•Btóripppm de Ongevallenwet 1901, 'M / U M Terkgevers en werklieden, leden der raden van beroep, partijen en hunne gemachtigden, leden van plaatselijke commissiën enz. verklaard en met voorbeelden uit de bultenlandsche rechtspraak toegelicht DOOR Mr. J. VAN DROOGE, Griffier van den Raad van Beroep te Dordrecht (MET EEN ALPHABETISCH REGISTER.) Haarlem. — H. D. Tjeenk Willink & Zoon. Begrippen nu de ongevallenwet!! voor werkgevers en werklieden, $ leden der raden van beroep, partijen en hunne gemachtigde^ leden van plaatselijke commissiën enz. verklaard en met voorbeelden v, uit de buiteiilandsclie rechtspraak toegelicht v y ' \ door v ^ Mr. J. VAN DROOGE. W Griffier van den Raad van Beroep te Dordrecht. \ £ (MET EEN ALPHABETISCH REGISTER^. Haarlem. — II. D. Tjeenk Willink & Zook (\P .1008. •H3©NtA-LNO 3a "J.N33 0I1NIM1 N3amO N33 jipaj JOOA uaJuBAjuQ ' [ÖÖAUH pBjq ' yp* OI|OJ l*P MP 'W3iyVVH 9J pj93jis;3aj«$ C^tyl Geregistreerd te HAARLEM, dtn t ^LXt CaX>4sC ((700 e^, cUa\ deet //(P '' folio /^Z zeot*\ak v ^^jt-^blad & renvooi . Ontvangen voor recht/ ÉÉN GULDEN TWINTIG CENT, / DE ONTVANGER. , Typ Ruijgrok & Co. — Haamum. I N II O U I). Blz. Hoofdstuk I. Bedrijf en onderneming 3 Hoofdstuk II. De werkman .. . 10 Hoofdstuk III. De geldelijke gevölgèn.'.. 20 Hoofdstuk IV. Het ongeval 21 Hoofdstuk V. Het verband met de uitoefening van het bedrijf. 41 Hoofdstuk VI. De invaliditeit 72 Het begrip »bedrijfsongeval« mag de spil heeten, waarom de ongevallenverzekering draait. Wat daaronder moet worden verstaan is een vraag, die zich telkens en telkens weer voordoet in die landen, waar reeds geruimen tijd een ongevallenwet heeft gewerkt, en die herhaaldelijk een punt van debat zal uitmaken voor de colleges, ten onzent belast met de rechtspraak in zake de Ongevallenwet 4901. Trouwens ook andere begrippen in onze ongevallenwet vereischen verklaring, zoo eenvoudig ze op het eerste gezicht schijnen. Reeds dadelijk artikel één zit vol klemmen en voetangels. Èn voor de juristen, èn voor de leeken in bovengenoemde colleges, èn voor eventueele partijen en hunne raads • lieden een nadere omschrijving te geven van de in dit alles beheerschende artikel genoemde begrippen, is het doel van de volgende bladzijden. Daarbij heb ik getracht zooveel mogelijk voorbeelden te geven uit de buitenlandsche rechtspraak. Natuurlijk zullen de gevallen ten onzent uitsluitend naar onze wet te beoordeelen zijn, en zal dikwijls een gegeven voorbeeld niet precies passen op een bepaald geval, zooals het zich in de practijk voordoet. Hetgeen niet wegneemt, dat de beslissing in een gelijksoortig geval bij het vormen van een oordeel een zeer te waardeeren steun biedt. 1 I De buitenlandsche vonnissen zijn door mij ontleend aan: 1°. Entschddungen der Gerichte und Verwaltungsbehörden, herausgegeben von A. Reger. München. C. H. Beck'sche Verlagsbuchhandlung. 2°. Amtliche Nachrichten des ReicJisversicherungsamts. Berlin. A. Asher & Co. (De voornaamste uitspraken zijn ook te vinden in de Entscheidungen van Reger). 3°. Accidents du Travail. Jurisprudence, uitgegeven door het Ministère du Commerce, de VIndustrie, des Postes et des Télêgraphes. Paris. Imprimerie Nationale. 4°. Employers Liability and Workmens Compensation Acts bij A. H. Ruegg. London. Butterworth & Co. BEDRIJF EN ONDERNEMING. De Ongevallenwet 1901 maakt nauwkeurig verschil tusschen bedrijf en onderneming. En dat dient wèl in 't oog te worden gehouden, want in het dagelijksch leven worden deze woorden niet altijd voldoende onderscheiden. Het best is dit verschil te leeren kennen uit de tweede alinea van artikel 3: »Onder verzekerings»plichtige onderneming verstaat deze wet eene on»derneming, waarin een verzekeringsplichtig bedrijf » wordt uitgeoefend.« Hier worden beide begrippen scherp tegenover elkander gesteld, en blijkt ten duidelijkste dat »bedrijf« hetzelfde is als »vak, tak van industrie®, terwijl met het woord »onderneming« wordt aangeduid een »zaak«, hetzij van een persoon, hetzij van een vennootschap of vereeniging, waarin die tak van nijverheid wordt uitgeoefend. Ten overvloede heeft de regeering zelf het aldus verklaard. »De beteekenis van het woord »bedrijf« moge in »andere wetten eenigszins anders zijn, hij die met »de uitvoering van de wet belast zal worden, zal de »beteekenis die aan het woord in deze wet moet ge»geven worden uit deze wet zelve moeten opmaken. »Het woord »bedrijfc< wordt daarin opgevat in den »zin van »vak« of »tak van industrie® en niet »als synoniem van »onderneming««. *) Definitie. Handelingen 1899—1900, Ilde Kamer, hlz. 145. Het woord „bedrijf* in in den ruimsten zin. Oogmerk om winst te behalen. IJsclub. I Het woord »bedrijf« moet in den ruimsten zin worden opgevat. De regeering zegt dat in haar memorie van antwoord op het eerste ontwerp, i) en ten bewijze daarvan kan uit de wet zelf strekken 0• 43 van artikel 10, waaronder de verzekeringsplichtige bedrijven wordt genoemd, hetwelk wordt »uitgeoefend in laboratoria voor wetenschappelijk of »technisch onderzoek, ook ten dienste van het wonderwijs.« Het exploiteeren van een ijsbaan, een zenuwlijdersgesticht, een ziekenhuis, een tentoonstelling is dus wel degelijk een bedrijf, en wordt daarbij een krachtwerktuig gebruikt, dan is het dus volgens artikel 10, 1°. verzekeringsplichtig. Wat het begrip »onderneming« betreft, dat ik omschreef met het woord »zaak«, daarbij dient te worden opgemerkt, dat slechts dan van een onderneming sprake kan zijn, wanneer de ondernemer de bedoeling heeft om winst te maken. 2) Waaruit volgt dat philantropische instellingen niet onder het bereik dezer wet vallen, noch vereenigingen, die zich onderling of anderer genoegen of ontwikkeling ten doel stellen. 8) Bijvoorbeeld: een ijsclub, die haar banen electrisch verlicht door middel van een gasmotor met dynamo, ') M. y. A. Ie ontwerp, blz. 15: „een ieder, die eenig bedrijf uitoefent, d. w. z. met het oog op winst eenigen tak van nijverheid (in den ruimsten zin) uitoefent, is ondernemer en kan gezegd worden een onderneming te hebben." '•) Zie de hierboven aangehaalde plaats M. v. A. Ie ontw. blz. 15. 3) In de memorie van antwoord aan de Eerste Kamer, eerste ontwerp, (Handelingen 1899—1900, I, blz. 297) zegt de regeering frOf werkloozen in dienst van instellingen van weldadigheid of „werkverschaffing verzekerd zullen zijn, is natuurlijk niet in 't „algemeen te zeggen. Het zal hiervan afhangen, of de instelling „geacht moet worden een verzekeringsplichtig bedrijf uit te oefenen " Blijkbaar was de regeering al vergeten, dat ze zelf, in de M '• A aan de Tweede Kamer, als eisch voor "t begrip „onderneming" aad gesteld de bedoeling om winst te maken (zie boven). Ondanks leze uitlating der regeering geloof ik, dat instellingen van welladigheid en werkverschaffing nooit verzekeringsplichtig zijn als 'ijnde geen ondernemingen. dus een krachtwerktuig gebruikt (art. 10,1°) is toch niet verzekeringsplichtig; wèl een particulier of een vennootschap die om winst te maken een ijsbaan exploiteert op de zelfde wijze. Zoo moet eveneens onderscheid worden gemaakt tusschen een diaconessenhuis op zuiver philantropischen grondslag en een ziekenhuis, dat is opgericht om winst te maken.1) Zoo zou indertijd de tentoonstelling voor Vrouwenarbeid niet verzekeringsplichtig geweest zijn, want haar bedoeling was louter van propagandistischen aard, wèl daarentegen een tentoonstelling, die uit een financieel oogpunt wordt georganiseerd. *) Zoo zijn de bazen, die onderwijs geven aan een ambachtschool evenmin verzekerd, want deze scholen zijn geen ondernemingen, zij beoogen niet het maken van winst. Dat de leerlingen in ambachtscholen buiten de wet vallen is niet alleen omdat ze niet in een bedrijf werkzaam zijn, zooals de regeering opmerkte in haar memorie van antwoord op het eerste ontwerp aan de Tweede Kamer, 2) maar ook omdat zij niet werkzaam zijn in dienst der school. Twee redenen dus voor één. Ziekeninrichting Tentoonstelling. Ambaohtschool. Nog een quaestie dient hier behandeld naar aanleiding van het begrip »bedrijf«, en wel die waartoe een combinatie van verschillende werkzaamheden in één onderneming aanleiding geeft. In art. 40, J5° worden genoemd de bedrijven van laden, lossen, stapelen, wegen, meten, vervoeren of wegbergen van goederen. Nu komen in haast elke onderneming de hier genoemde werkzaamheden voor, in de eene meer, in de andere minder. Maakt die omstandigheid dan de geheele onderneming verzekeringsplichtig'? In 't algemeen zeker niet. In eiken kruidenierswinkel worden den geheelen dag goederen gemeten en gewogen, terwijl niemand zal beweren, dat in die onderneming Hoofd- en bijkomende bezigheden. ') Verondersteld natuurlijk, dat zij een krachtwerktuig gebruiken. 2) M. v. A. 1ste ontw., 2de K., blz. 15. Grenzen van de onderneming. Kantoorbedienden. dat meten en wegen als bedrijf wordt uitgeoefend. Moeilijker wordt het geven van een antwoord, wanneer het een kolenhandelaar geldt, van wiens onderneming het aanvoeren en thuisbezorgen der kolen zulk een groot deel uitmaakt, en van wien men met meer recht zou kunnen zeggen, dat hij als bedrijf het vervoeren en dragen van kolen uitoefent. Toch zal gewoonlijk ook hier, (de naam koleniiANDELAAR wijst het reeds eenigermate uit) de handel nog te veel hoofdzaak en het kolenvervoer bijzaak zijn. om terzake van dit vervoer de geheele onderneming verzekerings plichtig te achten. J) Maar neem nu een ouderwetschen turfschipper, die telkenjare ettelijke reizen naar de veenstreken maakt en daar voor eigen rekening turf koopt om ze in 't klein in de stad uit te venten; al is hij ook koopman, en maakt de handel geen klein deel van zijn onderneming uit, hier drijft het varen boven; zijn zaak is ongetwijfeld verzekeringsplichtig. In dezen geest zijn nog ontelbare gevallen te bedenken, die ook werkelijk af en toe in de practijk zullen voorkomen en somtijds heel wat hoofdbreken kunnen kosten aan hen, die over het al of niet verzekeringsplichtige der onderneming zullen te oordeelen hebben. Alles hangt af van de feitelijke omstandigheden en het antwoord op de vraag, wat in de onderneming de hoofdzaak is, wat de bijkomende bezigheden. Beneden zal uiteengezet worden (zie blz. 10) dat de Ongevallenwet, als zij wil bepalen of een werkman al dan niet verzekerd is, vraagt of de onderneming en niet of het bedrijf verzekeringsplichtig is; m. a. w. dat zij den werkman niet vraagt: »wat voor werk doet gij ?«, maar alleen: sin welke onderneming zijt gij werkzaam ?« Zoo komt het dus, dat ook de kantoorbedienden van een verzekeringsplichtige onderneming verzekerd ') In denzeifden geest een vonnis van de rechtbank te Lyon van 8 üec. 1900. Zie Jurisprudence. IV 213. zijn, en dat voor hen door den werkgever premie moet worden betaald naarmate van het risico van zijn bedrijf; dat dus voor de klerken van een weverij oneindig minder wordt betaald, dan voor die van een houtzagerij, omdat de weverij tot een veel lagere gevaren-klasse behoort dan de houtzagerij. De regeering motiveerde deze opvatting aldus ten opzichte van de kantoorbedienden : »Dit personeel is »toch zeer zeker ook aan het gevaar van het bedrijf «blootgesteld, zij het ook in mindere mate, hetzij «doordat nu en dan een van hen zal worden belast smet het overbrengen van een boodschap in de «fabriek of werkplaats, hetzij doordat zij door de «ligging van het kantoor blootgesteld zijn aan het «gevaar, dat door ontploffing of brand kan ontstaan.« Op de zelfde wijze wordt voor den knecht, die met paard en wagen de boter van een boterfabriek vervoert, minder premie betaald, dan voor zijn collega van een houtzagerij, die de planken vervoert. Ten opzichte van magazijn- en winkelbedienden zeide de regeering het volgende: 2) «Dat magazijn«en winkelbedienden in verzekeringsplichtige ondernemingen verzekerd zijn, komt ondergeteekenden »zeer gewenscht voor. Immers alleen dan kan een «magazijn- of winkelbediende gezegd worden te zijn «in een verzekeringsplichtige onderneming, indien «het magazijn of de winkel een deel uitmaakt van «die onderneming. Dit nu zal slechts dan het geval «zijn, indien de werkzaamheden in het magazijn of :»den winkel moeten gerekend worden nog te be»hooren tot het verzekeringsplichtige bedrijf, niet «indien zij geacht moeten worden een afzonderlijk «bedrijf te vormen. Behooren deze werkzaamheden «tot het verzekeringsplichtige bedrijf, dan is er geen «reden waarom de personen welke ze verrichten niet «evenzoo verzekerd zouden zijn als de andere werk- Voerlieden Magazijn- en winkelbedienden. M. v. T.. 1ste ontwerp, blz. 23. •) M. v. A. 2e Kamer, 1ste ontwerp, blz. 15. Plaatsverschil. »lieden in het bedrijf. Is voor genen misschien het »risico om door een ongeval getroffen te worden sminder groot, gevaar loopen zij toch ook, reeds »daardoor, dat zij allicht telkens in aanraking komen »met de meer gevaarlijke werkzaamheden». Aldus de regeering. Nu ligt haar opvatting geheel in de lijn van het stelsel der wet, dat vraagt: »in welke onderneming zijn de werklieden in dienst ?« en niet: »welke werkzaamheden verrichten zij?« Maar rationeel is deze opvatting niet. Rationeel zou het zijn, dat niet al de employé's van b.v. een houtzagerij werden aangeslagen in dezelfde klasse, maar dat voor de eigenlijke zagers werd betaald naar de hooge klasse, waartoe het houtzagersbedrijf behoort, voor de voerlieden naar de lagere klasse van hun bedrijf van vervoeren enz. van goederen, en dat voor het kantoorpersoneel niet of zeer weinig werd betaald. En nu heeft de regeering wel gezegd, 1) dat »het mindere gevaar voor deze categorie van personen zal van invloed kunnen zijn op het toekennen aan het bedrijf 2) van een lager gevarenpercentage«, maar dat wordt eenvoudig een gooien met de muts. Bovendien zal de Rijksverzekeringsbank, wil zij hiermee afdoende rekening houden, telkens het gevarenpercentage moeten wijzigen, wanneer de verhouding tusschen het aantal der gewone werklieden en dat van de kantoorbedienden een wijziging ondergaat. Maar als nu de fabriek b. v. in Brabant is gelegen met een winkel te Amsterdam, of als een onderneming veenderijen heeft in de Peel en haar kantoren te Rotterdam, wat dan? Is het kantoorpersoneel van de laatste, het magazijnpersoneel van de eerste verzekerd of niet? Hebben die firma's ') M. v. T„ 1ste ontwerp, blz. 23. s) Zij bedoelt natuurlijk „onderneming"; blijkbaar is zij niet al te vast in haar eigen terminologie. daarvoor premie te betalen of niet? De Rijksverzekeringsbank huldigt naar het schijnt de opvatting dat ze niet verzekerd zijn, wanneer kantoor of magazijn en werkplaats niet bijelkander zijn gelegen op de zelfde plaats. Deze opvatting is practisch en in zooverre verdient het toejuiching, dat de Rijksverzekeringsbank ze in practijk brengt. Maar als men streng het systeem der wet volgt, is ze niet te verdedigen. Immers of een werkman verzekerd is hangt af van de vraag of hij werkzaam is in een verzekeringsplichtige onderneming. En al heeft nu een onderneming haar fabriek in Brabant en haar kantoor in Rotterdam, het is en blijft één onderneming, en het kantoorpersoneel, al is het werkzaam te Rotterdam, is niettemin werkzaam in die onderneming. Intusschen geeft de opvatting der Rijksverzekeringsbank ook alweer aanleiding tot moeilijkheden. Bijvoorbeeld: De fabriek van gouden en zilveren werken te Voorschoten heeft magazijnen in den Haag, in Rotterdam en elders in het land. Het personeel aldaar behoeft niet verzekerd te worden zoolang er alleen verkocht wordt. Maar niet zoodra wordt er een inrichting voor kleine reparatiën aan verbonden met één reparateur of voor al de aanwezige winkelbedienden moet premie betaald worden naar de gevarenklasse der goud- en zilversmeden. Verder bedenke men, dat de opvatting van de Rijksverzekeringsbank volstrekt niet in de wet staat uitgedrukt. Waaraan we ons hier zullen moeten houden zal eerst vaststaan, wanneer de zaak in hoogste instantie, d. w. z. door den Centralen Raad van Beroep is beslist. Voorloopig is daarop niet veel kans. Immers blijft de Rijksbank bij haar opvatting, die in 't voordeel der werkgevers is, dan zullen die natuurlijk niet in beroep komen. Er zal dus eerst een ongeluk moeten gebeuren met iemand van zulk kantoorpersoneel, aan wien dan een rente wordt geweigerd, waarop hij in appèl zal moeten gaan bij den Combinatie van twee bedrijven in één onderneming. Raad van Beroep en vervolgens vandaar bij den Centralen Raad. Nog kan het geval zich voordoen, dat in één onderneming twee bedrijven zijn gecombineerd b. v. wanneer een kruidenier in zijn achterhuis heeft een tabakskerverij of' een koffiebranderij of een zeepziederij. Deze quaestie begint te gelijken op die van den kolenhandelaar (zie boven blz. 6) maar is toch niet precies dezelfde; terwijl daar de kolenhandel één bedrijf vormt, waartoe onafscheidelijk de bijkomende werkzaamheden van het kolenvervoer medegerekend moeten worden, heeft men hier twee bedrijven in één onderneming. De vraag is nu, of het winkelpersoneel van dezen kruidenier- tabakskerver,- koffiebrander of -zeepzieder verzekerd is of niet. Het antwoord kan slechts negatief luiden: dat is niet eens en vooral uit te maken. Alles hangt hier m. i. van de feitelijke omstandigheden af, waarnaar moet worden uitgemaakt of de kruidenierswinkel en de tabakskerverij (c. q. koffiebranderij, zeepziederij) als één zaak zijn te beschouwen, dan wel of zij twee behoorlijk gescheiden ondernemingen vormen. DE WERKMAN. Hij moet werkzaam zijn in een verzekeringsplichtige onderneming. Wie, na de onderscheiding tusschen bedrijf en onderneming te hebben in 't oog gevat, artikel 1 leest zonder meer. zou denken dat elk werkman, die een bedrijf, d. w. z. een vak, uitoefent, voorkomende in artikel 10, verzekerd is tegen ongevallen. Immers er staat: »De werklieden in de na te noemen ^bedrijven zijn verzekerd.« Ieder werkman, die timmerwerk, smidswerk, schilderwerk verricht en een ongeval krijgt, ontvangt een uitkeering, zou men op 't eerste gezicht denken. Maar artikel '2 zegt, dat onder werkman de wet ieder verstaat, die in dienst van den werkgever in diens onderneming tegen loon werkzaam is. Hier komt het woord onderneming in het debat, en daardoor krijgt de zaak een ander aanzien. Want nu blijkt, dat de werkman niet alleen werkzaam moet zijn in een verzekeringsplichtig bedrijf, maar ook in een verzekeringsplichtige onderneming. En dat maakt groot verschil. Bijvoorbeeld: een woningmaatschappij heeft voor haar gebouwen een vasten timmerman en een vasten huisschilder in dienst. Deze werklieden oefenen wel uit een verzekeringsplichtig bedrijf, het timmeren, het schilderen; maar ze zijn niet werkzaam in een verzekeringsplichtige onderneming. Immers een woningmaatschappij oefent uit het bedrijf van: het verhuren van woningen, en dit bedrijf, als zijnde niet genoemd in artikel 10 der Ongevallenwet is niet verzekeringsplichtig. Een ander voorbeeld. Een boer wil op zijn erf een schuurtje hebbben, maar de timmerman is hem te duur. Hij koopt zelf een partijtje planken, palen, pannen en neemt een paar losloopende timmermansknechts eenige weken bij zich in 't werk. Nu valt de landbouw niet onder de Ongevallenwet; de boer oefent dus geen verzekeringsplichtig bedrijf uit. Zijn onderneming, zijn boerderij, is dus niet verzekeringsplichtig. Al oefent de timmerman dus nog zoo zeer een verzekeringsplichtig bedrijf uit, hij was niet werkzaam in een verzekeringsplichtige onderneming en krijgt dus, als hem daar een ongeval overkomt, geen uitkeering. ]) De regeering dacht er blijkbaar ook zoo over. In de memorie van antwoord op het eerste ontwerp aan de Eerste Kamer 2) zegt zij : »Indien een grootgrondbezitter er werklieden op na houdt, die belast zijn Timmerman •n schilder in dienst van een woningmaatschappij Of van een boer. ') Zie over het uitvoeren van werkeu in eigen beheer ook de volgende bladzijde. 5) Handelingen 1899—1900, I Blz. 295. Concurrentie bezwaar. Uitvoering in eigen beheer door een verzekeringsplichtige onderneming. »met het onderhoud der wegen, dammen enz., dan »zullen die werklieden niet verzekerd zijn, want de ogroot-grondbezitter maakt niet van het doen verdichten dier werkzaamheden een bedrijf.cc Niet alleen voor den werkman kan dit onaangename gevolgen hebben, maar ook voor de wèl-verzekeringsplichtige ondernemingen. Neem b.v. het zelfde geval van dezen boer, die in eigen beheer een schuurtje laat bouwen. Een timmerman heeft zoo ongeveer 5 percent van het loon zijner arbeiders aan ongevallenpremie te betalen. Geeft hij 20 ets. per uur, dan kost hem de verzekering dus ongeveer 1 cent per man en per uur, en zal hij zijn clientèle 21 cent per uur in rekening moeten brengen. Laten nu twee man ongeveer drie weken lang aan dat schuurtje tien uur per dag werken, dan maakt dit een verschil van ƒ3,60, die de boer niet, de timmerman wel te betalen heeft. Zoo op 't oog geen groot verschil, maar alle kleintjes wegen bij de concurrentie. Maar als nu een wèl-verzekeringsplichtige onderneming werken laat uitvoeren in eigen beheer, zijn dan deze werklieden verzekerd of niet ? Het antwoord moet ontkennend luiden. Immers de werkman moet werkzaam zijn in dienst van een werkgever, in diens onderneming. Twee vereischten dus: 1° dat hij werkt in dienst van een werkgever. 2° dat hij werkt in diens onderneming. Wanneer nu een oliefabrikant een nieuwe fabriek laat bouwen in eigen beheer, dan zijn die bouwvakarbeiders wel werkzaam in dienst van den olieslager, d.w.z. van een werkgever; maar dat zij werken in zijn onderneming, in zijn oliefabriek, is m.i. onmogelijk vol te houden. In den zelfden geest oordeelde de regeering in de memorie van antwoord op het eerste ontwerp: »Ook »wanneer een fabrikant, die een verzekeringsplichtig »bedrijf uitoefent door werklieden in eigen beheer »eene nieuwe fabriek doet zetten, zullen deze werklieden bij de voorgestelde regeling niet verzekerd »zijn, want zij zullen niet in het bedrijf van den > sfabrikant werkzaam wezen. Bovenbedoelde fabrikant »staat ten aanzien van het bouwen der nieuwe fabriek »geheel gelijk met een particulier, die in eigen beheer »een bouwwerk doet uitvoeren.« Anders wordt natuurlijk het geval, wanneer in een groote verzekeringsplichtige onderneming een vaste timmerman, en een vaste schilder in dienst zijn, om alle mogelijke karweitjes op te knappen aan de fabriek. Van hen kan men zeggen, dat zij in de onderneming werkzaam en dus dat ze verzekerd zijn. Niet altijd is het even gemakkelijk uit te maken, of iemand werkman dan wel ondernemer is. De buitenlandsche jurisprudentie doet ons hier de noodige voorbeelden aan de hand. De eigenaar en tevens de bewoner van een boerderijtje in Beieren heeft op zijn grondgebied een steengroeve, waaruit hij niet geregeld steenen haalt maar slechts af en toe, als hij ze noodig heeft voor zich zelf. Arbeiders worden daarbij nooit gebruikt. Hij doet het werk met zijn zoon. In 1901 kwam hij overeen met den Beierschen waterstaat, dat hij voor een waterstaatswerk, daar in de buurt, 50 kubieke meter steen zou leveren; voor de steen en het houwen zou hij 1 Mark 30 en voor het aanvoeren naar de plaats waar ze noodig waren, 1 Mark 50 ontvangen per kubieken meter. Onder het werk trof hem een ongeval. Kon hij daarvoor den waterstaat om schadevergoeding aanspreken, m. a. w. was hij te beschouwen als werkman of als eigen baas? Het Beiersche Landesversicherungsamt vond dat hij was Kleinaccordant en in zooverre als arbeider te beschouwen. ') Een tweede voorbeeld : Bouleau en Renaudin, houtzagers van beroep, hadden samen op zich genomen, een perceel opgaand hout te vellen; zij werden betaald per boom, en mochten zich ook door anderen Werkman of ondernemer, ') Zie Reger. Entscheidungen XXII. S. 463. Productieve coöperatie laten bijstaan bij de uitvoering van het werk. Bij het vellen van een boom werd Bouleau getroffen, en de rechtbank te Saint-Yrieux had nu uit te maken of hij werkman dan wel ondernemer was. Het vonnis besliste in eerstgemelden zin. *) Een derde: een steenhouwer Passereau werkte voor Bédaumine, nu eens als polijster, dan weer als voerman, waarbij hij zelf voor een paard en wagen zorgde om de goederen voor zijn patroon te vervoeren. In deze laatste functie trof hem een ongeval. Het feit, dat de getroffene zelf paard en wagen verschafte deed hem volgens het hof te Pau niet de qualiteit van werkman verliezen. 2) Zoo zou men kunnen twijfelen in een geval als liet volgende: drie losse metselaarsknechts hebben samen van een aannemer het metselwerk van een huisje aangenomen voor een som ineens. Zijn zij verzekerd of niet? Hun contract met den aannemer is blijkbaar onderaanneming, en toch geloof, ik, dat zij als werklieden zijn te beschouwen en niet als eigen bazen. Nog een vraag, die zich hoe langer hoe meer in de practijk zal voordoen. In Frankrijk meer dan bij ons, maar langzamerhand toch ook meer hier te lande vereenigen zich werklieden tot een z.g.n. productieve coöperatie; zij vormen een coöperatieve vereeniging, waarvan het werk en de winst onder de leden wordt verdeeld. Nu is de vraag, of de leden van zulk een coöperatieve vereeniging verzekerd zijn, m. a. w. of zulk een coöperatie is een verzekeringsplichtige onderneming, en of de leden zijn te beschouwen tegenover haar als werklieden. Het antwoord kan bij nauwkeurige beschouwing niet twijfelachtig zijn. Wèl is de coöperatieve vereeniging een rechtspersoon, die een onderneming bezit, maar moeilijk kan men zeggen, dat zij haar ') Jurispvudence IV, p. 158. s) Jurisprudence IV, p. 273. Zie nog een vierde voorbeeld beneden op blz. 19. leden in dienst heeft tegen loon, want het begrip »loondienst« strijdt lijnrecht met dat van coöperatie. Niet anders dacht een Fransch rechter er over in de volgende zaak: x) Eenige bouwvakarbeiders te La Roche-sur-\ on hadden bij notarieele acte een coöperatievè vereeniging gesticht om gezamenlijk werk aan te nemen, een productieve coöperatie bijgevolg. Een der leden, een zekere Esnard, kreeg een ongeval en sprak de coöperatie aan om schadeloosstelling. Maar de rechter overwoog: dat Esnard, toen hem het ongeval overkwam, werkzaam was als lid van de Association ouvrière du bdtiment van La Roche-sur-Yon; dat deze vereeniging.... aan haar leden volkomen gelijke rechten° toekent; dat elk van hen tegelijk werkman en werkgever is; dat deze twee hoedanigheden hier zoodanig zijn verbonden, dat het onmogelijk is in elk lid twee personen te onderscheiden tusschen welke een betrekking bestaat als van werkgever ter eene en ondergeschikte ter andere zijde. Kan dan een lid van zulk een vereeniging den persoon aanspreken, voor wien de coöperatie werkt? Had b.v. Esnard een schadeloosstelling kunnen vragen van dengene, die het bouwwerk had aanbesteed? Ook niet, want de coöperatie is een rechtspersoon. Evenmin als men dus kan zeggen, dat Esnard in loondienst was bij zijn vereeniging, evenmin kan men volhouden, dat hij werkte in dienst van den aanbesteder van het werk. Het is dus noodzakelijk dat zulk een productieve coöperatie, wil zij haar leden vrijwaren tegen de gevolgen van een ongeval, hen vrijwillig verzekere bij een particuliere verzekeringsmaatschappij. Geheel anders wordt natuurlijk de zaak, wanneer een productieve coöperatie, wier leden het werk niet afkunnen, tijdelijk anderen in dienst nemen zonder ') Jurisprudence III, p. 72. Tegen loon. dat dezen lid worden der vereeniging. Tegenover hen is de coöperatie een gewoon werkgever, met een verzekeringsplichtige onderneming, indien zij een bedrijf uitoefent als genoemd in artikel 10. De werkman moet volgens art. 2 in de onderneming van den werkgever werkzaam zijn tegen loon. En dat woord »loon« wordt weer nader omschreven in artikel 5: »onder loon verstaat deze wet elke uitkee»ring, welke de verzekerde als vergoeding voor zijn »arbeid of gedurende staking van den arbeid van zijn «werkgever ontvangt.® Van zijn werkgever staat er uitdrukkelijk. Fooien van anderen gelden dus niet mee '). Deze bepaling heeft zeer onaangename gevolgen voor de stationskruiers, want zij worden geheel door het publiek betaald, ontvangen dus geen loon in den zin van art. 6, zijn dus geen werklieden in den zin van art. 2. En toch is hun bedrijf verre van ongevaarlijk. De H.IJ.S.M. overtuigd van de onbillijkheid dezer regeling, heeft nu uit eigen beweging het volgende bepaald : Indien een stationskruier, die minstens reeds gedurende 6 achtereenvolgende maanden in functie is, een ongeval overkomt in verband met de vervulling der werkzaamheden, die hij volgens zijn instructie of reglement voor de maatschappij verrichten moet, zal door de maatschappij datgene verstrekt of uitgekeerd worden, waarop de getroffene of diens nagelaten betrekkingen tegenover de Rijksverzekeringsbank aanspraak zouden kunnen maken, indien de Ongevallenwet 1901 op stationskruiers van toepassing ware. Bij de berekening dier uitkeering zal worden aangenomen, dat het weekloon van een stations- ') Maar bij de bepaling van het loon wordt alles, wat hij van zijn werkgever ontvangt, in rekening gebracht, ook belooning voor werkzaamheden, die niet tot het verzekerinirsplichtige bedrijf behooreu. (Artikel 6 der Ongevallenwet.) Zie beneden blz. 65. kruier f 12 bedraagt. Met ongevallen, aan stationskruiers overkomen, terwijl zij in of buiten het station ten dienste van het publiek werkzaam zijn, kan de maatschappij zich niet bemoeien. De bepaling, dat de werkman zijn loon moet ontvangen van den werkgever kan aanleiding geven tot groote hardheden. Ik noemde reeds de stationskruiers. Ziehier een ander voorbeeld uit de Fransche jurisprudentie : Louis Duforest, als koetsier in dienst van Leroux, verrichtte geregeld eiken morgen werkzaamheden in de fabriek van diens zoon en kreeg daarbij een ongeluk. Zijn weduwe sprak den zoon, den eigenaar der fabriek, aan om een uitkeering, die haar werd toegekend. Daarbij overwoog de rechtbank te Lille: dat de gedaagde tevergeefs beweert, dat Duforest de koetsier was van zijn vader, die hem uit eigen zak betaalde, en dat hij tot diens dienstpersoneel behoorde, dat het er niet toe doet, door wien Duforest werd betaald; dat immers uit de verklaringen van den gedaagde zelf is gebleken, dat Duforest eiken morgen werkzaamheden in de fabriek verrichtte, die hem in geval van nalatigheid opmerkingen hadden gekost (van de zijde des eigenaars); dat het anders maar al te gemakkelijk zou zijn voor de werkgevers, die aan de wet van 1898 onderworpen zijn, om zich aan hunne verplichtingen te onttrekken, door sommige hunner werklieden door ouders of vrienden te laten betalen. J) Volgens onze Ongevallenwet had Duforest niet als werkman kunnen beschouwd worden; want daarin staat uitdrukkelijk, dat het er wel degelijk toe doet, door wien de werkman wordt betaald. Nu zou men kunnen beweren, dat de regeering als toelichting op artikel 5 betreflende het loon heeft gezegd : «Fooien, welke de werkman van de cliënteele »van den werkgever ontvangt, komen voor de bere- Hardheden, voortvloeiend uit de woorden «van zijnen werkgever." De bedoeling van den wetgever. ') Jurisprudence IV, p. 175. »kening niet in aanmerking;« dat de wetgever dus met de woorden »van zijnen werkgevers blijkbaar alleen heeft bedoeld, de fooien van de cliënteele uit te sluiten bij de berekening van het loon. Maar of men aldus in de plaats van de duidelijke en pertinente lezing van den tekst de bedoeling van den wetgever mag stellen, valt zeer te betwijfelen. In elk geval is dat een gevaarlijke wijze van interpreteeren. In deze quaestie zal de Centrale Raad van Beroep te een of anderer tijd een beslissing moeten nemen, en valt die uit ten gunste van den tekst der wet, dan vooral is het noodzakelijk dat de wetgever die woorden »van zijnen werkgever« laat vervallen bij een wijzigingswetje, en in plaats daarvan een alinea toevoegt: »Fooien, die de werkman van derden ont»vangt, komen bij de berekening van het loon niet »in aanmerk in".« Werkzaamheden, waarvoor de werkman geen geld krijgt. Om werkman te zijn in den zin der Ongevallenwet moet de arbeider dus bij zijn werkgever in dienst zijn tegen loon. Dat wil natuurlijk niet zeggen, dat hij ophoudt werkman te zijn zoodra hij eens iets voor zijn werkgever doet zondek er iets voor te ontvangen. Stel dat een rij wielfabrikant aan zijn knecht, die bij het uur betaald wordt, opdraagt in zijn vrijen tijd bij 't naar huis gaan even een rijwiel te bezorgen bij een klant, dan krijgt die knecht voor deze werkzaamheid geen loon van zijn werkgever; maar daarom blijft hij niettemin werkman en treft hem, doordat hij met die vélocipède omvalt, een ongeval, dan zal hij recht op schadevergoeding hebben. Het begrip »werkman« geeft niet een telkens geschorste, maar een voortdurende qualiteit te kennen; het ziet op een blijvende verhouding, die eerst eindigt door het afloopen van het arbeidscontract. Een smid aan een machinefabriek blijft zelfs 's nachts in zijn bed werkman aan die fabriek. (Zie hiervan een toepassing beneden op blz. 60 en 69). »Volontairs, leerlingen en dergelijke personen, die »wegens hunne onvoltooide opleiding nog geen loon sontvangen, worden als werklieden beschouwd.« Aldus lid 3 van artikel 2. Deze personen dus, hoewel geen loon ontvangende, wat anders als een noodzakelijk element van het begrip »werkmancc wordt geëisoht, vallen door de bijzondere bepaling van art. '2 lid 3 wel degelijk onder de Ongevallenwet. Maar niet de leerlingen van ambachtscholen (zooals wij boven zagen, blz. 5) omdat een ambachtschool geen onderneming is, en men niet kan zeggen, dat de leerlingen in dienst zijn van de school. Leerlingen, volontairs etc. Leerlingen van ambachtscholen. Hoe het loon berekend wordt, doet niet ter zake. 1 Zoo zal bij ons evengoed als in Frankrijk als werkman gelden een koetsier, die in dienst is eener rijtuig- ( maatschappij op de volgende voorwaarden. Een rijtuigmaatschappij te Parijs deed zich eiken avond door haar koetsiers een vast bedrag betalen, door haar bepaald naar het gemiddelde dat de koetsiers geacht werden te ontvangen. Wat er van de ontvangsten overbleef gold als het loon van de koetsiers. Toen nu één van hen, een zekere Cussac, een ongeval had gekregen, beweerde de maatschappij, dat hij niet kon geacht worden in haar dienst te zijn met het oog op de wijze, waarop het loon berekend werd. Maar de rechter in het derde kanton te Parijs overwoog: dat de koetsiers wel degelijk zijn in dienst der maatschappij; dat zij haar livrei dragen, dat hun boeten kunnen worden opgelegd, en dat zij kunnen worden geschorst en ontslagen; .... dat zij wel op een zeer speciale wijze bezoldigd worden, maar dat zij niettemin in dienst zijn van de maatschappij, »die hen gebruikt.« L) )e wijze van berekening an het loon loet niet ter zake. ') Jurisprudence III, p. 5 DE GELDELIJKE GEVOLGEN. Geen smartegeld. Schade aan kleeren, werktuigen eto. Den getroffen arbeider worden alleen de geldelijke gevolgen van een ongeval vergoed. Twee soorten van gevolgen kunnen voor den werkman uit een ongeval voortkomen: stoffelijke en onstoffelijke. Hij loopt gevaar pijn te lijden, te verliezen het genot van het gebruik zijner zintuigen, ') van zich vrij overal te bewegen. Daarnaast bedreigen hem financieele gevolgen: het betalen van hooge doktersrekeningen, het derven van loon gedurende eenigen tijd, of ook voorgoed geheel of gedeeltelijk verlies van zijn broodwinning. De Ongevallenwet nu laat zich alleen met de geldelijke gevolgen in, zooals artikel 1 uitdrukkelijk zegt. Intusschen vergoedt zij niet. alle materieele schade; slechts roet de gevolgen, die de getroffene aan den lijve ondervindt, houdt zij rekening. In het eerste ontwerp werd dat uitdrukkelijk gezegd. 2) In de tegenwoordige wet blijkt het uit de wijze, waarop de schadevergoeding is geregeld; slechts genees- en heelkundige behandeling alsmede loonderving worden vergoed. En dus niet de schade, bij een ongeval opgeloopen aan kleeren, werktuigen, enz. »Het zou meestal on»inogelijk zijn na te gaan,« zegt de regeering daarvan, »in hoeverre kleerscheuren of beschadiging van «gereedschap door een ongeval waren veroorzaakt.. . ') Of volgens het burgerlijk recht de getroffene behalve voor de geldelijke gevolgen ook op een schadevergoeding voor geleden smart kan aanspraak maken is steeds een twistvraag geweest. Mij komt het niet twijfelachtig voor, dat hier onder schade niet anders dan materieele schade wordt verstaan. 2) In artikel 2: ongevallen, welke geen lichamelijk letsel noch stoornis der geestvermogens ten gevolge hebben, komen voor de verzekering niet in aanmerking. »Hoe verleidelijk zou het voor den werkman niet »zijn om door zoodanige opzettelijke beschadiging »zich op voordeelige wijze van versleten kleeren of ^gereedschap te ontdoen, vooral omdat het wel nooit »te bewijzen zou zijn, dat bijvoorbeeld het mes of »de- beitel, die de kleeren had gescheurd, bij ongeluk »was uitgeschoten, of de beitel, waar een stuk uitsgesprongen was, bij ongeluk tengevolge van het »stuiten op een spijker was beschadigd. »Ook het toekennen eener vergoeding voor beschadiging van kleeren of gereedschappen, indien »deze een gevolg is van een ongeval, dat den werk»man tevens lichamelijk letsel heeft berokkend, komt »ondergeteekenden niet geraden voor. Vergeleken met » verzekeringswetten in het buitenland is het ont»werp ten aanzien der toegekende schadeloosstellin»gen vrijgevig. Ook nog schadeloosstelling toe te »kennen voor beschadiging van kleeren of gereedschap is ook daarom ongewenscht, omdat het vaak »zeer moeilijk zou zijn uit te maken of de beschadiging reeds vóór het ongeval bestond of daarvan »een gevolg was.« ') Intusschen kan, mits hij schuld of opzet bewijze aan den kant des werkgevers (zie beneden bl. 34) voor de schade, aan werktuigen of goederen door een ongeval geleden, de werkman van zijn patroon vergoeding vragen bij den burgerlijken rechter (artikel 87 Ongevallenwet). Aan het begrip »invaliditeit« zal een afzonderlijk hoofdstuk gewijd worden. HET ONGEVAL. Het begrip »ongeval« is in onze wet niet nader gedefinieerd en wel opzettelijk en terecht. Zooals de ') 31. v. A. lste ontwerp, 2de Kamer, blz. 14. Geen definitie in de wet. Voorbeeld Exzeem. Definitie. De gebeurtenis moet plotseling zijn en onvoorzien. memorie van toelichting1) zeide: »het is onmogelijk «rekening te houden met de taliooze omstandigheden, »welke zich in de practijk kunnen voordoen, zoodat selke definitie spoedig zou blijken gebrekkig te zijn »en wellicht tot hardheden aanleiding zou geven.« Maar al is het niet wenschelijk, zulke definitie's in de wet te schrijven, bij de interpretatie is het noodig naar de elementen van het begrip te zoeken. En zal er nu van een ongeval sprake zijn, dan moet het feit zijn een noodlottige gebeurtenis, die onvoorziens, plotseling intreedt. Het feit mag niet lang duren, langzaam werken. Van iemand die door de tering wordt ten grave gesleept of in een ongezond oord langzaam verkwijnt door malaria, kan men niet zeggen, dat hij door een ongeval wordt getroffen. Zoo ook heeft de regeering het opgevat. Toen men haar vroeg of de z. g. n. beroepsziekten, de mcdadies professionnelles onder de wet vallen, antwoordde zij ontkennend. De vreeselijke phosphornecrose, die voorkomt in lucifersfabrieken, zich openbarend in afstem en en wegrotten van de kakebeenderen, noch de hevige loodwitkolieken, een gevolg van de langzame inwerking van het loodwit, noch de akelige gevolgen van kwikzilver-vergiftiging in spiegel- barometer- thermometerfabrieken enz., zij allen kunnen geen aanspraak doen maken op een uitkeering ingevolge de Ongevallenwet. De inwerking van het bedrijf op het lichaam is hier langzaam, niet plotseling.2) Als voorbeeld een geval, dat zich heeft voorgedaan voor den rechter in het 11de kanton te Parijs. Een zekere B. H. werkte in een fabriek van confituren. Zij werd aangetast door een exzeem aan beide handen en volgens de gehoorde deskundigen moest deze aandoening worden toegeschreven aan het werk van B. H., dat bestond in het wasschen van potten, waarin ') M. v. T. 1ste ontwerp, blz. 22. s) Een vonnis, waarin dit verschil uitmuntend wordt in 't oog gehouden, naar aanleiding van een geval van zonnesteek gewezen, is beneden te vinden op blz. 55. confituren geweest waren, /ij vroeg een schadevergoeding maar werd afgewezen op de volgende gronden:') dat een ongeval het gevolg kan zijn van het gebruik van vergiften ; dat dit b.v. het geval zou zijn, als een werkman bij ongeluk een of ander vergift had ingeslikt, of met een of ander zuur was bespat, dat men dan ongetwijfeld met een ongeval zou te doen hebben, niet met een beroepsziekte. dat in andere menigvuldige gevallen de nadeelige invloed zich langzamerhand en trapsgewijze vertoont, zoodat het slachtoffer slechts als een zieke kan worden beschouwd, wiens toestand langzamerhand is veranderd, zonder dat een catastrophe, een plotselinge schok, zijn organisme heeft verstoord; dat in het onderhavige geval de ziektetoestand van eischeresse het gevolg is van de normale uitoefening van haar bedrijf; dat men er in ziet de langzame en gradueele ontwikkeling van een ziekte, die haar oorsprong vindt in het voortdurend omgaan met nadeelige stoffen, dat dit geval dus niet valt onder de wet van 9 April 1898. Maar, en dit dient wel in 't oog gehouden, al moet het feit plotseling en onvoorzien zijn. d.w. niet zeggen, dat de noodlottige gevolgen onmiddellijk moeten intreden. Het kan gebeuren, dat die zich eerst later en langzamerhand openbaren. Bijvoorbeeld i Iemand is bij een spoorwegongeluk aan het hoofd licht gewond; de kwetsuur geneest spoedig, of zelfs hij is bij een ongeval tegenwoordig geweest zonder dat eenig uitwendig letsel kan worden geconstateerd. Hij heeft alleen een duchtigen klap tegen zijn hoofd gehad. Na eenigen tijd vertoonen zich allerlei verschijnselen, die aantoonen, dat hij toch niet ongedeerd er af is gekomen, hij heeft last van hoofdpijn en duizelingen 1) Jurisprudence IV, p. 16 De gevolgen kunnen langzaam intreden. De gebeurtenis behoeft niet plaats te hebben buiten het menschelijk lichaam. en langzamerhand verergert zijn toestand. Natuurlijk heeft zoo iemand recht op een uitkeering krachtens de Ongevallenwet. Omgekeerd gebeurt het dikwijls, dat de inwerking van vergiften zeer langzaam plaats heeft, maar de gevolgen zich plotseling openbaren. Zoo treedt b.v. bij loodwitvergiftiging dikwijls hevige koliek zeer snel in, en toch kan hier niet van een ongeval gesproken worden. Ergo : op het feit zelf, niet op de gevolgen, dient gelet te worden, en dat feit moet zijn plotseling, onvoorzien, noodlottig. Dit schijnt nog steeds betrekkelijk eenvoudig. Toch kan het aanleiding geven tot groote moeilijkheden, die zich zullen voordoen in verband met de volgende quaestie: Moet de noodlottige, plotselinge, onvoorziene gebeurtenis plaats grijpen buiten het lichaam, of kan zij geheel tot het lichaam van den getroffene beperkt blijven ? Dat wil zeggen, om een voorbeeld te geven: kan men alleen van een ongeval spreken wanneer een stoomketel springt en een werkman doodt, wanneer een beitel uitschiet en een vinger afsnijdt, of moeten ook een beroerte, een bloedspuwing, een zonnesteek (ongetwijfeld onvoorziene, plotselinge, noodlottige gebeurtenissen) tot het begrip „ongeval" gebracht worden? De moeilijkheid zit hierin dat, evenals bij een gewone ziekte, zoo ook bij beroerte, bloedspuwing, zonnesteek de noodlottige gebeurtenis plaats grijpt alleen in of aan het lichaam van den patiënt en niet daar buiten. Maar ze vertoonen toch ongetwijfeld de elementen van het plotselinge, het onvoorziene, het noodlottige en zijn alszoodanig wel degelijk ongevallen. Daarbij komt een andere moeilijkheid. Zooals beneden zal worden uiteengezet (blz. 42.) moet er een oorzakelijk verband bestaan tusschen het ongeval en de uitoefening van het bedrijf, terwijl bij beroerte en bloedspuwing evenals bij een gewone ziekte de constitutie van den patiënt een groote rol speelt. Iemand krijgt geen beroerte, als geen verkalking van bloedvaten in de hersenen reeds bestaat, geen bloedspuwing als niet de longen reeds zijn aangedaan. Maar zooals wij zullen zien behoeft het bedrijf niet de eenige oorzaak van het ongeval te zijn, als het maai een der oorzaken uitm iakt. Hetzelfde geldt met eenige wijziging voor zonnesteek, waarvan de weersgesteldheid een grooten factor vormt, evenals b. v. bij den dood door een bliksemslag. Heeft echter (zie beneden blz. 49) het bedrijf het gevaar belangrijk verhoogd voor dergelijke rampen, dan is het weer als één der oorzaken te beschouwen, en moet een bedrijfsongeval worden aangenomen. Om te resurneeren: al heeft de plotselinge, onvoorziene, noodlottige gebeurtenis niet plaats buiten het menschelijk lichaam, zij valt onder het begrip songevak, en bestaat er nu bovendien tusschen haar en de uitoefening van het bedrijf een oorzakelijk verband, dan is het ook een bedrijfsongeval en geeft recht op een uitkeering. Op hetzelfde standpunt stelde zich de regeering, toen zij aan de Tweede Kamer antwoordde, dat zelfs longontsteking recht op schadeloosstelling kan geven, mits het oorzakelijk verband maar bewezen zij '). De buitenlandsche rechtspraak is op dit punt verre van standvastig. Eenige belangrijke gevallen laat ik hier volgen. In het volgende hoofdstuk (blz. 47) over het oorzakelijk verband zullen twee gevallen behandeld worden, één uit de Duitsche, één uit de Fransche rechtspraak, een beroerte betreffende. In geen van beide trok de rechter in twijfel of een beroerte wel een ongeval is, maar weigerde de uitkeering, omdat het oorzakelijk verband tusschen den aanval en de uitoefening van het bedrijf niet vaststond. I M. van A. 1ste ontwerp 2de Kamer, bl. 14. Beroerte. Zonnesteek. Bloedspuwing. I Breuk. Hetzelfde geldt van zonnesteek. Ook daarvan zullen beneden (blz. 53). verschillende gevallen worden vermeld, in sommige waarvan wel door den rechter de aanwezigheid van het oorzakelijk verband werd ontkend, maar waarbij nergens werd betwijfeld of de zonnesteek wel valt onder het begrip »ongeval". Een werkman (Engeland) was gewoon eiken morgen een gasmotor in beweging te zetten, hetgeen geschiedde door aan een wiel te draaien. Op een morgen na de Kerstdagen, toen de arbeiders hun werk hervatten, liep het wiel eenigszins moeilijk omdat het langer dan gewoonlijk had stil gestaan. Terwijl de werkman trachtte het in beweging te krijgen, legde hij plotseling zijn hand op zijn maag en liep naar buiten. Hij kreeg een bloedspuwing en kort daarna stierf hij. Aan den eenen kant wilden de nabestaanden bewijzen, dat de dood veroorzaakt was door de ongewone inspanning tengevolge van de stijfheid van het wiel, aan den anderen kant de werkgever, dat de dood veroorzaakt was door den lichamelijken toestand van den werkman. De rechter oordeelde, dat de dood veroorzaakt was door ziekte en niet door een ongeval, misschien verhaast door de krachtsinspanning en weigerde de schadevergoeding. In appèl werd deze uitspraak bevestigd. 1) Geheel onvereenigbaar met deze uitspraak is het volgende eveneens Engelsche vonnis, door hetzelfde hof van appèl bevestigd. Een werkman versjouwde planken. Het was in Januari en het was koud, zoodat de planken min of meer aan elkander vastgevroren zaten. Hoe langer hoe moeilijker waren ze op te tillen, naarmate de stapel kleiner werd en hij aan de benedenste kwam. Bij zijn poging om er een op te lichten kreeg hij een breuk. Hier oordeelde de rechter in eersten aanleg, dat het lichamelijk letsel was veroorzaakt door iets toevalligs en onvoorziens, 1) Ruegg. p. 226. en dat het dus een ongeval was. Het hof van appèl bevestigde dit vonnis. Ook in de Fransche en Duitsche jurisprudentie komen uitspraken voor betreffende het karakter van een breuk. Een werkman te Anzin in Frankrijk kwam 17 April 1900 's morgens vroeg uit de machinekamer, waar hij werkte, doodsbleek, zeggende dat hij van een ladder was gevallen, waarop hij was geklommen om een klep open te zetten. Daarbij was hij gevallen en had hij zich in de lies bezeerd. De dokter constateerde een breuk, en de werkman vroeg een uitkeering van zijn patroon. Deze antwoordde dat er geen ongeval aanwezig was. Want een breuk ontstaat niet, dan wanneer reeds een zwakke plek aanwezig is in het buikvlies. Door den val moge de breuk naar buiten zijn getreden, de vatbaarheid bestond reeds te voren, en was geen gevolg van het ongeval. Terecht verwierp de rechtbank te Valenciennes dit verweer met de volgende zeer juiste overweging: Dat het niet de taak van de rechtbank is, de moeilijkheden op te lossen, die in theorie kunnen worden opgeworpen door de studie der oorzaken van de een of andere aandoening, haar ontstaan, haar ontwikkeling, haar uitwendige teekenen ; dat zij zich kan bepalen tot het onderzoek of de arbeid de onmiddellijke oorzaak of plotselinge aanleiding is geweest van het een of ander feit; dat de beroepsziekten, voortkomende uit een langzame en voortdurende oorzaak, zijn uitgesloten van het recht op een uitkeering, omdat zij het te voorziene gevolg zijn van de uitoefening van het bedrijf in tegenstelling met een ongeval, uit zijn aard een onvoorziene gebeurtenis.®1) Niet anders oordeelde het Beiersche Landesversicherungsamt in de volgende zaak : Een zekere H. was bezig zakken met aardappelen af te laden, gleed ') Jurisprudence III, p. 403. i dagloon als rente toe te kennen.« ') M. v. T. Is1e ontwerp, blz. 15. Men kan dus niet beweren, dat het onbillijk is tegenover de werkgevers, dat ook bij schuld van den getroffene wordt uitgekeerd. Daarvoor genieten zij juist allen tezamen het voordeel, dat zij slechts 70 percent van al de geleden schade hebben te vergoeden. Vast staat dus: 1°. dat ook een opzettelijke mishandeling door derden voor den getroffene als een ongeval moet worden beschouwd; 2°. dat bij schuld, zelfs bij grove schuld van den getroffene, toch een recht op uitkeering bestaat. Elk van deze twee regels geeft aanleiding tot de bespreking van een toepassing in de practijk. Voor eenigen tijd heeft de directie van de Westersuikerraffinaderij aan haar werklieden medegedeeld, dat zij hen verzekerd had tegen de gevaren, die zij mochten loopen van de zijde van stakende werklieden, indien zij bij gelegenheid van een staking aan 't werk bleven, en zulks zoowel terwijl zij in dienst der fabriek waren als op weg daarheen en daarvandaan, alsook uit wraak bij andere gelegenheden. Het komt mij voor, dat deze verzekering vrijwel overbodig is. Immers een werkman, die omdat en terwijl hij blijft werken wordt mishandeld door stakers, wordt getroffen door een ongeval in verband met de uitoefening van zijn bedrijf, valt dus onder de Ongevallenwet, heeft bijgevolg recht op een uitkeering van de Rijksverzekeringsbank. Ik vestig hierop speciaal de aandacht, omdat zulke mishandelingen nog al eens voorkomen, en het in zulk een geval zaak is, dat de werkgever den mishandelde opgeeft als getroffen door een bedrijfsongeval. En dat wel om twee redenen. Ten eerste om den mishandelde zelf, en ten tweede, omdat deze manier van overreding met vuistargumenten is beneden alle critiek. Door den mishandelde een uitkeering te bezorgen, ontneemt men tenminste den schuldige, die zijn toevlucht nam tot dergelijke over- Verzekering tegen stakingsgevaren. Ongeval door ongehoorzaamheid tuigingsmiddelen, de voldoening dat hij zijn slachtoffer nog broodeloos gemaakt heeft bovendien. Ook wanneer de werkman het ongeval heeft te wijten aan eigen schuld, blijft het recht op uitkeering bestaan. Bij dezen regel sluit zich onmiddellijk de volgende toepassing aan: De omstandigheid, dat een werkman, toen hem een ongeval overkwam, handelde tegen een voorschrift van zijn patroon neemt het karakter van bedrijfsongeval niet weg. Ik kom hier in conflict met de opvatting van den schrijver van het beste boekje, dat over de Ongevallenverzekering m. i. geschreven is; ik bedoel het werkje van Mr. Millard, »Gids voor Werklieden^, dat ik om zijn buitengewone duidelijkheid zoowel werklieden als werkgevers ten sterkste kan aanbevelen. Maar in één opzicht kan ik met schrijvers opvatting volstrekt niet meegaan, en dat is wanneer hij zegt, dat van een bedrijfsongeval geen sprake kan zijn, wanneer »het wordt veroorzaakt door een handeling van den arbeider, positief in strijd met het »verbod van den werkgever, mits dat verbod dan »ook werkelijk practisch gehandhaafd werd.« B.v. zegt hij : »Wanneer een arbeider in een fabriek »in strijd met een nadrukkelijk verbod, om van de »eene verdieping naar de andere te gaan een lift gesbruikt, die uitsluitend voor het ophijschen van goede»ren is aangebracht, en dus in 't geheel niet is ingericht »voor het vervoer van personen, en die zelfs met een »ketting was afgesloten, dan« (zegt de schrijver) kan »men toch werkelijk niet beweren, dat dien man een »ongeval in verband met zijn bedrijf is overkomen.« ') De leer, die hier verkondigd wordt, is afkomstig van het Reichsversicherungsamt, het hoogste Duitsche college in zake de Ongevallenverzekering. Zeker, zoo werd er beweerd, hier is een ongeval aanwezig, maai' de werkgever heeft door zijn verbod het be- ') T. a. p. blz. 14. drijf begrensd, en overschrijdt de werkman dat verbod. die gestelde grenzen, dan treedt hij zelf buiten het gebied van het bedrijf en is dus niet meer verzekerd. Deze redeneering heeft op mij altijd den indruk gemaakt van een spitsvondigheid. Om het geval te nemen van die lift, waarmee ondanks het verbod de werkman naar boven ging en verongelukte. Gebeurde er een ongeval? Zeer zeker. Had de werkman het aan zich zelf te wijten? Ongetwijfeld, maar, zooals wij zagen, de Ongevallenwet vraagt niet naar schuld. Stond het ongeval in verband met de uitoefening van zijn bedrijf? Ongetwijfeld; het was voor dat bedrijf, dat hij naar boven moest. Maar dan zijn ook alle elementen aanwezig voor het doen geboren worden van een recht op uitkeering. Tot deze leer is nu het Reichsversicherungiamt toch ook gekomen. Voor verleden jaar werd in een mijn een arbeider gewond, die ondanks het verbod van zijn werkgevers had gereden met de Bremse. (De Bremse is een inrichting waarmee in de mijn kolen worden vervoerd. Het is een keten van wagentjes zonder eind op rails.) Ondanks het verbod nu reed die mijnwerker met de Bremse en verongelukte. Dit geval had alle phasen doorloopen en was reeds voor het Reichsversieherungsamt geweest. Nu bepaalt de Duitsche ongevallenwet dat dit college gewoonlijk vonnist met vijf leden, maar dat principieele rechtsquaestie's door zulk een gewone kamer van vijf leden kunnen gebracht worden voor een erweiterler Senat, die oordeelt met elf leden. Zoo geschiedde ook met de zaak van dezen werkman, die ondanks het verbod met de Bremse had gereden; en wat gebeurt? De erweiterter Senat wierp nu onlangs de oude leer overboord. In zijn uitspraak overwoog hij onder anderen als volgt: De stelregel, dat bij overtreding van een practisch gehandhaafd verbod van geen bedrijfsongeval sprake kan zijn, is een beperking van het begrip »bedrijfsongeval«, die nocli uit de woorden noch uit de geschiedenis der wet kan worden afgeleid... Bij de invoering der ongevallenverzekering bestond de bedoeling, in de plaats van de schadevergoeding die tot nog toe afhankelijk was van het al of niet bestaan van schuld, een verzekeringsrecht te stellen, dat onafhankelijk van het begrip schuld werd toegekend — uitgezonderd alleen in het geval, dat het ongeval opzettelijk was teweeggebracht. ... Door het bewust overtreden nu van een verbod laadt een in het bedrijf werkzame arbeider ten opzichte van het ontstaan van het ongeval wel is waar een subjectieve schuld op zich, zelfs een schuld van de ergste soort, maar men kan niet zeggen dat hij het ongeval opzettelijk heeft teweeggebracht. De opvatting, dat bij bewuste overtreding van een verbod het begrip bedrijfsongeval is uitgesloten, laat zich derhalve niet vereenigen met den geest der wet, die zelfs bij grove schuld van den arbeider voor een ongeval schadevergoeding toekent; noch kan deze opvatting behoorlijk worden gemotiveerd door de overweging, dat sommige voorschriften het gebied van het bedrijf begrenzen, andere niet, en bij overtreding van die der eerste soort het begrip »bedrijfsongeval« is uitgesloten.. . De quaestie, of van een »bedrijfsongeval« sprake kan zijn, moet beoordeeld worden naar andere omstandigheden, in 't bijzonder moet de beantwoording afhangen van de vraag, of naast het tijdelijk en plaatselijk verband tusschen het ongeval en het bedrijf een oorzakelijk verband bestaat, met andere woorden of het ongeval den verzekerde heeft getroffen als een in het bedrijf werkzaam persoon, bij de uitoefening van dat bedrijf. ') Men ziet, de uitspraak is zoo beslist mogelijk; het ') Amtliche Nachrichten, 1902, S. 074. Reichsversicherungsamt is totaal bekeerd. En daarover verheugen wij ons ten zeerste met het oog op de toepassing der Ongevallenwet ten onzent. Natuurlijk zal ook hier zich al spoedig een proces voordoen over de vraag of bij een ongeval door overtreding van een verbod een rente behoort te worden uitgekeerd, een quaestie waarover in hoogste instantie de Centrale Raad van Beroep zal hebben te oordeelen. En dan is het wel waarschijnlijk, dat dit hoogste college bij het vormen van zijn oordeel ook zal rekening houden met opvattingen, uitspraken en bekeeringen van buitenlandsche rechters. Men mag betreuren, dat de wetgever bij de Ongevallenverzekering het schuldbegrip geheel buiten beschouwing heeft gelaten, maar nu het eenmaal gebeurd is, dient er ook voor goed mee gebroken, en mag men niet telkens trachten den ouden zuurdesem van het burgerlijk recht te kneden in uitspraken betreffende ongevallenverzekering. HET VERBAND MET DE UITOEFENING VAN HET BEDRIJF. Drieledig kan het verband zijn tusschen het ongeval en het bedrijf; het kan zijn tijdelijk, plaatselijk of oorzakelijk. Tijdelijk is het, wanneer het ongeval plaats heeft gedurende de uitoefening van het bedrijf, plaatselijk, wanneer het den werkman overkomt op de plaats waar het bedrijf wordt uitgeoefend, oor- Drieledig verband. Het verband moet oorzakelijk zijn. Gevallen uit het voorloopig verslag zakelijk wanneer het bedrijf de oorzaak of althans één der oorzaken is van het ongeval. Nu is aan den rechter, in dezen aan de beroepsraden overgelaten om uit te maken, welk verband er moet bestaan tusschen ongeval en bedrijf; de wet onthoudt zich zooals wij zeiden van het geven eener definitie van het begrip »bedrijfsongeval«. Intusschen is het niet moeilijk reeds terstond te vatten, dat van de drie hoofdzaak is het oorzakelijk verband. Immers waarom worden den arbeider de geldelijke gevolgen vergoed ? Alleen omdat het ongeval hem overkwam gedurende of op de plaats van de uitoefening van het bedrijf? Natuurlijk neen, het is omdat dit bedrijf de oorzaak is van zijn ongeval. En niet anders hebben blijkbaar Tweede Kamer en regeering indertijd over deze quaestie gedacht. Verschillende gevallen werden in het verslag !) der Tweede Kamer gesteld, die met het oog op de antwoorden der regeering 2) onze aandacht verdienen. Een toeval of een hersenschudding, was er in de afdeelingen gezegd, is zeker, althans naar de gewone beteekenis van het woord, een ongeval. Indien nu de werkman gedurende den tijd, dat hij arbeidt een zenuwtoeval of een hersenschudding krijgt, zal hij dan als verzekerd kunnen beschouwd worden? Het antwoord zal afhangen van de vraag, of naar de beteekenis, waarin het woord ongeval in deze wet gebruikt wordt, er een oorzakelijk verband (let op dit woord oorzakelijk I) moet bestaan tusschen het ongeval en het bedrijf. Van die vraag zal eveneens afhangen, of een werkman, die in het bedrijf bezig is, aanspraak op schadeloosstelling heeft, wanneer hij door den bliksem getroffen en dientengevolge verlamd wordt. Een andere vraag was of aanspraak op schade- ') Voorloopig verslag, 1ste ontwerp, blz. 46. s) M. v. A. 1ste ontwerp, blz. 14. loosstelling ontstaat, wanneer een werkman in de uitoefening van zijn bedrijf kou vat en dientengevolge een longontsteking bekomt. Wat, als een ongeval den werkman overkomt in den schafttijd? Zal de werkman geacht worden in de uitoefening van zijn bedrijf te zijn getroffen, wanneer er in een fabriek brand ontstaat en hij omkomt, terwijl hij tracht te vluchten ? Aldus het voorloopig verslag. De regeering antwoordde daarop als volgt: »Een werkman, die tijdens zijn arbeid een toeval krijgt, ontvangt daarvoor alleen dan schadevergoeding, indien hij tengevolge van het toeval mei werktuigen of gereedschappen zoodanig in aanraking komt, dat hij gekwetst wordt. Lichamelijk letsel als hier bedoeld, verkregen gedurende den werktijd in de onderneming, geeft alleen dan geen recht op renten, indien het een gevolg is hetzij van opzet van den getroffene, hetzij van een handeling van dezen, welke met het in de onderneming uitgeoefende bedrijf geen verband houdt. Hersenschudding geeft recht op schadeloosstelling onder bepaalde omstandigheden. Valt de man van een steiger, ladder of trap, waarop hij zich op dat oogenblik voor het bedrijf moest of mocht bevinden en is geen opzet of dronkenschap in het spel, dan zal hij zeer zeker aanspraak hebben op schadeloosstelling, als daardoor hersenschudding is ontstaan. Van longontsteking geldt hetzelfde. Moeilijker echter zal hier te bewijzen zijn, dat de ziekte haar oorzaak vindt in de uitoefening van het bedrijf. In zulke gevallen zal veel afhangen van de verklaringen der geneesheeren. Bij een ongeval, den werkman in den schafttijd overkomen, zal zijn te onderscheiden naar de plaats, waar hij den schafttijd doorbrengt. Is deze buiten de onderneming of buiten de plaats, waar gewerkt wordt gelegen, en niet door den Antwoord der regeering. Bewijslast. werkgever als schaftlokaal aangewezen, dan staat de werkman gelijk met ieder die in den zin der wet geen werkman is, en is derhalve niet verzekerd De werkman, die, wanneer in de fabriek brand ontstaat, omkomt, terwijl hij tracht te vluchten, moet geacht worden in de uitoefening van zijn bedrijf te zijn getroffen. De werklieden te verzekeren tegen alle ongevallen, die plaats hebben gedurende den tijd, dat zij in dienst van den werkgever zijn, achten de ondergeteekenden nóch gerechtvaardigd, noch uitvoerbaar.« In haar gewijzigd ontwerp van wet had de regeering daarop een artikel '2 ingelascht, waarin werd omschreven, wanneer een ongeval zou geacht worden den werkman te zijn overkomen in de uitoefening van zijn bedrijf. Om alle casuistiek te vermijden is bij de openbare beraadslaging dit artikel weer vervallen en heeft men van de oorspronkelijke woorden »in de uitoefening van het bedrijf®, gemaakt de tegenwoordige »in verband met de uitoefening van het bedrijfcc, teneinde de omschrijving zoo ruim mogelijk te maken. Dit wat de geschiedenis dezer woorden betreft. Uit het medegedeelde blijkt duidelijk, dat men onder verband in de hier besproken woorden niet elk verband heeft te verstaan; niet b.v. een louter tijdelijk of plaatselijk verband, zoodat ieder ongeval zou beschouwd worden in verband met het bedrijf den werkman te zijn overkomen, wanneer het maar gedurende of op de plaats van de uitoefening van 't bedrijf was voorgevallen. Blijkbaar moet ertusschen het ongeval en het bedrijf bestaan een oorzakelijk verband; en dat is rationeel. De bedoeling der wet is den werkman te verzekeren tegen arbeidsrisico, d.w.z. tegen gevaren voortkomende uit den aard van zijn werk. Aan 's rechters beleid is het geheel overgelaten, wanneer hij dit oorzakelijk verband wil aannemen, en hoe hij tot de aanwezigheid daarvan wil besluiten; niet op den arbeider rust per se de verplichting om ze te bewijzen. Ook behoeft de uitoefening van het bedrijf niet de eenige oorzaak te zijn van het ongeval; maar dit staat vast, dat het bedrijf in elk geval één der oorzaken moet zijn. Het bedrijf behoeft niet de eenige oorzaak te zijn. Tot welke moeilijkheden ook hier weer de practijk aanleiding geeft moge blijken uit de volgende voorbeelden, aan de buitenlandsche rechtspraak J) ontleend. Daarbij houde men in 't oog, dat de Duitsche wet zegt: »hei dem Betriebe sich ereignendm, de Fransche: y>par le fait du travail ou a Voccasion du travaih, terwijl onze wet spreekt van »in verband met de uitoefening van het bedrijft, alle welke uitdrukkingen hetzelfde bedoelen, al is de onze ongetwijfeld het ruimst gesteld. Met groote voorzichtigheid moeten de Engelsche uitspraken behandeld worden. Daar is n.1. de omschrijving van het begrip ®bedrijfsongeval® beperkter. Het ongeval moet arise out of and in the course of the employment en on or in or ahout (the works.) Den 24 December 1899 brak in een stearinefabriek te Dijon brand uit. De werklieden verlieten in allerijl het gebouw, onder hen een zekere Leblanc, die kort '' daarop opnieuw naar binnen ging om zijn goed te halen van een zolder, waar hij het had neergelegd. Hij kwam niet terug; zijn geheel verkoold lijk werd later op den zolder gevonden. Zijn weduwe meende recht op een rente te hebben, maar de eisch werd haar ontzegd, hoewel haar man in de fabriek, dus op de plaats van de uitoefening van het bedrijf was omgekomen, omdat het oorzakelijk verband ontbrak. Omschrijving van bedrijfsongeval in de buitenlandsche wetten. Plaatselijk verband illeen is niet voldoende. ') Sommige dezer gevallen zijn vroeger in het Sociaal Weekblad reeds vermeld, waarin belangrijke uitspraken geregeld worden besproken. Ook tijdelijk verband alleen niet voldoende. Zelfs tijdelijk en plaatselijk verband niet voldoende. De rechtbank overwoog: »dat toen hij naar binnen ging, alle arbeid was opgehouden, dat men ook niet zijn hulp heeft ingeroepen om te blusschen, noch dat hij uit eigen beweging heeft getracht het vuur te stuiten.« *) . Het is dus niet voldoende, dat het ongeval zich heeft voorgedaan op de plaats, waar het bedrijf wordt uitgeoefend. Evenmin stempelt het tijdelijk verband alleen het ongeval tot bedrijfsongeval. Een zekere Boulin, in dienst van den bezemfabrikant Ferrand te La Réole, werd uitgezonden om verschillende instrumenten op een wagen te vervoeren. Hij nam zijn jachtgeweer mee (zonder dat dit iets met liet opgedragen werk te maken had) en had het ongeluk zich met dit geweer zoodanig te verwonden dat hij een uur later stierf. Een uitkeering werd geweigerd, hoewel Boulin wel degelijk in dienst van Ferrand was (tijdelijk verband) op'de volgende overweging : »dat het ongeval niet is veroorzaakt door den arbeid van Boulin, omdat hem geenszins was opgedragen een geladen geweer mee te nemen, en hij dit heeft gedaan voor zijn eigen plezier; dat men ook niet kan volhouden, dat bij gedood is bij gelegenheid van den arbeid, omdat de arbeid, die hem was opgedragen, met een geladen geweer niets te maken had. 2) Zelfs tijdelijk en plaatselijk verband tezamen is niet voldoende. Recher, voerman in dienst van het goederenvervoer van Leraitre-Vassal & Cie te Havre, was door zijn patroons gezonden naar een pakhuis aan de dokken. Daar aangekomen had hij het noodlottig denkbeeld, uit louter nieuwsgierigheid te gaan kijken naar een electrische installatie, terwijl hij zijn paard en wagen op een afstand van eenige meters ') Jurisprudence III, p. 112. 3) Jurisprudence III, 162. onbewaakt liet staan, en met de hand den geleiddraad aan te raken, waarop hij terstond door den stroom werd doodgeslagen. De rechtbank te Havre overwoog: »dat het onmogelijk is in dit geval eenig verband te vinden tusschen het ongeval en het werk van Recher.« (Het vonnis bedoelt natuurlijk eenig oorzakelijk verband). Ook in de volgende gevallen bestond wel een tijdelijk en plaatselijk, maar geen oorzakelijk verband. Het gold in beide een werkman, die door beroerte was getroffen. Een werkman had 's morgens aardappelenland geëgd, 's middags zand gereden, en zou daarna nog wat hout kloven. Nauwelijks was hij daarmee bezig, of hem trof een beroerte. Een uitkeering werd hem geweigerd in hoogste instantie door het Reichsversicherungsarnt, en wel op de volgende gronden: In verreweg de meeste gevallen is de beroerte een gevolg van een reeds bestaande arterieverharding, waardoor de wand van den slagader broos is geworden. Bestaat deze voorwaarde voor het bersten van een bloedvat in de hersenen, dan zal een bijkomende omstandigheid gewoonlijk de breuk veroorzaken. Nu geldt wel is waar als een der voornaamste medewerkende omstandigheden een herhaald bukken, vooral in verband met het opbellen van een zwaren last, dat congestie van bloed in het hoofd veroorzaakt. In het onderhavige geval vindt echter de veronderstelling, dat de inspanning bij liet houthakken als bijkomstige oorzaak belangrijk heeft medegewerkt, in de omstandigheden te weinig steun. Wanneer na het eggen van 's morgens en het zandrijden van 's middags den eischer bij het eerste stuk hout het beste, dat volstrekt niet bijzonder groot was, een beroerte treft, is het niet Beroerte. ') Amtliche Nachricliten 1901. S. C02. Omgekeerd is bedrijfsongeval mo gelijk buiten de werkplaats, waar het bedrijf wordt uitgeoefend. waarschijnlijk, dat speciaal het bukken en het optillen van dat stuk hout den druk van het bloed zoo plotseling heeft vermeerderd. Er kan hier dus alleen een tijdelijk, en geen oorzakelijk verband tusschen de beroerte en het werk geconstateerd worden. Het volgende voorbeeld is ontleend aan de Fransche jurisprudentie. Chapuis en Caillat waren bezig een groot vat in een schuur te rollen. Op het oogenblik, dat de ton op het punt was terug te vallen, nam Chapuis een zwaren hefboom en trachtte ze met inspanning van alle krachten tegen te houden, maar tevergeefs. Caillat en Chapuis tuimelden over elkander heen en kregen ruzie. Een kwartier later werd Chapuis door een beroerte getroll'en. De eerste dokter, die hem behandelde, nam geenerlei verband aan tusschen de beroerte en het werk. De tweede dokter was van oordeel dat tusschen de groote inspanning en de beroerte te langen tijd was verlooperi en schreef ze toe aan de ruzie, waarbij hij zich geweldig boos had gemaakt. Chapuis wilde een derden geneeskundige doen hooren, die van oordeel was, dat wel degelijk de groote inspanning bij het tegenhouden van de ton de oorzaak was, maar de rechtbank te Grenoble passeerde dit bewijsaanbod, overwegende: dat uit de aan de rechtbank verschafte inlichtingen blijkt, dat de deskundigen op dit punt slechts kunnen geven vermoedens, de onmisbare beslistheid missende om een veroordeeling te doen uitspreken. *) Omgekeerd is een bedrijfsongeval zeer goed denkbaar buiten de fabriek of werkplaats, waar het bedrijf van den patroon wordt uitgeoefend. Een zekere Salzard, die voor een coöperatieve boterfabriek boter naar 't station Surgères bracht, werd daar den 29 September 1899 door een goederentrein overreden en gedood. De weduwe vroeg een rente; de coöpe- ') Juris~pruden.ee IV, p. 101. ratie beweerde niets schuldig te zijn, omdat het bedrijf (het botermaken) werd uitgeoefend in de fabriek, en Salzard dus niet bij de uitoefening daarvan was gedood. De rechtbank dacht er anders over. Ze overwoog: i) dat de werkman, die buiten de werkplaats een hem opgedragen arbeid verricht, door of bij gelegenheid van dien arbeid kan blootgesteld zijn aan bedrijfsgevaren, tegen welke het onbillijk zou zijn, hem niet te beschermen; dat de plaats van den arbeid zich uitstrekt overal waar de arbeider werkt voor rekening en op last van den werkgever. Over 't algemeen zal de werkman niet verzekerd zijn tegen gevaren, ijie hem ook in het dagelijksch leven bedreigen; zij komen niet voort uit het bedrijf. Maar wel heeft hij recht op een uitkeering, wanneer door het bedrijf het gevaar werd vergroot, zoodat de uitoefening daarvan wel is waar niet de eenige oorzaak was (hetgeen, niet noodig is, zooals wij boven zagen) maar wel degelijk één der oorzaken. Immers ook in dat geval bestaat er een oorzakelijk verband. Zoo zal in 't algemeen een werkman geen uitkeering ontvangen als hij b.v een zenuwtoeval krijgt, of als hij door den bliksem wordt getroffen. Maar stond hij op 't oogenblik dat het zenuwtoeval hem het bewustzijn deed verliezen voor de uitoefening van zijn bedrijf boven op een hoogen steiger, zoodat hij neer viel en den nek brak; of zat hij, toen de bliksem hem trof, als telefoonhersteller boven in eeu hoogen paal of als leidekker op de spits van een toren, dan heeft hij wel degelijk recht op een uitkeering. Een landarbeider werd door den bliksem getroffen in een tent, waarin hij met andere arbeiders voor den regen een schuilplaats had gezocht. Zijn aan- Gevaren uit het dageijksch leven. Voorbeelden: Bliksem. ') Jurisprudence II, p 88. 4 spraak op schadevergoeding werd in eerste instantie afgewezen, omdat hij niet blootgesteld was geweest aan een bijzonder gevaar voor den bliksem, veroorzaakt door zijn bedrijf. Door het Reichsversicherungsamt werd het oordeel ingewonnen van Dr. Assmann, afdeelingsdirecteur van het meteorologisch instituut te Berlijn over de vraag, of eischer op de plaats, waar hij is getroffen, hetzij door zijn gereedschap, hetzij door de omgeving of door andere omstandigheden in aanmerkelijk hooger mate was blootgesteld aan het gevaar om door den bliksem getroffen te worden. Dit advies luidde als volgt: Op een zeer vochtige moerassige weide, slechts ^ meter boven het grondwater gelegen, en doorsneden door een '20 meter breeden stroom, was een linnen tent opgericht, ongeveer meter hoog en 3 meter breed, waarbij twee houten harken, met het uiteinde in den grond gestoken, als dragers dienden. De tanden van deze harken zullen ongeveer '2| meter boven den grond geweest zijn. Bij een plotseling opgekomen onweer zocht de verongelukte met vier andere personen een schuilplaats in deze tent. In de tent hurkte, het dichtst bij de ééne hark, de getroffene neer, naast hem een tweede volwassene, daarnaast diens drie kinderen. Een bliksemstraal trof de tent, doodde den tweeden volwassene en kwetste zijn beide buren. Het kan aan geen twijfel onderhevig zijn, of een door en door vochtige moerasbodem is wegens zijn betrekkelijk goede geleiding der electriciteit op zich zelf reeds meer blootgesteld aan gevaar voor inslaan dan een droge rotsgrond Steekt echter boven zulk een ellen land zonder huizen of boomen een voorwerp uit, dat ver in 't rond het hoogste punt vormt, dan welven zich volgens de wetten van de verdeeling der electrische spanning in de atmospheer over dit punt de z.g. aequipotentiaal-vlakken omhoog en veroorzaken een zoo- danige potentiaalverdeeling dat het spanningsverschil daar ter plaatse belangrijk wordt vergroot, zoodat een vonk kan overspringen. Is het voorwerp nu zelf een betrekkelijk goede geleider, of maken de omstandigheden het daartoe, dan wordt het gevaar voor inslaan nog grooter. In het onderhavige geval staken twee op zichzelf slecht geleidende houten harken met de steel in den vochtigen bodem, waarschijnlijk zelts in het grondwater; het bovenste stuk droeg eenige meer of minder puntige tanden van een vorm, zooals men ze aan bliksemafleiders pleegt te geven. Door den regen worden deze tanden tot goede geleiders zooals ook het meer of minder natte zeildoek van de tent; de op een kleine ruimte tezamengedrongen 5 personen vormden eveneens betrekkelijk goede geleiders. Dientengevolge kan het antwoord op de gestelde vraag niet anders luiden dan »dat de eischer »juist op de plaats, waar hij door den bliksem »werd getroffen, deels door de gesteldheid van »den ondergrond, deels door het voorhanden zijn »van een tent die ver in 't rond boven de streek uitstak en met het grondwater in geleiding stond, »in aanmerkelijk verhoogde mate blootstond aan »het gevaar, door den bliksem getroffen te » worden.«]) De schadevergoeding werd dus toegekend door den rechter, overwegende dat het natuurlijke gevaar verhoogd was door bijzondere omstandigheden in verband met de uitoefening van het bedrijf. Het oorzakelijk verband ontbrak daarentegen in het volgende geval: een werkman moest een houtvlot voor zijn patroon overbrengen, en werd daarbij door den bliksem getroffen. De eisch der weduwe werd ontzegd, overwegende: dat de werkgever niet aansprakelijk is voor l) Amtliche Nachrichten, 1902, S. 496. Storm. een ongeval, veroorzaakt zooals hier door force majeure die in geen enkel verband stond met het werk; dit ongeval is het gevolg van een natuurverschijnsel, waarin noch de werkgever, noch het bedrijf ook maar eenige rol heeft gespeeld. ') In den nacht van den 13 Februari 1900 teisterde een vreeselijke orkaan de omstreken van Nantes; verscheidene fabrieksschoorsteenen werden omvergeworpen, waaronder die van de fabriek Ruft'. De bovenste helft van dezen schoorsteen kwam neer op een gebouw, tot de fabriek behoorende, waarin sliepen Léauté, zijn vrouw en zijn zoon. Alleen het kind bleef gespaard. Voor hem vroeg nu de voogd een rente van den eigenaar der fabriek, omdat Léauté bewaker was der fabriek en krachtens zijn betrekking moest slapen in het huis, waar hij werd getroffen, vlak onder den fabrieksschoorsteen. Toch werd de rente geweigerd, omdat hier sprake was van Jorce majeure, dat deze eenig en alleen het gevolg was van natuurkrachten en geheel vreemd aan het bedrijf; dat zij noch haar oorsprong, noch eenige verzwaring heeft gevonden in de eigenlijke bedrijfsbezigheden van den getroffene, dat zonder twijfel de betrekking van Léauté hem aan grootergevaar heeft blootgesteld dan een anderen werkman; dat in dit opzicht het bedrijf met de force majeure heeft kunnen samenwerken om het ongeval te veroorzaken; dat er echter hiertusschen slechts een toevallige samenloop bestaat en geen band van oorzaak en gevolg. De verwardheid van deze uitspraak zal den lezer treffen; om beurten geeft zij toe dat het bedrijf het gevaar heeft vergroot, en beweert zij dat er toch geen oorzakelijk verband bestond tusschen het bedrijf ') Jurisprudence I, p. J60. •) Jurisprudence III, p. 225. en het ongeval. Mij komt het voor, dat hier een rente toegekend had moeten worden. Een meisje werd bij het zaaien van koren in den rechter voet gestoken door een insect en was dientengevolge tijdelijk invaliede. Was hier sprake van een bedrijfsongeval? Ja, zei het Beiersche Landesversicherungsamt, op de volgende gronden: Het is niet noodig dat de werkman aan een gevaar blootstaat, dat het bedrijf uitsluitend eigen is, indien slechts het ongeval met het bedrijf in een oorzakelijk verband staat. Of dit het geval is moet geheel naar de omstandigheden worden uitgemaakt. De werklieden op het veld zijn aan de steken van insecten in groote mate blootgesteld, en wel des te meer omdat de arbeid hen verhindert de beesten af te weren. In dit geval was het gevaar nog grooter, omdat de getroffene volgens gewoonte der landarbeiders blootsvoets was om de schoenen te sparen.') Dat een zonnesteek een ongeval is werd boven op blz. '26 aangetoond. Het is nu de vraag, of het een BEDRiJFSongeval kan zijn. Ook hier is het weer de quaestie, of door de uitoefening van het bedrijf het gevaar voor dit ongeval aanmerkelijk is verhoogd, m.a.w. of een oorzakelijk verband aanwezig is. 21 Juli 1899 werkte Forsans te Bayonne in dienst van Pérès aan de lossing van een stoomboot bij een drukkende hitte. Om half vier begon hij zich onwel te gevoelen en moest telkens gaan zitten. Een van zijn kameraden ried hem om het werk te staken. Toen viel hij neer, werd bewusteloos en stierf. De dokter constateerde zonnesteek. Zijn ouders eischten van Pérès een uitkeering. De rechtbank overwoog: dat de zonnesteek het karakter vertoont van een plotselinge en hevige aandoening van het menschelijk lichaam, toegebracht door een uit¬ steek van een inseot. Zonnesteek. ') Entsclieidungen XX, S. 70. vvendige oorzaak, maar dat hij niet als eerste en groote oorzaak heeft het lossen of laden van koopwaren, noch eenig feit, dat in verband staat met de functie's van het personeel. ') De rechtbank nam dus wel degelijk een ongeval aan, maar geen bedrijfsongeval, daarbij aannemende (m.i. geheel ten onrechte) dat de uitoefening van het bedrijf de eerste oorzaak van het ongeval moet zijn. Den volgenden dag (den 2*2 Juli 1899) werd Jarnot te Rennes door een zonnesteek getroffen terwijl hij als opperman werkte op een bouwwerk. Ook hier weigerde de rechtbank te Rennes een uitkeering, overwegende: dat men niet kan volhouden, dat dit ongeval heeft plaats gehad tengevolge van het werk, omdat het niet het onmiddellijk gevolg is geweest van een bedrijfsbezigheid van Jarnot noch van een handeling van een der personen met wie of onder wier bevelen hij werkte.2) Alweer wordt gesproken van een accident, een ongeval, maar het oorzakelijk verband wordt miskend. In de volgende gevallen werd daarentegen zonnesteek als een bedrijfsongeval beschouwd: Den 7 Juli 1900 was Cornan opgedragen, in het fouragepark van het garnizoen te Versailles pakken hooi te ontvangen en tot een schelf op te stapelen. Daarbij trof hem een zonnesteek tengevolge waarvan hij stierf. De rechtbank te Versailles overwoog: dat elk feit, dat plotseling het leven in gevaar brengt, (atteinte a la vié) een ongeval is; dat voor de toepasselijkheid der wet dit feit de arbeid zelf moet zijn, of ten minste dat het den werkman heeft getroffen bij gelegenheid van den arbeid: dat het werk, waarmee Cornan gezegden dag belast was, bestond in het ontvangen en opstapelen ') Jurisprudence III, p. 152. sj Jurisprudence III, p. 109. van pakken hooi; dat hij deze opdracht verrichtte in het fou rage park van het garnizoen te Versailles, in de volle zon, zonder dat hij het werk kon verlaten of zich tegen de stralen kon beschutten; dat dus dit ongeval wel degelijk hem heeft getroffen bij gelegenheid van zijn werk. 1) Zorgvuldig is in dit vonnis het oorzakelijk verband door den rechter aangegeven in de laatste alinea. Den 10 Juli 1899 mende Chalumeau in een brandende hitte voor Riverain, voerman te Saumur, een verhuiswagen, en werd daarbij getroffen door een zonnesteek, zoodat hij van den bok viel en onmiddellijk dood was. De rechtbank kende een rente toe aan zijn weduwe, overwegende: dat de wet van 9 April 189H met het oog op het bedrijfsgevaar den werkgever aansprakelijk stelt voor ongevallen, zijn werklieden overkomen, zonder te vragen naar schuld, en dat dus Riverain zich slechts aan deze aansprakelijkheid kan onttrekken door aan te toonen dat het ongeval, tengevolge waarvan Chalumeau is gestorven, niet moet worden toegeschreven aan lichamelijk letsel voortkomende uit de plotselinge werking vaneen uitwendige oorzaak, maar het gevolg is geweest van een beroepsziekte, voortkomende uit een langzaam en voortdurend werkende oorzaak; dat men met zulk een ziekte onmogelijk een zonnesteek kan gelijk stellen, die plotseling een voerman trof, terwijl hij in een brandende hitte een zwaar beladen wagen bestuurde; dat zelfs indien de dood van Chalumeau alleen door den zonnesteek was veroorzaakt, de werkgever tot schadevergoeding verplicht zou zijn; dat immers het doel der wet is, den werkman te onttrekken aan de gevolgen der onvermijdelijke gevaren, die de uitoefening van een bedrijf medebrengt, en niemand kan ontkennen, dat die gevaren in het ') Jurisprudence IV, p. 216. Ongevallen op weg van en naar het werk. ( 1 onderhavige geval vergroot waren door de speciale omstandigheden, waaronder Chalumeau zijn werk moest doen.') Maar bovendien was Chalumeau van den bok gevallen, wat waarschijnlijk juist den dood had veroorzaakt. Al was dus de zonnesteek geen bedrijfsongeval geweest, dan nog had een rente moeten worden uitgekeerd, omdat het zitten op den hoogen verhuiswagen (ongetwijfeld een bedrijfsbezigheid) het ongeval mede had veroorzaakt. Zijn ongevallen, den werkman overkomen op weg van en naar het werk te beschouwen als bedrijfsongevallen ? In 't algemeen zeker niet. Het gaat niet aan om te zeggen, dat een oorzakelijk verband bestaat tusschen het bedrijf en het ongeval, wanneer de werkman op weg naar de fabriek op de publieke straat wordt aangereden door een omnibus, zulks verdedigend met de bewering, dat hem het ongeval niet zou getroffen hebben, wanneer hij stilletjes thuis was gebleven en niet ter wille van zijn werk zich op straat had begeven. In onze wereld van oorzaak en gevolg zou op die wijze het oorzakelijk verband met een beetje vindingrijkheid wel overal en altijd aan te wijzen zijn. Toch zijn er gevallen, waar het oorzakelijk verband tusschen een ongeluk op den heen- of terugweg en d*3 uitoefening van het bedrijf sterk genoeg is om van een bedrijfsongeval te spieken, ook al ontbreekt hier het tijdelijk en het plaatselijk verband, althans wanneer men deze begrippen in den meest beperkten zin opvat. Daartoe is m. i. noodig: 1°. dat de weg door den werkgever of door het werk zelf is voorgeschreven; 2°. dat het ongeval is veroorzaakt door de speciale ?evaren van dien weg. De volgende voorbeelden mogen deze opvatting nader toelichten. ') Jurisprudence 1, p. 68. Briand werd verpletterd door een trein op een afstand van meer dan 3 K.M. van zijn werkplaats, terwijl hij zich daarheen begaf langs den spoorweg. Niets noodzaakte hem echter den spoorweg te nemen; evenwijdig daarmee liep een publieke weg naar zijn werkplaats. Natuurlijk werd hier de eisch ontzegd. Het oorzakelijk verband ontbrak. !) Een arbeider, werkzaam op een scheepswerf, gevestigd op een in de ülbe gelegen eiland, moest om zich 's avonds na afloop van het werk naar huis te begeven, gebruik maken van een stoomboot ter bereiking van den anderen oever. Toen hij op de ponton kwam, was de boot reeds in beweging; hij sprong haar na, doch kwam daarbij terecht tusschen de boot en de palen, waarop de ponton rustte, en bekwam ernstig letsel aan het-hoofd. De Berufsgenossenschaft, waartoe de werf behoorde, wees den eisch tot schadevergoeding af, omdat hier niet aanwezig was een bedrijfsongeval, maar een ongeval van het gewone leven. Daarentegen besliste liet ingeroepen Schiedsgericht dat hier wel van een ongeval in het bedrijf mocht worden gesproken, omdat de eischer van geen anderen weg om naar huis te gaan kon gebruik maken en deze weg bijzondere gevaren opleverde, die dus aan het bedrijf mochten worden toegerekend. Op het beroep van de Berufsgenossenschaft vernietigde het Reichsversicherungsamt laatstgenoemde beslissing bij zijn uitspraak van 22 September 1902. Naar het oordeel van den rechter in hooger beroep betrof het hier geen ongeval bij het bedrijf ontstaan en was ook geen zoo sterk verband met het bedrijf aanwezig om het ongeval op rekening daarvan te brengen. De omstandigheid, dat de overtocht voor den arbeider onvermijdelijk was, kon dit verband niet bevestigen. Deze uitspraak is geheel in overeenstemming met de bovengestelde opvatting, dat de speciale gevaren, 1°. De weg moet zijn voorgeschreven. 2°. Het moeten zijn s p e o i a I e gevaren van den weg ') Jurisprudence iii. 3g2. De weg liep over een stations-emplacement. verbonden aan den heen- en terugweg naar en van het werk, indien de arbeider verplicht is dien weg te nemen, als bedrijfsgevaren zijn aan te merken. Zoo zou het als bedrijfsongeval aangemerkt kunnen worden, wanneer in het geval van den werkman aan de werf de stoombootketel was gesprongen en dientengevolge de werkman verongelukt, aangenomen natuurlijk dat hem voorgeschreven was, met die stoomboot te gaan. Maar het gevaar, dat iemand loopt als hij op een in beweging zijnde boot springt, kan men onmogelijk brengen tot de speciale gevaren, aan den overtocht verbonden, en dus ook niet tot die van zijn bedrijf. Een voorbeeld, dat een rente terecht werd toegekend, geeft het volgende geval: Tiphène kreeg den 13 November 1899 opdracht van zijn patroon om op het emplacement van het station te Montlucon eenige gasbranders na te zien, waarbij de spoorwegmaatschappij iemand meegaf om hem den weg te wijzen en te waarschuwen voor de treinen. Op één na werden dien dag de branders gerepareerd. Den volgenden dag werd hem een ander karwei opgedragen. Op weg daarheen ging Tiphène op het station aan, om zijn gereedschappen te halen en tegelijk den laatsten brander even te repareeren, maar werd op het emplacement (thans zonder geleide van den spoorwegbeambte) door een trein aangereden en verloor zijn linkerbeen. De patroon beweerde, dat geen rente deswege verschuldigd was, omdat Tiphène was getrollen voordat zijn arbeid was begonnen. De rechtbank kende de uitkeering toe, overwegende: »dat eischer op het oogenblik van het ongeval zijn arbeid nog niet was begonnen, maar dat hij zich op den spoorweg bevond in verband met het werk (a Voccasion du travail) dat hem was opgedragen en dat hij den vorigen dag niet had afgemaakt." ') ') Jurisprudence III, p. 349. Hier was het oorzakelijk verband niet te miskennen, evenmin als in het volgende geval, ontleend aan de Uuitsche jurisprudentie: Een werkman in een draaierij te N., in Beieren, wilde 's morgens om tien uur in den schafttijd naar buiten gaan. De eenige uitgang van zijn werkplaats liep door een slijperij. Hij gleed uit en sloeg daarbij met de hand in een aan den muur hangend hakmes. Was dit een bedrijfsongeval? Ja, zei het Beiersche Zandesversicherungsam t. »De patroon heeft te zorgen, dat zijn werklieden zonder gevaar de fabriek kunnen in- en uitgaan. Het gevaar van den weg ligt binnen den kring van het bedrijfsrisico, en zoolang zij dezen kring niet hebben verlaten gelden zij als verzekerd. .. Tot hun bedrijf behoort n.1. niet alleen de arbeid, maar ook het betreden van de fabriek en haar toegangen«. «Anders zou het geweest zijn, als het hier een publieke doorgang had betrolfencc. !) ^ De beide volgende tegenstrijdige uitspraken uit Engeland, waar de omschrijving van het bedrijfsongeval beperkter is (zie boven blz. 45), doen zien dat zulk een definitie nog volstrekt geen waarborg geeft voor grooter rechtszekerheid. De Engelsche wet eischt, dat het ongeval den werkman is overkomen, tengevolge van en gedurende de uitoefening van het bedrijf, op, in of in de omgeving van de plaats waar h§t wordt uitgeoefend. De firma Mackay & Davies voerden voor de Great Western Raihvay Cy. een werk uit aan de dokken. Vlak daarbij lagen vele rails, sommige van zijlijnen, maar andere, waarover de hoofdlijn van de Great Western liep. Om de dokken te bereiken kon men door de Waterloopoort gaan of door de Maesglaspoort; in 't eerste geval moest men de hoofdlijnen over, in het tweede geval niet; daarom was den werklieden De weg liep door een slijperij. L)e weg liep over een spoorlijn. ') Entscheidungen XX. S. 336. De weg liep over een spoorlijn Op weg naar huis wordt den werkman een boodschap opge dragen. verboden door de eerste te gaan. Ongeveer 8 minuten voor zeven (de arbeid begon om 7 uur) zag men den getroffene op een afstand van 150 M. van de plaats waar hij zijn werk had, en wel juist op de hoofdlijn van de Great Western. Hier werd hij door een sneltrein aangereden (het was donker en mistig) en terstond gedood. In eerste instantie werd zijn nabestaanden een schadevergoeding toegestaan, maar het hof van appèl vernietigde deze uitspraak, omdat de getroffene op dat oogenblik zijn werk nog niet was begonnen, en dat het ongeluk dus niet voortkwam uit en in den loop van de uitoefening van het bedrijf. Bovendien was het hem niet overkomen op, in of in de omgeving van de plaats, waar het bedrijf werd uitgeoefend. 1) Een poetser in dienst van de Great Northern Rail, C. J. te K., werd door den werkgever gezonden naar een locomotievenloods te H., ruim een uur gaans van K. De poetser werd door de maatschappij zelf kosteloos per trein van K. naar H. gebracht, waar hij arriveerde kort voor zijn werkdag begon. Den eersten dag was hem gezegd, dat hij om van het station H. naar de loods te komen moest gaan door een tunnel of over een viaduct. Den tweeden morgen ging hij echter met andere poetsers, om tijd te winnen, over de rails en werd daar door een sneltrein aangereden en gedood. In eerste instantie werd schadevergoeding toegestaan, omdat de rechter van meening was dat het ongeval was voortgekomen uit en gedurende de uitoefening van het bedrijf, en dat deze begon zoodra de man in den trein te K. stapte. Hier werd het vonnis door het hof van appèl bevestigd. 2) Als nu door den werkgever aan den werkman een of andere boodschap wordt opgedragen op weg van of naar het werk, en den werkman treft een ongeval, ') Ruegg, p. 235. ') Beugg. p. 237. zal dan een bedrijfsongeval aangenomen kunnen worden ? Het antwoord zal afhangen van den aard der opdracht, of deze in verband stond met het bedrijf. Zoo zal b.v. de vraag bevestigend moeten worden beantwoord, wanneer een smidsbaas aan een knecht, die naar huis gaat, opdraagt een rijwiel te bezorgen' dat door hem hersteld is, terwijl in het volgende geval, ontleend aan de Fransche jurisprudentie, terecht een uitkeering werd geweigerd. Finet Baron, werkman bij Louche Pellissier & Co. te Vizille verliet den 30 Sept. 1899 de fabriek 's avonds om zeven uur, met een kruiwagen waarin een zak kolen, hem door zijn patroons meegegeven voor een zieke arbeidster, zijn buurvrouw. Op weg naar huis werd hij aangereden en gedood door een stoomtram. De weduwe vroeg een uitkeering, doch de rechtbank te Grenoble overwoog: dat het recht van den werkman op schadeloosstelling het gevolg is van het bedrijfsrisico, onafhankelijk van elke schuld bij werkman of werkgever, waarvan de laatste zelfs voor toeval is aansprakelijk gesteld; maar dat de ongevallen, die geheel vreemd zijn aan het bedrijf, niet l>ehooren tot die, welke de wet terugbrengt tot de bedrijfsgevaren; dat in aanmerking genomen dit beginsel en de feiten zooals zij boven zijn gerelateerd, men onmogelijk het ongeval, waarvan Finet-Baron het slachtoffer werd, kan beschouwen als een ongeval, hem overkomen tengevolge van of bij gelegenheid van het werk, ook al was hem opgedragen bij het naar huis gaan den zak met kolen aan zijn buurvrouw te brengen. Inderdaad had de bezigheid, aan den getroffene opgedragen, met de uitoefening van het bedrijf niets te maken, en ontbrak dus het oorzakelijk verband. l) Jurisprudence III, p, 359. Gereedmaken van het gereedschap voor het werk is begonnen. Moeilijk zal dikwijls zijn uit te maken of een ongeval bij het gereedmaken van werktuigen vóór de arbeidstijd begonnen is, kan worden beschouwd als een bedrijfsongeval. Een landarbeider (in Duitschland is ook de landbouw verzekerd) had zich bezeerd terwijl hij in zijn vrijen tijd in zijn eigen huis en niet zijn eigen gereedschap zijn eigen zeis gereed maakte voor het werk van den volgenden dag. In dit geval, dat tot voor een erweiterter Snuit des Iieichsversicherungsamts (zie boven blz. 39) is gebracht, werd een uitkeering geweigerd, omdat: de ongevallenverzekering in 't algemeen den werkman wil beschermen tegen die gevaren, welke hij loopt bij de uitvoering van een arbeidscontract in de bedrijfsinrichtingen van den ondernemer. Wanneer nu de werkman om zich voor te bereiden voor zijn bedrijfsttrbeid, werktuigen en inrichtingen van het bedrijf volgens de bedoeling des werkgevers of althans met diens goedvinden in gebruik neemt, vormt het daadwerkelijk ingrijpen van den werkman op het gebied van het bedrijf in den regel een verband, sterk genoeg om die voorbereidingshandeling te brengen onder de uitoefening van het bedrijf en dus onder de verzekering. In het onderhavige geval daarentegen heeft eischer, zonder werktuigen of inrichtingen hoegenaamd van het bedrijf te gebruiken en zich dus geheel beperkend tot zijn eigendom, gereed gemaakt voor het werk van den volgenden dag." Wanneer daarentegen, zooals in weverijen geschiedt waar op stukloon wordt gewerkt, sommige arbeiders reeds vóór de eigenlijke arbeidstijd begint, hun getouw geheel in gereedheid brengen om terstond bij het aanzetten der machine te kunnen beginnen, dan behooren die voorbereidingshandelingen ongetwijfeld tot de uitoefening van het bedrijf. Of het opruimen van het gereedschap, ook wanneer de eigenlijke arbeidstijd afgeloopen is, behoort tot de bedi'ijfsbezigheden zal wel door weinigen betwijfeld worden. Om een voorbeeld te geven uit de Duitsche jurisprudentie: Een timmerman moest in een bosch boomen stuk zagen. Toen hij met zijn werk klaar was en zijn werktuigen bijeenzocht, bleef hij met den rechter voet achter een stuk boomwortel hangen en bezeerde zich daarbij dien voet. IJet Würtembergsche Landesversicherungsamt was van oordeel: dat het aan geen twijfel onderhevig kan zijn of het ongeval als bedrijfsongeval moet worden beschouwd, want ook het bijeenbrengen van de werktuigen na afloop van den arbeid behoort tot het bedrijf. ') Heeft de werkman recht op uitkeering, als het ongeval hem overkomt in den schafttijd? De regeering beantwoordde deze vraag, haar door de Tweede Kamer gesteld, ontkennend voor 't geval de schafttijd wordt doorgebracht buiten de onderneming of de plaats waar gewerkt wordt, tenzij deze plaats door den werkgever als schaftlokaal is aangewezen. 2) Dat wil zeggen dat dus de werkman wel recht kan hebben op een uitkeering wanneer hij zijn schafttijd doorbrengt, hetzij in een door den werkgever aangewezen schaftlokaal buiten de onderneming, hetzij binnen de onderneming of de plaats waar gewerkt wordt. Dit beginsel vond zijn toepassing in het volgende geval: Lecacheur, stoker bij de Compagnie de 1'Ouest, had nachtdienst met een rusttijd van elf tot één. Nu was het bij reglement voorgeschreven, dat de werklieden niet naar huis mochten gaan, maar hun tijd moesten doorbrengen in een aangewezen schaftlokaal ; niet in de op het emplacement aanwezige wagens. Des ondanks begaf Lecacheur zich met zijn ') Entscheidungen, XXII. S. 332. 2) M. v. A., 2de Kamer, 1ste ontwerp, blz. 14. Opruimen van het gereedschap na afloop van het werk. Ongeval gedurende den schafttijd provisie in een waggon, en begon zijn maal toen hij opeens voelde dat de wagen, die blijkbaar was aangehaakt, in beweging kwam. Hij sprong naar buiten, raakte bekneld tusschen den wagen en een laadplaats en werd verpletterd. De rechtbank te Rouaan ontzegde den eisch zijner weduwe, omdat het ongeval had plaats gehad in den rusttijd en Lecacheur zich, geheel in strijd met de reglementaire voorschriften, in den wagen bevond. Het hof te Rouaan daarentegen kende de rente toe met vernietiging van het eerste vonnis. Het overwoog: dat wel degelijk Lecacheur, op het oogenblik van het ongeval, was in de uitoefening van zijn bedrijf; dat deze niet geschorst was, omdat de arbeid voor het oogenblik was afgebroken om de werklieden in de gelegenheid te stellen om te eten en te rusten. 1) Intusschen zal natuurlijk niet elk ongeval, dat den werkman overkomt in het door den werkgever aangewezen schaftlokaal per se als bedrijfsongeval zijn te beschouwen. Bijvoorbeeld: Tamet, machinist bij de mijnmaatschappij van St. Etienne, was gedood gedurende zijn rusttijd in het schaftlokaal door het afgaan van een vuurwapen, dat zijn kameraad P. daar had binnengesmokkeld ondanks het uitdrukkelijk verbod der directie om vuurwapenen te hebben binnen het terrein der maatschappij. De rechtbank kende aan zijn weduwe een rente toe, daarbij overwegende, dat Tamet is gewond tengevolge van de onvoorzichtigheid van een zijner kameraden en het gebrek aan toezicht van zijn chefs, zulks op het terrein van de onderneming waar hij werkte en in een lokaal, waar hij volgens het reglement moest verblijven in zijn rusttijd, gedurende welken men zijn hulp kon inroepen; dat hij niet aan den arbeid was getroffen, maar dat, in aanmerking !) Jurisprudence II p. 145. genomen bovengenoemde omstandigheden, niet het oorzakelijk verband valt te loochenen tusschen de verplichtingen die de uitoefening van zijn bedrijfhem oplegde en het ongeval, dat hem heeft getroffen." i) De juistheid van deze uitspraak komt mij twijfelachtig voor. Is werkelijk het oorzakelijk verband tusschen de uitoefening van het bedrijf en het ongeval zoo evident, dat het niet te loochenen valt? Wanneer Tamet in het schaftlokaal was gedood, b.v. doordat in de aangrenzende machinekamer de ketel was gesprongen, of wanneer een werkman was omgekomen op een stations-emplacement onder het eten van zijn boterham, omdat de westinghouse-rem van een binnenkomenden trein weigerde en de locomotief het perron opvloog (ik meen dat dit laatste voorbeeld historisch is), dan zou inderdaad het oorzakelijk verband niet te loochenen zijn geweest. Maar hier werd het ongeval veroorzaakt door het vuurwapen van een mede-werkman, dat met de uitoefening van het bedrijf in geen enkel verband stond. Het verband daarmede was dus wel plaatselijk, (het ongeval had plaats in het schaftlokaal) wèl tijdelijk (gedurende den schafttijd), maar m. i. niet oorzakelijk. Het gebeurt meermalen, dat aan een arbeider in een verzekeringsplichtig bedrijf door zijn patroon werkzaamheden wordéh opgedragen, die met dat bedrijf niets te maken hebben. Overkomt hem daarbij , een ongeval, dan zal dit niet als een bedrijfsongeval kunnen worden aangemerkt. Als b.v. een portier in en fabriek ook de laarzen van de familie van den genaar moet poetsen en hij slaat zichzelf daarbij met den borstel in 't oog, dan is wel het tijdelijk en plaatselijk maar niet liet oorzakelijk verband aanwezig met de uitoefening van het bedrijf. 2) Zoo zegt dan ook de regeering betreffende deze quaestie: ') Jurisprudence IV, p. 153. 3) Bij de bepaling van het loon wordt echter, wat hij daarvoor ontvangt van zijn werkgever, wel degelijk in rekening gebracht. Aldus uitdrukkelijk art. 6 der Ongevallenwet. 5 Werkzaamheden die vreemd zijn aan het /erzekerings plichtig bedrijf De aan het bedrijf vreemde werkzaamheden waren niet opgedragen door den patroon Als boven. is een werkman op het oogenblik van het ongeval niet in liet bedrijf werkzaam, clan zal diens verzoek om schadeloosstelling noodzakelijk moeten worden afgewezen. Zoo zal b.v. een timmermansknecht, die op het oogenblik van het ongeval niet in het bedrijf werkte, maar als dienstbode werkzaam was, geene aanspraak hebben op schadeloosstelling. ) Daarbij doet het er niet toe, of de aan het bedrijf vreemde bezigheid op last van den werkgever is geschied of uit vrijen wil van den getroffene. Moeilijkheid daarentegen geeft dikwijls de beantwoording der vraag, of de werkzaamheden al dan niet vreemd waren aan het bedrijf. Niet in een geval als het volgende: Terwijl werklieden van een wijnhandelaar bezig waren aan het Ooster-station te Lyon vaten wijn te lossen, kwam een beambte der maatschappij voorbij, Durand genaamd, die niet een lantaarn in de hand op weg was naar de uiterste zijde van het emplacement om daar eenige signalen te verlichten. Hij zette zijn lantaarn neer en begon de werklieden van den wijnhandelaar te helpen, hetzij uit eigen beweging, hetzij op hun verzoek, en kreeg daarbij een ongeval. Hij sprak de spoorwegmaatschappij aan om een uitkeering, die hem (volkomen terecht) werd ontzegd. 2) Evenmin twijfelachtig wasvhet volgende geval: De getroffene was in dienst bij de Lancashire and Yorkshire Rail. Cy en moest kaartjes inzamelen aan een der stations. Toen hij daarmee gereed was, sprong hij op de treeplank van den trein, die reeds in beweging was, om met een meisje te praten in een der rijtuigen. Bij het afspringen viel hij en werd gedood. Ook hier werd door het hof van appèl geen bedrijfsongeval aangenomen. 3) ') M. v. A. 2de Kamer, 1ste ontwerp, blz. 7. 3) Jurisprudence I, p. 189. 3) Ruegg, p. 321. Aan Souron, werkman op de fabriek van Motin, fijnsmid en koopman in landbouwwerktuigen te Coutances, was door zijn patroon den 4 December 1899 opgedragen, liem te helpen bij het fijnstampen van appelen, waarvan cider werd gemaakt voor huiselijk gebruik. Terwijl zij daarmee samen (Motin en Souron) bezig waren, en de laatste met zijn linkerhand de machine draaide, voor het fijnmalen bestemd, stak hij zijn rechter hand in een opening onder aan de machine, waardoor de gemalen appelen voor den dag moesten komen, teneinde den afvoer te bevorderen. Daarbij werd hij zwaar gekwetst aan de hand. Souron vroeg een uitkeering. De rechtbank en het hof van appèl te Caen overwogen terecht, dat het ongeval niet was gebeurd ten gevolge van of bij gelegenheid van zijn bedrijf, maar bij een huiselijke bezigheid. Toch kende de rechter hem een rente toe en wel op grond van het burgerlijk recht. (In Frankrijk oordeelt dezelfde rechter over de geschillen in zake de ongevallenverzekering en over die van het gewone burgerlijk recht.) Overwegende: dat de onvoorzichtigheid van Souron niet kan ontgaan zijn aan zijn patroon, die vlak bij hem bezig was met hetzelfde werk en tegenover hem stond; dat hij dus had kunnen en bijgevolg had moeten verhinderen, dat Souron zijn hand in de opening stak ; dat hij bovendien Souron van te voren had moeten waarschuwen voor de gevaren van het werk ; dat zijne verplichting om te waken voor de veiligheid van zijn werkman en hem te behoeden voor onvoorzichtigheden des te strenger moet worden genomen, omdat deze geheel onbekend was met het opgedragen werk en nauwelijks zeventien jaren telde. !) Deze uitspraak van het hof te Caen wijst tevens den weg, dien de werkman heeft te volgen als hem een uitkeering krachtens de ongevallenwet wordt ') Jurisprudence IV, p. 251. De aan het bedrijf vreemde werkzaamheden waren opgedragen door den patroon. Een hulpmiddel als de ongevallenwet geen hulp verleent Als boven. Vuurwerk afsteken. Twijfelachtige ge vallen Dienstdoen bij een optocht. geweigerd, en hij schuld bij den patroon kan bewijzen. Hij spreke dan den werkgever aan in een burgerlijke procedure. In Frankrijk, waar één rechter vonnist in beide materie's en dus subsidiair een schadevergoeding wegens onrechtmatige daad kan worden gevraagd, gaat dat natuurlijk gemakkelijker dan bij ons, waar de werkman voor een ander college een nieuw proces moet beginnen. (Zie boven blz. 34). Ook in het volgende geval waren de aan het bedrijf vreemde bezigheden opgedragen door den werkgever. Foch, steenhouwer in de groeven van SaintBéat moest bij een bezoek van generaal Galliéni, op last van zijn patroon, vuurwerkgranaten afsteken. Op een teeken, dat de generaal in aantocht was, stak hij van de beide granaten de lont aan en verwijderde zich; meenende dat de eerste niet goed brandde, kwam hij echter weer naderbij, toen opeens de uitbarsting volgde en Foch deerlijk werd gekwetst. De rechtbank te Saint-Gaudens weigerde een uitkeering, overwegende: dat Foch bij het aansteken van het vuurwerk niet was in de uitoefening van het bedrijf zijns werkgevers; dat er geen enkel verband bestaat tusschen de uitoefening van dat bedrijf en het ongeval; dat het dus geen gevolg is van het bedrijfsrisico en dat de wet van 1898, betreffende de bedrijfsongevallen hier niet toepasselijk is. !) Wij komen nu aan de twijfelachtige gevallen, waar het minder gemakkelijk is uit te maken of de werkzaamheden, die het ongeval veroorzaakten, al dan niet aan het bedrijf vreemd waren. Aan den timmerman G. was besteld een wagen te maken voor een optocht bij gelegenheid van het carneval. Toen het gevaarte klaar was droeg het feestcomité aan G. op, den wagen die van verschillende machinerieën voorzien was, ook door zijn volk ') Jurisprudenee III, p. 137. bij gelegenheid van den optocht te doen bedienen. De werklieden zouden daarvoor door het feestcomité onthaald worden. Gedurende den optocht kreeg een van hen een ongeluk. Nu behoort het bedienen van de mechaniek in een carnevalswagen zeker niet tot de gewone bezigheden van een timmerman, en toch wees het Reichsversicherungmmt den getroffene een uitkeering toe op de volgende gronden: Natuurlijk was de opdracht om den wagen te bouwen met het vervaardigen van den wagen vervuld. Maar ook de verdere opdracht van het comité aan G. om den wagen door zijn volk te laten bedienen is tot dezen als timmermansbaas gericht, en door hem als zoodanig aangenomen en uitgevoerd. Dat het comité zich tot hem wendde was juist, omdat hij als vakman en vervaardiger van den wagen het best voor de bediening kon zorgen.... G. van zijn kant heeft als patrooon vier werklieden met de bediening belast. Daartoe koos hij juist de vier man, die den wagen hadden gebouwd, dus het mechanisme kenden en bij eventueele tegenspoeden het best hulp konden bieden. De vier man waren dus, ook gedurende den optocht werkzaam in de onderneming van G... Dat de vier man dien middag geen loon van G. ontvingen doet niet terzake. Dat een enkele bedrijfswerkzaamheid zonder loon wordt verricht, is niets ongewoons. (Zie boven blz. 18) enz. *) Een fabrieksarbeider kreeg de opdracht van zijn werkgevers, groen te snijden en een lokaal te versieren, waarin een bezoek van de Duitsche ingenieursvereeniging zou worden ontvangen. Daarbij verongelukte hij. Het Reichsversicherungsamt beschouwde dit als een bedrijfsongeval. Het bezoek betrof het bedrijf als zoodanig, en als nu de directie voor een waardige ontvangst der gasten zorgde, staan de daartoe noodige voor- ') Amtliche Naehriehten, 1902, S. 73. Oe fabriek versieren. Hulp bij andere bedrijfsongevallen. bereidende maatregelen met het bedrijf in zoo nauw verband, dat zij onder de verzekering van het bedrijf vallen *). Onmiddellijk hiermee in verband staat de quaestie, of een ongeval als bedrijfsongeval moet worden beschouwd, indien het den werkman overkomt terwijl hij uit eigen beweging of op last van zijn werkgever hulp verleent ten bate van de onderneming bij bedrijfsongevallen, wanneer hij b. v. ingeval van brand in de fabriek helpt blusschen en daarbij wordt verwond. Hoewel ook deze bezigheden volstrekt niet behooren tot de gewone uitoefening van het bedrijf, moet het antwoord bevestigend luiden. Zoo wordt zelfs in een Engelsch arrest overwogen, terwijl toch in de Engelsche wet de omschrijving van het begrip »bedrijfsongevak beslist beperkter is dan in de onze. Een mijnwerker reed, toen hem een boodschap was opgedragen, van de schacht naar het directiekantoor, met een geladen kolenkar mee, die over de rails van de mijn liep. Toen het paard, dat deze karren trok, begon te steigeren, sprong de werkman van de kar en werd bij zijn pogingen om het dier te houden overreden en gedood. Door den eigenaar van de mijn werd nu beweerd, dat het ongeval niet was voortgekomen uit het bedrijf, dat op den werkman geen wettelijke plicht rustte om het paard tot staan te brengen, dat hij in dezen louter als vrijwilliger hielp. liet hof van appèl daarentegen overwoog (en terecht) dat, als een werkman ter bescherming van zijns meesters eigendom, door den nood gedrongen iets op zich neemt buiten zijn gewone bezigheden, en een ongeval hem overkomt in die omstandigheden, dat ongeval voortkomt uit en gedurende de uitoefening van het bedrijf (arose out of and in the course of the employment 2). 'J Amtliche Nachriehlen 1901. S. 77. :) Ruegg, p. 234. Tot ile aan het bedrijf vreemde bezigheden behoort ook het doen van een natuurlijke behoefte. Dat een enkele maal een ongeval, den werkman overkomen bij het doen van een zoo bij uitstek persoonlijke verrichting, aanleiding kan geven tot een uitkcering krachtens de Ongevallenwet, moge blijken uit het volgende geval. Een landbouwer (in Duitschland is ook de landbouw verzekerd) had met een wagen varkens naar de stad gebracht en aan een slager verkocht. Op den terugweg hield hij even stil en wilde afstijgen om zijn behoefte te doen. Daarbij stapte hij echter op den knuppel, die in beweging raakte, zoodat hij onder het paard viel en zijn kniegewricht verstuikte. Het Beiersche Landesversicherungsamt nam een bedrijfsongeval aan. Immers, het brengen van gemeste varkens naar den slager is beslist een bedrijfsbezigheid; voor het transport was met het oog op den afstand een voertuig noodig. De terugrit met dit voertuig vormde een noodzakelijk deel van dit werk. Al is nu de landbouwer niet door het schuwworden van het paard of iets dergelijks verongelukt, niettemin is het ongeval door de uitoefening van het landbouwbedrijf veroorzaakt; het doen van een natuurlijke behoefte was daardoor bemoeilijkt en met de gevaren verbonden, die het afstijgen van een voertuig met zich brengt'). Men vergelijke hiermee het volgende geval, waarin de eisch werd afgewezen. Vrouw K., in dienst bij den landbouwer W., ging 's morgens, terwijl het nog donker was, naar zekere gelegenheid op het naburig erf, struikelde daarbij over een stuk hout en brak den rechter pols. De gelegenheid op het naburig erf wilde ze gebruiken, omdat die dichter bij was dan die van het eigen erf. Het Hessische Landesversicherungsamt overwoog als volgt: Natuurlijke behoefte. ') Entscheidungen XX. S. 338. Voor een ongeval in den zin der wet van 1880 is een oorzakelijk verband noodig met het bedrijf en zijn gevaren .... De ongevallen nu, die een werkman treflen als hij zijn behoefte wil doen, staan met het bediijf en de bed rij f'sge varen alleen dan in een nauwer oorzakelijk verband, wanneer de verrichting geschiedt zonder dat de bedrijfswerkzaamheden worden gestaakt en daarom de werkman in deze bijzondere omstandigheden aan het bedrijfsgevaar is blootgesteld Vrouw K. nu had het werk afgebroken, de werkplaats verlaten. en zich begeven op een ander erf. (Daar en niet op dat van haar werkgever lag het stuk hout)'). Gelukkig is deze motiveering allesbehalve; ze is zelfs eenigszins komisch, als ze het doen van een natuurlijke behoefte onderstelt zonder staking van de bed rij fs werkzaam heden. Een werkman die, terwijl hij door de fabriek naar No. 100 gaat, door een drijfriem wordt gegrepen, heeft wel degelijk recht op een uitkeering. Dat vrouw K. ze niet kreeg was eenvoudig, omdat het stuk hout, dat haar wreg naar zekere gelegenheid gevaarlijk maakte, niets speciaal met de uitoefening van het bedrijf had uit te staan. DE INVALIDITEIT. Ongeschiktheid voor alle werk of voor het gewone werk. lot een menigte uitspraken heeft in het buitenland deze vraag aanleiding gegeven: moet, om van invaliditeit te spreken, de werkman ongeschikt zijn voor soortgelijk werk, als hij deed voor het ongeval, of moet hij in 't geheel geen werk meer kunnen verrichten ? Moet er bij de berekening van de rente gelet worden op zijn geschiktheid tot werken in het ') Entscheidungen xx. s. 72. zelfde of een aanverwant vak, of wel moet gevraagd worden: kan de getroffene ook eenig ander werk doen ? Kan b.v. gezegd worden, van een spoorwegmachinist, die zijn rechter arm heeft verloren, dat hij nog wel drankjes kan rondbrengen voor een apotheker, dat hij dus slechts gedeeltelijk invaliede is geworden, of moet geheele invaliditeit worden aangenomen, omdat de man als machinist nooit meer bruikbaar is. Onze wetgever heeft den weg tot al deze geschillen eens en vooral afgesneden door in artikel 22 te bepalen: »Voor de toepassing van deze wet wordt »een werkman geheel of gedeeltelijk ongeschikt ge»acht tot werken, indien hij geheel of gedeeltelijk «ongeschikt is geworden tot arbeid, welkë overeen- »komt met zijne krachten vóór het ongeval en * met zijne bekwaamheden.« In Frankrijk, Duitschland, Engeland wordt over 't algemeen de tegenovergestelde opvatting gehuldigd. Was dit niet het geval, dan zouden de vele uitspraken, op dit gebied gewezen, voor ons een groote steun zijn, wanneer het er op aan komt in een gegeven geval de moeilijke vraag te beantwoorden: hoeveel percent van zijn arbeidsvermogen heeft deze werkman door het ongeval verloren. Nu zijn ze alle voor ons waardeloos. Om dit nog met een voorbeeld aan te toonen: Balesta, als sjouwerman in dienst bij Astier & Cie., te Bordeaux, had den '20 September 181)9 het ongeluk, zijn been zoodanig te bezeeren. dat het boven de knie moest worden afgezet. Het hof te Bordeaux vond dit geen geheele ongeschiktheid tot werken, overwegende: dat men slechts van geheele blijvende ongeschiktheid kan spreken, als de werkman door het ongeval buiten staat is gesteld eenig werk hoegenaamd te verrichten; dat de onmogelijkheid om zijn vorig beroep uit te oefenen op zich zelf nog geen volledige invdliditeit beteekent; dat in Het begrip invaliditeit" in onze wet omschreven. De tegenovergestelde opvatting in het buitenland. Het verlies aan geschikt heid tot werken. In de beoordeeling daarvan is de rechter geheel vrij. het onderhavige geval Balesta, al kan hij zijn beroep van sjouwerman niet weer opvatten, wel eenige vaste bezigheid zal kunnen vinden, waarvan de opbrengst hem in staat zal stellen, ten deele in zijn behoeften te voorzien. ') liet hof taxeert dan het verlies aan arbeidsvermogen op 90 percent, terwijl hier volgens onze Ongevallenwet dit percentage onmogelijk anders dan op 100 percent kan worden gesteld. Zoo mogen dus onze raden van beroep nooit een taxatie van een buitenlandschen rechter als richtsnoer nemen, als ze het verlies aan arbeidsvermogen van een getroffene moeten berekenen, maar geheel zelfstandig beoordeelen, in hoeverre de man minder geschikt is geworden voor werk, in overeenstemming met zijn krachten voor het ongeval en met zijn bekwaamheden. I iterst moeilijk zal het dikwijls zijn in percenten of breuken uit te drukken, hoeveel van zijn geschiktheid tot werken de getroffene heeft verloren. Doch hoe bezwaarlijk die berekening veelal zal zijn, terecht was men in de afdeelingen der Tweede Kamer van oordeel, dat »ten deze geen vaste percenten voor het »verlies van bepaalde lichaamsdeelen behooren aans genomen te worden, zooals bij particuliere maatschappijen niet ongebruikelijk is«, 2) een opmerking, die door de regeering ten volle werd beaamd. 3) De rechter is dus bij de vaststelling van dit percentage geheel vrijgelaten. Hij zal zich daarbij mogen en moeten laten voorlichten door deskundigen, maar zelfstandig zal hij in elk geval te oordeelen hebben. Vooral late hij zich niet geheel beheerschen door het oordeel van den medicus. Minister Lely zei terecht in de vergadering der Tweede Kamer van 14 November 1899, »dat het begrip van gedeeltelijke onge- ') Jurisprudence IV. p. 239. *) Voorl. Verslag- 2e Kamer,_ 1ste ontw., blz. 49. 3) M. v. a. 2e Kamer 1ste outw., blz. 18. »schiktheid niet is van zuiver medischen aard, maar »meer van economischen aard. Welnu, die gedeeltelijke ongeschiktheid, naar de beteekenis nederge»legd in art. '23 (thans 21) te schatten is een zaak, »die zeer stellig niet aan een geneesheer kan opge»dragen worden.« ') Het is nu de vraag, welke factoren voor de berekening van het verlies aan arbeidsvermogen kunnen meewerken; welke omstandigheden daarbij wel, welke niet in aanmerking genomen mogen worden. Niet zelden gebeurt het, dat ondanks de gevolgen van een ongeval de getroffene terugkomt in zijn werkplaats tegen hetzelfde loon van vroeger. Mag dit op zich zelf een reden zijn om hem elke uitkeering te weigeren? Het antwoord moet natuurlijk ontkennend luiden. Dit feit bewijst nog volstrekt niet, dat de geschiktheid tot werken is verminderd. Het kan b. v. een gevolg zijn van de goedgeefschheid van den werkgever. In vele buitenlandsche vonnissen is de zelfde opvatting uitgesproken. Een Engelsch werkman had bij een ongeval een duim verloren. Hoewel hij niet geheel hetzelfde werk kon doen als vroeger, had hij zijn oude loon behouden. In eerste instantie werd hem schadevergoeding geweigerd op dien grond, maar het hof van appèl vond, dat hij wel degelijk daarop recht had, omdat de gevolgen van het ongeval hem verhinderden hetzelfde werk te doen en dus hetzelfde loon te verdienen als vroeger, al had hij voor 't oogenblik geen verlies in zijn inkomen geleden In Frankrijk is deze opvatting tallooze malen in uitspraken gehuldigd. Om een enkel voorbeeld te 1) Handelingen 2e Kamer, 1899—1900, blz. 294. In Duitschland heeft reeds het Reichsversichcrungsamt bij rondschrijven van 31 December 1901 er tegen gewaarschuwd, dat aan de uitspraken der medici op dit gebied eeu veel te groote invloed werd verleend. s) Ruegg, p. 278. Berekening van het verlies aan geschiktheid. Het bedrag van het loon na het ongeval geven van een vonnis, waarin de overweging zeer juist is gesteld: In een Parijsche drukkerij had Royer het ongeluk, den ringvinger van de rechterhand te verliezen onder het mes van de snijmachine. Niettemin had hij hetzelfde salaris behouden. De rechtbank overwoog: Dat de Gebrs. Quénard (de werkgevers) aan den eischer zijn voortgegaan te betalen in den vorm van loon het geheele bedrag, dat hij vóór het ongeval verdiende, en wel uit milddadigheid, een prijzenswaardige daad, maar die het recht van den werkman om schadevergoeding te vragen niet kan vernietigen; dat immers een deel van deze som moet beschouwd worden niet als loon, maar als een ondersteuning, die weer kan worden ingetrokken; dat Royer, om alle mogelijkheden te voorkomen, volkomen in zijn recht is, als hij wenscht dat dit laatste hem in den vorm van een rente blijvend zal worden verzekerd. Enkele rechterlijke colleges in Frankrijk zijn van een tegenovergestelde meening, maar te oordeelen naar de gepubliceerde uitspraken zijn zij verre in de minderheid. Uit het voorgaande volgt onmiddellijk, dat bij vermindering van het loon van den getroffene ook weer dit verschil niet de eenige factor mag zijn, die bij het bepalen der vermindering van het arbeidsvermogen wordt in rekening gebracht. Wanneer b. v. een werkman vóór liet ongeval ƒ 12 per week verdiende en daarna ƒ 10, dan wil dit nog niet zeggen, dat de rechter nu verplicht is het verlies van arbeidsvermogen te stellen op }/K. Het is mogelijk, dat om bijkomstige redenen het weekloon van f 10 feitelijk te hoog of te laag is voor het werk, dat hij kan praesteeren. Te hoog, wanneer de werkgever uit consideratie met het lot van den getroffene te veel betaalt, te laag, wanneer deze maar de eerste de beste bezigheid heeft aangegrepen, doch het vast staat, dat hij beter loonend werk kan krijgen. Is dus niet beslissend liet antwoord op de vraag, hoeveel de werkman na het ongeval verdient, het is evenmin een afdoende reden hem een uitkeering te weigeren alleen op grond daarvan, dat hem na het ongeval hetzelfde werk is opgedragen als daarvoor. De minister haalde in de vergadering van de Tweede Kamer van 14 November -1899 met instemming een uitspraak aan van het Reichsversicherungsamt betreffende deze quaestie. De Duitsche uitspraken hebben geleerd, dat ook aan getroffenen, wier oogenblikkelijke arbeidskracht niet was verminderd en die dus het volle loon waard waren gebleven, soms een rente is toegekend met het oog op eventueele vermindering van verdiensten bij' verandering van werkgever, als wanneer het bekomen lichamelijk letsel het den werkman moeilijk zou kunnen maken een nieuwe betrekking te verkrijgen. Als voorbeeld wijs ik op een fabrieksarbeidster, die een vinger verloren had, maar toch haar werk kon blijven doen, en dus 100 percent van haar loon kon verdienen. Het Reichsversicherungsamt besliste, dat haar 10 percent rente moest gegeven worden, overwegende dat zij door het verlies van dien vinger moeilijk later een andere betrekking, b. v. van dienstbode zou kunnen vinden. Deze uitspraak schijnt mij volkomen juist'). Aldus het Reichsversicherungsamt en de regeering. In overeenstemming daarmee is de Fransche rechtspraak. Het best is de opvatting geformuleerd in het volgende vonnis van de rechtbank te Orléans. Deparday verloor het linkeroog ten gevolge van een ongeval terwijl hij als opperman werkte bij Chéramy, en vroeg een rente wegens gedeeltelijke invaliditeit. Chéramy beweerde, dat hij daarop geen aanspraak had, omdat de getroffene precies hetzelfde werk kon uitoefenen als vóór het ongeval, zonder dat zijn loon Het werk, dat verricht wordt na het ongeval Handelingen Ile Kamer. 1899—1900 bl. 300. Een vóór het ongeval bestaande invaliditeit eenige vermindering behoefde te ondergaan. De rechtbank overwoog: dat, gesteld dat Deparday inderdaad in staat is opnieuw als opperman werkzaam te zijn, het niettemin zeker is, dat hij in 't vervolg onmogelijk dezelfde hoeveelheid arbeid zal kunnen praesteeren als vroeger dan met behulp van grooter inspanning en grooter omzichtigheid, en dat het verlies van een oog van een industrieel standpunt beschouwd hem belangrijk minder waard maakt. ^ Ongeveer hetzelfde werd overwogen ten opzichte van een mijnwerker, wiens rechterhand verminkt werd, en het zelfde werk kon blijven verrichten al was hem de kwetsuur daarbij hinderlijk 2) lk heb dus getracht aan te toonen. dat noch de omstandigheid, dat de getroffene na het ongeval het zelfde loon verdient als daarvoor, noch dat hij het zelfde werk doet, noch het verschil'tusschen het loon voor en na het ongeval, voor den rechter de alles beslissende factor mag zijn bij de berekening van de hoegrootheid der invaliditeit. Waarmee natuurlijk omgekeerd niet wordt beweerd, dat hij met die omstandigheden in 't geheel geen rekening mag houden. Integendeel, het zijn ongetwijfeld elementen, die hij in aanmerking moet nemen. Bij de berekening van de rente zullen zich moeihjk heden voordoen, wanneer de werkman reeds vóór het ongeval gedeeltelijk invaliede was. Om met een voorbeeld te beginnen : een opperman kan, omdat hij een slechte borst heeft, alleen licht werk doen, zoodat hij met meer dan f van de gewone geschiktheid tot wei ken bezit en dan ook niet het volle loon van zijn kameraden kan verdienen. Bij een ongeval verliest hij nog bovendien een oog, zoodat hem zeker niet meer dan J- van de gewone geschiktheid overblijft. '.) Jurisprudence II, p. 66. s) Jurisprudence I, p. 77. Hij heeft dus door het ongeval verloren van het normale arbeidsvermogen docli £ van zijn eigen vroegere geschiktheid. Moet nu zijn rente berekend worden over | of over \ van zijn loon ? De wet zelf geeft m.i. op deze vraag een afdoend antwoord. Art. 21 zegt, dat de rente bedraagt: a. ingeval van geheele ongeschiktheid tot werken zeventig percent van des verzekerden dagloon ; b. in geval van gedeeltelijke ongeschiktheid tot werken een deel der sub a genoemde rente in verhouding tot de verloren geschiktheid tot werken. Hetgeen wij aldus kunnen uitdrukken: rente sub a verloren geschiktheid rente sub b geheele geschiktheid In de plaats nu van de rente sub a kunnen wij zetten 0.70 X loon, en krijgen dan: rente sub b verloren geschiktheid 0.70 x loon geheele geschiktheid Nu houde men in 't oog, dat met loon hier niet wordt bedoeld het normale loon in het vak van den getroffene, maar des verzekerden loon, zooals sub a gezegd wordt. Waaruit m. i. volgt, dat men de daarmee correspondeerende »geheele geschiktheids ook niet moet nemen in de beteekenis van de normale geschiktheid, maar dks verzekerden geschiktheid vóór het ongeval. In het boven gestelde geval van den opperman wil dat dus zeggen, dat hij 70 percent krijgt van de helft van zijn loon en niet van een derde gedeelte. En dat is billijk ook; want zijn vorige invaliditeit deed zich reeds gevoelen in zijn loon, dat dientengevolge geringer was dan dat van zijn geheel gezonde collega's. Was het daaraan volkomen gelijk, dan blijkt daaruit tevens, dat zijn vorige invaliditeit te gering was orri in aanmerking te komen, noch bij de bepaling van zijn loon vóór het ongeval, noch bij de berekening van zijn rente daarna. Deze bestaande invaliditeit deed zich reeds gevoelen in het loon. Uitzondering Uitspraken in denzelfden geest uit Frankrijk. Slechts in één geval moet van dezen regel worden afgeweken, nl. wanneer blijkbaar uit goedgeefschheid de werkgever een invalieden arbeider hetzelfde liet verdienen als zijn normale vakgenooten, hetgeen b. v. bij ouden van dagen zal kunnen voorkomen. Maar dan moeten voor die omstandigheid ook onmiskenbare bewijzen aanwezig zijn. Practisch zal dit voor den getroffene vrijwel op hetzelfde neerkomen. Wanneer b. v. een oud-gediende eener industrieele onderneming, hoewel hij slechts de helft kan verdienen van een gewoon werkman, door zijn patroon wordt gehandhaafd in het oude loon, omdat deze overtuigd is dat de man daarop wel is waar niet wettelijk doch billijkerwijs recht heeft, en hij wordt door een ongeval geheel invaliede, dan zal de patroon naast de rente van de Rijksverzekeringsbank (in dezen bedragende 70 percent van de helft van het loon) ongetwijfeld dé andere helft blijven uitbetalen. In de buitenlandsche rechtspraak huldigen vele vonnissen de zelfde opvatting. Van het hof te BesanQon is het volgende afkomstig. Den '27 October 1899 was Blassel in dienst van den Franschen staat werkzaam, toen hem een stukje ijzer in het linker oog vloog. Uit de geneeskundige verklaring bleek, dat Blassel vóór het ongeval reeds nevelvlekken op beide oogen had gehad, die het gezicht verminderden, maar hem niettemin toelieten, met liet linkeroog zijn bedrijf uit te oefenen, en dat het ongeval hem ongeveer de helft van zijn geschiktheid tot werken had benomen. Blassel vroeg nu een rente, berekend naar een vermindering van de helft, maar de werkgever (de Fransche staat) beweerde, dat deze vermindering, in aanmerking genomen de vroegere invaliditeit van Blasel, slechts een derde van de geschiktheid van een normaal werkman bedroeg, en dat dus de rente ook naar een derde van het loon moest worden berekend. De rechtbank te Besancon overwoog: (en het hof vereenigde zich daarmee) dat volgens de wet van 1898 de schadevergoe- ding moet berekend worden volgens liet loon van den werkman, op liet oogenblik van liet ongeval; dat dit loon in geld de industrieele waarde van den getrod'ene voorstelt, gebaseerd op zijn geschiktheid tot werken vóór het ongeval;.. . . dat de vóór het ongeval bestaande invaliditeit van den eischer, waarop zich de gedaagde beroept, ongetwijfeld een beletsel voor hem als monteur was, maar dat zij dan ook zijn industrieele waarde verminderde, en zoodoende onvermijdelijk invloed moest uitoefenen op het bedrag van zijn loon, dat naar rato geringer was; dat zijn loon zonder die bestaande ongeschiktheid hooger was geweest, zoodat de rechtbank zich niet heeft in te laten met deze reeds bestaande invaliditeit en haar gevolgen.1) Niet minder beslist is de volgende uitspraak van liet Reichsoersicherungsamt. Een arbeider M. kon geen zwaar landwerk meer verrichten ; tot lichtere werkzaamheden was hij echter in staat, waarom hij was aangesteld orn toezicht te houden op het werk van de arbeidsters. Daarvoor moest hij goed kunnen loopen en langen tijd stilstaan, maar verder niet. Bij een ongeval brak hij een been, werd dientengevolge kreupel en kon ook bet toezicht uouden niet meer waarnemen. Hoe groote rente moest hem worden toegekend ? Hierbij boude men in 't oog, dat volgens § 10 der Duitsche ongevallenwet voor het landbouwbedrijf een loonbedrag wordt vastgesteld, dat in een bepaalde streek een gewoon landarbeider geacht wordt gemiddeld per jaar te verdienen, en dat § 13 dier zelfde wet bepaalt: Bij personen, die vóór het ongeval reeds gedeeltelijk invaliede waren, moet dat gedeelte van het gemiddelde jaarloon aan de berekening ten grondslag geleerd worden, dat in overeenstemming is met de geschiktheid tot werken vóór het ongeval. In eerste instantie nu rekende de rechter aldus: M. had reeds vóór het ongeval f van zijn arbeids- En van het Reichsversicherungsamt. ') Jurisprudence III, p. 188. 6 Een bestaande ziekte verergerd door een ongeval. vermogen verloren. Zijn jaarloon moet dus volgens § 13 vastgesteld worden op ^ van het voor normale landarbeiders bepaalde jaarloon, in dezen op £ van 300 mark, dus op 100 mark. Nu heeft M. verloren al wat hem nog aan geschiktheid tot werken gebleven was; hij krijgt dus de z.g.n. Vollrente over 100 mark, d.w z. Ö6§ percent van 100 mark of 66,66 mark. De Berufsgenossenschajt (de vereeniging van werkgevers) daarentegen redeneerde aldus: Het jaarloon van M. moet inderdaad op 100 mark gesteld worden. Maar toen deze het geheele hem nog overgebleven arbeidsvermogen verloor, verloor hij feitelijk slechts ^ van zijn geschiktheid tot werken. De andere J had hij reeds vroeger verloren. Zijn rente moest dus niet bedragen 66| percent van 100 mark, maar 66| percent van het teerde gedeelte van 100 mark, d.w.z. slechts 22,22 mark. Het Reirhsversicherungsamt gaf den eersten rechter gelijk. De hoofdzaak van de overwegingen komt hierop neer: De vermindering van arbeidsvermogen, die vóór het ongeval bestond, komt reeds tot haar recht in de dientengevolge verminderde verdiensten vóór het ongeval, en kan dus niet nogmaals in aanmerking komen bij de berekening van het percentage der Vollrente, dat evenredig moet zijn aan het 'loor het ongeval veroorzaakte verlies van arbeidsvermogen. *) Slechts kort behoef ik na al het behandelde stil te staan bij de twee laatste gevallen, 1°. dat een reeds bestaande ziekte wordt verergerd door een ongeval; '2'. dat een reeds bestaande ziekte de gevolgen van een ongeval verergert. Uit het voorgaande blijkt, dat noch het één, noch het ander door den rechter moet in rekening gebracht worden. De rechtbank te Limoux oordeelde anders in het volgende geval. Een zekere Duteil gevoelde bij het optillen van l) Amtliche Nachrichten, 1902. S. 376. een zwaar blok steen plotseling een hevige pijn in de lendenen. Bij onderzoek bleek dat zijn wervelkolom bezeerd was, zoodat hij zijn werk niet kon hervatten. Maar tevens bleek, dat hij reeds geruimen tijd af en toe een pijnlijk gevoel in de lendenen had gehad, die op een bestaande aandoening wees. De rechtbank nam wel degelijk aan, dat Duteil door een ongeval en eveneens dat hij door een bedrijfsongeval was getroffen (zie boven blz. 24 en blz. 45). Maar zij weigerde hem de geheele schade te vergoeden, die hij in zijn loon had geleden, overwegende: dat blijkbaar de groote krachtsinspanning de toevallige oorzaak van de aandoening is geweest, maar dat het terrein reeds was bereid door de bestaande ziekte; dat dezelfde aandoening zich had kunnen voordoen bij een andere gelegenheid buiten hel werk om, op een meer of minder verwijderd tijdstip; dat men dus zonder overdrijving liet ongeval voor l/5 en de ziekte voor 4/5 kan aansprakelijk stellen voor den tegenwoordigen toestand van Duteil. 1) Hoe de rechtbank aan deze verhoudingscijfers komt, deelt ze ons niet nader mede. Ze zijn natuurlijk geheel willekeurig. Maar bovendien heeft de rechter zich met de vraag, welk aandeel de ziekte heeft gehad, en welk aandeel het ongeval, riet in te laten. Vast staat, dat ondanks zijn ziekte, Duteil 1800 francs kon verdienen; dat hem een bedrijfsongeval heeft getroffen, en dat hij dientengevolge op een loon van hoogstens 1000 francs kon rekenen. Naar dat verlies van 800 francs moet dus zijn rente berekend worden. Van het omgekeerde, dat nl. de gevolgen van een ongeval door een bestaande ziekte werden verergerd, geeft het volgende geval een voorbeeld. Picard, in dienst bij de Gebrs. Carel te Havre, had het ongeluk De gevolgen van een ongeval verergerd door een ziekte. l) Jurisprudence IV, p. 179. zijn rechterknie te bezeeren. De kwetsuur wilde maar niet genezen, waarschijnlijk een gevolg van een tuberculeuse aandoening van het kniegewricht, waaraan Picard in zijn jeugd had geleden, maar die althans naar 't scheen volkomen genezen was. De werkgever, bewerende dat zonder deze omstandigheid de knie allang genezen zou geweest zijn en dat hij voor de gevolgen daarvan niet aansprakelijk was, weigerde den getroffene een uitkeering te betalen langer dan voor den tijd, die in gewone omstandigheden voor de genezing noodig zou geweest zijn. Maar de rechter weigerde oj» dit verweer in te gaan. Picard was tot aan het ongeval een goed werkman geweest, even sterk als een ander, die nooit miste en voor zijn werk geheel berekend was, terwijl het de verwonding van zijn knie was geweest, die hem voor zijn werk tijdelijk ongeschikt had gemaakt. Er was dus absoluut geen reden om naar een vroegeren pathologischen toestand van den getroffene onderzoek te doen '). Evenzoo werd beslist in een geval waarbij de genezing van een gekwetst been werd tegengehouden door de aanwezigheid van aderspatten. De rechter overwoog: dat hoe groot de kennis en de scherpzinnigheid is van een medicus, het moeilijk, zoo niet onmogelijk is om uit te maken, hoelang precies de genezing van het been is opgehouden door de aanwezigheid van aderspatten; dat bovendien een patroon, als hij een werkman in dienst neemt, met hem een arbeidscontract sluit; .... dat hij zich daardoor onderwerpt aan alle risico's, welke dit contract hem oplegt, in 't bijzonder aan verantwoordelijkheid voor ongevallen, zooals zij is vastgesteld bij de wet, welke niet vraagt naar den algemeenen toestand van den werkman vöör het ongeval'). *) Jurisprudence III, p. 19. s) Jurisprudence III, p. 13. Een geheel tegenovergestelde opvatting is neergelegd in de volgende uitspraak. Een zekere Beauger had zijn rechterhand bezeerd, en hoewel oogenschijnlijk genezen bleef zij stijf en werd niet weer voldoende bewegelijk. De medici schreven dit daaraan toe, dat de getroffene last had van alburriinurie, (eiwit-urine) en op grond hiervan weigerde de werkgever, de uitkeering langer te betalen. De rechter nam dit verweer aan, overwegende dat de beroepsziekten, veroorzaakt door een langdurigen arbeid in sommige takken van industrie, niet vallen onder de wet van J898; dat er dus nog meer reden is om invaliditeit uit te sluiten, die een gevolg is niet van een ongeval op zich zelf, maar van een ziekte voortkomende uit de constitutie van den getroffene of aan een organisch gebrek, waaraan hij reeds vroeger leed: dat een tegenovergestelde beslissing de werkgevers zou aansprakelijk stellen voor omstandigheden, die zij volstrekt niet konden voorzien tenzij ze hun werklieden herhaaldelijk onderwierpen aan een medisch onderzoek Deze rechter kon zich blijkbaar weer niet losmaken van het oude burgerrechtelijke beginsel, dat alleen bij schuld van den werkgever sprake van een schadevergoeding kan zijn. Of de werkgever het feit al dan niet heeft kunnen voorzien, doet tot liet recht van den getroffene op een uitkeering niets af. De wet vraagt alleen: heeft er een bedrijfsongeval plaats gehad en is de werkman dientengevolge niet geschikt om te werken? Ook hier geldt weer, dat het ongeval niet de eenige oorzaak behoeft te zijn van die ongeschiktheid. In onze wereld is ieder feit steeds het gevolg van allerlei oorzaken te zamen, en in zooverre is zelfs geen ongeval denkbaar, waarvan de uitoefening van het bedrijf, noch een invaliditeit waarvan het ongeval de eenige oorzaak uitmaakt. ') Jurisprudence IY, p. 32. ALPHABETISCH REGISTER. A. Blz. Aderspatten 84 Albuminurie 85 Ambachtschool 5 Appeleider maken 67 B. Bakkerij (machinale) 35 Bedrijf (definitie) 3 Bedrijfsongeval (ongeval door hulp bij een —) ... 70 „ (definitie) 45 Beenbreuk 81 Berekening van liet loon 19 Beroepsziekten 22 Beroerte 25, 47 Bestaande invaliditeit 78 „ ziekte, door ongeval verergerd 82 » „ verergert het ongeval 83 Bewijslast 44 Bliksem 49 Bloedspuwing 26 Boodschap op weg naar huis 60 Boterfabriek (voerman van een —) 48 Bouwvakarbeiders (coöperatie van — 1 15 Brand 44, 45 Breuk 26 Burgerlijke rechten 21, 84, 67 c. Blz. Combinatie van twee bedrijven in één onderneming 10 Conducteur 66 Coöperatie (produotieve —) 14 D. Drukkerij 76 Duim (verlies van een —) 75 E. Eeltzweer 28 Eigen beheer (uitvoering in - ) 11, 12 Exzeem 22 F. Fabrieksschoorsteen ingestort 52 Fooien. 16, 17 G. Gasfitter 58 Gasmotor in beweging zetten 26 Geldelijke gevolgen 20 Gereedschap —, z. werktuigen Geschiktheid tot werken (verlies van —) 74 Gevaren uit het dagelijksch leven 49 „ (speciale — van den weg) 57 „ (stakings —) 37 Gevolgen kunnen langzaam intreden 2S Gewrichtsmuis 29 Graven van een greppel 34 H. Handen (aandoening of verlies van de —) . 23, 78, 85 Hersenschudding 42 Hoofdbezigheden en bijkomende bezigheden .... 5 Houthakken 47 Houtvellen 13 I. Blz. Inseetensteek 52 Invaliditeit (definitie van —) 73 (begrip van — in het buitenland) ... 73 „ (vóór het ongeval bestaande —) . . .78 K. Kantoorbedienden 6 Kleeren (schade aan —) 20 Knie (aandoening van de —) 84 Koetsier (livrei—, werkzaam in een fabriek) 17 „ bij een rijtuigmaatschappij 19 Kolenhandel 6 Kruidenier 5 L. Landarbeider 27, 34, 47, 49, 53, 71, 81 Leerlingen aan ambachtsoholen 5, 19 „ in fabrieken 19 Lichaamsdeelen (geen vaste percenten voor verlies van —) 74 Longontsteking 43 Loon betaald door een ander 17 „ (definitie van —) 16 „ (geringer — door bestaande invaliditeit) .... 79 „ na het ongeval 75 „ (ongewone berekening van het —) 19 Lossen van vaten 6(5 M. Machinist 74 Magazijnbedienden 7 Mishandeling 30, 33, 37 Monteur 80 Mijnwerker 39 N. Natuurlijke behoefte 71 O. Blz. Onderneming (definitie van —) 3 „ (grenzen van de —) 6 Ongehoorzaamheid (ongeval door — ) 3s Ongeval, beperkt tot het menschelijk lichaam .... 24 „ (definitie van —) 21 „ op weg van of naar het werk 56 Oog (glas in het — geworpen 33 „ (kalk in het — geworpen) 34 r (verlies van een —) 77, 80 Oorzaak (het bedrijf behoeft niet de eenige — te zijn) 45 Oorzakelijk verband 42 Opperman 34, 54, 77 Optocht (ongeval bij —) 68 Opzet, schuld en toeval 31 „ van een derde 30, 33, 37 „ van den werkgever 34 P. Paard (hollend — tegenhouden) 70 Plaatselijk verband 45, 48 Plaatsverschil van kantoor en fabriek 8 Planken versjouwen 26 Poetser 60 Productieve coöperatie 14 R. Reichsversicherungsamt 38,47,50,57,62,69,75,77, 81 s. Schade aan kleeren en werktuigen 20 Schafttijd (ongeval in den —) 63 Scheepswerf (arbeider van een —) 57 Schuld (definitie van —) 31 „ van den getroffene 36, 38 „ van den werkgever 34, 35, 67 r>iz. Sjouwerman 53, 73 Slijperij (ongeval in een —) 59 Smartegeld 20 Spoorlijn (ongeval op een —) 59, 60 Spoorwegemplacement (ongeval op een —) 58, 63, 66 S takingsgevaren 37 Stationskruiers 16 Steengroeve (eigenaar van een --) 13 Steenhouwer 29, 68 „ voerman tegelijk 14 Stoker 63 Storm 52 T. Tentoonstelling. 5 Timmerman • 11, 68 Toeval 31 „ (zenuw --) 42 Tuberculeuze aandoening van de knie 84 Turfschipper 6 Tijdelijk verband 46 V. "Verband met de uitoefening van liet bedrijf 41 „ (oorzakelijk —1 42 „ (plaatselijk — 45, 48 „ (tijdelijk —) 46 Versiering van de fabriek 69 Vinger (verlies van een —) 76 Voerman 7, 46, 48, 55 Volontair 19 Vuurwerk afsteken 68 w. Weg (boodschappen op — naar huis) 60 „ (de — moet zijn voorgeschreven) 57 „ dcor een slijperij 59 „ over stationsemplacement 58 „ over een spoorlijn 59, 60 Werk dat na het ongeval kan verrioht worden. ... 77 Blz. Werkman (definitie van —) „ of ondernemer? 13. 19 Werkplaats (ongeval buiten de —) 48 Werktuigen (gereedmaken van —) 62 „ (opruimen van —) 63 n (sohade aan —) 20 Werkzaamheden vreemd aan het bedrijf 65 n waarvoor niet betaald wordt . 18, 69 Wervelkolom (aandoening van de —) 83 Winst (oogmerk om — te behalen) 4 Woningmaatschappij H IJ. IJsclub 4 z. Zenuwtoeval ■. 42 Ziekeninrichting 5 Ziekte (beroeps —) 22 „ (bestaande —) 82 Zonnesteek 26, 53