u&g Prijs f 0.30 iKWlrG E M E E N T E L E V ErW|j MW De Huisvader als Priester ww van het Gezin {& Dr. J. H. GUNNING JHzn. 1 GEMEENTELEVEN EN HUISGEZIN GEMEENTELEVEN EN HUISGEZIN Een Bundel beschouwingen voor de - praktijk van het Christelijk leven - aangeboden door: H. H. Barger — Dr. J. H. Gunning J.Hzn. — Mevr. Hovy-Gunning — Chr. Hunningher — M. W. Maclaine Pont — C. J. van Paassen — A. J. Roozemeyer — O. Schrieke — L. C. Schuller tot Peursum — B. Tichelman BAARN HOLLANDIA-DRUKKERIJ INHOUD1): Blz. De Huisvader als Priester van het Gezin, door Dr. J. H. Gunning J.Hzn 1 De Beteekenis der Kerk voor het Gezin, door B. Tichelman 41 De Werkzaamheid der Vrouw in Huis en Gemeente, door H. H. Barger 81 Hoe spreken wij tot onze Kinder en over de Eeuwige Dingen? door M. W. Maclaine Pont 117 Vreugde en Rouw in ons Gezin, door L. C. Schuller tot Peursum . j 145. W at zullen wij en onze Kinderen lezen? door A. J. Roozemeyer 179 Het Sexueeie Vraagstuk en de Christel ij ke Opvoeding, door Mevr. Hovy—Gunning. . . 209 Zond agsheiliging, door O. Schrieke , 245 Hoe tegemoet te komen aan onze Kinderen wanneer ze met Vragen van Twijfel tot ons komen? door C. J. van Paassen .... 285 Over den Doop en het Belijdenis doen van onze Kinderen, door Chr. Hunningher . . 317") ') Bij het gebruik maken van deze inhoudsopgave raadplege men de paginacijfers aan den voet der bladzijden, niet die welke aan het hoofd der bladzijden vermeld zijn. s) Door een abuis van den zetter werden de bladzijden 317—348 gepagineerd 285—316. De Huisvader als Priester van het Gezin DOOR Dr. J. H. GUNNING JHzn. Predikant te Utrecht baarn hollandia-drukkerij l9°9 Het onderwerp, mij door de geëerde redactie dezer uitgave voor eene korte bespreking opgedragen, is door haar aldus geformuleerd: „De huisvader als priester van zijn gezin. Iets over de dagelijksche godsdienstoefening in het huisgezin . Deze laatste bijvoeging verbiedt mij evenwel niet dat priesterschap van den huisvader eerst een weinig breeder in het oog te vatten, om dan daarna tot de dagelijksche huisgodsdienstoefening over te gaan. Het leven van den mensch is een organisch deel van de zedelijke wereldorde, die in God, den Schepper en Regeerder van het gansche heelal, rust, en in wien alle ordeningen gegrond zijn. Nadat de Almachtige de zonnen en planeten door zijn machtwoord in het leven had geroepen, en onze aarde, een der millioenen bollen, die hare afgemeten banen op zijn bevel moeten loopen, had toebereid, schonk Hij aan haar als zijn stedehouder en als de hoogste uitdrukking zijner gedachten den m e n s c h ; den mensch, die het voorrecht en de eere had Gods gedachten na te denken, en die de roeping ontving de harmonie der schepping in zijn leven op aarde af te spiegelen. Helaas, de zonde is in die schoone creatuur ingeslopen en heeft hare zwarte schaduwen geworpen op de verhoudingen van al het geschapene, in het bijzonder op de toestanden van het menscheÜjk leven. Waar de liefde moest hebben geregeerd met haar zachten scliepter, trad het ruwe geweld in verbond met vijandschap tegen God op den voorgrond, en de geschiedenis der menschheid vertoonde een beeld van rampzalige verwarring en verwildering. De man werd de beul en tyran der vrouw, de vrouwen werden in vernederende veelwijverij aan de lusten en geweidenarijen van hare wreede meesters onderworpen, en de kinderen, beurtelings mishandeld of veracht, groeiden op voor al de ellende van een ;even zonder God, dus zonder hope en blijdschap in deze wereld. Maar Hij, die eenmaal gesproken had „daai zij licht! gaf zijne schepping niet aan Satan verloren, en met al de goddelijke energie zijner liefde ging Hij de verbastering zijner schepping tegen met de herstellende kracht zijner genade. Hij koos zich, te midden van de massa der verderfenis, zijne uitverkoren werktuigen uit, de patriarchen van den ouden dag, de aartsvaders Abraham, Izak en Jakob, zijne beminden, straks zijn volk Israël, en als de kroon van dat Israël de Gemeente van Christus, om in haar zijne heilige ordeningen, door de zonde verstoord, maar door de verlossing, die in Christus Jezus is, weer tot vrijheid hersteld, tot zegen des heelals te doen leven en bloeien. Van die ordeningen Gods is het huisgezin wel de meest oorspronkelijke, de grondslag waarop vele andere zich konden ontwikkelen, de vruchtbare bodem, waarop de boom der menschheid zijne takken naar alle zijden kan uitbreiden. Elk der leden van het huisgezin heeft zijne eigene, van God hem aangewezen plaats en eene daarmede overeenkomstige roeping. Ieder mensch komt door zijne geboorte in een kring, door hem niet gekozen of gevormd, maar vóór hem bestaande en hem opnemende, niet als een bloot nummer, maar als eene persoonlijkheid, en met de leden van dien kring groeit hij op tot eene beperkte vrijheid, die, als hij ze straks door vrije keuze en toewijding ten volle aanvaard heeft, voor hem in waarheid de schoonste en heerlijkste vrijheid hier op aarde worden zal. Ik zeide: de mensch groeit in het huisgezin op tot eene „beperkte" vrijheid, want hij ziet zich van den aanvang af omringd door anderen, met verschillend gezag bekleed, en met gevoelens, gedachten en wenschen, die menigmaal met de zijne in botsing en in strijd geraken; maar uit die wrijving ontstaat een rijke zegen, zoowel voor hemzelf als voor de anderen, en eindelijk komt die harmonieuze kring tot stand, met zijn gemeenschappelijke overtuigingen, beginselen en begeerten, dien wij in het christelijk huisgezin als den groot- sten maatschappelijken zegen onzes Gods moeten eeren. Den grondslag van dit huisgezin vormt het h u w e 1 ij k, eveneens eene goddelijke ordening, die boven den mensch staat. Hij „maakt" het niet, hij „sluit" het niet, maar „treedt" er, volgens de schoone en juiste uitdrukking „in", als in een toestand, die met wondervolle wijsheid vooraf is toebereid. Het huwelijk berust niet op het goedvinden van twee menschen, die, zoolang het hun behaagt, overeenkomen samen te gaan leven, maar het staat onder die hoogere wet, die de geheele zedelijke wereldorde beheerscht: de wet der liefde. En daar het wezen der liefde zelfverloochening is, offert de man zich op voor de vrouw, en de vrouw voor den man, en in dat leven des offers komen beiden tot de rijkste en heerlijkste ontplooiing hunner gaven en krachten. Zóó wordt beider persoonlijkheid gevormd, ontwikkeld, gestaald, en zóó helpen zij elkander in het groote doel des levens: de heerlijkheid Gods te doen schitteren op hun saamgestrengeld levenspad, een pad, dat bestemd is voor hen en hun kinderen een weg naar den hemel te vormen. Eerst de kinderen maken de echtelijke woning tot een huis en vormen met de ouders het christelijk huisgezin. Tot dat huisgezin behooren ongetwijfeld óók de dienstboden, en het wordt hoog tijd dat men in onze verwilderde toestanden daar allen nadruk op legge. De klachten zijn legio, zoowel in geloovige als in ongeloovige kringen, over de moeielijkheid, ja bijkans de onmogelijkheid tegenwoordig nog goede, toegewijde dienstboden te vinden. Ongetwijfeld hebben allerlei factoren meegewerkt om het zoover bij hen te doen komen: de revolutionaire geest onzer dagen, het ontbreken eener godsdienstige opvoeding in de gezinnen en in de scholen, het fabriekswezen met zijn lossen toon en vrije avonden, de ongebreidelde zucht naar hooger staat dan waarin men gewonnen en getogen is, enz. Maar het is toch onloochenbaar dat ook de geloovige huisvaders en -moeders in deze niet vrij uitgaan, en zich gewend hebben in hunne dienstboden vreemdelingen te zien, van welke zij tegen zoo en zooveel loon die en die werkzaamheden kunnen vorderen, maar met welke zij geenerlei geestelijken noch huiselijken band gevoelen. Dit nu is een onrecht. Het schoone woord „dienstmaagd" wijst eene „maagschap", een familiebetrekking aan, waarin deze „dienende" tot het gezin staat, dat haar als een zijner leden heeft opgenomen; en wanneer dit geen bloote fraze, maar een werkelijkheid is, o dan zal men ook de vroegere poëzie der „oude getrouwe" dienstboden weer zien terugkomen. Dan zullen ook de dienstboden zeiven het onderscheid gaan inzien tusschen eene „betrekking", die haar een goed stuk geld, lekker eten en onbeperkte vrijheid biedt, óók de vrijheid om naar lichaam en ziel te gronde te gaan — en een „dienst" in schriftuurlijken zin, waar zij mede-opgenomen zijn in het leven des gezins en waartoe zij met al de liefde en toewijding van haar hart gaan b eh o o r e n. Dan zullen ook de trouw en de hartelijke samenstemming tusschen de ondergeschikten en de leden des gezins niet langer, gelijk thans, tot de hooge uit- zonderingen gaan behooren, en men niet om de zes, negen maanden van „personeel" en van „betrekking" veranderen, maar bij elkaar blijven, totdat huwelijk of dood de gemaakte banden loswikkelt. In dit christelijk gezin zijn allen voor God g e 1 ij k, zijn allen mede-erfgenamen eener zelfde belofte. Daar komt geen verschil van sexe of van stand, van macht of van eer te pas. In Christus is noch man noch vrouw, dienstknecht noch vrije, maar allen zijn broeders en zusters in eenzelfden Heiland, vrijgekocht en verlost door één reinigend bloed. Maar wel zijn daar onderscheidingen tegenover elkander, onderscheidingen door Godzelve gewild en ingesteld. Het hoofd des gezins is de m a n, en in het christelijk huwelijk zal de vrouw hem ook gaarne als zoodanig erkennen, ook dan wanneer zij in gaven en talenten haren echtgenoot overtreft. Tegenover al het gebazel over „volkomen gelijkheid" van man en vrouw, handhaaft de Schrift met nadruk de o n gelijkheid dezer twee, gelijk ook beider zoo geheel verschillende aanleg en behoefte daarop wijzen. Aan den man het initiatief, het aangrijpen der dingen, om ze met forschen greep en krachtigen wil te dwingen hem en zijn gezin te dienen — aan de vrouw het bewaren van het verworvene, het toepassen ervan op de verschillende omstandigheden des levens en het plooien van de scherpe kanten des bestaans. Aan beiden het gezag over de kinderen, maar toch weer elk op zijne eigene wijze. Bij den man berust de macht, bij de vrouw — en hoeveel verder reikt die! — de i n v 1 o e d over de kinderen. In het christelijk huisgezin is uit den aard der zaak de man, als het hoofd, geroepen p r i e s t e r 1 ij k de zijnen vóór te gaan in de aanbidding des Heeren. Ook waar wij van harte het priesterschap aller geloovigen aanvaarden, en erkennen dat e 1 k, die den Heere Jezus als zijnen Heer en Koning belijdt, vrij en zelfstandig tot Hem naderen mag met gebed en getuigenis, daar is toch de man aangewezen om de gemeenschappelijke dankzeggingen en gebeden uit aller naam voor God neer te leggen, en den dag te beginnen en te besluiten met eene gemeenschappelijke godsdienstoefening; want dat is ze, al geschiedt ze ook alléén door zijnen mond. Alle leden des gezins belijden door hem en met hem hun gemeenschappelijk geloof, gelijk zij hunne gemeenschappelijke zonden, nooden, vragen en vreugden door hem hooren uitspreken voor Gods aangezicht. Deze priesterlijke dienst van het hoofd des gezins is niet beperkt tot de huiselijke godsdienstoefening. In zijne dagelijksche verhouding tot vrouw en kinderen, in zijn omgang met de dienstboden evenals met allen, die de Heer hem op zijn weg doet ontmoeten, in zijn arbeid en in zijn rust, in zijn studie en in zijn ontspanning, op de fabriek en op de straat, overal en in alles b 1 ij f t hij een gezalfde des Heeren, op wien de zalige verplichting rust den balsemgeur, die zijn baard en kleederzoom doortrok, te doen uitvloeien naar alle kanten. Maar toch vindt die priesterlijke dienst een zeer gewichtige, geconcentreerde uitdrukking in het morgen- en avond-offer, dat hij dage lijks, omringd door zijn geheele gezin, den Heere toebrengt. Daartoe is hij geroepen, en wel mag het allen, die nog op den naam van christenen aanspraak maken, op het harte gebonden worden dat de huiselijke culte in geen enkel gezin, onder geenerlei omstandigheden, ontbreken mag. Er z ij n maatschappelijke toestanden, die zeer storend en belemmerend werken. Wie vóór dag en dauw de echtelijke woning verlaten moet, om het dagelijksche brood te verdienen en niet voor het middagmaal tehuis keert, doe het daarna; het is eene schoone, oudvaderlijke zede na genoten voedsel voor het lichaam, ook de ziele te laten smaken van het brood des levens. En als, wat helaas óók voorkomt, de kostwinner den ganschen dag van huis is, kan van hem niet verwacht worden, wat hij onmogelijk volbrengen kan, en neme zijne huisvrouw als priesteres van haar gezin de taak van haar echtgenoot over. Ik ken ook vrouwen, die, toen zij weduw werden, deze taak met zalving en heiligen ernst vervuld hebben, en wier gebed bij hare zonen in onvergankelijke, gezegende herinnering voortleeft. Doch daar zijn honderde gezinnen waar wel tijd en gelegenheid is, doch waar deze eerste plicht eens huisvaders jaar in jaar uit verzuimd wordt. De kinderen gaan naar school, de dienstboden aan haar bezigheden, de vrouw des huizes aan hare dagtaak, zonder dat hij, die geroepen is aan die allen de heilzame zielespijs uit te reiken, zijn liefelijke taak vervult. Hoogstens zegt een der kinderen een tafelgebedje of een Vaderonsje op, of noodigt de „priester" des gezins de zijnen uit „een goed woord te spreken", waarbij aller mond gesloten blijft, — God alleen weet of ook niet de ziel reeds lang bij deze dagelijksche ceremonie verdord is en verhongerd! Is het wonder dat over zulke huisgezinnen als een wolk ligt uitgespreid ? Is het wonder dat de kinderen ongezeggelijk worden en eigenzinnig, waar zij opgroeien in een atmosfeer zonder God, onderwezen worden buiten het licht der openbaring, terwijl zij de invloeden van spotternij en onreinheid ondergaan van alle zijden ? Is het wonder dat de dienstboden in zulk een omgeving, waar al de christelijkheid des huisgezins zich voor hen openbaart in een kerkbeurt om de veertien dagen en wellicht een vromen scheurkalender in de keuken, heur eigen weg kiezen, van kerk en christendom vervreemden, en trachten met zoo weinig mogelijk plichten bij zooveel mogelijk genietingen klaar te komen ? Hoe gezegend daarentegen is de woning waar eiken morgen het gansche gezin zich rustig neerzet bij de tafel, waar Gods heilig Woord ligt opgeslagen, en waar de huisvader zijne priesterlijke roeping in getrouwheid vervult, de zijnen voorgaande in schriftlezing en gebed. Dat de B ij b e 1, en geen enkel ander boek ter wereld, den grondslag der huiselijke, evenals van elke andere godsdienstoefening, wezen moet, behoeft geen nader betoog. Geen boek heeft zoo volkomen het vertrouwen van alle geloovigen, uit geen geschrift komt zóó onmiddellijk en zóó onmiskenbaar de stemme Gods tot den mensch, als deze oude Bijbel dat vermag te wekken en te versterken. De opvattingen over zijne wording en samenstelling zijn vele; de geleerden en in onvergankelijke, gezegende herinnering voortleeft. Doch daar zijn honderde gezinnen waar wel tijd en gelegenheid is, doch waar deze eerste plicht eens huisvaders jaar in jaar uit verzuimd wordt. De kinderen gaan naar school, de dienstboden aan haar bezigheden, de vrouw des huizes aan hare dagtaak, zonder dat hij, die geroepen is aan die allen de heilzame zielespijs uit te reiken, zijn liefelijke taak vervult. Hoogstens zegt een der kinderen een tafelgebedje of een Vaderonsje op, of noodigt de „priester" des gezins de zijnen uit „een goed woord te spreken", waarbij aller mond gesloten blijft, — God alleen weet of ook niet de ziel reeds lang bij deze dagelijksche ceremonie verdord is en verhongerd! Is het wonder dat over zulke huisgezinnen als een wolk ligt uitgespreid ? Is het wonder dat de kinderen ongezeggelijk worden en eigenzinnig, waar zij opgroeien in een atmosfeer zonder God, onderwezen worden buiten het licht der openbaring, terwijl zij de invloeden van spotternij en onreinheid ondergaan van alle zijden ? Is het wonder dat de dienstboden in zulk een omgeving, waar al de christelijkheid des hui&gezins zich voor hen openbaart in een kerkbeurt om de veertien dagen en wellicht een vromen scheurkalender in de keuken, heur eigen weg kiezen, van kerk en christendom vervreemden, en trachten met zoo weinig mogelijk plichten bij zooveel mogelijk genietingen klaar te komen ? Hoe gezegend daarentegen is de woning waar eiken morgen het gansche gezin zich rustig neerzet bij de tafel, waar Gods heilig Woord ligt opgeslagen, en waar de huisvader zijne priesterlijke roeping in getrouwheid vervult, de zijnen voorgaande in schriftlezing en gebed. Dat de B ij b e 1, en geen enkel ander boek ter wereld, den grondslag der huiselijke, evenals van elke andere godsdienstoefening, wezen moet, behoeft geen nader betoog. Geen boek heeft zoo volkomen het vertrouwen van alle geloovigen, uit geen geschrift komt zóó onmiddellijk en zóó onmiskenbaar de stemme Gods tot den mensch, als deze oude Bijbel dat vermag te wekken en te versterken. De opvattingen over zijne wording en samenstelling zijn vele; de geleerden en ontwikkelden vinden er bezwaren en onopgeloste raadselen in, die voor den eenvoudigen geloovige in het geheel niet bestaan; er zijn gedeelten in, die ons wonderlijk aangrijpen en weer andere, die weinig spreken tot ons hart en geweten — maar het Geheel is ons een onlosmakelijk, veelstemmig en toch weer zoo in al zijn deelen en stukken ondeelbaar getuigenis Gods, waarmede wij rustig het leven in, en den dood tegemoet kunnen treden. Elk christen-huisvader moet het t o o n e n aan zijn gezin dat de Bijbel hem het beste, het heiligste en het vertrouwdste aller boeken is. In vroeger tijden las men in die huiselijke godsdienstoefening den ganschen Bijbel van het begin tot het einde door !), en zekerlijk ') Er bestaan uit ouderen en nieuweren tijd roosters, die in één of twee jaren iemand gelegenheid bieden de geheele Schrift „door te komen". Bijv. in het oude boek van Henricus Ravesteyn „De Nasireer Gods" vindt men een „Nieuwe Lees-Orde des Bijbels, waarnaar men de Boeken van het Oude en Nieuwe Testament, volgens den Draad der H. Historiën en t' samenhang der Prophetiën in een loopend jaar door kan lezen". Volgens deze orde krijgt men soms voor één dag zes, zeven hoofdstukken te lezen, wat voor persoonlijke Bijbelstudie zeker niet, maar voor h u i s e 1 ij k e godsdienstoefening stellig wèl te veel is. Maar reeds Ravesteyn erkent het dat dit bloote voorlezen niet voldoende is, en acht het kweekte men op die wijze een bijbelvast geslacht, voor hetwelk geen enkele bladzijde der Schrift onbekende klanken had. Toch zoude ik voor onze dagen dit gebruik niet meer onvoorwaardelijk durven aanbevelen. Daar z ij n toch gedeelten in de Schrift, die zich voor eene voorlezing in gemengden kring, voor jeugdige kinderooren en wellicht onverschillige, spotzieke gedienstigen, niet goed leenen, terwijl allerlei beschrijvingen van tabernakel" en altaardienst, van burgerlijke wetten voor Oud-Israël bestemd of allerlei duistere, diepzinnige bladzijden uit de profeten, niet geschikt zijn om in onzen vluchtigen, drukken tijd de noodige wijding voor de dagtaak te bieden 1). „niet ondienstig dat men, hier en daar dingen ontmoetende, welke zwaar zijn te verstaan, die zaken (zooveel de tijd toelaat) onder afbidding van Gods genadelicht, bemediteere en daarbij zich van eenige hulpmiddelen bediene". — Zeer praktisch en met goede, korte, ophelderende aanteekeningen voorzien, zijn de lijsten der „Bible and Prayer Union", wier leden dagelijks één kapittel met ernst lezen, en de „Monthly Notes" ontvangen, die hun kostelijke aanwijzing geven. Maar ook deze opgave lijkt mij meer voor persoonlijk dan voor huiselijk Bijbellezen geschikt. *) In den „Rooster voor den Huisgodsdienst", die op de Gestichten te Ermelo gebruikt wordt, en die door Ds. M. J. v. d. Het ideaal zou voor mij zijn eene welgekozen, elkaar aanvullende lezing van een gedeelte uit Oud en Nieuw Testament, zoo noodig kortelijks en duidelijk toegelicht door het hoofd des gezins, en door hem besloten met een hartelijk, innig en vrij-gesproken gebed, waarna allen te samen in psalm of lied hun „amen" op het gehoorde en mee-beledene konden uitzingen. Doch waar gewisselijk aan een iegelijk de gave en de vrijmoedigheid hiertoe niet ge- Hoogt is opgesteld, worden dan ook zeer terecht enkele kapittels weggelaten, al is de bedoeling blijkbaar den ganschen Bijbel door te lezen. Drie malen daags wordt daar na de maaltijden in de paviljoenen Gods Woord volgens dezen Rooster, die telken jare opnieuw en blijkbaar met veel zorg wordt vastgesteld, met de verpleegden gelezen. — De „Kalender om de Heilige Schrift in één jaar door te lezen" van Robert M'Cheyne, verdeelt de te lezen kapittels in 2 a 3 „bij de huiselijke godsdienst" en 2 a 3 „voor zich zeiven", nl. door ieder volwassene alléén te lezen. De lijst is met groote zorgvuldigheid opgesteld, men leest op deze wijze het Nieuwe Testament en de Psalmen zelfs twee malen in het jaar door; maar ik betwijfel hel of in onzen drukken tijd velen de gelegenheid hebben dezen Kalender met M'Cheyne's „Aanwijzingen" getrouwelijk te gebruiken. Men vindt een en ander op blz. 705—715 van 't bekende boek: Het leven en de nagelatene geschriften van Robert Murray M'Cheyne — 2e druk 1860. — Er zijn nog tal van andere soortgelijke lijsten, o. a. in Looman's „Gids voor den Bijbellezer", maar die laten wij nu maar rusten. schonken zijn, zal men goed doen een Dagboek en een Gebedenboek uit te kiezen, dat den huisvader in staat stelt zijn gezin voor te gaan in schriftlezing en gebed !)• Een ) Het zou onnatuurlijk zijn wanneet schrijver dezes, zij het dan ook met groote bescheidenheid, niet met een enkel woord de aandacht vestigde op deze beide geschriften, door hem in 1908 bij G. J. A. Ruys te Utrecht uitgegeven. Gebeden voor het Huisgezin. Bijeengebracht door IJr. J. H. Gunning JHz. Tweede vermeerderde druk. Daarin komen, behalve tal van gebeden voor den Zondag en den werkdag, ook nog gebeden voor bijzondere toestanden en gelegenheden voor, als: voor donkere dagen, bij het lijk van een in Christus ontslapene, advent, Kerstfeest, oudejaars- en nieuwjaarsdag, Goede Vrijdag, Paschen, Hemelvaart, Pinksteren, Hervormingsdag, Doop, Avondmaal, Zending. Op weg naar Sion. Bijbelsch Dag- en Gedenkboek door Dr. J. H. Gunning JHz. Tweede, herziene en vermeerderde druk. Daarin komt, behalve 366 stichtelijke Bijbelverklaringen, elk van één bladzijde, voorzien van een „te lezen Schriftgedeelte van ongeveer 10— 15 verzen en van een „te zingen'' psalm- of gezangvers, nog eene zeer uitgebreide rubriek „Maatschappelijk en Kerkelijk leven" voor, waarin men voor de meest verschillende toestanden en behoefteneen toepasselijk woord zal vinden, vaak zelfs in vier, zes afzonderlijke meditaties. Ik noem hier enkele van die onderwerpen op: de heerlijkheid van het alledaagsche; in de lente, zomer, herfst, winter; bij een onweder; de nieuwe woning; verhuizen; vroeg opstaan ; onze ontspanning ; muziek; onze talenten; onze bezoeken; voor eenzamen; boeken; bij de geboorte van een kindeke ; verjaardag; verloving; huwelijk ; zilveren en gouden bruiloft; voor een bedroefde moeder, bij den dood van een kind; begrafenis; bij een onbevredigend graf; het kerkhof; herdenking van een sterfdag; dienen, bij de komst eener ernstig en eerbiedig gelezen gebed is in geen enkel opzicht minder dan een uit het hart gesproken bede, wanneer daartoe de onmisbare zalving en genadegave ontbreekt. Men kan een rijk gebedsleven voor en met den Heer leiden, en toch de geschiktheid missen anderen in dankzegging en smeeking voor te gaan. Wie de vaak wonderlijke, oneerbiedige, langgerekte en vermoeiende gebeden van sommige vrome broeders heeft aangehoord, waarin alles gevonden werd behalve de kinderlijke vertrouwelijke toon des harten, die verstaat onzen wensch dat menig hoofd des gezins zich eene gedrukte verzameling aanschaffe, en daaruit met de zijnen spreke tot God. Het Dagboek verdringe de Schriftlezing niet, maar brenge op de voorgelezen Schrift¬ dienstbode, bij het aanvaarden eener betrekking; onze roeping; voor onderwijzers, naar school; doop, aanneming, bevestiging, voorbereiding, H. Avondmaal; het gebed, onze kerkgang, onze leeraars; rust ook onder kerkelijke onrust, odium theologicum; voor diakonen en diakonessen, enz. enz. Ook deze uitgebreide rubriek is geheel op de voorlezing in den huiselijken kring berekend, zoodat men bijkans voor eiken bepaalden toestand, evenals ook voor de Lijdensweken en de Christelijke Feestdagen, een direct-toepasselijk stukje aantreft. verzen eene praktikale, stichtelijke verklaring. Het biede rijke verscheidenheid aan, zoodat men niet alleen (natuurlijk) met het kerkelijk jaar medeleve, maar ook bij de gewichtige gedenkdagen van het huisgezin, bij verjaardag of bruiloftsfeest, bij ziekte of sterfgeval, bij droeve of blijde stemming, een toepasselijk woord verneme. Als een der kinderen voor het eerst naar school gaat — een feit voor hem en voor zijn ouders van zoo overgroot belang — worde niet eene verklaring van het manna in de woestijn gegeven of Simson s vossenvangerij toegelicht, maar een woord .gelezen, dat in staat is den jeugdigen scholier te boeien, en ook aan de andere leden van het gezin de beteekenis van dezen stap doet begrijpen. Wie zal het kunnen uitdrukken hoe groot de invloed is van zulk een dagelijksch, verstandig Schriftgebruik ! Eiken dag opnieuw, als ieder zich aan den arbeid begeven gaat, om allerlei groote of kleine, goede of wellicht helaas ook verkeerde daden te verrichten — op Gods daden gewezen te worden, hoe heilzaam en gezegend moet dat niet wezen! Want dit is „het" wonder bij uitnemendheid van dat wondere Bijbelboek, dat hoewel bijna a 1 de verhalen er van zich bezig houden met het verledene, met dingen, die honderde en duizende jaren geleden gebeurd zijn, heel dat verledene leeft en leven b 1 ij f t voor ons, en zich met ons heden en onze toekomst onlosmakelijk te samen strengelt. De Raad Gods, die zich in het verledene openbaarde, draagt ook ons in dit heden, en heeft ook onze toekomst vastgesteld, en hoe meer wij door de Heilige Schrift dat verledene leeren verstaan en Gods hand daarin opmerken, des te beter zien wij ook die vaderlijke hand des Heeren in ons eigen lot en leven. En wat is zaliger in den zwaren strijd des levens dan die veilige, troostvolle zekerheid te mogen kennen ? Daarom bepleiten wij ook een lezen van de gansche Heilige Schrift voor ieder, die er den tijd voor vinden kan; en waar een wil is, daar is ook een weg. Mijn vader, die in den Haag als predikant soms 22 uren catechisatie had (zelfs des winters begon hij al om 6 uur 's morgens met fabrieks- jongens!) — die elke week twee, drie bijbellezingen en cursussen hield, zijn geheele wijk van 8—10.000 menschen bezocht en bovendien elk jaar de pers met verschillende boeken en geschriften verzorgde, las elk jaar den Bijbel door, en bereidde zich gewoonlijk toch iederen dag voor de huiselijke godsdienstoefening nog opzettelijk voor, door meditatie en het naslaan van dezen of genen gezalfden commentator. Op zekeren dag zei hij mij eens: „ik heb het zóó razend druk, dat als ik niet minstens eiken dag 2 uur in Gods Woord leef, ik mijn werk onmogelijk afkan". Laat elk huisvader zich hieraan spiegelen, en den tijd zoeken of maken om althans in twee, drie jaren den g e h e e 1 e n Bijbel aandachtig te doorlezen; dan zal hij ook bij zijn priesterlijken dienst voor de zijnen telkens gelegenheid hebben op de schatten van Gods Woord te wijzen, en nevens de oude ook nieuwe vertroostingen uit deze goudmijn op te delven. De Heilige Geest houdt de gestalten der Schrift levend voor ons, zoodat die mannen als Abraham en David, Petrus en Paulus voor ons levend b 1 ij v e n, en hunne figuren niet een afgesloten stuk historie, maar eene doorloopende geschiedenis voor ons worden. Dat hebben de Joden reeds vroeg zoo uitnemend beseft, toen zij hunne geschiedenisboeken Jozua, Richteren, Samuël, Koningen tot de „profetische geschriften" brachten. Volkomen terecht, want Israëls historie is eene toebereiding tot het Koninkrijk Gods, en de Gemeente des Nieuwen Testaments weet het dat haar Koning weldra wederkomt om haar, en het gansche heelal met haar, tot de volkomen heerlijkheid op te leiden. Wanneer een huisgezin aldus met de Heilige Schrift van dag tot dag omgaat, zal de nieuwe, hoogere wereld des g e 1 o o f s voor zulk een gezin meer en meer de gewone, de normale worden. Dan zal de aardsche priester, de huisvader, meer en meer op den achtergrond geraken, doordat de eeuwige Hoogepriester, de Christus Gods, gaandeweg de eereplaats in de harten verkrijgt, die Hem toekomt. Dan zal het in waarheid ervaren worden wat Hij gezegd heeft: „waar twee of drie in Mijnen naam te samen zijn, daar ben Ik in hun midden". Dan gevoelen allen het: de Heilige Geest, die ons van dag tot dag deze heerlijke dingen verkondigt, is niet maar een plaatsvervanger voor een Afwezige, neen, Hij maakt den Aanwezige kenbaar aan de harten. Dan komt de Heiland, naar zijn eigen heerlijke belofte, woning maken bij degenen, die zijn woord bewaren en zijne geboden liefhebben. Het Woord des Heeren is levend en doet zijn werk. Laat dat ieder hoofd des gezins g e 1 o o v e n, ook al bespeurt hij er niets van! Het geloof is een vaste grond der dingen, die men hoopt. Laat ons toch vertrouwen hebben in de onwederstaanbare kracht des Heeren! Wij hebben in onze strakke scheiding tusschen „bekeerden" en „onbekeerden" vaak zoo weinig oog voor de stille, verborgen werking des Geestes, en toch de bekeeringen als die van Paulus, met plotselinge overzetting uit de duisternis tot het licht, zijn de éénige niet; daar zijn óók kinderen Gods, die in de stilte, bijkans ongemerkt van de duisternis overgaan tot het licht, en wij moeten nooit vergeten dat er, ja, als God het wil óók wei „wonderboomen" kunnen opbloeien, die langer dan die van Jona's droom stand houden, maar dat de gewone orde in zijn Koninkrijk is: eerst een langzaam sterven van het zaad, en dan de stengel, en eindelijk pas de aKiitx. Al wat door God tot leven gewekt is, groeit, en de wetten van groei en bloei zijn Gods geheim. Laat ons maar blijven vasthouden aan de belofte: mijn woord zal niet ledig tot Mij wederkeeren, en laat ons daarom dat woord brengen, getrouwelijk, nederig, ootmoedig, in de vaste verzekerdheid dat het z ij n welbehagen volbrengen zal. Zoo brengt het hoofd des gezins, als priester in zijnen kring, het woord des Heeren over tot de zijnen. Hij doet dat niet alléén door het voorlezen van de Schrift, want ook uit de dingen des dagelijkschen levens, uit de geschiedenis van stad en land, uit de ontroerende gebeurtenissen in de wereld, waarvan hij naar de mate zijner kennis en gaven op de hoogte zij, komt een woord Gods tot de menschen. Laat vooral aan den hoofdmaaltijd zijn woord met zout be- sprengd zijn, en dat uur, waarop het geheele gezin rustig rondom den disch is vereenigd, ook den blik der huisgenooten verruimen en verhelderen. Wat brengt één enkele courant al niet uit de heele wereld een stof bijeen voor een leerzaam en onderhoudend gesprek! Een priester Gods is geen saaie, lijmerige „preeker", maar een levende getuige van een God, die alle dingen nieuw maakt, en wiens de aarde is mitsgaders al hare volheid. Hij brenge uit literatuur en wereldgeschiedenis, met scherts en ernst mede wat hij voor de zijnen kan verzamelen. Maar het geschreven Woord blijft toch voor alle eeuwen de onfeilbare gids en toetssteen voor gedachte en daad, voor gevoelen en werken. De Bijbel is het meest menschelijke van alle boeken, omdat het het meest g o d d e 1 ij k e is, het geeft, gelijk geen ander, getuigenis aan de behoeften van het menschenhart, dat immers naar God geschapen is en geen rust vindt tenzij dan in Hem. Daarom kweekt het leven met en in de Heilige Schrift een zalig idealisme, de heerlijkste vrijheid (zij, die Gods Woord gelooven, zijn de ware vrijdenkers !) en de omgang met Jezus Christus, die de kern en de ziel der gansche Schrift is, wekt een adel van hoofd en hart, die met geen aardsche waardigheid of eere te vergelijken is. En dan, zoo mogelijk, geen huiselijke godsdienstoefening zonder een lied. Kan men niet zingen, dan leze men een psalm of een hymne, maar indien eenigszins mogelijk, dan verheffe men zijne stem en pare ze tot den lof des Allerhoogsten. De duivel is bevreesd voor het zingen van Gods kinderen, en de engelen, die ons onzichtbaar omringen, verheugen er zich in met groote vreugde. Geene uitgave is zoo goed gemotiveerd als die van een huisorgel, waarop tegenwoordig zelfs de onmuzikale mensch correct leert spelen, en een blijmoedig gezongen lied is een kostelijke medicijn tegen vele kwalen van hart en hoofd, die de ziel dreigen somber te maken. Ook het einde van den dag vereenige het gezin, waar dan de kinderen, zoolang zij klein zijn, vanzelf ontbreken zullen, tot een dankgebed en het lezen van een kort Schriftwoord of van een lied. Ik ken ook gezinnen waar eiken avond telkens één Zondag van den catechismus gelezen wordt, of een bladzijde uit een der goede, stichtelijke „avondoffers", waarvan onze christelijke boekhandel er zoovele heeft aan de markt gebracht. Dat regele men naar de omstandigheden, maar tenzij er eene bepaalde verhindering is, worde ook de dag besloten gelijk hij begonnen werd, met eene sterking uit Gods Woord en een ootmoedig dankgebed tot den Wachter Israëls, die niet slaapt noch sluimert, en aan wien de huisvader zijn gezin bij het ter ruste gaan aanbeveelt. Zóó zal hij, als priester zijn gezin voorgaande, de zijnen sterken uit de Fonteinen des heils en het Schriftwoord ook aan zijn eigen hart bewaarheid vinden: „de zegenende ziel zal vetgemaakt worden". Zóó zal hij aan zijne huisgenooten den indruk geven van een leven met den Keer en van de schoonheid van zulk een leven — eene erfenis kostbaarder dan alle schatten, die hij aan de zijnen kan nalaten 1). Ook wanneer zij van het ') Nooit vergeet ik, al wordt ik ook honderd jaren oud, de beide diepe kuilen in het knielkussen, waarop mijn vader 4 geloof mochten afwijken (genade is geen erfgoed !) zullen zij toch in later jaren de indrukken van het ouderlijke huis weer levend voelen worden, en, wellicht lang nadat het vaderoog gesloten en de moederlijke mond, die zoo menig gebed voor hen opzond, verstijfd is, zich opnieuw tot den God hunner ouders wenden, die dan ook voor hen nog de eeuwige Liefde zal blijken te zijn. Laat het hoofd des gezins vooral hierin zijne roeping verstaan, dat hij trouw zij in de voorbidding voor, de zijnen! In de Roomsche kerken heb ik meer dan eens een priester aan het altaar opgemerkt, die in een 1 e e g e kerk een stille mis bediende. En toch wendde hij zich, naar de voorschriften van zijn rituaal, af en toe om, en breidde hij zijne handen naar de afwezige gemeente uit, en zegende haar. Is dat geen treffend zinnebeeld van iederen priester der Nieuwe Bedeeling, die zijne heilige roeping verstaat ? Als hij met s morgens vroeg, als wij allen nog sliepen, met God gesproken had. Als ik hem dan om zeven uur een kopje thee bracht of hem goeden morgen kwam zeggen, keek de schooljongen vaak met iets van eerbiedige vreeze die beide holten in dat groene kussen aan. den Heer gesproken heeft, brengt hij het ontvangene over aan de wereld en zegent haar in de kracht zijns Meesters. Want het gebed van Gods kinderen omvat de gansche wereld, die immers des Heeren is en aan Hem moet worden toegebracht. Het ware bidden leert men alleen van Jezus. Zijn geheele leven was één en al gebed, dus ook één en al offer. Want wie bidt moet zich offeren, zich geheel en al overgeven aan den Heer. Laat ieder dat bedenken, die zich opmaakt tot zijne roeping om als priester de zijnen vóór te gaan! Zou de heimelijke vrees van velen, die zich achter hun ongeschiktheid voor dit werk of achter hun gebrek aan tijd of waar achter dan ook verschuilen, wellicht hierin haar grond hebben dat men terugschrikt voor de zelfverloochening, die een priesterlijk leven van ons eischt? O welk een heilzame tucht ligt er voor den man in, die van den Heer de opdracht ontving de zijnen op te leiden tot Hem — en die in zichzelven nog zoo weinig geestelijke kracht, zoo weinig zielsbehoefte kan bespeuren om deze taak met blijdschap te vervullen! Dan kan hij het soms benauwd genoeg krijgen en door zijn geweten in de engte gedreven worden, totdat hij het eindelijk midden in zijn zonden en zwakheden waagt met zijn God. En dan gaat alles goed. Dan zal het aangezicht van zulk een priester glansen van heilige blijdschap, gelijk Mozes' aangezicht glinsterde toen hij van den berg afkwam, waarop hij met God had verkeerd (Exod. 34). H ij zelf wist dat niet eens, maar zij, die hem ontmoetten, zagen het wel. Hoe schoon, hoe heerlijk is dat! Zulk een leven dat, zonder dat gij het weet of bedoelt, anderen opwekt, opheft, vertroost en bemoedigt, dat is het Christendom, waaraan onze tijd bovenal behoefte heeft. De kracht van een geheiligd leven, de glans van een leven, dat de gemeenschap met God niet als een theologische formule, niet als een geestelijken „salto mortale", maar als de natuurlijkste zaak ter wereld heeft leeren kennen, 't Is mogelijk dat men dan wel eens een oogenblik van zoo iemand terugwijkt en hem ontloopen wil — spoedig komt men tot hem terug, gelijk de oudsten des volks óók tot Mozes terugkwamen, nadat zij eerst een weinig van de glinstering zijns aangezichts geschrikt waren. Die glans is de beste prediking van Christus. Die glans kan ook op u rusten, gij vrouw des huizes ! wanneer gij als weduwe, of omdat uw man krank is, of om welke oorzaak dan ook, de taak vervallen moet, die in gewone, normale omstandigheden op den man komt te rusten. Daar zijn ook priesteressen in haar gezin, en ik ken ook meer dan ééne vrouw, die haar gezin met gebed en Schriftlezing voorgaat en een zegen is voor aüen, die haar hooren en gadeslaan. Zulk eene laat óók een glans achter, zelfs na haar henengaan, al heeft zij het wellicht zelve nooit geweten. Ik denk nu aan mijne lieve moeder, een stille in den lande, maar wier aangezicht, ook toen zij tien jaren lang dag en nacht pijnen leed, straalde van innerlijken vrede. Haar lichaam rust reeds lang in het kille graf, maar voor a 1 hare kinderen, in Afrika en Azië en overal verspreid, glanst haar aangezicht in heldere schittering en spreekt voor de haren van den vrede Gods, die alle verstand, en ook alle droefheid der scheiding, te boven gaat. Kunt gij u iets heerlijker denken voor uwe kinderen, uwe vrienden, uwe omgeving ? Laat elk onzer nu maar eens denken aan z ij n e geliefden, aan een vriend, aan een leeraar, aan een stille geduldige leerares, aan een ontslapen kind — wat dunkt u, is het geen hemelsche klaarheid, die u van die onvergetelijke trekken tegenkomt ? Dat kwam van hun omgang, hun verkeer, hun leven met God! Dat kwam daar vandaan dat zij hun priesterlijke roeping vervulden. Want — en nu keer ik terug tot het priesterschap aller geloovigen — wat van den huisvader als hoofd van zijn gezin in bijzondere mate geldt, dat geldt toch voor allen, die den naam des Heeren belijden. Ieder onzer heeft de roeping priesterlijk den Heiland te dienen, die ook ons gekocht heeft door zijn bloed. Man, vrouw, kind des huizes of dienstbare, allen hebben wij de taak ontvangen: „laat uw licht schijnen voor de menschen, opdat zij uwe goede werken mogen zien en uwen Vader in de hemelen verheerlijken!" Ik denk aan de geschiedenis van Hans Nielsen Hauge. Hij was een Noor uit het begin der vorige eeuw, een man, die door de „vrijzinnigen" zijner dagen ontzettend vervolgd is om zijn geloof, maar die ook nü nog in de harten van duizenden zijns volks in dankbare herinnering leeft, terwijl de namen van. zijn armzalige „verlichte" vervolgers volkomen vergeten zijn. Hij was een echte „verlichte", die bekrompen en uitgekreten vrome, en zijn aangezicht blonk evenals van Mozes van de blijdschap des Heeren, die zijne kracht was. De vijanden der waarheid rustten niet vóór hij in de gevangenis geworpen was, opdat hij de lieden niet langer beroeren zoude en van de officieele godsdienstigheid af zou brengen. Op zekeren dag gaat een arme boer, die door zijn prediking tot bekeering was gekomen, te voet van Voss naar Christiania, om Hauge in de gevangenis te bezoeken. Dat is een weg véél langer dan van Maastricht naar Groningen. Dien langen weg legde de arme boer op zijn klompen af, want schoenen bezat hij niet. En toen hij eindelijk in Christiania was aangekomen, mocht hij Hauge niet eens zien! Zulke gevaarlijke misdadigers als hij mochten met niemand spreken! Maar de trouwhartige boer gaf den moed niet op, en ging op een afstand van de gevangenis staan, zoodat Hauge hem van uit het getraliede venster zijner cel kon zien. En daar Hauge niet prediken kon met zijn stem, predikte hij met de vetkaars, die hij in zijne cel had staan. Die lichtte hij op en hield ze enkele oogenblikken voor het getraliede venster. De oude landman begreep die prediking, en terwijl de tranen hem over de wangen stroomden, zeide hij: „ik vat het! Hauge licht dadr waar hij is, en ik moet naar Voss terug om daar te lichten voor Jezus!" En zoo wandelde hij getroost zijn honderde mijlen terug, en hij is in zijn omgeving tot een gezegend en stralend getuigenis van zijn Heiland geweest. Nu hoop ik dat dit mijn woord althans voor één man of vrouw, die tot dusver hunne priesterlijke roeping verzuimd hebben, tot zegen zij. Wie, die het tot dusverre nog niet doet, zal nü besluiten zijn gezin als priester vóór te gaan? Wie zal het nu voor Jezus opnemen, die tot dusver op twee gedachten hinkte? De zegen zal niet uitblijven. Het gezin zal er bij winnen. Uw eigen ziel zal er wel bij varen. De Engelen Gods zullen zich verblijden. E.n de Zone Gods zal ook aan u zijn heerlijke belofte vervullen: „wie Mij belijden zal voor de menschen, dien zal ook Ik belijden voor mijnen Vader, die in de hemelen is". Bij de HOLLANIDA-DRUKKERIJ te Baarn is mede verschenen: Jezus Christus voor onzen tijd, door Prof. Dr. P. D. Chantepie de la Saussave, Prof. Dr. J. M. S. Baljon, Ds. J. H. L. Roozemeyer, Prof. Dr. F. E. Daubanton, Dr. J. R. Slotemaker de Bruine en G. J. A. Jonker. ing. f 1.90; geb. f 2.40 geb. (kop verguld) f 2.65 Het Wezen des Christendom s. Drie Voordrachten door Prof. Dr. Is. van Dijk. f 1.— De Imitatie van Thomas a Kem pis, door Prof. Dr. Is. van Dijk. f 0.50 Miltons Herwonnen Parad ij s. Metrisch vertaald door Ds. H. van Dijk. f 0.50 Daar staat geschreven!... Verzameling van Bijbelteksten voor de onderwijzing, de opbouwing en de vertroosting der geloovigen. Naar de Fransche uitgave systematisch gerangschikt door Ds. E. Kuylman. Met een aanbevelend woord van Ds. J. H. L. Roozemeyer. In slap linnen omslag f 1.25 Luxe uitgave in zwart leer, vergulde snede f 2,25 Behoeven wij voor ons geloof een uitwendige autoriteit in den B ij bel? door Dr. Th. Oehler. f 0.25 De Moderne Mensch en het geloof aan bijzondere Openbaring, door Prof. Dr. P. D. Chantepie de la Saussaye. f 0.40 Feit of Fictie? Een beschouwing over de beteekenis van tiet Heilsfeit voor de Christelijke religie, door Prof. Dr. H. Visscher. f 0.40 Kan een rechtzinnig Christen Socialist z ij n? door Enka. f 0.40 Hoe in de Neder 1. Herv. Kerk tot betere toestanden en in iedere Gemeente tot een gewenschte verhouding tusschen Leeraar en Gemeente te komen? Woord van een ouden Predikant tot allen die de Ned. Herv. Kerk liefhebben en niets vuriger wenschen dan dat zij tot grooten bloei kome. f 0.25