■JsygsS y°aj r,s# illliiililiijil 11|111 in 1226 7438 NEDERLANDSCHE STAATSWETTEN. Bijgewerkt tot 1906. ,Af beheer der Kroondomeinen, gew. bij Wet 1 Mei 1863, S. 43, omtrenthet Deneer aer neming voorliet de wet van 31 De,. 11«4, b. 2b:, I oud mach«PgS op Kroondomeinen , LTtrkoop en" "aVop het Grootboek ten name van het Wr&Wra ® .vas^ Administrateur van lietKL'Ooiïdomeni. g . .1 7 ink. der Koningin uit 's Lands kWet U60^?: 1801, S. S«''dMSiïïÏS-W-- <•"'mm' »5. 28 (32). Den Koning worden tot Deszelfs gebruik zomeralk perso9nife3)iast?n. " * PrinS Va" °ran* z*n vrii van nofenen(GVrÜf5.T ^ bdaSting W°rdt d°°r Hen Se- t0"e" op 'sRöks vo^Thorb.eAant\, p.m!'ongÜtg' ^ ° Vm°m Van tol; wSf en'de lS MU,BB Va," port zending van stutten, den van On" Huis b" treffénde V°°r de Ver' ïa ï 2§* 2e K°ning rigt ZiJn Huis naar eigen goedvinden in. f ' j Het jaarhjksch inkomen eener Koningin-weduwe gedurende haren weduwelijken staat, uit 's Lands kas is/150000.' * ( I)e,. oudste van des Konings zonen, of verdere de Kroon6 nak°mell£Fen ■ die de vermoedelijke erfgenaam is van Proclamatie v# d, Souv. v^trat van ii> .1.1 ..f iwik 1 dere^eïeriandLiV^ït^iinem^invweï^en6r^hou^n^ln SSUTzSS^' pag. 23. verieenende enz. Lipman, Constitutioneel Archief I, Albreciit6 Ernst 1 a?" ZU'\e, Hooëheid Hendrik Wladimir en tateebnre S™ i?."! , bur& V"rst van Wenden, Schwerin den^ij ït h? JdaarliJk^ch inkorne" 'van'ƒ100'oTO^tVreklnen van vSd • diV il J ouderdom van achttien jaren zal hebben ver- vai een huwelHr ^ gl T °P/200 000, na het voltrekken an een huwelijk, waartoe bij de wet toestemming is verleend. DERDE AFDEELING. Van de voogdij des Konings. tie^dVjaar'^vuld^" ^ K°ning ^ meerderJa"g als ^ijn acht- Hetzelfde geldt van den Prins van Oranje, ingeval deze Regent wordt. (G. 29 , 74.) .... SS. g. 35 , 36 (39 , 40). De voogdij van den minderjarigen Koning wordt geregeld en de voogd of voogden worden benoemd bij eene wet. Over het ontwerp dier wet beraadslagen en besluiten de ïstatenGeneraal in vereenigde vergadering. Voogdywet 14 Sept. 1888, S. 150*). *) Art. 1. Voor liet geval der minderjarigheid van Onze beminde Dochter, Hare Koninklijke Hoogheid Wii.hki.mina Helena Pauline Maria,der Nederlanden, bij Hare komst tot den Troon, wordt tot Hare Voogdes benoemd Onze beminde Gemalin, Hare Majesteit Adelheid Emma Wilhelmina Ihleesfa, Koningin der Nederlanden, geboren Prinses van Waldeck en r\rmont. Art. 2. De Moeder-Voogdes wordt ter zijde gestaan door een Raad van ^ oogdij. Vier dow^Ons',1 den^Ilaad 'van State gehoord, aan te wijzen Nederlanders en voorts de Vice-President en het eerstbenoemde lid van den Baad van btate, de Voorzitter van de Algemeene Rekenkamer, de President van en de Piotureur Generaal bij den Hoogen Raad der Nederlanden. . t Art. :i. De door Ons aangewezen personen kunnen dooi Ons wordm ont sla een en vervangen door anderen, den Raad van State genooicl. ... Tijdens de voogdy heeft hun ontslag of hunne ontzetting uitjde betrekk:mg van lid van den Raad van Voogdij en de aanvulling van dien Raat P^s btf de wet. Die aanvulling behoeft met te geschieden zoolang het aantal der door Ons aangewezen leden van den Raad van Voogdij niet minder dan twie bedraagt. Het verzoek om ontslag als lid van den Raad van \ oogdij heft de ^erphthtingen niet op aan deze betrekking verbonden. De veizoeker blijft \eiplicht haar waar te nemen, totdat liet ontslag is verleend. Art. 4. Alvorens zijne betrekking te aanvaarden, legt elk hd \an den Kaaa van Voogdij in de bij artikel 34 der Grondwet bedoelde vereenigde ver^adering van de Staten-Generaal, in handen van den Voorzitter, den volgenden eed ot b jlc zweer (beloof' trouw aan de Koningin: ik zweer (beloof) al de plichten, welke op m« als lid van den Raad van Voogdij rusten, met de meeste toewijding te zullen vervullen. Zoo waarlijk helpe mij God almachtig. '„Dat beloot ik. ) Indien de Raad van Voogdij zijne werkzaamheden reeds '.'f'' ^ '° .: gden' wordt de eed of belofte in eene vergadering van den Raad 111 handen van den VAÏttfrinftengdo Moeder-Voogdes tot een volgend huwelijk overgaat, verliest Zij de voogdij, tenzü Zij daarin vóór de voltrekking van dat huwelijk W™\e^i%g1n°deToV^^ordt Haar echtgenoot geen medevoogd Art. li. Over de wetsontwerpen bedoeld in de artikelen 8 en •> wordt beraad slaagd en besloten 111 eene vereenigde vergadering van de Staten-Geneiaal. Art 7 In deze vooirdii wordt geen toeziende voogd benoemd. De werkzaamheden naar het burgerlijk recht aan den toezienden voogd opgedragen , worden vervuld door den Raad van Voogdij. . , , , , « Art. 8. Totdat de eedsaflegging. in art. 34 van de Grondwet.bedild, he»tt plaats gehad, neemt de Moeder-Voogdes liet voorloopig bewind op. e ^omziet onder Hare verantwoordelijkheid, in de meest dringende belangen VArtUi!i. De Vice-President van den Raad van State roept zoo spoedigmogelijk na het openvallen der voogdij nadat de leden den bij artikel 4 \ ooi es. h:reven eed of belofte hebben afgelegd, den Raad van Voogdij samen,,teil einde uit zijn midden een Voorzitter en een Secretaris te benoemen en tl. oi.le der werkzaamheden en bijeenkomsten van den Raad te regelen. 38. 37 (41). Deze wet wordt nog bij het leven van den Koiring, voor het geval der minderjarigheid Zijns opvolgers, gemaakt. Mogt dit niet zijn geschied, zoo worden, is het doenlijk, eenige deinaaste bloedverwanten van den minderjarigen Koning over de regeling der voogdij gehoord. ;14. g. 38 (42). Alvorens de voogdij te aanvaarden, legt elke voogd, in eene vereenigde vergadering van de Staten-Generaal, in handen van den Voorzitter, den volgenden eed of belofte af: »Ik zweer (beloof) trouw aan den Koning; ik zweer (beloof) al »de pligten, welke de voogdij mij oplegt, heilig te vervullen , en Alleen in bijeenkomsten, waarin de meerderheid der leden van den Raad tegenwoordig is, kan een besluit genomen worden. Art. 10. De Moeder-Voogdes is van het stellen van zekerheid vrijgesteld. Art. 11. De zorg voor de persoon der minderjarige Koningin is opgedragen aan de Moeder-Voogdes. De Raad van Voogdij wordt gehoord bij de keuze van dp opvoeders on de onderwijzers der minderjarige Koningin. Voor ieder buitenlandsch verblijf der minderjarige Koningin wordt de goedkeuring van den Raad van Voogdij vereischt. Art. li De Moeder-Voogdes vertegenwoordigt de minderjarige Koningin in alle burgerlijke handelingen. Telkenreize wanneer volgens de bepalingen van het gemeene recht de tegenwoordigheid of' het verhoor, hetzjj van den toezienden voogd, hetzij van de bloedverwanten of aangehuwden van den minderjarige, hetzjj van beiden gevorderd wordt, treedt in deze voogdjj de tegenwoordigheid of het verhoor van den Raad van Voogdij, vertegenwoordigd door zijnen Voorzitter of door een z(jner leden. door den Raad daartoe gemachtigd, hiervoor in de plaats. Art. 13. Bij verhindering of ontstentenis van de Moeder-Voogdes wordt Hare taak vervuld door den Raad van Voogdjj, totdat de verhindering zal hebben opgehouden of totdat in de voogdjj opnieuw zal zijn voorzien. Art. 14. Dadelijk na de aanvaarding der voogdij doet de Moeder-Voogdes in tegenwoordigheid van drie daartoe door den Raad van Voogdij uit zyn midden aan te wijzen leden, overgaan tot de beschrijving van al de goederen van de minderjarige Koningin. Deze boedelbeschrijving wordt bij notarieele akte opgemaakt. De deugdelijkheid daarvan wordt' niet onder eede bevestigd. Art. 15. De begrooting van de uitgaven ten behoeve van de minderjarige Koningin en van de kosten, welke op het beheer der goederen mogen vallen. wordt door den Raad van Voogdij, op voordracht van de Moeder-Voogdes, vóór den aanvang van ieder kalenderjaar vastgesteld. Art. lti. Binnen de eerste zes maanden van ieder kalenderjaar wordt de staat van ontvangsten en uitgaven van het afgeloopen jaar aan den Raad van Voogdij overgelegd en door dezen vastgesteld. Het batig overschot, voor zooverre dit niet afkomstig is uit de goederen, waarvan de Moeder-Voogdes liet vruchtgenot heeft, wordt in inschrijvingen op een der Grootboeken van de Nationale Schuld, ten name der Koningin, belegd . of tot aankoop van binnenslands gelegen onroerende goederen besteed. Gelijke bestemming wordt aan de kooppenningen van verkochte goederen, aan de aflossingsprijzen van uitgelote effecten en aan andere afgeloste kapitalen gegevem Art- 1'- Door deze wet wordt geene verandering gebracht in de wettelijke bepalingen omtrent het onderwerp waarin door de wet van 1 Mei 18(33 (Staatsblad no. 43) is voorzien. Het verslag in art. 10 dier wet vermeld, wordt jaarlijks medegedeeld aan den Raad van Voogdij. Art. 18. Voor zooverre daarvan by deze wet niet is afgeweken, zijn op deze voogdij van toepassing de bepalingen van het burgerlijk recht. »%r mij bijzonder op te zullen toeleggen, om den Koning gehecht- ),heid aan de Grondwet en liefde voor Zijn volk m te boezemen. »Zoo waarlijk helpe mij God almagtig . («Dat beloofik. 3.', e 39 (47). Ingeval de Koning buiten staat geraakt de regering waar te nemen, wordt in het noodige toezigt over Zijn persoon voorzien naar de voorschriften, omtrent de voogdij van een minderjarigen Koning in art. 32 bepaald. De wet bepaalt den eed of de belofte door de hiertoe benoemde voogd of voogden af te leggen. VIERDE AFDEEI.IKG. Van het Regentschap. Art 36 40 (43, al. 1). Gedurende de minderjarigheid van den Koning'wordt het Koninklijk gezag waargenomen door eenen Reaïntg. 41 (43 al. 2 en 3, 44 al. 2). De Regent wordt benoemd bij eene wet. die tevens de opvolging in het Regentschap, tot 's Konincrs meerderjarigheid toe, kan regelen. Over het ontwerp dier wet beraadslagen en besluiten de Staten-Generaal in veree- niDee wet^wSnog bij het leven van den Koning, voor het geval der minderjarigheid Zijns opvolgers, gemaakt. Wet 2 Aug. 1884, S. 188, lioud. benoem, van eene Regentes, as. s 42 (46). Het koninklijk gezag wordt mede aan eenen Re-ent opgedragen, ingeval de Koning buiten staat geraakt de "«eeTVVoS der ministeriele.departementen, in rade vereenigd, oordeelen dat dit geval aanwezig is. geven zij van hunne bevinding kennis aan den Raad van State met mtnoodigmg om binnen een bepaalden termijn advies uit te brengen. 8». g. 42 (46). Blijven zij na afloop van den gestelden termijn bij hun" oordeel dan roepen zij de Staten-Generaal in vereenigde vergadering bijeen, om hun, onder overlegging van het advies van den Raad van State, zoo dit is ingekomen, van het voorhanden Se*0 VgfS43g *Zijn de Staten-Generaal in vereenigde vergadering „-n o'nrdeel dat het in art. 38, 1ste lid, omschreven geval aanwezig is, dan verklaren zij dit bij een besluit, dat op last van den in art. 108, 2de lid. aangewezen Voorzitter wordt afgekondigd dat od den dag der afkondiging in werking treedt. , . Bij ontstentenis van dezen Voorzitter wordt door de vergaderm0 een Voorzitter benoemd.^ ^ ^ ^ ,g ^ ^ %-an Qranjej wanneer hij zijn achttiende jaar vervuld heeft, van resrtswejre Regent. 42. g. 44 (49). Ontbreekt een Prins van Oranje of heeft de Prins van Oranje zijn achttiende jaar niet vervuld, dan wordt in het Regentschap voorzien op de wijze in art. 37 bepaald; in het laatste geval tot aan het tijdstip waarop hij zijn achttiende jaar vervuld heeft. 4». g. 45 (45). Bij het aanvaarden van het Regentschap legt de Regent in eene vereenigde vergadering van de Staten-Generaal in handen van den Voorzitter den volgenden eed of belofte af: »Ik zweer (beloof) trouw aan den Koning; ik zweer (beloof), dat »ik in de waarneming van het koninklijk gezag, zoolang de «Koning minderjarig is (zoolang de Koning buiten staat blijft de «regering waar te nemen), de Grondwet steeds zal onderhouden »en handhaven. »Ik zweer (beloof), dat ik de onafhankelijkheid en het grondfgebied des Rijks met al mijn vermogen zal verdedigen en bewa»ren; dat ik de algemeene en bijzondere vrijheid, en de regten »van alle des Konings onderdanen en van elk hunner zal bescher»men en tot instandhouding en bevordering van de algemeene en «bijzondere welvaart alle middelen aanwenden, welke de wetten te smijner beschikking stellen, gelijk een goed en getrouw Regent «schuldig is te doen. »Zoo waarlijk helpe mij God almagtig!" (»Dat beloof ik!") 44. (nieuw). Wanneer een Regent buiten staat geraakt het Regentschap waar te nemen, zijn de artt. 38, 2e lid, 39 en 40 toepasselijk. Is de opvolging in het Regentschap niet geregeld, dan wordt art. 37, 1ste lid, toegepast. 45. g. 47 (44 al. 1, 49, 51). Het koninklijk gezag wordt waargenomen door den Raad van State: 1°. bij het overlijden des Konings, zoolang niet in de troonopvolging volgens art. 21 is voorzien, voor den minderjarigen Troonopvolger geen Regent is benoemd, of de Troonopvolger of Regent afwezig is; 2°. in de gevallen van artt. 40 en 44, zoolang de Regent ontbreekt of afwezig is; en bij overlijden van den Regent, zoolang zijn opvolger niet benoemd is en het Regentschap aanvaard heeft; 3°. ingeval de troonopvolging onzeker is en de Regent ontbreekt of afwezig is. Deze waarneming houdt van regtswege op, zoodra de bevoegde Troonopvolger of Regent zijne waardigheid heeft aanvaard. Wanneer in het Regentschap moet worden voorzien, dient de Raad van State het daartoe strekkend ontwerp van wet in: in de gevallen, onder 1°. en 2". vermeld, binnen den tijd van eene maand na de aanvaarding der waarneming van het koninklijk gezag- in het geval, onder 3". vermeld, binnen den tijd van eene maand nadat de troonopvolging heeft opgehouden onzeker te zijn. 46. 48 (501. Eene wet bepaalt, bij de benoeming van den Reeent of bij de aanvaarding van het Regentschap door den Prins van Oranje, de som, die op het jaarlijksch inkomen van de Kroon zal worden genomen voor de kosten van het Regentschap. Deze bepaling kan gedurende het Regentschap niet worden veranderd.^ ^ Regentschap, bedoeld b« de onder art. 37 vermelde wet, was dit bii de wet van 23 Juli 1885, S. 15,, bepaald op f lro.000. ,, ,r 49 ai. 1. Zoodra het in art. 38 omschreven geval heef. odgehouden te bestaan, wordt dit door de Staten-Generaal in vereenigde vergadering verklaard bij een besluit, dat op last van den Voorzitter in art. 40 vermeld. wordt afgekondigd. 48 2. 49 al. 1. Dit besluit wordt genomen op voorstel van den Regent of van ten minste twintig leden der Staten-Generaal. Deze leden dienen hun voorstel in bij den \ oorzitter der Lerste Kamer, die de beide Kamers onmiddellijk in vereemgde vergadering bijieseideezitting der Kamers gesloten, dan zijn die leden bevoegd de^roepmg zelven der ministeriele departementen en de voogd of voogden zijn persoonlijk gehouden aan de Kamers der Staten-Generaal, zoo dikwerf dit wordt gevraagd, omtrent den toestand van den Koning of van den Regent verslag te doen. Art 94 3de lid, is ten deze ook op de voogden toepasselijk. SO ff.' 49, al. 1. Onmiddellijk na afkondiging van het m art. 47 omschreven besluit herneemt de Koning de waarneming der regering. VIJFDE AFDEELING. Van de inhuldiging des Konings. Art 5■. R. 50 (52). De Koning, de regering aanvaard hebbende , wordt zoodra mogelijk plegtig beëedigd en ingehüldigd binnen de stad Amsterdam, in eene openbare en vereemgde vergadering d Staten-Generaal. , . . ... K B 5 Aug. 1898, S. 195, betreffende de plechtige beeedigmg en mhuidij ' vón h M de koningin binnen de stad Amsterdam op 6 hopt. 1898. Procfamatie van 31 Aug.. 1898, 8. 206, betreffende de aanvaarding der regeering door H. M. Koningin Wilhelnnna. 59 51 (53). In deze vergadering wordt door den Koning de volgende eed of belofte op de Grondwet afgelegd: sik zweer (beloof) aan het Nederlandsche volk, dat Ik de Grond»wet steeds zal onderhouden en handhaven. , - »Ik zweer (beloof), dat Ik de onafhankelijkheid en het grond- DE GRONDWET. «gebied des Rijks met al Mijn vermogen zal verdedigen en beswaren; dat Ik de algemeene en bijzondere vrijheid en de regten «van alle Mijne onderdanen zal beschermen . en tot instandhouding «en bevordering van de algemeene en bijzondere welvaart alle «middelen zal aanwenden, welke de wetten te Mijner beschikking «stellen, zooals een goed Koning schuldig is te doen. »Zoo_waarlijk helpe Mij God almagtig!" («Dat beloof Ik!") 53. 52 (54, 55). Na het afleggen van dezen eed of belofte wordt de Koning in dezelfde vergadering gehuldigd door de StatenGeneraal , wier Voorzitter de volgende plegtige verklaring uitspreekt, die vervolgens door hem en elk der leden, hoofd voor hoofd, beëedigd of bevestigd wordt: «Wij ontvangen en huldigen, in naam van het Nederlandsche «volk en krachtens de Grondwet, U als Koning; wij zweren (besloven), dat wij Uwe onschendbaarheid en de regten Uwer kroon «zullen handhaven; wij zweren (beloven) alles te zullen doen wat «goede en getrouwe Staten-Generaal schuldig zijn te doen. «Zoo waarlijk helpe ons God almagtig!" («Dat beloven wij!") ZESDE AFDEEL1NG. Van de magt des Konings. Art. 54. 53. De Koning is onschendbaar; de ministers zijn verantwoordelijk. (G. 77.) Wet 22 April 1855, 8. 33, regeling der verantw. van de Hooiden der Min. Dep., gewijz. door art. 3 d. Inv. Reglement v. orde voor den Raad van Ministers van 20 Juli 1866. gewijz. bü K. -B. van 26 Maart 1875, no. 1 (geplubliceerd als bij], der Mem. v. Beantw. van hoofdst. I der Staatsbegrooting van het dienstjaar 1892)„Af*: ,De Raad van Ministers, samengesteld uit de Hoofden der Mimsterieele Departementen, beraadslaagt en beslist in het algemeen over al wat een gemeenschappelijk overleg vordert tusschen die Hoofden, ten einde eenparigheid in de toepassing der Regeeringsbeginselen te verzekeren. en voorts in het bijzonder: • ,.0Vjr ontwerpen van "VVet, eer deze bij den Raad van State zijn ingediend; J l. over de Wetsontwerpen, die bij den Raad van State tot belangrijke bezwaren en aanmerkingen hebben geleid, ten ware de spoed, welken de behandeling mocht vereischen, nadere overweging verbood; c. over de algemeene reglementen van inwendig bestuur; (i. over de verdragen met buitenland.sclie Mogendheden en gewichtige aan de gezanten te verstrekken instructiën: e. over de voordrachten aan den Koning tot benoeming en ontslag van Iiooge Staatsambtenaren en andere met gewichtige betrekkingen bekleede personen, meer bepaald: de Voorzitters van de beide Kamers der Staten-Generaal, den Vice-President en de Leden van den Raad van State; den President en de Leden der Algemeene Rekenkamer en den Directeur van het Kabinet des Konings; de Hooiden van Buitenlandsche missiën, den rang hebbende van ministerden President, den Procureur-Generaal, de Leden en de AdvocatenGeneraal van den Hoogen Raad der Nederlanden; de Commissarissen des Konings in de Provinciën, den bevelhebber van het Leger te velde: "V^pSd?r»f« STriSaSaSk"; den President van de Nederlandsche Handehnaatschappy, den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indic en Luitenant-Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indie. den Vice-President en de Leden van den Kaad van Indie. r„l,SnT" ™ «WSSy»« >« »"«,;>«' — van benoeming het voorzitterschap waar g^fe d™ eval - voorzitter uit z„n kiest de Raad een secretaris uit, zfln midden. besluit door den raad te regelen, ï-oeDt'de' voOTZitter den^4d zoo dikwijil. bijeen ais 1,« dit nood,g oordeelt, "T^Tedtn van"dT Benemen z™ting enSge» hunne stem uit naar de volgorde hunner benoeming. iVrtgevLte"vertiXri^m de zitting bij te wonen, geven de voo^^engra^^ngekomen stukken ter tafel, en des vereisch't in overweging. zending ov«^?^fh^%kracht'wordt in overweging genomen wanneer "Irt'^'T^rhet^nemerv^n besluit wordt de tegenwoordigheid van '"De' t«luitenelftvanr tofVad "worden b« meerderheid van stemmen ''Pir^king der stemmen wordt de beraadslaging in eene eerstvolgende Wanneer* Kmmen dan nogmaals staken, wordt de behandelde vraag SrreSd^ente^«%d acht met zUne verantwoordelükheid geeft handel^tegen een besluit van den Kaad f6wLa?by de èenparigheid^n de toepassing cïer Regeeringsbeginselen betrokken is^ ^ voordrachten van den Raad worden onder- teAllendantoedC"irdef Raad uitgaande stukken worden geteekend door deArt.eCU.tavtn de beraadslagingen wordt door den secretaris een sum- mier-verbaal opgemaakt. hetwelk in de eerstvolgende vergadering wordt geresumeerd en vastgesteld. Het wordt door den Voorzitter en den secretaris onderteekend aan den Koning ter kennisneming aangeboden. Art. 12. Dit reglement wordt aan de goedkeuring des Konings onderworpen, zonder die goedkeuring kan daarin geene verandering worden gebracht Afschrift van dit besluit zal worden gezonden aan den Raad van Ministers tot narigt. ,z"n beP- Y°or den Baad vastgesteld hij K. B. van 31 Maart 1842, S. 9 (waarbij werd mgetr. het K. B. van 19 Sept. 1823, no. 132) later o.a. bij reglement van 13 Mei 1854, gepubl. in de Bijlagen v h versl deihand. v. d. Tweede Kamer 1880/61, p. 995. U ' aer In bet K. B. van 1842 werd de secretaris door den Koning benoemd- in het reglement van 1854 eveneens, maar op voordracht van den Raad In dat van 1842 nam de Raad naar aanleiding der beraadslagingen eeene beslissing, maar werd de slotsom der overwegingen van meerderheid en gf-'üjl^nu'd teF kennis de's Konines gebracht, in 1H54 was dit punt geregeld lil dat van 1842 was ieder beurtelings een maand voorzitter, in 1854 ieder beurtelings drie maand, maar indien een lid niet verlangde het voorzitter wasaP Waar 46 nemen' ging het over °P het lid- dat na hem aan de beurt 55. 54. De uitvoerende magt berust bij den Konine. CG 77 134, 137, 141, 143, 145, 147, 172, 187, 189, 190, 192, 193, 197.) 56. (nieuw). Door den Koning worden algemeene maatregelen van bestuur vastgesteld. Bepalingen, door straffen te handhaven, worden in die maatregelen niet gemaakt, dan krachtens de wet. De wet regelt de op te leggen straffen. 2? Febr- 1891 i S' 69' tot vaststelling van bepalingen betl effende's Rijks waterstaatswerken, en Wet 15 April 1891, S. 91, houdeude bepalingen tot voorkoming van aanvaring of aandrijving op de openbare wateren in het Rijk, die voor de scheepvaart openstaan. ' SS. 55. (56). De Koning heeft het opperbestuur der buitenlandsche betrekkingen. ,-K;.B-'28'8?' regeling van den diplomatieken dienst, gew. Dij K. b. Jö April 1882, S. 51. „.ï® ,J"U 1871 > s-.91' h?"d- regel- v- d. bevoegdh. der consul, ambteRSjen tot het opm. v. burg. akten en van de consul, regtsmagt. gew 9 Nov I.'f* en 15 April 1886, S. 63, twaarna de tekst is bekend gemaakt Ml K. B. lo Juli 188i, b. 138) daarna gew. 16 Dec. 1888, S. 204. 2? Au,g' 1894' S' 146 ter uitvoering van art. 1 der wet houd. ree van de bev. der consul, ambtenaren, tot het opm. v. burg. akten en van de consulaire rechtsmacht, gew. 13 Mei 1896, S. 81 en 1 Febr 1898 S 42 „Jlfi 18, fpriü8,74' ,s; 05 • tot regeling der consulaatregten, in werking eden 1 Jan. <5 krachtens K. B. 21 Juli '74, S. 111, gew 14 Anril 1890 1890 S. 42, 15 Aug. 1892, S. 201, (tekst bek. gem. bij K. B. 30 Sent 1892 S. 230), daarna gew. 11 Dec. 1899, S. 239. K.B. 27 Juni 1874, S. 74, reglement voor de Ned. consulaire ambtenaren laatst gew. bij K. B. b Dec. 1894, S. 177, 6 Juni 1896. S. 90 en 18 Maart 1897 o. 4 O. K. B. 23 Januari 1884, S. 9, betreffende de instelling van leerling-consuls en de vereischten om daartoe benoemd te worden. Besluit 19 Maart 1814, gew. 19 Oct. 1814 waarbij is geregeld de belastingvrijdom voor gezanten. 8 a- ° »um '822, nopens het verleenen van vrijstellingen en vrijdommen an consuls van vreemde mogendheden. van K B 1'J Juni 1877. S. 151, betrekk. het toekennen van vrijdom van tol als plaatsél. belasting aan vreemde gezanten op openbare aan de gemeente, waar zij gevestigd zijn, behoorende wegen. K B 25 Juni 1885, S. 129, betreff. het toekennen van vrijdom van hootdel. omslagen en andere plaatsel. directe belastingen aan consulaire ambtenaren. 59. g. 56 (57). De Koning verklaart oorlog. Hij geeft daarvan onmiddellijk kennis aan de beide Kamers der Staten-Generaal, met bijvoeging van zoodanige mededeeüngen, als Hij met het belang van den Staat bestaanbaar acht. 5». g. 57 (58). De Koning sluit en bekrachtigt alle verdragen met vreemde Mogendheden. Hij deelt den inhoud dier verdragen mede aan de beide Kamers der Staten-Generaal, zoodra Hij oordeelt dat het belang van den Staat dit toelaat. Verdragen, die wijziging van het grondgebied van den Staat inhouden, die aan het Rijk geldelijke verpligtingen opleggen of die eenige andere bepaling, wettelijke regten betreffende, inhouden, worden door den Koning niet bekrachtigd dan na door de StatenGeneraal te zijn goedgekeurd. j Deze goedkeuring wordt niet vereischt, indien de Koning zich de bevoegdheid tot het sluiten van het verdrag bij de wet heeft voorbehouden. (Wet uitl. vreemdelingen.) Zie o.a. wet 9 April 1900, S. 54, houdende goedkeuring v. h. op 29 Juli 1899 te 'sGravenhage gesloten verdrag voor de vreedzame beslechting van Internationale geschillen. T ,• , , ,. Wet 9 Juli 1900, S. 125, houdende goedk. v. d. op 29 Juli 1899 te sGravenhage gesloten overeenkomst betredende de toepassing op de^i zeeoorlog v d. beginselen v. d. Conventie van Genève v. 22 Augustus 1864. Wet 9 Juli 1900, S. 126, houdende goedk. v. d. overeenkomst betreftende de wetten en gebruiken v. d. oorlog te land, op 29 Juli 1899 te sGraven- h'Besluitl0van' 19 September 1900, S. 163, bepalende de bekendmaking der verdragen en verklaringen den 29 Juli 1899 onderteekend op de Internationale Vredesconferentie. . . , , . „ . , , ... Wet 10 Nov. 1900, S. 184, tot voorziening m de behoefte aan kasgeld \an het Internationaal Bureau, bedoeld in art. 22 van het bij de wet van 9 April 1900, S. 54, bekrachtigd verdrag. , , . Wet 4 April 1869, S. 37, houdende goedkeuring van de herziene akte omtrent de Rijnvaart van 17 Oct. 1868. Wet 8 April 1899, S. 93, tot goedkeuring van de op 4 Juni 1898 gesloten overeenkomst, betreft', de wp. van cijfer 4, letter A, van het slotprotocol ten aanzien van art. 15 der lierziene Rijnvaartakte van 1 < Oct. looo. _ Wet 6 Dec. 1898, S. 254, tot goedkeuring der toestemming tot wijziging van het Wetb. van Koophandel voor de Gemengde Rechtspraak in Egypte en voorbehoud der bevoegdheid om soortgelijke verdragen te sluiten. «O. 58 (59). De Koning heeft het oppergezag over zee- en landmagt. De militaire officieren worden door Hem benoemd. Zij worden door Hem bevorderd, ontslagen of op pensioen gesteld, volgens de regels door de wet te bepalen. De pensioenen worden door de wet geregeld. Wet 28 Aug. 1851, S. 126, tot regeling v. d. bevordering, het ontslag en het op pensioen stellen der militaire officieren ty) de zeemagt, laatstelijk gew. 18 April 1885, S. 91, tekst dier wet bekend gemaakt bil k. B. 18 Mei 1885, S. 121. meijer wiersma. Staatswetten. 1' druk. 2 / Wet idem landmagt 28 Aug. 1851, S. 128, gew. 11 Juli 1855, S. 74, 2 Aug. 1880, S. 145, en 1 Juli 1898, S. 156. . Wet van 28 Aug. 1851, S. 12T, tot regeling der mü. rensioenen b. d. Ze* magt (na vorsch. wijz. tekst bekend gemaakt bij K.B. 18 Mei 1835, S. 121), daarna gew. bij art. 41 der wet van 9 Mei 1890, S. 78, 13 Juli 189b, S. 110, 61 Wefidem landniagt' 28 Aug. 1851, S. 129 gew 9 April 1897, S. 83. Wel 21 Juli 18i»0, S. 126, tot regeling v. h. Militair Onderwijs bij de Landmacht, voor zoover daarbij de opleiding voor den officiersrang en de hoogere vorming van den officier zijn betrokken. (Zie art. 8 wet 2 Mei 189- , S. 119.) Art. 32. De leerlingen der Koninklijke Militaire Academie worden door Ons tot tweede-luitenant benoemd bij het Wapen, waarvoor zij zyn opgeleid _ ook al mocht er geene vacature in gemelden rang bij dat Wapen bestaan enindjjn ldJt;.praak der examen-commissie aan het bij Reglement voor het eind-examen vastgestelde programma hebben voldaan: h naar het oordeel van die commissie - gegrond ook op de kennisneming van de te hunnen aanzien uitgebrachte rapporten - voldoende practische geschiktheid en bruikbaarheid bezitten en van goed gedrag zijn: c. voor den militairen dienst bü geneeskundig onderzoek geschikt zijn tj'K.'r1'l"' Juli 1891, S. 149, tot aanwijzing van de plaats waar de Cadettenschool zal worden gevestigd. K B 14 Sept. 1891, S. 170, tot vaststelling van een reglement voor de Hoogere Krijgsschool, gew. 8 April 1893. S. 65, en 25 Juni 1896, S. 99. K R 22 Sent 1892 S. 221, tot vaststelling van een reglement voor den hoofdcursus, gew. 7 Dec. 1895, S. 221 en 4 Febr. 1898, S. 49. K. B. 22 Sept. 1892, S.222, tot aanwijzing van de korpsen van het Wapen der Infanterie, waarbij een Cursus wordt ingesteld. K. B. 5 April 1893, S. 58, tot vaststelling van een reglement voor de Cadettenschool, gew. 11 Febr. 1896, S.26. K. B. 6 April 1895, S. 40, tot vaststelling van een reglement voorde Kon. Mil. Academie. gew. 5 Dec. 1898, S. 235. Wet 12 Juli 1895, S. 104, tot regeling van: v. , 1". de bevordering en het ontslag van de officieren der Kon. Ned. Marine- 21 de pensionneering van officieren, onderofficieren en minderen der Kon. Ned. Marine-lleserve en van hunne weduwen en kinderen , gew. 31 Dec. 1896*, S. 258, 9 April 1897, S. 83. , Wet op de reserve voor de landmacht '2 Mei '89i, S. 119). K. B. 26 Oct. 1893, S. 155, tot vaststelling van een nieuw reglement voor liet "Weduwen- en Weezenfonds voor de officieren van de landmacht in ïsed.- Indii^gew. 27^Aprü 19U , hoU(Jend(, regeien, o. m. betreffende de wj)ze v werken van den raad, bedoeld bij art. 13 der wet van 12 Juli 189-5, S Wet 21 Maart 1896, S. 50, houd. instelling v. eenen Mil. Pensioenraad, ei. 59 (60). De Koning heeft het opperbestuur der koloniën en bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen. De reglementen op het beleid der regering aldaar worden door de wet vastgesteld. Het muntstelsel wordt door de wet geregeld. Andere onderwerpen deze koloniën en bezittingen betienende, worden door de wet geregeld, zoodra de behoefte daaraan blijkt te bestaan. (G 75.) Reglement op het beleid der reg. van Ned. Indië, wet van 2 September •S&St 'TÖ Ei"»' , a. 31 Mei 1865, S. 55, gew. 26 April 1884, S. 90 en 2 iebr. 1901, S. 55. Reglement op het beleid der reg. in de kolonie Curacao, wet van 3i Mei 1865, S. 56, gew. 26 April '84, S. 91, en 2 Febr. 1901, S. 56. Wet van 1 Mei 1854, S. 75, tot regel. v. h. Muntwezen van Ned.-Indië, laatstel. gew. wet 11 Jan. 1901, S. H., houdende opheffing van weekl. maxima voor de uitgifte van pasmunt voor Ned.-Indië. Wet van 14 Dee. 1853, S. 126, tot regel. v. h. Muntwezen in de WestIndiën, gew. voor Suriname bij wet van 24 Dec. 1886, S. 233 en voor Curacao bh wet van 24 Dec. 1886, S. 234. Wet tot regel, van de afschaffing der slavernij in Ned. Oost-Indië van 7 Mei 1859, S. 33. Wet houd. opheffing der slavernij in de kol. Suriname van 8 Aug. 1862, S. 164, gew. 25 Dec. 1866, S. 191, en 22 Mei 1873, S. 66. Wet van 8 Aug. 1862, S. 165, houd. opheffing der slavernij op de eilanden Curacao, Bonaire, Aruba, St. Eustatius, Saba en St. Martin tNed. ged.i. Wet 17 Nov. 1872, S. 130, tot vaststelling der tarieven van in-, uit- en doorvoer in Ned.-Indië, gew. 1 Febr. 1898, S. 42. (Zie art. 129 Keg. Regl. Ned.-Indië.) Art. 23 der wet tot regeling v. h. auteursrecht van 28 Juni 1881, S. 124, bepaalt de toepasselijkheid dezer wet voor Ned.-Indië. Regeling v. h. auteursrecht voor Suriname bij K. B. 11 Mei 1883, no. 39. „ „ n » „ Curacao „ .,40. Wet 23 Mei 1899, S. 124, houdende vaststelling van eene Indische mijnwet. Wet 23 Mei 1899, S. 126, houdende nadere regeling van het Curagaosche muntwezen. Wet 24 Juni 1901, S. 167, houdende regeling der bestemming van de voordeelige sloten en voorziening in de dekking van de nadeelige sloten der Ind. rekening over het tijdvak van 1867 tot en met 1891. 63. 60. De Koning doet jaarlijks aan de Staten-Generaal een omstandig verslag geven van het beheer dier koloniën en bezittingen en van den staat waarin zij zich bevinden. De wet regelt de wijze van beheer en verantwoording der koloniale geldmiddelen. Wet 23 April 1864, S. 35, gew. bjj wet 13 Juli 1895, S. 126, tot reg. van de wflze van beheer en verantw. der geldmiddelen van Ned.-Indië [tekst bekend gemaakt bij K. B. 30 Juli IS95, S. 145]. Art. 3 bepaalt, dat de begrooting van uitgaven is samengesteld uit 2 hoofdstukken. Hoofdstuk I. Uitgaven in Nederland te doen. ,, II. „ „ Nederl.-Indië te doen. Art. 7 bepaalt, dat de wet of wetten, aanwijzende de middelen tot dekking der uitgaven eveneens worden gesplitst in 2 hoofdstukken. Hoofdstuk I. Middelen in Nederland te ontvangen. ,, II. „ „ Nederl. Indië te ontvangen. K. B. van 30 Maart 1867, S. 19, gew. 25 Nov. 1884, S. 225, houd. vaststelling van bep. ter uitvoering dier wet. «3. g. 61 (61). De Koning heeft het opperbestuur van de algemeene geldmiddelen. Hij regelt de bezoldiging van alle collegien en ambtenaren, die uit 's Rijks kas worden betaald. De wet regelt de bezoldiging van den Raad van State, van de Algemeene Rekenkamer en van de regterlijke Magt. De Koning brengt de bezoldigingen op de begrooting der Rijksuitgaven. De pensioenen der ambtenaren worden door de wet geregeld. Wet van 9 Mei 1890, S. 78, tot regeling v. d. pensioenen dor burg. ambtenaren, gew. 9 April 1897, S. &5, 28 Juni 1898, S. 152(tekst bekend gemaakt bij K. B. 10 Aug. 1898, S. 198). De artt. 4 en 5 der wet van 28 Juni 1898, O* 8. 152, tot nadere regeling nopens de vergelding van tijdflyke diensten met pensioen, zijn weer gewijzigd door de wet van 6 Juni 1900, S. 103. Wet van 9 Mei 1890, S. 79, tot reg. v. h. pensioen der weduwen en weezen van burg. ambtenaren, gew. 30 Sept. 1893, S. 145 (tekst bekend gemaakt bij K. B. 21 Juli 1894, S. 136), daarna gew. 29 Juni 1899, S. 149. Wet 18 Juli 1890, S. 109, tot regeling der pensioenen v. d. mindere geëmployeerden enz., op daggeld werkzaam bij de inrichtingen van 's Rijks Zeeen Landmacht, gew. 9 April 1897. S. 83. Wet 18 Juni 1892, S 144, tot regeling der pensioenen en onderstanden v. h. personeel v. d. loodsdienst voor zeeschepen en aan de weduwen en kinderen van dat personeel, gew. 9 April 1897, S. 83, en 31 Dec. 1897, 8. 237. K. B. 9 Jan. 1895, S. 3, tot regeling v. d. pensioenen der ambtenaren v.h. aan het Dep. v. Koloniën verbonden Technisch Bureau, gew. by K. B. is Maart 1899, S. 79, tot nadere regeling van de pensioenen der a. h. Dep. v. Koloniën verbonden ambtenaren wier bezoldiging uit de Indische geldmiddelen wordt gekweten. Wet 2 Juli 1898, S. 107, tot nadere regeling van de pensioensaansprakeu der weduwen en weezen van burgerlijke ambtenaren, vóór of op den loden December 188K overleden, gepensionneerd of op wachtgeld gesteld. K. B. 27 Jan. 1900, S. 13, houd. vaststell. der voorw. en waarborgen, waaronder kapitalen v. liet Pensioenfonds voor weduwen en weezen v. burg. ambtenaren kunnen worden belegd in 1ste hyp. schuldvorderingen. K. B. van 15 April 1893, S. 70, tot regeling van de pensioenen van ambtenaren, geëmpl'lieerden en werklieden verbonden aan liet Koloniaal Etablissement te Amsterdam, gew. 18 Juli 1899, S. 101. 64. 62 (62). De Koning heeft het regt van de munt. _Hij vermag Zijne beeldtenis op de muntspecien te doen stellen. (G. 177, 178.) <».V 63 (63). De Koning verleent adeldom. Vreemde adeldom kan door geen Nederlander worden aangenomen. Besluit 24 Juli 1814 — oprichting van den hoogen raad van adel. Besluit 13 Febr. 1815, 8. 15, omtrent de vereischten en voorregten van den Adelstand binnen de Vereenigde Nederlanden. K. B. 26 Jan. 1822, S. 1, betreffende de adelijke titels en kwaliiicaLiëti. K. B. 24 Mei 1827, S. 28, houd. nadere voorschr. omtrent het toekennen van adelijke titelspraedikaten. K. B. 17 Sept. it»52 d'Engelbronner, Bijv. tot het Stbl.,6e serie p. 29, i houdende eene nadere regeling van de zamenstelling en werkzaamheden van den hoogen raad van adel. Wij Willem enz. O. dat ter bezuiniging en vereenvoudiging, eene nadere regeling wenscheHjk is v. d. zamenst. en de werkzaamh. v. d. hoogen raad v. adel. Gelet enz. Hebben besloten en besluiten Art. 1. Met den laatsten December 1852 den werkkring van den hoogen raad van adel te beperken tot het geven van advies over aangelegenheden. den adelstam betreffende, in de gevallen waarin daaromtrent door onzen minister van binnenlandsche zaken aan ons zal moeten worden gerapporteerd , en de overige werkzaamheden van den raad op te dragen aan het Dep. van Binnenl. Zaken. In 1859 is de behandeling van alle zakon betr. den adelstand van Binnenlandsche Zaken overgebracht naar Justitie, en bepaald, dat de HoogeRaad van adel in dezelfde betrekking zal staan tot den Min. v. Justitie als te voren tot den Min. v. Binnenl. Zaken. K. B. van 26 Maart 1868, S. 37, houdende regeling van den overgang van adellijke titels bij regt van eerstgeboorte. «O. 64 (64). Ridderorden worden door eene wet, op het voorstel des Konings ingesteld. S Wet, houdende instelling v. d. Militaire Willems-Orde van 30 April 1815, Wet, houdende instelling v. d. Orde v. d. Nederl. Leeuw van '29 Sept. 1815, wVtot" instefling der Orde van Oranje-Nassau van 4 April IHfci, S. 85. «J. g. 65 (65). Vreemde orden, waaraan geen verpligtingen verbonden zijn, mogen worden aangenomen door den Koning en, met Zijne toestemming, door de Prinsen van Zijn Huis. In geen geval mogen andere Nederlanders, of de vreemdelingen, die in Nederlandsche staatsdienst zijn, vreemde ordeteekenen, titels, rang of waardigheid aannemen, zonder bijzonder verlof van den Koning. (W. v. Sr. 435 ) 08. g. 6 > (67). De Koning heeft het regt van gratie van straffen 'door regterlijk vonnis opgelegd. Hij oefent dat regt uit na het advies te hebben ingewonnen van den regter daartoe bij algemeenen maatregel van bestuur aangewezen. (W. v. Sr. 336.) Amnestie of abolitie worden niet dan bij eene wet toegestaan. Besluit Dec. 1887, S. '215, tot uitvoering van art. «8 tweede lid. der Grondwet, en tot vaststelling van eenige regelen, welke bij de behandeling van verzoeken om gratie en van de jaarlijksche voordrachten tot het verleenen van afslag en ontslag aan gevangenen behooren te worden m acht Besluit van 31 Aug. 188H, S. 159, tot vaststelling van den algem. maatr. v. inwendig bestuur, bedoeld in art. £ W. v. Sr. (laatst gew. > Juni 1901, S. 142). art. 72 v.v. Reg. Regiem. Ned. Indië, art. 52. ,, Suriname, art. 39. „ „ Curaeao, art. 39. «». g. 67 (68). Dispensatie van wetsbepalingen kan door den Koning slechts worden verleend met magtiging van de wet. De wet, welke deze magtiging verleent, noemt de bepalingen, waarover de bevoegdheid tot dispensatie zich uitstrekt. Dispensatie van bepalingen van algemeene maatregelen van bestuur is toegelaten voor zoover de Koning Zich de bevoegdheid daartoe bij den maatregel uitdrukkelijk heeft voorbehouden. ÏO. g. 68, 132 (69, 148). De geschillen tusschen provinciën onderling; provinciën en gemeenten; gemeenten onderling; alsmede tusschen provinciën of gemeenten en waterschappen, veenschappen en veenpolders; niet behoorende tot die, vermeld in art. 153 of tot die, waarvan de beslissing krachtens art. 154 is opgedragen aan den gewonen regter of aan een collegie. met administrative regtspraak belast, worden door den Koning beslist. (P. 147, 148.) 31. g. 69 (70). De Koning draagt aan de Staten-Generaal ontwerpen0 van wet voor en doet hun zoodanige andere voorstellen als Hij noodig acht. Hij heeft het regt de door de Staten-Generaal aangenomen wetsontwerpen al of niet goed te keuren. (G. 110. v.v.) Ï8. g. 116. 117 (1'20). De wijze van afkondiging der wettenen der algemeene maatregelen van bestuur en het tijdstip waarop zij aanvangen verbindende te zijn, worden door de wet geregeld. Het formulier van afkondiging der wetten is het volgende: »Wij enz. Koning der Nederlanden, enz. » Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten: »Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat enz. (De beweegredenen der wet.) »Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met ge»meen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en versstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze" enz. (De inhoud der wet.) sGegeven" enz. Ingeval eene Koningin regeert of het koninklijk gezag door een Regent of door den Raad van State wordt waargenomen, wordt de daardoor noodige wijziging in dit formulier gebragt. K. B. '8 Dcc. 1813, no. 5, Stbl. 1 van 1814. betrekkei. de daars telling van een Stbl. der Vereenigde Nederlanden. Wet 2 Aug. 1822, S. 38, betrekk. de afk. der wetten en omtr. het tijdstip waarop dezelve aanvangen verbindende te zijn. Wet 15 Mei 1821», S. "Js, ingevoerd 1 Oct. 1838, houdende algem. bep. der wetg. v. h. Koningrijk, art. 2. . „ Wet 2(3 April 1852 (afk. alg. m. v. b.>, S. 92, gew. 23 Juni 1893, S. 111. K. B. 22 Dec. I8c,:j, s. 149, ter nadere regeling van de wijze en den vorm van afk. v. wetten en Kon. besluiten. • 8. g. 70. De Koning heeft het regt, om de Kamers der StatenGeneraal . elke afzonderlijk of beide te zamen, te ontbinden. Het besluit, waardoor die ontbinding wordt uitgesproken, houdt tevens den last in tot het verkiezen van nieuwe Kamers binnen veertig dagen, en tot het zamenkomen der nieuw verkozen Kamers binnen twee maanden. De Raad van State, het koninklijk gezag waarnemende, oefent het regt van ontbinding niet uit. (G. 45, 102, 104, 195.) K. B. 9 Aug- 1850, S. 50, ontb. beide Kamers. 20 April 1853, S. 22, „ 2e Kamer. „ 28 Sept. 1800, 8. '01, „ „ K. B. 10 Oct. 1800. S. 105, bepal. de plaatsing m liet Stbl., at kond. en aaupl. der Proclamatie van denzelfden dag, betrekk. de ontb. v. d. Tweede Kamer der Staten-Generaal bij K. B. van den 28 Sept. 1800, S. 161. Proclamatie. Wij Willem iii. Bij de gratie Gods etc. etc. Geiiefde Landgenooten en Onderdanen! Ik heb het uoodig geoordeeld, gebruik makende van Mijn grondwettig regt, de Tweede Kamer der Staten-Generaal te ontbinden. Zal ons dierbaar Vaderland voortdurend orde en eensgezindheid blijven bewaren en daarmede, ouder Hoogeren zegen, rust en welvaart bly ven genieten, dan behoort de Regering een middelpunt te zijn, waarop de blikken des Volks zich met vertrouwen kunnen vestigen. Aan dat vereischte kan geene Regering voldoen, wanneer tusschen haaien de Volksvertegenwoordiging de overeenstemming ontbreekt, zonder welke de eendragtige zamenwerking der grondwettige magten, zoo onmisbaar voor de behartiging der nationale zaak, onmogelijk is. De ondervinding der laatste tijden heeft overtuigend bewezen. dat die overeenstemming en zamenwerking niet te verkrijgen zijn met de jongste zamenstelling van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. De gedurige verwisseling van MUne Mangen der T&Tr3.*,5ï>K BTH«. ™k "• «• v*m& ■ss's&s? ^°2S tigen dag in uw volksleven, ^ koning degstembus: laat uwe trouwe -» Zijne roepstem gehoor te g Gedaan op het Loo, den lOden October 186.5. (get) WILLEM. K',B' I Oct. 18S4,' s.' m, °"!b' beide3Kamers (grondwetsherziening). " is Aug.11^17 fs.1155, " beide Kamers (grondwetsherziening'. I 20 Maart 1894, S. 47, „ 2e Kamer. ZEVENDE AFDEELING. Van den Raad van State en de ministeriele departementen- Art ï-t. S. 71 (71). Er is een Raad van State, welks zamenstelling en 'bevoegdheid worden geregeld door de wet. De Koning is Voorzitter van den Raad en benoemt de leden. De Prins van Oranje heeft, nadat zijn achttiende jaar is vervuld. ~ srttSfr voegdheid van den Raad van State, é, • -> ' StK ' B 4 Sept. 1862. S. 174 (voorschriften ter uitvoering der wet op den « 7?' De0Ko2g br^gt ter overweging bij den Raad'/an siealle torstellen, door Hem aan de State^G^J te doen of door deze aan Hem gedaan, alsmede alle algemeene maatregelen van bestuur van het Rijk en van z.jne kolomen en btTh« hoofde uit'te'vaardigen besluiten wordt melding ge- mI)e1 Koning St.^dïfdeï3 S^over alle zaken, " DenKHomngat aZe^ beTluit'" en geeft telkens van Zijn genomen b6ïe1 SS "^wet^ Z d^Raad van State of aan eene afdeeling van dien Raad de uitspraak over geschillen opdragen. (G«073l5(75 [f&). De Koning stelt ministeriele departementen in, benoemt er de hoofden van, en ontslaat die naar welgevallen. De hoofden der ministeriele departementen zorgen voor voering der Grondwet en der andere wetten, voor zooverre die van de Kroon afhangt. Hunne verantwoordelijkheid wordt geregeld door de wet. Wet vermeld bij art. 54. Alle koninklijke besluiten en beschikkingen worden door een der hoofden van de ministeriele departementen medeonderteekend. K. B. 6 Nov. 1877, S. 194, tot instelling van een Dep. v. algem. bestuur, dat den naam zal dragen van het Ministerie v. W., H. en N. Wet van 19 Dec. 1877, S. 286, houdende voorzieningen omtrent net Ministerie van Waterstaat, Handel en Nijverheid. Art. 1 bepaalt, dat alle bevoegdheden en verplichtingen, onderwerpen betreffende, welke tot den werkkring v. h. Min. v. W., H. en N. behooren, ..vergaan op den Min. v. W.. H. en N., ook wanneer zij bij de beslaande wetten en wettelijke verordeningen aan de hoofden van andere Departementen v. Algemeen Bestuur zijn opgedragen. Zie voor de vroegere ministenëele departementen voor de Eerediensten de noot op pag 47. , , . . K. B. II Maart 1898, S. 61, tot overbrenging v. d. zorg voor de uitvoering van sommige landbouwaangelegenheden, voor zooveel het Dep. van W., H. en N. daarbij betrokken is, naar dat van Binnenl. Zaken. DERDE HOOFDSTUK. Van de Staten-Generaal. EERSTE AEDEELING. Van de zamenstelling der Staten-Generaal. Art. 3S. 74 (77). De Staten-Generaal vertegenwoordigen het geheele Nederlandsche volk. (G. 86, 92.) «9. 75 (78). De Staten-Generaal zijn verdeeld in eene Eerste en Tweede Kamer. 8». g. 76 (79, -144). De leden der Tweede Kamer worden regtstreeks gekozen door de mannelijke ingezetenen, tevens Nederlanders, die de door de kieswet te bepalen kenteekenen van geschiktheid en maatschappelijken welstand bezitten en den door die wet te bepalen leeftijd, welke niet beneden drie en twintig jaren mag zijn, hebben bereikt. De wet bepaalt, in hoeverre de uitoefening van het kiesregt wordt geschorst voor de militairen beneden den rang van officier bij de zee- en de landmagt voor den tijd, gedurende welken zij zich onder de wapenen bevinden. Van de uitoefening van het kiesregt zijn uitgesloten zij, wien dat regt bij regterlijke uitspraak is ontzegd; zij die in gevangenschap of hechtenis zijn; zij die bij regterlijke uitspraak de beschikking of het beheer over hunne goederen hebben verloren; zij die in het burgerlijk jaar, voorafgaande aan de vaststelling der kiezerslijsten, van eene instelling van weldadigheid of van een gemeentebestuur onderstand hebben genoten en, voor zoover de kieswet, hetzij zeker bedrag van den aanslag in eene of meer Rijks directe belastingen, hetzij het bezit van een of meer grondslagen van zoo- danigen aanslag als vereischte van kiesbevoegdheid stelt, zij die hun aanslag in die belasting of belastingen niet hebben voldaan. •r■ i . i — q ^ iuiu< c* i"vi crew 31 üec. 1890. S. 24o ■ 31 Dt\-. 1897, S 3üyVii 8 Liec. 190n, S 208; na de laatste w\jz. tekst bekendgem.b(j K. B. 13 Febr. 1901, S. 00). . , SI. g. 77 (6, 7). De Tweede Kamer bestaat uit honderd leden, die gekozen worden in kiesdistricten. De verdeeling van het Rijk in kiesdistricten en alles wat verder het kiesregt en de wijze van verkiezing betreft, wordt door de wet -erejeld. ^ ^ ^ ^ g ^ Dg £erste Kamer bestaat uit vijftig leden. Kieswet, 99 v.v., P. 78 v.v. _ Zij worden verkozen door de Provinciale Staten in de \ olgende verhouding: Noordbrabant " Gelderland Zuidholland ^ Noordholland ^ Zeeland Utrecht j: Friesland ^ Overijssel j* Groningen ^ Drenthe ~ Limburg ** 50 In geval van vereeniging, splitsing of grensverandenng van provinciën of vorming van nieuwe, voorziet de wet in de wijziging, welke daardoor in deze verhouding noodig zal worden bevonden. (G. >Aan de Tweede Kamer. »De Eerste Kamer der Staten-Generaal geeft aan de Tweede «Kamer kennis, dat zij den Koning eerbiedig heeft verzocht het •voorstel betrekkelijk ...., op den aan haar door de Tweede »Kamer toegezonden , in nadere overweging te nemen." II». (nieuw). Zoolang de Eerste Kamer nog niet heeft beslist, blijft de Koning bevoegd het door Hem gedaan voorstel weder in te trekken. ■ 16. 110 (113). De Staten-Generaal hebben het regt voorstellen van wet aan den Koning te doen. (G. 71, 75.) 1IÏ. g. 111 (114, 115). De voordragt daartoe behoort uitsluitend aan de Tweede Kamer, die het voorstel overweegt op gelijke wijze als zulks ten aanzien van 's Konings voorstellen is bepaald, en, na aanneming, aan de Eerste Kamer verzendt met het volgende formulier: «De Tweede Kamer der Staten-Generaal zendt aan de Eerste «Kamer het hiernevens gaande voorstel, en is van oordeel, dat «de Staten-Generaal daarop 's Konings bewilliging behooren te «verzoeken.-' Zij is bevoegd aan een of meer van hare leden de schriftelijke en mondelinge verdediging van haar voorstel in de Eerste Kamer op te dragen. • IS. g. 112 (116, 117). Wanneer de Eerste Kamer, na daarover op de gewone wijze te hebben beraadslaagd, het voorstel goedkeurt, zendt zij het aan den Koning met het volgende formulier: >)De Staten-Generaal, oordeelende dat het nevensgaande voorstel »zou kunnen strekken tot bevordering van de belangen van den »Staat, verzoeken eerbiedig daarop 's Konings bewilliging." Voorts geeft zij daarvan kennis aan de Tweede Kamer met het volgende formulier: «De Eerste Kamer der Staten-Generaal geeft kennis aan de »Tweede Kamer, dat zij zich heeft vereenigd met het van haar »op den ontvangen voorstel betrekkelijk en daarop «namens de Staten-Generaal 's Konings bewilliging heeft verzocht." Wanneer de Eerste Kamer het voorstel niet goedkeurt, zoo geeft zij daarvan kennis aan de Tweede Kamer met het volgende formulier: «De Eerste Kamer der Staten-Generaal heeft geene genoegzame «reden gevonden om op het hiernevens teruggaande voorstel 's Ko«nings bewilliging te verzoeken." 11®. 113. Andere voordragten, dan voorstellen van wet, kunnen door elke Kamer afzonderlijk aan den Koning worden gedaan. ■ »«». 114 (118). De Koning doet de Staten-Generaal zoo spoedig mogelijk kennis dragen, of Hij een voorstel van wet, door hen aangenomen, al dan niet goedkeurt. Die kennisgeving geschiedt met een der volgende formulieren: »De Koning bewilligt in het voorstel." of: »De Koning houdt het voorstel in overweging." 1*1. g. 115 (119). Alle voorstellen van wet, door de StatenGeneraal aangenomen en door den Koning goedgekeurd, verkrijgen kracht van wet en worden door den Koning afgekondigd. De wetten zijn onschendbaar. (G. 71. Algem. Bep. 2, 11, 14.) 189. g. 118. De wetten zijn alleen voor het Rijk verbindende, voor zoover daarin niet is uitgedrukt dat zij voor de koloniën en bezittingen in andere werelddeelen verbindend zijn. (G.2, 59, 61, 62, 75, 94.) Wet 28 Juni 1881, S. 124, tot regeling v. h. auteursrecht, gew. door art. 3d l(iv. wet. ' Zie art. 28 onder art. 59.) Wet 22 Juni 1891, S. 126, betrelf. de wettelijk vastgestelde formulieren enz. in verband met het overgaan van de Kroon op eene Koningin, art. 3. (Zie de wet onder art. 149.) Wet 30 Sept. 1893, S. 146, houd. bepal. op de fabrieks- en handelsmerken, art. t ZESDE AFDEELING. Van de begrooting. Art. 123. 119 (121, 122, 123). Door de wet worden de begrootingen van alle uitgaven des Rijks vastgesteld, en de middelen tot dekking aangewezen. Wet 4 April 1870, S. 62, houdende bepal. omtrent de uitgifte van schatkistbiljetten, gew. 31 Dec. 1897, S. 281. Artt. 1-4 luiden: Art. 1. Er kunnen schatkistbiljetten worden uitgegeven: a. om te voorzien in tijdelijke behoeften van 's Rijks kas tot een bedrag van vier millioen gulden; I'. tot aanvulling van of dekking van tekorten op de middelen , bestemd tot goedmaking van de uitgaven in de Staatsbegrooting van eenig dienstjaar begrepen, voor zoodanig bedrag als boven dat onder lit. a vermeld bij de wet wordt toegestaan. 2. De uitgifte enz. enz. Ieder schatkistbiljet bedraagt honderd gulden of veelvouden dier som. De schatkistbiljetten enz. 3. De schatkistbiljetten worden uitgegeven voor tijdvakken van niet langer dan twaalf maanden, te rekenen van het daarop aan te wijzen tijdstip van uitgifte. 4. De rente der schatkistbiljetten wordt naar omstandigheden door Ons bepaald en op de biljetten uitgedrukt. Bij uitgifte enz. Wet 5 Dec. 1881, S. 185, houdende bepalingen omtrent de uitgifte van schatkistpromessen. Artt. 1 en 4 dier wet luiden aldus: Art. 1. Met de bestemming, vermeld in art. 1 der wet van den 4den April 1870 (Staatsblad no. 62), kunnen, behalve de schatkistbiljetten, bij MEIJER WIERSMA, Staatswetten. 2" druk. 3 die wet bedoeld, ook schuldbewijzen worden uitgegeven, waarvan de rente bij de uitgifte verrekend wordt. Zij dragon den naam van schatkistpromessen. Hun bedrag enz. 4. Iedere schatkistpromesse bedraagt duizend gulden of veelvouden diersom. De schatkistpromessen houden in, dat het bedrag daarvan betaalbaar is hetzij aan toonder, hetz(j aan de order van den nemer na afloop van den op de promesse te vermelden termijn. Die termijn is niet langer dan twaalf maanden. 184. g. 120 (124, 125. 126). De ontwerpen der algemeene begrootingswetten worden jaarlijks van wege den Koning aan de Tweede Kamer aangeboden, dadelijk na het openen der gewone zitting van de Staten-Generaal, vóór den aanvang van het jaar, waarvoor de begrootingen moeten dienen. (G. 100.) Afzonderlijke jaarl. begr. der uitgaven v. d. Algemeene Landsdrukkerij. At'z. jaarl. begr. v. h. Fonds, voortspruitende uit do koopprijzen van domeinen , krachtens art. 4 wet 29 Aug. 1848, S. 39. At'z. jaarl. begr. wegens de uitgaven voor de voltooiing v. h. vestingstelsel krachtens art. 1 wet van 3 Dec. 1874, S. 193. At'z. jaarl. begr. tot regeling der outv. en uitg. v. h. Pensioenfonds voor weduwen en weezen v. burg. ambtenaren, kr. art. 20 al. I der wet 9 Mei 1890, S. 79, (zooals later gew.), tot regeling v. h. pensioen der wed. en weezen van burg. ambtenaren. [Afz. jaarl. begr. wegens de uitg. voor den aanleg v. Staatsspoorwegen ingesteld bij wet 22 Dec. 1861, S. 149, is vervallen door wet 8 Febr. 1894 S. 27.] 135. 121 (127). Geen hoofdstuk der begrooting van uitgaven kan meer dan die voor één departement van algemeen bestuur behelzen. Ieder hoofdstuk wordt in een of meer ontwerpen van wet vervat. Door zoodanige wet kan overschrijving worden toegestaan. 126. g. 122 (128). De verantwoording van de Rijksuitgaven en ontvangsten over elk dienstjaar wordt, onder overlegging van de door de Rekenkamer goedgekeurde rekëning, aan de wetgevende Magt gedaan naar de voorschriften van de wet. (G. 179.) Wet 5 Oct. 1841 . S. 40. houdende instructie voor to Algem. Rekenkamer, laatstel. gew. 29 Dec. 1898, S. 279. VIERDE HOOFDSTUK. Van de Provinciale Staten en de Gemeentebesturen. EERSTE AFDEELING. Van de zamenstelling der Provinciale Staten, Art. 1*3. g. 123 (129, 130). De leden der Provinciale Staten worden voor zes jaren regtstreeks gekozen door de mannelijke ingezetenen der provincie, tevens Nederlanders, die de door de wet te bepalen kenteekenen van geschiktheid en maatschappelijken welstand bezitten en den door die wet te bepalen leeftijd, welke niet beneden drie en twintig jaren mag zijn, hebben bereikt. Het tweede en derde lid van art. 80 zijn hierbij van toepassing. De helft dier leden treedt om de drie jaren af. Om lid der Provinciale Staten te kunnen zijn wordt vereischt, dat men mannelijk Nederlander en ingezeten der provincie zij . niet bij regterlijke uitspraak de beschikking of het beheer over zijns goederen hebbe verloren, noch van de verkiesbaarheid ontzet z.j en den ouderdom van vijf en twintig jaren vervuld hebbe. De verkiezing van de leden der Provinciale Staten heeft plaats op de wijze door de wet te regelen. G. 80, P. 17 v.v. Wet ti Juli 1850, S. 39, regelende de zameustelling en magt van de Prov. Staten, fi'W. 28 Hei 189ti. S. 88. en 28 April 18ÏI7, S. 112. Wet ö Nov. 1852, S. 197, liou>i> "»»«'■"'«« Herzien Ons Besluit enz. enz. 11 -mHoi1 \,?B lfeeds aangenomen Wetboeken van burgerlijk reet van koon' van bui'gerl'Jke regtsvordering en van strafvordering, mitsgaders de Wet van den 18 April 1827 (Staatsblad no. 20), zullen nader worden herzie» door de leden der commissie van redactie der nationale wetgeving, alsnogbestaande uit de lieeren: enz. enz. enz. Nadat die herziening was tot stand gekomen, is bij K. B. van 13 April 1838, S. 12, bepaald, dat liet Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Koophandel, het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering, dat van Strafvordering, benevens de wetten van 15 Mei 1829, S. 28, en 18 April 1827, S. 20, zouden wordon ingevoerd op I October 1838 en van verbindende kracht zijn met den klokslag van middernacht tusschen 30 September en 1 October. Crimineel wetboek voor het krijgsvolk te water*), 1 cearresteerd Reglement van discipline voor het krijgsvolk te waterf bij K B van Regtspleging voor het krijgsvolk te water. 20 Juli i814 „ voor het krijgsvolk te lande*), I g gg_ Provisionele instructie voor het Hoog Militair Geregtshof, I Crimineel wetb. v. h. krijgsvolk te lande, I gearresteerd bij K. B. Reglement van discipline v. li. krijgsvolk te lande 1),) 15 Maart 1815, S. 26. Wet 3 Maart 1881. S. 35, tot vaststelling vaneen Wetboek van Strafrecht, (gew. 15 Jan. 1886, S. 6 en bij de wet ter invoering van de Faillissomentswet (20 Jan. 1896, S. 0), in werking getreden op 1 Sept. 1886, krachtens de wet van 15 April 1SS6, S. 64, waarbij is afgeschaft o.a. het Fransche Wetboek van Strafrecht (Code Pénal). Wet 10 Nov. 1875, S. 204, tot opheffing van de provinciale geregtshoven en instelling van nieuwe geregtshoven. Rechterlijke indeeling. geregeld bij de wetten van 9 April 1877, 8. 74—78, (zooals die later zijn gewijzigd) resp. tot vaststelling van het regtsgebied en de zetels der arr. regtbanken en kantongeregten binnen het ressort van het geregtshof te 's Hertogenbosch, Arnhem, 'sGravenhage, Amsterdam en Leeuwarden. Wet 9 April .1877, S. 79, tot vaststelling van de klassen en zamenstelling der arr. regtbanken, van de jaarwedden der leden van en ambtenaren bij die regtbanken, alsmede van de klassen der kantongeregten en van de jaarwedden der kantonregters en der ambtenaren bij de kantongeregten; laatstel. gew. 29 Dec. 1899, S. 283. Wet 9 April 1877, S 80, houdende bep. omtrent het personeel der ontbonden arr. regtbanken en kantongeregten, de daarbij aangestelde prokureurs en deurwaarders, de overbrenging der daarbij aanhangige zaken, alsmede omtrent den ambtskring van notarissen Art. 1. De tlians bestaande regtbanken zijn ontbonden. Art. 6. De thans bestaande kantongeregten zijn ontbonden. Van de bevoegdheid aan liet slot van art. 150 der Grondwet aan den wetgever gegeven is gebruik gemaakt bij de wet van 30 Sept. 1893, S 140, op het Faillissement en de surséance van betaling (Faillissementswet) (gew. 6 Sept. 1895, S. 155) in werking getreden 1 Sept. 1896 krachtens de wet van 20 Januari 1896, S. 9. Reeds vóór die in 1887 aan den wetgever verleende bevoegdheid was_bij afzonderlijke wet, en wel bij de artt. 1, 2 en 3 der wet van 9 April 1875, S. 67, tot regeling van do dienst en liet gebruik der spoorwegen, de aansprakelijkheid van ondernemers van spoorwegdiensten voor schade, door personen of goederen bij de uitoefening der dienst geleden, geregeld. Wet 31 Dec. 1897, S. 275, tot goedkeuring van het op 14 November 1896 te 's Gravenhage gesloten verdrag tot het vaststellen van gemeenschappelijke regelen ten aanzien van sommige onderwerpen van internationaal privaatrecht, op de burgerlijke rechtsvordering betrekking hebbende, en het daarbij behoorend op 22 Mei 1897 te 'sGravenhage geteekend additioneel protocol. 151. g. 147 (104). Niemand kan van zijn eigendom worden ontzet dan na voorafgaande verklaring bij de wet dat het algemeen *) Laatst gew. 14 Febr. 1887, S. 35. -j-) Gew. 14 Nov. 1879, resp. S. 194 en 192. nut de onteigening vordert en tegen vooraf genoten of vooraf verzekerde schadeloosstelling, een en ander volgens de voorschriften van eene algemeene wet. Deze algemeene wet bepaalt ook de gevallen in welke de voorafgaande verklaring bij de wet niet wordt vereischt. Het vereischte, dat de verschuldigde schadeloosstelling vooraf betaald of verzekerd zij, geldt niet, wanneer oorlog, oorlogsgevaar, oproer, brand of watersnood eene onverwijlde inbezitneming vordert. "Wet van 23 Aug. 1951, S. 125, regelende de onteigening ten algemeenen nutte (waarvan art. (!■) verduidelijkt is bij wet van 1 Juni -1861, S 54), gew. 2!" Haart 1877, S. 52, Inv. wet en de woningwet (22 Juni 1901, S. 158.) Art. IV der Add. Artt. der Grondwet. ■ 53. (nieuw). Waar in het algemeen belang eigendom door het openbaar gezag moet worden vernietigd of, hetzij voortdurend, hetzij tijdelijk, moet worden onbruikbaar gemaakt, geschiedt dit tegen schadeloosstelling, tenzij de wet het tegendeel bepaalt. Het gebruik van eigendom tot het voorbereiden en het stellen van militaire inundatien, wanneer dit wegens oorlog of oorlogsgevaar wordt gevorderd, wordt bij de wet geregeld *). Art. V der Add. Artt. der Grondwet. *) Wet van 15 April 1890, S. 71, houd. bep. ter uitvoering van art. 152, 2de lid, der Grondwet. Art. 1. Wanneer in geval van oorlog of oorlogsgevaar, militaire inundatiën moeten worden voorbereid of' gesteld, kan zulks niet dan op last of krachtens machtiging van den Minister van Oorlog geschieden. 2. Wanneer, tot het voorbereiden of' het stellen van militaire inundatiën ten gevolge van den last of krachtens de machtiging in artikel 1 bedoeld, het gebruik van eigendom wordt gevorderd, al dan niet gepaard gaande met wijziging, tijdelijke of voortdurende onbruikbaarmaking. of vernietiging van dat eigendom, kan, op last van de hoogste militaire overheid ter plaatse aanwezig, onmiddellijk tot dat gebruik worden overgegaan. Deze zorgt onverwijld voor openbare bekendmaking ter plaatse. 3. Te rekenen van het tijdstip der in het vorige artikel bedoelde openbare bekendmaking zijn de beheerders van waterstaatswerken, gelegen binnen het te inundeeren gebied of welke in betrekking staan met het voorbereiden of' het stellen van militaire inundatiën, verplicht de bevelen na te komen, welke hun, in verband met het voorbereiden of' het stellen van de inundatiën, met betrekking tot hun beheer worden gegeven door de hoogste militaire overheid ter plaatse aanwezig, en zijn evengemelde beheerders alsmede de eigenaren en gebruikers van binnen dat gebied gelegen eigendommen verplicht aan genoemde militaire overheid, desverlangd, de voor het voorbereiden of stellen der inundatiën noodige inlichtingen te verstrekken. 4. Zoodra het gebruik, bedoeld in artikel 2, niet meer noodig is, wordt het gebruikte eigendom door of vanwege den Minister van Oorlog weder geheel ter beschikking van de rechthebbenden gesteld. De wederbeschikbaarsteliing wordt door genoemden Minister ter algemeene kennis gebracht. De Minister van Oorlog is bevoegd, voor rekening van den Staat, het gebruikte eigendom terug te brengen in den toestand, waarin het zich vóór de ingebruikneming bevond. 5. Wanneer door het voorbereiden of' het stellen van de militaire inundatiën in de vorige artikelen bedoeld, eigendommen worden beschadigd of' aan de vrije beschikking van rechthebbenden of' huurders onttrokken , wordt aan hen, op hunne aanvrage, de schade, welke daardoor mocht z(jn geleden, vergoed , voor zoover die schade als het onmiddellijke en dadelijke gevolg van hei, voorbereiden of het stellen der inundatiën moet worden beschouwd, en voor 153 s. 448 (165). Alle twistgedingen over eigendom of daaruit voortspruitende regten, over schuldvordering en andere burgerlijke regten behooren bij uitsluiting tot de kennisneming van deregterlijke Magt. (R. O. art. 2.) Zie onder art. 156. . . 154 (nieuw). De wet kan de beslissing van twistgedingen, met behoedende tot die, vermeld in art 153, hetzij aan den gewone reeter hetzij aan een collegie met administrative regtspraak belast, oplagen; zij regelt de wijze van behandeling en de gevolgen der bes lssingen. ^ ^ Au„ 1822, s. 38, over de heffing der regten ■van In- Uit- en Doorvoer en van de Accünsen enz., laatst gew. bi) art. 3- der dJ'regtsmagt der hooge- en «d» al\Vi't'l3 Aug. 1819, S. 39, zooals later gew., toel. en uitz. vreemdelingen, n'Vrt 28 Aug. 1851, S. 125, zooals later gew., onteigening, art. 18 v.v. \v .t w h.ni ihö4 S. 100, zooals later gew., armbestuur, art. 72. Wet van 12 Juli' 1855, S. 102, tot voorloopige voorziening in sommige waterataatsbeïangen, laatst gew. 20 Juli 1895 S. 139, art. 9 v.v. Wet 6 April 1875, S. 66. uitlevering, art. lb. Kieswet art. 36 v.v. , l»f». 149 (166). De regterlijke Magt wordt alleen uitgeoefend door regters, welke de wet aanwijst. WotWvanR'25'j°mfl87U s^'91, houd. regeling van de bevoegdheid der consulaire ambtenaren tot het opiriaken ya', burgerUjke akten, en van de consulaire regtómagt, laatstel. gew. lb Det. 1888. S. 204. , 15». 150 (167). Niemand kan tegen zijnen wil worden atgetrokken van den reerter, dien de wet hem toekent. De wet regelt de wijze, waarop geschillen over bevoegdheid, tusschen de administrative en regterlijke Magt ontstaan, worden av^^eite^ege^6co^flicten'\\^«trlb?^neêr!^unênt<^we^n^lomedOTIge- wonen loop der Justitie te stuiten of te verhinderen, zoover daarin niet door toepassing van het bepaalde in het tweede lid van diend binnen eene maand na de dagte» kening van d0DoOTdThofgesVte militaire overheid ter plaatse aanwezig kan bijaldien zulks wordt verlangd, op de ^hadevergoedin|fe., mmmmm rechter aanbrengen. Wet van 16 Juni 1816, S. 27, houdende bepaling der wijze, op welke, Ijij de regtbanken, zullen worden overgebragt onafgedaan de, bij de administratieve autoriteiten, aanhangige twistgedingen. K. B. 28 Sept. 1816, bijv. v. h. Staatsbl. 1817, p. 984 (de wet van 16 Juni 1816 niet toep. verkl. op de zaken betr. de pol. v. d. groote wegen1. K. B. 7 Jan. 1817, byv. v. h. Staatsbl. 1817, p. 48 (gehandh. de rechtsmacht der dijk- en polderbest. enz. zonder dat deze zouden kunnen worden belemmerd door de hoven, rechtbanken enz.). K. n. 16 Juli 1820, S. 16, ter verzekering der stipte nak. v. d. best. verord. en besl., op het stuk der dijken en wegen en andere vakken v. bestuur. K. B. 5 Oct. 1822, S. 44, houdende voorziening, aangaande de conflicten van attributien tusschen de administrative en regterlijke autoriteiten, ingetr. bij K. B. 20 Mei 1844, S. 25. 157. g. 151 (168). Buiten de gevallen in de wet bepaald, mag niemand in hechtenis worden genomen, dan op een bevel van den regter, inhoudende de redenen der gedane aanhouding. Dit bevel moet bij , of zoo spoedig mogelijk na de aanhouding beteekend worden aan dengene. tegen wien het is gerigt. De wet bepaalt den vorm van dit bevel en den tijd binnen welken alle aangehoudenen moeten worden verhoord. (Sv. 41 v.v., 54, 68, 79, 98, 104 v.v., 166, 386 v.v.; Uitlev.wet art. 9.) 15». g. 153') (170). Het binnentreden in eene woning tegen den wil van den bewoner is alleen geoorloofd in de gevallen bij de wet bepaald, krachtens eenen bijzonderen of algemeenen last van eene magt door de wet aangewezen. De wet regelt de vormen, waaraan de uitoefening van deze bevoegdheid gebonden is. (Grw. 187 c.; Rv. 444 , 600; Sv. 42, 47, 110; Sr. 138. 139. 370.) Wet 31 Aug. 1853, S. 83, tot verzekering der uitvoering van somm. voorschriften v. plaatse!, verordeningen. Hinderwet (2 Juni 1875, S. St5. gew. 19 Dec. 1876, S. 255 , 26 April 1884, S. 81, Inv. wet, wet 4 Sept. 1896, S. 152, en 24 Juni 1901, S. 161) art. 19. Wet 8 Juli 1874, S. 98, tot reg. v. d. uitoefening der veeartsenykunst, art. 6. Wet 16 Dec. 1886, S. 213, tot regeling v. d. tenuitvoerlegging van de ingevolge de wet op de schutterijen uitgesproken veroordeelingen en van de bekeuringen, krachtens art. 68 dier wet gedaan, en verzekering der toepassing v. h. provoost-arrest, bedoeld bij art. 71 dier wet. Arbeidswet 5 Mei 1889, S. 48, gew. 20 Juli 1895, S. 137 en 133, art. 19. Wet 21 Juli 1890, S. 127, tot verzekering van de toepassing van bij de wet bevolen of toegelaten vrijheidsbeneming. Wret 28 Febr. 1891, S. 69, tot vaststell. v. bep. betreflende 'sRijks waterstaatswerken, art. 6. Stoom wet (15 April 1896, S. 69 , art. 16. 15O. 154. Het geheim der aan de post of andere openbare instelling van vervoer toevertrouwde brieven is onschendbaar, behalve op last des regters, in de gevallen in de wet omschreven. (Grw. 187 c,; Sv. 47, 111; Sr. 371 v.v) Wet 15 April 1891, S. 87, tot regel, der brievenposterij, in werking getreden ] Apiil 1892, ingevolge K B. van 11 Febr. 189!, S. 41. K. B. 19 Dec. 1892, S. 284, tot uitv. v. art. 24 dier wet (betrefl'. de vrijstelling van briefport) gew. bij K. B. 25 Juni 1898, S. 150, betreffende portvrije verzending van stukken ingevolge de wet op de Kamers van Arbeid. K. B. 23 Nov. 1900, S. 203, betr. kostelooze verzending per post van stukken, in zake de uitvoering van de Leerplichtwet. *) Art. 152 van 1848 is vervallen. k" r 7 Ai,ril 189» S. 102, bepalende de plaatsing in het Staatsblad van deden IMenJmüllöT op het Congres der Algemeene Postvereeniging eTT en rechten der K. B. i : woikp worden uitgewisseld tussclien Nederland rrCdlSftotStd^m^ PosmpUg behoorende, — de ,iUK 6b' (Tdw ÜËt nade°re0Irég!ling van' de porten der K. B. o i/0c. ö ,. , rechtstreeks over zee tusschen het Rnk en zy'ne ^oloniC^t en bezVtUngen in Oost- en West-Indie worden gewisseld 10». g. 155 (171). Op geen misdrijf mag als straf gesteld worden de algemeene verbeurdverklaring der goederen, den schuld^^toebehoorende^ ^ ^ ^ y?nni n moeten de gronden waarop zij rusten, inhouden en in strafzaken de wettelijke voorschriften, waarop de veroordeeling rust, aanwijzen. De uitspraak geschiedt met open deuren. Behoudens de uitzonderingen door de wet bepaald zijn de teregt- zittingen openbaar. (R. O. 20; Rv. 18, 5J.) r vv»*;^ De regter kan in het belang der openbare orde en zedehjkheul van dezen regel afwijken. (R. O. 20;Rv. 18 , 62 , 205 , 822 , 823, 828; Sv. 109, 222, 250, k253 , 30-*, 3b9.) TWEEDE AFDEEL1NG. Van de regterlijke Magt. A.-t IBS e 157 (175). Er bestaat een opperste geregtshof onder 'den naam van Hooge Raad der Nederlanden, waarvan de leden door den Koning overeenkomstig het volgende artikel worden hënoemd. Van eene voorgevallen vacature wordt door den Hoogen Raad aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal kennis gegeven die, ter vervulling daarvan, eene voordragt van drie personen aan den Koning aanbiedt, ten einde daaruit eene kCDe Koning benoemt den president en den vice-president uit de leden van den Hoogen Raad. _ , 104. g. 159, 160*) (177, 178). De leden der Staten-Generaal, de hoofden der ministeriele departementen, de gouverneurs-generaal en de hooge ambtenaren onder anderen naam met gelijke m g bekleed in de koloniën of bezittingen des Rijks in andere werelddeelen, de leden van den Raad van State, en de Commissarissen des Konings in de provinciën staan wegens ambtsmisdrijven in die •I ifil firw 1848 is vervallen. Zie in verband daarmee wet van Junii1893, , L t„t i^rekking% an art 87 van de „wet op de regterl. org. en het beleid der justitie" en in verland daarmede tot wijziging van eenige bepalingen i bestaande wetgeving. betrekkingen gepleegd, ook na hunne aftreding, te regt voorden Hoogen Raad ter vervolging hetzij van 's Konings wege, hetzij van wege de Tweede Kamer. De wet kan bepalen, dat nog andere ambtenaren en leden van hooge collegien wegens ambtsmisdrijven voor den Hoogen Raad te regt staan. (R. O. art. 92.) Zie wet 1855 bü art. 54 der Grw. Keg. Regl. Nederl.-Indië art. 101. „ „ Suriname artt. 21, v.v. „ „ Curai;ao artt. 21, v.v. 105. g. 162 (180, 181). De Hooge Raad heeft het toezigt op den geregelden loop en de afdoening van regtsgedingen, alsmede op het nakomen der wetten door de leden der regterlijke Magt. Hij kan hunne handelingen, beschikkingen en vonnissen, wanneer die met de wetten strijdig zijn , vernietigen en buiten werking stellen volgens de bepaling door de wet daaromtrent te maken, en behoudens de door de wet te stellen uitzonderingen. De overige bevoegdheden van den Hoogen Raad worden geregeld bij de wet. (R. O. 87 v.v.) Reg.-Reglement voor Ned.-Indië, art. 103. „ „ „ Suriname, art. 128. „ „ .. Curacao, art. 140. Wet van 4 April 1800. S. 30, tot voorloopige regeling der regtsmagt van den Hoogen Raad der Nederlanden in West-Indische koloniale zaken. 1(S6. g. 163 (186). De leden van de regterlijke Magt worden door den Koning aangesteld. De leden van de regterlijke Magt, met regtspraak belast, en de procureur-generaal bij den Iloogen Raad worden voor hun leven aangesteld. Zij kunnen worden afgezet of ontslagen door uitspraak van den Hoogen Raad in de gevallen bij de wet aangewezen. Op eigen verzoek kunnen zij door den Koning worden ontslagen. Indien een collegie belast wordt met administrative regtspraak in het hoogste ressort voor het Rijk, zijn de eerste, tweede en vierde zinsnede van dit artikel op de leden daarvan toepasselijk. Zij kunnen worden afgezet of ontslagen op de wijze en in de gevallen, bij de wet aangewezen. Dit artikel is niet toepasselijk op hen die uitsluitend belast zijn met regtspraak over personen, behoorende tot de zee-oflandmagt of tot eenige andere gewapende magt, of met de beslissing van disciplinaire zaken. ZESDE HOOFDSTUK. Van de Godsdienst*). Wet l Maart 1816, S. 21, houd. voorschriften ter viering ^ *»0naan den openbaren cl»ristelUke Godsdienst toegew ijd ,^ew. ■ bl'adz.tt»), K. B. 7 Jan. 1S1« in de Nederlanden, houdende organisatie van het b'*tuurdeirHOTormrte* 6de serie, bladz. K B 23 Maart 1853 (dEngelbronner Bijv. t. li. . taa , reelement 2iö>". houdende bekrachtiging en mededeel.ng van het algemeen reglement voor de Hervormde kerk In ^ederlamJ. iiviatregelen tot. belioud van Wet 29 Oct. 1893, S. 40 houd ™orloopi|e m^tieg JuU im g_ u4> vicariegoodereii. Deze wet geldt kiachtens de wijz. Irtm'ï (190). Ieder belijdt zijne godsdienstige meeningen met volkomen vrijheid, behoudens de bescherming der maatschappij .. Vinrer leden teeen de overtreding der stratwet. *7H i» '«■* m. kerkgenootschappen, gew. Inv. wet, wet ^an ji ijc mu S. 124, tot opheffing v. h. collatieregt, voor zoo ver het aan den Staat behoort. *) Bij K. B. van 21 April 1862, S. 43''LV<'n b« K^van Hervormde en aiidCTe EeredienHten . bpha ^ Eeredienst opgeheven. dXf^teda|er^ Wvoega bi, het Min. van iw.t. tweede bii het Min. van Buitenl. Zaken. , Fiuandiiii^ en « « Min. an c Bij m . ö. IIO eil I»'», HllULIi i.v U- Wit VT £^L^V.ÏÏÓberlïéo. 8. 1-3, is, met intrekking der K. B. van ... XJlJ iv. u. — . I ' Juli 1868, S. 115 en 110, bepaald : henalinaen van het 6e hoofdstuk 1". dat de uitvoering en toepassing van deibefMUmg ^ dcyi ^bw»v,, - lttS. 165 (191). Aan alle kerkgenootschappen in het Rijk wordt gelijke bescherming verleend. 16». 166 (192). De belijders der onderscheidene godsdiensten genieten allen dezelfde burgerlijke en burgerschapsregten, en hebben gelijke aanspraak op het bekleeden van waardigheden, ambten •en bedieningen. ISO. 167 (193). Alle openbare godsdienstoefening binnen gebouwen en besloten plaatsen wordt toegelaten, behoudens de noodige maatregelen ter verzekering der openbare orde en rust. Onder dezelfde bepaling blijft de openbare godsdienstoefening buiten de gebouwen en besloten plaatsen geoorloofd, waar zij thans naar de wetten en reglementen is toegelaten. •Jl. 168 (194, 195). De traktementen, pensioenen en andere inkomsten van welken aard ook, thans door de onderscheidene -godsdienstige gezindheden of derzelver leeraars genoten wordende blijven aan dezelve gezindheden verzekerd. Aan de leeraars, welke tot nog toe uit 'sLands kas geen, of een niet toereikend traktement genieten, kan een traktement toegelegd, of het bestaande vermeerderd worden. Wet 26 Juni 1876, S. 125, tot intrekking van het Keizerl. decreet van 30 Dec. 180!), concernant les fabriques enz. (kerkfabrieken). 1SS. 169 (196). De Koning waakt, dat alle kerkgenootschappen zich houden binnen de palen van gehoorzaamheid aan de wetten van den Staat. lï». 170. De tusschenkomst der Regering wordt niet vereischt bij de briefwisseling met de hoofden der onderscheidene kerkgenootschappen , noch, behoudens verantwoordelijkheid volgens de wet, bij de afkondiging van kerkelijke voorschriften. ZEVENDE HOOFDSTUK. Van de Financiën, Art. 1J4. g. 171 (197). Geene belastingen kunnen ten behoeve van 's Rijks kas worden geheven, dan uit krachte van eene wet. Deze bepaling is ook toepasselijk op heffingen voor het gebruik van Rijks-werken en inrigtingen, voor zooveel de regeling van die heffingen niet aan den Koning is voorbehouden. Zie o. m.: Wet van 2 Aug. 1822, S. 31, houdende de bel. op het Geslast. laatst gew. door de Inv. wet. Algera. wet van £6 Aug. 1822, vermeld onder art. 154 Grw. Wet 3 Oct. 1843, S. 47, op het regt v. zegel, laatstel. gew. 31 Dec. 1885, S-Wet 24 Mei 1897, S. 155, tot nadere regeling van liet zegelrecht van effecten (Art. 17. D>' bepalingen van de wet van 3 October 184.? (Staatsblad no. 47) zUn van toepassing op het zegelrecht van effecten, voor zoover daarvan niet is afgeweken b« deze wet.) ... r„ >,„i.wHn!?en Wet 21 Mei 1845, S. 32, op de invordering van s Rijks dnecte oeiasungen, K. Wet Ï3 Mei 1859. 1. 36, op het regt van successie en van^ overgang gew. 2s Mei 1869, S. 95, 9 Juni 1878, S. 95, 31 Der. 18»), S. 2ti3, -4 Mei 1897, S 154, en 29 Jan. 1898, S. 35. „ _ Wet 26 Mei 1870, S. 82, betrekk. de grondbelasting, laatstel. gew. 31) Dec. 1^Wet'i ^April 1870, S. 61, houdende wijz. en aanv. der wetten omtrent de heffing en de verzekering der in- en uitgaande regten en accynsen, laatst gew. bi) de wet van 7 Dec. 1896, S. 212, houdende nadere bep. omtrent de heffing en de verzekering van de invoerrechten en accijnzen. Wet 2 Mei 1897, S. 124, tot herziening van de belastbare opbrengst der gebouwde eigendommen. (Uitvloeisel van art. 59, 2de lid der wet vin 26 Mei 1870, S. 82, welk art» luidt: De belastbare opbrengst van de gebouwde eigendommen wordt vóór den eersten January 1875 herzien volgens regelen, bij de wet te stellen. De herziening wordt elke twintig jaren herhaald.) Wet 27 Sept. 1892, S. 223, op de vermogensbelasting. Wet 27 Sept. 1892. S. 227, houd. bep. omtrent den accijns op liet zout. Wet 2 Oct. 1893, S. 149, tothetf. eener belasting op bedrijls- en andere nik. Wet 20 April 1895, S. 54, houd. nadere bep. omtrent de heffing van invoerrecht naar de waarde der goederen. , _ K. B. 26 Mei 1897, S. 162, betreffende de Comnnssièn van beooideehn,, en den Raad van beroep, bedoeld bij de wet van 20 April 1895, b. 54. Wet 16 April 1896,8. 72, tot regeling der Personeels» belasting, gew. wet 14 Juli 1898, S. 181, tot regeling der^jjersoneele belasting naai den crondslag rijwielen en wet 2 Juni 1900, S. 77. .. Wet 29 Jan. 1897, S. 63, houdende bep. omtrent den accijns op de suiker (suikerwet). IJS 1712 (-198). Geene privilegien kunnen in het stuk van belastingen worden verleend. lïtt. 173 (199). I)e verbindtenissen van den Staat jegens zijne schuldeischers worden gewaarborgd. De schuld wordt jaarlijks in overweging genomen ter bevordering der belangen van de schuldeischers van den Staat. 153. 174 (200). Het gewigt. de gehalte en de waarde der muntspecien worden door de wet .geregeld. Wet 26 Nov. 1847, S. 69, tot regeling van het NederlandscheMuntwezen. K B.29 Juni 1848, S. 28, tot bepaling van het muntloon, dat door byz. personen wordt voldaan (zie art. 18 der wet), gew. 19 Nov. 185<, b. 115. Wet 6 Juni 1875, S. 117, tot nadere tijdelijke voorziening omtient het Ned. muntwezen. (Het gouden tienguldenstuk medo als standp. aangenomen, terwijl art 7 o.a. bepaalt, dat deze wet vóór 1 Januari 1877 wordt herzien en dat tot dat tijdstip de bevoegdheid tot aanmunting van zilveren standpenningen, anders dan voor rekening van den Staat, geschorst blijft. Bij de wet vari 30 Dec. 1876, S. 272, is dat art. 7 aldus gewijzigd, dat die wet C*an 6 Juni 18.o, S. 117), zal worden herzien vóór 1 Jan. 1878.) . , , Bij die herziening — wet 9 Dec. 1877, S. 21o — is de schorsing gehandhaafd tot dat daaromtrent nader bij de wet zal zijn v°°™en\, , „ K. B. 26 Juni 1875, S. 125, tot bepaling v. h. muntloon, dooi bijz. peisonen te voldoen bij aanmunting van gouden tienguldenst. meijer wiersma , Staatswetten , 2e druk. 4 Wet 28 Maart 1877, S. 43, gew. Inv. 10, tot vervanging der koperen door bronzen Dasmunt en/. Wet 27 April 1884, S. 97, houd. nadere voorziening omtrent het muntwezen. Wet 27 April 1884, S. 98, houd. nieuwe bep. nopens de uitgifte v. muntbiljetten. Bij „de Muntwet 1901" (wel 38 Hei 1901, S. Vï>, tot nadere regeling rnn het Xederlandsche muntwezen), welkv hij het afdrukken 'lezer uitgave nog niet in werking was getreden, zijn met dit inwerkingtreding buiten werking gesteld de wetten van: 26 Nov. 1847, S. 6*9, r, Juni 1875, & 117. 28 Maart 1877. S. 43, U De:. 1877, S. 215 eti 27 April 1884, S. 97. ■ ï§. 175 (-201). Het toezigt en de zorg over de zaken van de Munt en de beslissing der geschillen over het allooi, essai en wat dies meer zij , worden door de wet geregeld. Wet 1 Juni 1850, S. 25, omtrent het toezigt en de zorg over de zaken der Munt, gew. 2 Jan. 1899, S. 11. (Deze wet wordt vervangen door de wet van 28 Mei 1901, S. 130, houdende bep omtrent het toezicht en de zorg over de zaken der Munt — welke bij het afdrukken dezer uitgave nog niet in werking was getreden.) . K B. 2 Sept. 1850, S. 50 (regeling v. d. werkkring v. h. Munt-collegie). Vgl. hierbij de wet van 18 Sept. 1852, S. 178, omtrent den waarborg en de belasting der gouden en zilveren werken, gew. 7 Mei 1859, S. 81, lnv. wet, wet 81 Dec 1887, S. 265, 15 April 1896, S. 70, en i8 Mei 1901, S. 131. I;. 198 (233). Gedurende een Regentschap kan in de troonopvolging geene verandering worden gebragt. ÏOJ. 199 (234). De veranderingen in de Grondwet, door den Koning en de Staten-Generaal vastgesteld, worden plegtig afgekondigd en bij de Grondwet gevoegd. ADDITIONNELE ARTIKELEN. Art. I. II (I). Alle bestaande autoriteiten blijven voortduren, totdat zij door andere, volgens deze Grondwet, zijn vervangen. KI. III*). Alle op het oogenblik der afkondiging van de veranderingen in de Grondwet verbindende wetten, reglementen en besluiten worden gehandhaafd, totdat zij achtervolgens door andere worden vervangen. III. IV. De heerlijke regten betreffende voordragt of aanstelling van personen tot openbare betrekkingen zijn afgeschaft. De opheffing der overige heerlijke regten en de schadeloosstelling der eigenaren kunnen door de wet worden vastgesteld en geregeld. IV. (nieuw). Art. 151 der Grondwet is niet toepasselijk ten aanzien van aardhaling, ingeval de specie wordt genomen van gronden, waarop de verpligting tot levering tegen of zonder vergoeding , krachtens gewoonte of verordening, zoowel als uit anderen hoofde, in 1886 rustte. (Onteigeningswet art. 68.) V. (nieuw). Het eerste lid van art. 152 der Grondwet blijft buiten toepassing , totdat de wettelijke regeling omtrent de gevallen waarin geene schadeloosstelling in geval van vernietiging of voortdurende of tijdelijke onbruikbaarmaking van eigendom verleend wordt, zal zijn in werking getreden. VI. (nieuw). Behoudens het regt des Konings om de Kamers der Staten-Generaal of eene van die Kamers te ontbinden, blijven de beide Kamers, zooals die op het tijdstip der afkondiging van de wetten, houdende veranderingen in de Grondwet, zijn zamengesteld, bestaan tot op den dag der opening der nieuwe Kamers. Zijn vóór dien dag verkiezingen noodig ter vervulling van plaatsen, die door ontslag, overlijden of om eene andere reden openvallen , dan geschieden deze overeenkomstig de op den dag der genoemde afkondiging bestaande bepalingen. De Koning bepaalt het tijdstip der opening van de nieuwe Kamers, zoo kort mogelijk na de verkiezingen in art. IX bedoeld. VII. Met afwijking van bovenstaand art. II worden in de wet van 4 Julij 1850 (Staatsblad n°.37), tot dat de wet daaromtrent nader zal hebben beschikt, de volgende veranderingen gebragt: (Volgen de veranderingen in de kieswet van 1850.) VIII. Na de afkondiging van de wetten, houdende veranderingen in de Grondwet, heeft eene herziening plaats van de kiezerslijsten en van de lijsten der hoogstaangeslagenen, overeenkomstig de wet van 4 Julij 1850 (Staatsblad n°. 37), gelijk zij bij art. VII is gewijzigd. , Voor de herziening der kiezerslijsten worden de termijnen van *) Artt. II en V der Grondwet van 1848 zijn vervallen. art 1, sub. c, en van art. 7 dier wet gesteld op den Sisten dag na'de bedoelde afkondiging. De kiezerslijsten worden JastS«teld uiterlijk op den 49sten en gesloten uiterlijk op den 77sten dag na d'voor°de'herziening van de lijsten der hoogstaangeslagenen wordt de termiin van art. 73 dier wet gesteld op den 49sten dag na be doelde afkondiging. Zij worden vastgesteld uiterlijk op den / / sten en o-esloten uiterlijk op den lOóden dag na die afkondiging. De eerstvolgende herziening van de kiezerslijsten en van de lijsten der hoogstaangeslagenen heeft plaats m 18891 Staten-Gene- IX. De verkiezingen voor de nieuwe Kamers der btaten uene raai hebben plaats binnen 4 maanden na die afkondiging. X. Het tweede lid van art. 5 van de wet van 29 Junij 18&1 (Ï^Ïde'mkiefgen van leden van Provinciale Staten en eemeenteraden dte mogfen plaats hebben vóór de sluiting der kiezerslijsten bedoeld in art. VIII, nemen de personen deel. wier namen voorkomen op de kiezerslijsten, geHende tijdensde a -ondieine der wetten, houdende verandering in de Grondwet. \ll De Koning is bevoegd den tekst der herziene Grondwet beke" te doen maken en daarbij in de artikelen, welke naareen ander artikel verwijzen de veranderingen van nummers aan te brengen, welke noodig blijken te zijn. (K. B. 30 Nov. 188/, b. At-) Hendrik de Rijke van Nassau f 1247. Walram II f 1275 Otto I f 1289 (Walramsche linie). (Ottonische linie). J Karei Christiaan van Nassau-Weilburg, geh. met Carolina, zuster van Willem V. Adolf, groothertog v. Luxemburg (tot 1866 Hertog van Nassau). Willem V. Willem I, Koning van 1815—1840. Frederika Louise Wilhelmina (in 1818 kinderloos overleden, was geh. met den Erfprins van Brunswijk-Luneburg). / Willem f 1879. / a wr-li rit i/ • Maurits + 1850. 1. Willem III, koning A|e dJ. . m, I van 1849-1890. f, ,u , ' • I I Wilhelmina, Ivonin- 1. Willem II, Koning! ' gin sedert 1890. van 1840—1849. (2. Hendrik 1879. 13. Alexander f 1848. 14. Sophia f 1897, geh. / ....(Willem Ernst. I met Groothertog I Kd gU5tT'8!)+^Bern. Hendrik. van Saksen- j Marie. , ... , Weimar f 1900. ( Elisabeth. I Klnderen- 1 Louise f 1871, geh. / met Karei XV, \ Louise, geh. met Fre- \ Koning van Zweden I derlk' kroonprins v. 1 en Noorwegen. ' Denemarken. 2. Frederik f 1881. / Frederik. J2 Maria, geh. met den Prins von Wied. ( Yict?r{ | Louise. ' Elisabeth. '6. Alarianne f 1883, 1 1 Charlotte. geh. met Albreeht j 2 Albert (Regent van Brunswijk). van Pruisen. ' 3 Alexandrine. Kinderen. Kinderen. Kinderen ORDE VAN ERFOPVOLGING. 1. Koningin Wilhelmina. 4. De nak. van Koningin Louise 2. De nak. van Groothertogin van Zw. en N. Sophia. 5. Maria, Prinses von Wied en 3. De nak. van Prinses Marianne. hare nak. C. Adolf, Gr.hert. v. Luxemburg. besluit daarstelling van een staatsblad. Besluit van den \%den December 1813, n". 5, betrekkelijk de daarsteliing van een Staatsblad der Vereenigde Nederlanden. (Staatsbl. 1814, no. 1.) Wij WILLEM, bij de gratie GODS, Prinse van Oranje-Nas- SAU, SOUVEREIN VORST DER VEREENIGDE NEDERLANDEN, enz., enz., enz.; Gehoord de voordragt van Onzen Commissaris-Generaal voor de Binnenlandsche zaken; Hebben besloten en besluiten: Art. Er zal, van gouvernementswege, ten koste en ten behoeve van den Lande, een Staatsblad der Vereenigde Nederlanden worden uitgegeven , te beginnen met den Isten Januarij 1814. 3. In het Staatsblad zullen alleenlijk geplaatst worden alle wetten, proclamatiën, publicatiën, en voorts zoodanige besluiten van den Souverein, als waarvan de publiekmaking noodig of nuttig wordt geoordeeld. 3. De insertie dezer stukken in het Staatsblad wordt beschouwd als derzelver publicatie, en als vervangende de bevorens gebruikelijke toezending van gedrukte exemplaren; zullende alle GemeenteBesturen , uit dien hoofde, verpligt zijn, zich van hetzelve, ten hunnen koste, te voorzien. 4. Het Staatsblad zal in octavo worden gedrukt, en, zonder vaste tijdsbepaling, worden uitgegeven, in diervoege als destoffe, daartoe voorhanden, zal vorderen. &. Geen der voorz. stukken zal in eenig nieuwspapier opgenomen of publiek gemaakt mogen worden , vóór dat hetzelve in het Staatsblad is geïnsereerd geweest. 6. De superintendentie over de uitgave van het Staatsblad, en de zorg voor alles, wat deszelfs inrigting en organisatie betreft, zal worden gedemandeerd en opgedragen aan Onze Algemeene Staats-Secretarij. #) *) K. B. 22 Dec. 18iü (d'Engelbronner, Bijv. t. h. Staatsbl.3de serie, bladz. 647). Wij Willem II, enz. Gezien enz. ...... .. En in aanmerking nemende, dat, zoo het mogelijk is bevonden, bij vereenvoudiging van den gang der regerings zaken en in verband met de ingevoerde verantwoordelijkheid der hoofden van de ministeriele departementen, de secretairie van staat als zoodanig op te beffen, de overblijvende werkzaamheden echter van dien aard en van dien omvang zijn, dat zij noodwendig het aanhonden van eene afzonderlijke instelling vooral ook voor het behoorlijk aanteekenen, rangschikken en bewaren der wetten, besluiten en andere regermgsakten vereischen ; - maar tevens, dat daarbij zeer gevoeglijk de werkzaamheden . welke bij het kabinet des konings alsnog worden verrigt, kunnen plaats hebben en aldus die beide instellingen tot een worden gebragt, welke vereemgmg te gelijker tijd tot bezuiniging is dienstbaar te maken. lïebben besloten en besluiten: , Art. 1. De secretarie van staat en het kabinet des konings zullen, met 1 Jan. aanstaande worden vervangen door eene instelling onder den naam van kabinet des konings. . .. ,, t Daarop is b(j K. B. van 22 Dec. 1863, S. 149, de zorg voor de, uitgave van het Staatsblad opgedragen aan den Minister van Justitie; zie dat K. B. op bladz. 63. 3. Onze Commissaris-Generaal voor de Binnenlandsche zaken zal zich. met Onze Algemeene Staats-Secretarij conserteren, nopens de uitvoering van dit besluit, hetwelk mede zal gebragt worden ter kennis van den Secretaris van Staat voor de Buitenlandsche Zaken, van den Eersten President van het Hoog Geregtshof, en van de Commissarissen-Generaal van Finantien, Oorlog, Marine en Politie, ten einde zich daarnaar te gedragen. Gegeven in 's Gravenhage, den 18den December des jaars 1813, en van Onze Regering het Eerste. (geteekend) WILLEM. Ter Ordonnantie van Zijne Koninklijke Hoogheid, (geteekend) A. R. Falck. Besi.uit 18 Dec. 1813 (aVEngelbronner, Bijv., t. h. Staatbl., ie Serie, bladz. 7), houdende, dat van Gouvernementswege eene Nederlandsche Staats-Courant zal worden uitgegeven. Art. 1. Er zal, van gouvernementswege, ten koste en ten behoeve van den Lande, eene Nederlandsche Staats-Courant worden uitgegeven, te beginnen met den lsten Januarij 1814. 8. Met volstrekte uitsluiting van alle particuliere stukken, nieuws-tijdingen en advertissementen, worden in de Staats-Courant geplaatst: lu. Alle besluiten , benoemingen en aanschrijvingen van de ministers en van alle nationale kollegien en ambtenaren, civiele en justitiële, welke dezelven aan het publiek willen mededeelen. 2". Alle advertissementen en annonces van dezelve kollegien en personen. 3". Zoodanige diplomatieke stukken, officiële tijdingen en verdere berigten, als het gouvernement wil hebben medegedeeld. 4". Annonces en advertissementen van departementale en plaatselijke besturen en ambtenaren , voor zoo verre die de plaatsing daarvan, tegen betaling van het gewone advertentiegeld, mogten verlangen. *) 3. De Staats-Courant wordt in folio gedrukt en dagelijks uitgegeven. Zullende de gemeentebesturen verpligt zijn, zich dezelve ten hunnen koste aan te schaffen. 4. enz. *) K. B. 30 Jiilij 1842, (d'Engelhronner, Bijv. t. h. Staatsbl., 4 el TnveZdende kracht nut fnklokslag van middernacht tusschen 30 Sept. en. \ OctA ■ ( ■wet wordt gewoonlijk genoemd: wet van 15 Mei 1S2U, Staatsbl. no. 28.) Art. 1. Geene Wet is verbindende, zoo lang zij niet behoorlijk is afgekondigd. landsche geldleeningen, aflossingen, ren^betóUi^pn^enz.^, \an^ (mder^et^in. en verpachtingen van vaste goedereii . door 1 pn kunsthandelaars wegens gen van stoombooten' P°^w£gens, enz .an ,,n alle zoodanige verdere bede uitgaven van boek- en kimstwerken, en 'feel te hebben , een en ander rigten, waarbij liet publiek «e^c^ ^" ^ vinnenlaiidFcht' zaken, en met uitter beoordeeling van onzen minst . , et gemeen overleg der Zoo is het dat Wij den Raad van state genoora, en met g Staten-Generaal. 2. De Wetten zijn in het geheele Koningrijk verbindende, uit krachte van derzelver afkondiging door den Koning gedaan. Zij werken terstond nadat derzelver afkondiging in alle deelen van het Koningrijk zal kunnen bekend zijn. Wanneer bij de Wet geen ander tijdstip is vastgesteld, wordt de afkondiging gerekend in het geheele Koningrijk, bekend te zijn op den 20sten dag na dien der dagteekening van het Staatsblad, in hetwelk de Wet geplaatst is. S. Gewoonte geeft geenregt, dan alleen wanneer de Wet daarop verwijst. , 4. De Wet verbindt alleen voor het toekomende en heeft geene terugwerkende kracht. (De wet van 14 Sept. 1866. S. 124, werkte terug tot den dag der invoering der wet van 22 April 1855, S. 32.) 5. Eene Wet kan alleen door eene latere Wet, voor het geheel of gedeeltelijk hare kracht verliezen. 6. De Wetten betreffende de regten, den staat en de bevoegdheid der personen, verbinden de Nederlanders, ook wanneer zij zich buiten 's lands bevinden. ï. Ten opzigte van onroerende goederen , geldt de \V et van net land of der plaats, alwaar die goederen gelegen zijn. 8. De strafwetten en de verordeningen van policie, zijn verbindende voor allen die zich op het grondgebied van het Koningrijk bevinden. . ». Het burgerlijk regt van het Koningrijk, is hetzelfde voor vreemdelingen als voor de Nederlanders, zoo lange de Wet niet bepaaldelijk het tegendeel vaststelt. De vorm van alle handelingen, wordt beoordeeld naar de YY etten van het land of de plaats, alwaar die handelingen zijn verrigt. II. De regter moet volgens de Wet regt spreken: hij mag m o-een geval de innerlijke waarde of billijkheid der Wet beoordeelen. " ga" Geen regter mag bij wege van algemeene verordening, dispositie of reglement uitspraak doen in zaken, welke aan zijne beslissing onderworpen zijn. 13. De regter die weigert regt te spreken, onder voorwendsel van het stilzwijgen, de duisterheid of de onvolledigheid der Wet, kan uit hoofde van regtsweigering vervolgd worden. 14. Door geene handelingen of overeenkomsten, kan aan de Wetten die op de publieke orde of goede zeden betrekking hebben, hare kracht ontnomen worden. Hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan te De' arükelen welke b;1 de wet van den 14 Junfl 1K22 (Staatsblad na 10) zijn vervat, zullen niet verder een gedeelte uitmaken van liet burgeilijk wetboek. . „ . , ü - Q ia 11 ia . q 2. De bepalingen vervat in de art. 2, 3, 4, o, b, «, 8, J. 10, 11, l«, ±a. 14 en 15 van de aangehaalde wet, zullen als afzonderlijke wet, onder den titel van algemeene bepalingen 'Ier wetgeving van het Koningrijk, blijven bestaan. wet en k. b. betrekk. de afkond. der wetten enz. Wet van den 2 Augustus 1822,betrekkelijk deaJko"*W"S der Wetten en omtrent het tijdstip waarop dezelve aan vangen verbindende te zijn. (S. 33.) AlzooNW^FnMoVerweg"ng genomen hebben, het ongerijfhetwelk voortspruit uit de verschillende beginselen, welke in het R.jk worden gevolgd omtrent de afkondiging der Wetten, en omtrent het tiirktin waarop dezelve aanvangen verbindende te zijn, Zoo is het dat Wij den Raad van State gehoord, en met gemee overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan beArt" 1. De Wetten zijn in het geheele Koningrijk verbindende, uit krachte van derzelver afkondiging door den Koning gedaan. Zij werken terstond nadat derzelver afkondiging in alle deelen van het Koningrijk zal kunnen bekend zijn. ' s Wanneer bij de Wet geen ander tijdstip is vastgesteld , wo de afkondiging gerekend in het geheele Koningrijk bekend te zijn, op den twfntifsten dag na dien der dagteeken.ng van het Staatsblad in hetwelk de Wet geplaatst is. besluit van den 'listen Dec. 1863, S. 149, ter nadere regeling van de wijze en den vorm van afkondiging van wetten en Koninklijke besluiten. Overwegende^ 'dat' heT'ter rigtige afkondiging vanwetten en door Ons genomen besluiten, wenschelijk is de zorg v Kabi- van het Staatsblad, thans rustende op ' r £ dragen; net, aan eenen daarvoor verantwoordelijken Minister op te aragen, Gelet enz. «_t > De Zorg voor de uitgave van het Staatsblad van het Ko- «i»>>«rr, tf'a 3? van wetten en van door Ons stomen besluiten, wordt ooeedragen aan Onzen Minister van Justitie. u«t,„lr P| De Wetten en de algemeene maatregelen van inwendig bestuur van den Smt. worden8 na door Ons het hoofd van het departement van algemeen bestuui, men net aangaat! niede onderteekend te zijn, door dezen verzonden aan 0lWanneer Sde wet of de algemeene maatregel van ïnwendig bestuur de mede-onderteekening behoeft van meer dan een hoofd van een departement van algemeen bestuur, geschiedt d ding door hem die het laatst teekent. 3. Onze Minister van Justitie voorziet de wet of den algemeenen maatregel van inwendig bestuur van het navolgende onderschrift . „Uitgegeven den (Invullen dagteekening en. jaartal.) De Minister van Justitie Hij zorgt tevens voor de onmiddellijke plaatsing van de wet of van den algemeenen maatregel van inwendig bestuur in het Staatsblad, en, is van zoodanigen maatregel gelijktijdige plaatsing inde Staats-courant bevolen. ook voor de onmiddellijke plaatsing in die courant. De oorspronkelijke stukken worden daarna door hem teruggezonden aan het Kabinet des Konings, om in het archief dier instelling te verblijven. 4. De bepalingen van de artt. 2 en 3 zijn mede van toepassing op de door Ons genomen besluiten, geene algemeene maatregelen van inwendig bestuur van den Staat zijnde, waarvan de plaatsing in het Staatsblad door Ons bevolen is. 5. Dit besluit treedt in werking op den vijfden dag na de dagteekening van het Staatsblad en de Staats courant, waarin het geplaatst is. Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad en gelijktijdig in de Staats-courant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de hoofden der departementen van algemeen bestuur. Wet van 26 April \ 852, S. 92, houdende regeling der afkondiging van algemeene maatregelen van inwendig*) bestuur van den Staat, gewijzigd 23 Juni 1893, S. 111. Art. 1. De algemeene maatregelen van inwendig bestuur van den Staat, zijn in het geheele Koningrijk verbindend, uit kracht van hunne afkondiging door den Koning gedaan. Zij werken terstond, nadat hunne afkondiging in alle deelen van het Koningrijk bekend kan zijn. 2. De afkondiging geschiedt: Door plaatsing in het Staatsblad, door plaatsing in het Staatsblad en in de Staats-courant gelijktijdig. Ingeval gelijktijdige plaatsing in het Staatsblad en de Staats-courant bevolen is, wordt het tijdstip, waarna de maatregel, overeenkomstig art. 3 dezer wet, zal werken, daarbij uitgedrukt. 3 De afkondiging wordt gerekend in het geheele Koningrijk bekend te zijn op den twintigsten dag na dien der dagteekening van het Staatsblad, waarin de algemeene maatregel van inwendig bestuur is opgenomen, of, indien bij het besluit, houdende vaststelling van zoodanigen maatregel, behalve de plaatsing in het Staatsblad. ook gelijktijdige opneming in de Staats-courant is bevo- *) „Inwendig" in de Grw. v. 1887 weggelaten. len, op den tweeden *) dag na dien der dagteekening van het Staatsblad en van de Staats-courant, waarin de algemeene maatregel van inwendig bestuur geplaatst is. Wet van 1815, S. 5, betreffende het leggen van arresten en het vragen van kortingen op traktementen, soldijen en pensioenen, bij de hoofden der onderscheidene departementen van administratie. Art. 1. Geenerhande arresten zullen verleend of gedoogd worden op gelden, effecten, papieren of goederen , berustende onder Onze Secretarissen van Staat of andere hoofden van administratiën in hunne kwaliteit, of op eenige bureaux of kantoren tot de algemeene 's lands administratie behoorende, en speciaal niet op eenige ordonnantiën van betaling, welke, zoo ter zake van traktementen, soldijen of pensioenen, als ter voldoening van aannemingen , leveranciën, als anderzins, reeds geslagen zijn of nog moeten geslagen worden. Evenmin zullen arresten verleend of gedoogd worden op gelden of andere objecten, berustende onder provinciale, plaatselijke of andere administratiën, voor zoo verre die betrekking hebben tot zee- of rivier-waterkeerende werken, de sluiswerken daaronder begrepen. 3. Alle de genen, welke, ter voldoening aan een vonnis of tot securiteit van eenige pretensiën, ten laste van particuliere ingezetenen of van eenige corporatie, aanspraak maken op eenige gelden of andere objecten in artikel \ vermeld, zullen zich moeten adresseren aan den Secretaris van Staat of het hoofd der administratie , onder welke die gelden of objecten berusten of behooren; en zal daaromtrent als dan op zoodanige wijze worden gehandeld, als Wij, op het rapport van den Secretaris van Staat of ander hoofd van administratie, aan wien het adres zal gemaakt zijn, zullen oordeelen te behooren. ;i. Op de traktementen der officieren Onzer land- en zeemagt van allen rang, mitsgaders der administrateuren en officieren van gezondheid tot dezelve behoorende, — gelijk mede op de pensioenen van de gepensioneerde officieren van de land- en zeemagt. zal door de Departementen van Oorlog en van Marine respectivelijk korting kunnen worden verleend, onder de bepalingen in de volgende artikelen vastgesteld. 4. Deze korting zal zijn van een vierde van het beloop der traktementen of pensioenen van zestien honderd guldens en daar beneden, en van een derde van het beloop der traktementen of pensioenen, welke meer dan zestien honderd guldens beloopen. ") Vóór de wijz. van 181)3: „vijfden". meijer wiersma, Staatswetten. 21' druk. 5 5. Geene korting zal kunnen worden geobtineerd voor minder dan vijf-en-twintig guldens, terwijl daarenboven de schuld, waarvoor de korting gevraagd wordt, ingeval dezelve uit leveranciën , arbeidsloonen en dergelijke voortspruit, ten minste een jaar oud zal moeten zijn. . 6. Wegens verteringen en gemaakte schulden in publieke of particuliere koffij- en wijnhuizen, zal nimmer korting worden ver- leej d Insgelijks zal voor geene interessen korting verleend worden, ten 'zij alleen in het geval van voorgeschotene gelden, waar voor handschriften, acceptatien. obligatien of dergelijke zijn gepasseerd, bij welke het bijbetalen van interessen , speciaal is geconditioneerd geworden. ^ tra^tementen der officieren van Onze land- of zeemagt, zich te velde of buiten gaats bevindende, zal geene korting mogen verleend worden. De schuldeischers zullen derzelver terugkomst moeten afwachten tot het voortzetten hunner reclames, nogtans zullen de kortingen, welke reeds bevorens tot op het oogenblik dat de debiteuren te velde of naar zee zijn gegaan, mogten verleend zijn, niet ophouden derzelver effect te sorteren. •ï Ieder die eenige korting ten laste van een dienstdoend of eenensioneerd officier van Onze land- of zeemagt zou willen vragen, zal zich te dien einde, bij behoorlijk gezegelde rekweste moeten adresseren aan het Departement van Oorlog of van Marine, wien zulks aangaat; daarbij opgevende: •ju De naam en doopnaam als ook den rang van zijn aebiteur, met indicatie van het korps, de equipagie of de administratie waar bij hij geplaatst is, of wel, indien het een gepensioneerde of buiten activiteit zijnde officier betreft, van de woonplaats van denzelven. „ , . 2". De aard der schuld en de precise tijd, op welke dezelve is gecontracteerd, met overlegging van authentieke kopijen, van alle zoodanige bewijzen waarop de rekwestrant zijne pretensie fundeert, en voor zoo veel de schuld uit geleverde winkelwaren of uit verdiende arbeidsloonen voortspruit, met productie van extract authentiek uit het schuldboek. Bii de Departementen van Oorlog of Marine, zullen geene originele handschriften, acceptatien, obligatien, of dergelijke kunnen aangenomen, maar in alle gevallen geauthentiseerde afschriften daarvan moeten gevorderd worden. . ÏO Geen officier zal echter ten laste van een ander officier eenige korting wegens particuliere schulden kunnen vragen; zullende de Departementen van Oorlog en Marine ingeval daartoe adres mogt worden gemaakt, hetzelve te allen tijde buiten dispositie 11. Het Departement van Oorlog of van Marine zal den officier, ten wiens laste de korting gevraagd wordt, daaromtrent in zijne belangen hooren. . Zoo deze de wettigheid der schuld erkent, of anderzins in de korting toestemt, zal dezelve dadelijk verleend worden. Indien hij echter de schuld weerspreekt, en het Departement van Oorlog of van Marine, wien zulks aangaat, na het inwinnen van alle zoodanige informatien, als hetzelve zal noodig oordeelen, de pretensie illiquide mogt bevinden, zal hetzelve den verzoeker om korting, tot het vervolgen van zijn gesustineerd regt. renvoijeren aan de ordinaris justitie. . 18 Wanneer door het Departement van Oorlog of van Marine aan'eenig officier een bepaalde termijn zal zijn voorgeschreven, om nopens eene ten zijnen laste gevraagde korting te bengten, of informatien te suppediteren, en zoodanig officier nalatig mogt blijven aan zijne verpligting in dezen te voldoen, zal deszelfs stilzwijgen als eene bekentenis van de wettigheid der schuld aangemerkt en de korting dadelijk verleend worden. 13 Wanneer het Departement van Oorlog of van Marine, na het berigt van den officier te hebben ingewonnen, nadere informatien van den verzoeker om korting mogt verlangen, en deze in gebreke bleef, om binnen den hem voorgeschreven tijd, die informatien in te dienen, zal hij worden gerekend van zijne reclame te hebben afgezien, en mitsdien het verzoek om korting gehouden worden voor vervallen. 14. Op het traktement of pensioen, van welken aard ook, van denzelfden officier, zal slechts ééne korting te gelijk effect kunnen sorteren- meerdere kortingen op zoodanig traktement of pensioen verleend wordende, zal de eene de andere successivelijk opvolgen. 15. De tijd van het indienen van het primitief verzoek om korting, bepaalt de preferentie. De Departementen van Oorlog en van Marine zullen daarvan, elk voor zoo veel hem aangaat, naauwkeurig aanteekening houden, en nimmer op eenig later ingediend verzoek ten laste van denzelfden officier, eene definitive dispositie nemen, tenzij omtrent eene vroeger geïnstitueerde reclame finaal gedisponeerd zal wezen. 1G Wanneer het evenwel mogt gebeuren , dat twee of meer personen op denzelfden dag korting ten laste van denzelfden officier obtineerden, zal echter alleen het een derde of een vierde, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 4, worden gekort, en dit montant, in gelijke deelen, aan ieder der korting verkregen hebbende personen worden uitgekeerd. . 13 Ieder die eenige korting ten laste van een officier zal hebben geobtineerd, zal gehouden zijn te zorgen, dat die korting geboekt worde ten kantore waar de betaling moet geschieden. — Ingeval hij langer dan eene maand, na het verleenen der korting, mogt verzuimen de te boekstelling te doen effectueren, zal de korting worden gehouden voor vervallen. IS. Wanneer een officier gelden aan den lande mogt verschuldigd zijn, zullen dezelve altijd bij voorkeur worden ingehouden, al ware het ook, dat er reeds kortingen ten behoeve van particulieren mogten verleend zijn, welke dan zoo lange zullen cesseren, tot dat de schuld aan den lande geheel zal zijn gekweten. Op gelijke wijze zal gehandeld worden met zoodanige schulden, welke de officieren aan eenig korps van Onze land- of zeemagt mogten hebben , het zij dezelve daar nog bij dienen, het zij dezelve bij een ander mogten zijn overgegaan, of wel met pensioen den dienst mogten hebben verlaten. ■ !l. Geene kosten zullen ten laste van den officier, op wien de korting verleend wordt, kunnen worden gebragt, dan die voor zegels en leges. 2«». Bij aldien de Departementen van Oorlog en Marine mogten bevinden, dat sommige officieren zich zeiven verre genoeg konden vergeten, om ongeoorloofde schulden te contracteren, of de kortingen ten hunnen laste boven mate te doen vermenigvuldigen, zullen zij in dat geval zulks ter Onzer kennisse brengen, en des noods, naar gelang der omstandigheden, hunne destitutie, voor zoo veel de dienstdoende betreft, aan Ons voordragen. Burgerlijke Pensioenwet, art. 30. De bepalingen der wet van 24 Jan. 1815, S. 5, welke ook van kracht blijft voor de provincie Limburg, worden, zoowel wat de arresten als wat de kortingen betreft, met opzicht tot de burgerlijke pensioenen gehandhaafd en toepasselijk verklaard. Wet van 8 November 1815, S. 51, houdende bepaling van den tijd, binnen welken alle pretensien, ten laste van het Rijk, zullen moeten worden ingediend. Art. 1. Alle pretensien, ten laste van het Rijk, loopende van het tijdstip dat het Fransch Bestuur in deze landen heeft opgehouden te bestaan, tot op den 31 sten December 1814ingesloten, zullen door de belanghebbenden moeten zijn ingediend vóór of uiterlijk op den laatsten December dezes jaars 1815. 3. Alle pretensien, ten laste van het Rijk, zullen in het vervolg altijd moeten worden ingediend binnen zes maanden, volgende op het jaar, waarover dezelve loopen, en zullen alzoo de pretensien ten laste van den dienst van het thans loopend jaar 1815 moeten zijn ingediend vóór of op den laatsten der maand Juni 1816, en zoo vervolgens van jaar tot jaar. 3. Alle zoodanige pretensien, welke niet binnen de termijnen, bij de voorgaande artikelen bepaald, zullen wezen ingediend, zullen worden gehouden voor verjaard en vernietigd. <4. Onder de pretensien in de voorgaande artikelen bedoeld, zijn niet begrepen de renten en kans-biljetten van de nationale schuld, de burgerlijke, militaire en kerkelijke pensioenen op het grootboek der pensioenen ingeschreven, de vaste traktementen en soldijen van de burgerlijke en militaire ambtenaren en bedienden, en alle zoodanige andere pretensien welker bedragen bepaald en welker afdoening en betaling gebruikelijk is, zonder dat eene voorafgaande aanvrage of productie van stukken van de zijde der belanghebbenden gevorderd wordt. a. De indiening van alle pretensien in het 1ste en 2de artikel bedoeld, zal, ten allen tijde, behooren te geschieden bij zoodanige administratien, kollegien, autoriteiten of ambtenaren als welke de orders tot het doen van leverancien of anderzins gegeven hebben en op de wijze bij elke administratie, kollegie of autoriteit gebruikelijk en voorgeschreven, — en zullen de belanghebbenden geacht worden door dusdanige indiening aan het gestatueerde bij deze wet te hebben voldaan; terwijl aan dezelven wordt onverlet gelaten, om van de administratie, het kollegie, de autoriteit of de ambtenaar, aan welke zij hunne pretensien hebben ingeleverd, een bewijs van die inlevering te vorderen, teneinde, zich, in allen gevalle, daar door. tegen de applicatie der prescriptie bij het 3de artikel dezer wet bepaald, te kunnen vrijwaren. En op dat niemand hiervan eenige ignorantie pretendere, lasten en bevelen Wij dat deze in het officiële dagblad en in het staatsblad zal worden geïnsereerd, en dat alle ministeriële departementen , autoriteiten, kollegien en ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de naauwkeurige uitvoering derzelve de hand zullen houden, zonder eenige conniventie of dissimulatie. De termijnen van verjaring bij deze wet bepaald zijn ook van toepassing op vorderingen ten laste van de Provinciën (P. art. 18->i en van de <*emeenï en (Gem.-wet, art. 288). Wet van 1 Maart 1815, S. 21, houdende voorschriften ter viering der dagen aan den openbaren Christelijken Godsdienst toegewijd, gew. art. 11 Inv. wet. Alzoo Wij in overweging genomen hebben de noodzakelijkheid om, op het voetspoor onzer godsdienstige voorvaderen, die daarop steeds den hoogsten prijs stelden, de pligtmatige viering van den dag des Heeren en andere dagen den openbaren christelijken godsdienst toegewijd, door eenparige en voor de geheele uitgestrektheid der Vereenigde Nederlanden algemeen werkende maatregelen te verzekeren; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal dezer landen, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: 1. Dat op zondagen en op zoodanige godsdienstige feestdagen, als door de kerkgenootschappen van den christelijken godsdienst dezer landen algemeen erkend en gevierd worden, niet alleen geene beroepsbezigheden zullen mogen verrigt worden, welke den gods- dienst zoude kunnen storen, maar dat in het algemeen geene openbare arbeid zal mogen plaats hebben, dan ingeval van noodzakelijkheid, als wanneer de plaatselijke regering daartoe schriftelijke toestemming zal geven. S. Dat op deze dagen, met uitzondering van geringe eetwaren, geene koopwaren hoegenaamd op markten, straten of openbare plaatsen, zullen mogen worden uitgestald of verkocht, en dat kooplieden en winkeliers hunne waren niet zullen mogen uitstallen noch met opene deuren verkoopen. 8. Dat gedurende den tijd voor de openbare godsdienstoefening bestemd, de deuren der herbergen en andere plaatsen, alwaar drank verkocht wordt, voor zoo verre dezelve binnen den besloten kring der gebouwen liggende zijn, zullen gesloten zijn, en dat ook, gedurende dien zelfden tijd. geenerhande spelen, het zij kolven, balslaan of dergelijke mogen plaats hebben. 4. Dat geene openbare vermakelijkheden. zoo als schouwburgen, publieke danspartijen, concerten en harddraverijen, op de zondagen en algemeene feestdagen /.uilen gedoogd worden; zullende het aan de plaatselijke besturen worden vrijgelaten hieromtrent eene uitzondering toe te staan, mits niet dan na het volkomen eindigen van alle godsdienstoefeningen. .V Dat de plaatselijke policie zorg zal dragen, ten einde alle hinderlijke bewegingen en gerucht in de nabijheid der gebouwen tot de openbare eeredienst bestemd en in het algemeen alles wat dezelve zoude kunnen hinderlijk zijn, voor te komen ot te doen ophouden. «. Dat de overtredingen tegen de bepalingen van dit besluit naar gelang van personen en omstandigheden , zullen gesti aft worden met eene boete van niet hooger dan vijf-en-twintig guldens. of met eene hechtenis (gevangenis) van niet langer dan drie dagen voor de overtreders die buiten staat mogten zijn deze boete te betalen *). ; I )at wanneer tijdens het plegen van de overtreding nog geen vijf jaren zijn verloopen sedert de veroordeeling van den schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, (bij eene tweede overtre- ding)i de boete of straf zal verdubbeld worden en wijders alle de te koop gelegde of uitgestalde goederen verbeurd verklaard en de herbergen of andere publieke plaatsen voor ééne maand gesloten. En dat door deze algemeene verordeningen, alle daar mede niet overeenkomstige provinciale of plaatselijke reglementen en inrigtingen zullen worden gehouden voor vervallen *). *) De artt. li en 7 z(jn gehandh. door art. 10 no. :S Iuv. wet en aldus gew. door art. 11 dier wet. WET van 5 october 1841, S. 40, houdende instructie voor de algemeene rekenkamer, gewijzigd b«wn van 20 Juli 1 , S 123 INV. wet, wet 30 Juni 1890, S. 101 , ' ' wet 29 Dec. 1898, S. 279. EERSTE HOOFDSTUK. Zamenstelling van het kollegie en deszelfs verpligtingen in het algemeen. Art 1 De Algemeene Rekenkamer zal bestaan uit zeven leden; asssssü ^iTtatefSTde «xri van de Algemeene Rekenkamer rullen den vollen ouderdom moeien hebben bereikt vandtrtigjaren, S ienerhaS hoofde aan den land, rek.npltel.gmop».)» Slen elkander niet mogen bestaan in of binnen den vierden graad van bloedverwantschap of zwagerschap. u.„nPminff zal het indien de zwagerschap mogt ontstaan na de benoeming; 1 Jnf de secr^aris die dezelve heeft aangegaan, zijne betrekking nfet kunnen blijven behouden, ronder vergunning de^ K"uir,^=. ™? Bij vacal'ure onder de leden. geef. de Algemeene Intem» SÏÏÜSÏ. "21 vTrvÏÏS/g! Rekenkamer zal het kollegie daarvan kennis geven aan de Iweeae Kam^i der Staten-Generaal, teneinde, naar bevind van zaken ter vervanging van zoodanig lid, eene voordragt aan den Koning te doen. •) Van 1840. INSTRUCTIE VOOR DE ALGEM. REKENKAMER. Overigens worden de bepalingen die, ten aanzien der leden van de regterlijke magt, vervat zijn in de artikelen 11 en 13 der wet op de regterlijke organisatie en het beleid der justitie *), ook op de leden van de Algemeene Rekenkamer toepasselijk verklaard. 4. De ambtswedde van den voorzitter wordt bepaald op vijf duizend gulden, die van de overige leden op vier duizend ruiden "sjaarr. De leden en de secretaris zullen hunne woonplaats moeten houden in jie gemeente, binnen welke het kollegie is gevestigd. 5. De vaste ambtenaren en bedienden der Algemeene Rekenkamer zullen, op hare voordragt, door den Koning aangesteld en door het kollegie van de noodige instructien voorzien worden. O. De leden en de secretaris der Algemeene Rekenkamer zullen, alvorens in functie te treden, ieder op de wijze zijner godsdienstige gezindheid, in handen des Konings, afleggen den eed (de verklaring), dat zij, om te worden benoemd tot het ambt, waartoe zij geroepen zijn, noch directelijk, noch indirectelijk, aan eenige personen, hetzij in of buiten het bestuur, onder wat naam of vooiwendsel ook, eenige gifte of gave beloofd of gegeven hebben, noch te beloven of geven zullen, en voorts den eed (de belofte) dat zij zullen zijn getrouw aan den Koning; dat zij de grondwet zullen onderhouden en handhaven, hunne instructien met alle naauwgezetheid opvolgen en hunnen post ter goeder trouw, met a^e naarstigheid, eerlijkheid en onzijdigheid waarnemen, en dat zij, wijders, om iets hoegenaamd in hunne betrekking te doen of te laten, van niemand hoegenaamd eenige beloften of geschenken zullen aannemen, directelijk of indirectelijk. De ambtenaren en bedienden der Kamer zullen door den voorzitter in de vereenigde vergadering van het kollegie beéedigd worden. ?. De leden en de secretaris der Algemeene Rekenkamer mogen, op straffe daarop bij het Wetboek van Strafregt gesteld, middellijk of onmiddellijk, geen aandeel hebben in eenige aanbesteding, leverancie, pacht van goederen, regten of middelen, of in eenige zaak waaromtrent met het Rijk wordt overeengekomen. Het is hun almede verboden eenige vorderingen ten laste van het Rijk, vatbaar om door de Kamer te worden verevend, hetzij vóór hetzij na de verevening, te koopen of voor hunne rekening te nemen, onder welke benaming zulks ook zoude mogen zijn; *) De liier bedoelde artt. luiden aldus: ...J1; arrest, bij hetwelk eenig lid van de regterliike magt, tot eene lytstraflelijke of onteerende straf wordt veroordeeld, zal tevens deszelfs afzetting worden uitgedrukt. 13. Elk lid van de regterlijke magt, tegen wien een decreet van lijfsaantasting verleend is, wordt daardoor voorloopig in zijne bediening geschorst. /-u zijn bij de wet van 4 Juli 1874, S. 90, voor de leden der rechterlijke macht door geheel andere vervangen, maar (vreemd genoeg) nog van kracht gebleven voor de leden v. d. Rekenkamer. Door de afschaffing der lijf- en onteerende straffen mist art. 11 in alle geval elke beteekenis. als ook om op eenige wijze, regtstreeks of zijdelings, deel te hebben in den aankoop van zoodanige vorderingen. Het voormeld verbod is insgelijks toepasselijk op de ambtenaren en bedienden der Algemeene Rekenkamer, zonder uitzondering. S. De voorzitter heeft het oppertoezigt over alle de werkzaamheden van de Algemeene Rekenkamer, en waakt voor de stipte uitvoering van de tegenwoordige wet in het algemeen en voor de naleving van het vast te stellen reglement van orde, bedoeld bij art. 65 dezer wet; hij zorgt voor de bewaring van alle charters, stukken of bescheiden , bij het kollegie berustende, en ziet toe, dat geene afgifte van stukken, behoorende tot het archief der kamer, geschiede, anders dan met toestemming van het kollegie of op bevel van den regter. Hij zal inzage, afschrift of uittreksel van de voorzeide charters, stukken en bescheiden mogen toestaan. O. De voorzitter brengt al de stukken, die aan de Algemeene Rekenkamer of aan hem, in deze zijne hoedanigheid, worden toegezonden, ter beraadslaging van de vergadering; maakt de besluiten volgens de meerderheid der stemmen op, en heeft, bij het staken der stemmen, eene beslissende stem, behoudens het bepaalde bij het laatste lid van dit artikel *)ê (60.) Geene besluiten zullen in de vergadering der Algemeene Rekenkamer kunnen genomen worden, indien niet ten minste vier-)-) leden, de voorzitter daaronder begrepen, tegenwoordig zijn. Indien slechts vier leden tegenwoordig zijn en de stemmen staken , zal de beslissing worden aangehouden tot de eerstvolgende vergadering. Staken de stemmen alsdan andermaal, dan beslist de stem van den voorzitter. IU. Onverminderd de verdeeling der werkzaamheden tusschen de leden onderling, zullen alle rekeningen in eene algemeene vergadering moeten worden opgenomen en gesloten, nadat gehoord zal zijn het verslag van het lid of de leden , met het voorloopig onderzoek belast geweest. ■ I. De leden en de secretaris mogen niet tegenwoordig zijn bij de beraadslagingen over eenige zaak, hen zeiven of hunne naastbestaanden , in of binnen den vierden graad van bloedverwantschap of zwagerschap, betreffende. ■ S. De voorzitter zal zich. zonder toestemming van den Koning, niet langer van zijnen post mogen verwijderen dan voor ééne week. In geval van afwezigheid, belet of ontstentenis, zal hij vervangen worden door het oudste lid, naar rang van benoeming. Hij is bevoegd, om aan de leden en den secretaris verlof te ") Aan art. 9, al. 1 zyn de onderstreepte woorden toegevoegd door art. 1 tier wet van 30 Juni 1890, S. lol. •!•) In art. 9, ai. 2, is door de wet van 1890 het woord „vijf" veranderd in „ten minste vier", terwijl al. 3 toen aan art. 9 is toegevoegd. geven, uiterlijk voor den tijd van ééne week; voor langer, mits niet te bovengaande den tijd van zes weken, wordt zoodanig verlof door het kollegie verleend. ... , , Wanneer nog langer verlof mogt noodig zijn, wordt net verzoek daartoe aan den Koning gedaan. 13. De Algemeene Rekenkamer zal dienen van berigt, consideratien en advies, op alle zoodanige stukken als aan haar tot dat einde door den Koning zullen worden verzonden. 14. Binnen de eerste drie maanden van ieder jaar, zal zij den Koning een volledig verslag aanbieden van het resultaat harer werkzaamheden over het afgeloopen jaar; dat verslag zal aan de Staten-Generaal worden medegedeeld, ten laatste in de zitting, die in October daaraanvolgende geopend wordt. 1.V Zij is verpligt om den Koning ten allen tijde zoodanige voordragten en mededeelingen te doen, als, volgens haar inzien, kunnen leiden tot vermindering of besparing van staats-uitgaven en tot vereenvoudiging van 's Rijks geldelijk beheer. Voor zoo veel de Algemeene Rekenkamer dit mogt noodig oordeelen, zal daarvan vermelding geschieden in het verslag bij het voorgaande artikel bedoeld. I <». Zij is almede gehouden. om aan de hoofden der departementen van algemeen bestuur al de bedenkingen mede te deelen, die zij. in het belang van 's Rijks schatkist, nuttig mogt achten, met betrekking tot overeenkomsten wegens diensten en leveringen aan of ten behoeve van het Rijk; en zulks ook dan, wanneer die bedenkingen haar geene aanleiding geven, om de in rekening gebraste uitgaven dadelijk te verminderen of te verwerpen. t«. Zij zal aan de hoofden der departementen van algemeen bestuur alle zulke inlichtingen geven, als de aard harer werkzaamheden medebrengt en toelaat, onder gelijke verpligting van de hoofden der departementen van algemeen bestuur jegens de Algemeene Rekenkamer. , 18. Zij is verpligt om rekening en verantwoording te vorderen wegens alle rijks-, gewestelijke en gemeentefondsen , rijks- goederen en eigendommen. overeenkomstig de hierna volgende bepalingen. TWEEDE HOOFDSTUK. Controle op de ontvangsten. 1». Deugdelijk verklaarde afschriften van de provinciale maandstaten wegens alle Rijks-middelen en inkomsten zonder onderscheid, zullen maandelijks of over zoodanige andere tijdvakken, als waarover dezelven worden opgemaakt, door de autoriteit, die met de verzameling der bijzondere staten belast is , aan de Algemeent Rekenkamer worden ingezonden, en zullen aldaar moeten zijn ontvangen uiterlijk vóór het einde der maand, volgende op het hetrokkenetljdvakmaand_ q( saido-staat, wegens alle rijks-middelen mi-nmctpn zal on ffeliike wijze als bij het vorige artikel is gemeld, doch vergezeld van de arrondissements-staten en de bijzondere staten van iederen rekenpligtige, wiens verantwoording daarin is beereoen aan de Algemeene Rekenkamer worden ingezonden, uiterlijk op den laatsten der maand April, volgende op het dienstjaai . In de bovengemelde staten zullen moeten zijn vervat al de ontvangsten, op de onderscheidene kantoren van elke administratie gedaan.^46.)ai^ anderg ontvangsten. voor het Rijk gedaan, doch in de hiervoren bedoelde staten niet begrepen, zullen daarenboven maandelijks behoorlijke staten aan de kamer worden overgelegd door de hoofden der departementen van algemeen bestuur, waartoe het onderwerp van ontvangst behoort. Sa. De verkregene kennis van alle Rijks-inkomsten zal tei Algemeene Rekenkamer den grondslag ™tmaken , d.er ^T'^ van de den ontvang der algemeene rekening, bedoeld bij art. 1-b van de grondwet*). (G. 126.) derde hoofdstuk. Controle op de uitgaven. 2». De berekeningen, strekkende tot grondslag van de hoofdstukken der algemeene begrooting van staats-uitgaven, we ,e v ieder departement van algemeen bestuur afzonderlijk bij October 1*41 (Staatsbont no. 40) bezwaren oplevert, welke, zonder liet doel der AVet te verijdelen, kunnen worden opgeheven; , Zoo is het dat Wij den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg dei Sta ten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan , gelyk A\ ij goed\ inden en verstaan bij deze; ... \rt. 1. Uitgaven wegens werken of leverantien, bedongen bij contracten, aangegaan in het dienstjaar, over hetwelk de noodige gelden voor dezelve op de staatsbegrooting zijn toegestaan, worden ten laste der begrooting van dat dienstjaar verevend, al zijn dezelve in liet eerstvolgende jaar opgeleverd. Zulks geschiedt eveneens met de schadeloosstellingen en verdere kosten der onteigeningen, ter zake dier werken gedaan. De vorderingen bij dit artikel bedoeld, moeten voor den disten October van het jaar waarin zij ontstaan, door de belanghebbenden ingeleverd zijn , en vóór den 30sten November van dat zelfde jaar ter kennis van de Algemeene Rekenkamer worden gebragt. 1. Contracten wegens werken of leverantien, welke het volgend dienstjaar betreffen, maken daarvan bepaaldelijk melding. De uitgaven daaruit voortvloeijende, worden ten laste van zoodanig dienstjaar gebragt. , , 3 Uitgaven wegens onderhouds-werken en leverantien, over meer dan een dienstjaar loopende, zoo mede de uitgaaf voor huur van een gebouw, pand, 38. Onverschillig of het onderzoek en de verevening vóór of na de betaling geschiedt, zal de Algemeene Rekenkamer al verder alle schuldvorderingen toetsen aan de bestaande wetten en daarop gegronde Koninklijke verordeningen, daarbij aan te halen, en zich van de deugdelijkheid der bewijsstukken overtuigen, die, tot staving van elke vordering, voor zoo veel noodig, aan haar zullen moeten worden overgelegd. Geene voorafgaande verevening zal geschieden, anders dan ten name van den oorspronkelijken titularis. 39. De Algemeene Rekenkamer verevent geene vorderingen ten laste van den Staat, die niet te harer kennis zijn gebragt binnen ééne maand na het tijdstip, waarop de vorderingen, ingevolge de wet van den 8sten November 1815 (.Staatsblad no. 51), verjaard zouden zijn, tenzij om bijzondere redenen, de voldoening van volgens die wet verjaarde of niet tijdig ter kennis van de Algemeene Rekenkamer gebragte vorderingen, vóór de afsluiting der betrokken begrooting. door Ons mogt worden toegestaan#). ÜO. Wegens betalingen uit de posten, die voor geheime uitgaven bij de berekeningen tot grondslag der begrooting van eenig departement van algemeen bestuur mogten zijn uitgetrokken, zal door de Algemeene Rekenkamer geene overlegging van bewijsstukken worden gevorderd. Wanneer dit door den Koning, in bijzondere gevallen, mogt worden bepaald, zal die vrijstelling zich ook uitstrekken over betalingen, aangewezen op de som, bij de wet van onvoorziene uitgaven ter Zijner beschikking gesteld. 31. Op den laatsten December van het jaar, volgende op het dienstjaar, en alzoo nadat geboekt zijn al de stukken van uitgaven, welke nog gedurende die maand bij haar zijn ingekomen, zal de Algemeene Rekenkamer de begrootingen in hare registers afsluiten en daarop geenerhande uitgaven meer toelaten. Deze bepaling zal worden toegepast aanvankelijk op de begrooting over 1841. _ ^ 32. De Algemeene Rekenkamer zal, zoo min vóór als na de betaling, eenige verëvening tot stand brengen of eenige uitgave lijden, die niet op de begrootingswetten of andere daarmede gelijkstaande wetten gegrond is. perceel of erf, worden verevend ten laste der begrooting van het jaar waarin de verschuldigde termijn vervalt, tenzij bij de Staatsbegrootingen zelven anders ware bepaald. ,, .. 4. De bepalingen dezer wet zijn ook toepasselijk op alle uitgaven, welke \ ooi den laatsten December jongstleden bij de Algemeene Eekenkamer bekend geweest en door de schatkist bij wijze van crediet-opening betaald geworden zijn. *) Art. 29, aldus gew. door art. 1 der wet van -U Juli 1870, S. 123, luidde vroeger aldus: ... De Algemeene Rekenkamer zal geene vorderingen ten laste \ an net kijk toelaten, welke niet ter harer keunisse zijn gebragt binnen ééne maand na den termijn van zes maanden, volgende op het dienstjaar waarover dezelven loopen. bepaald bij de wet van den «sten November 1815 (Staatsblad 110. 51), ten zij deze termijn, om bijzondere redenen, door den Koning ware verlengd. 83. Zij zal van alle verstrekkingen, hetzij in mindering op aanbestedingspenningen, hetzij bij voorschot aan de korpsen der landmagt en anderen, hetzij ter goede rekening, voor dagelijksche huishoudelijke onkosten bij de magazijnen en elders, nauwkeurig aanteekening houden, en waken voor de latere verrekening, de teruggave of de verantwoording. ,, ,2ii ziet toe dat de voorschotten, aan de hoofd-adniinistratien van de korpsen der landmagt te verstrekken , het maximum niet te boven gaan daarvoor door den Koning te bepalen. Ingetrokken bij art. 1 der wet van 89 Dec. 1898, S. 2,9 ) 35. De Kamer zal mede zorgen, dat geene gelden ter goede rekening worden verstrekt, dan voor onderwerpen die dezen maatregel van voorziening gebiedend vorderen. irtPï De uitgaven voor aanschaffing en aanmaak van kleeding en uitrusting voor onderofficieren en soldaten, die voor onderhoud van kleeding en "'t^sting, welke aan de onderofficieren en soldaten oj> reköning is verstrekt en die wegens uit te betalen tegoed op de rekening wegens r^ing eli r<^ve, ™ officieren en soldaten, die daarop aanspraak hebben, woidtn Begrepen m hnofflsitiik VIII dor begrooting van Staatsuitgaven. & Het beheer over den voorraad goederen voor kleeding en uitrusting voor onderofficieren en soldaten wordt onderworpen aan het toezicht van de Ag meene Rekenkamer, overeenkomstig de bepalingen van de artt. 89, 4o en oh der wet van 5 October 1841 (Staatsblad 110. 40). 4 De schuld van de korpsen der landmachten van de divisiën marechaussee, wegens geldelijke voorschotten uit 's liijks schatkist verstrekt voor aanschatfi g in aanmaak van kleeding en uitrusting voor onderofficieren en soldaten en voor het op rekening verstrekken en onderhouden daarvan, wordt aangezuiverd op %e\Zoon-L71!oederen voor kleeding en uitrusting voor ^rofficieren en soldaten, welke op 1 Januari 19UU in de magazijnen moet aanwezig zijn, woidt (irtL'cnompii in de eerste, ingevolge art. S op te maken voiantwoordnig. De vorderingen op de onderofficieren en soldaten, welke de uitrusting- en reserverekeningen van dezen op 1 Januari 1900 zullen aanwezen, worden :wn- gXt'kged^lter^mTnvo;arscho?te^?ahetwelk op den dag van liet in werking treden & wet IS de kassen van de korpsen der landmacht envandedmsien marechaussee iu geld moet aanwezig zijn, wordt gestort in sRMks schatkist. 5. De hoofdadministratiën der korpsen en de raden V!"\.^S'n'?„t?loor?oe divisiën marechaussee zenden vóór 1 Juli 1900 aan Onzen Mtaister ^" Oorlog de bescheiden in, welke noodig zijn om te staven, dat aan het Bepaalde in alDie bescheiden' worden, na door Onzen Minister van O^ ..ii na voor zooveel noodig. te znn gewijzigd en aangeMild, aan de Alf,emeuie Rekenkamer toegezonden. In geval van akkoordbevinding, zendt de Algemeene Rekenkamer, ten blijke hiervan, voor elk korps en voor de divisiën marechaussee afzonderlijk, eene schriftelijke verklaring aan Onzen Minister \ an Oorlog, die verklaringen strekken aan de korpsen der landmacht en de divisiën marectaussee tot geheele ontlasting van hunne schuld wegens de geldelijke voor- schotten uiTs onderzoektkv&n de hf het^-orig artikel bedoelde bescheiden kan de Algemeene Rekenkamer zich doen voorlichten door eene door Ons, op \ooiradt vanOii^ Ministers van Oorlog en van Financiën, te benoemen commtasie welker instructie door Ons, op voordracht van Onze genoemde Ministers wordt' vastgesteld en die bevoegd is, van allen, die krachtens hun ambt of betrekking onder het Departement van Oorlog ressorteeren, de tot uitvoering harer taak vereischte inlichtingen in te winnen. 3B. De kennis die bij de Algemeene Rekenkamer zal berusten omtrent alle erkende wettige staats-uitgaven. zal aldaar den grondslag uitmaken der verificatie van de uitgave der algemeene rekening, bedoeld bij art. 126 der grondwet#). VIERDE HOOFDSTUK. Verantwoording. 3J. De rekeningen van ontvangst en uitgaven der verschillende departementen van algemeen bestuur, bedoeld bij art. -.OU der grondwet»), zullen ter Algemeene Rekenkamer worden overgebragt binnen drie maanden na het afgeloopen jaar, en zullen vooi elke begrooting twee zoodanige rekeningen worden afgelegd, te weten één voor elk jaar, dat de begrooting, volgens art. 31 dezer wet, zal openstaan. Deze rekeningen zullen den grondslag "«maken van de algemeene rekening. vermeld bij art. 12b der grondwet*). Stf De vorm en de inrigting der rekeningen van de departementen van algemeen bestuur, zoo mede van de algemeene rekening, bedoeld bij art. 126 van de grondwet*), zullen na overleg met den Minister van Financien , door de Algemeene Rekenkamer worden vastgesteld ; en zal de laatstgemelde rekening aldaar worden overgebragt binnen zes maanden na het afgeloopen jaar. De posten van die rekening zullen, wat derzelver volgorde en omschrijving betreft, in alle opzigten moeten beantwoorden aan de indeeling der begrooting van ontvangsten en aan de afdeelmgen en artikelen der begrooting van uitgaven. .. Voor zoo veel die rekeningen ook zullen betreffen eenige bijzondere Rijks-fondsen, zal daaromtrent de indeeling worden gevolgd, die deswege bij de betrokken bijzondere wetten mogt voorkomen. 3» Behalve de rekeningen van de departementen van algemeen bestuur, zal de Kamer ook opnemen de rekening van s Rijkskas en van alle daarin gedeponeerde fondsen. van welken aard ook, mitsgaders de verantwoordingen van alle personen. die gelden ot o-eldswaarden, aan het Rijk toebehoorende. ontvangen, beheeren of onder zich hebben; de hoofden der departementen van algemeen bestuur zullen aan de Algemeene Rekenkamer aanwijzing doenvande rekenpligtigen, ieder voor zoo veel zij tot zijn departement behooren. 40 Wegens alle in 's Rijks kas gedeponeerde zoo mede wegens alle fondsen van inwendig beheer, die als eigendom van het Rijk te beschouwen zijn. zal aan de Algemeene Rekenkamer jaarlijksche of driemaandelijksche verantwoording geschieden, "aar mate de aard der inrigting dit toelaat. Zij zorgt, dat de door haar er kende batige saldo's van laatstgemelde fondsen, op het einde van •) Van I84d. ieder jaar, in 's Rijks schatkist worden overgebragt, wanneer dit met den oorsprong en de strekking van gezegde fondsen is overeen te brengen. 41. Van de bepaling in art. 39 dezer wet kunnen worden uitgezonderd alle subsidien of toelagen tot een bepaald einde verleend en waaraan de verpligting tot verantwoording niet verbonden zal zijn geworden. 48. De Algemeene Rekenkamer zal toezien, dat door de rekenpligtigen de vereischte borgtogt worde gesteld, tot zoodanig bedrag als door de betrokken departementen van algemeen bestuur, overeenkomstig de bestaande verordeningen. zal worden bepaald. In geval van nalatigheid, zal zij hare medewerking weigeren tot de uitbetaling van alle ambts-wedden als ander/.ins, ten behoeve van de nalatigen. Zij zal, in dat geval, den genomen maatregel brengen ter kennisse van het departement van algemeen bestuur waaronder de rekenpligtige behoort. 43. Het geheel of gedeeltelijk opheffen van borgtogten, gesteld tot zekerheid van den lande, door rekenpligtigen of andere schuldenaren van den Staat, het doorhalen van hypothecaire inschrijvingen of het overbrengen derzelven op andere panden, zal niet anders geschieden dan met toestemming van de Algemeene Rekenkamer. 44. Er bestaat tusschen de Algemeene Rekenkamer en de rekenpligtigen eene onmiddellijke betrekking omtrent het doen van verantwoording, en zulks van de inzending af tot den eindelijken afloop der rekening toe. (57.) 4». De modellen der rekeningen of verantwoordingen, zoowel als de termijnen van inzending, voor zoo veel deze laatste niet reeds bij deze wet zelve zijn geregeld, worden, na onderling overleg met de departementen van algemeen bestuur, door de Algemeene Rekenkamer vastgesteld. (57.) 46. De staten, ingevolge art. 20 dezer wet aan de Algemeene Rekenkamer over te leggen. zullen door haar worden aangemerkt als de verantwoording te behelzen van de rekenpligtigen, daarbij betrokken, voor zoover uit den aard van hun beheer geene bijzondere rekenpligtigheid voortvloeit. De Algemeene Rekenkamer is bevoegd, om dienaangaande zoodanige nadere toelichtingen en inzage te vorderen, als zij tot meerdere verzekering van haar toezigt noodig acht. 4«. De rekenpligtigen, die in de inzending hunner rekeningen achterlijk blijven, zullen door de Algemeene Rekenkamer worden aangeschreven, om dezelve binnen eenen bepaalden termijn in te zenden; bij voortdurende nalatigheid zal hun (onder oplegging eener geldboete,) nog een laatste termijn kunnen worden voorgeschreven ; doch mogt, na verloop van dien, de rekening nog niet ontvangen zijn, zal zij de zaak ter kennis brengen van het departement waaronder de rekenpligtige behoort, en inmiddels hare medewerking weigeren tot de uitbetaling van alle dienstwedden als anderzins, ten zijnen behoeve.*) De rekenpligtigen zullen de saldo's, die zij zelve erkennen schuldig te zijn, in de schatkist storten en die storting, met overlegging der quitantie, als laatste post van uitgaaf in hunne reke- n'r)e rekeningen waaromtrent deze bepaling niet mogt zijn in acht eenomen . zullen aan de inzenders teruggezonden en beschouwd worden, als bij de Algemeene Rekenkamer niet ingekomen. .\ Art-t i6_i8 handelende over uitlevering van vreemdelingen, ingetrokken bij art 1 der wet' van 6 Aprü 1875, S. 06, regelende de uitlevering van vreemdelingen. §) Zie hierbij al. 3 der overgangsbep. der wet van 18 Dec. 1810. S. 2'^. °P het Nederlanderschap en ingezetenschap, en ait. s B. W. op pag. 8. Vreemdelingen worden niet uitgeleverd dan wegens de volgende misdrijven, buiten het Rijk gepleegd: lü. *) a. aanslag, ondernomen met het oogmerk om den Koning , de regerende Koningin, den Regent of een ander hoold van een bevrienden Staat van het leven of de vrijheid te berooven of tot regeren ongeschikt te maken; b. aanslag op het leven of de vrijheid van de nietregerende Vorstin, van den Troonopvolger of van een lid van het Vorstelijk Huis; 2°. *) doodslag of moord, kinderdoodslag of kindermoord; 3U. *) bedreigingen straf baar gesteld bij het tweede lid van art. 285 van het Wetboek van Strafrecht; 4".*) het opzettelijk veroorzaken van de afdrijving of den dood der vrucht van eene vrouw door haar zelve ot door anderen; 5°. #) mishandeling die zwaar ligchamelijk letsel of den dood ten gevolge heelt, mishandeling met voorbedachten rade of zware mishandeling; 6".*) verkrachting of een der misdrijven tegen de zeden strafbaar gesteld bij de artt. 243 tot en met 247 van het Wetboek van Strafrecht; 7°. *) koppelarij; 8U. duboel huwelijk; 9U. opligting of wegvoering, verberging, wegmaking, of onderschuiving van een kind; 10°. opligting of wegvoering van een minderjarige; 11".*) het namaken ol vervalschen, met het in art. 2U8 van het Wetboek van Strafrecht omschreven oogmerk, van muntspeciën of muntpapier of het opzettelijk in omloop brengen van valsche of vervalschte muntspeciën of muntpapier; 12u. *) valschheid in zegels en merken strafbaar gesteld bij de artikelen 21 ü en 217 van het Wetboek van Stralrecht; 13". *) valschheid in geschriften, strafbaar gesteld bij de artt. 225 tot en met 227 van het Wetboek van Strafrecht, benevens het in voorraad hebben ot invoeren van billetten eener krachtens wettige verordeningen van den Staat opgerigte circulatiebank, waarvan de valschheid of vervalsching den dader toen hij ze ontving bekend was, met het oogmerk om ze als echt en onvervalscht uit te geven; 14".*) meineed; 15". *) omkooping van ambtenaren strafbaar gesteld bij de artt. 178, 363 en 3ti4 van het Wetboek van Strafrecht, knevelarij, verduistering door ambtenaren of daarmede gelijk gestelden; *) Aldus gew. bij Inv. wet, art. 18, om de terminologie in overeenstemming te brengen niet die van het Wetboek van Strafrecht. ■16" *) brandstichting in de in art. 157 en art. 328 van het Wetboek van Strafrecht strafbaar gestelde gevallen; 17". *) opzettelijke en wederregtelijke vernieling van een gebouw strafbaar gesteld bij art. 352 van het Wetboek van Strafrecht of van een gebouw of getimmerte in de in art. 170 van voormeld Wetboek strafbaar gestelde gevallen; 18".#) openlijk geweld met vereenigde krachten tegen personen of goederen , omschreven in art. 141 van het Wetboek van Strafrecht; 19". *) het in de in art. 168 van het Wetboek van Strafrecht bedoelde gevallen opzettelijk en wederregtelijk doen zinken of stranden, vernielen, onbruikbaar maken of beschadigen van vaartuigen; 20". muiterij en verzet van passagiers tegen den schipper, en van mindere schepelingen jegens hunne meerderen in rang, 21". het opzettelijk doen ontstaan van gevaar voor een spoortrein; 22". diefstal; 23". opligting; , , . . 24". misbruik van eene handteekenmg in blanco; 25". *) verduistering; 26". bedriegelijke bankbreuk. 3. De uitlevering kan geschieden niet alleen wegens het begaan van het misdrijf, maar ook wegens poging daartoe ot medepligtigheid daaraan , voor zoover die poging of die medepligtigheid ook hier te lande strafbaar is. Geene uitlevering wordt toegestaan zoolang de vreemdeling wegéns het buiten het Rijk gepleegde misdrijf hier te lande wordt vervolgd . of wanneer hij deswege hier te lande heeft teregt gestaan en hetzij veroordeeld, hetzij van regtsvervolging ontslagen of vrijgesproken is. . .. 5. Geene uitlevering wordt toegestaan wegens misdrijven , waarvan de vervolging of de opgelegde straf vóór de aanhouding hiei te lande, of, zoo er nog geene aanhouding heeft plaats gehad, vóór de oproeping om door de regtbank te worden gehoord, naar de Nederlandsche wetgeving is verjaard. ö. Indien de vreemdeling wegens een ander strat baar leit j) dan dat waarvoor zijne uitlevering wordt aangevraagd hier te lande vervolgd wordt of straf ondergaat, kan de uitlevering niet worden toegestaan dan na den afloop der hier te lande ingestelde vervolging en nadat hij de hem opgelegde straf zal hebben ondergaan r of hem daarvan gratie zal zijn verleend. Deze bepaling belet niet dat de vreemdeling tijdelijk worde uit- *) Aldus gew. Ij ij Inv. wet, art. 18 (zie noot op pa^. 88). *{•) Door Inv. wet, art. 18, „misdrijf vervangen door „stratbaar teit. geleverd, ten einde in den vreemden Staat teregt te staan, onder voorwaarde dat hij na afloop van het onderzoek worde teruggevoerd. 7. Geene uitlevering wordt toegestaan dan onder voorwaarde dat de uitgeleverde niet zal mogen worden vervolgd of gestraft voor eenig in het verdrag niet genoemd strafbaar feit*) vóór zijne uitlevering gepleegd, dan nadat hij, na zijne uitlevering, eene maand de vrijheid heeft gehad om het land weder te verlaten. 8. De uitlevering wordt aangevraagd langs diplomatieken weg. Zij wordt niet toegestaan dan na advies van de regtbank, onder welker regtsgebied de opgeëischte persoon is aangehouden of zich bevindt. ... De regtbank beslist bij haar advies welke der in beslag genomen goederen in geval van uitlevering aan den opgeëischten persoon zullen worden teruggegeven, welke, als stukken van overtuiging, zullen worden afgegeven. O. In afwachting van de aanvrage langs diplomatieken weg kan de vreemdeling, wiens uitlevering kan worden aangevraagd , op last van een officier of hulp-officier van justitie voorloopig worden aangehouden op aanvrage van de magt, in den vreemden Staat tot voorloopige aanhouding bevoegd en als zoodanig in het verdrag aangewezen. De op en bij hem zijnde goederen kunnen in beslag genomen worden. . Geschiedt de aanhouding op last van een hulp-officier van justitie, dan stelt deze den aangehoudene onverwijld ter beschikking van den officier. ÏO. De officier kan, na den aangehoudene te hebben gehoord, een bevel van voorloopige aanhouding tegen hem uitvaardigen, dat aan den aangehoudene binnen tweemaal vier en twintig uren wordt beteekend. De officier beveelt de onmiddellijke invrijheidstelling van den aangehoudene, ten ware hij uit anderen hoofde behoort in verzekerde bewaring-}-) te blijven, en de teruggave van de in beslag genomen goederen, ten ware er uit anderen hoofde redenen van terughouding bestaan, een en ander indien hem geene aanvrage tot uitlevering, met de daarbij noodige bescheiden, is medegedeeld binnen een termijn, bij het verdrag te bepalen, en van niet langer dan: 1". twintig dagen na de dagteekening van het bevel van aanhouding, indien de aanvrage tot aanhouding namens eene Europesche Regering is gedaan; *) Door Inv. wet, art. 18, „misdrijf' vervangen door „strafbaar feit". -(-) Door Inv. wet, art. 18, „hechtenis" vervangen door „verzekerde bewaring'». 2". drie maanden na die dagteekening, indien zij namens eene niet-Europesche Regering is gedaan. Geschiedt de aanvrage tot uitlevering binnen den gestelden termijn, dan wordt verder gehandeld overeenkomstig het bepaalde bij de artt. 13 tot en met 18. 11. Bij de aanvrage tot uitlevering door de vreemde Regering gedaan, moet, in het oorspronkelijke of in gewaarmerkt afschrift, worden overgelegd hetzij het vonnis van veroordeeling, hetzij het vonnis van in staat van beschuldiging stelling of van regtsingang met bevel van gevangenneming, hetzij eene daarmede gelijk te stellen akte, in den vreemden Staat gebruikelijk, en als zoodanig in het verdrag aangewezen. 18. Vreemdelingen, wier uitlevering krachtens verdrag wordt aangevraagd, kunnen, voor zoover dit niet reeds geschied is, worden aangehouden. Het bevel van aanhouding moet hun binnen twee maal vier en twintig uren worden beteekend. ui De op en bij hen zijnde goederen kunnen worden in beslag genomen. Binnen vier en twintig uren na de aanhouding wordt daarvan kennis gegeven aan den officier van justitie bij de regtbank, binnen welker regtsgebied zij heeft plaats gehad. 13. De officier requireert binnen drie dagen na de aanhouding en, zoo deze geen plaats heeft gehad of reeds vóór de aanvrage is geschied, binnen drie dagen na daartoe te zijn aangeschieven, dat de opgeëischte persoon door de regtbank worde gehoord, en dat deze haar advies uitbrenge over het al ot niet toestaan der gevraagde uitlevering. .. 14 Het verhoor geschiedt in het openbaar, tenzij de opgeëischte persoon de behandeling der zaak met gesloten deuren verlange, of wel de regtbank, om gewigtige redenen, bij het proces-verbaal der zitting te vermelden, bevele, dat het geheel ot gedeeltelijk inet gesloten deuren zal plaats hebben. Het verhoor heeft plaats in tegenwoordigheid van het openbaar ministerie. . , De opgeëischte persoon is bevoegd zich door een raadsman te doen bijstaan. Als raadsman kan gekozen worden ieder, die bevoegd is voor den strafregter tot verdediging van beklaagden op te treden. , , l.V Binnen veertien dagen na het verhoor zendt de ïegtbanK haar advies en hare beslissing, in art. 8 bedoeld, met de tot de zaak behoorende stukken aan Onzen Minister van Justitie. 16. De voorloopig aangehouden of opgeëischte persoon, die beweren mogt dat hij Nederlander en deze wet op dien grond niet op hem van toepassing is, kan dit beweren, mits niet later dan op den veertienden dag na zijn verhoor door de regtbank, bij veizoekschrift aan de beslissing van den Hoogen Raad onderwerpen. Hij wordt zoo spoedig mogelijk na zijne aanhouding door den officier van justitie bekend gemaakt met en bij zijn verhoor voor de regtbank herinnerd aan die bevoegdheid, onder mededeeling dat hij zich daaromtrent met een raadsman kan verstaan. De griffier van den Hoogen Raad geeft onmiddellijk kennis aan Onzen Minister van Justitie, dat het verzoekschrift is ingediend. 13. De Hooge Raad doet uitspraak na den prokureur-generaal te hebben gehoord. Beslist de Hooge Raad dat de verzoeker Nederlander is, dan beveelt de Raad, indien hij aangehouden is, zijne onmiddellijke invrijheidstelling, ten ware hij uit anderen hoofde behoort in hechtenis te blijven. De prokureur-generaal bij den Hoogen Raad geeft onmiddellijk kennis aan Onzen Minister van Justitie van de gevallen uitspraak. Is daarbij beslist dat de verzoeker Nederlander is, dan worden de in beslag genomen goederen teruggegeven, ten ware er uit anderen hoofde redenen van terughouding bestaan, en vervalt de procedure bij de regtbank , indien die reeds aangevangen en nog niet geëindigd is. IS. Is vóór of op den dag in art. 10 bepaald de beslissing van den Hoogen Raad niet ingeroepen of is door dezen beslist dat de opgeëischte persoon geen Nederlander is, dan wordt, nadat het advies der regtbank is ontvangen, door Onzen Minister de uitlevering gelast of geweigerd. In geval van weigering wordt de opgeëischte, indien hij aangehouden is, onmiddellijk ontslagen, ten ware hij uit anderen hoofde behoort in hechtenis te blijven, en worden hem de in beslag genomen goederen teruggegeven, ten ware er uit anderen hoofde redenen van terughouding bestaan. 19. Is de opgeëischte persoon niet aangehouden en, na behoorlijk te zijn opgeroepen om door de regtbank te worden gehoord , niet verschenen, dan gaan de termijnen, in artt. 15 en 16 genoemd, in met den dag waarop het verhoor door de regtbank is bepaald. 20. De Regering kan vergunnen, dat een vreemdeling, wiens uitlevering door eene vreemde Mogendheid aan eene andere vreemde Mogendheid is toegestaan, over het Nederlandsch grondgebied , onder medegeleide van Nederlandsche beambten, worde vervoerd, mits met de Mogendheid, aan welke de uitlevering geschiedt, door Nederland een uitleveringsverdrag zij gesloten en het misdrijf, waarvoor uitlevering toegestaan is, in dat verdrag vermeld zij. 21. Vreemdelingen, die hier te lande in voorloopige hechtenis zijn of straf ondergaan, kunnen ter confrontatie of tot het afleggen van verklaringen in strafgedingen, die in eenen vreemden Staat aanhangig zijn, op last der Regering tijdelijk worden overgezonden. Indien die vreemdelingen hier te lande straf ondergaan. zal h in straftijd geacht worden niet te zijn afgebroken door die tijdelijke overzending. 22. Als Nederlanders beschouwt deze wet hen, die het zijn volgens de wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap, alsmede hen, die in de Nederlandsche koloniën of bezittingen in andere werelddeelen uit aldaar gevestigde ouders zijn geboren *). De krachtens art. 8 van dat wetboek f) met Nederlanders gelijk gestelden worden, voor de toepassing dezer wet, als vreemdelingen beschouwd. 83. Alle akten en stukken, ten gevolge dezer wet op te maken, zijn vrij van zegel en registratie en worden kosteloos afgegeven. 24. Deze wet is niet van toepassing op het aanhouden, het aan boord terug brengen of het ter beschikking van de consulaire ambtenaren stellen van gedeserteerde matrozen. WET van 5 Aug. 1850, S. 45, tot regeling van het regt van onderzoek (enquête), gewijzigd door de Inv. wet en de wet van 31 Dec. 1887, S. 265. Art. 1. Het besluit tot het instellen van een onderzoek (enquête) wordt, nadat het onderwerp vooraf in de afdeelingen onderzocht, en aan de orde van beraadslaging is gesteld, in eene vergadering der Tweede Kamer genomen, en bevat eene naauwkeurige omschrijving van het onderwerp des onderzoeks. (G. 95.) 2. Dit besluit wordt, bij uittreksel uit de notulen der Kamer, in de Staatscourant geplaatst. De namen der leden, die tot eene commissie van onderzoek zijn benoemd, en de bepaling van het getal, dat minstens tot de afneming der verhooren wordt vereischt, worden eveneens bij uittreksel uit de notulen openbaar gemaakt. Uitbreiding, aanvulling of vervanging van het personeel der commissie van onderzoek, alsmede hare ontbinding, worden langs denzelfden weg kenbaar gemaakt. 3. Van het tijdstip der eerste bekendmaking af, zijn alle ingezetenen en andere binnen het grondgebied des Rijks verblijfhoudende personen verpligt aan de oproepingen tot verhoor te voldoen door de commissie uitgevaardigd, en alle openbare ambtenaren gehouden om, in overeenstemming met de bepalingen dezer wet, gevolg te geven aan de vorderingen der commissie van onderzoek, die deze tot uitvoering van haren last noodig oordeelt. *) Art. 23, al. 1, aldus gew. door de slotbepaling der wet van 12 Dec. 1892, S. 268, luidde oorspr. aldus: .. . , Als Nederlanders beschouwt deze wet hen, die het zfln volgens het Burger- (i. i. van liet Burgerlijk Wetboek. welk artikel. afgeschaft bij de slotbepaling der wet van 12 l>ec. 1392 , S. 268, als overgangsbepaling hier van kracht bljjft. Zie pag. 111 en 112. De Hoofden der Ministeriële Departementen kunnen alleen ondervraagd worden op de wijze, bij art. 89 *) der Grondwet voorgeschreven. 4. De getuigen en deskundigen verschijnen voor de commissie van onderzoek, hetzij vrijwillig op eene schriftelijke oproeping, hetzij ingevolge dagvaarding. ü. Dagvaarding van getuigen of deskundigen geschiedt door de deurwaarders bij de verschillende regterlijke collegiën, hetzij op regtstreekschen last der commissie, hetzij, ten gevolge van hare vordering, op last der ambtenaren van het Openbaar Ministerie. ©. De getuigen of deskundigen worden in persoon of ter hunner woonplaats gedagvaard, ten minste drie dagen vóór den dag van het verhoor. Deze termijn wordt met éénen dag voor iedere drie en dertig mijlen afstands vermeerderd. «. De verhooren van getuigen en deskundigen worden door de commissie van onderzoek in een der vertrekken van het gebouw gehouden, waarin de Tweede Kamer vergadert. De schriftelijke aanteekening der afgelegde verklaringen of gegeven berigten wordt aan de getuigen of deskundigen voorgelezen en door deze onderteekend. Indien een getuige of deskundige door ongesteldheid verhinderd wordt om voor de commissie ter aangewezen plaats te verschijnen, kan zij , zulks noodzakelijk oordeelende, aan den kantonregter der woonplaats van dien getuige of deskundige opdragen, om hem daar ter plaatse, en naar gelang van omstandigheden, zelfs in zijne eigene woning te ondervragen. t*. De commissie kan het verhoor van getuigen of deskundigen , mits dezen den ouderdom van zestien jaren vervuld hebben, onder eede doen plaats hebben. Onder eede gehoord wordende, zweert (belooft), op de wijze van ieders godsdienstige gezindheid, de getuige de geheele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen; de deskundige zijn verslag naar eer en geweten, en overeenkomstig zijne beste wetenschap, te zullen uitbrengen. O. Indien de behoorlijk gedagvaarde getuige of deskundige niet verschijnt, wordt daarvan een proces-verbaal opgemaakt, hetwelk eene naauwkeurige omschrijving der akte van dagvaarding behelst en door de aanwezige leden der commissie, of in het geval van het 3de lid van art. 7 door den kantonregter, wordt onderteekend. Dit proces-verbaal wordt door de commissie, wanneer zij het noodig oordeelt, in handen gesteld van het openbaar ministerie bij de regtbank van het arrondissement, waarin de in gebreke gebleven getuige of deskundige woont. (7, 14.) *) Art. 94 der Grondwet van 1887. ÏO. De vervolging van den nalatigen getuige of deskundige staat 'ter kennisneming van den burgerlijken regter en wordt r zoowel in eersten aanleg als in hooger beroep, ter teregtzitting voor burgerlijke zaken behandeld, op de wijze, bij de wet voor strafzaken ter kennisneming van de arrondissements-regtbank voorgeschreven. (14—16.) De bepalingen van den 16den titel van het Wetboek van Strafvordering zijn ten dezen van toepassing. *) . . 11. Het proces-verbaal van niet-verschijning, door de commissie r of in het geval van het 3de lid van art. 7 door den kantonregter opgemaakt, levert, behoudens tegenbewijs, een volledig bewijs op van hetgeen daarin vermeld staat. (14.) 12. 4-). 13. Onverminderd de vervolging wegens de eerste niet-verschijning, kan de commissie eene nadere dagvaarding van denzelfden getuige of deskundige bevelen, en zelfs door tusschenkomst va» den officier bij de betrokkene regtbank een bevel van medebrenging van den regter-commissaris in het arrondissement , waarin de getuige of deskundige woont, of zich werkelijk bevindt, doen requireren, om bij de dagvaarding te worden gevoegd. 14. Bij herhaalde niet-verschijning zijn de artt. y, iU en li dezer wet mede van toepassing-}-). _ ■ 5. Wanneer een getuige of deskundige, hetzij op de eerste, hetzij op de nadere dagvaarding verschenen of uit kracht van het bevel van medebrenging voor de commissie gebracht zijnde, weigert te antwoorden, of den eed (belofte) af te leggen, wordt daarvan pruces-verbaal opgemaakt, hetwelk de redenen van weigering, zoo die gegeven zijn, inhoudt, en door de aanwezige leden der commissie, of in het geval van het 3de lid van art. < door den kantonregter, wordt onderteekend. Dit proces-verbaal bezit de bewijskracht in art. 11 omschreven. ie De commissie stelt dit proces-verbaal, wanneer zij het noodig *) Art. 10 is aldus gewijzigd door art 1. 4» der wet van 31 Dec. 1887, S. 265. WS h4 de wei toV^êclot^^en voorgeschreven (s.ot- alDe' bepalingen van den XVIlden en XXlIIsten Titel van liet Wetboek van Strafvordering zijn ten deze van toepassing (al. 2). -j.) Art 12 en art. 14, al. 2, afgeschaft door art. 3 d. Inv. wet. Zie nu W v. Sr. art. 444. ^niellertfhS wordt gestraft met eene ?eldboet*. van ^ (f0 |n hoogstens /'«O tenzij de met-verschenen getuige of deskundige redenen van verhindering aanvoert, die door den regter als wettig of aannemelijk woiden erkend. üe'schuldig bevonden getuige of deskundige wordt in zoodanig geval gestraft met eene geldboete van ƒ60 tot ƒ150. oordeelt, in handen van het openbaar ministerie bij de regtbank van het arrondissement waarin het verhoor was gelast; de vervolging geschiedt op de wijze bij art. iO omschreven. 17. De regtbank van het arrondissement kan de gijzeling van den weigerachtigen getuige of deskundige gelasten; deze gijzeling wordt voor een tijdvak van zes maanden uitgesproken, doch houdt op wanneer de getuige of deskundige vroeger aan zijne verpligting mogt hebben voldaan. Op de vordering der commissie van onderzoek, gelast de president van de arrondissements-regtbank de dadelijke gijzeling van den weigerachtigen getuige of deskundige, die inmiddels tot aan de uitspraak van den president, op last der commissie, binnen het lokaal, waar zij vergadert, in bewaring kan worden gehouden; het door den president af te geven bevel vermeldt de gedane vordering, benoemt den deurwaarder met de overbrenging belast, en wijst de plaats der voorloopige gijzeling aan. Van de in-gijzeling-stelling wordt eene akte opgemaakt, waarin het bevel tot gijzeling wordt aangehaald en waarvan onmiddellijk een afschrift aan den gegijzelde wordt overhandigd. Deze voorloopige gijzeling houdt op bij de voldoening aan de vroeger geweigerde verpligting, en vervalt van ïegtswege, indien de bekrachtiging daarvan niet binnen acht dagen bij den regter is gevraagd. , De bij vonnis bevolene of bekrachtigde gijzeling is uitvoerbaar, niettegenstaande verzet of hooger beroep. ■ S Niemand kan genoodzaakt worden als getuige of deskundige de geheimen van eenig handwerk, bedrijf of nering bloot te leggen, die door hem of de zijnen worden uitgeoefend, noch andere soortgelijke bijzondere belangen te openbaren. ■ 9. Zij, die uit hoofde van hunnen stand, beroep of wettige betrekking tot geheimhouding verpligt zijn, kunnen zich verschoonen getuigenis af te leggen, doch alleen en bij uitsluiting nopens hetgeen waarvan de wetenschap aan hen als zoodanig is toebetrouwd. 80. De gevoelens, door de leden van collegiën bij de behandeling van zaken ter vergadering geuit, en de deswege plaats gehad hebbende beraadslagingen mogen nimmer een onderwerp van verhoor of ondervraging uitmaken. De verschooning van verpligte geheimhouding door burgerlijke ambtenaren of militairen van allen rang ingebragt, moet insgelijks worden aangenomen indien zij rust op het beweren, dat de v^r~ langde openbaarmaking wordt geoordeeld in strijd te zijn met het belang en de zekerheid van het Rijk, de koloniën en bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen, of op den stelligen last hunner meerderen denzelfden grond van verschooning aanduidende. In beide gevallen kan echter de Kamer op het verslag harer commissie verlangen, dat de gegrondheid der ingebragte verschooning door het hoofd van het departement van algemeen bestuur, waaronder de betrokken ambtenaar of militair behoort, nader bevestigd worde. • Het hoofd van het departement van algemeen bestuur, bij hetwelk, of onder wiens ondergeschikte ambtenaren, stukken voorhanden zijn, welker inzage door de commissie schriftelijk verlangd wordt, bewilligt die inzage, tenzij hij oordeelen mogt, dat zij met het belang en de zekerheid van het Rijk, de koloniën en bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen in strijd zoude kunnen zijn. 3». Bij de toepassing der bepalingen . in de beide voorafgaande artikelen vervat, op leden van staats collegien of andere ambtenaren, wier werkkring hen niet regtstreeks onder eenig departement van algemeen bestuur rangschikt, zal de magtiging tot of weigering van inzage van stukken, of verklaring van strijdig staatsbelang, worden gegeven door het hoofd of de hoofden der departementen van algemeen bestuur tot wier werkkring die behandelde zaken eigenaardig behooren. 23. Wanneer de commissie van onderzoek noodig acht, buiten 'slands of in de koloniën en bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen verblijf houdende personen als getuigen of deskundigen te hooren, kan zij van de vragen, waarop antwoord verlangd wordt, in geschrifte mededeeling doen aan het betrokken departement van algemeen bestuur, hetwelk de voldoening daaraan bevordert, wanneer het dat van Buitenlandsche Zaken betreft, door de tusschenkomst der diplomatieke of consulaire agenten, en wanneer het dat van Koloniën betreft, door de betrokkene koloniale regeringen. Indien de medegedeelde vragen door ambtenaren of militairen van allen rang moeten worden beantwoord, en het hoofd van het betrokken departement van algemeen bestuur van oordeel is, dat het belang en de zekerheid van het Rijk, de koloniën en bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen de beantwoording niet toelaat, wordt daarvan aan de commissie kennis gegeven. Het 3de lid van art. 20 is ten deze van toepassing. 34. Behalve in het geval van art. 25, kunnen nimmer verklaringen voor eene commissie van onderzoek, of op hare vordering afgelegd, als bewijs in regten gelden, hetzij tegen dengene door wien zij afgelegd zijn, hetzij tegen derden. 2». (Getuigen, die in hunne onder eede afgelegde verklaringen daadzaken hebben vervalscht, of tegen de waarheid voorgedragen, worden gestraft met de straffen tegen valsche getuigenis in burgerlijke zaken bij het Wetboek van Strafregt bedreigd. Die schuldig is aan het omkoopen van zoodanige getuigen, wordt gestraft naar de voorschriften in gezegd wetboek omtrent omkooping van getuigen gegeven. *) *) Art. 25 al. 1 en 2 afgeschaft door art. 3 d. Iuv. wet; zie nu artt. 207, 47, nn 177 W. v. Sr. MEIJER WIERSMA, Staatswetten. 2 druk. 7 Het proces-verbaal van gehouden getuigen-verhoor bezit de bewijskracht in art. 11 omschreven. 2O. De getuigen en deskundigen ontvangen, des verkiezende, schadeloosstelling door de commissie, of in het geval van het 3de lid van art. 7 door den kantonregter, op vertoon der schriftelijke oproeping of der acte van dagvaarding, te begrooten overeenkomstig het bepaalde omtrent getuigen en deskundigen in de art. 61, 63, 65 en 66 van den VIden titel van het tarief van justitiekosten en salarissen in burgerlijke zaken. 27. Alle acten, uit kracht dezer wet op te maken of uit te vaardigen , zijn vrij van zegel- en registratie-regten. 28. De bevoegdheid en de werkzaamheden eener commissie van onderzoek worden door de sluiting van de zitting der kamer niet geschorst. In geval van ontbinding houdt die bevoegdheid op, en worden die werkzaamheden gestaakt op hetzelfde oogenblik, waarop het besluit van ontbinding ter kennis der Kamer gebragt wordt. Gegijzelde getuigen of deskundigen worden bij ontbinding der Kamer terstond ontslagen. WET van 10 September 1853, S. 102, tot regeling van het toezigt op de onderscheidene Kerkgenootschappen, gewijzigd door de Inv. wet, wet vati 31 Dec. 1887, S. 265, en 15 April 1896, S. 70. Art. 1. Aan alle kerkgenootschappen is en blijft de volkomen vrijheid verzekerd alles wat hunne godsdienst en de uitoefening daarvan in hunnen eigen boezem betreft, te regelen. De bepalingen betreffende de inrigting en het bestuur worden, voor zooveel zij niet reeds aan Ons bekend zijn gemaakt, binnen eene maand na de afkondiging dezer wet, door de bestuurders of hoofden der kerkgenootschappen aan Ons medegedeeld. Nieuw te maken bepalingen worden mede vóór of bij het in werking brengen daarvan, op gelijke wijze ter Onzer kennis gebragt. Voor zooveel er zich onder de bepalingen, bij dit artikel bedoeld, eenige bevindt, welke de medewerking van het staatsgezag vereischt, wordt die medewerking niet verleend, tenzij de bepaling door Ons is goedgekeurd. 2. Vreemdelingen aanvaarden geene kerkelijke bediening, dan na daartoe Onze toestemming te hebben verkregen. Alleen in het belang der openbare orde en rust kan die toestemming geweigerd worden. 3. De titulaturen in de kerkgenootschappen aan de bedienaren der openbare godsdienst toegekend, geven noch ten opzigte van het wereldlijk gezag, noch ten opzigte van andere kergenootschappen , eenige aanspraak, rang of voorregt. In de aanraking met het wereldlijk gezag worden die titulaturen alleen gebezigd met vermelding van den geslachtsnaam der titularissen. #. De ter aanwijzing van kerkelijk gebied door kerkgenootschappen gebezigde namen van provinciën of gemeenten worden slechts als van kerkelijken aard beschouwd en hebben geen verder gevolg. 5. Synodale vergaderingen en hoofden, die kerkgenootschappen vertegenwoordigen of besturen, behoeven Onze goedkeuring op de plaats van vestiging. Voor zooveel deze goedkeuring bij de afkondiging dezer wet nog niet is verleend, wordt, na met hen gehouden overleg, door Ons, den Raad van State gehoord, over de geschiktheid der aangewezene vestigingsplaats uitspraak gedaan. Alleen in het belang der openbare orde en rust en bij een met redenen omkleed en openbaar gemaakt besluit kan eene aangewezen vestigingsplaats als zoodanig door Ons ongeschikt worden verklaard. 6. De bedienaren der openbare godsdienst dragen het gewaad voor kerkelijke plegtigheden of bij de uitoefening van de openbare godsdienst in hun kerkgenootschap gebruikelijk, niet dan binnen gebouwen en besloten plaatsen, of dadr waar de openbare godsdienstoefening, naar het 2de lid van art. 167*) der Grondwet, is toegelaten. 9. Elke oprigting of inrigting van een gebouw tot uitcefening van de openbare godsdienst, binnen den afstand van twee honderd ellen van eene bestaande kerk, vereischt in het belang der openbare orde een onderzoek omtrent de plaats van vestiging. Vóór dat de oprigting of inrigting wordt toegelaten, wordt daaromtrent door het gemeentebestuur beslist. Deze beslissing is vatbaar voor een beroep op Gedeputeerde Staten. en bij bezwaar ook tegen de beslissing van deze, wordt hunne uitspraak aan Onze eindbeslissing onderworpen. Het besluit door Ons te nemen, na den Raad van State te hebben gehoord, wordt met redenen omkleed en openbaar gemaakt. Wanneer de oprigting of inrigting zonder verlof heeft plaats gehad, wordt het gebouw gesloten. 8. Het klokkengelui tot viering van kerkelijke plegtigheden of om de ingezetenen tot de godsdienstoefening op te roepen, kan in gemeenten, waar kerken van meer dan één kerkgenootschap zijn, in het belang der openbare orde en rust door Onzen commissaris in de provincie worden verboden. Klokkengelui tot andere einden heeft geene plaats dan met vergunning der plaatselijke politie. O. Hij die aan deze wet niet voldoet, hare voorschriften overtreedt, of elders dan art. 167*) der Grondwet toelaat de open- *) Art. 170 der Grondwet van 1887. bare godsdienst uitoefent, wordt verklaard „in strijd met de wet te hebben gehandeld" (en veroordeeld in de kosten *). 1®. De officieren van justitie bij de arrondissementsregtbanken eischen, overeenkomstig met de bepalingen van art. 854 van het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering, voor de regtbank, ter burgerlijke teregtzitting, de toepassing van het voorgaand artikel. Geene vervolging kan door hen worden ingesteld dan op magtiging van den procureur-generaal onder wiens bevelen zij staan, of op last des regters in de gevallen, voorzien bij art. 33f) van het Wetboek van Strafvordering en art. 73 van de wet op de regterlijke organisatie en het beleid der justitie. 11. Van het vonnis wordt appel, van het arrest cassatie toegelaten. 18. Die, na eenmaal ter zake van overtreding dezer wet te zijn veroordeeld, zich aan herhaling daarvan schuldig maakt, wordt gestraft met schorsing in de uitoefening zijner burgerschapsregten voor den tijd van drie tot tien jaren, en met hechtenis van een dag tot een jaar, te zamen of afzonderlijk. §) 13. De regtsgedingen krachtens het voorgaand artikel terzake van herhaalde overtreding gevoerd, worden op de gewone wijze voor den gewonen strafregter behandeld. De vervolging wegens overtredingen van deze wet verjaart door verloop van twee jaren. §) 14. Bij het in werking komen dezer wet zijn, behoudens de bepalingen der wetten en reglementen bedoeld in art. 167 **) der Crondwet, afgeschaft de wet van 18 Germinal jaar X en alle andere met de tegenwoordige wet strijdige bepalingen. WET van 22 April 1855, S. 32, tot regeling en beperking der uitoefening van het regt van vereenigitig en vergadering , gewijzigd door de wet van 14 Sept. 1866, S. 123, en de Inv. wet. Art. 1. Tot de oprigting eener vereeniging wordt geene magtiging gevorderd. (G. 9.) Z. De vereeniging strijdig met de openbare orde is verboden. 8. Met de openbare orde wordt strijdig geacht elke vereeniging, welke tot doel heeft: 1°. ongehoorzaamheid aan of overtreding van de wet of eene wettelijke verordening; * i De tusschen () gepl. woorden vervallen door de wet van 15 April 1896, S. 70, houdende regeling batr. de gerechtskosten in strafzaken, i-) Aldus gew. door art. 1. no. 6, der wet van 81 Dec. 1887, S.26o; vroeger stond er: art. 81. „ , T § De artt. 9, 12 en 18 gehandhaafd door art. 10, no. 10, der Inv. wot, terviil in art. 12 „gevangenis" is veranderd in ,.hechtenis" door art. 11 Inv. wet. **) Art. 170 der Grondwet van 1887. 2°. aanranding of bederf der goede zeden; 3°. stoornis in de uitoefening der regten, van wie het ook zij. 4. (Dit art. is afgeschaft door art. 3d der Inv. wet. Zie nu art. 140 W. v. Sr. *) 5. Geene vereeniging. buiten die door de Grondwet of ande:e wetten ingesteld, treedt als regtspersoon op dan na of door eene wet, of door Ons te zijn erkend. Alle voor onbepaalden tijd of voor langer dan dertig jaren aangegane vereenigingen, welke als regtspersonen willen optreden, behoeven eene erkenning door de wet. Dergelijke vereenigingen. voor minder dan dertig jaren aangegaan, kunren door Ons worden erkend. «►. De erkenning geschiedt door goedkeuring van de statuten of reglementen der vereeniging. Die statuten of reglementen bevatten het doel, de grondslagen, den werkkring en de overige regelen der vereeniging. ?. De erkenning wordt door Ons alleen geweigerd op gronden ontleend aan het algemeen belang. Het besluit van weigering is met redenen omkleed. 8. Wijziging of verandering der goedgekeurde statuten vereischt nadere goedkeuring. {». De goedgekeurde statuten, wijzigingen of veranderingen worden door de Staats-Courant openbaar gemaakt. ÏO. De afwijking van goedgekeurde statuten geeft aan het openbaar ministerie de bevoegdheid om bij den burgerlijken regter de vervallen-verklaring der vereeniging van hare hoedanigheid van regtspersoon te vorderen. De regter, de vervallenverklaring uitsprekende, kan aan de vereeniging, niettegenstaande hooger beroep of voorziening in cassatie , de bevoegdheid tot het plegen van burgerlijke handelingen bij voorraad ontzeggen. De verevening der zaken eener van hare regtspersoonlijkheid vervallen verklaarde vereeniging geschiedt onder toezigt des regters , die de vervallen-verklaring uitsprak, op de wijze en met inachtneming der vormen omtrent onbeheerde nalatenschappen vastgesteld. (B. W. 1170 v.) H. Nadat door den benoemden curator de roerende en onroerende goederen der vereeniging verkocht en de schulden betaald zijn, wordt het batig slot, zoo er een is, aan hen, welke op het oogenblik der vervallen-verklaring leden der vereeniging zijn, of *) Art. 4 luidde aldus: De deelneming aan eeno verboden»' vereemgii.g, voor zoover die niet reeds door de strafwet is beteugeld, wordt gestraft voor do oprigters ot bestuurders met gevangenisstraf van een tot >: ~ maanden en geldboete van vijftig tot. tweo honderd gulden, gezamenlijk of afzonderlijk, en voor de overige deelgfiiooten met gevangenisstraf van drie dagen tot twee maanden en boete van viji tot honderd gulden, gezamenlijk of afzonderlijk. aan hunne regthebbenden, elk voor het aandeel, dat zij in de vereeniging hebben , uitgekeerd. • 2. Vereenigingen, niet als regtspersonen volgens deze wet ingesteld of erkend, kunnen als zoodanig geene burgerlijke handelingen aangaan. De overeenkomsten namens haar gesloten, en de goederen namens haar verkregen, worden ten opzigte van het Rijk en van derden beschouwd als volgende de personen, welke de overeenkomst gesloten en de goederen aanvaard hebben, al is het ook dat in de overeenkomsten en titels de handelende personen slechts als gemagtigden of beheerders der vereeniging zijn aangewezen. • 3. De onderlinge verhouding der leden van vereenigingen, welke niet als regtspersonen kunnen optreden, regelt zich naar de door hen vastgestelde reglementen en de algemeene regelen van het burgerlijk regt. De bepalingen van artt. 1700 en 1701 van het Burgerlijk Wetboek blijven op deze vereenigingen, ofschoon niet als regtspersonen beschouwd, van toepassing. 1#. De bepalingen der voorafgaande artikelen zijn niet van toepassing op de burgerlijke maatschap of vennootschap, noch op vennootschappen van koophandel, wederkeerige verzekerings- of waarborgmaatschappijen en scheepsreederijen. De bepalingen van het Burgerlijk Wetboek en van het Wetboek van Koophandel blijven op deze onderwerpen van toepassing *). 15. Vereenigingen , welke vóór het in werking komen dezer wet bestonden, worden beoordeeld naar de wetten, waaronder zij zijn opgerigt. 16. Vreemdelingen, geene ingezetenen zijnde, kunnen niet zijn leden van staatkundige vereenigingen. 'L). IS.' Openbare vergaderingen tot gemeenschappelijke beraadslaging worden in de opene lucht niet toegelaten dan op bekomene vergunning van het hoofd van het gemeentebestuur, verleend vijf dagen vóór dat de vergadering wordt gehouden. Onze Commissaris in de provincie kan zoodanige vergunning intrekken , of, bij weigering der vergunning door het hoofd van het gemeentebestuur, haar van zijnen kant op verzoek van belang- *) Bli de wet van 14 Sept. 1866, S. 123, zün in dit art. ingevoegd de woorden: „wederkeerige verzekerings- of waarborgmaatschappijen" met bepaling, dat deze wijziging terugwerkt tot den dag der invoering der wet van 22 April Art ? 17, vervallen door invoering van het Wetb. van Stralrecht opl Sept. 1886, luidde aldus: _ , , De artt 291 292 en 294 van het Wetboek van Strafregt worden atgeseliaft. Het misdrijf, omschreven in art. 293 van dat wetboek wordt naar de bepalingen daar gemaakt, gestraft, in welke der vergaderingen, in de artt. 18 en 19 bedoeld, liet ook wordt gepleegd. Zie nu art. 131 W. v. Sr. hebbenden verkenen. (Zie art. 24 wet 23 Mei 1899, S. 128, ter uitvoering van art. 187 der Grondwet.) ,, 1». Tot alle vergaderingen in gebouwen, waarbij het publiek wordt toegelaten, hebben de ambtenaren van algemeene en plaatselijke politie den vrijen toegang. Weigering van toegang geeft regt aan de ambtenaren der politie om, bijgestaan door het hoofd van het gemeentebestuur, zich den toegang te verschaffen. . 30. Het dragen van wapenen is verboden in de vergaderingen in de twee voorgaande artikelen bedoeld. . , Dit verbod is niet toepasselijk op militaire officieren en onderofficieren, in uniform gekleed. 31. Bijeenkomsten om zich m het hanteren van wapenen oefenen, worden op plaatsen, in den regel voor het publiek toegankelijk of wanneer zij door meer dan tien personen w°rde" bijgewoond, niet toegelaten dan met vergunning van het hootd van het gemeentebestuur. • Deze vergunning wordt niet verleend dan ten minste vijf dagen voor dat de bijeenkomst wordt gehouden en onder de voorwaarden, in het belang der openbare veiligheid gevorderd. Het 2de lid van art. 18 is ten deze toepasselijk. (Zie art. 14 der onder art. 18 vermelde wet.) , 28. Elke vergadering, waarin de openbare orde wordt gestoord, of tegen de bepalingen dezer wet wordt gehandeld, gaat op de opvordering der politie terstond uiteen. 38 Onverminderd de straffen, vastgesteld op bijzondere misdrijven in geoorloofde of ongeoorloofde vereenigingen en vergaderingen, of ter gelegenheid daarvan gepleegd , worden zij, die artt. 16. 18, 20 en 21 overtreden, gestraft met geldboete van vijftig cents tot honderd gulden of hechtenis van één dag tot twee maanden ). WET van 22 April 1855, S. 33, houdende regeling der verantwoordelijkheid van de Hoofden der Ministeriele Departementen , gewijzigd door de Inv. wet. Art 1. De Hoofden der Ministeriele Departementen zorgen voor de uitvoering der Grondwet en der andere wetten, voor zooverre die van de Kroon afhangt. Zij zijn wegens het niet naleven van deze verpligting verantwoordelijk en in regten vervolgbaar overeenkomstig de volgende bepalingen. (G. 77.) ') Art. 23 aldus gewijzigd door art. 3d, 10 no. 13 en art. 11 Inv. wet 2. De mede-onderteekening van Koninklijke besluiten of Koninklijke beschikkingen wijst het Hoofd van het Ministerieel Departement aan, dat voor die besluiten of beschikkingen aansprakelijk is. 5*. (Afgeschaft door art. 3 d. Inv. wet. Art. 3 nu met enkele redactie wijzigingen te vinden in de artt. 355 en 356 W.v.Sr.*) 4. De Hoofden der Ministeriële Departementen staan ter vervolging , hetzij van Onzentwege, hetzij van wege de Tweede Kamer, te regt voor den Hoogen Raad.-j-) (G. 164.) 'V Het besluit, waarbij van Onzentwege de vervolging van een der Hoofden van Ministeriële Departementen bevolen wordt, bevat eene nauwkeurige aanduiding der feiten. waarop de beschuldiging van een of meerdere der bij deze wet strafbaar gestelde misdrijven rust, benevens den last op den procureur-generaal bij den Hoogen Raad om de vervolging in te stellen. Afschrift van dit besluit wordt aan de beide Kamers der StatenGeneraal medegedeeld. *) Art. 3 luidde aldus: Strafbaar zijn de Hoofden der Ministeriële Departementen: a. die aan Koninklijke besluiten of Koninklijke beschikkingen, welke de Grondwet schenden, hunne mede-onderteekening hebben verleend: b. die gel(ike mede-onderteekening verleenen aan Koninklijke besluiten of Koninklijke beschikkingen, waardoor wetten of algemeene maatregelen van inwendig bestuur van den Staat of van zijne koloniën en bezittingen in andere werelddeelen worden geschonden; c. die uitvoering geven of doen geven aan Koninklijke besluiten of Koninklijke beschikkingen, niet van de vereischte mede-onderteekening van een deiHoofden van de Ministeriële Departementen voorzien: (I. die beschikkingen nemen of bevelen geven of bestaande beschikkingen en bevelen handhaven. waardoor de bepalingen der Grondwet, van wetten of algemeene maatregelen van inwendig bestuur van den Staat of van zijne koloniën en bezittingen in andere werelddeelen worden geschonden: e. die nalaten uitvoering te geven of te doen geven aan de voorschriften deiGrondwet, der andere wetten of van algemeene maatregelen van inwendig bestuur van den Staat en van zijne koloniën en bezittingen in andere werelddeelen, voor zoover die uitvoering wegens den aard des onderwerps tot hunne ministeriële departementen behoort of uitdrukkelijk aan hen is opgedragen. De handelingen onder litt. a, h, c en d en de nalatigheid onder litt. e bedoeld, zijn alleen dan strafbaar, wanneer zij met opzet zijn gepleegd; f. die, ook zonder opzet, de uitvoering, onder litt. e omschreven, grovelijk verzuimen. f) Art. 301 van het "Wetboek van Strafvordering, zooals dat is gewijzigd door de wet van 15 Januari 188ti, S. 5, houdende wijzigingen in het Wetb. v. Strafvordering, luidt: De artt. 4 tot en met 19 der wet van den 22sten April 1855 (Staatsblad no. 33) houdende regeling der verantwoordelijkheid van do Hoofden der Ministeriële Departementen blijven van kracht. Zij zijn van toepassing op alle ambtsmisdrijven en ambtsovertredingen begaan door de in art. 92 der wet op de regterlijke organisatie en het beleid der justitie opgenoemde personen. Al hetgeen in die artikelen voorkomt omtrent Ministers en Hoofden van Ministeriële Departementen geldt ook bij de vervolging van deze wegens andere ambtsmisdrijven en ambtsovertredingen dan die zijn omschreven in de artt. 355 en 350 van het Wetboek van Strafregt, alsmede bi, de vervolging wegens ambtsmisdrijven en ambtsovertredingen begaan door alle andere in art. 92 voormeld bedoelde personen. Zie verder Wetb. v. Strafvordering, artt. 302 - 307. « De Tweede Kamer der Staten-Generaal, zoodanige mededeeline ontvangen hebbende, neemt harerzijds geene aanklagt tegen denzelfden persoon wegens dezelfde feiten in overweging. (A?' Geene aanklagt tegen een der Hoofden van de Ministeriele Departementen wordt bij de Kamer in overweging genomen, tenzij door vijf leden schriftelijk en met opgave der feiten ingediend, g. De Kamer overweegt in de afdeelingen, of de aanklagt een onderwerp van nader onderzoek zal uitmaken. v:nnpn 9A De Voorzitter geeft van het indienen der aanklagt binnen .1 uren kennis aan den betrokken Minister. Het in overweging nemen der aanklagt kan niet vroege acht dagen na deze kennisgeving aan de Qrdegeste^dwoi-den » Wanneer tot het in overweging nemen der aanklagt beslote is wordt zij gesteld in handen eener commissie van onderzoek , daartoe door de volle Vergadering te benoemen. ■ O. Zij, die de aanklagt hebben ingediend, zijn van deze com missie uitgesloten, doch kunnen door haar, tot het geven nadere inlichtingen, worden gehooid. nadere yan *nderzoek is belast met het opsporen en verzamelen van alle bescheiden , inlichtingen en bewijzen, die tot opheldering van de feiten, in de aanklagt vermeld, kunnen leiden. De bepalingen der wet tot regeling van het regt van onderzoek (enquête) zijn daarbij van toepassing. (Zie de wet op pag. ) De bloedverwanten en aangehuwden van den betrokkenMins in de regte linie en tot in den derden graad der zijdlinie, mitsgaders zijne echtgenoot, zelfs na echtscheiding, kunnen met genoodzaakt worden, verklaringen af te leggen. .O1.niio+ 12. In iederen stand van het onderzoek is de commissie vei phgt den betrokken Minister, wanneer hij dit wenscht, te h°?re"Hij kan niet genoodzaakt worden voor haar te verschijn ■ 13 Zoodra de commissie van onderzoek de aanklagt genoegzaam .„e'dkht ach,, brengt .ij ove, de daarbij aangevoerde lenen «er- SbDit"versIaB wordt aan de Afdeelingen venenden, en over de aanklagt verder geraadpleegd als over een voorstel van wet. 14. Bij de beraadslaging over de aanklagt wordt debetiokken Minister, op zijn verlangen, gehoord, en aan hem in ieder g ^Hif^houdt'di^re^6,^niettegenstaande hij vóór of gedurende het tegen een de, heelde».van de Ministeriële Departementen door de Tweede Kamer niet in over weginc is genomen, kan, bij het op Komen van nieuwe bezwaren de aanklagt hervat, in ieder geval, van Onzentwege de vervolging van den betrokken Minister ter zake derzelfde feiten bevolen worden. Wanneer echter de aanklagt, na gedaan onderzoek en gehouden beraadslagingen, door de Tweede Kamer verworpen is, kantegen den betrokken iMinister wegens dezelfde feiten, noch van OnzentWei^f' I10 van weSe de Kamer, op nieuw eenig onderzoek ingesteld of eene strafvervolging gelast worden. (17.) 16. Iedere aanklagt tegen een der Hoofden van de Ministeriële Departementen wordt geacht verworpen te zijn, wanneer binnen drie maanden, na hare indiening, door de Tweede Kamer geen eindbesluit is genomen. Wanneer de aanklagt aanleiding geeft tot een onderzoek in de overzeesche bezittingen, kan deze termijn door de Tweede Kamer tot een jaar verlengd worden. Bij sluiting der zitting van de Staten-Generaal gedurende den loop van het onderzoek, begint, met den dag der opening van de volgende zitting, een nieuwe termijn van drie maanden te loopen. I»ij ontbinding der Tweede Kamer vervalt eene. bij haar aanhangige, aanklagt van regtswege, onverminderd de bevoegdheid tot het doen eener nieuwe aanklagt overeenkomstig art. 7. (G. 73.) I*1- De stilzwijgende verwerping eener aanklagte, ten gevolge van het verloopen van den termijn, kan niet ingeroepen worden tegen den van Onzentwege gegeven last, om denzelfden persoon wegens dezelfde feiten te vervolgen. Tweede Kamer toetst de aangeklaagde feiten aan het legt, de billijkheid, de zedelijkheid en het staatsbelang. Genoegzame gronden tot vervolging vindende, wijst zij, bij haar besluit, de feiten, waarop de beschuldiging rust, nauwkeurig aan, en belast den procureur-generaal bij den Hoogen Raad met de vei volging, onder toezending, binnen drie dagen, van het besluit met de aanklagt en de verzamelde bescheiden. Afschrift van dat besluit wordt aan Ons en aan de Eerste Kamer der Staten-Generaal medegedeeld. 19. Na de ontvangst der mededeeling, bij het vorig artikel voorgeschreven, wordt van Onzentwege tegen den aangeklaagden Minister wegens dezelfde feiten geene vervolging gelast. ®® !S8. (Deze artt., behelzende de procedure, moeten, hoewel ze niet uitdrukkelijk ingetrokken zijn, als vervallen beschouwd worden, en alsnu vervangen door artt. 302—307 W. v. Sv.) 29—SS. (Deze artt., behelzende de straffen en de verjaring, zijn afgeschaft door art. 3 d. Inv. wet; zie nu daarvoor de artt. 355, 356 en Bk. I, titel VIII W. v. Sr.*) *) Art. 29 luidde aldus: De schuldig-verklaarde aan het misdrijf vermeld in art. 3, litt. a, b, c en cl, wordt gestraft met verbanning voor den tijd van drie tot tien jaren, of met gevangenis van drie maanden tot drie jaren. De schuldig-verklaarde aan de nalatigheid in art. 3, litt. e, vermeld, wordt gestraft met verbanning van een tot drie jaren, of met gevangenis van een tot zes maanden. 3«. De regtsvordering tot vergoeding van sch^?/ d°°r bij deze wet strafbaar gesteld feit geleden, kan alleen op ee e veroordeeling door den Hoogen Raad rusten, en wordt voor den 8T»n>^S" veSS&heid de Harder, der Ministeriele Departementen wordt door eene nadere wet ge g WET van 12 Dec. 1892, S. 268, op het Nederlanderschap en het ingezetenschap.') Ar*, t. Nederlanders door geboorte zijn: rliiW a het wettig, gewettigd of door den vader eikend natuurl j kind, waarvan tijdens de "geboorte de vader den staat van Neder- la3derhet wettig kind van een Nederlander die binnen driehonderd vnór de geboorte van het kind overleed; c het alléénBdoor de moeder erkend natuurlijk kin tiidens de geboorte de moeder den staat van Nederlander bezit; JÏ hef noch door den" vader noch door de moeder erkend natuurlijk kind, in het Rijk geboren. a' he t ^kin d" van een ingezetene des Rijks _ hetzjjjader^ hetzy moeder naar de in art. 1 gemaakte onderscheidingen - die zei geboren is uit eene in het Rijk wonende moeder tenzij bl.jkedat kind als vreemdeling tot een ander land behoort , b het in het Rijk te vondeling gelegd of verlaten kind . zoolang van zijne afstamming. hettij alï ie.dg o( gewet.,gd k.nd, hem, d7 tSSde"ïhS''door naturalisatie wordt .ertegen door het in werking treden der wet waarbij zij verleend woid■ Voor elke naturalisatie is aan 's lands kas verschuldigd honderd gUBdijenhet verzoek om naturalisatie legt de verzoeker het bewijs °VCr 1" dit hii meerderjarig is in den zin der Nederlandsche wet; 2"! dat hij het Nederlanderschap verloren heeft of dat hij gedurende de laatste vijf jaren zijne woonplaats of zijnhoo verblijf in het Rijk of zijne koloniën of bezittingen in andere 3.. ^ hif Wi" e8» ïnmngir der registratie eene som van honderd gulden heeft gestort. Indien de verzoeker tot een ander land b^™rt• de overlegging gevorderd worden van een btwijs, dat de g *) Zie voor do vroegere regelingen pag. 111 v.v. ving van dat land geen beletsel tegen zijne naturalisatie in Nederland oplevert. Ingeval de naturalisatie niet verleend wordt, wordt de gestorte som aan den verzoeker teruggegeven. •I. Naturalisatie kan ook om redenen van staatsbelang worden verleend. Daarbij is artikel 3 niet van toepassing. De wet, waarbij zij verleend wordt, regelt in ieder bijzonder geval de voorwaarden, aan die naturalisatie verbonden. •». De vrouw volgt staande huwelijk den staat van haren man. Een verzoek om naturalisatie kan niet door eene gehuwde vrouw worden gedaan. De naturalisatie, verleend aan den man, strekt zich van regtswege uit tot zijne vrouw. Na ontbinding des huwelijks geldt artikel 8 of artikel 9. « Het wettig of gewettigd kind van een als Nederlander genaturaliseerden vader, vóór diens naturalisatie geboren, gelijk mede het door zijn als Nederlander genaturaliseerden'vader erkend natuurlijk kind, vóór diens naturalisatie geboren, wordt als medegenaturaliseerd beschouwd, en behoudt den staat van Nederlander totdat het, meerderjarig geworden in den zin der Nederlandsche wet, mits binnen het jaar daarna, aan den burgemeester of het hoofd van het plaatselijk bestuur zijner laatste woonplaats in het Rijk of zijne koloniën of bezittingen in andere werelddeelen of aan den Nederlandschen gezant of een Nederlandschen consulairen ambtenaar in het land, waar het woont, zijn wil te kennen geeft om in de naturalisatie niet langer te zijn begrepen. Hetzelfde geldt ten aanzien van het wettig of gewettigd kind, indien de moeder, weduwe geworden, genaturaliseerd is, en teil aanzien van het natuurlijk kind, alléén door zijne moeder erkend en vóór hare naturalisatie geboren. «. Nederlanderschap wordt verloren: 1°. door naturalisatie in een ander land, of, voor zooveel een minderjarige betreft, door het deelachtig worden van eene vreemde nationaliteit door de naturalisatie hetzij van den vader hetzij van demoeder, naar de in artikel 1 gemaakte onderscheidingen, in een ander land; 2". door huwelijk van de Nederlandsche vrouw die, door of ten gevolge van haar huwelijk, krachtens art. 5 vreemdeling wordt; 3". door het verkrijgen van eene vreemde nationaliteit door den wil van den verkrijger; 4". door zonder Ons verlof zich te begeven in vreemden krijgs- of staatsdienst; 5". door, behalve ter zake van 's lands dienst, woonplaats te hebben buiten het Rijk en zijne koloniën of bezittingen in andere werelddeelen gedurende tien achtereenvolgende jaren, tenzij de afwezige vóór het verstrijken van dien termijn aan den burgemeester of het hoofd van het plaatselijk bestuur zijner laatste woonplaats in het Rijk of zijne koloniën of bezittingen in andere werelddeelen of aan den Nederlandschen gezant of een Nederlandschen consulairen ambtenaar in het land, waar hij woont, kennis geve, dat hij Nederlander wenscht te blijven. Van den dag waarop die kennisgeving ontvangen is, begint de tienjarige termijn opnieuw te loopen. Ten opzichte van minderjarigen begint de tienjarige termijn te loopen met den dag hunner meerderjarigheid in den zin der Ne- derlandsche wet. M. De vrouw, die door of ten gevolge van haar huwelijk den staat van Nederlander verloren heeft, bekomt dien door de ontbinding van het huwelijk terug . mits zij binnen het jaar daarna haren wil om dien terug te bekomen aan den burgemeester of het hoofd van het plaatselijk bestuur harer woonplaats in het Rijk of zijne koloniën of bezittingen in andere werelddeelen of aan den Nederlandschen gezant of een Nederlandschen consulairen ambtenaar in het land, waar zij woont, te kennen geeft. 9, De vrouw, die door of ten gevolge van haar huwelijk den staat van Nederlander bekomen heeft, behoudt dien na de ontbinding des huwelijks, tenzij zij binnen het jaar daarna haren wil om dien niet langer te behouden aan den burgemeester of het hoofd van het plaatselijk bestuur harer laatste woonplaats in het Rijk of zijne koloniën of bezittingen in andere werelddeelen of aan den Nederlandschen gezant of een Nederlandschen consulairen ambtenaar in het land, waar zij woont, te kennen geeft, 1». Het wettig, gewettigd of erkend natuurlijk kind van een Nederlander, geboren vóór dat deze in een ander land werd genaturaliseerd, ten gevolge waarvan het kind mede den staat van Nederlander verloor, bekomt dien terug, mits het, meerderjarig geworden in den zin der Nederlandsche wet, binnen het jaar daarna zijn wil om dien terug te bekomen aan den burgemeester of het hoofd van het plaatselijk bestuur zijner woonplaats in het Rijk of zijne koloniën of bezittingen in andere werelddeelen of aan den Nederlandschen gezant of een Nederlandschen consulairen ambtenaar in het land, waar het woont, te kennen geeft. Hetzelfde geldt ten aanzien van het wettig of gewettigd kind, indien de moeder, weduwe geworden, in een ander land was genaturaliseerd en ten aanzien van het natuurlijk kind, alléén door zijne moeder, die in een ander land werd genaturaliseerd, erkend. 11. Eenmaal 'sjaars doet de Minister van Justitie van de kennisgevingen , volgens deze wet in het buitenland gedaan , aankondiging in de Staatscourant. 13. Allen die volgens deze wet den staat van Nederlander met bezitten, zijn vreemdelingen. 13. Ingezetenen van het Rijk zijn zij, die hunne woonplaats m het Rijk hebben en haar gedurende de voorafgaande achttien maanden in het Rijk of zijne koloniën of bezittingen in andere werelddeelen gehad hebben. *) 14. Het Rijksingezetenschap houdt op door vestiging der woonplaats buiten het Rijk. I.V Een minderjarige in den zin der Nederlandsche wet. wiens vader of voogd Rijksingezetene is, wordt als zoodanig aangemerkt. Meerderjarig geworden, behoudt hij de hoedanigheid van Rijksingezetene, indien hij zijne woonplaats in het Rijk vestigt. ■ . De bepalingen van ingezetenschap, in bijzondere wetten voorkomende, gelden alleen voor zooveel betreft de onderwerpen, in die wetten behandeld. OVERGANGSBEPALING. Met uitzondering van hen, die in Nederlandsch-Indië ingevolge de wet van 2 September 1854 (Staatsblad no. 129) als inlanders en met dezen gelijkgestelden worden beschouwd, zijn zij die op het tijdstip, waarop deze wet in werking treedt, den staat van Nederlander bezitten, Nederlanders in den zin van deze wet, totdat zij het Nederlanderschap volgens deze wet verliezen. Voor hen die op dat tijdstip hunne woonplaats hebben buiten het Rijk en zijne koloniën of bezittingen in andere werelddeelen, begint de termijn van tien jaren, bedoeld in art. 7, sub 5"., van genoemd tijdstip af te loopen. Ilij die op het tijdstip, waarop deze wet in werking treedt, in het Rijk uit aldaar niet gevestigde ouders geboren en geen 24 jaren oud is, verkrijgt den staat van Nederlander door eene kennisgeving van zijn voornemen om in het Rijk te blijven wonen, te doen aan den burgemeester zijner woonplaats binnen het jaar na dat tijdstip, of, indien hij nog minderjarig is in den zin der Nederlandsche wet, binnen het jaar na zijne meerderjarigheid. Ten aanzien van de vreemdelingen, die op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, voldaan hebben aan artikel 8 van het Burgerlijk Wetboek, blijft, wat de toepassing betreft van het bur- *) Ten aanzien van het ingezetenschap bepaalde de wet van 28 Juli 1850, S. 44, in art. ii: Gevestigd of ingezetenen zijn, die binnen liet Rijk in Europa hebben gewoond: 1". gedurende de drie laatste jaren; 2". gedurende achttien maanden na aan het bestuur hunner woonplaats het voornemen tot vestiging te hebben verklaard. Nederlanders zijn gevestigd of ingezetenen, die gedurende de laatste achttien maanden hunne woonplaats binnen het Rijk in Europa hebben gehad. Nederlanders, die ter zake van 's lands dienst in een vreemd land wonen worden voortdurend als ingezetenen beschouwd. De bepalingen van ingezetenschap, in bijzondere wetten voorkomende, gelden alleen voor zooveel betreft de onderwerpen, in die wetten behandeld. gerlijk recht en van artikel 19 der wet van 13 Augustus 1849 [Staatsblad no. 39), gewijzigd bij de wet van 6 April 1875 (Staatsblad no. 66), de gelijkstelling met Nederlanders gehandhaafd, zoolang zij hunne woonplaats in het Rijk behouden. SLOTBEPALING. Behoudens het bepaalde in de voorgaande overgangsbepaling, vervallen bij het inwerkingtreden dezer wet de artikelen 5 tot en met 12, uitmakende den tweeden titel van het eerste boek van het Burgerlijk Wetboek, en de wetten van 28 Juli 1850 (Staatsblad no. 44 *) en 3 Mei 1851 (Staatsblad no. 46), gelijk mede de wet van 21 December 1850 (Staatsblad no. 75). In de wetten, waarin sprake is van Nederlanders, hetzij volgens het Burgerlijk Wetboek, hetzij volgens de wet ter uitvoering van art. 7 der Grondwet (wetten van 28 Juli 1850, Staatsblad no. 44, en 3 Mei 1851, Staatsblad no. 46), wordt, in plaats daarvan], gelezen: „Nederlanders volgens de wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap", behalve in art. 22 der wet van 6 April 1875 (,Staatsblad no. 66), waarin de woorden: „volgens het Burgerlijk Wetboek" vervangen worden door: „volgens de wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap, alsmede hen, die in de Nederlandsche koloniën of bezittingen in andere werelddeelen uit aldaar gevestigde ouders zijn geboren." Deze wet treedt in werking op 1 Juli 18931). *) Bij de wet van 22 Juni 1893, S. 91, is art. 3 lid 1, 2 en 3 van de wet van 28 Juli 1850, S. 44, (zie noot pag. 110) gehandhaafd voor de toepassing der wet be.trekk. de Nat. Militie, ter aanwijzing wie ingezetene is of'wie voor ingezetene wordt gehouden. (Dit onderwerp is echter nu geregeld in de militiewet 1901; bij de inwerkingtreding der wet vervalt die van 22 Juni 1893, S. 91.) f) Vóór deze wet had men een dubbel Nederlanderschap. Het Burgerlijk AVetboek had de volgende regeling: Art. 5. Nederlanders zijn : 1°. Allen die binnen het koningrijk of' deszejfs koloniën zijn geboren uit ouders, aldaar gevestigd; 2°. Kinderen, buiten 's lands uit Nederlanders geboren; 3". Allen die binnen het koningrijk zijn geboren, hoezeer uit ouders, aldaar niet gevestigd, mits zij zelve hunne woonplaats aldaar vestigen; 4". Kinderen, buiten 's lands geboren uit vreemde ouders, welke binnen het koningrijk of deszelfs koloniën gevestigd, doch voor 's lands dienst afwezig, of anderzins op reis zijn; 5°. Allen welke zijn genaturaliseerd of het regt van inboorlingschap hebben verkregen. 6. Eene vreemde vrouw, met eenen Nederlander getrouwd zijnde, volgt den staat van haren man. 7. Vreemdelingen zijn alle degenen die niet :n de twee vorige artikelen Gegrepen zijn, of die de hoedanigheid van Nederlander hebben verloren. 8. Vreemdelingen worden met Nederlanders gelijk gesteld, in de twee volgende gevallen: 1". Wanneer zij, tengevolge der toestemming van den Koning, hunne woonplaats binnen het koningrijk zullen hebben gevestigd, en van liet bekomen dier toestemming aan het gemeentebestuur dier woonplaats hebben doen blijken: . , 2° Wanneer zij, na hunne woonplaats binnen eene gemeente in het koningrijk te hebben gevestigd en gedurende zes jaren binnen dezelfde gemeente te hebben behouden, aan het plaatselijk bestuur van die woonplaats het voornemen zullen hebben te kennen gegeven om zich binnen het koningrijk te blijven vestigen. <4 i)o hoedanigheid van Nederlander wordt verloren: 1" Door het bekomen van naturalisatie in een vreemd land; °' Door buiten toestemming des Konings, zich in vreemde krijgsdienst te begeven, ot' openbare bedieningen aan te nemen, welke door eene vreemde regering zijn opgedragen: , S" Door het buiten 's lands vestigen zijner woonplaats, mot het kennelijk oogmerk om niet in het koningrijk terug te keeren. Geene handelsinrigting, op haar zelve beschouwd, woidtgeaiht dat oogmerk aan den dag te leggen. 10 Die de hoedanigheid van Nederlander om eene der oorzaken, bij net vorigo artikel vermeld, verloren heeft, kan dezelve niet terug bekomen, dan met inachtneming der bepalingen van art. 8 hierboven. 11. Eene Nederlandsche vrouw, met eenen vreemdeling in liet huwelijk lredende volirt den staat van haren man. , , , Na ontbinding des huwelijks, bekomt zij de hoedanigheid. vanJ^feriandsche vrouw terug, mits zij hare woonplaats binnen het koningrijk hebbe, of daarin vestige en z'ij, m liet laatste geval, uitdrukkelijk kennis van haar voornamen geve aan het gemeentebestuur der plaats, alwaar zij zich, na hare terugkomst heeft gevestigd. , , . 12 Allen die den staat van Nederlander hebben terug bekomen . kunnen daarvan alleen genot hebben met opzigt tot zoodanige regten, als zij na die terugbekoming verkrijgen. De wet van '28 Juli 1850, S. 44. ter uitvoering van art. 7 der Grondwet van 1848, bepaalde: Art 1 Nederlanders, ten aanzien van het genot van burgerschapsregten, zijn: 1™' die geboren zijn uit ouders binnen het rijk in Europa gevestigd; 2" die, binnen het rijk in Europa uit aldaar niet gevestigde ouders geboren, binnen het jaar nadat zij den vollen ouderdom van 23 jaren hebben bereikt, hun voornemen om daar te blijven wonen aan het bestuur hunner woonplaats hebben verklaard: Zij echter welke dien ouderdom bij de afkondiging dezer wet reeds hebben bereikt, kunnen die verklaring nog gedurende het jaar na die afkondiging doen. 8° die genaturaliseerd zijn ; , 4° die van d« in de voorgaande nummers genoemden afstammen, ten ware de geboorte op een tijdstip mogt hebben plaats gehad, waarop de ouders in een der termen van art. 9 (bjj de wet van 18ol verandeid in art. 10) waren vervallen. 2 Natuurlijke, door eenen Nederlandschen vader erkende, kinderen: natuurlijke, door den vader niet erkende kinderen eener Nederlandsche vondelingen binnen het Rijk in Europa, die aldaar verbleven zijn tot aan den vollen ouderdom van 23 jaren, . . zijn met hunne afstammelingen, overeenkomstig de bepaling van no. 4 van het voorgaande artikel, eveneens Nederlanders. a. Zie de noot op pag. 110. 4. bevatte eene bepaling van tijdelijken aard. , ... r,. De vereischten om te kunnen worden genaturaliseerd zijn, I. de volle ouderdom van dlie en twintig jaren; .... II. een gevestigd verblijf in het rijk in Europa, of m de kolomen of bezittn gen van liet Rijk in andere werelddeelen, gedurende zes achtereenvolgende jaren, met liet verklaard voornemen om er gevestigd te bleven. 6. Bu liet in te dienen verzoekschrift om naturalisatie worden gevoegd: «. de geboorte-acte van den verzoeker, of zoodanige andere acte, welke volgens het regt van het land, waartoe hij behoort, daarvoor in de plaats treedt; b. het bewijs, van het gevorderd zesjarig verblijf: c. een bewijs, afgegeven door het bestuur van de plaats, binnen welke de verzoeker gevestigd is, der door dezen voor hetzelve afgelegde verklaring, dat hij voornemens is in het rijk in Europa, of in de koloniën of bezittingen van liet rijk in andere werelddeelen gevestigd te blijven. 7. De naturalisatie kan mede verleend worden ter belooning van uitstekende diensten, aan het Rijk in Europa of deszelfs koloniën of bezittingen in andere werelddeelen bewezen, of om andere overwegende redenen van staatsbelang. De artt. 5 en 6 zijn daarbij niet van toepassing. 8. Aan ieder, die door de wet genaturaliseerd is, zullen door Ons brieven van naturalisatie worden uitgereikt. 9. Het genot der regten, door de naturalisatie verkregen , vangt aan zoodra de wet, waarbij zij verleend is van verbindende kracht is geworden, en de genaturaliseerde aan het bestuur zijner woonplaats de geregistreerde brieven van naturalisatie vertoond, en de verklaring heeft afgelegd dat hij de naturalisatie aanneemt. Indien, in het geval van art. 7, de genaturaliseerde buiten 's lands woont, geschiedt de aanneming bij verklaring aan den Minister van Buitenlandsche Zaken. Bij die verklaring moet een afschrift van de geregistreerde brieven van naturalisatie overgelegd worden. Behalve in het geval van art. 7, vervalt de naturalisatie indien de aanneming niet binnen zes maanden heeft plaats gehad, nadat de wet, die haar verleend heeft, van verbindende kracht is geworden. 10. De staat van Nederlander wordt verloren: 1°. door het aannemen van naturalisatie in een vreemd land; 2". door buiten onze toestemming zich in vreemde krijgsdienst te begeven, of openbare bedieningen aan te nemen, welke door eene vreemde regering zijn opgedragen: 3". door een vijfjarig verblijf in een vreemd land, met het kennelijk oogmerk om niet terug te keeren. Het oogmerk om terug te keeren wordt geacht te bestaan bij buitenlandsch verblijf in verband niet inlandsche handels-mrigtingen. MEIJER WIER3MA, Staatswetten. 2e druk. 8 REGLEMENT VAN ORDE van de Eerste Kamer, vastgesteld en in werking getreden den 3den Augustus 1888, gew. 2'1 Juni 1889. HOOFDSTUK I. Eerste werkzaamheden der Kamer. Onderzoek der geloofsbrieven. Art. ». In de eerste vergadering eener nieuwe Kamer (artt. 73 en 195 der Grondwet) benoemt de Voorzitter terstond drie commissiën, elk van drie leden, tot onderzoek der geloofsbrieven. In de eerste vergadering eener gewone zitting, nadat een derde der leden is afgetreden (artt. 100 en 91 der Grondwet), benoemt de Voorzitter, zoodra meer dan de helft der toegelaten leden tegenwoordig zijn, twee gelijke commissiên tot onderzoek der gelootsbrieven van de nieuw benoemde leden. _ _ . Hij benoemt eene gelijke commissie zoo dikwijls buiten de genoemde gevallen een onderzoek van geloofsbrieven gevorderd wordt. a. Elke commissie brengt na onderzoek der geloofsbrieven, en daarbij behoorende stukken en van die, welke over de verkiezing der nieuwe leden mochten zijn ingekomen, bij monde van een door haar daartoe benoemd lid, een verslag uit, waarna de Ver- g In het geval bij art. 1, alinea 1, bedoeld, verlaten de leden omtrent wier toelating zwarigheid is gerezen, de Vergadering, totdat besloten is hen toe te laten. In alle andere gevallen nemen de nieuwbenoemde leden eerst zitting, nadat tot hunne toelating is besloten. 3. De geloofsbrief met daarbij behoorende stukken van den Voorzitter, "wordt, zoo noodig, het eerst behandeld. Tot zoolang eenige deswege gerezen zwarigheid opgeheven is, wordt het voorzitterschap waargenomen zooals bij art. 7 is bepaald. Wordt hij niet toegelaten, zoo geeft de Kamer hiervan kennis aan den Koning. . ... 4. Indien er omtrent de toelating van eenig lid verschil van gevoelen oprijst, en de Kamer niet dadelijk beslist, verzendt z.j het verslag der commissie naar de Afdeelingen, of bepaalt eenen dag tot behandeling van het geschilpunt; zij gaat inmiddels met hare werkzaamheden voort. HOOFDSTUK II. Van den Voorzitter. 5. De plichten des Voorzitters zijn voornamelijk: het leiden van de werkzaamheden der Kamer; het handhaven der orde bij de beraadslagingen; het zorgen dat geen spreker in zijne rede gestoord worde, het tot de orde roepen van een spreker, die zich beleedigende uitdrukkingen veroorlooft; het tot de behandeling van het onderwerp terugroepen van een spreker, die daarvan afwijkt; het nauwgezet in acht nemen en doen naleven van het Reglement van Orde; het aan al de leden behoorlijk gelegenheid geven om hunne bedenkingen voor te dragen; het juist stellen der door de Kamer te beslissen vraagstukken; het aankondigen van de uitkomst der stemmingen en het uitvoeren der besluiten door de Kamer genomen. O. De Voorzitter mag, gedurende de beraadslagingen, slechts het woord nemen om den juisten stand van het geschilpunt aan te wijzen, of om de beraadslagingen, bij afdwaling, tot het juiste punt terug te brengen; indien hij over het in overweging zijnde onderwerp het woord wil voeren, verlaat hij den voorzitterstoel, en herneemt dien zetel nadat hij zijne rede geëindigd heeft. 7. Het voorzitterschap wordt gedurende die rede, gelijk mede bij afwezigheid of ontstentenis van den Voorzitter, waargenomen door den laatst afgetreden Voorzitter, die in de vergadering tegenwoordig is, of, bij ontstentenis van dien, door het aanwezig oudste lid in jaren. Wanneer de Kamer niet is vergaderd, wordt bij ontstentenis van den Voorzitter diens taak waargenomen door den laatst afgetreden Voorzitter of, bij ontstentenis van dezen, door het oudste lid in jaren. 8. Tenzij bij dit Reglement anders is bepaald, benoemt de Voorzitter de commissiën. ». De Voorzitter, bijgestaan door twee leden, daartoe voor den duur eener zitting door de Vergadering te benoemen, oefent het oppertoezicht uit over de boekerij, en al wat tot het huishoudelijke der Kamer betrekking heeft. Het vaststellen van de voordracht der jaarlijksche begrooting van de huishoudelijke behoeften geschiedt door de Kamer, nadat zij vooraf aan de leden gedrukt is medegedeeld. De Kamer benoemt nevens den Griffier eenen Commies-griffier. De overige ambtenaren ter griffie worden insgelijks door de Kamer op voordracht der Commissie voor de Huishoudelijke Aangelegenheden benoemd. Deze Commissie benoemt de bedienden der Kamer. 8* HOOFDSTUK III. Van het houden der vergaderingen. ÏO. De Voorzitter belegt de vergadering zoo dikwijls hij het noodig oordeelt, of dit door vijf leden schriftelijk, met opgave van de redenen, is verzocht. , 11. Ieder lid ter vergadering komende teekent naar volgorde zijnen naam op eene lijst. Zoodra deze lijst door de meerderheid der leden is geteekend, geeft de Griffier haar aan over, die alsdan de vergadering dadelijk opent; de bedoelde lijst blijft ter tafel van den Griffier liggen, ter teekemng door de later k°ia? Bijaldien een half uur na den tijd, voor de vergadering van dien dag vastgesteld, het vereischte getal leden met tegenwoordig is. doet de Voorzitter de namen der afwezige leden oplezen. °Hij kan kennis geven van de ingekomen stukken en vocr- De bijeenkomst wordt daarna door den Voorzitter uitgesteld. 13. Na het openen der vergadering worden de notulen der voorgaande door den Griffier gelezen en door den Voorzitter aan de goedkeuring der Vergadering onderworpen De namen der tegenwoordig geweest zijnde leden worden steeds in de notulen "^Voorzitter kan, de zaak dit vorderende, aan een genomen besluit zonder resumtie gevolg geven. Hiervan wordt in de notulen melding gemaakt. De notulen der vergadering, die aan de sluitm van de zitting der Staten Generaal voorafgaat, worden, zoo mogelijk, nog staande de vergadering aan hare goedkeuring onderworpen. ^ worden ne protesten of aanteekeningen in de notulen aangenomen; alleen staat het aan een ieder der leden vrij om bij een genomen besluit, doch zonder opgave van de redenen, te doen ooteekenen, dat hij zich daarmede met heeft vereemgd. lV Na de Goedkeuring der notulen doet de Voorzitter eene korte'opgave van al de bij hem, sedert de laatste vergadering, ingekomen stukken en boekwerken. e Hij doet alle besluiten en mededeelingen van de Regeering ontvangen voorlezen, ten ware de Vergadering dit niet noodzakelijk oordeelt. en stelt zoodanige beslissing aan de Kamer voor, als de aard der stukken medebrengt. • O. Geen lid voert het woord, dan na het van den V oorzittei verzocht en verkregen te hebben. De leden spreken van hunne plaats en staande. tl. Zoodra eenig onderwerp aan de orde van den dag is geste.a. kunnen de leden zich bij den Voorzitter of ter griffie aanmelden en de inschrijving hunner namen op de lijst der sprekers verzoeken. De Voorzitter geeft naar de orde dier lijst het woord. en daarna aan hen die het later vragen. Men kan echter onmiddellijk het woord vragen voor een persoonlijk feit, of voor het indienen eener motie van orde. , , 18. Niemand voert meer dan tweemalen over hetzelfde onderwerp het woord, tenzij de Kamer hem hiertoe verlof geve. 1». Eene motie van orde tot sluiting der beraadslaging moet, alvorens de Voorzitter die in omvraag brengen kan, door ten minste vijf leden worden ondersteund. De leden doen van hunne ondersteuning blijken door op te staan. De namen dier le en worden door den Voorzitter genoemd .. , Eene motie tot sluiting mag niet met redenen zijn omkleed. Over eene motie tot sluiting wordt niet beraadslaagd, maar ae Voorzitter vraagt, alvorens die in omvraag te brengen, aan de Hoofden der Departementen van Algemeen Bestuur , aan Commissarissen bedoeld in art. 110 der Grondwet, aan het lid of de leden der Tweede Kamer, krachtens art. 117 der Grondwet in de vergadering aanwezig. alsmede aan de voorstellers van eenig onderwerp in behandeling, of zij over hetgeen aan de orde is nog het woord verlangen te voeren. ÜO. Aan dezen wordt het woord gegeven, wanneer en zoo dikwijls zij dit verlangen, echter niet vóór dat de spreker, die aan het woord is, zijne rede geëindigd heeft. j . 21. De beraadslaging gesloten zijnde, gaat de Vergadering t de stemming bij hoofdelijke oproeping over, indien de Voorzitter daartoe besluit of een der leden het verlangt. Voor de hoofdelijke oproeping wordt door het lot beslist bij welk nummer van de presentielijst de oproeping een aanvang neemt. De Voorzitter brengt zijne stem het laatste uit. Ieder lid stemt met de woorden voor of tegen, zonder eenige Jaa.g De Hoofden der Departementen van Algemeen bestuur, alsmede de Commissarissen bedoeld in art. 110 der Grondwe , hebben eene voor hen bestemde zitplaats. HOOFDSTUK IV. Over het doen van keuzen van personen. 33. Bij iedere keuze van personen benoemt de Voorzitter eene commissie van vier leden, die als stemopnemers zich overtuigen dat het getal stembiljetten gelijk is aan dat van de tegenwoordig zijnde leden, de biljetten openen, de ingeschreven namen oplezen en de uitkomst der stemming bekend maken. 34. Er hebben zoo vele stemmingen plaats, als personen te kiezen zijn. SS. Niet of niet behoorlijk ingevulde stembriefjes worden van onwaarde verklaard en , tot bepaling der meerderheid, afgetrokken van het getal der uitgebrachte stemmen. 26. De stemming is nietig, indien het getal behoorlijk ingevulde stembriefjes niet grooter is dan de helft van dat der toegelaten leden der Kamer. 37. Wanneer niemand bij de eerste stemming de volstrekte meerderheid heeft verkregen wordt tot eene tweede, mede nog geheel vrije stemming overgegaan. SS. Indien daarbij wederom door niemand de volstrekte meerderheid van stemmen verkregen is, heeft er eene derde stemming plaats over de twee personen, die bij de tweede stemming de meeste stemmen op zich vereenigd hebben. 3». Indien het bij de tweede stemming niet uitgemaakt is tusschen wie er moet overgestemd worden, moet door eene voorafgaande stemming worden beslist, wie van hen, die een gelijk getal stemmen op zich hebben vereenigd, op het tweetal zal worden geplaatst. 3 O. Indien, in het geval bij het vorige artikel bedoeld, of ook bij eindstemming, de stemmen staken, beslist het lot. HOOFDSTUK V. Over het vergaderen met gesloten deuren. 31. De Kamer, ingevolge art. 101 der Grondwet met gesloten deuren vergaderd, kan, op voorstel van den Voorzitter of van één der leden, omtrent het aldaar behandelde de geheimhouding opleggen, die op gelijke wijze wordt opgeheven. 33. De notulen van de vergaderingen met gesloten deuren worden afzonderlijk gehouden. De Kamer kan echter besluiten. dat eenig verhandeld punt niet in de notulen worde opgenomen. Zij worden öf dadelijk, öf in eene volgende vergadering met gesloten deuren gelezen en aan goedkeuring onderworpen. H00F0STUK VI. Van het verzenden der ontwerpen van wet en der voorstellen naar de afdeelingen; van de werkzaamheden aldaar, en van die der rapporteurs. 33. De Kamer verdeelt zich bij loting in vijf Afdeelingen. ■welke om de drie maanden op gelijke wijze worden vernieuwd. Deze loting geschiedt in eene openbare vergadering. 34. Na de loting benoemt elke Afdeeling eenen voorzitter, om de beraadslagingen in de Afdeeling te leiden. Zij benoemt ook eenen onder-voorzitter, om hem zoo noodig te vervangen. Wanneer ook de onder-voorzitter afwezig is, treedt het oudste lid in jaren op. 35. De keuze van voorzitter en onder-voorzitter geschiedt bij eene volstrekte meerderheid van stemmen, op de wijze bij artt. 24 tot 30 bepaald; zij wordt aan den Voorzitter der Kamer opgegeven , en door hem aan de Vergadering medegedeeld. 36. De Centrale Afdeeling is samengesteld uit den Voorzitter der Kamer, die eene beslissende stem heeft, en de voorzitters der Afdeelingen; zij wordt voorgezeten door den Voorzitter der Kamer, en bijgestaan door den Griffier en door den Commies-griffier. Zij regelt, zoo noodig in overleg met de Hoofden der Departementen van Algemeen bestuur, de volgorde waarin de verschillende wetsontwerpen en voorstellen zullen worden overwogen; van deze regeling wordt aan de leden kennis gegeven. :U. Alle ontwerpen van wet of voorstellen aan de Kamer ingezonden worden, zoover dit niet reeds is geschied, dadelijk aan de leden, gedrukt, rondgedeeld. 38. Zij worden verzonden naar de Afdeelingen van het tijdvak, gedurende hetwelk zij ter vergadering inkomen, tenzij de Koning de wetsontwerpen hebbe ingetrokken. Zoodanige wetsontwerpen en voorstellen, waarvan bij het vernieuwen der Afdeelingen de overweging nog bij geene Afdeeling is aangevangen, worden bij de nieuwe Afdeelingen overgebracht. Voorstellen, die met vroegere, bij de Kamer ingekomen in nauw verband staan, kunnen aan dezelfde Afdeelingen, die met het overwegen der vroegere belast zijn geweest, worden verzonden. 39. De voorzitters der Afdeelingen geven, zoo noodig na overleg in de Centrale Afdeeling, aan de overweging in de Afdeelingen zoodanige leiding, als zij nuttig oordeelen; daarbij echter zorgende, dat de leden de gelegenheid hebben om hunne bedenkingen in het midden te brengen. 40. De Afdeeling benoemt voor ieder wetsontwerp of voorstel één harer leden tot rapporteur, op de wijze bij artt. 24 tot 30 voorgeschreven. De voorzitter is hiertoe mede benoembaar. Wordt hij tot rapporteur over een of meer wetsontwerpen of voorstellen benoemd, dan treedt gedurende de behandeling daarvan de onder-voorzitter als voorzitter op. Van de benoeming wordt kennis gegeven aan den Voorzitter der Kamer en door dezen aan de Vergadering. 41. De rapporteur houdt korte aanteekening der overwegingen, en teekent op welke leden daarbij tegenwoordig zijn. 43. Het staat aan elk lid vrij, mits in de Afdeeling tegenwoordig zijnde, om schriftelijke en onderteekende nota's in te leveren, die, na aldaar te zijn voorgelezen, aan den rapporteur ter hand gesteld en door dezen in de Commissie van Rapporteurs overgebracht worden. 43. De Voorzitter der Kamer roept de rapporteurs bijeen, opdat deze onder zijne leiding uit hun midden eenen voorzitter kiezen. De Commissie van Rapporteurs wordt zooveel mogelijk bijgestaan door den Griffier of den Commies-griffier. Zij regelt hare bijeenkomsten in overleg met den Voorzitter der Kamer. De Voorzitter der Kamer kan bij alle bijeenkomsten der Commissie van Rapporteurs tegenwoordig zijn. 4-i. Door de Commissie van Rapporteurs wordt, uit naam der onderscheidene Afdeelingen, een verslag opgemaakt. Dit verslag doet, naar aanleiding van de overwegingen in de Afdeelingen, de gronden en bedenkingen kennen, welke ter aanneming of verwerping van het wetsontwerp of van het voorstel zijn aangevoerd en welke naar het oordeel der Commissie in het verslag behooren te worden opgenomen. _ Dit verslag is voorloopig, indien de Commissie meent de Regeering in de gelegenheid te moeten stellen om de daarin vervatte overwegingen schriftelijk te beantwoorden. In het andere geval is het eindverslag. Het voorloopig verslag wordt gezonden aan het betrokken Hoofd van het Departement van Algemeen Bestuur. Het wordt, tenzij de Commissie van Rapporteurs, om bijzondere reden, het tegendeel bepale, gedrukt en aan de leden rondgezonden. Het stellen van elk verslag wordt aan een der rapporteurs, of aan den Griffier of aan den Commies-griffier der Kamer . opgedragen. Van wetsontwerpen en voorstellen tegen welke in de Afdeelingen geene bedenkingen gemaakt zijn kunnen de eindverslagen bijeen gevoegd worden. 45. De Commissie van Rapporteurs treedt betrekkelijk de punten , opgenomen in het verslag bij art. 44 bedoeld . door tusschenkomst van den Voorzitter der Kamer, met de Hoofden der Departementen van Algemeen Bestuur in schriftelijk of mondeling overleg, zoo dikwijls deze dit noodig oordeelen of de Commissie het verlangt. Na afloop van het mondeling overleg, indien het is gehouden, en anders na ontvangst van het schriftelijk antwoord. wordt door de Commissie van Rapporteurs opgemaakt een eindverslag, bevattende: 1". het voorloopig verslag bedoeld in art. 44, indien dit niet afzonderlijk is gedrukt geworden; 2". de mondelinge toelichtingen en het schriftelijk antwoord, dat zij van de Regeering heeft ontvangen; 3". de verdere inlichtingen, die de Commissie van Rapporteurs mocht noodig achten. •16. Het eindverslag wordt gedrukt en aan de leden zoowel als aan het betrokken Hoofd van het Departement van Algemeen Bestuur gezonden. De Voorzitter bepaalt den dag der beraadslaging, behoudens zijne bevoegdheid om die bepaling aan de Kamer over te laten, en behoudens het recht der Kamer om de door den Voorzitter gemaakte bepaling te wijzigen. Met uitzondering van eenvoudige en van spoedeischende zaken wordt de aanvang der beraadslagingen niet tegen een vroegeren dag bepaald dan den tweeden, of, indien de Kamer niet bijeen is, den vierden dag na de toezending van het eindverslag. *) HOOFDSTUK VII. Van voordrachten of adressen ingevolge art. 119 der Grondwet en van voorstellen. alsmede over het geven van inlichtingen ingevolge art. 94 der Grondwet. 4ï. Alle voorstellen nopens voordrachten, ingevolge art. 119 der Grondwet, of nopens andere onderwerpen, kunnen a;in de Vergadering gedaan worden door den Voorzitter of door een of meer leden. 4B. Zoodanige voorstellen door de leden geschiedende, worden, in schrift gebracht en onderteekend. aan den Voorzitter toegezonden. 40. In de vergadering, waarin de in het vorig artikel bedoelde stukken inkomen, geeft de Voorzitter het woord aan den voorsteller, ten einde zijn voorstel toe te lichten. 50. Het voorstel benevens de memorie van toelichting worden gedrukt en aan de leden rondgedeeld. De Kamer bepaalt eenen dag ter beraadslaging, of het voorstel in behandeling zal worden genomen. 51. Tot de behandeling door de Kamer besloten zijnde, wordt hierbij gehandeld op gelijke wijze als bij artt. 39 tot en met voor de ontwerpen van regeeringswege ingekomen is bepaald, wet dien verstande echter, dat hetgeen in art. 45 vastgesteld is omtrent het overleg met de Hoofden der Departementen van Algemeen Bestuur, in dit geval toepasselijk wordt op het overleg met de voorstellers. ') Art. 46, aldus gewijzigd 20 Juni 1889, luidde oorspronkelijk aldus: Het eindverslag wordt in eene openbare vergadering uitgebracht. De Kamer bepaalt den dag der beraadslaging. Het eindverslag wordt, gedrukt, aan de leden en aan liet betrokken Hoofd van liet Departement van Algemeen Bestuur gezonden, ten minste vier en twintig uren, met uitzondering van eenvoudige en van spoedvereischendc zaken, vóór den aanvang der beraadslagingen. 53. Indien het voorstel alleen betreft het verlangen van inlichtingen van de Hoofden der Departementen van Algemeen Bestuur, kan de Kamer het dadelijk behandelen, en tevens besluiten deze, volgens art. 94 der Grondwet, uit te noodigen om te dien einde in de vergadering tegenwoordig te zijn. De Voorzitter doet de uitnoodiging namens de Kamer. 5». De artt. 48 tot en met 51 zijn niet toepasselijk op voorstellen van eenvoudigen aard. In geval van verschil over dien aard, beslist de Vergadering. Si. Indien de Kamer besluit de openingsrede des Konings met een adres te beantwoorden, wordt dit adres, evenals alle andere adressen van de Kamer uitgaande, ontworpen door eene commissie, bestaande uit vijf leden, uit en door elke Afdeeling één te kiezen. Ha. De werkzaamheden dezer commissie, welke zooveel mogelijk wordt bijgestaan door den Griffier of den Commies-griffier, worden door den Voorzitter der Kamer geleid. S<». Het ontwerp der commissie wordt ter tafel gebracht, zoo noodig, naar de Afdeelingen verzonden en aldaar overwogen, na, alleen voor de leden gedrukt, te zijn rondgedeeld. 57. Indien het ontwerp naar de Afdeelingen is verzonden, komt de Commissie daarna bijeen , ter beoordeeling der gemaakte bedenkingen ; het ontwerp wordt door haar nader overwogen en vastgesteld. 58. De beraadslaging daarover wordt aan de orde van den dag gesteld. Tijdig vóór de beraadslaging wordt het ontwerp-adres, zoo noodig opnieuw gedrukt , aan de leden rondgedeeld. 59. Indien de algemeene strekking van het ontwerp-adres door de Kamer niet wordt aangenomen , gaat zij onmiddellijk over tot het benoemen eener andere commissie. De keuze van de leden dier commissie geschiedt door de Afdeelingen als vroeger , ei> hebben hare werkzaamheden ook overeenkomstig de artt. 5(5, 57 en 58 plaats. 60. Indien de Kamer zich met de algemeene strekking van het ontwerp-adres vereenigt, wordt de beraadslaging achtereenvolgens geopend over elke zinsnede afzonderlijk. Het staat aan een ieder lid vrij wijzigingen of bijvoegingen voor te stellen op eene zinsnede, zoolang de beraadslaging daarover geopend is. Zoodanige wijzigingen of bijvoegingen worden schriftelijk aan den Voorzitter ter hand gesteld. Iedere voorgestelde wijziging of bijvoeging wordt door de commissie, staande de vergadering, onderzocht en beoordeeld. Niemand meer het woord vragende over eene zinsnede , noch daaromtrent wijzigingen of bijvoegingen verlangende voor te stellen, wordt de beraadslaging over die zinsnede gesloten. 61. Daarna wordt tot de stemming overgegaan. Eerst heeft eene afzonderlijke stemming plaats over elke voor- gestelde wijziging of bijvoeging; aangenomen zijnde, wordt zoodanige wijziging of bijvoeging in het ontwerp-adres opgenomen, en dat ontwerp-adres dienovereenkomstig veranderd of uitgebreid. Vervolgens heeft de stemming plaats over de geheele zinsnede van het ontwerp-adres, hetzij zoodanig als die aanvankelijk door de commissie was voorgesteld, bijaldien geene wijzigingen of bijvoegingen mochten zijn aangenomen, hetzij, in liet tegenovergestelde geval, zoodanig als die door de aangenomen wijzigingen en bijvoegingen is veranderd of uitgebreid. Daarna wordt het geheele ontwerp-adres in stemming gebracht. 68, De adressen en de voordrachten worden den Koning aangeboden door eene commissie, bestaande uit den Voorzitter en vijf leden. Deze commissiên doen in de eerstvolgende vergadering verslag van het door haar verrichte. Bij verhindering des Konings om de commissie te ontvangen, worden adressen en voordrachten door tusschenkomst des Voorzitters schriftelijk aan den Koning aangeboden. HOOFDSTUK VIII. Over de Commissie voor de Verzoekschriften. es. Eene commissie van vijf leden is bijzonder belast met het doen van verslag over de verzoekschriften, welke door de Vergadering in hare handen worden gesteld. 04. Deze commissie, voorgezeten door een harer leden, ter keuze der overigen, blijft met die taak belast gedurende den loop der zitting. «5. Alle ongeteekende of ongezegelde verzoekschriften worden door den Voorzitter der Kamer ter zijde gelegd, tenzij de wet geen zegel vereischt, of van het onvermogen der verzoekers blijke door eene verklaring van het bestuur hunner woonplaats. Deze geeft daarvan telkens kennis aan de Vergadering. Indien bij de Commissie voor de Verzoekschriften twijfel bestaat omtrent de echtheid eener onderteekening, is zij bevoegd daaromtrent, door tusschenkomst van den Voorzitter der Kamer, onderzoek te doen. 66. Wanneer de beraadslaging aan de orde is over een onderwerp, waaromtrent verzoekschriften bij de Kamer zijn ingekomen , worden de verslagen daarover, zooveel mogelijk, vóór den aanvang dier beraadslaging uitgebracht. 05. De commissie brengt, zoo spoedig mogelijk, over de in hare handen gestelde stukken verslag uit en stelt aan den Voorzitter eene lijst ter hand, houdende de namen, het beroep en de woonplaats des verzoekers, eene korte vermelding van het onder- werp, de conclusie van het uit te brengen verslag, en den naam van den rapporteur. Van die lijst is steeds een afschrift voorhanden ter griffie en in de vergadering. ®S. Indien niemand der leden zich tegen de conclusie van het verslag verzet, spreekt de Voorzitter de aanneming daarvan uit. In het tegenovergestelde geval opent hij de beraadslagingen daarover en beslist de Kamer. 69. Indien de conclusie van het verslag gewichtige vraagpunten omvat of de commissie verdeeld is. kan de beraadslaging worden uitgesteld totdat het verslag gedrukt aan de leden is rondgedeeld. 90. Wanneer de Kamer bij het einde der zitting op eenig verzoekschrift nog geen besluit heeft genomen, brengt de Voorzitter het tot dat einde bij den aanvang der volgende ter tafel, evenals ware het alsdan eerst ingekomen, en wordt deswege vóór alle andere verslag gedaan. HOOFDSTUK IX. Over het drukken der stukken. «1. Alle stukken van Regeeringswege bij de Kamer ingekomen of aan haar medegedeeld en die uit haren aard aan de leden behooren te worden rondgezonden, worden gedrukt aan hen bezorgd. Van andere stukken beveelt de Kamer het drukken, zoodra zij dit noodig oordeelt. Wanneer zij het drukken voor de leden alléén beveelt, hetzij met of zonder geheimhouding, wordt dit boven aan het stuk vermeld, en worden de zoodanige, onder verzegelden omslag, aan de leden alléén rondgezonden. SLOTBEPALINGEN. 98. Een lid zijn ontslag nemende, deelt dit aan de Kamer mede, die hiervan kennis geeft aan den Minister van Binnenlandsche Zaken. Wanneer de zitting der Kamer is gesloten, geeft zoodanig lid van zijn besluit onmiddellijk kennis aan den Minister van Binnenlandsche Zaken, en later aan de Kamer. 98. Alle teekenen van goed- of afkeuring van de zijde der toehoorders zijn verboden. De Voorzitter zorgt, door gepaste maatregelen, voor de handhaving hiervan en voor de bewaring van behoorlijke stilte. Hij kan, bij vergrijp daartegen, de toehoorders doen vertrekken. Deze kunnen alleen met ongedekten hoofde de openbare vergaderingen bijwonen. 941. De werkkring van den Griffier en die van den Commiesgriffier worden bij afzonderlijke instructiën bepaald. REGLEMENT VAN ORDE van de Tweede Kamer, in werking getreden 1 Nov. 1888. HOOFDSTUK I. Van het onderzoek der geloofsbrieven. Art. 1* Zoolang de Voorzitter der Kamer nog niet door den Koning benoemd is en het voorzitterschap aanvaard heeft, belegt het oudste lid in jaren, dat aanwezig is, de vergaderingen en bekleedt daarin het voorzitterschap. 3. Elk nieuw benoemd lid doet van zijne verkiezing blijken door overlegging van de bij de wet voorgeschreven stukken. 3. Bij het optreden van een nieuw verkozen Kamer worden, zoodra meer dan vijftig benoemde leden tegenwoordig zijn, twee of meer Commissiën , elk van drie leden , waarvan de eerstbenoemde voorzitter is, met het onderzoek van de geloofsbrieven der leden belast. In elk ander geval wordt ééne zoodanige Commissie benoemd. 4. Deze Commissiën brengen, na gedaan onderzoek van de geloofsbrieven, van de andere vereischte stukken en van die welke over de verkiezing der leden zijn ingekomen, bij monde van een door haar daartoe benoemd lid, verslag uit. De Kamer beslist over de toelating, na al de verslagen te hebben gehoord. 5. Indien er omtrent de toelating van eenig lid verschil van gevoelen ontstaat, kan de Kamer eenen dag bepalen, op welken de behandeling van het geschilpunt zal plaats hebben, of het verslag der Commissie naar de afdeelingen verzenden. De geloofsbrieven en daartoe betrekkelijke stukken worden, opdat daarvan door de leden inzage kunne worden genomen, ter griffie der Kamer nedergelegd. Bijaldien ter beoordeeling van de wettigheid der verkiezing het raadplegen van de stembriefjes of' eenige inlichtingen noodigzijn, noodigt de Kamer den Minister van Binnenlandsche Zaken uit, de stembriefjes of de verlangde inlichtingen aan haar te doen toekomen. Inmiddels gaat zij met hare werkzaamheden voort. HOOFDSTUK II. Van den Voorzitter, de Commissiën en den Griffier. O. Na de beslissing over het toelaten der nieuw benoemde leden, of de bepaling van eenen dag overeenkomstig art. 5, gaat de Kamer, zoodra meer dan vijftig toegelaten leden tegenwoordig zijn, over tot het maken eener opgave van drie leden, aan den Koning aan te bieden om daaruit een te benoemen tot Voorzitter voor het tijdperk der zitting. Wanneer er geene nieuwe leden toe te laten zijn. geschiedt het maken dier opgave dadelijk in de eerste vergadering na de opening. ï. Zoodra 'sKonings keuze aan den tijdelijken Voorzitter bekend geworden is, roept deze de Kamer bijeen, ten einde het voorzitterschap aan den benoemde over te dragen. 8. De plichten des Voorzitters bestaan voornamelijk: in het leiden van de werkzaamheden der Kamer; in het handhaven der orde bij de beraadslaging; in het nauwgezet in acht nemen en doen naleven van het Reglement van Orde ; in het verleenen van het woord ; in het stellen der door de Kamer te beslissen vraagpunten; in het aankondigen van de uitkomst der stemmingen en het uitvoeren der besluiten, door de Kamer genomen. O. De Voorzitter mag, gedurende de beraadslaging, slechts het woord nemen, om den staat van het geschilpunt aan te wijzen of om de beraadslaging, bij afdwaling, tot het juiste punt terug te brengen. Indien hij over het in overweging zijnde onderwerp het woord wil voeren , verlaat hij daartoe den voorzittersstoel en neemt dien niet weder in, dan nadat de beraadslaging over dat onderwerp is afgeloopen. 10. Het Voorzitterschap wordt in het geval van art. 9, 2de zinsnede, gelijk mede bij ontstentenis van den Voorzitter, waargenomen door een der leden , die met hem , volgens art. G, op de laatst aangeboden opgave aan den Koning zijn gebracht. Het lid wiens naam in de volgorde der opgave vroeger is geplaatst, wordt vóór het andere met deze tijdelijke waarneming belast. Bij ontstentenis der beide aangeduide leden wordt de Voorzitter door het oudste lid in jaren vervangen. Bij het openvallen tusschentijds van het voorzitterschap gaat de Kamer over tot het maken eener nieuwe opgave van drie leden. 11. Met uitzondering der gevallen waaromtrent bij het Reglement uitdrukkelijk anders is bepaald, benoemt de Voorzitter alle Commissiën. De eerste bijeenkomst van alle Commissiën, door de Kamer, hare afdeelingen of den Voorzitter benoemd, heeft op uitnoodiging en onder de leiding des Voorzitters plaats. In die bijeenkomst benoemt elke Commissie, die bij artt. 3 en 90 bedoeld alleen uitgezonderd, uit haar midden eenen voorzitter, met de leiding der verdere werkzaamheden belast. De keuze van den voorzitter der Commissie wordt door den Voorzitter der Kamer aan de Kamer medegedeeld. De verdere bijeenkomsten worden door de voorzitters der Commissiën geregeld. De voorzitter van elke Commissie is gehouden aan den Voor- zitter der Kamer op diens aanvraag mededeeling te doen van den loop en den stand der werkzaamheden. Indien eene Commissie door ontslag of overlijden onvoltallig is geworden of door voortdurende afwezigheid van een of meer leden in hare werkzaamheden belemmerd is, wordt zij op gelijke wijze aangevuld, als zij oorspronkelijk is benoemd. IS. Aan den Griffier der Kamer wordt het beheer opgedragen over de boekerij en over al wat verder tot het huishoudelijke der Kamer betrekking heeft. De Voorzitter, bijgestaan door twee leden, daartoe telken jare door de Kamer te benoemen, oefent hierover het oppertoezicht uit. IJS. Jaarlijks vóór de sluiting der zitting wordt de raming der in het volgende jaar voor de Kamer benoodigde uitgaven door de Commissie voor de huishoudelijke aangelegenheden opgemaakt en, na in eene vergadering met gesloten deuren door de Kamer te zijn vastgesteld, aan den betrokken Minister ingezonden. 14. De Kamer benoemt nevens den Griffier een of meer Commiezen Griffier. Deze vervangen den Griffier, waar dit noodig is. De overige ambtenaren ter griffie worden insgelijks door de Kamer, op voordracht der Commissie voor de huishoudelijke aangelegenheden, benoemd. Deze Commissie benoemt de bedienden der Kamer. HOOFDSTUK III. Van de afdeelingen en het voorbereidend onderzoek. 15. De Kamer verdeelt zich bij loting in vijf afdeelingen. welke om de twee maanden op gelijke wijze worden vernieuwd. De loting geschiedt de eerste maal in de vergadering, waarin de voordracht voor de benoeming van een Voorzitter wordt opgemaakt. De Voorzitter der Kamer is geen lid eener afdeeling. Deze loting wordt in eene openbare vergadering door den Voorzitter -verricht, die daartoe, na het voorlezen van iederen naam, een nommer hetwelk de afdeeling aanduidt waartoe het lid behooren zal, uit eene bus trekt. Ui. Na de loting vereenigen zich de leden in elke afdeeling en gaan over tot de benoeming van een voorzitter, wien de taak is opgedragen, de overweging in de afdeeling te leiden. IS. Ook een tweede voorzitter wordt gekozen, ten einde, bij afwezigheid van den voorzitter, zijne werkzaamheden waar te nemen. Ingeval de tweede voorzitter ook afwezig is, wordt hij door het oudste lid in jaren vervangen. Dezelfde plaatsvervanging wordt in acht genomen, indien de voorzitter of de tweede voorzitter tot rapporteur benoemd is. 1». De keuze van voorzitter en tweeden voorzitter wordt aan den Voorzitter der Kamer opgegeven en door hem der Kamer medegedeeld. ltt. De voorzitters der afdeelingen vormen te zaraen de Centrale Afdeeling. De Voorzitter der Kanier bekleedt het voorzitterschap en heeft eene raadgevende stem. De Centrale Afdeeling wordt bijgestaan door den Griffier. 3». Alle voorstellen, hetzij van wet, hetzij andere, door den Koning aan de Kamer ingezonden, worden dadelijk gedrukt en aan de leden rondgedeeld. 31. Zij worden verzonden naar de afdeelingen van het tijdvak, gedurende hetwelk zij inkomen. Zoodanige voorstellen, waarvan bij het vernieuwen der afdeelingen de overweging nog bij geene dezer is aangevangen, worden bij de nieuwe afdeelingen overgebracht. Voorstellen, die met vroegere, bij de Kamer ingekomen. ineen zeer nauw verband staan, kunnen volgens besluit van de Centrale Afdeeling aan dezelfde afdeelingen, die met het overwegen der vroegere belast zijn geweest, worden verzonden. 33. De Centrale Afdeeling regelt de volgorde, waarin de aanhangige voorstellen zullen worden overwogen; van deze regeling wordt aan ieder lid zoo spoedig mogelijk schriftelijk kennis gegeven. Zij deelt, vóór het aanvangen van het onderzoek, haar besluit mede in eene openbare vergadering. Ieder lid der Kamer kan een voorstel doen om van een besluit der Centrale Afdeeling af te wijken. Acht de Centrale Afdeeling overleg met een of meer Ministers over de volgorde der werkzaamheden in de afdeelingen noodig, dan heeft het overleg plaats door tusschenkomst van den Voorzitter. 33. Eerst na verloop van twee vrije dagen na de ronddeeling der voorstellen, worden de leden in de afdeelingen tot overweging daarvan opgeroepen, tenzij de Centrale Afdeeling, in bijzonder eenvoudige of spoed vereischende zaken, eene vroegere overweging raadzaam oordeelt. 34. De voorzitters der afdeelingen geven, zoo noodig na onderling overleg, aan de overwegingen in de afdeelingen zoodanige leiding als zij nuttig oordeelen, daarbij echter zorgende, dat aan de leden de gelegenheid gegeven worde om hunne beschouwingen, zoo in het algemeen als over de bijzonderheden der voorstellen, in het midden te brengen. 35. De afdeeling benoemt een harer leden tot rapporteur over het voorstel. Van de benoeming wordt kennis gegeven aan den Voorzitter der Kamer, die daarvan aan de Kamer mededeeling doet. 3(>. Het staat aan elk lid vrij, mits in de afdeeling tegenwoordig zijnde, om schriftelijke en onderteekende nota's, beschouwingen over het voorstel of daarin te brengen verbeteringen behelzende, in te leveren. Zij worden aldaar voorgelezen en aan den rapporteur ter hand gesteld, die deze stukken in de Commissie van Rapporteurs overbrengt. «7. Zoodra de overweging in al de afdeelingen is afgeloopen wordt de Commissie van Rapporteurs bijeengeroepen. Zij wordt bijgestaan door den Griffier. »8. De Commissie benoemt een van hare leden of wel den Griffier tot algemeenen rapporteur. Haar voorzitter is daartoe mede benoembaar. 30. De rapporteurs deelen onderling mede al hetgeen in de afdeelingen is aangemerkt, behandeld of verlangd. Bij hun onderzoek van het voorstel overwegen zij vervolgens wat bovendien tot eene juiste kennis en waardeering daarvan in aanmerking kan komen. Zij stellen, naar aanleiding van een en ander, de punten vast welke in het verslag der Commissie zullen worden opgenomen. ' 30. Indien bij de mededeeling der overwegingen, welke in de afdeelingen hebben plaats gehad, mocht blijken, dat in eene of meerdere afdeelingen belangrijke punten zijn behandeld, welke in andere niet ter sprake zijn geweest, kan de Commissie den Voorzitter der Kamer verzoeken deze afdeelingen bijeen te roepen, ten einde die punten te overwegen. In dit geval hebben de overweging en de vaststelling, bedoeld bij de twee laatste zinsneden van het voorgaand artikel, eerst plaats na afloop van het onderzoek. 81. De uitkomsten der in art. 29 bedoelde mededeeling en overweging worden door de Commissie van Rapporteurs, behalve wanneer zij van oordeel is het in art. 34 bedoelde verslag onmiddellijk te kunnen vaststellen, opgenomen in een voorloopig verslag Met dat verslag en het daarop van de Regeering ontvangen antwoord wordt gehandeld op de wijze in art. 35 voorgeschreven Het voorloopig verslag kan te gelijker tijd met het antwoord der Regeering worden gedrukt en rondgedeeld. 3?' yf.anneer gedurende den loop harer werkzaamheden tot voorbereiding der openbare beraadslaging de Commissie verlangt met den betrokken Minister in mondeling overleg te treden, noodigt zij, door tusschenkomst van den Voorzitter der Kamer', den Minister, onder mededeeling der redenen, tot het houden eener bijeenkomst uit. Verlangt de Minister mondeling overleg met de Commissie, dan wordt deze daarvan op gelijke wijze in kennis gesteld. Acht de Commissie schriftelijk overleg met de Regeering noodig, dan verzendt zij de punten, waarover dat overleg zal loopen, behoorlijk toegelicht, door tusschenkomst van den Voorzitter der Kamer, aan den betrokken Minister. 38. Wanneer de Commissie gedurende den loop harer werkzaamheden tot voorbereiding der openbare beraadslaging of ten meijer wiersma , Staatswetten, 2e druk. 9 gevolge van in hare handen gestelde nader ingekomen Kegeermgsbescheiden nieuwe overweging in de afdeelingen meent te moeten voorstellen, doet zij dit bij een beredeneerd verslag- Op de nieuwe overweging zijn dezelfde bepalingen als op de eerste toepasselijk. . , . . 84. De Commissie brengt, na afloop van de in de vorige artikelen omschrevene voorbereidende werkzaamheden, een verslag uit. Het behelst, voor zooveel dit niet reeds geschied is in net voorloopig verslag en door de inmiddels gedrukte Regeenngsbe- SC eene beknopte uiteenzetting van de strekking der voordracht en van de daarin vervatte bepalingen; een overzicht van de daaromtrent in de afdeelingen der Kamer gehouden overweging; mededeeling van de uitkomsten van het gehouden overleg met de Regeering, zoo dat heeft plaats gehad, en alles wat verder door de Commissie van Rapporteurs tot recht begrip van het in de voordracht behandeld onderwerp en eene goede voorbereiding der openbare beraadslaging wenschelijk wordt geacht. Acht de Commissie van Rapporteurs wijzigingen m het wetsvoorstel raadzaam, dan voegt zij de ontwerpen daarvan bij haar CDit^aat voorts vergezeld van de nota's, bedoeld in art. 26, en van de bescheiden, van Regeeringswege bij de Commissie ingekomen. 55. De verslagen der Commissie en de stukken, waarvan zij vergezeld gaan, worden, evenals de memorie van antwoord in art. 31 bedoeld, gedrukt aan de leden rondgedeeld en aan de Regeering toegezonden. De Commissie kan bevelen, dat van de Regeering ontvangen bescheiden niet worden gedrukt, maar ter inzage van de leden ter griffie nedergelegd. . , 56. Op voorstel des Voorzitters of op een door tien leden geteekend verzoek k;>n de Kamer het onderzoek van een wetsvoorstel opdragen aan eene Commissie van Voorbereiding van vijl leden. Wordt zulk eene Commissie benoemd, dan zijn de artikelen lo tot 35 op de behandeling van zoodanig wetsontwerp niet van toe- P 31. De leden der in het vorig artikel bedoelde Commissie worden gekozen door den Voorzitter, tenzij de Kamer anders besluite. 88. De Voorzitter verdeelt de leden der Commissie over de afdeelingen, waarbij zooveel mogelijk elk lid wordt ingedeeld by de afdeeling waartoe het behoort. 80. De Commissie van Voorbereiding stelt, zoo noodig, voor de algemeene beschouwingen over het voorstel in de afdeelingen een leiddraad op, die, na aan de Centrale Afdeeling te zijn medegedeeld, wordt vastgesteld en gedrukt aan de leden wordt rond- ° Eerst na verloop van drie vrije dagen na deze ronddeeling, en in geen geval vroeger dan acht dagen na de ronddeeling van het voorstel, worden de leden in de afdeelingen tot overweging van het voorstel opgeroepen. 5 . voorzitters der afdeelingen leiden de overwegingen, met inachtneming van den leiddraad, indien deze is opgemaakt, en stel en de leden in de gelegenheid om hunne beschouwingen mede te deelen over andere algemeene punten en o\ er de bijzonderheden van het voorstel. Het staat aan elk lid vrij. mits in de afdeeling tegenwoordig zijnde, om schriftelijke en onderteekende nota's, beschouwingen over het voorstel of daarin te brengen verbeteringen behelzende :n te leveren. Zij worden aldaar voorgelezen en aan den rapporteur ter hand gesteld, die deze stukken in de Commissie van Voorbereiding overbrengt. 1 De C°mmissie van Voorbereiding benoemt haren voorzitter alsmede een of meer rapporteurs ter samenstelling van het in art. te noemen verslag. Wijst zij tot rapporteur den Griffier aan, dan woont deze de vergaderingen der Commissie bij. Pe Commissie van Voorbereiding overweegt al hetgeen in de afdeelingen is aangemerkt, behandeld of verlangd en bovendien al wat tot eene juiste kennis en waardeering van het gedane wetsvoorstel in aanmerking kan komen. Zij deelt dit door tusschenj Vr," Voorzitter der Kamer in een schriftelijk verslag Regeering ™ede' welke daarop, desverkiezende, zoowel schriftelijk als mondeling met haar in overleg kan treden. Verlangt de Commissie met den betrokken Minister in mondeling overleg te treden, dan noodigt zij, door tusschenkomst van den voorzitter der Kamer, den Minister, onder mededeeling der redenen, tot het houden eener bijeenkomst uit. Daarna brengt zij haar verslag uit, bevattende de mededeeling der uitkomsten van het onderzoek der Commissie en van het behouden overleg met de Regeering, zoo dit heeft plaats gehad, alsmede de ontwerpen der wijzigingen die de Commissie in het wetsvoorstel raadzaam acht. In dit verslag wordt het gevoelen van de minderheid der Commissie opgenomen. Het verslag gaat vergezeld van de stukken, gedurende haar onderzoek bij de Commissie ingekomen, en wordt met deze gedrukt aan de leden rondgedeeld en aan de Regeering toegezonden. ,. Commissie kan echter bepalen, dat ingekomen stukken niet zuilen worden gedrukt, maar ter inzage voor de leden ter griffie nedergelegd. s 42. Niemand behoeft als lid van de Commissie van Rapporteurs ot van die van Voorbereiding aan het onderzoek van meer dan twee voorstellen deel te nemen, tenzij de nieuwe met de vorige in verband staan. s 0# HOOFDSTUK IV. Van het houden der openbare vergaderingen. , „ T.. Vnnr7itter beleet de vergadering zoo dikwijls hij dit noodigt oordeelt of dit door tien leden schriftelijk, met opga\e er redHetenuJr der0CtÏjeenkomst is des voormiddags te elf uren ten ,1» Vnnmtter naar mate van de aan de orde van den dag djnde rakent heT doelmatig oordeelt de bijeenkomt vroege, o( " OndVgelük' .t^Sewo,d,e'op zièrf.g en Maandag geen. 'het"'^oomeuén' dVea,° sts&rrts!i.zsa?rjs'£,vs£r?a leden is getëekend , gee t bedoelde lijst blijft ter S"„t dVeTcS figgen* .«? onder,,«kening door de later komende leden- .rtier uurs na den voor de vergadering van dien vastgestelden ^yden verslag der Hande ngen kennis geven van de ingekomen J,°£T'o.Sre»d«HïooSe.lS? welke van Regeering.,«ge "T/een.e^adebringe'word, daarna door den Voor.i.ter to. nadere taiwrroeping ongesteld deri„g worden de nott.kn der v„?"e door den ^fie, geleeen De notntenbeh^ behalve de namen der leden die tegenw verklaarden, eene be¬ en bij de sfemm 1ngen zic ^ ^ ingekomen stukken, de knopte opgave boekwerken en de omschrijving van alle S'^ed'ffiingen, ESX» «» voorstellen en van alle *^M«SelTSeleL?«r»lrr»m»to fn de notulen aange- n°«.n'De Voorzitter onderwerpt de notulen aan de goedkeuring der Kamer. venradering, welke die der sluiting voorafgaat, JrL £ ttui:nStLVgCrsgtaaaende°de vergadering aan de goedkeuring der Kamer onderworpen. 4». Na de goedkeuring der notulen doet de Voorzitter eene korte opgave van al de bij hem, sedert de laatste vergadering, ingekomen stukken. Hij doet alle besluiten en mededeelingen, van de Regeering ontvangen, voorlezen, ten ware de Kamer dit niet noodzakelijk oordeelt, en stelt zoodanige beslissing aan de Kamer voor, als de aard der stukken medebrengt. Deze stukken worden gedrukt en aan de leden rondgedeeld, tenzij de Kamer besluit ze alleen ter griffie neder te leggen. 50. De Voorzitter geeft aan de Kamer kennis van de bij hem ingekomen boekwerken. Het mondeling aanbieden of aanprijzen van boekwerken wordt niet toegestaan. 51. Geen lid voert het woord, dan na het van den Voorzitter verzocht en verkregen te hebben. De Voorzitter verleent het woord in de orde waarin het is gevraagd. 5 S. De orde van spreekbeurten kan verbroken worden . wanneer een lid het woord vraagt over een persoonlijk feit, om eenemotie van orde betreffende het voorstel in behandeling te doen of over het stellen van het vraagpunt; in welke gevallen het woord in deze zelfde volgorde verleend wordt. De Voorzitter verleent het woord voor een persoonlijk feit niet dan na eene voorloopige aanduiding van dat feit. Verkeerde opvatting van bijgebrachte redenen wordt niet aangemerkt als een persoonlijk feit. Elke motie van orde betreffende het voorstel in behandeling moet, om een onderwerp van beraadslaging te kunnen uitmaken, door ten minste vijf leden worden voorgesteld of ondersteund. De Kamer kan besluiten, dat de beraadslaging over zoodanige motie nader afzonderlijk zal worden gevoerd. 53. leder lid spreekt staande en van zijne gewone of van eene uitsluitend daartoe aangewezen zitplaats. 54. Geen spreker mag in zijne rede gestoord worden, tenzij hij aan het opvolgen van het Reglement van Orde moet worden herinnerd. 55. Indien een spreker zich beleedigende uitdrukkingen veroorlooft of de orde stoort, wordt hij door den Voorzitter vermaand en tot de orde geroepen. 5O. Indien een spreker van het onderwerp. in beraadslaging gebracht, afwijkt, wordt hem dit door den Voorzitter onder het oog gebracht en hij tot de behandeling van het onderwerp teruggeroepen. 57. Indien een spreker mocht voortgaan zich beleedigende uitdrukkingen te veroorloven, de orde te storen of van het onderwerp af te wijken, stelt de Voorzitter aan de Kamer voor, om hem gedurende de vergadering, waarin dit plaats heeft, over het voorstel in behandeling het woord te ontnemen. SS. Niemand voert meer dan twee malen, ook niet om de Ministers of voorstellers te beantwoorden, over hetzelfde onderwerp het woord, tenzij de Kamer hem hiertoe verlof geve. Bij de bepaling hoeveel malen een lid over hetzelfde onderwerp gesproken heeft, wordt niet medegerekend het spreken over een persoonlijk feit door het lid. wien dat feit betreft, het spreken tot toelichting van eene door dat lid voorgedragen wijziging, noch ook het beantwoorden van de Ministers door den voorsteller eener wijziging. 5». Nadat de beraadslaging gesloten is verklaard, gaat de Kamer tot de stemming over. Zij geschiedt bij hoofdelijke oproeping, wanneer een der leden het verlangt, en alsdan mondeling. Vóór de hoofdelijke omvraag wordt door het lot beslist, bij welk nommer van de presentielijst de omvraag een aanvang neemt; zij geschiedt daarop naar volgorde. De Voorzitter brengt het laatst zijne stem uit. «O. Bij hoofdelijke oproeping is ieder lid verplicht zijne stem uit te brengen, en zulks te doen met de woorden voor of tegen, zonder eenige bijvoeging. 61. De Ministers, alsmede de door den Koning aangewezen Commissarissen, hebben eene voor hen bestemde zitplaats in de Vergadering. De Voorzitter verleent hun het woord, wanneer en zoo dikwijls zij dit in deze hunne betrekking verlangen. Het wordt hun echter eerst verleend, nadat de spreker, die aan het woord is, zijne rede geëindigd heeft. 62. Alle besluiten over zaken worden bij volstrekte meerderheid der stemmende leden opgemaakt. Bij staken van stemmen wordt het nemen van het besluit tot eene volgende vergadering uitgesteld. In deze en evenzoo in eene voltallige vergadering wordt, bij staken van stemmen, het voorstel geacht niet te zijn aangenomen. (Art. 106 der Grondwet.) De beraadslaging over het voorstel in behandeling wordt in de vergadering na die, waarin de stemmen gestaakt hebben, heropend. 6:1. Indien dringende omstandigheden het ter handhaving van de orde noodzakelijk maken, schorst de Voorzitter de vergadering. 61. Wanneer er geen een en vijftig leden meer ter vergadering tegenwoordig zijn, verdaagt de Voorzitter, na zich door hoofdelijke oproeping van het getal te hebben verzekerd, de vergadering tot een volgenden dag. 65. Het in art. 34 bedoelde verslag der Commissie van Rapporteurs of wel het in art. 41 bedoelde verslag der Commissie van Voorbereiding wordt, namens de Commissie, in eene openbare vergadering ter tafel gebracht en, wanneer de Kamer het verlangt, door den Griffier voorgelezen. De Kamer bepaalt niet, dan tweemaal 24 uren na de ronddeeling der verslagen , den dag der beraadslaging, welke niet vroeger dan driemaal vier en twintig uren na dat besluit wordt vastgesteld. Zoo het onderwerp bijzonder eenvoudig of spoedvereischend is, kan de Kamer van die beide termijnen afwijken of zelfs den tijd van behandeling bepalen onmiddellijk na de voorlezing van het verslag. ttB. Van het oogenblik af, dat de in het vorig artikel bedoelde verslagen zijn uitgebracht, tot den aanvang der beraadslaging over de artikelen van het voorstel staat het aan ieder lid vrij onderteekende wijzigingen in dat voorstel ter griffie in te zenden. De voorsteller eener wijziging kan daarbij eene beknopte toelichting voegen. Deze stukken worden met den meesten spoed gedrukt en rondgedeeld. Wijzigingen, na den aanvang dier beraadslagingen voorgesteld, worden schriftelijk aan den Voorzitter ter hand gesteld en, zoo mogelijk, met den meesten spoed gedrukt en rondgedeeld. öï. De beraadslaging over het voorstel is tweeledig: zij bepaalt zich in de eerste plaats tot het onderwerp in het algemeen, daarna tot de bijzondere artikelen en de beweegredenen van het voorstel. 08. Bij de beschouwingen over het onderwerp in het algemeen komen uitsluitend de algemeene strekking en het geheel van het voorstel in aanmerking. De Kamer kan mede tot eene afzonderlijke beraadslaging over elke der hoofdafdeelingen van het voorstel besluiten. O». De beraadslaging over de artikelen heeft in hunne volgorde plaats, zoodanig dat bij ieder artikel tekens de daartoe betrekkelijke wijzigingen worden behandeld, tenzij de inhoud of het verband met andere artikelen en wijzigingen eene andere volgorde noodzakelijk maakt. De Kamer kan besluiten de beraadslaging over een artikel te splitsen, wanneer dit verschillende paragraphen of zinsneden bevat. ÏO. Over elke wijziging door de Regeering na het uitbrengen van het verslag der Commissie van Rapporteurs of van dat der Commissie van Voorbereiding vóór of gedurende de beraadslaging in het ontwerp gebracht, gelijk mede over elke wijziging van de zijde der leden voorgesteld, wordt gedurende de beraadslaging door den Voorzitter het oordeel gevraagd van de Commissie van Rapporteurs of van die van Voorbereiding. Jl. Zoodra het voorstel aan de orde is gesteld, kunnen de leden zich ter griffie aanmelden om zich op de lijst der sprekers in te schrijven. Deze inschrijving regelt de volgorde, waarin hun het woord wordt verleend. 3®. Elke motie van orde tot het doen sluiten der beraadslaging moet, alvorens de Voorzitter die in omvraag brengen kan, door ten minste vijf leden worden ondersteund. In dit en alle andere gevallen doen de leden van hunne ondersteuning blijken door op te staan, en worden de namen dier leden door den Voorzitter genoemd. De motie tot sluiting mag n'et met redenen zijn omkleed. Over de motie tot sluiting wordt niet beraadslaagd, maar de Voorzitter vraagt, alvorens die in omvraag te brengen, aan de Ministers of door den Koning aangewezen Commissarissen, of wel aan de voorstellers, of zij nog het woord over het onderwerp in behandeling verlangen te voeren. 93. De Voorzitter onderwerpt de voorgestelde wijzigingen gelijktijdig met het artikel of het onderdeel, waarop zij betrekking hebben , aan de beraadslaging. 94. Elke voorgestelde wijziging kan door den voorsteller, indien hij tegenwoordig is, worden toegelicht. Wijzigingen, voorgedragen namens de Commissie van Rapporteurs of de Commissie van Voorbereiding, mits het gevoelen der meerderheid in haar midden uitdrukkende. maken van rechtswege een onderwerp van beraadslaging uit. Wijzigingen, door leden voorgesteld, moeten, om een onderwerp van beraadslaging uit te maken, door ten minste vijf leden worden voorgesteld of ondersteund. Veranderingen, door den voorsteller eener wijziging daarin gebracht, behoeven geene nieuwe ondersteuning, tenzij de Kamer anders beslisse. Het lid, door de Commissie van Rapporteurs of de Commissie van Voorbereiding daartoe aangewezen, of anders haar voorzitter, heeft de rechten van voorsteller. De eerste onderteekenaar van eene door verscheidene leden voorgestelde wijziging heeft insgelijks die rechten. 95. Op voorstel van vijf leden, van den Voorzitter, of van de Commissie van Rapporteurs, of die van Voorbereiding, kan de Kamer de beraadslaging over elke wijziging uitstellen, of het voorstel tot wijziging verzenden hetzij naar de afdeelingen, hetzij onmiddellijk naar de Commissie van Rapporteurs of naar die van Voorbereiding, om over de wijziging mondeling of schriftelijk verslag te doen uitbrengen. De Commissie is bevoegd om, op den voet bij art. 32 bepaald, met de Regeering in overleg te treden. Gelijk uitstel of gelijke verzending, met de gevolgen daaraan verbonden, kan op voorstel van vijf leden of van den Voorzitter plaats hebben voor de veranderingen, door de Regeering na het uitbrengen van het verslag in het voorstel gebracht. 9®. Wanneer niemand meer wijzigingen in het aan de orde zijnde artikel of in de beweegredenen wenscht voor te stellen, noch daarover het woord verlangt te voeren, wordt de beraadslaging over dat deel van het voorstel gesloten. Daarna wordt tot de stemming overgegaan, en wel zoodanig, dat eerst elke ondergeschikte wijziging (elk sub-amendemenf), daarna de wijziging, waartoe zij betrekking heeft, en eindelijk het artikel of de beweegreden zelf, hetzij gewijzigd, hetzij niet gewijzigd, in omvraag wordt gebracht. De wijziging, die de verste strekking heeft, heeft den voorrang. 77. Het staat aan geen voorsteller eener wijziging vrij zijn voorstel in te trekken, nadat de beraadslaging gesloten is, behalve in geval de aanneming of verwerping eener voorgestelde wijziging andere voorgestelde wijzigingen van zelf doet vervallen, waarover, bij verschil, de Kamer beslist. 38. Indien een wetsvoorstel in den loop der beraadslaging eene wijziging heeft ondergaan, wordt de eindstemming over het voorstel in zijn geheel tot eene volgende vergadering uitgesteld, tenzij de Kamer anders besluite. In dien tusschentijd kunnen door de leden wijzigingen, mits schriftelijk, worden voorgesteld. Over die wijzigingen , over veranderingen door de Regeering voorgesteld en over de daarmede in verband staande artikelen, kan, tenzij de Kamer anders besluite, vóór de eindstemming worden beraadslaagd. Alleen die voorstellen van nieuwe wijzigingen, welke door de aangenomen wijzigingen of de verwerping van artikelen noodzakelijk zijn geworden, zijn hierbij toegelaten. Indien gedurende deze laatste beraadslaging nogmaals wijzigingen zijn aangenomen, wordt, tenzij de Kamer anders besluite, de eindstemming wederom tot de volgende vergadering uitgesteld. Heropening van de beraadslaging heeft dan niet meer plaats. Is art. 36 toegepast, zoo deelt de Commissie van Voorbereiding, of hare meerderheid en minderheid, buitendien vóór de eindstemming hare zienswijze over het voorstel mede. ÏO. Veranderingen van het volgnommer der artikelen, noodig geworden door wijzigingen, bij de beraadslaging in een wetsontwerp of voorstel gebracht, zoomede veranderingen in de aanhaling van het nommer der artikelen of onderdeelen, welke het gevolg daarvan zijn, worden door den Voorzitter der Kamer daarin gebracht. 80. Indien de Kamer besluit, dat van RegeeringsAege ingekomen stukken een bepaald onderzoek vorderen, worden zij gesteld in handen eener Commissie van vijf leden, ten einde daarover een verslag op te maken en een besluit aan de Kamer voor testellen. De leden dier Commissie worden door den Voorzitter benoemd, tenzij de Kamer anders besluite. De hier bedoelde verslagen worden, na te zijn uitgebracht, gedrukt en rondgedeeld. Op de behandeling van die verslagen zijn de artikelen (35, 2de lid, 66, 71, 72, 73, 74 en 77 toepasselijk, met uitzondering van hetgeen in art. 74 omtrent de Commissie van Rapporteurs en die van Voorbereiding gezegd wordt. Na de sluiting der beraadslaging wordt tot de stemming overgegaan , waarbij eerst de voorgestelde wijzigingen en daarna het al dan niet gewijzigd besluit door de Commissie voorgesteld in omvraag gebracht worden. De wijziging, die de verste strekking heeft, heeft den voorrang. Neemt de Kamer het al dan niet gewijzigd besluit niet aan, dan wordt onmiddellijk overgegaan tot het benoemen eener andere Commissie, met inachtneming van het 1ste lid van dit artikel. HOOFDSTUK V. Van voorstellen, ingevolge de artt. 116 en 117 der Grondwet te doen, en van het vragen van inlichtingen volgens art. 94 der Grondwet. 81. De Kamer kan, des goedvindende, besluiten tot het benoemen eener commissie van vijf leden, ten einde te overwegen, of en in welken zin omtrent een bepaald onderwerp een voorstel, op grond van de artt. "116 en 117 der Grondwet, zal worden gedaan. Art. 37 is daarbij van toepassing. 88. Alle voorstellen, door leden ingevolge de artt. 116 en 117 der Grondwet aan de Kamer te doen, worden in schrift gebracht en onderteekend aan den Voorzitter ter hand gesteld. 83. Wanneer geene vergadering aangekondigd is, roept de Voorzitter de Kamer bijeen, om het voorstel aan de Kamer mede te deelen. Wanneer de Kamer tot nadere bijeenroeping gescheiden is, geschiedt de mededeeling in de eerstvolgende bijeenkomst. 84. Di Voorzitter geeft alsdan aan den voorsteller de gelegenheid zijn voorstel mondeling toe te lichten. 85. Het voorstel en de memorie van toelichting worden gedrukt aan de leden rondgedeeld en aan de Ministers toegezonden. 86. Op dit voorstel zijn de artt. 21 tot en met 41 van toepassing , met dien verstande, dat hetgeen bij art. 32 omtrent het overleg met de Ministers is verordend, in dit geval toepasselijk wordt op het overleg met de voorstellers. Een voorsteller kan geen lid zijn van de Commissie van Rapporteurs of van die van Voorbereiding. 83. Bij de beraadslaging over eenig gedaan voorstel heeft de voorsteller het recht telken reize de sprekers te beantwoorden. Op die beraadslaging zijn de artt. 66 tot 79 van dit Reglement toepasselijk, met dien verstande, dat hetgeen in artt. 70, 72, 75 en 78 van de Regeering wordt gezegd, in dit geval toepasselijk wordt op de voorstellers. 88. De schriftelijke en mondelinge verdediging bedoeld in art. 117, alinea 3, der Grondwet wordt door den Voorzitter opgedragen aan dengene, die het betrokken voorstel van wet heeft ingediend. Hebben meerdere leden gezamenlijk een voorstel van wet ingediend, dan wijzen deze één hunner ter benoeming door den Voorzitter aan. Op voorstel van den Voorzitter of van de voorstellers kan de Kamer besluiten, dat met de in alinea 1 bedoelde taak behalve de in de beide vorige zinsneden vermelden nog anderen zullen worden belast. Deze worden in dat geval door den Voorzitter aangewezen uit tweetallen door de voorstellers hem aangeboden. De Voorzitter geeft van deze benoemingen kennis aan den Voorzitter der Eerste Kamer. 89. Indien een lid ten aanzien van een bepaald door hem aangeduid onderwerp, dat vreemd is aan de orde van den dag, inlichtingen van één of meer Ministers verlangt, vraagt hij verlof aan de Kamer tot het doen van vragen. De Kamer, dat verlof verleenende, bepaalt een dag, waarop de vragen zullen gedaan worden. De betrokken Minister wordt daarop door tusschenkomst des Voorzitters uitgenoodigd om op den bepaalden dag in de Vergadering tegenwoordig te zijn. Indien de zaak spoed vereischt en de Minister tegenwoordig is, kan ook dadelijk tot het doen der vragen worden overgegaan, zoo de Kamer het goedvindt. De Minister geeft alsdan, des verkiezende, dadelijk de verlangde inlichtingen. HOOFDSTUK VI. Van de adressen of voordrachten volgens art. ng der Grondwet. 90. Alle adressen of voordrachten, volgens art. "119 der Grondwet van de Kamer uitgaande, worden ontworpen door eene Commissie, bestaande uit vijf leden, uit en door elke afdeeling één te kiezen. Ieder lid kan schriftelijk voorstellen, over eenig onderwerp een adres of voordracht aan den Koning te ontwerpen. De Kamer beslist of eene Commissie van redactie zal worden benoemd. 91. De werkzaamheden dezer Commissie worden door den Voorzitter der Kamer geleid. 92. Het ontwerp der Commissie wordt ter tafel gebracht, naaide afdeelingen verzonden en aldaar overwogen, na gedrukt te zijn rondgedeeld. 93. De Commissie komt daarna bijeen ter beoordeeling der gemaakte bedenkingen; het ontwerp wordt door haar nader overwogen en vastgesteld. 9#. De beraadslaging daarover wordt aan de orde van den dag gesteld. Daags vóór de beraadslaging wordt het ontwerp, zoo noodig, op nieuw gedrukt aan de leden rondgedeeld. 95. Indien bij deze beraadslaging de algemeene strekking van het ontwerp adres door de Kamer niet wordt aangenomen, gaat zij onmiddellijk over tot het benoemen eener andere Commissie. 90. De keuze van de leden der Commissie geschiedt door de afdeelingen als vroeger, en hare 'werkzaamheden hebben overeenkomstig de vijf voorafgaande artikelen plaats. 97. Indien de Kamer zich met de algemeene strekking van het ontwerp vereenigt, wordt de beraadslaging achtereenvolgens geopend over elke zinsnede. Het staat aan ieder lid vrij wijzigingen voor te stellen op eene zinsnede, zoolang de beraadslaging daarover geopend is. Die wijzigingen worden schriftelijk aan den Voorzitter ter hand gesteld. Iedere wijziging wordt door de Commissie, staande de vergadering, onderzocht en beoordeeld. Met opzicht tot het sluiten der beraadslaging over elke zinsnede en het stemmen over de daarin voorgestelde wijzigingen en de zinsnede zelve, wordt evenzoo gehandeld, als bij artt. 76 en 77 ten aanzien der artikelen van een voorstel van wet is bepaald. Ten slotte wordt het ontwerp in zijn geheel, zooals het na den afloop der beraadslaging over de afzonderlijke zinsneden is vastgesteld, aan eene stemming onderworpen. Art. 59 is daarbij van toepassing. f>9. Alle adressen of voordrachten van de Tweede Kamer afzonderlijk worden den Koning aangeboden door de leden der Commissie, vermeerderd met drie leden, door den Voorzitter der Kamer te benoemen. De Voorzitter stelt zich zelf aan het hoofd der Commissie. De Commissie doet in de eerstvolgende vergadering verslag van het door haar verrichte. Het adres of de voordracht wordt schriftelijk aan den Koning toegezonden, indien Hij zich niet ter plaatse bevindt, waar de Kamer vergadert. HOOFDSTUK VII. Van het doen van benoemingen, voordrachten of keuzen van personen. ÏOO. Bij iedere stemming over personen voor de benoemingen of voordrachten, in de Grondwet vermeld. benoemt de Voorzitter vier leden tot stemopnemers. Nadat de Voorzitter het getal der tegenwoordig zijnde leden en de eerstbenoemde der stemopnemers dat der in de bus gevonden stembriefjes hebben opgegeven, wordt achtereenvolgens ieder stembriefje door de twee eerstbenoemde stemopnemers opgelezen. De beide andere teekenen de stemmen op. Ten slotte maakt de eerstbenoemde der stemopnemers den uitslag der stemming bekend. Bijvoegingen op het stembriefje, welke niet tot het doel der stemming strekken, worden niet opgelezen. ÏOl. Voor iederen candidaat afzonderlijk wordt een stembriefje ingevuld, hetwelk eene duidelijke aanwijzing van den persoon moet bevatten. In geval van twijfel beslist de Kamer. 102. Niet of niet behoorlijk ingevulde stembriefjes worden, tot bepaling der meerderheid, niet medegerekend onder het getal der geldig uitgebrachte stemmen. 103. Eene verkregen meerderheid van stemmen geldt niet, wanneer het getal der in de bus gevonden stembriefjes grooter is dan dat der leden, die stemden, en dit bestaand verschil van invloed heeft kunnen zijn. ■ O-ft. De stemming is nietig, indien het getal behoorlijk ingevulde stembriefjes minder dan een en vijftig bedraagt. lOS. Wanneer niemand bij de eerste stemming de volstrekte meerderheid heeft verkregen, wordt tot eene tweede, mede geheel vrije stemming overgegaan. lOtf. Indien ook bij deze stemming door niemand de volstrekte meerderheid van stemmen verkregen is, heeft er eene derde stemming plaats over de vier personen, die bij de tweede stemming de meeste stemmen op zich vereenigd hebben. ÏOÏ. Wanneer dan ook nog geene volstrekte meerderheid van stemmen verkregen is, heeft er eene vierde stemming plaats over de twee personen, die bij de derde stemming de meeste stemmen op zich hebben vereenigd. 108. Indien het bij de tweede of derde stemming niet uitgemaakt is, tusschen wie er moet overgestemd worden, heeft er nog eene voorafgaande stemming over de betrokken personen plaats. ÏOO. Indien, in het geval bij het vorig artikel bedoeld of bij eindstemming, de stemmen staken, beslist het lot. Om deze beslissing tot stand te brengen, worden de vereischte naambriefjes, behoorlijk toegevouwen, door een der stemopnemers in de bus geworpen en door een anderen stemopnemer een voor een uitgetrokken en voorgelezen. De persoon, op het eerst uitgetrokken naambriefje vermeld, is de gekozene. ■ ÏO. De bovenstaande bepalingen omtrent de wijze van stemmen zijn mede toepasselijk op alle andere keuzen, dan die vermeld in art. 100, welke door de Kamer, de afdeelingen of de verschillende Coinmissien te doen zijn, tenzij de Kamer in een bijzonder geval mocht besluiten daarvoor andere regelen te doen gelden. llf. De aanbieding van voordrachten van personen aan den Koning wordt gedaan door de stemopnemers, met vier leden, door den Voorzitter te benoemen. De eerstbenoemde stemopnemer is voorzitter van de Commissie. 113. De opgave of voordracht wordt schriftelijk aan den Koning toegezonden, indien Hij zich niet ter plaatse bevindt, waar de Kamer vergadert. HOOFDSTUK VIII. Van vergadering met gesloten deuren. 113- De deuren worden gesloten, wanneer een tiende gedeelte der aanwezige leden het vordert of de Voorzitter het noodig keurt. De Kamer beslist, of met gesloten deuren zal worden beraadslaagd. Over de punten, in besloten vergadering behandeld, kan daarin ook een besluit worden genomen. (Art. 101 der Grondwet.) ■ M. De Kamer, met gesloten deuren vergaderd, kan omtrent het aldaar behandelde de geheimhouding opleggen. 11%. De geheimhouding wordt door alle leden, ook door hen die later van het verhandelde kennis hebben genomen, bewaard. Zij kan door de Kamer, met gesloten deuren vergaderd, opgeheven worden. 11B. De notulen van de vergaderingen met gesloten deuren worden afzonderlijk gehouden. Zij worden of dadelijk of in eene volgende vergadering met gesloten deuren gelezen en aan goedkeuring onderworpen. Behalve het voorgeschrevene bij art. 46 behelzen zij, indien in de vergadering geene stenografen tegenwoordig zijn geweest, een beknopt verslag der beraadslagingen. HOOFDSTUK IX. Van de Commissie voor de Verzoekschriften. 113. Bij den aanvang van elke zitting benoemt de Voorzitter eene Commissie voor de Verzoekschriften van vijf leden, belast met het doen van verslag over al de verzoekschriften, welke bij de Kamer inkomen, behalve die welke betrekking hebben op aanhangige wetsvoorstellen, waarvoor reeds eene Commissie van Rapporteurs of van Voorbereiding is aangewezen. Deze laatste worden door den Voorzitter aan die Commissie ter hand gesteld, om daarover zoo mogelijk nog vóór den aanvang van en anders gedurende de behandeling van het wetsvoorstel verslag uit te brengen. Indien zoodanige benoeming nog niet heeft plaats gehad, dan kan de Commissie voor de Verzoekschriften over soortgelijke petitiën, hetzij zelve verslag uitbrengen, hetzij voorstellen die te verzenden naar de bedoelde Commissie nadat zij zal zijn benoemd. In dat geval handelt deze naar het voorschrift der voorlaatste zinsnede. Nieuwe verzoekschriften over onderwerpen, waaromtrent van de Regeering reeds inlichtingen zijn verkregen, worden verzonden naar de Commissie met het onderzoek van die inlichtingen belast, eveneens om daarover verslag uit te brengen. De ontstane vacatures worden zoo spoedig mogelijk door den Voorzitter aangevuld. * . Deze Commissie wordt na afloop van elk reces op nieuw benoemd, mits sinds de vorige benoeming vier maanden zijn ver- l0m tot kiezers te worden benoemd, met dien verstande, dat het vereischte • •lastings-bedrag te Amsterdam tot /' 160 wordt verminderd, en te Hindelopen, Vist, Sloten en Stavoren tot op /'2u wordt verhoogd: uit hen, die ten platten lande, volgens de reglementen op de zamen-telling der Staten in de provinciën, zoo als deze op iedere plaats in werking zijn, stemgeregtigd zijn, met dien verstande, dat het vereischte belastings- • '-'irag wordt verhoogd: voor Noordbraband tot op /'32 ., Gelderland , „ 32 Zuidholland „ „ 4(i „ Noordholland „ 40 Zeeland „ 40 „ Utrecht „ 40 Friesland, behalve de eilanden „ 30 „ Overijssel „ n 32 ,, Groningen „ 32 Drenthe .. 20 ., Limburg ,, 20 ., de Friesche eilanden Ameland en Schiermonnikoog!, „ 20 10* a. over het (volle) laatstverloopen dienstjaar zijn aangeslagen in de grondbelasting voor een bedrag van ten minste een gulden, in de vermogensbelasting, in de belasting op bedrijfs- en andere inkomsten of naar een of meer der vijf eerste grondslagen van de personeele belasting, zooals die is geregeld bij de wet van 16 April 1896 (Staatsblad no. 72); of b. indien zij niet overeenkomstig het bepaalde sub a zijn aangeslagen , voldoen aan eene der volgende voorwaarden: 1". dat zij als hoofden van gezinnen of als alleen wonende personen op den 31 sten Januari sedert den lsten Augustus van het vorige jaar hebben bewoond. krachtens huur, een huis of een gedeelte van een huis, waarvoor De Grondwet van 1848 bepaalde in art. 7t> en 123, dat de leden der Tweede Kamer en der Prov. Staten zouden worden verkozen, door hen die m de directe belastingen (toen grondbel., patent en personeel» betaalden eene som overeenkomstig de plaatselijke gesteldheid, niet beneden ƒ20 en net boven / lbO, terwijl voor de kiezers van den Raad in art. 139 der Grw. de belastingsom, m art. 76 bepaald, op de helft gebracht werd. _ De Kieswet van 4 Juli 1850, S. 3<, stelde als vereischte, dat de kiezei aangeslagen zij voor een bedrag tusschen /'20 en f\m, bepaald in een bjf de Kieswet gevoegde tabel, geldende voor de kiezers voor de Iweede Kamer on de Prov. Staten, terwijl voor de kiezers voor den Kaad art. •> al. 2 der Gemeentewet de helft vorderde van hetgeen in elke gemeente vereischt werd om kiezer te zjjn voor de Tweede Kamer en de Prov. St. Volgens art. VII der Add. artt. der Grondwet van 18.87 werden de leden van de Tweede Kamer, der Prov. Staten en van den Raad verkozen door de mannelijke meerderjarige ingezetenen des liijks, tevens Nederlanders, die: ii hetzij over het laatstverloopen dienstjaar ter zake van het door hen tei bewoning gebruikte huis of afgezonderd gedeelte van een woonhuis in de personele belasting zijn aangeslagen naar eene hoogerehuurwaarde dan die. welke volgens art. 1, litt. u en /-, van de wet van 24 April 1843 (Staatsblivl n" 15) aanspraak geelt op vermindering tot een derde ol twee derde gedeelten der belasting naar de drie eerste grondslagen en dien aanslag ten volle heb- 'hetzij 'over het laatstverloopen dienstjaar in de grondbelasting zijn aangeslagen tot een bedrag van ten minste tien gulden en dien aanslag ten volle hebben betaald ; .. , c hetzij, hoofden van gezinnen of alleen wonende personen zijnde, van den inwonenden eigenaar ol' eersten huurder van een woonhuis of afgezonderd gedeelte van een woonhuis, waarvan de huurwaarde voor de personele belasting ten minste op het dubbele gesteld is van het laagste in de gemeente voor den vollen aanslag vereischte bedrag, gedurende negen maanden, vooratgaande aan den 15den Februarij, een gedeelte m huur hebben gehad en bewoond, waarvoor geen afzonderlijke aanslag 111 de personele belasting geschiedt, maar waarvan de jaarlijksche huurwaarde, ongestoffeerd, in verhouding tot de belastbare huurwaarde van het woonhuis of afgezonderd gedee te van het woonhuis geschat, het sub a bedoelde bedrag van den vollen aanslag bereikt; met dien verstande, dat op de lijsten van kiezers met worden geplaatst: zij wien het kiesregt ontzegd is bij eene regterlijke uitspraak die 111 kiacnt Vazij regferlijke' uitspraak de beschikking of het beheer over hunne goederen hebben verloren; , ... , . . en zii die in het burgerlijk jaar voorafgaande aan de vaststelling der kiezerslijsten onderstand van eene instelling van weldadigheid ot van een gemeentebestuur hebben genoten. ... , Het kiesregt wordt niet uitgeoefend door degenen die m gevangenschap ot hechtenis zijn. (achtereenvolgens in dezelfde gemeente niet meer dan twee huizen of gedeelten van huizen, voor elk waarvan.) met of zonder bij behoorenden of in huur gebruikten grond of' lokalen en bijgebouwen, niet ter bewoning bestemd, de werkelijke huurprijs, per week berekend, ten minste heeft bedragen de som, voor de gemeente of het gedeelte der gemeente, waar het huis gelegen is, vermeld in de bij deze wet gevoegde tabel of wel achtereenvolgens in dezelfde gemeente twee zoodanige huizen of gedeelten van huizen; of, krachtens eigendom, vruchtgebruik of huur, eenzelfde vaartuig van ten minste 24 kubieke Meter inhoud of 24000 kilogram laadvermogen j 2". dat zij op den 31sten Januari sedert den lsten Januari van het laatstverloopen jaar achtereenvolgens bij niet meer dan twee personen (bij dezelfde persoon), onderneming**". openbare of bijzondere instelling^ in dienstbetrekking of als inwonende zoon in het bedrijf of beroep der ouders werkzaam zijn geweest en als zoodanig over dat jaar een inkomen hebben genoten als voor de gemeente of het gedeelte der gemeente, waar zij wonen, is vermeld in de bij deze wet gevoegde tabel; of dat zij op den lsten Februari in het genot zijn van een door eene onderneming, openbare of bijzondere instelling verleend pensioen of verleende lijfrente van gelijk bedrag; met dien verstande dat voor hen, die in beide gevallen verkeeren, zoo noodig, ter bereiking van het vereischte bedrag, het inkomen, (en) het pensioen en de lijfrente worden samengeteld; 3°. dat zij op den lsten Februari sedert een jaar den eigendom met recht van vrije beschikking hebben van ten minste ƒ100 (nominaal), ingeschreven in de Grootboeken der Nationale Schuld of van ten minste ƒ50, ingelegd in de Rijkspostspaarbanken 'n eene gemeentelijke spaarbank of in eene spaarbank, beheerd door het bestuur van eene rechtspersoonlijkheid bezittende vereeniging, van eene naamlooze vennootschap, van een coöperatieve vereeniging of van eene stichting. Onder de bijzondere spaarbanken , bedoeld bij het vorige lid van dit artikel, zijn de banken, opgericht na ■ Mei 1900, alleen begrepen voor zoover en voor zoolang als zij blijkens opgave aan het bestuur der gemeente , waar zij gevestigd zijn, een waarborgfonds van f 25000 bij de Nederlandsche Bank hebben gedeponeerd. 4". dat zij met goed gevolg hebben algelegd een examen, ingesteld door of krachtens de wet of aangewezen bij algemeenen maatregel van bestuur en in verband staande met (hebben voldaan aan de eischen van bekwaamheid, door of krachtens de wet gesteld voor) {Je benoembaarheid tot eenig ambt, (voor) de vervulling van eenige betrekking of (voor) de uitoefening van eenig bedrijf of beroep. (K. B. 4 Febr. 1901, S. 58, hier achter opgenomen.) (In art. 1 is het vet onderstr. ingev. en het met kl. letter tusschen () gepl. vervallen door de wet van 8 Dec. 1000, S. 208, in 't vervolg aangeduid als de wet van 1900.) 3. Onder hen, die den leeftijd van vijf en twintig jaren hebben bereikt, verstaat deze wet hen, die dien leeftijd hebben bereikt vóór ot op den 15den Mei. De aanslag der vrouw in de Rijks directe belastingen geldt voor haren man; die van minderjarige kinderen wegens goederen, waarvan hun vader het vruchtgenot heeft, voor hunnen vader. Aanslagen in de Rijks directe belastingen, waarvoor eerst na 31 December van het laatstverloopen jaar een aanslagbiljet is uitgereikt, blijven voor de toepassing van het bepaalde bij art. 1 buiten aanmerking. Aanslagen in de grondbelasting wegens onroerende goederen eener onverdeelde nalatenschap gelden ook voor den mede-eigenaar, wiens naam niet bij den aanslag in het kohier is vermel^l, mits zijn aandeel in dien aanslag ten minste één gulden bedraagt. Door den aanslag in de grondbelasting, in art. 1 vermeld, worden de hoofdsom en de Rijks-opcenten verstaan. Aanslag in de vermogens-. bednjfs- of personeele belasting (ot in de bedrijfsbelasting) geeft geene aanspraak op kiesrecht, indien hij het gevolg is van eene met de waarheid strijdige aangifte. Bij de berekening van den werkelijken huurprijs, die ook verschuldigd kan zijn in den vorm van contributie aan eene coöperatieve bouwvereeniging, wordt maandhuur tot weekhuur herleid door deeling met 4, jaarhuur door deeling met 50 en vindt geen aftrek plaats van de som, verschuldigd voor gas of waterleiding, ingeval deze in den huurprijs is begrepen. Bij de berekening van het inkomen, bedoeld in art. \b, 2"., eerste lid, worden vrije woning of inwoning en vrije kost en inwoning gerekend op het bedrag, voor de gemeente of het gedeelte der gemeente, waar zij genoten worden, vermeld in de bij deze wet gevoegde tabel; enkel vrije kost op het bedrag, vermeld in de laatste kolom, verminderd met dat, vermeld in de voorlaatste kolom dier tabel. Overigens komt alleen geld in aanmerking. Ten aanzien van vrijen kost wordt geene rekening gehouden met den Zondag of algemeen erkende Christelijke feestdagen, of, voor zooveel Israëlieten betreft, met den Sabbath. Indien de aard der werkzaamheden in een bedrijf medebrengt, dat zij in den regel een gedeelte van het jaar niet worden uitgeoefend, wordt ter berekening van den tijd, gedurende welken iemand volgens het vorig artikel in dienstbetrekking ii geweest, de tijd medegeteld, gedurende welken de werkzaamheden, waarvoor hij in dienst is, hebben stil gestaan, ook indien gedurende dien tijd de dienstbetrekking tijdelijk was opgeheven. Indien het inkomen, bedoeld in art. 1 b, 2"., als vast week-, veertiendaagsch-, maand- of jaarloon is genoten en dit loon wegens ziekte of verwonding gedurende ten hoogste twee maanden niet of niet ten volle is ontvangen. wordt het geacht tot het normale bedrag te zijn genoten. Indien in de plaats van het inkomen, bedoeld in art, il/, a"., eene tijdelijke ongevallenrente wordt genoten, wordt deze, zoolang zij wordt genoten, in rekening gebracht tot een bedrag, gelijk aan het normale loon. Inkomen, pensioen en lijfrente, bedoeld in art. 1 h, a°., der vrouw geldt voor haren man; dat van de inwonende minderjarige kinderen voor de helft voor hunnen vader. Indien gedeelten eener gemeente in de bij deze wet gevoegde tabel afzonderlijk worden genoemd, wordt de grens tusschen die gedeelten door Ons, Gedeputeerde Staten gehoord, bepaald en wanneer verandering van omstandigheden daartoe aanleiding geeft, gewijzigd. Van deze besluiten wordt mededeeling gedaan in de Staatscourant, met bijvoeging van de adviezen van Gedeputeerde Staten, voor zoover bij de besluiten van die adviezen is afgeweken. (In art. 2 is het vet onderstr. ingev. en het met kl. letter tusschen () gepl. vervallen door de wet van ÏOOO.) ». Van de uitoefening van het kiesrecht zijn uitgesloten: zij, wien het kiesrecht ontzegd is bij eene onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak; zij, die in gevangenschap of hechtenis zijn; zij. die bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak de beschikking of het beheer over hunne goederen hebben verloren; zij, die in het burgerlijk jaar, voorafgaande aan de vaststelling der kiezerslijsten onderstand van eene instelling van weldadigheid of van een gemeentebestuur hebben genoten. 4. Deze wet verstaat onder onderstand elke ondersteuning in geld of andere benoodigdheden, tot leniging van nood aan behoeftigen verstrekt. Onder benoodigdheden, genoemd in het voorgaand lid, 2ijn geneesmiddelen niet begrepin. (Aan art. 4 is het vet onderstr. toegevoegd door de wet van 1900.) 5. De uitoefening van het kiesrecht wordt geschorst voor de militairen beneden den graad van sergeant bij de zee- en landmacht en de daarmede gelijkgestelden: a. ten aanzien van vrijwillig dienenden bij de zeemacht gedurende hun diensttijd; b. ten aanzien van vrijwillig dienenden bij de landmacht voor den tijd, gedurende welken zij zich onder de wapenen bevinden; c. ten aanzien van ingelijfden bij de militie voor den tijd, gedurende welken zij niet met groot verlof zijn; d. ten aanzien van hen, die behooren tot de Koninklijke Neder- landsche Marine-reserve voor den tijd, gedurende welken zij in actie ven dienst zijn. De schorsing wordt niet toegepast ten aanzien van de bij lit. at n b bedoelde militairen, voor zooverre zij kiesgerechtigd zijn krachtens betaalde Rijks directe belasting of krachtens huur, een en ander overeenkomstig het daaromtrent bepaalde bij art. 4 dezer wet. B. Voor de bevoegdheid tot het kiezen van leden der Provinciale Staten gelden dezelfde regelen, als die welke in de artt. 1—5 voor de bevoegdheid tot het kiezen van leden der Tweede Kamer der Staten-Generaal zijn gesteld, met dien verstande, dat men bovendien ingezeten der provincie moet zijn. ï. Voor de bevoegdheid tot het kiezen van leden van den gemeenteraad gelden dezelfde regelen, als die, welke in de artt. 1—5 voor de bevoegdheid tot het kiezen van leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal zijn gesteld, met dien verstande, dat men bovendien ingezeten der gemeente moet zijn, en dat zij, die niet vallen onder art. 1 a, over het (volle) laatstverloopen dienstjaar in de gemeente moeten zijn aangeslagen in eene plaatselijke directe belasting tot ten minste het bedrag, voor de gemeente of het gedeelte der gemeente, waar zij wonen, vermeld in de tweede kolom der sub art. 1 6, 1"., bedoelde tabel en hun aanslag in die belasting op den lsten Maart ten volle moeten hebben voldaan. Aanslag in eene plaatselijke directe belasting geeft geene aanspraak op het kiesrecht, indien hij het gevolg is van eene met de waarheid strijdige aangifte. (Het met kl. letter tusschen ( ) gepl. is vervallen en het vet onderstr. toegev. door de wet van IMOO.) § 1. Van de lijsten der kiezers. S. In elke gemeente wordt jaarlijks (. naar aanleiding van de opgaven en van het onderzoek in de artt. 10 en volgende vermeld,) door het gemeentebestuur eene lijst opgemaakt, de inwoners aanwijzende, die tot het kiezen van leden van de Tweede Kamer, van de Provinciale Staten en van den gemeenteraad bevoegd zijn. Vormt eene gemeente meer dan één kiesdistrict voor de Tweede Kamer, dan kan, voor zooveel die kiesdistricten samenvallen met die voor de verkiezing van de Provinciale Staten en van den gemeenteraad, voor ieder kiesdistrict eene afzonderlijke lijst worden opgemaakt. De lijst wijst de inwoners aan, die de voor de kiesbevoegdheid gevorderde vereischten bezitten op den ïsten Februari, voorzoover niet deze wet me t betrekking tot eenig vereischte een anderen dag aangeeft. (Het met kl. letter tusschen () gepl. is vervallen en het vet onderstr. toegev. door de wet van 19DO.) ». De lijst vermeldt G) het volgnummer, voorts in alphabetische volgorde, de namen der kiezers en verder hunne voornamen, de plaats en dagteekening hunner geboorte en de dagteekening hunner naturalisatie, zoo die heeft plaats gevonden, de bepaling^, waaraan zij het kiesrecht ontleenen en tot welke verkiezing zij bevoegd zijn. Is eene gemeente in kiesdistricten verdeeld en geene toepassing gegeven aan het tweede lid van art. 8, of is eene gemeente in stemdistricten verdeeld, dan wordt daarenboven zoo mogelijk met aanduiding van straat en nummer melding gemaakt van de plaats hunner woning op den lsten Februari van het jaar der vaststelling, en van het kiesdistrict en het stemdistrict, waartoe zij dientengevolge behooren. De kiezers van wie de plaats der woning niet met zekerheid kan worden aangewezen, behooren tot het eerste kiesdistrict en tot het stemdistrict, waarin het hoofdstembureau is gevestigd, of, is inde gemeente geen hoofdstembureau gevestigd, tot het eerste stemdistrict der gemeente. De vorm en de inrichting der kiezerslijst worden vastgesteld bij algemeenen maatregel van bestuur. (K. B. 28 Nov. 1896. S. 176, gew. 9 Jan. 1901, S. 24.) (In art. 9 is het vet onderstr. ingevoegd door de wet van 1UOO.) ■O. Jaarlijks vóór den loden Februari zenden de ontvangers der directe belastingen en der successierechten, ieder voor zijn ressort, aan den burgemeester door hen te waarmerken opgaven in alphabetische volgorde gerangschikt t waarin alle mannelijke inwoners der gemeente worden opgenomen, die in de gemeente over het (volle) laatstverloopen dienstjaar overeenkomstig art. '1 a > in ver~ band met art. 2, z;jn aangeslagen, met aanteekening van hen, die het te dier zake verschuldigde op den lsten Februari niet hebben voldaan. Eveneens zenden gemelde ontvangers jaarlijks vóór den 15den Februari aan den burgemeester gelijke opgaven van de (overige) over het laatstverloopen dienstjaar in eenige Rijks directe belasting aangeslagen mannelijke inwoners der gemeente, die het ite dier zake) verschuldigde ter zake van een aanslag, die niet valt onder art. i« in verband met art. 2, op den lsten Februari niet hebben voldaan. Van betalingen, in de maand Februari gedaan, kunnen de belanghebbenden vóór den 3den Maart aan den burgemeester doen blijken.) Voorts zenden gemelde ontvangers jaarlijks vóór den 8sten Maart aan den burgemeester opgave van hen, die het verschuldigde alsnog vóór of op den lsten Maart hebben voldaan. Aan de mannelijke inwoners der gemeente, die in de gemeente over het laatstverloopen dienstjaar overeenkomstig art. 1 a, in verband met art. 2, zijn aangeslagen en het te dier zake verschuldigde op den lsten Februari niet hebben voldaan, wordt door gemelde ontvangers jaarlijks vóór den 2osten Februari eene kennisgeving met het opschrift „Kiesrecht" gezonden. Aan den voet dier kennisgeving wordt in herinnering gebracht, dat bij niet-betaling vóór of op den ïsten Maart plaatsing op de kiezerslijst achterwege blijft, ook voor hen, die daarop anders recht zouden hebben. Onder mannelijke inwoners, in dit artikel bedoeld, zijn begrepen diegene, op wie artikel 2, tweede lid, toepasselijk is. (In art. 10 is het met kl. letter tusschen ( ) gepl. vervallen en het on Februari aan de gemelde besturen eene lijst, gemerkt B, van de personen, die voor plaatsing op de kiezerslijst in aanmerking kunnen komen en niet voorkomen op de van kracht zijnde kiezerslijst of op voormelde lijst A. Die besturen zijn verplicht jaarlijks vóór den 8sten Maart omtrent die personen gelijke opgave te doen, als in het vorig lid voorgeschreven. (In art. 23 is het onderstr. in de pl. gek. voor het met kl. letter tusschen ( ) gepl. door de wet van tfHtft.) S-*. De bevelhebbers der in eene gemeente aanwezige zee- of landmacht doen, ieder voor zooveel hem aangaat, jaarlijks vóór den 15den Februari, aan den burgemeester toekomen door hen gewaarmerkte opgaven van de namen, in alphabetische volgorde gesteld , en van de voornamen, met vermelding van plaats en dagteekening van geboorte en van de woonplaats der manschappen beneden den in art. 5 bedoelden graad , die vóór of op den 15den Mei den leeftijd van vijf en twintig jaren zullen hebben bereikt en op wie op den lsten Februari van hetzelfde jaar art. 5, a, b, c of d, toepasselijk is. Zij verstrekken telkenmale gelijke opgaven omtrent de personen, op wie art. 5, a, b, c of d toepasselijk wordt, of ophoudt toepasselijk te zijn. Van deze opgaven wordt door de burgemeesters, die ze ontvangen , ten aanzien van elk der daarin genoemde personen zoo spoedig mogelijk mededeeling gedaan aan het bestuur der gemeente zijner inwoning. . 85. De burgemeester stelt een voorloopig onderzoek in: 1". of de opgaven der ontvangers personen vermelden, wier aanslag in de vermogens- of in de bedrijfsbelasting grond oplevert tot het vermoeden, dat hij het gevolg is van eene met de waarheid strijdige aangifte; 2". of de feiten, vermeld in de bij de artt. lo, lb, 17 en iy bedoelde aangiften, juist zijn; 3". of zij, die krachtens art. 1 b, 1"., op de kiezerslijst voorkomen op den lsten Februari alsnog aan de daarbij gestelde voorwaarden voldoen; 4". of er onder hen, die voor plaatsing op de kiezerslijst in aanmerking kunnen komen, zich personen bevinden, die krachtens het bepaalde bij art. 3, laatste lid, van plaatsing op de kiezerslijst zijn uitgesloten. Vóór den 8sten Maart brengt de burgemeester omtrent de uitkomsten van dit onderzoek een schriftelijk verslag uit aan het gemeentebestuur. 20 Op verzoek van den burgemeester zijn verhuurders van woning-en en grond, als bedoeld in art. 15, van vaartuigen, als bedoeld in art. 16. en de personen en de bestuurders van ondernemingen of instellingen, als bedoeld in art. 17, verplicht binnen 14 dagen inlichtingen te verschaffen ten behoeve van het in art. •25, 2". en 3"., bedoelde onderzoek. (In art. 26 is het vet onderstr. ingev. door de wet van 1900.) 2S. Indien ten gevolge van het onderzoek, bij art. 25 bedoeld, het gemeentebestuur besluit een persoon voorloopig niet op de kiezerslijst te plaatsen, geeft de burgemeester dezen daarvan vóór den 23sten Maart schriftelijk kennis. 28. Het gemeentebestuur stelt de kiezerslijst telken jare opnieuw vast op den 22sten Maart. Het stelt te gelijker tijd alphabetische lijsten vast der namenen voornamen van hen, die met betrekking tot eene of meer der verkiezingen van de kiezerslijst zijn afgevoerd en (van hen, die) daarop zijn gebracht (< met vermelding van de verder omtrent hen in de kiezerslijst voorkomende opgaven). De kiezerslijst wordt, met de in het voorgaande lid bedoelde lijsten, van den 23sten Maart tot en met den 21sten April op de secretarie der gemeente voor een ieder ter inzage nedergelegd en, tegen betaling der kosten, in afschrift of afdruk verkrijgbaar gesteld. Van dit een en ander geschiedt te gelijker tijd openbare kennisgeving. (In art. 28 is het vet onderstr. ingev. en het met kl. letter tusschen () gepl. verv. door de wet van 19O0.) a». Tot en met den 15den April is een ieder bevoegd bij het gemeentebestuur verbetering van de door dat bestuur vastgestelde kiezerslijst te vragen, op grond dat hij zelf of een ander, in strijd met de wet, daarop voorkomt, niet voorkomt, of niet behoorlijk voorkomt. SO. Indien het verzoek om verbetering van de kiezerslijst niet den verzoeker betreft, wordt den belanghebbende door den burgemeester binnen vier en twintig uren schriftelijk hiervan mededeeling gedaan. 31. De verzoeken om verbetering van de kiezerslijst worden, met de bijgevoegde bewijsstukken, dadelijk tot en met den '21 sten April voor een ieder op de secretarie der gemeente ter inzage nedergelegd en in afschrift, tegen betaling der kosten, verkrijgbaar gesteld. Een ieder is tot tegenspraak van het verzoek bevoegd. De tegenspraak wordt schriftelijk en uiterlijk den 23sten April aan het gemeentebestuur ingediend. 32. De burgemeester doet, ingeval verbetering van de kiezerslijst wordt gevraagd. op grond dat de verzoeker of een ander in strijd met de wet daarop niet of niet behoorlijk voorkomt. vóór of op den i6den April (binnen 24 uren na het inkomen van het verzoek) aan de besturen van elk der in art. 23 bedoelde instellingen mededeeling van den naam van dengene, wiens plaatsing op de lijst verlangd wordt. Deze besturen zijn verplicht binnen 7 dagen aan het gemeentebestuur kennis te geven van het feit, indien het zich voordoet dat de persoon in het burgerlijk jaar, aan de vaststelling der lijst voorafgaande, van hunnentwege onderstand heeft genoten. (In art. 32 is het vet onderstr. ingev. en het met kl. letter tusschen ( ) gepl. verv. door de wet van É 0OO.) 38. Na den '23sten April, doch vóór den 15den Mei, beslist het gemeentebestuur over de verzoeken om verbetering en worden de daarbij bevolen wijzigingen in de kiezerslijst aangebracht, met waarmerking der wijzigingen door den burgemeester en den secretaris. De beslissing van het gemeentebestuur is met redenen omkleed en wordt in haar geheel door den burgemeester op de secretarie der gemeente voor een ieder ter inzage nedergelegd en in afschrift, tegen betaling der kosten, verkrijgbaar gesteld. De burgemeester doet hiervan ten spoedigste, uiterlijk op den vijfden dag na dien der beslissing, openbare kennisgeving en deelt te gelijker tijd de beslissing, is daarbij wijziging van de kiezerslijst bevolen, schriftelijk mede aan hem wien de wijziging betreft. Gelijke mededeeling geschiedt, wanneer het verzoek om verbetering geheel of ten deele niet is toegewezen, aan den verzoeker, zoo de gevraagde verbetering van de kiezerslijst hemzelven betrof. De overgelegde bewijsstukken worden na de beslissing van het gemeentebestuur aan belanghebbenden teruggegeven. 84. Van den 15den Mei tot den 15den Mei van het volgende jaar blijft de door het gemeentebestuur vastgestelde lijst, zooals die door zijne beslissingen al dan niet is gewijzigd, van kracht, behoudens de wijzigingen daarin ten gevolge van rechterlijke uitspraken. welke wijziging der lijst bevelen, te brengen en de aanteekeningen omtrent schorsing, daarin te maken overeenkomstig de bepalingen dezer wet. De kiezerslijst blijft voor een ieder op de secretarie der gemeente ter inzage nedergelegd en in afschrift of afdruk, tegen betaling der kosten verkrijgbaar. Afschrift of afdruk van de van kracht geworden kiezerslijst wordt onverwijld gezonden aan den burgemeester der gemeente, die hoofdplaats is van het kiesdistrict of waarin het geheele kiesdistrict gelegen is. Aan hem geschiedt ook mededeeling van de wijzigingen, welke de lijst ten gevolge van rechterlijke uitspraken ondergaat en van de krachtens art. 35 daarop gehoudene aanteekeningen. (Het vet onderstr. ingev. door de wet van 35. Het gemeentebestuur vermeldt bij eene door den burgemeester en den secretaris gewaarmerkte aanteekening op de kiezerslijst achter de namen der kiezers, omtrent wie opgaven inkomen, als bedoeld in art. 24 dezer wet en die niet vallen in de termen van het laatste lid van art. 5, de schorsing van het kiesrecht en de opheffing der schorsing. Van deze aanteekening wordt telkenmale onmiddellijk mededeeling gedaan aan den kiezer, wien zij aangaat. Hij kan, acht hij zich door de schorsing bezwaard, tegen deze aanteekening, binnen acht dagen na ontvangst der mededeeling, herstel verzoeken bij het gemeentebestuur, dat daaromtrent zoo spoedig mogelijk beslist. De bepalingen van art. 33 zijn hierbij van toepassing. 36. Gedurende vijf dagen, te rekenen van den dag der in artt. 33 en 35 bedoelde kennisgeving, kan door een ieder, die niet in de door het gemeentebestuur genomene beslissing berust, de zaak bij een met redenen omkleed verzoek, vergezeld van de bewijsstukken en van een afschrift der beslissing van het gemeentebestuur, worden onderworpen aan de uitspraak van den kantonrechter, binnen wiens ressort de lijst is opgemaakt. Is eene gemeente in kiesdistricten verdeeld, en tevens in die gemeente meer dan een kantongerecht gevestigd, dan is de kantonrechter bevoegd, binnen wiens ressort hij, over wiens kiesbevoegdheid verschil is, zijne woning heeft, of, indien hij wel inwoner der gemeente is, maar niet binnen een bepaald kiesdistrict zijne woning heeft, alsdan de kantonrechter of de kantonrechters, binnen wiens of wier ressort het eerste kiesdistrict der gemeente gelegen is. Met inachtneming der navolgende bepalingen wordt dit verzoek als eene burgerlijke zaak berecht. 37. De verzoeker laat zijn verzoekschrift met afschrift der bewijsstukken en der beslissing van het gemeentebestuur, binnen twee dagen na de indiening beteekenen aan hen, die bij het verzoek aan het gemeentebestuur partijen zijn geweest. Hij doet het exploit van beteekening ter griffie van het kantongerecht nederleggen. 38. De wederpartij kan binnen vijf dagen na deze beteekening eene memorie van antwoord aan den kantonrechter indienen, met overlegging van bewijsstukken. iltt. De kantonrechter is bevoegd partijen te hooien en aan elke van haar bewijsvoering door getuigen of een eed op te leggen. Binnen zes dagen doet hij zijne einduitspraak of geeft hij eene beschikking als bedoeld bij het eerste lid van dit artikel. In het laatste geval kan hij bij zijne beschikking tevens bij provisie wijziging der kiezerslijst bevelen. 40. De vernietiging van de ten gevolge van de artt. 30 tot 39 gedane uitspraak van den kantonrechter kan, doch alleen wegens schending of verkeerde toepassing der wet gevraagd worden aan den Hoogen Raad, door ieder, die bij die uitspraak partij is geweest. 41. Hij legt daartoe, binnen veertien dagen na den dag. waarop het vonnis van den kantonrechter is uitgesproken, ter griffie van den Hoogen Raad een verzoekschrift neder, waarin zijne gronden en eisch tot cassatie worden ontvouwd, met aanwijzing der wetsbepalingen, welke hij beweert te zijn geschonden of verkeerdelijk toegepast. Hij legt daarbij over een afschrift van hel: vonnis, waarvan hij de vernietiging verlangt, en alleen die bewijsstukken, welke hij voor den kantonrechter heeft gebruikt. Partijen zijn niet gehouden zich van de tusschenkomst van advocaten te bedienen. 43. De verzoeker laat binnen acht dagen na het nederleggen meijer wiersma, Staatswetten. 2e druk. 11 van het voormelde verzoekschrift ter griffie van den Hoogen Raad aan de wederpartij beteekenen: 1". een afschrift van dat verzoekschrift; 2". een afschrift van het bewijs, door den griffier van den Hoogen Raad afgegeven, van het nederleggen van dit verzoekschrift ter griffie van dien Raad; en doet het exploit van beteekening ter zelfde griffie nederleggen. 43. De wederpartij kan, binnen veertien dagen na het ontvangen der beteekening, in het voorgaande artikel vermeld, ter griffie van den Hoogen Raad een verzoekschrift doen nederleggen, waarin hare beantwoording van den ingestelden eisch van cassatie en hare conclusie worden ontvouwd. Zij mag daarbij geen andere bewijsstukken overleggen, dan die zij voor den kantonrechter heeft gebruikt. 44. Binnen vier en twintig uren na afloop van den in art. 43 bedoelden termijn, stelt de griffier van den Hoogen Raad al de te dier zake ontvangen en te zijner griffie nedergelegde stukken in handen van den procureur-generaal bij den Hoogen Raad. 45. Deze brengt, binnen veertien dagen daarna, zijne conclusiën ter terechtzitting van den Hoogen Raad uit. De Hooge Raad doet binnen veertien dagen daarna zijne uitspraak. 46. Wanneer de Hooge Raad grond vindt tot vernietiging van het vonnis van den kantonrechter, beslist hij in hetzelfde arrest c"e hoofdzaak, zooals de kantonrechter, die het vernietigde vonnis heeft gewezen, had behooren te doen. Indien de beslissing der hoofdzaak afhangt van daadzaken of rechtspunten, welke bij de vroegere behandeling zijn onopgelost gelaten, verwijst de Hooge Raad het geding naar den kantonrechter, ten einde met inachtneming van de uitspraak van den Hoogen Raad, de hoofdzaak verder te behandelen en te beslissen. 43. De procureur-generaal bij den Hoogen Raad is , wanneer geene der partijen zich tegen het vonnis van den kantonrechter, in hare zaak gewezen, in cassatie heeft voorzien, bevoegd die cassatie, in het belang der wet, te vragen. TT . _ " ■ 1 A ,1 J n vtüan iraflrrarpon net ie wijzen arrest Kan uc rctuicn, uuui ucpuijtn vwMwgtu, met benadeelen. 48. Indien er geene wederpartij is, of deze niet heeft geantwoord , komen de in art. 50 niet bedoelde kosten, zoo het verzoek wordt toegestaan, ten laste van den Staat. 4». Van de rechterlijke beslissing, welke wijziging van de kiezerslijst beveelt, wordt uiterlijk den volgenden dag door den griffier aan het bestuur der gemeente, welker kiezerslijst daardoor wijziging behoeft, kennis gegeven. Overeenkomstig deze rechterlijke beslissing wordt onverwijld de kiezerslijst gewijzigd, met aanteekening van de rechterlijke beslis- sing waarvan de wijziging een gevolg is en met waarmerking door den burgemeester en den secretaris. SO. De in de vorige artikelen bedoelde verzoekschriften, stukken voor de rechtsvordering benoodigd, beslissingen, uitspraken en kennisgevingen z>jn vrij van zegel-, griffie- en registratiekosten. XJe mededeelingen en kennisgevingen in de artt. 27, 30 33 en bedoeld, geschieden bij aangeteekenden brief. De aanteekening en de verzending geschieden kosteloos. Aangiften en stukken .waarvan de overlegging wordt gevorderd pedoeld m artt. ' kunnen door belanghebbenden, met inachtneming der door Ons te stellen voorschriften , kosteloos per post aan den burgemeester worden toegezonden. Eveneens kan de terugzending van Manslagbiljetten, bedoeld in artikel n. benevens van bewijsstukken, bedoeld in artikel 12, alsmede de verzending van aangiftebiljetten, bedoeld in artikel 20 en van stukken, benoodigd ter uitvoering van artikel 26, kosteloos per post geschieden. (K. B. 4 Jan. 1897, S. 44.) (In art. Ml is hfit vet onderstr. ingev. door de wet van 11WO ) S 3. Van het kiezen. »■. Op den dag der verkiezing kunnen ter secretarie der gebU den burgemeester der gemeente, die hoofdplaats is van het kiesdistrict, of waarin het geheele kiesdistrict gelegen is van des voormiddags negen uur tot des namiddags vier uur opgaven van candidaten worden ingeleverd. Ten minste drie dagen vorir dag der verkiezing geschiedt hiervan in elke gemeente openbare kennisgeving. ~—~~~———— Dei») opgaven, in het eerste lid vermeld. moeten inhouden den naam, de voorletters en de woonplaats van den candidaat en oncterteekend zijn door ten minste veertig kiezers, bevoegd tot deelneming aan de verkiezing, waarvoor de inlevering geschiedt Omvat het kiesdistrict meer dan ée'ne gemeente, dan wordt tevens, voor zoover het eene verkiezing voor de Tweede Kamer of de Provinciale Staten betreft, achter den naam van ieder der onderteekenaars de g~ meente vermeld, op welker kiezerslijst hij voorkomt. '— De vorm en de inrichting der opgaven worden vastgesteld bii algemeenen maatregel van bestuur. Deze wijst tevens aan den tijd en de plaats, waarop formulieren kosteloos voor de kiezers verkrijgbaar moeten zijn. (In art 51 is het vet onderstr. ingev. en het met kl letter tusschen () gepl. verv. door de wet van 1900) £?br' '1897> £; 69' tot uitvoering van de artt. 51. 54 •">0 , 68 , 69 , 72 , 81, 91, 96 en 132 Kieswet, gew. 1901, S. 25.) ' 11* 53. De inlevering der opgaven geschiedt persoonlijk door een of meer der personen, die haar hebben onderteekend. De candidaat kan daarbij tegenwoordig zijn. De burgemeester stelt een bewijs van ontvangst ter hand aan dengene. die de opgave inlevert. SS. Is de burgemeester van oordeel, dat de opgave niet voldoet (Voldoet de opgave niet) aan de door of krachtens deze wet gegeven voorschriften , dan wordt daarvan, met mededeeling van de redenen in het bewijs van ontvangst melding gemaakt. De burgemeester is niet bevoegd eene opgave te weigeren, dan wegens het gemis van het vereischte aantal onderteekeningen van kiezers, bevoegd tot deelneming aan de verkiezing, waarvoor de inlevering geschiedt. De burgemeester doet de bij hem ingeleverde opgaven op de secretarie der gemeente voor een ieder ter inzage nederleggen. Hij doet haar zoo spoedig mogelijk in afschrift aanplakken en, tegen betaling der kosten, daarvan afschriften verkrijgbaar stellen. (In art. 53 is het vet onderstr. ingev. en het met kl. letter tussehen () gepl. verv. door de wet van 1900.) 54. (De ingeleverde opgaven van candidaten worden, naar de volgorde, waarin zij bij den burgemeester zijn ingeleverd, door hem genummerd. Meerdere opgaven van denzelfden candidaat verkrijgen hetzelfde num nier als de eerst ingediende dezer opgaven.) De namen, de voorletters en woonplaatsen der candidaten worden door den burgemeester in alphabetische volgorde der namen op eene lijst gebracht. Op deze lijst wordt aanteekening gehouden van door den burgemeester, overeenkomstig art. 53 gemaakte opmerkingen. De vorm en de inrichting dezer lijst worden vastgesteld bij algemeenen maatregel van bestuur. De ingeleverde opgaven van candidateii^worden bewaard tot dat over de toelating van den benoemde^is^jaeslist^en^jfervolgens^j/ernietigd^ (Zie K. B. vermeld onder art. 51.) (In art. 54 is het vet onderstr. ingev. en het met kl. letter tussehen () gepl. verv. door de wet van 1900 ) S.V De burgemeester van de hoofdplaats van een kiesdistrict, hetwelk meerdere gemeenten omvat, zendt aan de burgemeesters der overige gemeenten onverwijld opgave van de namen, voorletters en woonplaatsen der candidaten in alphabetische volgorde. De burgemeesters doen deze opgave op de secretarie der gemeente voor een ieder ter inzage nederleggen en haar zoo spoedig mogelijk in alachrift aanplakken. Ten minste drie dagen vóór den tot stemming bepaalden tijd ontvangt elk kiezer, die bevoegd is aan de stemming deel te nemen, van den burgemeester der gemeente, op welker kiezerslijst hij voorkomt, eene kaart, bevattende eene oproeping voor de stemming. Op deze kaart worden vermeld zijn naam en vooriet- ters, het nummer, waaronder hij op de kiezerslijst voorkomt, het .ichaam, waarin eene of meer plaatsen moeten worden vervuld, het aantal te vervullen plaatsen, het stemdistrict, waartoe hij behoort, de plaats der stemming in dat district, de tijd der stemming, de namen en voorletters der candidaten in alphabetische volgorde en de inhoud van art. 128 van het Wetboek van Strafrecht. De vorm en de inrichting dezer kaart worden vastgesteld bij algemeenen maatregel van bestuur. Aan den tot deelneming aan de stemming bevoegden kiezer, die zijne kaart heeft verloren, of wien geene kaart is toegezonden , wordt op zijne aanvraag door of vanwege den burgemeester eene kaart uitgereikt, mits hij voldoende van zijne identiteit doe blijken. Tot de uitreiking, hier omschreven, is ook het stembureau bevoegd. Ten minste drie dagen vóór den tot stemming bepaalden tijd geschiedt tevens in eike gemeente openbare kennisgeving -van het lichaam, waarin eene of meer plaatsen moeten worden vervuld, het aantal te vervullen plaatsen, den tijd der stemming, de namen en voorletters der candidaten in alphabetische volgorde en den inhoud van art. 128 van het Wetboek van Strafrecht. (Zie K. B. onder art. 51.) (In art. 55 is het vet onderstr. ingev. door de wet van 1»»».) 5G. De stemming vangt aan des morgens te acht uren en duurt tot des namiddags te vijf uren. Personen , bij wie en bestuurders van bijzondere ondernemingen en instellingen, waarbij mannen (Het hoofd of de bestuurder van een bedrijf f eene onderneming, waarin mannolijke personen), die den leeftijd van vijf en twintig jaren hebben bereikt, in dienstbetrekking zijn , zijn, voor zoover niet bij algemeenen maatregel van bestuur vrijstelling is verleend , (arbeid verrichten in fabrieken en werkplaatsen is) verplicht te zorgen^» dat ieder van dezen (die personen) ( die bevoegd is tot de keuze mede te werken, gedurende ten minste twee achtereenvolgende uren tusschen acht uren des voormiddags en vijf uren des namiddags daartoe gelegenheid vinde. (K. B. 24 Mei 1901, S. 109.) (In art. 57 is het vet onderstr. ingev. en het met kl. letter tusschen () gepl. verv. d ;or de wet van tHOO.) Personen en bestuurders, in het voorgaande artikel bedoeld, zijn, voor zoover arbeid wordt verricht in fabrieken of werkplaatsen \££Pli£ht^te^zorgen * dat in het arbeidslokaal, en zoo er meerdere arheids.okalen zijn, in het grootste ot wel in meer dan één arbeidslokaal (Het loofd of de bestuurder in liet voorgaand artikel bedoeld, is verplicht te zorgen at. m zyne fabriek of werkplaats, op eene plaats, waar arbeid wordt verricht), gedurende twee werkdagen vóórP en op den tot stemming bepaalden tijd op eene zichtbare wijze is opgehangen eene door hem") of van hunnentwege onderteekende lijst.» de uren, in het voorgaand artikel *) In het K. B. van 13 Febr. 1901, S. 66, waarbij de tekst der kieswet is jekend gemaakt staat: hen; de wet van 9Dec.l900, S.20S, heeft echter: hem. bedoeld, vermeldende, voor elk afzonderlijk of groepsgewijze of voor allen gezamenlijk. (Op de woorden arbeid" eu „fabrieken en werkplaatsen" is § 1 der Arbeidswet toepasselijk.) (In art. 58 is het vet onderstr. ingev. en het inet kl. letter tnsschen ( ) gepl. verv. door de wet van lftOO.) ë»n. De stemming geschiedt ten overstaan van het stembureau in het voor iederen kiezer op de kiezerslijst aangewezen stemdistrict. Of». In elk stemdistrict is een stembureau. Elk stembureau bestaat uit drie leden, waarvan één voorzitter is. Bovendien worden daarin minstens twee plaatsvervangende leden benoemd. (Gem.-wet, Wter.) Kl. De raad der gemeente, waarin het stembureau zitting houdt, benoemt de leden en de plaatsvervangende leden van het stembureau uit zijn midden. De raad evenwel eener gemeente, welke meer dan één stemdistrict bevat, kan buiten zijn midden inwoners dier gemeente tevens kiezers in het kiesdistrict, waartoe het stembureau behoort, telkens voor den tijd van twaalf maanden tot leden en plaatsvervangende leden der stembureaux van een kiesdistrict benoemen. (»2. I )e burgemeester is voorzitter van het hoofdstembureau der gemeente, waarin het gevestigd is. Is in eene gemeente meer dan één hoofdstembureau gevestigd, dan is de burgemeester der gemeente voorzitter van het hoofdstembureau van het kiesdistrict, waarbinnen het gemeentehuis is gelegen. In dit geval worden de voorzitters der andere hoofdstembureaux door den gemeenteraad uit zijn midden benoemd en wordt voor de stembureaux een dei leden daarvan bij de benoeming als voorzitter aangewezen. In gemeenten waarin geen hoofdstembureau is gevestigd, is de burgemeester voorzitter van het stembureau in het eerste £* eenige stemdistrict. In de gevallen bij de twee voorafgaande leden bedoeld kan de burgemeester zich laten vervangen door een lid van den gemeenteraad, daartoe door den raad aan te wijzen. De voorzitters van alle andere stembureaux worden dooi den gemeenteraad zooveel mogelijk uit zijn midden benoemd. Is het getal der beschikbare gemeenteraadsleden niet toereikend om daaruit voorzitters voor alle stembureaux in de gemeente aan te wijzen, dan kan de raad daartoe inwoners van de gemeente, tevens kiezers in het kiesdistrict, waartoe het stembureau behoort, benoemen. (In art. 62 is het vet onderstr. ingev. door de wet van M900.) 03. De bij de opening der zitting van het stembureau fungeerende voorzitter, leden of plaatsvervangende leden, die kiezers zijn in het kiesdistrict waarbinnen het stembureau zitting houdt, kunnen slechts aan dat stembureau aan de stemming deelnemen. (In art. 63 is het vet onderstr. ingev. door de wet van 1900.) (11. Gedurende de zitting (stemming) zijn steeds de voorzitter en twee leden in het stembureau aanwezig. Bij ziekte of noodzakelijke verhindering van den voorzitter treden die leden, naar volgorde van benoeming, als zoodanig op. De tijdelijke vervanging der leden wordt, zoo daaraan behoefte bestaat, door den voorzitter van het stembureau geregeld. Zijn geene plaatsvervangende leden beschikbaar, dan worden door den voorzitter uit de in het lokaal aanwezige kiezers, een of meerdere leden benoemd, voor den tijd der ontstentenis van de plaatsvervangende leden. Van alle verwisselingen in de samenstelling van het stembureau wordt op het proces-verbaal aanteekening gehouden met opgave van de reden daarvoor en van den tijd der vervanging. (In art. 64 is het vet onderstr. ingev. en het met kl. letter tusschen () gepl. verv. door de wet van 19 OO.) BS. Bij plaatselijke verordening, waarvan afkondiging geschiedt, wordt voor elk stemdistrict een geschikt stemlokaal aangewezen. De burgemeester zorgt voor de inrichting van het lokaal. ««. Op de tafel, voor het stembureau staande, ligt een exemplaar dezer wet en der algemeene maatregelen van bestuur, die op de verkiezing betrekking hebben, en een afschrift of afdruk van de kiezerslijst. ©ï. De tafel is zoodanig geplaatst, dat de kiezers de verrichtingen van het bureau kunnen gadeslaan. ©». Nevens of op die tafel staat de stembus, vervaardigd naar het bij algemeenen maatregel van bestuur daarvoor vast te stellen model en gesloten met twee verschillende sleutels, waarvan de eene onder den voorzitter, de andere onder het oudste lid berust. (Zie K. B. vermeld onder art. 51.) Ott. Buiten de ruimte voor het publiek bestemd, zijn in het stemlokaal een of meer geheel van elkander afgescheidene lessenaars geplaatst, waarvan de toegang zichtbaar is voor het stembureau en voor het publiek, en waaraan de invulling van het stembiljet in het geheim geschiedt. De verdere inrichting van het stemlokaal, het aantal, de plaatsing en de inrichting der lessenaars, worden bij algemeenen maatregel van bestuur geregeld. (Zie K. B. vermeld onder art. 51.) JO. De burgemeester der gemeente, die hoofdplaats is van het kiesdistrict of waarin het geheele kiesdistrict is gelegen , draagt zorg, dat stembiljetten tot een met twintig ten honderd van het getal der kiesbevoegden in het district vermeerderd aantal, tijdig worden in gereedheid gebracht en in eene, aan het aantal deikiezers in elke gemeente evenredige, hoeveelheid aan de burgemeesters der gemeenten van het kiesdistrict, zoo dit meerdere gemeenten omvat, worden toegezonden in een verzegeld pak, waarop het aantal der zich daarin bevindende biljetten is vermeld. Geen andere stembiljetten mogen bij de stemming worden gebruikt. In geval een kiesdistrict meer dan ééne gemeente bevat, worden de kosten van het in gereedheid brengen van de stembiljetten naar evenredigheid van het aantal verstrekte biljetten over die gemeenten verdeeld. (Aan art. 70 is het vet onderstr. toegev. door de wet van ÉOOO.) 31. De burgemeester draagt zorg, dat vóór den aanvang der stemming bij elk stembureau in zijne gemeente aanwezig zijn stembiljetten tot een met twintig ten honderd van het getal der kiesbevoegden in het stemdistrict vermeerderd aantal. Deze biljetten worden aan het bureau toegezonden in een verzegeld pak, waarop het aantal der zich daarin bevindende biljetten is vermeld. «2. Op het stembiljet zijn aan de eene zijde in alphabetische volgorde de namen gedrukt der candidaten , waarover de stemming geschiedt; aan de keerzijde is de handteekening van den burgemeester der hoofdplaats van het kiesdistrict gestempeld. De verdere inrichting van het stembiljet wordt geregeld bij algemeenen maatregel van bestuur. (Zie K. B. onder art. 51.) sa. Vóór acht uur des morgens (den aanvang der stemming,) alvorens iemand tot deelneming aan de stemming (daaraan) wordt toegelaten 0) opent het stembureau Ujdif het pak met stembiljetten, telt de biljetten en sluit de busU na zich (te hebben) overtuigd te hebben, . Een kiezer kan, wanneer hij zich bij de invulling van zijn biljet vergist, eenmaal een nieuw stembiljet aanvragen, mits het eerst overhandigde door hem wordt teruggegeven. gO. Wanneer blijkt dat een kiezer lichamelijk hulpbehoevend is, kan de voorzitter van het stembureau toestaan, dat hij zich doe bijstaan. 81. De kiezer, die na waarschuwing de bij deze wet of de bij den tot uitvoering daarvan genomen algemeenen maatregel van bestuur, gegeven voorschriften omtrent de stemming niet opvolgt, wordt niet tot de stembus toegelaten, en is verplicht het stembiljet, zoo hem dit reeds overhandigd is, terug te geven. De kiezer, die tot de stembus toegelaten, weigert het stembiljet in de bus te steken, is eveneens verplicht dit terug te geven. De teruggegeven stembiljetten worden door het stembureau onmiddellijk onbruikbaar gemaakt, op de wijze bij algemeenen maatregel van bestuur te bepalen. (Zie K. B. vermeld onder art. 51.) 88. Gedurende den tijd, dat het stembureau zitting houdt, zijn de kiezers bevoegd in het stemlokaal te vertoeven, voor zoover de orde daardoor niet wordt verstoord en de voortgang der stemming niet wordt belemmerd. De kiezers (» die geen krijgslieden zijn,) verschijnen daar ongewapend ■ tenzij zij behooren tot de gewapende macht of een wapen bij zich hebben, dat behoort tot hanne ambtskleeding of bij de kleeding, door hen met vergunning van het boven hen gesteld openbaar gezag gedragen. De in het stemlokaal aanwezige kiezers kunnen, zoo de stemming niet overeenkomstig de wet geschiedt, bezwaren inbrengen. Hiervan wordt door het stembureau in het proces-verbaal der stemming melding gemaakt. (In art. 82 is het vet onderstr. ingev. en het met kl. letter tussehen () gepl. verv. door de wet van 1900 ) 83. De voorzitter van het stembureau is belast met de handhaving der orde in het stemlokaal. Xiet dan op zijne vordering en alleen tot bedwang van wanorde, mag eenige gewapende macht in het stemlokaal of zijne toegangen worden geplaatst. De burgerlijke en militaire autoriteiten zijn gehouden aan eene daartoe door den voorzitter van het stembureau gedane vordering te voldoen. «4. Bevindt hetder stemmTng onof zijne toegangen den behoorlijken voo g; g verklaard. De " de" '0,ge"den der ta het s,,£$„Ld •« daar.» opge. Het proces-verbaal dei gehouc , r°ikte stembiljetten , (en) maakt en evenals de sleute ' (ulke SOOi L afzonderlijk,) de ingeleverde de teruggegeven stembiljetten (eenl afzonderlijke kaarten en de kiezerslijst^ deze ' verrichtingen wordt verzegelde papieren ^^o ^ Van al cieze^ dT zondt ^ Ut kiesdistrict meer d„; ,.-n rtemdutr-thpvat. onmiddellijk op ^ spoedigste wiue bencht de schorsing der stemming aan den Commissaris der Kon^n ^ ^ ^ (I"hart'( f JplbferT'doör^fweTfan M0OO.) tusschen () gepl. \er%. uuu SS. Onmiddellijk na met de stemhet vorige artikel bedoelde p ^ voorzitter van het stembus en de verzegelde pa > . bewaring genomen en anbureau, zoo luj de " overgebracht. Deze levert ders aan den burgemeester ter bewa^ove^g^^ ^ ^ _nd. Bij die stemming wordt eene tweede stembus gebezigd. tijd verstreken is, woidt dit do 0o°-enblik dezer aankon- dfeEfïf he,"lótn.l!a.iwe.ige'Uers Sog tot de S5gLïïi,r« £* ^ss-ssrass stembiljetten opgemaakt en aan de \ stembureau, met maakt. Daarop wordt de kw^Ujst gewaarmerkt r~rdr,h"^ S^TESSS rSStesae ««•«»•. «* Sl°ten' (In art. 86 is het vet onderstr. ingev. en het met kl. letter tusschen ( ) gepl. verv. door de wet van 1900.) 83. Onmiddellijk na de in art. 86 voorgeschreven bekendmaking en verzegeling wordt de stembus geopend. De stembiljetten worden dooreen gemengd, geteld en vergeleken met het getal kiezers. die aan de stemming hebben deelgenomen. (Gem.-wet, Ubis.) 88. De voorzitter opent de stembiljetten. Hij deelt, na opening van elk biljet, den naam mede van den candidaat of de candidaten op wie eene stem is uitgebracht. ?udste dei teden van het stembureau ziet het stembiljet na. De beide leden van het bureau houden aanteekening van elke uitgebrachte stem. (Gem.-wet, 11 ter.) 89. Van onwaarde zijn andere stembiljetten dan die, welke volgens deze wet en de tot hare uitvoering gegeven voorschriften mogen worden gebruikt. Van onwaarde zijn voorts de stembiljetten: waarop geen der candidaten is gekozen; waarop de namen van andere personen dan de candidaten of waarop andere bijvoegingen geplaatst zijn; waarop meer candidaten zijn gekozen dan plaatsen te vervullen zijn; waarop de aanwijzing van eenen candidaat is geschied op eene andere wijze, dan is voorgeschreven bij art. 77; e" de stembiljetten, die eene aanduiding van den kiezer bevatten; ot die niet voorzien zijn van den voorgeschreven stempel. Onder bijvoegingen worden niet begrepen panten , strepen, vlakken. nagelindrnkken, vonwen . scheuren, gaten en vlekken tenzij deze blijkbaar opzettelijk zmi^aangebrarh^ Het stembureau beslist over de waarde van het stembiljet, terstond nadat het biljet is geopend. De voorzitter maakt de redenen van ongeldigverklaring en van twijfel en de beslissing onmiddellijk bekend. Indien een der in de zaal aanwezige kiezers dit verlangt, moet het biljet worden vertoond. Van een en ander geschiedt aanteekening in het proces-verbaal der stemming. (In art. 89 is het vet onderstr. ingev. door de wet van 1900.) 90. Terstond nadat alle stembiljetten zijn geopend en de daarop uitgebrachte stemmen opgenomen, maakt de voorzitter van het stembureau het getal der geldig uitgebrachte stemmen bekend, dat in het geheel en dat op elk der candidaten is uitgebracht. 91. Daarop worden de geopende, zoowel de geldige als de van onwaarde verklaarde stembiljetten, elke soort afzonderlijk in een verzegeld papier gesloten. De verzegeling in de artt. 84, 86 en in dit artikel voorgeschreVeïV wordt Seregeld bij algemeenen maatregel van bestuur. Door de in het lokaal aanwezige kiezers kunnen bezwaren worden ingebracht. Vervol eens wordt aanstonds proces-verbaal opgemaakt van de gehouden stemming. Hierin worden ook de ingebrachte bezwaren vermeld. (Zie K. B. vermeld onder art. 51.) *12 Het proces-verbaal der stemming wordt door alle leden van het stembureau geteekend. Het wordt met de verzegelde pakken in de artt. 86 en 91 bedoeld, door het jongste lid van het stembureau, zoo dit niet is het hoofdstembureau van het kiesdistrict, onverwijld naar den voorzitter van het hoofdstembureau overgebracht. (Gem.-wet, 11 ter.) q» Het hoofdstembureau houdt den volgenden dag des voormiddags te 9 uren in zijn stemlokaal eene zitting tot het vaststellen van den uitslag der verkiezing. . Is te voorzien, dat de processen-verbaal alsdan nog niet alle naar den zetel van het hoofdstembureau kunnen zijn overgebracht, dan wordt de zitting door den Commissaris der Koningin bij een met redenen omkleed besluit uiterlijk tot den tweeden op den dag der stemming volgenden dag op door hem te bepalen uur verdaagd. In de kiesdistricten . welke slechts .Vn stemdistriet bevatten en verder in die rloor den Minister van Binnenlandsche Zaken, na ingewonnen advies der Gedepnteerde Staten . aangewezen . wordt de zitting gehouden onmiddellijk na afloop van de werkzaamheid, bedoeld in artikel 92, eerste zinsnede. tv artt. 82 en 83 zijn op deze zitting toepasselijk. De bii den voorzitter van het hoofdstembureau ingeleverde piocessen verbaal blijven bij hem in bewaring tot dat de uitslag der vprkip7infr is vastgesteld. „ (In art. 93 is het vet onderstr. ingev. door de wet van 10»».) • pe voorzitter van het hoofdstembureau maakt in de bij art. 93 voorgeschreven zitting het getal bekend der bij elk sternbureau in het geheel en op eiken candidaat uitgebrachte geldige stemmen van onwaarde verklaarde stembiljetten en vervolgens den dienovereenkomstig vastgestelden uitslag der verkiezing. Door de in het lokaal aanwezige kiezers kunnen bezwaren wor- deZijlnwoSenhin het proces-verbaal der zitting opgenomen. Het hoofdstembureau kan, hetzij ambtshalve, hetzij naar aanleiding van een met opgave van redenen gedaan verzoek van een of meer kiezers eene nieuwe opneming der stembiljetten, zoowel uit alle. als uit een of meer stemdistncten, bevelen. Het neemt daartoe een met redenen omkleed besluit. Het gaat alsdan onmiddellijk tot deze opneming over. Het is bevoegd daartoe de verzegelde pakken te openen en den inhoud te vergelijken met de processen-verbaal der stembureaux. Bij deze opneming worden de voorschriften gevolgd der artt. 86_92, eerste zinsnede. »«. De vorm en de inrichting der in de artt. 84, 91 en 94 bedoelde processen-verbaal worden vastgesteld bij algemeenen maatregel van bestuur. (Zie K. B. onder art. 51.) 03. Terstond nadat de uitslag der verkiezing is vastgesteld wordt het daarvan opgemaakte proces-verbaal, met de processenverbaal der stembureaux en de overeenkomstig de artt. 86 en 91 verzegelde pakken, ingezonden aan het bestuur der gemeente, die hoofdplaats is van het kiesdistrict of waarin het geheele kiesdistrict is gelegen. ÏÏS. Het gemeentebestuur bewaart het proces-verbaal en doet afschrift daarvan terstond aanplakken en ter secretarie voor een ieder ter inzage nederleggen. Het bewaart de processen-verbaal der stembureaux en de verzegelde pakken tot dat over de toelating van den benoemde (gekozene) is beslist en vernietigt ze vervolgens. Van deze vernietiging wordt proces-verbaal opgemaakt. (In art. 98 is het vet onderstr. ingev. en het met kl. letter tusschen () gepl. verv. door de wet van 10OO.) TWEEDE AF DEELING. Van de benoeming van afgevaardigden ter Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal en van hunne aftreding. § 1. Van de afgevaardigden ter Eerste Kamer. Art. O». Leden der Eerste Kamer kunnen alleen zijn mannelijke Nederlanders, die niet bij rechterlijke uitspraak de beschikking of het beheer over hunne goederen hebben verloren, noch van de verkiesbaarheid ontzet zijn, den ouderdom van dertig jaren vervuld hebben en of behooren tot de hoogstaangeslagenen in de Rijks directe belastingen öf één of meer hooge en gewichtige openbare betrekkingen, door de wet aangewezen, bekleeden of bekleed hebben. lOtt. In elke provincie wordt door Gedeputeerde Staten eene lijst opgemaakt, hen aanwijzende, die in de op het oogenblik van het vaststellen der lijst tot den loopenden , voor de personeele belasting tot den laatstverloopen dienst behoorende kohieren, in de Rijks directe belastingen, zoo in opcenten als in hoofdsom, het hoogst zijn aangeslagen. (In art. 100 is het vet gedr. ingev. door de wet van 31 Dec. S. 309.) ÏOI. De aanslag der vrouw in de Rijks directe belastingen wordt beschouwd als staande ten name van haren man, die van minderjarige kinderen als staande ten name van hunnen vader, voor zooveel betreft de goederen, waarvan hij het vruchtgenot heeft. l«a. Het opmaken der lijst geschiedt jaarlijks. naar aanleiding der jaarlijks vóór 15 Maart aan Gedeputeerde Staten, door de ontvangers der Rijks directe belastingen en der successierechten in te zenden, door hen gewaarmerkte opgaven, waarin alle belastingschuldige mannen en gehuwde vrouwen op hunne tot den loopenden , voor de personeele belasting tot den laatstverloopen dienst behoorende kohieren voorkomende en het bedrag waarvoor zij in elke belasting afzonderlijk zijn aangeslagen worden aangewezen. Gedeputeerde Staten noodigen de inwoners der provincie uit, om, zoo zij in eene andere provincie dan die hunner woonplaats in de Rijks directe belastingen zijn aangeslagen, daarvan vóór 15 Maart te doen blijken. (In art. 102 is het vet gedr. ingev. door de wet van 31 Dec. IS9Ï, S. 30!).) lOS. Gedeputeerde Staten brengen op de lijst zoodanig getal personen, binnen de provincie wonende, dat op iedere vijftienhonderd inwoners der provincie één tot lid der Eerste Kamer uit dezen hoofde verkiesbaar zij. 14. De lijst vermeldt in alphabetische volgorde de namen der hoogstaangeslagenen en verder hunne voornamen, de plaats en dagteekening hunner geboorte, de dagteekening hunner naturalisatie, zoo die heeft plaats gevonden en het laagste gezamenlijke bedrag van aanslagen, dat tot de plaatsing op de lijst heeft geleid. De vorm en de inrichting der lijst worden vastgesteld bij algemeenen maatregel van bestuur. (Zie K. B. vermeld onder art. 9.) •lOft. De lijst wordt uiterlijk op den laatsten April door Gedeputeerde Staten vastgesteld, daarna geplaatst in de Nederlandsche Staatscourant van 5 Mei en tot en met 21 Mei voor een ieder op de provinciale griffie ter inzage nedergelegd en in afschrift of afdruk, tegen betaling der kosten, verkrijgbaar gesteld. 1U6. Tot en met 15 Mei is een ieder bevoegd bij Gedeputeerde Staten verbetering van de lijst te vragen, op grond dat hij zelf of een ander, in strijd met de wet, daarop voorkomt, niet voorkomt of niet behoorlijk voorkomt. 1©«. Indien het verzoek om verbetering van de lijst een ander persoon dan den verzoeker betreft, wordt die andere persoon door of vanwege Gedeputeerde Staten, binnen vier en twintig uur, schriftelijk met het verzoek en de gronden van het verzoek in kennis gesteld. lOtf. De verzoeken om verbetering van de lijst worden, met de noodige bewijsstukken, dadelijk tot en met '21 Mei. voor een ieder op de provinciale griffie ter inzage nedergelegd en in afschrift, tegen betaling der kosten, verkrijgbaar gesteld. Een ieder is tot tegenspraak van het verzoek bevoegd. De tegenspraak wordt aan Gedeputeerde Staten schriftelijk en uiterlijk den 23sten Mei ingediend. 109. Na 23 Mei, doch vóór 5 Juni, beslissen Gedeputeerde Staten over de verzoeken om verbetering van de lijst. Zij verbeteren de lijst, zooals zij vinden te behooren, met waarmerking der wijzigingen door den voorzitter en den griffier. De beslissing van Gedeputeerde Staten is met redenen omkleed en wordt in haar geheel op de provinciale griffie voor een ieder ter inzage nedergelegd en in afschrift, tegen betaling der kosten, verkrijgbaar gesteld. Gedeputeerde Staten doen hiervan openbare kennisgeving en deelen de beslissing, is daarbij wijziging van de lijst bevolen, schriftelijk mede aan hem wien de wijziging betreft. Gelijke mededeeling geschiedt, wanneer het verzoek om verbetering geheel of ten deele niet is toegewezen, aan den verzoeker, zoo de gevraagde verbetering van de lijst hem zeiven betrof. De nederlegging, verkrijgbaarstelling, kennisgeving en mededeeling, in het vorige lid bedoeld, geschieden uiterlijk 7 Juni. ■ fO. Met 8 Juni wordt de nieuwe lijst van kracht en treedt zij in de plaats van de bestaande. Na dien tijd kan zij alleen ten gevolge van rechterlijke uitspraken. welke wijziging van de lijst bevelen, worden gewijzigd. BH. Gedeputeerde Staten doen de van kracht gewordene lijst plaatsen in de j\ederlandsche Staatscourant van 15 Juni; zenden dadelijk afschrift der lijst aan den Minister van Binnenlandsche Zaken; doen haar op de provinciale griffie voor een ieder ter inzage nederleggen en in afschrift of afdruk, tegen betaling der kosten, verkrijgbaar stellen. (In art. 111 is het vet onderstr. ingev. door de wet van 1900.) ' '2- Gedurende vijf dagen, te rekenen van den dag der in art. 109 voorgeschreven kennisgeving, kan door een ieder die niet in de door Gedeputeerde Staten genomene beslissing berust, de zaak bij een met redenen omkleed en onderteekend verzoekschrift, vergezeld van de bewijsstukken en van een afschrift der beslissing van Gedeputeerde Staten, worden onderworpen aan de uitspraak der arrondissements-rechtbank binnen wier ressort de lijst is opgemaakt. Bij de behandeling van dit verzoekschrift worden, ook in cassatie, de bepalingen in acht genomen, voor de behandeling der verzoekschriften tot verbetering der kiezerslijst voor de Tweede Kamer, de Provinciale Staten en den gemeenteraad voorgeschreven . met dien verstande, dat bij de arrondissements rechtbank ook het openbaar ministerie wordt gehoord, hetwelk binnen vijf dagen conclusie neemt, en dat de arrondissements-rechtbank binnen acht dagen daarna uitspraak doet. Partijen zijn niet gehouden zich van de tusschenkomst van procureurs te bedienen. 113. Van de rechterlijke beslissing, welke wijziging van de lijst oeveelt, wordt uiterlijk den volgenden dag door den griffier kennis gegeven aan Gedeputeerde Staten der provincie, wier lijst zij betreft. Overeenkomstig deze rechterlijke beslissing wordt onverwijld de lijst verbeterd, met aanteekening van de rechterlijke beslissing, waarvan de wijziging een gevolg is , en met waarmerking door den voorzitter van Gedeputeerde Staten en den griffier der Staten. Verbeteringen, na 8 Juni aangebracht, worden door Gedeputeerde Staten onverwijld in de Nederlamische Staatscourant bekend gemaakt. 114. De voor de toepassing der voorgaande artikelen door de ontvangers der Rijks directe belastingen en der successierechten af te geven uittreksels uit de kohieren zijn vrij van kosten. De in de vorige artikelen bedoelde verzoekschriften, stukken^_voor_de rechtsvordering benoodigd , beslissingen . uitspraken en kennisgevingen zijn vrij van zegel-, griffie- en registratiekosten. (Aan art. 114 is het vet onderstr. toegev. door de wet van ÏOHO.) • I.V De leden der Eerste Kamer worden door de Provinciale Staten gekozen, op de door de provinciale wet bepaalde wijze. HO. De gewone tijd te hunner verkiezing is de tweede Dinsdag der maand Juli. Alsdan wordt voorzien in de vervulling van de plaatsen der leden, die met den volgenden derden Dinsdag van September naar den rooster moeten aftreden. ■ 17. De verkiezing ter vervulling der plaatsen, die door ontslag. overlijden of om eene andere reden openvallen, geschiedt binnen dertig dagen na dat openvallen. In geval van ontbinding der Eerste Kamer, geschiedt de verkiezing van de leden der Eerste Kamer binnen veertig dagen na de dagteekening van het besluit tot ontbinding. 115. Gedeputeerde Staten zenden ten spoedigste aan den benoemde een door den voorzitter en den griffier te teekenen uittreksel uit de notulen der Staten-vergadering, waarin hij is benoemd. Dit uittreksel vermeldt het getal der bij de stemming tegenwoordige leden van de Staten, dat der op den benoemde uitgebrachte stemmen, en de omstandigheden, die op de geldigheid der stemmen van invloed geweest zijn. Het strekt den benoemde tot geloofsbrief. (Prov. wet, 40; Gem.-wet. '12.) HO. De benoemde geeft, bij het bekomen van het uittreksel, een bewijs van ontvangst daarvan af en geeft binnen drie weken na de dagteekening van dat bewijs, kennis aan de Gedeputeerde Staten, of hij de benoeming aanneemt. Hij wordt, laat hij dien tijd zonder kennisgeving voorbijgaan , geacht de benoeming niet aan te nemen. ISO. Die in meer dan ééne provincie is benoemd, verklaart aan de Gedeputeerde Staten dier provinciën , binnen den in he; vorig artikel gestelden termijn, welke benoeming hij aanneemt. Hij wordt, laat hij dien tijd zonder verklaring voorbijgaan, geacht geene der op hem uitgebrachte benoemingen aan te nemen. 131. Binnen veertien dagen nadat Gedeputeerde Staten kennis hebben bekomen , dat een benoemde de benoeming niet aanneemt, of nadat de in de artt. 419 en 120 bepaalde tijd verstreken is, doen de Provinciale Staten eene nieuwe keuze. 132. De tot lid der Eerste Kamer benoemde legt, indien hij voorkomt op de lijsten der hoogstaangeslagenen, nevens zijn geloofsbrief, aan de Kamer over een uittreksel, voor zooveel zijn persoon betreft, van de provinciale lijst van hoogstaangeslagenen waarop hij gebracht is en eene door hem zeiven af te geven verklaring , vermeldende alle openbare betrekkingen die hij bekleedt. Indien hij niet voorkomt op de lijsten der hoogstaangeslagenen , legt hij nevens zijn geloofsbrief en de verklaring, vermeldende alle openbare betrekkingen die hij bekleedt, over een uittreksel uit de geboorteregisters of, bij gemis daarvan, eene akte van bekendheid, waaruit de tijd en plaats zijner geboorte blijken en eene verklaring, vermeldende welke der hooge en gewichtige openbare betrekkingen, bedoeld in art. 99, hij bekleed heeft. 133. De geloofsbrief moet door den benoemde (gekozene), binnen vier maanden na zijne dagteekening, bij de Kamer worden ingezonden. De griffier der Kamer doet aan den Minister van Binnenlandsche Zaken mededeeling der ingekomen geloofsbrieven. Is de geloofsbrief niet binnen den in de vorige zinsnede bepaalden termijn ingezonden, dan wordt de plaats geacht opnieuw te zijn opengevallen. (In art. 123 is het vet onderstr. ingev. en het met kl. letter tusschen () gepl. verv. door de wet van 1900.) 134. De leden der Eerste Kamer kunnen ten allen tijde hun ontslag nemen. Het wordt door hen ingezonden aan de Kamer, die het ter kennis brengt van den Minister van Binnenlandsche Zaken, of, zoo de zitting der Kamer gesloten is, aan dien Minister. 135. Wanneer een lid der Eerste Kamer ophoudt Nederlander te zijn of bij rechterlijke uitspraak de beschikking of het beheer over zijne goederen heeft verloren of van de verkiesbaarheid ontzet is of na zijne verkiezing een bezoldigd Staatsambt aanneemt, dat hij niet reeds tijdens die verkiezing vervulde, houdt hij op lid te zijn. De nieuwe verkiezing geschiedt alsdan binnen dertig dagen na den dag, waarop de Minister van Binnenlandsche Zaken kennis van het feit heeft bekomen. § 2. Van de afgevaardigden ter Tweede Kamer. ISO. Leden der Tweede Kamer kunnen alleen zijn mannelijke Nederlanders, die niet bij rechterlijke uitspraak de beschikking of het beheer over hunne goederen hebben verloren, noch van de verkiesbaarheid ontzet zijn en den ouderdom van dertig jaren hebben vervuld. 137. De leden der Tweede Kamer worden gekozen in de kies- MEIJER WIERSMA, Staatswetten. 2'' druk. 12 districten, waarin het Rijk wordt verdeeld, door hen die op de lijst van kiezers voor deze Kamer zijn gebracht. Eene bij deze wet gevoegde tabel regelt de verdeeling des Rijks in kiesdistricten. In elk district wordt één lid der Kamer gekozen. IS». De kiesdistricten worden, na ingewonnen advies der Gedeputeerde Staten, door den Minister van Binnenlandsche Zaken verdeeld in stemdistricten. In de gemeente welke hoofdplaats is van het kiesdistrict of waarin het geheele kiesdistrict ia gelegen of in het deel der gemeente, hetwelk een kiesdistrict uitmaakt, wordt te gelijker tijd het stemdistrict aangewezen, waarin het hoofdstembureau zitting heeft. De verdeeling geschiedt in dier voege, dat een stemdistrict in den regel niet meer dan duizend kiezers bevat en in geen geval samenvoeging van gemeenten of deelen van verschillende gemeenten plaats heeft. (In art. 128 is het vet onderst, ingev. door Je wet van lOOO.) 12». De gewone tijd ter verkiezing der leden van de Tweede Kamer, is de eerste Dinsdag der maand Juni. Alsdan wordt voorzien in de vervulling van de plaatsen der leden, die met den volgenden derden Dinsdag van September moeten aftreden. 13(1. De verkiezing ter vervulling der plaatsen, die door ontslag, overlijden of om eene andere reden openvallen, geschiedt binnen dertig dagen na dat openvallen. In geval van ontbinding der Tweede Kamer geschiedt de verkiezing van de leden der nieuwe Kamer binnen veertig dagen na de dagteekening van het besluit tot ontbinding. 131. De Minister van Binnenlandsche Zaken bepaalt, ter vervulling eener tusschentijds in de Tweede Kamer openvallende plaats, den dag der verkiezing. Hij bepaalt vóór elke verkiezing voor leden van de Tweede Kamer, de dagen, waarop, zoo noodig, de stemming en de herstemming zullen geschieden. Bij de periodieke verkiezingen wordt de dag der stemming niet vroeger bepaald dan den lOden Juni. Bij de periodieke verkiezingen geschieden de stemming en de herstemming in alle kiesdistricten op dezelfde dagen. De stemming en de herstemming geschieden in alle stemdistricten van het kiesdistrict op dezelfde dagen. 133. Op den dag der verkiezing, zoodra de door de wet tot het inleveren der opgaven van candidaten bepaalde tijd is afgeloopen, sluit de burgemeester van de gemeente, die hoofdplaats is van het kiesdistrict of waarin het geheele kiesdistrict is gelegen, de lijst der candidaten. Is geen candidaat op die lijst gebracht, dan verklaart de burgemeester dat niemand is benoemd. Is slechts één candidaat op die lijst gebracht, dan verklaart de burgemeester dezen candidaat te zijn benoemd tot lid der Kamer. De burgemeester maakt van zijne handeling onmiddellijk proces-verbaal op, dat ter secretarie van de gemeente voor een ieder ter inzage wordt nedergelegd, in afschrift wordt aangeplakt en, tegen betaling der kosten, verkrijgbaar gesteld. De vorm en de inrichting van het proces-verbaal worden vastgesteld bij algemeenen maatregel van bestuur. (Zie het K. B. vermeld onder art. 51.) ■ 33. Zijn er meer candidaten opgegeven, dan geschiedt over hen, uiterlijk binnen veertien dagen, eene stemming. Bij eerste stemming wordt geen hunner benoemd, dan met volstrekte meerderheid van stemmen. Bij herstemming, noodzakelijk wanneer die meerderheid bij de eerste stemming niet is verkregen, wordt men benoemd met de meeste stemmen. Indien de stemmen staken is de oudste in jaren de benoemde. In geval van gelijken ouderdom beslist het lot. De volstrekte en de betrekkelijke meerderheid worden vastgesteld naar het aantal van waarde zijnde in de stembussen gevondene stembiljetten. Indien bij eerste stemming of bij herstemming geene stemmen zijn uitgebracht of alle stembiljetten van onwaarde zijn verklaard, geschiedt binnen veertien dagen eene nieuwe stemming of herstemming. (Aan art. 133 is het onderstr. toegev. door de wet van 10OO.) 134. Wanneer bij eene eerste stemming geene volstrekte meerderheid is verkregen, wordt onmiddellijk door den voorzitter van het hoofdstembureau van het kiesdistrict eene lijst opgemaakt, bevattende de namen der twee candidaten, die bij de eerste stemming de meeste stemmen hebben erlangd. Komen ten gevolge van gelijk aantal stemmen meer dan twee candidaten voor plaatsing op de lijst in aanmerking, dan worden deze allen daarop geplaatst. De herstemming heeft plaats uiterlijk binnen veertien dagen na de eerste stemming. 13». De benoemde ontvangt onverwijld van den burgemeester der gemeente, die hoofdplaats is van het kiesdistrict of waarin het geheele kiesdistrict is gelegen, een afschrift van het procesverbaal, waaruit zijne candidaatstelling of zijne benoeming blijkt en, in geval van stemming of herstemming bovendien. van den voorzitter van het hoofdstembureau afschriften van de daarvan opgemaakte processen-verbaal. Deze afschriften strekken den benoemde toe geloofsbrief. (Prov. wet 10; Gem.-wet 12.) (In art. 135 is het vet onderstr. ingev. door de wet van 1900.) 13«. De benoemde geeft binnen drie dagen na het bekomen van het afschrift of de afschriften een bewijs van ontvangst daarvoor af, en geeft, binnen vier weken na de dagteekening van dat 12' bewijs, kennis aan den burgemeester der gemeente, die hoofdplaats is van het kiesdistrict of waarin het geheele kiesdistrict is gelegen, of hij de benoeming aanneemt. S Hij wordt, laat hij dien tijd zonder kennisgeving voorbijgaan, geacht de benoeming niet aan te nemen. * 137. Die in meer dan één kiesdistrict is benoemd, verklaart aan de burgemeesters der gemeenten, die hoofdplaatsen zijn van die kiesdistricten of waarin het geheele kiesdistrict is gelegen, binnen den in het vorig artikel gestelden termijn, welke benoeming hij aanneemt. Hij wordt, laat hij dien tijd zonder verklaring voorbijgaan, geacht geene der op hem uitgebrachte benoemingen aan te nemen. (Prov. wet 12; Gem.-vvet 13 bis.) 131*. üe burgemeester der gemeente, die hoofdplaats is van het betrokken kiesdistrict of waarin het geheele betrokken kiesdistrict is gelegen, geeft onmiddellijk kennis aan den Minister van Binnenlandsche Zaken wanneer een benoemde zijne benoeming heeft aangenomen. Gelijke kennisgeving geschiedt wanneer een candidaat vóór de stemming of zoo iemand, die in herstemming komt vóór de herstemming komt te overlijden of wanneer een benoemde zijne benoeming niet heeft aangenomen, of de in de artt. 136 en 137 bepaalde tijd verstreken is. Binnen veertien dagen geschiedt eene nieuwe verkiezing op den dag, door den Minister van Binnenlandsche Zaken te bepalen. Hetzelfde vindt plaats, zoo iemand de benoeming in één district heeft aangenomen, nadat hij in een ander is gebracht (en in een ander voorkomt) op de lijst der candidaten over wie eene stemming of herstemming moet geschiedenin het laatstgenoemd district. (In art. 138 is het vet onderstr. ingev. en het met kl. letter tussehen () gepl. verv. door de wet van 19O0 ) f39. De burgemeesters der gemeenten, die hoofdplaatsen zijn van kiesdistricten of waarin het geheele kiesdistrict is gelegen, geven onmiddellijk aan den Minister van Binnenlandsche Zaken kennis van de lijst van candidaten over wie eene stemming ot herstemming moet geschieden. 140. Wanneer het proces-verbaal van den burgemeester niemand als benoemd aanwijst, geeft deze daarvan kennis aan den Minister van Binnenlandsche Zaken. Binnen veertien dagen geschiedt eene nieuwe verkiezing op den dag, door den Minister van Binnenlandsche Zaken te bepalen. ■ 41. De tot lid der Tweede Kamer benoemde legt, nevens zijn geloofsbrief, aan de Kamer over een uittreksel uit de geboorteregisters , bij gemis daarvan, eene akte van bekendheid, waarui: tijd en plaats zijner geboorte blijken, en eene door hem zeiven af te geven verklaring, vermeldende alle openbare betrekkingen die hij bekleedt. 143. De geloofsbrief moet door den benoemde, binnen vier maanden na zijne dagteekening, bij de Kamer worden ingezonden. De griffier der Kamer doet aan den Minister van Binnenlandsche Zaken mededeeling der ingekomen geloofsbrieven. Is de geloofsbrief niet binnen den in de vorige zinsnede bepaalden termijn ingezonden, dan wordt de plaats geacht op den eersten dag na afloop van dien termijn opnieuw te zijn opengevallen. (Prov. wet 15; Gem.-wet 17.) ■ 43. De leden der Tweede Kamer kunnen ten allen tijde hun ontslag nemen. Het wordt door hen ingezonden aan de Kamer, die het ter kennis brengt van den Minister van Binnenlandsche Zaken, of, zoo de zitting der Kamer gesloten is, aandien Minister. ■ 44. Wanneer een lid der Tweede Kamer ophoudt Nederlander te zijn of een der andere in art. 126 vermelde vereischten verliest, of na zijne verkiezing een bezoldigd Staatsambt aanneemt, dat hij niet reeds tijdens die verkiezing vervulde, houdt hij op lid te zijn. De nieuwe verkiezing geschiedt alsdan binnen dertig dagen na den dag. waarop de Minister van Binnenlandsche Zaken kennis van het feit heeft bekomen. § 3. Van de aftreding der leden vin de Eerste en Tweede Kamer. ■ 45. Een derde gedeelte van de leden der Eerste Kamer treedt om de drie jaren af. Het eerste aftredende derde bestaat voor Noordbrabant uit 2 leden, Gelderland 2, Zuidholland 4, Noordholland 3, Utrecht 1 , Friesland 1, Overijssel 1, Groningen 1, Drenthe 1 en Limburg 1, te zamen 17 leden. Het tweede bestaat voor Noordbrabant uit 2 leden , Gelderland 2 , Zuidholland 3, Noordholland 3, Zeeland 1, Utrecht 1, Friesland 1, Overijssel 1, Groningen 1, Drenthe 1 en Limburg 1, tezamen 17 leden. Het derde bestaat voor Noordbrabant uit 2 leden . Gelderland 2, Zuidholland 3, Noordholland 3, Zeeland 1, Friesland 2, Overijssel 1, Groningen 1 en Limburg 1, te zamen 16 leden. ■ 46. Bij ontbinding der Eerste Kamer begint de rooster van aftreding telkens opnieuw te werken, over twee jaren, te beginnen met den eerstvolgenden derden Dinsdag in September. Bij ontbinding der Tweede Kamer treden de leden af drie jaren na den eerstvolgenden derden Dinsdag in September. ■ 4S. Het lot bepaalt den tijd, waarop elk lid der Eerste Kamer naar den rooster aftreedt, zooverre deze dien tijd niet zelf heeft aangewezen. ■ 4B. Die ter vervulling eener buiten den gewonen tijd van aftreding opengevallen plaats tot lid der Eerste of Tweede Kamer is benoemd (verkozen), treedt af op het tijdstip. waarop degene, in wiens plaats hij is benoemd (verkozen), moest aftreden. (In art. 148 is het vet onderstr. in de plaats gekomen van het m. kl. letter tusschen ( ) gepl. door de wet van 1900.) STRAFBEPALINGEN. ■49. Hij die in de aangiften bij art. 13 bedoeld, opzettelijk eene valsche opgaaf doet aangaande een feit, waarvan de plaatsing op de kiezerslijst afhankelijk kan zijn, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste één jaar. ■al». Hij, die bij het onderzoek in art. 2o en art. 2b bedoeld, opzettelijk eene valsche opgaaf doet aangaande een feit, waarvan de plaatsing op de kiezerslijst van den persoon, dien het onderzoek geldt, afhankelijk kan zijn, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden. c. . , ■ 51. Hij, die eene opgave, als bedoeld in art. 51 inlevert, wetende dat zij voorzien is van handteekeningen van personen, die niet bevoegd zijn tot deelneming aan de verkiezing, waarvoor de inlevering geschiedt, terwijl zonder die handteekeningen geen voldoend aantal voor eene wettige opgave zou overblijven, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden ot eene geldboete van ten hoogste honderd twintig gulden. Met gelijke straf' wordt gestraft hij, die wetende dat hij niet bevoegd° is tot deelneming aan de verkiezing, eene vnor die verkiezing ter inlevering bestemde opgave, als bedoeld bij art. ol, heeft onderteekend. . tü\bis. De bestuurders van gemeentelijke of bijzondere spaarbanaen, die nalatig zijn in het afgeven van de overeenkomstig art 18 aangevraagde verklaring of die niet of niet behoorlijk voldoen aan het voorschrift. vervat in artikel 21. tweede lid, worden gestraft met eene geldboete van ten hoogste honderd gulden. (Art. 151 bis is ingevoegd door de wet van tOOO.) «53. Hij die niet voldoet aan de verplichting, opgelegd in art. 26, wordt gestraft met eene geldboete van ten hoogste drie S 153. De bestuurders van instellingen van weldadigheid, die niet of niet behoorlijk voldoen aan de voorschriften vervat in de artt. 23 en 32, worden gestraft met eene geldboete van ten hoogste honderd gulden. , 154. Overtreding van de artt. 57 en 58 dezer wet wordt gestratt met hechtenis van ten hoogste veertien dagen of geldboete van ten hoogste vijf en zeventig gulden. ■ 55. De voorzitter, de leden en de ter vervanging opgeroepen plaatsvervangende leden van het stembureau, die gedurende de zitting (stemming) buiten noodzaak afwezig zijn, worden gestraft met eene geldboete van ten hoogste honderd gulden. (In art. 155 is het vet onderstr. in de plaats gekomen van het met kl. letter tusschen () gepl. door de wet van 19QO.) ISO. De kiezer die niet voldoet aan de bij art. 81 opgelegde verplichting tot teruggave van het stembiljet wordt gestraft met eene geldboete van ten hoogste drie honderd gulden of hechtenis van ten hoogste twaalf dagen. 15S. De in de artt. 149, 150 en 151 bedoelde strafbare feiten worden als misdrijven, die in de artt. 151 bis. 152, 153. 154, 155 en 156 bedoeld, worden als overtredingen beschouwd. (In art. 157 is het vet onderstr. ingev. door de wet van 1900.) 158. Bij veroordeeling wegens een der in de artt. 149 en 150 omschreven misdrijven kan ontzetting van de in art. 28 n". 3 van het Strafwetboek vermelde rechten worden uitgesproken. SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN. 15». Wanneer de in deze wet bepaalde verrichtingen op eenen Zondag of algemeen erkenden Christelijken feestdag mochten vallen of de daarin gestelde termijnen op eenen Zondag of algemeen erkenden Christelijken feestdag mochten afloopen, treedt de eerstvolgende dag, geen Zondag of algemeen erkende Christelijke feestdag zijnde, daarvoor in de plaats. Voor zoover de bepaling van den tijd voor die verrichtingen aan het openbaar gezag is opgedragen, worden daarvoor geene Zondagen of algemeen erkende Christelijke feestdagen aangewezen. 1GO. Deze wet is. voor zoover niet het tegendeel daaruit blijkt of bij de provinciale wet of de gemeentewet bijzondere regelingen zijn gemaakt, toepasselijk op de verkiezingen van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, van de Provinciale Staten en van de gemeenteraden. H»l. Deze wet kan worden aangehaald onder den titel van „kieswet". IBS. De wet van 4 Juli 1850 (Staatsblad n". 37), gewijzigd bij art. VII van de Additioneele artikelen der Grondwet, door de wet van 30 December 1887 (Staatsblad nu. 257) en door de wet van 11 Januari 1894 (Staatsblad n". 5) vervalt, behalve voor zoover betreft de wijze van stemmen, waaromtrent de bepalingen van de Eerste Afdeeling, § 3, van toepassing blijven, op de verkiezing van leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal tot den 15den Mei 1897 en op de verkiezingen van leden der Provinciale Staten en der gemeenteraden tot op nadere wettelijke regeling. De kiezerslijsten, op grond van de bepalingen dier wet vastgesteld blijven tot 15 Mei 1897 van kracht. Ten behoeve van de vaststelling der kiezerslijst in 189/ wordt in afwijking van art. 23 vóór den 22sten Februari aan de in dat artikel bedoelde besturen ter vervanging van de lijsten A en B eene lijst gezonden van de personen, die voor de plaatsing op de kiezerslijst in aanmerking komen. De volgens genoemd artikel vereischte opgave wordt vóór 8 Maart ingezonden. 163. Tot en met het jaar, waarin de personeele belasting, zooals die is geregeld bij de wet van "16 April 1896 (Staatsblad n72) wordt ingevoerd. is art. 1 a ook toepasselijk op hen, die over het volle laatstverloopen dienstjaar zijn aangeslagen in de personeele belasting, zooals die is geregeld bij de wet van 29 Maart 1833 (Staatsblad n". 4), laatstelijk gewijzigd bij de wet van 15 April 1891 (Staatsblad n". 88). 164. Wordt de wet van IC April 189(5 (Staatsblad n". 72) niet met den aanvang van het burgerlijk jaar ingevoerd, dan geldt de over het jaar van invoering volgens die wet geheven belasting als belasting over een vol dienstjaar. bedoeld bij art. ia. 165. Deze wet treedt in werking den lsten Januari 1897. TABEL, bedoeld in de artikelen 1 en 2 der Kieswet. Hu r Minimum' Vrijt Vrije kost GEMEENTE ' in. wonin„of en ov komen inwoning inwoning DEEL DER GEMEENTE. bedoeld in artikel li 1°. | li 2". | 2 | 2 Provincie Noordbrabant. 's Hertogenbosch (behalve Orthen) . f 1,75 ƒ450,00 /' 87,^0 f 300,00 Berden op Zoom (stad) . . . 4,25 350,00 62,50 250,00 Breda „ „ „ Helinonu (kom en onmiddellijke omgeving) „ | „ ,, „ Tilburg (behalve Berkdijk en 't Laar, Reit en Reitsche hoeve, Hasselt, St'okhasselt, Heikant, Groeseind en Rauwbrake) „ „ „ „ Waalwijk ,, „ üesoijen 1,001 325,00 50,(1) 225,00 Boxmeer „ lioxtel „ „ „ Cuyk en St. Agatha (dorp) . „ „ „ „ Eindhoven .... . „ „ „ „ (ii'ertruidenberg (kom) ... „ „ „ Ginneken en Bavel (kom Ginneken). „ I „ „ „ Grave „ „ „ 's Hertogenbosch (Orthen) . . „ ,, „ „ Heusden „ „ ,. „ Alierlo ('t Hout) „ (tosterhout (kom) „ „ ,. „ Oss „ „ ((udenbosch (kom) . . . . „ „ „ „ 1'rinsenhage (Duitenhuis en buiten Waterpoort) | „ ., I „ Ravenstein „ .. „ lïosendaal en Nispen (kom van Ro- j sendaal; „ ,, lïosmalen (Hintham). . . . „ „ ,. Teteringen (Terheidensehe hoek, Zandberg en Teteringsche dijk). „ „ „ „ Tilburg (overig deel) „ „ yxgh'. . . . de Werken en Sleeuwijk (kom) . „ „ „ „ Werkendam (kom) .... „ „ „ „ Woudrichem (kom) „ „ „ „ Almkerk „ 300,00 37.50 200,00 Baardwijk „ „ 'eer? nergnerri ...... Bergen op Zoom (overig deel). . : „ ., ,. „ Berlicum I i „ i Minimum Vrije Vrgekost Huur- I . * Ci K MEESTE in- woning of eu or Pr«9 komen j inwoning inwoning DFKL DER GEMEENTE. bedoeld in artikel J h 1". | 1 b 2". | 2 J 2 f Kin /BOOOO ƒ 37,50 ƒ200,00 Beugen en Ri]kevoort . . • / l,UO/ auu,uu \ , Cromvoirt " " " " Dinteloord en Prinsland ...» Dongen (kom) » Drongelen, Hangoort, Gansoijen en Doeveren ! " Drunen " „ den Dungen Dussen. I " Munster en Muilkerk • ' » " " Engelen Escïi ..•••■■ '< i Etten en Leur (kom Etten en kom Leur) . • • *| » Fijnaart en Heiningen . . . J >, Geldrop " " " Gemert (korn) . • • • • n " Gestel en Blaarthem (het deel grenzende aan Eindhoven). . . „ » Goirle (kom) | n » Halsteren Haps " i " " '' Helmond (overig deel) ... >■ : » 1 " Helvoirt » Herpt ..••••■ » i " " Hooge en Lage Zwaluwe ... „ Klundert » Linden » I » Lith " Loon op Zand ; „ » Maashees en Overloon . . „ ,■ » Meeuwen, Hill en Babvlomënbroek „ l » " St. Michielsgestel . . • — | >» » Mill en St. Ilubert » Nieuwkuik » Nieu w-Vossemeer .... „ ■ « » " Oirschot (kom) » Oisterwijk (kom) .... „ " Ossendreeht » Oudenbosch (overig deel) . . „ I » » Prinsenhage (overig deel) . . „ : „ , :> Rosendaal en Nispen (overig deel). „ ; Sprang. . • . • • • • " ; " Standdaarbuiten . . . • » » " Minimum v rge «rgovuai Huur- | Cl E M K E N T I'. | in- woning of en 0F t PrÜs komen inwoning inwoning DEEL DEK GEMEENTE. j bedoeld in artikel I U 1». j U 2". 1 2 | 2 Steenbergen en Kruisland . . ƒ 1,00 ƒ 300,00 ƒ 37,50 ƒ200,00 Stratum (het deel grenzende aan Eindhoven) . • • • . • » Strijp (het deel grenzende aan Eindhoven) | » ] " " " Terheiden . . • • • " Tongelre (het deel grenzende aan Eindhoven) | » j » " Valkenswaard Veghel (kom) en Middegaal . . | » » Vierlingsbeek in» " " Vlijmen " " " Wanroov » Willemstad j » » " Woensdreeht » Woensel (het deel grenzende aan Eindhoven) Wouw Zevenbergen » " " Zundert (kom) . . •. ; twënn 17o00 Cuvk en St. Agatha (overig deel) . 0,80 275,00 £>,0U Dongen (overig deel). ...«;» Etten en Leur (overig deel) . . „ » " Geertruidenberg (overig deel). . , „ i » Gemert (overig deel). , •. • , • " | " " Gestel en Blaarthem (overig deel). „ » Ginneken en Bavel (overig deel) . „ i ,, Goirle (overig deel) .... » » " Mierlo (overig deel) ,, » " ' Oirschot (overig deel) ,> » " Oisterwijk (overig deel) » » Oosterhóut (overig deel) ... „ „ Rosmalen (overig deel) » » Stratum (overig deel) ... Strijp (overig deel) » ïeteringen (dorp) .... „ Tongelre (overig deel) » » Veghel (overig deel). . • • >, » de Werken en Sleeuwijk (overig deel) „ „ » Werkendam (overig deel) ;> ,, Woensel (overig deel) ... „ •» Woudrichem (overig deel) . . „ >, Zundert (overig deel) . . • „ Overige gemeenten .... » » Minimum Vrye Vrije kost Huur- | G F. M E F N T E in- woning of en 0K Prus komen inwoning1 inwoning DEEL DER GEMEENTE bedoeld in artikel 16 1". 14 2". 2 2 Provincie Gelderland. buiU!n7ken f '2,00 ƒ500,00 ' ƒ 100.00 ƒ325,01 Arnhem (buitenwijken) . . • VjJ [ l2"'(X ?rxi!tad): : : : : S 88 3B Nijmegen (Hatert en Hees, rondom ' Nijmegen) » » Renkum (Oosterbeek) ... » " >' Rheden (Velp) » Tiel •' " Ubbergen (Beek) • » " Wageningen (stad) » '» Zutphen . • ■ • • • » " j " A^Jr*V(u™.»T m "W «f *** Brurnmen (kom) . . • • j » j » j " Buurmalsen en Tricht (dorpen) „ •> » Doesburgh » » Doetinchem (stad) » » » Ede (kom) j » I » " Geldermalsen (kom) ...•»» » Harderwijk (stad) . . . • » » j " Herwen én Aerdt (Tolkamer). „ » " Nijmegen (overig deel) ... » >• « Renkum (dorp) » » Rheden (Steeg, Dieren en Ellekom) „ " » » Vuren en Dalem (Dalem) . » » " Zalt Bommel » ' " Zevenaar (stad) » » » , " „ Ammerzoden » 300,00 37.50 '200.0 Arnhem (Schaarsbergen) >i » » " Barneveld (kom) .... » » , " >' Beesd " | » Bemrnel | » | »» I « I » Beuningen I »» » Be u sic hem I " " " Brakel » " Brummen (overig deel) . j » " " " Buren . . . • • • } » » " I " Buurmalsen (overig deel) . . | , » •' 1 »» Deil ; » " » Didain (kom) ■> " " Dodewaard I » " " ' Doorwerth I » I " » » Huur i Minimum Vrye Vrye kost GEMEENTE in- woning of en of komen inwoning inwoning DEEL DEK GEMEENTE. bedoeld in artikel 1 b 1°. 1 1 h 2°. 2 1 2 iJriel (kom Kerk-Driel) . . • f 1,00 ƒ300,00 f 37,50 f '200,•t' Druten (kom) »>»!<• » Duiven ,, «!»> •• Echteld » I " " " Ede (Bennekom, VeenendaalenLun- teren) I » »> » Elburg •> " " Eist ....... n \ »» " Ermelo (dorpen Ermelo en Nunspeet) „ ♦. >• Ewijk .>'»•»• •) Geldermalsen (overig deel) . » j » >• Gent .....•• .. »» j •» Groesbeek (kom) .... „ j „ , i » Hattem (stad) I •• ' »• I » Hedel ,, j „ „ Hemmen ...... „ j „ Herwen en Aerdt (Lobith) . . „ ». » Heteren >• Huissen « »» »» " Hummelo (de dorpen Humrnelo en Laag-Keppel) » » •• " Hurwenen » „ „ ,, IJzendoorn >• " , " Resteren I " " " " Lienden » •> j »« Lochem (kom) .. « v »• Maurik » » i •» Millingen (kom) .. »» j « Nijkerk i « »:»•!>• Pannerden I >• »» ' ». >• Renkum (overig deel) ... „ „ Rheden (Spankeren).... „ " I RoSSUm • > » n n hozendaal ,, » | >• Valburg ,, „ Voorst » » » » Vorden (kom) » » >• Vuren en Dalem (Vuren). ». >. >. •> Wadenoijen „ ,, .. Wageningen (overig deel) „ ,, VVamel (kom) » I •> » Warnsveld (kom) .... ,, ,. „ i Westervoort (kom) ....,, „ „ „ Wijchen (kom) I " " " Winterswijk (dorp) Wisch (Térborg) „ ' „ » Minimum! Vrije Vrjjekost Huur- G E M E E N T E in- woning of en 0F PrÜs komen inwoning inwoning DEEL DER GEMEENTE. bedoeld in artikel j li 1». li 2°. 1 2 2 , , i f 1 00 f 300,00 f 37,50 f '200,00 boelen / WV ' ' oe-'™ ' 175 0O Apeldoorn (overig deel) . . . 0,80 27o,< , > Barneveld (overig deel) ...» Didam (overig deel).... » Doetinchem (stad, schependom) Driel (overig deel) . Druten (overig deel).... " Ede (overig deel) .... " ! " " Ermelo (overig deel). Groesbeek (overig deel) ... •< >< Harderwijk (overig deel) >• Hattem (overig deel). ..." Herwen en Aerdt (overig deel) . „ >• Hummelo (overig deel) . j » j '• Lochem (overig deel) Millingen (overig deel) . . • i >, » Rhecien (Laag Soeren) ... Ubbergen (overig deel) ... « " Vorden (overig deel). ... Wamel (overig deel). • j » •> VVarnsveld (overig deel) . . • " " Westervoort (overig deel) . ,, » " Wijchen (overig deel) ». Winterswijk (overig deel) . » » Wisch (overig deel) . . . • „ >< •» Zevenaar (overig deel) . . • | » | » Overige gemeenten ...••• " Provincie Zuidholland. Rotterdam (behalve Kralingsche /M <25 00 f 350 00 I'fflB'SSB/a Hillegersberg (Zwaanshals) . . A00 » » Rotterdam (Kralingsche Veer en Delft1^10^. '. '.'.li '1,75 450,00 8^,50 300,00 Dordrecht I " " Gouda " Hof van Delft (stadsgedeelte) . • | » Leiden " " | " Schiedam » " Vrijenban (stadsgedeelte). . • •• -V™ 07500 Capelle aan den IJssel . . . 1,50 400,00 ^,UO //°'uu Gorinchem 1 " " Loosduinen ' » ' " " Minimum Vrije Vrjjekost Huur- | GEMEENTE in- woning of en 0F Pl'üs komen inwoning inwoning DEEL DER GEMEENTE. bedoeld in artikel li 1°. 14 2". | 2 2 Maassluis f 1,50 ƒ400,00 f 75,00 f '275,00 Rijswijk " " Vl'aardingen >• " VGravenzande ! 'l>- **>,00 02,50 250,00 Hellevoetsluis „ j " " •' Hillegersberg (overig deel) . » J " " " IJsselmonde » " " Krimpen aan den IJssel . . . ; „ | Nieuwerkerk aan den IJssel Overschie " •' Ridderkerk •> •• •» Schoonhoven I " " " Vlaardinger-Ambacht . „ >• >• •• Zwijndrecht (kom en Meerdervoort) „ « - " Aarlanderveen ">00 •i2r,'UU ÖU'UÜ zzo>uu Alblasserdam » .. .. Alkemade " Alphen " Ammerstol » » » Arkel » Beijerland (Oud-) .... » Berg'schenh'oek » " " Bodegraven » " " Boskoop ..... " " Brielle » >• Dubbeldam " •• " tiouderak « ; " Haastrecht „ . „ " Hardinxveld >> Hazerswoude •< Hellevoet (Nieuw-) .... „ Hillegersberg (Ter Bregge) . „ j •• ; llillegom » " " " Hof van Delft (overig deel) . „ „ « lloog-lilokland >• >• Katwijk » " " Kethel » „ Koudekerk „ »• » ,» Krimpen aan de Lek » „ » » Leiderdorp ...... ,» >, •• " Leerdam „ <, ,> Lekkerkerk ,< » Lekkerland (Nieuw)...... .> .. " de Lier » " " ' " i.isse )i »» ,, ir Minimum Vrye Vryekost Huur- I G E M E E N T E in- woning of en oF Pry® komen inwoning inwoning DEEL DEK GEMEENTE. bedoeld in artikel \h 1°. 1 b 2°. I 2 2 Maasland ■ f ^ 1 :i25'°° f «V»'/ 225,00 Middelharnis (kom) . . • • •• Monster " Moordreclit Naaldwijk • '• Noordwijk • " Noordwijkerhout » Oegstgeest • >• » " Ouderkerk aan den IJssel • j « '• Oudewater " Oudshoorn Papendrecht . « " Pernis • , " " Rijnsburg Rozenburg • » >• " Sassenheim • » Schiebroek • » '* Schipluiden • ! " Sliedrecht » »> j » Somrnelsdijk (kom) . » Stompwijk (Leidschendam) • j „ „ j „ Valkenburg •> »• Veur » Voorhout » '• Voorschoten ....•„ „ Vrijenban (overig deel) „ » •» Warmond " Wassenaar » " ' " Wateringen •< " Woerden " " Zoeterwoude >> » " Zwammerdam » " Zwijndrecht (overig deel). . • „ .. •• •• Middelharnis (overig deel) . • „ 300,00 37,50) -00.00 Somrnelsdijk (overig deel) . • „ >• Stompwijk' (overig deel) .. - » Overige gemeenten . » •» : i Huur- M'n'mum Vrge JVrgekost C» K M E E N T E i iu- 'woningof' en °f [ 'ir's J komen inwoning | inwoning DEEL DER GEMEENTE ' hedoeld in artikei i U 1°. | 14 2°. 2 ; 2 _ Provincie Noordholland. Amsterdam (behalve de bij de wet van 20 Maart 1806 (Staatsblad no. 39) aan Amsterdam toegevoegde, doch in deze tabel afzonderlijk genoemde voormalige deelen van Nieuwer-Amstel,SlotenenDiemen) f 2,50 /'550,00 ƒ125,00 ƒ 350,00 Amsterdam (de voormalige wijk H van Nieuwer-Amstel en het tij de wet van 20 Maart 1896 (Staatsblad no. 39) aan Amsterdam toegevoegd voormalig deel van Sloten) 2,00 500,001 100,00 325,00 Haarlem „ „ | „ „ Haarlemmerliede en Spaarnwoude (in de onmiddellijke omgeving van Haarlem) „ „ „ „ Heemstede (Meester Lottelaan) . „ „ „ „ Ouder-Amstel (Omval) „ „ „ „ Sloten (Sloterdijk, Baarsjes en IJpolder) ....... ,, „ ,, „ Watergraafsmeer . ... „ ,, „ „ Weesp 1,75 450,00 87,50 300,00 Alkmaar 1,50 400,00 75,00 275,00 Velzen (IJmuiden) „ „ „ „ Zaandam „ „ „ „ Amsterdam (het bij de wet van 20 Maart 181)6 (Staatsblad no. 39) aan Amsterdam toegevoegde voormalige deel van Diemen) . . . 1,25 350,00 62,50 250,00 Beverwijk „ „ „ „ Bloemendaal (Bloemendaal en Over- „ veen) >, .. V Bussum „ ., „ . „ Haarlemmerliede en Spaarnwoude (Halfweg) „ „ „ „ uen Helder (den Helder en Nieuwe- „Diep) Hilversum Hoorn „ „ „ Koog aan de Zaan „ „ Muiden Purmerend „ „ „ „ Sloten (Sloten en Osdorp) . . „ „ „ „ Velzen (Jan Gijzenvaart) „ ,, „ „ Meijer Wiersma, Staatswetten. 2* druk. 13 ' ,, | Minimum Vrije ; Vryekost Huur- . GEMEENTE j ' in- | woning of en nF Prii9 j komen | inwoning i inwoning DF.EI. DEK GEMEENTE. I bedoeld in artikel li 1. | li 2°. | 2 2 Wormërveer 1 f 1,25 ƒ350,001 f 62,50 f 200,00 Aalsmeer 1 * •' ï,00 328,00 50,00 2&,00 Beemster " " " " Bennebroek ..... •• " '' Bloemendaal (Vogelenzang) . Broek op Langendijk . Buiksloot " " " ,, „ Enkhuizen . . • • • • Haarlemmerliede en ï^paamwoude (overig deel) " " " Haarlemmermeer Heemstede (overig deel) ..." •• jj Huizen " Ilpendam " , " Krommenie. ..... •• " i !, Landsmeer I » „ Medemblik " " ^ Monnickendain •• " " ^ Naarden " " i „ Nieuwendam " " Nieuwer-Amstel Noord-Scharwoude .... - " '' ^ Oosthuizen " " " Oostzaan " ** i Oudkarspel ••••..' * " " Ouder-Amstel (overig deel) - j " ! I " Ransdorp j " Schoten Spaarndam " _ Uitgeest " \\ Uithoorn •,•••• " " „ Velzen (overig deel) Weesperkarspel " " Westzaan " [ " „ Wiide-Wormer Wijk aan Zee en Duin . | •• Zandvoort « Zuid-Scharwoude 37,50 200,00 Abbekerk ' I Akersloot " I ** 't' Andijk Ankeveen Anna Paulowna » " Huur- Minimum Vrye Vryekost GEMEENTE in- woning of en OF Pr^8 komen inwoning' inwoning DEEL DER GEMEENTE. bedoeld in artikel l lb 1°. | U 2°. 1 2 | 2 Assendelft ' f 1,00 /'30ü,00 f 37,50 f 200,00 Avenhorn » „ ü Barsingerhorn » » » Beets » ii i) ,i Bergen » » » Berkhout ,, „ ,r Blnricum „ >, ,r Blokker » » >» Boven karspel „ ,, „ Broek in Waterland . . . . „ „ „ „ Callantsoog „ ,, „ Castricum „ „ ,, Kginond aan Zee . ... „ „ ,, „ Kgmond-binnen „ ,» •> ,) Graft ,j ,, ,, 's Graveland ,, ,, ,. Grootebroek „ „ „ Harenkarspel ,, „ „ Heemskerk „ „ „ Heer Hugowaard ....(„ „ „ „ Heilo j )| j, j» j) len Helder (overig deel) . . . „ ,, „ „ Hensbroek „ „ „ Hoogkarspel „ „ Hoogwoud „ „ ÜSp „ „ ,j Katwoude „ » » Koedijk ...... ,, ,, „ Kortenhoef „ „ „ Ivxvadijk „ „ „ „ l.aren „ ,. „ „ Limmen „ „ „ St. Maarten „ ,. „ Marken „ „ „ Middelie „ „ „ Midwoud „ „ „ Nederhorst den Berg . j „ „ „ „ Xibbixwoud „ „ , N'ieuwe-Niedorp . . . . „ „ „ „ Obdam „ „ ,, „ Opmeer „ „ „ Opperdoes „ „ 'terleek „ „ ,. Oudendijk „ „ „ „ lude-Niedorp „ „ „ „ Oudoro „ i 13* TI Minimum' Vrije Vrije kost ! Huur- 1 ; j GEMEENTE | in- | woning of: en 0(. PrÜ9 komen i inwoning inwoning DEEL DER GEMEENTE. bedoeld in artikel li 1°. I \h 2". | 2 2 St. Pancras TT TTTTTöO f 300,00' f 37,50 f 200,00 Fetten " " " de Rijp " " " Schagen " . Schellinkhout " ; " ! Schermerhorn ....•" " Schoorl " " " Spanbroek " " Sijbekarspel Térschelling " " Texel " " Twisk Urk Ursem " " Venhuizen I " Vlieland " Warder " Warmenhuizen , " " Wervershoof »» ■ » r' Westwoud Wieringen » Wieringerwaard ....,, ., •• Wijdenes »< " " Winkel " Wognum „ » " de Zijpe » " Zuid- en Noord-Schermer ». Overife gemeenten li'.: '0,80 275,00 25,00 175,00 Provincie Zeeland. • f \ 75 ƒ 450,00 f 87,50i f 300,00 Vhssingen ''' ' i 97^00 Middelburg . . . • • J.50 400,00 75,00 |o,00 Koudekerke ('t Zandt) . . • 1,25 350,00 62,50 250,uu Oost- en West-Souburg . . . ^ ^ ^ j ^ Verseke •> " " St. Laurens (Brigdainme) . „ » » Neuzen (kom) . » » Aagtekerke ! ! •' '■ » 300,00 ^ 2Ói,'f" St Annaland » " Arnemuiden » Axel (kom) " ! " " Baarland » " jjuur Minimum Vrge Vrjjekost GEMEENTE { in. woning of en OF I Pr^s komen inwoning inwoning DEEL DER GEMEENTE. ■ bedoeld in artikel I 1» 1°. | IJ 2». | 2 | 2 | i | Biggekerke j f 1,00 f300,00 f 37,50 ƒ200,00 Borssele | .» .» Brouwershaven .. >> » Bruinisse | » » » » Burgh .. ii •» Colijnsplaat » » Domburg .. .. >■ Dreischor » •> » <• Driewegen j „ .. .. Duivendijke » .» »> •» Elkerzee » .. » •• Ellemeet .. » » Ellewoutsdijk I " " " I " 's Gravenpolder <• •• " Grijpskerke .. >> J Haamstede <• •> •• 's Heer Abtskerke ...... ,. » •• 's Heer Arendskerke „ „ ., s Heerenhoek >> Heinkenszand ,> >• >• Hoedekenskerke .... .. ! » •• Hulst " " " " Kapelle " " " " Ivats '• •' " Kattendijke .. hierkwerve j " " " " lvloetinge 1 .. .. .. 1 .. Kortgene I " " " " Koudekerke (overig deel) . » " " Krabbendijke ! » » " Kruiningen i " " *' " St. Laurens (dorp) ...... .. •• .• St Maartensdijk ...... .. .. •> Meliskerke „ „ ,, .. Nieuwerkerk „ ,. .. •. Nieuw- en St. Joosland . . .. „ •• Nisse . ....... .» •. " Noordgouwe .. .. Noord welle „ „ (losterland ,, ., »> Oostkapelle .. " Oudelande ., ,. Oud-Vossemeer „ Omverkerk „ .. Ovezande „ St. Philipsland „ .. .. .. Huur Minimum] Vrije j Vr;jeko9t GEMEENTE in- j woning of | en or I'rua komen inwoning inwoning DEEL DER GEMEENTE. bedoeld in artikel 14 1°. 1 1* 2°. | 2 | 2 Poortvliet 7 1,00 ƒ 300,00 f 37,50 ƒ200,00 Renesse » » » Rilland-Bath ,, » » Ritthem ,, » » Sas van Gent ■ » » » " Scherpenisse ...... ,, » Schore » » Serooskerke (Schouwen) ...]>, » » Serooskerke (Walcheren") „ >, » Stavenisse » » Tholen >» » " " Veére » » " Vrouwenpolder „ » » Waarde » » Wemeldinge » » » Westk^pelle » » Wissekerke » » Wolphaartsdijk >> » •> » Zonnemaire ,, » " » Axel®!overig deel) 0,80 27B.00 2B,00 17^,00 Neuzen (overig deel) . . • " ! " " i " Overige gemeenten . . • • » 1 ,, ui » Provincie Utrecht. Jutphaas (het bij de wet van '20 I Maart 1896 (Staatsblad no. 40) i aan Jutphaas toegevoegde voor- j ,CAAnn mi malige deel van Utrecht) . . / 2,00 f 500,00 f 100,00 f 32o.0i Oudenrijn (het bij de wet van 20 Maart' 1896 (Staatsblad no. 40) aan Oudenrijn toegevoegde voormalige deel van Utrecht) » ,, » Utrecht (behalve de bij de wet van 20 Maart 1896 (Staatsblad no. 40) aan Utrecht toegevoegde voormalige deelen van de Bildt, Jutphaas en Oudenrijn) „ » » " Utrecht (de tij de wet van 20 Maart iü%(Staatsblad no.40) aan Utrecht toegevoegde voormalige deelen van de Bildt en Jutphaas) . . . 1,75 450,00 87,oO 300,00 Amersfoort (stad) . • 1,50; *00.00 75,00 "i0-^ Baarn (kom) 1,25 350,00 62,50 2o0, de Bildt (kom)..... .. » » >' j jjuur [Minimum Vrije Vrgekost GEMEENTE ! in- ] woning of1 en or PrU8 I komen inwoning inwoning DEEL DER GEMEENTE. | bedoeld in artikel j li 1». | li 2°. | 2 | 2 Soest (Soestdijk, Langeind, Middel- . wijk en de Kerkeburen) . . . f 1,25 f 350,00 f 02,"0 f 250,00 Ab'co ude-Ba am brugge ! ! ! ï,00 328,00 50,00 225,00 Abcoude-Proostdij ,, ,, » » Breukelen-Nijenrode . . . „ „ » « Breukelen-St Pieters (Vechtzijde) . „ „ „ :> Driebergen „ ,, » » Harmelen „ » » Jutphaas (overig deel) „ „ » " Loeuen ! » » » " Maarssen „ » » Maarsseveen (Nieuw-) „ „ » » Nigtevecht ,, » » Oudenrijn (de Meern) . . . „ „ „ „ Rhenen (stad) j „ „ ,, » Rijsenburg ,, „ » Veenendaal (dorp) . ■ ,, ,, >, » Veldhuizen (de Meern) „ ,, ,, " Vleuten (de Meern) „ » i; Vreeland „ » » Vreeswijk ,, » >■ Wijk bij Duurstede ,, ,, „ v Willige' Langerak (nabij Schoon- Achttienhoven 1,00 , 300,00 37,50 200.00 Amerongen • • ■>, ,, » » Amersfoort (overig deel) . . . „ „ „ „ Haam (overig deel) „ „ ,, n Benschop 1 ,, » v Breukelen St. Pieters (Breukeler- veen) ...... „ | ,, „ Bunnik „ » >< Bunschoten ,, » " Cothen . ,, ,, ,» " Doorn „ ! » » Eemnes „ „ ,, „ Haarzuilens „ „ Hoenkoop . „ „ „ » Hoogland „ ,, » Houten » » IJsselstein „ ,, ;> Jaarsveld „ Kamerik „ Kockengen ,, ,, •> Huur Minimum! Vr\je Vrije kost GEMEENTE in- woning of en of Pr"s t komen inwoning inwoning DEEL DER GEMEENTE. bedoeld in artikel I 14 1». | » 2°. | 2 2 Laag-Nieuwkoop • f 1,00 j/300,00 / 37,50 ; f 200,00 Langbroek » | ,. „ Leersum l »» •> " Leusden 1 » » •• " Linschoten „ .■ •> Loenersloot ■» « Loosdrecht >> >> •• Lopik ,, .. , Maarn Maarsseveen (Oud) .... »» j '« | « » Maartensdijk ...-.• « Mijdrecht „ .. ,, Montfoort « Odijk ■» Oudenrijn (overig deel) ... ,, „ „ Polsbroek » | »« j »» •• Renswoude «» Rhenen (overig deel) ... „ ,, Ruwiel ,, .• •> Schalkwijk >> Snelrewaard „ I „ Stoutenburg ,, ,,,, Tienhoven „ „ j » •> Tuil en 't Waal „ Utrecht (het bij de wet van 20 Maart 181I6 (Staatsblad no. 40) aan Utrecht toegevoegde voormalige deel van Oudenrijn) >( ,, ,, ,. Veenendaal (overig deel). .. .. ,, ,, Veldhuizen (overig deel) ,, „ ,. Vinkeveen „ ,, ■. Vleuten (overig deel) ,, „ „ „ Werkhoven ,, ,, Westbroek „ » Willeskop „ >. >' Willige Langerak (overig deel) . „ » Wilnis >> >i » •' Woudenberg » » >» " Zegveld » » de Bildt (overig deel) . . . 0,80 275,00 25,00 175,00 Soest (overig deel) ....!„ ,, •• 1 » Zeist (overig deel) ....;„ „ „ >. i ' I Huur- Minimum Vrye Vrye kost OLMEENIE . in. woning of' en OF > Pry9 komen inwoning inwoning DEEL DEK GEMEENTE. bedoeld in artikel ; 16 1°. lfr 2". 2 . 2 Provincie Friesland. Leeuwarden f 1,50 I f 400,00 I f 75,00 i f '275.00 Bolsward „ 350,00 ! 62,501 250;00 Franeker (behalve Vijf- en Zevenhuizen en Uitburen) . . . 1,25 i „ ,. „ Harlingen „ „ ,, v Leeuwarderadeel (Huizum, Schrans en verlengde Schrans). „ „ „ „ Sneek• • • • • ^ | Aengwirden (Heerenveen) . . 1,00 325,00 50,00 : 225,00 't Bildt „ Haskerland (Nijehaske tot en met de Schans en de Joure) . . „ „ „ „ Lemsterland (de Lemmer) . „ „ „ „ Schoterland (Heerenveen) . . „ „ „ „ Utingeradeel (Akkrum) ... „ ,, „ , ,, Achtkarspelen „ 300,00 ' 37,50 ; 200,00 Aengwirden (overig deel) . , „ „ „ „ liaarderadeel „ „ „ „ Barradeel „ , „ ,, Dantumadeel „ „ „ „ Dockum „ „ „ „ Boniawerstal „ » „ „ Ferwerderadeel „ „ „ 1 ,, Franeker (Vijf- en Zevenhuizen en Uitburen) ' „ „ ( » Franekeradeel „ „ „ ,, Gaasterland „ ,, „ „ Haskerland (overig deel). . . „ „ ■ „ j „ Hemelumer Oldephaert ... „ „ „ ! „ Hennaarderadeel . . . . „ „ „ „ Hindelopen „ „ „ „ Idaarderadeel » j „ „ IJlst ....... ,, „ ,, ,, Kollumerland ., » > „ Leeuwarderadeel (overig deel) „ ,, ., „ Lemsterland (overig deel) . . „ „ ., „ Menaldumadeel „ „ < »ostdongeradeel .... „ „ „ „ Opsterland „ „ ,, ,, Rauwerderliem „ „ ., ,, Schoterland (overig deel) „ „ „ „ Sloten....... „ ,, „ ,, Smallingerland „ „ ,, „ Stavoren „ „ „ , r. Minimum Vrüe Vrge kost „ Huur- GEMEENTE in woning of en op PrU8 komen inwoning inwoning DEEL DEK GEMEENTE. bedoeld in artikel ! W 1". lh 2". 2 . 2 Tietjerksteradeel . . • • ƒ 1,00 ƒ300,00 ƒ .57,50 ƒ 200,00 Utingeradeel (overig deel) . . „ ,, >, « Westdongeradeel . . . . „ ,, ,, Weststellingwerf (Wolvega) . . „ „ » Wijmbritseradeel ....,„ ,, » » Wonseradeel „ » » " Worknm • • • i» » '' " Weststellingwer'f (overig deel) . 0,80 275,00 25,00 175,00 Overige gemeenten ,, ,, » Provincie Overijssel. Zwolle ƒ 1,75 ƒ450,00 ƒ 87,50 ƒ 300,00 Deventer 1,50 400,00 75,00 2/o,00 Enschedé j » >> j » Hengelo (kommen naaste omgeving) 1,25 350,00 62,50 250,00 Almelo (Ambt) (bij de stad) . . '1,00 325,00 50,00 Almelo (stad) ....•». >, » Borne (kom en naaste omgeving). .. >> IJsselmuiden (kom) .... •• " Lonneker (bij Enschedé alsmede Glanerbrugge) ...... ., » Losser (nabij Oldenzaal). .... ,. >• Oldenzaal » " SSSi": : : : : : : w» »» mm Blokzijl .. Dalfsen .. .. Delden (stad) Diepenveen » Genemuiden » » Goor " " Grafhorst » >> » Hasselt •• " IJsselmuiden (overig deel) » » Kampen (overig deel) ,, ,. •> Kamperveen •• >• Markelo (karspel Goor) . . . ,. ,. •• Oldemarkt Olst ....••» " »* Raalte " Rijssen " Steen wij kerwold ...... .. Vollenhove (Stad) ...... .. Vollenhove (Ambt) .... Huur- Minimum Vrjje Vrye kost GEMEENTE in- woning of en OF Pr^8 komen inwoning inwoning DEEL DEK GEMEENTE. ; bedoeld in artikel I 16 1°. | Vt 2°. t 2 j 2 Wijhe (behalve Marle) . • f 1,00 ƒ300,00 f 37,50 ƒ 200,00 Wilsum » " " Zalk en Veecaten ...... .. >« Zwartsluis " Almelo (Ambt) (overig deel) . . 0,80 275,00 25,00 175,00 Borne (overig deel) .... ., .. ' » Hengelo (overig deel) ..... .. - » Lonneker (overig deel) .. « *• » Losser (overig deel). .. .. .. Markelo (overig deel) - » " Wijhe (Marle) Overige gemeenten ...... » ,. i .. Provincie Groningen. Groningen I f 2,00 /' 500,00 /' 100,00 f 325,00 Haren (Helpman) .... 1.75 450,00 87,50 300,0» Appingedam (Appingedam, het Bolwerk en Sol werd) . . . 1)00 325,00 50,00 ILj,w Delfzijl (Delfzijl en Farmsum). . .. .. Haren (dorp) » " Hoogezand » Nieuwesehans Onstwedde (Stadskanaal) .... Oude Pekel-A " Sappemeer " Slochteren (Foxham) • .. Veendam I » Wildervank 1 Winschoten " Zuidbroek ! " AréSSraen<0^lS,.^r^'"",": V»' W «W Delfzijl (Weiwerd, Heveskes. Oter- .. dum, Meedhuizen en Uitwierda) „ ,, •• " Haren (overig deel). ....... Onstwedde (overig deel) . . Slochteren (overig deel) ...(>. Overige genieenten . . . • »» Provincie Drenthe. Assen f W Z'325,00 f 50,00 f 225,00 Borger (Nieuw-Buinen> ..... Meppel » '• ' I Huur ' Minimum: Vrge Vrjje kost GEMEEN 1' E j in- , woning of en of I Pr^s komen inwoning . inwoning DEEL DEK GEMEENTE. bedoeld in artikel 16 1». ! ll> 2". i 2 2 . __ _ . p Anlo (Annerveen, Spijkerboor, i Eexterveen, Annerveensch ka- '■ naai en Eexterveensch kanaal) . f 1,00 | ƒ300,00 f 37,50 ƒ.00,00 Borger (veengedeelte) „ „ >. Coevorden (kom) .. .. >. " Emmen (Nieiiw-Amsterdain) .. .. .> » Gasselte (Gasselterboerveen, Gasselterboerveenschemond , Gasselternijveen en Gasselternijveen- schemond) .. .. » Gieten (Gieterveen, Bonnerveen en Bareveld) „ >, » Hoogeveen (kom) „ .. » Nijeveen ,. ,< » Odoorn (veengedeelte) „ .. „ » Roden (Nietap) .. >. » Ruinerwold •• » " de Wijk , " " .„ë/w Anlo (overig deel) .... 0,80 275,00 25,00 175,00 Borger (overig deel). . „ ,, >. » Coevorden (overig deel) „ » .. » Eminen (overig deel) „ »> » Gasselte (overig deel) ... .. » » j » Gieten (overig deel). . . . : „ » >. j » Hoogeveen (overig deel) . . . „ „ .. •• Odoorn (overig deel) ... „ „ „ » Roden (overig deel)....,, „ » Overige gemeenten .... „ „ „ » Provincie Limburg. lieer (bij Maastricht) . . . f '1,25 / 350,00 f 62,50 ƒ 250,00 Maastricht „ >. » Meerssen (sectie G). >. » .. » Roermond (kom) „ „ .. » Venlo (stad met het stadsgedeelte van den Bantuin). ... „ .. .. " Ambij. ...... 1,00 325,00 50,00 225,00 Berg en Terblijt (Plenkert) . . „ » Gennep „ .. « Gronsveld (Heugem). „ „ >. » Heer (overig deel) . . . . „ » •• » Heerlen (kom) .. .. " Kerkrade (Kerkrade en Holz). . „ „ .. » Maasbree (kom van Blerick) „ „ „ >. Meerssen (sectiën B en D) . . „ „ n Oiid-Vroenhoven ...... „ .> i jjuur ' Minimum Vrye Vrge kost (iJE M E E N T E in- ' woning of en OF I Pry9 komen i inwoning inwoning DEEL DEK GEMEENTE. j bedoeld in artikel I 16 1°. 1 b 2°. 2 ; 2 St. Pieter ƒ 1,00 f 325,00 f 50,00 ƒ225,00 Vaals (kom) In » n " Valkenburg » » «_ Beek (dorp) . . . . ■ >• 300,00 3/,50 200.00 Bemelen >* " « Berg en Terblijt (overig deel) . ,> « » » Bergen <• >< 1 " •• Bocholtz » » " " Borgharen " » " " Bunde " " " " Echt (kom) " " " " Eygelshoven » n » Eysden » » " " St. Geertruid " " " " Gronsveld (overig deel) ..." » " " Gulpen (kom) " » » Heerlen (overig deel) " " " Horn " " " " Horst (kom) » " " " Houthem " " " " Hulsberg Itteren " " " Kerkrade (overig deel) ..." " " " Klimmen » " " " Maasniel " " " " Meerssen (sectie A). " " »< » Mesch " " " Mheer » " " " Mook ....... " " " " Nieuwenhagen " » » Ottersum » " " Oud-Valkenburg . . . . „ « » " Rijckholt ...... " " Roermond (overig deel) ...» » " >' Schaesberg " " " Schin op Geulle » " " " Simpelveld » " " " Sittard (kom) " " " " Swalmen (kom) ...... >i « » ïegelen » » " Utach over Worins » » » » Vaals (overig deel) . « » " Venlo (overig deel) . ... » » » " Venrav (dorp) " » << Voerendaal >i » »» Weert (kom) ! » » " | jjuur Minimum . Vrije j Vrjje kost GEMEENTE ' in- : woning of i en OF Pr"8 kooien ' inwoning inwoning DEEL OER GEMEENTE. j bedoeld in artikel I 16 1°. | 16 2°. i 2 | 2 Wijlre ƒ 1,00 ƒ 300,00 f 37,50 f 200,00 Beek (overig deel) .... 0,80 27^,00 25,00 175,00 Echt (overig deel) . ... „ „ „ „ Gulpen (overig deel) . . . | „ „ „ „ Horst (overig deel) ....,,„ „ „ Maasbree (overig deel) . . . : „ „ „ „ Sittard (overig deel) . . . „ „ „ „ Swalmen (overig deel) . . . „ „ .■ ,, Venray (overig deel) . . . j „ „ „ „ Weert (overig deel) . . . „ „ „ „ Overige gemeenten „ „ „ „ TABEL, bedoeld in art. 127 der Kieswet. ,Achter elk ^rnet vette letter gedrukt) Kiesdistrict zijn jmmM de gemeenten en gedeelten van gemeenten, die onder behooren.) KE-ÏÏS5. H-. Noorddijk, Bedun,, - Bo«, S sidSSr^S ïïs Ws&ïï» in^^in^^UhulTen^^^squert^'WMffum^Een^r^^Bafl'o,^' Stedum, SSfrena SC Veen dam. -"v Vendam' Meeden, Sappemeer Muntendam, OudePekela, Nieuwe-rekela, Vlagtwedde, Onstwedde. Gasselte Assen - Assen, Wildervank, Zuid aren, Anlo, G.eten, Gasse , Rr 'e„Pei,eE— Dalen,Zweeloo, Sl^roóstërhessekn'j^oevorden, Westerbork Leeuwarden — Leeuwarden, Leeuwarderadeel, lda*r, ra ® ' ÏXL. - Hartogen, Barradeel, Wonserad«l, Botaard, Wor. kUf™idC'™Fr«nek=r, Fra„ek«rad«l, '.Bild., Menaldumadeel, Baarderadeel, Hennaarderadeel. ct3VOren Hemelumer Olde- 0d.Vtam8-D"kk»m, Oostdongeradeel, W.«do„g;radeel, M. ums"" Steenwijk. — Steenwijk, Steenwijkerwold, Oldemarkt, Kuinre, Blankenham. Blokzijl, Stad-Vollenhove, Ambt-Vollenhove, Giethoorn, Wanneperveen, Zwartsluis, Staphorst. Hasselt, Genemuiden, Nieuwleusen. Meppel. — Meppel, Dwingelo, Nijeveen. Ruinen, Ruinerwold, Hoogeveen, Zuidwolde, de Wijk, Avereest. Zwolle. — Zwolle, Zwollerkerspel, Dalfsen, Wijhe, Heino. Kampen. — Kampen, Kamperveen, Grafhorst, Ysselmuiden, Wilsum, Zalk en Veecaten, Oldebroek, Elburg, Doornspijk, Heerde, Hattem. Ommen. — Stad-Ommen, Ambt-Ommen, Gramsbergen, StadHardenberg, Ambt-Hardenberg, den Ham, Hellendoorn, Vriezen veen. Raalte, Holten. Almelo. — Stad-Almelo, Ambt-Almelo, Tubbergen, Ootmarsum, Denekamp, Wierden, Weerselo, Borne, Rijssen. Enschedé. — Enschedé, Oldenzaal, Losser, Haaksbergen, Hengelo, Lonneker. Deventer. — Deventer, Diepenveen, Bathmen. Voorst, Olst. Lochem. — Lochem, Markelo, Goor, Stad-Delden, Ambt-Delden, Diepenheim, Gorssel, Laren, Borculo, Neede, Eibergen, Ruurlo, Groenlo. Zutphen. — Zutphen, Vorden, Warnsveld, Brummen, Hengelo, Steenderen, Hummelo, Doesburg. Doetinchem. — Stad-Doetinchem, Ambt-Doetinchem. Winterswijk, Aalten. Lichtenvoorde, VV'isch, Dinxperlo, Zelhem. Gendringen. Rheden. — Rheden, Zevenaar, Rozendaal, Westervoort, Duiven, Huissen, Didam, Angerlo. Bergh, Wehl, Herwen en Aerdt. Arnhem. — Arnhem. Eist. — Eist, Wageningen, Doorwerth, Renkum, Valburg, Heteren. Hemmen, Bemmel, Gent, Pannerden, Ewijk, Beuningen. Nijmegen. — Nijmegen, Millingen, Ubbergen, Groesbeek, Heumen. Druten. — Druten, Overasselt, Wijchen, Balgoy, Batenburg, Bergharen. Horssen, Appeltern, Driel, Hurwenen, Rossum, Zalt-Bommel, Ammerzoden, Brakel, Zuilichem, Poederoijen, Hedel, Kerkwijk. Gameren. Dreumel, Wamel, Heerewaarden. Tiel. — Tiel, Zoelen, Geldermalsen, Wadenooijen, Est en Opijnen, Ophemert, Varik, Deil, Beest, Waardenburg, Haaften, Maurik, Lienden. Yzendoorn, Echteld, Dodewaard, Kesteren. Wijk bij Duurstede. — Wijk bij Duurstede, Driebergen, Rijsenburg, Langbroek, Cothen, Werkhoven, Odijk, Houten, Schalkwijk, Tuil en 'tWaal, Jutphaas. Vreeswijk, IJsselstein. Lopïk, Jaarsveld, Benschop, Willige Langerak, Montfoort, Hoenkoop, Polsbroek, Willeskop. Snelrewaard, Culenborg, Beusichem, Buren, Buurmalsen, Bunnik. Oudenrijn. Ede. — Ede, Barneveld, Nijkerk, Scherpenzeel, Rensvvoude, Veenendaal, Rhenen, Amerongen, Leersum, Hoevelaken. Amersfoort. — Amersfoort, Bunschoten, Eemnes, Baarn, Hoogland, Soest, Stoutenburg, Leusden, Woudenberg, Maarn, Zeist, Doorn, de Bildt, Maartensdijk, Achttienhoven, Westbroek. Apeldoorn. — Apeldoorn, Epe, Ermelo, Harderwijk, Putten. Utrecht I. — Het deel der gemeente Utrecht, gelegen oostelijk van den Krommen Rijn, de Oude Gracht en de Vecht. • Utrecht II. — Het overige gedeelte der gemeente Utrecht. Breukelen. — Breukelen-Nijenrode, Breukelen-St. Pieters, Nieuwveen, Nieuwkoop, Zevenhoven, Ter Aar, Abcoude-Proostdij, AbcoudeBaambrugge, Loosdrecht, Vinkeveen, Vreeland, Loenen, Loenersloot, Mijdrecht, Wilnis, Maarsseveen, Maarssen, Tienhoven, Zuilen, Vleuten, Laagnieuwkoop, Kockengen. Kamerik, Zegveld, Haarzuilens, Ruwiel, Harmeien, Veldhuizen, Linschoten. Hilversum. — Hilversum, Ouder-Amstel, Watergraafsmeer, Diemen, Muiden, Naarden, Huizen, Blaricum, Laren. Bussum, Weesp, VVeesperkarspel, Anke veen, Nederhorst den Berg, Nigtevecht, Kortenhoef, 'sGraveland. Hoorn. — Hoorn. Zwaag, Berkhout, Avenhorn, Ursum, Schermerhorn, Oudendijk, Beets, Beemster, Oosthuizen, Warder. Middelie, •Kwadijk, Purmerend, Edam, Katwoude, Monnikendam, Marken. Enkhuizen. — Enkhuizen, Medemblik, Opperdoes, Twisk, Abbekerk, Hoogwoud, Winkel, Opmeer, Spanboek, Obdam, Hensbroek, Sijbekarspel, Wognum, Nibbixvvoud, Midwoud, Wervershoof, Andijk, Bovenkarspel, Grootebroek, Hoogkarspel, Westwoud, BlokkerSchellinkhout, Wijdenes, Venhuizen, Urk. Alkmaar. — Alkmaar, Heiloo, Bergen, Schoorl, Warmenhuizen, Harenkarspel, St. Maarten, Schagen, Wieringerwaard, Barsingerhorn, Nieuwe-Niedorp, Oude-Niedorp, Heerhugowaard, Oudkarspel, Noord Scharwoude. Zuid-Scharwoude, Broek op Langendijk, St. Pancras, Koedijk, Oudorp, Oterleek. den Helder. — den Helder, Texel, Vlieland, Terschelling, Wieringen, Anna Paulowna, Zijpe, Callantsoog, Petten. Amsterdam I. — Het gedeelte der gemeente Amsterdam, gelegen binnen eene lijn, getrokken als volgt: van het snijpunt der aslijnen van het Noordzeekanaal en zijkanaal H door het midden van het Noordzeekanaal tot aan het Droogdok; vervolgens langs de doorvaart van de Realengracht tot op het snijpunt van de Prinseneilandsgracht, vervolgens langs die gracht tot langs den Spoordijk, tot aan de Westerdokskade. vervolgens door het midden van de Korte Prinsengracht tot de Noordzijde van de Brouwersgracht tot den Singel en van daar tot aan de Noordzijde van de Korte Korsjespoortsteeg, langs die steeg tot aan de oostzijde van den N.Z. Voorburgwal, vervolgens langs den N.Z. Voorburgwal tot aan de meijer wiersma, Staatswetten. 2' druk. doorsnede van de Raadhuisstraat, daarna de zuidzijde dier straat tot aan de doorvaart van den Singel, vervolgens bngs de oostzijde van den Singel tot de doorvaart van den Binnen-Amstel, daarna langs het noordelijk gedeelte van den Amstel tot den 7'^"e"burgwal vervolgens de westzijde van den Zwanenburgwal tot de St. Anthoniebreedstraat, deze straat langs tot over de N.euwmarkt oostelijk langs de Vischmarkt, door het midden (westzijde) van de Geldersrhe kade naar de doorsnede in het IJ tot aan den afsluitdijk vervolgens langs dien afsluitdijk tot aan de grens der gemeente en van daar in noordwestelijke richting tot aan het beginpun , Amsterdam II. - Het gedeelte der gemeente Amsterdam gelegen binnen eene lijn getrokken als volgt: van af den afsluitdijk naar Schellingwoude langs de doorsnede van het IJ tot aan den oostelijken doorgang in het open havenfront langs de oostzijde van de Geldersche kade tot aan de Rechtboomsloot, langs de noordzijde van de Rechtboomsloot tot aan de Oude Schans (nooidzijde) tot aan den Rapenburgwal, voorts langs den Rapenburgwalenhet Entrepotdok (Laagte Kadijk) tot aan het snijpunt van de Sarphatistraat; de noordzijde van die straat volgende tot aan de Zeeburgerstraat (noordzijde) en van daar langs de doorvaart in het Loozineskanaal en langs den Diemerdijk tot aan den Immetjeshorn en verder in noordelijke richting oxer het IJ langs de grens der gemeente, langs den Noorder-IJ- en Zeedijk tot aan het beginpunt. Amsterdam III.-Het gedeelte der gemeente Amsterdam, gelegen binnen eene lijn, getrokken als volgt: van af den Immetjeshorn, langs den Diemerdijk tot aan de doorvaart van het Looz.ngskaLa! vervolgens langs de Buitensingelgracht (zuidzijde tot aan de Kavalenekazerne, daarna langs de doorvaart der Muidergrach langs de zuidzijde van den Hortus Botanicus, langs de doorvaart van de Nieuwe Heerengracht (zuidzijde) tot aan den Amstel e volgens door de doorvaart van den Amstel (oostzijde) tot aan de Schulpbrug en van daar in noordoostelijke richting langs de grens der gemeente tot aan het beginpunt. Am Groningen » 45 » Noordholland » 7? » Drenthe » 3d » Zeeland » 42 » Limburg » 45 » Utrecht » 41 TWEEDE HOOFDSTUK. Van de leden der Staten. § 1. Van hunne benoeming. 3. De leden der Staten worden gekozen in de kiesdistricten, waarin de provincie wordt verdeeld , door hen, die volgens de in art. 8 der Kieswet bedoelde lijst daartoe bevoegd zij"- -H *) De onderstr. cijfers door de wet van 28 April 1897, S 112 - in 't vervolg aangeduid als de wet van 1897 — in de pl. gek. V. d. oorspr. „80 en 72. •!•) Voor de wet van 1897 stond in pl. v. h. onderstr. op de in art. 6 der wet, regelende het kiesregt enz., bedoelde lyst van kiezers voor de Staten zijn gebiagt. MEIJER WIERSMA, Staatswetten, 2e druk. 15 4. Eene afzonderlijke wet regelt, nadat de Staten zijn gehoord, de verdeeling der provinciën in kiesdistricten, en bepaalt net getal der in elk district te kiezen leden. t , , ». De gewone tijd ter verkiezing der leden van de Staten is de eerste Dinsdag der maand Juni. *) Alsdan wordt voorzien in de vervulling van de plaatsen der leden, die met den volgenden eersten Dinsdag van Juli, volgens den bij art. 24 bedoelden rooster, moeten aftreden. ö. De verkiezing ter vervulling der plaatsen, die door ontslag, overlijden of om eene andere reden openvallen, geschiedt binnen twee maanden na dat openvallen (opden door Gedeputeerde Staten te bepalen dag).-]-) 7. Gedeputeerde Staten bepalen, ter vervulling eener tusschentijds in de Staten openvallende plaats den dag der verkiezing. Zij bepalen vóór elke verkiezing voor leden der Staten de dagen, waarop, zoo noodig, de stemming en de herstemming zullen geschieden. Bij de periodieke verkiezingen wordt de dag der stemming niet vroeger bepaald dan den lüden Juni en de dag der herstemming niet later dan den Vrijdag, voorafgaande aan den eersten Dinsdag in Juli. . . , Bij de periodieke verkiezingen geschieden de stemming en de herstemming in alle districten der provincie op dezelfde dagen. De stemming en de herstemming geschieden in alle stemdistncten van het kiesdistrict op dezelfde dagen. §) Ét. In afwijking van het hieromtrent bepaalde bij art. 51 der Kieswet wordt in kiesdistricten, waarin het aantal kiezers voor de Provinciale Staten volgens de kiezerslijst minder dar 2000 bedraagt, de onderteekening vereischt van ten minste ,5„ gedeelte van het aantal dier kiezers. , , , , . . . . • Op den dag der verkiezing, zoodra de door de wet tot het inleveren der opgaven van candidaten bepaalde tijd is afgeloopen, sluit de burgemeester van de gemeente, die hoofdplaats is van het kiesdistrict of waarin het geheele kiesdistrict is gelegen, de lijst der candidaten. Is geen candidaat op de lijst gebracht, dan verklaart de burgemeester, dat niemand is benoemd. Zijn er evenveel candidaten als er plaatsen te vervullen zijn, of minder, op die lijst gebracht, dan verklaart de burgemeester deze candidaten te zijn benoemd tot leden der Staten. De burgemeester maakt van zijne handeling onmiddellijk procesverbaal op, dat ter secretarie van de gemeente voor een ieder ter *) Vóór de wet van 1697 stond in p. v. h. onderstr. „tweede Dingsdag der T"Hrttawclien 0 gepl. met kl. letter gedr. vervallen door de wet van 1897. fei Art 7 eew door de ^vet van 18^< luidde ooispr. aldus. . , , l)e verkiezing 'geschiedt in de onderkiesdistricten op denzelfden dag als in de liool'dkiesdistricten. inzage wordt nedergelegd, in afschrift wordt aangeplakt en, tegen betaling der kosten, verkrijgbaar gesteld. De vorm en de inrichting van het procesverbaal worden vastgesteld bij algemeenen maatregel van bestuur.*) (K. B. 8 Mei 1897 S 144.) ' %bis. (ingevoegd in 1897). Zijn er meer candidaten opgegeven dan er plaatsen te vervuilen zijn, dan geschiedt over hen uiterlijk binnen veertien dagen, eene stemming. Bij eerste stemming wordt geen hunner benoemd d?n met volstrekte meerderheid van stemmen. Hebben meer candidaten de volstrekte meerderheid verkregen dan er plaatsen te vervullen zijn, dan zijn zij, die de meeste stemmen hebben verkregen en bij gelijk getal stemmen de oudsten ln benoemd. In geval van gelijken ouderdom beslist het lot. Bij herstemming, noodzakelijk, wanneer de volstrekte meerderheid van stemmen bij de eerste stemming niet is verkregen, wordt men benoemd met de meeste stemmen. Indien de stemmen staken is de oudste in jaren de benoemde. In geval van gelijken ouderdom beslist het lot. De volstrekte en de betrekkelijke meerderheid worden vastgesteld naar het aantal van waarde zijnde in de stembussen gevonden stembiljetten. ». Wanneer bij eene eerste stemming geene volstrekte meerderheid is verkregen, wordt onmiddellijk door den voorzitter van het hoofdstcmbureau van het kiesdistrict eene lijst opgemaakt, bevattende de namen der candidaten, die bij de eerste stemming de meeste stemmen hebben erlangd tot uiterlijk tweemaal zooveel namen als er plaatsen te vervullen zijn. Komen tengevolge van gelijk aantal stemmen meer dan het bij de vorige zinsnede bepaald getal candidaten voor plaatsing op de lijst in aanmerking, dan worden deze allen daarop geplaatst. De herstemming heeft plaats uiterlijk binnen veertien dagen na de eerste stemming. §) *) Art. 8 luidde vóór de wet van 1897 aldus: Bij de eerste stemming wordt niemand benoemd, dan met volstrekte meerderheid van stemmen. Bij herstemming. noodzakelijk wanneer dio meerderheid bij de eerste stemming niet is verkregen, wordt men benoemd met de meeste stemmen. Indien de stemmen staken is de oudste in jaren de benoemde. In geval van gelijken ouderdom beslist het lot. §) In art. 9 stond in pl. v. h. onderstreepte vóór de wet van 1897: „het bureau van stemopneming, waarbij de opening der stembriefjes is ge- 15* 9bis. (ingevoegd in 1897). Met afwijking van het bepaalde in artikel 87 der Kieswet, kan het stembureau, indien de stemming strekt tot verkiezing van meer dan één lid van de Provinciale Staten, tusschen de in artikel 86 der Kieswet voorgeschreven verzegeling en de opening der stembus eene tijdruimte laten van ten hoogste een uur, mits het stemlokaal niet verlatende en de stembus onder zijn toezicht houdende. Indien van deze bevoegdheid gebruik is gemaakt, wordt hiervan en van het voldoen aan de daarvoor gestelde voorwaarden aanteekening gehouden in het proces-verbaal der stemming. (K. B. 8 Mei 1897, S. 144, Gem.-wet 11 bis.) ft ter. (ingevoegd in 1897. Met afwijking van het bepaalde in artikel 60 der Kieswet wordt indien de stemming strekt tot verkiezing van meer dan één lid van de Provinciale Staten, aan het stembureau, doch uitsluitend voor de werkzaamheden, welke met de opening der stembus aanvangen, een vierde lid toegevoegd en het verplichte aantal plaatsvervangende leden met pén vermeerderd. Dit lid blijft bij de toepassing van artikel 92, tweede zinsnede, der Kieswet buiten aanmerking. Het oudste lid ziet, overeenkomstig artikel 88 der Kieswet, het stembiljet na. De beide andere leden houden aanteekening van elke uitgebrachte stem. Indien bij de beslissing over de waarde van een stembiljet de stemmen staken, beslist de stem des voorzitters. • O. De benoemde ontvangt onverwijld van den burgemeester der gemeente. die hoofdplaats is van het kiesdistrict of waarin het geheele kiesdistrict is gelegen , een afschrift van het proces-verbaal, waaruit zijne candidaatstelling of zijne benoeming blijkt en, in geval van stemming of herstemming, van den voorzitter van het hoofdstembureau afschriften van de daarvan opgemaakte processenverbaal. Deze afschriften strekken den benoemde tot geloofsbrief. -[-) schied, eene lijst opgemaakt, bevattende twee maal zooveel namen, als er personen te benoemen zijn. Op de lijst worden gebragt zij, die bjj de eerste stemming de meeste stemmen hebben erlangd. In geval bij de eerste stemming de stemmen tusschen meer, dan het in de eerste zinsnede bedoeld getal personen waren verdeeld , worden op de lijst allen gebragt, die aldus de meeste stemmen hebben verkregen. Deze liist, aan Gedeputeerde Staten en aan de besturen van alle de gemeenten van het kiesdistrict terstond op te zenden, wordt, met den brief'van oproeping, aan de kiezers rondgezonden. De stemming over de op de Hjst vermelde personen geschiedt binnen veert'on dagen na de dagteekening van het in art. 67 der wet, regelende het kiesregt enz., bedoeld proces-verbaal. +1 Art. 10 luidde vóór de wet van 1897 aldus: Het bureau van stemopneming, waarbij de opening der stembriefjes is geschied , zendt ten spoedigste aan den benoemde een door den voorzitter en een 11. De benoemde geeft binnen drie dagen na bij) het bekomen van het afschrift of de afschriften, een bewijs van onvangst, daarvoor af. Dit bewijs wordt terstond aan Gedeputeerde StateiTmedegedeeld. Binnen vier (drie) weken na de dagteekening van dat bewijs (,) geeft de benoemde kennis aan Gedeputeerde Staten(,) of hij de benoeming aanneemt. (Hij wordt, laat hij dien tijd zonder kennisgeving voorbijgaan, geacht de lenoeming niet aan te nemen.") ■3. Hij, die in meer dan één kiesdistrict is benoemd, verklaart aan Gedeputeerde Staten, binnen den in het vorig artikel gestelden termijn, welke benoeming hij aanneemt. Hij wordt, laat hij dien tijd zonder verklaring voorbijgaan, geacht geene der op hem uitgebrachte benoemingen aan te nemen. 13. Wanneer een candidaat vóór de stemming, of zoo iemand , die in herstemming komt, vóór de herstemming komt te overlijden , of wanneer een benoemde zijne benoeming niet aanneemt, of de in de beide vorige artikelen bepaalde tijd verstreken is, geschiedt binnen veertien dagen eene nieuwe verkiezing op den door Gedeputeerde Staten te bepalen dag (keuze). Hetzelfde vindt plaats, zoo iemand de benoeming in een district heeft aangenomenQ en in een ander voorkomt op de lijst (staat van hen waarover moet worden herstemd, plaats in dit laatste district) der candidaten, over wie eene stemming of herstemming moet geschieden, in het laatstgenoemd district. De burgemeesters der gemeenten, die hoofdplaatsen zijn van de kiesdistricten of waarin het geheele kiesdistrict is gelegen, geven onmiddellijk aan Gedeputeerde Staten kennis van de lijst der candidaten, over wie eene stemming of herstemming moet geschieden. (Te dien einde geeft het bureau van het eerstgenoemde district aan dat van het laatste onmiddellijk kennis van de aanneming.) *) 14. Wanneer het proces verbaal van den burgemeester niemand of minder personen dan er plaatsen te vervullen zijn als benoemd aanwijst, geeft deze daarvan kennis aan Gedeputeerde Staten. der stemopneniers geteekend afschrift van het in art. 67 der wet, regelende het kiesregt enz., bedoeld proces-verbaal. Het zendt hem, ia hij bij herstemming gekozen, afschrift zoo van het verbaal, dat na de eerste stemming, als van hetgeen na de herstemming is opgemaakt. Dit afschrift strekt den benoemde tot geloofsbrief. *) In de artt. 11 en 13 is het onderstr. ingev. en het tusschen () gepl., met kleine letter gedr. vervallen door de wet van 1897. Binnen veertien dagen geschiedt eene nieuwe verkiezing op den door Gedeputeerde Staten te bepalen dag. *) IS. De tot lid der Staten benoemde legt, nevens zijn geloofsbrief, aan de Staten over: een uittreksel uit de geboorteregisters; bij gemis daarvan eene akte van bekendheid, waaruit tijd en plaats zijner geboorte blijken; eene verklaring van den voorzitter van den raad der gemeente, waarin hij woont, getuigende, dat hij op den dag, waarop de uit- slag der verkiezing is vastgesteld, ingezetene der provincie was; (gedurende het laatste, aan zij ne verkiezing voorafgaande jaar z(jne woonplaats binnen de provincie geliad heeft;) eene door hem zeiven af te geven verklaring, vermeldende alle openbare betrekkingen die hij bekleedt. De geloofsbrief moet door den benoemde binnen vier maanden na zijne dagteekening bij de Staten worden ingezonden. Is de geloofsbrief niet binnen dien termijn ingezonden, dan wordt de plaats geacht op den eersten dag na afloop van dien termijn opnieuw te zijn opengevallen-}-). ■ 6. De leden der Staten kunnen ten allen tijde hun ontslag nemen. Het wordt door hen ingezonden aan Gedeputeerde Staten. § 2. Van de vereischten voor het lidmaatschap der Staten. en van de hiermede onvereenigbare betrekkingen. lï. Leden der Staten kunnen alleen zijn de mannelijke ingezetenen der provincie, die Nederlander(s) zijn, niet bij rechterlijke uitspraak de beschikking of het beheer over hunne goederen hebben verloren noch van de verkiesbaarheid ontzet zijn, (en in het volle genot der burgerlijke en burgerschapsregten zijn.i en den ouderdom van vijf en twintig jaren hebben vervuld. Onder ingezetenen worden verstaan zij, die gedurende de laatste twaalf maanden hunne woonplaats binnen de provincie hadden. ( Voor ingezetenen worden gehouden zij , die gedurende het laatste jaar hunne woonplaats binnen de provincie geliad hebben: *l Art. 14 luidde vóór de wet van 1897 aldus: De dag voor de, ter verkiezing van een lid der Staten noodige, herstemming of nieuwe stemming wordt bepaald door Gedeputeerde Staten. r) In het derde lid van art. 15 is het dubbel onderstr. ingev. en het niet kl. letter gedrukte tusschen () geplaatste vervallen door de wet van 17 Juni 1905, S 210. Het onderstr. aan het slot van dit artikel is toegevoegd door de wet van 1897. voor Nederlanders, zij, die liet zijn volgens de wet, verklarende wie Nederlanders zijn. ') IS. Zij die, ter waarneming der hun door Ons of van Onzentwege opgedragen commissien, verplicht zijn, tijdelijk buiten de provincie te verblijven, houden daardoor niet op ingezetenen te zijn, zoolang hun hoofdverblijf binnen de provincie gevestigd blijft. (■O. Zij die, ter verkiezing van de leden der Staten, voorzitten, zijn binnen het district, waar zij voorzitten, niet tot lid der Staten benoembaar. Vervallen door de wet van iSV7.) 30. Bloedverwantschap of zwagerschap in den eersten graad mag niet bestaan tusschen de leden der Staten. Wanneer personen, zich in dien graad bestaande, ter gelijker tijd in hetzelfde kiesdistrict of in verschillende districten zijn gekozen, wordt de oudste in jaren voor den benoemde gehouden. Die na zijne benoeming in den verboden graad van zwagerschap geraakt, behoeft vóór den afloop van zijn tijd van zitting niet af te treden. De zwagerschap houdt op door het overlijden der vrouw, die haar veroorzaakte. SI. Het lidmaatschap der Staten is onvereenigbaar met: het lidmaatschap der Eerste Kamer van de Staten-Generaal of van de Staten eener andere provincie; de betrekking van hoofd van een departement van algemeen bestuur; van commissaris des Konings in de provincie; van griffier der Staten; van ambtenaar in dienst der provincie werkzaam, of met het ontvangen of uitgeven der gelden van de provincie belast.. (.van geestelijke of bedienaar der godsdienst) +) SS. De leden der Staten mogen in rechtsgedingen, waarin de provincie betrokken is, niet als advocaat of procureur werkzaam zijn. 33. Een lid der Staten, een der in art. 17 vermelde vereischten verliezende, of eene der in art. 21 uitgeslotene betrekkingen aannemende, houdt op lid te zijn. Hij geeft hiervan kennis aan Gedeputeerde Staten, met vermelding der reden. De nieuwe keuze geschiedt binnen twee maanden nadat Gedeputeerde Staten van het feit kennis hebben bekomen. § 3. Van den rooster van aftreding der leden van de Staten. £4. De helft van de leden der Staten treedt om de drie jaren af, met den eersten dag der maand Juli. *) In art. 17 is het onderstr. ingev. en liet met kl. letter gedrukte tusschen () geplaatste vervallen door de wet van 17 Juni 1905, S. 210. -f) In art. 21 is het met kl. letter gedrukte en tusschen () geplaatste vervallen door de wet van 17 Juni 1905, S. 210 De aftredenden zijn dadelijk weder herkiesbaar. . . De rooster hunner altreding wordt vastgesteld bij de in art. 4 b^yd'nef lot bepaalt den tijd. waarop elk lid der Staten, naar den rooster, aftreedt. , Die ter vervulling eener buiten den bij den rooster bepaalden tijd' opengevallen plaats, tot lid der Staten verkozen is, treedt af op het tijdstip, waarop degene, in wiens plaats hij is verkozen, moest aftreden. § 4. Van de vergoeding der reis- en verblijfkosten van de leden der Staten. SS. De leden der Staten genieten reis- en verblijfkosten toot het bijwonen van de vergaderingen der Staten en van vergaderingen van commissiën uit de Staten (volgas de wet.) Zij genieten, waar de Stateii het bepalen, presentiegeld voor het bijwonen van de vergaderingen der Staten. Hpt hpfW van de reis- en verblijfkosten en van het presentie- geld worden bij provinciale verordening geregeld. (De leden met der woon gevestigd in de gemeente, waar de vergadering der Staten wordt gehouden, genieten geene reis- of verblijfkosten.) +) DERDE HOOFDSTUK. Van den Commissaris des Konings. 8». Onze Commissaris heeft zijne vaste woonplaats in de gemeente, waar de vergadering der Staten wordt gehouden. 8». Hij zit voor in de vergadering der Siaten en in die der GeinePdeeevergadehng der Staten heeft hij eene raadgevende stem en uit hij zijn gevoelen, zoo dikwijls hij het noodig oordee t. In die der Gedeputeerde Staten heeft hij stem, doch onthoudt hij zich van medestemmen over de zaken, die hem, zijne echtgenoote, of zijne bloed- of aanverwanten, tot den derden graad ingesloten , persoonlijk aangaan, of waarin hij als gelastigde is betrokken. ito. Hij teekent alle de stukken, die van de Staten en Gedeputeerde Staten uitgaan. +) ln art. 27 is het onderst r. ingev. en het met kl..lettergedrukte en tusschen () geplaatste vervallen door de wet van 1< Juni 1905, b. Jiu. • I. Hij ontvangt en opent alle aan de Staten of Gedeputeerde Staten gerichte stukken. Hij brengt die terstond ter tafel in de vergadering, waar zij behooren , tenzij die stukken , volgens de orde der vergadering, dadelijk behooren te worden verzonden aan dat lid of aan die leden, aan wier meer bijzondere behandeling het onderwerp, waartoe de stukken betrekking hebben, is opgedragen. Hij zoigt, zooverre het van hem afhangt, voor de uitvoering van hetgeen de vergadering omtrent de stukken besluit. Hij is, in spoedeischende gevallen, bevoegd, het gevorderd voorloopig onderzoek der stukken, alvorens ze ter tafel te brengen, te doen plaats hebben, en geeft daarvan in de eerstkomende vergadering kennis. Ten behoeve van dit onderzoek zijn alle aan de Staten ondergeschikte ambtenaren en besturen verplicht, hem de gevraagde inlichtingen te verstrekken. sa. Hij is belast met de uitvoering van alle besluiten en beslissingen der Staten en Gedeputeerde Staten. Het besluit, dat, naar zijn oordeel, als strijdig met de wet of het algemeen belang, door Ons kan worden geschorst of vernietigd, brengt hij niet ten uitvoer. Hij geeft van dit gevoelen, binnen vier en twintig uren na het nemen van het besluit, aan de Staten of Gedeputeerde Staten kennis. Hij is, indien, dertig dagen na de dagteekenir.g dezer kennisgeving, geene schorsing of vernietiging door Ons is bevolen, tot uitvoering van het besluit verplicht. 33. In alle rechtsgedingen, de provincie betreffende, treedt hij, namens Gedeputeerde Staten, als eischer of verweerder op, en worden de vonnissen en gewijsden voor of tegen hein uitgesproken en ten uitvoer gelegd. 84. Hij heelt het oppertoezicht over de provinciale griffie. Op zijne voordracht worden, uitgenomen de griffier, de ambtenaren en bedienden bij de griffie door Gedeputeerde Staten benoemd, geschorst en ontslagen. S.V Ongesteld of afwezig zijnde, wordt hij, tot dat Wij zullen hebben voorzien, vervangen door het oudste lid in jaren van Gedeputeerde Staten, dat aanwezig is. VIERDE HOOFDSTUK. Van den Griffier. 36. De griffier wordt door de Staten benoemd, uit eene voordracht van drie personen, door Gedeputeerde Staten te doen, en door hen, op voorstel van Gedeputeerde Staten, ontslagen. 3S. Tot griffier is alleen benoembaar hij, die mannelijk Neder- lander is, niet bij rechterlijke uitspraak de beschikking of het beheer over zijne goederen heeft verloren noch van de verkiesbaarheid ontzet is, en den ouderdom van vijf en twintig jaren vervuld heeft. *) 3tt. De griffier mag Onzen commissaris en de leden van Gedeputeerde Staten niet in den eersten of tweeden graad van bloedverwantschap of zwagerschap bestaan. De zwagerschap houdt op door het overlijden der vrouw, die haar veroorzaakte. . • • , 3ft. Hij mag, met zijn ambt, geenerlei lands- of provinciale bediening, noch eenige betrekking bij een in de provincie gelegen waterschap, veenschap of veenpolder, noch die van hoogleeraar, lector of onderwijzer, notaris of procureur, te gelijk bekleeden, noch de praktijk als advocaat uitoefenen.-]-) Het is hem verboden, middellijk of onmiddellijk aandeel te hebben in pachten, leveringen of aannemingen ten behoeve der provincie. 40. Alvorens zijne betrekking te aanvaarden, wordt door hem. in de vergadering van Gedeputeerde Staten, in handen van den voorzitter, op de wijze zijner godsdienstige gezindheid, de volgende eed of belofte afgelegd: »Ik zweer (beloof), dat ik alle de plichten, die de wet op de «samenstelling en macht van de Provinciale Staten en de door de sStaten van .... vastgestelde of vast te stellen insti uctie aan het «ambt van griffier hebben verbonden, eerlijk en vlijtig zal vervullen. »Zoo waarlijk helpe mij God Almagtig! (»Dat beloof ik! ) Hij wordt hiertoe niet toegelaten dan na, in de vergadering van Gedeputeerde Staten, in handen van den voorzitter, den volgenden eed (verklaring en belofte) van zuivering te hebben afgelegd: tik zweer (verklaar), dat ik om tot griffier benoemd te worden, directelijk of indirectelijk, aan geen persoon, onder wat naam of voorwendsel ook, eenige giften of gaven beloofd of gegeven heb, »Ik zweer (beloof), dat ik om iets hoegenaamd in deze betrekking te doen of te laten, van niemand hoegenaamd eenige beloften of geschenken aannemen zal, directelijk of indirectelijk. »Zoo waarlijk helpe mij God Almachtig!'' »(Dat verklaar en beloof ik!)" *) Art. 87 is aldus gewijzigd door de wet van 17 Juni 1905, S. 210. Vóór die wijziging luidde het artikel aldus: , . Niemand is tot griffier benoembaar, dan die Nederlander, in liet volle genot der burgerlijke en burgerschapsregten is, en den ouderdom van vijfentwintig jaren heeft vervuld. , , , , •j-) In art. 39 is het onderstr. ingevoegd door de wet van 11 J um 190o, b. 210. Ingev. 1905. (den in art. 83 der Grondwet (1848) bedoelden eed (verklaring en belofte) van zuivering te hebben afgelegd.) §) 41. De griffier is Onzen commissaris en de Gedeputeerde Staten, in alles wat het hun bij deze wet opgedragen bestuur aangaat, behulpzaam. 49. Door hem worden alle de stukken, die van de Staten en Gedeputeerde Staten uitgaan, mede-onderteekend. 4». Zijne instructie wordt door de Staten vastgesteld. 44. Hij heeft zijne vaste woonplaats in de gemeente, waar de vergadering der Staten wordt gehouden. 44tó. Hij geniet eene jaarwedde, waarvan het bedrag door de Staten, onder onze goedkeuring, wordt vastgesteld. Op hun besluit te dien aanzien is artikel 98 van toepassing. 44ter. Hij wordt, voor de toepassing der bepalingen omtrent pensioen als burgerlijk ambtenaar aangemerkt. De door hem uit dien hoofde verschuldigde bijdragen worden door de zorg van Gedeputeerde Staten geïnd en aan het Rijk verantwoord. VIJFDE HOOFDSTUK. Van de leden der Gedeputeerde Staten. § 1. Van hunne benoeming. 45. De Staten benoemen uit hun midden een college van Gedeputeerde Staten. Dit college bestaat uit zes, doch in Drenthe uit vier leden. 4® De gewone tijd ter verkiezing der leden van Gedeputeerde Staten is de eerste op de opening der Statenzitting (vergadering) volgende Woensdag der maand Juli. Alsdan wordt voorzien in de vervulling van de plaatsen der leden, die op den vorigen dag zijn afgetreden.-}-) vei'kiezing ter vervulling der plaatsen, die door ontslag of overlijden, of om eene andere reden openvallen, geschiedt binnen twee maanden na dat openvallen. 48. De benoemde, die in de vergadering tegenwoordig is, verklaart binnen twee, hij die niet tegenwoordig is, binnen acht dagen na ontvangst van het bericht zijner benoeming, of hij die aanneemt. 4D. Wanneer een benoemde zijne benoeming niet aanneemt, geschiedt, zoo spoedig mogelijk , eene nieuwe keuze. SO. De leden van Gedeputeerde Staten kunnen ten allen tijde hun ontslag nemen. Het wordt door hen ingezonden aan de Staten. §l In art. 40 is het onderstr. ingev. eu liet met kl. letter gedrukte en tusschen (( geplaatste vervallen door de wet van 17 Juni 1905, S. 2 0 In art. 46 is het onderstr. ingev. en liet met kl. letter gedrukte en tusschen O geplaatste vervallen door de wet van 17 Juni 1905, S 2i0. Ingev. 1905. § 4. Van de vereischten voor het lidmaatschap der Gedeputeerde Staten, en van de hiermeae onvereenigbare betrekkingen. SI. bloedverwantschap of zwagerschap, tot den derden graad ingesloten, mag niet bestaan tusschen Onzen commissaris en de leden der Gedeputeerde Staten, noch tusschen de leden onderling. Die na zijne benoeming in den verboden graad van zwagerschap geraakt, behoeft vóór den afloop van zijnen tijd van zitting niet at te treden. De zwagerschap houdt op door het overlijden der vrouw, die haar veroorzaakte. Sa. Die ophoudt lid der Staten te zijn, houdt tevens op lid van Gedeputeerde Staten te wezen. »a. I)e leden van Gedeputeerde Slaten mogen, met de hunne, niet te gelijk bekleeden eenige bezoldigde lands- of provinciale bediening, noch de betrekking van lid of beambte van een gemeentebestuur; van dijkgraaf, lid of beambte van het bestuur van een in de provincie gelegen waterschap, veenschap of veenpolder; van hoogleeraar, lector of onderwijzer; van notaris (°f procureur; noch de praktijk als advocaat uitoefenen.)*) S*. Zij mogen niet tegenwoordig zijn bij het opnemen en goedkeuren der rekening eener aan Gedeputeerde Staten ondergeschikte inrichting, tot welker bestuur zij behooren. 54 bis. Hij, die tot lid van Gedeputeerde Staten wordt benoemd, en een der in artikel 53 uitgesloten betrekkingen bekleedt, aanvaardt het lidmaatschap van Gedeputeerde Staten niet, dan nadat hij die betrekking heeft nedergelegd of daarvan op wettige wijze is ontheven. SS. Een lid der Gedeputeerde Staten, eene der in art. 53 uitgeslotene betrekkingen aannemende, houdt op lid te zijn. Hij geeft hiervan kennis aan Gedeputeerde Staten. Binnen twee maanden nadat Gedeputeerde Staten van het feit kennis hebben bekomen, geschiedt ter vervulling zijner plaats, eene nieuwe keuze.") 5(>. De leden van Gedeputeerde Staten zijn verplicht, alle de vergaderingen van hun college, tenzij een geldige reden, ter beoordeeling der vergadering, het hun belette, bij te wonen. SS. Het is hun verboden, middellijk of onmiddellijk aandeel ') In art. 53 is het onderstr. ingev. en het met kl. ietter gedrukte tusschen O geplaatste vervallen door de wet van 17 Juni 19U5, S. 2i0. **) Het onderstr. in art. 55 is ingev. door de wet van 17 Juni 1'J05, S. 210 te hebben in pachten, leveringen of aannemingen ten behoeve der provincie. Zij mogen in zaken. die aan de uitspraak van Gedeputeerde Staten onderworpen zijn, niet als gemachtigde werkzaam zijn. *) 58. Die met het vorig artikel in strijd handelt, of gedurende eene maand, zonder geldige reden, de vergadering niet bijwoont, wordt in zijne betrekking door Gedeputeerde Staten geschorst, tot de eerstkomende gewone of buitengewone zitting (vergadering) der Staten. De Staten beoordeelen het geval en doen, indien zij den geschorste schuldig bevinden , na dezen vervallen te hebben verklaard, eene nieuwe keuze. Gedurende de schorsing mist de geschorste het genot zijner jaarwedde, die hem, wordt hij door de Staten schuldig verklaard, te rekenen van het tijdstip der schorsing, onthouden blijft, f) § 3. Van den tijd van aftreding der leden van Gedeputeerde Staten. ó9. De leden van Gedeputeerde Staten worden benoemd voor zes jaren. De helft der leden treedt om de drie jaren af, met den eersten Dinsdag der maand Juli De aftredenden zijn dadelijk weder verkiesbaar. ©O. Het lot bepaalt den tijd, waarop elk lid, overeenkomstig het vorig artikel, aftreedt. OI. Die, ter vervulling eener buiten den gewonen tijd van aftreding opengevallen plaats, tot lid van Gedeputeerde Staten verkozen is, treedt af op het tijdstip, waarop degene, in wiens plaats hij is verkozen, moest aftreden. § 4. Vin de bezoldiging der leden van Gedeputeerde Staten. ®®. Aan de leden der Gedeputeerde Staten wordt eene jaarwedde toegelegd, waarvan zij de helft als vast inkomen genieten. De overblijvende helften worden in elke provincie bijeengevoegd en om de drie maanden tusschen de leden verdeeld. naar gelang van het getal der vergaderingen, door ieder in dien tijd bijgewoond. Hij, die wegens commissien, hem als lid van Gedeputeerde Staten opgedragen, is afwezig geweest, behoudt zijne aanspraak op het nresentiegeld. *) Het onderstr. in art. 57 is ingev. door de wet van 17 Juni 1905, S. 210. t) In art. 58 is liet onderstr. ingev. en het met kl. letter gedrukte tusschen () geplaatste vervallen door de wet van 17 Juni 1905, S. 210. Gewijziad 1905. ZESDE HOOFDSTUK. Van de vergaderingen der Staten en der Gedeputeerde Staten. *) § 1. Van de vergaderingen der Staten. *) 68. De (vergadering der) Staten van Noordbrabant houden hunne vergaderingen (wordt gehouden) te 1s-Hertogenbosch; die 'dor Staten) van Gelderland te Arnhem; die (der Staten) van Zuidholland te 'sGravenhage; die (der Staten) van Noordholland te Haarlem ; die (der Staten) van Zeeland te Middelburg; die (der Staten) van Utrecht te Utrecht; die (der Staten) van Friesland te Leeuwarden; die (der Staten) van Overijssel te Zwolle; die (der Staten) van Groningen te Groningen; die (der Staten) van Drenthe te Assen; die (der Staten) van Limburg te Maastricht. In buitengewone omstandigheden kan door Ons eene andere plaats daartoe worden aangewezen. **) 64. Jaarlijks worden twee gewone zittingen (vergaderingen) ge. houden. De eene wordt geopend op den eersten Dinsdag der maand Juli; de andere op eenen door Gedeputeerde Staten vast te stellen dag, vallende op een Dinsdag tusschen 1 October en den 31sten December (den eersten Dinsdag der maand November)*"" 6». De gewone zitting, die geopend wordt op den eersten Dinsdag der maand Juli, komt zonder voorafgaande oproeping bijeen; de andere na voorafgaande oproeping door Onzen commissaris , ten minste drie weken vóór den voor de opening vastgestelden dag. De gewone zitting duurt, tenzij de Staten tot het tegendeel besluiten, ten minste veertien dagen, -j- *) Het onderstr. in het opschrift van het zesde hoofdstuk der eerste afdeeling en in dat van § l van dat hoofdstuk is ingev. door de wet van 17 Juni 1905. S. 210. „ ") In art. 63 is hot onderstr. ingev. door de wet van 17 Juni 1905, S. 210. ***) In art. 64 is het onderst, ingev. en het met kl. letter gedrukte en tusschen () geplaatste vervallen door de wet van 17 Juni 1905, S. 210. +) Art. 65 luidde vóór de wet van 17 Juni 1905, S. 210, als volgt: Do gewone vergadering komt zonder voorafgaande oproeping btJeen. Zij duurt, tenzij de Staten het tegendeel besluiten, ten minste veertien dagen. BB. Buitengewone zittingen (vergaderingen) worden, zoo dikwijls het, tot het doen van keuzen, door de wet wordt gevorderd, of Wij het noodig oordeelen, na voorafgaande oproeping door Onzen commissaris, daartoe telkens door Ons te machtigen, gehouden. In die zittingen (vergaderingen) wordt, behoudens het bepaalde bij artikelen 58 en. 70, iart. 5s> niets behandeld, dan de zaken , waarvoor zij zijn bijeengeroepen. §) 63. De vergadering (gewone of buitengewone,i mag uiterlijk voor veertien dagen worden verdaagd. *) BS. De zitting (zi)> wordt, in Onzen naam, door den voorzitter geopend en gesloten. **) 6». De vergadering wordt in het openbaar gehouden, f) De deuren worden gesloten, wanneer een tiende gedeelte der aanwezige leden het vordert of de voorzitter het noodig keurt. De vergadering beslist, of met gesloten deuren zal worden beraadslaagd. Over de punten, in besloten vergadering behandeld, kan daarin ook een besluit worden genomen. SO. Alvorens tot andere werkzaamheden over te gaan, onderzoekt elke vergadering de geloofsbrieven harer nieuw inkomende leden. Zij beslist de geschillen, welke aangaande die geloofsbrieven of de verkiezing zelve oprijzen, dadelijk of, zoo de zaak uitstel vordert, op een daartoe te bepalen dag. In dit geval gaat zij ondertusschen met hare andere werkzaamheden voort. De nieuw inkomende leden nemen geen deel aan het onderzoek en de beoordeeling hunner eigene geloofsbrieven. Zij wonen de daarover te houden beraadslagingen niet bij. 31. Bij het aanvaarden hunner betrekking wordt door de leden der Staten, in de vergadering, in handen van den voorzitter, Woor ieder op de wijze zijner godsdienstige gezindheid,] de volgende eed of belofte afgelegd. »Ik zweer (beloof) trouw aan de Grondwet en aan de wetten »des Rijks. «Zoo waarlijk helpe mij God "almachtig" [„almagtig']! («Dat beloof ik!'') 8) Ir. art. 66 is het onderstr. ingev. en het niet kl. Ietter gedrukte en tusschen () geplaatste vervallen door de wet van 17 Juni 1905 , S. 210. *) In art. 67 is het met kl. letter gedrukte tusschen ( ) geplaatste vervallen door de wet van 17 Juni 1905, S. 210- **) In art. 68 is het onderstr. ingev. en het met kl. letter gedrukte tusschen () geplaatste vervallen door de wet van 17 Juni 1905, S. 210. +) In art. 69 is het onderstr. ingev. en het met kl. letter gedrukte tusschen () geplaatste vervallen door de wet van 17 Juni 1905, S. 210. Zij worden hiertoe niet toegelaten, dan na mede in de vergadering en in handen van den voorzitter den [in art. der Grondwet bedoelden; volgenden eed (verklaring en belofte) van zuivering te hebben afgelegd: »Ik zweer (verklaar), dat ik, om tot lid der Provinciale Staten te worden benoemd, directelijk of indirectelijk. aan geen persoon, onder wat naam of voorwendsel ook, eenige giften of gaven be loofd of gegeven heb. »Ik zweer (beloof), dat ik om iets hoegenaamd in deze betrekking te doen of te laten, van niemand hoegenaamd eenige beloften of geschenken aannemen zal, directelijk of indirectelijk. »Zoo waarlijk helpe mij God almachtig!" »Dat verklaar en beloof ik!'')*) (In art 71 is het onderstr. ingevoegd en het met klL lgedr. tussehen [] gepl- vervallen door de wet van 28 Mei 18.)o, S. 88. Ï8. De leden der Staten stemmen 'fik volgens eed en geweten,» zonder last van of ruggespraak met hen, die benoemen, -j-) J3. Zij onthouden zich van medestemmen over de zaken, die hen, hunne echtgenooten, of hunne bloed- of aanverwanten, tot den derden graad ingesloten, persoonlijk aangaan of waarin zij als gelastigden zijn betrokken. Eene benoeming wordt geacht iemand persoonlijk aan te gaan, wanneer hij behoort tot die personen, tot welke de keuze door eene voordracht of bij eene herstemming is beperkt, -p y) Ï4. Zij zijn niet gerechtelijk vervolgbaar wegens de stem of meening, door hen in de vergadering geuit. (Gehandh. Inv. art. 22.) SS. De vergadering mag niet beraadslagen of besluiten, zoo niet meer dan de helft der leden tegenwoordig is. ÏG. Alle besluiten over zaken worden bij (door) volstrekte meerderheid der stemmende leden opgemaakt. Bij staken van stemmen wordt het nemen van het besluit tot eene volgende vergadering uitgesteld. In deze, en evenzoo in eene voltallige vergadering, wordt bij staken van stemmen, het voorstel geacht niet te zijn aangenomen. •|-) In art. 72 is het onderstr. ingev. en het met kl. letter gedrukte en tussehen () geplaatste vervallen door de wet van 17 .Juni 1905 , S. 210. + +) In art. 73 i« hot onderstr. ingev. door de wet van 1< Juni 1905, b. Jiu. De stemming moet geschieden bij hoofdelijke oproeping, wanneer één der leden dit verlangt, en alsdan mondeling.*) 77. De stemming over personen voor benoemingen of voordrachten geschiedt bij besloten en ongeteekende briefjes. **) 78. Wanneer eene benoeming of voordracht ikeuze of voordragt van personen) js te doen , benoemt de voorzitter vier leden tot stemopnemers. Zij onderzoeken , of het getal briefjes gelijk is aan dat der tegenwoordig zijnde leden. De inhoud van elk briefje wordt door een der stemopnemers overluid voorgelezen, door een ander nagezien, door de beide overige opgeteekend. "*) JO. Er hebben zoovele stemmingen plaats, als personen te benoemen (kiezen) 0f voor te dragen zijn.-}-) 80. Niet of niet behoorlijk ingevulde stembriefjes worden, tot bepaling der meerderheid, afgetrokken van het getal der leden . die aan (b(J) de stemming hebben deelgenomen (tegenwoordig geweest zijn.) In geval van twijfel over den inhoud van een briefje, beslist de vergadering. §) SI. Eene verkregen meerderheid van stemmen geldt niet, wanneer de vergadering beslist, dat daarop een tusschen het getal der brietjes en dat der gestemd hebbende (tegenwoordig zijnde) leden bestaand verschil van invloed heeft kunnen zijn. §§) De stemming is nietig indien het getal behoorlijk ingevulde brietjes niet grooter is , dan de helft van dat der leden van de vergadering. 83. Wanneer niemand bij de eerste stemming de volstrekte meerderheid heeft verkregen, wordt tot eene tweede vrije stemming overgegaan. Is ook bij deze geene volstrekte meerderheid verkregen, dan wordt de stemming bepaald tot de twee personen, die bij de tweede stemming de meeste stemmen hebben verkregen, of, zijn de meeste *) In art. 76 is het onderstr. ingev. en het met kl. letter gedrukte tusschen ( ) gepl. vervallen door de wet van 17 Juni 1905, S. 210. "I Vóór de wet van 17 Juni, S. 210, luidde dit art. aldus: 77) Over alle zaken wordt mondeling en bij hoofdelijke oproeping gestemd, doch b(i het doen van keuzen of voordragten van personen, bij besloten en ongeteekende briefjes. *"),H:In art. 78 is het onderstr. ingev. en het met kl. letter gedrukte tusschen (.) gepl. vervallen door de wet van 17 Juni 1905, S. 210. +) Art. 79 als boven. §) Art. 80 als boven. §§) Art. 81 als boven. MEIJER WIERSMA, Staatswetten, 2e druk. 16 Stemmen tusschen meerdere personen verdeeld, tot allen, die aldus de meeste stemmen hebben erlangd. Ook hierdoor geene volstrekte meerderheid van stemmen verkregen zijnde, heeft er een vierde stemming plaats over de twee personen, die bij de derde stemming de meeste stemmen hebben erlangd. Zijn bij de derde stemming de meeste stemmen over meer dan twee personen verdeeld, dan wordt bij tusschenstemming uitgemaakt over welke twee personen de vierde stemming zal loopen. Indien, hetzij bij deze tusschenstemming, hetzij bij de derde of vierde stemming, dé stemmen staken, beslist het lot. (Indien bö de derde of vierde stemming de stemmen staken, beslist het lot. *) 84. Het reglement van orde, dat de Staten voor hunne vergadering vaststellen, wordt aan Onze goedkeuring onderworpen. § 2. Van de vergadering der Gedeputeerde Stateu. 8&. De bepalingen der artikelen 63, 73, 74, 70. laatste lid, en 77 zijn van toepassing op de vergadering der Gedeputeerde Staten. ** 80. De leden der Gedeputeerde Staten, ter vergadering komende, teekenen hunnen naam op eene lijst, die, bij het eindigen der vergadering, door den voorzitter en den griffier wordt gesloten en onderteekend. • ■ , Deze lijst wordt, ten minste gedurende een jaar, ter provinciale griffie bewaard. In elke gewone zitting (vergadering) der Staten worden de sedert de vorige gewone vergadering gehouden lijsten, ter kennisneming overgelegd, f f f) , 8Ï. De vergadering mag geen besluit nemen, tenzij meer dan de helft der leden, de voorzitter daaronder begrepen, tegenwoordig zij. 88. Alle besluiten worden bij volstrekte meerderheid van stemmen opgemaakt. Bij staken van stemmen wordt het nemen van een besluit tot de volgende vergadering verdaagd. De stemmen dan andermaal stakende, wordt geen besluit geacht genomen te zijn. 89. Indien in gevallen, waarin eene beslissing volstrekt wordt gevorderd, de stemmen staken, wordt een lid der Staten, daartoe *1 In art. 83 is het onderstr. ingev. en liet met kl. letter gedr. tusschen () geplaatste vervallen door de wet van 17 Juni 1905, S. 210. **) In art. 85 is het onderstr. ingev. door de wet van li Juni 1.HJ5. o. .210. t+t) In art. 86 is het onderstr. ingev. en het met kl. letter gedr. tusschen () geplaatste vervallen door de wet van 17 Juni 1905, *. 210. jaarlijks in de gewone zomerzitting (vergadering) door de Staten te benoemen, in de vergadering geroepen. Zoodanig lid heeft, zooverre de te beslissen zaak aangaat, stem en zitting in de vergadering, tot dat deze eene beslissing heeft genomen. §) 00. Ingeval omtrent het benoemen of voordragen van personen de stemmen staken, beslist het lot. 01. Het reglement van orde, dat de Gedeputeerde Staten voor hunne vergadering vaststellen, wordt aan de goedkeuring deiProvinciale Staten onderworpen. TWEEDE AFDEELING. Van de macht der Provinciale Staten. EERSTE HOOFDSTUK. Algemeene bepalingen. 02. De Provinciale Staten vertegenwoordigen de geheele provincie. OS. De Staten kunnen de belangen van hunne provincie en van hare ingezetenen bij Ons en bij de Staten-Generaal voorstaan. 94. Hun behoort, met betrekking tot de regeling en het bestuur van het provinciale huishouden, alle bevoegdheid, die niet bij deze of eenige andere wet aan Gedeputeerde Staten is opgedragen. 0S. Zij hebben het recht, de ter uitoefening hunner bevoegdheid noodige inlichtingen, hetzij door eene bijzondere commissie uit hun midden te doen inwinnen, hetzij schriftelijk van alle aan hen ondergeschikte ambtenaren en besturen te vorderen. Indien deze ambtenaren of besturen, na twee malen daartoe te zijn aangeschreven geweest, de inlichtingen terughouden, kunnen deze, na het verstrijken van den te stellen termijn, worden ingewonnen door een of meer leden der Staten, onder persoonlijke aansprakelijkheid der ambtenaren en leden van besturen, welke tot die vertraging hebben medegewerkt, voor de kosten. Eene bijzondere commissie mag, op Onze machtiging, hare werkzaamheden ook na de sluiting der Statenzitting (vergadering) voortzetten. ") 0n Kocfomrl \tc\r\i* vpfooflpnncrpn Hpr Staten en Gedenuteerde vvtll , utJIViim >-1^ * *»■ "*C> — — - — — 1 Staten en voor de provinciale griffien, alsmede de voor die gebouwen, waar zij geen Rijkseigendom zijn, te betalen huur. Deze kosten worden, nadat Gedeputeerde Staten over die onder d vermeld zijn gehoord, door Ons op de begrooting der Rijks- _ 1 .1... !\ uitgaven georacnt.-p ÏO?. Op de begrooting der uitgaven, die alle uitgaven der provincie van welken aard ook, vermeldt, worden gebracht: A cl Jonruïp/lrlpn van Hp l^Hpn van Gerlenuteerrie Staten, van den griffier en van alle in dienst der provincie werkzame ambtenaren en bedienden ; b. de door hen en door de leden der staten te genieten vergoeding van reis- en verblijfkosten, alsmede het presentiegeld voor de leden der Staten ; c. de kosten van verlichting, verwarming en schoonhouden der lokalen, benoodigd voor het provinciaal bestuur; ^ Ho «rhriiflnnnen en drukkosten der stukken ten behoeve van het provinciaal bestuur en verdere bureaukosten; e. de kosten van het aanleggen en onaernuuuen van provincie wegen en werken ; f. de kosten van het onderhoud der provinciale eigendommen, en de wegens die eigendommen verschuldigde lasten; g. de renten en aflossingen van de door de provincie aangegane geldleeningen ; h. alle opeischbare schulden der provincie ; i. de kosten der door de provincie te voeren gedingen; j. alle uitgaven, bij bijzondere wetten aan de provincie opgelegd; k. alle uitgaven , voortvloeiende uit de aan de Staten opgedragen uitvoering van wetten en algemeene maatregelen van bestuur, voor zooverre die uitgaven niet ten laste van anderen zijn gebracht; 1. een post voor onvoorziene uitgaven, f) t) De artikelen lOti en 107 luidden vóór de wijziging van 1905 aldus: 100. Do in het vorig artikei bedoelde kosten, Uns door de Staten voor te dragen, worden, zojver ~Wy die goedkeuren, door Ons op de begrooting der rijks-uitgaven gebragt. . . Vau liet door Ons te dien aanzien beslotone geschiedt kennisgeving aan de Staten. . . 107. Op de begrooting der enkel provinciale en huishoudelijke uitgaven worden gebragt: . . . de jaarwedden der niet op de provinciale griffie, in dienst der provincie werkzame ambtenaren en bedienden: de door hen te genieten vergoeding van reis- en verblijfkosten; de kosten van liet aanleggen en onderhouden van provinciale wegen en werken; , De in het vorig artikel bedoelde begrooting wordt inge¬ richt overeenkomstig de door Ons, te dien aanzien, bij eenen algemeenen maatregel van (inwendig)bestuur, te geven voorschriften.-!-) Besluit, v. 31 Juli 1905, S. 248. ®.®®* ^'j behoeft, om te werken, Onze goedkeuring. Zij wordt Ons, nadat zij door de Staten is vastgesteld, ten minste twee maanden vóór den aanvang van het jaar, waarvoor zij moet dienen, ter goedkeuring aangeboden. §) 11». Op de begrooting zijn de bepalingen der artikelen 98 en 99, eerste lid van toepassing. §§) 111. Is Onze goedkeuring niet verleend aan de begrooting vóór den aanvang van het jaar, waarvoor deze moet dienen, dan kunnen Gedeputeerde Staten door Ons worden gemachtigd , tot op de helft der aangevraagde sommen uitgaven te doen uit die posten der begrooting, waartegen bij Ons geene bedenking bestaat. . Indien de Staten weigeren, de door de wet aan de pro¬ vincie opgelegde uitgaven op de begrooting te brengen, geschiedt zulks door Ons. Indien, in dat geval, de provinciale inkomsten niet toereikende zijn, en de Staten weigeren nieuwe middelen tot dekking voor te dragen, worden de overige, niet bij de wet aan de provincie opgelegde uitgaven door Ons, bij een in het Staatsblad te plaatsen besluit, in zoodanige rede verminderd, dat tusschen de provinciale inkomsten en uitgaven evenwicht zij. Deze vermindering kan de renten der door de provincie aangegane geldleeningen niet treffen. 113. Af- en overschrijving op de posten der in artikel 107 bedoelde begrooting kan niet geschieden, dan voor zooverre daartoe bij de begrooting zelve, of bij een afzonderlijk, door Ons goedgekeurd besluit der Staten, machtiging is verleend. 114. Tot het bevelen der af- en overschrijvingen, waartoe bij tle kosten van het onderhoud der provinciale eigendommen en de wegens die eigendommen verschuldigde lasten; de renten en aflossingen van do door de provincie aangegane geldleeningen; de kosten vallende op de door de provincie te voeren gedingen; de kosten van het provinciale blad en van andere ten behoeve der provincio gedrukte stukken; do kosten van verpleging der arme krankzinnigen; alle uitgaven, in het provinciaal belang noodig, of' door bijzondere wetten aan de provincie opgelegd. t) In art. 108 is het met kl. 1. gedr. en tusschen ( ) gepl. vervallen door de wet van 17 Juni 1905, S. 210. §) In art. 109 is het onderstr. ingev. door de wet van 17 Juni 1905, S, 210. §§) In art. 110 is het onderstr. ingev. door de wet van 17 Juni 1905, S. 210. de begrooting machtiging is verleend, behoeven Gedeputeerde Staten in elk geval Onze toestemming. _ ■ ■&. De begrooting der provinciale inkomsten vermeldt alle de inkomsten der provincie, van welken aard ook. Zij wordt te gelijk met de begrooting der in artikel 107 bedoelde uitgaven aan Onze goedkeuring onderworpen. Op haar zijn de artikelen 108—110 van toepassing. HO jij vervallen bij de wet van 17 Juni 1905 S. 210-}-). Jltj. De rekenplichtige provinciale ambtenaren doen van de, door hen voor de provincie gedane ontvangsten en uitgaven rekening en verantwoording aan de Algemeene Rekenkamer, overeenkomstig de regelen door de wet gesteld • 19. Van de (eakel.i provinciale (en huishoudelijke» inkomsten en uitgaven wordt door Gedeputeerde Staten over elk dienstjaai, aan de Staten verantwoording gedaan, onder overlegging van eene rekening, welker cijfers door de Rekenkamer deugdelijk zijn verklaard. Gedeputeerde Staten zenden deze rekening, met vermelding van hetgeen zij ter hunner verantwoording dienstig achten, aan elk lid der Staten, veertien dagen voor het openen der tweede gewone zomerzitting (vergaderingi, die volgt na het jaar, waartoe de rekening betrekking heeft. +) Deze artikelen luidden voor de wijziging van 1905 aldus: 116. De door de Staten voorgedragene provinciale belastingen, waartegen b(j Ons eeene bedenking bestaat, worden bij een ontwerp van wet, hetwelk de enkel provinciale en huishoudelijke behoeften, tot welker dekking zij moeten dienen, vermeldt en de reglementaire voorschriften, naar welke zij zullen worden ingevorderd, aanhaalt, zoo spoedig mogelijk, aan de bekrachtiging der wetgevende niagt onderworpen. Zoo in de voorschriften, betreflende de invordering, wijziging wordt noodig gekeurd en gebragt, wordt de belasting dienovereenkomstig niet gelieven, dan na op nieuw door de wet bekrachtigd te zijn. 117 Accijnsen mogen niet als provinciale belastingen worden voorgedragen. Voor het overige is de voordragt van provinciale belastingen onderworpen aan de regels en perken, door de wetten betreffende 's Lands belastingen gesteld. s, "\veT van 2 Mei 1851, 8. 28, ter tijd. vers. van de uitvoering van Art. '18 der wet van 6 Julij 1850, S. 39. Wij WILLEM lil', enz. . Alzoo \Vii in overweging genomen hebben, dat het, in afwachting van ue vaststelling der wetten, die het gevolg moeten zijn van de bepalingen dei artt. 12° en 176 der Grondwet, noodig is de uitvoering te verzekeren van art. 118 der wet van den 6 Julij 1850 (Staatsblad no. 39), regelende de zamenstelling en magt van de Provinciale Staten; Zoo is het, dat WÜ, enz. Eenig artikel. Tot dat de wetten. die het gevolg moeten zijn van de bepalingen der artt. 122 en 176 van de Grondwet, in werking zullen treden, wordt de rekening er. verantwoording bedoeld bij art. 118 der wet van den 6 Julij 1850 Staatsblad no 39) gedaan volgons de modellen en binnen de termijnen, door de Algemeene Rekenkamer na overleg met het Departement van Binnenlandsche Zaken, vast te stellen- en worden de verdere regelen, bij het doen dier rekening en verantwoording in acht te nemen, voor zooveel noodig, door Ons voorgeschreven. De rekening wordt, zoodra zij is opgezonden, algemeen verkrijgbaar gesteld f). 180. De Staten onderzoeken de rekening, zonder uitstel, en stellen het bedrag der ontvangsten en uitgaven vast, bij een besluit, waarvan het ontwerp door Gedeputeerde Staten, te gelijk met de rekening, wordt opgezonden. De Gedeputeerde Staten zijn bij de beraadslagingen daarover tegenwoordig, doch onthouden zich van medestemmen over het besluit. 181. Het door de Staten genomen besluit behoeft Onze bekrachtiging. 188. De betalingen uit de provinciale kas (ten behoeve der enkel provinciale en huishoudelijke uitgavem geschieden op bevelschriften van Gedeputeerde Staten, door hunnen Voorzitter, een der leden en den griffier te teekenen. Bevelschriften, ter uitvoering van artikel 129 afgegeven, behoe- ven alleen de onderteekening van Onzen Commissaris §). 133. Op de bevelschriften wordt door hem, aan wien zij zijn gericht, niet betaald, dan wanneer daarin hetgeen te betalen is en de post der begrooting, waarop het is aan te wijzen, wordt vermeld. 181. Wegens uitgaven, door Gedeputeerde Staten bevolen, waardoor het eindcijfer der begrooting of de aangewezen begrootingspost wordt overschreden, of die, ter kwader trouw, zijn aangewezen op een post, waarmede zij niet overeenstemmen, worden de leden der Gedeputeerde Staten en de commissaris des Konings, tenzij blijke dat zij tot het bevelen dier uitgaven niet hebben medegewerkt, persoonlijk aansprakelijk jegens de provincie , indien die uitgaven, bij het besluit in artikel 120 bedoeld, niet onder de provinciale uitgaven worden opgenomen. De Staten benoemen, zoo dikwijls daartoe, volgens dit artikel, termen zijn, iemand uit hun midden met de rechtsvervolging tot schadevergoeding belast. 185. De termijnen van verjaring voor de vorderingen ten laste van het Rijk, bij de wet bepaald of te bepalen, zijn op de vorderingen ten laste der provincie van toepassing. *) ISO. De gelden , door rijks ambtenaren ten behoeve der provincie ontvangen , worden vóór het einde van elke maand, volgende op die waarin zij zijn ontvangen, door den Minister van Financiën ter beschikking van Gedeputeerde Staten gesteld. f) In art. 119 is het onderstr. ingev. en het met kl. 1. gedr. tusschen ( ) geplaatste vervallen door de wet van 17 Juni 1905, S. 210. §) In art. 122 is het onderstr. ingev. en het met kl. 1. gedrukte tusschen ( ) geplaatste vervallen door de wet van 17 Juni 1905, S. 210. *) Wet van 8 Nov. 1815, S. 51. Ingevoegd wet 17 Juni 1905 , S. 210. § 2. Van de provinciale belastingen. ISO bis. Tot dekking der provinciale uitgaven kunnen de Staten de volgende belastingen heffen: a. oprenten op de hoofdsom der grondbelasting; b. opcenten op de hoofdsom der personeele belasting; c. opcenten op de hoofdsom der vermogensbelasting en der belasting op bedrijfs- en andere inkomsten; d. leges ter provinciale griffie; e. tollen , weg-, brug- , dijk-, sluis- , schut-, kanaal- , kade-, haven-, steiger- en veergelden en andere rechten en loonen voor het gebruik of genot van provinciale werken, inrichtingen of eigendommen, of van door of van wege de provincie verstrekte diensten. MSGter. De opcenten op de hoofdsom der grondbelasting mogen in geen geval meer dan vijftig bedragen, en voor de ongebouwde eigendommen tot geen lager getal dan voor de gebouwde worden geheven. \Z1&quater. Opcenten op de hoofdsom der personeele belasting worden tot geen hooger getal geheven dan dat der opcenten op de hoofdsom der grondbelasting voor de ongebouwde eigendommen in de provincie. iquinquies. Opcenten op de hoofdsom der vermogensbelasting en der belasting op bedrijfs- en andere inkomsten worden tot een gelijk getal geheven , en eerst dan wanneer het getal opcenten op de hoofdsom der personeele belasting twintig bedraagt. Zij mogen tot geen hooger getal dan de helft van de opcenten op de hoofdsom der personeele belasting geheven worden en in geen geval meer dan twintig bedragen. Voor zooveel de belasting op bedrijfs- en andere inkomsten betreft bepalen de opcenten zich tot de aanslagen der belastingplichtigen , bedoeld bij artikel ia der wet van 2 October 1893 (Staatsblad n". 149). \'£üsexies. Rechten, loonen en heffingen, in artikel \1§bis, sub e, bedoeld, worden tot geen hooger bedrag goedgekeurd, dan vereischt wordt tot dekking van de ten laste der provincie komende kosten van die werken of inrichtingen of van werken of inrichtingen, welke in rechtstreeksch verband daarmede aangelegd en onderhouden zijn of worden , en waarvoor geene andere of afzonderlijke heffing geschiedt. 13tosepties. Indien bijzondere omstandigheden, die zich in een provincie voordoen , de heffing van andere dan de in artikel 126bis genoemde belastingen noodzakelijk maken , worden bij de wet vooraf het bedrag, waartoe zij ten hoogste kunnen worden geheven, bepaald en tevens de grondslagen voor zoodanige heffing, de duur, waarvoor zij kan worden geheven en hare invordering geregeld. 1 &&octies. Provinciale belastingen mogen den doorvoer, den uitvoer en den invoer uit andere provinciën niet belemmeren. Belastingen op voorwerpen van verbruik worden niet geheven. 19Bnovies. De opcenten op de Rijks directe belastingen worden tegelijk met deze, en op dezelfde wijze als de hoofdsom , door 's Rijks ambtenaren ingevorderd. De invordering der heffingen , in artikel \%Sbis, sub d en e bedoeld , geschiedt op de wijze bij de heffingsverordening te regelen. 1 Mdecies. Het heffen, wijzigen en afschaffen van elke provinciale belasting wordt verordend bij een besluit van de Staten der provincie. Strekt zoodanig besluit om de heffing van eene belasting te bevelen, te wijzigen of te bestendigen , dan worden het bedrag en de grondslagen der belasting daarin vermeld, en tevens, voor zooveel noodig, de voorschriften aangehaald, naar welke zij zal worden ingevorderd. I^Hnndecies. Ieder besluit der Staten, als in het voorgaande artikel bedoeld, behoeft Onze goedkeuring. Deze wordt niet geweigerd dan bij een met redenen omkleed besluit, den Raad van State gehoord. Bij de goedkeuring van een besluit der Staten tot heffing of tot wijziging eener provinciale belasting kan door Ons een termijn worden bepaald , waarvoor de heffing wordt toegestaan. Wanneer in het besluit der Staten geen of een langere termijn is genoemd, wordt de Raad van State omtrent dien termijn gehoord. DERDE HOOFDSTUK. Van de uitvoering van wetten en algemeene maatregelen van bestuur. 197. Wanneer de wetten of de algemeene maatregelen van bestuur het vorderen , verleenen de Staten hunne medewerking tot uitvoering daarvan. 128. De in het voorgaande artikel bedoelde uitvoering geschiedt door Gedeputeerde Staten , voor zoover niet de wet of de algemeene maatregel van bestuur bepaaldelijk de medewerking der Staten vordert. Wordt deze medewerking door de Staten geweigerd dan voorzien Gedeputeerde Staten daarin. 139. Wanneer Gedeputeerde Staten niet of niet behoorlijk voor de hun bij het voorgaande artikel opgedragen uitvoering zorgen, kan Onze Commissaris door Ons, bij een in het Staatsblad Gewijzigd wet van 17 Juni 1905. S. 210. 249a te plaatsen, met redenen omkleed besluit worden gemachtigd om in de uitvoering te voorzien. *) VIERDE HOOFDSTUK. Van de regeling en het bestuur van het provinciale huishouden. § 1. Algemeene bepalingen. 130. Aan de Staten behoort de regeling en het bestuur van het provinciale huishouden. litl. Zij regelen al hetgeen de geldmiddelen der provincie aangaat. Met inachtneming van het bepaalde bij artikel 44bis regelen zij de bezoldiging van alle provinciale ambtenaren en bedienden. Op de ambtenaren en bedienden bij de provinciale griffie is van toepassing hetgeen bij artikel 44ter ten aanzien van den griffier is bepaald. -[-) 133. Zij besluiten tot het koopen, ruilen of vervreemden, het bezwaren of verpanden van provinciale eigendommen, het treffen van dadingen daaromtrent, en het aanvaarden der aan de provincie gedane legaten of schenkingen. *S3. De besluiten, door de Staten omtrent de in de artikelen 431 en 132 bedoelde zaken te nemen, behoeven Onze goedkeuring. *) Het derde hoofdstuk luidde vóór de wet van 7 Juni 1905, S. 210 als volgt: Van de door de Staten uit te voeren wetten en Koninklijke bevelen. 127. De Staten worden belast met de uitvoering van de wetsbepalingen en algemeene maatregelen van inwendig bestuur, betreffende het bijzondere bestuur van den waterstaat; de vereeniging en splitsing van gemeenten: het onderwijs, voor zooveel liet wordt gegeven op scholen, door de provincie, door gemeenten of bijzondere personen opgerigt; het armbestuur; de nijverheid; voorts van alle wetten, welker uitvoering hun door Ons wordt opgedragen; 128. De algemeene voorschriften en bevelen door Ons te geven omtrent de uitvoering der wetten, waarvan de uitvoering aan de Stalen is opgedragen, worden door hen nageleefd. 129. Wanneer de Staten niet, of niet behoorlijk, voor de uitvoering der in artt. 127 en 128 bedoelde wetten, maatregelen en bevelen zorgen, kan Onze commissaris door Ons, bij een in het Staatsblad te plaatsen, met redenen omkleed besluit, worden gemachtigd, om in de uitvoering te voorzien. +) Art. 131 is aldus gewijzigd door de wet van 17 Juni 1905, S. 210. Vóór deze wijziging luidde dit artikel aldus: 181. Zij regelen de geldleeningen ten laste der provincie te doen; de bezoldigingen van alle provinciale ambtenaren; en hetgeen verder de geldmiddelen der provincie aangaat. 249b 134. Zij bevelen, behoudens (de) wettelijke bepalingen, ingevolge (der wet door) artikel 188(191) der Grondwet (gevorderd) t het aanleggen of verbeteren van provinciale wegen, gebouwen, werken en inrichtingen *). 135. Zij beoordeelen en beslissen of de provincie rechtsgedingen zal voeren. 13B. De Staten hebben het toezicht op alle waterstaatswerken, waterschappen, veenschappen en veenpolders, voorzoover de wet het toezicht over bepaalde werken niet aan anderen heeft opgedragen. * *) 13S. Vervallen door de wet van 17 Juni 1905. S. 210.**) *38. Zij zijn bevoegd, behoudens wettelijke bepalingen, ingevolge artikel 188 der Grondwet, in de bestaande inrichtingen en reglementen van waterschappen, veenschappen en veenpolders veranderingen te maken, waterschappen, veenschappen en veenpolders op te heffen, nieuwe op te richten en nieuwe reglementen voor zoodanige instellingen vast te stellen. Hunne besluiten te dien aanzien zijn onderworpen aan Onze goedkeuring. Daarop zijn de bepalingen der artikelen 98 en 99 van toepassing. 7) 13». Vervallen door de wet van 17 Juni 1905, S. 210. f) 140. Zij maken de reglementen en verordeningen, die zij voor het provinciaal belang noodig oordeelen, en onderwerpen die aan Onze goedkeuring.-j-f) ■ 41. Hunne reglementen en verordeningen kunnen geene bepalingen omtrent onderwerpen van algemeen rijks-belang inhouden. *) In art. 134 is het onderstr. ingev. en liet met kl. letter gedrukte en tusschen ( ) gopl. vervallen door do wet van 17 Juni 1905, S. 210. • *) Vóór de wet var. 17 Juni 1905, S. 210, luidden deze artt. aldus: 136. De Staten oefenen toezigt uit, voor zooverre dit door Ons niet aan anderen is opgedragen , over alle verveeningen, ontgrondingen , indijkingen, droogmakerijen, mijnwerken en steengroeven binnen hunne provincie. 137. Zij hebben liet toezigt op alle wateren, bruggen, wegen, waterwerken en waterschappen binnen hunne provincie. +) Vóór de wet van 17 Juni 1905, S. 210, luidden deze artt. aldus: 138. Zij zijn bevoegd, behoudens de bepalingen der wet, door art. 191 der Grondwet gevorderd, de inrigtingen en reglementen der waterschappen te veranderen en nieuwe vast te stellen. Hunne besluiten te dien aanzien worden onderworpen aan Onze goedkeuring. Daarop zijn de bepalingen der artt. 98 en 99 van toepassing. 139. Zij zorgen, dat de doorvoer, en de uitvoer naar en invoer uit andere provinciën geene belemmering ondergaan. tt) De artt. 2 en 8 der wet van 6 Maart 1818, S. 12, welke de Prov. St. bevoegdheid gaven straf te bedreigen tegen overtreders der verordeningen zijn ingetrokken bij art. 4 der wet van 25 Mei 1880, S. 80, tot herz. der wet van 6 Maart 1818. , , „„ ... Art 1 dier wet van 1880, zooals die is gew. door art. 23 Inv. wet, luidt aldus: Tegen overtreding van reglementen en verordeningen, door de Provinciale Staten, krachtens de hun bij de wet van 6 Juli 1850 (Staatsblad no, 39) toegekende 'bevoegdheid vastgesteld, en van de reglementaire voorschriften ter in- 249c 143. De bepalingen dier reglementen en verordeningen houden van rechtswege op te gelden, zoodra omtrent het daarin geregelde onderwerp door eene wet of een algemeenen maatregel van (inwendig) bestuur voorschriften worden gegeven. § 2. Van het toezicht op de gemeentebesturen. ■ 48. De besluiten der gemeentebesturen, betreffende zoodanige (de) beschikking over gemeente-eigendom of zoodanige andere burgerlijke rechtshandelingen als de Gemeente-wet aanwijst (en andere door de gemeentewet aan te wijzen burgerlijke regtshandelingen), worden onderworpen aan de goedkeuring der Staten. Dit geschiedt insgelijks met de gemeentelijke begrootingen van inkomsten en uitgaven. *) 144. Het instellen, afschaffen of veranderen van jaarmarkten of gewone marktdagen in de gemeenten geschiedt niet dan met machtiging der Staten, tenzij in de gevallen waarin de goedkeuring aan Ons is voorbehouden, en die door een algemeenen maatregel van bestuur worden aangewezen. 145. De besluiten der gemeentebesturen tot het invoeren, wijzigen of afschaffen van plaatselijke belastingen worden door de Staten, onder mededeeling van hun gevoelen, aan Ons ter goedof afkeuring voorgedragen. 146. De Staten vragen van Ons de schorsing of vernietiging der plaatselijke verordeningen, die hun met de wetten of het algemeen provinciaal belang strijdig voorkomen. 147. Zij trachten alle geschillen tusschen de gemeentebesturen hunner provincie in der minne te doen bijleggen. Indien zij daarin niet slagen dragen zij het geval, zoo het een geschil van bestuur betreft, aan Ons ter beslissing voor. vordering van provinciale belastingen, in art. 116 dier wet bedoeld, kan, voor zoover daartegen niet by eene wet of' een algemeenen maatregel van inwendig bestuur is voorzien, door de Provinciale Staten hechtenis van ten hoogste twaalf dagen of geldboete van ten hoogste vyi' en zeventig gulden worden bedreigd, alsmede verbeurdverklaring der aan den veroordeelde toebehoorende voorwerpen, welke door middel dier overtreding zijn verkregen of waarmede de overtreding is gepleegd. Onder hetzelfde voorbehoud kunnen door Ons gelijke straften worden bedreigd tegen de overtreding van de voorschriften, door Ons in het geval, voorzien in art. 23 der wet van 12 Juli 1855, (Staatsblad no. 102, vastgesteld. De duur der verv. hecht, is ir geval het maximum der bepaalde boete zestig gulden te boven gaat, ten hoogste twaalf dagen. (Art. 2. „De opbrengst van de geldboete en verbeurdverklaring in art. 1 bedoeld, komt ten bate der Provincie", is vervallen door art. 85 W. v. Str.) *) In art. 143 is het onderstr. ingev. en het met kl. 1. gedrukte en tusschen ( ) gepl. vervallen door de wet van 17 Juni liJOö, S. 210. 249,/ 148. De geschillen over het aanleggen en onderhouden van werken, en alle andere geschillen van bestuur tusschen de provincie en ééne of meer gemeenten, worden door Ons beslist. VIJFDE HOOFDSTUK. Van de dagelijksche leiding en uitvoering van zaken. 14». De dagelijksche leiding en uitvoering van zaken behooren aan Gedeputeerde Staten, en zulks hetzij de Staten zijn vergaderd of niet. ISO. Eene door de Staten, onder Onze goedkeuring, temaken instructie voor de Gedeputeerde Staten regelt de uitoefening hunner bevoegdheid tot de dagelijksche leiding en uitvoering van zaken, overeenkomstig de bepalingen der artikelen 151—162. ■ 51. Gedeputeerde Staten maken de verordeningen, noodig tot de hun opgedragen uitvoering van wetten en algemeene maatregelen van bestuur, en onderwerpen die aan Onze goedkeuring. *) • 58. Door hen worden insgelijks uitgevoerd de provinciale reglementen en verordeningen, en de besluiten en beslissingen der Staten. 153. Zij beslissen de geschillen, over de in de beide vorige artikelen bedoelde uitvoering gerezen, tenzij de wetten of verordeningen dit aan anderen hebben opgedragen. 154. Zij beheeren de provinciale inkomsten en eigendommen, en zijn bevoegd die eigendommen te verhuren. 155. Zij vertegenwoordigen de provincie in rechten. Zij zijn bevoegd, alvorens de machtiging der Staten tot het voeren van een rechtsgeding ten behoeve der provincie te hebben verkregen, alle conservatoire maatregelen, zoo in als buiten rechten, te nemen, en verplicht, te doen wat noodig is, ter voorkoming van verjaring en verlies van recht van bezit. ■ 54». Zij benoemen en ontslaan alle ('l't de) provinciale (kas bezoldigde) ambtenaren en bedienden, welker benoeming niet bij deze wet of de provinciale reglementen en verordeningen aan de Staten is voorbehouden. Zij schorsen den griffier en alle (uit de) andere provinciale (kas bozoldigde) ambtenaren en bedienden. **) *) Art. 151 aldus vastgesteld door de wet van 17 Juni 1905, S. 210, luidde vóór deze w(jziging als volgt: 151. Gedeputeerde Staten voeren de wetten, r.lgemeene maatregelen van inwendig bestuur en Koninklijke bovelen uit, waarvan de uitvoering aan de Staten is opgedragen. Zij maken de daartoe noodige verordeningen en onderwerpen die aan Onze goedkeuring. **) In art. 156 is het met kl. 1. gedrukte en tusschen ( ) gepl. vervallen door de wet van 17 Juni 1905, S. 210. 249* 15?. Zij zijn belast met de behoorlijke voorbereiding van al hetgeen in de vergadering der Staten, ter overweging en beslissing, moet worden gebracht. Zij ontwerpen, tenzij de Staten het aan bijzondere commissiën opdragen, de nieuwe of gewijzigde reglementen van waterschappen , veenschappen en veenpolders en alle de provinciale reglementen en verordeningen, volgens de artikelen 138 en 140 door de Staten vast te stellen. Zoodanige bijzondere commissie mag, op Onze machtiging, hare werkzaamheden ook na de sluiting der Statenvergadering voortzetten. *) 15W. Vervallen door de wet van 17 Juni 1905, S. 210. -j-) 15». Zij stellen de plannen en voorwaarden van aanbesteding vast van de door de Staten bevolen werken, tenzij deze zich de goedkeuring daarvan hebben voorbehouden. 1641. Zij zijn bevoegd, in het onderhoud van alle provinciale werken, wanneer dit geen uitstel lijden kan, zonder daartoe vooraf door de Staten gemachtigd te zijn, te voorzien, mits daarvan in de eerstkomende vergadering der Staten kennis gevende. ■ 61. Zij oefenen de in de artikelen 143—147 vermelde macht der Staten uit. ■ 63. Zij houden op al, wat de provincie aangaat, een gedurig toezicht, en doen jaarlijks, in de gewone zomerzitting (vergadering), aan de Staten een uitvoerig en beredeneerd verslag van den toestand der provincie. Dit versiag wordt ingericht op de wijze en in den vorm door den Minister van Binnenlandsche Zaken voor te schrijven, en algemeen verkrijgbaar gesteld. §) (Een algemeen reglement van inwendig bestuur regelt de oprigting van bureaux van statistiek in de onderscheidene provinciën.) Zie K. B. 5 Nov. 185», S. 76. ie». Zij zijn wegens de dagelijksche leiding en uitvoering der zaken, voor zooveel de in de artikelen 152—162 omschreven handelingen betreft, aan de Staten verantwoording schuldig. Zij geven alle te dien aanzien door de Staten verlangde inlichtingen. Ingeval zij weigeren dit te doen, kunnen de Staten hen van hunne betrekking vervallen verklaren. 161. Artikel 95 is op Gedeputeerde Staten van toepassing. 165. Over alle zaken, de provincie betreffende, dienen Gede- *) In art. 157 is het onderrtr. ingev. door de wet van 17 Juni 1905, S. 210. +) Vóór de wet van 17 Juni 1905, S. 210, luidde dit art. aldus: De keuren of politieverordeningen der waterschappen behoeven hunne goedkeuring. §) In art. 182 is het onderstr. ingev. en het met kl. 1. gedr. tusschen () gepl. vervallen door de wet van 17 Juni 1905 S. 210. 249/ puteerde Staten van raad en bericht aan het Departement van Binnenlandsche Zaken en de andere departementen van algemeen bestuur. ZESDE HOOFDSTUK. Van het schorsen en vernietigen der besluiten van de Staten en Gedeputeerde Staten. 'BO. De besluiten der Staten en Gedeputeerde Staten, die met de wetten of het algemeen belang strijdig zijn, worden door Ons geschorst of vernietigd. (Woningwet art. 7.) 1©Ï. De door de Staten vastgestelde en door Ons goedgekeurde provinciale reglementen en verordeningen kunnen, zoo zij met de wetten of het algemeen belang strijdig zijn, door eene wet, die tevens de gevolgen regelt, worden geschorst of vernietigd. Mi*. De uitspraken van Gedeputeerde Staten over geschillen van bestuur of andere, wier beslissing hun door bijzondere wetten is opgedragen, worden geschorst of vernietigd op de wijze en met de gevolgen, in die wetten omschreven. 16!>. In alle andere, door de twee vorige artikelen niet bedoelde gevallen, wordt de schorsing of vernietiging van besluiten der Staten en Gedeputeerde Staten door Ons bevolen bij een met redenen omkleed, in het Staatsblad te plaatsen besluit, dat, ingeval van schorsing, den duur hiervan bepaalt. (Woningwet art. 7.) 1ÏO. Schorsing stuit onmiddellijk de werking van het geschorst besluit. Zij kan niet langer duren dan een jaar. (Woningwet art. 7.) 171. Is binnen den voor de schorsing bepaalden tijd de vernietiging van het besluit door Ons niet uitgesproken, dan wordt dit geacht geldig te zijn. (Woningwet art. 7.) 17S. Een besluit, dat geschorst is geweest, kan niet opnieuw worden geschorst. (Woningwet art. 7.) 173. Vernietiging vanwege strijd met de wet brengt mede vernietiging van alle de gevolgen van het vernietigd besluit. Bij vernietiging van wege strijd met het algemeen belang, kunnen die gevolgen, welke niet met dat belang strijden, in stand blijven. • 74. De Staten of Gedeputeerde Staten zorgen, in geval van schorsing of vernietiging hunner besluiten dat aan artikel 170 of artikel '173 worde voldaan, en opnieuw in de bij het geschorst of vernietigd besluit behandelde zaak, voor zooveel noodig is, voorzien. Indien zij dit nalaten, wordt, zoo het besluit de in de artikelen 127 en 128 bedoelde uitvoering gold, (uitvoering gold der in de artt. 249g 127 en 128 bedoelde wetten, maatregelen en bevolen,) in die uitvoering, op de bij art. 129 bepaalde wijze, van Onzentwege voorzien.') Overgangs■ Bepalingen. 175. Alle bestaande provinciale ambtenaren en machten blijven voortduren , tot dat zij door andere, volgens deze wet, zijn vervangen. Op alle burgerlijke rijks-ambtenaren, thans werkzaam voor het provinciaal bestuur, door of van wege Ons benoemd en ten gevolge der bij deze wet aan de Provinciale of Gedeputeerde Staten verleende macht herbenoemd, is de wet van den Oden Mei 1846 (Staatsblad No. 24), betreffende de burgerlijke pensioenen bij voortduring toepasselijk. (Deze wet is vervallen verklaard bi] art. 41 der burgerlijke pensioenwet Aan dezelfde ambtenaren, door de Provinciale of Gedeputeerde Staten niet herbenoemd, kan door Ons ten laste van 's Rijks kas wachtgeld worden toegekend, voor zoover zij geen aanspraak hebben op pensioen. 176. De instructiën der griffiers, de bepalingen omtrent de orde in de vergadering, en alle omtrent punten, bij deze wet niet geregeld, geldende voorschriften blijven gelden, tot dat zij door andere worden vervangen. De thans in sommige provinciën bestaande provinciale accijnsen worden binnen vijf jaren na de dagteekening dezer wet afgeschaft. 137. De eerste keuze voor de leden der Staten geschiedt op den eersten Dinsdag der maand September. 178. De eerste helft der leden van de Staten en Gedeputeerde Staten treedt af met den eersten Dinsdag in juli 1853. 17J>. De dag der eerste bijeenkomst van de nieuwe Statenvergaderingen wordt door Ons bepaald. Na de opening hunner vergadering, gaan de Staten, zoo spoedig mogelijk, over tot het benoemen der leden van Gedeputeerde Staten. ISO. Tot dat daarin bij de in art. 4 bedoelde wet is voorzien, worden de leden der Staten gekozen in de hoofdkiesdistricten, volgens art. 6 van het kiesreglement, in het 7de additioneele artikel der Grondwet vervat, door Gepeputeerde Staten vastgesteld. Gedeputeerde Staten kunnen, waar zij het noodig keuren, onderkiesdistricten aanwijzen. Eene bij deze wet gevoegde tabel bepaalt het getal der in elk hoofdkiesdistrict te kiezen leden -j-) 181. Deze wet is verbindende met den dag harer afkondiging. *) In art. 174 is het onderstr. ingev. en liet met kl. 1. gedr. en tusschen ( ) geplaatste vervallen door de wet van 17 Juni 1905, S. 210. -j-| Deze tabel is vervallen door de wet van 5 Nov. 1852, S. 197. 249 h Heerenveen" gelezen «Schoterland" en in plaats van sOnderdendam" »Bedum''. 3. In de bij de wet van den 5den November 1852 {Staatsblad no. 197) gevoegde tabel A wordt hetgeen daarin is bepaald omtrent elk der districten Rotterdam, Amsterdam, Haarlem, Middelburg, Utrecht, Assen en Hoogeveen, vervangen door hetgeen omtrent die districten respectievelijk voorkomt in de bij deze wet gevoegde tabel A. 4. In elk nieuw district worden zoo velen der in elk tegenwoordig district benoemden geacht gekozen te zijn als de bij deze wet gevoegde tabel B aanwijst. ft. Gedeputeerde Staten bepalen voor elke aftredende helft bij loting, naar welk nieuw district ieder der in elk tegenwoordig district benoemden volgens den in tabel B gestelden regel overgaat. Zij doen binnen eene maand na de afkondiging dezer wet in de pjederlandsclie Staatscourant eene lijst plaatsen, aanwijzende in welk nieuw district elk der tegenwoordige leden van de Staten geacht wordt benoemd te zijn. Zij zenden uittreksels dezer lijst aan de besturen van de gemeenten, die hoofdplaatsen zijn van de nieuwe districten of waarin het geheele nieuwe district gelegen is en aan de leden, zoover ieder aangaat. 6. De verkiezing van de krachtens deze wet aan de Staten nieuw toegevoegde leden geschiedt binnen twee maanden na het in werking treden dezer wet op den door Gedeputeerde Staten te bepalen dag. 1. Deze wet treedt in werking op een nader door Ons te bepalen dag. (B« K. B. van 11 Mei 1897, S. 146, bepaald op 15 Mei 1897.) TABELLEN KIESDISTRICTEN PROVINCIALE STATEN GEMEENTEN (HOOFD*) l of deelen van gemeenten VAN 1IET DISTRICT. (hoofdiKI I'S DISTRICT Getal der te kiezen leden. Eerste aftredende _ helft. Tweede aftredende helft. Noord-Brabant. 's-Hertogenbosch, Rosmalen. Den 'o TJprtnn011 1 Rungen, St. Michielsgestel Schijn- 8 4 4 1-imiipi- del, Vught, Hees wijk, Dinther, uOSCD. I Geilen, Nuland, Heesch, Nistelrode, ' Lith, Lithoijen, Berlicum c.a. Grave, Escharen, Velp, Reek,Gassel, 1 Linden, Cuijk, Schaijk, Beers, Uden, I Mill, Zeeland, Ravestein, Dieden c.a, ! Deursen c.a., Huisseling c.a., Box- 7 4 3 (jFSTGi ï meer, Sambeek, Vierlingsbeek, Maas- I hees c.a.. Oploo c a . Wanrooij, Beu- I geil, Oellelt, Haps,' Oss, lierchem, '. Megen c.a., Oijen c.a., Herpen. Tilburg, Goirle, Berkel c a., Oisterwijk, l Moergestel, Diessen, Hilvarenbeek, TllDUrg. Loon op Zand, Udenhout, Gilze, 734 | 's-Gravemoer, Boxtel, Esch, Helvoirt, Haaren, Cromvoirt, Liempde. / Heusden, Bokhoven, Alem c.a., Empel j c.a., Engelen, Drongelen c.a., Diissen, I Hedikhuizen, Ileesbeen ca., Herpt I en Bern, Meeuwen c.a , Oudheusden UpncHpii 1 c.a , Wijk en Aalburg, Veen, Wou- _ . .. ÜBUöUCll- drichem, Rijswijk, Andel, De Wer- j ken c.a., Werkendam, Giessen, Alm- I kerk, Waalwijk, Baardwijk, Besogen. I Cappelle, Sprang, Vrijhoeve Cappelle, ' Waspik, Vlijmen, Nieuwkuik c.a., Drunen. , Helmond, Aarle-Rixtel, Beek en Donk, I Lieshut, Mierlo, Stiphout, Gemert, „ . , Bakel c.a , Nunen en Gerwen c.a., _ , HCIfllOM. Heeze, Leende, Asten, Reünie en j Lieszei, Vlierden, Someren, Lierop, [ Budel, Maarheeze, Soerendonk, c a., 1 Veghel, Erp, Boekei. *) Het onderstreepte ingevoegd en het niet kleine lettor gedrukte tussclien ( ) geplaatste vervallen hij de wet van 28 April lö97, S. 111. Dit geldt ook voor de volgende bladzijden. KIES- GEMEENTEN OF DEEI.EN VAN GEMEENTEN DISTRICT. VAN HET KIESDISTRICT. Getal der te kiezen leden. Eerste aftredende helft. Tweede aftredende helft. / Eindhoven, Aalst, Dommelen, Geldrop, [ Gestel c.a., Oerle, Stratum, Strijp, 1 Tongelre, Valkenswaard, Veldfio- 1 ven c.a., Waalre, Woensel c.a., Zeelst, | I Zes-gehuchten, Borkel en Schaft, Elldboven. Westerhoven St Oedenrodei, Son 7 4 3 j en Breugel, Oirschot, Best, Vessem I c.a., Oostelbeers c a., Illadel, Bergeijk, i Reusel, Hoogemierde c.a , Hooge- [ loon, c.a., Eersel, Duisel ca.,Riet- ' hoven, Luycksgestel. ( Breda, Ginneken ca., Teteringen, BF6Ö3. ' Princenhage, Etten en Leur, Rijs- 7 o 4 j bergen, Zundertca, Chaam,Alphen ' en Riel, Uaarle-Nassau. I Zevenbergen, Klundert, Willemstad, Standdaarbuiten. Hooge en Lage n L Zpvpnfiprppn ' Zwaluwe, Oudenboscli, Oosterhout, ' j Raamsdonk, Geeitruidenberg, Made I en Drimmelen. Terheijden, Dongen, ! Fijnaart c.a. I Bergen op Zoom, Putte, Ossendrecht, Rprspn-Oll- Woensdreclit c.a., Huibergen,Halste- n ren, Nieuw Vosmeer, Steenbergen, 7 3 4 ZOOI. i Rozendaal c.a.. Rucphtn c.a., Hoe- I ven c.a., Dinteloord , Wouw, OudGastel c a. I Gelderland. ArnlieiD. Arnhem, Rozendaal, Rheden. \ '2 '2 r. i Renkum, Doorwerth. Wageningen, ^ g -> MG I Ede, Scherpenzeel, Barneveld. PnttPTi i Hoevelaken, Nijkerk, Putten, Ermelo, 4 9') rilllCU. , Harderwijk. ' olim. j ' «i» r KIES- GEMEENTEN OF DEELEN VAN GEMEENTEN DISTRICT. VAN HET KIESDISTRICT. Getal der te kiezen leden. Eerste aftrodendo helft. Tweede aftredende helft. VOOrSt. Apeldoorn, Voorst, Brummen. 4 2 2 , ZlltPtlOQ i Zutphen, Gorssel, Warnsveld, Laren, 4 '> 2 I Lochem. ü ln 1 Neede, Dorculo, Ruurlo, Vorden, 4 2 2 MOTO). i Eibergen, Groenlo, Lichtenvoorde., 10110n I Winterswijk, Aalten, Dinxperlo, a 2 2 Aaiten. | , Wischj Ambt Doetinchem. / Gendringen, Bergh, Didam, Zeve- 53'' Zevenaar. naar, Herwen, Pannerden, Duiven, ' | ' Westervoort, Angerlo, Wehl. Tinnohnrir I Stad Doetinchem, Doesburg, Hummelo UJeSDUrg- en Keppel, Steenderen, Hengelo, 3 12 ' Zelhem ElSt- Gent, Bemmel, Valburg, Eist, Huissen. 3 2 1 , Heteren, Hemmen, Dodewaard, Kes- Tiel. teren, Échteld,IJzendoorn, Lienden, 4 2 2 Maurik, Zoelen, Tiel, Wadenoijen, Ophemert, Varik, Est en Opijnen, „ ,. , | Geldermalsen, Waardenburg, Deil, , „ „ Gelliermalsen Haatten, Herwijnen, Vuren, Buren, 4 2- I Beusiehem. Culèmborg, beest, Buurmalsen. . I Brakel, Zuilichem, Poederoijen,Neder- Zalt-BOemel.\ hemert, Ammerzoden, Hèdel, Kerk- 3 12 ■ I wijk, Gameren, Zalt-Bommel, Hur- ' wénen, Driel, Rossum. , Heerewaarden, Dreumel, Appeltern, Wycien. ' Wamel, Druten, Horssen, Batenburg, £ t> 9 I Bergharen, Ewijk, Wychen, Balgov, f Overasselt, Heümen,"Groesbeek. iiiimnrrnn I Nijmegen, Ubbergen, Millingen, Beu- 4 2 2 nijllltjgcll. 1 irnigen. KIES- GEMEENTEN OE DEELEN VAN GEMEENTEN DISTRICT. van |lET KIESDISTRICT. Getal der te kiezen leden. Eerste aftredende helft. Tweede aftredende lielft. Zuidholland. Leyderdorp, Zoeterwoude, Koudekerk, , l Voorschoten, Oegstgeest, Rhijnsburg, 4 2 '2 Leyierflorp. Valkenburg, Warmond, Sassenheim, I Noordwijk, Noord wij kerhout, Voorhout, Lisse, Hillegom, Katwijk. Leydeil- Leyden. 5 3 2 Zoetermeer, Veur, Wassenaar, Voor-,. (burg, Zegwaart, Stomp wijk, Benthuizen, Pijnaeker, Nootdorp, Berkel, Uillegersberg, Schiebroek, Berg- 4 2 2 ZjUCLCI iiiüti • \ schenhoek, Zevenhuizen, Bleiswijk, Nieuwerkerk op den IJssel, I Cappele op den IJssel, Moordrecht, Moercappele. S-Graveiltiag6. 's-Gravenhage. 10 5 5 i , Vlaardingen, Vlaardinger-Ambacht, Maassluis, Maasland, Rozenburg, VlaarrtiTHTPTI Naaldwijk, de Lier, 's-Gravezande, 4 2 2 i Monster, Loosduinen, Wateringen, t ' Rijswijk. v n„| Delft, Hof van Delft, Vrijenban, 3 1 2 JJGlIt. I Schipluiden. Schiedam. Schiedam, Kethel, Overschie. 3 2 t KIES- GEMEENTEN OF DEELEN VAN GEMEENTEN DISTRICT. VAN HET KIESDISTRICT. Getal der te kiezen leden. Eerste aftredende helft. Tweede aftredende helft. Het deel der gemeente begrensd door I eene lijn, loopende van het snijpunt j der aslijnen van de rivier de Maas en het Boerengat door het midden van laatstgemeld water, van het Oostplein en van de Oostpoort; van daar langs de oostzijde der Boezemkolk, het stoomgemaal buiten sluitende, over het midden van de Boe/ zembrug en het Oostvestplein tot. Rotterdam I.* j / het midden van den Goudschen weg; « 2 j 1 \ vervolgens midden over deze straat, het Goudsehe plein en den Croosj wijkschen weg tot aan de voormalige I Kralingsehe grens; verder zuidoostI waarts ombuigende langs die grens | tot het midden van de rivier de I Maas en eindelijk van daar door het | midden van de rivier stroomafwaarts \ tot het punt van begin. De voormalige gemeente Kralingen. iHet deel der gemeente begrensd door eene lijn, loopende van het snijpunt der asiijnen van den Goudschen weg en het Oostvestplein, westwaarts midden door de gracht van den Goudschen Singel, door de sluis aan het Couwenburghseiland en de Rotte, vervolgens langs de noordzijde der huizen aan de Galerij tot in het midden van de Delftsche vaart; van 3 12 uuunuuiu u» / v daar door het midden van de Schie| kolk en de Sehie tot de grens van I Hillegersberg, en verder langs die I grens en die van de voormalige geI meente Kralingen tot aan het ZuidI einde van den Achterweg, vervol| gens over het midden van den Croosi wijkschen weg, het Goudsehe plein \ en den Goudschen weg tot aan het * punt van begin. *) Aldus gew. door de wet van 28 April 1897, S. 111. K[ES_ GEMEENTEN OF DEELEN VAN GEMEENTEN DISTRICT. VAN HET KIESDISTRICT. «ietal der te kiezen leden. Eerste aftredende helft. Tweede alt redende hol ft. • Het deel der gemeente begrensd door / eene lijn, loopende van het snijpunt i der aslijnen van de Leuvehaven en de Leuvebrng^teeg midden door die j steeg en de Schildersteeg tot het midden van de gracht van den Schiedamsehen Singel, van daar noordwaarts midden door die gracht tot aan het midden van den Binnenweg, midden over den Binnenweg tot aan de grens der kadastrale gemeente Delfshaven, van daar langs die grens en langs de grens van Overschie tot I I het midden van de Schie, midden I door dat water en de Schiekolk tot Rotterdam TÏI *V; ^et midden van de Delftsche vaart, 3 2 1 A van daar benoorden langs de huizen \ van de Galerij, midden door de Rotte I tot tegenover het midden van de tweede Lombardstraat, van daar het midden van die straat en van de eerste Lombardstraat volgende tot het midden van de Boerenvischmarkt en midden over de Boerenvischmarkt en de Korte Torenstraat tot het midden van de Delftsche vaart, van daar midden over het Spui en de Vlasmarkt tot het mid| den van de sluis „het Spui", ver1 volgens van daar midden door de Steigergracht en de Leuvenhaven tot het punt van begin. i Het deel der gemeente begrensd door Ieene lijn, loopende van het snijpunt der aslijnen van de rivier de Maas en de Leuvehaven stroomafwaarts midden door de rivier langs de voornuuoi uaiii i», ) malige Charloische en vervolgens 3 12 \ langs de Schiedamsche en Overj schiesche grens tot het midden van I de Coolsche straat van daar langs ' de grens der kadastrale gemeente * Delfshaven tot aan het midden van *) Aldus gew. door de wet van 28 April 1897, S. 111. meijer wiersma, Staatswetten. 2e druk. 17 K1ES_ ! GEMEENTEN OF DEELEN VAN GEMEENTEN DISTRICT. VAN HET KIESDISTRICT. Getal der te kiezen leden. Eerste aftredende helft. Tweede aftredendo helft. I den Binnenweg, midden door den / Binnenweg oostwaarts tot aan het 1 midden van de gracht van den Schie- I damschen Singel, midden door die I gracht tot aan het midden van de I Schildersteeg en midden door die 1 steeg en de Leuvebrugsteeg tot aan j het midden van de Leuvehaven en I eindelijk van daar zuidwaarts mid- I den door die haven tot aan het punt | van begin. De voormalige gemeente \ Charlois. Het deel der gemeente begrensd door / eene lijn, loopende van het snijpunt der aslijnen van de rivier de Maas en het Boerengat, stroomopwaarts midden door de rivier, vervolgens langs de voormalige Kralingsche-, de I.Isselmondsche en de voormalige Charloische grens tot weder in het midden van de rivier, van daar stroomopwaarts midden door de rivier, tot aan de verlengde aslijn van de Leuvehaven, midden door die haven en de Steigersgracht tot midden J voor de sluis „het Spui", van daar nttprdam V midden over de Vlasmarkt en het 3 2 1 ULIC1 UalU V. ) <, gp„i aan midden van de l Korte Torenstraat, midden door die j straat en de Boerenvisehmarkt tot i aan het midden van de eerste Lom- I bardstraat, midden door die straat I endetweede Lombard straat tot rnid- I den in de Rotte, van daar midden I door de sluis van hetCouwenburghs- I eiland, de gracht van denGoudschen I Singel, het Oostvestplein en de Boe- I zembrug; vervolgens beoosten langs I de Boexemkolk, liet stoomgemaal l insluitende, midden door de Oost- 1 poort, het Oostplein en het Boe- \ «nnoroi kat nunt van harrin *) Aldus gew. door de wet van 28 April 1897, S. 111. KIES- GEMEENTEN OF DEELEN VAN GEMEENTEN DISTRICT. VAN HET KIESDISTRICT. . Getal der te kiezen leden. Kers te altredende helft. Tweede aftredendo helft. / Alphen, Boskoop, Bodegraven, ZwamI merdam, llaüerswoude, Oudshoorn, AlntlPll Ter Aar' Nieuwveen, Alkemade, 4 2 2 jiipuuu. Woubrugge, Rijnsaterwoude, Aar- I landerveen, Nieuwkoop, Zevenho' ven. I Gouda, Haastrecht, Woerden, Rietveld, VVaarder, Barwoutswaarder, Oudewater, Hekendorp, Papekop, Lange Ruige Weide, Waddinxveen, i Reeuwijk, Schoonhoven, Vlist, Stol- t> ö 3 I wijk, Ouderkerk op den IJssel, BerI ken woude, Gouderak, Berg-ambacht, f Amrr.erstol, Lekkerkerk. Krimpen 1 op de Lek, Krimpen aan den IJssel. I Gorinchem, Schelluinen, Arkel, Har- I dinxveld, Leerdam, Schoonrewoerd, RnritlPhPm ' Leerbroek, Nieuwland, Asperen, i o a liUIlMeW. ■ Heukelum, Kedichem, Vianen, Ha- 4 2 2 / gestein, Everdingen, Lexmond, ' Hei- en Boeicop. I Meerkerk, Ameide, Tienhoven, Noor- I deloos, Hoog Blokland, Hoornaar, 1 Groot-Ammers, Nieuwpoort, Lange- ] rak, Goudriaan, Ottoland, Giessen- Slieflrecöt. < dam.Giessen-Nieuwkerk, Peursum, 4 2 2 \ streefkerk, Brandwijk, Molenaars- I graaf, Hleskensgraaf, Sliedrecht, I Wijngaarden,Alblasserdam, Nieuw- f Lekkerland, Oud-Alblas, Papen- ' drecht. Dordrecht. Dordrecht , Dubbeldam. 4 2 2 I' Oud-Beijerland, Numansdorp, ZuidBeijerland, Klaaswaal, Heinenoord, Nieuw-Beijerland, Piershil, Gouds- 3 2 1 waard, 'sGravendeel, Puttershoek, Maasdam, Strijen, Mijnsheerenland, 1 Westmaas. I I 17' KIEg_ GEMEENTEN OF DEELEN VAN GEMEENTEN DISTRICT. VAN HET KIESDISTRICT. der te kiezen leden. Eor.sto aftredende helft. Tweede aftredende helft,. [ Ridderkerk, Zwijndrecht, Hendrik- | Ido-Ambacht, Heerjansdam, I.ls- Ridderkerk. | selmonde, Oost- en West-Baren- o 1 j 2 J drecht, Poortugaal, Rhoon, Hoog- \ vliet, Pernis. !Brielle, Oostvoorne, Z wartewaal. Vierpolders of het Nieuwland, Nieuwenhoorn, Hellevoetsluis, Nieuw Hellevoet, Rockanje, Zuidland, He- 3 2 1 kelingen, Oudenhoorn, Spijkenisse, Geervliet, Heenvliet, Abbenbroek. I Middel harnis, Sommelsdijk , Dirksland, Melissant, Goedereede, Stellendam, Ouddorp, Oude Tonge, Nieuwe 3 1 2 ivixuucxiiaiïiio- j Xonge, Herkingen, Ooltgensplaat, I den Bommel, Stad aan 't Haring1 vliet. Noordholland. Den Heller. | 1Üïïer' Te"'- 3 i » ISchagen, Sint Maarten, de Zijpe, Wieringerwaard, Callantsóog, Petten, Wieringen, Barsingerhorn , Oud-Carspel, Zuid-Scharwoude, Noord-Scharwoude, Sint- . „ „ uuiiubuu- \ Pancras, Broek op Langedijk, Ha- 1 ringcarspel, Warmenhuizen, KoeI dijk, Bergen, Schoorl, Heer-HugoI waard, Nieuwe-Niedorp, Oude-Nie1 dorp, Winkel. i Alkmaar, Oudorp, Egenond-binnen, Alkmaar Egmond aan Zee, Heilo, Lienmen, 3 2 1 Al&lliatll- j Castricum, Heemskerk, Uitgeest, ' Akersloot. KIEg_ ! GEMEENTEN OF DEELEN VAN GEMEENTEN DISTRICT. VAN HET KIESDISTRICT. Getal der te kiezen leden. Eerste aftredende helft. Tweede aftredende helft. „ , r Zaandam, Zaandijk, Koog aan de Z33M3D1- Zaan, Wormerveer, Oostzaan, Crom- 4 2 2 ( menie , Westzaan , Assendelft. , Enkhuizen, Urk. Medemblik, Opper- l does, Twisk, Spanbroek, Opmeer, _ ,, . 1 Hoogwoud , Hensbroek, Obdam, MKlllllZdfl. ( Zijbecarspel, Abbekerk, Midwoud, 4 2 ' 2 j Wervershoof, Andijk, Grootebroek, I Bovencarspel, Hoogcarspel, Westv woud, Venhuizen. | Hoorn, Berkhout, Beets, Oudendijk, Hfifim ' Avenhorn, Ursem, Oterleek, Wög- 3 2 1 I num, Nibbixwoudj Zwaag, Blokker, i ' Schellinkhout, Wijdenes. - Purmerend , Kwadijk, Ilpendam, _ , l Landsmeer, Beemster, Oosthuizen, Purmerend- Warder, Schermerhorn, de Rijp, 3 12 I Graft, Zuid- en Noord-Schermer, Wormer, Wijde VVoriner, Jisp. i Edam , Middelie, Monnikendam , Mom ' Katwoude, Marken, Broek in Wa- 2 11 UIUU' I terland, Nieuwendam, Buiksloot, ' Ransdorp. Nieuwer- j Nieuwer-Amstel, Ouder-Amstel, Uit- q , Amstel- ) hoorn, Aalsmeer, Sloten. . Het gedeelte der gemeente Amsterdam gelegen binnen eene lijn, getrokken als volgt: van het snijpunt der aslijnen van het Noord zeekanaal en zij kanaal II. door het midden van ATTIQtPrrlfim 1 *\ ^et Noordzeekanaal tot aan het 4 2 2 Ufllll 1- ) Droogdok; vervolgens langs de doorvaart van de Realengracht tot op het snijpunt van de Prinseneilandsgracht, vervolgons langs die gracht ' tot langs den spoordijk, tot aan de 1 Westerdokskade,vervolgensdoor het *) Aldus gew. door de wet van 28 April 1897. S. 111. KIES. GEMEENTEN OF DKELEN VAN GEMEENTEN DISTRICT. VAN HET K 1KSD1STRICT. Getal der te kie zen leden. Eerste aftredende helft. Tweede aftredende helft midden van de Korte Prinsengracht I tot de noordzijde van de BrouwersI gracht tot den Singel en van daar I tot aan de noordzijde van de Korte I Korsjespoortsteeg, langs die steeg I tot aan de oostzijde van den N. Z. ! I Voorburgwal, vervolgens langs de N. I Z. Voorburgwal tot aan de doorsnede I van de Raadhuisstraat daarna de 1 zuidzijde dier straat totaandedoor| vaart van den Singel, vervolgens | langs de oostzijde van den Singel I tot de doorvaart van den BinnenJ Amstel, daarna langs het noordelijk \ gedeelte van den Amstel tot den Zwanenburgwal,vervolgensde westzijde van den Zwanenburgwal tot de St. Anthoniebreedstraat, deze straat langs tot over de Nieuwemarkt, oostelijk langsdeVischmarkt, door het midden (westzijde) van de Geldersche kade naar de doorsnede in het IJ tot aan den afsluitdijk, vervolgens langs dien afsluitdijk tot I aan de grens der gemeente en van \ daar in noordwestelijke richting tot aan het beginpunt. I Het gedeelte der gemeente Amsteri dam gelegen binnen eenelijn, getrokken als volgt: van af den afsluitdijk naar Schellingwoude langs de | doorsnede, van het IJ tot aan den oostelijken doorgang in het open havenfront langs de oostzijde van AmetorrlamTI de Geldersche kade tot aan de Recht- ^ „ 9 AlUSlulttdlllll- J( boomsloot, langs de noordzijde van 1 de Rechtboomsloot tot.aan de Oude | Scha- s (noordzijde^ tot aan den I Rapenburgwal, voorts langs den I Rapenburgwal en het Entrepotdok . I (Laagte Kadijk) tot aan het snij| punt van de >arphatistraat, de noordzijde van die straat volgende tot aan de Zeeburgerstraat (noord- *) Aldus gew. door de wet van 28 April 1897, S. 111. K1ES_ GEMEENTEN OF DEKLEN VAN GEMEENTEN DISTRICT. VAN HET KIESDISTRICT. Getal tier te kiezen leden. Eerste aftredende helft. Tweede aftredende helft. . zijde') en van daar langs de doori vaart in het Loozingskanaal en langs | den Diemerdijk tot aan den Imme- Itjeshorn en verder in noordelijke richting over het I.l langs de grens der gemeente, langs den NoorderIJ- en Zeedijk tot aan het beginpunt. m! Het gedeelte der gemeente Amsterdam gelegen binnen eenelijn, getrokken als volgt: van af den Immetjeshorn, langs den Diemerdijk tot aan de doorvaart van het Loozingskanaal , vervolgens langs de Buitensingelgracht (zuidzijde) tot aan .ie C'avaleriekazerne daarna langsdedoorvaaitderMuidergracht langs de zuidzijde van den Hortus 4 21 Botanicus, langs de doorvaart van I de Nieuwe Heerengracht (zuidzijde) I tot aan den Ainstel. Vervolgens I door de doorvaart van den Amstel I (oostzijde) tot aan de Schulpbrug I en van daar in noordoostelijke \ richting langs de grens der gemeente tot aan het beginpunt. IHet gedeelte der gemeente Amsterdam, gelegen binnen eenelijn, getrokken als volgt: van de Zeeburgerstraat (zuidzi jde) langs de noordzijde van de Sarphatistraat tot aan het snijpunt van het Entrepotdok, vervolgens langs de aoorvaart van het Entrepotdok (zuidzijde) enden /. 9 9 Rapenburgwal (zuidzijde) tot aan * IV- *) 1 de Oude Schans, daarna langs de J doorvaart van de Oude Schans J (zuidzijde) tot aan de doorvaart van I de Reèhtboomsloot, vervolgens de I zuidzijde dier Rechtboomsloot tot [ aan de Geldersche kade, vandaar \ langs de Geldersche kade (oostzijde) en Nieuwemarkt (oostzijde) in zui- *) Aldus gew. door de wet van 28 April 1897, 8. 111. K1ES_ GEMEENTEN OF DEELEN VAN GEMEENTEN DISTRICT. VAN HET KIESDISTRICT. 8e tal der te kiezen leden. Eerste aftredende helft. Tweede aftredende helft. delijke richting naar den Zwanenj burgwal, vervolgens langs den Zwanenburgwal (oostzijde) tot het snijpunt in den Amstel en van daar in westelijke richting naar het Sophiaplein, vervolgens langs dat Elein (zuidzijde) door de Reguliersreedstraat (noordzijde) langs de doorsnede van het Thorbeckeplein (oostzijde) en de Reguliersgrachten (oostzijde) tot aan het snijpunt in I de Stadhouderskade. Vervolgens die / kade in oostelijke richting tot aan i\ het snijpunt in den Amstel, daarna ile doorvaart (westzijde) van den Amstel tot waar men de aslijn ontmoet der Nieuwe Keizersgracht, vervolgens de Nieuwe Heerengracht (noordzijde) langs de zuidzijde van den Hortus Botanicus en dé noordzijde van de Muidergracht, langs de Cavaleriekazerne tot aan het snijpunt der Buitensingelgracht,vervolgens langs de liuitensingelgracht • (noordzijde) tot aan het beginpunt. Het gedeelte der gemeente Amster1 dam gelegen binnen eenelijn, getrokken als volgt: van af liet punt in den Amstel alwaar de Stadhouderskade die rivier snijdt en van daar langs de Stadhouderskade tot Amsterdam ! aan de doorsnede van het Vondels- V*., \ park. Vervolgens de doorsnede van . \ a ' ' J het Willemspark langs de Schinkel- 4 2 .2 I kade en voorts in zuidelijke en oosI telijke richting langs de grens der I gemeente tot aan den Amstel en I van daar langs den Amstel tot aan 1 het beginpunt. Amoterrlani ( Het gedeelte der gemeente AmsterAlDblGrildlll 1 dam , gelegen binnen eene lijn, geYJ. *) j trokken als volgt: van af de door- 4 2 2 ' vaart van den Singel bij de Munt ") Aldus gew. door de wet van 28 April 1897, S. 111. KIES- 1 GEMEENTEN :s5 I'S ! OF DEELEN VAN GEMEENTEN gf| DISTRICT. | VAN HET KIESDISTRICT. | H|'0 (zuidzijden) tot aan de Gasthuis- Imolensteeg, door de Gasthuismolensteeg (zuidzijde), Harten-, Kee- en Laurierstraten (zuidzijden)met eene recht doorgetrokken lijn tot in de Buitensingelgracht;vervolgens langs de doorvaart van de Buitensingelgracht (noordoostzijde) en de Stadhouderskade (noordzijde) tot tegen- 4 2 2 over de Nicolaas-Witsenstraat, vervolgens door het midden dier straat (westzijde) langs de doorvaart van de Reguliersgracht (westzijde), het Thorbeckeplein (westzijde), de Reguliersbreedstraat(zuidzijde)tot aan het beginpunt. , Het gedeelte der gemeente Amster/ dam gelegen binnen eene lijn, getrokken als volgt: van af de doorsnede der Raadhuisstraat (noordzijde) langs de N. Z. Voorburgwal (westzijde) tot aan de Korsjespoortsteeg. Vervolgens de zuidzijde dier steeg tot aan de doorvaart van den Singel,daarna den Singel (westzijde) in noordelijkerichting volgende tot aan de Brouwersgracht; I vervolgens de Brouwersgracht(zuidAmotordüm / zÜc'e) tot aan de doorvaart van de A!SieriM J Prinsengracht, daarna de Prinsen- . „ VII. *) \ gracht tegenover de Noordermarkt I \ tot aan de doorsnede der VVesterI straat. De Westerstraat (zuidzijde) 1 langs het Marnixplein (zuidzijde) tot I aan de doorvaart der Marnixkade. I Vervolgens langs de Marnixkade en I Buitensingelgracht (oostzijde) tot I waar inen het verlengde van de aslijn I der Laurierstraat ontmoet; verder I door het midden der Laurierstraat, I Reestraat, HartenstraatenGasthuis! molensteeg (noordzijde), daarna \ langs de doorvaart van den Singel \ (westzijde) tot aan het beginpunt. *) Aldus gew. door de wet van 28 April 1897, S. 111. KIEg_ GEMEENTEN OF DEELEN VAN GEMEENTEN DISTRICT. . VAN HET KIESDISTRICT. Gotal der te kiezen leden. Eerste aftredende helft. Tweede aftredende helft. / Het gedeelte der gemeente Amsterj dam gelegen binnen eene lijn, getrokken als volgt: van het snijpunt i der aslijnen van het Noordzeekanaal I en zijkanaal II, zuidwaarts langs de I grens der gemeente tot aan de 1 Haarlemmervaart. Vervolgens langs 1 de doorvaart der Haarlemmervaart | (noordzijde) tot aan het Nassau plein. A motor/hm Daarna langs de doorvaart der MarAlllbltil Ufllll J nixkade tot aan de Zaagbarrière, 4 2^ VIII.*) \ vervolgens langs de Westerstraat (noorl zijde) tot aan de doorvaart der Prinsengracht (westzijde) totaanhet snijpunt der Westerdokskade. Van daar langs de Prinseneilandsgracht (westzijde) tot aan de aslijn van de Realengracht. Vervolgens langs het Realeneiland tot aan de doorvaart van het Noordzeekanaal en van daar in noordelijke richting tot aan het beginpunt. Het gedeelte der gemeente Amsterdam gelegen binnen eene lijn, ge- I trokken als volgt: van af den noordelijken hoek van het Nassauplein, langs de doorvaartder Haarlemmervaart (zuidzijde) tot aan de grens der gemeente. Vervolgens zuidwaarts die grens volgende langs de Kostverlorenwetei ing tot aan de door- 4 2 2 vaart van de Schinkelkade (noordzijde.) Vervolgens de doorsnede van het Willemspark en Vondelspark (noordzijde) tot aan de doorvaart van de Stadhouderskade en van daar langs de doorvaart dier kade (westzijde), Buitensingelgracht (westzijde) en de Nassaukade tot aan het beginpunt. •) Aldus gew. door do wet van 28 April 1897, S. l'll. GEMEENTEN KILS- _ OF DEELEN' VAN GEMEENTEN DISTRICT. VAN HET KIESDISTRICT. Getal der te kiezen leden. Eerste aftredende helft. Tweede altredende helft. !Weesp,Weespercarspel, Diemen,Watergraafsmeer , Muiden , Naarden , Huizen, Nederhorstden Berg, 'sGra- 4 2 2 velami, Kortenhoef, Ankeveen, Laren, Bussum, Blaricuni, Hilversum. Haarlem. *) Haarlem. 5 3 2 Haarlemmer- l Haarlemmermeer, Haarlemmerliede 014 mppr en Spaarnwoude, Heemstede, Ben- iüCCl. ) ( nebroek. t Velsen, Beverwijk, Wijk aan Zee en >2 1 I velsen.") Duin , Spaarndam , Schoten , Bloe- ' mendaal, Zandvoort. Zeeland. I Middelburg, Aagtekerke, Arnemui- den, Domburg, Grijpskerke, Nieuw fi « o en St. Joosland, Oostkapelle, Serooskerke, St. Laurens, Veere, Vrouwenpolder. _ 1 Vlissingen, Biggekerke, Koudekerke, 1 „ Vlissinien. *) Meliskerke,Oost- en West-Souburg, 5 6 ( Ritthem, Westkapelle, Zoutelande. , Zierikzee , Bornmenede , Brouwers- ( haven, Bruinisse. Burgh en Wester- 1 schouwen, Dreischor, Duivendijke, ! Zierikzee. [ Elkerzee,Ellemeet, Haamstede, Kerk- b d d J werve, Nieuwerkerk, Noordgouwe, I Noordwelle,Oosterland,Ouwerkerk, \ Renesse, Serooskerke, Zonnemaire. [ Tholen, Oud Vossemeer, Poortvliet, m, . ' Scherpenisse, St. Annalano, St. 3 1 2 Tnolen. i Maartensdijk, St. Philipsland, Sta- ' venisse. •) Aldus gew. door do wet van 28 April 1897, S. 111. K1Eg_ GEMEENTEN OF DEELEN VAN GEMEENTEN DISTRICT. VAN HET KIESDISTRICT. Getal der te kiezen leden. Eerste aftredende helft. Tweede aftredende liellt. IGoes, Baarland , Borssele , Colijnsplaat, Driewege, Kllewoutsdijk , 's Gravenpolder, 's Heer-Abtskerke, 's Heer-Arendskerke, 's Heerenhoek, Heinkenszand , Hoedekenskerke, Kapeile, Kats, Kattendijke, Kloe- 8 4 4 tinge, Kortgeen, Krabbendij ke, Kruiningen, Nisse, Oudelande, Ovezande, Rilland-Bath, SchoreenVlake,Waardeen Valkenisse, Wemeldinge, Wis\ sekerke, Wolphaartsdijk, Yerseke. I' Sluis, Aardenburg, Biervliet, BresI kens, Cadzand, Eede, Groede, Hiniq J Hoofdplaat, Nieuwvliet, Oostburg, 6 3 3 j Retranchement, Schoondijke, St. I Anna terMuide, St. Kruis, Water' landskerkje, I.Izendijke, Zuidzande. !< Hulst, Axel, Boschkapelle , Clinge , Graauwjen T.angendam, Hengstdijk, Hoek, Hontenisse, Koewacht, Neu- 8 4 4 zen, Ossenisse, Overslag, Philippine, Sas van Gent, Stoppeldijk, St. Jan Steen, Westdorpe, Zaamslag, Zuid1 dorpe. Utrecht. i Het deel der gemeente Utrecht, geUtreClt I-*) I legen oostelijk van den Krommen 7 4 3 ( Rijn, de Oude Gracht en de Vecht. mnonM II *\ ( Het overige gedeelte der gemeente 6 3 3 UireCM il« ) j Utrecht. i Amersfoort, Hoogland, Bunschoten, _ . Amersfoort. Eemnes, Baarn, Soest, Leusden, I Stoutenburg, Renswoude. *) Aldus gew. door de wet van 28 April 1897, S. 111. i GEMEENTEN KIES- _ „ OF DEELEN VAN GEMEENTEN DISTRICT. VAN HET KIESDISTRICT. Getal dei' te kiezen leden. Eerste aftredende helft. Tweede aftredende helft,. iAmerongen, Woudenberg, Veenendaal, Rhenen , Leersnrn , Maarn , Langbroek, Wijk bij Duurstede, i L 'A Cothen, Werkhoven, Odijk, Rij- ' ; 4 ' ö zenburg, Driebergen, Doorn, Zeist, Bunnik. I IJsselstein, Vreeswijk, Jutphaas, 1 Houten, Schalkwijk, Tuil en 't Waal, 1 Lopik , Jaarsveld , Willige LangeIlQWktPin I rak > Polsbroek, Honkoop, Ben- j jJooClolCill. / schop, Willeskop, Montfoort, 7 3 4 J Snelrewaard , Linschoten, OudenI rijn. Veldhuizen, Harinelen, Vleu[ tén, Haarzuilens, Zegveld, Kame- l riek, Koekengen, Laag Nieuwkoop. ' !Wilnis, Vinkeveen en Waverveen, Mijdrecht, Abcoude Proosdij , Abcoude Daambrugge, Nigtevecht, Vreeland, Loenen, Loenersloot, _ , „ Loosdrecht, Ru wiel, Breukelen St. Pieter, Breukelen Nijenrode, Maarssen, Maarsseveen, Tienhoven, Westbroek, Maartensdijk, de Bildt, Achttienhoven , Zuvlen. Friesland. i Leeuwarden,Leenwarderadeel,Idaar- jo • 5 5 Leeuwarden. deradeel, Menaldumadeel, Tietjerk' steradeel. iDokkum, Ferwerderadeel, Westdongeradeel, Oostdongeradeel, Dantu- .„ - r madeel, Kollumerland en Nieuw- u j Kruisland , Achtkarspelen , Ameland , Schiermonnikoog. i Smallingerland, Opsterland , Oost- ! _ SCllOterlaDd.*) stellingwerf/Weststelling werf, Scho- 10 5 o ( terlana, Aengwirden, Utingeradeel. *) Zie art. 2 der wet van 28 April 1897, S. 111. I KIEg_ GEMEENTEN OF DEELEN VAN GEMEENTEN DISTRICT. VAN HET KIESDISTRICT. Getal der te kiezon leden. Eerste aftredende helft. Tweede aftredende holft. Sneek, Ylst, Sloten, Workum, IlinI delopen, 8tavoren, Wijmbritsera' deel, Hemelumer Oldephaert en ^ , oJiccK- j Noordwolde, Gaasterland, Lemster- I land , Doniawerstal, Haskerland , 1 Rauwerderhem, Hennaarderadeel. j Franeker, Harlingen, Bolsward, FfïDBfcSr. Wonseradeel, Franekeradeel, Bar- *" ;) 5 ■ radeel, 't Bildt, Baarderadeel. Overijssel. Zwolle. Zwolle. 4 2 '2 Deventer- Deventer, Diepenveen. 4 2 2 7amnon ( Kampen, Schokland, Kamperveen, 3 9 1 idUiycll- | Wilsuin, IJsselmuiden, Grafhorst. . Steenwijk , Steenwijkerwold , OldeQtppn wiilr ' markt, Giethoorn, Kuinre, Blan- 4 ulGGUWlJl- \ kenham, Blokzijl, Stad Vollenhove, ' Ambt Vollenhove. 7wQrtclnie ( Zwartsluis, Hasselt, Genemuiden, 2 12 Ziff dl ISlUlu- | Wanneperveen. Ilalfoon I Dalfsen, Zwollerkerspel, Staphorst, ^ . t) udiisen- j Zaïk. ES<e Raalte, Hellen loorn, Heino, VV'ijhe, 4 2 2 Mirktlo. j RiJ,sen' Ho"en' 3 s 1 i Enschede, Lonneker. Haaksbergen, „ Enschede. Diepenheim, Stad Delden, Ambt- b d a ' Delden, Hengelo. * KI£S_ GEMEENTEN OF DEELEN VAN GEMEENTEN DISTRICT. VAN HET KIESDISTRICT. Getal der te kienen leden. Eerste aftredende helft. Tweede aftredende hol ft. ( Oldenzaal, Losser, Ootmarsum, De- c o o OimUUl. j nekamp, Weerselo, Borne. 5 1 ö i Stad Almelo, Ambt Almelo, den Stad Almelo. Ham, Wierden, Vriesenveen, Tub- ' bergen. . „ / Stad Ommen, Ambt Ommen, Nieuw- Sl3tt Ommen. leusen, Avereest, Stad Hardenberg, 4 2 '2 ( Ambt Hardenberg, Gramsbergen. Groningen. Groningen. Groningen. 8 4 4 Hoogland. j'ÖS/k.' 8a,,pem"r' "mn' 3 2 ' _ ... [ Zuidhorn, Grijpskerk, Oldehove, 5 2 3 Zuianorn. Ezinge, Aduard, de Leek, Marum, ' Grootegast, Oldekerk. Bedum, Winsum, Leens, Ulrum, 1 Kloosterburen, Eenrum, Ballo ,7 4 3 Bednm.*) Warlfum, Adorp, Middelstum, Kan- I tens, üsquert, Uithuizen, Hoogkerk. [ Appingadam,Delfzijl,Bierum,'tZandt, , ■ , Jnninirmiom ' Loppersum, Ten Boer, Slochteren, 8 4 4ADPingaQam. j stedum, Uithuizermeden, Termun( ten. 1 Winschoten, Midwolde, Nieuvvolde, Wincrtintnn ' Finsterwolde,Beerta,Nieuweschans, 7 3 4 rVllliMUlClN 1 Zuidbroek, Noordbroek, Scheemda, ' Muntendam, Meeden, Bellingwolde. *) Zie art 2 der wet van 28 April 1897, S. 111 KIEg_ GEMEENTEN OF DEELEN VAN GEMEENTEN DISTRICT. VAN' HET KIESDISTRICT. Getal der te kiezen leden. Èerste aftredende helft. Tweede aftredende helft. ■ Wedde, Onstwedde, Vlagtwedde, 743 Ol](]P Pelrel-A. Oude Pekel-A, Nieuwe Pekel-A, t Veendam, Wildervank. Drenthe. 1 Assen, Anlo, Norg, Roden, Peize, Assen.*) Eelde, Zuidlaren, Vries, Smilde, | ! Rolde. 1 Meppel, Havelte, Niieveen, Ruinen, MePPel-*) Ruinerwoldj de Wijk, Zuidwolde, 8 4 4 ( Diever, Dwingelo, Vledder. / Hoogeveen , Beilen , Westerbork ,945 Hoogeveen.*) Zweeloo, Oosterhesselen, Coevorden, ( Dalen, Schoonebeek, Sleen. rmniiiTi *\ f Eramen , Odoorn , Borger, Gieten ,954 blMIlcIl- ) | Gasselte. Limburg. Maastricht- Maastricht. 6 3 3 Amby, Beek, Bemeten, BergenTer- !blijt, l'orgharen, Bunde, Cadier en Keer, Elsloo, Eijsden, Geulle, Grons- veld, Heer, Houthein,Itteren, Meers- 5 3 2 sen, Mescli, Oud Vroenhoven, Rijek- holt, St. Geertruid, St. Pieter, *pau- beek, Stein, Ulestraten. iBocholtz, Gulpen, Margraten, Mheer, Noorbeek, Oud-Valkenburg, Schin 4 2 2 op Geulle, Simpelveld , Menaken, Vaals, Valkenburg, Wittem, Wvlré. *) Aldus gew. door de wet van 28 April 1897, S. 111 KIES_ GEMEENTEN OF DEELEN VAN GEMEENTEN DISTRICT. VAN HET KIESDISTRICT. Getal der te kiezen leden. Eerste aftredende helft. Tweede aftredende helft. r Eijgelshoven, Heerlen, Hoensbroek, | Hulsberg, Kerkrade, Klimmen, 4 2 '7 Heerlen. Nieuwenhagen, Schaesberg, Schirn- I mert, Ubach over Worms, Voerendaal, Wijnandsrade. Amstenrade, Bingelrade. Brunssnm, i Jabeek, Merkelbeek. Nuth, OirsOjftorri I beek, S'chinnen, Schinveld, Bom, 5 2 3 ►"Lltull. j Hroeksittard, Geleen, Grevenbicht, I Limbricht, Munstergeleen, Nieuw' stad, Obbicht, Sittard, Urmond. ■ I Roermond, Echt. Herten, Hom, Linne, Maasbraciit, Melick en Herkenbosch, Maasniel, Montfort, St. g 3 3 Odilienberg, Ohéen Laak, Posterholt, Roosteren, Stevensweert, Susteren, Swalmen, Vlodrop. (Baexem. Beegden, Buggenum, Grathem, Halen, Heel en Panheel, yuHHii Heijthuizen, Hunsel, Ittervoort, g 3 3 j Meijel, Nederweert, Neer, NeeritI ter, Nunhem, Roggel, Stamproy, ' Thorn, Weert, Wessem. TTpj.in ( Arcen en Velden, Beesel, Belfeld, V ClIlU- j Broekhuizen, Grubbenvorst, Helden, 5 3 2 ( Kessel, Maasbree, Tegelen, Venlo. j Horst, Meerloo, Sevenum, Venray, HOrSt- 1 Wanssum, Bergen, Gennep, Mook, 4 2 2 ' Ottersnm. Tabel B wordt hier niet opgenomen, daar hare werking, slechts tijdelijk wa*-- MEIJER WIERSMA. Staatswetten. 2e druk. 18 INSTR. COMM. DES KONINGS. INSTRUCTIE voor den Commissaris des Konittgs in elke provincie. (K. B. '27 Sept. 1850, S. 62.) _ * Alvorens zijne betrekking te aanvaarden, wordt door Onzen Commissaris in Onze handen, op de wijze zijner godsdienstige gezindheid, de volgende eed of belofte afgelegd: 9Ik zweer (beloof) trouw aan den Koning en onderwerping aan »de Grondwet en de wetten des Rijks." »Ik zweer (beloof), dat ik alle de pligten. die de wet en de door »den Koning vastgestelde instructie aan mijn ambt verbinden «eerlijk en vlijtig zal vervullen." »Zoo waarlijk helpe mij God Almagtig". (»dat beloof ik") Hij wordt hiertoe niet toegelaten, dan na den in art. 83 der Grondwet bedoelden eed (verklaring en belofte) van zuivering te hebben afgelegd. *) 58. Hij heeft, behalve hetgeen, te zijnen opzigte, in de provinciale wet is bepaald, of hem bij andere wetten, reglementen en verordeningen is opgedragen, de voorschriften, in de volgende artt. vervat, in acht te nemen. 3. Hij bezoekt jaarlijks een deel der provincie en rigt zijne rondreizen zoo in , dat in de vier jaren elke gemeente der provincie ten minste eens door hem bezocht worde. Hij ontvangt in elke gemeente den voorzitter van den raad, onderzoekt naar alles, wat het beheer en de belangen der gemeente aangaat; en hoort elk, die hem daarover wenscht te spreken. Hij geeft, ten minste veertien dagen, alvorens zijne rondreis te beginnen, daarvan kennis aan den Minister van Binnenlandsche Zaken. 5. Hij doet van het door hem op zijne rondreis bevondene, binnen vier weken na den afloop daarvan, verslag aan Gedeputeerde Staten en aan het departement van Binnenlandsche Zaken. ®- Hij zendt, binnen de drie eerste maanden van elk jaar aan het Departement van Binnenlandsche Zaken een algemeen beoordeelend verslag van het bestuur der provincie gedurende het vorige jaar. 3. Over alle zaken , de provincie betreffende, dient hij van berigt en raad aan den Minister van Binnenlandsche Zaken, wien hij insgelijks zijne inzigten, omtrent de verbeteringen die hij in het provinciaal bestuur noodig en omtrent hetgeen hij verder in het belang der provincie acht, mededeelt. #) Thans art. 87 der Grondwet. Hij dient ook aan de hoofden der overige departementen van algemeen bestuur van berigt en raad, wanneer zij hem daartoe aanschrijven. 8. Wanneer de betrekking van voorzitter van den raad eener gemeente der provincie, of een ander ter Onzer benoeming staand gemeente-ambt openvalt, zendt Onze Commissaris, binnen vier weken na dat openvallen, eene aanbevelingslijst van twee of meer personen, die hij ter vervulling der betrekking geschikt acht, met opgave der redenen, aan den Minister van Binnenlandsche Zaken. ®. Hij geeft dezen Staatsdienaar terstond berigt, wanneer hij, volgens art. 32 der provinciale wet, heeft gemeend de uitvoering van een besluit der Staten of Gedeputeerde Staten te moeten weigeren. Hij doet dat insgelijks zoodra hij van eene in de provincie voorgevallene belangrijke gebeurtenis, of gepleegde uitstekende daad, kennis krijgt. IO. Hij zorgt voor de spoedige en geregelde behandeling der zaken op de provinciale griffie. dat de alleen aan hem gerigte stukken afzonderlijk bewaard, en dat daarvan bijzondere registers gehouden worden. ■ 1. Hij zorgt, dat op de provinciale griffie geene leges worden geheven, dan die bij wettige verordeningen zijn toegestaan. IS. Hij ziet toe op de ambtsbetrachting van alle in de provincie aanwezige burgerlijke, onder de bevelen van eenig departement van algemeen bestuur staande Rijks-ambtenaren en bedienden en geeft, zoodra hij daarin verkeerde handelingen ontdekt, daarvan kennis aan het departement, waaronder die ambtenaren of bedienden behooren. 13. De in het vorige artikel bedoelde ambtenaren en de bevelhebbers van het in de provincie in bezetting liggende krijgsvolk zijn verpligt hem de inlichtingen en berigten te geven, die hij, in zijne betrekking, van hen vraagt. (Zie art. 14 der wet 23 Mei 1899. S. 128, uitv. v. art. 187 Grondwet, hierachter opgenomen.) Hij brengt, zoo zij weigeren die te geven, zulks ter kennis van het departement van algemeen bestuur, waaronder zij behooren. 14. Hij zorgt voor de handhaving der openbare orde binnen de provincie. Hij is bevoegd, de daartoe noodige bevelen te geven aan de bevelhebbers van de in de provincie aanwezige maréchaussee en schutterijen. Bevelen aan eene schutterij worden door hem niet gegeven, dan in overleg, zooveel mogelijk, met het bestuur der gemeente waartoe zij behoort. (Zie art. 14 der onder art. 13 vermelde wet.) 15. Hij is, indien onrust of oproer ontstaat, bevoegd, de in de provincie in bezetting liggende krijgsmagt ter handhaving der orde, op te vorderen. Hij doet die opvordering, geschreven en door hem onderteekend, aan de hoogste krijgsoverheid, in de provincie aanwezig. Des noods kan hij die opvordering ook doen aan den bevelhebber die op' de plaats zelve met de dadelijke uitvoering zou worden belast. In dit laatste geval geeft hij echter hiervan aan de gemelde hoogste krijgsoverheid onverwijld kennis. De bevelhebbers der krijgsmagt zijn verpligt aan de bedoelde ■vordering te voldoen. Onze Commissaris zendt terstond afschriften van zijne vordering aan de Ministers van Binnenlandsche Zaken, van Justitie en van Oorlog. (Zie art. 14 der onder art. 13 vermelde wet.) 10. De bevelen, die Wij, of de hoofden der departementen van algemeen bestuur noodig achten hem te geven, worden stiptelijk door hem nageleefd. 17. Hij heeft, binnen de provincie, rang boven alle aldaar aanwezige burgerlijke ambtenaren en officieren bij de zee-oflandmagt, zooverre te dien aanzien geene uitzondering door Ons is bepaald. • 8. Hij mag, met zijn ambt, geenerlei provinciale of plaatselijke bediening, noch eenige betrekking bij een in de provincie gelegen waterschap, te gelijk bekleeden. 19. Hij behoeft verlof van den Minister van Binnenlandsche Zaken, om langer dan tweemaal 24 uren; van Ons, om langer dan 14 dagen, buiten de provincie zich op te houden. 20. Hij geeft, wanneer hij verlof vraagt, den persoon op, die hem, ter tijdelijke waarneming van zijn ambt, gedurende zijne afwezigheid geschikt voorkomt. 81. Hij gebruikt, bij het verzenden der stukken, die hij , buiten medewerking der Staten of Gedeputeerde Staten, behandelt, als zegel, het Rijkswapen, met het randschrift: «Commissaris des Konings in . . 23. De aan den Commissaris des Konings in elke provincie gegevene voorschriften, omtrent bijzondere onderwerpen, blijven van kracht, zooverre zij niet strijden met deze instructie, of de bestaande wetten. K. B. van 22 Augustus 1850, S. 52, betreffende de inrigting der begrooting van de enkel provinciale en huishoudelijke inkomsten en uitgaven. Art. ■. De begrooting der enkel provinciale en huishoudelijke inkomsten en uitgaven wordt ingerigt overeenkomstig het hiernevens gevoegd model. 3. Het getal, de omschrijving en de volgorde der hoofdstukken, alsmede de omschrijving en volgorde der afdeelingen, bij de modelbegrooting aangewezen, worden onveranderd in de begrooting overgenomen. Zijn er hoofdstukken of afdeelingen, waaronder geen post gebragt behoeft te worden, dan wordt zulks met het woord nihil De afdeelingen worden, zoo noodig, met andere vermeerderd. 3. De omschrijving van eiken post van inkomst en uitgaaf wijst den aard en oorsprong der inkomst en den aard en de strekking der uitgaaf duidelijk aan. 4. Het bedrag der inkomsten wordt bij de begrooting onverkort voorgesteld, zonder eenigen aftrek wegens kosten van invordering of beheer, wegens lasten of anderszins. 6. Tot grondslag der raming van de opbrengst der opcenten op de grond- en personeele belasting, strekt, voor zoo veel de grondbelasting betreft, de hoofdsom voor het jaar waarin de begrooting doïSr de Provinciale Staten wordt vastgesteld, en wat de personele belasting aangaat, de hoofdsom voor het laatst afgeloopen dienstjaar. O. Indien de Staten bij de begrooting zelve magtiging willen verleenen tot het doen van af- en overschrijving, worden bij het negende hoofdstuk (onvoorziene uitgaven) de posten der begrooting vermeld, waarop overschrijving mag plaats vinden. 7. De begrooting is vergezeld van eene memorie van toelichting, die, voor elk artikel en, zoo noodig. voor eiken post, de gronden waarop de raming der inkomsten en uitgaven berust, vermeldt, en in geval van verschil met de raming van het vorige jaar, onder opgave van dat verschil, de oorzaken daarvan aanwijst. Inzonderheid worden bij die memorie de redenen uit een gezet, waarom de voorgedragen uitgaven in het provinciaal belang noodig of geraden zijn geoordeeld. M. Binnen drie dagen nadat de begrooting door de Provinciale Staten is vastgesteld, worden daarvan, alsmede van de memorie van toelichting, vijf exemplaren aan het Departement van Binnenlandsche Zaken ingezonden. 9. Op den laatsten December van het jaar, volgende op het dienstjaar, wordt dat dienstjaar gesloten en daarop geen ontvangst of uitgaaf meer toegelaten. Gelden, tot eene geslotene dienst behoorende, doch na de sluiting ontvangen, worden op de begrooting niet afzonderlijk vermeld. Op de begrooting wordt alleen vermeld het batig slot der laatste door de Staten vastgestelde rekening van een dienstjaar, voor zoo ver de Staten aan dat slot geene bepaalde bestemming hebben gegeven. ■ O. Uitgaven tot een gesloten dienstjaar behoorende en nog na de sluiting te doen, worden ten laste van den post van onvoorziene uitgaven op de begrooting van een volgend dienstjaar gebragt, voor zoo ver zij niet uit andere, daartoe door de Staten aangewezen middelen worden bestreden. >1. Op de begrooting der inkomsten voor het dienstjaar 1851, wordt onder hoofdstuk I, het batig slot van de, sedert het vaststellen der laatste begrooting, finaal gesloten rekening uitgetrokken, voor zoo veel over dat batig slot niet reeds vroeger moet zijn beschikt. ■ 2. Het dienstjaar 1848 wordt afgesloten op 31 December 1850, het dienstjaar 1849 almede op 31 December 1850, en het dienstjaar 1850 op den laatsten December 1851. Model, bedoeld bij art. 1 van liet K. B. van 22 Augustus 1850 (8. 5?.) BEaEOOTlFG DER ENKEL PROVINCIALE EN HUISHOUDELIJKE INKOMSTEN EN UITGAVEN VAN DE Provincie Voor de dienst van INKOMSTEN. u Mctni I Geraamd Ten II AARD DER INKOMSTEN. Afdeeling. I i i HOOFDSTUK I. i Ontvangsten wegens vroegere diensten. Art. 1. Batig slot der door de Staten vastgestelde rekening over het dienstjaar . . . • > zoo ver de Staten daaraan niet reeds eene bepaalde bestemming hebben gegeven . ! ƒ Totaal van het Iste Hoofdstuk .... f HOOFDSTUK II. Opbrengst van belastingen en heffingen. AFDEELING I. Opcenten op 's Rijks directe belastingen. Art. 1. Opcenten op de hoofdsom der belasting op de gebouwde eigendommen . .... f Art. 2. Opcenten op de hoofdsom der belasting op de ongebouwde eigendommen . . • • | - Te transporteren ... ƒ Hoofdstuk : Afdeeling AARD DER INKOMSTEN. ] en n. j bedrag. Per transport ... ƒ Art. 3. Opcenten op de hoofdsom der belasting op het personeel Art. 4. Opcenten enz Totaal der lste Afdeeling ... f AFDEELING II. Heffingen voor het gebruik van openbare \ wegen, werken en inrigtingen. Art. 1. Opbrengst van verpachte tollen, als van: a. . . tollen op den weg . . b. . . tollen op enz. . . . ,. ƒ Art. 2. Opbrengst van tollen, waarvan de invordering bij gaardering geschiedt als: a. . . tollen op den weg . . b. . . tollen op enz. . . . „ Art. 3. Opbrengst van verpachte doorvaartregten, haven-, sluis-, bruggelden en dergelijke, | als: a. doorvaartregt voor het gebruik van het kanaal van ... ƒ b. sluisgeld voor het openen van de sluis te „ c. bruggeld enz d- Art. 4. Opbrengst van doorvaartregten , haven- sluis- bruggelden en dergelijke, waarvan de invordering bij gaardering geschiedt, als: 1 / b Totaal der Ilde Afdeeling | f Vr°°inSt,TV i ■ Geraamd 'flnV AARD DER INKOMSTEN. At'deeling. j bodra^ AFDEEUNG III. Andere belastingen en heffingen niet onder de is te en 2de af deeling behoor ende. Art. 1. Belasting op ter voorziening in ... . ƒ Art. 2 Totaal der 3de Afdeel ing ƒ » )> 2de „ „ » 1ste „ Totaal van het Ilde Hoofdstuk ƒ HOOFDSTUK III. Baten en opkomsten, spruitende uit voorwerpen, in eigendom aan de provincie toebehoorende of die door de Provinciale Staten beheerd worden. Art. 1. Opbrengst van grasverpachtingen als: a. van het gras van .... ƒ b. van enz ƒ Art. 2. Huur van een huis enz Art. 3. Totaal van het lilde Hoofdstuk . . . ' . ƒ HOOFDSTUK IV. Ontvangsten van verschillenden aard en toevallige baten. Art. 1. Opbrengst van de uitgifte van het provinciale blad ƒ Art. 2. Totaal van IVde Hoofdstuk ƒ HOOFDSTUK V. Buitengewone ontvangsten. AFDEEUNG I. Opbrengst van geldleeningen. Art. \. Geldleening ter voorziening in de kosten van enz Totaal der lste Afdeeling J Hoofdstuk Geraamd a#AARD DER INKOMSTEN. Afdeelmg bedrag. AFDEELING II. Opbrengst van den verkoop van provinciale eigendommen. Art. 1. Verkoop van een huis enz ƒ Art. 2. j | Totaal der Ilde Afdeeling ƒ 91 »ï Iste „ i Totaal van het Vde Hoofdstuk ..... ƒ r VERZAMELING. j Totaal van het Iste Hoofdstuk . ... J „ „ „ Ilde ,, . . . • j» ,, „ lilde t, .... „ „ IVde „ .... ff .f Vde ff .... Totaal der inkomsten \f UITGAVEN. Hoofdstuk j Geraamd I en XI. AARD DER UITGAVEN. , j Afdeeling. | < bedrag. HOOFDSTUK I. Jaarwedden der niet op de provinciale griffie, in de dienst der provincie werkzame ambtenaren en bedienden, en vergoeding van reis- en verblijfkosten door hen te genieten. AFDEELING I. Jaarwedden. Art. 1. Jaarwedde van den ambtenaar, met het beheer der provinciale fondsen belast . . ƒ Art. 2. Jaarwedden van de Rijks-ambtenaren van den Waterstaat in dienst der provincie . Art. 3. Jaarwedden van opzigters bij wegen en andere werken Art. 4. Jaarwedden van tolgaarders Art. 5. Jaarwedden van sluis- en brugwachters . . Art. 6 i — Totaal der lste Afdeeling J AFDEELING II. Vergoeding van reis- en verblijfkosten. Art. 1. Reis- en verblijfkosten te genieten door. . J Art. 2. Reis- en verblijfkosten te genieten door. . Art. 3. | Totaal der Ilde Afdeeling J Totaal van het lste Hoofdstuk J HOOFDSTUK II. Kosten van het aanleggen en onderhouden van provinciale wegen en werken. AFDEELING I. Wegen en daartoe behoorende werken. Art. ^ Art. 2. Totaal der lste Afdeeling ! f Hoofdst. II. | Geraamd A fdoeling AARD DER UITGAVEN. II—VII. bedrag. AFDEELING II. Zeewerken. Art. 1 ƒ Art. 2 | Totaal der Ilde Afdeeling ƒ AKDEELING III. Havenwerken. Art. 1 ƒ Art. 2 Totaal der lilde Afdeeling f AFDEELING IV. Rivier-werken. Art. 1 f Art. 2 Totaal der IVde Afdeeling f AFDEELING V. Kanaalwerken. Art. 1 /' Art. 2 Totaal der Vde Afdeeling ƒ AFDEELING VI. Duinbeplantingen. Art. 1 f Art. 2 Totaal der Vide Afdeeling ƒ AFDEELING VII. Zandverstuivingen. Art. 1. f Art. 2. | Totaal der Vilde Afdeeling f » » Vide „ i) Vde j, f> if ^ tt ff tt lilde „ tf ff Ilde ,, » ,f Iste „ |/ Totaal van het Ilde Hoofdstuk f Hoofdstuk (rPri'inul UI, IV en AARD DER UITGAVEN. Afdeeiing. j j bedra8* i " i HOOFDSTUK III. Kosten van het onderhoud van provinciale eigendommen en wegens die eigendommen verschuldigde lasten. AFDEELING I. Onderhoud. Art. 1. Onderhoud van een huis | 1/ Art. 2. Onderhoud van enz _ Totaal der Iste Afdeeiing ƒ AFDEELING II. I Lasten. Art. 1. Grondbelasting wegens ƒ Art. 2. Totaal der Ilde Afdeeiing ƒ » » jt Totaal van het lilde Hoofdstuk J HOOFDSTUK IV. Renten én aflossingen van aangegane geldleeningen. Art. 1 ƒ Art. 2 Art. 3 Totaal van het IVde Hoofdstuk ./' HOOFDSTUK V. Kosten van het Provinciale blad en van andere ten behoeve der provincie gedrukte stukken. Art. \ ƒ Art. 2 Art. 3 Totaal van het Vde Hoofdstuk ƒ 286 Hoofdstuk i Geraamd vmeJVx. AARD DER UITGAVEN. | ^ Afdeeling. i ~ " i HOOFDSTUK VI. Kosten van verpleging der arme krankzinnigen. Art. 1 J Art. 2. Totaal van het Vide Hoofdstuk f HOOFDSTUK VII. Uitgaven door bijzondere wetten aan de provincie opgelegd. Art. 1 ƒ Art. 2 Art. 3 ' Totaal van het Vilde Hoofdstuk . ... f HOOFDSTUK VIII. Andere uitgaven, niet onder de vorige hoofdstukken behoorende. Art. 1. Nadeelig slot der door de Staten vastgestelde rekening over het dienstjaar J Art. 2 Totaal van het VlIIste Hoofdstuk . ... f HOOFDSTUK IX. % Onvoorziene uitgaven. Art. 1. ƒ Art. 2. Totaal van het IXde Hoofdstuk ; ƒ VERZAMELING. Totaal van het Iste Hoofdstuk . . . . ƒ ,, „ 9t Hde ,, .... ft IUde .f .... j j» »» IVde ,, .... i Vde ff .... »» ij Vide ,, .... „ , Vilde „ „ ., VlIIste „ .... t) »» IXde ff .... Totaal der uitgaven ƒ BALANS. Provinciale inkomsten ƒ „ uitgaven Waarschijnlijk batig saldo . ƒ Aldus vastgesteld door de Staten van den De Commissaris des Konings, De Griffier, INSTRUCTIE voor de Gedeputeerde Staten der provincie Groningen , bedoeld bij art. 150 der wet van den ö Julij 1850, S. 39, met de latere wijzigingen. Art. 1. De Gedeputeerde Staten vergaderen ten minste tweemaal in elke week, zonder oproeping, tenzij buitengewone omstandigheden dit mogten verhinderen. Indien de Voorzitter eene buitengewone vergadering noodig acht, worden de leden der Gedeputeerde Staten door hem, tegen een bepaalden tijd, daartoe opgeroepen. 3. De Gedeputeerde Staten zorgen, dat de stukken , reglementen en verordeningen in art. 100 der wet van den 6 Julij 1850 (Staatsblad no. 39) vermeld, bekend gemaakt worden op de wijze en binnen den termijn in de wet voorgeschreven. In overleg met den Commissaris des Konings zorgen zij voor de uitgave van een Provinciaal blad, waarin, behalve de voormelde stukken . reglementen en verordeningen worden opgenomen alle besluiten, aanschrijvingen, enz. van den Commissaris des Konings, de Staten en de Gedeputeerde Staten , welke van algemeen belang zijn of waarvan de opneming anderzins noodig wordt geacht. Alles, wat de inrigting en uitvoering van dat blad betreft, wordt aan Gedeputeerde Staten overgelaten. 3. In het beheer der provinciale inkomsten en eigendommen nemen Gedeputeerde Staten alle die maatregelen, waardoor de rigtige uitvoering van dat beheer verzekerd wordt. Zij zorgen, dat de gelden, welke door anderen dan riiks ambtenaren, ten behoeve van de provincie worden geïnd of die aan haar moeten voldaan worden, gestort worden bij den daartoe aangewezen ambtenaar. Zij zorgen, dat een behoorlijk register worde gehouden van alle ontvangsten en uitgaven, met vermelding der posten van de begrooting, waartoe die behooren. 4. Zij doen eenen naauwkeurigen staat opmaken en bijhouden van de onroerende goederen, welke het eigendom der provincie zijn. Zij zorgen, dat de titels, betreffende de regten en eigendommen der provincie, behoorlijk worden bewaard, en dat daarvan een inventaris worde opgemaakt. ». De aanbestedingen, verhuringen en verpachtingen moeten in den regel in het openbaar geschieden. Wanneer eene onderhandsche aanbesteding, verhuring of verpachting, naar het oordeel van Gedeputeerde Staten, in bijzondere gevallen verkieslijk mogt zijn, kunnen zij daartoe overgaan, onder verpligting, om daarvan in de memorie van toelichting op de begrooting van enkel provinciale en huishoudelijke uitgaven de redenen op te geven. Zij zorgen , dat de aanbestedingen, verhuringen en verpachtingen geschieden onder voldoende borgstelling voor de nakoming der voorwaarden en de betaling der huur- of pachtpenningen. De tijd, waarvoor de verhuringen en verpachtingen worden aangegaan, wordt aan het oordeel van Gedeputeerde Staten overgelaten, maar mag niet langer zijn dan zes jaren. e. Gedeputeerde Staten doen een staat opmaken en bijhouden van alle provinciale ambtenaren en bedienden. Ingeval van schorsing van ambtenaren, wier benoeming aan de Staten is voorbehouden, doen de Gedeputeerde Staten daarvan ten spoedigste een gemotiveerd verslag aan de Staten-vergadering. De Gedeputeerde Staten gaan niet over tot ontslag van ambtenaren en bedienden, dan nadat de belanghebbende in de gelegenheid is gesteld, om in persoon of schriftelijk, ter keuze van Gedeputeerde Staten, zijne verdediging aan hen of aan eene commissie uit hun midden voor te dragen. Zij zorgen, dat de betrekking van den geschorsten ambtenaar behoorlijk worde waargenomen. 7. De Gedeputeerde Staten zorgen voor een behoorlijk toezigt op de uitvoering der provinciale werken, en oefenen dit toezigt, zoo noodig. zelf uit. door het doen van locale inspectiën. Ten minste eenmaal 's jaars worden de zeeweringen der provincie door eene of meer commissiën uit hun midden bezocht. Zij kunnen tijdelijke opzigters bij de provinciale werken aanstellen. 8. Alvorens de besluiten der Gemeentebesturen tot het instellen. afschaffen en veranderen van jaarmarkten of gewone marktdagen in de gemeente goed te keuren of die aan de goedkeuring des Konings te onderwerpen, moeten Gedeputeerde Staten de besturen der daarbij betrokkene gemeenten, in hun belang, hooren. O. Het verslag, in art. 162 der wet van 6Julij 1850{Staatsblad no. 39), bedoeld, wordt in tijds gedrukt, om in de eerste gewone zomervergadering aan de leden der Staten te worden rondgedeeld. Gedeputeerde Staten doen gedrukt aan de leden der Staten toekomen de voordragten en mededeelingen in hunne vergaderingen te behandelen. . . Deze bepaling lijdt dan alleen uitzondering als het weinige belang der te behandelen onderwerpen geen voorafgaande kennisneming der stukken vereischt, of die voordragten en mededeelingen niet voor openbare behandeling geschikt zijn. Deze voordragten en mededeelingen worden aan de leden der Staten gezonden naarmate ze gereed zijn, en, zoo mogelijk tien dagen vóór het openen der vergadering. Gedeputeerde Staten benoemen voor iedere vergadering der Staten, voor iedere rubriek, genoemd in art. 58 van het Reglement van orde voor de vergaderingen der Staten, een uit hun midden om zitting te nemen in de centrale afdeelingen, bedoeld in art. 61 van genoemd reglement. In de eerste zitting der Staten wordt hiervan mededeeling gedaan. meijer wiersma , Staatswetten. 2e druk. 19 De benoemde leden hebben het recht zich voor een of meer nummers van de lijst der zaken door een hunner medeleden te doen vervangen. ÏO. Bij gelegenheid van schorsing of vernietiging van verordeningen of besluiten der Staten, brengen Gedeputeerde Staten de stukken, welke zij dienaangaande ontvangen, ter kennis van de Staten, in hunne eerstkomende gewone vergadering, of, zoo noodig, in eene buitengewone vergadering, vergezeld van eene daartoe betrekkelijke voordragt. ■ fl. De keuren of politie verordeningen der waterschappen, bedoeld bij art. 158 der provinciale wet, worden , binnen eene maand nadat dezelve zijn ontvangen, goedgekeurd, of de daarop gevallen aanmerkingen, binnen denzelfden termijn, aan de betrokken besturen medegedeeld. 139. De provinciale reglementen en verordeningen en de besluiten der Staten, die de goedkeuring des Konings behoeven, worden ten spoedigste, in allen gevalle binnen acht dagen, na de resumtie der notulen van de vergadering, waarin zij zijn vastgesteld, aan die goedkeuring onderworpen. 13. De Gedeputeerde Staten voeren de provinciale reglementen , verordeningen, besluiten en beslissingen der Staten uit, binnen den termijn daarbij voor de uitvoering bepaald, en, ingeval die termijn niet bepaald is, binnen den kortst mogelijken tijd. 14. Bij het behandelen der onderwerpen in het volgende artikel aangewezen, nemen Gedeputeerde Staten, voor zoover bij de wet of wettelijke verordening daaromtrent geene andere voorschriften zijn gegeven, de volgende bepalingen in acht: a. De belanghebbenden worden schriftelijk uitgenoodigd, hunne memoriën en bewijsstukken in te dienen binnen een door Gedeputeerde Staten te bepalen termijn. De gestelde termijn kan door Gedeputeerde Staten op verzoek van belanghebbenden of ambtshalve worden verlengd. b. De memoriën moeten door of namens belanghebbenden zijn onderteekend. Alle schrifturen en bewijsstukken, die in de zaak zullen dienen, worden ter provinciale griffie neergelegd. Van deze nederlegging geschiedt schriftelijke kennisgeving aan de belanghebbenden. Belanghebbenden of hunne gemachtigden kunnen van de stukken inzage nemen en ten hunne koste afschrift bekomen. c. Na den afloop van het voorbereidend onderzoek wordt dag en uur bepaald, waarop de zaak in eene openbare vergadering van Gedeputeerde Staten zal worden behandeld. De zaken in het volgende artikel onder de cijfers VII, IX, XI en XIII vermeld, worden met gesloten deuren behandeld, indien zulks door de belanghebbenden wordt verlangd of door Gedeputeerde Staten noodig geoordeeld wordt. De belanghebbenden worden schriftelijk opgeroepen om in persoon of bij gemachtigde in de vergadering te verschijnen. Het houden der openbare vergadering wordt door Gedeputeerde Staten in een of meer dagbladen tijdig bekend gemaakt. d. De belanghebbenden of hunne gemachtigden worden in de vergadering in de gelegenheid gesteld, het woord te voeren. Wanneer Gedeputeerde Staten zich genoegzaam ingelicht achten, wordt het onderzoek gesloten. WanneerGedeputeerde Staten zich niet genoegzaam ingelicht achten kunnen zij de behandelingderzaak verdagenofdeinstructieheropenen. Zij kunnen de overlegging ter provinciale griffie van stukken, die nog niet in het geding zijn, gelasten. e. Op verzoek van belanghebbenden of ook ambtshalve kunnen Gedeputeerde Staten een verhoor van getuigen of deskundigen of eene plaatsopneming gelasten. Belanghebbenden worden in de gelegenheid gesteld deze instructie bij te wonen en kunnen ook van hunne zijde getuigen oproepen. f. In spoed eischende gevallen kunnen de termijnen zoo kort worden gesteld als Gedeputeerde Staten geraden oordeelen. De bepaling van den dag der openbare behandeling kan in die gevallen medegedeeld worden tegelijk met de kennisgeving van het ter inzage neerleggen der stukken. g. Na de sluiting van het onderzoek beraadslagen Gedeputeerde Staten met gesloten deuren. De met redenen omkleede beslissing wordt in eene openbare vergadering voorgelezen, tenware de behandeling in eene zitting met gesloten deuren mocht hebben plaats gehad. De belanghebbenden ontvangen afschrift der beslissing. h. Jaarlijks wordt in het verslag van den toestand der provincie mededeeling gedaan van de belangrijkste beslissingen , voor zooverre deze voor openbaarmaking geschikt zijn. IS. *) De onderwerpen in het vorig artikel bedoeld zijn: I. Het behandelen van geschillen in waterschapszaken in de gevallen, waarin de beslissing bij de waterschapsreglementen of bij art. 13 der wet van 9 October 1841 (Staatsblad no. 42), aan Gedeputeerde Staten is opgedragen. II. De aanvrage tot goedkeuring van ongevraagd ontslag van leden van waterschapsbesturen. III. Het behandelen van bezwaren tegen den legger der wegen (art. 14 Reglement op het toezicht der wegen), tegen den gewijzigden legger (art. 21), tegen den suppletoiren legger (art. 22), tegen den nieuwen, elke tien jaar op te maken legger (art. 26), ) De lijst van onderwerpen, waarvoor een procesvorm als hier in art. 14 is voorgeschreven, is in versc hillende provinciën niet zoo uitgebreid. Zoo bevat l'i? 'M 'n 1? Instr. v. G. S. van Drenthe slechts de nummers 1-IV, VIII, IX, -XIV en XX. 19* en het behandelen in beroep van eene aangevraagde, doch geweigerde toestemming tot beplanting op de bermen der wegen (art. 40). 'IV. Het behandelen van bezwaren tegen den legger der wateren, bruggen en waterwerken (art. 5 Reglement op het toezicht der wateren, bruggen en waterwerken), tegen verandering in den bestaanden legger (art. 11), tegen het kohier en de suppleioire kohieren (art. 14 en 15), tegen het nieuwe kohier, elke tien jaar op te maken (art. 16), en de geschillen over den onderhoudslast der gemeenten (art. 21). V. De vervallenverklaring van een gemeenteraadslid van zijne betrekking krachtens art. 26 der wet van 29 Juni 1851 (Staatsblad no. 85). VI. Het behandelen in beroep van beslissingen van gemeenteraden ter zake de geloofsbrieven van raadsleden (art. 33 derzelfde wet). VII. Het behandelen in beroep van beslissingen ten opzichte van aanslagen in den hootdelijken omslag of andere directe plaatselijke belasting (art. 265 derzelfde wet). VIII. Het behandelen in beroep van beslissingen tot afkeuring van schoollokalen (art. 5 der wet op het lager onderwijs). IX. Het schorsen of het niet eervol ontslaan van onderwijzers (art. 31 derzelfde wet). , . X. Het behandelen in beroep van de weigering van Burgemeester en Wethouders tot afgifte of van het niet afgeven binnen den daarvoor bepaalden termijn van het bewijs bedoeld bij art. 51, litt. c, der wet op het lager onderwijs (art. 52 derzelfde wet). XI. Het verlies van de bevoegdheid tot het geven van onderwijs (artt. 29 en 53 derzelfde wet). . XII Het behandelen in beroep van beslissingen tot afkeuring van schoollokalen (art. 2, laatste alinea, der wet tot regeling van het middelbaar onderwijs). XIII. Het schorsen of het niet eervol ontslaan van directeuren en leeraren der gemeentescholen van middelbaar onderwijs ^art. 29 derzelfde wet). . . XIV. Het behandelen in beroep van de weigering van Burgemeester en Wethouders tot afgifte of van het niet afgeven binnen den daarvoor bepaalden termijn van het bewijs bedoeld bij art. 44 der wet tot regeling van het middelbaar onderwijs (art. 45 derzelfde wet). XV. Het behandelen in beroep van uitspraken van den Militieraad , met uitzondering van die, betreffende het al of niet verleenen van vrijstelling wegens ziekelijke gesteldheid of gebreken (artt. 97, 99 en 100 der wet op de Nationale Militie). XVI. Het behandelen in beroep van bezwaren tegen de wijze waarop de loting of de naloting heeft plaats gehad (artt. 35 en 43 derzelfde wet). XVII. Het behandelen in beroep van bezwaren wegens aangevoerde redenen van vrijstelling of uitsluiting van den schutterlijken dienst met uitzondering van die betreffende het al of niet verleenen van vrijstelling en uitsluiting wegens ziekte of gebreken (art. 15 en 16 der wet op de schutterijen). XVIII. Het behandelen in beroep van vonnissen der schuttersraden, bedoeld in art. 65 der genoemde wet. XIX. Het behandelen in beroep van beslissingen van het gemeentebestuur op een verzoek tot oprichting of inrichting van een gebouw tot uitoefening van den openbaren godsdienst binnen den afstand van 200 Meter van eene bestaande kerk (art. 7 der wet van 10 September 1853, Staatsblad no. 102). XX. Het behandelen in beroep van bezwaren tegen de weigering van den gemeenteraad tot goedkeuring van de begrootingen en rekeningen van ontvangsten en uitgaven der gemeenteinstellingen van weldadigheid, of der instellingen van weldadigheid van gemengden aard, in welker regeling of bestuur door de burgerlijke overheid en van wege een kerkelijke gemeente of door bijzondere personen, of bijzondere, niet kerkelijke vereenigingen , gezamenlijk wordt voorzien (art. 19 der wet op het armbestuur). XXI. Het behandelen in beroep van bezwaren tegen de weigering van Burgemeester en Wethouders, om verlof te geven tot het aanleggen van eene bijzondere begraafplaats of van een of meer graven of een grafkelder op een niet tot begraafplaats bestemden grond, zoomede het beslissen van geschillen ten aanzien van de ligging eener aan te leggen begraafplaats (artt. 14, 15 en 16 der wet van 10 April 1869, Staatsblad no. 65). XXII. Het behandelen in beroep van bezwaren tegen de weigering of de intrekking der vergunning tot verkoop van sterken drank in het klein of het weigeren der intrekking (art. 11 der wet van 28 Juni 1881, Staatsblad no. 97, houdende wettelijke bepalingen tot regeling van den kleinhandel in sterken drank enz.). XXIII. Het behandelen van alle in dit artikel niet genoemde onderwerpen, welke, naar het oordeel van Gedeputeerde Staten, wat het mondeling en openbaar onderzoek betreft, gelijke wijze van behandeling vorderen. 16. Wanneer de Staten besluiten, om van de Gedeputeerde Staten het doen van verantwoording of het geven van inlichtingen te vragen, zal, ingeval zulks door deze laatsten niet terstond mogt kunnen gedaan of gegeven worden, door de vergadering een dag worden bepaald, waarop dit zal moeten geschieden. De Gedeputeerde Staten alsdan nalatig blijvende, zal dit, ten ware een nieuw uitstel werd verkregen, voor weigering gelden, en de slotbepaling van art. 163 der provinciale wet kunnen worden toegepast. 17* Ingeval van schorsing of vernietiging van in het Provinciaal blad opgenomen reglementen, verordeningen en besluiten der Staten of der Gedeputeerde Staten, moet de wet of het besluit, waarbij die schorsing of vernietiging is geschied, in het Provinciaal blad worden geplaatst, zoodra Gedeputeerde Staten hiervan kennis hebben bekomen. WET kegelende de zamenstelling, inrigting en bevoegdheid der gemeentebesturen van 29 Junij -1851, S. 85, oew. bij de metten van 7 Julij 1865, S. 79; 28 Juni 1881, S. 102; 26 Juli 1885, S. 169; Inv. wet; Grondw. 1887 art. X der add. artt., en de wettkn van 28 Mei 1896, S. 88: 28 April 1897, S. 110; 24 Mei 1897, S. 156; 14 Juli 1898, S. 178, en 21 September 1900, S. 164. EERSTE AFDEELING. Van de zamenstelling en inrigting der gemeentebesturen. TITEL I. Algemeene Bepalingen. Art» ■. Met bestuur van elke gemeente bestaat uit een Raad, een Burgemeester en Wethouders. 8. In elke gemeente is een Secretaris en een Ontvanger. De Burgemeester kan, met Onze goedkeuring, tot Secretaris worden benoemd. 3. Dezelfde persoon kan zijn Burgemeester, of Secretaris, of Ontvanger van meer dan ééne gemeente, mits de bevolking van geene dier gemeenten 5000 zielen te boven ga, de gemeenten aan elkander grenzen en haar gezamenlijk zielental 10,000 niet overtreffe. De bevolking eener gemeente wordt geacht te bestaan uit het door de laatste openbare volkstelling daarin aangewezen getal inwoners. TITEL II. Van den Raad. 1"e HOOFDSTUK. Van ds leden van den Raad. § i. Van hun getal. Art. 4. De Raad, onverschillig of de Burgemeestereral, dan niet lid van zij, bestaat uit: Toegevoegd wet 1897, S. 110. § 2. Van de benoeming der leden van den Raad. Art. 5. De leden van den Raad worden gekozen in kiesdistricten door hen, die volgens de in art. 8 der Kieswet bedoelde lijst tot het kiezen van leden van den raad bevoegd zijn (door hen, die op de in art. 6 der wet, regelende het kiesregt, bedoelde lijst van kiezers voor den Gemeenteraad zijn gebragt). De districten, waarin de gemeenten Amsterdam, Rotterdam en 's-Gravenhage verdeeld zijn voor de verkiezing van leden van de Tweede Kamer der Sta ten-Generaal, zijn tevens kiesdistricten voor de verkiezing van leden van den gemeenteraad. In elk dier districten wordt een gelijk getal leden van den gemeenteraad gekozen. De gemeente Utrecht wordt voor de verkiezing van leden van den gemeenteraad in kiesdistricten verdeeld in dier voege, dat elk der districten, waarin die gemeente verdeeld is voor de verkiezing van leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, wordt gesplitst in twee kiesdistricten. (Kieswet 127 v.v.) De overige gemeenten van boven de 15 000 zielen worden voor de verkiezing van leden van den gemeenteraad in drie kiesdistricten gesplitst. Behoudens het bepaalde bij het tweede en met inachtneming van het bepaalde bij het derde en vierde lid, regelen Gedeputeerde Staten, den raad gehoord, de verdeeling der kiesdis'rieten en het getal der in elk district zoo in het geheel als bij elke periodieke aftreding te kiezen leden. Zij zorgen hierbij dat in de kiesdistricten zooveel mogelijk een gelijk getal leden gekozen worde en dit getal in behoorlijke evenredigheid sta tot de bevolking van ieder district. *) In art. 4 is het onderstr. ingev. en het met kl. letter gedrukte tussehen ( ) geplaatste vervallen door de wet van 28 April 1897, S. 110. 7 leden in gemeenten beneden de 3,000 zielen; •11 „ „ „ van 3,000 tot 6,000 „ •13 „ „ „ „ 6,001 „ 1 0,000 „ 15 „ „ „ „ 10,001 „ 15,000 „ 17 „ „ .. „ 15,001 „ 20,000 „ 19 „ „ 20,001 „ 25,000 „ 21 „ „ „ ,, 25,001 „ 30,000 „ 23 „ „ „ „ 30,001 „ 35 000 „ 25 „ „ „ „ 35,001 .. 40.000 „ 27 „ „ „ „ 40,001 „ 45.000 „ 29 „ „ „ „ 45,001 „ 50,000 „ 31 „ „ „ „ 50.001 „ 60000 „ 33 „ „ „ „ 60,001 „ 70.000 „ 35 ,. „ „ „ 70.001 ., 80,000 „ 37 „ „ „ „ 80,001 „ 100,000 „ 39 „ „ „ „ 100,001 ,, 200,000 *) „ (boven de 100.000) 45 „ „ „ „ boven do 200,010 „ Gewijzigd wet 1897. Toegev. wet 1897. Is het noodig, dat in een der districten een lid meer of minder gekozen worde dan in de andere, zoo wordt hiervoor het district aangewezen, waarvan de bevolking het meest of het minst talrijk is. De regeling, in het vijfde lid bedoeld, geschiedt opnieuw, zoodra volgens het bepaalde bij art. 4 vermeerdering of vermindering van het getal leden van den raad noodig is. . Gemeenten van 15 000 zielen of minder vormen één kiesdistrict. ) «. (De gemeenten kunnen in afdeelingen, ter inlevering der stembriefjes, worden verdeeld. , , ... . In gemeenten van 25,000 zielen en daarboven moet dit geschieden.) De kiesdistricten kunnen in stemdistricten worden verdeeld. Eene plaatselijke verordening, aan Gedeputeerde Staten mede te deelen, stelt die verdeeling vast. Daarbij wordt tevens het stem- district aangewezen, waarin het hoofdstembureau zitting heeft, -j-) 7. De gewone tijd ter verkiezing der leden van den Raad is de laatste Dinsdag (derde Dingsdag) der maand Juni Alsdan wordt voorzien in de vervulling van de plaatsen^der leden die met den volgenden eersten Dingsdag van September, volgens den bij art. 27 bedoelden rooster, moeten aftreden, +) 8. De verkiezing ter vervulling van plaatsen, die door ontslag, overlijden of om eene andere reden openvallen, geschiedt binnen zes maanden na dat openvallen (op den door Burgemeester en Wethouders O.' Burgemeester en wethouders bepalen ter vervulling eener tusschentijds in den raad openvallende plaats den dag der verkiezing. Zij bepalen vóór elke verkiezing voor leden van den raad de dagen, waarop, zoo noodig, de stemming en de herstemming zullen geschieden. . . , Bij de periodieke verkiezingen geschieden de stemming en ae herstemming in alle kiesdistricten der gemeente op dezelfde dagen. De stemming en de herstemming geschieden in alle stemdistricten van het kiesdistrict op dezelfde dagen. (De verkiezing geschiedt, waar de gemeente in afdeelingen is verdeeld, in alle afdeelingen op denzelfden dag) §). *) In art. 5, eerste lid, is het onderstr. ingevoegd en het met kl. letter gedrukte tusschen ( ) gepl. vervallen door de wetvan 28 Apnl 18J7b. liu. Het 2de lid van het oorspr. art. 5, vervallen bij art. X, Add. artt. Grondwet '^m'kiezer^'an leden van den Gemeenteraad te zijn, moet men in de directe belastingen de helft betalen van de som, in de kiezers van leden der tweede Kamer van de Staten-Generaal gevorderd. , . , . . , f) In de artt. 6, 7 en 8 is het onderstr. in de plaats gekomen van het met kl. letter gedr. tusschen ( ) gepl. door de wet van 2Si April 1897 b. 110. §) De tekst gelijk die luidde vóór de wet van 28 April 18J/, S. 110 is met. kl. letter gedr. en tusschen ( ) gepl. Ingevoegd wet 1897. Gewijzigd wet 1897. ■ O. In afwijking van het hieromtrent bepaalde bij art. 51 der Kieswet, wordt in kiesdistricten waarin het aantal kiezers voor den gemeenteraad volgens de kiezerslijst minder dan 2000 bedraagt, de onderteekening vereischt van ten minste >/so gedeelte van het aantal 01 Is heT^antal dier kiezers minder dan 150, dan wordt de onderteekening van ten minste drie kiezers vereischt. _ Od den dag der verkiezing, zoodra de door de wet tot het inleveren der opgaven van candidaten bepaalde tijd is afgeloopen, sluit de burgemeester de lijst der candidaten. ^ , , Is geen candidaat op die lijst gebracht, dan verklaait de bur- eemeester, dat niemand is benoemd. „ Ziin er evenveel candidaten als er plaatsen te vervullen zijn. of minder, op die lijst gebracht, dan verklaart de burgemeester deze candidaten te zijn benoemd tot leden van den raad. De burgemeester maakt van zijne handeling onmiddellijk procesverbaal op, dat ter secretarie van de gemeente voor een ieder ter inzage wordt nedergelegd. in afschrilt wordt aangeplakt en tegen betaling der kosten verkrijgbaar gesteld. De vorm en de inrichting van het proces-verbaal worden vastgesteld bij algemeenen maatregel van bestuur. (K. B. o Mei 18.. /, S. 144.) (Bij de eerste stemming wordt niemand benoemd, dan met volstrekte m^Ü herswmVtning^iModzakeiyk wanneer die meerderheid b(j de eerste stemming niet is verkregen, wordt men benoemd met de meeste stemmen. Indien de stemmen staken, is de oudste in jaren de benoemde. In geval van gelijken ouderdom beslist het lot) ). 1Ubis. Zijn er meer candidaten opgegeven dan er plaatsen te vervullen zijn, dan geschiedt over hen, uiterlijk binnen veertien dagen , eene stemming. Bij eerste stemming wordt geen hunner benoemd dan met volstrekte meerderheid van stemmen. Hebben meer candidaten de volstrekte meerderheid verkregen dan er plaatsen te vervuilen zijn, dan zijn zij, die de meeste stemmen hebben verkregen en, bij gelijk getal stemmen, de oudsten in jaren benoemd. In geval van gelijken ouderdom beslist het lot. Bij herstemming, noodzakelijk wanneer de volstrekte meerderheid van stemmen bij de eerste stemming niet is verkregen, wordt men benoemd met de meeste stemmen. Indien de stemmen staken , is de oudste in jaren de benoemde. In geval van gelijken ouderdom beslist het lot. De volstrekte en de betrekkelijke meerderheid worden vastgesteld naar het aantal van waarde zijnde in de stembussen gevonden stembiljetten. *) De tekst, gelijk die luidde vóór de wet van 28 April 1897, S. 110, is met kl. letter gedr. en tusschen ( ) gepl. I. Wanneer bij eene eerste stemming geen volstrekte meerheid is verkregen, wordt onmiddellijk door den voorzitter van hoofdstembureau van het kiesdistrict eene lijst opgemaakt, attende de namen der candidaten, die bij de eerste stemming meeste stemmen hebben erlangd tot uiterlijk tweemaal zooveel len als er plaatsen te vervullen zijn. Komen ten gevolge van jk aantal stemmen meer dan het bij de vorige zinsnede bepaald tl candidaten voor plaatsing op de lijst in aanmerking, dan den deze alle daarop geplaatst. >e herstemming heeft plaats uiterlijk binnen veertien dagen na eerste stemming. *) ■ bis. Met afwijking van het bepaalde in artikel 87 der Kieswet, het stembureau, indien de stemming strekt tot verkiezing van :r dan één lid van den gemeenteraad, tusschen de in artikel der Kieswet voorgeschreven verzegeling en de opening der stemeene tijdruimte laten van ten hoogste een uur, mits het stemtal niet verlatende en de stembus onder zijn toezicht houdende, idien van deze bevoegdheid gebruik is gemaakt, wordt hiervan xan het voldoen aan de daarvoor gestelde voorwaarden aanteeing gehouden in het proces verbaal der stemming. tier. Met afwijking van het bepaalde in artikel 60 der Kieswordt, indien de stemming strekt tot verkiezing van meer dan lid van den gemeenteraad, aan het stembureau, doch uitiend voor de werkzaamheden welke met de opening der stembus vangen, een vierde lid toegevoegd en het verplichte aantal tsvervangende leden met één vermeerderd. Dit lid blijft bij :oepassing van artikel 92, tweede zinsnede, der Kieswet buiten merking. et oudste lid ziet, overeenkomstig artikel 88 der Kieswet, het ibiljet na. De beide andere leden houden aanteekening van : uitgebrachte stem. idien bij de beslissing over de waarde van een stembiljet de timen staken, beslist de stem des voorzitters. In art. 11 stond in plaats van het onderstr. vóór de wet van 28 April , S. 110: , ^ . et bureau van stemopneming, waarbij de opening der stembriefjes is ge(d, eene lijst opgemaakt, bevattende twee maal zooveel namen, als er men te benoemen zijn. de lijst worden gebragt xy, die bij de eerste stemming de meeste stemhebben erlangd. geval bij do eerste stemming de stemmen tusschen meer, dan het m de te zinsnede bedoeld getal personen waren verdeeld, worden op de lijs; . gebragt, die aldus de meeste stemmen hebben verkregen, ze lijst wordt, met den brief van oproeping, aan de kiezors rondgezonden. stemming over de op de lijst vermelde personen geschiedt binnen veerdagen na de dagteekening van het in art. 67 der wet, regelende liet kies, bedoeld procesverbaal." Ingevoegd wet 1897. II* Wanneer bij eene eerste stemming geen volstrekte meerderheid is verkregen, wordt onmiddellijk door den voorzitter van het hoofdstembureau van het kiesdistrict eene lijst opgemaakt, bevattende de namen der candidaten, die bij de eerste stemming de meeste stemmen hebben erlangd tot uiterlijk tweemaal zooveel namen als er plaatsen te vervullen zijn. Komen ten gevolge van gelijk aantal stemmen meer dan het bij de vorige zinsnede bepaald getal candidaten voor plaatsing op de lijst in aanmerking, dan worden deze alle daarop geplaatst- De herstemming heeft plaats uiterlijk binnen veertien dagen na de eerste stemming. *) 11 bis. Met afwijking van het bepaalde in artikel 87 der Kieswet, kan het stembureau, indien de stemming strekt tot verkiezing van meer dan één lid van den gemeenteraad, tusschen de in artikel 86 der Kieswet voorgeschreven verzegeling en de opening der stembus eene tijdruimte laten van ten hoogste een uur, mits het stemlokaal niet verlatende en de stembus onder zijn toezicht houdende. Indien van deze bevoegdheid gebruik is gemaakt, wordt hiervan en van het voldoen aan de daarvoor gestelde voorwaarden aanteekening gehouden in het proces-verbaal der stemming. Wter. Met afwijking van het bepaalde in artikel 60 der Kieswet wordt, indien de stemming strekt tot verkiezing van meer dan één lid van den gemeenteraad, aan het stembureau, doch uitsluitend voor de werkzaamheden welke met de opening der stembus aanvangen, een vierde lid toegevoegd en het verplichte aantal plaatsvervangende leden met één vermeerderd. Dit lid blijft bij de toepassing van artikel 92, tweede zinsnede, der Kieswet buiten aanmerking. Het oudste lid ziet, overeenkomstig artikel 88 der Kieswet, het stembiljet na. De beide andere leden houden aanteekening van elke uitgebrachte stem. Indien bij de beslissing over de waarde van een stembiljet de stemmen staken, beslist de stem des voorzitters. *) In art. 11 stond in plaats var, het onderstr. vóór de wet van 28 April 1897, S. 110: . , „het bureau van stemopneming, waarbij de opening der stembriefjes is geschied, eene lijst opgemaakt, bevattende twee maal zooveel namen, als er personen te benoemen zijn. Op de l()st worden gebragt xy, die bij de eerste stemming de meeste stemmen hebben erlangd. In geval bij do eerste stemming de stemmen tusschen meer, dan het m tb eerste zinsnede bedoeld getal personen waren verdeeld, worden op de lijs; allen gebragt, die aldus de meeste stemmen hebben verkregen. Deze lijst wordt, met den brief van oproeping, aan de kiezors rondgezonden. De stemming over de op de lijst vermelde personen geschiedt binnen veertien dagen na de dagteekening van het in art. 67 der wet, regelende liet kiesregt, bedoeld procesverbaal." Ingev. wet 1897. Gew. wet 1897. 18. De benoemde ontvangt onverwijld van den burgemeester der gemeente een afschrift van het proces-verbaal, waaruit zijne candidaatstelling of zijne benoeming blijkt en, in geval van stemming of herstemming, van den voorzitter van het hoofdstembureau afschriften van de daarvan opgemaakte processen-verbaal. Deze afschriften strekken den benoemde tot geloofsbrief. (Kieswet 135.) (Het bureau van stemopneming, waarbij de opening der stembriefjes is geschied, zendt ten spoedigste aan den benoemde een door den voorzitter en een der stemopnemers geteekend afschrift van het in art. 67 der wet, regelende het kiesregt, bedoeld procesverbaal. Het zendt hem, is hij bij herstemming gekozen, afschrift zoo van het verbaal der eerste stemming, als van dat der herstemming. Dit afschrift strekt den benoemde tot geloofsbrief). *) 18. De benoemde geeft binnen drie dagen na (t>U> het bekomen van het afschrift of de afschriften een bewijs van ontvangst daarvoor af en geeft binnen vier weken (acht dagen) na de dagteekening van dat bewijs kennis aan Burgemeester en Wethouders of hij de benoeming aanneemt. Hij wordt, laat hij dien tijd zonder kennisgeving voorbijgaan, geacht de benoeming niet aan te nemen -j-) (Kieswet 136.) 13bis. Hij, die in meer dan één kiesdistrict is benoemd, verklaart aan burgemeester en wethouders, binnen den in het vorig artikel gestelden termijn, welke benoeming hij aanneemt. Hij wordt, laat hij dien tijd zonder verklaring voorbijgaan, geacht geene der op hem uitgebrachte benoemingen aan te nemen. (Kieswet 137.) 11. Wanneer een candidaat vóór de stemming, of zoo iemand. die in herstemming komt, vóór de herstemming komt te overlijden, of wanneer een benoemde zijne benoeming niet aanneemt of de in de beide vorige artikelen (hft vorig artikel) bepaalde tijd verstrekel is, geschiedt binnen veertien dagen eene nieuwe verkiezing op den door burgemeester en wethouders te bepalen dag (keuze). Hetzelfde vindt plaats, zoo iemand de benoeming in één district heeft aangenomen en in een ander voorkomt op de lijst der candidaten, over wie eene stemming of herstemming moet geschieden in het laatstgenoemd district §). (Kieswet 138.) *) De tekst, gelijk die luidde vóór de wet van 28 April 1897, S. 110. is met kl. letter gedr. en tusschen ( ) gepl. •j.) in art. 13 is het onderstr. ingev. en het tusschen () gepl. met kl. lettor gedr. vervallen door de wet van 28 April 1897, S. 110 §) In art. 14 is het onderstr. ingev. en het met kl. letter gedrukte tusschen () gepl. vervallen door de wet van 28 April 1897, S. 110. Gew.1897. 15. Wanneer het proces-verbaal van den burgemeester niemand of minder personen dan er plaatsen te vervullen zijn, als benoemd aanwijst, geschiedt binnen veertien dagen eene nieuwe verkiezing op den door burgemeester en wethouders te bepalen dag. (Kieswet 140.) (De dag voor de, ter verkiezing van een lid van den Raad noodige, herstemming of nieuwe stemming wordt bepaald dooi Burgemeester en Wethouders.) 'j • O. Burgemeester en Wethouders zorgen, dat Gedeputeerde Staten van de in art. 12 bedoelde processenverbaal, binnen acht dagen na de dagteekening daarvan, afschrift bekomen, en geven hun kennis van het al of niet aannemen der benoeming door een gekozene en van den dag, waarop, naar aanleiding der artt. 8, 14 en 15 <8 en 14> eene verkiezing zal plaats hebben, f) 13. Ue tot lid van den Raad benoemde legt, nevens zijn geloofsbrief, aan den Raad over: een uittreksel uit de geboorteregisters, bij gemis daarvan, eene acte van bekendheid, waaruit tijd en plaats zijner geboorte blijken; eene verklaring van den Burgemeester, getuigende, dat hij, gedurende het laatste aan zijne verkiezing voorafgaande jaar, zijne woonplaats binnen de gemeente gehad heeft; eene door hem zeiven af te geven verklaring, vermeldende alle openbare betrekkingen, die hij bekleedt. De geloofsbrief moet door den benoemde binnen vier maanden na zijne dagteekening bij den raad worden ingezonden- Is de geloofsbrief niet binnen dien termijn ingezonden, dan wordt de plaats geacht op den eersten dag na afloop van dien termijn opnieuw te zijn opengevallen. (Kieswet 141, 142) §). AIS. De leden van den Raad kunnen ten allen tijde hun ontslag nemen, Het wordt door hen ingezonden aan den Raad. Zij, die hun ontslag hebben ingezonden, blijven leden van den Raad, tot dat de geloofsbrieven hunner opvolgers zijn goedgekeurd. § 3. Van de vereischten voor het lidmaatschap van den Raad en van de hiermede onvereenig bare betrekkingen. Ar*. 10. Leden van den Raad kunnen alleen zijn de meerderjarige ingezetenen der gemeente, die Nederlanders en in het volle genot der burgerlijke en burgerschapsregten zijn. ') De tekst gelijk die luidde vóór de wet van 28 April 1897, S. 110, is met kl. letter gedr. en tusschen () gepl. -;•) in art. 16 is liet onderstr. ingevoegd en het met kl. lett. gedrukte tusschen o geplaatste vervallen door de wet van 28 April 1897, S. 110. §) Aan art. 17 is het onderstreepte toegevoegd door de wet van 28 April 1897, S. 110. Voor meerderjarigen worden gehouden zij, die den ouderdom «—i- >— rSSfSÜS^JT^'-rïU ^ we., verklarende wie Nederlanders zijn. Qns 0f van Onzentwege opgedragene' commissien . verpligt zijn, ||] 81. Bloedverwantschap of zwagersc p . leden den graad mag niet bestaan tusschen den Burgmeester en de leden van den Raad, noch tusschen de ledenjmdwh g niet af te treden. , . pt OVerliiden der vróuw, die De zwagerschap houdt op door het overiyucu u , haar veroorzaakte. in den verboden graad van bl^erwanSp ^^^schap b«^;m^e^etudef gekozen, wordt de oudste in jaren v In geval van gelijken ouderdom b onvereenigbaar met 23. Het lidmaatschap van den Kaaa is uii c & de betrekking van: bestuur: a hoofd van een departement van algemeen Destu , b. commissaris des Konings in de provinc.e; c. lid der Gedeputeerde Staten; d. griffier der Staten; «• commissaris van politie; ebestuur aangesteld, of /".ambtenaar, van wege bevoegdheid van den Burge- daaraan ondergeschikt behoudens de g den Raad meester, die Secretaris der gemeente is,om levcnb te z'3n; , . . ,™ nf uitgeven der gelden van de g. ambtenaar, met het ontvangen ffemeentebestuur ondergegemeente belast, of aan eemge aan het gemeenteoebiu B schikte administratie rekenpligtig, , h. geestelijke of bedienaar der godsdienst, . i. onderwijzer voor het lager of mi k. krijgsman in werkelijke dienst. toeDassing op de leden De bepaling der zinsnede /'s nl hgt bestuur van godshuizen, van armbesturen, noch op de leden nQch ejn(jelijk op genees-, en andere instellingen van liefdadigh ^ practijk belast zijn. heel- of verloskundigen, die met de armen pracuj*. 24. De leden van den Raad mogen.^ betrokken is> niet als in regtsgedingen, waarin de gein advocaat of procureur werkzaam zijn; h bij het opnemen en goedkeuren der renemng gemeentebestuur ondergeschikte inrigting, tot welker bestuur zij behooren, niet tegenwoordig zijn; noch middellijk, noch onmiddellijk deel nemen aan onderhandsche pacht van gemeente goederen of' inkomsten, aan leveringen of aannemingen ten behoeve der gemeente, aan het koopen van betwiste vorderingen ten haren laste. 2£». Een lid van den Raad, een der in art. 19 vermelde vereischten verliezende, of eene der in art. 23 uitgeslotene betrekkingen aannemende, houdt op lid te zijn. Hij geeft hiervan kennis aan den Raad, met vermelding der reden. De nieuwe keuze geschiedt binnen zes maanden nadat Burgemeester en Wethouders van het feit kennis hebben bekomen. Indien de in de eerste zinsnede bedoelde kennisgeving niet is gedaan, en Burgemeester en Wethouders evenwel meenen eene nieuwe keuze te moeten bevelen, gaan zij hiertoe niet over, dan acht dagen na den belanghebbende te hebben gewaarschuwd. Het sfaat dezen vrij, de zaak binnen dien tijd aan den Raad te onderwerpen. Op 's Raads beslissing zijn dan de artt. 33—37 van toepassing. "De nieuwe keuze geschiedt in dit geval binnen zes maanden na de dagteekening der einduitspraak. 36. Die met art. 24 in strijd handelt, wordt in zijne betrekking geschorst door den Raad. Deze onderwerpt het geval onmiddellijk aan Gedeputeerde Staten, die den geschorste oproepen om zijne verdediging te hooren, en hem, zoo zij hem schuldig bevinden, van zijn lidmaatschap vervallen verklaren. Gedeputeerde Staten kunnen ambtshalve het raadslid, dat met art. 24 in strijd handelt, na het in zijn belang te hebben gehoord, van zijn lidmaatschap vervallen verklaren. De belanghebbende kan, gedurende veertien dagen, te rekenen van den dag, waarop hem de uitspraak van Gedeputeerde Staten is medegedeeld, hiervan bij Ons in beroep komen. Daarbij geldt de bepaling van art. 37. De van zijn lidmaatschap vervallen verklaarde is, gedurende twee jaren, te rekenen van den dag der einduitspraak, niet tot lid van den Raad verkiesbaar. § 4. Van den tijd van zitting der leden van den Raad. Art. 37. De leden van den Raad hebben zitting gedurende zes jaren. Een derde van hen treedt om de twee jaren af, met den eersten Dingsdag van September, volgens een daarvan te maken rooster. De aftredenden zijn dadelijk weder verkiesbaar. Së. Eene plaatselijke verordening, aan Gedeputeerde Staten mede te deelen, stelt den rooster van aftreding vast. Ingev. wet 1897. Ing. 1897. 39. Het lot bepaalt den tijd, waarop elk lid van den Raad, naar den rooster, aftreedt. 8Oöis. Indien eene gemeente in kiesdistricten wordt verdeeld, bepaalt de gemeenteraad bij het lot, met inachtneming van den tijd hunner aftreding, voor welk kiesdistrict elk der zitting hebbende leden geacht wordt gekozen te zijn. 30. Die, ter vervulling eener, buiten den bij den rooster bepaalden tijd opengevallene plaats, tot lid van den Raad verkozen is , treedt af op het tijdstip, waarop degeen, in wiens plaats hij is verkozen, moest aftreden. 3W£m. Indien vermeerdering van het aantal raadsleden noodig is, wordt de rooster aangevuld en worden de open plaatsen bij de eerstvolgende volgens art. 7 te houden verkiezing vervuld. De gemeenteraad bepaalt bij het lot tot welke aftreding de nieuw benoemden zullen behooren. Indien vermindering noodig is, wordt door den gemeenteraad, zoo noodig, bij het lot bepaald, in welke mate op elk deel van den rooster de vermindering zal moeten worden toegepast, doch treedt deze eerst in, wanneer in dat deel door overlijden of bedanken eene plaats openvalt. Il'te HOOFDSTUK. Van de vergadering van den Raad. § 1. Van het onderzoek der geloofsbrieven en het zitting nemen der nieuw inkomende leden. Art. .31. De Raad onderzoekt de geloofsbrieven der nieuw inkomende leden, beslist de geschillen, welke aangaande die geloofsbrieven of de verkiezing zelve oprijzen, en geeft van elke door hem genomene beslissing terstond kennis aan Gedeputeerde Staten en aan den benoemde. De niet-toegelatene wordt met de redenen van 's Raads beslissing bekend gemaakt. :1S. De nieuw inkomenden nemen aan het onderzoek en de beoordeeling hunner eigene geloofsbrieven geen deel en wonen de daarover te houden beraadslaging niet bij. 33. Gedurende acht dagen, te rekenen van den dag, waarop de Raad heeft beslist, staat het vrij aan den niet-toegelatene, aan elk lid van den Raad, en zoo de Burgemeester geen lid is, ook aan dezen, tegen de beslissing van den Raad bezwaren bij Gedeputeerde Staten schriftelijk in te dienen. 34. Gedeputeerde Staten doen binnen veertien dagen na den in het vorig artikel bepaalden tijd uitspraak, die, met redenen om- kleed, terstond wordt medegedeeld aan den Raad, tegen wiens beslissing bezwaren zijn ingebragt, en aan den niet-toegelatene. Sa. Gedeputeerde Staten kunnen ook ambtshalve omtrent de beslissing van den Raad uitspraak doen. Zij geven van het voornemen hiertoe aan den Raad berigt binnen acht dagen, nadat hun de beslissing is medegedeeld. Zij brengen binnen veertien dagen, na dat berigt. hunne uitspraak . met redenen omkleed, ter kennis van den Raad en van den niet-toegelatene. 36. De Raad. of de niet-toegelatene, die in de uitspraak van Gedeputeerde Staten niet berust, kan. gedurende veertien dagen, te rekenen van de dagteekening dier uitspraak, hiervan bij Ons in beroep komen. 33\ Onze beslissing, zoo sooedie mogeliik. nadat het beroeü is gedaan, bij een met redenen omkleed besluit te nemen, wordt aan Gedeputeerde Staten gezonden, die voor de uitvoering zorgen. De nieuw inkomende leden aanvaarden hunne betrekking niet, alvorens de in art. 3?? en art. 35. tweede zinsnede, bepaalde tijd verstreken, of. is de zaak bij Gedeputeerde Staten of bij Ons aanhangig, door Gedeputeerde Staten of door Ons hunne toelating bevolen zij. _ Ter vervulling der plaatsen van hen. die niet als leden van den Raad zijn toegelaten, wordt, zoo in de beslissing van den Raad niet is berust, geene nieuwe verkiezing bevolen, alvorens de zaak bij einduitspraak zij afgedaan. , , , »». Bii het aanvaarden hunner betrekking wordt door de leden van den Raad. in de vergadering, in handen van den voorzitter, (door ieder op de wijze zijner godsdienstige gezindheid) de volgende eed of belofte afgelegd: »Ik zweer (beloof) trouw aan de Grondwet en aan de wetten des Rijks, en dat ik de belangen der gemeente .... met al mijn vermogen zal voorstaan en bevorderen. »Zoo waarliik helpe mij God almachtig!'-' («Dat beloof ik. ) Zij worden hiertoe niet toegelaten, dan na. mede in de verga - dering en in handen van den voorzitter, den volgenden eed (verklaring en belofte) van zuivering te hebben afgelegd: * Ik zweer (verklaar), dat ik. om tot lid vnn den l\^uid^U^vorden benoemd, directelijk of indirecteliik, aan geen persoon, onder wat naam of voorwendsel ook, eenige giften of gaven beloofd of gegeven heb. ~»Ik zweer (beloof), dat ik om iets hoegenaamd in deze betrekking te doen of te laten, van niemand hoegenaamd eenige beloften of geschenken aannemen zal, directelijk ofindirectelijk. i »Zoo waarlijk helpe mij God almachtig!" (»I)at verklaar en beloof ik!") *) 2. Van het houden en de orde der vergadering. Art 40 De Raad vergadert jaarlijks ten minste zes malen, en voorts zoo dikwijls de Burgemeester, of Burgemeester en Wethouders het noodig oordeelen, of het in gemeenten beneden de '20,000 zielen door drie, in de overige gemeenten door een vijfde der leden schriftelijk, met opgave van redenen, wordt gevraagd. 41 De vergadering wordt belegd door den Burgemeester, die zorgt, dat elk lid schriftelijk daartoe opgeroepen, en het beleggen te gelijk ter openbare kennis gebragt worde. 42. De oproepingsbriefjes worden, spoedeischende gevallen uitgezonderd, ten minste twee maal vier en twintig uren vóór het houden der vergadering, aan de leden van den Raad bezorgd. Zij vermelden, zooveel mogelijk, de zaken waarvoor de vergaring is belegd. De Raad kan steeds, behoudens de slotbepaling van art. 4y, over andere zaken beraadslagen en besluiten. 43 De vergadering wordt in het openbaar gehouden. De deuren worden gesloten, wanneer het, in gemeenten beneden de 20,000 zielen door drie, in de overige gemeenten door een vijfde der aanwezige leden wordt gevorderd, of de voorzitter het noodig keurt. , , , De vergadering beslist, of met gesloten deuren zal worden beraadslaagd. . , , , . , Over de punten, in besloten vergadering behandeld, kan daarin ook een besluit worden genomen. De Raad kan omtrent het in besloten vergadering behandelde aan allen, die daarbij tegenwoordig waren, de geheimhouding opleggen. Deze wordt in acht genomen tot dat de Raad haar ophett. *44. In eene beslotene vergadering kan niet beraadslaagd, noch een besluit genomen worden over: a. de toelating van nieuw benoemde leden; b. de plaatselijke begrooting en rekening; c. het doen van uitgaven, op die begrooting niet voorkomende, of de daarop uitgetrokkene posten te boven gaande; d. het aanwijzen der middelen tot dekking van zoodanige uit- e. het invoeren, wijzigen of afschaffen van plaatselijke belastingen, ƒ. het aangaan van geldleeningen; ') Het tusschen () geplaatste en cursief gedrukte is uit het artikel vf''v2JJe" bil art 2 der wet vaii 28 Mei 1896, S. 88. Het ondorstr. trad door dezelfde «et in de plaats van liet volgende: „dan na den in art. 83 der Grondwet bedoelden eed (verklaring en belofte) van zuivering te hebben afgelegd. meijer wiersma, Staatswetten. 2e druk. 20 g. het geheel of gedeeltelijk vervreemden en het bezwaren van de eigendommen der gemeente; li. het onderhands verhuren, verpachten of in gebruik geven van gemeente-eigendommen; i. het onderhands aanbesteden van werken of leverantien; k. het aanleggen en opheffen van inrigtingen van openbaar nut. Het voorschrift van dit artikel belet niet, dat ten alle tijde, wanneer de handhaving der orde zulks mogt vorderen, de voorzitter van de bij art. 66 tweede zinsnede bedoelde bevoegdheid kunne gebruik maken. 45. De leden stemmen elk volgens eed en geweten, zonder last van of ruggespraak met hen, die benoemen. 46. Zij onthouden zich van medestemmen over de zaken, die hen, hunne echtgenooten, of hunne bloed- of aanverwanten, tot den derden graad ingesloten, persoonlijk aangaan, of waarin zij als gelastigden zijn betrokken. 43. Zij zijn niet geregtelijk vervolgbaar wegens de stem of meening door hen in de vergadering geuit *). 48. De Raad mag niet beraadslagen of besluiten, zoo niet de grootste helft van het bij art. 4 bepaald getal leden tegenwoordig is. 40. Wanneer het in het vorig artikel vereischt getal leden niet is opgekomen, wordt eene nieuwe vergadering belegd, op de in art. 42 voorgeschreven wijze. Evenwel behoeven er slechts vier en twintig uren tusschen de rondzending der oproepingsbriefjes en het uur der vergadering te verloopen. Wanneer ook dan het vereischt getal niet is opgekomen , geschiedt het beleggen der vergadering andermaal op dezelfde wijze, met aanhaling in de oproepingsbriefjes der bepalingen van dit artikel. In deze laatste vergadering beraadslagen en besluiten de tegenwoordige leden over de in de oproepingsbriefjes vermelde onderwerpen. 5W. Alle besluiten worden door volstrekte meerderheid der stemmende leden opgemaakt. Bij staking van stemmen, wordt het nemen van het besluit tot eene volgende vergadering uitgesteld. In deze, en evenzoo in eene voltallige vergadering, wordt, bij staken van stemmen, het voorstel geacht niet te zijn aangenomen. 51. Ingeval omtrent het benoemen of voordragen van personen de stemmen staken, beslist het lot. 53. Over alle zaken wordt mondeling en bij hoofdelijke oproeping gestemd, doch bij het doen van keuzen of voordragten van personen, bij besloten en ongeteekende briefjes. 5:i. Het reglement van orde, dat de Raad voor zijne vergadering vaststelt, wordt aan Gedeputeerde Staten medegedeeld. *) Dit art. blijft van kracht volgens art. 24 Inv. wet. 54. De Raad kan vaste commissien zijner leden belasten met de voorbereiding van hetgeen, waarover hij heeft te besluiten. Hij benoemt er jaarlijks de voorzitters en leden van en doet hunne namen bekend maken. Hij kan insgelijks, doch alleen op voordragt van Burgemeester en Wethouders, aan vaste commissien zijner leden opdragen, Burgemeester en Wethouders in het beheer van bepaalde takken van de huishouding der gemeente bij te staan. De leden dezer laatste commissien, waarvan altijd de Burgemeester of een der Wethouders voorzitter is, worden jaarlijks benoemd door den Raad, die hunne namen doet bekend maken 55. Eene plaatselijke verordening, aan Gedeputeerde btaten mede te deelen, regelt den werkkring dier vaste commissien. .»«>. Elke commissie dient den Raad, Burgemeester en Wethouders en den Burgemeester over de tot haren werkkring behoo- rende zaken van berigt en raad. ■ c- ej, i)e regelen voor het benoemen van andere commissien van raadsleden, tot uitvoering van een bijzonderen last, J^en bij het reglement van orde voor de vergadering van den Raad 65s!f De leden van den Raad genieten, waar de Raad het bepaalt, voor het bijwonen zijner zittingen een presentiegeld welks bedrag door Gedeputeerde Staten, nadat de Raad is gehoord, wordt vastgesteld. TITEL III. Van den Burgemeester. Art. 5». De Burgemeester wordt door Ons, voor den tijd van «O»6"kikkan ten allen tijde door Ons worden ontsJa,ge/V Ingeval hij met art. '24, dat ook hem geldt, in strijd handelt, of zich aan wangedrag of merkelijke achteloosheid schuldig maakt, kan hij, zoo de ^aak geen uitstel lijdt, door Gedeputeerde Staten die daarvan onmiddellijk aan Ons verslag doen, voor eene maand W °Schorsmg van Onzentwege gaat den tijd van drie maanden niet .e g°v>en^ieinand is tot Burgemeester benoembaar. dan die Nederlander, in het volle genot der burgerlijke en burgerschapsregten is den ouderdom van vijf en twintig jaren heeft vervuld en inge- ^VanSditrkatTte'voorschrift kan, in het belang der gemeente, >\onkn i^g betre^king van Burgemeester is, behoudens de bepaling der tweede zinsnede van art. 2, onvereenigbaar met^ de trekkingen , die met het lidmaatschap van den Raad onvereenigbaar zijn. Zij is bovendien onvereenigbaar met de betrekking van: lid der regterlijke magt, uitgenomen de betrekking van regterplaatsvervanger; ambtenaar van het openbaar ministerie of van de griffie bij eenig regterlijk collegie; ambtenaar bij het bestuur van 's Rijks directe belastingen ; ambtenaar bij de provinciale griffie ; hoogleeraar of lector bij instellingen van hooger onderwijs: deurwaarder. 63. De Burgemeester kan niet zijn ambtenaar van den waterstaat in werkelijke dienst; noch ambtenaar bij het bestuur van's Rijks indirecte belastingen; noch practiserend geneesheer, heel- of vroedmeester; noch notaris, zaakwaarnemer of procureur. Hij kan echter, is het in het belang der gemeente noodig, tot vereeniging van eene of meerdere dier betrekkingen met de zijne, door Ons, de Gedeputeerde Staten gehoord, worden gemagtigd. K4. Het burgemeesterschap ontheft van en is onvereenigbaar met schutterlijke dienst. BS. Alvorens zijne betrekking te aanvaarden, wordt door den Burgemeester, op de wijze zijner godsdienstige gezindheid, in handen van Onzen Commissaris in de provincie dezelfde eed of belofte afgelegd, als in art. 39 is voorgeschreven. Hij wordt hiertoe niet toegelaten, dan na den in art. 83 (87) der Grondwet bedoelden eed (verklaring en belofte) van zuivering te hebben afgelegd. ©O. De Burgemeester is voorzitter van den Raad, en heeft daarin, zoo hij geen lid is, eene raadgevende stem. Hij neemt daarbij de bepalingen van art. 46 in acht. Hij zorgt voor de handhaving der orde in die vergadering en is bevoegd, wanneer die orde op eenigerlei wijze door de toehoorders wordt verstoord, hen, die dit doen, of alle toehoorders te doen vertrekken. OS. Hij ontvangt en opent alle aan den Raad of aan Burgemeester en Wethouders gerigte stukken. Hij brengt die terstond ter tafel in de vergadering, waar zij behooren, tenzij die stukken, volgens de orde der vergadering, dadelijk behooren te worden verzonden aan het lid of de leden, meer in het bijzonder met de zaken , waartoe de stukken betrekking hebben, belast. O*. Hij is, in spoedeischende gevallen, bevoegd, het gevorderd voorloopig onderzoek der stukken, alvorens ze ter tafel te brengen , te doen plaats hebben, en geeft daarvan in de eerstkomende vergadering kennis. Ten behoeve van dit onderzoek, zijn alle aan den Raad onder- geschikte ambtenaren en besturen verpligt, hem de gevraagde inlichtingen te verstrekken. O». Hij teekent alle stukken, die van den Raad of van Burgemeester en Wethouders uitgaan. «O. Als hoofd van den Raad en van het collegie van Burgemeester en Wethouders is hij, behoudens de bepaling van art. 179«, met de uitvoering hunner besluiten belast. Het besluit dat, naar zijn oordeel, als strijdig met de wet of het algemeen belang, door Ons kan worden geschorst of vernietigd, brengt hij niet ten uitvoer. Hij geeft van dit gevoelen binnen vier en twintig uren na het nemen van het besluit, kennis aan het collegie, dat het nam en aan de Gedeputeerde Staten, die daarvan terstond aan Ons verslag doen. Hij is, indien dertig dagen na de dagteekening zijner kennisgeving aan Gedeputeerde Staten geene schorsing of vernietiging door Ons is bevolen, tot uitvoering verpligt. 31. In alle regtsgedingen. de gemeente betreffende, treedt hij, namens de gemeente, als eischer of verweerder op, en worden de vonnissen en gewijsden voor of tegen hem uitgesproken en ten uitvoer gelegd. Dit geschiedt, zoo het geding wordt gevoerd tusschen gemeenten, waarover één persoon Burgemeester is, in eene dier gemeenten door en tegen dengeen, die, volgens art. 77, den Burgemeester vervangt. SS. Hij zorgt, dat elk ingezeten der gemeente, dit vragende, ter secretarie inzage kan nemen en, ten zijnen koste, afschrift kan doen maken van de besluiten van den Raad, zoover daaromtrent, volgens art. 43, geene geheimhouding is opgelegd. ?«. Hij geniet eene jaarwedde, die door Gedeputeerde Staten, nadat de Raad is gehoord, onder Onze goedkeuring, wordt vastgesteld. . Behalve die jaarwedde, geniet hij, onder welke benaming ook, geenerlei inkomen uit de gemeentekas, dan de wedde van Secietaris, zoo hij daartoe is benoemd. Ï4. Hij heeft zijne vaste woonplaats binnen de gemeente, of, is hij burgemeester van meerdere gemeenten, binnen eene dier gemeenten. Hiervan kan, is het in het belang der gemeente noodig, door Ons, de Gedeputeerde Staten, die het gevoelen van den Raad inwinnen, gehoord, ontheffing worden verleend. Hij is in de gemeente, waar hij niet met der woon is gevestigd, op vaste, door Gedeputeerde Staten te bepalen, openbaar bekend te maken dagen, ten minste eenmaal in de week, voor de ingezetenen te spreken. . . . • • Ï.V Hij behoeft verlof van Onzen Commissaris in de provincie, om langer dan acht dagen, van den Minister van Binnenlandsche Zaken, om langer clan eene maand buiten de gemeente zich op te houden. Dit voorschrift geldt, indien hij Burgemeester is van meerdere gemeenten, of de in het vorig artikel bedoelde ontheffing heeft verkregen, ten aanzien zijner woonplaats. JG. Hij draagt de onderscheidingsteekenen, door Ons te bepaler. ««• Bij ongesteldheid, afwezigheid of ontstentenis van den Burgemeester, wordt hij vervangen door den Wethouder, die van de aanwezigen de oudste in jaren is, of, deze ongesteld zijnde, door den daarop in jaren volgenden Wethouder. Indien alle de Wethouders ongesteld of afwezig zijn, treedt het oudste lid in jaren van den Raad, dat aanwezig is, op. Onze Commissaris in de provincie kan echter de tijdelijke waarneming aan een der andere leden van den Raad opdragen. 38. Die, buiten het geval van ongesteldheid van den Burgemeester, met de waarneming, gedurende meer dan eene maand, onafgebroken is belast geweest, heeft voor dien tijd op de aan de betrekking verbondene jaarwedde aanspraak. TITEL IV. Van de Wethouders. Art. 3!>. De Wethouders worden door den Raad uit zijn midden benoemd. In gemeenten van 20,000 zielen en daar beneden zijn twee, in de overige, naar goedvinden van den Raad, drie of vier Wethouders. 80. Zij worden gekozen voor zes jaren. De helft treedt om de drie jaren af, met den eersten Dingsdag van September. De aftredenden zijn dadelijk weder verkiesbaar. 81- Het lot bepaalt den tijd waarop elk der Wethouders aftreedt. 82. Die , ter vervulling eener buiten den gewonen tijd opengevallen plaats, gekozen is treedt af op het tijdstip, waarop degeen, in wiens plaats hij is verkozen, moest aftreden. 83. De gewone tijd, ter verkiezing der Wethouders, is de eerste Dingsdag van September. Alsdan wordt voorzien in de vervulling van de plaatsen van hen, die op dien dag aftreden. 84. De verkiezing ter vervulling der plaatsen, die door ontslag, overlijden, of om eene andere reden openvallen, geschiedt binnen veertien dagen na dat openvallen. Gaat dit laatste gepaard met het openvallen eener plaats in den Raad, dan beginnen de veertien dagen te loopen van den dag, waarop het ter vervulling benoemde lid is toegelaten. SS. De tot Wethouder benoemde, die in de vergadering tegenwoordig is, verklaart binnen 24 uren, die niet tegenwoordig is, binnen drie dagen, na ontvangst van het berigt zijner benoeming, of hij die aanneemt. , BB. Wanneer een benoemde zijne benoeming niet aanneemt, geschiedt binnen acht dagen eene nieuwe keuze. SS. Die ophoudt lid van den Raad te zijn, houdt tevens op Wethouder te wezen. 88, De Wethouders kunnen ten allen tijde hun ontslag nemen. Het wordt door hen ingezonden aan den Raad. Zij blijven niettemin hunne bediening waarnemen, tot dat hunne opvolgers die hebben aanvaard. 8D. De Wethouders mogen geene der in art. 02 vermelde betrekkingen met de hunne te gelijk bekleeden, met uitzondering van die in de 5de alinea genoemd. Eene dier uitgeslotene betrekkingen aannemende, zenden zij terstond hun ontslag in. ... Dit nalatende, worden zij door den Raad van hunne betrekking vervallen verklaard. Dit laatste kan insgelijks geschieden, wanneer zij zes achtereenvolgende vergaderingen van burgemeester en wethouders, zonder geldige reden, niet hebben bijgewoond of weigeren de in art. 18J bedoelde inlichtingen aan den Raad te geven. 9U. De Wethouder, die ongesteld, of afwezig, of met de tijdelijke waarneming van het burgemeesterschap belast is, wordt, zoodra noodig, vervangen door een ander lid van den Raad, door dezen te benoemen. Zoodanig lid, buiten het geval van ongesteldheid van den Wethouder, gedurende meer dan eene maand onafgebroken met de betrekking belast zijnde, heeft voor dien tijd aanspraak op de jaarwedde en het presentiegeld, daaraan verbonden. 91. De Wethouders staan den Burgemeester bij in het bestuur der onderscheidene takken van de huishouding der gemeente. Zij vormen tevens met den Burgemeester een collegie. Op de leden van dit collegie, waarvan de Burgemeester voorzitter is, zijn de artt. 40 en 47 van toepassing. »S8. Het collegie van Burgemeester en Wethouders mag met beraadslagen of besluiten. zoo niet meer dan de helft zijner leden , of, is dit getal oneven, de grootste helft daarvan tegenwoordig is. Alle besluiten worden bij volstrekte meerderheid van stemmen opgemaakt. . Bij staken van stemmen beslist, zoo het benoemingen ot vooidragten van personen geldt, het lot, in alle andere zaken de stem van den voorzitter. OS. Het reglement van orde, door het collegie voor zijne veigadering vast te stellen, wordt aan de goedkeuring van den Raad onderworpen. ö-t. Aan de Wethouders wordt eene jaarwedde, door Gedeputeerde Staten, nadat de Raad is gehoord, onder Onze goedkeu ring, vast te stellen, toegelegd. Zij genieten de helft daarvan als vast inkomen. De overblijvende helften worden bijeengevoegd en om de drie maanden tusschen hen verdeeld, naar gelang van het getal deivergaderingen , door ieder in dien tijd bijgewoond. Die wegens commissien, hem als wethouder opgedragen, is afwezig geweest, behoudt zijne aanspraak op het presentiegeld. Behalve die jaarwedde, genieten de Wethouders, onder welken naam ook, geenerlei inkomen uit de gemeentekas, dan hetgeen verbonden is aan eene andere, hun opgedragen openbare gemeentebediening. TITEL V. Van den Secretaris. Art. !»5. De Secretaris wordt door den Raad, die eene aanbeveling van twee personen, door Burgemeester en Wethouders in te dienen, ontvangt, benoemd, geschorst of' ontslagen. De Burgemeester, tot Secretaris benoemd, wordt als zoodanig niet dan met Onze goedkeuring geschorst of ontslagen. O®. Niemand is tot Secretaris benoembaar, dan die Nederlander, meerderjarig en in het volle genot der burgerlijke en burgerschapsregten is. OS. De Secretaris mag den Burgemeester niet in den eersten ot tweeden graad van bloedverwantschap of zwagerschap bestaan. De zwagerschap houdt op door het overlijden der vrouw, die haar veroorzaakte. Hij mag geene der volgens art. 62 met het burgemeesterschap onvereenigbare betrekkingen te gelijk met zijn ambt bekleeden, uitgenomen die, welke in alinea 5 van dat artikel en in art. 23 f en g worden vermeld De bediening van Secretaris is met die van Ontvanger derzelfde gemeente onvereenigbaar. In gemeenten echter van 5000 zielen en daar beneden kunnen, onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten, de bedieningen van Secretaris en Ontvanger door denzelfden persoon worden bekleed, zoo de Secretaris geen Burgemeester is. f»9. Op hem is van toepassing hetgeen bij de tweede en de laatste zinsnede van art. 24 ten aanzien der leden van den Raad, en bij de artt. 63 en 74 ten aanzien van den Burgemeester is bepaald. De regel in art. 63, ten aanzien der bekleeding van ambten bij het bestuur van 's Rijks indirecte belastingen vastgesteld, strekt zich, wat den Secretaris betreft, ook over de ambten bij het bestuur van 's Rijks directe belastingen uit. KMI. Alvorens zijne bediening te aanvaarden, wordt door hem, op de wijze zijner godsdienstige gezindheid, in de vergadering van den Raad, in handen van den voorzitter, de volgende eed of belofte afgelegd: „Ik zweer (beloof), dat ik alle de pligten, die de wet, regelende „de zamenstelling, inrigting en bevoegdheid der gemeentebesturen „en de door den Raad van vastgestelde of vast te stellen „instructie aan het ambt van Secretaris hebben verbonden, eerlijk „en vlijtig zal vervullen. „Zoo waarlijk helpe mij God almagtig!" („Dat beloof ik!'') Hij wordt hiertoe niet toegelaten, dan na den in art. 83 (87) der Grondwet bedoelden eed (verklaring en belofte) van zuivering te hebben afgelegd. ■ Ol. De Secretaris is den Raad, Burgemeester en Wethouders, den Burgemeester en de commissien van den Raad in alles, wat het hun opgedragen bestuur aangaat, behulpzaam. 103. Door hem worden alle de stukken, die van den Raad en van Burgemeester en Wethouders uitgaan, mede-onderteekend. In de gemeenten, waar de Burgemeester tevens met de taak van Secretaris is belast, worden die stukken door een der Wethouders mede-onderteekend. lOS. De instructie van den Secretaris wordt door den Raad vastgesteld en aan Gedeputeerde Staten medegedeeld. Hij wordt daarbij inzonderheid ook met de zorg voor het archief, onder toezigt van Burgemeester en Wethouders, belast. 104. Hij geniet eene jaarwedde, die door Gedeputeerde Staten, nadat de Raad is gehoord, onder Onze goedkeuring, wordt bepaald. Leges ter secretarie geheven, worden aan de gemeentekas verantwoord. KI». Bij ongesteldheid, afwezigheid of ontstentenis van den Secretaris, wordt hij vervangen op de wijze, bij het reglement van orde voor de vergadering van den Raad te bepalen. Die, buiten het geval van ongesteldheid van den Secretaris, met de waarneming zijner bediening, gedurende meer dan eene maand, onafgebroken is belast geweest, heeft voor dien tijd op de daaraan verbondene jaarwedde aanspraak. TITEL VI. Van den Ontvanger. Art» Klti. De ontvanger wordt door den Raad, die eene aanbeveling van twee personen, door Burgemeester en Wethouders in te dienen ontvangt, benoemd. geschorst of ontslagen. ioj. Op hem is van toepassing hetgeen bij de artt. 96—98, 103 en 104 ten aanzien van den Secretaris, bij de tweede en laatste zinsnede van art. 24 ten aanzien der leden van den Raad, en bij de artt. 63 en 74 ten aanzien van den Burgemeester is bepaald. Het is hem echter niet verboden ambtenaar bij het bestuur van 's Rijks belastingen te wezen. IOC. Alvorens zijne betrekking te aanvaarden, wordt door hem, op de wijze zijner godsdienstige gezindheid, in de vergadering van den Raad, in handen van den voorzitter, de volgende eed of belofte afgelegd: »Ik zweer (beloof), dat ik alle de plichten, die de wet, rege«lende de zamenstelling, inrigting en bevoegdheid der gemeente- (fbesturen en de door den Raad van vastgestelde of «vast te stellen instructie aan het ambt van ontvanger hebben «verbonden, eerlijk en vlijtig zal vervullen. «Zoo waarlijk helpe mij God almagtig!" («Dat beloof ik!") Hij wordt hiertoe niet toegelaten, dan na den in art. 83 (87) der Grondwet bedoelden eed (verklaring en belofte) van zuivering te hebben afgelegd. ÏO». De Ontvanger stelt voldoenden zakelijken borgtogt, ter waarde van ten minste een tiende van den ontvang, doch van niet minder dan J 100. Het bedrag van den ontvang wordt berekend naar het gemiddeld bedrag der inkomsten van de gemeente gedurende de laatste vijf jaren, na aftrek van het genotene uit geldleeningen, teruggaven van voorschotten en verkoopingen van gemeente-eigendommen. De borgtogt kan, onder goedkeuring van Gedeputeerde btaten, beneden het tiende worden gesteld in gemeenten, waar de ontvanger verpligt is, jaarlijks meermalen geregeld te storten. In gemeenten, waar de geringheid van ontvangst en belooning eene afwijking van den regel schijnt te eischen, kan, onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten, met persoonlijken borgtogt genoegen worden genomen. ■ÏO. Vóór de benoeming van den Ontvanger, wordt de aard en het bedrag van zijn borgtogt door den Raad bepaald. De Ontvanger aanvaardt zijn ambt niet, dan na het stellen van zijn borgtogt. 111. De eens gestelde borgtogt wordt, bij aanmerkelijke verhooging of verlaging der inkomsten van de gemeente, naar den regel van art. 109, door den Raad verhoogd of verlaagd. De Ontvanger, die, binnen den door den Raad bepaalden tijd, de verhooging van zijn borgtogt niet heeft gesteld, wordt beschouwd zijn ontslag te hebben gevraagd. 112. De acte van borgtogt wordt, ten koste van den Ontvanger, voor een notaris verleden. Zij is alleen aan het vast registratieregt onderworpen. 113. De Ontvanger is belast met de invordering van alle de inkomsten en ontvangsten der gemeente en zorgt, dat die behoorlijk gcschicdc. 111. Door hem geschieden alle betalingen uit de gemeentekas. Hij 'betaalt, behalve in het geval, vermeld in art. '225, met, dan op bevelschriften, die hetgeen te betalen is en den post der begrooting, waaruit de betaling moet geschieden, vermelden, en op de wijze, in art. 224 voorgeschreven, geteekend zijn. ■ Hij doet van de door hem voor de gemeente gedane ontvangsten en uitgaven jaarlijks rekening aan burgemeester en wethouders. , , ,. De rekening wordt ingengt overeenkomstig met de, te dien aanzien, door Gedeputeerde Staten, onder Onze goedkeuring, te geven voorschriften. 116. De ontvanger geeft aan Burgemeester en Wethouders, zoo dikwijls zij het vorderen, inzage in de boeken en kas. Gedeputeerde Staten kunnen, zulks noodig achtende, opneming der kas van hunnentwege gelasten. _ . llï. Ontvanger van meer dan eene gemeente zijnde, is hij verpligt op vaste, door Burgemeester en Wethouders te bepalen, openbaar bekend te maken dagen, zich in elke dier gemeenten, tot het doen van ontvangsten en uitgaven te begeven. «1». Bij schorsing, ontslag of overlijden van den Ontvanger, worden door Burgemeester en Wethouders zijne boeken gesloten, zijne kas opgenomen en die boeken en kas, tot dat in de lens is voorzien, bewaard. .. , . Burgemeester en Wethouders maken van het, bij dit sluiten en opnemen b?vondëne proces-verbaal op 11». Bij ongesteldheid, afwezigheid of ontstentenis van den Ontvanger, wordt hij vervangen op de wijze, bij zijne instructie te bepa.em (en ^ al van ongesteldheid van den Ontvanger, met de waarneming zijner bediening, gedurende meer dan eene maand, onafgebroken is belast geweest, heeft voor dien tijd oP de daaraan verbondene jaarwedde aanspiaak. TWEEDE AFDEELIXC.. Van de bevoegdheid der gemeentebesturen. T IT E L i. Algemeene bepalingen. Ar*. ISO. De gemeentebesturen kunnen de belangen hunner gemeenten en van hare ingezetenen bij Ons, bij de Staten-Generaal en bij de Staten der provincie, waartoe zij behooren, voorstaan. 121. Besturen van twee of meer gemeenten kunnen gemeenschappelijke zaken, belangen, inrigtingen of werken, na magtiging en onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten, regelen. De magtiging en goedkeuring kunnen, indien de Gedeputeerde Staten ze weigeren, door de besturen van Ons worden gevraagd. Wanneer de gemeenten in verschillende provinciën liggen, vragen de Gedeputeerde Staten dier provinciën, alvorens de bedoelde magtiging te verleenen, Onze goedkeuring. iaü. De kosten, uit de in het vorig artikel bedoelde regeling voortvloeiende, worden door de kassen der betrokkene gemeenten, naar het belang dat elke er bij heeft, gedragen. Op de daarover gerezen geschillen zijn de artt. 147 en 161 der provinciale wet van toepassing. 123. De gemeentebesturen hebben het regt. de ter uitoefening hunner bevoegdheid noodige inlichtingen, hetzij door eene commissie uit hun midden te doen inwinnen. hetzij schriftelijk van alle aan hen ondergeschikte ambtenaren en besturen te vorderen. Indien deze ambtenaren of besturen, na twee malen daartoe te zijn aangeschreven geweest, de inlichtingen terughouden, kunnen deze, na het verstrijken van den te stellen termijn, worden ingewonnen door een of meer leden van het gemeentebestuur, onder persoonlijke aansprakelijkheid der ambtenaren en leden van besturen , welke tot de vertraging hebben medegewerkt, voor de kosten. 12-1 Over alle zaken, de gemeente betreffende, dienen de gemeentebesturen van berigt en raad aan het Departement van Binnenlandsche Zaken, aan de overige departementen van algemeen bestuur, aan Onzen Commissaris in de provincie, aan de Staten en aan de Gedeputeerde Staten. 125. De gemeentebesturen gedragen zich naar hetgeen, in geschillen van bestuur, tusschen gemeente en gemeente, of tusschen gemeente en provincie gerezen, door Ons wordt beslist. 1 •><;. Wanneer ter uitvoering van wetten, van algemeene maatregelen van inwendig bestuur, van Onze daartoe betrekkelijke bevelen, en van provinciale reglementen en verordeningen door het gemeentebestuur moet worden medegewerkt, geschiedt dit door Burgemeester en Wethouders. Vorderen de wetten, maatregelen, bevelen, reglementen of verordeningen eene bepaalde medewerking van den Raad en wordt die door dezen geweigerd. dan voorzien Burgemeester en Wethouders daarin. ■ 2«. Wanneer Burgemeester en Wethouders niet of niet behoorlijk voor de hun bij het vorig artikel opgedragen uitvoering zorgen, kan Onze Commissaris in de provincie, ten koste der nalatigen, in die uitvoering voorzien. 12t*. Tot vereeniging of splitsing van gemeenten wordt niet overgegaan dan nadat de bepalingen der artt. 129—132 zijn in acht genomen. Ingevoegd wet 1891 13». De wijze en voorwaarden der vereeniging of splitsing worden, nadat Burgemeester en Wethouders der betrokkene gemeenten zijn gehoord, ontworpen door Gedeputeerde Staten, of, zoo de gemeenten in meer dan e'éne provincie liggen, door eene commissie uit de Gedeputeerde Staten dier provinciën. 13U. Hierbij wordt in het oog gehouden: dat, in geval van vereeniging eener gemeente of van een deel daarvan met eene of meer andere gemeenten de bezittingen en lasten van die gemeente of van dat deel komen ten voor- en nadeele der vereeniging, tenzij bijzondere omstandigheden eene andere schikking eischen; dat, in geval van splitsing eener gemeente, de openbare gebouwen en werken zooveel mogelijk het deel, waarin zij gelegen zijn, volgen; dat de vruchten, welke de ingezetenen in natura uit een gemeenteeigendom trekken, aan hen, die ze trokken, verblijven. 131. Het ontwerp wordt in elk der betrokkene gemeenten voorgelegd aan het oordeel van den Raad en van eene door de kiezers voorden Raad(> ten zelfden getale, als diens leden,) te kiezen commissie uit de ingezetenen, waarin de burgemeester voorzit. De leden dier commissie worden op de bij de Kieswet bepaalde wijze buiten de leden van den Raad gekozen', en benoemd niet de meeste stemmen Daarbij gelden de bepalingen der eerste zinsnede van art. 12 en der artt. 18-15.) in de kiesdistricten voor de verkiezing van leden van den Raad en ten getale van 7 leden in gemeenten beneden üOOl zielen, 13 leden in gemeenten van (3001— 20.000 zielen. 1'» leden in gemeenten van 20.001—35.000 zielen en 25 leden in ge- meenten boven de 35.000 zielen. Gedeputeerde Staten^bepalenj den Raad gehoord, het getal der in elk district te kiezen leden 1 . Daarbij gelden de artikelen 5, vijfde lid, laatste zinsnede en zesde lid, 6, 10, \0bis , eerste lid, 11 bis, liter, 12, eerste lid, 13, 13bis en 15. Burgemeester en wethouders bepalen den dag der verkiezing en den dag waarop zoo noodig, de stemming zal geschieden. De stemming geschiedt in alle stemdistricten van het kiesdistrict op denzelfden dag. De leden der commissie worden benoemd met de meeste stemmen. . . Bij gelijk getal stemmen zijn de oudsten in jaren benoemd. In geval van gelijken ouderdom beslist het lot. De betrekkelijke meerderheid wordt vastgesteld naar het aantal van waarde zijnde in de stembussen gevonden stembiljetten. ') In de twee eerste alinea's is het onderstr. ingev. e_n '>®t met kl. lettei gedrukte tusschen () gepl. vervallen dooi de wet van 14 Juli 1»»», o. l In het in art. 184 bedoeld geval, is de burgemeester bevoegd, alle bevelen, die hij ter handhaving der orde noodig aCHij Lftot maatregelen van geweld niet overgaan, dan na het doen der vereischte waarschuwingen. ,0n ^ a cZie art. 14 der wet 23 Mei 1899, S. 128, ter uitv. v. art 187 Grondwet). 18Ï. Is het, in zoodanigen toestand, noodig, algemeene vo schriften van politie voor de inwoners uit te vaardigen en onverwijld af te kondigen, de Burgemeester is er toe bevoegd. Hij brengt die voorschriften terstond ter kennis van Onzen Commissaris in de provincie en, zoo spoedig mogelijk, ter kennis van den Raad Onze Commissaris kan de uitvoering van zoodanige voorschriften SCD°erSevoorschriften vervallen, zoo zij niet door den Raad in z.jne eerstvolgende vergadering worden bekrachtigd; tenzij de Burgmeester ten aanzien van een raadsbesluit tot met-bekrachtiging oordeele te moeten handelen naar de voorschriften der '2de en 3de zinsnede van art. 70. Ingeval de Burgemeester, of die hem moet vervangen, buiten staat is te handelen, kunnen de noodige voorschriften en bevelen door Onzen Commissaris worden uitgevaardigd. (Zie art. 14 der onder art. 186 vermelde wet.) 188. De politie over de schouwburgen, herbergen , tapperijen en alle voor het publiek openstaande gebouwen en zamenkomsten. openbare vermakelijkheden en openlijke huizen van ontucht, behoort aan den Burgemeester. Hij waakt tegen het doen van met de openbare orde of zedelijkheid strijdige vertooningen. 18». Bij brand heeft de Burgemeester, behoudens de gewone dienstregeling, door plaatselijke verordeningen voorgeschreven , het opperbevel. 190. De Commissarissen en dienaren van politie of veldwachters, tevens aan de algemeene of Rijkspolitie, onder het daarmede belast gezag, dienstbaar, staan, zooveel de gemeentepolitie betreft, onder de bevelen van den Burgemeester. De gemeentepolitie rust op de plaatselijke verordeningen en bevelen, die, ten gevolge dezer wet, in het huishoudelijk belang der gemeente zijn gegeven. 101. De Commissaris van politie wordt door Ons benoemd, geschorst en ontslagen. Zijne bezoldiging wordt, den Raad en de Gedeputeerde Staten gehoord, door Ons geregeld. De dienaren van politie worden, op voordragt van den Commissaris , aangesteld en ontslagen door den Burgemeester, die, in overleg met den Commissaris, hun de noodige ambts-instructie geeft. Een en ander geschiedt in de gemeenten, waar geen Commissaris van politie is, door den Burgemeester alleen. De veldwachters worden, in overleg met den burgemeester, door onzen Commissaris in de provincie, die hunne instructie, in overeenstemming met de algemeene verordeningen vaststelt. benoemd en ontslagen. ■ 98. Ter handhaving der openbare orde, of in het algemeen belang, kunnen, wanneer de bijstand der plaatselijke beambten of vrijwillige hulp ongenoegzaam is en de plaatselijke middelen het betalen van hulp niet gedoogen, de inwoners der gemeente tijdelijk tot het doen van persoonlijke diensten worden opgeroepen. 198. Eene plaatselijke verordening, aan Gedeputeerde Staten mede te deelen, regelt den aard en duur dezer diensten, alsmede de gevallen, waarin zij kunnen worden gevorderd. Zij laat, zooveel mogelijk, elk inwoner vrij, de diensten, waartoe hij wordt opgeroepen , door een plaatsvervanger te doen waarnemen, of voor geld, in de gemeentekas te storten, af te koopen. (Zie art. 12 der onder art. 186 vermelde wet). TITEL III. Van de besluiten der gemeentebesturen, aan e goedkeuring der Gedeputeerde Staten te onderwerpen. Art. 194. Aan de goedkeuring der Gedeputeerde Staten( worden onderworpen de besluiten der gemeentebesturen, betretten . a. het aangaan van geldleeningen; „„MWninaen b het waarborgen der renten en aflossingen lan geldleemnge , 47hen.dSjr°rSil.T«i'«~mden, bedaren en verpanden van rsiH tóKA: «E : d. het aanvaarden der aav, de gemeente gemaakte legaten ^^onderhfnds verhuren, verpachten of in gebruik geven fToXSSSeden van werken of lever.n.ien; t r,'^»Vav,ndaSïeiingen door de gemeen», heuij in ^'geschil tusschen de gemeente en de prorincl.»«*'» de , wordt de zinsnede onder 1°. gelezen als volgt: 1°. jaarlijks geheel of gedeeltelijk beschikken ten laste van het Rijk over eene som, gelijkstaande met vier vijfde gedeelten van de zuivere opbrengst der hoofdsom en Rijks-opcenten van de belasting op het personeel gemiddeld over de belastingjaren 1882-1883, 1883—1884 en 1884—1885 in hunne gemeente geheven. Art. II. Deze wet treedt in werking op den dag harer afkondiging. Over het jaar 1885 wordt geheel of gedeeltelijk over tv der bij art. I bedoelde som beschikt, alsmede over hetgeen aan de genieenten nog mocht aankomen wegens de vier vijfde gedeelten van de hoofdsom en Rijks-opcenten der belasting op het personeel over het belastingjaar 1884—1885. Zoolang de gemiddelde zuivere opbrengst der hoofdsom en Rijks-opcenten van de belasting op het personeel over de belastingjaren 1882—1883, 1883—1884 en 1884—1885 niet vaststaat, wordt de uitkeering volgens art. I voorloopigberekend naar de vermoedelijke zuivere opbrengst, door Onzen Minister van Financiën voor elke gemeente te bepalen, behoudens latere vereffening van het verschil. Art. III. Deze wet wordt herzien vóór 1 Januari 1896. De artt. 241 en 242, aldus gew. door de artt. 2 en 3 der wet van 7 Juli 1865, S. 79, luidden vroeger aldus: Art. 241. Het getal der opcenten op de grondbelasting kan voor de gebouwde eigendommen tot vijftien, voor de ongebouwde tot tien gaan. Art. 242. De opcenten op de personele belasting en de andere in het 4de lid van art. 240 bedoelde Rijks directe belastingen kunnen tot vijf en twintig gaan. De opcenten op de personele belasting worden, indien zij tot het maximum van 25 zijn toegestaan, naar gelang van de huurwaarde der perceelen en de bevolking geheven, ten getale als in de bij deze wet gevoegde tabel is aangewezen; en indien het toegestaan cijfer minder dan 25 bedraagt, in dezelfde reden; zóó echter dat de heffing steeds geschiede bij geheele opcenten. Gewijzigd wet 21 September 1900. IV. Het percentage van heffing is voor alle belastbare inkomens gelijk. Met afwijking van dezen regel is het geoorloofd het tarief der belasting op zoodanigen voet in te richten dat een stijgend percentage wordt geheven van toenemingen van het belastbaar inkomen op dat tarief, mits geene toeneming als hierboven bedoeld zwaarder wordt belast dan met tweemaal het percentage, geheven van een belastbaar inkomen gelijk aan anderhalf maal de kleinste som welke voor noodzakelijk levensonderhoud wordt afgetrokken en het percentage hetwelk van toenemingen wordt geheven bij geen enkele opklimming in het tarief daalt. V. Indeeling der inkomens in klassen is geoorloofd, mits de verdeeling der lasten daarbij slechts weinig verschilt van die, welke bij toepassing van de in dit artikel gestelde regelen zou worden verkregen. Afwijkingen van de regelen, onder III en onder IV gesteld, zijn geoorloofd, wanneer de bestaande verordeningen of andere omstandigheden daartoe aanleiding geven, mits de verdeeling der lasten daarbij niet aanmerkelijk verschilt van die, welke bij opvolging van die regelen zou worden verkregen *). *) Art. 243 luidde bij de invoering der Gemeentewet aldus: ..Hoofdelijke omslagen en andere plaatselijke directe belastingen worden geheven naar grondslagen, die voor een redelijken maatstaf van het inkomen der belastingschuldigen te houden zijn. Als grondslagen kunnen niet uitsluitend worden aangenomen een of meer grondslagen van de personele belasting, of van de andere in de vierde zinsnede van art. 240 bedoelde Riiks directe belastingen." Door de wet van 7 Juli 1865, S. 79 werd in het tweede lid in plaats van „vierde zinsnede" gelezen „zesde zinsnede." Door de wet van 24 Mei 1897, S. 156, werd dit artikel aldus gewijzigd: „De directe belastingen , bedoeld in art. 240 r. mogen met of zonder aangifte geheven worden naar schatting van of klassificatie overeenkomstig het totaal inkomen of de totale vertering of ook volgens eene berekening van het inkomen of de vertering naar grondslagen, ontleend aan den uiterlijken staat. Bij het heften van eenen hoofdelyken omslag of andere directe belasting naar het inkomen mogen geene inkomsten buiten berekening worden gelaten of lagor dan haar werkelijk zuiver bedrag worden berekend of geschat, behoudens bij wisselvallige inkomsten berekening van een gemiddelde over twee of meer jaren. Het bedrag der aanslagen in elke belasting als onder c van art. 240 bedoeld moet percentsgewijze gelijkelijk worden berekend naar het totaal van het inkomen of de vertering, na aftrek van een bii de belastingverordening te bepalen, voor alle aanslagen gelijk of in verband met de zamenstelling van het gezin op gelijken voet berekend, bedrag voor noodzakelijk levensonderhoud. Afwijking van dezen regel is geoorloofd, wanneer de bestaande verordeningen of bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, mits de verdeeling der lasten daarbij niet aanmerkelijk verschilt van die, welke hij opvolging van den regel zou worden verkregen." Ten slotte werd door de wet van 21 September 1900, S. W4, het artikel gewijzigd . gelijk het thans luidt. Art. 3 dezer wet luidt als volgt: „De plaatselijke verordeningen, bedoeld in het tweede lid van art. 14der wet van 24 Mei 1897 (Staatsblad no. 156). vervallen van rechtswege eerst met 1 Januari 1902, behoudens het bepaalde b(j art. 15, 3de lid, van genoemde wet. Onder deze verordeningen zijn niet begrepen die, welke vóór 1 Januari 1902 met inachtneming dezer wet zullen zijn vastgesteld en goedgekeurd." Meijer wiersma, Staatswetten, 2e druk. 22 Gewijzigd wet 24 Mei 1897, S. 156. 944. (Vervallen door art. 5 der wet van 7 Juli 18*35, S. 79*). 24S. In de belasting, onder c van art. 240 bedoeld, wordt bijgedragen : 1". door hem, die tijdens het belastingjaar in de gemeente zijn hoofdverblijf heeft, en bovendien: 2°. door hem, die er gedurende meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of zijn gezin eene gemeubelde woning of een kantoor of andere inrigting tot persoonlijke uitoefening van eene betrekking, beroep of bedrijf beschikbaar houdt; 3°. door hem, die er in het belastingjaar gedurende meer dan 90 dagen verblijf houdt; 4°. door hem , die er in het belastingjaar op meer dan 90 dagen aanwezig is tot uitoefening van een beroep of bedrijf in een kantoor, winkel, werkplaats of andere vaste inrigting ot tot vervulling eener dienstbetrekking. Het eerste lid geldt alleen voor natuurlijke personen en is voor zoover het bepaalde sub 2"., 3". en 4". betreft niet toepasselijk op hen, die ter waarneming eener openbare betrekking tijdelijk buiten de gemeente van hun hoofdverblijf vertoeven. Wie belastingschuldig is volgens 1". van het eerste lid, draagt in de belasting bij over zoovele twaalfde gedeelten van den aanslag over een vol jaar als het getal maanden bedraagt, waarin hij zijn hoofdverblijf in de gemeente had, gedeelten van maanden voor geheele te rekenen. Ter zake van hoofdverblijf in de eerste 15 dagen van de maand van verhuizing woidt in de gemeente van vertrek niet bijgedragen. Wie belastingschuldig is volgens een of meer der nommers 2, 3 en 4 van het eerste lid, draagt in de belasting bij voor vier twaalfde gedeelten van den aanslag over een vol jaar. In welke gemeente het hoofdverblijf gevestigd zij, wordt niet uitsluitend naar de verklaring, in art. 76 van het Burgerlijk Wetboek bedoeld, maar naar omstandigheden beoordeeld f). *) Art. 244 luidde aldus: . , „Hoofdelyke omslagen of andere plaatselijke directe belastingen worden niet geheven, alvorens de gemeente-opeen ten op de grondbelasting, op de gebouwde eigendommen tot tien, op de ongebouwde tot vyf, en de opcenten op de in art. 242 bedoelde Rijks-belastingen tot vijftien zyn opgevoerd. • Zy kunnen echter vroeger worden geheven, zoo het bedrag der op de gemelde belastingen reeds gelegde gemeente-opcenten een vijfde beloopt van hetgeen de gezamenlijke gemeentebelastingen, gemiddeld over de vijf laatste jaren, jaarlijk» onzuiver hebben opgebragt." f) De tegenwoordige tekst van art. 245 is vastgesteld door de wet van 24 Mei 1897, S. 156. Bjj de invoering der Gemeentewet luidde het artikel aldus: „In de hoofdelyke omslagen of andere plaatselijke directe belastingen worden uitsluitend de inwoners der gemeente aangeslagen. Daarin wordt, over een dienstjaar, door hem, die niet dat geheele jaar in de gemeente verbleef, slechts voor 146. (Vervallen door art. 7 der wet van 7 Juli 1865, S. 79) *). 247 De opcenten op de personele belasting worden op alle aanslaeen in de gemeente tot een gelijk getal geheven. Indien echter het getal hooger dan 50 is, blijft het tot 50 beperkt voor de aanslagen van hen, voor wie de belastbare huurwaarde niet te boven gaat het dubbel van de som, in art. 12 der wet van 16 April 1896 (Staatsblad no. 72) bepaald, en stijgt het, op in de verordening tot heffing aan te geven wijze, geleidelijk zóo, dat het volle getal bereikt wordt uiterlijk bij de aanslagen van hen, voor wie de belastbare huurwaarde het vijfvoud van de bedoelde som beOpadge' aanslagen van hen, die niet naar den grondslag huurwaarde worden aangeslagen, wordt het volle getal opcenten gehevenf). "SiHr?JÏÏ? l™ds' 245Ü gewijzigd: zij die er verbeven. IHMMH Sedoo1eheeme,kd"rgeene drie maanden van dat jaar in de gemeente verbleef, nifnnbrUh«mTië 'ter waarneming eener openbare betrekking., in eene gemeente minste met tien van die opcenten gelijkstaat, t) De tegenwoordige tekst van art. 247 is vastgesteld ty de wet van 24 Mei 1^^l£^B^^1be^stin^nop0voonveïwn<\^n^^bru^'treffen, zooveelmogelijk, allrorhdeweteifn r^^^weTmtallikel vervangen doer het volge,JHefflng van opcenten P loofd, tenzij de opcenten op de hooffB01" ^ K2"! 01L|ag Sf andere directe befaTtoTto^geh"even!gwe?ker opbrengst meAet bedrag der te heffen opcenten °^[Men^evergelükeel^erlhertegenw'oord1ige^art. 247 het oude art. 242 en met de oude artt. 246 en volgende het tegenwoordige art. -41. Gewijzigd wet 1897. 3#g_ase. (Vervallen door art. 9 der wet van 7 Juli 1865, S. 79)*). 353. Op honden, uitsluitend gehouden ten dienste van den landbouw of eenig bedrijf van nijverheid, of ter bewaking van gebouwen of erven, wordt geene, of eene mindere belasting, dan op andere honden, gelegd. 2K4. Regten en loonen en andere gelden, in art. 2.i8 bedoeld, ter zake van het gebruik of genot van openbare werken en in- rigtingen, ... . die strekken ten dienste van het verkeer, inrigtingen en werken enkel ten dienste van het verkeer binnen de gemeente daaronder niet begrepen, waarvan het gebruik bij wet of verordening is voorgeschreven of waarvan de oprigting en instandhouding door de wet aan de gemeente is opgelegd, . worden tot geen hooger bedrag goedgekeurd dan vereischt wordt tot dekking van de ten laste der gemeente komende kosten van die werken of inrigtingen of van werken of inrigtingen, welke in regtstreeksch verband daarmede aangelegd en onderhouden zijn of worden en waarvoor geene andere afzonderlijke heffing geschiedt. (De aan het slot van art. 240 vermelde regten, loonen en gelden worden tot geen hooger bedrag geheven , dan noodig is te achten, om den betaler, naai evenredigheid van het gebruik of genot, dat hij heeft, m de kosten van aanleg, onderhoud of verstrekking van het door hem gebruikte of genotene te doen Poortgelden en recognitien wegens de uitoefening of aanvaarding van bedrijven en bedieningen worden in geene gemeente geheven. . *) Deze artt. luidden aldus: Art 248 Het verbruik der voortbrengselen van andere gemeenten woidt niet hooger belast, dan dat der eigene voortbrengselen van de gemeente. Art. 249. Het verbruik van zout, zeep, aardappelen, varkensvleesch en schapenvleescli wordt niet belast. . . Art. 250. Het verbruik van voorwerpen, aan Rijksaccyns onderhevig, wordt niet hooger belast, dan de hoofdsom van dien accijns. Zijn echter de gemeente-opcenten op de grondbelasting tot het in art. 241 vermelde en die op de in art. 242 bedoelde Rijks-directe belastingen tot het daar bepaalde maximum opgevoerd, dan kunnen het gemaal, zooveel de tarwe betreft, het geslagt, zooveel de runderen en kalveren aangaat, de wun en Ijet gedistilleerd hooger worden belast, doch uiterlyk tot anderhalf maal b'Waar^de pUaStfke' gesteldheid eene eigene directe belasting toelaat, moet evenwel de heffing daarvan voorafgaan aan de bedoelde verhooging der opcenten op het gemaal, liet geslagt, den wijn en het gedistilleerd. , „ „ . Art. 251. Voorwerpen, dienende tot voortbrengend verbruik in fabruken of andere ondernemingen van nijverheid worden niet of zoo min mogelijk dooi Pl^t8^efenelfmtrèntgXSflvrUdoni van Kyksaccynsen wegens die voorwerpen WM BoSwm^Slen!aSigbdetr^>et maken herstellen of onderhouden van Rijks- of provinciale werken . worden niet heiast. Arf 054 eerste lid. is gewijzigd door de wet van 24 Mei 189/, b. lob. De tekst," gelijk die luidde vóór die wijziging, is met kl. letter gedr. en tusschen ( ) geplaatst. 255. Bijzondere wetten, vóór den lsten Januarij 1866 voor te dragen, wijzen de gemeenten aan, in wier belang, uit hoofde van bijzondere omstandigheden, van de bij 2o° en' art241 en art. 254, 1ste zinsnede, gestelde regels kan worden afgeweken *)• 956. De voorschriften omtrent den vrijdom van plaatselijke belastingen, door vreemde gezanten of consuls, of personen, tot hunne gezantschappen of consulaten behoorende, te genieten, worden door Ons gegeven. lilde HOOFDSTUK. > Van de invordering der plaatselijke belastingen. Art. *5Ï. De invordering der plaatselijke belastingen wordt geregeld bij plaatselijke verordeningen, overeenkomstig de bepalingen der artt. 258—269. ■5». Tegen hem, die nalaat de door hem verschuldigde plaatselijke belasting vóór of op den verschijndag te betalen, wordt door den ontvanger, dien het aangaat, een dwangbevel afgegeven, medebrengende het regt, om de roerende en onroerende goederen des schuldenaars zonder vonnis aan te tasten. 259. De ontvanger- geeft het dwangbevel niet af, dan na den belastingschuldige te hebben gewaarschuwd en vervolgens aangemaand. , Hij kan den nalatigen belastingschuldige, alvorens tegen hem een dwangbevel af te geven, door de inlegering van een krijgsman tot betaling dwingen. . . 3GO. De regelen, bij de wet op de invordering van s Kijks directe belastingen gesteld of te stellen, ten aanzien der waarschuwing en aanmaning van den belastingschuldige, der inlegering bij en van het dwangbevel tegen hem, gelden voor de invordering der plaatselijke belastingen. Daarbij gelden insgelijks de bepalingen dier wet, omtrent de kosten van vervolging f). *) Door art. 10 der wet vau 7 Juli 1865, S. 79 is het onderstr. ingev. en het met kl. letter gedr. tusschen ( ) gepl. vervallen. zie artt. 13—19 en 21-23 der wet van 22 Mei 1845, S. 22, gew. bij de wet van 2 Oct. 1893, S. 149, die volgens de M. v. T. toepasselijk zijn, en de wet van 1 Juni 1850, S. 26, betr. de kosten van vervolging in zake van directe belastingen. De aangehaalde artikelen der wet van 1845 luiden aldus: Art. 13. Wanneer de belastingpligtige in gebreke blijft het verschuldigde voor of' op den verschijndag aan te zuiveren, zendt de ontvanger hem oeno Kaai schuiving, om, binnen drie dagen, aan zijne verpligting tot betaling te voldoen. Indien op deze waarschuwing de betaling niet volgt, doet de ontvanger hem oene aanmaning toekomen, om, binnen een nieuwen termijn van drie dagen, het verschuldigde te betalen, onder kennisgeving, dat hij daartoe anders door middelen, b;j de wet bepaald, zal worden gedwongen. 341 Voor de waarschuwing wordt in de steden vyf cents, en ten platten lande tien cents aan de belastingschuldigen in rekening gebragt; voor de aanmaning het dubbel dier sommen. , , , 14. De invordering der directe belastingen geschiedt b\j dwangbevel, medebrengende het regt van parate executie, dat is, het regt, om de roerende en om oei oude goederen des schuldenaars zonder vonnis aan te tasten. Het dwangbevel kan onderscheidene personen betreffen en over verschillende dienstjaren en directe belastingen loopen. Hetzelve wordt uitgevaardigd door den ontvanger, in naam des Konings. en executoir verklaard door den regter van het kanton , waarin het kantoor gevestigd is, alwaar de belastingschuldige ten kohiere is gebragt: het wordt aan de schuldenaars, ieder voor zoo veel hom aangaat, beteekend. met bevel tot betaling, en voorts ten uitvoer gelegd op den voet en de wijze, bij het wetboek van burgerlijke regtsvordenng, ten aanzien van de tenuitvoerlegging van vonnissen en authentieke acten voorgeschreven. 15. Du tenuitvoerlegging van het dwangbevel kan niet worden geschorst, dan door een verzet, met redenen bekleed. Dit verzot kan nimmer tegen de wettigheid of de hoegrootheid van den aanslag gengt. noch gegrond zijn op de bewering, dat het aanslagbiljet, dewaaischuwing of aanmaning niet ontvangen zouden zyn. , , . Hetzelve wordt beteekend aan den ontvanger, die de betaling vervolgt, ot ter zyner woon plaatse, en moet, op strafte van nietigheid, bevatten, keuze van domicilie binnen her geregtelyk arrondissement waarin het kantoor van ontvangst gevestigd is, met dagvaarding voor de regtbank va.n dat arrondissement tegen eenen bekwamen regtsdag, invallende binnen den veertienden dag na de beteekening der dagvaarding. Dit verzet wordt voor de regtbank als summiere zaak behandeld en atgedaan, met begrooting der kosten. . . Het verzet afgewezen zijnde, is geen hooger beroep of cassatie ontvankeiijK, dan na voorafgaande consignatie van de belasting en van al de kosten, in handen van den ontvanger door wien de betaling wordt vervolgd. Met afwijking van het in het tweede lid van dit artikel bepaalde kunnen voor zooveel de belasting op bedryfs- en andere inkomsten betreft, verzet en terugvordering nimmer de hoegrootheid van den aanslag ot de bepaling van inkomsten, vermogen. uitkeeringen ot uitdeelingen van den aangeslagene betreffen, noch gegrond zijn op liet niet ontvangen van aanslagbiljet, waarschuwing of aanmaning. ... * Terugvordering van betaalde belasting op bedryfs- en andere inkomsten neett plaats bij dagvaarding van den Minister van Financiën voor de arrondissementsrechtbank, tot welker gebied het ontvangkantoor behoort. De dagvaarding wordt beteekend aan den ontvanger van dit kantoor. 10. In geval bij eene inbeslagneming van roerende goederen , derden op de daarin begrepene voorwerpen geheel of gedeeltelijk regt nieenen te hebben, kunnen zij hunne bezwaarschriften te dier zake, door tusschenkomst van den ontvanger en-tegen een door denzelven af te geven bewijs, indienen by den gouverneur der provincie, welke, zoodra mogelijk en uiterlijk binnen acht dagen, eene beschikking neemt, waarbij de tot bewys overgelegde stukken moeton worden vermeld. De verkoop mag niet plaats hebben, dan acht dagen na de beteekening dier beslissing aan den reclamant en aan dengenen, tegen wien het beslag is gelegd, met nadere bepaling van den dag van verkoop. In geval het bezwaarschrift door den gouverneur wordt afgewezen, kan degene, die tegen hot beslag opkomt, de zaak voor den gewonen regter brengen, mits de dagvaarding doende binnen drie dagen na evengemelde beteekening. Behoudens het regt van terugvordering, toegekend bij art. 2014 van het burgerlyk wetboek, en by art. 230 en volgende van het wetboek van koophandel , kunnen derden geene bezwaren inbrengen, noch eenig verzet in regten doen tegen de inbeslagneming ter zake van die belastingen, welker voorrang by letter B van art. 12 hier voren geregeld is, wanneer de ingeoogste of nog niet ingeoogste vruchten, of roerende goederen tot stoffering van een huis of landhoef, of tot bebouwing of gebruik van het land, zich tydens de inbeslagneming op den bodem van den belastingschuldige bevinden. 17. Alvorens tot de uitvaardiging van dwangbevelen tegen achterlyke belastingschuldigen over te gaan, kan de ontvanger, op daartoe bekomen magtigmg 3410 var» Hpri kantonregter. den nalatige, mits hem daarvan ten minste 24 uren te voren schriftelijk kennis gevende, door inlegering tot betaling dwingen, en hem te dien einde een krijgsman zenden, voorzien van een bev 1 inlegering, hetwelk door den ontvanger uitgevaardigd en door hot T>l»»tseliik bestuur voor gezien geteekend wordt. In de aanvrage ter koming van deze magtiging, worden vermeld de persoon of personen b« wie deTnlegering zal plaats hebben, met opgave hunner woonplaats r>o maetieine raas niet worden geweigerd dan om zeer gewigtige redenen, welke d^or deri kaïitonregter worden vermeld op de aanvraag welke aan den vtfftig cents daags; gedeelten van dagen voor geheels gerekend. inlegering niag slechts tien volle dagen worden voortgezet. Indien de nattige bfnnen den tijd het gevorderde. met inbegrip der kosten, voldoet, wordt de ingelegerde door den ontvanger dadelijk teruggeroepen. alle verdere gevangenis. van vervolging, waarvan 18. Voor de berekening der verschuldigde kosten van vervolging, worden banden van den ontvanger. _ koiten van vervolging, niet gegrond bevonden wordt. kosten tor gelegenheid eener inbeslag- 21. Wanneer de belasting, boete en K0Ml *''• " ' ;a hii vpmliirt de eelden aan ting boete of kosten aan te nemen, of zich met de overbrenging va naar het kantoor van den ontvanger te belasten. mogt toevertrouwen, is. de^enool^S,''gehoudèn1'ten Twe^en ^ïale te betalen . behoudens zijn verhaal op den deurwaarder. t„n aanzien van het houden ,«n ot * waarders der directe belastingen toepasseli]k. Gew. wei 1881. Het dwangbevel, door een gemeente-ontvanger uitgevaardigd, kan in het geheele Rijk worden ten uitvoer gelegd"). SOI. De beteekening van stukken, betreffende vervolging ter invordering van plaatselijke belastingen, geschiedt door een ambtenaar, daartoe door Burgemeester en Wethouders aan te wijzen. 2tti. De plaatselijke belasting, die niet binnen drie jaren, te rekenen van het tijdstip waarop zij verschuldigd, of waarop de laatste acte van vervolging beteekend was, werd ingevorderd, is verjaard. 8B3. De opcenten op 's Rijks directe belastingen worden, te gelijk met deze, door 's Rijks ambtenaren ingevorderd, en vóór het einde van elke maand, volgende op die, waarin zij zijn ontvangen, aan den gemeente ontvanger uitgekeerd. 204. De kohieren der hoofdelijke omslagen en andere (directe) plaatselijke belastingen, alsmede die der heffingen in art. '240, i en j, bedoeld, worden door burgemeester en wethouders opgemaakt en vastgesteld door den raad f). Zij behoeven de goedkeuring van Gedeputeerde Staten, alvorens uitvoering te kunnen erlangen. Indien het besluit van Gedeputeerde Staten tot goedkeuring van een kohier door Ons wordt geschorst of vernietigd, neemt het gemeentebestuur, met betrekking tot dat kohier, art. 159 in acht. Binnen veertien dagen na de goedkeuring worden de kohieren in afschrift gedurende vijf maanden op de secretarie der gemeente voor een ieder ter lezing nedergelegd. Van de nederlegging geschiedt openbare kennisgeving §). Het repertorium wordt gekantteekend en gewaarmerkt door den arrondissements-directeur der directe belastingen, of door zoodanigen anderen hoofdambtenaar, al» daartoe in bet vervolg door Ons mogt worden aangewezen. 23. Be waarschuwingen, aanmaningen, dwangbevelen, processen-verbaal, exploiten en verdere geregtelyke en buitengeregteitfke acten, namens de administratie uitgevaardigd of beteekend; — de aanslagbiljetten en de bezwaarschriften , in art. 16, beide voor zoo ver die aanslag niet meer bedraagt dan /' 20; — de afzonderlijk af te geven quitantiën, die som niet te boven gaande, noch ten onderwerp hebbende betalingen op rekening of tot geheele voldoening eener hoogere som, en alle andere stukken, zonder onderscheid (de processenverbaal van verkoop en de vonnissen van toewijzing daaronder niet begrepen i, betreffende de invordering der directe belastingen, zoo in hoofdsom als opcenten , boeten en kosten; — de acten van aanstelling en beëediging der deurwaarders, en de daarop te stellen aanteekenmg der eedsaflegging, mitsgaders de repertoria, door hen te houden, — zijn vrij van zegel en van het regt van registratie. ') Het onderstreepte is toegevoegd door art. 11 der wet van 7 Juli 1865, S. 79. V ln art. 264 al. 1 het onderstr. ingev. en het met kl. 1. gedr. tusschen ( ) gepi. vervallen by de wet van 24 Mei 1897 , 8. 156. Artt. 264, 265 en 266 gewijzigd door de wet van 28 Juni 1881, S. 102. Vroeger luidden ze aldus: Art. 264. De kohieren der hoofdelijke omslagen en andere directe plaatselijke belastingen, door Burgemeester en Wethouders voorloopig vastgesteld, worden Gewijzigd wiet mm. 965. Het aanslagbiljet wordt uitgereikt binnen twee maanden na de goedkeuring van het kohier, behelst een uittreksel uit het kohier, voor zooveel dit den aangeslagene betreft, en vermeldt den dag der uitreiking. Binnen drie maanden na die uitreiking kan de aangeslagene tegen zijn aanslag bij den Raad bezwaren inbrengen. . De Raad beslist daarop zoodra mogelijk en deelt zijne beslissing terstond aan den belanghebbende mede. Deze kan binnen dertig dagen na die mededeeling bij Gedeputeerde Staten in beroep komen. Gedeputeerde Staten doen ten spoedigste uitspraak en deelert die aan den Raad en aan den belanghebbende mede*). 866. De verpligting tot het betalen van den aanslag wordt door het indienen van bezwaren en het instellen van beroep, bedoeld in het vorig artikel, niet opgeschort. Heeft de belastingschuldige vóór de eindbeslissing zijn aanslag geheel of gedeeltelijk betaald, dan wordt hem het te veel betaalde zoo spoedig mogelijk teruggegeven. De bezwaarschriften tegen den aanslag en de beschikkingen en kwijtingen betreffende de teruggave van ten onregte betaalde belasting zijn vrij van zegelregt *). S67. De plaatselijke belastingen op voorwerpen van verbruik, waarvan binnen de gemeente een Rijksaccijns wordt betaald, worden, zooveel de wijze van invorderen van dezen accijns het toelaat, geheven door middel van opcenten op de hoofdsom van dien accijns. _ .. Deze opcenten worden te gelijk met den accijns, en naar de ter secretarie der gemeente, gedurende ten minste veertien dagen, voor een ieder ter lezing nedergelegd. . . . Van het nederleggen dier kohieren ter secretarie geschiedt openbare kennisgeving. Art. 265. Na afloop van den in het vorig artikel bedoelden tijd stelt de Raad de kohieren vast. , , .. , ... Binnen dien tijd kan elk op de kohieren aangeslagene tegen zijn aanslag bi) den Raad bezwaren inbrengen. , . . Hii ontvangt mededeeling van 's Raads beslissing en kan gedurende acht dagen na de dagteekening daarvan, bij Gedeputeerde Staten in beroep komen. Be door den Raad vastgestelde kohieren worden ter secretarie gedurende ten minste acht dagen voor een ieder ter lezing nedergelegd, waarvan openbare ^lede^aanfeflagene kan binnen dien t;)d tegen zyn aanslag by Gedeputeerde ^eXp'utèwde^Staten doen ten spoedigste uitspraak en deelen die aan den RHeteïndfenentl van'1 bezwaren" en6'instellen van beroep geschiedt bi) verzoek- «SS? 2t&.°nDeZltaad 'wyzigt de kohieren overeenkomstig de uitspraken van ''ijekohieren' behoeven de goedkeuring van Gedeputeerde Staten alvorens uitvoering te kunnen erlangen. ') Zie noot § vorige bladzijde. regelen, omtrent de heffing van dezen bij de wet gesteld, inge-vorderd. Op den regel der eerste zinsnede kan, waar het in het belang der gemeente wordt gevorderd, door Ons eene uitzondering worden toegelaten. S«8. Ten behoeve der inning van de plaatselijke belastingen, wordt niemand in den vervoer van, of de beschikking over zijne goederen meer beperkt, dan ter verzekering der inning noodig is. a«». Niemand wordt tot eenige betaling- verpligt wegens de formaliteiten, door hem, ter verzekering der inning van de plaatselijke belastingen, te vervullen. 370. Afgeschaft door art. 3d der inv. wet.') 371 -j-). Ontduiking of overtreding ter zake van plaatselijke belastingen, de poging daartoe of de medepligtigheid daaraan, -wordt gestraft met: geldboete; „. , verbeurdverklaring van hetgeen het voorwerp der ontduiking of overtreding of poging daartoe is geweest; verbeurdverklaring van hetgeen waarin dat voorwerp was vervat, als vaatwerk, kisten, balen, manden, zakken, en dergelijke. 373. Als boete wordt uitgesproken: tegen de handelaars, fabrikanten of trafikanten, die een der in het vorig artikel bedoelde overtredingen §), ten aanzien van voorwerpen, hun handel, fabrijk of trafijk betreffende, hebben gepleegd, of doen plegen, of gepoogd te plegen of te doen plegen, het zesdubbele van de verschuldigde belasting, doch ten minste vijftig gulden; . tegen bedienden, arbeiders en knechts van handelaars, fabrikanten of trafikanten en tegen alle door dezen bezoldigde personen, •welke, zonder last hunner meesters, met betrekking tot de voorwerpen , in de vorige zinsnede bedoeld, een dier overtredingen hebben begaan, of gepoogd te begaan, het vierdubbele van de verschuldigde belasting, doch ten minste vijf en twintig gulden; tegen andere personen, welke een dier overtredingen hebben begaan, het dubbele der verschuldigde belasting, doch ten minste vijf gulden; . . tegen hen. die aan een dier overtredingen medepligtig zijn, het dubbele der'verschuldigde belasting, doch ten minste twee gulden. Bij herhaling dier overtredingen kan de geldboete worden verdubbeld. *) Dit luidde aldus: . . . ... „Verzet bii de invordering van plaatselyke belastingen, weigering, verhindering of belemmering van visitatie, wordt gestraft met geldboete van tien tot honderd gulden^ 272 , 274-282 zijn van blijvende kracht verklaard door art. 25 'D§j Tn'de artt. 272 , 274 , 275 en 277 wordt krachtens art. 25 inv. wet gelezen „overtredingen" in plaats van liet vroegere „misdrijven . Gew.Inv.w f]3. Voor de strafbaarheid der in art. 271 bedoelde poging en medepligtigheid gelden de eischen, in de artt. 45 en 48 van het Wetboek van Strafregt voor straibare poging tot en medepligtigheid aan misdrijf gesteld. *) . *34. De Raad kan hem, die wegens een der in art. 271 bedoelde overtredingen meer dan eenmaal is veroordeeld geweest, o-edurende zekeren tijd, doch voor niet meer dan twee jaren, het genot ontzeggen van crediet, of entrepót, of afschrijving of teruggaaf van belasting, hem bij de verordeningen, betreffende de plaatselijke belastingen, toegekend +)• , 93 5. De processen verbaal van de ambtenaren der plaatselijke belastingen omtrent de in art. 271 bedoelde overtredingen worden uiterlijk binnen vier en twintig uren, na ontdekking van de overtreding opgemaakt, en zoo het opmaken niet door hen is geschied op den eed, bij den aanvang hunner bediening afgelegd, binnen twee maal vier en twintig uren na de opmaking voor den kantonregter of zijn plaatsvervanger beëedigd i). 336. De ambtenaren der plaatselijke belastingen kunnen ten allen tijde, onder vertoon, des gevorderd, hunner acte van aanstelling. de bij de verordeningen op die belastingen aan hun toezigt onderworpene fabrijken, kelders, winkels, magazijnen en andere dergelijke plaatsen onderzoeken. Zij kunnen echter de gedeelten dier gebouwen, die ter bewoning dienen, tusschen zonsonder- en opgang niet onderzoeken, dan in bijzijn van den Burgemeester, of van een der Weihouders, of van een Commissaris van politie. Woningen, niet tot de gemelde gebouwen behoorende, mogen zij niet binnentreden, dan tusschen zons op- en ondergang, en met anders, dan in bijzijn hetzij van den Burgemeester of van een der Wethouders, hetzij van een Commissaris van politie, voorzien van een bevel van den Burgemeester, hetwelk de Commissaris, des gevorderd, vertoont. . 833. Bij ontdekking van een der overtredingen, in art. in omschreven, worden de goederen, voor verbeurdverklaring vatbaar, aangehaald, ten koste der verliezende partij, opgeslagen en onder bewaring gesteld van den gemeente-ontvanger. _ Van de goederen wordt, alvorens zij in bewaring worden gesteld, inventaris opgemaakt. in tegenwoordigheid van de eigenaars ot •) Art. 273. aldus gew. door art. 25 inv. wot, luidde vroeger aldus: „Bij veroordeeling tot geldboete bepaalt de regter, dat de boete, zoo de veroordeelde haar binnen twee maanden, nadat lm er toe is aangemaand, betaalt, zal worden vervangen door gevangenisstraf van ten noogste twee maanden', indien meer dan f 200, ééne maand, indien meer dan ƒ100, veertien dagen, indien meer dan ƒ50, en , , „ zeven dagen, indien niet meer dan f 50 aan boete is °Pi,'el''gu- , f) De artt. 274 en 275 aldus gew. door art. 2o inv. wet; vroegei stond er. „in de artt. 270 en 271 bedoelde" enz. belanghebbenden, of in hunne afwezigheid, indien zij, behoorlijk opgeroepen, binnen twee dagen niet verschenen zijn. 878. Aangehaalde goederen worden vrijgegeven, wanneer daarvoor ten genoege van den gemeente-ontvanger borgtogt gesteld, of het bedrag der waarde in zijne kas gestort wordt. IIS. Aangehaalde goederen worden, wanneer de verbeurdverklaring daarvan bij regterlijk vonnis is uitgesproken, in het openbaar door een deurwaarder of ander daartoe bevoegd persoon verkocht. Goed, dat gevaar loopt te bederven, of levend vee kan, op magtiging van den kantonregter, te stellen op het procesverbaal, en vrij van zegel en registratie, spoediger worden verkocht. De opbrengst van den verkoop wordt in de kas van den gemeenteontvanger gestort. 880. De eigenaars van verkeerdelijk aangehaalde goederen, of zij wier belang daarbij is betrokken, hebben aanspraak op schadevergoeding. Deze kan niet meer bedragen dan één ten honderd van de waarde der goederen in de maand, te rekenen van den dag der aanhaling tot aan dien der teruggave. Indien verkeerdelijk aangehaalde goederen zijn verkocht, kunnen de eigenaars of belanghebbenden niet meer, dan de opbrengst terugvorderen. 881. De vervolgingskosten, die niet op een bekeurde kunnen worden verhaald, komen ten laste der gemeente. 888. De opbrengst der boeten en verbeurdverklaringen komt ten voordeele der gemeente. 288. De wet van 29 April 1819 (Staatsblad no. 15) is ingetrokken. 983a. Deze wet kan worden aangehaald onder den titel van „gemeentewet". *) OVERGANGSBEPALINGEN. Art. 884. Alle bestaande plaatselijke ambtenaren en magten blijven voortduren, tot dat zij door andere, volgens deze wet, zijn vervangen. 385. De Burgemeesters worden door Ons binnen twee jaren na de dagteekening dezer wet benoemd. De eene helft der benoemden treedt af op den eersten Januarij 1856, de andere op den eersten Januarij 1857. De gemeenten, waar dit geschieden zal, worden door Ons aangewezen. 886. De eerste opmaking der in art. 6 der wet, regelende het kiesregt, bedoelde lijst van kiezers voor den Gemeenteraad geschiedt in de eerste helft der maand Julij 1851. ') Art. 283« is ingevoegd bij de wet van 28 April 1897, S. 110. De lijst wordt uiterlijk op den lóden Julij vastgesteld, en uiterlijk op den 25sten Augustus gesloten. , Bii deze opmaking komt alleen in aanmerking de aanslag op de kohieren der directe belastingen, op den 30sten April van dit iaar tot de loopende dienst behoorende. „ , . . . 2^^ j)e eerste keuze voor de leden van den Raad geschiedt op den' tweeden Dingsdag der maand September van dit jaar. 2S8 Het eerste derde der leden van den Raad treedt af met den eersten Dingsdag van September 1853 ; de eerste helft der wethouders met den eersten Dingsdag van September 18.J4. 2HO. De dag der eerste bijeenkomst van den nieuwen Raad wordt voor elke gemeente bepaald door Gedeputeerde Staten. 290. De instructien voor den Secretaris en den Ontvanger, de bepalingen omtrent de orde in de vergadering van den Raad, en alle omtrent punten, bij deze wet niet geregeld, geldende voorschriften blijven gelden, tot dat zij door andere worden vervangen. 3»f. Alle bestaande plaatselijke verordeningen, tegen wier overtreding straf is bedreigd, worden binnen vijf jaren na de dagteekening dezer wet met hare voorschriften in overeenstemming Me plaatselijke belastingen worden binnen dien tijd herzien en aan Onze goedkeuring onderworpen. Bij gebreke hiervan vervallen , na afloop van dat tijdvak, die verordeningen en belastingen. . . •»«*•» Tot dat daaromtrent bij de wet anders zal zijn voorzien. blifven 'de bepalingen van art. 45 der wet op de regterlijke orga- n,303gelIdnengemeenten, geene vijf en twintig kieaïrs voor den Raad tellende, blijft de werking der artt. 4-39 131 en 132! dezer wet voor zooveel de benoeming der bij deze laatste artikelen be- '%ltidd2w™bli>ï> in die 2emeenten (Ie aldaar thans bepalingen omtrent de vereischten voor het lidmaatschap van den Raad en de hiermede onvereenigbare betrekkingen en omtrent het getal, de benoeming, den tijd van zitting en de beeediging der Raadsleden gelden. SLOTBEPALING. Art. 304. Deze wet verbindt met den dag harer afkondiging. WET van 31 Aug. 1853, S. 83, tot verzekering der uitvoering van sommige voorschriften van plaatselijke verordeningen. Art. 1. Indien de zorg voor de nakoming van eenig voorschrift eener plaatselijke verordening, hetwelk strekt tot handhaving van de openbare rust of veiligheid, of tot bescherming van het leven of de gezondheid van personen, vereischt, dat zij, die met de uitvoering belast zijn of daartoe moeten medewerken, de bevoegdheid bezitten de woningen der ingezetenen, huns ondanks, binnen te treden, kan de gemeenteraad daartoe, hetzij bij diezelfde, hetzij bij afzonderlijke verordening, den last verstrekken. De bepalingen van artt. 167 en 168 der wet van 29 Junij 1851 (Staatsblad no. 85) zijn op elke verordening, waarin die last wordt gegeven, en waarop die lastgeving betrekking heeft, toepasselijk. De onmiddellijke afkondiging, bij art. 171 dier wet vermeld, mag van zoodanige verordening in geen geval geschieden. 3. De verordening, welke den last geeft, kan, indien daartoe noodzakelijkheid bestaat, bepalen, dat de uitvoering ten allen tijde mag plaats hebben. Zonder die bepaling mag de last niet tusschen zons-onder- en opgang worden uitgevoerd. 3. De last kan niet worden uitgevoerd dan in bijzijn, hetzij van den kantonregter, hetzij van het hoofd of een der leden van het gemeentebestuur, of van een commissaris van politie. Van deze uitvoering en van de redenen die daartoe geleid hebben , wordt door hem , die krachtens bovenstaande bepaling daarbij tegenwoordig is geweest, binnen tweemaal 24 uren proces-verbaal opgemaakt en aan den ingezeten, wiens woning is binnengetredenr in afschrift medegedeeld. WET van 24 Mei 1897, S. 156, tot regeling der financieele verhouding tusschen het Rijk en de gemeenten en herziening der algemeene regelen ten aanzien der plaatselijke belastingen. Art. 1. De gemeenten ontvangen van het Rijk over elk jaar eene uitkeering, bestaande uit een volgens de regelen dezer wet vast te stellen bedrag voor iederen inwoner der gemeente op 1 Januari van dat jaar. _ S. § 1. Het bedrag, vermeld in het vorig artikel, wordt voor iedere gemeente afgeleid uit twee verschillende sommen. 8 2. De eerste som wordt bepaald naar de bevolking op 1 Januari 1896. Zij bedraagt, indien deze bestond uit: niet meer dan 20 000 inwoners. ƒ 1 voor iederen inwoner; meer dan 20 000 inwoners, ƒ20000 benevens ƒ 1,25 voor iederen inwoner boven 20 000. § 3. Ter berekening van de tweede som worden bijeengeteld: a. de zuivere inkomsten der gemeente uit: ^ hoofdelijken omslag of andere plaatselijke directe belasting, bedoeld in art. 240, 2"., derde lid, der wet van 29 Juni 1851 {Staatsblad n». 85), laatstelijk gewijzigd bij die van 28 Mei 18JO (Staatsblad n°. 88); „ .... belasting op \oorwerpen van verbruik, voor zoover atwijkmg van art. 241 der even genoemde wet is toegelaten; opcenten op de personeele belasting; b. hetgeen door haar is omgeslagen aan belasting in natura als bedoeld in art. 239 der wet van 29 Juli 1851 {Staatsblad n«. 8o), tot geld herleid naar de daarvoor bepaalde afkoopsommen of dagloonen; ,, , , c. de som, waarover zij heeft kunnen beschikken krachtens de wet van 26 Juli 1885 {Staatsblad n". 169); d. de uit 's Rijks kas verleende: onderstand in de kosten harer huishouding; subsidie in de gewone kosten van haar lager onderwijs volgens art. 49 der wet van 17 Augustus 1878 {Staatsblad n°. 127), zooals dat wordt gelezen krachtens de wet van 11 Juli 1884 {Staatsblad nü. 123); een en ander over het jaar 1896. Van het totaal wordt de volgens § 2 bepaalde som afgetrokken. Het verschil wordt gedeeld door het totaal der huurwaarde van alle tot woning dienende perceelen in de gemeente, welke op 15 Januari 1897 in gebruik waren, en de uitkomst vermenigvuldigd met het totaal der huurwaarde alleen van die, welke buiten de personeele belasting vielen. § 4. Het totaal van de beide sommen, bedoeld in § 1, wordt gedeeld door het getal der inwoners op 1 Januari <896. De uitkomst is het volgens art. 1 voor iederen inwoner uit te keeren bedrag. § 5. Onder zuivere inkomsten uit hoofdelijken omslag of andere plaatselijke directe belasting over 1896 worden verstaan de zuivere inkomsten te dier zake over het belastingjaar 1890. Begint het belastingjaar niet met 1 Januari, dan treden daarvoor in de plaats de belastingjaren 1895—1896 en 1896—1897, ieder voor zooveel twaalfde gedeelten van de zuivere inkomsten als het aantal maanden van het belastingjaar bedraagt, die tot het jaar 1896 behooren. Ontvangsten en teruggaven na 31 December 1897 blijven buiten aanmerking. Onder zuivere inkomsten uit opcenten op de personeele belasting over 1896 wordt verstaan 1/3 van het bedrag dier opcenten over het dienstjaar 1895—1896. vermeerderd met 2/3 van dat bedrag over het dienstjaar 1896—1897, het totaal verminderd met het aandeel der bedoelde opcenten in de kwade posten over het dienstjaar 1893—1894. § 6. De huurwaarde van elk der tot woning dienende perceelen. welke buiten de belasting vallen , wordt gesteld op 80 ten honderd van het bedrag, vermeld in art. 12 der wet van 16 April 1896 (Staatsblad no. 72), en hun getal op l/4 der bevolking op 1 Januari 1897, verminderd met het getal der overige tot woning dienende perceelen. Voor de huurwaarde dier overige perceelen wordt genomen de belastbare huurwaarde. 3. § 1. Indien, gemiddeld over de jaren 1894, 1895 en 1896, de gewone kosten der gemeente voor armenzorg meer hebben bedragen dan 15 ten honderd van het verschil tusschen hare gewone inkomsten en die kosten, wordt het in § 4 van art. 2 vermeld totaal met het bedrag van dat meerdere verhoogd. Vooraf wordt hetzelfde bedrag in mindering gebracht op het volgens § 3 , tweede lid , van art. 2 verkregen verschil. § 2. Onder gewone kosten voor armenzorg worden verstaan de gewone uitgaven deswege, na aftrek van te dier zake genoten subsidiën, terugontvangen onderstand en andere gewone ontvangsten wegens de armenzorg. Uitgaven voor aankoop, stichting, verbouwing en eerste inrichting van gebouwen worden als buitengewoon beschouwd. § 3. Ter berekening van de gewone inkomsten eener gemeente worden van het totaal harer ontvangsten volgens de gemeenterekeningen afgetrokken de daaronder begrepen: batige sloten van vroegere dienstjaren; ontvangsten wegens: a. vervreemding van onroerend goed, inschrijvingen in eender grootboeken van de Nationale schuld, aanaeeien in na f subsidie uit 's Rijks kas in de buitengewone kosten van haar lager onderwijs volgens art. 49 der even genoemde wet van 18/8. zooals dat wordt gelezen krachtens de wet van 11 Juli (Staatsblad no. 123) ; . . g. subsidie of bijdrage in de kosten van buitengewone werken, h. vergoeding van brandschade. Voorts worden onder de gewone inkomsten niet begrepen de in is 2 vermelde ontvangsten wegens de armenzorg. 1 4 Voor gemeenten, waar de gewone kosten voor armenzorg, gemiddeld over de jaren 1894, 1895 enl896, vooriedereninwoner op 1 Januari 1896 niet meer hebben bedragen dan/U,bU, blijrt art. 3 buiten toepassing. .. , Voor gemeenten, waar die kosten, op dezelfde wijze beiekend , meer hebben bedragen dan /0,80, bedraagt door toepassing van art. 3 de verhooging van de volgens § 4 van art. 2 uit te k^ren som niet meer dan noodig is om de kosten op /0,80 vooriedeien inwoner op 1 Januari 1896 te brengen. 5. Voor gemeenten, welker grondgebied in het tijdvak van 1 Januari 1894 tot 31 December 1896 is gewijzigd, worden voor de toepassing van art. 2, § 3, eerste lid, en art. 3, § 1, de sommen bepaald, die vermoedelijk in aanmerking zouden zijn gekomen, indien de grensverandering vóór eerstgemelden dag had plaats ^ De bevolking op 1 Januari 1896 wordt gesteld op het aantal inwoners van het tegenwoordig grondgebied der gemeente op 6.^ Bij^de vaststelling van het volgens art. 1 voor iederen inwoner uit te keeren bedrag worden breuken van een cent, indien zij niet meer dan '/4 bedragen, verwaarloosd. Grootere breuken worden, indien zij niet meer dan bedragen, voor een halven cent en anders voor een geheelen cent genomen. ï. De uitkeering volgens art. 1 daalt met beneden de som, waarover de gemeente over 1897 heeft k,innen beschikken kiachtens de wet van 26 Juli 1885 (Staatsblad no. 169). Tn gemeenten, waar op 1 Januari 1897 noch een hoofdelijke omslag of eene andere plaatselijke directe belasting, noch opcenten op de personeele belasting, noch belasting in natura werden ge- MEIJER WIERSMA, Staatswetten, 2e druk. heven, stijgt de uitkeering volgens art. 1 niet boven de som, waarover de gemeente over 1897 heeft kunnen beschikken krachtens de wet van 26 Juli 1885 (Staatsblad no. 169). S. $ 1. Binnen zes maanden na het in werking treden dezer wet wórdt het volgens art. 1 voor iederen inwoner uit te keeren bediag voor elke gemeente vastgesteld door gedeputeerde staten, die hun besluit onverwijld mededeelen aan den Minister van Financiën en aan het bestuur der gemeente. Binnen zes maanden na de dagteekening van dat besluit kan daarvan bij Ons in beroep worden gekomen door Onzen commissaris in de provincie en door het bestuur der gemeente. Door Ons wordt beslist, den Raad van State gehoord. § 2. Jaarlijks vóór 1 Juli wordt door gedeputeerde staten de som vastgesteld, welke over het loopende jaar aan iedere gemeente moet worden uitgekeerd. Gedeputeerde staten deelen hun besluit onverwijld mede aan den Minister van Financiën en aan het betrokken gemeentebestuur. Op dat besluit zijn het tweede en derde lid van § 1 van toepassing. ». Zoolang de over een jaar uit te keeren som niet vaststaat, kunnen op rekening voorloopige uitkeeringen worden gedaan tot het door den Minister van Financiën te bepalen bedrag. ÏO. Boven de uitkeering, bedoeld in artt. 1 tot en met9, ontvangen de gemeenten van het Rijk over elk jaar eene uitkeering ten bedrage van een vierde van de som der jaarwedden, voor den burgemeester en den secretaris vastgesteld. Deze uitkeering gaat het bedrag van zeshonderd gulden niet te boven. fl. De voorschriften, noodig tot uitvoering der vorenstaande artikelen, worden door Ons bij algemeenen maatregel van bestuur gegeven. (K. B. 29 Dec. 1897, S. 269) ■ 2. | Bevat wijzigingen der artt. 240, 243, 24-5, 247 en 254, le lid, der Gemeentewet; zie aldaar.] 13. [Bevat een wijziging van art. 264, le lid, der Gemeentewet ; zie aldaar.] 14. Alle plaatselijke verordeningen betreffende de heffing van opcenten op de personeele belasting vervallen van rechtswege met 1 Januari 1898. Die betreffende de heffing van hoofdelijke omslagen en andere plaatselijke directe belastingen als bedoeld in art. 240, 2"., derde lid, der wet van 29 Juni 1851 (Staatsblad n". 85), laatstelijk gewijzigd bij die van 28 Mei 1896 (Staatsblad n". 88), vervallen van rechtswege met 1 Januari 1901. Die betreffende de heffing van rechten en loonen als bedoeld in art. 238 dier wet, welke voor onbepaalden tijd zijn goedgekeurd, vervallen van rechtswege met 1 Januari 1900. 15. Deze wet treedt in werking op 1 Januari 1898. Plaatselijke verordeningen tot uitvoering of toepassing kunnen vóór dien datum worden vastgesteld en goedgekeurd. De verordeningen, met inachtneming dezer wet vastgesteld en goedgekeurd, vallen niet onder de toepassing van art. 14*). *) Met de artt. 14 en 15 vergelijke men art. 3 der Wet van 21 September 1900 S. 1(54, vermeld in de noot bij art. 243 der Gemeentewet (blz. 387). WET van '21 December 1861, S. 120, houdende regeling der zamenstelling en de bevoegdheid van den raad van state, gew. door de wetten van 28 Juni 1881 , S. 123, en 11 Jci.i 1884, S. 122. EERSTE HOOFDSTUK. Van de zamenstelling; van den Raad van State en de ambtenaren bij dien Raad. EERSTE AFDEELING. Van de zamenstelling van den Raad. Art. I. De Raad van State is zamengesteld, buiten Ons als Voorzitter, uit: een vice-president en veertien leden. _ . 3. De Prins van Oranje heeft, nadat zijn achttiende jaar is vervuld, zitting in den Raad van regtswege en eene raadgevende stem. Door Ons kan aan de overige Prinsen van Ons Huis, wanneer zij meerderjarig zijn, zitting en raadgevende stem in den Kaacl verleend worden. , 3. De vice-president en de leden van den Raad worden aoor Ons benoemd en ontslagen. 4. Er kunnen staatsraden in buitengewone dienst door uns worden benoemd ten getale van hoogstens vijftien. Zij worden door Ons ontslagen. , . Zij worden door Ons of van Onzentwege opgeroepen om aeei te nemen aan bepaalde werkzaamheden van den Raad, en hebben alsdan gelijke bevoegdheid als de leden. Aan de behandeling der onderwerpen, bedoeld bij art. LA, nemen zij geen deel. (13) . .. .j_,_ Zij genieten, als zoodanig, geene bezoldiging. Wanneer zij elüer woonachtig zijn dan ter plaatse, waar de zetel der Regering ge vestigd is, erlangen zij schadeloosstelling voor reis- en verblijfkosten naar een door Ons vast te stellen tarief. 5. De staatsraden in buitengewone dienst worden gekozen uit hen die bewijzen hebben gegeven, hetzij van bekwaamheid in zaken van wetgeving of bestuur, hetzij van bijzondere bekendheid met de aangelegenheden van de koloniën en bezittingen van den Staat in andere vverelddeelen. 6. Niemand kan zijn vice-president, lid van den Raad van state of staatsraad in buitengewone dienst, dan die Nederlander, in het volle genot der burgerlijke en burgerschapsregten is en den ouderdom van vijf en dertig jaren heeft vervuld. 5. Bloedverwantschap of zwagerschap in den eersten of tweeden graad mag niet bestaan tusschen den vice-president en de leden, noch tusschen de leden onderling. In geval van opkomende zwagerschap na de benoeming, legt hij, door wiens huwelijk de zwagerschap ontstaat . zijn ambt neder. De zwagerschap houdt op door het overlijden der vrouw, die haar veroorzaakte. . 0. Onvereenigbaar met de betrekking van vice-president ot lid van den Raad is: , ,. de betrekking van geestelijke of bedienaar van de godsdienst, pleitbezorger, advocaat, notaris, solliciteur of zaakwaarnemer; elke openbare bediening. (18) <1, Alvorens hunne betrekking te aanvaarden leggen de vicepresident, de leden van den Raad en de staatsraden in buitengewone dienst, ieder op de wijze zijner godsdienstige gezindheid, in Onze handen den volgenden eed (belofte) en verklaring af: ,Ik zweer (verklaar) dat ik middellijk noch onmiddellijk, onder w'elken naam of wat voorwendsel ook, tot het verkrijgen mijner "aanstelling aan iemand, wie hij ook zij, iets heb gegeven of „beloofd, noch zal geven. „Ik zweer (beloof) dat ik om iets hoegenaamd in deze betielc„king te doen of te laten, van niemand hoegenaamd eenige „beloften of geschenken aannemen zal, middellijk of onmiddellijk. ,.Ik zweer (beloof) trouw aan den Koning, dat ik de Grondwet „steeds zal helpen onderhouden, en al de pligten van een vice-president van dgn Raad yan State (staatsraad in buitengelid „wone dienst) eerlijk en vlijtig zal vervuilen. „Zoo waarlijk helpe mij God Almagtig." (Dat verklaar en beloof ik.) , Deze eed (verklaring en belofte) kan door de leden van den Kaaa en de staatsraden in buitengewone dienst ook worden afgelegd in eene vergadering van den Raad in handen van den vice-president, daartoe door Ons gemagtigd. 141. De vice-president en de leden van den Raad nebben nun vast en voortdurend verblijf in de gemeente, waar de zetel der Regering is gevestigd. II. Om zich uit die gemeente te verwijderen behoett de vicepresident Onze toestemming, en behoeven de gewone leden die van den vice-president. Om het Rijk te verlaten is Onze toestemming noodig voor de leden en, in geval van afwezigheid van meer dan veertien dagen, ook voor de staatsraden in buitengewone dienst. 13. De vice-president wordt, bij verhindering of ontstentenis, vervangen door het oudste aanwezige lid, naar rang van benoeming. 13. De Raad wordt in afdeelingen verdeeld. Eene daarvan, zamengesteld uit vijf leden, den vice-president daaronder begrepen, is, onder diens voorzitterschap, belast met de taak. omschreven bij art. 23. Bij verhindering of ontstentenis wordt de vice-president vervangen door het oudste aanwezige lid der afdeeling. (28, 37) De algemeene maatregel van inwendig bestuur, bedoeld bij art. 46, bepaalt het getal der overige afdeelingen en harer leden, regelt de vervanging dier leden wegens verhindering of ontstentenis, en wijst de ministeriële departementen aan , waartoe die afdeelingen in betrekking staan. *) Door Ons, den Raad gehoord , worden de leden der afdeelingen aangewezen en, zoo noodig. afgewisseld.-]-) De leden van de afdeeling voor de geschillen van bestuur worden niet afgewisseld. In bijzondere gevallen, waarin, tot verzekering der dienst, vervanging noodzakelijk is, wordt door Ons, den Raad gehoord, voorzien. De staatsraden in buitengewone dienst worden door Ons of van Onzentwege opgeroepen om aan bepaalde werkzaamheden van de eene of andere afdeeling deel te nemen. Het derde lid van art. 4 is hier van toepassing. 14. Door Ons kunnen, op voordragt van den Raad. deskundigen worden opgeroepen, ten einde in den Raad of' in zijne afdeelingen te dienen van voorlichting en advies. TWEEDE AFDEELING. Van de ambtenaren bij den Raad. 15. Bij den Raad worden door Ons benoemd één secretaris en het vereischte getal referendarissen en commiesen van Staat. Zij worden door Ons ontslagen. Zoo dikwijls een der genoemde ambten behoort te worden vervuld , draagt de Raad van State aan Ons een dubbeltal ter aanbeveling voor. §) *) Art. 13 al. 8, aldus ,?ew. door de wet van 28 Juni 1881, S. 123. Vroeger werd in plaats van de onderstreepte woorden gelezen: „regelt eene periodieke afwisseling dier leden, alsmede vervanging." •;•) Aan art. 13 al. 4 zijn de onderstreepte woorden toegevoegd door de vet van 28 Juni 1881 8. 123. §) Aan art. 15, zijn de onderstreepte woorden toegevoegd door art. 1 der wet van 11 Juli 1884 S. 122. De aanstelling der overige beambten en der bedienden geschiedt op de wijze door Ons, den Raad gehoord, te bepalen. 1«. Behalve de hoedanigheid van Nederlander, in het volle genot der burgerlijke en burgerschapsregten, wordt vereischt . om te zijn secretaris van den Raad van State, dat men den ouderdom van dertig jaren, om te zijn referendaris, dien van vijf en twintig, en om te zijn commies van Staat, dien van drie en twintig jaren hebbe bereikt. Tot referendaris of commies van Staat zijn alleen benoembaai zij, die den graad van doctor in de Staatswetenschap, in de rechtswetenschap of in de beide rechten aan eene Rijksuniversiteit o' daarmede door de wet gelijkgestelde inrichting binnen dit Kijk verkregen hebben. (Tot referendaris ot' tot commies van Staat zijn bij voorkeur benoembaar zij' die den graad van doctor in de beide regten aan eene van 's Rijk* hoogescholen VeNtemaend1wirdt'tot referendaris of tot commies van Staat aangesteld danina vooral' daartoe ten gevolge van een m bet openbaar af te leggen ex®»} 71111 bekwaam verklaard. De comnnesen van Staat zijn benoembaai tot rete rendarissen. zonder tot het afleggen van een nieuw examen gehouden te zijn. De regeling van het examen heeft plaats bij algemeenen maatregel 1 y I3e secretaris. de referendarissen en de commiesen van Staat leggen, alvorens hun ambt te aanvaarden, ieder op de wijze zijner godsdienstige gezindheid, in 's Raads vergadering den na\ ol- genden eed (belofte) en verklaring af: „Ik zweer (verklaar) dat ik, middellijk noch onmiddellijk, ,,onder welken naam of voorwendsel pok, tot het verkrijgen „mijner aanstelling aan iemand, wie hij ook zij, iets heb gege„ven of beloofd, noch geven zal. . „Ik zweer (beloot) dat ik, om iets hoegenaamd in deze betrekking te doen of te laten, van niemand hoegenaamd eenïge beloften of geschenken aannemen zal, middellijk of onmiddellijk. " „Ik zweer (beloof) dat ik al de pligten, aan mijn ambt verbonden , eerlijk en vlijtig zal vervullen. „Zoo waarlijk helpe mij God almagtig!" (Dat verklaar en beloof ik.) . 18. De secretaris, de referendarissen en de commiesen van Staat hebben hun vast en voortdurend verblijf in de gemeente, waar de zetel der Regering is gevestigd. De bepaling van art. 8 is op hen van toepassing. 1». Zij zijn verpligt geheim te houden wat hun in hunne betrekking bekend wordt. .. Hunne overige verpligtingen worden geregeld bij eene instructie, door Ons, den Raad gehoord, vast te stellen. (49) *) In art. 16 is het onderstreepte door de wet van 11 Juli 1W4, S. 122 in do plaats getreden van het met kl. letter gedr. en tusschen () gepl. TWEEDE HOOFDSTUK. Van de bevoegdheid en de werkzaamheden van den Raad van State. EERSTE AFDEELING. Van de bevoegdheid van den Raad. 30. Onverminderd de bijzondere bevoegdheid van den Raad van State: bij de artikelen 42 en 47 *) der Grondwet toegekend, is de Raad werkzaam naar de regelen van bevoegdheid in de volgende artikelen omschreven. SI. Door Ons worden bij den Raad ter overweging gebragt alle voorstellen, door Ons aan de Staten-Generaal te doen, of'door de Staten-Generaal aan Ons gedaan, alsmede alle algemeene maatregelen van inwendig bestuur van den Staat en van zijne koloniën en bezittingen in andere werelddeelen. ('29, 30) 8S. De Raad wordt door Ons gehoord over vernietiging van besluiten der Provinciale of Gedeputeerde Staten of van plaatselijke verordeningen. (29 , 30) 'i3. De afdeeling, welker zamenstelling geregeld is in het tweede lid van art. 13, wordt belast met het onderzoek der geschillen van bestuur of andere, aan Onze beslissing onderworpen, en draagt Ons de uitspraak voor. (4, 13, 35, 41, 50) 34. De Raad wordt wijders door Ons gehoord in de gevallen, waarin de wet het beveelt, mitsgaders over alle zaken van algemeen of bijzonder belang, waaromtrent Wij het noodig oordeelen. (29 , 30) 3.». De Raad is bevoegd aan Ons voordrachten te doen omtrent onderwerpen van wetgeving of bestuur, waaromtrent hij het doen van voorstellen aan de Staten-Generaal of het uitvaardigen van algemeene maatregelen van inwendig bestuur wenschelijk acht. 3<» De afdeelingen van den Raad dienen de hoofden der ministeriële departementen in zaken van bestuur of wetgeving, des gevraagd . van voorlichting. TWEEDE AFDEELING. Van de regeling der werkzaamheden van den Raad. 37. De vergadering, in art. 42 der Grondwet bedoeld, wordt bijeengeroepen door den vice president, hetzij ambtshalve, hetzij *) Artt. 38 en 45 der Grondwet v. 1887. op een voorstel van vijf leden van den Raad, hetzij op verlangen van de hoofden der ministeriële departementen. Hij zit in de vergadering voor, tot door haar een voorzitter is 3W. In alle gevallen, waarin de Raad ot de afdeeling. welker zamenstelling geregeld is in het tweede lid van art. 13, «or t gehoord, wordt de overweging aanhangig gemaakt door de nooi den der ministeriële departementen, krachtens telkens doo te verleenen magtiging. . „„,w 3» Alvorens de Raad beraadslaagt en besluit over de onaer werpen, bedoeld bij de artt. 21, 22 en 24, heeft een voorbereidend onderzoek plaats door de afdeeling, in betrekking staande tot net ministeriëel departement, hetwelk de zaak aangaat. De afdeeling treedt, des noodig, met het hoofd van hetaepa tement in overleg. Zij brengt in den Raad verslag uit. rie slag gaat vergezeld van een ontwerp van het te geven adv vermeldt, bij verschil van gevoelen tusschen de leden der araeeling, de gronden van het verschil. Betreft de zaak me departementen, tot meer dan ééne afdeeling in betrekking staan , het onderzoek heeft op gelijke wijze plaats in, en het versia wordt uitgebragt door de vereenigde afdeehngen. De vice-piesiaeni kan ook in dit geval het onderzoek en het uitbrengen van verst g opdragen aan leden, die uit de afdeelingen, welke de zaak Detreu, door hem worden aangewezen. , , De vice-president is bevoegd, waar hij dit noodig acht, eener afdeeling, door hem aan te wijzen, te doen deel nemen aan het onderzoek, bij eene andere afdeeling aanhangig. , • In bijzondere gevallen kan, met Onze magtiging, het vooiDereidend onderzoek door den Raad worden opgedragen aan leaen oi staatsraden in buitengewone dienst, niet behoorende tot de ling, die met het onderzoek zou zijn belast. Door dezen gehandeld gelijk voor het onderzoek der afdeehngen is bepaaia. .10. De Raad beraadslaagt over de onderwerpen, bedoeia oij de artt. 21, 22 en 24, met het hoofd van het ministerieel aepaitement, hetgeen de zaak aangaat, wanneer hij of dat hoofd het ver ang . SI. De hoofden der ministeriele departementen geven aan aen Raad, aan zijne afdeelingen of aan de leden, of staatsratten in buitengewone dienst met eenig voorbereidend onderzoek > de inlichtingen. die in verband met de te behandelen zaK eischt worden. (37) . . „ _( u„ Zoo de Raad het dienstig acht inlichtingen in te winnen oi oe zwaren te kennen van bij de zaak betrokken besturen , co 8 of personen, geschiedt dit door tusschenkomst van de nooicien der ministeriële departementen, die de zaak aangaat. •) Dit artikel heeft door de Grondwetsherziening van 1887 zijn belang verloren, daar de Grondwet deze vergadering niet meer kent. 33. Tot het vaststellen van 's Raads advies wordt gevorderd een aantal van minstens negen leden, de vice-president of staatsraden in buitengewone dienst daaronder begrepen. Het advies wordt vastgesteld bij volstrekte meerderheid van stemmen. (39) Bij staking van stemmen wordt het vaststellen van het advies tot eene volgende vergadering uitgesteld. (39) Wanneer ook dan de stemmen staken, beslist die van den vicepresident, of, bij diens ontstentenis, van het voorzittend lid. Van die omstandigheid wordt in het advies melding gemaakt. (39) 33. De Raad geeft, zoo dikwijls hij door Ons wordt gehoord, zijn advies schriftelijk en met redenen omkleed. Zijn er gevoelens in den Raad uitgebragt, van dat der meerderheid afwijkende, de afzonderlijke adviesen, die gevoelens ontwikkelende, worden bij 's Raads advies gevoegd. (39) 34. Van het door Ons genomen besluit in zaken, waarover de Raad gehoord is, wordt hem telkens mededeeling gedaan. (G. 75.) 3.V Bij de behandeling der onderwerpen, bedoeld in art. 23, worden in acht genomen de regels, bij de volgende artikelen gesteld. 30. Wanneer geschillen van bestuur of andere aan Onze beslissing worden onderworpen, worden de belanghebbenden opgeroepen om de memorien of bewijsstukken, die zij tot staving hunner bezwaren of beweringen noodig achten, in te dienen binnen eenen door den vice-president in dier voege te bepalen termijn, dat hun de daartoe noodige tijd niet ontbreke. De vice-president kan, op schriftelijk verzoek van de opgeroepenen, de termijnen verlengen, zoo dikwerf het belang der zaak het vordert. De memorien moeten door de belanghebbenden of door bijzondere gemagtigden onderteekend zijn. Alle schrifturen en bewijsstukken, zoowel van Onzentwege als van wege de belanghebbenden ingediend, worden ter secretarie van den Raad nedergelegd. Door de belanghebbenden of hunne gemagtigden kan daarvan inzage, en te hunnen koste, volgens een door Ons vast te stellen tarief, afschrift worden genomen. 3ï. Na verloop der in het vorig artikel bedoelde termijnen worden al de stukken , tot de zaak betrekkelijk, tot onderzoek gesteld in handen van de afdeeling, welker zamenstelling geregeld is in het tweede lid van art. 13. Deze is bevoegd bij de belanghebbenden of hunne gemagtigden de inlichtingen in te winnen, die het onderzoek vordert. Het eerste lid van art. 31 is hier van toepassing. 3#. In eene openbare vergadering der afdeeling wordt verslag uitgebragt, behelzende een overzigt van de zaak en van harei loop en vermeldende de gevoerde beweringen en overgelegde bewijsstukken. Het verslag onthoudt zich van het uiten van een gevoelen. De belanghebbenden worden opgeroepen om in die vergadering te verschijnen en na het uitbrengen van het verslag toegelaten om persoonlijk of door hunne gemagtigden hunne belangen toe te lichten. (42) , 3». De afdeeling beraadslaagt daarna met gesloten deuren. Zij draagt Ons de uitspraak over het geschil voor bij een schriftelijk advies, vergezeld van het ontwerp van een met redenen omkleed door Ons te nemen besluit. (40) Tot het vaststellen van het advies wordt gevorderd een aantal van meer dan de helft der leden. Het tweede, derde en vierde lid van art. 32, alsmede het laatste lid van art. 33 zijn hier van toepassing. 40 Indien Onze beslissing van het advies afwijkt. wordt zij, met redenen omkleed, in het Staatsblad geplaatst. Zij wordt te gelijk in de Staats-courant openbaar gemaakt met het rapport van het hoofd van het ministerieel departement, hetwelk Onze beslissing mede onderteekend heeft. Dit rapport bevat het ontwerp, bedoeld bij het tweede lid van art. 39. 41. In eene openbare vergadering der afdeeling wordt vooilezing gedaan van Onze beslissingen omtrent de onderwerpen, bij art. 23 omschreven. (42) 48. Het beleggen der openbare vergaderingen, bedoeld bij de artt 38 en 41. wordt in de Staats-courant aangekondigd. De vice-president zorgt in die vergaderingen voor de handhaving der orde en is bevoegd, wanneer die orde wordt verstoord, hen, die dit doen, of allen te doen vertrekken. •451. De vice-president zoowel als de leden zijn verpligt ovei alle zaken hun gevoelen en hunne stem uit te brengen. Zii onthouden zich van medestemmen in die zaken, welke hen, hvnne echtgenooten of hunne bloed- of aanverwanten, tot den derden graad ingesloten , persoonlijk aangaan, of wanneer zij als gelastigden daarin zijn betrokken. ^ „ , , • Deze bepalingen zijn van toepassing op de staatsraden ™ buitengewone dienst. wat betreft de zaken, tot welker behandeling z^44° Z^d^Tan de beraadslaging van den Raad of van zijne afdeel'ingen deel nemen of daarbij tegenwoordig; zijn nemen de geheimhouding in acht, door Ons opgelegd, of door de hoofden der ministeriële departementen, wie de zaak aangaat, aanbevolen Geheimhouding wordt ook in acht genomen wan neer de meerderheid van hen, die aan de beraadslaging deel nemen, daartoe besluit. 4S. Niemand is geregtelijk vervolgbaar wegens de meening, door hem in den Raad uitgebragt. (G. 97; P. /4; Gem. 47.) 4B Alle verdere bepalingen ter regeling van de werkzaamheden van den Raad. hetzij in zijne algemeene vergaderingen, hetzij in zijne afdeelingcn. worden vastgesteld bij eenen algemeenen maatregel van inwendig bestuur. (13, 4y) DERDE HOOFDSTUK. Slot- en overgangsbepalingen. 47. Op het oogenblik. waarop deze wet in werking treedt, is de thans bestaande Raad van State ontbonden. De staatsraden in buitengewone dienst, die niet in de zamenstelling van den nieuwen Raad begrepen worden, erlangen den titel van honorair staatsraad. 4 H. De tegenwoordige referendarissen zijn op nieuw benoembaar. zonder tot het afleggen van het bij art. 16 bedoelde examen gehouden te zijn. De tegenwoordige commiesen van Staat zijn als zoodanig op nieuw benoembaar, zonder tot het afleggen van dat examen gehouden te zijn. Om tot referendaris te worden benoemd, zijn zij tot het afleggen daarvan gehouden. Aan de gewone leden, die bij de zamenstelling van den Raad niet op nieuw worden benoemd en geene aanspraak hebben op pensioen, wordt een wachtgeld toegelegd ten bedrage van twee derden der door hen genoten jaarwedde. 4f>. Zoolang de instructie en de algemeene maatregel van inwendig bestuur, bedoeld bij de artt. 19 en 46, niet zijn vastgesteld, worden de bestaande bepalingen zooveel mogelijk opgevolgd. 50. Alle stukken, voortvloeiende uit de behandeling van onderwerpen, bedoeld bij art. 23, zijn vrij van zegelregten en worden, voor zooveel zij aan registratie onderhevig zijn, gratis geregistreerd. 5»l. Deze wet treedt in werking op 1 Julij 1862, of' op een vroeger door Ons te bepalen tijdstip. K. B. van 4 September 1862, S. 174, houdende voorschriften ter uitvoering van de wet van 21 December '1861. S. 129, regelende de samenstelling en de bevoegdheid van den Raad van State, gew. 29 Maart 1875, S. 32, 8 December 1877, S. 201 , en 16 November 1881, S. 177. HOOFDSTUK I. Algemeene bepalingen. Art. I. De rang van ouderdom van dienst der leden, staatsraden in buitengewone dienst, referendarissen en commiesen van staat, regelt zich naar de dagteekening van het besluit hunner benoeming, en bij gelijktijdige benoeming naar de orde waarin hunne namen in het besluit zijn geplaatst. S. De vice-president oefent een algemeen toezigt uit ove de werkzaamheden van den Raad. Hij belegt, zoo dikwijls hij d nnodio- -icht onder zijn voorzitterschap eene vergadering , van de voorzitters der afdeelingen , ten einde zich te doen inlichten, omtrent den stand van zaken, bij de afdeelingen in onderzoek of onderwerpen te besDreken, waarbij meer dan eene afdeeling is betrokken. te8 PDe 4'e.president doet Ons, zoo dikwijls Wij dit nood,g oordeelen, verslag van den stand der zaken, bij den Raad °7Wtengvi^bpraegs!kent ontvangt en opent alle aan den Raad ge- ^Hii teekent alle stukken, die van den Raad uitgaan. Hij heeft het oppertoezigt over 's Raads boekerij, archieven en hu^houdelijke^aken. hQudt een register, waarin alle zaken, met eene beknopte opgave van het onderwerp, worden ingeschieven ?n de voleorde waarin zij bij den Raad in overweging worden eebragt. Bij elke zaak wordt kortelijk aanteekening gedaan van heteeen daarin achtereenvolgens voorvalt. Het model van dit register wordt door den Raad vastgeste . <; De klerken en bedienden worden door den vice-president "•p en ontslagen Hun getal wordt door Ons bepaald. De verpliglin^n "an de.e berken en bedienden worden E«reo-pM hii eene instructie, door den Raad vastgesteld. S De overige beambten, bedoeld hii het 3e lid van art. 1o der wet van 21 December 1 Sb 1 {Stbl. n". riV». worden door Ons, den TCaaH gehoord. aangesteld en ontslagen. ') 7 Behoudens het bepaalde bij het laatste lid van art. 44 van Hit besluit geschiedt de oproeping van Onzentwege van staatraden in buitengewone dienst, om aan werkzaamheden van den R^d öf van afdeelingen deel te nemen , door het Hoofd of de Hoofden van de Ministeriële Departementen, door weg de overweging bij den Raad is aanhangig gemaakt. De« geelt oi geven draöfrfi "l5den Iïecember « (Stbl. n°. 62) |). *) Het onderstreepte is door het K. li. van ciï Maart I8<5, S. 3-, "K ssss ssssw sarasa su*e ar &s.tsx. sxsrs*, ,.a » Sffi«'d.or dat van 5 Januari 1«M, S 4, laatstelijk gewiizigd 1»ij K. B. van 2-4 Februari HOOFDSTUK II. Van de algemeene vergaderingen. § i. Van het houden en de orde der vergadering. Art. ë. De gewone vergaderingen van den Raad worden gehouden op zoodanige dagen der week en op zoodanige uren als de Raad onder Onze goedkeuring bij reglement vaststelt. Buitengewone vergaderingen worden door den vice-president belegd, zoo dikwijls hij of de Raad dit noodig oordeelt, of dit door vijf leden schriftelijk, met opgave van redenen, is verzocht. Wanneer de zaak geene geheimhouding vordert, moet de oproeping het onderwerp, in die vergadering te behandelen, vermelden. 8. De vergaderingen van den Raad worden bijgewoond door den secretaris. De secretaris wordt, bij verhindering of ontstentenis vervangen door eenen referendaris, naar rang van benoeming. lO. Bij verhindering om de vergadering van den Raad bij te wonen, geschiedt hiervan schriftelijke kennisgeving, door den vicepresident aan het lid dat hem vervangt, door de leden en door de staatsraden in buitengewone dienst, alsmede door den secretaris, aan den vice-president. ■ 1. De leden, en na hen de staatsraden in buitengewone dienst, nemen zitting naar rang van benoeming. 12. Na het openen der gewone vergadering, worden de notulen der vorige, en zoo inmiddels eene buitengewone vergadering is gehouden, de notulen ook van deze, door den secretaris voorgelezen en door den vice-president aan de goedkeuring der vergadering onderworpen. De notulen behelzen de namen van hen, die de vergadering hebben bijgewoond, de opgave van het onderwerp der ingekomen stukken en de vermelding van de gedane mededeelingen en voorstellen , van de uitgebragte verslagen en van de genomen besluiten en vastgestelde adviesen. Ten genoegen van den Raad worden daarbij de hoofdpunten der beraadslagingen vermeld, en bij stemmingen het getal van de meerderheid en van de minderheid. IS. Moet beëdiging van leden of staatsraden in buitengewone dienst of van ambtenaren bij den Raad plaats hebben, zij geschiedt onmiddelijk na voorlezing der notulen. Van de eedsaflegging wordt door den secretaris een afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt, hetwelk door den vice-president wordt onderteekend. 14. De vice-president doet eene korte opgave van de bij hem sedert de laatste vergadering ingekomen stukken en van hunne verzending naar de afdeeling of afdeelingen, waartoe de zaak be- Hii doet de ontvangen besluiten en mededeelingen door den secretaris voorlezen, tenzij de Raad de voorlezing niet noodig oordeelt. Hij stelt daaromtrent zoodanige beslissing voor. als de aard der stukken medebrengt. 15. In de gevallen bedoeld bij het laatste lid van art. 29 der wet van 21 December 1861, bepaalt de Raad het getal leden waaruit de commissie zal bestaan, en benoemt hij de «den dier commissie met inachtneming van de artt. 23 tot 2b van dit besluit, waarna Onze magtiging tot de opdragt wordt gevraagd. 16. De afdeelingen brengen hare verslagen uit. De door haar ontworpen adviesen worden voorgelezen, tenzij de Raad de voorlezing niet noodig oordeelt. De beraadslaging over het vast te stellen advies heeft plaats in eene nadere door den Raad te bepalen vergadering, nadat het ontwerp van het advies met de stukken, naar gelang de Raad bepaalt, aan de leden, die inzage verlangen, is rondgezonden of ter secretarie ter inzage der leden is nedergelegd. De Raad kan ook besluiten tot beraadslaging in dezelfde \er- ^fndien' de Raad zich met het ontworpen advies niet vereenigt, wijst de vice- president één of meer leden aan tot het ontwerpen van een advies overeenkomstig het gevoelen der meerderheid. De beraadslaging over het nieuwe ontwerp heeft plaats met inachtneming der bepalingen van dit artikel. ■ 7. Voorstellen, overeenkomstig art. 27 ingezonden, worden op last van den vice-president door den secretaris voorgelezen. ■ 8. Niemand voert het woord, dan die het bekomen heett va den vice-president. . , > t De beraadslaging wordt gesloten, wanneer niemand meer het woord verlangt, of de Raad tot stemming besluit. „ Behoudens het bepaalde bij art. 32 der wet van 21December 1861, worden alle besluiten van den Raad genomen bij meeiderheid van stemmen, en beslist, bij staking van stemmen, die van dCï«'"ingeval"van hoofdelijke omvraag der gevoelens, volgt de vice-president de orde der zitting, beginnende met het laatst benoemde lid of den laatst benoemden staatsraad in buitengewone dienst. .. , Hij zelf brengt het laatst zijn gevoelen uit. In gelijke orde, heeft, in geval van hoofdelijke omvraag, de ^iDe^rfnsen^an Ons Huis brengen hun gevoelen uit na het oudste lid, de Prins van Oranje onmiddelijk vóór deni viee-pres'dcnt. 2©. In de buitengewone vergaderingen wordt niets behande.d, dan datgene, waarvoor zij zijn belegd. 31. Bij de beraadslaging van den Raad met de Hoofden der Ministeriële Departementen is niemand der leden verpligt zijn gevoelen uit te brengen. De stemming en de vaststelling van's Raads advies heeft ook nimmer plaats in hunne tegenwoordigheid. Van de gehouden beraadslaging wordt echter melding gemaakt in 's Raads advies. SS. Wanneer de leden, door wie gevoelens zijn uitgebragt, afwijkende van dat der meerderheid , zich hebben voorbehouden afzonderlijke adviesen over te leggen om te worden gevoegd bij 's Raads advies, zijn zij verpligt die adviesen , des verkiezende, onderteekend, zoo tijdig aan den secretaris ter hand te stellen dat de inzending van 's Raads advies daardoor geenerlei vertraging onderga. § 2. Van keuzen of voordragten van personen. Art. 39. Ingeval van keuze of voordragt van personen. aan den Raad van State opgedragen, wordt het stembriefje telkens slechts met één duidelijk aangewezen persoon ingevuld. 34. Niet- of niet behoorlijk ingevulde stembriefjes worden, tot bepaling der meerderheid, afgetrokken van het getal der leden, die bij de stemming tegenwoordig zijn geweest. Wanneer het eene voordragt van personen geldt is de stemming nietig, wanneer het getal behoorlijk ingevulde stembriefjes minder dan acht bedraagt. 2». Wanneer bij de eerste stemming niemand de volstrekte meerderheid heeft verkregen. heeft eene tweede stemming plaats tusschen de twee personen, die bij de eerste stemming de meeste stemmen op zich vereenigd hebben. Indien het bij de eerste stemming niet uitgemaakt is, tusschen wie moet worden overgestemd, heeft nog eene voorafgaande stemming over de betrokken personen plaats. Indien bij de eindstemming de stemmen staken, beslist het lot. 36. Eene verkregene meerderheid van stemmen geldt niet, wanneer daarop een tusschen het getal der in de bus gevondene stembriefjes en dat der leden, die stemden, bestaand verschil van invloed heeft kunnen zijn. $ 3. Van voordragten omtrent onderwerpen van wetgeving of bestuur. Art* 8S. Elke afdeeling van den Raad, de vice-president en elk lid is bevoegd voor te stellen, dat door den Raad aan Ons eene voordragt worde gedaan, als bedoeld bij art. 25 der wet van 21 December 1861. 3Js. Het voorstel wordt schriftelijk aan den Raad ingezonden en is onderteekend. Het gaat vergezeld van eene toelichting. Overigens wordt daarmede gehandeld op gelijke wijze als met voorstelfen door Ons bij den Raad ter overweg.ng gebragt, behoudens de volgende bepalingen: tA~Mna tot 1" wanneer het voorstel is ingezonden door de afdeeling, tot ' welke het daarbij betrokken onderwerp van wetgeving of van bestuur behoort, wordt het onderzoek opgedragen aan eene commissie van minstens drie leden, daartoe door den Raad te benoemen; ;narht. 2". de beraadslaging heeft in "=der geval plaats met macht neming der bepaling van het derde lid van art. lo, 3". onverlet de toepasselijkheid van art.31 der wf: V?" December 1861 (Stbl. n". 129) beraadslaagt de^ovei" het onderwerp van het voorstel met de Hoofden der Mimste riële Departementen, wie de zaak aangaat, wanneer 'J dienstig acht en die hoofden op de hun gedane uitnoodiging ter vergadering van den Raad verschenen zijn, 4". hét voorstel kan, zoolang de beraadslaging daarover met is gesloten, door hem van wien het afkomstig is, worden in 5». hetr°beseiüit van den Raad wordt genomen overeenkomstig het bepaalde bij art. 32 der wet van 21 pecember lSül (S/61, n". 129), omtrent de vaststelling van s Raads advies. HOOFDSTUK III. Van de afdeelingen van den Raad. § 1. Van de afdeelingen van den Raad in het algemeen. Art. 2». Buiten de afdeeling voor de geschillen van bestuur, wordt de Raad verdeeld in vijf afdeelingen) even zooveel atdeehngen nis er Ministeriële Departementen zijn *). Ieder dezer afdeelingen bestaat uit drie leden. De vice-president neemt aan de werkzaamheden van deze afdeelingen geen d.eel. 30. De leden van den Raad kunnen tegelijkertijd li zij m De Staatsraden in buitengewone dienst kunnen tegelijkertijd aan werkzaamheden van meer dan ééne afdeeling deel nemen. 31 De eerste afdeeling staat in betrekking tot (de Departementen van Binnenlandsche Zaken en van Waterstaat, Handel en NUverheid) hU Departement van Buitenlandsche^Zaken; de tweede tot (de Departementen van Financiën en van Buitenlandsche Zaken) dat van Justitie; *l Bij K. B. van 16 November 1881, S. 177, is liet onderstr. inge\. en net met kl. letter gedr. en tusschen () gepl. vervallen. meijer wiersma, Staatswetten, 2' druk, - 1 de derde tot (het Departement van Justitie) dat van Binnenlandse— Zaken; de vierde tot (het Departement van Koloniën) dat van Marine; de vijfde tot (de Departementen van Marine en van Oorlog) dat van Financiën; de zesde tot dat van Oorlog; de zevende tot dat van Waterstaat. Handel en Nijverheid; en de achtste tot dat van Koloniën*). Aan de afdeeling voor de geschillen van bestuur (wordt een referendaris worden twee referendarissen of tón referendaris en een commies van Staat, aan elke der overige één referendaris of een commies van Staat toegevoegd. Deze toevoeging wordt door den vice-president gedaan en, voor zooveel noodig. gewijzigd, (geschiedt, met inachtneming van behoorlijke afwisseling door den vice-president. zoodra elke twee jaren de afdeelingen zijn ZaiDezeTfdè referendaris of commies van staat kan tegelijkertijd aan meer dan eene afdeeling worden toegevoegd. 38 De referendarissen en commiesen van staat wonen de gaderingen bij van de afdeeling, waaraan zij zijn toegevoegd. Bij verhindering of ontstentenis, worden zij vervangen door een ander hunner, daartoe door den vice-president aan te wijien. 3# Bij verhindering om de vergadering van de afdee ing ) te wonen, geschiedt hiervan schriftelijke kennisgeving: door den voorzitter der afdeeling, aan het lid der atdeel.ng dat ^door^de" leden der afdeeling en door de staatsraden in buitengewone dienst, alsmede door den daaraan toegevoegden referendaris of commies van staat. aan den voorzitter der afdeeling. Wordt bij verhindering van een of meer leden van eene der afdeelingen bij art. 31 aangewezen, door den voorzitter dier afdeeling vervanging noodig geoordeeld, hij geeft van de verhindering kennis aan den vice-president. , Gelijke kennisgeving geschiedt bij verhindering van den aan de afdeeling toegevoegden referendaris of commies van staat. 35. In elke afdeeling wordt door den daaraan toegevoeg en referendaris of commies van staat een register gehouden, waarin alle zaken met eene beknopte opgave van het onderwerp, wor en *) Bij K B van 16 Nov. 1881, S. 177 is het onderstr. ingev. en het met kl. J. geArtkm T.-Tluidde Vóo^de weging van 8 Dec. 1877, S. 201, aldus: „Do eerste afdeeling staat in betrekking tot het Departement van in landsche Zaken." Gewijzigd 1881. ingeschreven in de volgorde, waarin zij bij de afdeeling in onderzoek of overweging worden gebragt. Bij elke zaak wordt kortelijk aanteekening gedaan van hetgeen daarin achtereenvolgens voorvalt. Het model van dit register wordt door den Raad vastgesteld. § 2. Va» de af deelingen bij artikel 31 bedoeld. (Van de periodieke aftreding van de leden der afdeeling.) ') Art. 80. (Ingetrokken bij Besluit van den löden November 8ï'. Bij het optreden van een nieuw benoemd lid bepalen Wij , den Raad gehoord, tot welke afdeeling of afdeelingen dat lid zal behooren en, zoo noodig, welke wijzigingen, in verband daarmede, in de zamenstelling der afdeelingen zullen plaats hebben 3H Door Ons, den Raad gehoord, kan ook buiten het geval, in het vorige artikel bedoeld, wijziging in de zamenstelling der afdeelingen worden gebragt.*") , entT(. in 89 Het lid dat in eene andere afdeeling overgaat, brengt in de afdeeling die hij verlaten heeft, de werkzaamheden ten einde, die hij aldaar heeft aangevangen. _ Hetzelfde is van toepassing ten aanzien van de referendarissen en van de commiesen van staat. 40. Zoodra de afdeelingen volgens artikel 31 zijn zamengesteld en z00 dikwijls zij geheel of ten deele (dikwerf zü, door aftreding) zijn vernieuwd, vergaderen hare leden omeenen voorzitter te benoemen. "•) Het opschrift gewijzigd bij K. B. van 16 November 1881, S 177. Hel vroe gere opschrift is tusschen ( ) gepl. «n Hd. i» elke vestigd, medegedeeld. bestaande instellingen, Die mededeeling 8esch'epfdezer wet, en voor binnen zes maanden na het in werking tieaen , d t j: die in het vervolg op te ngten, binnen eene maand J tot stand komen. , ,, , .. .„nrden binnen eene Wijzigingen der medegedeelde bepalingen ^ gemeente- maand na hare vaststelling, op gel.jke wijze aan het gemee bestuur bekend gemaakt. „„„vprïorpine ten doel Indien de instelling niet uitsluitend amenverzorging te^n heeft, wordt de mededeeling beperkt tot hetg mededeeling niet binnen de gestdde 'teri^jnen gescbiedtfmisseo, -ï gods- en werkhuizen, die behooren tot de i 8 t'oezigt dat onder litt. a en d van art. 2, zijn, onverm nderd he^toez.g^ daarop, in verband met hunnen oorsprong stichtingsbne^o verordeningen, door anderen moet worden uitgeoefend, on worpen aan het toezigt van het gemeentebestuur. Van Onzentwege kan, zoo dikwerf Wij dit noodig oordeelen, door een plaatselijk onderzoek in die en in provinciale gods- en werkhuizen worden nagegaan, of zij aan hunne bestemming blijven beantwoorden. 0. Zoo het doel eener instelling van weldadigheid is vervallen, wordt het gebruik harer bezittingen en inkomsten tot eene andere, aan de laatst bekende zoo nabij mogelijk komende, bestemming geregeld, ten aanzien van a. gemeente-instellingen (art. Ia), door den gemeenteraad, onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten; b. instellingen eener kerkelijke gemeente (art. 2£), door de bevoegde kerkelijke besturen; c. instellingen van bijzondere personen of vereenigingen (art. 1c), door de oprigters of hunne erfgenamen, en, bij ontstentenis of onbekendheid van deze, door de bestuurders der instelling; in het laatste geval onder Onze goedkeuring; en d. instellingen van gemengden aard (art. ld), door den gemeenteraad en het bevoegd kerkelijk- of bijzonder bestuur, in gemeenschappelijk overleg, onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten. Blijft die regeling binnen eenen voor elk bijzonder geval, des noodig door Ons, voor te schrijven termijn achterwege, dan geschiedt zij door Ons bij een met redenen omkleed, openbaar gemaakt besluit. Deze bepaling geldt voor de instellingen, onder litt. c vermeld, slechts zoo de oprigters zeiven of hunne erfgenamen niet meer in leven of niet bekend zijn. TWEEDE AFDEELING. Van opgaven, door de besturen van alle instellingen van weldadigheid te doen, en van collecten. ÏO. De besturen van alle instellingen van weldadigheid doen jaarlijks, binnen den daarvoor door den Minister van Binnenlandsche Zaken aangewezen termijn en in den door dezen voor te schrijven vorm, ten behoeve van het verslag bij art. 195 der Grondwet (193 der Grondwet van 1 887) bedoeld, aan het gemeentebestuur opgave van het getal der door hen ondersteunden of verpleegden ; van het beloop hunner uitgaven voor beheer en voor onderstand van allerlei aard, en van dat hunner inkomsten door collecten, inschrijvingen of andere vrijwillige bijdragen en subsidien. De besturen der burgerlijke en gemengde instellingen doen daarenboven alle verdere opgaven, door de Regering noodig geacht. 11. De bestuurders, die niet voldoen aan het voorschrift Vc.n art. 10, worden elk met geldboete van vijftig cents tot vijt en zeventig gulden gestraft. (Al. 2 en 3 niet gehandhaafd door art. 10 no. 12 Inv. wet, terwijl door art. 11 der Inv. wet het minimum der boete van J 25- is vervangen door 50 cents.) ') .. . ■ Z. De besturen der kerkelijke, gemengde en bijzondere instellingen van weldadigheid moeten, des gevraagd, aan de burgerlijke besturen opgeven, of' een arme, die zich bij een burgerlijk bestuur heeft aangemeld, van hen al dan niet onderstand kan erlangen. . . De bestuurders, die deze opgaven niet doen binnen veertien dagen na de aanvraag, worden elk met geldboete van vijftig cents •{-) tot vijf en twintig gulden gestraft. . 13 Openbare inzameling van gelden ten behoeve van instellingen van weldadigheid, bij wege van collecte, inschrijvingen of op eenige andere wijze, heeft niet plaats dan nadat daarvan, minsten* drie maal vier en twintig uren te voren, schriftelijk kennis zij gegeven aan het gemeentebestuur. Geene zoodanige inzameling mag plaats hebben ten behoeve van instellingen, die vallen in de toepassing van het laatste lid van art. 7. Het gemeentebestuur kan de inzameling stuiten. Zoo het bestuur der betrokken instelling zich met die stuiting bezwaard acht, kan het Onze beslissing inroepen. Van de toepassing van dit artikel zijn uitgezonderd collecten in kerkgebouwen bij de uitoefening der openbare eeredienst, en die voor instellingen eener kerkelijke gemeente, enkel aan de huizen van de ledematen dier gemeente. DERDE AFDEELING. Bepalingen betreffende het bestuur van burgerlijke en gemengde instellingen. 14. Alle daarvoor vatbare goederen der gemeente-instellingen, onder lit. a, en der instellingen onder lit. d van art. '2 vermeld, moeten, voor den koopprijs of de door deskundigen te schatten waarde, tegen brandschade worden verzekerd. ... De verzekering geschiedt, voor de goederen reeds bezeten bi) het in werking treden dezer wet, binnen drie maanden daarna, en voor die later te verkrijgen, binnen ééne maand na den eigendoms-overgang. ') Art. 11 al. 2 en 3 luidden aldus: „Zij zijn hoofdelijk voor het geheel der gezamenlijk opgelegde boeten aansprakelijk. ... w voor- Tegen den bestuurder, die bewast het zyne te hebben gedaan om aan het vooi schrift irevolE te Keven, wordt geene veroordeeling uitgesproken. ,in tl Afdus gew door art. 11 lnv. wet; oorspr. was hetmm.mumderboetó^ia Alt. 12 al. 3, dat b« de lnv. wet niet is gehandhaafd, luidde aldus. „Het 2de en 3de lid van art. 11 is ook in dit geval van toepassing. De bestuurders, die dit hebben verzuimd, zijn, hoofdelijk voor het geheel, aansprakelijk voor de schade door dat verzuim te weeg gebragt. Het openbaar ministerie kan, in het belang der instelling, ambtshalve de toepassing dezer bepaling vorderen. *) 15. De beschikbare gelden dier instellingen worden belegd door aankoop van inschrijvingen in een der grootboeken der Nederlandsche schuld. Zij kunnen, na verkregen goedkeuring van Gedeputeerde Staten, ook worden belegd door aankoop van onroerende goederen, of in rentegevende schuldbrieven: a. van geldleeningen van den Staat, provinciën of gemeenten, onder voorwaarde dat de stukken op naam zijn gesteld en de verklaring inhouden, dat zij niet dan krachtens de bij de wet gevorderde magtiging kunnen worden vervreemd; b. gehypothekeerd op vaste goederen, weiker onbezwaarde waarde ten minste een derde boven de te beleggen som bedraagt. Indien Gedeputeerde Staten de gevraagde goedkeuring weigeren, kan het bestuur der betrokken instelling Onze beslissing vragen. Bestuurders, die zich schuldig maken aan grove nalatigheid in het beleggen van geldsommen, niet noodig voor het dagelijksch beheer, zijn hoofdelijk voor het geheel de wettelijke interesten daarvan verschuldigd. Het openbaar ministerie kan, in het belang der instelling, ambtshalve de toepassing dezer bepaling vorderen. 16. De besturen dier instellingen behoeven de magtiging van Gedeputeerde Staten tot het opnemen van gelden; vervreemden, uitgeven op erfpacht, verruilen of verpanden van onroerende goederen; verkoopen of overdragen van inschrijvingen in een der grootboeken der Nederlandsche schuld, of van andere effecten, actiën en schuldvorderingen; verleenen van kwijtschelding of afslag van pachtgelden, huurpenningen en interesten; voeren van regtsgedingen, anders dan in het geval bij art. 72 vermeld; het aangaan van dadingen en opdragen van de beslissing eener zaak aan scheidsmannen, en alle andere daden, die buiten het gewoon beheer vallen. Zij mogen onroerende goederen niet anders dan in het openbaar verhuren of verpachten, ten ware Gedeputeerde .Staten in bijzondere gevallen, in het belang der instelling, bewilligen, dat het onderhands geschiede. De besturen, die zich met de beschikking van Gedeputeerde Staten bezwaard achten, kunnen Onze beslissing vragen. 13. Gelijke magtiging van Gedeputeerde Staten wordt voor de besturen dier instellingen vereischt tot het oprigten van nieuwe *) De laatste a!. van art. 14, luidende aldus: „De bepaling van het laatste lid van art. 11 is hier mede van toepassing" heeft geen beteekenis meer, daar art. 11, al. 2 en 3 niet zyn gehandhaafd. +) Dezelfde opmerking geldt voor de laatste al. van art. 15,eveneens luidende: „De bepaling van het laatste lid van art. 11 is hier mede van toepassing." of het vernieuwen van bestaande gebouwen, en het doen van buitengewone, met vernieuwing gelijkstaande herstellingen, waarvan de kosten worden berekend te boven te gaan eene som, door Gedeputeerde Staten te bepalen '). Alle werken, die eene uitgaaf vorderen van meer dan vijt honderd gulden, worden in het openbaar aanbesteed, ten ware Gedeputeerde Staten, in bijzondere gevallen, in het belang der betrokken instelling, toestaan, dat daarvan worde afgeweken. De bepaling van het laatste lid van art. 16 is hier mede van 18. Mie handelingen, in strijd met de voorschriften der artt. 15 en 16, worden, zoo zij niet, om redenen in het belang der instellingen , na hare volbrenging door Gedeputeerde Staten zijn bekrachtigd, door den regter, op de vordering van belanghebbenden of van het openbaar ministerie, nietig verklaard. Uitgaven, gedaan in strijd met art. 17, worden in de rekening der betrokken instelling niet goedgekeurd. 1». Onverminderd de bepaling van art. 148 der wet van den 29sten Junij 1851 (.Staatsblad n". 85), zijn de begrootingen en rekeningen van ontvangsten en uitgaven der gemeente-instellingen onder lit." a en der instellingen onder lit. d van art. 2 vermeld, onderworpen aan de goedkeuring van den gemeenteraad. Indien de gemeenteraad de gevraagde goedkeuring weigert, kan het bestuur der betrokken instelling de beslissing van Gedeputeerde Staten vragen. *) Die som is voor N.-Brabant f 250. Voor Zufd-HoUand^aOü wanneer de betrokken instelling inde laatste v(jt jaren een gemiddeld inkomen heeft gehad van m'nder aan /' 400 wanneer dat inkomen is geweest van / 1000 tot / /" IUMI ,» / „ / OUUU, " f 5000 „ /T0000, /•aooo " " " " /'1001)0 en meer- ^ , Voor N,HoU^df ^ voor de insteU., die bestaan in gemJbenn^^^en,eien V i*;oo " " " " van 10000 tot 20000 zielen, ƒ2000 l " l * « boven 20000 zielen. Voor Zeeland f 200, „ Utrecht /' 500, „ Friesland f 100, Voor Gronmgen^'öOtTvoor de instellingen, gevestigd in gemeenten van 4000 hielen en minder, f 1000 voor de instellingen, gevestigd in gemeenten van 4000 tot en met ÏOOOO zielen, f 2000 voor de instellingen, gevestigd m gemeenten boven 10000 zielen. Voor Drenthe f 20n, „ Limburg f 500. TWEEDE HOOFDSTUK. Van de ondersteuning der armen. *) 20. De ondersteuning der armen wordt, behoudens de verdere bepalingen dezer afdeeling, overgelaten aan de kerkelijke en bijzondere instellingen van weldadigheid. 21. Geen burgerlijk bestuur mag onderstand verleenen aan armen, dan na zich, voor zooveel mogelijk, te hebben verzekerd, dat zij dien niet van kerkelijke of bijzondere instellingen van weldadigheid kunnen erlangen, en dan slechts bij volstrekte onvermijdelijkheid. 22. Het burgerlijk of algemeen. het gemengd armbestuur of, bij gebreke daarvan, het bestuur der gemeente, waar de arme (domicilie van onderstand heeft) zich bevindt, beslist (behoudens de bepalingen van het derde hoofdstuk dezer wet,) zonder beroep op de aanvraag om onderstand dergenen, die verkeeren in het geval bij het vorig artikel bedoeld, -j-j 28. Vervallen bij de wet van 1 Juni 1870, S. 85. §) 24. Aan het verleenen van onderstand mogen voorwaarden worden verbonden, niet strijdig met de wet, de openbare orde of de goede zeden. 2.1. Vervallen bij de wet van 1 Juni 1870, S. 85. ") 2G. De kosten, voortvloeijende uit het overbrengen van arme krankzinnigen naar en hunne verpleging in gestichten voor krankzinnigen, voor zooverre die niet uit de fondsen dier gestichten zelve moeten worden bestreden, of daarin niet door de kerkelijke en bijzondere weldadigheid wordt voorzien, worden voldaan uit de •ondsen der burgerlijke gemeenten, waar de verpleegden woon- *l Vóór de wijziging van 1 Juni 1870, S. 85, werd de titel van dit hoofdstuk gelezen: „Van cte ondersteuning der armen en het domicilie van onderstand," en stond hieronder verder vermeld: „Eerste afdeeling. Van de ondersteuning der armen.'' +) Bij de wet van l Juni 1870, S. 85, is het onderstr. ingev. en het met kl. letter en tusschen ( ) gepl. vervallen. §) Art. 23 luidde: „I11 het geval, bi] art. 33 vernield, beslist de Minister van Binneniandsche Zaken/' •*) Art. 25 luidde: „De gemeenteraad stelt, in December van elk jaar, vast het maximum van den onderstand, dat gedurende het volgende jaar, naar gelang van het jaargetijde, de sterkte dor gezinnon, de leeftijden en de ligchaamskrachten, kan worden verstrekt aan de armen, wier aanvraag krachtens art. 22 is ingewilligd, en die niet in de godshuizen worden opgenomen. Hunne ondersteuning heeft zoo min mogelijk plaats in geld, maar bij voorkeur in eetwaren, brandstoffen, kleeding- en liggingstukken en woning. De gemeenteraad kan, indien in den loop des jaars buitengewone omstandigheden dit noodig maken, het in December te voren vastgesteld maximum voor eenen door hem te bepalen tijd wijzigen." plaats hebben, en, indien die woonplaats binnen het Rijk niet te vinden is. uit 's Rijks kas. De wijze, waarop van het verstrekken der in het eerste lid bedoelde kosten wordt kennis gegeven, wordt door Ons geregeld. De kosten van verpleging in gevangenissen van arme kinderen van gevangenen, die niet van de ouders kunnen worden geschei. den, worden voldaan uit de fondsen, waaruit de verpleging der ouders in de gevangenis wordt bekostigd. *) 33—•18. Vervallen bij de wet van 1 Juni 1870, S. 85. -{■) DERDE HOOFDSTUK. Van het verhaal op de ondersteunden, hunne bloedof aanverwanten of nalatenschappen. 4». De inkomsten van bezittingen van weezen, vondelingen, verlaten kinderen en andere armen, in burgerlijke, kerkelijke of bijzondere godshuizen verpleegd, kunnen, gedurende den tijd der verpleging, worden genoten door het bestuur dat haar bekostigt, doch niet verder dan tot het beloop der gemaakte kosten. 50 Op de nalatenschappen van hen. die gedurende hunne *) Bij do wet van T Juni 1870. S. 85, trad het onderstreepte in de plaats van liet volgende: „en die van verpleging in gevangenissen van niet veroordeelde arme kinderen van gevangenen, die niet van de ouders kunnen worden gescheiden . worden voldaan uit de fondsen der burgerlijke gemeenten, waar de verpleegden domicilie van onderstand hebben, en indien die gemeente met te vinden is, uit 's Rijks kas. Art. 67 is op die kosten toepasselijk." Vóór de wijziging van 1 Juni 1870, S. 85, was de burgerlijke gemeente, waartoe, bij het ontstaan der behoefte, de plaats behoorde, waar de arme geboren was, zijn domicilie van onderstand. (Art. 27.) De onderstand werd verstrekt door het armbestuur van zijne verblijfplaats, maar door liet domicilie van onderstand teruggegeven. (Art. 46.) Ook kon het gemeentebestuur van 'net domicilie van onderstand van den arme die elders ondersteund werd, vorderen, dat de arme zich, verder onderstand'behoevende, ter plaatse van het domicilie kwam vestigen. (Art. 44). De tot 1854 geldende wet van 28 Nov. 1818, S. 40, bepaalde aldus: Art. I. De gemeente, in welke een behoeftige in den 'algemeenen onderstand deelen kan, is die zijner geboorte. ... lil Indien iemand gedurende vier achtereenvolgende jaren in eenegemeente gewoond heeft, waarin liij niet is geboren, en aldaar gedurende denzelfden tijd al de liem opgelegde belastingen voldaan heeft, zal deze gemeente, wat den onderstand betreft, zijne geboorteplaats vervangen. IV. Dit nieuwe domicilie van onderstand wordt even zoo door elke andeie gemeente vervangen, waarin dezelfde persoon naderhand, gedurende den tijd en op de wijze, bij het voorgaand artikel bepaald, gewoond mogt hebben. verpleging in de godshuizen overlijden, kunnen de kosten dier verpleging en der begrafenis worden verhaald, voor zooverre die niet reeds door de toepassing van art. 49 zijn vergoed. Al. De artt. 49 en 50 zijn niet van toepassing ten aanzien van meerderjarigen, die op andere voorwaarden in een godshuis ter verpleging zijn opgenomen. 58. Alle verdere onderstand aan armen, waaronder belooning van arbeid niet wordt verstaan, kan door het burgerlijk, kerkelijk of bijzonder bestuur, voor welks rekening de verstrekking plaats had, renteloos worden verhaald: a. indien de ondersteunde tot de teruggaaf daarvan in staat geraakt, op hem zei ven; , b. op zijne bloed- of aanverwanten die. krachtens de artt o/oen volgende van het Burgerlijk Wetboek, tot zijne alimentatie zijn 53. De vorderingen, bij de artt. 49, 50 en 51 vermeld, zijn bevoorregte schulden en nemen rang onmiddellijk na die, in art. 1195 van het Burgerlijk Wetboek omschreven, voor zooverre zij daarin niet reeds zijn begrepen. 54. De octrooijen vroeger verleend omtrent het verhaal van kosten van verpleging of ondersteuning, of het erfregt van burgerlijke, kerkelijke of bijzondere instellingen van weldadigheid op de nalatenschap der verpleegden of ondersteunden zijn vervallen. 56—55. Vervallen bij de wet van 1 Juni 1870, S. 85. *) ^m regtsvorderingen tot het verhaal van onderstand, krachtens de artt. 49, 50, 51 en 52, verjaren door verloop van vijf jaren na den 31 sten December van het jaar waarin de onderstand is verstrekt. VIERDE HOOFDSTUK. Van subsidien uit fondsen van burgerlijke gemeenten aan instellingen van weldadigheid. 59. Na het in werking komen dezer wet, mogen geene subsidien uit de fondsen van burgerlijke gemeenten aan besturen van instellingen van weldadigheid worden toegestaan, dan bij een met redenen omkleed besluit van den gemeenteraad. 60. Bij dat besluit moet blijken: a. dat de volstrekte noodzakelijkheid van het subsidie is bewezen door de rekening en verantwoording der inkomsten en uitgaven van het betrokken bestuur over het laatst afgeloopen, en de begrooting voor het loopend of eerstvolgend dienstjaar; b. dat ten behoeve van het betrokken bestuur, naar het oordeel *) Deze artikelen handelden over de verjaring der vorderingen tegen besturen •wegens aan armen verstrekten onderstand. van den gemeenteraad, op eene billijke wijze is bijgedragen door hen. van wie, overeenkomstig den aard der instelling, in den regel bijdragen kunnen worden verwacht; c. dat het bestuur der instelling, overeenkomstig haren aard en hare bestemming, aan zijne verpligtingen naar vermogen voldoet. 01. De besluiten der gemeenteraden, krachtens dit hoofdstuk genomen, worden, binnen acht dagen na hunne dagteekening, medegedeeld aan Gedeputeerde Staten. Deze zien toe. dat niet dan bij volstrekte onvermijdelijkheid , subsidien verleend worden. Zij nemen alle maatregelen waartoe zij bevoegd zijn, om de vermindering er van te bevorderen. VIJFDE HOOFDSTUK. Van bedelaars en landloopers. 03 en G8. Vervallen bij de wet van 1 Juni 1870, S. 85. Artt. 63—07 zijn bij art. 47 der Inv. wet afgeschaft. *) ZESDE HOOFDSTUK. Van de uitspraak over geschillen. B». Geschillen over de inrigting en bestemming van instellingen , onder litt. a en d van art. 2 vermeld, en over het regt tot benoemen, schorsen en ontslaan harer besturen, worden door Ons beslist na verhoor dergenen, die, bij het ontstaan van het geschil, met het bestuur der betrokkene instelling zijn belast. 30. Geschillen, ontstaan over de woonplaats in art. 26 bedoeld, worden, zoo ze niet door Gedeputeerde Staten in der minne wor. den bijgelegd, door Ons beslist. De kantonregters zijn verpligt, op aanvraag van Gedeputeerde *) Art. 62 luidde aldus: . , , , „Behalve de koloniale inrigtingen, tot opneming van bedelaars en landloopers bestemd, kunnen ook werkhuizen, op verlangen hunner besturen, door Uns, By een in het Staatsblad te plaatsen besluit, worden verklaard te zyn bedelaars- gestichten ter opneming van bedelaars en landloopers, wier opzenmng naai zoodanige gestichten, krachtens de bepalingen van het Wetboek van btratrefet, moet of kan plaats hebben, en die domicilie van onderstand hebben in de gemeenten in Ons besluit aan te wijzen. •> In dat geval behoeven de reglementen dier werkhuizen Onze goedkeuring. De artt. 63- 68 bevatten nadere bepalingen omtrent de fcedelMrsgestichton Volgens art. 47 der Inv. wet zouden de bovenbedoelde artt. bo—tw Dieven gelden voor hen, wier overbrenging krachtens rechterlijk vonnis, gewezen voyi het in werking treden der Inv. wet, zou zijn geschied, zoolang znin zoodanig gesticht zouden blijven, terwijl de artt. zouden zijn afgeschaft, zoodra de laatste Gewijzigd 1870. Staten, personen onder eede of belofte te hooren over feiten betreffende geschillen in dit artikel bedoeld, en daarvan proces-verbaal op te maken.') . „ oc. 31. Vervallen bij de wet van 1 Juni 187U, S. en. SS. Geschillen: , , . . , ... a. over de vraag, of eene instelling al dan met is eene instelling van weldadigheid en tot welke der in art. 2 omschreven soorten zij behoort; b. over de toepassing der artt. 49—54; c. omtrent aanspraken, die mogten worden ontleend uit akten van indemniteit, borgtogt, ontslag, readmissie en dergelijke afgegeven. of uit overeenkomsten tot het wederkeeng ondersteunen van elkanders armen, aangegaan vóór het in werking treden der we van den 28sten November 1818 (.Staatsblad no. 40) door gemeentebesturen en burgerlijke of algemeene en gemengde armbesturen; behooren, indien zij niet door de administratieve magt in der minne worden afgedaan, tot de kennis van de ïeg er ij'e magt. (16) §) *) Door de wet van 1 Juni 1870, S. 85, trad het onderstreepte in de plaats ^^Gedeputeerde Staten trachten in der minne te doen bUleggen alle geschillen tusschen besturen van gemeenten tot dezelfde provincie behoorende, over het domicilie van onderstand van armen. . ,, , >,OQii„a;n„ Indien z\j daarin niet slagen, dragen zu die geschillen aan Ons ter beslissing N °Geschillen van dien aard tusschen gemeentebesturen en on eemenede besturen van instellingen van weldadigheid, of tusschen deze laatste onderling, worden, indien partijen tot dezelfde provincie beliooren, dooi Gedeputeerde Staten beslist. , . „.„„.jrwia Alle geschillen van dien aard tusschen besturen tot meer dan .«neprovnïcie behoorende, en die over de vraag, of een behoeftige bij het Rijk aimlastig is, worden door Ons beslist." !DeDu\tsprrakeVvan Gedeputeerde Staten bij art. 70 vermeld, kunnen door Ons WDedTartumdiei!tah door zoodanige uitspraak bezwaard acht. kan die wrnietiping slechts vragen binnen drie maanden nadat de uitspraak ter harer kennis is r'Voor^de uitspraken over de toepassing der wet van den ^>ten ^vember 1818 (Staatsblad 110. 40), reeds gedaan bij bet m werking der tegen dige wet, gaat de voormelde termijn in op den dag van dat m wei kingtred n. By vernietiging eener uitspraak wordt het geschil tevens door Ons besl • . ÏGe^cWll^'ölefdeTraag; of eene instelling al dan °i?t's^eene insteltol? van weldadigheid, en tot welke der in art. 2 omschreven soorten z\ ,^1'°^ het verhaal en het verhaalbaar bedrag van onderstand ^^ritens ^fz.e . verstrekt, en over de toepassing der artt. 49-54, behooren,11adien zj| n de administrative magt in der minne worden afgedaan, tot de kennis van de regterlijKe magt." ZEVENDE HOOFDSTUK. Algemeene overgangs- en slotbepalingen. sa Onder godshuizen worden, voor de toepassing dezer wet verstaan alle inrigtingen, in welke armen met een weldadig doel worden gehuisvest, met of zonder verdere verzorging. Ten aanzien van gestichten voor krankzinnigen blijven de bepalin een der wet van den 29sten Mei 1841 (Staatsblad no. 20) ) van kracht. Onder werkhuizen worden verstaan alle inrigtingen van weldadigheid, waarin aan armen, in plaats van onderstand, arbeid tegen loon^w ^ien een gemeenteraad weigert de uitgaven, die krachtens deze wet, met of zonder regt van verhaal, uit de fondsen der gemeente moeten worden gedaan, op de begrooting te brengen wordt art. '212 der wet van den 20sten Juni 1851 (Staatsblad no. 8o) t0e#IPaVervallen bij de wet van 1 Juni 1870 S 85. +) Art# 1 !i der we* van 1 Juni ÏÖSO , S. 8o. De behoeftige krankzinnigen, welke zich op den dag van het in werking treden dezer wet in krankzinnigen gestichten bevinden, blijven tot hun overlijden aldaar of hun ontslag uit het gesticht voor rekening van de fondsen, waaruit zij volgens de wet van 28 Juni 18j4 (Staatsblad n°Art"J i«rddiere'wet.d' Art. 3 der wet van 16 December 1858 ™ V» h« Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering toepasselijk op de besturen der blïj^i^Alle^ stukken, uit deze wet voortvloeiende, zijn vrij van zegel- en griftieregten en worden, voor zooveel zij aar. registratie 0ntgheSe wi^vfrienge28stenreNeSember 1818 (Staatsblad no 40) en alle andere wetten, reglementen en verordeningen betrekkelijk de onderwerpen, bij deze wet geregeld, worden afgeschaft. WET van 28 Aug. 1851, S. 125, regelende de onteigening ten algemeenen nutte, gew. bij de wetten van 1 Juni) 1861, S. 54, en 29 Maart 1877, S. o2, Inv. wet en wet van 22 Juni 1901, S. 158. Algemeene bepalingen. Art. ft. Onteigening ten algemeenen nutte kan in het publiek ' *> Deze wet is vervangen door de wet van 27 April 1884, S. 96, gew. door d0*ïnArt 'VMd£-de Indieifeen armbSur, welks begrooting en rekening. SSkSSSSESSS meijer wiersma, Staatswetten. 2e druk. belang van den Staat, van eene of meer provinciën, van eene of meer gemeenten, en van een of meer waterschappen plaats hebben. (G. 151) S. In dat publiek belang kan ook ten name van bijzondere personen of vereenigingen, aan wie de uitvoering van het werk, dat onteigening vordert, is toegestaan, worden onteigend. 8. Als eigenaars van het goed waarvan sprake is, worden zij beschouwd, die als zoodanig in de registers van het kadaster voorkomen, en bij gemeenen eigendom, uit die registers blijkbaar, ook de mede-eigenaars. Desniettegenstaande kan ieder, die beweert eigenaar of medeeigenaar te zijn, en niet in het geding van onteigening is geroepen, aan den regter verzoeken, daarin te mogen tusschenkomen, zoolang de eindconclusien door partijen niet genomen zijn. Hetzelfde regt hebben derde belanghebbenden, waaronder verstaan worden huurders, en zij die zakelijke regten op het goed hebben. Bij tegenspraak der hoedanigheid van eigenaar, mede-eigenaar of derde belanghebbende, wordt de onteigening met de overigen voortgezet, en zal hij, die beweert eenig regt op de zaak te hebben, dit alleen op de schadevergoeding kunnen uitoefenen, die in dat geval wordt geconsigneerd. 4. De bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering zijn op het geding tot onteigening toepasselijk, voor zooveel daarvan bij deze wet niet is afgeweken. TITEL I. Over onteigening in gewone gevallen. HOOFDSTUK I. Over hetgeen aan de verklaring van het algemeen nut vooraf behoort te gaan. 5. Geene verklaring van algemeen nut wordt voorgesteld, dan nadat de belanghebbenden in staat zijn gesteld, hunne bezwaren daartegen te doen hooren. (14) O. Te dien einde doet, nadat eenig werk van algemeen nut is ontworpen, het betrokken Departement van algemeen bestuur aan het bestuur van iedere gemeente, binnen welke vermoedelijk ten behoeve van dat werk eigendommen zullen te onteigenen zijn, een uitgewerkt plan met uitvoerige kaarten en grondteekeningen van dat gedeelte, hetwelk onder die gemeente gelegen is, toekomen. De vermoedelijk te onteigenen eigendommen worden, met hunne kadastrale nommers en de namen hunner in de registers van het kadaster aangeduide eigenaars, duidelijk aangewezen. (12) ». Ten minste gedurende dertig dagen worden die plannen, kaarten en grondteekeningen op de secretariën der gemeenten, ter inzage van een ieder, nedergelegd Van die nederlegging wordt door de hoofden der gemeentebesturen èn in de Staatscourant èn in een der dagbladen hunner provincie en gemeente, of, bij het ontbreken daarvan, in dat eener naburige plaats kennis gegeven. Zij wordt daarenboven door hen op de gebruikelijke wijze aan de ingezetenen bekend gemaakt. De kosten worden door den Staat vergoed, die ze verhaalt op hen ten wier name het werk wordt ontworpen. (39) S. De belanghebbenden moeten binnen dertig dagen na de aan het slot van het vorig artikel vermelde bekendmaking hunne bezwaren, mondeling of schriftelijk, aan het collegie van burgemeester en wethouders der gemeente, binnen welke de aangewezen goederen gelegen zijn, opgeven. Dit brengt die bezwaren, waarvan het in het eerste geval procesverbaal, door belanghebbenden te onderteekenen, opmaakt, ten spoedigste ter kennis van het bij het werk betrokken Departement van algemeen bestuur en voegt er zijn advies over de ingebragte bezwaren bij. ». Wanneer tot het maken van het plan, gravingen, opmetingen, of het stellen van teekenen op iemands grond noodig geacht worden, moeten de bruikers dier goederen dit gedoogen, mits hun dit twee maal vier en twintig uren te voren door het hoofd van het gemeentebestuur schriftelijk zij aangezegd. De schade, daardoor veroorzaakt, wordt door den kantonregter begroot, en door den Staat vergoed. Deze verhaalt die kosten op hen, ten wier name het werk wordt ontworpen. (82) HOOFDSTUK II. Over de eindaanwijzing der te onteigenen perceelen. ÏO. Het voorstel van wet tot verklaring van het algemeen nut wijst den aard en de strekking, zoomede de hoofdpunten ter bepaling der algeineene rigting van het werk aan, en, bij kanalen en wegen, zooveel mogelijk de gemeenten, door welke zij zullen loopen. Nadat die verklaring wet is geworden, benoemen Gedeputeerde Staten eene of meer commissien uit hun midden, die, bijgestaan door eenen, van wege het algemeen bestuur aan te wijzen ingenieur en het hoofd van het betrokken gemeentebestuur, zich in alle gemeenten vervoegen binnen welke, volgens het plan. één of meer perceelen te onteigenen zijn, ten einde de bezwaren der belanghebbenden tegen dat plan aan te hooren. Die commissien moeten hare werkzaamheden, met inbegrip van de 25" inzending van het procesverbaal, in art. 13 vermeld, binnen zes weken, van den dag harer benoeming af, volbragt hebben. (14,16,63) ■ I. Uiterlijk veertien dagen, vóór dat de commissie zich naar eenige gemeente begeeft, wordt, door de zorg van het hoofd van het gemeentebestuur, tijd en plaats, op welke de commissie bijeen zal komen, op de gebruikelijke wijze aan de ingezetenen bekend gemaakt. Een en ander wordt tevens in de Staatscourant, benevens in een of meer dagbladen der provincie, door Gedeputeerde Staten daartoe aan te wijzen, aangekondigd. De kosten komen ten laste van hen, ten wier name het werk wordt uitgevoerd. (12,14,16) De belanghebbenden worden daarbij tevens opgeroepen. 13. Zoo spoedig mogelijk, en ten minste veertien dagen vóór de zamenkomst der commissie binnen eenige gemeente, moeten de uitgewerkte plans van het werk met de kaarten en grondteekeningen, voor zooverre deze stukken die gemeente betreffen, op de secretarie dier gemeente ter inzage van een ieder nedergelegd worden. Het tweede lid van art. 6 is hier toepasselijk. De bekendmaking geschiedt op de wijze en ten koste als in het vorig artikel vermeld. De stukken blijven ter inzage van een ieder liggen, tot dat de commissie hare werkzaamheden binnen die gemeente heeft volbragt. Een uitgewerkt plan van het geheele werk is, van het tijdstip, in art. 11 aangewezen, tot dat de commissie hare werkzaamheden heeft volbragt, ter inzage van een ieder, hetzij ter secretarie van eene der gemeenten, door welke het werk loopt, hetzij ter griffie van de provincie. (14, 16, 23, 25, 39) 13. Van de mondeling bij haar ingekomen klagten maakt de commissie procesverbaal, door de klagers te onderteekenen, op, en zendt dit met de haar schriftelijk medegedeelde bezwaren, benevens hare meening daaromtrent, aan het bij het werk betrokken Departement van algemeen bestuur. Van dat procesverbaal en dat advies moet een afschrift op de secretariën der gemeenten, binnen welke de commissie hare zittingen gehouden heeft, voor ieder, die dit verlangt ter lezing liggen. Ieder kan er ten zijnen koste een afschrift van nemen. (10,14,16) 14. Nadat de stukken bij het Departement zijn onderzocht, geschiedt de eindelijke aanwijzing der perceelen, welke onteigend moeten worden, door aanhaling van de plans of kaarten, waarop die perceelen naauwkeurig zijn aangewezen, en vermelding van hunne kadastrale nommers en de namen der in de registers van het kadaster aangeduide eigenaars. Die aanwijzing geschiedt door Ons binnen acht maanden, nadat de commissien haren arbeid hebben volbragt. Wanneet Ons besluit niet binnen dien tijd genomen is, venalt de wet, waarbij het algemeen nut verklaard is. Geene nieuwe wet mag daaromtrent voorgesteld worden, dan nadat op nieuw de formaliteiten, bij artt. 5 en volgende voorgeschreven, plaats hebben gehad. 387 Indien andere perceelen, dan welke bij het eerste plan vermeld zijn, moeten worden onteigend, worden ,4^ voorgaande artikelen ten aanzien dier perceelen toegepast. (^) li Ons besluit wordt in de Staatscourant en in een f m daarbij aan te wijzen dagbladen openbaai• gemaal t.. Het wordt daarenboven door de hoofden der gemeentebesturen bmnen welke perceelen te onteigenen zijn, op de gebruikelijke wijze aan de d^'S'^nd' moeten worden ten gevolge v„ doen noodig keuren. Het wordt op de wijze, bij art. lovermeid, ter algemeene kennis gebragt. .. . „rn >n -1.1 Het heeft geenerlei kracht, zoo de formaliteiten byartt.lU, 11, 12 en 13 voorgeschreven, daaraan niet zijn voorafgegaan ( ). HOOFDSTUK III. Van het geding tot onteigening. IS. Zoodra Ons besluit het te onteigenen goed heeft aangewe- teZiirkanger'echter erfdienstbaarheden op gevestigd laten. Wanneer het eigendommen betreft, welker vervreetdm^ndgD. de wet niet zondei, ^gfn^ook in dit geval noodig. De^eigei^cfm ^ag voo " gèenen lageren P ^rle* in/*e "^dTen^aa'ndïSden eigenaar toebehoorende goederen, die nen welker ressort een of ander gedeelte der goederen gelegen is, ter keuze van de onteigenende partij. ltt. In het geding ter onteigening treden, wanneer de uitvoering van het werk aan bijzondere personen of vereenigingen is toegestaan, deze als eischende partij op. Waar dit het geval niet is, wordt het geding op naam van Onzen Commissaris in de provincie gevoerd, of, indien de onteigening alleen binnen eene enkele gemeente gevorderd wordt, op naam van het hoofd van het gemeentebestuur. In het publiek belang van een waterschap kan het geding ook op naam van het bestuur van dat waterschap worden gevoerd. 20. Wanneer de eigenaar buiten het Koningrijk woont, of zijne woonplaats onbekend is , wordt het geding gevoerd tegen den gevolmagtigde of bewindvoerder, indien een zoodanige binnen het Koningrijk bekend is, en, zoo ook deze onbekend is , tegen een derde, binnen het ressort der regtbank wonende, en door deze op verzoek en ten koste der onteigenende partij, te dien einde te benoemen. De alzoo benoemde kan, bij het ophouden zijner betrekking, het loon van den bewindvoerder eens afwezige, en daarenboven de gemaakte onkosten in rekening brengen. Desniettemin is de eigenaar geregtigd ten dage, in art. 23 genoemd , op de dagvaarding, aan den gevolmagtigde, bewindvoerder of door den regter benoemde gedaan, te verschijnen, in welk geval de dagvaarding als aan hem geschied wordt beschouwd en het geding tegen hem wordt gevoerd. (66) 21. De onteigening van al de binnen het regtsgebied derzelfde arrondissementsregtbank voor het werk noodige en niet bij minnelijke overeenkomst verkregene eigendommen moet te gelijker tijd gevraagd worden, op straffe van veroordeeling van den eischer in al de kosten van de gedingen, over later aangevraagde onteigeningen gevoerd. Deze bepaling is niet van toepassing op perceelen, krachtens art. 16 ter onteigening aangewezen. 82. De dagvaarding moet, op straffe van nietigheid, de som, welke als schadeloosstelling aangeboden wordt, vermelden. 23. Ten minste drie dagen vóór de verschijning legt de onteigenende partij tot staving van haren eisch, ter griffie van de regtbank over: 40. Ons besluit, waarbij de te onteigenen perceelen worden aangewezen ; 2". een door het hoofd van het gemeentebestuur afgegeven bewijs, dat de commissie tot aanhooring van de bezwaren der belanghebbenden zitting gehouden heeft in de gemeente, binnen welker kring het goed, welks onteigening gevorderd wordt, gelegen is; alsmede de Staatscourant, waarin die zitting ten minste veertien dagen te voren is bekend gemaakt; 3". een mede door het hoofd van het gemeentebestuur afgegeven bewijs, dat de uitgewerkte plans met de daarbij behoorende kaarten en grondteekeningen overeenkomstig art. 12 op de secretarie der gemeente gelegen hebben; en, zoo het plan, in het laatste lid van dat artikel genoemd, ter griffie van de provincie was nedergelegd, een daarvan door den griffier der Staten afgegeven bewijs. (20) 34. De regtbank behandelt zaken, aangaande onteigening ten aleemeenen nutte, vóór elke andere. Ten dage dienende concludeert de aanlegger tevens tot benoeming van één of meer deskundigen, ter opneming der schade door de onteigening aan de eigenaars en derde belanghebbenden te veroorzaken. Op denzelfden dag, of uiterlijk acht dagen daarna, geven de verweerders de gronden hunner tegenspraak bij conclusie op. Partijen kunnen in dezelfde teregtzitting hare conclusien bij pleidooi breeder ontwikkelen. .. , Alle gronden van verdediging, zoo exceptien als die, welke de hoofdzaak aangaan, worden, op verbeurte van het regt om de overige in te brengen, te gelijker tijd voorgesteld. Oproeping tot vrijwaring wordt niet toegelaten. Indien van twee of meer gedaagden de een verschijnt, deander niet wordt met den verschijnenden onmiddellijk voortgeprocecleeid, en 'de uitspraak geschiedt tusschen al de partijen bij een en hetzelfde vonnis, hetwelk als een vonnis op tegenspraak gewezen wordt beschouwd, en waartegen geen verzet wordt toegelaten. Het openbaar ministerie neemt zijne conclusie in dezelfde teiegtzitting of uiterlijk binnen vijf dagen daarna. Uiterlijk acht dagen na de teregtzitting doet de regtbank uitspraak. (38, 6b) # .. 1 , Z&. De regtbank kan aan de onteigenende partij haren eisch niet toewijzen: . .. , , . 10. wanneer de wet ontbreekt, waarbij het algemeen nut van het werk verklaard is; . 2". wanneer Ons besluit, waarbij de aanwijzing ter onteigening der in de dagvaarding vermelde goederen is geschied, met wordt overgelegd; . . . 3«. wanneer het blijken mogt, dat de comm>ssie tot aanhooring van de bezwaren der belanghebbenden bij de rigting van het werk in de gemeenten, binnen welker kring het goed, welks onteigening gevorderd wordt, gelegen is, geene zitting gehouden heeft, of wel dat de zitting niet vooraf in de Staatscourant bekend is gemaakt; , , , , 4". wanneer de uitgewerkte plans met de daarbij behoorende kaarten en grondteekeningen niet overeenkomstig art. 12 op de secretariën der gemeenten ter inzage gelegen hebben. 30. Tegen de uitspraak des regters, houdende nietigverklaring van de dagvaarding of ontzegging van den eisch om eemge andere reden, wordt hooger beroep toegelaten. S7. Buiten de gevallen, in het voorgaande artikel genoemd, benoemt de regtbank een of meer deskundigen in oneffen getale. Zij benoemt voorts een harer leden, om, vergezeld van den griffier, als commissaris bij het onderzoek der deskundigen tegenwoordig te zijn, en wijst het dagblad aan, waarin de aankondiging door het openbaar ministerie, in het volgende artikel vermeld, moet geschieden. 28. Het vonnis der regtbank wordt door de onteigenende partij aan de wederpartij beteekend ten minste acht dagen vóór dien, waarop het onderzoek is bepaald, met oproeping om daarbij tegenwoordig te zijn. Bij afwezigheid der wederpartij gaat het onderzoek door. Binnen acht dagen, nadat het vonnis is gewezen, wordt het door de meest gereede partij aan de deskundigen beteekend. De regtercommissaris bepaalt. met inachtneming van den meest mogelijken spoed, tijd en plaats van het onderzoek der deskundigen , en geeft daarvan onmiddellijk kennis aan het openbaar ministerie. Dit doet daarvan aankondiging in het dagblad, in het vonnis aangewezen. De griffier roept de deskundigen op. Derde belanghebbenden kunnen bij dat onderzoek tegenwoordig zijn, ten einde ook hunne schade te doen begrooten. 30. De deskundigen leggen op de plaats des onderzoeks in handen van den regtercommissaris den eed af. Zij kunnen, op de gronden in art. 1950 van het Burgerlijk Wetboek vermeld, door partijen gewraakt worden. De regtercommissaris beslist over de redenen van wraking, die niet dan vóór de eedsaflegging mogen worden voorgesteld. Van zijne beslissing valt noch hooger beroep, noch cassatie. In de plaats der deskundigen, die niet opgekomen zijn, of weigeren aan hunne verpligtingen te voldoen, als ook in de plaats van die, tegen welke hij de wraking heeft aangenomen, benoemt hij anderen. Indien ten gevolge hiervan het onderzoek moet worden uitgesteld, bepaalt de regtercommissaris daarvoor eenen naderen tijd, waarvan noch beteekening door partijen, noch aankondiging door het openbaar ministerie geschiedt. De regtercommissaris brengt de bepaling dezer wet omtrent de begrooting der schadeloosstelling, voor zooveel ter zake vereischt wordt, onder de aandacht der deskundigen. (6(5, 71) 3U. Partijen kunnen aan den regtercommissaris en de deskundigen al die stukken mededeelen en al de gronden opgeven, welke volgens haar oordeel tot eene juiste bepaling der schade kunnen leiden. 31. Ook ambtshalve kan de regtercommissaris ten allen tijde die personen voor zich en voor de deskundigen doen verschijner., wier inlichtingen hij tot betere beoordeeling der zaak nuttig mogt achten. Indien deze personen schadeloosstelling vorderen, wordt die door den regtercommissaris begroot en daarvan melding gemaakt in het procesverbaal. 33. De formaliteiten, bij het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering voorgeschreven omtrent het getuigenverhoor en het berigt van deskundigen, zijn ten deze niet toepasselijk, 33. Wanneer de deskundigen of de personen, wier verschijning de regtercommissaris gelast heeft, op den bepaalden tijd, schoon behoorlijk geroepen, niet opkomen, of, zonder wettige redenen, weigeren den eed te doen, of de van hen gevraagde inlichtingen te geven, worden zij door den regtercommissaris veroordeeld tot vergoeding der te vergeefs gedane onkosten (en tot eene boete van niet meer dan v(jf en twintig gulden); alles onverminderd hunne gehoudenheid jegens de partijen tot vergoeding van kosten, schaden en interessen. *) Hij kan hen echter op hun verzet bij ongezegeld verzoekschrift, om billijke redenen, van de tegen hen uitgesprokene veroordeeling vrijstellen (66, 71). 34. De griffier maakt een procesverbaal op, door den regtercommissaris en hem te onderteekenen, van het bij het onderzoek gebeurde. Hij neemt daarin de verklaringen op der personen, bij het onderzoek gehoord, welke verklaringen hun worden voorgelezen en door hen onderteekend. De deskundigen doen hun advies in het procesverbaal opnemen of voegen het er onderteekend bij. In het eerste geval teekenen zij mede het procesverbaal. Ingeval een deskundige of ander gehoord persoon niet kan teekenen of weigert dit te doen, wordt daarvan melding gemaakt in het procesverbaal, met opgave der redenen. De deskundigen verklaren de gronden, waarop hunne bepaling der schadeloosstelling rust. Zij begrooten ook de schadeloosstellingen aan derde belanghebbenden te betalen, voor zooverre die bij deze wet niet zijn geregeld. In het procesverbaal wordt de dag vermeld, waarop de nederlegging ter griffie, in het volgende artikel voorgeschreven, zal plaats hebben (66). 35. Een en ander wordt gedurende veertien dagen ter inzage der partijen als ook der derde belanghebbenden op de griffie nedergelegd, waarvan door den griffier in een dagblad , door den regtercommissaris aan te wijzen, kennis wordt gegeven. 3tt. Gedurende die veertien dagen kunnen partijen en derde belanghebbenden hunne bezwaren, na die aan de wederpartij te hebben beteekend, schriftelijk aan den regtercommissaris indienen. 33. Na afloop dier veertien dagen brengt de regtercommissaris, in de eerstvolgende voor de behandeling van burgerlijke zaken *) Het met kl. letter gedr. en tusschen () geplaatste afgeschaft door art. 8d, Inv. wet. bestemde teregtzitting, zijn rapport uit, zonder dat er eenige verdere oproeping der partijen vereischt wordt. Op dezelfde teregtzitting kunnen derde belanghebbenden conclusien nemen, en, zoowel als partijen, hunne conclusien nader bij pleidooi doen ontwikkelen. Het openbaar ministerie neemt zijne conclusien in dezelfde teregtzitting of uiterlijk binnen acht dagen daarna. Uiterlijk veertien dagen na die teregtzitting doet de regtbank, indien zij geen gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid, in art. 235 van het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering toegekend, uitspraak over de onteigening en over de schadeloosstelling, aan de eigenaars en derde belanghebbenden uit te keeren. SS? Gebouwen, van welke een gedeelte onteigend wordt, moeten, op de vordering des eigenaars bij zijne conclusie, in art. 24 cenoemd, door de onteigenende partij geheel worden overgenomen. " Ditzelfde zal met erven moeten geschieden, wanneer deze door de onteigening tot een vierde hunner uitgestrektheid vermindeien of kleiner dan tien vierkante Nederlandsche roeden worden. Deze overneming kan echter niet gevorderd worden , wanneer het overgebleven stuk gronds onmiddellijk aan een ander erf van denzelfden eigenaar grenst. , 8». Bij de berekening der schadevergoeding wordt met gelet op nieuwe getimmerten of' op veranderingen, gemaakt na de nederWgiTg ter inzage, in art" of in art. 12 bepaald, naar gelang het troed volgens het plan in eerstgemeld, of volgens dat in laatstgemeld artikel genoemd, ter onteigening is aangewezen (*-> * 40 Alleen de werkelijke waarde der goederen, niet de denk beeldige, welke zij uitsluitend voor den persoon des eigenaars hebben, komt in aanmerking. (92) 41 Bij de berekening der schadeloosstelling wordt acht gegeven op de mindere waarde, welke voor de niet onteigende goederen het noodzakelijk gevolg van de onteigening is. (ba) 42. Bij onteigening van een verhuurd goed wordt door de onteigenende partij aan den huurder, wiens huurtijd nog een of meer jaren moet duren, tot schadeloosstelling eene som betaald, gelijkstaande aan den huurprijs van twee jaren. Indien nogtans de te velde staande vruchten, of de onkosten welke de huurder aantoont gedurende de laatste twee jaren aan het goed te hebben besteed, meer beloopen dan de tweejarige huurprijs, wordt de waarde dier vruchten of het bedrag dier onkosten als schadeloosstelling betaald. Indien de huurder minder dan een jaar huur had, wordt hem de huurprijs van een vol jaar, of de waarde der te velde staande vruchten, zoo die meer beloopt, vergoed. Indien de verhuring of hare verlenging na een der termijren, in art 39 volgens de daarbij vermelde onderscheiding aangewezen heeft plaats gehad, wordt door de onteigenende partij aan den' huurder geene schadeloosstelling betaald, maar heeft deze eene vordering tot schadevergoeding tegen den verhuurder, ten ware anders mogt zijn overeengekomen. 43. De hypotheekhouder heeft geen regt op eenige afzonderlijke schadevergoeding. Hij oefent zijn regt alleen uit op de som, die aan den van zijn erf onteigende is toegekend, en zulks onverschillig of zijne schuldvordering al dan niet opeischbaar zij. Hij heeft geen regt, de betaling zijner geheele schuldvordering te eischen, wanneer slechts een gedeelte van het verhypothekeerde goed onteigend wordt Wanneer de hypotheek tot zekerheid eener voorwaardelijke schuld of eener schuld van onbepaalde grootte is gesteld, kan de scliuldeischer vorderen, dat die som tot het beloop der in de acte opgegevene waarde in een van de grootboeken der nationale werkelijke schuld, ter zijner keuze, worde ingeschreven; in het eerste geval tot dat de onzekerheid omtrent het bestaan der schuld hebbe opgehouden. Wanneer de hypotheek tot zekerheid van altijddurende renten is gesteld, wordt het twintigvoudig bedrag der jaarlijksche rente uit de schadeloosstelling voldaan. 414. Wanneer ten gevolge der onteigening een regt van erfdienstbaarheid verloren wordt, zal de vergoeding uit de aan den onteigende toegekende som worden gevonden, en daarop bij de bepaling dier som worden gerekend. Bij de berekening wordt vooral de meerdere of mindere noodzakelijkheid dier erfdienstbaarheid , en de mogelijkheid haar door eene andere te doen vervangen, in het oog gehouden. 45. Hij die op het onteigende goed een regt van vruchtgebruik had, heeft slechts aanspraak op de interessen van de aan den onteigende als schadeloosstelling toegekende som, welke op zijn verlangen in een der grootboeken der nationale werkelijke schuld, ter zijner keuze, wordt ingeschreven. Hetzelfde geldt voor hen, die een regt van gebruik of bewoning op het onteigende goed hebben, doch alleen tot een bedrag, berekend naar gelang van hun genot, door de deskundigen te bepalen. Bij onteigening van fideicommissaire goederen , doel de bezwaarde erfgenaam de schadeloosstelling in een der grootboeken inschrijven. 4®. Zij, die door de onteigening een regt van grondrenten of tienden verliezen, hebben uit de som, tot schadeloosstelling aan den schuldpligtige toegewezen, regt op den afkoopprijs, bij de vestiging bepaald, en, bij gebreke van zoodanige bepaling, op het twintigvoudig bedrag der jaarlijksche of gemiddelde opbrengst, volgens de regels in artt. 799 en 800 var. het Burgerlijk Wetboek gesteld. 4 J. Bij verlies ten gevolge van onteigening van eenen in tijdelijke erfpacht bezeten grond, wordt de vergoeding, aan den erfpachter verschuldigd, door de deskundigen begroot, die daarbij letten op den tijd, dien het regt waarschijnlijk nog zou hebben geduurd. Op gelijke wijze bepalen zij, wat uit de schadeloossteUirg aan hem die een regt van opstal verliest, zal worden betaald. Bij onteigening van erven, aan het regt van beklemming onderworoen of in eeuwigdurende erfpacht bezeten, worden zoowel de Saar als de beklemde meijer, of de erfpachter ,n het geding geroepen en de aan elk hunner verschuldigde schadeloosstelling afzonderlijk begroot van bepoldering en droogmaking van verdronken fanden, wordt aan de onteigenden overeenkom- IZ de bepaling van art. Ö49 van het Burgerlijk Wetboek, slechts de waarde betaald, waarop die gronden als verdronken land zullen W°i».n Wanneer de onteigening niet den geheelen grond w^rop de in de vorige artikelen genoemde regten rusten, maar slechts een gedeelte treft, wordt de schadeloosstelling in evenredighe van het niet onteigende tot het onteigende gedeelte, naar de bT«StaWadneneered; vonnis bepaalde schadevergoeding mee?'bedraagt dan het gedane aanbod, wordt de onteigenende partij, en inde overige gevallen de verweerder, in de kosten Ve&l^d Wanneer het vonnis bij verstek is Sjezen kan men daartegen binnen acht dagen na de beteekening, op de wijze, in het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering voorgeschreven, in ver- zet^komen.gen ^ wordt geen h beroep toegelaten De voorziening in cassatie moet binnen drie dagen na de uit- SPztj?kges1chiedt>doOT1'eene verklaring ter griffie der regtbank, die he^ vonnis heeft g wordt binnen acht dagen met eene °"twl^_ keïng van de gronden der cassatie aan de tegenpartij beteekend en s?aat vergezeld van dagvaarding tegen de eerstvolgende voor de behandeling van burgerlijke zaken bestemde, teregtzitting na den in het volgend lid bepaalden termijn. De tegenpartij heeft veertien dagen om, des verkiezende, te ant- genoemde teregtzitting nemen de partijen hare conclusien, des verkiezende bij pleidooi, mits in dezelfde teregtzitting, nader 16 HetW'openbaar ministerie neemt zijne conclusien in diezelfde teregtzitting, of uiterlijk binnen vijf dagen daarna. Uiterlijk acht dagen na de teregtzitting spreekt de Hooge Raad Z'JS4.rreBinnen acht dagen, nadat het vonnis in krachtt van gewijsde is gegaan, doet het openbaar ministeue het bij ui treksel fn een dagblad der provincie, bij het vonnis aangewezen, plaatsen. Hetzelfde heeft, met inachtneming van denzelfden termijn, op last van het openbaar ministerie bij den Hoogen Raad plaats, wanneer de voorziening in cassatie tegen het vonnis, waarbij de onteigening werd uitgesproken, verworpen is, of wanneer de Hooge Raad, het vonnis des eersten regters vernietigende, de onteigening uitspreekt, in welk geval zijn arrest het dagblad aanwijst. HOOFDSTUK IV. Over de betaling van de schadeloosstelling. 55. Het vonnis van onteigening vervalt, wanneer niet binnen zes maanden, nadat het in kracht van gewijsde is gegaan, de schadeloosstelling betaald, of, in de gevallen waarin dit volgens deze wet kan geschieden, geconsigneerd is. De onteigenende partij is alsdan gehouden tot vergoeding der schade, welke de wederpartij daardoor mogt hebben geleden. Onder die schade zijn echter niet begrepen de proceskosten, waarin de onteigende mogt zijn veroordeeld, noch ook het verlies der voordeelen, die de onteigende uit de onteigening zou hebben getrokken. Onder de schadeloosstelling zijn begrepen de wettelijke interessen daarvan, te rekenen van den achtsten dag nadat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. (67, 72) 50. Wanneer zij, tegen wie de onteigening is uitgesproken, de bepaalde schadeloosstelling weigeren aan te nemen, kan de onteigenende partij zich in het bezit doen stellen van het onteigende goed, mits de schadeloosstelling aangeboden en geconsigneerd zij, op de wijze in de Tweede Afdeeling van den Vierden Titel van het Derde Boek van het Burgerlijk Wetboek bepaald. (67) 52. In het geval van het voorgaand artikel wordt de onteigenende partij, op bevelschrift van den voorzitter der arrondissementsregtbank, des noods door middel van den sterken arm, in het bezit der onteigende goederen gesteld. Bij haar verzoekschrift aan dien voorzitter moet zij een afschrift van het vonnis overleggen, waarbij de onteigening uitgesproken is, en eene verklaring van den griffier der arrondissementsregtbank, of, zoo er voorziening in cassatie heeft plaats gehad, van den griffier bij den Hoogen Raad, dat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Ook de acte, waaruit van het aanbod van gereede betaling en van de daarop gevolgde consignatie, of wel alleen van de consignatie in het geval van het volgend artikel, blijkt, moet worden overgelegd. (60,67,72) _ 5g. Wanneer onder de onteigenende partij beslag op de schadeloosstelling gelegd, of wanneer er rangregeling gevraagd mogt worden, doet zij terstond zonder eenig aanbod de gelden consigneren en zich op de hierboven bepaalde wijze in het bezit stellen. (74) 5». Het vonnis van onteigening wordt tegen overlegging van een duplicaat der quitantie van betaalde schadeloosstelling, of van een afschrift der beschikking van den voorzitter der arrondissement;; resrtbank waarbij de inbezitneming wordt toegestaan , n de openb^e registers, bedoeld bij art. 671 van het Burgerlijk ^VDooTkdieOVovTrS^ng gaat de eigendom op de onteigenende partij over. vrij van alle lasten en regten daarop rustende Alleen erfdienstbaarheden kunnen op het onteigende goed gevestigd blijvm r]orh n;et aan met goedvinden der onteigenende partij. «O Diik- en soortgelijke lasten en alle belastingen, hoegenaamd, wa^miede het onteigende goed is be.waard of die daarvan worden betaald, gaan van den dag, waarop het eindvonnis van onteigening in kracht van gewijsde is gegaan, of waarop, in het geval van art. 57, de inbezitneming heeft plaats gehad, op de onteige- ne«l. PIndienVe ten'gevolge van oorzaken welke de onteigenende hii made was uit den weg te ruimen, met het werk, waartoe werd onteigend niet binnen een jaar nadat het eindvonnis van onteige- 7 „ kracht van gewijsde is gegaan, aanvang is gemaakt ot rfrheid daaraan meer dan een jaar mogt zijn gestaakt, ofmdien St andèfeomsUndSheden is aantetoonen, dat het werk blijkbaar niet tot stanT zal worden gebragt, kan de onteigende bij den reger Vipt afgestane ffoed terugvorderen in ^en toestand, waarin het zich h^vindT' doch onder gehoudenheid om, in evenredigheid tot detrnX" nge"^, df.ehadeWteliing terng te geven. (06) TITEL II. Over de onteigening bij vestingbouw, den aanleg, het herstel of onderhoud van dijken, bjj besmetting of andere dringende omstandigheden. HOOFDSTUK I. Over de onteigening bij vestingbouw den aanleg, het herstel of onderhoud van dijken. «•» Onteigening van onroerende zaken, ten behoeve van vestingbouw dèn aanleg, het herstel of het onderhoud van d.jken, he^ft plaats uit kracht van een door Ons , den Raad van State gehoord, genomen besluit, waarbij de goederen die onteigend moeten worden, naauwkeurig, met opnoeming hunner kadastrale nommers en van de namen der in de registers van het kadaster vi» ~ _ __ n!rfamorc wovfien aangewezen. Dat besluit wordt in het Staatsblad geplaatst. (65) 6» Alvorens dit besluit te nemen worden de belanghebbenden in staat gesteld, hunne bezwaren tegen de ngting van het werk kenbaar te maken aan eene commissie, zamengesteld op de wijze bij art. 10 bepaald. Waar het den aanleg, het herstel of het onderhoud van dijken geldt, wordt de commissie mede bijgestaan door een lid van een der ter plaatse bestaande collegien of besturen, in artt. 1 en 2 der wet van 9 October 1841 {Staatsblad no. 4*2) vermeld. *) Deze commissie houdt in alle gemeenten, onder welke goederen te onteigenen zijn, ten minste ééne zitting. 64. Art. 9, het laatste lid van art. 10 en de artt. 11 tot en met 61 zijn ten deze toepasselijk, met uitzondering van no. 1 van art. 25.- Bi». Wanneer niet de grond zelf onteigend wordt, maar slechts tot het verrigten van in dezen titel vermelde werken zekere speciën uit den grond noodig geacht worden, mag dit ook op een besluit van Gedeputeerde Staten of wel der in artt. 1 en 2 der wet van 9 October 1841 (Staatsblad no. 42) vermelde collegien en besturen, geschieden"). Het besluit, door Ons of door de zoo even genoemde collegien of besturen genomen, wijst zoo naauwkeurig mogelijk de oppervlakte aan, waarover en de diepte, tot welke de uitgraving zal plaats hebben. Behalve de plaatsing in het Staatsblad, in art. 62 voorgeschreven, wordt het in de Staatscourant en in een dagblad der provincie opgenomen. De schadeloosstelling bepaalt zich in dat geval tot de waarde der weggenomen speciën en de schade, door die wegneming aan den grond toegebragt, met inachtneming der bepaling van art. 41. tftt. Bij gebreke van minnelijke schikking benoemt de arrondissementsregtbank, in het geval van het voorgaande artikel, op het verzoekschrift hetzij van hem, die onteigent, of van den eigenaar van den grond, een of meer deskundigen, in oneffen getale, om een berigt over de schadeloosstelling te geven. Bij het verzoekschrift moet een exemplaar van het Staatsblad, waarin Ons besluit, of van de Staatscourant en het dagblad der provincie, waarin dat der Gedeputeerde Staten of der andere genoemde collegien of besturen is opgenomen, worden overgelegd. De regtbank benoemt één harer leden, om als commissaris, vergezeld van den griffier, bij het onderzoek der deskundigen tegenwoordig te zijn. Zij bepaalt tevens den dag en de plaats, waar en wanneer dat onderzoek zal geschieden. Ten minste twee maal vier en twintig uren te voren wordt dit aan de wederpartij beteekend en afschrift van het exploit ter griffie van de regtbank nedergelegd. Bij gebreke dier beteekening vervalt het vonnis. Het vonnis wordt aan het gebouw der regtbank aangeplakt, en de griffier roept de deskundigen op. *) Do wet van 9 October 1841, S. 42, is vervallen door art. 26 der wet vau i Mei 1902, S. 54. Derde belanghebbenden kunnen bij het onderzoek tegenwoordig zijn, ten einde ook hunne schade te doen begrooten De regtercommissaris bepaalt bij het onderzoek den dag, waarop hij zijn rapport aan de regtbank zal uitbrengen. Deze dag wordt aan de wederpartij beteekend, zoo zij niet is verschenen bij het onderzoek, en afschrift van het exploit ter griffie nedergelegd. Inmiddels liggen het procesverbaal van den regtercommissaris en het advies der deskundigen op de griffie ter lezing. Od den bepaalden dag nemen, na het rapport van den regtercommissaris, partijen en derde belanghebbenden hunne conclusien, welke zij, mits op dezelfde teregtzittmg, bij pleidooi breeder kunnen ontwikkelen. . . . , , De regtbank beslist, na het openbaar ministerie gehoord te hebben, terstond of op de eerstvolgende teregtzittmg. Geenèrlei andere formaliteiten behoeven hier in acht te worden geTeecn 'het vonnis, waarbij de onteigening is uitgesproken, wordt noch verzet, noch hooger beroep. noch beroep in cassatie toegelaten Het 2de en 3de lid van art. 20, het laatste lid van art. 24, de artt 29 en 33 en de vijf eerste leden van art. 34, zijn op ae regtsvördering, in dit artikel omschreven, van toepassing. «3 De wegneming der speciën heeft niet plaats dan nadat de onteigenende partij de schadeloosstelling heeft betaald of geconsigneerd . De artt. 55 tot 58 zijn ook hier van toepassing. OH. De artt. G5 tot en met 67 zijn niet toepasselijk ingeval de SDecie wordt genomen van gronden, waarop de verpligting tot levering tegen of zonder vergoeding, krachtens gewoonte of verordening. zoo wel als uit anderen hoofde, mogt rusten. Geene nieuwe verpligting van dezen aard kan na de afkondiging dezer wet door gewoonte of verordening worden gevestigd*). (Art. IV Add. Artt. Grondwet) HOOFDSTUK II. Over onteigening bij besmetting. B9. Onteigening ter afwering eener gevreesde, of tot het stuiten van den voortgang eener aanwezige, besmetting heeft plaats uit kracht van een besluit, door Ons genomen, verklarende dat daarvoor genoegzame reden bestaat. Wanneer echter het gevaar *) De onderstr. woorden zijn toegevoegd M de wet m IJlt8, ,^,r. (De Hooge Raad besliste bij arrest van 12 lebruan 1868I (W.,1936), dat jeror dening of gewoonte geene verpligting tot aardlevering kon vestigen, z°° uitzondering in art. 6S gemaakt alleen dan van toepassing kon zijn, wannee de verplichting tot aardlevering rustte op overeenkomst. Daarop is het art. gewijzigd zooals het nu luidt.) slechts voor eene provincie in het bijzonder te duchten is, kan die verklaring ook bij besluit van Gedeputeerde Staten geschieden. In zeer dringende gevallen kunnen de gemeentebesturen hiertoe overgaan, mits van hun besluit binnen twee maal vier en twintig uren aan Gedeputeerde Staten kennis gevende. , 0 In het besluit, zoo van Ons, als van Gedeputeerde Staten of van het gemeentebestuur, worden de goederen, die onteigend moeten worden, met opnoeming van de namen der eigenaars, aangewezen, en wordt daarin wijders melding gemaakt van de schriftelijke verklaring van eenen deskundige, waaruit van de noodzakelijkheid dier onteigening blijkt. Het besluit wordt op de gebruikelijke wijze ter openbare kennis gebrast, en in een of meer daarbij aan te wijzen dagbladen geplaatst. Indien het besluit de onteigening betreft van besmette of van besmetting verdachte voorwerpen, kunnen die voorwerpen onmiddellijk of later door of van wege het bestuur, met de onteigening belast, worden in beslag genomen. Gedeputeerde Staten kunnen de toepassing van hun besluit aan de gemeentebesturen opdragen. . ÏO. Bij gebreke van minnelijke schikking dient, in het geval van het voorgaand artikel, het bestuur, met de onteigening belast, een verzoekschrift aan den kantonregter in, strekkende dat de onteigening door hem worde uitgesproken en de schadeloosstelling Bij het verzoekschrift moet het besluit, volgens het voorgaand artikel genomen, worden overgelegd. De kantonregter benoemt daarop onmiddellijk een of meer deskundigen, in oneffen getale, welke, na beedigd te zijn, hun oordeel omtrent de hoegrootheid der schadeloosstelling uitbrengen. SÉ. De kantonregter is met zijnen griffier bij het onderzoek der deskundigen tegenwoordig. Hij laat terstond van hunne meening en de gronden, daarvoor door hen aangevoerd, door zijnen griffier procesverbaal opmaken, en bepaalt onmiddellijk daarna of uiterlijk drie maal vier" en twintig uren later, de verschuldigde schadevergoeding. De eigenaar wordt, indien hij binnen de gemeente woont, waar het onderzoek moet plaats hebben, door den kantonregter zooveel noodig schriftelijk, uitgenoodigd, bij het onderzoek der deskundigen tegenwoordig te zijn; desgelijks, indien het de onteigening van een besmet voorwerp geldt, de personen bij welke het gevonden is. Derde belanghebbenden kunnen bij het onderzoek tegenwoordig zijn, ten einde ook hunne schade te doen begrooten. De artikelen 29 en 33 zijn ook hier toepasselijk, behoudens dat hetgeen daar van den regtercommissaris gezegd is, op den kantonregter toepasselijk wordt. . , Geenerlei andere formaliteiten behoeven hier m acht te worden genomen. meijer wiersma, Staatswetten. 2e druk. De termijnen worden naar gelang der omstandigheden, door den kantonregter, des noods van uur tot uur, bepaald. Tegen het vonnis des kantonregters, waarbij de onteigening is uitgesproken, wordt noch verzet, noch hooger beroep, noch beroep in cassatie toegelaten. SS. De overgang van den eigendom, voor zooverre het roerende goederen betreft, heeft niet plaats, dan nadat van wege het bestuur, met de onteigening belast, de schadeloosstelling is betaald of geconsigneerd; het laatste, wanneer binnen de gemeente, waar het onteigende goed zich bevindt, de gelegenheid ontbreekt de betaling te doen, of de onteigende weigeren mogt op het hem gedane aanbod de schadevergoeding te ontvangen, of wel, wanneer er beslag op die penningen mogt zijn gelegd. Art. 55 is ook hier van toepassing. Bij onroerende goederen gelden de bepalingen van het Vierde Hoofdstuk van den Eersten Titel, behoudens dat hetgeen daar van den president der regtbank gezegd is, op den kantonregter toepasselijk wordt, en de overlegging van de verklaringen des griffiers, in art. 57 voorgeschreven, vervalt. De schadeloosstelling wordt door het bestuur, met de onteigening belabt, voorgeschoten en komt ten laste van den Staat. In die provinciën echter waar provinciale belastingen tot het te keer gaan der besmetting worden geheven, komen de kosten ten laste der provincie. TITEL III. Over onteigening bjj oorlog, brand of watersnood. Ï3. Wanneer ingeval van oorlog, brand of watersnood, oogenblikkelijke inbezitneming volstrekt noodzakelijk geacht wordt, kan deze op last van de hoogste burgerlijke of militaire overheid, ter plaatse aanwezig, geschieden. Ingeval van watersnood kan die last ook door de betrokken collegien en besturen, in artt. 1 en 2 der wet van den 9 October 1841 (Staatsblad no. 42) vermeld, of door de hoofden dier collegien en besturen, gelijk door hunne daartoe gemagtigde leden, worden gegeven. *) •) Do wet van 9 October 1841, S. 42 is vervallen door art. 26 der wet van 9 Mei 1902, S. 54. Oorlog, in den zin dezer wet, wordt geacht aanwezig te zijn, niet alleen bij uitgebroken krijg, maar ook zoodra de toestand zoo dreigend voor 's lands defensie is, dat de militie te land, hetzij geheel, hetzij ten deele, buitengewoon krarhtens art. 184 (nu 185) der Grondwet door Ons is bijeengeroepen, en zoolang die als zoodanig onder de wapenen blijft *). (Art. 18ti G.) Door watersnood wordt niet enkel het geval verstaan dat dijken zijn doorgebroken of overstroomingen hebben plaats gehad, maar ook dat van dringend of dreigend gevaar voor doorbraak of overstrooming. De eigendom gaat onmiddellijk op dengene over, in wiens naam de inbezitneming is geschied, vrij van alle lasten en regten daarop rustende. Alle in art. 60 genoemde lasten of belastingen, waarmede het onteigende goed is bezwaard, gaan van den dag der inbezitneming op hem over. Ï4. Zoodra mogelijk na de onteigening, moet degene, die haar bevolen heeft, aan de onteigenden geregtelijk eene schadevergoeding doen aanbieden, of in de gevallen, in art. 5o genoemd, consigneren. .... . , Indien dit aanbod of die consignatie niet binnen drie maanden is geschied, alsmede wanneer met het aangebodene of geconsigneerde geen genoegen wordt genomen, kan de schadevergoeding in regten door de onteigenden worden gevorderd. In het eerste geval kan de Staat, de provincie, de gemeenten of het waterschap de bedoelde schadeloosstelling van hen, die de onteigening gelast hebben, persoonlijk terugvorderen, ten ware het verzuim buiten hunne schuld mogt hebben plaats gehad. SS. De wettelijke interessen der verschuldigde schadevergoeding moeten van den dag der inbezitneming aan de onteigenden worden betaald. . , jf, Wanneer hij, in wiens naam de onteigening gelast is, den eigendom van het goed niet langer voor het beoogde doel noodig acht, en er nog geene drie jaren sedert de onteigening verloopen zijn,'is de onteigende bij voorkeur boven alle anderen tegen betaling van den prijs, door deskundigen te begrooten, tot de verkrijging daarvan geregtigd. *1 Al 3 aldus eew bii de wet van 29 Maart 1877, S. 52. Oorsiir luidde al. 3: „Door oorlog wordt hier niet enkel openbaar verklaarde oorlog, maar ook liet geval verstaan, waarin vestingen ol versterkte plaatsen in staat van oorlog of beleg zijn gesteld." Toegevoegd door de Woningwet» TITEL IV. *) Over onteigening in het belang der volkshuisvesting. ÏÏ. Zonder voorafgaande verklaring bij de wet, dat het algemeen nut de onteigening vordert, kan in het belang der volkshuisvesting onteigening plaats vinden: 1°. ter ontruiming van oppervlakten, waarop ten gevolge van gebrekkigen toevoer van licht of lucht of gemis van andere voor bewoonbaarheid noodzakelijke vereischten in verband met den onderlingen zamenhang of met de ligging der gebouwen , afdoende verbetering rler woningen langs anderen weg bezwaarlijk uitvoerbaar is; (79) . , 2". ter verwijdering van één of meer woningen, waarvan atdoende verbetering in verband met hare ligging, onderling of ten opzigte van andere woningen of perceelen, bezwaarlijk uitvoerbaar is; . , 3". ter verwijdering van één of meer woningen ot perceelen, die, al of niet geschikt ter bewoning of niet ter bewoning bestemd, beletten, dat aangrenzende of nabijgelegen woningen in bewoonbaren staat kunnen worden gebragt; 4". ter verkrijging van de beschikking over ongebouwde ot gebouwde eigendommen , ten einde uitvoering te kunnen geven aan een in het belang der volkshuisvesting vastgesteld bouwplan of aan een plan van uitbreiding, vastgesteld in verband met § o der Woningwet. . . In de genoemde gevallen geschiedt de onteigening overeenkomstig de volgende artikelen. S8. De onteigening geschiedt ten name der gemeente ot van vereenigingen, vennootschappen of stichtingen, uitsluitend in het belang van verbetering der volkshuisvesting werkzaam en als zoodanig, door Ons, Gedeputeerde Staten gehoord, toegelaten. De vereischten voor toelating worden nader bij algemeenen maatregel van bestuur vastgesteld. (80) 79. Onteigening in het belang der volkshuisvesting heeft, behoudens het geval omschreven in artikel 87, plaats uit kracht van een besluit van den gemeenteraad, door Ons, den Raad van State gehoord, goedgekeurd. In het geval, omschreven bij artikel 77, 1 ., brengt de gezondheidscommissie . ingevolge de Gezondheidswet ingesteld, een beiedeneerd verslag uit aangaande den toestand der woningen, met opgaaf van de te onteigenen gebouwen, welke haars inziens alsnog aan voor bewoonbaarheid noodzakelijke vereischten voldoen. (80, 85) *) Titel IV toegevoegd door de Woningwet (wet van 22 Juni 1901,_ S. 158), welke, krachtens K. B. van 2 Juli 19j2 (S. 121), in werking is getreden op 1 Augustus 1902. Toegevoegd door de Woningwe*- §0. Belanghebbenden worden , voordat eene beslissing van den gemeenteraad omtrent de onteigening wordt genomen, in de gelegenheid gesteld hunne bezwaren te doen hooren. Te dien einde doen Burgemeester en Wethouders, indien ontïigening ten name der gemeente wordt beoogd, een uitgewerkt, bij besluit van den gemeenteraad voorloopig goedgekeurd P'an» met uitvoerige kaarten en grondteekeningen en met duidelijke aanwijzing van de te onteigenen eigendommen, met hunne kadastrale nummers en de namen hunner in de registers vat\ kadaster aangeduide eigenaars gedurende ten minste dertig dagen op de gemeente-secretarie ter inzage voor een ieder nederleggen. Eene vereeniging, vennootschap of stichting, als bedoeld in artikel 78, die onteigening ten haren name verlangt, legt aan Burgemeester en Wethouders over een uitgewerkt plan met verdere bescheiden , als vermeld in het tweede lid. Binnen eene maand, nadat hieraan is voldaan, doen Burgemeester en Wethouders die stukken gedurende ten minste dertig dagen op de gemeente-secretarie ter inzage voor een ieder nederleggen. Van elke nederlegging wordt door het hoofd van het gemeentebestuur in een of meer nieuwsbladen der gemeente of, bij net ontbreken daarvan, eener naburige gemeente , onverwijld kennis gegeven. Zij wordt daarenboven door hem op de gebruikelijke wijze aan de ingezetenen bekend gemaakt. Bij de stukken, die ter inzage worden nedergelegd, voegen Burgemeester en Wethouders in het geval, bedoeld bij artikel 7., tweede lid, het daar genoemde verslag der gezondheidscommissie. (85 , 89 , 91) . , 81. De belanghebbenden kunnen uiterlijk veertien dagen na verloop van den termijn voor nederlegging hunne bezwaren s<^n|" telijk aan het gemeentebestuur opgeven. Burgemeester en Wethouders brengen die bezwaren ten spoedigste ter kennis van de gezondheidscommissie, met verzoek om advies. (85) 88. Artikel 9 is ten deze van toepassing, met dien verstande, dat hetgeen daar van den Staat gezegd wordt, van toepassing wordt op de gemeente. . , , 83. Besluit de gemeenteraad tot onteigening ten name der gemeente of van eene vereeniging, vennootschap of stichting, dan worden bij het raadsbesluit tot onteigening de perceelen aangewezen, welke onteigend zullen worden, door aanhaling van de plans of kaarten, waarop die perceelen naauwkeurig zijn aangewezen en vermelding van hunne kadastrale nummers en de namen der in de registers van het kadaster aangeduide eigenaars. Indien andere perceelen dan die, welke bij het eerste plan vermeld zijn, moeten worden onteigend, worden de bepalingen der vier voorgaande artikelen ten aanzien dier perceelen toegepast. (»/) 84. Het raadsbesluit tot onteigening wordt in een of meer nieuwsbladen der gemeente of, bij het ontbreken daarvan, eener Toegevoegd door de Woningwet. naburige gemeente openbaar gemaakt. Het wordt daarenboven door het hoofd van het gemeentebestuur op de gebruikelijke wijze aan de ingezetenen bekend gemaakt. (87, 89) 85. Het raadsbesluit tot onteigening wordt met de plannen, kaarten, grondteekeningen, verslagen, bezwaarschriften en adviezen, in de artikelen 79—81 vermeld, voorgedragen aan Gedeputeerde Staten, die Ons binnen twee maanden na ontvangst verslag doen. Gedeputeerde Staten winnen, alvorens het verslag te doen, het advies in van den inspecteur, belast met het toezigt op de handhaving van de wettelijke bepalingen betreffende de volkshuisvesting. SB. Onze beslissing, binnen drie maanden nadat Gedeputeerde Staten Ons verslag hebben gedaan, bij een met redenen omkleed besluit te nemen, wordt aan Gedeputeerde Staten medegedeeld en door dezen ter kennis gebragt van het gemeentebestuur en van de onteigenende partij. Wordt het raadsbesluit door Ons goedgekeurd, zoo wordt Ons daartoe strekkend besluit in de Staatscourant opgenomen. 8S. Indien de gemeenteraad naar aanleiding van een tot onteigening strekkend verzoek van eene vereeniging, vennootschap of stichting niet tot onteigening besluit, kan door den aanvrager binnen vier maanden na verloop van den termijn, genoemd in artikel 81, maar niet eerder dan eene maand na verloop van dien termijn, voorziening bij Ons worden gevraagd. Wordt door Ons, Gedeputeerde Staten gehoord, de onteigening toegestaan, zoo zijn de artikelen £3 en 84 van toepassing, met dien verstande, dat hetgeen daar van het raadsbesluit wordt gezegd , van toepassing wordt op Ons besluit. Ons besluit tot onteigening behoeft bekrachtiging door de wet en vervalt indien deze wet niet binnen zes maanden na dagteekening van Ons besluit is afgekondigd. (79) 88. De artikelen 3 en 4, alsmede de artikelen 17—22, 24, 26—38, 40, 41, 42, 1ste en 2de lid, 43—47 , 49—54 zijn ten deze van toepassing behoudens dat, indien de gemeenteraad tot onteigening heeft besloten, hetgeen van Ons besluit gezegd wordt, van toepassing wordt op het besluit van den gemeenteraad en dat, wanneer de onteigening geschiedt ten name van eene vereeniging, vennootschap of stichting, deze als eischende partij optreedt. 8B. Ten minste drie dagen vóór de verschijning legt de onteigenende partij tot staving van haren eisch ter griffie van de regtbank over: a. indien de gemeenteraad tot onteigening heeft besloten: 1°. het raadsbesluit, waarbij de te onteigenen perceelen worden aangewezen; 2°. Ons besluit tot goedkeuring daarvan; 3". een door het hoofd van het gemeentebestuur afgegeven bewijs, dat de artikelen 80 en 84 zijn nageleefd; Toegevoegd door de Woningwet. b. indien tot onteigening is besloten overeenkomstig het bepaalde in artikel 87: 1". Ons besluit, waarbij de te onteigenen perceelen worden aangewezen; 2". een nummer van het Staatsblad, waarin de wet tot bekrachtiging van Ons besluit is opgenomen. (90) ttO. De regtbank kan aan de onteigenende partij haren eisch niet toewijzen: lu. wanneer de volgens artikel 89 door de onteigenende partij over te leggen bescheiden niet zijn overgelegd; 2°. wanneer het blijken mogt, dat de artikelen 80 en 84 niet zijn nageleefd. Al. Bij de berekening der schadevergoeding wordt niet gelet op nieuwe getimmerten of op veranderingen, gemaakt na de nederlegging ter inzage van het in artikel 80, tweede en derde lid, bedoeld plan. 93. Als de werkelijke waarde, bedoeld in artikel 40, wordt aangemerkt, behoudens het bepaalde in de volgende artikelen, de som, die de goederen in het tijdperk, beginnende achttien maanden en eindigende zes maanden vóór den dag, waarop het plati, bedoeld in artikel 80, tweede en derde lid, ter inzage is nedergelegd, elk in het bijzonder hadden kunnen opbrengen, bijaldien alle goederen, op welke het besluit tot onteigening betrekking had, in het bovengenoemde tijdperk ten verkoop waren aangeboden. (93) »3. Indien het te onteigenen gebouw onbewoonbaar is verklaard , wordt vergoed de waarde van den grond en van de bouwmaterialen , ingeval het gebouw voor geen enkel doeleinde kan worden gebruikt. Ingeval het gebouw tot eenig ander doeleinde dan bewoning zoude kunnen worden gebruikt, wordt vergoed de waarde van den grond en van de bouwmaterialen, vermeerderd met zoodanig bedrag, als billijk kan worden geacht in verband met de meerdere voordeelen. welke de eigenaar uit bedoeld gebruik zou kunnen trekken. Voor de bepaling van de waarde van den grond is artikel 92 van toepassing. Indien slechts een gedeelte van het te onteigenen gebouw onbewoonbaar is verklaard, wordt bij de bepaling der waarde van het geheel daarmede rekening gehouden. Daarbij wordt gelet op de geschiktheid of ongeschiktheid van het onbewoonbaar verklaarde deel voor andere doeleinden dan bewoning. »•*. Indien eene aanschrijving tot het aanbrengen van verbeteringen volgens artikel 14 der Woningwet is gedaan, zonder dat daaraan gevolg is gegeven, wordt vergoed de waarde, die het gebouw zoude hebben in geval zoodanige verbeteringen waren aangebragt, met aftrek van de kosten van verbetering. Indien het gebouw door een grooter aantal personen wordt bewoond dan volgens plaatselijke verordening geoorloofd is, wordt bij het bepalen van de werkelijke waarde geene rekening gehouden met de Toegevoegd door de Woningwet. vermeerdering van huurprijs, welke uit die overschrijding voortvloeit. 0&. Indien de huurder minder dan een jaar huur had, wordt hem het viervoud van den huurprijs, berekend per tijdperk, waarvoor de huur was aangegaan, tot ten hoogste dien van een jaar, of de waarde der te velde staande vruchten, zoo die meer beloopt, vergoed. Indien de verhuring of hare verlenging na het tijdstip, in artikel 91 aangewezen, heeft plaats gehad, wordt door de onteigenende partij aan den huurder geene schadeloosstelling betaald, maar heeft deze eene vordering tot schadevergoeding tegen den verhuurder, ten ware anders mogt zijn overeengekomen. Voortzetting van huur, bij de week aangegaan, wordt niet als verlenging in den zin van het vorige lid beschouwd. »«. Ten aanzien van de betaling der schadeloosstelling gelden de bepalingen van het Vierde Hoofdstuk van den Eersten Titel, behoudens dat, in de gevallen, genoemd bij artikel 61, de onteigende de keuze heeft tusschen terugvordering, als omschreven bij dat artikel, en eene vordering tot uitkeering van eene door den regter naar billijkheid te bepalen schadeloosstelling boven de reeds genotene en dat de daar genoemde termijnen van één jaar worden gesteld op tien jaren. SLOTBEPALINGEN. O» (oud 77). Op de gevallen, waarin volgens art. 187 (nu 1F6) der Grondwet moet worden voorzien, is deze wet niet toepasselijk. 9§ (oud 78). De wet van 29 Mei 1841 (Staatsblad n". 19) is ingetrokken. Zij blijft intusschen toepasselijk op regtsvorderingen tot onteigening vóór de afkondiging dezer wet aangevangen. Het zal desniettemin aan de onteigenende partij vrijstaan, van hare volgens de vorige wet aangevangen regtsvordering, zoolang nog geen vonnis in de zaak is gewezen, afstand te doen en eene nieuwe volgens deze wet in te stellen. In dat geval moet zij alle kosten, door de wederpartij tot op het doen van dien afstand gemaakt, betalen. Zij kan tot die betaling genoodzaakt worden op het enkel bevelschrift van den voorzitter der arrondissementsregtbank, gesteld aan den voet van den door de wederpartij opgemaakten staat van kosten. Dit bevelschrift is uitvoerbaar bij voorraad. WET van 5 Junij 1875, S. 110, tot vaststelling van bepalingen bij het voorkomen van hondsdolheid, gew. door de Inv. wet, de wet van 15 April 1891, S. 8U, en de wet van 3 Febr. 1902, S. 14. *) Art. 1. Zoodra zich bij een hond of eene kat verschijnselen van dolheid voordoen, of zoodra een dezer dieren door een dol of van dolheid verdacht dier gebeten is, behoort de eigenaar, houder of hoeder dien hond of die kat terstond af te maken of te doen afmaken, of vast te leggen en op te sluiten, of te doen vastleggen en opsluiten. Hij geeft van zijne bevinding en van het door hem of van zijnentwege verrigte onverwijld kennis aan den burgemeester of aan den commissaris van politie zijner woonplaats. Tot die kennisgeving is hij ook verplicht, wanneer het hem niet mogelijk is geweest den hond of de kat te dooden, op te sluiten of vast te leggen. 9. Zoodra bij den burgemeester of commissaris van politie aangifte is gedaan of hem op andere wijze gebleken is, dat zich bij een hond of eene kat verschijnselen van dolheid voordoen, of dat een hond of eene kat door een dol of van dolheid verdacht dier gebeten is, doet hij met den meesten spoed door den districtsveearts, of, een districts-veearts-plaatsvervanger, of, bij afwezigheid van beiden, door een geexamineerden veearts, dien hond of die kat, of, indien zij gedood of gestorven zijn. hunne overblijfselen onderzoeken. De veearts, die met het onderzoek belast werd, brengt de uitkomst daarvan onverwijld ter kennis van den burgemeester of commissaris van politie. Indien het blijkbaar gevaarlijk is den hond of de kat in leven te laten , kan afmaking plaats hebben buiten de aanwezigheid en vóór het onderzoek van den veearts. 3. Wordt bij dit onderzoek de hond of de kat dol of door een dol dier gebeten bevonden, of wordt deswege door den veearts twijfel uitgedrukt, dan wordt het dier terstond op bevel en door de zorg van den burgemeester of van den commissaris van politie afgemaakt. *) Vóór deze wet was dit onderwerp geheel overgelaten aan plaatselijke verordeningen , die op vele plaatsen ontbraken, en, waar zij bestonden, niet niet elkaar overeenstemden, terwijl er ook verschil van gevoelen was over de bevoegdheid van de gemeentebesturen te dien opzichte. Bovendien, een dolle hond stoort zic'n niet aan de grenzen van gemeente of provincie, zoodat het noodig was bij de wet overal geldende maatregelen vast te stellen. Tevens moest worden uitgemaakt wanneer honden by maatregel van politie gedood konden worden, en wanneer er termen tot onteigening waren, en dit was te meer noodig nu de Hooge Raad bij arrest van (4 Dec. 1873 had beslist, dat bü gemeenteverordening niet aan den eigenaar van een hond kon gelast worden d.en te dooden, maar voorafgaande onteigening van den van dolheid verdachten hond noodig was. l)e burgemeester der gemeente, in welke een geval van hondsdolheid is voorgekomen, beveelt bij een bevelschrift, dat hij onverwijld doet afkondigen, dat gedurende vier maanden, te rekenen van den dag der afkondiging, alle honden die zich buiten woningen of vaartuigen (geene openbare middelen van vervoer zijnde) in de gemeente bevinden en niet binnen een afgesloten erf aan een ketting liggen, moeten voorzien zijn van een muilkorf, volgens een model door Onzen Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid (Binnenlandsche Zaken) vast te stellen. Van dit bevel geeft de burgemeester onverwijld kennis aan de "burgemeesters van alle aangrenzende gemeenten, die dan onmiddellijk gelijk bevel voor hunne gemeenten kunnen uitvaardigen. Dezellde bevoegdheid hebben de burgemeesters bij het voorkomen va'i hondsdolheid in naburige buitenlandsche gemeenten. Aan (Oek aan) Onzen Commissaris in iedere provincie, in welke de betrokken gemeenten liggen, wordt afschrift van het bevelschrift gezonden. Deze kan gelijk bevelschrift uitvaardigen en terstond doen afkondigen voor de geheele provincie of een deel daarvan. Van het uitvaardigen der in dit artikel bedoelde bevelschriften geeft hij onverwijld kennis aan zijne ambtgenooten in de aangrenzende provinciën. *) <4. Ambtenaren van politie, waaronder, voor de uitvoering van deze wet, ook worden verstaan de door den burgemeester of den commissaris van politie met het vatten, opvangen of afmaken van een hond of eene kat belaste personen, zijn, ter uitvoering van dien last, bevoegd de erven, woningen of andere gebouwen en vaartuigen , zelfs zonder toestemming van den eigenaar of bewoner, tusschen 7 uur des morgens en 9 uur des avonds binnen te treden, mits voorzien van eene schriftelijke lastgeving van den burgemeester of commissaris van politie. S. Overblijfselen van honden of katten, die aan dolheid gestorven , of in een der gevallen, in artt. 1, 2 of 3 bedoeld, afgemaakt zijn , worden, voor zoover dit niet reeds door of van wege belanghebbenden is geschied, door de zorg van den burgemeester op Rijkskosten verbrand of begraven, overeenkomstig de voorschriften, door Ons krachtens art. 31 der wet van 20 Julij 1870 (Staatsblad iio. 131) gegeven, f) ') In art. 3, al. 2, is het onderatr door de wet van 3 Febr. 1002, S. 14, in de plaats getreden van het met kl. 1. gedr. tusschen () geplaatste. In de volgende alinea's is het onderstr. ingev. en het met kl. letter gedr. en tusschen O gepl. vervallen door de wet van 15 April 1891, S. 80, terwfll de derde, vijfde en zesde alinea vóór die wet te zamen slechts één alinea vormden, f) Zulks is geschied hij K. B. van 9 Juni 1885, 8. 125. Voorwerpen, Nvelke met zoodanige honden of katten in aanraking zijn geweest, worden overeenkomstig dezelfde voorschriften op Rijkskosten door de zorg van den burgemeester gereinigd en ontsmet, of, indien de districts-veearts, of die hem vervangt, dit noodig oordeelt, verbrand, des noods na onteigening. Bij deze onteigening zijn de bepalingen van art. 24 der hierboven aangehaalde wet toepasselijk. B. De eigenaar, houder of hoeder van honden, die het bevelschrift van den burgemeester of van Onzen Commissaris, in art. 3 bedoeld, overtreedt, is strafbaar met eene geldboete van ten hoogste ƒ 10 (f 3 tot ƒ10). Bij ontdekking van deze overtreding wordt de hond in beslag genomen, of, indien daartoe geene gelegenheid is, of blijkbaar gevaar bestaat, afgemaakt en alsdan met de overblijfselen gehandeld, zooals in art. 5 is voorschreven. Bij het veroordeelend vonnis wordt de hond verbeurd verklaard, indien hij nog in wezen is. In ieder geval kan bij het vonnis de afmaking van den in beslag genomen hond worden bevolen. (Art. 254 van liet "Wetboek van Strafvordering is toepasselijk op de overtreding in dit artikel bedoeld.) Ingeval de eigenaar, houder of hoeder het maximum der boete betaalt, beslist het hoofd der politie of de hond hem kan worden teruggegeven of moet worden afgemaakt. Is de eigenaar, houder of hoeder onbekend, dan wordt de hond, die bevonden wordt zonder muilkorf rond te loopen, door of van wege de politie afgemaakt. *) 3. Honden en katten, die zonder opzigt rond loopende, zich op een vreemd erf bevinden, mogen straffeloos door of van wege den bewoner of bruiker worden gedood.-)-) S. Verzuim van de in art. 1 voorgeschreven kennisgeving (, alsmede verzet tegen het vatten, opvangen of afmaken van honden of katten in de gevallen bij art. 3 en 4 voorzien en weigering om ambtenaren van politie, in eene der plaatsen, vermeld in art. 4, toe te laten,) wordt gestraft met geldboete van (f 25 tot) ten hoogste ƒ75 (en gevangenis) of hechtenis van (drie tot) ten hoogste zeven dagen (.tezamen of afzonderlijk, behoudens zwaardere straffen in geval van feitel(jken wederstand of rebellie). #) 9. (Art. 9, toepassing v. verzachtende omstandigheden, vervallen door de Inv. wet.) _ _ . ÏO. Deze wet is niet toepasselijk op het terrein van 's Rijks *) Door de Inv. wet is het onderstr. ingev. en het met kl. letter gedr. en tussehen () gepl. vervallen. f). Dit was oorspr. al. 2, maar de oorspr. al. 1 van art. 7 is vervallen door art. 254 W. v. Sr. Deze alinea luidde: „Het moedwillig kwellen, pijnigen of mishandelen van een hond of eene kat wordt gestraft met geldboete van fb tot f 25 en gevangenisstraf van 1 tot 5 dagen, te zamen of afzonderlijk." veeartsenijschool. De voorzorgen, aldaar te nemen, bij het onderzoek van dolle of van dolheid verdachte dieren, worden door Onzen Minister van Waterstaat, Handelen Nijverheid (BinnenlandscheZaken), den directeur der school gehoord, geregeld.') 11. Provinciale en plaatselijke verordeningen, betreffende het onderwerp bij deze wet geregeld, zijn verbindend, voor zooverre zij niet in strijd zijn met de bepalingen dezer wet. Onder hetzelfde voorbehoud kunnen nieuwe verordeningen worden vastgesteld. ia. Deze wet treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip. -}-) •) Door de wet van 3 Febr. 1902, S. 14, is het onderstr. in de plaats getreden van het met kl. letter gedr. en tusschen () geplaatste •!•) Bij K. B. van 17 Juli 1875, S. 137, is dit tijdstip bepaald op 1 September 18<5. WET VAN 9 MEI 1890, S. 78, TOT REGELING VAN DE PENSIOENEN DER RURGERUJKE AMRTENAREN, GEW. RIJ DE WETTEN VAN 9 APRIL 1897, S. 85 , 28 JUNI 1898, S. 152. EN 12 MEI 1902, S. 61. (Bij K. B. van 10 Aug. 1898, S. 198, is bekend gemaakt de tekst der wet, gelijk die luidde na de wijzigingen van 9 April 1897, S. 85, en 28 Juni 1898, S. 152.) Art. 1. Ten laste van den Staat wordt pensioen verleend aan alle burgerlijke ambtenaren, onder de voorwaarden en naar de regelen bij deze wet bepaald. 2. Als burgerlijke ambtenaren worden beschouwd zij, die door of vanwege den Koning, door of vanwege eene der Kamers van de Staten-Generaal of door de Staten of de Gedeputeerde Staten der provinciën benoemd, van vaste aanstellingen zijn voorzien en wier wedden of belooningen uit de Staatsinkomsten gekweten worden, zoomede zij die bij de wet als burgerlijke ambtenaren zijn of zullen worden aangemerkt. Onder de ambtenaren in het voorgaande lid bedoeld, zijn niet begrepen zij, die in kerkelijke of militaire betrekkingen zijn geplaatst, de loodsen en de mindere geëmployeerden, werkliedenen bedienden, op daggeld werkzaam bij inrichtingen van 's Rijks zeeen landmacht. (39) 3. Burgerlijke ambtenaren hebben, na bekomen ontslag, recht op pensioen, wanneer zij: a. den ouderdom van vijf en zestig jaren vervuld hebben ; b. door eene der oorzaken in artikel 7 lit. b vermeld, ziels- ol lichaamsgebreken bekomen, die hen ongeschikt maken voor de verdere waarneming van hun ambt; c. n& tienjarigen dienst uit hoofde van ziels- of lichaamsgebreken. voor de waarneming van hun ambt ongeschikt zijn; d. nè. tienjarigen dienst, ten gevolge van de opheffing hunner betrekking of van eene nieuwe organisatie van het dienstvak waartoe zij behoorden , ontslagen zijn , indien hun geen wachtgeld wordt toegelegd, het wachtgeld wordt ingetrokken of minder bedraagt dan het pensioen waarop zij volgens hun diensttijd aanspraak hebben. Gewezen burgerlijke ambtenaren, die Wen lande) minstens tien jaren (a's zoodanig) hebben gediend in betrekkingen als bedoeld bij artikel 9 en artikel 9bis dezer wet, hebben, indien de laatste dier betrekkingen eene burgerlijke was, mede recht op pensioen, zoodra zij den ouderdom van vijf en zestig jaren vervuld hebben (in het geval, bij lit. a van dit artikel voorzien), en voorts wanneer zij ziels- of lichaamsgebreken bekomen, die hen ongeschikt maken voor de waarneming van eenig ambt als waaruit zij ontslagen zijn. *) (5, 8, 25, 26) 4. Onafhankelijk van de voorwaarden bij het vorig artikel vermeld, hebben nè. bekomen ontslag recht op pensioen: a. de hoofden der Ministerieele Departementen, in geval van aftreding of van overgang tot eene andere ambtsbetrekking; in het laatste geval behoudens de bepaling van artikel 25; b. de leden van de Algemeene Rekenkamer en van de Rechterlijke Macht, die op grond van ziels- of lichaamsgebreken overeenkomstig de daaromtrent bestaande wettelijke voorschriften, uit hun ambt ontslagen worden; c. de consulaire ambtenaren, die als zoodanig veertig jaren hebben gediend, met dien verstande dat voor de berekening van dien diensttijd, elke acht maanden doorgebracht op de door Ons bij algemeenen maatregel van bestuur aan te wijzen posten, zullen gelden voor één jaar; -}■) d. de ambtenaren bij den stenografischen dienst van de Kamers der Staten-Generaal, de ambtenaren voor den dienst der kantoren en lijnen van de Rijkstelegraaf, verificateurs, kommiezen-verificateurs en kommiezen-ontvangers voor den dienst der invoerrechten en accijnzen, opzichters van den waterstaat, opzichters en lichtwachters bij 's Rijks kustverlichting, landmeters voor den velddienst , bewaarders in gevangenissen, veldwachters, deurwaarders , hoofdkommiezen en kommiezen voor den dienst der belastingen, brievenbestellers, postboden en voorts in 't algemeen alle andere zoodanige ambtenaren van ondergeschikten rang bij den actieven dienst als door Ons zullen worden aangewezen, indien zij den ouderdom van vijf en vijftig jaar bereikt en den Staat minstens tien jaar in de gezegde betrekkingen gediend hebben. (8) ». In de gevallen, onder litt. c en aan het slot der laatste zinsnede van art. 3 vermeld, wordt tot het bewijs der ongeschiktheid gevorderd eene met redenen omkleede schriftelijke verklaring van twee geneeskundigen. Deze geneeskundigen worden benoemd door den Minister, hoofd van het Departement waaronder de belanghebbende behoort. Indien de aanvraag tot benoeming geschiedt ten gevolge van een door of namens den belanghebbende gedaan verzoek of indien hem, ingevolge den uitslag van het onderzoek, pensioen wordt toegelegd, worden de kosten van het onderzoek door hem gedra- *) In art. 3 is het onderstr. ingev. en het tusschen ( ) gepl. met kl. 1. gedr. vervallen door de wet van 9 April 1897, S. 85, (in 't vervolg aangeduid als de wet van 1897) en is het met gespatieerde letter gedr. en onderstr. ingev. door de wet van 28 Juni 1898, S. 152. +) Die alg. maatregel v. bestuur is van 8 Juni 1891, S. 99, en daarin zijn als de posten, bedoeld bi] art. 4, litt. c der wet van 9 Mei 1900 (S. no. 78), aangewezen alle posten geiegen binnen de keerkringen en bovendien de poster, te Bender-Bouchir en te Amoy. gen. Indien hij die niet dadelijk voldoet, worden zij door den Staat voorgeschoten en op hem verhaald. De belanghebbende, aan wien ingevolge den uitslag van het geneeskundig onderzoek geen pensioen wordt toegekend, is bevoegd een nieuw onderzoek door twee andere geneeskundigen te vorderen. Deze geneeskundigen zullen op aanvrage van het Departement van Algemeen Bestuur waaronder de belanghebbende behoort, worden benoemd en beêedigd door den kantonrechter van de woon- of verblijfplaats van den belanghebbende. De uit dit nader onderzoek voortvloeiende kosten worden door den Staat gedragen. Alle stukken betreffende het onderzoek naar de ongeschiktheid van burgerlijke ambtenaren voor verderen dienst zijn vrij van zegel en worden gratis geregistreerd. (17) 6. Het pensioen der ambtenaren wordt voor ieder jaar dienst berekend op een zestigste deel van de middelsom over een jaar van het bedrag, dat gedurende de laatste zestig maanden van den burgerlijken dienst des ambtenaars, overeenkomstig artikel 13, als grondslag voor de berekening van het pensioen moet gelden. Waar die maatstaf ontbreekt, wordt daartoe genomen de middelsom over het kortere tijdvak, gedurende hetwelk die grondslag moet gelden. Het pensioen kan nóch het twee-derde gedeelte dier middelsom, noch het bedrag van drie duizend gulden te boven gaan. (7) J. Met afwijking van het bepaalde bij het vorig artikel, wordt het pensioen van : a. de hoofden der Ministerieele Departementen bepaald op een twaalfde deel hunner bezoldiging, voor ieder dienstjaar als zoodanig. Geldige diensten, door hen vroeger in andere burgerlijke betrekkingen bewezen, komen naar het voorschrift van het vorig artikel in berekening. Met betrekking tot alle overige diensten, vroeger door hen bewezen, komt voor elk dienstjaar in berekening een evenredig gedeelte van het volle pensioenbedrag, volgens de bepalingen voor die diensten geldende op het oogenblik van aftreding. De bezoldiging als hoofd van een Ministerieel Departement genoten, komt bij deze berekeningen niet in aanmerking. Het pensioen voor den gezamenlijken diensttijd kan niet meer dan vier duizend gulden bedragen; b. de ambtenaren die ziels- of lichaamsgebreken bekomen, die hen voor de verdere waarneming van hun ambt ongeschikt maken, bepaald op J/3 van de middelsom der wedde of belooning bij artikel 6 bedoeld, behoudens het maximum van drie duizend gulden, mits die gebreken het gevolg zijn, hetzij van tegen hen in de uitoefening hunner dienstverrichtingen of ter zake van die uitoefening gepleegde gewelddadigheden, hetzij van het volvoeren van diensten waarbij gevaar te voorzien was, hetzij van ongevallen bij het verrichten van diensten waarbij geen gevaar te voor- zien was, indien het ongeval dat de gebreken veroorzaakte niet aan de schuld of aan de onvoorzichtigheid van den ambtenaar te wijten is. De aanspraak op het bij de vorige zinsnede bedoeld pensioen vervalt, indien een langer termijn dan van twee jaren (een jaar) is verstreken tusschen den dag waarop gebreken als bovenbedoeld bekomen zijn en dien waarop de ambtenaar ontslagen wordt; c. de consulaire ambtenaren in dier voege geregeld dat bij de berekening van hun pensioen, elke acht maanden doorgebracht op de door Ons bij algemeenen maatregel van bestuur aan te wijzen posten zullen gelden voor één jaar, behoudens de maxima bij de laatste zinsnede van het vorig artikel vermeld; *) d. de ambtenaren bedoeld bij artikel 3, lit. d, ingeval het •wachtgeld minder bedraagt dan het pensioen waarop zij volgens hun diensttijd aanspraak hebben, bepaald op een bedrag, gelijkstaande met het verschil tusschen laatstbedoeld pensioen en het wachtgeld, dat zij genieten, behoudens de maxima bij de laatste zinsnede van het vorig artikel vermeld, -j-) (3) g. Alle recht op pensioen gaat verloren voor hem, die behalve in de gevallen bij de artikelen 3, litt. «, J en (, en 4 voorzien, ontslagen wordt op eigen verzoek, die bij rechterlijke uitspraak van zijn ambt wordt ontzet, of die uit hoofde van wangedrag, onzedelijkheid, verregaande achteloosheid of plichtverzuim uit zijne betrekking ontslagen wordt. O. Als diensttijd komt in aanmerking de tijd vóór en nS. de invoering dezer wet in werkelijken dienst doorgebracht: a. in burgerlijke betrekkingen, die aanspraak geven op pensioen; b. in kerkelijke of militaire betrekkingen; in betrekkingen bij het loodswezen; in die als mindere geëmployeerde, werkman of bediende op daggeld, werkzaam bij inrichtingen van 's Rijks zee- en landmacht en bij het Koloniaal Etablissement të Amsterdam; in betrekkingen in de koloniën en bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen en in die welke hier te lande ten laste van de koloniale geldmiddelen zijn of zullen worden ingesteld; mits al die betrekkingen naar de daarvoor geldende regelen aanspraak geven op pensioen; c. in onbezoldigde burgerlijke betrekkingen, die aanspraak geven op en onmiddellijk worden achtervolgd door latere benoeming^ tot eene bezoldigde betrekking; mits belanghebbenden binnen ééne maand na de aanvaarding dezer laatste verklaren bereid te zijn tot *) Zie de noot op art. 4. eerste lid, sub e. f) ]n art. 7 is het onderstr. ingev. en het tusschen ( ) gepl. met kl. 1. gedr. vervallen door de wet van 1897. voldoening eener rente, over het tijdvak gedurende hetwelk als onbezoldigd ambtenaar is dienst gedaan, berekend tegen vier ten honderd in het jaar van de bijdrage, welke ten gevolge van de aanvaarding dier bezoldigde betrekking verschuldigd is. Deze rente wordt in de eerste vier jaren telkens tot een gelijk gedeelte op de wedde van den ambtenaar ingehouden (tijdens het bekleeden der onbezoldigde betrekking de bijdrage, die bil de eerste benoemjiiL' tot een bezoldigd ambt naar de bepalingen van artikel 10 zou verschuldigd zijn, vooruitbetaald of een rente daarvan, berekend tegen vier ten honderd in het iaar. voldaan worde*; .... d. als onderwijzer, bij eene openbare inrichting van onderwijs, krachtens eene vaste aanstelling van Ons, van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken, van een provinciaal bestuur of gemeentebestuur ontvangen. Als diensttijd komt mede in aanmerking de tijd gedurende welken het lidmaatschap van eene der beide Kamers van de StatenGeneraal is waargenomen door hem, die, tijdens de aanvaarding van dat lidmaatschap een der evengenoemde betrekkingen bekleedende, overeenkomstig de daaromtrent geldende bepalingen tijdelijk van de waarneming der door hem bekleede betrekking is ontheven. Voor hem, die, na om welke redenen ook ontslagen te zijn, later wordt herplaatst, zijn de diensten vóór het ontslag, en die, nk de herplaatsing bewezen, gelijkelijk geldig. Tijdelijke diensten, andere dan in artikel 9bis bedoeld, diensten van personen beneden den ouderdom van achttien jaren en die n s t e n in bijzondere commissiën bewezen, komen alleen in aanmerking, voor zoover^) dit bij de wet zal worden bepaald, 0f (voor zoover), indien het betrekkingen betreft bij lit. b omschrevent ypor zoover dit reeds bij de daarvoor geldende regelen bepaald is. Bij de berekening van het pensioen blijft buiten aanmerking de tijd met of buiten bezwaar van 's Rijks schatkist met verlof doorgebracht, indien het verlof langer dan een jaar achtereenvolgens geduurd heeft. Wij behouden Ons nochtans voor om in gevallen waarin een langdurig verlof in 's Rijks belang verleend wordt, te bepalen dat de tijd van dat verlof voor de berekening van het pensioen wèl in aanmerking zal komen. Mede blijven buiten aanmerking de diensten welke reeds met pensioen vergolden zijn.*) (3, 15) *) In art. 9 is het onderstr., niet gespatieerde, ingev. en het tusschen <) eenl met ld- 1- gedr.. niet onderstr., vervallen door de wet van 1897. Door de wet'van 28 Juni 1898, S. 152, werd het met gespatieerde letter en onderstr. gedr. ingev. en is het tusschen () gepl. met kl. 1. gedr. en onderstr. vervallen. MEIJER WIERSMA, Staatswetten, 2e drtik. 2/ Ingevoegd wet 1898, S. 152. O bis. Tijdelijke diensten, krachtens aanstelling in betrekkingen als bedoeld in artikel 9a bewezen, komen bij de regeling van pensioen als diensttijd in aanmerking, indien zij door een vaste aanstelling worden gevolgd. Volgt de vaste aanstelling niet onmiddellijk. zoo moeten deze diensten, om in aanmerking te komen, bewezen zijn gedurende ten minste twee achtereenvolgende jaren. De belanghebbende is verplicht om, boven en behalve het in de artikelen 10 en 11 bepaalde, twee ten honderd van de som der door hem in tijdelijken dienst genoten belooningen bij te dragen. Deze bijdrage is niet verschuldigd over hetgeen door hem genoten is, zoolang zijne jaarlijksche belooning vier honderd gulden of minder bedroeg. Ook stijgt zij niet boven twintig ten honderd van de door hem in den overigen tijd gemiddeld per jaar genoten belooning. Zij zal, nadat de pensioensbijdrage wegens de eerste vaste aanstelling verschuldigd geheel is aangezuiverd, in de twee daarop volgende jaren telkens voor de helft op de wedde of belooning worden ingehouden, met dien verstande echter, dat, indien ten gevolge daarvan de jaarwedde of belooning beneden de som van vierhonderd gulden in het jaar zou dalen, de inhouding zal geschieden in een zoodanig aantal jaren, als noodig zal zijn om de jaarwedde of belooning niet beneden die som te doen dalen. Zoolang de jaarwedde niet meer dan vierhonderd gulden in het jaar bedraagt, heeft geene inhouding plaats. Wordt den ambtenaar vóór de afbetaling der hierbedoelde bijdrage pensioen of wachtgeld toegekend, dan geschiedt de inhouding binnen denzelfden tijd op dat pensioen of wachtgeld. *) *i De artikelen 4. 5 en •'> der wet van 28 Juni 1898, S. 152» nader gewijzigd bij de wet van ti Juni 19»X), S. 103, luiden als volgt. (De oorspronkelpke tekst is, waar die gewijzigd is, met kl. 1. gedr. en tusschen ( ) geplaatst, terwijl de wijzigingen onderstreept zijn.) Art. 4. Voor de bij het in werking treden dezer wet in dienst zjjnde vaste ambtenaren , die vroeger krachtens aanstelling tijdelijke diensten hebben bewezen in betrekkingen ,) als bedoeld in artikel 9a der burgerlijke pensioenwet, zullen deze tijdelijke diensten bij de regeling van hun pensioen als diensttijd in aanmerking komen, indien die ambtenaren zich vóór 1 Januari l.tol (binnen een jaar na liet in werking treden dezer weti schriftelijk""^uïïen^iebben verbonden tot betaling der daarvoor verschuldigde bijdrage. Deze bijdrage wordt vastgesteld: 1° voor hen, wier tijdelijke of daaraan voorafgaande vaste burgerlijke diensten zijn aangevangen vóór 1 Januari ISU1, op een bedrag (,) ^olijkst.aande met het verschil tusschen de som der bijdragen , zoo afloopende als doorloopende, welke zij zouden hebben betaald, indien zij van hunne indiensttreding af steeds ee'ne vaste aanstelling hadden gehad, en de som der bijdragen, op 1 Juli 1898 reeds gekweten en nog verschuldigd; 2' voor hen, wier jtiidelgke) diensten later z(jn aangevangen, op het bedrag, dat bij toepassing der bepalingen van het tweede en derde lid van art. 9his der burgerlijke pensioenwet verschuldigd zou zijn. , .... De bepaling van het voorgaand lid geldt eveneens voor gewezen burgerlijke ambtenaren, die op of na 1 Juli 1898 worden herplaatst (en *6ór rt<;zen (Uturn tiidelyke diensten hebben bewizen, nis in dut lid bedoeld), mits zij zich binnen een jaar na hunne herplaatsing schriftelijk verbinden tot betaling der bovenom- IO. Behoudens de in art. 11 vermelde uitzonderingen wordt door de burgerlijke ambtenaren, tot het bekomen van pensioen, schreven bedrage, met dien verstande dat bjj de berekening van liet te betalen bedrag, in plaats van de som der bijdragen, op 1 Juli 1898 reeds gekweten en nog verschuldigd, in aanmerking komt de som der bijdragen. bij de weder indiensttreding reeds gekweten en nog verschuldigd. Op de ambtenaren wier tijdelijke diensten overeenkomstig dit artikel of artikel^_der_wet_j!an_20_Juli_^895JS;jio;_236)_J>ij_dej-egehng^a£hM_f^nsioeri als diensttijd in aanmerking komen, wordt artikel 17 der wet van 9 Mei 1890 (S. no. 79) gewijzigd bij de wet van 30 September 1893 (S. r.o. 145) te rekenen van 1 Juli 1898, of, in het geval bedoeld in het tweede lid. van hunne herplaatsing, toegepast in dier voege, alsof zij ook gedurende linn tijdelijken dienst burgerlijke ambtenaren waren geweest. (De ambtenaren wier tijdelijke aanstelling vóór en wier vaste aanstelling op of na 1 Januari 1891 plaats had, worden, indien z\j de verbintenis aangaan in het eerste of in het tweede lid genoemd, voor de toepassing van art. 17 der wet van 9 Mei 1890 (S. no. 79) geacht met ingang van 1 Juli 1898 te vallen onder letter b van dat artikel; met dien verstande dat de daarby bedoelde korting van twee ten honderd zal worden toegepast op den hg de eerste vaste aanstelling verkregen pensioensgrondslag, en die van vijf ten honderd op de verhoogingen van dien grondslag.) Met afwijking van het bepaalde bij het eerste lid, zullen de tydelijke diensten, als ambtenaar by de Ryksgestichten Ommerschans en Veenhuizen en bij Rijkswerkinrichtingen bewezen door hen, wier tijdelijke dienst als zoodanig door eene vaste aanstelling is gevolgd, by de regeling van hun pensioen als diensttijd in aanmerking komen, zonder dat deswege eenige bijdrage door hen verschuldigd is. Bijaldien door ambtenaren, wier tydelijke of daaraan voorafgaande vaste burgerlijke diensten vóór 1 Januari 1891 zijn aangevangen, in den tijdelijken dienst eene belooning is genoten, hooger dan de laatstelijk vóór het in werking treden dezer wet, of in het geval bedoeld bij het tweede lid. bij de eerste herplaatsing daarna verkregen pensioensgrondslag, wordt die belooning voor de toepassing van dit artikel geacht niet hooger te zijn geklommen dan het bedrag van dien grondslag. Art. 5. De bijdragen, uit kracht der in het vorig artikel bedoelde verbintenissen verschuldigd, zullen, voor wat betreft hen, wier tydelijke of daaraan voorafgaande vaste burgerlijke diensten zyn begonnen vóór 1 Januari 1891, in acht jaren, aan te vangen met het vierde kwartaal 1898, of bij herplaatsing, met het kwartaal, volgend op dat der weder indiensttreding, telkens tot een gelyk gedeelte, worden ingehouden op de jaarwedde van de betrokken ambtenaren en, ingeval vóór de afbetaling (,) pensioen of wachtgeld is of wordt toegekend, op hun pensioen of wachtgeld. Voor wat aangaat hen, wier (tijdelijke) diensten later zijn aangevangen, geschiedt de inhouding der bijdragen op gelijke w(jze in twee jaren, doch met inachtneming van het bepaalde in het vierde lid van artikel 9bis der burgerlijke pensioenwet. Deze bijdragen worden onder de middelen tot dekking der Staatsuitgaven verantwoord. Van bijdragen, of gedeelten daarvan, als in de eerste zinsnede van dit artikel bedoeld, welke niet door inhouding op de jaarwedde, het pensioen of het wachtgeld van den betrokken ambtenaar mochten kunnen worden verhaald, blijft de voldoening achterwege. Art. 6. Deze wet treedt in werking op den lsten Juli 1898." Art. 3 der wet van 6 Juni 1900, S. 103, luidt als volgt: ..Deze wet wordt geacht in werking te zijn getreden op den lsten Juli 1898. Hare bepalingen zullen evenwel niet van invloed z(jn op hot bedrag der kor- de helft van het beloop hunner wedde of belooning over één jaar bijgedragen. Deze bijdragen worden onder de middelen tot dekking der Staatsuitgaven verantwoord. (9, 13) 11. De bijdrage bij het voorgaande artikel bedoeld wordt, zoowel op de door den ambtenaar bij eerste aanstelling verkregen wedde als op elke latere verhooging daarvan, in de eerste vier jaren telkens tot een gelijk gedeelte ingehouden. De bijdrage is niet verschuldigd door ambtenaren wier wedde of belooning niet meer dan vierhonderd gulden in het jaar bedraagt, en wordt zoo bij eerste aanstelling als bij latere verhooging, me^ zoovee! verminderd als noodig is om de wedde of belooning door de heffing der bijdrage niet beneden de som van vierhondeid gulden in het jaar te doen dalen. Ten aanzien van ambtenaren die meer dan eene burgerlijke betrekking bekleeden, worden de vorenstaande bepalingen op de aan elke betrekking verbonden wedde of belooning afzonderlijk toegepast. . . , De bijdrage wegens verhoogingen is niet verschuldigd door amo. tenaren . voor wie de verhooging niet ten gevolge zal kunnen hebben de toekenning van een hooger pensioen dan dat, hetwelk zou \er- leend zijn, bijaldien op den dag van ingang der verhooging pen. sioen was toegekend. Voor de hoofden der Ministerieele Departementen wordt de bij art. 10 bepaalde bijdrage door eene doorloopende korting van vijf ten honderd 's jaars hunner wedde of belooning vervangen. ) (9, ld) IS. Onder wedde of belooning worden verstaan alle inkomsten, die, hetzij onder de benaming van traktement of percentsgewijze belooning. hetzij van vaste emolumenten, aan de ambten of bedieningen zijn verbonden, voor zooverre zij in den regel niet strekken tot vergoeding van onkosten, door de waarneming daarvan veroorzaakt. . . , De vergoeding van kosten van vertegenwoordiging, toegekend aan diplomatieke en consulaire ambtenaren, bureelkosten, schade- tingen over het tijdvak van 1 Juli 1898 tot 1 Januari 1901 verschuldigd ingevolge art. 4, 3de lid, der wet van 28 Juni 1898 (Staatsblad no. lo2), zooals die bepaling luidde vóór de daarin bij deze wet gebrachte wyzigmg, indien \eihooging van het wegens korting verschuldigde daarvan het gevolg zou zijn. Zii, die vóór 1 Juli 1899 de verbintenis hebben aangegaan, hedoeld bij het eerste lid van art. 4 der wet van 28 Juni 1898 (Staatsblad no. 152) en zij die vóór den dag waarop deze wet in het Staatsblad wordt geplaatst, hebben aangegaan de verbintenis bedoeld in het tweede lid van dat artikel, voor zoovel zii krachtens deze wet hoogere kortingen moeten betalen dan zij krachtens evenbedoeld art. 4, 3de lid, verschuldigd waren, worden geacht die verbintenis niet te hebben aangegaan, indien zij vóór 1 Januari 1901 hun verlangen daaitoe schriftelijk te kennen geven. In dat geval worden reeds ingehouden bijdiagen teruggegeven." *) In art. 11 is liet onderstr. ingevoegd dooi de wet van 1897. loosstellingen en alle soortgelijke vergoedingen, belooningen voor de waarneming van bijzondere commissiën, tijdelijke inkomsten of toevallige baten of voordeelen worden mitsdien niet als wedde of belooning beschouwd. Daarentegen wordt het genot van vrije woning, huisvesting en voeding, voor zooverre dit invloed heeft op het bedrag der inkomsten, als wedde of belooning aangemerkt. Voor inkomsten die tevens strekken tot vergoeding van onkosten door de waarneming der ambten of bedieningen veroorzaakt, kan niet meer dan een derde gedeelte afgetrokken worden om het zuiver bedrag der wedde of belooning te vinden. ■ 3. Bij de benoeming tot een ambt wordt de som bepaald, die tot grondslag moet strekken zoo voor de berekening van de overeenkomstig het bepaalde bij artikel 10 verschuldigde bijdrage als voor de latere regeling van het pensioen. Bij elke verandering van belooning wordt de grondslag voor het pensioen opnieuw geregeld of bevestigd. In geval van vermindering van belooning wordt de vroegere grondslag, behoudens de daaraan verbonden verplichtingen, bevestigd , tenzij de belanghebbende het tegendeel verkiezen mocht (,) en daarvan binnen vier (twee) maanden , nadat die vermindering hem kenbaar is gemaakt, aangifte doet. In het laatste geval wordt de bijdrage welke nog verschuldigd was (mocht zijn), in verband met de wijziging van den pensioensgrondslag verminderd en de verminderde bijdrage, telkens tot een gelijk gedeelte, ingehouden in hetzelfde tijdvak, waarin die, welke vóór de wijziging van den grondslag nog verschuldigd was, zou ingehouden zijn. De pensioensgrondslag wordt echter tot geen lager bedrag teruggebracht dan dat, waarover, in verband met het bepaalde in de artikelen 10,-11 en 37 dezer wet of met dergelijke bepalingen in vroegere pensioenwetten, de bijdrage moet gerekend worden, op het tijdstip van ingang der vermindering, ten volle te zijn betaald 'vermindering gewijzigd. De vermindering van den grondslag gaat echter niet verder dan tot de som, die op het tijdstip van ingang der vermindering reeds wegens bijdrago moest zijn aangezuiverd). Voor gewezen hoofden van Ministerieele Departementen kan, in het geval bij het voorgaande lid voorzien, de bevestiging van een vroegeren grondslag alleen plaats hebben tot het bedrag van dien, welke verbonden is geweest aan de betrekking die zij vóór de optreding als hoofd van een Ministerieel Departement mochten bekleed hebben. Indien zij vóór die optreding niet behoorden tot de bij deze wet bedoelde burgerlijke ambtenaren, worden zij met opzicht tot de bijdrage als nieuw aangestelde ambtenaren beschouwd. Toevallige of tijdelijke vermeerdering of vermindering van de onzuivere opbrengst van percentsgewijze of andere veranderlijke belooningen, brengt geene wijziging van den eens bepaalden grondslag te weeg. De grondslag wordt in de akten van aanstelling en bevordering of in het Koninklijk besluit waarbij de wedde of belooning bepaald is, vermeld. Bekleedt een ambtenaar te gelijk meer dan eene betrekking, dan wordt in de akten van aanstelling en bevordering of in het Koninklijk besluit waarbij de wedde of belooning bepaald is , voor elke betrekking een afzonderlijke grondslag voor pensioen vermeld. *) (6. 10) ■ 4. Burgerlijke ambtenaren die zonder aanspraak op pensioen worden ontslagen, en zij die, met behoud hunner hoedanigheid van ambtenaar, doch met stilstand van wedde, tijdelijk van de waarneming hunner betrekking worden ontheven, zijn, te rekenen van den ingang van hun ontslag of van hunne tijdelijke ontheffing, tot op het tijdstip hunner herplaatsing of van de wederopvatting hunner functiën, vrijgesteld van de voldoening der termijnen van bijdrage, die zij nog verschuldigd kunnen zijn. 15. Zij, die uit een der bij artikel 9, sub b. c en d vermelde betrekkingen in een burgerlijk ambt overgaan, met uitzondering van hen die eene der bij art. 9, sub c bedoelde betrekkingen bekleedende, de bij eene eerste benoeming verschuldigde bijdrage voor pensioen vooruit betaald hebben, worden , ten opzichte van hunne bijdrage, als nieuw aangestelde ambtenaren beschouwd. 1®. Gewezen burgerlijke ambtenaren worden bij herplaatsing ten opzichte van hunne bijdrage, niet als nieuw aangestelde ambtenaren aangemerkt, behoudens hunne verplichting tot aanzuivering der bijdrage, welke bij den ingang van hun ontslag of verlof kan zijn verschuldigd gebleven. Op de belanghebbenden bij het voorgaande lid bedoeld, met uitzondering der burgerlijke gepensionneerden, is, ingeval de herplaatsing op eene mindere dan de vroeger genoten belooning geschiedt, het derde lid van art. 13 van toepassing. Gepensionneerden , wier pensioen uit de inkomsten van den Staat of van zijne koloniën en bezittingen in andere werelddeelen wordt gekweten, zijn bij herplaatsing in eene burgerlijke betrekking van bijdrage vrijgesteld, indien hun pensioen het maximum bereikt, dat hun, naar de bepalingen dezer wet, kan worden toegekend. ■ ?. Van de bijdragen overeenkomstig de vorenstaande bepalingen verschuldigd of gekweten (,) kan geene vrijstelling of teruggave verleend worden dan aan hen die, vóór dat zij (den Staat) tien jaren gediend hebben, uit hoofde van ziels- of lichaamsgebreken ") In art. IJ is bet onderstr. ingev. en liet tusschen ( ) gepl. met kl. I. gedr. vervallen door de wet van 1897. Toeg. 1897. Toegevoegd 1897. voor de verdere waarneming van hun ambt ongeschikt en daaruit (uit hun post) ontslagen zijn (worden). *) Voor het bewijs dier ongeschiktheid wordt gevorderd eene verklaring als bedoeld in artikel 5, eerste lid. De verdere bepalingen van dit artikel zijn, voor zooveel mogelijk, ten deze mede van toepassing. . In geval van herplaatsing in eene betrekking, waaraan uitzicht verbonden is op een pensioen bij de regeling waarvan de vroeger bewezen burgerlijke diensten in aanmerking moeten komen, zijn de belanghebbenden verplicht binnen een door het hoofd van het Departement van Algemeen Bestuur waartoe zij behooren te bepalen termijn terug te betalen hetgeen hun ingevolge het eerste lid van dit artikel is uitgekeerd. ■ 8. De pensioenen worden verleend op aanvrage van of vanwege de belanghebbenden. Die aanvrage moet, met overlegging van de voor de regeling van het pensioen benoodigde stukken, worden ingediend bij het Departement van Algemeen Bestuur, onder hetwelk de ambtenaar het laatst werkzaam is geweest. , Wanneer de aanvrage niet binnen één jaar na het tijdstip waarop het recht op pensioen verkregen werd, (ontslag) is ingediend, gaat het pensioen eerst in met het vierendeeljaars. volgende op dat waarin de aanvrage gedaan is. Is zij niet ingediend binnen vijf jaren na genoemd tijdstip (het ontslag), dan is alle recht op pensioen verbeurd.") . Dezelfde regelen gelden voor aanvragen om verhooging van reeds toegekend pensioen en voor de overlegging der stukken tot staving van het recht op die verhooging dienende, met dien verstande dat de termijnen van een jaar en vijf jaren dan beginnen te loopen van den dag, waarop het pensioen is toegekend. Pensioenen op grond van ziels- of lichaamsgebreken toegekend aan de gewezen burgerlijke ambtenaren bedoeld bij het laatste lid van artikel 3 dezer wet, gaan in op den dag, waarin de aanvrage om pensioen bij het betrokken Departement van Algemeen Bestuur is ingekomen. (20, 28) , 19, De pensioenen worden, op voordracht van hel hooid van het Departement van Algemeen Bestuur onder hetwelk de ambtenaar het laatst werkzaam is geweest en met medewerking van den Minister van Financiën, toegekend bij Koninklijke besluiten, houdende vermelding van de gronden waarop ze verleend worden. Van deze besluiten wordt in de Staatscourant opgave gedaan, *) In arfct. 17, eerste lid, en 1^, derde lid, is het onderstr^ ingev. en hot tussclien () geph niet kl. I. gedr. vervallen door de wet van 189*. voor zooveel betreft den naam van den gepensionneerde, het bedrag van het pensioen en de toepasselijke wetsbepaling. Bij de indiening van de jaarlijksche begrooting van Staatsuitgaven worden aan de Staten-Generaal overgelegd lijsten van de sedert de indiening der vorige begrooting verleende en vervallen pensioenen. Die lijsten wijzen aan : a. de namen der gepensionneerden ; b. hun ouderdom, laatste dienstbetrekking en laatsten grondslag voor pensioen; c. de oorzaak van het gegeven ontslag; d. "de artikelen der wet, krachtens welke het pensioen verleend is ; e. het bedrag van het pensioen. 3<». De pensioenen worden in volle guldens verleend. Onderdeelen van een gulden komen daarbij voor een gulden in berekening. Zij gaan, behoudens de uitzonderingen in artikel 18 vermeld, in met den dag volgende op dien, waarop hetzij de wedde of belooning waarnaar zij berekend zijn, hetzij het wachtgeld of het pensioen dat zij vervangen, heeft (is) opgehouden. Behoudens het bepaalde bij artikel 24 worden zij uitbetaald tot het einde van het vierendeeljaars, waarin zij door overlijden of om andere redenen vervallen. *) 81. De termijnen van een pensioen, welke niet zijn ingevorderd binnen één jaar na den eersten dag der betaalbaarstelling , worden niet meer uitbetaald. Is die invordering achterwege gebleven gedurende vijf' achtereenvolgende jaren, dan is het pensioen vervallen. Bij Koninklijk besluit kunnen de belanghebbenden die dit mochten verzoeken, in het genot van hun vervallen pensioen hersteld worden. Dat genot zal in het hierbedoeld geval ingaan met het vierendeeljaars, volgende op dat, waarin het verzoek gedaan is. 82. Hij die is veroordeeld tot gevangenisstraf van drie maan- den, tot hechtenis van drie maanden, tot plaatsing in eene Rijkswerkinrichting , of tot eenige zwaardere straf (jaren of zwaardere straf' onherroepelijk is veroordeeld), mist gedurende den tijd , dat hij zijne straf ondergaat of zich door de vlucht aan de tenuitvoerlegging van het vonnis onttrekt (van het tydstip af, waarop die veroordeeling onherroepelijk is geworden, totdat h(i de straf zal hebben ondergaan of daarvan kwijtschelding zal hebben bekomen), het genot van pensioen. Wij behouden Ons voor, daartoe termen vindende, gedurende dien tijd over het pensioen van den veroordeelde ten behoeve van *i In art. 20 is het onderstr. ingev. en het tusschen ) gepl. met kl. 1. gedr. vervallen door de wet van 1897. zijne vrouw, zijne minderjarige afstammelingen in de rechte unie of zijne bloedverwanten in de opgaande linie (of minderjarige kinderen) te beschikken. Wij behouden Ons tevens voor, om, voor zoover van de bevoegdheid in het vorig lid bedoeld, geen gebruik is gemaakt, hem, die uit de gevangenis of werkinrichting is ontslagen , in het genot te stellen van eene uitkeering tot een bedrag, dat de helft van het jaarlijksch pensioen niet te boven gaat. (25, 28) (Het eerste lid van dit artikel geldt niet voor den veroordeelde, die voorwaardelijk in vrijheid is gesteld, gedurende den tijd, dat hij zich voorwaardelijk m vryheid bevindt.)*) 33. Het pensioen vervalt, wanneer de belanghebbende: a. naturalisatie in een vreemd land of vreemden adeldom aanneemt; b. buiten toestemming van den Koning zich in vreemden krijgsdienst begeeft, of een ordeteeken, titel, rang, waardigheid of openbare bediening aanneemt, welke door eene vreemde Regeering is verleend of opgedragen. (25, 28) 24. Indien een burgerlijk gepensionneerde inkomsten of belooningen geniet uit de geldmiddelen van den Staat, van 's Rijks koloniën en bezittingen in andere werelddeelen of uit fondsen onder het beheer des Rijks geplaatst, in betrekkingen die ter begeving staan van het algemeen bestuur, dan wordt te dier zake, van den dag af waarop dergelijke inkomsten of belooningen zijn ingegaan, eene korting op zijn pensioen toegepast. Die korting bedraagt: a. wegens eene bijkomende inkomst of belooning van minder dan zestienhonderd gulden: 25 ten honderd van de eerste ƒ600 dier inkomst of belooning; 50 » » » » volgende ƒ400; 75 » » » het overige; b. wegens eene bijkomende inkomst of belooning van zestienhonderd gulden of hooger: 50 ten honderd van het geheele bedrag dier inkomst of belooning. De korting wordt niet toegepast wanneer het vereenigd bedrag van pensioen en bijkomende inkomst of belooning de som van duizend gulden niet overtreft, en met zooveel verminderd als noodig is om het vereenigd bedrag niet beneden die som te doen dalen. Het burgerlijk pensioen wordt in zijn geheel gelijktijdig genoten met de soldij en de toelagen, verbonden aan de Militaire Willems- *) In art. 22 is liet onderstr. ingev. en liet tusschen C) gepl. met kl. 1. gfedr. vervallen door de wet van l*w7. orde en aan de benoeming tot broeder der Orde van den Nederlandschen Leeuw. (20 , 26 . 28) Si». Indien een gepensionneerde, wiens pensioen uit de inkomsten van den Staat of uit die van zijne koloniën en bezittingen in andere werelddeelen wordt gekweten, herplaatst wordt in eene betrekking waaraan het uitzicht op burgerlijk pensioen verbonden is. dan wordt zijn pensioen, te dier zake, op den voet van het voorgaande artikel, behoudens de daarbij vermelde uitzonderingen, verminderd. Bij latere aftreding wordt hij, behoudens het bepaalde bij de artikelen 22 en 23, in het volle genot van zijn vroeger pensioen hersteld, en wordt hem daarenboven, voor zooverre hij daarop naar de regelen dezer wet aanspraak kan maken, een verder pensioen verleend, in evenredigheid van den grondslag en den duur der diensten, nk de herplaatsing bekomen en bewezen, doch met dien verstande, dat het vereenigd bedrag der pensioenen de som van drie duizend gulden en voor gewezen hoofden van Ministerieele Departementen die van vier duizend gulden niet kan overschrijden. In de gevallen bedoeld bij artikel 3, litt. c en d, gelden, ten opzichte van het vereischte van tienjarigen (burgerlijken) dienst voor het verder pensioen alleen de jaren in de betrekking doorgebracht, waarin de gepensionneerde is herplaatst. ') (4, 28) 20. Het bepaalde bij artikel 24 is mede van toepassing op ambtenaren, die gelijktijdig meer dan eene burgerlijke of daarmede gelijkgestelde betrekking vervullen en uit eene daarvan ontslagen worden. Bij de regeling van het pensioen worden de grondslagen en de diensten der nog bekleed wordende betrekkingen niet in aanmerking genomen. Bij latere aftreding uit de nog bekleed wordende betrekkingen wordt hun voor elke betrekking een afzonderlijk pensioen verleend, met dien verstande, dat het vereenigd bedrag der pensioenen de som van drie duizend gulden niet kan overschrijden. Vroeger in andere betrekkingen bewezen diensten komen in het geval bedoeld bij de eerste en tweede zinsnede van dit artikel, zoomede indien de belanghebbende uit al de door hem waargenomen betrekkingen te gelijker tijd wordt ontslagen, in berekening bij de regeling van het pensioen wegens die betrekking waarin de hoogste pensioensgrondslag bekomen is. In de gevallen, bedoeld bij art. 3, litt. c en li, gelden, ten opzichte van het vereischte van tienjarigen (burgerlijken) dienst, voor *) Het in art. 25 tussclien () gepl. met kl. 1. gedr. is vervallen door de wet van 1897. het pensioen alleen de jaren in de betrekking doorgebracht, ter zake waarvan het pensioen wordt verleend. *) ('28) 23. Er bestaat een pensioenraad voor de burgerlijke ambtenaren. Hij is samengesteld uit vijf leden e» wordt bijgestaan door een secretaris, die allen door Ons worden benoemd en ontslagen. In geval van vacature doet de raad Ons eene aanbevelingslijst van ten minste twee personen toekomen. De voorzitter wordt uit de leden onmiddellijk door Ons benoemd. Hij treedt als zoodanig om de twee jaren af, doch is opnieuw benoembaar. Aan den voorzitter en de leden wordt ter zake van hunne bemoeiingen eene som van negentienhonderd gulden per jaar toegelegd, waarvan door den voorzitter driehonderd gulden en door elk der leden eenhonderd vijftig gulden als vaste toelage wordt genoten- Na afloop van elk_halfjaar^wordt^de^Jielft^van^Jiet^overschietend bedrag tusschen den voorzitter en de leden verdeeld naar gelang van het getal der vergaderingen door ieder hunner in dien tijd bijgewoond- Deze toelagen en presentiegelden worden voor de helft uit 's Rijks kas gekweten; zij komen voor de andere helft als kosten van beheer ten laste van het fonds, bedoeld in art. 18 der wet van den 9den Mei 1890 (Staatsblad no. 79). (De voorzitter on de leden nemen hunne betrekking zonder bezoldiging waar.) De raad kan geen wettige zitting houden, wanneer met ten minste drie leden tegenwoordig zijn. De voorzitter heeft eene beslissende stem. De verplichtingen van den secretaris worden geregeld bij eene door den raad vast te stellen instructie. *) (34) 2». De raad onderzoekt de aanvragen, bedoeld bij artikel 1«, en brengt zijn advies uit omtrent het daaraan te geven gevolg. Dat advies wordt medegedeeld aan den belanghebbende. Indien het hoofd van het Departement van Algemeen Bestuur, waaronder de belanghebbende het laatst werkzaam is geweest, zich met het advies van den raad niet vereenigt. deelt hij zijn gevoelen over het ingevolge de wet toe te kennen pensioen schriftelijk aan den belanghebbende mede. Indien deze binnen drie maanden na den dag waarop de bovenbedoelde mededeelingen gedaan zijn, het verlangen daartoe te kennen geeft, dan wordt over het advies het gevoelen ingewonnen van de afdeeling van den Raad van State, bedoeld bij het tweede *i In de artt 2ti en 27 is liet tusschen O gepl. met kl. I. gedrukte vervallen en in art. 27 het onderstr. ingev. door de wet van 1897. T.g.1897. Toegev. 1897. lid van artikel 13 der wet van '21 December 1861 (Staatsblad no. 129). Wanneer ingevolge het bepaalde bij dit artikel het gevoelen van de afdeeling van den Raad van State, bedoeld bij het tweede lid van artikel 13 der wet van 21 December 1861 {Staatsblad no. 129), wordt ingewonnen, wordt de zaak behandeld op de wijze vastgesteld voor de behandeling van geschillen van bestuur. Onverminderd het bepaalde in artikel 63 der wet van den oden October 1841 (Staatsblad no. 40) worden pensioenen, die zijn toegekend met inachtneming van de in dit artikel gestelde regelen, door de Algemeene Rekenkamer verevend tot de bedragen waarop zij zijn toegekend, tenzij, ingevolge het bepaalde bij de artikelen 22 tot en met 26 dezer wet , een lager bedrag behoort te worden betaald of de betaling achterwege moet blijven. 3». De raad is bevoegd om van de Departementen van Algemeen Bestuur de vereischte inlichtingen te vragen en doet aan het Departement van Financiën de voorstellen, die hij in het belang eener goede regeling van het pensioenwezen noodig of nuttig acht. Hij geeft, insgelijks de gevraagde inlichtingen aan de Departementen van Algemeen Bestuur. Mede door den raad wordt toezicht gehouden op de inhouding der pensioensbijdragen. De uitoefening van dit toezicht wordt door den Minister van Financiën in overleg met den raad geregeld. :lO. De bepalingen der wet van den 24sten Januari 1815 (Staatsblad no. 5), welke ook van kracht blijft voor de provincie Limburg , worden, zoowel wat de arresten als wat de kortingen betreft, met opzicht tot de burgerlijke pensioenen gehandhaafd en toepasselijk verklaard. 31. De pensioenen zijn onvervreemdbaar. De belanghebbende kan daarover op geenerlei wijze beschikken, ook niet door verpanding of beleening. Indien hij last geeft om het pensioen voor hem te ontvangen, kan hij die lastgeving altijd herroepen. Alle hiermede strijdige overeenkomsten zijn nietig. Deze bepalingen worden op het bewijs van inschrijving van het pensioen afgedrukt. De voorschotten door gemeentebesturen, liefdadige of tot algemeen nut werkende instellingen, hetzij renteloos, hetzij tegen eene matige rente op de pensioenen gegeven, tot zekerheid waarvan de bewijzen van inschrijving in het bezit van die lichamen worden gesteld, zijn niet onder de bij deze wet verboden beleeningen begrepen , mits de voorwaarden, volgens welke die voorschotten verstrekt worden, zijn goedgekeurd door den Minister van Financien. Indien een gepensionneerde in een gesticht of instelling van weldadigheid, door het openbaar gezag erkend, is opgenomen of, op welke wijze ook, door zoodanige instelling of door eene burgerlijke gemeente wordt verpleegd, wordt, zoolang dit geschiedt, zijn pensioen uitbetaald aan het bestuur van dat gesticht , die instelling of gemeente. hetwelk zich tot dat einde in het bezit zal stellen van het bewijs van inschrijving van het pensioen. Indien het bedrag van het pensioen dat der verplegingskosten overtreft, wordt het verschil door het daarbij betrokken bestuur aan of ten behoeve van den gepensionneerde uitgekeerd. (33) 38. In buitengewone gevallen, waarin bij deze wet niet is voorzien, of waaromtrent hare bepalingen geacht worden geen billijken maatstaf tot vergelding van diensten, door burgerlijke ambtenaren van den Staat bewezen, op te leveren, wordt bij afzonderlijke wetten voorzien. SLOTBEPALINGEN. 33. De bepalingen van artikel 31 zijn ook van toepassing op pensioenen ten laste van den Staat verleend aan andere dan burgerlijke ambtenaren, zoomede op de pensioenen toegekend aan weduwen en weezen van ambtenaren behoord hebbende tot de deelgerechtigden in het fonds van de geëmployeerden van* het Algemeen Bestuur, in het weduwenfonds van het korps ingenieurs bij den waterstaat en in dat van de opzichters van den waterstaat. Daarmede in strijd zijnde bepalingen van andere wetten zijn ingetrokken. 34. Het pensioenfonds voor burgerlijke ambtenaren wordt opgeheven. De raad van toezicht op dat fonds wordt ontbonden. De in de bureelen van dien raad gebruikte registers, boeken en bescheiden worden overgebracht bij den pensioenraad, in artikel 27 bedoeld. (35, 39) 3». De pensioenen van de burgerlijke ambtenaren en van hunne weduwen en weezen, ten laste van het in artikel 34 genoemde fonds verleend, zoomede de ingevolge deze wet te verleenen pensioenen, worden ten laste der Staatsbegrooting verevend. 36. Uit de bezittingen van het pensioenfonds voor burgerlijke ambtenaren wordt eene som van drie millioen gulden, op de wijze door Ons te bepalen, aan het Rijk uitgekeerd. De aan die gelden te geven bestemming wordt bij de wet geregeld. De overige kapitalen en baten van dat fonds gaan over tot het bij de wet op te richten weduwen- en weezenfonds voor burgerlijke ambtenaren. 33. De sommen wegens afloopende bijdragen voor pensioen, welke bij het in werking treden dezer wet door de dan in dienst zijnde burgerlijke ambtenaren ingevolge de tot dat tijdstip var. kracht geweest zijnde bepalingen nog verschuldigd zijn, worden ten behoeve van den Staat voor het geheel ingevorderd. "I Zulks is geschied bij de wet van 22 Juni 1898, S. !#>. • Met uitzondering op het bepaalde bij de vorige zinsnede zullen de op hetzelfde tijdstip in dienst zijnde gewezen legestrekkende ambtenaren, deelgerechtigd in het weduwenfonds voor de geëmployeerden tot het Algemeen Bestuur behoorende, en de ambtenaren die deelgerechtigd zijn in het weduwen-pensioenfonds van het korps ingenieurs bij den waterstaat en in dat van de opzichters van den waterstaat, wegens nog niet aangezuiverde bijdragen voor aan hen toegekend traktement of verhoogingen van traktement niets meer te betalen hebben, indien die bijdragen op gezegd tijdstip reeds tot op de helft zijn aangezuiverd. Is dit laatste niet het geval, dan zijn zij tot aanzuivering dier bijdragen tot op de helft, op de gewone wijze verplicht. *) (13) 38. De bij het in werking treden dezer wet voor de dan in dienst zijnde of op wachtgeld gestelde burgerlijke ambtenaren geldende grondslagen voor pensioen, worden bevestigd. Voor hen die op dat tijdstip twee of meer burgerlijke betrekkingen bekleeden of wel uit eene of meer daarvan onder toekenning van wachtgeld zijn^ ontslagen, worden die grondslagen opnieuw geregeld, met dien verstande, dat het gezamenlijk bedrag der verschillende grondslagen niet hooger mag zijn dan de grondslag bij de invoering dezer wet verkregen. Heeft deze regeling ten gevolge dat een ambtenaar als bovenbedoeld (krachtens het bepaalde bij art. 26 dezer wet) minder pensioen zou bekomen dan waarop hij volgens de bepalingen der voor de invoering dezer wet geldende wetten aanspraak zou gehad hebben, dan wordt het hem toe te kennen pensioen tot laatstbedoeld bedrag verhoogd. -}-) 39. De mindere geëmployeerden, werklieden of bedienden, op daggeld werkzaam bij inrichtingen van 's Rijks zee- en landmacht en op 's Rijks jachten en werkvaartuigen, die bij de inwerkingtreding dezer wet reeds behoorden tot de deelhebbenden in het bij artikel 34 dezer wet opgeheven fonds, worden, met uitzondering op het bepaalde bij het laatste lid van artikel 2 dezer wet, als burgerlijke ambtenaren aangemerkt. •40. Artikel 42 der wet van den 17den Augustus 1878 (Staatsblad no. 127) wordt gelezen als volgt: De bepalingen van de artt. 8, 9 derde lid, 12 derde lid, 18 tot en met 31 der wet betreffende de burgerlijke pensioenen, zijn op de pensioenen der onderwijzers van toepassing. 41. Deze wet treedt in werking den lsten Januari 1891. Op dat tijdstip vervallen, behoudens de hierna en in de wet tot regeling der pensioenen van de weduwen en weezen van burgerlijke ambtenaren vermelde uitzonderingen: *) In art. 37 is het onderstr. ingev. door de wet van 1S97. ■)■) In art. 38 is het onderstr. ingev. en het tusschen (> gepl. met kl. 1. gedr. vervallen door de wet van 1897. 1°. de bepalingen der wet van 9 Mei 1846 (Staatsblad no. 24) en van alle wetten welke daarin wijziging gebracht hebben, in zooverre die bepalingen ambtenaren betreffen, die na de invoering der eerstgemelde wet zijn aangesteld; 2°. de bepalingen der wet van 27 Mei 1865 {Staatsblad no. 39), voor zooveel betreft de door burgerlijke ambtenaren bewezen diensten als mindere geëmployeerden, werklieden of bedienden bij de inrichtingen van 's Rijks zee- en landmacht;') 3°. artikel 44bis en de laatste zinsnede van artikel 19 der wet van 28 Augustus 1851 (Staatsblad no. 127), zooals die luidt ni de daarin bij de wet van 1 April 1875 (Staatsbladno. 33) gebrachte wijzigingen, in zooverre die bepalingen ambtenaren betreffen, die, na vroeger in de daarin genoemde betrekkingen werkzaam te zijn geweest, n& de invoering dezer wet als burgerlijke ambtenaren worden aangesteld; 4°. de laatste zinsnede van het bij de wet van 29 Mei 1877 (,Staatsblad no. 114) in de wet van 28 Augustus 1851 (Staatsblad no. 129) ingelaschte artikel 19tó en het bij eerst vermelde wet in die van 28 Augustus 1851 (Staatsblad no. 129) ingelaschte artikel 44bis in zooverre die bepalingen ambtenaren betreffen, die, na vroeger in de daarin genoemde betrekkingen werkzaam te zijn geweest, nè. de invoering dezer wet als burgerlijke ambtenaren worden aangesteld; 5°. de artikelen 34 en 35 der wet van 2 Mei 1863 (Staatsblad no. 50); 6°. de artikelen 22 en 23 der wet van 28 April 1876 (Staatsblad no. 102); Blijven van kracht: a. artikel 12 der wet van 9 Mei 1846 (Staatsblad no. 24) voor de hoogleeraren, die vóór het in werking treden dezer wet zijn aangesteld ; b. de tweede en derde zinsnede van artikel 6 derzelfde wet, zooals die luidt na de daarin laatstelijk bij de wet van 21 Mei 1873 (Staatsblad no. 64) gebrachte wijzigingen, ten aanzien van de ambtenaren, die vóór het in werking treden dezer wet zijn ontslagen ; c. artikel 25 derzelfde wet, zooals die luidt nè. de daarin laatstelijk bij de wet van 21 Mei 1873 (Staatsblad no. 64) gebrachte wijzigingen, ten aanzien van weduwen en kinderen van ambtenaren, aan wie, bij het in werking treden dezer wet, overeenkomstig het bepaalde bij dat artikel pensioen was toegekend, met dien verstande evenwel, dat, in het geval voorzien bij de vijfde zinsnede van dat artikel, door Onzen Minister van Financiën zal worden *) De wet van 27 Mei 18(55, S. 39, is vervallen op 1 Januari 1891 door Art. 6 van U Mei W02, S. 61, welke ^en^art. ^iu werking treedt op hetzelfde J 5ryejh) bepaalt dat aan artikel 41 letter <•, (wijziging en aanvulling %. h. & , • hetPslot ^oor eene komma, worden met vervanging van de plaats van het woord ..minderjarig toegevoegd de woorden: f'^t^telennoe gein drie en twintig jaren oud" en dpraa1sr1mf'de'wooix?enZ'lde meerderheid; in de derde zinsnede .het bereiken van den drie en twintigjangen leeftijd. Toegevoegd 1897. Bij de regeling van het pensioen van de op 1 Januari 1891 bij de beide Kamers der Staten-Generaal in dienst zijnde stenografen, adspirant-stenografen en kweekeling-stenografen, zal mede in aanmerking komen de tijd, gedurende welken zij vóór 1 Januari 1891 als adspirant-, als kweekeling- of als leerling-stenograaf werkzaam zijn geweest. Zij, die op 1 Januari 1891 als kweekeling-stenograaf in dienst waren, zullen, om het in het vorig lid bedoelde recht deelachtig te worden, binnen drie maanden n& het in werking treden dezer wet schriftelijk hebben te verklaren bereid te zijn om alsnog over het tijdvak van 1 Januari 1891 tot hunne indiensttreding als stenograaf, te betalen de bij lit. c van artikel 9 der wet van 9 Mei 1890 (.Staatsblad no. 78) bedoelde rente van vier ten honderd over de helft van het bedrag der bij hunne benoeming tot stenograaf verkregen wedde. Het, op grond dier verklaring, te betalen bedrag zal alsdan in de eerste twee jaren telkens tot een gelijk gedeelte op de wedde der belanghebbende ambtenaren worden ingehouden. OVERGANGS- en SLOTBEPALINGEN der wet van 9 April 1897, S. 85. Overgangsbepalingen. Art. 8. Voor hen die vóór 1 Juli 1897 benoemd zijn tot eene onbezoldigde betrekking als bedoeld bij letter c van het thans nader vastgestelde artikel 9 der wet van den 9den Mei 1890 (Staatsblad no. 78) en die overeenkomstig deze bepaling gelijk zij oorspronkelijk luidde, hebben verkozen in kapitaal of rente bij te dragen, blijft de oorspronkelijke regeling van kracht. Voor hen, die zich daartoe niet bereid verklaarden en niet vóór 1 Juli 1874 tot een bezoldigd ambt zijn benoemd, komt de tijd in de onbezoldigde betrekking doorgebracht mede als diensttijd in aanmerking, mits de belanghebbende binnen drie maanden na het in werking treden dezer wet of binnen ééne maand n& de eerste aanstelling tot een bezoldigd ambt schriftelijk verklaart te zullen voldoen: voor zooverre hij op of nk 1 Januari 1891 tot zijne onbezoldigde betrekking is aangesteld, over den tijd in die betrekking doorgebracht de rente bij de in hoofde dezer gemelde bepaling bedoeld, en, voor zooverre hij vóór evengemelden datum werd benoemd, over denzelfden tijd de rente bedoeld in artikel 6 der wet van den '21 sten Mei 1873 (Staatsblad no. 64). De hier bedoelde renten worden in de eerste vier jaren telkens tot een gelijk gedeelte op de wedde van de ambtenaren ingehouden. meijer wiersma, Staatswetten, 2e druk. 28 Slotbepalingen. Art. 3. Deze wet wordt geacht op 1 Januari 1891 in w'erking te zijn getreden, voor zooveel betreft het bepaalde in de §§ b, e laatste lid, o, p en q van artikel 1'); voor zooveel betreft hare overige bepalingen treedt zij in werking op 1 Juli 1897. In de gevallen, waarin de bepalingen dezer wet aanspraak geven op een hooger pensioen dan hetgeen is toegekend onder de werking der bepalingen, die van 1 Januari 1891 af hebben gegolden, worden de termijnen bedoeld in het laatste lid van artikel 18 der wet van 9 Mei 1890 (.Staatsblad no. 78) gerekend een aanvang te nemen op den dag der afkondiging van deze wijzigingswet. 4 De wet van 9 Mei 1890 (Staatsblad no. 78) zooals zij bij deze wet of bij latere wetten mocht worden gewijzigd , zal kunnen worden aangehaald als „Burgerlijke Pensioenwet." WET van 9 Mei 1890, S. 79, tot regeling van het pensioen der weduwen en weezen van burgerlijke ambtenaren, gewijzigd bij de wetten van 30 September 1893, S. 145, en van '29 Juni 1899, S. '149. [Bij K. B. van 21 Juli 1894, S. 136, is bekend gemaakt de tekst d« wet> zooals die is gewijzigd bij de wet van 30 beptembei 1893, S. Ho., Art. I. Aan de weduwen van burgerlijke ambtenaren en aan hunne weezen beneden den leeftijd van 18 jaren, wordt pensioen verleend ten laste van het krachtens deze wet op te richten Fonds, in de gevallen, onder de voorwaarden en naar de regelen bij deze W<2 b6Voor de toepassing dezer wet worden als burgerlijke ambtenaren aangemerkt zij, die daarvoor worden gehouden volgens de wet tot regeling van de pensioenen der burgerlijke ambtenaren, en die tijdens de invoering dezer wet in dienst zijn of daarna be- n°Vrouwe^Iike"'ambtenaren met een burgerlijk ambtenaar gehuwd of in het genot van een krachtens deze wet toegekend weduwen- *) Het in de §§ b, e, o, p en q bepaalde betreft de wijzigingen der artt. 7, 13 , 37, 38 en 41. Gewijzigd 1893. Toeg. 1893. pensioen, worden niet als burgerlijke ambtenaren aangemerkt, wordende haar nochtans toegestaan tegen storting van het bedrag der in artikel 17 bepaalde kortingen deelgerechtigd te worden of te blijven in het bij artikel 18 bedoelde fonds ten behoeve van hare niet in huwelijk met een burgerlijk ambtenaar verwekte kinderen. Vrouwelijke ambtenaren die van de in de vorige zinsnede toegekende bevoegdheid gebruik maken, zullen hiervan moeten doen blijken door het afleggen eener verklaring. Die verklaring moet zijn ingeleverd bij den directeur van het hiervoren vermelde fonds, binnen drie maanden na den dag waarop zij komen te verkeeren in een geval. waarin de bepaling dat zij niet als burgerlijke ambtenaren worden aangemerkt, op haar van toepassing wordt. Onder weezen worden in deze wet verstaan wettige of gewettigde kinderen van overleden burgerlijke ambtenaren. Indien een kind, van hetwelk de echtgenoote van een burgerlijk ambtenaar bij het overlijden van haren man zwanger is, levend ter wereld komt, wordt het aangemerkt als reeds geboren toen de vader stierf. 3. Weduwen en weezen, als zoodanig gerechtigd tot eenig ander pensioen uit de inkomsten van den Staat of uit die van zijne koloniën en bezittingen in andere werelddeelen, hebben geen recht op pensioen uit het in artikel I bedoelde fonds, dan voor zoover het door hen genoten pensioen lager is dan dat, waarop de bepalingen dezer wet aanspraak geven. In dat geval wordt hun, behoudens het bepaalde bij artikel 25, een aanvullingspensioen toegekend, gelijkstaande met het verschil. Als betaald wordende uit de inkomsten van den Staat en van zijne koloniën en bezittingen in andere werelddeelen wordt niet aangemerkt een pensioen waarop recht is verkregen door vrijwillige deelname krachtens bepalingen in koloniale verordeningen. ") 4. Indien een burgerlijk ambtenaar in het huwelijk treedt nadat hij op wachtgeld gesteld , gepensionneerd of zijn zestigste levensjaar ingetreden is, hebben zijne weduwe en zijne bij haar verwekte kinderen geen aanspraak op pensioen. Evenmin hebben aanspraak op pensioen de kinderen geboren uit het huwelijk door eene vrouwelijke ambtenaar aangegaan nadat zij was op wachtgeld gesteld of gepensionneerd. Bij herplaatsing worden de ambtenaren voor de toepassing dezer wet als nieuw aangestelde ambtenaren aangemerkt, behoudens het bepaalde bij het 5de lid van art. 10 en hel tweede lid van art. 17, „ L ') Art. 3, aldus gew. door de wet van 1893, luidde oorspr. aldus: „Onder weezen worden in deze wet verstaan wettige of gewettigde kinderen van overleden burgerlijke ambtenaren." 28* Toegevoegd 1893. Gewijzigd «893. 5. De pensioenen bedragen: a. voor weduwen van burgerlijke ambtenaren, een vierde der som. die laatstelijk tot grondslag voor de pensioensberekening dier ambtenaren heeft gestrekt; b. voor elk der pensioengerechtigde kinderen, geboren uit het huwelijk van een burgerlijk ambtenaar met de vrouw , welke hij als weduwe nalaat, een-twintigste der som, die laatstelijk tot grondslag voor de pensioensberekening des vaders heeft gestrekt. Het geheele bedrag van het weezenpensioen kan het een-vierde van den in de vorige zinsnede bedoelden pensioensgrondslag niet overschrijden. Indien de weduwe tot pensioen gerechtigd is, wordt het sub a bedoelde weduwenpensioen verhoogd met het volgens de beide vorige zinsneden toe te kennen weezenpensioen; c. voor elk der pensioengerechtigde kinderen van burgerlijke ambtenaren niet vallende in de termen sub b bedoeld, een-twaalfde der som, die laatstelijk tot grondslag voor de pensioensberekening des vaders heeft gestrekt. Indien de kinderen uit verschillende huwelijken gesproten zijn, wordt het weezenpensioen voor de kinderen uit elk dier huwelijken afzonderlijk geregeld, op den voet in de vorige zinsnede aangegeven. Het geheele bedrag van het weezenpensioen of de weezenpensioenen volgens de beide vorige zinsneden toe te kennen, kan het een-vierde van den pensioensgrondslag des vaders niet overschrijden; d. voor elk der pensioengerechtigde kinderen van vrouwelijke burgerlijke ambtenaren, een-twaalfde der som, die laatstelijk tot grondslag voor de berekening van haar ambtenaarspensioen heeft gestrekt. Indien de kinderen uit verschillende huwelijken gesproten zijn, wordt het weezenpensioen voor de kinderen uit elk dier huwelijken afzonderlijk geregeld, op den voet in de vorige zinsnede aangegeven. . Het geheele bedrag van het weezenpensioen of de weezenpensioenen°volgens de beide vorige zinsneden toe te kennen, kan het een-vierde van den pensioensgrondslag der moeder niet overschrijden. Onder de som die laatstelijk tot grondslag voor de pensioensberekening der ambtenaren heeft gestrekt, is, wanneer zij meer dan ééne betrekking te gelijk hebben bekleed, te verstaan het vereenigd bedrag der pensioensgrondslagen die voor hen in elke dier betrekkingen het laatst hebben gegolden. *) ') Art. 5, b, c, d, aldus gew. door de wet van 1893, luidde oorspr. aldus: b. voor elk der pensioengerechtigde kinderen van burgerlijke ambtenaren, die een-e tot pensioen gerechtigde w