XKA 775 EEN SPROOKJE met zang en piano-begeleiding T E K S T UIT G A A F VAN DE VARKENSHOEDER S C H I F. ]) A M H. A. M. ROELANTS yvp, EKST UITGAAF VAN DE VARKENSHOEDER. EEN SPROOKJE MET ZANG PIANO-BEGELEIDING. EN S C III E I) A M H. A. M. KOELANTS P E R S O N E N. DE VARKENSHOEDER. DE KEIZER. DE PRINSES. EEN KAMERHEER VAN DEN KEIZER. EEN PAGE. DE OPPERHOFMEESTERES. HOFDAMES EN GEVOLG VAN DE PRINSES. EERSTE BEDRIJF. Ie TOONEEL. JACHTKOOK. De Prins reed vroolijk en lustig door 't woud, Trara, trara, trara, Wat reed hij zijn klepper bevallig en stout, Trara, trara, trara! Hij schoot geen haas, geen patrijs na dien dag Sinds hij de schoone Prinses toen zag, Trara, trara, trara, trara, trara, trara, trara. Sinds hy de Prinses even zag. (bis.) Het vroolijke lustige horengeluid, Trara, trara, trara, Dat lokte de dames 't paleis even uit, Trara, trara, trara. De Prins schoot geen haas, geen patrijs na dien dag Sinds hij de schoone Prinses toen zag. Trara, trara, etc. Sinds hij de Prinses even zag. (bia.) 1)E KEIZKK. Wat beteekent dat'? Wat roepen zij toch! Dat is nu den derden dag dat ze mij in den slaap komen storen. Zeker hebben de hofdames gekheid gemaakt. 2e TOONEEL. DE KAMERHEER. Uwe Majesteit heeft gescheld. 1)E KEIZER. Wat is dat daar voor een heidensch geweld voor het Paleis? DE KAMERHEER. Sire, het is het jachtgevolg van den Prins van Nullepart die om de hand der Prinses komt vragen. DE KEIZER. Zoo en schreeuwen ze dat tegenwoordig zoo uit, in mijn tijd was dat anders. En wat is dat voor een Prins? DE KAMERHEER. Hij is niet rijk, maar hij is zeer beroemd om zijn verstand, zijne kundigheden, goedheid en schoonheid. DE KEIZER. Waar heeft hij de Prinses leeren kennen? DE KAMERHEER. Hij heeft haar, op de jacht zijnde, gezien met de andere hofdames en was getroffen over hare schoonheid en bevalligheid. DE KEIZER. Zoo! en wil hij nu al dadelijk met haar trouwen? DE KAMERHEER. Ju Sire! hij verlangt niets liever. DE KEIZER. Dat is toch zoo heel verstandig niet. Wat weet gij nog meer van dien Prins? DE KAMERHEER. Sire, hij heeft twee kostbare geschenken laten brengen voor de Prinses. Het kostbaarste wat hij bezit. Het eene is een rozenstruik die op het graf van zijn vader groeide, een overheerlijke rozenstruik, die maar eenmaal in de vijf jaren bloeit, en dan nog maar ééne roos draagt, doch die zoo welriekend is, dat men alle zorg en kommer vergeet als men er aan ruikt. Het andere geschenk is een nachtegaal, die zoo heerlijk kan zingen, dat het is alsof alle liefelijke melodiën in zijn keel zitten. Deze beide geschenken heeft hij voor de Prinses bestemd en ze door zijn dienaren hier laten bezorgen. DE KEIZER. Zóó! Breng ze dan bij mij en zeg aan de Prinses dat ik haar hier wacht. Waar bevindt zij zich met hare dames? DE KAMERHEEK. De Prinses en de hofdames spelen in de groote zaal op het ganzenbord. DE KEIZER. Zóó! Een zeer onschuldig spel. Breng de geschenken, en zeg dan aan de Prinses dat ik haar verzoek hier te komen. TOONEEL. 1)E KEIZER. Ja! Ja! Ik herinner mij nu ook dien Nullepart. Hij is wijd en zijd beroemd om zjjne geleerdheid, en 't moet ook een waar kunstenaar zijn. Rijk is hij niet, maar het is iemand dien ik als schoonzoon niet zou verwerpen. Nu, wij zullen eens zien, wat ons nufje daarop zeggen zal, zij heeft zoo'n rare smaak. 4e TOONEEL. DE KAMERHEER. Sire, hier zijn de geschenken. DE KEIZER. Zet ze daar neder te midden van dit tafeltje. Is dit die merkwaardige roos? 1ÏE PAGE. Ja, Sire! om u te dienen. DE KEIZER. Nu, die /uilen wij eerst laten zien. 5e TOONEEL. DE PRINSES. Bonjour Papa! U heeft mij laten roepen. Ik lioor, dat er geschenken voor mij gekomen zijn. DE KEIZER. .Ta, de Prins die hier dagelijks zulk een geweld voor het Paleis heeft laten maken, verzoekt om uwe hand, en zend u twee kostbare geschenken, het kostbaarste wat hij bezit. Zie, dit is het eene geschenk. I)E PRINSES. O, was het toch maar een mooie poes! DE HOFDAMES. O, wat is die aardig! DE KEIZER. 't Is meer dan aardig, het is charmant! DE HOFDAMES. O ja, Sire, het is charmant! DE PUI NS ES EN DE HOFDAMES. DE PRINSES. O foei! Papa! Werp ze hem na. 't Is een gewone roos Die hij als bruidsgift koos. O foei Papa! KOOK DEK HOFDAMES. O foei! O foei! DE PRINSES. Ik wil die roos niet zien Die hij mij aan kwam bién. O foei Papa! KOOR DER HOFDAMES. O foei! O foei! DE PRINSES. Z' is niet gemaakt door kunst En geeft, hij dat als gunst. O foei Papa! KOOR DER HOFDAMES. O foei! O foei! DE KEIZER. Nu! Nu! Laat ons eerst eens zien wat het andere geschenk is, voor wij ons boos maken. Brengt de Nachtegaal hier! DE NACHTEGAAL. Tjo tjo tjo tjo Tü tti tü zier zier zier zier zier Tjo tjo tjo tjo tü tjo tjo tjo tjo tu Tu tu tu tu tu tu tu tjo. KOOK DER HOFDAMES ENZ. lf IIOFD. 2e ItOFD. 3e HOFD. DE KEIZER. Superbe, superbe, superbe, charmant! KOOR. Wat of toch die Nachtegaal mooi zingen kan, Wie dat toch kon maken zoo kunstig zoo schoon, Wat wacht hem een vreugde wat lof zal hij krijgen Hij zal in de gunst der Prinses zeer hoog stijgen En krijgt haar wellicht als zijn bruid voor zijn loon. DE KAMERHEER. Wat herinnert mij die vogel aan de speeldoos deizalige Keizerin, ach! het is juist dezelfde toon en hetzelfde stuk. DE KEIZER. Ja! Ik denk aan u, o hemelsch schoone dagen, O zalige verleden tijd! Toen mij dat spel dier doos zoo kon behagen O Keizerin, o doos! waar is die tijd! DE PRINSES. Ik hoop toch dat het geen natuurlijke vogel is V DE PAGE. Ja Prinses, het is een natuurlijke vogel. DE PRINSES. Laat de vogel dan maar vliegen. Laat de vogel dan maar vliegen, Ik wil ze niet langer zien. Foei de Prins dorst mij bedriegen, Door mij zoo iets aan te biên. 'k Wil hem ook volstrekt niet spreken, Geef hem zijn geschenken weer. Zijn bedrog is nu gebleken, Ik aanschouw hem thans niet meer. DE HOFDAMES. Zijn bedrog is nu gebleken, Zij aanschouwt hem nimmer meer. DE KEIZER. Kom jongen neem de geschenken maar weer me gij ziet dat het mis is. 6e TOONEEL. DE KEIZER. Wat een gemaal geven die meisjes toch, men weet nooit wat ze willen. Ik ben in mijn slaap gestoord geworden, en heb mij een heelen boel moeite getroost allemaal voor niets. Ze moeten mij nu verder met rust laten, want ik ben erg uit mijn humeur. Wat is dat nu weer, potstausend! DE KAMERHEER. Siie, er is een man die u gaarne wenschte te spreken. DE KEIZER. Nu laat hem dan maar binnen komen, terwijl ik toch uit mijn humeur ben, maar stoor mij dan den ganschen dag niet meer. 7e TOONEEL. DE KAMERHEER. Sire! hier is de man. DE KEIZER. Zoo en wat verlangt gij? DUET. prins en keizer. de prins. Dag Keizer, 'k wensch u goeden dag, Hebt gij een post voor ju ij ? Ik dien u gaarne als ik mag Hoe nedrig 't ambt ook zij! 1)e keizer. Ach! knaap men maalt mij dag aan dag Om ambten aan mijn hoofd En alles dat er was vacant Dat is reeds weer beloofd. Mas 11 wacht daar schiet mij toch iets in, Daar is toch iets vacant. De Varkenshoeder, die gin" heen, , 7 o o Die ging weer naar zijn land; En varkens hebben wij heel veel, Ja heel veel, groot en klein; Dus knaap, wilt gij aan 's Keizers hof De Varkenshoeder zijn? Dan benoem ik u tot Keizerlijke varkenshoeder. ])e prins. Ik zal mijn plichten trouw waarnemen Sire! ik dank u. de keizer. Nu heb ik waarlijk wel een oogenblikje rust verdiend na al die huiselijke en staatszorgen. TWEEDE BEDRIJF. Ie TOONEEL. DE PRINS. Arbeid maakt het leven zoet, Arbeid vroeg en laat, Hij slechts voelt bekommernis, Die het werken haat. Daarom maakt' ons de natuur Krachtig vlug en sterk. En de luiaard maar alleen, Klaagt steeds over werk. Arbeid en bedrijvigheid, Geven eer en brood, Lediggang en slaap'righeid, Zijn den halven dood. Bij het werken wordt men oud, Wordt men steeds geroemd; Maar de luiaard wordt weldra, Dagdief slechts genoemd. DUET. DE PRINS EN DE PAGE. DE PAGE. Zie ik goed, moet mijn oog u aanschouwen? U, mijn Vorst, in dat nedrig gewaad! Ik dorst eerst mijn gezicht niet vertrouwen, Doch herken u nu goed aan 't gelaat. I)K PRINS. Ja, Alniar, toen gij mij kwaamt vertellen, Met wat smaad mijn geschenk was begroet, Heb ik daadiijk in deze vermomming, ) ^ Mij naar 't hof van den Keizer gespoed. * " 'k Vroeg een postje en 'k heb het gekregen, 't Was wel ned'rig, wel 't ned'rigst van al, Doch ik denk dat ik zoo de Prinses nu Zelf zien, en ook zelf kennen zal. 't Geen ik zond daarvan kent gij de waarde, 't Was het kostbaarste wat ik bezat. Ja die roos was mij 't dierbaarst op aarde) ^ Daar ik die van mijn vader nog had. ) Ik wil zien of zij zelf mij zoo griefde, Of 't op raad van een ander slechts deed. DE PAG K. Ach mijn Vorst 't zal teleurstelling geven En dat doet mij om uwentwil leed, Men begreep niet de waarde der gaven De Prinses wel het minste van al. J)E PB1NS. Zelf wil ik zien of zij goed en verstandig,) Of slechts schoon is, maar ijdel en mal. ^ Zooals ik zeg Almar, ik wil over dat alles zelf oordeelen. DE PARE. Ik weet dat uwe Hoogheid altijd bezig is met goede en nuttige werken, maar begrijp nu tocli volstrekt niet waartoe dat ijzeren potje dienen moet. DE PEINS. Zie, dat is een zeer buitengewoon potje; zoodra ik dat op het vuur zet en de inhoud begint te koken, beginnen deze klokjes te luiden en spelen dan de bekende melodie: »Ach mijn lieve Augustijn, alles is weg " En het kunstigste er van is, dat als men zijn vinger dan in den damp van de pot houd, men terstond kan ruiken en vernemen, welke spijzen op iedere vuurhaard in de stad worden gekookt. DE PAGE. Het is wel kunstig en aardig verzonnen, maar ik denk toch niet DE PEINS. Wat denkt gij niet V Gij weet dat ik gaarne heb, dat gij zegt wat gij denkt. DE PAGE. Ik denk niet dat de Prinses dit toch hooger zal stellen dan uwe andere geschenken, dat zou toch al heel smakeloos zijn. ÜE PRINS. Daar wil ik juist de proef eens van nemen. Ik zal het potje op liet vuur zetten, dan kunt gij het liooren, maar verwijder u als de prinses komt, zij mag u hier niet zien. Daar komt de Prinses! 2e TOONEEL. DE PRINSES, O, ,vat is dat charmant! DE HOFDAMES. O, het is superbe! DE PRINSES. Dat is iets, dat ik juist ook spelen kan. DF. OPPER HOFMEESTERES. Ja, U speelt dat zoo voortreffelijk niet uwen lioogEdelen voorsten vinger. DE PRINSES. Dat moet toch al een heel beschaafde varkenshoeder zijn. Ga eens bij hem hooren wat dat instrument kost. EEN HOFDAME. O Prinses het is zoo vreeselijk morsig, bij dat varkenshok. DE PRINSES. Welnu doe dan deze klompen aan, die hier toevallig schijnen gereed te staan. EEN HOFDAME. Wat wilt gij voor dien pot hebben? DE PRINS. Ik wil er tien kussen voor hebben van de Prinses. EEN HOFDAME. Be hemel beware ons! DE PRINS. Ja voor minder geef ik hem niet. DE PRINSES. Nu wat antwoordde hij V DE HOFDAME. Ik kan het u bijna niet zeggen. DE PRINSES. Zoo dan moet gij het mij maar in het oor fluisteren. Hij is zeer lomp. Hoor eens, gij moest hem eens gaan vragen of hij tien kussen van mijne hofdames hebben wil. de prins. Ik dank u zeer. Tien kussen van de Prinses of ik behoud mijn pot. de prinses. Het is' zeer vervelend, maar dan moet gijlieden maar voor mij gaan staan en zorgen dat niemand het zien kan. de hofdames. Een twee drie, de prins. Dat is nog maar drie. Ja Prinses de andre zeven Moet gij mij toch ook nog geven. de hofdames. Vier, vijf, zes. de prins. Nu nog vier Prinses. de hofdames. Zeven, acht de prins. Nu nog twee, ik wacht 'k Moet ze alle tien ontvangen, 01' mijn potje blijft daar hangen. de hofdames. Negen, tien, Ja nu is het tien. de prins. Hier is het potje Prinses! Zoodra u den vinger in den damp van den pot steekt, zal u terstond ruiken en vernemen wat er op iederen vuurhaard in de stad wordt gereed gemaakt. de prinses. Zoo. Ga! Laat ons nu alleen. Ik heb hem weggezonden, dan kunnen wij er dadelijk de proef eens van nemen. O hoe heerlijk, nu zullen wij weten wat ieder eet. Wacht ik zal eens vragen wat de kamerheer eet. de prinses. Zeg mij wat de Kamerheer toch eet? de stem. Karbonade en salade. de prinses. Zeg mij welk dessert indien gij 't weet? de stem. Macedoine, Bessenvlade. koor. O dat is superbe, o dat is charmant, O, dat is gracieus en zoo interessant. O dat is superbe, is charmant. Zoo charmant, zoo interessant. de prinses. Nu zullen wij eens vragen wat de Jager eet. de prinses. Zeg mij eens wat of de Jager eet? de stem. Die eet soep en eierkoeken. de prinses. Zeg mij welk dessert, indien gij 't weet? de stem. Dat moet men bij hem niet zoeken. Koqjt. O dat is superbe, etc. de prinses. Zeg mij waarvan onze kok toch leeft? de stem. Vol-au-vent, ragout, pasteien. de prinses. Zeg mij wat voor een dessert hij heeft? de stem. Blanc-niangé, gateaux, geleien. koor. O dat is superbe, etc. de prinses. Wij weten nu wie er soep en eierkoeken zal eten, en wie of karbonade krijgt. Wat is dat toch interessant. UK HOFM EESTERF.S. Ja zeer interessant. DE PRINSES. Maar gij moet er in 't geheel niet over spreken hoor, want ik ben de dochter van den Keizer. ALLEN'. Zeker niet, dat spreekt van zelf. DE PRINS. Nu heb ik nog een ander stnk speelgoed gemaakt. Hoe zal de Prinses dat vinden. DE PKINSE8. Hé dat is superbe! Ik heb nooit fraaier muziek gehoord. Ga hem eens vragen wat dat instrument kost, maar ik kus hem niet meer. DE HOFMEESTERES. Hij wil honderd kussen van de Prinses hebben. DE PRINSES. Ik geloof dat hij gek is. Men moet de kunst toch ook wat aanmoedigen. Ik ben de dochter van den Keizer! Ga hem zeggen dat hjj even als onlangs tien kussen kan krijgen, de overige kan hij van mijne hofdames bekomen. DE HOFDAMES. Maar wij doen dat zoo ongaarne. I>E PRINSES. Dat is maar gekheid, als ik hem kussen kan kunt gij het ook wel doen. Bedenk dat ik u kost en loon geef. DE PRINS. Honderd kussen van de Prinses of ieder behoud het zijne. DE PRINSES. Nu ga dan voor ons staan. KOOR. Een twee drie vier vijf zes zeven acht Negen tien elf twalef dertien Veertien vijftien zestien zeventien achtien Negentien dat 's twintig. DE KEIZER. Hei! ho! wat is dat! Wat zou dat voor een oploop zijn ? Ik zal eens loopen wat ik kan En maken er gauw bij te zijn. KOOR. Nu een-en-twintig twee-en-twintig Drie-en-twintig vier-en-twintig Vijf-en-twintig zes en-twintig Zeven-en-twintig acht-en .... DE KEIZER. Hei! ho! wat is dut,! Wat zijn dat nu voor kuren V Ik zal u beid' op staanden voet Uit mijn gebied weg sturen. Kom gauw pak u voort En keer hier nimmer weder, Of 't vonnis dat ik vellen zal Is strenger nog en wreeder. DE HOFDAMES. O wee, vluchten wij En keeren hier nooit weder, Of 't vonnis dat hij vellen zal Is strenger nog en wreeder. DE KEIZER. Neen ga heen en kom geen van beiden ooit meer onder mijne oogen. DE PRINSES. O wee hoe rampzalig, Wat ben ik veilaten, WTat moet van mij worden Waar moet ik toch heen. Voor mij geen geluk meer, Voor mij geene vreugde; 't Genot van mijn leven Is nu voor mij heen. Voor mij bloeit geen lente, Voor mij schijnt geen zonnelicht, Voor mij groeit geen bloempje, 't Is alles daar heen. O wat zie ik! Wie had ook kunnen denken aa zulk eene vermomming. DE PRINS. t n • *i i. n * . * .i. .in. viin een tr ■ r rins win u ue i iiiisps mei l .. „ o VT..U4-—,f«,. VVC/LCll, »»" ~ -V O . -i "TT 1 1 T 1 Pi .i....... ÖlUIlU, 111 tl cl I ««11 V cll KtJIl&llUCUCi IICCIL AL) gCJVUdl een stuk speelgoed. Dat hebt gij er nu voor. Zoo ver hebt gij 't gebracht, Dat ik u nu veracht. Keer naar uw vader weer. Gij ziet mij nimmermeer. Geen rozen zaagt gij aan, Die in de velden staan. Gemaaktheid, valsche kunst, Deelt enkel in uw gunst, Vaarwel Prinses, vaarwel, vaarwel! Gij zondt mij spijtig heen En antwoordet van neen. Toen ik u vragen wou Prinses lief wordt mijn vrouw. Maar op een ijzer pot, " aart gij zoozeer verzot, Hebt er naar hartelust ^ Een vuilpoets voor gekust. \ aarwei Prinses, vaarwel, vaarwel! Kn daarom ga ik heen, En laat u hier alleen, Prinses zonder verstand. Ik ga weer naar mijn land. Vaarwel Prinses, vaarwel, vaarwel! UK PRINSTOS. Ik krijg voor mijn dwaasheid de juiste belooning Wat ben ik rampzalig, waar moet ik toch heen Haar kan ik nu blijven, waar vind ik een woning Helaas hoe rampzalig liet men mij alleen. KOOR. Ja Prinses nu zal 't wel zijn Ach, mijn lieve Augustijn, Nu zal 't zijn zoo als ik zeg, Alles is weg. Hoos is weg, Potj' is weg, En ook de Prins is weg, Ach mijn lieve Augustijn Alles is weg. m i