Van Hart tot Hart. NIEUWJAARS- EN VER JAARDAGSVERS JES VOOR KINDEREN, — DOOR P. LOUWERSE. Schoonhouen, S. & W. N. VAN NOOTEN. VAN HART TOT HART. VAN HART TOT HART. Nieuwjaars- en Verjaardagsversjes VOOR KINDEREN, door P. LOUWERSE. Zesde Druk. Schoonhoven, S. & W. N. VAX NOOTEN. BIJ DEN DERDEN DRUK. Bij liet ter perse gaan van de derde oplage van deze gelegenheids-versjes heb ik ze alle nog eens nauwkeurig nagezien, en op verscheidene plaatsen verbeterd. Nu het blijkt, dat ze nog al gebruikt worden, wil ik ook alles aanwenden, wat ik kan, om ze meer bruikbaar te maken. Den Haar/. L. BIJ DEN VIJFDEN DRUK. Als schrijver draag ik geen roem op deze gelegenheids-gedichtjes. Als mensch verheug ik mij evenwel, dat de groote opruimings-woede van al het ouderwetsche, het onschuldige kindergenot: „wenschenmet een versje in een kransje", tot heden gespaard heeft. Moge het nog lang gespaard blijven; het levens-proza komt vroeg genoeg. Diti Hang, '94. P. L. Nieuwjaars-Gedichtjes. Aan Ouders. i. Op den eersten dag van 't jaar Klinkt het overal ons tegen. Vaak zelfs uit den vreemden mond: „Veel geluk, hoor, heil en zegen!" En het antwoord luidt gezwind: ,,'K wensch U 't zelfde, beste vrind!" Zou ik dan nog minder doen Dan die tienmaal duizend menschen, Die elkaór met gullen lach Zooveel heil en zegen wenschen? Neen, ik voeg een: ,,'T ga U goed!" Bij mijn' Nieuwjaars-morgengroet! Maar, vooral U, Ouders-lief, Roep ik heden vroolijk tegen: ,,'T ga U beiden altijd wel! Breng' dit jaar U heil en zegen! En, zie onze Lieve Heer Zeeg'nend op U beiden neer!" II. Eiken ochtend krijgt ge een' hand Bij een' morgenzoen; Maar vandaag wil 'k, Ouders-lief, Alles dubbel doen! 'K breng van elk in 't Nieuwejaar Zeker meer dan twintig paar! Maar, bij morgenzoen en hand, Wensch ik ook niet heel mijn hart „Blijft, o Ouders, 't gansche jaar Weer bevrijd van leed en smart. Moog', wat konie, wat verdwijn', Alles U ten zegen zijn!" III. Nu het Nieuwejaar weer aanbrak Kom ik met een blij gemoed, U mijn' beste wenschen brengen Bij mijn' gullen morgengroet. Dat de goede God Zijn' zegen Mild'lijk op U nederzend', Dat Zijn' trouwe hand U leide, Waar Gij U ook henen wendt! Snel' de jaarkring zóó dan henen! Als we in Zijne hoede staan, Kunnen wij in vol vertrouwen Onzen weg met blijdschap gaan. IV. 'T is Nieuwejaar, 't is Nieuwejaar! Ik heb een heel klein wenschje klaar, Het komt mij uit het harte: ,,Leeft, Ouders, leeft in vreugd en vreê, God deele U van Zijn' zegen meê, En hoede U bei voor smarte! Och, vinde zóó het Oudejaar Ons allen vroolijk bij elkaar!" V. Gegroet, o Ouders, wel bemind! Gegroet in blijdschap, door Uw kind! Gegroet, gegroet uit rein gemoed Met wenschen-schoon; met wenschen-goed! Veel woorden bied ik U niet aan; Maar weinig kan best samengaan Met r/oed, als 't kinderhart slechts spreekt En stille liefde niet ontbreekt. Mijn hartje spreekt, en liefde biedt U duizend' wenschen aan om niet, En ied're wensch komt hierop neer: „O Vader-goed, o Moeder-teer, Dat God ons weer dit gansche jaar Te zaam voor rouw en smart bewaar'." Aan eene Moeder (Weduwe). I. Lieve Moeder, schrei zoo niet! Droog Uw' tranen af! Vader rust wel zoet en zacht In het stille graf; — Maar, ai ging hij van ons heên, Toch zijn we immers niet alleen? Boven woont de goede God, En Zijn vriend'lijk oog Ziet op U en mij terneér Uit Zijn' hemel-hoog. Waar wij komen, waar wij gaan. Hij blijft ons steeds gadeslaan! Zie, bij d' aanvang van dit jaar Heb ik stil gebeên, En de Hemelvader zendt 'T biddend kind niet heen! Neen, de Lieve Heer bemint Immers 't vaderlooze kind? Nu dan, Moeder, lach mij toe! Zeker, God de Heer, Blikt met vriend'lijk Vaderoog Thans op ons terneer! En, wat komen moge of gaan Hij zal ons steeds gadeslaan! II. De Lieve Heer geev', beste Moeder, Bij al Uw' droefheid en Uw' pijn, Deez' jaarkring U Zijn' milden zegen, Als de allerbeste medicijn! En, waar Hij voor nieuw leed bewaart, Ook bloemen in Uw' levensgaard! Aan een' Vader (Weduwnaar). I. Zijt Ge, Vader, zoo alleen, Ging mijn' lieve Moeder lieên ? Zie ik daarom af en aan Tranen in Uwe oogen staan? Hoor eens, Vader, wat ik deed; 'K bad den Heer of Hij Uw leed Weg wou nemen uit Uw hart; Want ik weet wel, wat U smart! Lieve Vader, schrei dan niet! God, die op ons nederziet, Doe na zooveel felle pijn, U, als vroeger, vroolijk zijn! Hoede Hij in 't Nieuwejaar Ons voor droefheid en gevaar! En gaan wij met vromen zin Zoo getroost deez' jaarkring in. II. Best Vadertje, lief Vadertje, Ik wensch U veel geluk, En 'k hoop, dat in dit Nieuvvejaar De Lieve Heer U steeds bewaar' Voor kommer, leed en druk! Och, hoed' Hij U voor smart en pijn Met allen, die II dierbaar zijn! Aan Grootvader. Menig Nieuwjaar, lieve Grootva', Is U al voorbijgegaan! 'T eene bracht U levensvreugde, 'T and're moog'lijk droefheid aan! Maar bij droefheid en bij vreugde Zag de goede Hemelheer, Immers altijd trouw en teeder, Vol van liefde op U neer? Blijv' de goede Hemelvader U steeds zegenend nabij, Opdat de avond van uw leven, Toch een heerlijke avond zij! Aan Grootmoeder. I. Grootmoe', ja, wel zijt Gij oud; Maar Uw vriendelijk gelaat Lacht mij vroolijk tegen, en Nu het Nieuwjaarsklokje slaat, Is 't als lees ik in Uw oog: „Al wat zoet is, Al wat goed is, Kwam daar van den Heer omhoog!" Grootmoe', ja, dat zegt Gij wél! Daarom, in dit morgenuur, Wensch ik: „Lieve Heer, och, geet „Aan mijn' Grootmoe' op den duur, Wat Gij haar te geven plach': Uwen zegen Op haar' wegen, En een' blijden, ouden dag!" II. Een blij gezicht, Een klein gedicht, Een' handdruk en een' zoen, Die breng ik U, o, Grootmoe, nu Ik nog niet meer kan doen! Maar 'k bied meteen Dit wenschje kleen: Hoede U de Hemelheer! Zijn vriend'lijk oog Zie van omhoog Beschermend op U neer!" Aan Grootouders. Goed gemeende Nieuwjaars-wenschen Schrijf' ik op een blad papier; Doch de beste en vroomste draag ik In mijn eigen hartje, hier! Tienmaal duizend goede wenschen Liggen daar voor U gereed, En ik geef, als de eerste in 't Nieuwjaar, Wel den besten, dien ik weet. En die beste is: ,,'T ga U beiden „Heel deez' nieuwen jaarkring goed! Geve God U bij gezondheid, Levenslust en levensmoed! „Zende Hij op al Uw' wegen Milden, zachten zonneschijn! Doe Hij zóó Uw' levensavond 'T schoonste deel Uws levens zijn!" Aan Oom en Tante. I. Oom en Tante, heil en zegen, Brenge 't Nieuwejaar U ineê! Leeft gelukkig met elkander, Store niets den zoeten vreê: Moge God U alles geven , Wat U nuttig is en goed, En, — als leed en smart U drukken, Vindt bij 't zure dan het zoet! Mocht ik, als Gij vindt in 't leven Bittre droefheid, smart en pijn, , Door mijn' liefde in uwe gaarde 'T bloempje der vertroosting zijn! II. Lach en lust op 't blij gelaat Zeggen U gewis, Wat er in mijn kinderhart Thans aan 't woelen is! Wensehen zijn het, zonder tal, Ieder wil gehoor; Maar mijn mondje laat er slechts, Een heel kleintje door! 'K breng dat wenschje U beiden toe, 'T is hier al, ziedaar! „Oom en Tante, 't ga IT goed In het Nieuwejaar!" V erschillende. i. Bij d' aanvang van dit Nieuwejaar Voeg ik naast blijden morgengroet Mijn' bede: „Liefde zij Uw deel In voor- zoowel als tegenspoed." • De Lieve Heer geve U steeds kracht Uw kruis te dragen onder smart; En waar Hij U Zijn' zegen schenkt' Geev' Hij U ook een dankbaar hart! Leeft beiden zoo dit Nieuwejaar, Ja, heel Uw' ganschen levenstijd, En voelt, bij leed en smart, dat Gij Door God toch nooit vergeten zijt! II. Met Nieuwejaar, met Nieuwejaar, Dat 's vast, dan krijgt Ge wat! Toe, raad eens, wat het wezen zal! Kom, zeg eens dit of dat! üf raadt Ge toch maar telkens mis? Nu, 'k zal dan zeggen, wat het is. Met Nieuwejaar, met Nieuwejaar, Dan geef ik U een' zoen, Die méér zegt dan op and'ren tijd, Tienduizend kusjes doen! Hier is hij! Nu, wat zegt Ge ervan? Is dat geen zoen, die meédoen kan ? Met Nieuwejaar, met Nieuwejaar, Dan geef ik U een' hand, En wat die U zoo al vertelt, Gaat boven mijn verstand! Hier is ze, en hebt Ge goed gevoeld, Dan weet Gij ook, wat zij bedoelt! Met Nieuwejaar, niet Nieuwejaar, Breng 'k allen zoo wat meè! En zou ik ook wel dankbaar zijn, Als ik dat eens niet deè? 'T is wel niet veel; maar 'k ineen het goed, En dat is, zooals 't wezen moet! III. Mooie wenschen, Groote menschen, Passen zeker bij elkaêr; Maar de kind'ren Doen 't met mind'ren Bij den aanvang van liet jaar! Ja, we hoorden Mooie woorden, Doch begrepen ze niet best! Daarom bleven Ze ongeschreven En we dachten op het hst: „Laten menschen Heel mooi wenschen, Wij, als kind'ren, zeggen maar: 's Hemels zegen Kome U tegen, Door het heele Nieuwejaar!" Het Weesje aan zijne Pleegouders op Nieuwjaarsdag. I. Neen, mijne Ouders zijt Gij niet; Maar toch even goed; Want het gaat van ganscher hart, Wat Gij voor mij doet! Kon ik, 'k loonde Uw' liefde en trouw, Mij zoo vaak geboön! Maar voor liefde is niets te ruil, En voor trouw geen loon! 'T zij U beiden dan genoeg, Wat ik wensch te doen! Hier hebt Gij een' Nieuwjaarshand, Met een' Nieuwjaarszoen! Wat ik meer nog geven kan, Ziet, dat is mijn dank, Dien ik IJ graag brengen wil, Heel mijn leven lang! En voer' God, — is 't einde eens daar, — Voor Uw' kindermin, Liefde, goedheid, trouw en zorg, U Zijn' Hemel in. Van hakt tot hakt. 2 II. Heb ik ook geene Ouders meer, Gingen beiden heen, Och, de goede Hemelheer, Liet mij niet alleen! iint Zijn' liefde gaf mij hier Weer een Ouderhart, Dat geniet in mijne vreugd, Deelneemt in mijn' smart! I vergeld' de goede God, Wat Gij aan mij doet, Ln Hij make Uw levenslot Daarom dubbel zoet! Brenge I dan dit Nieuwejaar Schat van zegen aan, -Blijft heel lang nog naast elkaêr Door dit leven gaan! Maar, moet Ge eenmaal ook van de aard' Naar een ander thuis, Zij dan 't loon voor U bewaard In Gods Vaderhuis! Verjaardagswenschen. Aan Vader of Moeder. i. Gegroet, o blijde winterdag, Met gullen, held'ren kinderlach, En zendt ge ons ook geen' zonneschijn, 'T is toch een dag om blij te zijn; Want nu mijn Vaderlief*) verjaart Schijnt toch het zonnetje aan den haard. O, blijde, lieve winterdag, Zoo vaak ik I weêr komen zag, Zoo dikwijls zeide ik: „Lieve Heer. Och, zie steeds op mijn' Vader neer! Houd hem van leed en smart gespaard: Bewaar ons zonnetje aan den haard!" *) Men kan deze en volgende versies naar verkiezing veranderen en b.v. hiervoor ..Moederlief" in de plaats stellen. * II. Barre winter, doodsche winter, Kijkt gij ons ook grimmig aan, Luister, hoe in blijde zangen Onze keeltjes lustig gaan! Jaag uw' sneeuwjacht huilend voort. Hier genieten we ongestoord. Lieve Vader, zie, wij jub'len Midden in den wintertijd; Bij het vriezen, stormen, sneeuwen, Wijl Ge heden jarig zijt, En het klinkt in blij gezang: „Leev' zoo'n beste Vader lang!" Schenk' de Lieve Heer Zijn' zegen U bij alles wat Gij doet! Zij Uw levensleed zoo weinig, Als het veel van 's levens zoet! Breek', met blijdschap overlaün, Zóó nog vaak Uw jaardag aan! III. Lieve Vader, wees gegroet Op deez' schoonen morgen! Wéér bleeft Gij een jaar gespaard Om voor ons te zorgen, En Gij deedt met gul gemoed, Waar 't U moog'iijk was, ons goed! Blijf bewaard voor leed en smart! Moge God in 't leven U nog jaren, jaren lang, Vreugde en blijdschap geven; Mochten wij eens, wat verdwijn', De eerkroon Uwer grijsheid zijn! IV. Liever blijder lentedag, Brak nog nimmer aan, Dan wanneer we 's morgens vroeg Naar den bloemhof gaan , En het jeugdig, frissche groen Bij de voorjaarsbloemen doen! Blad en bloem, en bloem en blad Hebben wij geroofd, En dit kransje, Vaderlief, Zetten we U op 't hoofd, Met den stillen wensch er bij, Dat dit niet het laat'ste zij! Menig bloempje op 't levenspad Bloeie er voor uw' voet, En, als 't zijn moet, geve U God Na het zuur steeds zoet, Maar, bij leed of bitt're smart, Troost ook in ons kinderhart! V. Al wat goed is, Al wat zoet is, Lieve Vader, heeft de Heer In dit leven U gegeven; — Doe Hij ook dit jaar zoo weêr. Bloemen groeien, Geuren, bloeien, Midden op Uw' levensbaan! En Zijn zegen Kome U tegen, Vader, waar Ge heên moogt gaan VI. De Lente had geen' bloemen, Geen' bloemen voor een' krans Maar, moest ik die ook missen, 'K bied nog wat beters thans! Het is een kinderwenschje, Dat ik U, Vader, bied : „God spare Uw dierbaar leven En Hij vergete U niet! ,,Zijn zegen dale neder Op alles, wat Gij doet; Hij schenke U weinig bitters; Maar, als het kan, veel zoet!" VII. Buiten klinkt liet vog'lenlied Lieflijk en op /.achten toon : Vader, zie, ik vind vandaag 'T boschgezang nu dubbel schoon! Met de vogels zing ik meê In een luid en vroolijk lied: „Lieve Heer, ik dank U wel, Gij vergeet mijn' Vader niet! „Schenk hem jaren, jaren lang, Stil genot nog op deze aard', En geef, dat deez' blijde dag Dikwijls nog voor hem verjaart." VIII. God is goed en alle gaven Dalen van Hem neêr, Daarom prijst mijn kinderharte Hem, den Lieven Heer! Maar bij 't prijzen, loven, danken, Voor wat Hij ons biedt, Smeek ik: „Och, vergeet mijn' Vader, „Goede God, weêr niet! „Schenk hem vreugde en goede dagen; Wil hem gadeslaan : Breke in vreugde na een' jaarkring, Weêr zijn jaardag aan!" IX. Als 't loover zoo schoon en zoo geurig, Als 't bloempje zoo frisch en zoo fleurig, Dat groeit en dat bloeit en dat geurt in den gaard Zij 't leven, o Vader, voor U op deze aard'. Maar 't loover verdort en valt neder, En 't bloempje is zoo zwak en zoo teeder; 'T buigt onder het buld'ren van wind en van weêr. 'T lief kopje ter aarde en het geurt nimmermeer! Bestendiger zij dan het leven, O, Vader, dat U wordt gegeven! 'T zij heerlijk en krachtig, niet broos en niet teêr! Och, geef zulk een leven, mijn Vader, o Heer! X. Vader, wat al zegeningen Schonk de Lieve Heer! Ied'ren dag zond Hij Zijn' gaven Op ons allen neêr! 'T blijde jaarfeest, dat we vieren. Is een' gift van Hem! Daarom prijst dien goeden Gever Onze kinderstem! Maar bij 't feestlied, dat we zingen, Voegen we ook de beê: „Heer, deel onzen goeden Vader Weêr ITw' zegen meê! XI. Beste Vader, zie mij liier Met een' wensch U nader treden: 'K hoop. dat onze Lieve Heer U nog vaak een' dag, als heden, Vieren doe, en menig jaar U voor leed en smart bewaar'! XII. Mijn Vader is jarig, Nu ben ik zoo blij! Ik geef hem een handje en Een kusje er ook bij! XIII. Het kleine, kleine vogeltje Zingt ook wel mede in 't bosch, Dus trekt de jongste van uw kroost Er ook maar Hink op los! En zegt met weinig woorden nu: ,,'K wensch alles tot Uw best, En 'k geef U, mijn lief Vadertje, In kusjes maar de rest!" Aan een' der Grootouders. I. De avond van Uw leven Brak zoo langzaam aan! En de stonde nadert Om van huis te gaan! Maar al daalt Uw zonlicht Meer en meer in 't west, 'T leven is toch heerlijk, — De aard' zoo schoon en best! Daarom, lieve Grootva', Als het wezen mag, Wensch ik U een' langen, Schoonen winterdag! Schenke God U vreugde Op Uw' levensbaan, „En doe Hij nog lang U Met ons samengaan! II. Zoete vreugde kijkt me uit de oogen, Heden is 't een dag van vreugd! Wie er treuren, wie er klagen, Ik ben vroolijk en verheugd! Lieve Grootva'; o, Gij weet het, Wat mij zooveel blijdschap doet, 'T is Uw jaarfeest, dat ik juichend Met mijn gansche hart begroet! Duizend wenschen wil ik geven , — 'T goed zit echter niet in 't veel, Daarom zeg ik kort en bondig: „Val', wat goed is, U ten deel!'' III. Lieve, beste Grootva', Gun, dat 'k op deez' dag, Waar er zooveel spreken, Ook wat zeggen mag! Blijf nog vele jaren Onder ons gespaard, En geniet met vreugde 'T goede van deze aard'. Moge God U geven, Wat genoegen doet! Zij Uw levensavond, Zoo in alles goed! Aan een' Oom. I. Er rijst een beste wensch in mij Nu Gij. o Oom, verjaart! De Lieve Heer zij U nabij, Schenke U een leven vrij en blij, En voorspoed op deze aard'. Blijf wéér gespaard van ziekte en pijn. Van leed en bang verdriet, Maai denk, zoo 't eens Uw deel moest zijn »^a regen komt toch zonneschijn, En, God vergeet mij niet!" II. Mijn hand greep vroolijk naar de pen En 'k schreef in kindertaal: „Lieve Oom, geluk met dit Uw feest, Vier dat nog menigmaal! „Behoed' de lieve Hemelheer U voor verdriet en smart! Geev Hij U voorspoed en geluk! 'K wensch dit met heel mijn hart!" Aan eene Tante. I. Lieve Tante, veel geluk Met den dag van Uw verjaren; Blijve God U 't leven sparen En behoên voor leed en druk! Vier deez' dag nog menig keer, Onder 't kwade en onder 't goede, Weltevreên en blij te moede! Geve dat de Lieve Heer! II. Nu Ge heden jarig ;:ijt, Kom ik, zooals and're mensehen, U geluk en zegen wenschen Met den blij doorleefden tijd! Lieve Tante, blijf gespaard Nog een' lange reeks van jaren! Moge God U steeds bewaren Voor wat smart'lijk is op aard'! Blijv' de Heer! zoo trouw als goed, Boven bidden, boven denken, 'T goede dezer aarde U schenken! Make Hij U 't leven zoet! Aan eene Moeder na het overlijden van Vader. Lieve Moeder, is 't geen feestdag Vol van blijheid en van vreugd, Toch zijn wij op Uw' verjaardag Blijde, vroolijk en verheugd! Zeker, nog treurt Gij om Vader En wij treuren niet U meè; Maar wij hebben, lieve Moeder, Toch voor U een' jaardagsbeê! Moge God Uw leed verzachten, Heele Hij verdriet en pijn! Doe Hij 't nieuwe jaar, dat aanbrak, U een jaar van zegen zijn! Lieve Moeder, droog Uw' tranen, Zie Uw' kind'ren vriend'lijk aan! En, leer bij Uw' smart steeds denken: „Wat God doet, is welgedaan!" Het Weesje op den verjaardag van één' zijner Pleegouders. I. Goede, lieve Vader, 'K noem U zoo met vreugd! En mijn' beste wenschen Breng ik U verheugd! Zie, waar 'k op Uw' jaardag Niets U aan kan biên, Mocht Ge in 't dankbaar hartje Daar toch 't willen zien! Mocht ik Uwe liefde Loonen door mijn' deugd, En zoo aandeel hebben In Uw' stille vreugd! Leef nog lang gelukkig , Vier nog vaak dit feest, Met zoo'n vriend'lijk harte En zoo'n blijden geest! Hoede God U, Vader, Voor het leed der aard,— En zij, na dit leven U Gods loon bewaard. II. Brave man, Gij werdt mijn Yader Toen ik eenzaam stond op aard', En, waar Gij mij zooveel goeds deedt, Zou ik dan, nu Gij verjaart, U niet alle goeds toewenschen, En ook bidden: „Lieve Heer, Zie Gij op mijn' tweeden Vader Zeeg'nend en in liefde neêr?" Goede man, — dat zijt Gij zeker,— 'K heb U lief, en, trots mijn' smart, Dat 'k op aard' zooveel moet missen, Schenk ik U mijn kinderhart ! O, dat God U lang nog spare, Als de leidsman mijner jeugd, En u eenmaal toegang geve Tot een' reine Hemelvreugd! AAN? — Leef vroolijk, leef verheugd, En blijf bevrijd van smart, De wensch is kort, maar goed, En gaat van hart tot hart. P. LOUWERSE, VAN HART TOT HART.