit concludeerde, dat het gebruik van voedsel na verloop van tijd geheel zou ophouden, dan verviel men in de fout, die bij het gebruik der historische methode dikwijls voorkomt, dat men door een schijnbaar logische conclusie in strijd komt met de werkelijkheid. Daarom is een middel ter controleering noodig. In het gegeven voorbeeld is dit de wet, dat de mensch van nature voedsel noodig heeft. En in het algemeen moeten de resultaten der sociologie getoetst worden aan de wetten, die een bepaling geven van de natuur van den mensch. In het type van den mensch, zooals de biologie het construeert, moeten, naar COMTE's meening, reeds in kiem alle sociale toestanden aanwezig zijn. Een schepping van nieuwe vermogens is er niet. De ontwikkeling der menschheid moet altijd blijven beantwoorden aan de natuur van den mensch. 2) We hebben hiermee in hoofdzaken de wijze nagegaan, waarop men door abstractie en vergelijking ook in de sociologie de bijzondere feiten kan terugbrengen tot algemeene, zooals men blijkens het vroeger geciteerde voorbeeld uit de astronomie ook in andere wetenschappen doet. De formule 1111, die deze reductie van het bijzondere tot het algemeene aangeeft, is de wet, die door de positieve wetenschap gezocht wordt. De boven gegeven bepaling van een wet, dat zij het geregeld •) Ibid. -) I. c., |». 4t>. samengaan en opvolgen der verschijnselen constateert en aldus deze tot één soort vereenigt, is daarmee geheel in overeenstemming. Het algemeene feit, waartoe men het bijzondere reduceert, is de soort, die het gelijke samenvat en de verschijnselen, waartusschen men de coëxistentie of successie opmerkt, zijn juist die bijzondere en algemeene leiten, welker onverbrekelijken samenhang men in de formule van een natuurwet uitdrukt. CoMTE meende dus in abstracto door de meegedeelde redeneeringen zijn recht bewezen te hebben om van een positieve wetenschap van het geestelijke leven te spreken; abstractie en vergelijking kan ook hier tot wetten voeren. Zonder werkelijke resultaten zou echter deze theorie weinig beteekenen. liet spreekt dan ook van zelf, dat CoMTE tegelijk met het opstellen van zijn methodeleer der sociologie er zeker van meende te zijn, dat de methode resultaten zou hebben. Feitelijk gaan zelfs steeds de resultaten aan de uiteenzetting der methode vooraf en zijn ze ook bij CoMTE's sociologie van vroegeren datum geweest. Hij kende de hoofdwet der geestelijke verschijnselen reeds in 1822, lang voor hij volkomen klaarheid over de te volgen methode had verkregen. Ter wille van een logische volgorde echter moesten we eerst die methode teekenen en staan nu voor de vraag, welke resultaten zij naar het oordeel van CoMTE heeft afgeworpen. Voor we echter tot de behandeling daarvan overgaan, moet aan de voorafgaande bespreking nog eene algemeene opmerking worden toegevoegd. Niettegenstaande de methode der sociologie overeenkomt met die der andere wetenschappen, is er in één opzicht een verschil, waarop Comte met sterken nadruk heeft gewezen en dat gemakkelijk aanleiding kan geven tot misverstand. I11 de lagere wetenschappen zijn de elementen, waaruit de dingen zijn samengesteld gewoonlijk het eerste object van onderzoek. Van die elementen uitgaande tracht men een blik te krijgen op het geheel, een pogen, dat echter in 3 menig opzicht mislukt. liet duidelijkste voorbeeld is, dat het tot heden niet gelukt is en waarschijnlijk ook niet zal gelukken, de wereld werkelijk als universum te zien. Het geheel ontsnapt ons, hoeveel er ook van de deelen bekend moge zijn. Dit nu is bij de geestelijke of eigenlijk bij alle levensverschijnselen omgekeerd. Alle leven is een samenstel van krachten, welker afzonderlijke beteekenis dikwijls niet te bepalen is, terwijl het geheel door directe ervaring veel beter bekend is. COMTE ziet zich daarom genoodzaakt bij de studie van levensverschijnselen uit te gaan van het geheel en de deelen nimmer afzonderlijk, maar steeds in het licht van onze kennis aangaande het geheel te bezien. ') Vooral in de sociologie is dit noodig. De verschijnselen, die zij onderzoekt, staan in zulk een nauw verband met elkaar, dat men bij afzonderlijke beschouwing in de ergste fouten vervalt. Duidelijk blijkt dit volgens COMTE bij de kwestie van de sociale orde. Zoolang deze als zelfstandig probleem wordt opgevat en men er niet aan denkt, dat de toestand der maatschappij in nauw verband staat met den algemeenen beschavingstoestand, komt men tot onuitvoerbare voorstellen en tot ideeën, die ingaan tegen alle werkelijkheid. Zoo zoekt men b.v. de ideale inrichting der maatschappij in het verleden, toen de mensch in beschaving op het meest primitieve standpunt zich bevond, zonder in te zien, dat ,,de sociale orde samenhangt met de maatschappelijke zeden, deze wederom met de heerschende ideeën en alles tezamen wordt bepaald door het stadium van ontwikkeling, waarin de menschheid verkeert." 2) We moeten dus eerst kennis hebben ') Phil. Pus.. IV, ]). 352: „En effet, puis(|iie les phénomène.s soeiaux sont ainsi profondément eonnexes, leur étude réelle ne saurait donc être jamais ralionnellenient séparée; d'ofi résulte l'obligation permanente de eonsidérer toujours simultaiiément les divers aspects soeiaux". ~) 1. e ]i. 3'2!l. ,,1'u tel viee appartient presque également aujourd'liui aux éeoles politi<|ues les plus opposées, «jui toutes s'aeeordent ordinairement a dissenter ahstraitement sur le regime politii|iie, siuis penser a 1 état co-relatif de eivilisalinn, et abou- maatschappelijk systeem" bevat, valt buiten de grenzen van dit hoofdstuk. Allereerst omdat ze voor een groot deel zooals later zal blijken, thuis hoort onder CoMTE's ethiek en vervolgens, omdat de statische wetten niet de hoofdzaak vormen van de sociologie. Met geestelijke leven is een historisch leven, het is resultaat van een werking van geslacht op geslacht. Ontwikkeling is er dus de voornaamste karaktertrek van, zoodat het bestaan der sociologie vooral afhangt van de ontdekking der wetten, die deze ontwikkeling te zien geeft. COMTE dateert daarom ook steeds het ontstaan van zijn nieuwe wetenschap van het oogenblik, waarop hij den historischen gang van het geestelijke leven dacht begrepen te hebben. Dat er werkelijk zulk een gang van het geestelijke leven is, zoo kunnen we de uiteenzetting van CoMTF.'s dynamique sociale beginnen, kan niet betwijfeld worden. De duur van één menschenleven lijkt COMTK zelfs voldoende om het bestaan ervan op te merken, want reeds in zulk een kort tijdperk blijkt het geestelijke leven aan veranderingen onderhevig. De vraag is echter of deze veranderingen volgens vaste wetten verloopen. COMTE heeft weinig woorden noodig om deze kwestie te beslissen. „Wie zich", zegt hij, „direct plaatst op het algemeene standpunt der positieve philosophie, kan er eenvoudig niet aan twijfelen." ') Ilij bedoelt — zooals later duidelijk zal worden — dat het voor ieder, die de menschheid ziet als geheel, eenvoudig een feit van ervaring is, dat haar geestelijk leven aan vaste wetten onderworpen is. Nu zijn echter de meesten zoo ver niet en daarom plaatst COMTE zich op hun standpunt en tracht van verschillende elementen uit het leven der menschheid te bewijzen, dat zij M Phil. Pos., IV, ]). 3WJ): „La controverse rationnelle ne peut exister aujourd'hui <|iie sur la subordination de ees grands phcnonicnes dvnaniit|ues ;'t des lois naturelles invariables; ee qui, en principe, ne saurait eomporter aucune discussion pour (piiconque serait directement placé au point de vue général de la philosophie positive." een ontwikkeling doormaken, die van vaste wetten afhangt, waarbij hij, zooals te begrijpen is, vooral nadruk legt op de ontwikkeling van de exacte wetenschap, die inderdaad het meest de gedachte aan wettische regelmaat opwekt.1) W e zullen hem echter in die bewijsvoering niet volgen. Uit alles blijkt, dat hij zelf staat op het „standpunt der positieve philosophie" en het dus als een factum der ervaring beschouwt, dat de menschheid zich volgens vaste wetten ontwikkelt. En uit alles blijkt tevens, dat ook die wetten zelve voor hem geen geheim meer zijn. Hij kent ze en durft er daarom met onwankelbare zekerheid van spreken. We merkten reeds op, dat hij in 1S22 den draad vond, die hem den weg wees uit het labyrinth der geestelijke verschijnselen. Nog leerling van Saint-Simon, met wien hij sedert 1817 in nauwe betrekking stond, gaf hij in dat jaar zijn vroeger genoemd werk „Plan des travaux' uiten sprak daarin voor 't eerst zijn overtuiging uit, dat de menschheid een ontwikkeling doormaakt, die in alle onderdeelen afhankelijk is van die van het intellect en dat deze laatste ontwikkeling volgens vaste wet begint met een theologisch stadium, daarna in het mctaphysische stadium komt, om eindelijk het positieve stadium te bereiken. In Comte's ei^en woorden: ,,Ieder onderdeel van onze kennis gaat wegens de natuur van 's menschen geest, noodzakelijk door drie verschillende theoretische stadiën: het theologische of fictieve, het metaphysische of abstracte en eindelijk het wetenschappelijke of positieve stadium.' 2) i) L. e. p. 370 v. v. Pol. PosIV, aj»p. |>. 77. „Het is de vraag of deze z.g. wet Comte's eigen ontdekking is. Comtk, die zich zoo weinig voor voorgangers schaamde, dat hij aan Ci, d'Eiciithal schreef: hoemeer voorgangers men heeft, des te meer men waard is", en ze zelfs gaarne onder de Grieksche philosophen zocht, heeft zijn eigen leermeester over liet hoofd gezien. Hij dezen vinden we (vgl, zijn Introdnctioii uux Travaux scientifiques du XIXme siècle, I'aris 1SQS) duidelijke sporen van zijn groote ontdekking. De beteekcnis van deze wet beschrijft Comtf. aldus: ,,In het theologische stadium richt de menschelijke geest zich op het wezen der dingen en op de begin-en eindoorzaken van alle feiten, die hem treffen, i. e. w. op absolute kennis en denkt zich dan de verschijnselen voortgebracht door directe en voortdurende werking van bovennatuurlijke wezens in kleiner of grooter getal, wier willekeurig ingrijpen alle schijnbare afwijkingen in het heelal verklaart. „In het metaphysische stadium, dat eigenlijk niet anders is dan een modificatie van het eerste, worden de bovennatuurlijke wezens vervangen door abstracte krachten en door het werkelijk zijnde, dus door gepersonifieerde abstracties, die inhaerent zijn aan de dingen der wereld en aan welke men alle waargenomen verschijnselen meent te kunnen toeschrijven. De verklaring der verschijnselen bestaat dan daarin, dat men ze terugbrengt tot zulk een abstract wezen. „In het positieve stadium eindelijk, ziet de menschelijke geest de onmogelijkheid in om absolute begrippen te verkrijgen en ziet er daarom vanaf den oorsprong en bestemming van het heelal en de laatste oorzaken der verschijnselen op te sporen. In plaats daarvan tracht hij door een juist gebruik van redeneering en waarneming de werkelijke wetten der verschijnselen, d.w.z. hun onveranderlijke relaties van opvolging en gelijkheid, te vinden. De verklaring der feiten, dan tot juiste grenzen teruggebracht, bestaat op dit standpunt in de aanwijzing van het verband tusschen de bijzondere verschijnselen en eenige algemeene feiten, waarvan de wetenschap voortdurend het aantal zoekt te verminderen." ') We zullen niet de gehcele bewijsvoering, die Comte voor deze wet heeft noodig geacht, nagaan. 1 loe belangrijk Dit is echter voor onze studie van geen belang, want niettegenstaande alle afhankelijkheid blijft het een feit, dat C'o.mïk de man is, die de „wet der drie stadiën" een centrale heteekenis beeft gegeven. Als grondslag der sociologie, als steunpilaar verder der positieve philosophie is /.e Comte's ontdekking. 0 Phil. Pos., I, j). !>. zij ook is, de veelheid der stof maakt het ondoenlijk in bijzonderheden te treden. Het bewijs toch eischte een overzicht van de voornaamste gebeurtenissen uit de historie van dat deel der menschheid, dat CoMTE van het andere deel had afgezonderd door zijn wetenschappelijke abstractie. En dit onderzoek neemt niet minder dan twee geheele deelen van zijn Philosophie Positivc in. Slechts door enkele aanduidingen geven wij een beeld van de bewijsvoering. De ontwikkeling van het intellect vangt dus aan, volgens COMTE, met de theologische verklaringswijze. ITet ging bezwaarlijk dezen aanvang met gegevens uit de historie toe te lichten. De ontwikkeling van het intellect is reeds in vollen gang, als het historische tijdvak begint. CöMTE moest dus hier wel in plaats van het inductieve historische bewijs, het deductieve stellen. De biologie doet den mensch kennen als een denkend wezen, d. w. z. als een wezen, dat niet kan zonder een verklaring der dingen, die hem frappeeren. Nu kan echter, zoo redeneert CöMTE, deze verklaring in het begin niet anders zijn dan de theologische. „Immers het is opmerkelijk, dat juist de vragen, waarop we met onze middelen het antwoord niet kunnen vinden, d. z. de vragen naar het wezen der dingen en naar begin- en eindoorzaken, op primitief standpunt de meeste aanlokkelijkheid voor ons hebben, terwijl de problemen, die we kunnen oplossen een ernstig nadenken niet worden waardig gekeurd." ') „Men begrijpt gemakkelijk de reden: ervaring kan ons alleen de juiste maat van onze krachten doen kennen ; en indien de mensch niet was begonnen met er een overdreven opinie van te hebben, dan zouden zij nimmer de volle ontwikkeling, waarvoor zij vatbaar zijn, verkregen hebben." 2) Men kan zich dan ook de verklaringswijze, die slechts wetten zoekt en al die diepe mysteries op zij zet, niet voorstellen in dien tijd. !) Phil. Pos., I, |». 13. -) Ibid. De mensch zou, als hij geweten had, hoe weinig hij kon, eenvoudig zijn denken niet hebben ingespannen. We zien het aan de wijze, waarop de wetenschappen zijn ontstaan. De astronomie en chemie zouden nooit geboren zijn, als de hoop op grootere dingen den mensch niet eerst tot astrologie en alchemie had gebracht. Juist de overschatting was hem een onontbeerlijke prikkel om te kunnen beginnen. Toen de mensch eenmaal begonnen was met zijn onmogelijke vragen, lag, meent Comte, ook het antwoord, dat hij zichzelf geven moest voor de hand. Hij heeft de neiging, de verschijnselen te verklaren naar zijn eigenbeeld, hij begint met niets te kennen dan zichzelf en zoo bestaat zijn philosophie in haar eerste stadium in de poging om alle voorwerpen, welke zijn aandacht trekken, te verklaren naar analogie van zichzelf, d, w. z. als veroorzaakt door een wil gelijk aan de zijne. De neiging daartoe, zegt comte, is zoo sterk, dat de mensch er niet aan ontkomen kan, tenzij hij voorgoed het zoeken naar absolute oorzaken opgeeft en zich bepaalt tot de studie van de wetten der verschijnselen. Telkens als hij tracht deze grens te overschrijden, valt hij weer terug in de oude dwalingen en gaat zelfs de eenvoudigste verschijnselen verklaren als voortbrengselen van een meer of minder uiterlijken wil. Als bewijs noemt comte de „merkwaardige philosophische dwaling" van mai.ebranche met betrekking tot de „explication fondamentale des lois mathematiques du choc élémentaire des corps solides." Hij schreef n 1. deze verschijnselen toe aan de directe inwerking van een bijzondere voorzienigheid. Zoo iets maakt het, volgens comte, onwederlegbaar, dat ons verstand geneigd is tot theologische philosophie, telkens als we willen doordringen tot het wezen der dingen. ') Behalve deze deductie brengt comte voor het eerste lid van zijn wet ook enkele inductieve bewijzen bij. Hij vindt namelijk twee feiten, die hem tot dezelfde conclusie ') I. <•. IV, p. 6t>'2 — (!t>4. groeien van den wetenschappelijken geest moest ook het polytheisme plaats maken voor het monotheisme. Met generaliseeren toch ging door en de eerste, nog betrekkelijk weinig omvattende soortbegrippen moesten wijken voor de meer omvattende, waardoor langzamerhand de idee van één wezen opkwam, dat de gemeenschappelijke oorzaak was van alle verschijnselen. Zoo waren de scherpe trekken van het theologische stadium verdwenen. Wel bleef men de absolute oorzaak der dingen zoeken in een wil, conform aan dien van den mensch. maar de drager van dien wil werd zoo vaag, dat hij de verdwijning nabij was. Kn reeds in het theologische stadium kon men zien, waardoor hij zou vervangen worden. „Toen n.1. de fetichen in goden waren overgegaan, kon de werking dier goden, daar zij een bepaalden zetel misten, niet meer als een directe gedacht worden, zooals vroeger, toen men in ieder afzonderlijk ding een eigen leven dacht. Daardoor moest de idee opkomen, dat in de voorwerpen zelf een abstracte eigenaardigheid lag. die het mogelijk maakte, dat de bovennatuurlijke agens er door werkte." ') Zoo smelt het vuur door eigen kracht het metaal en keert de dam den stroom. Nu, die kracht zou de godheid vervangen. Ze werd aangezien voor de absolute oorzaak, toen het geloof in de godheid verdween. Theologisch kan men deze verklaring door middel van zulke krachten niet meer noemen. Ze lijkt er op door de idee van absolute oorzaak, ze verschilt er echter van door liet verdwijnen van de idee van zelfstandigen wil. Daarom is met haar het nieuwe stadium der metaphysica aangebroken. De overgang tot dit stadium iigt aan het einde der middeleeuwen. De theologie had als fetichisme gcheerscht bij de oorspronkelijke bewoners van Griekenland, als polytheïsme bij hun erfgenamen, de latere Grieken en Romeinen, en als monotheïsme in het Roomsch-Katholicisme, dat wederom ') 1. u. V, p. ltjK v direct aanknoopt aan het polytheisme der Grieken en Romeinen. Aan het einde der middeleeuwen echter begon zij haar macht over de gemoederen te verliezen. In Renaissance en Reformatie vertoonden zich de eerste sporen van den invloed der metaphysiek. De kritiek, die zij beiden oefenden op het oude theologische systeem, is in Comte's oog het zekere teeken der metaphysica. Metaphysica is hem niet anders dan kritiek. Een zelfstandig stelsel geeft ze niet. Ze wil hetzelfde als de theologie: ze wil de wereld verklaren door absolute oorzaken; maar resultaat verkrijgt ze niet. Haar eenig resultaat zijn abstracte ideeën, namen dus, die men aanziet voor personen. Haar verder werk bestaat in de verstoring van alle oude voorstellingen. Dit werk heeft zij in de 17de en l8lle eeuw met steeds grooter kracht voortgezet, tot eindelijk de Revolutie uitbrak, die op alle gebied de vroegere voorstellingen vernietigde en zoo de metaphysica tot volle ontwikkeling bracht. Metaphysica echter is een overgang. De mensch kan niet leven van negaties, hij zou of terug moeten naar de vroegere periode óf vooruit naar een nieuw systematisch stadium. Maar de vroegere periode was voorgoed voorbij. De theologie, die 's menschen rede had gewekt en haatontwikkeling had geleid, voldeed zoolang een betere philosophie ontbrak. Maar met den „wetenschappelijken geest", die de ontwikkeling van de theologie tot monotheisme en den overgang tot het metaphysische stadium had bewerkt, had een nieuwe philosophie, een nieuwe verklaringswijze der dingen zich baan gebroken. En toen begon de theologie de ontwikkeling in den weg te staan, Ze wilde de menschheid houden in den ban van het fictieve, terwijl door de nieuwe verklaringswijze de realiteit werd gevonden. En daarom moest zij wijken. In de periode der metaphysica nu zagen we dit wijken der theologie langzaam plaats grijpen. Zoodra de metaphysiek dan ook haar hoogtepunt bereikt had, was het oogenblik daar, waarop een nieuw stadium moest aanbreken. Het zoeken naar het absolute werd geheel opgegeven. Daardoor bleef de wetenschappelijke geest meester van het terrein en ging de mensch zich bij zijn onderzoek bepalen tot het zoeken der wetten, die de verschijnselen regeeren. Dit was het positieve stadium, waarmee volgens CoMTE's wet de ontwikkeling eindigt. Het was CoMTE zelf, die dit stadium inluidde. Wat nog ontbrak aan de kritiek der metaphysica vulde hij aan. Op alle verschijnselen paste hij de positieve methode toe en maakte daardoor het zoeken naar absolute oorzaken overbodig. Zoo begon met hem de menschheid haar periode van positivisme. We hebben hiermee een beeld van de wijze, waarop CoM'l'E van zijn wet der drie stadiën tracht te bewijzen, dat zij de ontwikkeling van het menschelijk intellect weergeeft. CoMTE zag zich zijn doel, de positieve wetenschap van het geestelijke leven, daarmee een belangrijke schrede genaderd. Bereikt was het echter niet. Het geestelijke leven omvat meer dan de ontwikkeling van het intellect. Het aesthetische, moreele en religieuse leven vormen er evenzeer een bestanddeel van en moesten dus ook in de sociologie worden opgenomen. Ook aan dezen eisch heeft CoMTE trachten te voldoen. Ja, feitelijk was dit reeds door het ontdekken van de wet der drie stadiën geschied, Die wet toch moge slechts op één element van het object der sociologie direct betrekking hebben, indirect staat zij ook met de andere elementen in nauw verband, Het geheele leven der menschheid is één en volgt dezelfde wet als het intellect. Slechts zien we, volgens COMTE, bij het intellect dien gang van het leven het duidelijkst. De ontwikkeling daarvan is als de hoofdstroom, die de richting van alle zijrivieren bepaalt. En daarom merkt CoMTE de ontwikkelingswet, die zich het eerst en het gemakkelijkst bij het intellect liet bewijzen, ook hier op. Wat de kunst betreft, oordeelde hij, dat de menschheid evengoed eerst theologisch en daarna metaphysisch was geweest of worden zou en moest eindigen met een positief stadium. Kn in moraal en religie is het niet anders. Ja, ook in de matericele vormen vertoont het leven der menschheid een zelfden gang. t Is onnoodig, om de ontwikkeling van alle elementen uit het leven der menschheid na te gaan. Slechts die van het zedelijke leven behoort bij ons onderwerp. Haar zullen wij later moeten beschrijven. Hier is het voldoende de parallelie van de ontwikkeling van één element met die van het intellect te laten zien, om een idee te geven van CoMTE's bedoeling. We kiezen daartoe de oeconomische evolutie. ') Het bedoelde proces heeft, volgens CoMTE, in het algemeen dit verloop, dat de menschheid, die oorspronkelijk een zin heelt voor het militaire leven, langzamerhand deze neiging verliest en overgaat tot de industrie. Uit de ervaring bewijst hij dit: ,,de tegenzin in een militair leven heerscht zelfs in liet leger. Het stelsel van dienst///*-/// verkrijgt steeds grooteren omvang, terwijl het vrijwillig dienstnemen vermindert. Niettegenstaande de groote exceptioneele ontwikkeling van het militarisme in het begin van deze (d. i. de I9de) eeuw, heeft de neiging tot vrede en lot industrie haar gewone kracht weer herkregen, zoodat we over het algemeen in de beschaafde wereld zeker kunnen zijn van den vrede, al is er door gebrek aan een goede regeling der internationale betrekkingen telkens gevaar voor verstoring." „\\ e kunnen er dus zeker van zijn, dat de ontwikkeling gaat van het militaire naar het industrieele leven en moeten alleen de feiten van deze ontwikkeling terugbrengen tot de wetten van 's menschen natuur en tot de voorwaarden, waarvan alle sociale ontwikkeling afhangt." 2) De antipathie van den mensch voor geregeld werk, is volgens CoMTE de reden, dat oorspronkelijk slechts het militaire leven aan zijn behoeften kon voldoen. Dit schijnt wel treurig, maar de taaiheid, waarmee het militarisme heeft standgehouden, toen reeds lang andere bestaansbronnen waren ') Vgl. PUil. Pos., IV, ]., 713—730. -') 1. c. |j. 714 v. geopend, doet vermoeden, dat het bij de ontwikkeling van de menschheid een belangrijken dienst moet bewezen hebben. Dit is ook werkelijk zoo. Zooals de theologische verklaringswijze de menschheid, wat liet denken betreft, uit een vicieusen cirkel verloste, ') zoo heeft ook het militarisme haar uit een soortgelijke impasse moeten helpen. I Iet optreden der industrie onderstelt een ontwikkeling van de maatschappij, die slechts door het militarisme kon bewerkt worden. Daardoor verbonden zich de families en werd bijgevolg een verdeeling van arbeid mogelijk, waarop onze geheele industrie rust. Daardoor ontstond regelmaat en discipline, die voor de maatschappij onmisbaar is. Welk ander doel dan de oorlog zou de menschen zoo hebben kunnen dwingen tot eendracht en subordinatie ? Verder merkt CüMTK als nut van het militarisme op, dat het niet alleen een zekere maatschappijvorming, maar ook een bepaalden vorm van industrieel leven veroorzaakt. Het ging namelijk onafscheidelijk samen met slavernij, waardoor de strijders aan hun neiging konden toegeven en legde zoo aan een zekere klasse van menschen het werk op, dat de mensch uit zichzelf nooit zou begonnen hebben. Zoo legde dus in alle opzichten het militarisme de grondslagen voor het latere industrieele régime. Maar hoe onmisbaar het aan het begin der ontwikkeling ook was, dat de militaire neigingen de overhand hadden, in het vervolg moesten zij. naar CoMTE's meening, zwakker worden. Terwijl toch het industrieele leven in omvang kan toenemen, zonder tusschen individuen of declen der gemeenschap een botsing te veroorzaken, moet, als de drang tot oorlogvoeren in één deel der menschheid sterker wordt, deze noodzakelijk elders afnemen. De industrie kan zich dus binnen de natuurgrenzen vrij ontwikkelen, het militarisme niet. Dit moet ergens een hoogtepunt bereiken. Dit geschiedde, toen het wereldrijk was gevestigd; dat was voor Europa, toen Rome zijn overwinningen had volbracht. ') Ygl. boven jtag. 42. 4 Daarna echter ontbrak aan het militarisme een doel, en zoo moest met de bereiking van het hoogtepunt tevens zijn vermindering beginnen, want waar geen doel meer is, ontbreekt ook het voedsel voor de neiging. Die vermindering gaat door, tot het geheel voor het industrieele régime zal plaatsgemaakt hebben. .Maar daarvoor is een overgangsstadium noodzakelijk. De oorlogstoestand verschilt te veel van het leven der industrieele maatschappij, om een directen overgang van het een op het ander mogelijk te maken. Zoo zien we dan ook den offensieven vorm van oorlogvoeren plaats maken voor den defensieven en den toestand van slavernij voor dien van lijfeigenschap, die eenerzijds het oude régime verstoren en anderzijds de voorbereidingen zijn van het eindstadium; juist zooals de metaphysica de kritiek was op de theologie en de voorbereiding van het positivisme. Dit is de ontwikkelingsgang van het sociale leven, welke nu, naar comtk meent, geheel afhankelijk is van de ontwikkeling van het intellect. Allereerst gaan naar zijn oordeel theologie en militarisme samen, 't Feit, dat ze eikaars antipoden schijnen, doet aan dit oordeel niets af. Als, zegt CoMTE, twee krachten tegelijk opkomen, toenemen en verminderen, mogen we besluiten, dat zij tot hetzelfde régime behooren, al mogen ze nog zoo dikwijls met elkaar in conflict komen. Conflict sluit verwantschap alleen uit, als de strijdende elementen dezelfde functies vervullen en als de groei van het één samengaat met den achteruitgang van het ander. Is dat niet het geval, dan bewijst een conflict niets tegen verwantschap. Zelfs moet er tusschen de speculatieve en actieve krachten uit een zelfde periode steeds een wedijver zijn. Bedenken we dit. dan is het volgens Comtk verder niet moeilijk het verband tusschen theologie en militarisme te zien. Militair gezag kan niet buiten een theologische sanctie, zonder welke de vereischte gehoorzaamheid zou ontbreken. Was er dus niet een nauwe relatie geweest, dan zou het militarisme zijn sociale functie niet hebben kunnen vervullen. We zien aan ook militair en theologisch gezag gewoonlijk in dezelfde handen in den tijd, toen het eerste zijn machtigsten invloed uitoefende. Van een ander gezag dan het theologische kon de besproken sanctie niet uitgaan. De wetenschap b.v. moedigt een redelijke bespreking aan en verdraagt zich niet met den oorlog. Wel verbetert ze de krijgsmiddelen en onderwerpt dus de krijgskunst aan haar voorschriften, maar „we weten", zegt Comte, , dat de onderwerping aan zulke voorschriften door de echte soldaten altijd is betreurd en aangezien voor een teeken van achteruitgang van het militarisme." ') Het verband tusschen de eerste termen van de beide reeksen is dus bewezen. Nog duidelijker acht Comte het bij de laatste termen. Positieve kennis en industrie steunen elkander wederkeerig tegen militarisme en theologie. Dezelfde onverdraagzaamheid, die we reeds opmerkten tusschen wetenschap en militarisme, bestaat ook tusschen industrie en theologie. De verandering der verschijnselen volgens regels van menschelijke wijsheid, wat voortdurend door de industrie geschiedt, moet den echten theoloog even goddeloos toeschijnen als het voorspellen er van, want 'teen zoowel als het ander, onderstelt onveranderlijke wetten, die niet te verzoenen zijn met de willekeur, waarin de theologie gelooft. Het religieuse vertrouwen is de dood voor den industrieelen geest. Dat we dit niet meer zien, is eenvoudig te danken aan de verstandigheid der priesters, die tusschen de klippen zijn doorgezeild. Industrie en wetenschap staan dus elkander bij in den strijd tegen de theologie. Uit alles, wat gezegd is, volgt 1111 ook van zelf het verband tusschen de termen van het overgangsstadium. Comte acht het niet noodig hierover nader te spreken. Als begin- en eindtermen overeenstemmen, moeten de noodzakelijke tusschenschakels het evenzeer doen. ') Pltil. 1 'os. IV, p. 72*. verschijnselen behandelen. Haar objecten toch zijn combinaties van verschillende elementaire verschijnselen. Nemen we als voorbeeld de plantkunde, dan zien we, dat een plant verschijnselen vertoont van getal en maat, van zwaarte, van chemische ontbinding en verbinding en van leven. Om haar wetten te kennen, moet men dus eerst op de hoogte zijn van de algemeene wetten van verschillende andere wetenschappen, die enkelvoudige verschijnselen behandelen en daarom door CoMTK abstract genoemd worden. Van deze abstracte wetenschappen zijn de concrete dus geheel afhankelijk. Hun ordening kan eerst plaats hebben, na die der abstracte wetenschappen. Op deze laatste komt het aan, want naar deze reeks schikt zich al het andere. Als zuiver abstracte wetenschappen, die onherleidbaar en dus onafhankelijk zijn, houdt COMTE er zes over. liet zijn mathesis, astronomie, physica, chemie, biologie en sociologie. Deze zes zullen de hierarchie moeten vormen. Op hen paste COMTE het genoemde beginsel toe met den volgenden uitslag. Eerst komt de mathesis, die de verschijnselen van getal, maat en beweging behandelt. Deze zijn het meest algemeen, want alles wat bestaat laat zich tellen of meten en is aan plaatselijke verandering onderhevig. Daarop volgt de astronomie. De vorige verschijnselen blijven ook hier, maar behalve dat hebben de astronomische iets eigenaardigs, dat bij de mathesis buiten rekening blijft: ze zijn namelijk afhankelijk van de zwaartekracht. Na deze vertoont zich een nieuwe klasse van phaenomena, waarvan de voorgaande wetenschappen geen rekenschap geven. 1 Iet zijn de aggregatietoestanden, verandering in richting cn snelheid van beweging, in vastheid en cohesie van massa's, i. é. w. de physische verschijnselen. De wetenschap hiervan, de physica, is de derde in de rij. Men ziet de regelmatige opklimming, die er is. De verschijnselen worden steeds meer gecompliceerd en minder algemeen, terwijl iedere volgende wetenschap afhankelijk is toe, dat de nicnscliheid ook toen in enkele opzichten positief dacht. Zoo merkt hij b.v. met Adam Smitii op, dat er nooit een god van het gewicht geweest is. Nu is dit verschijnsel nog te verklaren uit een langzaam opkomen en groeien van den positieven geest, waardoor ieder tijdperk iets tweeslachtigs moest krijgen, omdat het oude niet in eens had afgedaan. Maar moeielijker wordt het, indien menschen, die positief dachten zooals Descartks b.v., tevens ook theologisch en metaphysisch waren. ') Men zou dit licht op rekening kunnen schrijven van inconsequentie, maar die inconsequentie is dan een feit en wel één van de feiten, die de ontwikkelingswet onder vaste formule brengen wilde. Kn er mag tusschen een feit en de wet geen tegenspraak zijn. Tot de verklaring uit inconsequentie mag men hier de toevlucht niet nemen. Uit deze moeielijkheid nu werd CoMTE door de hierarchie der wetenschappen gered. Het samengaan der verschillende stadiën verklaarde zij aldus, dat wel iedere tak van onze kennis met noodzakelijkheid de drie stadiën doorloopt, maar dat de ontwikkeling niet overal gelijken tred houdt. Hoe eenvoudiger een wetenschap is, hoe eerder zij positief wordt. Vandaar, dat de mathesis reeds lang positief was, toen de wetenschap der geestelijke verschijnselen nog in primitieven toestand verkeerde, vandaar ook, dat men bij éénzelfde persoon, al naar mate hij zich met een hoogere of lagere wetenschap bezig houdt, een positieve of een metaphysische, ja zelfs een theologische verklaringswijze kan opmerken. Men gevoelt, welk een belangrijken dienst de hierarchie der wetenschappen hiermee aan het positivisme bewijst. Zij wil zijn meer dan een ingenieuse, logische constructie, ze wil een formuleering zijn van de historische werkelijkheid, ') I'liil. Pos. I, |>. 7-S: „II est clair que IVtat théologi<|iie ou métaphysif|ue de certaines théories fondanientales a dü temporaineinent coincider et a <|iiel<|iiefois eoïncidé en el'l'et avec IVtat posilifde celles <|iii leur sont antérieures dans notre syslèine enevcln|)édi<|ue." een wet in de positieve beteekenis van dit woord. En daarom vormt ze met de wet der drie stadiën den grondslag van liet positivisme.1) Het systeem der positieve philosophie staat of valt met de juistheid van deze beide wetten, waarvan de ééne het systeem deed geboren worden, terwijl de andere het tot een volkumen eenheid verhief en liet verdedigde tegen het zoo pas besproken bezwaar, dat CoMTE zelf het eenige werkelijke bezwaar tegen zijn stelsel heeft genoemd. 2) Nog slechts één opmerking omtrent het systeem der positieve kennis blijft te maken. Zij betreft het karakter van de éénheid, die CoMTE er door dacht bereikt te hebben. Kr is namelijk volgens CoMTE tweeërlei eenheid. Een objectieve en een subjectieve. De eerste is het ideaal der natuurwetenschap, 't Is de eenheid, waarbij alle verschijnselen van één enkele wet zijn afgeleid. De tweede is die, waarbij eenheid van methode hoofdzaak is, terwijl wat de resultaten van het denken betreft slechts vereischt wordt, dat zij homogeen, niet dat zij één zijn.;l) De objectieve eenheid nu acht COMTE onbereikbaar. ,,De middelen van den menschelijken geest," zegt hij, „zijn te zwak en het heelal is te gecompliceerd om zulk een wetenschappelijke volkomenheid mogelijk te maken." 4) We moeten ') Ygi. The Histonj of Pliilosoplii/ from TIhiIch to Comle liy <;. H. I, i:\yks, Londen, 1M7, 11, p. (>()!>: „The eritics havo nol laken the tronble l«i mastel' the prineiples of the olassilication ; not one ui thein seems lo havo cunsidered what the object was, nor hou sueh au object constituted au intogral part of the Positivo l'hilosophv. I suallv tliey sjioak of it as if it wero a more or loss ingeiiious arrangement of no great moment in itself, and easily replaeed liv some othor ingonitius sohonie. Of its vilal importanee in the stiulv of science, and in Uislorv, 110 snspicion is lolt." 2) Pltil. Po*., IV. p. 71(1. ') I'hil. Pos , I p. 4li: ,,11 n'y a d'unité indispensable pour cola . 44. ons vergenoegen met dc subjectieve eenheid, waarvoor we hem in zijn stelsel de voorwaarden zagen vervullen. In plaats van alle verschijnselen te beschouwen als belieerscht door een algemeene wet. zien we alle speciale wetenschappen als loten van eenzelfden stam, d. i. als gelijksoortige voortbrengselen van het positieve denken. En al gaapt er dan ook uit objectief oogpunt beschouwd, een kloof tusschen de verschillende wetenschappen en hoofdwetten, zoo is er toch voor het denkend subject een volkomen eenheid, omdat het door dezelfde geestelijke werkzaamheid al die resultaten heeft verkregen. Maar is COMTE nu door het einde van zijn wetenschappelijke arbeid niet gekomen op hetzelfde standpunt, dat hij vroeger als onhoudbaar had voorgesteld? Hebben we hier niet een subjectivisme, evengoed als dat, waarvan hij de oude philosophie beschuldigde, die, hetzij ze theologisch, hetzij ze metaphysisch was, steeds het subject als maatstaf der dingen had genomen en daardoor tot fictie of tot ijdele metaphysischc ideeën was vervallen? COMTE meent van niet. Er is een drievoudig verschil. In de eerste plaats kende de oude philosophie geen eenheid. Naast de subjectieve beginselen duldde zij steeds de objectieve en verviel zoo tot dualisme. Het positivisme daarentegen heeft één beginsel. Het zoekt niet hier naar absolute ideeën en elders naar wetten, het zoekt steeds wetten van verschijnselen zonder meer. En verder in de tweede plaats lag liet subjectieve van de oude philosophie in haar uitgangspunt. Dit was namelijk steeds een willekeurig gekozen absoluut beginsel, waardoor alle resultaten het stempel der villekeur moesten dragen. Bij het positivisme ligt echter het subjectieve in het resultaat. Het uitgangspunt is hier objectief. Met objectieve realiteit begint de positivist en eerst, als hij geheel den objectieven weg heeft doorloopen, komt hij volgens dezelfde methode bij het subject en ziet, dat alle resultaten der kennis in dat subject hun eenheidsbeginsel hebben, daar ze alle het komen, maar de toestand van de vrouw was slecht en haar geheele afhankelijkheid ontwikkelde bij den man dc ruwheid. Toen de mannen jagers en herders en later krijgslieden waren, leefden de sexen te veel gescheiden en ging hun liefde in andere richting dan tot elkander. ') Met het Roomsch-Katholicisme — de vorm, die, zooals we weten voor CoMTE het best het monotheïsme representeert — deden nieuwe invloeden zich gelden op het zedelijke leven. Dc offensieve vorm van oorlogvoeren ging over in den defensieven, het zedelijke leven raakte los van het politieke en kieeg een vrediger aanzien, terwijl het tevens van nationaal meer universeel gekleurd werd. 1 let Roomsch-Katholicisme heeft deze beweging machtig geholpen. 1 och waarschuwt Comtk om den invloed daarvan niet te hoog aan te slaan. Het schiep de beweging niet. Was het zedelijke leven niet reeds in de ontwikkeling begrepen geweest, dan zou het monotheïsme alleen het er niet ingebracht hebben, bewijze het monotheïsme der Mohammedanen, dat ethisch zonder effect bleef. En evenmin werkte dc leer van het Katholicisme als drijfkracht. Het gebeurde in zeker opzicht niettegenstaande de leer, want de Christelijke leer is — zoo meent Comtk — niet anders dan een sanctie van egoisme, daar zij de persoonlijke zaligheid voorop stelt. De drijfkracht was dc kerkelijke organisatie met haar scheiding tusschen wereldlijke en geestelijke macht. Daarin ziet Comtk de historische beteekenis van het Roomsch-Katholicisme. Deze organisatie zal dan ook de Roomsche kerk naar zijn oordeel voor altijd een eereplaats verzekeren onder de machten, die de sociale ontwikkeling hebben geleid, en ontdaan van al het specifiek Christelijke zal zij in het bezit der maatschappij blijven ook in het positieve stadium. Aan den invloed, dien het Katholicisme door deze organisatie uitoefende, dankte het zedelijke leven uit dien tijd volgens Comtk zijn verschillende eigenaardigheden. ') I. c. |>. 220. 5 nuttig maakt, terwijl het egoïsme den heerlijksten aanleg smoort. Door de moraal de suprematie te verleenen heeft dus het Katholicisme met diepe wijsheid het hoofdbeginsel van het maatschappelijk leven opgesteld." ') Behalve op dezen hoofdtrek van het zedelijke leven onder het monotheïsme, wijst G >mte op verschillende andere eigenaardigheden, die alle teekenen waren van vooruitgang. De persoonlijke deugden, die in vroeger tijd een zaak van individueele wijsheid waren geweest, werden 1111 opgevat in verband met het algemeene welzijn. De nederigheid waarop het Katholicisme zoo sterk aandrong was juist dat, wat de menschelijke natuur noodig heeft, „in welke trots en ijdclhcid nooit te veel kunnen onderdrukt worden." En vooral is merkwaardig, dat de zelfmoord, dien de ouden hadden verdedigd als een daad van moed, werd veroordeeld als zonde, want niets is grooter hindernis voor het maatschappelijk leven, dan de erkenning en bewondering van den zelfmoord. Voor het huiselijke leven was de verandering nog grooter, Slechts iets uit het vele noemt Comte. Een gevoel van wederzijdsche plicht nam de plaats in van de vroegere tyrannie en de sociale positie van de vrouwen werd zoo verbeterd, ,,dat we in dit opzicht slechts te bevestigen en te voltooien hebben, wat het Katholicisme zoo goed geregeld had. ' Alle priesterlijke functies werden "aan de vrouw ontnomen. Zelfs de kloosterorden, waarin zij was toegelaten, werden niet door haar geregeld. Van het koningschap werd zij, waar het Katholicisme genoeg invloed had, uitgesloten; ja geheel haar leven werd zooveel mogelijk beperkt tot het huisgezin. En dan vooral: door het verbod van echtscheiding werd haar positie krachtig versterkt. Alle voordeelen, die Comte niet genoeg kan waardeeren. Ook op de sociale zedelijkheid ziet Comte den heilzamen invloed van het Katholicisme. Het woeste patriotisme der Ouden werd veranderd in een gevoel van algemeene ') I. e. |». 429— 43:3. broederschap. Wel beperkten religieuse antipathieën deze naastenliefde tot de Christelijke volken, maar binnen deze grenzen werd zij krachtig ontwikkeld, vooral ook door de gemeenschappelijke onderwerping onder ééne geestelijke macht. We mogen daarom de verbetering van de Europeesche betrekkingen, de bevordering van internationaal recht en de verzachting van den oorlog toeschrijven aan het Katholicisme. Eveneens zien we gedurende dit régime den band, die de leden van één volk onderling bindt, versterkt door uitoefening van allerlei liefdadigheid. Zelfs het verleden nam men op in den kring der broederschap. Dit toch is, volgens CoM'l'K den zin van de Roomsche heiligverklaring. Door haar koos men de edelsten uit alle klassen der maatschappij uit en hield ze in aandenken bij het levende geslacht, dat zóó zich innig met het verleden verbonden voelde. ') Dit alles, zoo eindigt CöMTK, kan een idee geven van de groote zedelijke regeneratie door het Katholicisme in de middeleeuwen gewerkt. Hoewel tegengestaan door de onvolkomenheden van de Katholieke wijsbegeerte en gehinderd door de sociale verhoudingen van dien tijd, ging de ontwikkeling in de goede richting en werd de tijd voorbereid, waarin een gezonde philosophie — de positieve — de voltooiing van het werk zou veroorloven. -) Niet opeens echter kon deze philosophie haar intrede doen. Ook hier was weer het gewone tusschenstadium noodig. Het Katholicisme dankte zijn invloed aan zijn organisatie, waardoor de geestelijke macht geheel onafhankelijk was geworden van de wereldlijke. Die organisatie nu is verstoord en daarmee begon voor het zedelijke leven de kritische periode. Reeds onder Honifacius YIIl ging de geestelijkheid door haar streven naar absolute macht en door het gewelddadig keeren van ketterij de grenzen van haar bevoegdheid 'j I. c. p. 4;il! v.v. '■) 1. c. |>. v.v. te buiten en moest daardoor een verzet werken, dat ten slotte haar val heeft veroorzaakt. Eveneens had de wereldlijke macht om redenen, die hier van geen belang zijn, in den vorm, waarin zij gedurende de Middeleeuwen had bestaan, zichzelf overleefd. En ten slotte werd door de kritische leer dit proces voltooid, zoodat al de zuilen van het theologisch gebouw waren gevallen. Toen er nu geen geestelijke macht meer was om het moreele leven te leiden, ontviel aan het oude systeem alle zedelijke kracht. Alleen de zwakken imponeerde het nog en dwong hen tot onderwerping aan de absolute macht der regeerenden, zonder echter dezen laatsten plichten te kunnen opleggen. En met den tijd groeide het getal van hen, die zich niet meer lieten gezeggen en absolute rechten voor zich opeischten. Al zulken nu kwamen onder invloed der kritische leer, die geen plicht, maar alleen recht erkende. Deze kreeg zoo de zedelijke leiding, die de vroegere geestelijke macht had laten glippen, 't Bezwaar was echter, dat zij in die leiding haar metaphysisch karakter liet blijken door alle zedelijke rechten als absoluut op te vatten. Comte noemt een viertal voorbeelden. De zedelijke verplichting om meeningen en begrippen slechts met geestelijke wapenen te verdedigen, predikte zij, toen het Katholicisme ze vergat, maar overdreef ze tot het dogme van absolute vrijheid van geweten. De waarheid, dat alle sociale krachten het algemeen belang moeten dienen, die door de oude leer ten voordeele van de rijken was vergeten, verdedigde zij met het dogme van dc souvereiniteit van het volk. 1 laar dogme van gelijkheid verborg als waarheid, dat ieder mensch zijn eigen waardij heeft, die niet door stand wordt bepaald, terwijl eindelijk het dogme der nationale onafhankelijkheid, nadat de banden van broederliefde, waardoor het Katholicisme de volken had verbonden, waren verbroken, de veroveringszucht van groote volken te keer ging. ') Zoo bleven de groote zedelijke ') 1. c. p. 58 v. waarheden voor de menschheid bewaard, niettegenstaande den val van het oude geestelijke gezag. Maar de bescherming bracht groote nadeelen mee. Waar absolute vrijheid ieder mensch vergunt in de belangrijkste dingen zijn eigen wil te volgen, daar moet het zedelijke leven zijn vastheid verliezen, 't Is zelfs te verwonderen, zegt Comte, dat de moreeleellende niet grooter is geweest, dan het geval was. Hoe groot ze was, licht CoMTE met verschillende feiten toe. I lij wijst op de hulp, die de Hervorming zal gekregen hebben van de geestelijken, die het coelibaat moede waren en van de edelen, die aasden op het geestelijk bezit; op het toelaten van echtscheiding en van huwelijken met verwanten; op de erkenning door alle hoofden van het Protestantisme met Luther voorop, van een geval van bigamie bij een Duitsch vorst en op de verdraagzaamheid van de Kngelsche kerk tegenover de stuitende zwakheden van hun „ctrangc pape nationale ') Vooral op één punt moeten we de aandacht vestigen. Behalve al de genoemde nadeelen, bracht de metaphysische philosophie één consequentie mee, die in CoMTE's oog de grondslag was van de geheele metaphysische moraal, 't Is de z.g. theorie van zelfbehoud. Bij haar zoeken naar absolute eenheid moest de metaphysica wel komen tot deze theorie, die het menschelijk handelen aan één beginsel toeschrijft, terwijl het inderdaad uit meerdere beginselen voortkomt. De egoïstische drijfveeren toch zijn de sterkste en trekken de aandacht van ieder die, zooals COMTE het uitdrukt ,,de onwijsgeerige voorwaarde wil vervullen om met behulp van een sophistische opstapeling van verkeerde conclusies een ijdelc, denkbeeldige eenheid te vormen." 2) Rechtvaardigheidshalve echter voegt COMTE er bij, dat de theorie van 't zelfbehoud niet alleen op rekening der metaphysiek is te schrijven. De metaphysica is ook hier ') 1. c. |>. t)8(> v. I. c. p. 717 v. niet anders dan een modificatie van dc theologie, daar zij in plaats van het eeuwige, individueele geluk, dat dc RoomschKatholiek zocht, het tijdelijke, persoonlijke geluk stelt. Theologie en metaphysica beide hebben naar COMTE's overtuiging op het terrein van het intellect in beginsel plaats gemaakt voor de positieve verklaring. Van een positieve zedelijkheid echter kon hij tijdens de vorming van zijn stelsel nog niet spreken. Daarvoor zouden eerst de beginselen van zijn systeem op het zedelijke leven moeten zijn toegepast, een werk, waarvan hij pas in zijn Politiquc Positive dc hoofdzaak heeft uitgevoerd. Wel echter zag hij reeds de elementen van de positieve zedelijkheid. We zagen reeds bij de ontwikkeling van het intellect, hoe 'net stadium der metaphysica behalve kritiek op het oude, ook voorbereiding was van het nieuwe. Nu zoo is het ook wat het zedelijke betreft. De keerzijde van het proces geeft ook hier den zegetocht van de positieve beginselen te zien. Alles hangt hierbij af van dc verandering, die wij vroeger hebben beschreven, van het militaire regime in het industricele, waarmee tevens de oude dienstbaarheid der slaven of onderhoorigen was vervangen door den modernen vorm van loondienst. Hierdoor is een duidelijke vooruitgang in het zedelijke leven waar te nemen, allereerst in dien zin, dat de rede meer macht verkrijgt over de hartstochten: het gebruik van het verstand is in het moderne industricele leven meer noodig, dan bij het oude militaire bestaan. En vervolgens in dien zin, dat de sociale neigingen de persoonlijke overstemmen. Een industrieel leven toch ontwikkclt het gevoel voor de medemenschen, omdat ieders dagelijksch werk kan beschouwd worden als gedaan voor anderen, evengoed als voor eigen persoon, terwijl het militarisme de slechtste hartstochten aankweekte. Wel maakt de vei deeling van den arbeid het den werkman moeielijk zijn ziel te leggen in het stukwerk, dat hij doet, maar Comtk voorspelt in het positieve stadium een betere regeling van den aibeid, die dit bezwaar zal wegnemen. Den invloed door den positieven geest op het huiselijk leven uitgeoefend, slaat comte hooger aan, dan dien op het persoonlijke leven. Door dc industrieele regeling werd voor het eerst huiselijk leven ook voor de dienstbaren mogelijk, wat voor hen als slaven en lijfeigenen feitelijk onbereikbaar was. En eindelijk had ook het sociale leven er in verschillend opzicht een gunstige ontwikkeling aan te danken. Het oude standensysteem werd vernietigd, doordat in plaats van geboorte, eigendom iemand de superioriteit verschafte. Verbonden met het steeds grooter wordende verschil in bezigheid, werkt deze eigenaardigheid krachtig mede om de maatschappelijke classificatie een redelijken grondslag te geven en een betere harmonie te doen ontstaan tusschen geschiktheid en bestemming. Ook hier zijn, zegt comte ten slotte, de onvolmaaktheden te wijten aan het ontbreken van een goede organisatie en aan de onvolmaaktheid van de menschelijke natuur. Maar de gebreken, die hersteld kunnen worden, vereenigd met de gebreken, die het niet kunnen, zijn nog een goede ruil voor die uit de periode van slavernij en oorlog. ') Hiermee is de ontwikkelingsgang van het zedelijke leven zooals Comte hem meent opgemerkt te hebben, aangegeven. Vatten we in enkele woorden de gegevens samen, dan verkrijgen we als wet van successie bij het zedelijke leven, dat de hartstochten, die in het begin de alleenheerschappij voerden over den mensch, deze macht meer en meer hebben afgestaan aan de rede en dat het egoïsme steeds meer plaats heeft moeten maken voor een algemeene naastenliefde of, om het woord, dat comte zelf heeft ingevoerd, te gebruiken, voor altruïsme.2) Wel blijven er, als men de werkelijkheid ') Phil. Pos. vi, |». 74. ~) val. I. e. |>. S:{7: „Le type fondamental dc lYvolution humaine, aussi bien individuelle <|iie eolleetive, y est, en effet, scientiliquement représente comme eonsistant toujours dans 1'aseendant croissant de notre humanih sur nolre animalité, d'après la doublé suprematie de rintelligenee sur les penehans, et de 1'instinct syinpathique sur 1'instinet personnel." wat het zedelijke leven volgens CoMTK is, moeten wc dus de statiek raadplegen en niet de dynamiek. liij het intellectueele leven is het anders. 1 Iet verstand is formeel, het uit zich door het toepassen van een bepaalde methode met welker verandering het gchcele intellectueele leven wisselt. Het intellectueele leven is dus een ontwikkeling, die vooral aan dynamische wetten onderworpen is. Vandaar dat in den Cours de Philosophic Positive, waar de wetten van het intellect worden beschreven, die COMTE als dc centrale wetten van het geestelijke leven beschouwt, de dynamische studie voorop gaat en dat in de weinige hoofdstukken, die aan statiek zijn gewijd juist de aard van het zedelijke leven ter sprake komt. Deze hoofdstukken zijn dan ook gedeeltelijk onze bron voor dit deel van CoMTE's leer van het zedelijke leven. Wat de biologie leert omtrent den aard van den mensch als dierlijk wezen en wat de sociologie van hem zegt als persoon, als lid der familie en als lid der maatschappij zijn de gegevens, die wij aan den Cours dc Pkil. Pos. ontleenen. We moeten echter verder. Zelf noemde COMTK zijn statiek in dit werk zeer onvolkomen en trachtte ze later in zijn Systcme dc Politiquc Positive aan te vullen. Ook uit dit werk moeten we dus putten. Nu doet zich echter hierbij een belangrijke kwestie voor, die vooraf moet besproken worden. De Politiquc Positive draagt een geheel ander karakter dan de Philosophic. Ze trekt, naar Comte's plan, dat we vroeger hebben meegedeeld, met het oog op de praktijk conclusies uit de theoretische gegevens van Com te's eerste werk. Ze slaat een regeling van de maatschappij voor en komt daartoe met cischen voor de toekomst, meer dan met wetten der verschijnselen. Kn daarom komt de vraag op of hier, waar we de statische wetten, die CoMTE bij het zedelijke leven ontdekt had, zullen weergeven, niet moet algezien worden van de teekening van den toestand volgens positivistisch ideaal, zooals comte haar geeft in zijn tweede hoofdwerk. Wat toch heeft het positivistisch ideaal met wetten van verschijnselen te maken: Deze vraag nu meen ik ontkennend te moeten beantwoorden. Het is waar, wat de Politique geeft, is een ideeéle voorstelling van het geestelijke leven. Toch is, zooals Comte zeer stellig gemeend heeft, die voorstelling van anderen aard dan de fantasieën, die men gewoonlijk den naam van idealen geeft. Ze is hier de beschrijving van den toestand, die met noodzakelijkheid uit het voorafgaande voortkomt. Ze bevat dus in zekeren zin realiteit. Is de roos, die ontstaan zal niet ook reëel, evengoed als de knop, dien ik nu waarneem? Toevallige omstandigheden kunnen haar ontwikkeling stuiten of verhaasten, maar verandert dit iets aan het feit, dat de knop, als de ontwikkeling geregeld verloopt, noodzakelijk een roos wordt? ') Zoo moet de zedelijke toestand aan het einde, wat den aard van dezen levensvorm betreft, beantwoorden aan het begin en bestaat er niet het minste bezwaar tegen om ook de beschrijving, die CoMTE geeft van het zedelijke leven, als eenmaal het positivisme zal gezegevierd hebben, op te nemen bij de statiek van het zedelijke leven. Comte zelf gaat ook telkensin dc Politique ongemerkt van het één in het ander over. Hij repeteert ') Herhaaldelijk spreekt Comtk deze gedachte uit. Zoo b.v. bij zijn beschouwing over de lamilie Pol. Pos. II, ]). 1N3: „L'appréeiation <[ui va suivre eonvient également au régime primitil' et au régime délinitif, suivant le véritable esprit de la statique sociale, mi ces deux régimes coïneident essentiellement, IMiisque le seeond n'v peut ètre <|tie le plein développement du premier." In zijn Histonj of Philosophic, 11, p. •">*."> v.v. zegt Lkwf.s, dal liet hem een groote geruststelling was, toen liij ontdekte, dat Comte s Politique niet beschrijving der werkelijkheid, maar teekening van een ideaal was. Had liij gerekend met de genoemde idee van Comte, dan zou die geruststelling zeker minder groot zijn geweest, daar er voor (-'om i k tussehen zijn ideaal en de werkelijkheid geen wezenlijk verschil is. cn verbetert gewoonlijk de gegevens uit zijn eerste werk, om dan direct daarop zijn gebouw van de toekomstige maatschappij op te trekken. Hiermee is echter slechts ten deele dc verhouding tusschen Comte's beide hoofdwerken opgehelderd. Behalve door haar praktische strekking cn de teckening van een ideeelen toestand, onderscheidt zich de Politique nog op een ander, meer belangrijk punt van het eerste werk. Het betreft de methode. Wie namelijk den eindtoestand weergeeft, gaat op andere wijze te werk dan hij, die een reeds gegeven toestand beschouwt. Zijn werk is geheel logisch, waar dc laatste grootendeels empirische gegevens opzamelten verwerkt; hij deduceert, terwijl de laatste hoofdzakelijk inductie bezigt; nog anders — en nu zooals Comte het zelf gewoonlijk zegt —, hij volgt dc subjectieve methode, terwijl dc laatste de objectieve gebruikt. Om verschillende redenen koos Comte dezen term. Subjectief is hier de deductieve methode, omdat de menschelijke logica op den voorgrond staat; verder, omdat men conclusies trekt op grond van de subjectieve eenheid door de Philosophie Positive verkregen ; maar bovenal, omdat dc gansche beschouwing zich beweegt om de menschheid, het eenige subject waaraan de positieve wijsbegeerte volkomen realiteit toekent. Alleen in den zin, waarin theologie cn metaphysica subjectief zijn, die op grond van fictie hun waardelooze deducties volvoeren, is de methode der Politique Positive het niet. Ze verschilt van die oude methoden evenzeer, als, naar we vroeger opmerkten, Comte's subjectieve eenheid van dc eenheid der absolute stelsels verschilde. Nu schijnt echter naar de eigen waardecring van Comte door dezen overgang tot de subjectieve methode een geheel nieuwe periode in zijn leven te zijn aangebroken. Hij viel n.1. samen met een merkwaardige verandering in zijn levensomstandigheden. Van 1S25—42 was hij gehuwd geweest met een zekere Karoline Massin. Dit huwelijk was ongelukkig en eindigde met een — wel niet wettelijke, maar toch feitelijke — scheiding. Kenige jaren nu daarna, in iS455 juist in den tijd, toen hij zijn tweede werk overdacht, ontmoette hij in de door hem algemeen bekend geworden Clotilde de Vaux een vrouw, die hem een volle vergoeding schonk voor wat hij door zijn ongelukkig huwelijk had gemist. Alle talenten, die hij zocht in een vrouw, zag hij in haar vereenigd. Ze was schoon en zacht, ze had hooge idealen en bovenal ze gloeide 11a korten tijd voor de positieve philosophie, wat van Karoline Massin minder scheen gezegd te kunnen worden. Deze ontmoeting verjongde den bijna 50-jarigen wijsgeei geheel. 1 lij zag in, hoe zijn vorig leven, dat geheel aan positieve studie gewijd was geweest, een armzalig bestaan moest heeten, vergeleken bij den gelukkigen tijd, dien hij nu doorleefde. Vooral toen na een jaar van vriendschap ') Clotilde stierf, bleef zij voor zijn herinnering als een engel, die zijn leven tot waar leven had gemaakt, die rust en harmonie in zijn bestaan had gebracht. Hij had de wetenschap beoefend en eenheid van denken verkregen, maar wat was deze bij de eenheid door zijn liefde bewerkt.' De laatste biacht niet slechts harmonie in zijn gedachteleven, maar ook in zijn gevoel en eveneens in zijn doen, dat voortaan volkomen geconcentreerd was om (clotilde. Hij beschieef dan ook voortaan deze verandering als eene wedergeboorte, waarbij in plaats van het intellect, het hart — gedacht als het geheel der sympathetische gevoelens — het centrum van zijn leven was geworden. Deze wedergeboorte nu viel samen met zijn overgang van de objectieve tot de subjectieve methode en is door hem daarmee vereenzelvigd. De reden daarvan is niet moeilijk te ontdekken. Dc subjectieve eenheid toch, waaruit Comte !) Van een huwelijk kon niets komen, daar Comte niet wetti" gescheiden was van zijn vrouw, en Clotilde eveneens getrouwd was met iemand, die óp de galeien boette voor een moord, terwijl vooral door Clotilde's standvastigheid, onwettige gemeenschap weid verhinderd. deduceerde, was het positieve wereldbeeld, zooals de menschheid het door haar gestadige ontwikkeling had verkregen, 't Heette subjectief, omdat het denkend subject, d.i. in den grond der zaak de menschheid, er de draagster van was, want buiten dit subject — objectief — was de eenheid onbereikbaar. ') Zoo is er dus een nauw verband tusschen de menschheid en CoMTK's subjectieve eenheid. Het vinden van dit laatste stond gelijk met het ontdekken van de menschheid. Zoodra men de zich ontwikkelende menschheid als één geheel heeft gezien, is ook de subjectieve eenheid gegrepen. Maar ook zijn liefde had Comtk die eenheid van menschen doen gevoelen. Hij en Clotilde waren één geworden door de liefde en Co.MTE, die gaarne zichzelf als den mikrokosmos beschouwde, zag in die eenheid van hem en zijn beminde een beeld van de groote eenheid, die hij menschheid noemde. Door zijn liefde zoowel als door het denken had hij dus de subjectieve eenheid bereikt. Leven uit die liefde en voortbouwen op de subjectieve eenheid was hem eenerlei: zijn wedergeboorte en het volgen der subjectieve methode viel samen. Vandaar echter, dat er ook tusschen de subjectieve en objectieve methode eenzelfde kloof schijnt te liggen, als tusschen de twee perioden uit COMTE's leven. En dat is bedenkelijk. 1 Iet volgen der subjectieve methode zou daardoor gelijk komen te staan met een wedergeboorte van het denken, die voor een positivist hetzelfde is als een verloochening van zijn positivisme. Tusschen de beide methoden zou er dan zulk een tegenstelling bestaan, dat het niet aangaat, om zooals wij gedaan hebben en zooals CoMTE anderzijds ook zelf wil, de Politique Positivc als conclusie van de Phtlosophie Positive te beschouwen. Inderdaad zijn er velen, die een scherpe tegenstelling tusschen beide werken meenen waar te nemen. De bekendste 'j Ygl. boven j>. ."»S, de methode over 's mcnschen zedelijke natuur ligt, zooals in het vervolg blijken zal, elders. Hier, waar hij het zocht, is het niet te vinden. Wat is nu CüMTE's resultaat van het onderzoek naar de zedelijke functies? Samengevat onder één naam, dien Comte zelf als vasten term gebruikt, is het zijn ,,theorie cérébrale". Op twee dingen moeten we echter letten, 't Eene is, dat de term meer omvat dan het resultaat van het onderzoek naar de zedelijke functies. Ook de intellectueele en praktische functies zijn het object van dezelfde theorie, die niet te bespreken is zonder ook de verdeeling dezer functies ten minste in hoofdzaak te noemen. En het tweede is, dat ze niet feitelijk de theorie van Comte is. Hij steunt op wat Gai.e vóór hem hem gedaan heeft, die het eerst een positieve theorie over de hoogere functies en organen van den mensch heeft opgesteld. Vooral de hoofdbeginselen zijn het eigendom van Gai.i,. Het eerste van die hoofdbeginselen kunnen wc na het gezegde reeds vermoeden. Het is dit, dat de geestelijke functies van den mensch in de hersenen haar orgaan hebben. ') Vroeger dacht men, zooals bekend is, er anders over.2) Zelfs Caisanis, die onmiddellijk aan Gai.i. voorafging en opzettelijk studie maakte van dit onderwerp, schreef b.v. de hartstochten toe aan de ingewanden. Het tweede beginsel van Gai.e's theorie is, dat de verschillende functies niet de uiting zijn van een eenheid, van het ,.Ik zooals de metaphysici dachten. De ervaring leert, dat de menschelijke natuur niet één is, maar bijzonder veelvoudig; dat ze in verschillende richtingen wordt bewogen ]) Pol. Pos. I p. 070. „Gai.i. rectifia une anti(|iie aberration biologicpie, en attrihuant ['ensemble fles fonctions supérieures au seul appareil cérébral." •') Vul. I'rof. Tn. Zi kiien, Hel algemeen verband tusxehen hersenen en ziele/even. Gids, 1!)01, IV p. 2!)(i v.v. het eerste is Comte's werk geweest, ofschoon deze het vermoedelijk niet zoover mis had, toon hij Gai.I.'s bewering, dat hij uitging van een anatomie der hersenen, verklaarde voor een ,,artifice didactiquc pour micux trancher les doutes immediats". ') We volgen echter comte, zooals hij in de Politiquc Positive de geestelijke functies verdeelt. De eerste verdeeling, die ook Gam. van zijn kant had gemaakt, is die in gevoels- en verstandsfuncties (fonctions affectives et iiitc/lectueUes). De gevoelsfuncties worden 1111 wederom in tweeën verdeeld, en wel in eigenlijke gevoelsfuncties en 111 actieve of practische functies. De gehecle menschelijke geest vervalt dus in drie deelen, waarop Comte de namen van hart, verstand en karakter toepast om zooveel mogelijk met het gewone taalgebruik in overeenstemming te blijven. 2) Van ieder dezer drie deelen noemt hij vervolgens de onderdeelen. Het hart omvat de persoonlijke en de sociale functies. Tusschen het eigenbelang, waarop de persoonlijke functies doelen en het altruïsme der sociale functies is echter een overgang. Een deel toch der persoonlijke functies staan in betrekking tot het gemeenschapsleven, zonder dat ze ophouden persoonlijk te zijn. daar zij steeds een individueel genot bedoelen. Zuiver persoonlijke functies zijn er vijf, die wc het best onvertaald kunnen weergeven. liet zijn: F instinct nutritif, sexnel, maternel, militair en industrie/. De eerste drie samen zijn gericht op het zelfbehoud, de andere twee op de zelfvolmaking. Daarna volgen de beide tusschenschakels, waarvan Comte de eene functie iorgueil on besoin de dominatton, de andere la van/té on besoin d'approbation noemt. Beider bron en doel zijn persoonlijk, maar door de middelen, die noodig zijn om ze te voldoen, worden ze onpersoonlijk of sociaal. ') Pol. Pos. I, p. (>77. -') 1. v. |>. liM. Het altruïstisch gedeelte van de reeks bevat slechts drie termen: 1' attachemcnt, la vcncration en la bonte on amour universcl. Ook deze „edele neigingen of functies" zijn, evengoed als de egoïstische aan alle levende wezens gemeen. Zelfs zijn ze volgens Comte bij dc dieren somtijds nog intenser dan bij de menschen en vooral: ze zijn er zuiverder, daar de sociale invloeden of het denken er bij de dieren minder op ingewerkt hebben. Daarom geeft CoMTE den raad om te beginnen met het observeeren der dieren, om daardoor ,,de duistere sofismen, die de theologie en de ontologie aanvoeren tegen het zelfstandig bestaan van de sympathetische instincten systematisch te kunnen weerleggen". ') Zoo goed als het egoïsme, wil hij zeggen, is het altruïsme den levenden wezens aangeboren. Geen utilitaire overwegingen hebben den mensch er toe gebracht zich te vereenigen met zijn naaste. Hij heeft, zooals ieder levend wezen, van nature de neiging tot sympathie in zich. Na de functies van het hart, moeten die van het verstand °p gelijke wijze geordend worden. We geven alleen kort als resultaat weer, dat Comte vijf verstandelijke functies constateert, waarvan vier verband houden met de conceptie en één met de expressie. Voor ons onderwerp is dc verdeeling van het karakter belangrijker, 't Valt uiteen in drie deelen: ieder wezen moet als het actief wordt moed bezitten om tc ondernemen, verstand om uit te voeren en standvastigheid om te voltooien." 2) We krijgen dus als functies van het karakter: courage, prudence en fermetc. „Zonder voldoende samengaan van deze drie hoedanigheden", voegt Comte erbij, ,,is een practisch succès onbereikbaar. Haar goede samenwerking is echter voldoende ter verwerkelijking van ieder waardig geinspireerd en wijs beraamd levensplan .... Haar werking is blind, daar zij zoowel de slechte als de goede voornemens kunnen ') 1. c. p. 700. '2) 1. e. p. 724. volvoeren, als er een voldoende drang komt van den wil." ') Aan deze physiologische verdeeling van de functies moet, zal het goed zijn. de anatomie der hersenen beantwoorden, zoodat men voor iedere functie een bepaald orgaan kan vinden en ieder orgaan een plaats krijgt in het geheele heisenappaiaat, die overeenkomt met de betrekking, waarin zijn functie tot die van andere organen staat. Aan dit werk heeft Comte zich, zooals wij zagen, niet gewaagd. Hij liet het over aan zijn opvolgers, voorzoover Gai.L het niet iccds volbracht had. 1 och durfde hij het aan om zonder hulp der anatomie een hypothese op te stellen over de plaats dei bedoelde organen. Vast overtuigd, dat zijn verdeeling der functies juist was, achtte hij zoo n hypothese niet te gewaagd, maar bepaalde met vrijmoedigheid dc plaats, die aan elk orgaan in de hersenen toekwam. liet orgaan voor het intellect voorop, voor het hart achter in den schedel, voor het karakter middenin, enz. zelfs tot in bijzonderheden ongeveer nauwkeurig. De anatomie zou hem later rechtvaardigen en hem als wegwijzer dankbaar zijn. Ja, zijn verzekerdheid klom zelfs tot zulk een hoogen graad, dat hij het anatomisch onderzoek overbodig achtte en zijn hypothese als gevestigde waarheid beschouwde. In geheel de Politique Positivc en ook reeds eenigszins in de Philosophic spreekt hij daarom van zijn localisatie-theorie als een bewezen waarheid. Hij voelt zich in het bezit van de positieve kennis omtrent de geheele geestelijke natuur van den mensch. Wat hij niet weet, acht hij van minder belang. De observatie van 's menschen geestelijke functies heeft hem over de natuur van den geest en de samenstelling van het apparaat dat als orgaan van den geest dienst doet, alles gezegd, wat hij noodig achtte om de verdere conclusies te trekken. Om thans de theorie cerebrale te voltooien moet nog slechts het verband tusschen de verschillende deelen van den menschelijken geest worden aangewezen. Ia twee stellingen kunnen de uitingen van COMTK hierover worden samengevat. De eerste is, dat het hart sterker is dan het intellect, de tweede, dat van de functies, die samengevat worden onder den naam van hart de persoonlijke het in kracht winnen van de onpersoonlijke of altruïstische. 't Is moeilijk te zeggen, hoe CoMTE tot deze beide stellingen is gekomen. Zijn het conclusies uit het voorgaande ; zijn ze door zelfstandige inductie verkregen, of heeft de subjectieve methode hier een rol gespeeld? Alle drie de bronnen zijn mogelijk en schijnen ook inderdaad gevloeid te hebben. Bezien we eerst de stelling, dat het hart sterker is dan het intellect. Als CöMTE in de Pliilosopliic Positieve zegt, dat de beschouwing van de verhouding tusschen de affectieve en intellectueele vermogens is geplaatst op wetenschappelijke basis door de ontdekking, dat de affectieve organen geheel het achterste en middelste deel van de hersenen innemen, terwijl de intellectueele alleen het voorste deel beslaan, dat slechts hoogstens een vierde is van het geheel en daaruit de gevolgtrekking maakt, dat de affectieve functies het winnen van de intellectueele, ') dan put hij uit de eerste bron. evengoed als in de Politujuc Positive, waar hij niet meer weegt of meet, maar eenvoudig stelt en zijn stelling vormt op grond van het feit, dat er meer affectieve dan intellectueele functies zijn. 2) Eveneens vinden we naast de eerste, ook de tweede bewijsvoering gebruikt. Als het gevoel niet den toon aangaf in het geestelijke leven van den mensch, zegt C< >MTE, zou alle eenheid gemist worden. Activiteit zonder een affectief doel, ontaardt in korte, heftige beweging, waarop spoedig de neerslag volgt en het denken, dat niet geleid wordt door gevoel, loopt uit op vage contemplatie.3) i) Pliil. Pos. lil, p. 77'S v. 3) Pol. Pos. I p. 81, „Cetle prépondéranee (se. du coetir sur 1'esprit) est nettement représentée, dans ma elassilieation cérébrale, par le nonibre respectif des fonctions élémentaire» u de leur organes propres." 3) 1. c. p. 6*7. Geen der onderdeden van het geestelijk leven kan dus de leiding van het gevoel missen, het gevoel heeft overal waar 1 egel matig leven is, de overhand. loch schijnt het, dat de subjectieve methode de eigenlijke weg is, waarlangs Comtk tot zijn stelling is gekomen. Met resultaat van zijn sociologie, dat de menschheid haar zedelijke ontwikkeling aanvangt met een sterk overwicht van het gevoelsleven, moet hem voor den geest gestaan hebben, toen hij m de natuur des menschen eenzelfde overwicht constateerde. En deze wijze van concludeeren is het juist, die hij bedoelt met de subjectieve methode. Het recht om haar in dit geval te gebruiken ontleende hij aan de ons reeds bekende stelling, dat de natuur moest beantwoorden aan de wetten der ontwikkeling, omdat de ontwikkeling niet anders is, dan de ontplooiing van datgene wat in kiem reeds inde oorspronkelijke natuur voorhanden is. Dat comte van dit recht gebruik maakte, blijkt nog sterker bij de tweede stelling, die ik noemde, dat namelijk van de functies, die samengevat worden onder den naam van hart, de persoonlijke het in kracht winnen van de onpersoonlijke of altruïstische. Wel laat hij ook hier de getalsterkte gelden en beroept zich op de ervaring, die bewijst, dat ieder individu gericht is op zelfbehoud,') maar het één, zoo min als het ander is het bewijs, waarop hij steunt. De ontwikkelingswetten van het zedelijke leven hadden reeds lang bewezen, dat de mensch begint met te denken en te werken uit drang tot zelfbehoud en dat eerst na langen tijd de sympathetische gewaarwordingen grooter plaats gaan bekleeden. Die sociologische wetten hadden het pleit beslecht en Comte's oordeel over 's menschen natuur gevestigd. 1 lier heeft dus de subjectieve methode, die we niet vonden, waar Comtk zegt, dat hij ze ter vorming van zijn théorie cérébrale gebruikt, zich in al haar kracht doen gelden. ') Pol. Pos. I, p. 6!U over een ,,helium omnium contra om nes" of een ,,Contra t Social" verwerpt hij a priori als metaphysische speculaties. Niet liet ontstaan, slechts de aard van het maatschappelijk leven interesseert hem. De aard van het maatschappelijk leven nu bestaat volgens Comtk daarin, dat het niet een spontane ontwikkeling is, maar een strijd en wel tusschen de egoïstische en altruïstische neigingen, die Comtk bij den mensch had geconstateerd, 't Is dus een zedelijke strijd en alle verschijnselen, die liet maatschappelijk leven vertoont, hebben in dezen strijd hun ondergeschikte plaats. < iodsdienst, wetenschap, kunst, nijverheid en wat men verder moge noemen, dienen slechts om den zedelijken strijd te beslechten in den zin, die door de wetten van liet sociale bestaan wordt aangegeven. Dit vooropstellen van het zedelijke heeft Comtk in de Politiijne Posi/ii'e met den term van ,,pripondérance du co ur" aangeduid, 't Is duidelijk, hoe hij daartoe kwam. Het,,hart" was in zijn terminologie liet geheel der gevoelsfuncties, waarop het zedelijke leven rust. De term is dus wel geschikt 0111 de centrale plaats, die Comtk aan het moreele leven toekent, aan te duiden. Ook bij de théorie cerebrale zagen we, hoe li ij lieni voor hetzelfde doel gebruikte. Nu doet zich echter in verband hiermee een moeilijkheid op. Volgens Li l i kk is de stelling van de prépondéranee du cour hetzelfde als de erkenning van het recht der subjectieve methode. De kwestie van dat overwicht is, zegt hij, „niet anders dan de kwestie der subjectieve methode, die weer opduikt op het terrein van het zedelijke." ') Vandaar dat hij het één met het ander als afdwalingen uit de tweede periode van Com ik verwerpt. Toch erkent hij tevens in hetzelfde verband het recht van het vooropstellen van het zedelijke. ,,Als , zoo zegt hij, ,,M. Com ik wil zeggen, dat het verstand -) steeds moet medewerken aan het goede, dan ') 1. c. p. .">53. ') „en — mogen wc er hij voegen — alle andere maatschappelijke krachten." spreekt hij slechts een waarheid uit, die alle moralisten hoog houden en die niemand weerspreekt.'' ') Maar wij beweerden juist, dat CoMTK dit niet zijn prcpondérance du cceur wil zeggen. Dit noodzaakt ons vóór wij den zedelijken strijd beschrijven, nader bij dezen term stil te staan. Dat pripondcrancc du nvitr gelijk kan staan met het vooropstellen van het zedelijke en door Comtk zelf menigmaal in dien zin is gebruikt, lijdt geen twijfel. De beteekenis van cu'itr, waarop we boven wezen, maakt dit onweersprekelijk. Maar als zoodanig is ze niet in verband te brengen met lie) volgen der subjectieve methode. Reeds in de Phil. Post blijkt CoMTK het zedelijke leven den voorrang te geven,2, ook al gebruikt hij hiervoor niet den term, waarover wij handelen. I lij maakte daar het historisch leven tot object van een nieuwe wetenschap en zag wel in het intellect de drijfkracht der historische ontwikkeling, welker wetten li ij zocht, maar dat intellect werkte slechts vormend op hel zedelijke leven, liet object der sociologie van C<»mtk is dus in hoofdzaak de ontwikkeling van de zedelijke functies door het intellect en als hij de sociologie proclameert tot voornaamste en alomvattende wetenschap, dan is dat in den grond der zaak een eeren van het zedelijke leven als het centrum van alle leven, of wel een erkennen van de pripoudirauce du cn'itr. In dezen zin heeft de stelling der prïpoudcratice du ca'iir niets met CoMTK's tweede periode te maken. Ze verkondigt slechts onder nieuwen naam één van zijn oude meeningen. Zal Littrk gelijk hebben, dan moet de term bij Comtk nog een andere beteekenis hebben dan de genoemde. En inderdaad is dit volgens LlTTRK het geval. „Het woord hart", zegt hij, „is genomen in twee beteekenissen, die niet uit ') I. c. |>. 554. -) T. VI, |i. 837: „Ainsi ressort direeteinent. de l'ensemhle inênie du vrai développement spéeulatiï, runiverselle cloininalioii de la morale.' elkaar gehouden zijn : de ééne is die, welke wij allen kennen, de andere is de beteekenis, die de mystieken hechten aan hun innerlijk gevoel ... In dezen zin wordt het liait ... een brandend centrum, waarvan de gloed alle begrip te boven faat." ') Nu is deze onderscheiding verre van duidelijk. Met de bekende beteekenis bedoelt hij dezelfde, die we zoo pas bij CoMTK opmerkten. Maar wat is die mystieke zin, waarbij het hart een brandend centrum zou zijn? Allereerst betwijfel ik of Comtk een mysticus mag heeten. I lij moge soms de allures der mystieken aannemen, zich afsluiten voor zinnelijke indrukken om zich over te geven aan een geheimzinnige, directe werking van zijn godheid in de ziel, doet hij nimmer. Hij redeneert en concludeert steeds, zijn gebeden zelfs zijn bijna syllogismen. F.11 dan wat is „nu cint re nijiaiiuin": Hit neemt echter niet weg, dat er inderdaad bij C< »MTK een dubbele beteekenis van hart is te onderkennen. Het hart, dat ecnerzijds de samenvatting is van alle zedelijke gevoelens egoïstische, zoow el als altruïstische wordt anderzijds gebruikt om alleen de altruïstische instincten aan te duiden. t ls dan de samenvatting van wat CMTK zedelijk goed noemt, terwijl het in de eerste beteekenis de samenvatting was van het algemeen zedelijke, dat niet staat tegenover het zedelijk kwade, tegenover het onzedelijke, maar tegenover het niet-zedelijke. Nemen we nu het hart in den tweeden zin, dan krijgt de prcpondircince du cu'ur een eenigszins andere beteekenis. Ze is dan niet slechts een aanduiding van de centrale plaats, die Comtk aan het zedelijke leven in het algemeen wil toekennen, maar wordt tot de eisch. om uit a'le zedelijke neigingen de sympathetische de overhand te verschaffen en aldus het altruïsme te doen zegevieren. En dan is het verband met de subjectieve methode onloochenbaar. liet altruïsme maakt de menschheid tot doel van alle actie, de subjectieve methode stelt haar als albeheerschend beginsel. Ze liggen dus geheel i. <*. p. r><»o. écu lijn. Maar daarom is hier hetzelfde op te merken, als bij de subjectieve methode, dat nml. I.ittrk het verschil tusschen eerste en tweede periode ook in dit opzicht te sterk heeft aangeslagen. Comtk was ook in de Phil. Pos. altruïst. Ken zin als de volgende, die I.ittrk zelf in het besproken verband citeert, bewijst dit. Com tk zegt daarin : „De grondlijn der menschelijke ontwikkeling, zoowel die der individuen als die der menschheid in haar geheel, moet men wetenschappelijk aldus teekenen, dat onze menschelijkheid steeds grooter invloed krijgt op onze dierlijkheid, daar het verstand de suprematie verkrijgt over de neigingen en het sympathetisch instinct over het persoonlijke". ') Maar al was C< >m'i k altruïst» hij was niet profeet van het altruïsme, hij was niet (iraud-Prctrc de r Hu ma ui té zooals hij in zijn tweede periode wilde zijn. Wat theoretisch bij hem leefde in de eerste periode,ontwikkelde zich in de tweede en werd bovendien met enthousiasme tot leefregel verheven. Vandaar dan ook, dat de Politiquv Positivc zoo vol is van altruïstische maximes.2) Kn daarin ligt een verschil tusschen de beide perioden, waardoor het b.v. mogelijk werd, dat Comtk, evenals bij de subjectieve methode zelf zijn vroeger werk ging veroordeelen en zei, dat toen niet het hart, maar het verstand de overhand had. Hij bedoelde dan. dat bij hem persoonlijk het altruïsme niet leefde, dat hij toen te theoretisch was en verdroogd zou zijn als Clotilde hem niet gered had. Maar clit verschil is meer van praktischen dan van theoretischen aard. Wat ik vroeger schreef, kan ik ook hier herhalen : „CoMTK maakte verschil tusschen zijn beide perioden, omdat hij een ander mensch, niet omdat hij een ander denker was geworden. Verdroogd bij zijn dorrewetenschap, ging hij leven door zijn liefde voor Clotilde. . . i) l'hi/. Pos. VI, p. 8:57, vgl. Littrk, I. e. p. 5.~>s. ') De bekendste, die telkens terniikeeren, zijn : 1'Amuiir prmr principe, 1'Ordre pour base et Ie l'rogres pour luit; \ ure pour autrni; (Juels plaisirs penvent 1'etnporter sur eenx du devoueinent. Daar is dus geen theoretische inconsequentie, maar een praktische wedergeboorte." ') We kunnen thans verder CoMTK's beschrijving van den zedelijken strijd volgen. Hoe komt het, dat deze strijd er is? De oorzaak ligt, volgens ü >mtk, in de stoffelijke behoeften der menschheid. Denken we den dwang, die daarvan uitgaat weg, dan moet vanzelf uit 's menschen natuur een geheel andere vorm van sociaal leven voortkomen. Comtk geeft een uitvoerige teckening van dezen hypothetischen toestand 2) en tracht aan te toonen. hoe dan alle egoïstische neigingen zouden afsterven door atrophie en een volkomen altruïsme zou ontstaan. Want de stoffelijke behoeften zijn het, die onze egoïstische neigingen ontwikkelen en maken, dat verstand en wil er in onze maatschappij op gericht zijn om aan deze behoeften te voldoen. De stoffelijke behoeften stellen ons dus voor een dilemma. Geplaatst in de noodzakelijkheid om ze te voldoen, wordt de mensch, die door het bezit van altruïstische neigingen, gezind is tot sociaal leven, toch gedwongen tot een toestand van egoïsme, die op den duur alle sociaal leven zou dooden. Vandaar dat ons maatschappelijk leven in plaats van een zuiver spontane ontwikkeling te zijn, het karakter vertoont van een strijd tusschen egoïsme en altruïsme. Door de dynamiek van het zedelijke leven dacht Comtk aangetoond te hebben, dat in dien strijd het altruïsme steeds meer wint. Ook leek hem de eenheid ondenkbaar, zoolang het egoïsme heerscht. liet Koomsch Katholicisme, dat het egoisme sanctionneerde was daarvoor het bewijs. Ten slotte draagt nu ook de statiek het hare bij om de noodzakelijkheid te doen zien van de eindelijke overwinning van het altruïsme. Wat de familie betreft, zagen we het reeds, thans zal ook '| Ygl. |i. 's<' v. -I Pol. Pon. II, |». 14(1—14!».