GEMEENTELEVEN EN HUISGEZIN De Werkzaamheid der Vrouw in Huis en Gemeente DOOR H. H. BARQER Predikant te Utrecht 858 BAARN HOLLAND1A-DRUKKERIJ 1909 Prijs f 0.30 SERIE I No. 3 F 3 1 3 De werkzaamheid der vrouw in huis en gemeente DOOR H. H. BARGER Pred. bij dé Ned. Herv. Gent. Utrecht BAARN HOLLANDI A-DRUKKERIJ 1909 De positie der vrouw in het maatschappelijk leven is een der vraagstukken van onzen tijd en zoolang de christelijke gemeente de roeping heeft om de wereld, waarin zij leeft, den weg te wijzen tot verlossing en geluk, zal zij op de teekenen der tijden hebben te letten en ook aan dit vraagstuk hare aandacht moeten geven. Het dringt zich aan ons op van alle kanten en het is voor velen geen vraagstuk meer. De vrouw verlangt gelijkgesteld te worden met den man voor het maatschappelijk beroep en in de maatschappelijke rechten en zij toont den ernstigen wil zich daarvoor te bekwamen. Het jonge meisje bezoekt bij voorkeur de jongensscholen, de Hoogere Burgerschool of het Gymnasium en sommige colleges aan de Universiteit hebben zooveel toehoorderessen, dat de Hoogleeraar er op een instituut voor meisjes schijnt 83 verdwaald te wezen. In de fabrieken dreigt nog veel meer de vrouw den man te verdringen, omdat zij voor lager loon arbeidt en dus als arbeidskracht meer gezocht is. Straks zal het kiesrecht der vrouw haar invloed geven om de wetten van den staat in haar belang te wijzigen, en als wij met dezelfde groote stappen voortgaan, waarmede onze tijd dezen weg is ingeslagen, dan is het leven niet ver meer, waarop wij zullen gaan pleiten voor het recht van den man op gelijkstelling met de vrouw. Wij zullen hopen, dat, zooals er nu mannen zijn edel genoeg om zich te vereenigen tot bevordering van het kiesrecht der vrouw, zich dan vrouwenvereenigingen zullen willen vormen tot bescherming van de rechten des mans. Ik heb er goeden moed op. De noodzakelijkheid zal er haar toe dringen. Hilty heeft ergens ongeveer dit gezegd: De vrouw streeft naar de heerschappij, maar wanneer zij die heeft verkregen, gevoelt zij haar als een vloek. Als dit waar is, dan zal haar eigen belang medebrengen, dat zij de rechten des mans weer herstelt. 84 Intusschen, het vraagstuk is er. Met scherts of machtspreuken maken wij er ons niet af. De vrouw behoort in het huisgezin, zeggen sommigen. Maar machtspreuken hebben nooit de macht gehad de vraagstukken des levens aan een kant te zetten. Zij keeren toch altijd weer terug. Deze vrouwenbeweging is in onzen tijd onvermijdelijk. In de ontzaglijke ontwikkeling onzer dagen hebben wij dikwijls het gevoel alsof er niets op zijn plaats blijft. De toestanden wijzigen zich op allerlei gebied en te midden van die beweging kan de vrouw niet blijven staan. „Als er geen vrouwenbeweging was, zouden wij er een moeten maken", heeft iemand gezegd. Dit is onze vrees, dat deze beweging alleen geleid zal worden door • radicalen, die naar het goddelijk recht in de natuur der dingen neergelegd niet vragen en slechts rekenen met de rechten — wat in hun mond dikwijls hetzelfde is als de wenschen — van den mensch. En zoo krijgt deze beweging in veler oog een dreigend aanzien. Zoo komen wij tot die congressen, betoogingen, politieke leuzen, en aanprijzing 85 van bedenkelijke middelen, die haar vertroebelen en maken tot een mengsel, waarbij minstens 70 perc. vergift bij 30 perc. waarheid gevoegd is. Wie heeft de schuld van deze overdrijving ? Is het de aanmatiging der vrouw alleen, die wij hier aanklagen moeten ? Het kan ook eene reactie zijn, die ons zegt, dat de man niet in staat is geweest de ontwikkeling van zijn tijd te beheerschen en hem de strijd onzer eeuw te machtig is geworden, om nog langer zijne plaats te behouden als de leidsman der vrouw. Is niet zelfzucht de grond van het coelibataire leven van velen? Wordt het huwelijk niet dikwijls verlaagd tot een geldzaak, die men, niet als eene zeldzaamheid, per advertentie afhandelt? Wat is de achtergrond van het verzet tegen het ontslag van vrouwelijke ambtenaren, die een huwelijk aangaan? Waarom wenschen velen beperking van het aantal kinderen? Ik zou zoo door kunnen vragen, want er zijn vele teekenen, die er op wijzen, dat de eischen van het gezinsleven den man boven het hoofd zijn gewassen en hij niet sterk genoeg meer is, om ter 86 wille daarvan afstand te doen van de weelde en het genot, waaraan men zich heeft gewend. Een deel der noodige inkomsten moet dan maar geleverd worden van de zijde der vrouw en dat niet alleen meer in arbeidersgezinnen. Hoewel wij de vrouw niet zullen vrijpleiten, zoo valt toch voor geen klein deel de schuld van het vrouwenvraagstuk terug op den man. Werd zij vroeger schertsend de minister van binnenlandsche zaken genoemd, nu moet zij, zal men een huwelijk durven aangaan, ook voor een gedeelte het departement van buitenlandsche zaken op zich kunnen nemen. Maar dan moet hare positie een andere zijn. Dan moet zij denzelfden weg van studie en ontwikkeling kunnen volgen. Alle ambten en beroepen moeten haar openstaan. Zij moet kunnen deelnemen aan het openbare leven. Zij moet het kiesrecht, straks ook de verkiesbaarheid hebben tot hetgeen waarvoor zij kiest. Men geve haar maar de gelijkstelling, en zij zal niet met, maar naast en onafhankelijk van hem haar leven maken. Waarom zou zij het niet kunnen ? 87 Het christendom neemt tegenover dit vraagstuk eene eigenaardige positie in. Niet terstond is de christelijke geloovige vrouw met deze beweging medegegaan. Haar optreden in het publiek kon geen goedkeuring vinden. Schuchter is zij begonnen en dan alleen als de barmhartigheid er haar toe drong. In den diakonessen-arbeid mocht zij het terrein vinden voor eene zelfstandige positie, maar van de markt van het openbare leven hield zij zich terug. Het prostitutie-vraagstuk is het eerste geweest, dat haar heeft gedrongen zich meer op den voorgrond te plaatsen. Ook hier was barmhartigheid de drijfveer, waarom zij gelijk recht bepleitte voor den man en de vrouw. Allengs is zij minder schuchter geworden. Haar optreden in het publiek is geen zeldzaamheid meer. De jonge meisjes, die op de gymnasiasten-clubs hare lezingen houden, zullen zich straks niet meer beperken in haar optreden tot vergaderingen alleen voor vrouwen toegankelijk. Aan het congres te Amsterdam voor het kiesrecht der vrouw hebben er velen van christelijken huize deelgenomen. In de kerk wil de vrouw stemrecht hebben. Sommigen 68 vragen voor haar toegang tot de bestuurscolleges, ja zelfs het recht om het predikantsambt te bekleeden. Zoo ziet de gemeente de vrouwenbeweging ook overgebracht op haar gebied en van bijbelsch-geloovig standpunt wordt het vóór en tégen bepleit. De beslissing is dus niet gemakkelijk, de grenzen van het geoorloofde zijn hier niet zoo spoedig te trekken, vooral daarom niet, omdat het christendom van zijn oorsprong af de vrijmaking der vrouw heeft uitgewerkt. Met bijbelteksten laat zich de zaak niet uitmaken. Voor het evangelie is er geen onderscheid tusschen man of vrouw, dienstknecht of vrije, Jood of Griek. Zij zijn allen een in Christus. De emancipatie der vrouw is met het christendom begonnen. Het schijnt dus een afbreken van de lijn der ontwikkeling, die juist bij de eerste christelijke gemeente haar oorsprong heeft, indien men zich nu daartegen zou keeren. Het is bekend genoeg, dat het christendom veel aan de vrouw en de vrouw veel aan het christendom heeft te danken. Daarom zien wij menige vrouw een plaats der eere innemen in het leven der gemeente, 89 zooals dit uit het Nieuwe Testament gekend wordt. Daar is Maria te Jeruzalem (Hand. XII : 12), Lydia te Philippi (Hand. XVI), C h 1 o ë te Korinthe (1 Kor. I : 11), A pp i a te Kolosse (Philem. 2), vrouwen, die de gemeente te haren huize ontvingen. Hoevele andere namen koiiden wij hier niet bijvoegen. De vrouw werd niet achter gesteld, zooals bij het Heidendom en zelfs bij de Joden. Van geen enkele godsdienstige handeling was zij uitgesloten. Integendeel. Het is niemand in de gedachten gekomen de vrouw te schrappen uit de profetie, die Petrus aanhaalt op den Pinksterdag. Zonen en dochteren, dienstknechten en dienstmaagden deelen gelijkelijk in de uitstorting des Heiligen Geestes. Paulus vraagt, dat de gemeente zich aan de eerstelingen, waaronder ook zoovele vrouwen zijn, onderwerpen zal. (1 Cor. XVI : 15, 16). Maar de moreele en religieuse gelijkstelling, is niet ook eene maatschappelijke. Geen onderscheid voor het Godsrijk, wil nog niet zeggen: geen onderscheid voor het leven. Daarom staan naast deze uitingen van eerbied 90 voor de vrouw, zoovele andere, die hare onderdanigheid aan den man te kennen geven. De man is het hoofd der vrouw, zegt Paulus (Efez. V : 23) en het huwelijksformulier onzer Kerk, de uitspraken der Schrift te zamen vattende, vermaant, „dat zij haren man zal eeren en vreezen, hem ook gehoorzaam zijn in alle dingen, die recht en billijk zijn, als haren heer, gelijk het lichaam aan het hoofd en de gemeente aan Christus onderdanig is". Tot een kerkelijk ambt heeft de vrouw het daarom ook in de christelijke kerk der eerste eeuw niet gebracht. Er waren weduwen van 60 jaren (1 Tim. V : 9) tot den dienst der liefde in de gemeente aangesteld — misschien is Phoebe, de dienares der gemeente te Kenchreën (Rom. XVI : 1) er eene geweest — maar van de jongere weduwen wil Paulus dat niet. Zij zullen huwen, haar huis besturen en niet leeren ledig omgaan bij de huizen. Er waren profetessen, die met bijzondere gaven toegerust onder den drang des Heiligen Geestes getuigenis gaven van het geloof in Christus. Dat laat zich niet 91 verbieden. Maar tot eene geregelde bediening des Evangelies is de vrouw niet geroepen. Zij late zich leeren, schrijft Paulus, in stilheid, in alle onderdanigheid, doch ik laat de vrouw niet toe, dat zij leere. (1 Tim. 2 : 12). Zag hij misschien reeds het gevaar, dat ook minder bekwame vrouwen uit zekere ij delheid de taak der profetessen wilden overnemen? Vroeger had hij geschreven: Dat uwe vrouwen in de gemeente zwijgen (1 Cor. XIV : 34), maar daarmede had hij niet bedoeld het openlijk optreden der vrouw af te keuren, waar hij in dienzelfden brief twee hoofdstukken vroeger haar het profeteeren niet verbiedt, maar dit regelt. Hij verbiedt daarna het spreken, praten in de gemeentebijeenkomsten. De vrijere vorm van godsdienstoefening liet het samenspreken toe, maar nu schijnt het, dat sommige vrouwen daarvan misbruik maakten en voortdurend met allerlei vragen de orde verstoorden, de aandacht voor zich zeiven in beslag namen. Daarom voegt Paulus er bij: zoo zij iets willen leeren en het haar daarom werkelijk te doen is, dat zij tehuis hare eigene mannen 92 vragen. Hier komt dus de Apostel op voor Het recht des mans, die eischen mag, dat zijne vrouw zich aan zijne leiding overgeve. Het is dus niet gemakkelijk met het Nieuwe Testament in handen te beslissen over de vraagstukken, waarmede de vrouwenbeweging onzer dagen aanklopt bij de kerk, om ook op haar gebied de gelijkstelling door te voeren. Het komt mij voor dat bijbelsche gronden niet beslissend kunnen zijn, omdat de lijnen der gelijkstelling en die der onderdanigheid in het N. T. naast elkander loopen. De geschiedenis der Chr. Kerk is niet gunstig voor dit streven, want die kerk heeft zich gedrongen gezien de vrijheid der vrouw te beperken. De kerkvaders hebben al meer op den voorgrond gesteld het beginsel van Paulus: dat de vrouw in de gemeente zwijge. De toegang tot het ambt door haar begeerd, is haar onmogelijk gemaakt, en hetzij de vrouw zelve, hetzij de opkomende hierarchie daaraan schuld heeft gehad, allengs is de vrouw afgedaald van den hoogen rang haar in de eerste gemeente gegeven en haar bleef ten laatste op kerkelijk terrein geen andere 93 weg van werkzaamheid over dan het klooster. Maar in onze dagen zijn de toestanden geheel anders. Ja juist, die toestanden moeten ons voorzichtig maken. Reeds hebben velen het stemrecht, die voor kerk en godsdienst onverschillig zijn. Dat aantal nog uit te breiden en aan kerkelijke of socialistische agitatoren een middel meer in handen te geven, om door de gemakkelijke bewerking van de stemgerechtigde vrouw, met de domme kracht der menigte en de meerderheid van stemmen wanordelijke toestanden te scheppen, dat kunnen wij niet raadzaam vinden '). Onder normale verhoudingen zou dat stemrecht principieel geen bezwaar behoeven te ontmoeten. Het recht der prediking worde der vrouw, geleerd als wij zijn door de lessen der geschiedenis, niet gegeven. Die waarlijk profetessen zijn op eenig gebied, hebben in de pers en in verschillende samenkomsten gelegenheid genoeg om hare getuigenis te doen ') Men leze hierover Dr. H. H. Meulenbelt, Vrouwenkiesrecht in de Ned. Herv, ICerk? Stemmen voor Waarheid en Vrede van Februari en Maart. 94 hooren. Zij hebben den kansel niet noodig. Maar voorts mag de Christelijke gemeente geen steenen in den weg leggen om der vrouw ruimte van ontwikkeling te geven. Men bedenke toch, dat de onderdanigheid haar in de Schrift voorgehouden op de gehuwde vrouw betrekking heeft en dat dit voor geen gering deel voortkomt uit de zorg voor den goeden naam der christelijke vrouw zelve. Wij mogen niet vergeten, dat in de Grieksche maatschappij de wettige ec htgenoote te huis bleef en de vrouw, die zich in het openbare leven liet gelden, zich gemeenlijk aan den wettigen band des huwelijks niet stoorde maar in vrije liefde leefde. Met dat gevaar voor oogen kon de gemeente geen onbeperkte vrijheid aan haar optreden geven. Het was reeds heel liberaal, dat zij de lijn der gelijkstelling zoover doortrok. Maar één ding blijft bij alles op den voorgrond staan, dat is de heiligheid des huwelijks. Daarvoor komt het Evangelie op met alle kracht te midden eener ontuchtige heidensche wereld. Het vraagt om die reden onderdanigheid 95 van de vrouw, maar vermaant ook de mannen hunne eigene vrouwen lief te hebben, gelijk als Christus zijne gemeente liefgehad heeft. Het herstelt het gezinsleven, het heiligt den band tusschen ouders en kinderen, heeren en vrouwen en hunne dienstbaren, en wie het gezinsleven beveiligt, beveiligt de rechten der vrouw. Bij de beoordeeling en leiding der vrouwenbeweging onzer dagen van christelijke zijde moet dus deze stelling voorop staan: het ambt der vrouw is het huwelijk. Zij is onweerlegbaar naar den geest des Evangelies. Als van iedere bladzijde des Bijbels komt zij ons tegen. Zij is ook gegrond is de natuur de vrouw naar haar physischen en psychischen aanleg en dus voor ons, die in die natuur het wijs bestel des Scheppern zien, door God zelf aangewezen. Men heeft hiertegen aangevoerd, dat er zooveel meer vrouwen dan mannen zijn en dus de natuur zeker deze stelling weerleggen zou. De statistieken bewijzen ons wat anders. De bevolking van Europa telt op 1000 mannen 1024 vrouwen, maar wie zal zeggen hoe het 96 onder de volken in de andere werelddeelen is. In Amerika, Azië, Australië en Afrika zal de verhouding juist omgekeerd zijn 1). Prof. Dr. S. Ribbing schrijft: „Er is bijna geen statistieke wet, meer van alle kanten bewezen en bevestigd dan deze, dat er meer jongens dan meisjes geboren worden. Dit geldt in het algemeen en voor zoover betrouwbare gegevens strekken voor alle landen, alle klimaten, alle rassen". Dit toont hij aan met verschillende cijfers, en zoo hebben wij dan bij het numerieke verschil tusschen beide geslachten op later leeftijd niet te doen met een orde der natuur maar met een maatschappelijken factor. Het zijn onze verhoudingen alleen, die het huwelijk verhinderen en de ongehuwde vrouw dwingen tot eene positie, die haar toch nooit volkomen bevredigen kan. Merkwaardig is in dit opzicht, wat eene der 'I Ik ontleen deze opgave aan Joh. Muller, Der Beruf und die Stellung derFrau, Blatter zur Pflege des persönlichen Lebens B. III, 179, aan wien ik ook enkele andere opmerkingen over dit onderwerp te danken heb. 97 aanwezigen gezegd heeft op eene vergadering van Pruisische onderwijzeressen, waar dit als de uitdrukking beschouwd werd van wat er leeft in het hart van menige vrouw: „alles ben ik in mijn leven te boven gekomen, alleen niet het verlangen naar een kind" J)Ja voor het gezinsleven is de vrouw aangelegd. Als moeder openbaart zij haar echt vrouwelijk karakter Er is voor de vrouw geen vrouwenvraagstuk meer, als zij gehuwd is en kinderen heeft op te voeden. Dan is haar terrein haar aangewezen, en ik weet niet, of zij dan nog verlangen zal naar het stemrecht of naar arbeid buitenshuis. Helaas, er zijn er onder den arbeidersstand, die tot dit laatste genoodzaakt zijn. Dan komt de liefdadigheid haar te hulp en men richt crèches en kinderhuizen op en doet een goed werk er mede. Maar het kwaad wordt er niet door gekeerd. Beter ware het, als de zelfzucht der nijverheid werd te schande gemaakt of zoo- ') Friedrich Mahling, Probleme der modernen Frauenfrage, Agentur des Rauhen Hauses, Hamburg, 1907 blz. 43. 98 danig door de staatswet kon worden tegengegaan, dat de arbeid der vrouw op denzelfden loonstandaard werd gebracht, als die des mans. Dan zou men haar niet meer meedoogenloos uitbuiten als goedkooper arbeidskracht. Zij zou niet meer de concurrentie aandoen aan den man. Daartegen moet zij gewaarschuwd — neen, dat helpt niet, want zij zelve staat er machteloos tegen — maar beschermd worden. Wat sommigen gedwongen doen, doen anderen vrijwillig. Ja, er zijn gehuwde vrouwen, die er niet toe genoodzaakt zijn om des broods wille en toch het grootste gedeelte van haar tijd buitenshuis doorbrengen. En ik heb hier niet alleen het oog op haar, die deze levenswijze volgen uit zucht naar vermaak en afleiding. Arme kinderen, wier moeder de schouwburgen en concerten afloopt eerst zonder hen, ze overlatende aan de verzorging en leiding van dienstbaren, straks met hen, zoodat de kinderen niet weten wat gezelligheid in huis kan beteekenen, als er niet vreemden voor worden te hulp geroepen. 99 Maar ik denk hier vooral aan haar, die uit christelijkheid wegloopen van den huiselijken haard, want er is iederen avond wat, een kransje, een bidstond, eene bijbellezing van den geliefden predikant, een arbeid voor Gods koninkrijk. Men mag zich toch, als de Heer er ons toe roept, niet onttrekken. Maar men vergeet, dat de arbeiders, die in den wijngaard gehuurd werden, ledig stonden en dat zal toch van de huisvrouw niet gezegd worden. Ik heb moeders gekend, vrome christinnen naar het scheen, maar wier zonen schandelijk schipbreuk geleden hebben in het leven. Moeder was 's avonds niet thuis. Er brandde geen licht in de huiskamer. Waar moest de zoon zijne gezelligheid zoeken ? En zoo is het begonnen, dat leven op de straat, in de café s, met verkeerden omgang, straks al verder afdwalende op wegen, die ten verderve voeren. Vrome moeders van dat slag hebben geen kleine verantwoording. De arbeid der gehuwde vrouw ligt in haar huisgezin. Reeds als huisvrouw heeft zij eene taak van groote beteekenis. Het besturen van 100 het gezin, de zorg voor de reinheid en den ordelijken gang, de regeling der uitgaven, het verstandig verkeer met de dienstbaren, het in acht nemen van de eischen der hygiënische wetten en der verpleging bij krankheid of wonden of ongelukken, de bezorging van de wasch en de kleederen, hoeveel kennis, talent van organisatie, arbeid en nadenken vraagt dit alles niet reeds op zich zeiven. Wie het veracht, kent niet den invloed van het kleine in het leven en bedenkt niet, dat de uitwendige omstandigheden dieper inwortelen in het zieleleven, dan men oppervlakkig vermoedt. Toch heeft zij niet dingen, maar menschen te verzorgen en de dingen slechts als middel tot de verzorging der menschen. Daarom is het af te keuren als zij slavin van het huishouden wordt. Dit is haar taak, anderen te laten arbeiden, zoodat zij zelve den tijd houdt voor datgene, wat door haar alleen geschieden kan. Zij moet de vrouw van haren man, de moeder harer kinderen zijn. Met hem deelt zij de ervaringen, aandoeningen, indrukken, die aan101 vankelijk de hare niet zijn maar zoodanig worden, dat beiden leven in ééne wereld. Zij moet zich daarvoor ontvankelijk houden en dus door de huishoudelijke dingen niet al te zeer ingenomen zijn. Daarbij leeft zij voor hare kinderen. Dat is niet recht, als de stof op den spiegel meer haar aandacht trekt dan een vlek in het karakter van haar kind; als haar lectuur zich meer regelt naar haar smaak, dan naar hetgeen haar bij de opvoeding ten goede kan komen; als zij over allen en alles praat, maar haar spreken en zwijgen niet weet te regelen naar het belang van haar gezin. Hoeveel meer is er te noemen. Moeder te zijn, dat is arbeiden aan zich zelve en anderen. Het vraagt dagelijks nauwlettendheid, zelfverloochening, wijsheid en eindelooze liefde. Het vraagt verstandelijke gaven, maar meer nog gaven van het hart. Het is niet genoeg lief te hebben, maar het moet ook die liefde zijn, die vrij is van alle liefhebben van zich zelve in het kind en daarvan zijn nog niet alle moeders verlost. Wie dat alles nu nog te weinig vindt; wie huis en familie, der vrouw toebetrouwd, een voor hare gaven en 102 krachten te kleinen kring acht; wie haar er uit roepen wil, opdat zij vooral toch zou deelnemen aan het openbare leven, heeft zeker eene zeer zonderlinge wijze van de dingen te waardeeren. Ook uit sociaal oogpunt kan dit niet worden verdedigd. Zijn de gezinnen niet als de cellen, waaruit de natie wordt opgebouwd ? Wie heeft grooter invloed, dan die het gezinsleven beheerscht ? En welk volk zal krachtiger zijn, dan waar de moeder hare taak vervult en daaronder die voldoening vindt, zooals de vrouw zich die nergens elders verwerven kan. Wee der moeder, die hare roeping verzuimt. Niemand kan haar een andere aanwijzen, die hooger is. Ook kan niemand haar hare plaats geven. Als zij die niet inneemt is het aan haar zelve te wijten. Dan ligt de schuld bij haar ijdelheid, haar heerschzucht, haar zelfzucht, haar ongeschiktheid of waar dan ook. Maar bij de vrouw, die christinne is, mag dit alzoo niet zijn. Laat haar het evangelie ter hand nemen. Laat haar vragen naar de taak door het woord Gods haar aangewezen en zij zal zien, dat de beginselen daarin nedergelegd die zijn 103 eener hoogere orde, die nooit straffeloos verbroken wordt. Zeker daarin wordt in het huwelijk aan de vrouw de tweede plaats toegekend. Maar op die plaats zal zij gelukkig zijn en op geene andere en haar dienen, als het een dienen zal zijn in den geest van Christus, zal blijken tot heerschappij te voeren, maar eene die der vrouw versiert, want het zal zijn eene heerschappij der liefde, die door het geloof geheiligd is. Er is goed, beter, best, zegt het spreekwoord. Wien het beste onthouden is, behoeft daarom het betere of het goede nog niet te missen en zoo is het met de ongehuwde vrouw. Door en om haar in de eerste plaats is de vrouwenbeweging, want het is een opmerkelijk verschijnsel, dat het aantal huwelijken afneemt. Voor de lagere standen is dit niet zoozeer het geval. Daar trouwt men en wordt ten huwelijk gegeven als voorheen en wanneer er straks geen voldoende inkomsten voor het gezin mochten wezen, welnu, dan zijn er armenzorg of kerkelijke bedeeling, of werk- 104 verschaffing en werkstaking, partij organisatie en sociale wetten, middelen in onzen tijd genoeg om er in te voorzien, dat de lagere standen niet te kort komen. Maar zoo denkt men er in de meer beschaafde kringen niet over. Als de lagere standen de maatschappij geheel zullen overvleugelen, dan zal het daaraan liggen, dat zij als de kinderen Israëls in Egypte aanwassen in het land hunner verdrukking en daarmede meer dan de anderen toenemen in kracht. De Joodsche Rabbijnen leerden den plicht om te huwelijken en de kracht van het joodsche volk ligt voor geen gering deel in de erkenning van dien plicht. Misschien wordt het tijd dien ook onder ons te prediken aan beiderlei sexe. Frankrijk toont reeds de voorteekenen van eene afneming in zielental, een gevaarlijk ziekte-symptoom voor een volk, zoowel uit zedelijk als nationaal oogpunt. Maar de ongehuwde vrouw vraagt om hare plaats in de maatschappij en zij heeft er recht op. Niet ieder huwelijk is gerechtvaardigd en als de maatschappelijke toestanden dit dikwijls bemoeilijken, dan zal naar de wet van het 105 evenwicht ook de maatschappij zelve de gevolgen daarvan op zich moeten nemen. Onze christelijke beschouwing doet ons dan wellicht zeggen, dat ook de taak der ongehuwde vrouw allereerst ligt in het gezin. Ja dat zou het beste zijn, maar droevige ervaringen maken voorzichtig. Ik zonder hier de dienstbode uit, want hare positie heeft een eigenaardig karakter. Maar wat moet een meisje worden uit den beschaafden stand ? Gezelschapsdame, gouvernante, hulp voor de huisvrouw? Zij blijft bij al deze betrekkingen afhankelijk van één persoon en wie weet niet wat dit zeggen wil. Slechts zelden wordt zij opgenomen in het gezin, waar zij tijdelijk haar diensten presteert. Zij brengt er de beste jaren haars levens door en als haar arbeidskracht verbruikt is, dikwijls voor een zeer karig salaris, wie zal dan voor haar zorgen? Zij rekent misschien op een plaatsje in het testament, maar dat kan tegengevallen. Waar zij haar kracht heeft gegeven is men niet gezind — en dat is onverantwoordelijk — of ook niet bij machte haar in den ouderdom 106 te verzorgen. De wet op het arbeids-contract maakt bovendien deze verhouding niet beter. Daarom zoeken velen eene andere levensbestemming, waarbij zij staan onder bescherming van den staat of zich op andere wijze eene onafhankelijke positie verwerven kunnen, en wie durft dit van het standpunt van het christelijk geloof afkeuren ? Het onderwijs biedt dit aan, dat is een echt vrouwelijk beroep. Allengs staat op allerlei terrein de vrouw als sollicitante naast den man, in den handel, bij de posterijen, als doctor, als advocaat, waarom niet ? Ik wil nog wel meer wegen aanwijzen. Als de vrouw gelijkstaat met den man, waarom zal zij niet mijn baard scheren, mijn paarden mennen, mijn land bebouwen, mijn brieven bestellen, mijn dakgooten schoonmaken, op de beurs mijn effecten verhandelen, of als er ongelukkig bij mij is ingebroken met politiehonden er op uitgaan om de dieven na te speuren? Waarom zou zij niet het land kunnen regeeren en wetten kunnen maken? De Feministen zeggen immers, dat de vrouw alleen daarom de mindere van den man is, 107 omdat zij jaren lang als de mindere is behandeld. Alsof zonen en dochters niet beiden afstammen van hetzelfde voorgeslacht en de opleiding de macht had ook de natuurlijke gaven zeiven mede te deelen. Er is vee! overdrijving in deze beweging. Bedriegt ons niet alles, dan hebben wij het hoogste punt al bereikt. Ik heb hoofden der scholen hooren zeggen, dat zij toch liever met mannelijk dan vrouwelijk hulppersoneel arbeiden. En toch zou het onderwijs het beste terrein voor den arbeid der vrouw aanbieden. Welnu, in het begin moge zij daarbij met den man gelijkstaan, ja hem overtreffen, als zij een 30 jaar in datzelfde werk gestaan heeft dan houdt die gelijkwaardigheid op. De man is bij normale omstandigheden op 50-jarigen leeftijd nog in zijn volle arbeidskracht, maar bij de vrouw dreigt haar werk, althans in de lagere school, een zekere sleur te worden, die zich afsluit voor de ontwikkeling op het gebied waar zij werkt. Hoe de ervaring op andere terreinen van den vrouwen-arbeid is, weet ik niet. Misschien zal men weldra terugkomen op menige bewering over de gelijkstelling der vrouw met den 108 man. Zij is nu eenmaal niet de meerdere, noch de mindere, maar eene andere dan hij. Ons christelijk geloof staat evenwel niet tegenover het streven naar zelfstandigheid voor de ongehuwde vrouw. Eenmaal heeft het evangelie hare emancipatie bewerkt, en krachtens haar beginsel moet de gemeente dus vooraanstaan, als het geldt dit streven te billijken en te leiden. En dan houden wij ons aan het oude woord: het is niet goed dat de mensch alleen zij, ik zal hem eene hulpe maken, die tegenover hem zij. De vrouw zal daar het meest op haar plaats zijn en wel, bij het vermeerderen harer jaren en ervaring in toenemende mate, waar zij helpend kan optreden. En dan ligt daar voor haar menig terrein open bij armen en krankenzorg, op het gebied van het leven der gemeente in het wijkwerk, het Zondagsschoolonderwijs, de in- en uitwendige zending. Menig predikant verheugt zich met blijdschap over de hulp hem door de zusters geboden. Maar waarom houdt de kerk zich daarbij op een afstand? Waarom heeft zij niet al lang den arbeid der 109 vrouw in hare organisatie opgenomen ? Het bleef tot heden liefhebberij-werk en wij weten wel hoe dat wordt opgevat. Velen willen het als bezigheid, maar zij kunnen er geen reis voor uitstellen, geen logeerpartij voor opofferen, geen koffieuur voor verzetten. Ook leggen sommige zelfzuchtige moeders hierbij aan hare dochters groote hinderpalen in den weg, want juist op dit uur waarop hare diensten noodig zijn, willen zij ze bij zich hebben. Ik bedoel niet van huiselijke plichten af te trekken; maar zonder opoffering van sommige huiselijke genoegens zal het niet gaan en dat wordt dikwijls vergeten. Liefdearbeid wordt niet zelden zeer slordig opgevat. Niet allen zijn in de gelegenheid haar arbeid om niet te geven en de gemeente heeft ook het recht niet dit te eischen. Waarom geeft zij geen vaste aanstelling met behoorlijk salaris aan vrouwen, die in haar dienst het werk doen in het Koninkrijk Gods ? Zij salarieert hare onderwijzeressen op de Chr. school, hare zendingszusters, de hoofden harer kerkelijke stichtingen, maar het armenbezoek, het wijkwerk en wat niet al, dat moet maar 110 geschieden zooals het kan. Ik ontving dezer dagen uit Berlijn prospectus en verslag van een vormschool voor christelijk, vrouwelijk liefdewerk met een uitgebreid, uitnemend ingericht leerplan. De leerlingen, die allen het M. U. L. O. achter zich moeten hebben, volgen daar een cursus van 8 maanden. Zij betalen 7 5 Mk. per maand pension, 20 Mk. p. 3 maanden schoolgeld. Die inrichting zal geen leerlingen hebben, zoo denkt gij misschien. Zeker, zoo zou het bij ons zijn, want na voleindige opleiding zou men zijn arbeid toch om niet moeten geven. Maar deze meisjes werden allen bijna geplaatst als „Secretarin einer Evangelischen Jungfrauénverein", als hoofd van een „Madchen-heim", als „Pfarrgehilfin", als „Secretarin des Komitées für Rettungsarbeit", enz. Zij vonden in den arbeid der gemeente een levensberoep. Wie zou het aandurven zulk eene instelling in het aanzijn te roepen voor ons land? Toch hoort men telkens, hoe moeilijk het is voor verschillende inrichtingen directrices te vinden uit den beschaafden stand. Op één punt bestaat er eene uitzondering. III Wij hebben onze Diakonessenhuizen. Het is maar jammer, dat vele meisjes uit den beschaafden stand juist daaraan 't laatst denken. Zij konden er eene goede leerschool vinden voor een levensberoep ais wij zooeven noemden. Maar deze inrichtingen liggen onder vele verdenkingen, waarvan niet weinige onwaar zijn en bij nadere kennismaking gelogenstraft worden. Zij bieden althans der vrouw van de zijde der gemeente eene positie, die haar gelegenheid geeft hare gaven te ontwikkelen, in overeenstemming met haai vrouwelijken aard, binnen den kring van het leven des geloofs en dat waarlijk niet, zonder dat zij daarbij erkenning, somtijds gevaarlijk veel eere, ontvangt van de zijde der menschen. Zoo is er nog wel arbeid voor de vrouw m de gemeente, maar de gelegenheid is gering zich daarin eene zelfstandige positie te verwerven, althans in ons land. De gemeente moge hierin hare roeping verstaan. Zij betaalt hare kerkelijke bedienden van den hoogste, tot den laagste, maar om het wijkwerk bekommert de kerk zich niet. Dat moeten 112 particulieren maar bekostigen. Hoeveel werk kon er meer gedaan en aan de andere zijde weer uitgespaard worden, als de kerk zich in hare Diakonie van de vrouw bedienen kon. Ook het godsdienstonderwijs der kinderen moet meer dan tot heden haar worden overgegeven ? Zoo is er meer te noemen, waardoor de gemeente zelve der vrouw eene zelfstandige positie kon aanbieden, zoodat zij die niet op allerlei buitenpaden heeft te zoeken. Maar zoolang die gemeentelijke arbeid nog liefdewerk moet wezen — wat deze trouwens ook als levensberoep kan zijn — blijven wij vragen om de hulp van zoovelen, wier levensomstandigheden het toelaten, dat zij zich daaraan geven. Hoevele jonge meisjes gaan daar nog ledig om. Moeten wij geen medelijden hebben met haar, die het leven vullen met visites, dineetjes en theetjes, met handwerken of wat knoeien met de kunst en die eindigen met als oude juffrouwen te verzuren, zonder dat zij ooit geleerd hebben iets degelijks te doen. Laten dezen toch beginnen met medelijden te hebben met zich zeiven. Ik hoorde niet lang geleden van een burger- 113 meisje, dat op een dorp in de nabijheid harer stad jarenlang zondagsschool had gehouden. Zij werd ziek en stierf en op den dag harer begrafenis spanden al de boeren van het dorp in en de kinderen der zondagsschool werden in de wagentjes geladen en het halve dorp stond op het stadskerkhof om haar graf. Is het niet beter zóó henen te gaan, dan te worden uitgedragen door weinigen betreurd, door minder dan weinigen gemist. O, hoeveel kranken, armen, eliendigen wachten nog altijd op de toegestoken hand der liefde. Hoeveel zondagsscholen sukkelen voort met halve krachten. Hoeveel handen komt men in het Diakonnessenwerk te kort ? Maar christelijk werk moet op alle gebied goed werk zijn. Wie dit aanvat schrome niet voor de voorbereiding, de leerschool die doorloopen moet worden. Men bedenke, dat ook onbetaald werk als het in Christus' naam geschieden zal met getrouwheid moei worden gedaan, niet als liefhebberij mag worden opgevat. Men moet op ons kunnen rekenen. Wie de hand aan den ploeg slaat en ziet naar hetgeen achter is, is niet bekwaam voor het 114 Koningrijk Gods. Er geschiedt veel arbeid door de vrouw, er kan meer gedaan worden, maar het kan meer dan tot heden wel voorbereid en in samenwerking verricht worden. Voor alles vergete men niet, dat men arbeidt in de gemeente van Christus, dat is op gewijden grond. Mozes mocht Kanaan niet binnen gaan, omdat g ij M ij niet geheiligd hebt, spreekt de Heer. Dit was zijne zonde geweest, dat hij bij de rots staande en ongeduldig wordende, iets van zijne eigene eer in dat optreden gelegd had. Laat ons dit bedenken. Wat uit het geloof niet is dat is zonde, maar wat uit het geloof is bedoelt alleen de eere Gods. 115