geestelijk te verzorgen. Ook Episcopius, Uitenbogaert en Grevinkhoven namen een dergelijk besluit, doch om de vele gevaren, aan de uitvoering er van vooral voor hen cr ««.1 - za^-i- eindelijk van af. De anderen echter zochten het vaderland weder op en predikten er in stilte het evangelie naar hunne overtuiging. De godsdienstoefening. door Camphuizen te Rotterdam op den Sch.edanischen dijk geleid werd echter door de gewapende macht verstoord, zoo ook die achter Krooswtjk en achter het huis te Hunningen gehouden. Treurige tooneelen vielen hierbij voor. De regeering werd evenwel langzamerhand vrijzinniger en dwong ook de Kerk, haar te volgen. De nieuwe magistraten, door Maunts op het kussen -gekomen, hadden belang bij het heerschen van vrede en rust en bevorderden daarom de verdraagzaamheid. Zelfs de kort nog geleden zoo heftige regeering van Amsterdam zette haren vongen bondgenoot, Ds. Adriaan Smout, de stad uit, begunst.gde den scherpen hekeldichter Joost van Vondel en strafte het schrijven van zijn Palamedus, dat vroeger hem misschien op zijne vrijheid of zelfs zijn leven zou te staan gekomen zijn, slechts met een boete van 300 gld. Mannen als Vossius, vroeger als hoogleeraren te Leiden geschorst, werden in hunne bedieningen hersteld. De rector Zwaardekroon. ofschoon Remonstrant. werd gesteld aan de Erasmiaansche school te Rotterdam en Barlaeus werd benoemd tot hoogleeraar aan de ïllustreschool te Amsterdam. Spoedig werden de godsdienstoefeningen der Remonstranten oogluikend toegelaten. In hielden de Remonstranten te Hoorn eiken Zondag enkele godsdienstige vergaderingen, die niet bemoeilijkt werden. De ballingen keerden dan ook allengs terug en traden, zonder vervolgd te worden, in het openbaar voor hun oude gemeente op, terwijl Frederik Hendrik, die de Remonstrantsche beginselen toegedaan was, den dubbel veroordeelden predikant Utenbogaert ondubbelzinnig zijne toegenegenheid betoonde. Toch werden in 1626 en 1627 de plakkaten tegen de Remonstranten vernieuwd en kreeg het hof .van Holland in last, om tegen het houden van geheime godsdienstige bijeenkomsten te waken. De Remonstranten werden beschuldigd, dat zij, evenals de Roomschen. met den vijand heulden. In 1628 verzochten zij aan de Staten van Holland, om vrijheid van godsdienst, doch zij werden naar hunne eigene magistraten verwezen. In 1640 werden te 1 eiden nog drie Remonstrantsche predikanten afgezet en uit de stad verbannen en in .63. was dit te Leeuwarden met Christiaan Ouwens en in 1634 met Wernerus Vorstius geschied. In 1648 werd te Kampen Gideon Curcellaeus gekerkerd en later verbannen, omdat hij in geheime Remonstrantsche vergaderingen gepredikt had. In Amsterdam echter -renoten de Remonstranten veel vrijheid. In 1630 vergunde de magis- traat van Amsterdam hun het stichten van een bedehuis en later den 28 Üctober 1634 zelfs van eene kweekschool voor leeraren hunner gemeenten. De acht predikanten, die op Loevestei» gevangen waren gezet, hadden het aanvankelijk hard te verantwoorden. In 1631 wisten ze echter te ontvluchten en men heeft alle reden te vermoeden dat van hooger hand hun vlucht was gemakkelijk gemaakt. In 1621 had Hugo de Groot Loevestein reeds weten te verlaten. Vooral de koning van Zweden, Gustaaf Adolf, en die van Denemarken wilden gaarne de Remonstranten in hunne landen ontvangen. Zoo bouwden zij in 1O21 met hulp van een rijken koopman te Amsterdam, Willem van tien Move, een bloedverwant van De Groot, Frederikstad aan den Lider in Ifolstein. Daar de vervolging echter weldra ophield, trokken er niet zooveel Remonstanten heen als verwacht werd. In 1624 werd er voor hen eene kerk gebouwd, terwijl Xicolaas Grevinkhoven als predikant er werd aangesteld. In 1626 stelde een Rotterdamsch magistraatspersoon, een gematigd politiek, eenige concepten tot moderatie tusschen de Gereformeerde kerken en de Remonstranten.» Deze poging ter verzoening van de twee partijen mislukte echter evenzeer als die van Anthonius Hornhoven, predikant te Eemnes-Binnen en -Buiten, die wilde, dat de Dordsche leerregels zouden worden herzien en het harde er in verzacht of bevredigend» werd uitgelegd. De theologische faculteit te Leiden achtte zijn voorslag geheel onaannemelijk. In 1621 waren de Remonstranten in het bezit van eene belijdenis gekomen, door Episcopius in het Latijn opgesteld, door L'itenbogaerd vertaald en door al hunne leeraars, ook door Pe Groot en Hoogerbeets, gelezen en goedgekeurd. In datzelfde jaar 1621 nog uitgegeven, werd de eerste uitgave van meer dan 2800 exemplaar binnen vier weken uitverkocht. De Remonstranten vertoonden met de Doopsgezinden vele punten van aanraking. Van daar, dat er toenadering, onderlinge gemeenschap en broederlijk verkeer tusschen die twee richtingen ontstond, zóó zelfs, dat te Rotterdam ernstige pogingen werden aangewend, om eene geheele vereeniging tusschen beide gemeenten te verkrijgen ; pogingen, die echter niet tot den verlangden uitslag leidden. Te Amsterdam werd de predikant Cornelis Hanecop wegens zijne Remonstrantsche gevoelens genoodzaakt, zijn ontslag te vragen. Volgens Vondel (in diens Rommelpot vaor 't Hauckot) werd Hanecop daarom door zijne ambtgenooten Adriaan Smout en Jacobus Trigland gehaat, omdat hij van den predikstoel het volk ernstig bestraft had, wegens het op Paaschmaandag 13 April 1626 plunderen van een huis, waarin het volk meende, dat de Remonstranten godsdienstoefening hielden. De veroordeeling en verbanning der Remonstranten gaf aanleiding tot de opkomst der Collegianten, die a. h. w. den overgang tusschen Doopsgezinden en Remonstranten vormden. De Collegianten woonden vooral te Rijnsburg, waarom zij ook Rijnsburgers werden genoemd. Als het eigenaardig kenmerk hunner richting stelden zij op den voorgrond : »De Collegianten zijn Christenen, die geene andere geloofsbelijdenis hebben dan de II. Schrift. Gods Woord houden zij, volgens het algemeen aangenomen begrip der Protestanten, voor den éénigen regel van hun geloof en leven. Kn zij trachten deze stelling wezenlijk in praktijk te brengen door het uitoefenen eener algemeene Christelijke verdraagzaamheid en door allen, die in liet Evangelie gelooven en de goddelijkheid nog heviger met Arminius en de Remonstranten, die hij voor erger verklaarde dan Pelagius. Op de 1 )ordsche Synode benoemde men hem onder de herzieners der nieuwe Bijbelvertaling. Als aardrijks-, wis- en sterrenkundige behaalde hij den lioogsten lof. Hij was het, die voornamelijk de onderneming der Hollanders. 0111 een korteren weg naar China en O. Indie door de N. IJszee langs Nova Zembla en de Tartarijnsche kust te vinden, doorzette en aanleiding gaf tot de drie reizen van I .inschoten, Barendz en Heemskerk. En ofschoon deze pogingen mislukten hebben zij toch voor lateien de baan gewezen, langs welke dit doel wellicht eenmaal zou te bereiken zijn. Hij vervaardigde zelfs paskaarten, om de vaart op O. Indie te bevorderen en onderwees de zeelieden in de wis- en sterrenkunde. Zijn roem lokte den Franschen gezant Jeanin uit, hem dikwijls te bezoeken, ten einde bij hem kennis op te doen aangaande de O. Indische scheepvaart, voor welke feanin zijn koning Hendrik IV zocht in te nemen. Plancius was er met zijne ambtgenooten ook ijverig op uit, om het Evangelie in onze Overzeesche bezittingen te verspreiden. Hij stierf in 1622. Op V-' "miïïteEw. UlkUIA«A% 1 Urn " V - 'V ' , ' •* ■ +.■■& *■&*$ ■*'■■■ -:—'- v:^-«Y ■&&?.*. ■•,?>-:■•: ■ ^ s — .•VvA.vY: "-A-V fri ■ -.• •• •' • v: . .. **••'.: , ' ■.£-, '.i; V.-' -. ; «.£) . •- ■ ■/- -." itflBKnSSnPi^ * i -" '«v1.-.' * '>i■'••". "' '- . ipl .• .v--j. -«. ■. r. *. ■ £ -.- i, .:,, ' '4' *■ p - s"4-' .^fei ^t» * « «I ïï "." ï' * ':'ï ' 7-' : ' '.^ ;JL £H* .';" ,V .>'I®t 8rap6#" -1'.- W.- ?W^Ï &■;:"-JH Geschiedenis van liet Godsdienstig en Kerkelijk loven van het Nederlandsehe Volk. 7;! O B 2 G KSO Hl EDENIS van Hi;r CodÉii mi Mi lmn w lis! NÉBÈ Vilt. (626 1900). Aan ons volk verhaald door 'I KI Il'KIÏ, Schrijver der Geschiedenis van het Chr. L. Onderwijs ui Nederland). Met ccn inleidend woord van D» P. J. Kf^OMSlGT, Xed. Herv. Pred. U IVierden. A. 11. TEN BOKKEL HÜININK. — UTRECHT. VOO^I^EDE. Door den heer J. Kuiper uitgenoodigd een woord te schrijven ter inleiding van dit werk, dat mede onder mijn toezicht verscheen, voldoe ik met genoegen aan dit verzoek. De omvangrijke en belangrijke arbeid van den heer Kuiper, wiens standpunt, als zijnde tegelijk beslist en ruim, mij bekend was, had mijne volle sympathie en daarom leid ik dien thans gaarne bij ons Christelijk publick in. Het is toch eene zaak van groote beteekenis, dat ons volk zijn zoo schoon verleden kentie. Exodus 10 : 2 geldt toch in gewijzigden vorm ook voor ons. Ook wij hebben de daden des lleeren aan onze kinderen en kindskinderen te vertellen. »opdat gijlieden weet.« zegt God, dat Ik de Heere ben.» En zoo moge dan ons vrijheidlievende volk uit deze geschiedenis leeren, dat alleen de waarheid waarlijk vrij maakt,c opdat in eiken kring, waarin nog eenig Kerkelijk en godsdienstig leven heerscht, de behoefte moge ontwaken naar eene Kerk. die zich inderdaad betoont als »een Pilaar en Vastigheid der Waarheid* (i Tim. 3 : 15) te midden van ons volksbestaan, opdat alzoo uit de tegenwoordige verscheuring cn versplintering die ééne Kerk der toekomst rijzen moge, die waarlijk als de Kerk van Christus in Nederland gelijk 111 vroegere dagen, althans bij benadering, iets vertoont van het apostolisch ideaal. Er is in dit werk getracht aan eiken Kerkdijken of godsdienstigen kring zooveel mogelijk recht te doen. Dat de ondergeteekende niet elk oordeel, vooral over minder invloedrijke kringen of personen voor zijne rekening neemt, spreekt van zelf. Hij had alleen toezicht te houden over de hoofdzaken en hier en daar, waar hem dit noodig voorkwam, aanwijzingen en karakteriseeringen te geven omtrent personen VI en zaken. Moge deze wijze van behandeling daartoe strekken, om te doen zien. hoe het Koninkrijk Gods komt ook door allerlei misstanden heen. hoe ook van de zichtbaar optredende Kerk van Christus in eenig land de uitspraak van den apostel geldt: »wij hebben dezen schat in aarden vaten« (2 Kor. 4 : 7). Deze gedachte worde echter aangewend tot troost, maar niet tot verontschuldiging bij den verbroken en gedeformeerden toestand, waarin thans de Kerk in ons Vaderland neerligt. Zij de toekomstige openbaring van tic eenheid der Kerk naar Schriftuurlijk model het eerlijke doel aller streven. Moge alzoo ook in dit opzicht deze Geschied nis van het Godsdienstig en kerkelijk leven van het \iderlandsche volk onder den zegen des Meeren voor ons een aansporing zijn, om tot de volmaaktheid voort te varen» (Mebr. 6 : 1). WlKRDfcN, 28 Mei 1900. P. J. KROMSIGT ' c / ■■ ^ " /f r r tf//r / /< r//(///f/,y I .eer der natie haar doop verstaan en zij is gered !« Deze veelzeggende uitspraak van den ouden Wormser is nog even waar, als toen ze uitgesproken werd Maar met even veel recht als \\ ormser die gevleugelde woorden bezigde, mag men ook zeggen . »I.eer der natie haai geschiedenis verstaan en zij is gered.» De historie van ons volk toch predikt in vlammend schrift de waarheid van het woord des Heeren : »\Yie Mij eeren, zal ik eeren, maar die Mij versmaden, zullen licht geacht worden.c Wil de Nederlandsche natie iets van haar ouden luister terug ontvangen, dan moet zij weer, even als vroeger, ook als volk, den Heere der heirschapen toebrengende eere. die Dezen tot in alle eeuwigheid toekomt. Dat begreep Mr. G. Groen van l'rinsterer, de vrome en groote historieschrijver van Nederland en Oranje, en vandaar, dat hij niet alleen het > Rr is geschreven maar ook liet is geschied!* als de bijl aanwees, »iwaarmede elke • eo/til der revolutionaire theorn afgesneden wordt.* (Blz. 2; van theetooj en Revolutie). l il geldt dit van onze Vaderlandsche historie in het algemeen, nog meer is dit toepasselijk op de Kerkelijke geschiedenis van ons volk. W ij immers als Christenen moeten alle dingen in het licht der eeuwigheid beschouwen en het verstaan, dat iedere historie van zooveel beteekenis is. als ze belangrijk is voor het Koninkrijk Gods. /al het eenmaal blijken, dat de geschiedenis van het Koninkrijk der Hemelen de ktru is der wereldhistorie, dan zal het einde der dagen liet ons ook te verstaan geven, dat de geschiedenis van het Godsdienstig en Kerkelijk leven van ons volk het ha/t en dus het gewichtigste deel is van onze vaderlandsche historie. Is de \ aderlandsche Kerkgeschiedenis van zoo uitnemend gewicht, dan mag het zeker verwondering baren, dat ze tot dusver, in vergelijking met de historie onzes vaderlands, niet alleen zoo weinig is beoefend geworden, maar ook zoo luttel onder !ut volk is gebracht. I Iet is waar, wij bezitten enkele uitnemende werken over onze vaderlandsche Kerkgeschiedenis, doch we gelooven niet. dat we te veel zeggen, als we beweren, dat ze alle meer voor den studeerenden stand, dan voor liet eigenlijke volk geschreven zijn. Zelfs ten opzichte van de Geschiedenis der Vhr. Kerk iu Nederland (in Tafereelen, onder redactie van B. ter Haar, \\. Molt, Dr. I'. 11. Swalue e. a.) is. meenen wij. de/e bewering niet te stout, want de twee deelen (bevattende pl.m. 1200 blz), waaruit dit werk bestaat, zijn o. i. te lijvig, te wetenschap pc 1 ijk en te hoog in prijs, dan dat ze onder het bereik der massa vni zouden kunnen vallen. Hoe lang ook reeds begeerd en hoe diep «le behoefte er aan ook meer en meer gevoeld wordt, een populair geschrift over onze \jultfrlaiidsclie Kerkgeschiedenis, een volksboek, in den eigenlijken zin des woords, over die stof, wij zeggen het zonder vrees voor tegenspraak, bezitten wij nitt. Het is om de/.e reden, dat ondergeteekende zich opgemaakt heeft, de geschiedenis van het Godsdienstig en Kerkelijk leven van het Nederlandsche Volk populair te beschrijven. Opdat zijne schets inderdaad als volksboek geschikt zij, heeft hij geen oordeel er in geveld over de Kerkelijke twistvragen van onzen lijd, maar zoo objectief en onpartijdig mogelijk den loop der gebeurtenissen in eenvoudigen trant medegedeeld. Aan Dr. 1'. J. Kromsigt, Ned. Ilerv. predikant te Wierden en lXs. M. Visser, Geref. predikant te Oosthem, betuigt ondergeteekende zijn hartelijken dank voor de bereidwilligheid, waarmede ze de revisie van zijn werk op zich hebben willen nemen en voor de nauwkeurige en uitnemende wijze, waarop zij zich van hun taak hebben willen kwijten. Dr. B. v. Meer, die zich mede niet het toezicht belastte, kon wegens huiselijke en familie omstandigheden, slechts tot aan het achtste vel de revisie waarnemen. Van Dr. Kromsigt zijn velschillende aanteekeningen in den tekst ingelascht of aan den voet der bladzijden geplaatst. Dat dit werk reeds bij het verschijnen van het eerste stuk met de inteekening van 11. M. de Koningin vereerd werd en door ons Christenvolk als met open armen is ontvangen, is voor den schrijver eeue aanmoediging en een reden van grooten dank. \ elen hebben hun archieven voor hem opengesteld of hem stukken of documenten daaruit ter inzage gezonden ; anderen verschaften hem gegevens en inlichtingen en het is ten gevolge dezer zeer gewaardeerde bereidwilligheid (waarvoor hij thans ook publiek zijn hartelijken dank betuigt), dat hij, wat het laatste tijdperk betreft, veel als uit de eerste hand heeft kunnen meedeelen. God heeft een twist met ons volk. omdat het geen kennis heeft, geen kennis aan Zijn Woord, geen kennis van de leidingen, ik dkr Synode Nationaal te Dordrecht in 1619. 7 9 O B - 2 EERSTE TIJDPERK (626 1517). HOOFDSTUK 1. De eerste Evangeliepredikers in ons land. (Amandus, Eligius, II djried, Wolfran, e. a.J. Redding van Üvo. De 1 feidensche bewoners van ons vaderland werden niet door den Heere vergeten. Reeds in 626 predikte zendeling Amandus in België • de Drieëenheid, den doop tot vergeving der zonden en het eeuwige leven, naar de Schriften. Waarschijnlijk heeft hij ook in Friesland het hvangelie verkondigd. Van een lastbrief van Dagobert voorzien, deed hij de tempels van Thor op den Pietersberg en dien van Odin omverhalen. Kou zijner helpers was Havo, die nog door de Gentenaars als hun patroon vereerd wordt. De gemalin van Pepijn van Landen, Ideburg, ondersteunde hem krachtig. Hij werd later bisschop van het door hem gestichte bisdom Maastricht en stierf in 679. In België werd hij opgevolgd door Florbertus en Livinus. Vooral Kligius of St. 1'Joy arbeidde in deze streken met veel vrucht. Hij was bij Limoges in Frankrijk geboren en was goudsmid van beroep. Dagobert, de koning der 1'ranken, stelde hem t< >t zijn muntmeester aan. In 625 wist hij Dagobert en Clnppiacus, hertog van Brotagne, een wapenstilstand te doen sluiten en kocht hij vele Saksers, die door Dagobert gevangen waren genomen, vrij en zond ze naar hun land terug. Hij verzuimde intusschen niet, ze met het Kvangelie bekend te maken. In 640 werd hij tegen zijn zin tot bisschop vau Xoyón aangesteld. Hij betoonde nu veel ijver en moed als zendeling onder de Zwaben. Vlamingen en Friezen. Men kan hem voor den eersten Kvangelieprediker onder laatstgenoemd volk houden, llij stierf in 65S of 659. Onder de bliezen, die in de 7e eeuw met hun woesten koning Radboud de schrik des lands waren, konden de zendelingen aanvankelijk weinig beginnen. Na Kligius trad Wilfried als zendeling onder hen op. Deze was in 634 in Kngeland geboren en werd op zijn 14e jaar monnik in t klooster Lindisfarme, op de kusten van N'orthumberland 1 en deed in 654 eene reis naar Rome. Op zijn terugtocht vertoefde liij van 655—659 in Frankrijk, waar men hem in den geestelijken stand opnam. In Engeland terug gekomen, werd hij de vriend en leermeester van Alfred. Hij ijverde zeer voor de overneming der Latijnsche kerkgebruiken. Op de Synode van YVhitby in 664, drong hij sterk aan op de viering van het 1'aaschfeest op R. Katholieke wijze. In 665 werd hij in Frankrijk tot bisschop gewijd, en had in 670 aan koning Alfred het bisdom York te danken. Onder de Iersche geestelijken was hij door zijne voorliefde voor de Roomsche Kerk, zijn trotsch, heerschzuchtig karakter en de vorstelijke pracht, die hij ten toon spreidde, — o. a. liet hij zich uit gouden schotels opdisschen, — zeer gehaat. I11 677 ontzette Alfreds opvolger ligfrid hem van zijn ambt. Hij wilde nu naar Rome reizen, doch een felle wind dreef hem op de kusten van Friesland en dit voorval stelde hem onder het hooge Godsbestuur in de gelegenheid, onder de 1-riezen een der eerste geloofspredikers te worden. Adgillus (door Clotarius II, koning van Frankrijk, op den troon van Friesland verheven) was het Christendom niet vijandig. Hij ontving Wilfried zeer welwillend, hoewel Ebroin, de grootmeester van Lheoderik, koning van Xeustrie, den invloed van den zendeling zeer poogde te verhinderen. Ebroin zond twee gezanten naar den Frieschen koning, om dezen over te halen, den in Engeland gehaten bisschop te dooden of over te leveren. Te vergeefs echter! Op een gastmaal ter eere der gezanten las Adgillus den brief van Kbroin voor, wierp dien toen in het vuur en zeide : -Moge God het rijk der trouweloozen verdelgen en zij eveneens varen als deze brief.* Wilfried mocht nu ongestoord het Evangelie prediken. Hij wijdde zich den gèheelen winter met ijver hieraan en mocht liet voorrecht genieten, duizenden des volks, vele aanzienlijken en zelfs prinsen te onderwijzen en te doopen. Daar de Friesche koningen óf te Utrecht, ot te Medemblik, of te Stavoren gevestigd waren, kan niet met zekerheid uitgemaakt worden, waar de zendeling zich eigenlijk opgehouden heeft. Het verblijf van Wilfried in Friesland was evenwel te kort van duur, dan dat zijne prediking veel invloed uitoefende. Ook was zijne leer niet onafhankelijk van Frankischen invloed, wat onder de Friezen hem schaadde. Hij vestigde zich later weer in Engeland en werd daar beurtelings erkend, verjaagd en hersteld. I11 69 2 wijdde hij zijne zorg aan de West-Saksen en overleed in 709. Het is niet bekend, of hij Friesland voor den tweeden keer heeft bezocht. De Iersche monniken Egbert en Wigbert vermochten ook weinig in Friesland ten gunste van het Evangelie te doen. De eerste werd door een storm verhinderd, er voet aan wal te zetten en de laatste werd door Radboud, koning der Friezen, verdreven. Meer zou echter zendeling Wolfr au, eigenlijk Yulfran, er uitrichten. Hij was in 651 in Frankrijk geboren en w erd in 700 aartsbisschop van Sens in Champagne. Vernomen In lillende, dat Karei Martel den Frieschen koning Radboud I had verslagen en dat hij van dien vijandige.) vorst geen tegenkanting in zijne Evangelieprediking zou ontmoeten, legde hij aanstonds zijne bisschoppe1'jke waardigheid neder, b-gaf zich naar het klooster te Fontanelle, om daar eenige zendelingen te vormen en trok toen met zijne leerlingen en den monnik Wando naar Friesland. Hij zijne aankomst te Medembhk was er een groot feest, waarop een schoon jongeling, Ovo geheeten, aan de goden zou geofferd worden. Wolfran verzocht aan koning Radboud den jongeling los te laten, doch de vorst zeide, dat het lot Ovo als offer had aangewezen en .lat deze niet vrij kon gelaten worden zonder toestemming der goden. Op VVolfran's gebed brak het koord, waaraan men Ovo had opgehangen. De koning merkte dit aan als een vrijspraak van de goden, zoodat de jongeling werd vrijgelaten. Ovo werd nu door den zendeling gedoopt en werd later een ijverig evangelieprediker. Ikt gelukte Wolfran nog twee andere ten offer bestemde Friezen van een wreeden dood te redden. Zelfs mocht hij den zoon van Radbot.d voor het Christendom winnen en dezen den doop toedienen. En eindelijk besloot ook koning Radboud Christen te worden en zich te laten doopen. Reeds had de vorst in de kerk te Medemblik zijn voet in de doopvont gezet, toen hij op eens aan Wolfran vroeg: Waar zijn mijne voorouders, in den hemel of in de hel?" «Alle ongedoopten zijn zeker verloren gegaan", sprak de zendeling onvoorzichtig. De koning trok 1111 zijn been uit de vont terug en zeide: D.111 wil ik liever met mijne voorouders in Walhalla zijn, dan met de Christenen in den hemel." Radboud overleed kort daarna als een heiden. Wolfran keerde naar het klooster Fontanelle terug en stierf aldaar, waarschijnlijk in 720. HOOFDSTUK II. J I 'illtbrord 111 Bonifacius. De kerstening van ons land heeft God bovenal tot stand gebracht door de prediking van Willebrord en Bonifacius. De eerste werd in^ó geboren in Noithumberland. Hij was de zoon van een vromen vader, en genoot een strenge opvoeding, AI vroeg ontving hij in een klooster de tonsuur. Bezield met een heiligen ijver voor het Godsrijk, begaf hij zich op zijn twintigste jaar naar Ierland, 0111 zich met zijn Engelsche landgenooten Egbert en Wigbert in een klooster voor de zendingszaak te vormen. Na verloop van twaalf jaren zond men hem met nog twaalt anderen uit. om onder de Saksers en Friezen, wier taal hij als Angclsaksei goed kon spreken, het Evangelie te prediken. Omstreeks 690 landde hij aan den Rijn en begaf zich naar Wiltenburg (later Utrecht genoemd) dat toen in de macht was van den Frieschen vorst Radboud. Radboud was het Christendom niet genegen en daarom besloot Willebrord, eer hij zijn arbeid voortzette, eene reis naar Rome te doen, hoewel Pepijn de Korte, sedert 987 major domus van geheel Frankrijk, hem vrijheid had gegeven, in zijn gebied het Evangelie te prediken. In den heifst van 690 ondernam hij de reis. ontving van paus Sergius de apostolische goedkeuring en tevens eenige reliquien van heiligen en martelaren, zoodat hij bij de vernietiging tier afgodsbeelden er iets anders voor in de plaats kon stellen. In het voorjaar van 691 keerde hij terug. Nadat Radboud, door 1'epijn overwonnen, genoodzaakt was, de hem voorgestelde vredesvoorwaarden aan te nemen, werd aan Willebrord en zijn medezendelingen de deur geopend, 0111 in geheel Friesland het Evangelie te verkondigen. I)e kapel van St. Thomas, die door de Friezen was verwoest geworden, bouwde Willebrord in (>92 weer op. \ an dat jaai dagteekent dan ook de bisschoppelijke Kerk van Utrecht. Vervolgens schijnt hij eerst op Walcheren, later in Zuid-Holland, Utrecht en Gelderland te zijn werkzaam geweest. Op verzoek van Pepijn, waaraan hij eerst weerstand bood, moest hij zich andermaal in October 696 naar Rome begeven, 0111 paus Sergius over te halen, hem op Pepijns aanbeveling tot aartsbisschop onder de Friezen te wijden. Dit geschiedde den 22 November in de kerk van de heilige Cecilia, wier feestdag toen gevierd werd. Mij ontving nu tevens den naam van Clemens. Toen hij teruggekeerd was, werd hij bisschop van Utrecht. Zijn zendingsveld breidde hij nu ook buiten Friesland uit, zelfs naar men wil tot Denemarken toe. Om de R. katholieke Kerk meer aanzien te geven onder de Heidenen, bevorderde hij zeer het stichten van kerken, kapellen en kloosters. 1 >e kapel van St. Thomas, die echter aan den Zaligmaker was gewijd geworden onder den naam van 't Oratorium van het //. Knus, verving hij door eene kerk. Deze kerk werd in 726 tot Kathedraalkerk gewijd, van een klooster voorzien, toegewijd aan St. Maarten en later, als Dom, verhe\ en tot kathedraal- en metropolitaankerk van Nederland. < >uk deed \\ illebrord de St. Salvatorskerk bouwen, waaraan hij een kapittel van kanunniken toevoegde. Eens op Walcheren geland, vond hij de landzaten vergaderd, om aan Wodan offers te brengen. Dit gezicht wekte zoozeer zijn ijver op, dat hij de menigte scherp bestrafte en het afgodsbeeld vernielde. Maar nu werden de offeraars op hun beurt vertoornd en een van hen bracht den aartsbisschop met zijn zwaard eene wonde toe, die gelukkigerwijze niet doodelijk was. Na den dood van Radboud <: 7 1 'J)< die hem menigmaal in de prediking onder de Friezen tegenstond en hem hinderde in het rustig bezit van zijn bisschopszetel, kreeg hij nieuwe kracht, oin zijne zendingszaak uit te breiden, wat nog meer het geval was, toen Karei Martel in 726 Friesland voor goed aan zich onderwierp. Naar de Betuwe zond hij Werenfrid, die te Kist, Westervoort en omliggende plaatsen predikte. Na vijftig jaren in ons land werkzaam geweest te zijn in den dienst van het Evangelie, stierf hij op hoogen ouderdom, door vriend en vijand bemind of geëerd. Switbert, een zijner medehelpers, stichtte eene kerk te 1 )uurstede en bezocht de langs den Rijn wonende Franken. Onder hen bouwde hij een klooster, waaruit later de stad Kaiserswerth ontstaan is. Ook twee aanzienlijke vrouwen, de zusters Begga en Geertruid (dochters van l'epijn van Landen, wiens vrouw Itte of Ydeburg moet geheeten hebben) schijnen zich destijds reeds in het stichten van kerken en kloosters beijverd te hebben. De naam der eeiste is waarschijnlijk aan het Bagijnen-vrouwenklooster gegeven en in Geertruidenberg is Geertruids naam vereeuwigd, waar zij eene kapel stichtte, die door A mandus werd ingewijd. Geertruid was abdis te Nivelles in België en werd als een heilige vereerd. Aangaande Willebrordus verhaalt de legende, dat hij eens op een voetreis door Kennemerland met zijn volgelingen door dorst gekweld werd. Wijn was er niet meer in de kruiken en geen woningen waren nabij. De zon scheen brandend heet en het gezelschap dreigde van vermoeidheid en dorst te bezwijken. Willebrord liet nu haastig eene tent opslaan en daarin een ondiepen kuil graven. Nadat dit geschied was, wierp hij zich op de knieën en klaagde zijnen nood aan God. En zie, de kuil vulde zich met helder en rein water en allen konden hunnen dorst lesschen. Deze bron is tot op dezen dag te Ueiloo (d. i. Heiligeloo, Heilige stede) en wordt als Willebrordusput door velen vereerd. De kerk te 1 leiluo moet ook door Willebrord gesticht zijn. Zendeling Bonifacius heette eigenlijk Winfried. I lij was uit een adellijk Angelsaksisch geslacht afkomstig en omstreeks 680 te Kitton in Wesscx geboren. Reeds vroeg begaf hij zich in een klooster en werd in 7IO tot priester gewijd. In 7 K> vertrok hij met andere zendelingen naar ons vaderland, kwam bij Brielle aan wal en ging van daar naar Duurstede. Vervolgens bezocht hij Radboud om diens onderdanen te bekeeren, doch kon daar weinig uitrichten. Nog binnen het jaar keerde hij naar Engeland in zijn klooster te Nutschelle terug. Twee jaren later hervatte hij zijne zendelingstaak, doch begaf zich eerst met eenige anderen naar Rome, om van paus Greogorius II kerkelijke machtiging tot zijn werk te ontvangen. De paus gaf hem. wat hij wenschte en benoemde hem als zendeling van Petrus onder de heidensche volkeren aan de Oostzijde van den Rijn. Met eenige relequiën van heiligen trok hij over de Alpen naar I hüringen, doch toen hij van den dood van koning Radboud vernam, en hoorde dat Karei Martel Friesland geheel had veroverd, begaf hij zich naar bisschop YY'illebrord te Utrecht en stond dezen drie jaren als medehelper bij. YVillebrord wilde hem zijn bisdom afstaan, maar Winfried weigerde beslist. In 723 reisde hij naar Saksen, waar hij twee heidensche vorsten doopte en te Amöneburg een klooster stichtte. Ilij trok verheugd naar Rome en bracht den paus van zijn rijk gezegenden zendingsarbeid op de hoogte, (iregorius vereerde hem nu met den naam Ronifacius. d. i. Weldoener. Later in Hessenland arbeidende, vond hij te Geismar een overouden eik, welken de Hessen aan Thor, den dondergod, gewijd hadden. Ronifacius verzocht den boom om te mogen hakken en het volk stond het hem toe. Toen hij hiermede bezig was, verwachtte de talrijke schare, dat Thor hem voor zijn roekeloos bestaan door den bliksem zou dooden, doch toen dit niet geschiedde, maar de zendeling ongedeerd bleef, ook toen de boom reeds lang was geveld, erkenden de Heidenen de krachteloosheid hunner goden en bekeerden zich op Bonifacius prediking tot het Christendom. In 732 werd de ijverige man door den paus tot algemeen bisschop van Duitschland verheven en op den Duitschen rijksdag in 745 werd hij tot aartsbisschop van Mentz benoemd. In 753 gaf hij dit aartsbisdom aan zijn kweekeiing Lullus over en vertrok naar Friesland, om aldaar nogmaals van zijn Heiland te getuigen. Den jden Juni 755 nabij Dokkum gekomen (waar thans het dorpje Murmcrwor.de, d. i Moorderwoude, ligt) werd hij met nog 52 zijner gezellen door de Heidensche Friezen overvallen en wreedaardig vermoord. Met recht wordt hij de apostel der Duitschers genoemd. Het zaad, door hem gestrooid, mocht rijke vruchten dragen. Ilij werd begraven in zijne abdij te Fulda. HOOFDSTUK III. Abt Gregorius. De zendelingen I.udger. Wil Ie had en Qdulphus. Strijd van Karei den Groetten tegen Witte kind. De Noormannen. Hertlief, de blinde zanger. Bonifacius had meermalen onderwijs gegeven aan de I trechtsche kweekschool, die op beroemde leerlingen kon roemen, o.a. op abt Gregorius, koning Karloman, Lullus, enz. (iregorius werd later bestuurder der kerk te Utrecht en wist de kweekschool tot ongemeenen bloei te brengen. Ilij stamde af van den Frankischen koning Dagobert en werd opgevoed in het klooster I'faltz bij Trier, waar zijne moeder Abela abdis was. Van zijn 15de jaar was hij een getrouw leerling van Ronifacius geweest. I.ater abt te Utrecht geworden, arbeidde hij ijverig aan de bekcering der Friezen. Twee zijner broeders werden in een woud vermoord. Men spoorde de daders op en bracht ze gebonden voor Gregorius. Ilij behandelde ze echter met liefde en schonk hun de vrijheid weder, hen wijzende op de woorden der Schrift: Zondigt niet meer, opdat u niet iets ergers geschiede ! Ludger, in 746 te Wierum bij Dokkum geboren, predikte met ijver van 776 tot 7S4 het Evangelie in de omstreken van Dokkum. < >p het eiland Rottum veranderde hij de afgodstempels in kerken en stichtte eene kerk te Werden. Door Karei den Grooten werd hij met het bisdom Munster begiftigd. Met Willebrord waren als zendelingen naar hier overgekomen : Suitbcrt, Adelbert en Wereufrid. Engelmund en de twee Ewaldussen zijn hem later gevolgd. De laatsten werden wegens het verschil van hoofdhaar van elkander onderscheiden door de bijnamen de witte (of blondt) en de zwarte. Suitbert, in Engeland geboren, in Ierland monnik geworden, was abt in het klooster Dacorc in Cum herland. Men heeft hem den apostel van Teisterband genoemd. Hij mocht de omstreken van Tiel, Hommel en 1 leusden voor het Christendom winnen en wordt vereerd als de stichter der kerken te Rijswijk, Hagestein. Schoonrewoerd, Arkel, Oud-lleusden, enz. Adelbert was van koninklijken bloede, was in Ierland diaken en wordt vaak de Leviet genoemd. Veelal had hij zijn verblijf te Egmond, toen nog Hallum genoemd, bij zekeren Egge, naar wien het dorp Egmond is genoemd. Eebuinus trok in 772 naar Overijsel en stichtte te Hiulpa (Wulpen! en Deventer kerken. Marcellinus, kweekeling der Utrechtsche school, arbeidde in Twente en stierf te Oldenzaal. Willehad predikte in Groningen. Eens viel hij in handen van een bende woeste heidenen. Men wilde hem vermoorden, doch door zijn zachtmoedigheid getroffen besloten ze, dat het lot over hem beslissen zou. En God deed dat lot zoo uitvallen, dat het leven van zijn trouwen knecht gespaard bleef. Den heidenschen tempel te Vries heeft hij waarschijnlijk in eene kerk veranderd. Ilij was de eerste bisschop in Bremen en als zoodanig was Friesland, Groningen en een gedeelte van Drente aan zijn herdelijke zorge toevertrouwd. Een der laatste zendelingen was Odulphus, te Oorschot uit een aanzienlijk geslacht geboren. Tot priester gewijd, wilde hij zich in een klooster afzonderen, doch op de bede zijner ouders werd hij pastoor in zijne geboorteplaats. Maar ras gevoelde hij roeping tot een uitgebreider werkkring en daarom begaf hij zich met achterlating van al zijn bezittingen naar Utrecht. Nadat hij hier een tijdlang in een klooster had doorgebracht, werd hij door bisschop Frederik naar I" riesland geroepen en predikte te Stavoren en elders tegen de Sabelliaansche en Ariaansche ketterijen. (') Volgens de kronieken heeft hij veel gedaan ter vestiging der Christelijke waarheid in Friesland en om wreede wolven in zachtmoedige lammeren te veranderen. In zijn ouderdom vestigde hij zich te Utrecht, waar hij den 12 Juni 838 overleed. Vele wonderen worden hem toegedicht, ook de gave der profetie. In latere tijden zijn vele kerken in ons vaderland hem toegewijd. Na het midden der 8e eeuw scheen het grooter deel van Nederland reeds een Christenland geworden. 'I'och waren Wodan en Thor nog niet geheel overwonnen, vooral niet in West-Friesland, < 'verijsel, Drente en Friesland. Voor dat volkomen zou geschied zijn, moest eerst nog een zware kamp worden gestreden. Wittekind, de vorst der Saksers, bleef nog lang de handhaver der Saksische onafhankelijkheid tegenover Frankische overheersching en daardoor tevens aanvoerder van het Saksische heidendom. Bij hem sloten de I leidensche Friezen zich aan, terwijl hun land reeds aan de Franken grootendeels onderworpen was. Telkens vielen Wittekinds benden in Friesland, verwoestten de kerken en trachtten op allerlei wijze het doorbrekende Christendom te vernietigen. Telkens echter trad Karei de Groote, de reus van het Westen, hun in den weg. Karei had zich een Iiuropeesche monarchie gevestigd, zijn arm strekte zich over geheel Europa uit. Reeds had Wittekind met minder gelukkigen uitslag Charlemagne bestreden, toen de mare, dat deze in Spanje bemoeilijkt was, hem wederom in 774 in Friesland deed vallen, en daar het Christendom te vuur en te zwaard verwoesten. Zoo spoedig mogelijk keerde Karei nu uit Spanje terug. I [ij kwam, streed, overwon — en lijfde Friesland nu voor goed in het Frankenland in. Fn toch, nog eenmaal verhief zich Wittekind. Zijne Saksers vielen weder in Friesland. Doch mochten ze daar Charlemagne ook bestrijden, de Friezen over het algemeen waren reeds vatbaar geworden vooi den hoogeren geest van het Evangelie en hadden voor hun verouderd Heidendom geen gevoel meer. Van het Saksenverbond afgescheiden, deelden zij, met aflegging van hun nationale antipathie, in het Christengeloof. Ten laatste liet ook Wittekind zich doopen en was het verzet, zoowel van Saksers als Friezen voor t^oed gebroken. I Iet laatste bedehuis van den afgod Forte op Ameland werd in een Christen-bedehuis herschapen. Het Christelijk beginsel was van nu af aan onuitdelgbaar in ons land. Dat ondervonden in de 9e en 10e eeuw de woeste Noormannen. Mochten zij al onder aanvoering van een Godfried en anderen, afgedaald uit het hooge Noorden, plunderend en verdelgend en verwoestend op ons vaderland aanvallen, steden en dorpen, kerken en kloostersom- (1 Sahellius (3c eeuw) ontkende het onderscheid der drie Personen en leerde, dat Vader, Zoon en Heilige Gee*t slechts verschillende openbaringsvormen waren. Arius (40 eeuw; utkende de eeuwige Godh*i i des Zoons en leerde, dat de Zo >11 een schepsel des Yadors wa^ verhalen, Duurstede verwoesten, de Maartenskerk van Groningen in puin leggen, den Utrechtschen bisschop met zijne geestelijkheid tijdelijk verdrijven, — men was in ons land te zeer van het Christendom doordrongen, dan dat men niet, aan Gode getrouw, het Evangelie tegen 1 leidensch geweld zou verdedigen, zooals men vroeger dat het 1 leidendom gedaan had tegen de Frankische Christenen. Zoo werd het heidensche Nederland voor den Heiland gewonnen. De Noormannen deden zich bij hunne invallen inzonderheid als vijanden van het < liristendoni kennen. Meestal vielen zij het eerst op kerken en kloosters aan en had de geestelijkheid veel van hen te verduren. In plunderden zij Utrecht en verwoestten de St. Maartenskerk. Bisschop I lungerus \ luchtte naar Keizer Dotharius, die hem het klooster Berg (' 'dieliënburg) tot verblijf schonk. Keizer Otto 1 verdreef de Noormannen uit Utrecht en bisschop Balderik keerde in de stad terug. Balderik zag zijn bisdom tot grooten bloei komen en overleed in 876. In 1010 vielen de Noormannen, doch nu te vergeefs, weder Utrecht aan. Dagobert van Frankrijk had de in 631 door hem binnen l tieclit gestichte St. Thomaskapel onder het bestuur gesteld van de Keulsche diocese op voorwaarde, dat de bisschop van Keulen het volk der !• liezen tot het geloof der Christenen zou bekeeren. Maar, gelijk wij zagen, het was niet uit het Zuiden en Oosten, dat het E vangel iel icht vooi het Noorden daagde, maar 1 it Engeland en Ierland, waar het sedert het einde der 6e eeuw een vruchtbaren bodem had gevonden. Toen Willebrordus aan deze kusten landde, was hij een zendeling, die hier het Evangelie kwam brengen. Maar de I rankische vorst Pepijn haalde hem over, om naar Rome te gaan, zich door den 1 aus te laten wijden en zich te doen afzenden naar de heidensche I.' riezen. \Y illebrordus gaf aan dezen wenk gehoor, evenals koit daarna Bonifacius. Zoobiachten beide mannen met het Evangelie het pausdom in onze erve binnen. Willebrord was onder den naam Clemens, den 22 November 695 (of 696) door paus Sergius tot bisschop van Utrecht en aartsbisschop der Friezen ,,ewijd. I lij stierf in 739 en, naar oude schrijvers beweren, werd Eoban, die later in gezelschap van Bonifacius bij Dokkum als martelaar stierf, zijn opvolger. Iloe het zij. zeker is het. dat in 741 de bisschoppelijke stoel ledig stond. Karloman, prins der Franken, droeg aan Bonifacius op, een bisschop aan Utrecht te geven. De Keulsche bisschop echter, zich beroepende op de bepalingen, door Dagobert hij de stichting der St. Thom;iskapel gemaakt, beweerde, dat het kerkelijk beheer van Utrecht hem toekwam. Bonifacius antwoordde hierop, dat het Keulsche stift niets had gedaan, om de bekeering der briesche Heidenen te bevorderen en wilde van Karlomans opdracht geen afstand doen. De twist tusschen de beide l'relaten werkte zooveel uit, dat de beminnelijke Grcgorius, die na Bonifacius' do >d de Friesche Kerk verzorgde, nooit bisschop is geworden, en. ofschoon dien rang ten volle waardig, geen hoogerc plaats bekleedde, dan die van abt der kanunniken te Utrecht. Na het overlijden van Grcgorius, den 2; Augustus 775, kwam het bestuur der Friesche kerk aan Albrik of Alberik, d:e zich eveneens vergenoegde niet den titel van abt, totdat hij van den Keulschen bisschop zeiven, waarschijnlijk Ricolfus, de ordening ontving. Daardoor was de z Ifstandigheid van het L trechtsche bisdom buiten alle :i twijfel gesteld. \ an Karei den (jrooten, ook wel Charlemagne genoemd, spraken wc reeds. Hij werd op het Kasteel van Saltzburg in Ópper-Beieren in 74- geboren. Ilij wordt verschillend beoordeeld, door sommigen te hoog verheven, door anderen te laag geschat. Doch als men den tijd, waarin hij leefde, in aanmerking neemt, dan heeft hij groote verdiensten omtrent de verbeterde wetgeving en de verbreiding van het Christendom, hoezeer de middelen, die hij daartoe bij de Saksers bezigde, al te gestreng waren. Als voorstander der beschaving wist hij door goede scholen kennis te bevorderen; den land- en tuinbouw moedigde hij aan ; vandaar, dat hij gaarne, als hij verpooz.ing zocht van staatszorgen op het Valkenhof te Nijmegen, in welks omtrek het Rijkswald hem sehoone gelegenheid bood, zijne jachtlust te voldoen, zijne tafel voorzien zag van keurig ooft, in zijne tuinen aangekweekt. 1 lij liet de Vlaamsche moerassen in bruikbaar land herscheppen en legde zoo den grond der latere welvaart van dat rijke gewest. \\ ij mogen hem niet als heilige vereeren; zijne nagedachtenis is ons echter dierbaar, daar hij vele wolken van duisternis, die op de volken rustten, heeft verdreven. Zijne geschiedenis is door l'.ginhart in t Latijn geschreven Karei liet, ten dienste der geestelijken, door I'aul Warnefried een verbeterde verzameling van homilaria (d. i. uittreksels uit de preeken deiKerkvaders) bijeenbrengen, naar de zon- en feestdagen ingedeeld. Op Kaïels vei langen verbeterde Alcuinus de \ ulgata en werden landerijen aan de kerken en tienden van vruchten en het graan aan de priesters gegeven. In 801 beval Karei: De bisschoppen moeten de hun toevertrouwde kerspelen rondgaan en daar onderzoek doen naar bloedschande, vadermoord, broedermoord, overspel, bijgeloovigheden en andere misdaden en stelde zoo het >Send- (waarschijnlijk Synode-) gericht , m. Als echt Germaan had hij een afkeer van den beeldendienst. Hij liet scholen oprichten ter opleiding van de geestelijkheid, maar ook Duitsche scholen, scholen voor het volk. Hij overleed in 814. Ken man, die met zijn talent veel gedaan heeft voor liet Koninkrijk Gods, is Bernlef de Zanger. Het verhaal zijner bekeering is merkwaardig. Op een zijner tochten kwam zendeling I.udger in liet dorp 1 lelewirt (het tegenwoordige Holwerda?), niet ver van Delfzijl gelegen. Met zijne leerlingen aldaar ten huize cener vroinv vertoevende, verscheen een blinde zanger, bij liet Friesche volk zoozeer geliefd, voor de deur. Het was Bernlef, ten van die geboren dichters, wien het eene tweede natuur is, hunne gedachten in poëtisch gewaad tc kleeden en ze op de huppelende maat der woorden te doen overgaan in het hart der hoorders. Reeds voor drie jaren was hij blind geworden en moest nu van huis tot huis rondgeleid worden, om zijn gave des lieds te doen hoi ren. Het liefst bezong hij de groote daden van het voorgeslacht, de roemrijke oorlogen der vorsten. Geen wonder, dat de krijgshaftige Friezen hem liefhadden en gaarne mochten hooren. I.udger begreep, wat zulle een man voor de verl reiding van het Christendom worden kon. Hij vroeg daarom Bernlef: Wilt ge uwe zonden belijden en vergeving er van ontvangen?' en toen hij van den zanger een toestemmend antwoord ontving, verzocht hij dezen den volgenden dag terug te komen. Ludger ontmoette echter vóci dien tijd Bernlef op den weg. De zendeling steeg aanstonds van zijn paard, scheidde zich van zijne gezellen af. wandelde met den zanger voort en verklaarde Bernlef het Evangelie. Fn toen deze daarop zijne zonde beleed en begeerde < hristen te worden, maakte Ludger op de oogen des blinden het tecken des kruises, strekte de hand uit en vroeg: Ziet gij iets: — sLwe hand zie ik, riep Bernlef verheugd «Breng dan uwen dank aan den almachtigen God,» antwoordde Ludger. In het nabijzijnd dorp bevond zich eene kapel. Daar aangekomen, trad Ludger de kapel binnen, bad en dankte mei hem en deed hem onder eede beloven, dat hij (Bernlef) nimmer zou zeggen, hoe hij het gezicht terug ontvangen had. De zanger bleef dien eed getrouw. Toen hij na dien tijd weer van dorp tot dorp en van huis tot huis trok, liet hij zich, evenals vroeger, bij de hand leiden, als ware hij nog blind. I .udger onderwees hem in de Christelijke leer en leerde hem de psalmen. En de zanger zong nu niet meer liederen ter eere van Wodan en Donar, maar lofzangen voor den God der Christenen en mocht het middel in de hand des Heeren zijn, dat vele Friezen den Heiland leerden kennen. En toen Ludger later tijdelijk Friesland verliet, droeg hij aan Bernlef op, ten nutte der Kerk gebruik te maken van de liefde, die hij onder het volk genoot, de inenschen trouw te bezoeken en overal, waar hij ongedoopte kinderen in levensgevaar mocht vinden, den nooddoop te bedienen. De zanger voldeed aan dezen wensch. Hij stierf op hoogen ouderdom. Hoe zal ik na u nog kunnen leven? zeide zijne vrouw weenende, toen hij op sterven lag. slndien,» was zijn antwoord, ik iets van den Heere zal kunnen verwerven, dan zult gij na mijn dood niet lang meer leven. En werkelijk volgde zij hem 15 dagen later in eene betere wereld. HOOFDSTUK IV. I'tn cfits bisschoppen. Het Sticht kwam tot grooter bloei tengevolge van het krachtige bewind van Karei den Grooten. Deze vorst steunde den bisschop Alberik door koninklijke giften en schonk bij een bezoek te Nijmegen aan de Utrechtsche kerk den 7 Juni 777 een 'lc,f te Ueusden, benevens eene kerk bij Wijk bij Duurstede of Rhenen. Alberik vond in den vromen Fries Ludger, later de eerste bisschop van Munster, een wakker medehelper, ilii stierf in 7^-> terwijl \\ ittekind aan het hoofd van een leger Saksers en Friezen de gemeente in liet noorden van ons vaderland verwoestte. Zijn lijk werd bijgezet in de reeds door Willebrord gestichte St. Salvatorskerk te Utrecht. Ken opvolger van Alberik, bisschop Frederik, wiens ouders te Sexbierum woonden, stamde af, naar beweerd werd, van koning Radboud. Als een toonbeeld van een ijverig herder, vriend der armen, verpleger van kranken en prediker geroemd, was hij veelvuldig op reis, om nieuwe gemeenten te stichten, kerken te wijden, priesters en leeken te onderrichten en te waken tegen afwijkende meeningen, als b.v. door Sabellius en Arius waren geleerd. Zijn ijver, om de eenheid van liet Frankische rijk te helpen bewaren, berokkende hem de vijandschap van Judith, de laatste vrouw van Lodewijk den Vromen, in zoo hooge mate. dat deze vrouw den kerkvorst, terwijl hij zijn gebed in de St. Janskapel der St. Salvatorskerk verrichtte, door een gehuurd booswicht om liet leven liet brengen (18 Juli 838). Onder bisschop Hunger of Hungarius (Hungerius) verwoestten in 852 de Noormannen de St. Maartenskerk in Utrecht, doodden een groot aantal geestelijken en verstrooiden de overigen. Ook Hunger moest vluchten, eerst naar 1'rüm en vervolgens naar Berg aan de Roer, later Odilienberg genoemd. De overgang van een der Deensche vorsten, Roruk tot het Christendom, schijnt Hunger gelegenheid geschonken te hebben, zich weder te Utrecht te vestigen. De geschiedschrijver Heka vermeldt het jaar 866 als dat van zijn dood. Van 900 917 werd Utrecht door bisschop Radboud bestuurd, die door graaf Balderik, den voornaamsten persoon in Twente, werd opgevolgd. Deze was niet alleen een wakker kerkvoogd, maar meer dan zijne voorgangers deed hij zich ook als regent met betrekking tot weieldlijke /aken kennen. De bisschoppen hadden telkens van Frankische ot Duitsche vorsten aanzienlijke goederen ontvangen, die z zijn ouden dag werd hij blind. Hij stierf in 1010 en werd te Utrecht begraven. Willem I van I'ont of (leider 11054? 1076) was zeer heerschzuchtn;. 1 lij poogde Holland tot een achterleen van het Sticht te verheffen, wat hem niet mocht gelukken. In 1064 ondernam hij een pelgrimstocht naar het II. land. Aan dien tocht namen ook deel de aartsbisschop van Mainz, de bisschoppen van Hamberg en Regensburg en nog 7000 pelgrims van verschillenden stand. Teruggekeerd, schaarde hij zich in den strijd tussehen paus Gregorius VII en den Duitsehen Keizer Hendrik IV aan de zijde van den laatste. Zelfs sprak hij over den paus, over den meineedigen monnik, die zich tegen zijn keizer had verheven , zooals hij zich uitdrukte, den ban uit. Koenraad van Zwaben (1076 109c)) toonde zich eveneens een trouwe aanhanger van Hendrik IV, die deze gehechtheid rijkelijk vergoedde. Hij stichtte de St. Mariakerk te Utrecht en werd in 1099 vermoord. Bisschop (ïodebald (iit2 112S) ontving van paus ('alixtus II het recht 0111 een myter te dragen. Den 23 September troffen de keizer en de paus een belangrijke overeenkomst, waarbij de keizer afstand deed van het tot heden door hem uitgeoefend recht, om aan de hooge geestelijken door het schenken van een ring en staf de investituur te verleenen. Van 1111 af aan werden de bisschoppen door de kanunniken der vijf Utrechtsche kapittelkerken gekozeh. Kanunniken waren kapittel-, dom- of stiftheeren en werden aldus genaamd, omdat zij de algemeene bepalingen en wetten (canones) der Kerk-, als hunne bijzondere stiftsregelen, moesten opvolgen, en ook, omdat hunne namen op de lijs. (canon) der kerkedienaren stonden geschreven. Zij vormden geene monnikenorde. wel een kapittel en leidden in een klooster een gemeenschaplijk leven. Oorspronkelijk waren zij de dienstdoende geestelijkheid d^r moederkerken. In l'trecht had men vijf kapittels, n.1. van St. Salvator, St. Maarten, St. Pieter, St. Jan en St. Marie, die tezamen het generale kapittel, den Senaat van den bisschop, uitmaakten. Hoe meer de kapittelgoederen toenamen, hce meer de kanunniken het kapittelhuis gingen verlaten en in bijzondere huizen wonen, om meer naar welgevallen tt kunnen leven. Hunne bediening lieten ze dan door plaatsvervangers waarnemen. Zij werden in dat geval wereldlijke kanunniken genoemd. Zelfs begon men langzamerhand meer geestelijken aan te stellen, dan voor den dienst noodig was. Zulke kapittels noemde men sine cure's , d.i. zonder zorgen. De deken van het kapittel was met de geestelijke, de proost met de wereldlijke zorg belast. De schatmeester moest de kerk- sieradien en andere schatten bewaren ; de scholasticus gaf in de kapittelscholen onderwijs en wees de koralen voor den dienst aan, terwijl de kameraars de registers en goéderen van het kapittel onder toezicht van den proost verzorgden. Meest waren ze wereldlijke kanunniken, d. i. die huiten het kapittelhuis leefden. Bisschop Godebald bestrafte de reguliere kanunniken te Middelburg, die door hun onzedelijken levenswandel groote ergernis hadden gegeven. 11 ij liet ze uittrekken en verving ze door monniken, uit Antwerpen ontboden. Zoo trachtte hij de tucht overal te handhaven. Hij stierfin de abdij Oostbroek, nabij Utrecht, den 14 Nov. 1128 HOOFDSTUK V. Hi t bisdom Utrecht. Pc (Jtnxhtsfhe domtoren voltooid. Lokhorsten en Lichtenbergers. David en Filips van Bourgondie. \\/schillende rangen onder de geestelijken en hunm ■werkzaamheden. Soorten van kerken. Andreas van Cuyk (1128—1138) is waarschijnlijk de eerste, die door de vrije keus der kapittelen tot bisschop werd verheven, (lij herstelde de tucht in de abdij ^te Egmond en bij het kapittel te Sta voren en stichtte nieuwe kloosters, zooals die te Mariënwaard in 1129, te Oudwijk bij Utrecht in 113T, te Rijnsburg in 1133 en te Bern (bij I leusden) in 1134. Na hem werd Herbert, een Fries uit Fivelegoo, tot bisschop verkozen (1138 1150.) In zijn tijd belegerde Dirk \'I van Holland Utrecht, doch werd door het bedreigen met den kerkban genoopt, liet beleg op te breken. I11 1148 ontstond er een geweldige brand in Utrecht, waardoor zelfs de kerken van St. Maarten, St. 1'ieter, en St. Jan, de St. 1'auluskerk en de kapel van het H. Kruis vernield werden. Gelukkig bleef de St. Salvatorskerk als door een wonder gespaard. In den zomer van 1149 werd Utrecht door eene pestziekte geteisterd, waardoor dagelijks binnen die stad gemiddeld 40 nienschen werden weggerukt. Onder Godfried van Rlienen (1156—i'7^) werd het Sticht in 1170 door een der hevigste stormen uit de 12e eeuw geteisterd. Niet alleen werden duizenden er door gedood, maar deplas Almere — liet oude meer Flevo — werd door den storm tot de tegenwoordige Zuiderzee uitgebreid. Onder de geredden waren velen huiverig, om de verwoeste streken op nieuw te ontginnen. Velen vestigden zich op Noord-Beveland, waar /ii drie dorpen stichtten, die zij naar hunne vroegere woonplaatsen, Kampen, Zwollekerkc 011 Wissekerke noemden. Bisschop Godfried versterkte de grenzen door het bouwen of vernieuwen van vier kisteelen: Ter Horst (omstreeks 1158), Woerden (1160), Montfoort (i 170) en Vollenhove of het Oldehuis (1 178). (>ok bouwde hij de door den brand vernielde domkerk weer op. Otto II \an Lippe (1216—12271 vergezelde koning Atidreas 111 van Hongarije op een kruistocht. Na Cyprus aangedaan te hebben zeilde men naar St. Jean d'Acre, waar men zich ontscheepte, men richtte overigens zeer weinig uit. Otto III van Holland (1235 1249) werkte voor de verheffing zijns neefs Willem II (graaf van Holland) tot Roomsch-koning en werd door dezen ondersteund in den strijd tegen den graaf van Goor. Onder Jan I van Nassau (1267—1288) erlangde graaf Kloris V een beslissenden invloed op de aangelegenheden van het Sticht. Den 22 Maart 1321 legde de deken Jacob van Oudshoorn, onder het bestuur van bisschop Krederik II van Sierck (1317 1322) en in vereeniging met den oudsten kanunnik, Gijsbrecht van Everdingen, den eersten steen aan den hooien, breedeu domtoren, die na een arbeid van 61 jaar zoo heerlijk werd voltooid. De verheffing van Krederik III van Hlankenheim tot bisschop (1393 1423) werd door hertog Willem van Gelder doorgedreven. Zijn bestuur was zeer onrustig. 1 >c burgers van Utrecht, toen de grootste en machtigste stad van geheel Noord-Nederland, bleven helaas bij voortduring in partijen gesplitst, van welke de eene, de 1 .ichtenbergers, steeds met I lolland bleef heulen, terwijl de andere, de Lokhorsten, een tegenovergestelde staatkunde bleef volgen. In 1413 gaf die verdeeldheid tot ernstige botsingen aanleiding, ten gevolge waarvan de domdeken Herman van Lokhorst in staat werd gesteld, om de burgemeesters van Utrecht, |an van Lichtenberg en Jan van Klarenburg te verbannen, hunne vrienden in de gevangenis te werpen en anderen van hunne bezittingen te berooven. Deze smaad, zijnen vrienden aangedaan, werd door graal \\ illem \l\an Holland hoogst euvel opgenomen. Hij verbood zijnen onderdanen allen omgang met de Utrechtschen, waardoor handel, nijverheid en verkeer zoo goed als geheel werden belemmerd. De Lichtenbergers gaven den Lokhorsten de schuld hiervan, waardoor de laatsten de menigte tegen zich kregen. Den 17 Mei 1415 had er een geweldige oploop plaats, waarbij de Lichtenbergers zegevierden. De raad van Utrecht, bevreesd voor het voortduren der onlusten, weigerde de bannelingen uitdepaitij der Lichtenbergers zoowel als die uit de partij der Lokhorsten weder binnen de stad te laten. Door twee verdragen met graaf Willem VI en met den oproerigen leenman van den bisschop, burggiaat Jan van Montfoort, herwon het Sticht gelukkig de rust, die het zoo lang had ontbeerd. Bisschop Gijsbrecht van Biederode (1455—1456) poogde de Lichtenbergers met de Lokhorsten te verzoenen en wist te bewerken, dat vele verbannen edelen zich weder binnen Utrecht mochten vestigen. Dit alles had evenwel ten gevolge, dat telkens botsingen ontstonden, die den 25 April 1456 tot zulk een hoogte stegen, dat een bloedbad binnen de stad plaats greep. Intusschen had hertog Filips van Bourgondië weten te verkrijgen, dat het Roomsche hot" zijnen zoon David, die alreeds bisschop van ihérouanne was. tot bisschop van Utrecht aanstelde. hilips rukte nu met een aanzienlijke krijgsmacht in het zuidwesten van Utrecht. Gijsbrecht, door den paus in den ban gedaan en door velen verlaten, deed 1111 ten behoeve van David van Bourgondië afstand van zijne rechten op het Utrechtsche Stift. David van Bourgondië bestuurde Utrecht van 1456—1496. Deze zoon van het weelderige Bourgondische huis, die pracht, hoofsche zeden en de verfijnde genietingen des levens op zoo hoogen prijs stelde, werd in '4^.3 een \ liile mestkar geworpen en zoo, onder bespotting en gejouw, naar Amersfoort gevoerd, waar de ridder Van Broekhuizen zijne bewaking op zich nam. Maximiliaan van Oostenrijk stelde zich aan het hoofd van een leger, om zijn bloedverwant David ter hulpe te komen. Hij onderwierp Utrecht en werd als wereldlijk voogd overliet bisdom erkend. Na een rusteloos bewind van overleed bisschop David den 16 April 1496 op zijn prachtige residentie, het slot Duurstede te Wijk. Hij had zijne tegenstanders, de Hoekschen, hardnekkig vervolgd en niet altoos die vergevensgezindheid aan den dag gelegd, welke een Christen betaamt. Doch men kan hem den roem niet ontzeggen, zicii steeds een voorstander der kunsten en wetenschappen betoond te hebben. Hij poogde den lust tot letteroefeningen op te wekken, ijverde voor de verbetering van het kerkgezang en bejegende den waardigen Wessel Gansfort met warme vriendschap. Ook mogen wij niet vergeten, dat hrasmus tot Davids lofredenaars behoorde. Gelijk wij zagen, was de kerkelijke macht aanvankelijk de eenige, die de bisschoppen hadden. Van de Schelde en de Waal in het zuiden tot de Noordzee in het Noorden strekte zich als zoodanig het gezag van l trechts bisscnop uit. Sedert de keizers en andere machtige mannen van tijd tot tijd allerlei bezittingen aan den bisschoppelijken stoel schonken, verkregen zij ook wereldlijk gezag, dat zich allengs, behahe over l trecht, ook ovei Overijsel, daarom Oversticht geheeten, alsmede over Groningen en Drente uitstrekte. Die wereldlijke macht der Utrechtsche bisschoppen werd evenwel zeer beperkt door de kanunniken tier vijf kapittels, wier vergadering tezamen den naam droeg van het kapittel van l trecht. Zonder de toestemming dier kanunniken mocht de bisschop geen gebied van t Sticht vervreemden, noch oorlog voeren i of vrede sluiten, gelijk hij ook in het kerkelijke aan hun gevoelen gebonden was. Sedert hij in de oorlogen, die hij zoo veelvuldig voerde, de hulp van edelen en steden noodig had, begonnen ook deze standen invloed op l'trechts regeering te krijgen. Zoo werd de grond gelegd tot de vergadering van de Staten van Utrecht, die sinds de 15e eeuw werd beschreven. De geëligeerden, d. i. zij, die uit de vijf kapittels werden gekozen, waren liet eerste lid ; de edelen, die ridderhofsteden bezaten, waren het tweede en de stad Utrecht (wellicht met nog enkele kleinere steden) was het derde lid. l)e macht van den bisschop was overigens groot. I lij had de geestelijke rechtspraak en kon boetedoeningen van vernederenden aard opleggen. Maar daar zij 11 bisdom gelegen was tusschen Holland en (ielderland, was de bisschop onophoudelijk in oorlog gewikkeld met één dezer Staten. Dit verzwakte zijne macht zoozeer, dat David van Bourgondië, gelijk wij zagen, Maximiliaan van Oostenrijk als wereldlijk voogd over Utrecht moest erkennen. Filips van Bourgondic bestuurde het bisdom Utrecht van 1516 1524. Erasmus noemde hem zijn Maecenas. Bisschop Georgius van Kgmond (1534—>559) wilde de Kerk in de Kerk hervormen. Hij de verkiezing van de Utrechtsche bisschoppen hadden dikwijls schandelijke kuiperijen plaats. Frederik van Sierck (of Syrik) reisde, nadat hij als bisschop in 1317 gekozen was, naar Avignon, om door paus Johannes XXII geconfirmeerd en geordend te worden. Dat reisje kostte hem zijn vermogen. Zijn opvolger Jacobus van Üudshoorn deed bij diens bevestiging dezelfde ondervinding op. Om de goedkeuring over iets van paus Calixtus UI te verkrijgen, zond bisschop Gijsbrecht van Biederode in 1455 een gezantschap naar Rome, dat den 11. Vader 4000 dukaten aanbood. Hoewel Calixtus deze som dankbaar aanvaardde, wachtte hij maanden lang met op het verzoek te antwoorden en weigerde ten laatste, zonder natuurlijk de dukaten terug te geven. De bevestiging van Filips van Bourgondië kostte 12000 dukaten. Het werk der bisschoppen bestond voornamelijk in het ordenen der geestelijken, het inzegenen van monniken en nonnen, het wijden van kerken en altaren, priestergewaden, enz., het bedienen van het vormsel en het bijeenroepen van synoden. De vicarissen zorgden voor het geven of weigeren van gevraagde dispensatiën, verzachtingen of wijzigingen in de toepassing der wetsbepalingen. Het ambt van vicaris was vooral dan gewichtig, als de bisschop afwezig was, onulat hij dan diens plaats bekleedde. Geheel onmisbare helpers voor de bisschoppen waren de suffraganen of wijbisschoppen. Dat waren geestelijken, die de bisschoppelijke wijding verkregen hadden en van den paus den titel van een of ander verloren bisdom in partibus infideliuni (in de landen deiheidenen) hadden ontvangen. Zij woonden te Utrecht, doch reisden veel, om in het bisdom kerken en altaren te wijden, het vormsel te bedienen en verder de handelingen te verrichten, die den bisschoppen waren opgedragen. De bisschoppen der 6e en je eeuw hadden hunne bisschoppelijke of domkapittels, gesloten gezelschappen van geestelijken van verschillende orden, met wie zij een gemeenschappelijk leven voerden en met wie zij den godsdienst in de kathedraal en de belangrijkste aangelegenheden van het bisdom bezorgden. De domgeestelijken werden gewoonlijk kanunniken genoemd. Omstreeks 750 voerde Chrodegang van Metz in strengeren zin voor hen het kloosterleven in. In de 10e en de 1 ie eeuw begonnen zij het gemeenschappelijke leven meer vaarwel te zeggen en betrokken de kanunniken gewoonlijk afzonderlijke woningen, /.ij werden toen koor- of domheeren genoemd. Hunne gezelschappen of kapittels dienden den bisschoppen van advies en namen deel aan de wetgevende macht en het bestuur der diocesen. Zij kozen niet alleen de nieuwe bisschoppen, maar vulden ook de openvallende plaatsen in hunne kapittels aan. De St. Maartens- en de St. Salvatorskerk te Utrecht hadden reeds sinds Willebrords dagen haar eigen kapittel met munster of kloosterhuis, waarvan elk zijn eigen goederen of inkomsten had. Zij traden echter gezamenlijk op bij het behartigen der kerkelijke belangen, hoewel het St. Maarten- of domkapittel steeds het invloedrijkste was. Bisschop Bernulf (f 1054) stichtte nog twee kapittelen, n.1. bij de St. 1'ieters- en de St. Janskerk, terwijl bisschop Koenraad omstreeks 1088 bij de St. Mariekcrk ook nog een kapittel in het leven riep. Soms traden de vijf collegiën gezamenlijk op, b. v. bij het verkiezen van een bisschop en ze werden dan het gem raal-kapittel genoemd. De collegiaalkerken waren gewone parochiekerken, waaraan ook gezelschappen van kanunniken, levende volgens den regel van Chrodegang, verbonden waren. Onder de oudste dezer kerken moeten vermeld worden (buiten Utrecht): de St. Odulfuskerk te Stavoren, de St. Maartenkerk te Hminerik (vroeger tot ons vaderland, nu tot Duitschland behoorend), de Lebuinuskerk te Deventer, de kerken te Oldenzaal, Tiel, Eist, enz. De collegiën van sommige deiier kerken mochten bij bisschopsverkiezingen hunne stemgerechtigden naar Utrecht zenden, waar ze dan deel uitmaakten van het generaal-kapittel. Het Domkapittel te Utrecht bestond uit 40 kanunniken, waaronder waren 9 priesters, 10 diakenen, 10 subdiakenen, 9 acolythen (die nog niet uit de kapittelschool ontslagen waren). De deken was voorzitter van het kapittel, de proost of aartsdiaken stond onder hem, de scholasticus was cantor en regelde den zang enz. Dertig kanunniken hadden de volle, tien de halve inkomsten. I11 de 14e eeuw waren de kapittel- of collegiaalkerken zeer menigvuldig en het getal harer leden bedroeg vele honderden. De 16 koorknapen te Utrecht woonden tezamen in het »choralen- huis. De kerkdiensten der kanunniken werden geregeld volgens een boek, «ordinarius • geheeten, waarin de missen, lessen, hymnen, enz. voor dag en uur, de kleeding der geestelijken en het altaar-ornaat bepaald en omschreven waren. De priester der week» zorgde voor de geregelde waarneming der diensten. De aartsdiakenen hielden het sendgericht (de tucht), inden de jaarlijksche schatting van dekens, stelden dekens aan en bevestigden parochie-priesters. De aartsdiakenschappen waren in dekenaten gesplitst. De maandelijksche dekenaatvergaderingen, waarop al de pastoors van het dekenaat tezamen kwamen, werden kal and vergaderingen genoemd, omdat /.ij op den eersten dag der maand gehouden werden. (') Men meent, dat van de kalandmaaltijden het woord kalant, klant, vroolijke klant of kwant afkomstig is. I loe meer gemeenteleden een priester telde, hoe grooter gewoonlijk zijn inkomen was en vandaar, dat hij in de nabijheid zijner parochie het oprichten van een andere parochiekerk tegenwerkte. Wegens de uitgestrektheid der parochie werden echter op enkele plaatsen kapellen opgericht, waaraan kapel-papen of kapelanen waren verbonden, die door de parochiepriesters werden aangesteld. Zij mochten geen kinderen doopen, huwelijken inzegenen en biecht afnemen. Behalve de reeds genoemde vergaderingen werden er ook wel diocesaan-Synoden of classis, provinciale Synoden en pauselijke Synoden of conciliën gehouden. De inkomsten der Kerk bestonden uit schenkingen van levenden en legaten van afgestorvenen, tienden opgrondenen andere eigendommen, offergaven en geschenken voor kerkelijke diensten, opbrengst van Kerkelijke belastingen enz. HOOFDSTUK VI. Adi llijke fatnilr n. Invloed der kruistochten. Dichters en Schrijvers. I olkstoestanden. Ordalteu Gods. Kloosters en abdijen. De herhaalde invallen en krijgstochten van Denen en Noormannen hebben op de ontwikkeling van het Nederlandsche volkskarakter een grooten invloed gehad en veel tot de ontwaking van den riddergeest bijgedragen. Zij hebben aan de middeleeuwen het kenmerk van stoutheid en kracht verleend, waardoor dit tijdvak de heldentijd der Nederlandsche geschiedenis is geworden. (J) Onderscheiden adellijke geslachten in de middeleeuwen hebben zich door zucht naar wetenschap en ontwikkeling gunstig onderscheiden. (1) lu het l..itijn l .ilendae geheeten (2) Men vergelijke ei het Richterentijdvak in Israël mee. Onder die adellijke geslachten worden geteld de Wassenaars als de oudsten, die reeds in 1085 burggraven van Leiden waren; de lirederode's alsde edelsten, afstammend van Sicco, zoon van den Hollandschen graaf Arnold en de Egmonds als de rijksten. Vooral Nicolaas van Cats. een aanzienlijk Zeeuwsch edelman, die niet Vrouwe Aleida voogd was over Kloris V, bevorderde de letteren, evenals ook Albrecht van Yoorne. ])c schrijvers I.odewijk van Velthem, Jacob van Maerlant en Melis Stoke droegen aan Van Voorne, Van Cats en ook aan graaf Kloris V hunne werken op. W ij veronderstellen daaruit, dat Holland in dien tijd een brandpunt was van letterkundige beschaving. Naast het monnikenwezen ontwikkelde zich hier het ridderwezen, waarvan godsdienst, adel en dapperheid de grondtrekken uitmaakten. Groot was de invloed, die de ridderopvoeding op de kruistochten Uitoefende. Deze tochten werden van 1096 tot 1291 ondernomen ter verovering van Palestina op de Turken. Peter van Amiens, een kluizenaar, riep op de kerkvergadering te Clermont de geloovigen voor het eerst tot een tocht naar het land Kanaan op. Zij, die aan die tochten deelnamen, werden kruisvaarders genoemd, wegens het roode kruis, dat zij aan den rechterschouder op hun kleed droegen. Groot was de invloed, dien de kruistochten op de uitbreiding der beschaving in Europa in het algemeen en in de Nederlanden in het bijzonder uitoefenden. De opgewekte koophandel door het Hanseverbond (1241), waarvan verscheidene Nederlandsche steden (Groningen, Kampen, Zwolle, Deventer, Zutphen, Arnhem, enz.) deelnamen; de meerdere rechten, die aan de steden werden toegekend, benevens de opkomst of verheffing van den vrijen of zoogenaamden derden stand (den burgerstand), dat alles werkte de uitbreiding der beschaving gunstig in de hand. De rijkdommen der kloosters, het ledig staan van verscheidene ridderburchten sedert de kruistochten waren voor de beoefening der vrije kunsten en wetenschappen zelve nadeelig. Deze traden echter door de toenemende behoeften van den burgerstand meer en meer buiten de muren van klooster en ridderburcht in het bedrijvige leven. Wetenschap en beschaving, vroeger het eigendom van geestelijkheid en adel, werden thans meer en meer algemeen eigendom des volks. Elders, in Duitschland, waren het vooral de Dominicanen of I'redikheeren en de I ranciskaner monniken, die zich in de steden meer aan de burgerlijke samenleving aansloten en de meer afgezonderde en door rijkdom traag geworden Renedictijnerorde vervingen. (') De burgerlijke samenleving had andere behoeften (1) I>e Dominicanen vertegenwoordigden de verstandelijke richting ouder de monniken; zij waren ijveraars voor de Roomsche Kerkleer en daardoor vervolgers van verschillende secten. De Franciscanen vertegenwoordigden de practische richting onder de monniken; zij traden als boetpredikers op en wijdden zich aan werken van barmhartigheid. doen geboren worden, waarin de Dominicaner en Franciscaner kloosterbroeders poogden te voorzien. Zij trachtten eene herleving in de Kerk, die door priesterheerschappij dreigde te versteenen, teweeg te brengen. Daarenboven ontstond door den toenemenden welstand en den meerderen bloei van den burgerstand tevens behoefte aan lectuur en werd op deze wijze een volksletterkunde geboren. Niet alleen de romantische verhalen en ridderavonturen, maar zelfs de eigenlijke kloostergeleerdheid vond onder het volk een gunstig onthaal. Jacob van Maerlant, een Vlaming van geboorte, schreef bij uitsluiting in de volkstaal, het Dietsch, waarom hij ook genoemd wordt: De vader der Dietsche dichteren al te gader . In 1270 voltooide hij zijn Rijmbijbel, waarin hij met onverschrokken moed zich het lot der leeken aantrok, die door de geestelijkheid in de diepste onkunde en domheid gelaten werden, liet verschil tusschen een geleerde of een geestelijke en een leek hield men voor even groot als dat tusschen een mensch en een beest. Hij ondernam, de beklagenswaardige volksklasse door zijnen Rijmbijbel te verlichten en te beschaven. Hij berokkende zich daardoor niet slechts den haat, maar ook de vervolging van de »paepscap« (het pausdom), van de geestelijken, »omdat hi leeken weten dede uter bvblen die heimelichhede.» Zelf getuigt hij: »En oec mede hebbic vaer (vrees) Dat des das paepschap belgen soude. Of ic mi des onderwinden woude, En anderwaeruen (voormaals) ebbic gewesen I11 haar begripen (berisping) van desen; Want ik leeken weten dede, Uter Bijblen die heimelichede.* Evenwel ontzag hij noch paus, noch geestelijkheid, maar haalde ze, naar verdienste, vinnig door. In 1283 begon hij zijn uitvoerig werk: Spieghel Historiacl uit te geven, dat een berijmde kroniek der algemeene geschiedenis was. Ilij overleed omstreeks 13°° t£ Damme. In 1477 werd de bijbel (het O. Testament zonder psalmen of Psalter* ol «Souter ) bij Van der Meer en Yemants gedrukt. Ook door andere bijbelvertalingen werd het werk van Maerlant voortgezet. Ook Jan van Roendale, die in zijn Jaus Feestje, d. w. z. Jans meening, het volk als het uitverkoren deel der maatschappij voorstelt, Jan de Weert, die in zijne Spieghel der Sonden en Wapene Rogier (eene samenspraak tusschen Rogier en Janne, voornamelijk over theologische kwestie's) zich als een moralist doet kennen, Lodewijk van Velthem en Melis Stoke schreven voor het volk. Hunne werken waren van zede-, geschied- en natuurkundigen aard. Jan Dekens of Deckers verlangde in zijn Dietschai Doctrinah (1345), dat *°owel leeken als geestelijken de H. Schrift zouden lezen. Zoo schrijft hij: »Paulus maect ons ghewis: Alle Scrifturen die sijn gescreuen Die syn tot onser leren bleven; Daerom selen wi soecken Leringhe, in die Roecken, Die die wijse hebben ghelaten 't Onser lere ende 't onser baten.< Hoewel ons volk nu in het geheel het Christendom had omhelsd, zou men zich toch zeer bedriegen, zoo men meende, dat de geest van het heidendom voor goed plaats gemaakt had voor den Geest van Christus De amuletten der heidenen werden vervangen door kruisen en looden plaatjes om den hals, om zekere nooden en gevaren af te keeren, of kleine reepen perkament, met tooverwoorden beschreven en aan staken gehecht bij akker en stallingen, om oogst en vee daardoor te-en onweder, hagelslag en ziekten te beveiligen. Zoodra men een.g voorteeken of eenige aanwijzing van hooger hand. waarnaar men zijne gedragingen mocht regelen, behoefde, sloeg men den Bijbel op en het eerste woord, dat men las, werd voor een woord van den hemel gehouden, waarnaar men zijne toekomstige handelingen bepaalde. Waar een aangeklaagde zijne onschuld beweerde en de rechters geene bewijzen konden vinden, zocht men het vraagstuk op te lossen door stoffelijke middelen, door wier werking men meende, dat de ,odhe. zelve haar vonnis zou openbaren: het zwaard des tweekamps, koud en warm water, gloeiend ijzer en andere godsgerichten («ordalien Gods,) meer De ordaliën, in ons land het meest in gebruik, waren het kampgevecht, de heetwaterproef en de vuurproef. Ook had men de brooden kaasproef, waarbij men den beschuldigde een stuk kaas of brood in den mond legde. At hij deze op zonder inwendige ontroering, dan was hij vrij. Ook bezigde men voor dit doel wel den gewijden ouwel De vuurproef, waarbij de verdachte met bloote handen een gloeiend stuk ijzer van den ingang der kerk naar het altaar m het koor moest dragen of met naakte voeten op gloeiende ploegscharen loopen bleef hier het langst in gebruik, vooral bij verdenking van overspel Albertus Magnus verkocht in de .3e eeuw middelen, om bij de heetwater-en de vuurproef de handen en voeten voor verschroeung te bewaren. De abdij van Rijnsburg was een klooster voor adellijke jonkvrouwen die behoorden tot de orde der Benedictijnen en leefden volgens de re-els van Clugny. De abdij werd begiftigd met vaste goederen, dorpen, landen, tienden, erfpachten, visscherijen en andere bezittingen cn vrijdommen; 2coo personen ontvingen cr aalmoezen drie dagen per week en nog in 1557 werden er in dagen van hongersnood op één dag 2900 pond brood aan de armen uitgereikt. De abdisse werd * Hare Hoogheid* genoemd en geen non werd aangenomen, of ze moest van 's vaders en moeders zijde van adel wezen en vier adellijke grootouders bezitten. De stichting werd in 1133 voltooid en werd bij de inwijding aan de H. Maagd en den martelaar Laurentius plechtig opgedragen. Er was gastvrijheid en open tafel en de levenswijze zoo weinig gestreng, dat paus Nicolaas \ liet klooster wilde hervormen, doch de graaf van I lolland belette het. Dirk I. graaf van Holland, stichtte de beroemd geworden Egmondei abdij bij Rijnsburg, het eerste Benedictijner-klooster, dat wij kennen, in ons vaderland. Door de West-Friezen verbrand, werd het door Dirk II in steen herbouwd. Ilij bracht de nonnen naar Bennebroek over en richtte de abdij vervolgens tot een monnikenklooster in. Verder had men 111 1 lolland: twee kloosters bij Warmond, vier (een mannen- en drie vrouwenkloosters) onder Oegstgeest, drie Kartuizerkloosters bij Delft, bij C.eertruidenberg en te Amsterdam. Dan had men nog de abdij van Loosduinen, van Koningsveld (bij Delft, in 1256 gesticht), van Leeuwenhorst (bij Noordwijk-binnen, in 1261 gesticht), enz. Het klooster van Aduard, een afzetsel van dat van Klaarkamp, werd in 1 iyS gesticht, waarschijnlijk door den abt YVibrand met twaalf monniken der Cistercienserorde. Door Joh. Wessel Gansfort kreeg in de 15e eeuw dit klooster een groote vermaardheid. Ook liet er Rudolf Agric°la zÜn hcht schijnen. De abdij van Middelburg is vermoedelijk het oudste klooster der Prémontstratcnscr-orde in ons vaderland. Het verkieeg weldra een macht en aanzien, waarbij de andere kloosters dier orde, Mariënweerd niet uitgezonderd, meer op den achtergrond treden. HOOFDSTUK VII. Kerkelijke tucht. Volkszed7 moest een bisschop van Luik aan de geestelijken van zijn bisdom het dobbelen verbieden. In de meeste steden van ons land luid men sinds 1300 openbare huizen, «dobbelscholen genaamd, die niet zelden door de overheden of gemeentebesturen opgericht, aan bijzondere personen werden verpacht. Hier kwamen de ingezetenen van allei lei standen samen, om aan hunne speelwoede bot te vieren. De wraakgierigheid der staatkundige partijen eischte vele offers. De w ateren en wegen waren bedekt met roofzuchtige benden, die allerwege plunderden en brandden; de straten der steden rookten gedurig van het bloed der verslagenen. Voeg hierbij, dat verloren vrouwen, die de bordeelen in steden en dorpen vulden, bij avond op straten en wegen den val der jongelingen bejaagden en men heeft eenigszins een getrouw tafereel van den zedelijken toestand dier dagen. De slechte vrouwen vormden zelfs hier en daar een bevoorrechten stand en volgden niet alleen de legerbenden, die ten oorlog gingen, maar ook de geestelijken, die ter bedevaart of naar eenige groote kerkvergadering togen. En dit alles ging met het grofste bijgeloof gepaard. De »vier uitersten : dood, jongste gericht, hel en hemel, noemde men »de vier raderen van den wagen der ziel, waarop deze ten hemel vaart*. Jacob Sprenger, de beruchte inquisiteur, die eens Wessel Gansfort vervolgde, schreef zijn Heksenhamer, een boek, dat aan liet heksenproces vaste vormen gaf. Erasmus noemt men den eersten bestrijder des geloofs aan toovenaars. Het gebeente te Eist genas de jicht, dat van Bernulf te Utrecht gaf aan achterlijke kinderen wasdom; de zweetdoek van de H. Cunera te Rhenen heelde vooral kranke kelen; het water van de Willebrordusput te Heiloo verdreef koortsen. De bloedige hostie van de Nievervaart bij Breda deed mirakelen en lokte veel pelgrims. Wees voor tooverij en heksen, vertrouwen op voorteekenen en waarzeggerij \erv ulden ook de harten der lichtzinnigsten. De vereering der reliquien nam steeds toe en door bedevaarten zocht men in nood en lijden hulp bij God en de heiligen te winnen. Ook in de Nederlanden groeide het ytt.il dei ooi den, waarheen men zich ter beevaart begaf , gedurig aan. Leuven roemde sinds de 13e eeuw op het gebeente der heilige Margaretha, bij wier rustplaats voor velerlei krankten genezing werd gezocht, Schiedam boogde sinds 1433 op het graf der Maagde Lidwina, door wier tusschenkomst men van koortsen en den steen meende verlost te worden. In 1444 beraamde men te Amersfoort het plan, om de schoone I .ieve-vrouwe Kerk aldaar met een hoogen toren te versieren. Om aan i^eld te komen, liet men omstreeks kerstmis het volgende gerucht onder het volk uitgaan. Zekere devote vrouw, Margriete Albert Gijsens had omstreeks kerstnacht eene driemaal herhaalde aanmaning van den hemel ontvangen, 0111 met haast buiten de stadspoort te gaan naar de bevrozene gracht, waar /.ij in een bijt een Mariabeeld zou vinden, dat noch zonk, noch met het loopend water wegdreef, maar stil bleef liggen aan de oppervlakte. Margriete was gegaan ; zij had het beeld gevonden en aan haren biechtvader gebracht, die het als een mirakelbeeld ontvangen en in de kerk ten toon gesteld had. Nauwelijks was dit gerin.ht door het land verbreid, of de lichtgeloovige gemeente stroomde van alle zijden toe. 1 )e schatkist der priesters was weldra gevuld en de offers der ontelbare bedevaartgangers waren zóó rijk, dat niet alleen de \ oorgenomen torenbouw volbracht werd, maar daarenboven nog eenige landhoeven aangekocht werden, wier opbrengsten de inkomsten der kerk stijfden. Had Schiedam in Lidwina eene Schouwster . die visioenen had, de regulieren te Windesheim hadden hunnen Gerlach I'eters en Hendrik Mande; de Karthuizers te Roermond hunnen Dionysius, de Dominicanen te 's llage hunnen Johannes van Neck, de Premonstreiters te Lidlum hunnen Lelko; allen «Schouwers», wier visioenen zeer werden gewaardeerd. HOOFDSTUK VIII. Iht interdict in ons land toegepast. Geeselaars, I.olLtrden, enz De Vlaming Tatichelijti en andere * ketters • lelijk wij reeds zeiden, werd ter beteugeling van groote misdadigers of die men daarvoor hield, het anathema en interdict aangewend, ook in ons vaderland. Toen in den aangevang der 15e eeuw hier te lande door verschillende pretendenten over den bisschopsstoel te Utrecht gestreden werd, koos de paus de partij van Zweder van Kuilenburg. 1 )e nieuwe bisschop wist zich tegenover zijne tegenstanders niet te handhaven en de paus ondersteunde hem, ook door de stad Utrecht en alle andere steden, die Zweder niet erkenden, onder het interdict te leggen, waardoor een groote verwarring ontstond. I)e magistraatspersonen, die tegen Zweder, en dus ook tegen den paus in verzet kwamen, dwongen de andersdenkende leden der geestelijkheid voort te varen in hunne ambtsbediening, maar de gemoedelijksten weigerden en werden afgezet. Kn daar het volk liet met den nieuwen paus of met de regeering hield, werden de meeste huisgezinnen geruimen tijd aan twist en tweedracht prijs gegeven In 1408 had de kapellaan Pieter den ouden pastoor en kanunnik Johannes Moei te te (ieervliet vermoord. 1'ieterwerd naar Utrecht gevoerd, aldaar als priester ontwijd en daarna ter dood gebracht. De excommunicatie of ban was een tweevoudige. De kleine ban beroofde den verbannene niet van zijn lidmaatschap in de gemeente, maar van het recht, om de godsdienstoefeningen der Kerk bij te wonen en hare weldaden te genieten. De groote ban stiet den schuldige geheel uit de Kerk en ging met vervloeking gepaard, zoodat hij zoo goed als vogelvrij verklaard werd. Wat de pausen op groote schaal door liet interdict deden, werd door de bisschoppen niet zelden in het klein verricht. Dit ondervond men in het jaar 1498 te Delft. Een aanzienlijk man had geld geleend aan eenige Hollandsche steden, o. a. ook aan Delft. De magistraat dier stad betaalde echter de verschuldigde rente niet en de schuldeischer vervoegde zich daarom bij den bisschop. < >p St. Jansdag van genoemd jaar werd des middags iu de Nieuwe Kerk een bisschoppelijk mandaat afgekondigd, waarbij den verschrikten parochianen werd aangezegd, dat het interdict op hen en hun heiligdom was gevallen. .Alle diensten, missen, getijden, enz., werden terstond gestaakt, met uitzondering van de openbare sermoenen en zoolang de ban niet werd opgeheven — hij duurde vijf weken en drie dagen - mocht niemand der parochianen hier in het huwelijk ingezegend worden, biechten, communiceeren, en die stierven, werden uit hunne familiegraven geweerd. Hendrik Scoutaten werd in 135- te Dordrecht in de (iroote Kerk, welke het asylrecht bezat, gedood. Bisschop Jan van Arkel strafte daarom de stad met een interdict van 4 jaren, hoewel hij w ist, dat de vermoorde zelf een moordenaar was. In 1348 en 1349 woedde 111 ons land, gelijk als in geheel Kuropa, een boosaardige pestziekte, de zwarte dood genaamd, waardoor duizenden ten grave werden gesleept. Veelvuldige aardbevingen, hongersnood, misgewas en een zeer strenge winter vermeerderden den nood en den rouw. Deze rampen duurden drie jaren en men weet ze den Joden. Men beschuldigde dezen, dat zij beken, bronnen en rivieren hadden vergiftigd, om de Christenen uit te roeien en waar men daarom de Joden maar kon grijpen en doodslaan, werden zij onmeedoogend verdelgd. Velen ecliter gevoelden zich door dit wreedaardig werk nog meer bezwaard, en zochten door geesel-processiën boete te doen en de rampen te bezweren. Ieder deelnemer daaraan hield een geesel van lederen riemen in de hand, waarmede hij zich de schouderen sloeg. Zoo togen de geeselaars half naakt onder geeselslagen het land door en deden steden, dorpen en vlekken van hun klaaggeschrei weerklinken en noch de ruwheid van den winter, noch de guurheid van het jaargetijde deed hunnen ijver verflauwen. Deze optochten hielden zij bij dagen en nachten met brandende kaarsen in de hand. Reeds in 1366 had men te Utrecht een warme stove* aangelegd, d. w. z. een ruim vertrek, waarin ten gerieve van armen en dakloozen dag en nacht gestookt werd, en waar dezen een of meer nachten achtereen slapen konden. «Bevers waren groote kamers met slaapsteden, die men bij vele gasthuizen te Amsterdam en elders aantrof. Onder de gebreken, die onze voorvaderen, zoowel geestelijken als leeken, als de meest ernstige zonden, gekenmerkt hebben, waren hebzucht en ontrouw aan de celibaatswet de meest algemeene. Een Tertiarissen Convent te Zwolle heette in de dagen van (ïeert Groote een »eerlijk bordeel.» Al spoedig na de vestiging van het Christendom in ons land ontstonden er meeningen, die van de kerkleer afweken, zooals b. v. te Stavoren en omstreken, waar men een Ariaansche dwaling omtrent de leer der II. Drie-eenheid toegedaan was. Bisschop Erederik I van Utrecht (828—838) en later de kanunnik van St. Maarten, Odulplnis, hebben, gelijk wij zagen, persoonlijk de/.e ketterij bestreden en eindelijk weten uit te roeien. Ju de i ie eeuw vereenigden zich in Zuid-Nederland eenige vrouwen tot werken van barmhartigheid. I.ater, toen men van de algemeene Kerk en van de kloosters afkeerig begon te worden, nam haar getal toe en werden ze Beghijnen genoemd. De volgelingen van den ijverigen priester Lambert Le Beghe te Luik, die zich door vroomheid onderscheidden en tegen het verderf der Kerk ijverden werden Begharden geheeten. Anderen echter meenen, dat de woorden beghijnen en begharden afstammen van biggen, beggeren ^ ijverig bidden. De Vlaming Tanchelm of Tanchelijn predikte van 11 15 1124 langs de zeekust in Zeeland en Vlaanderen en te Antwerpen tegen de priesterregeering en andere verkeerdheden in de Rooinsche Kerk. Hij verwierf zich een grooten naam, want hij was zeer welsprekend. Hij leerde, dat de mis niet diende tot zaligheid der menschel), dat al die monnikenorden niet noodig waren, dat de priesters geen tienden moesten ontvangen, deugdzaam moesten leven, en/.. < >m tegen het geweld der geestelijken verzekerd te zijn, was hij steeds door eene lijfwacht van 3000 gewapenden Omringd. Op deze wijze durfde hij overal voor eene groote menigte in het open veld prediken. Hij leefde prachtig en werd zeer vereerd, zoodat men zelfs het water dronk, waarin hij zich gewasschen had. Met zijne twee aanhangers, den voormaligen priester Everwacher en den smid Manasse, trok hij naar Rome en werd in 1117 door 1'rederik, aartsbisschop van Keulen, gevangen genomen. Hij wist echter weder te ontsnappen. Hij trad weer als prediker op en vierde zelfs zijne verloving met de 11. Maagd. Hij was, zei hij, wegens den ontvangen II. Geest, evengoed de Zoon van God als Jezus. Door Godfried met den Baard vervolgd, vluchtte hij naar Holland en werd in 1 124 door een priester doodgeslagen. Maar zijn groote aanhang was hiermede niet uitgeroeid. Later moest zelfs de beroemde Norbert van Xanten, dien men van Antwerpen te hulp riep, er tegen prediken. I11 1300 ontstond te Antwerpen eene bijzondere vereeniging uit de Begharden, die zich, vooral in tijden van pest, aan de verpleging van zieken en de begraving van dooden wijdde. Deze lieden werden l.ollarden genoemd, naar de zachte doodsliederen, die zij zongen. Later, toen zij meer tegen de kerk optraden, werden ze door de inquisitie vervolgd. Met de Geeselaars of Flagellanten, waarvan wij gesproken hebben zijn de dansers verwant. Dezen leefden aan den Rijn, waren dwepers van de eerste soort, stelden zich als waanzinnigen aan en vereerden den H. Vitus. Vandaar de naam: »St. Vitus-dans . De Beghijnen, Begharden en Lollarden waren vrije, niet kloosterachtige vereenigingen, die in liefde werkzaam waren. Ze zijn een teeken van den vrijen, practischen geest, die in Nederland heerschte. De meeste Beghijnen gingen later met de Kerkhervorming mee. In Roomsche landen worden heden nog Beghijnen-huizen gevonden, o. a. te Gent, waar een groot hofje of gasthuis is, met pl. 111. 400 bewoonsters, die het huis ook mogen verlaten en huwen. Te Dordrecht heet eene straat »Beghijnenhof«. Al spoedig werden zij, die het niet met de Kerk en de kerkleer konden vinden, ketters genoemd (van Katharen, d. i. zuiveren, reinen, men denke aan den lateien naam Puriteinen). Bijna altoos worden zij geprezen als zeer ervaren in de H. Schrift en doorstonden dikwijls moedig de wreedste vervolgingen. Zoo werd in 1322 de priester Walther de Hollander als ketter te Keulen levend verbrand, zonder dat hij één zijner talrijke geestverwanten had verraden. I11 1380 werd de monnik Bartholomeus, een aanhanger der secte v an den vrijen Geest (welke haar ontstaan te danken heeft aan de in 1336 te Brussel gestorven Hadewijck Bloemaerts, gewoonlijk Bloemardine genoemd) door het geestelijk gericht te Utrecht tot de schande van het kettermerk op zijne kleeding veroordeeld. De naam van Rloemardine had zuster Hadexvijck te danken aan hare liefdewerken en den reuk van heiligheid, waarin zij bij het volk stond. Zij was een rijke vrouw uit een aanzienlijk geslacht. Met andere vrouwen leefde zij samen in een van de kloosters aan liet plein bij de St. Gtidulakerk te Brussel, zonder regel. Ruysbroek, priester der hoofdkerk, bestreed haar en noemde hare theorie van Seraphische liefde, verkapte wulpschheid. Herman van Rijswijk, een sceptische humanist ( veen voorlooper der Libertijnen ) werd in 1515 door den beruchten Jacob van Hoogstraten veroordeeld en in den Haag levend verbrand. HOOFDSTUK IX. /V Romaanscht, (j < rmaansche su Gothische bouwstijl. I rerschillt>ide feesten. Terwijl men in het oosten en zuiden van Europa zich verheugde in het bezit van prachtige bedehuizen, bedienden de Christenen in ons land zich nog van kleine kerken van hout, riet en leem, kunsteloos opgetrokken, zonder sieraad en schoonheid. Kerst in de ioeen i e eeuw begonnen de steenen kerken te vermenigvuldigen. In ons land placht men zelfs tot in de 13e en 14e eeuw de nieuw opkomende iteden en dorpen van houten kerken te voorzien. K11 steenen torens waren toen nog grooter zeldzaamheid dan steenen kerken. Van de 10e tot de 13e eeuw trok men de steenen kerken op in den Romaanschen stijl, die zich onderscheidde door het veelvuldig gebruik van horizontale lijnen en half cirkelvormige of rond bogen aan gewelven, poorten en vensters, liet karakter van dezen stijl was hoogst sober en massief en de kerken van dien tijd hadden, gelijk men nog heden aan die van St. I'ieter te Utrecht (de Fransche kerk) zien kan, een gedrukt en zwaarmoedig voorkomen, een gevolg van de dikke muren. logge, ronde zeilen en breed gespannen bogen, liet I.atijnsche kruis en de zich boven het middelschip verheffende toren karakteriseeren mede dezen bouwstijl. Na de 13e eeuw volgde men den Germaanschen stijl, die waarschijnlijk zijn oorsprong heeft in X. O. frankrijk en zijn bloei dankt aan de zoogenaamde • bouw'hutten . aan gezelschappen van kunstrijke mannen, meestal leeken, die zich aan verschillende oorden tot eigenaardige collegie's vereenigdeti en o. a. de kathedraal- o! domkerken te Utrecht en 's Hertogenbosch hebben gebouwd. De Gothische of spitsbogenstijl ontstond in de 12e eeuw uit de vereeniging van de Arabische spitsbogen met den zuilenbouw der basilika. De gewelven bereiken een indrukwekkende hoogte, de rijzige pijlers en de hooge, smalle openingen van den puntboog verhoogen den eigenaardigen indruk en de spitse klokketorens verheffen zich boog in de lucht. Kvenals hij de oud-Christelijke basiliken vindt men hier drie deelen : een voorportaal, een middelschip met twee of meer nevenschepen en het koor. Het voorportaal is een ruime, gewelfde ingang, of onderden toren, óf, zoo er twee torens zijn, tusschen die beide. Horizontale lijnen zijn zeldzaam, vertikale lijnen daarentegen menigvuldig. liet gansche gebouw is van het westen naar het oosten gericht, terwijl alles naar boven wijst. In een Gotischen tempel is waarschijnlijk dit idee uitgedrukt: eene voorstelling der drie hoofddeelen van het heelal, hemel, hel en aarde, tezamen dienstbaar gesteld aan de verheerlijking des Allerhoogsten. In de St. Lebuinuskerk te Deventer, in de kerk te Rinsumageest, in de St. Maartenskerk te Emmerik en in de St. Pieter te Utrecht bevindt zich onder bet koor een krypt of ouderkerk, in het koor stond in de middeleeuwen het altaar, soms in het midden, meest echter in de koornis. Onder het altaar vindt men het z.g. sepulchrum of graf, een holte, waarin een looden kistje met reliquiën, welke hier niet mochten ontbreken, daar ieder altaar, als gedenkstuk der Oud-Christelijke avondmaalsviering boven de graven der martelaren, het graf eens heiligen moest voorstellen. Boven het altaar of er bij zag men den tabernakel of het sacrementshuis, waarin de gewijde hostiën werden bewaard en eene kast, niet heiligenbeelden gevuld. De kansel bevindt zich aan een der pilaren van liet schip, heeft een veelhoekige gedaante en wordt gedragen door een beeld (een menschen- of dierengestalte) of door een zuil. Het klankbord heeft een pyramidalen vorm. In bet westen van het middenschip ziet men de zoogenaamde hoogzaal, een verheven getimmerte of metselwerk, dat op sierlijke kolommen rust en waarop de zangers en het orgel hunne plaatsen vinden. Vele kerken werden gesticht door den Utrechtschen bisschop Bernulfus, n.1. de St. I'ieters-, de St. Janskerk en de St. Paulus abdij te Utrecht, de Lebuinuskerk te Deventer, de Si. Michielskerk te Zwolle en de St. Plechelmuskerk te Oldenzaal. De oudste kerken in ons land zijn die te Gent (Betuwe), Renkum, Vaassen, Ermeloo, Rinsumageest. Die hoogzalen (of oksalen, zooals men ze bij verbastering noemde) zijn thans uit de Gothische kerken verdwenen. Te Amersfoort echter vindt men eene in de St. Joriskerk, die uitmuntend schoon is. Zoo kan men tegenwoordig in de kerken te Breda en Zutphen ook nog doopvonten zien, die bij den ingang zich bevinden, van ketel- of bekervormige gedaante 3 zijn en voorzien zijn van pyramidaalvormige deksels, zes dolle nieiischen en in 14'J1 kreeg Utrecht ook een weeshuis. Weeshuizen en krankzinnigengestichten werden overigens in dezen tijd niet veel aangetroffen. Van alle feesten der middeleeuwen zijn liet zottenfeest en liet ezelfeest wel de meest zonderlinge geweest. liet is bekend, dat het Kerstfeest in dat gedeelte van het jaar valt, waarin bij de nog heidensche Romeinen de Saturnaliën werden gevierd, een vreugdefeest ter herinnering aan den gouden tijd der vrijheid en gelijkheid, waarop de gewone orde des huiselijken levens geheel werd verlaten, zoodat de slaven niet alleen met hunne heeren aten, dobbelden en dronken, maar zelfs de laatsten den eersten tot dienstboden werden. Hij de invoering van liet Christendom liet men dit feest bestaan, doch koos. in plaats van de heidensche, ( hristelijke ceremoniën. Een «bisschop der zotten was de hoofdpersoon en daar men den tweeden kerstdag als gedenkdag van Stefanus, den diaken, vierde, kwam men er licht toe aan de diakenen, althans aan den sub-diaken, een aanzienlijke rol op te dragen bij de mis der zotten , welke men op dezen dag in de kerk hield. Ten laatste gaf de diaken aan de dartele menigte absolutie met de volgende woorden : In naam van mijnen lieer, den bisschop, dat God u een leverkwaal beschikke! Moogt gij een korf vol vergiffenis hebben en een paar wratsen aan de kin.* Het ezelfeest werd den 14 Juli gevierd tot aandenken aan de vlucht der Heilige Familie uit Egypte. De plechtigheid begon met eene processie, waarbij een ezel met een koorkleed omhangen onder talrijke begeleiding en woeste kreten langs de straten werd gevoerd. De ezel werd daarop in de kerk geleid, terwijl de koorzangers een hymne ter zijner eere aanhieven, waarvan het referein, eene nabootsing van het afschuwelijk geluid, den ezel eigen, gezongen werd door de gansche menigte. Zoodra men de klokken voornamelijk tot kerkgebruik aanwendde, deed men ze al spoedig een zekere wijding ondergaan. Uit deze wijding ontstond straks de klokkendoop, welken Karei de Groote omstreeks 787 deed verbieden, doch dien paus Johannes XIII wederom bevorderde. liet orgel behoort oorspronkelijk in het Oosten te huis. Karei de Groote ontving een orgel ten geschenke van den Griekschen keizer en liet het in zijn geliefde Munsterkerk te Aken plaatsen. In de 12e en 13e eeuw werden er meer kerken met orgels voorzien. Het orgel inde Nicolaikerk te Utrecht vertoont het jaartal 1120 en dat in de I ..-Vrouwe Munster te Zierikzee is er in de 1 ie of het begin der 12e eeuw in geplaatstMaar eerst in de 14e eeuw kwamen ze algemeen in gebruik. De gebeden der openbare godsdienstoefening waren eenige van de oude Kerk overgeleverde formulieren, die, in de Latijnsche taal uitgesproken en door de priesters niet zelden verminkt of kwalijk begrepen, der gemeente onmogelijk tot stichting konden zijn. Het Ave Maria», eene uitbreiding van den groet des engels aan de jonkvrouw van Nazareth, sinds de 1 ie eeuw in zwang gekomen werd het meest geliefde gebed, zoowel in privaat- als kerkgebruik. Jacobus Obrecht was in de 15e eeuw organist in de Domkerk en heeft heerlijke compositiën vervaardigd. Jan 1'ieter Sweeling was in 1540 te Deventer geboren en werd te Venetië door den beroemden Zarlino (een leerling van den Nederlander Wielaert) onderwezen. Sweeling wordt voor den eersten toonkunstenaar van zijn tijd gehouden. Aan hem heeft de beroemde Noord-Duitsche orgelschool haar oorsprong te danken. De orgels werden op de oxaal (oksaal, hochsaal, hoogzaal, zooals die nog in de kerken te 's Hertogenbosch, Amersfoort en Rhenen te zien is en waarop vroeger het orkest of kerkelijk zangkoor was en de voorlezer stond) geplaatst. Het prêeken werd zoowel door traagheid als onvermogen menigmaal verwaarloosd. In 1366 vaardigde de kerkvergadering te Doornik het volgende voorschrift uit: Zoo er pastoors zijn, die zelf niet preeken kunnen, dan motten zij ten minste eens in de maand iemand ontbieden, die het in hunne plaats doet. Waren de pastoors echter trage predikers, de monniken waren des te ijveriger, vooral Dominicanen en Franciscanen. Grooter zegen werd evenwel in ons vaderland aan de prediking geschonken van Geert Groote, Wermbold van Utrecht en Johannes Brugman. Allerwege voerden /.ij in het Xederduitsch het woord tot de bewoners van steden en dorpen en met zooveel ernst en vrucht, dat met hunne Evangelieverkondiging een nieuw en beter tijdvak aanbrak voor het godsdienstig leven onzer vaderen. Nog heden bestaan er sermoenen van Thomas a Kempis, Johannes Brinckerinck, den beroemden leerling van Geert Groote, en anderen, die zoovele bewijzen van ernst en menschenkennis, en vooral van liefde tot den Heiland en het werk der bekeering en heiligmaking bevatten (echter zonder diep inzicht in de rechtvaardigmaking), dat wij gerustelijk mogen aannemen, dat zij aan de vorming van veler godsdienstig leven op een uitstekende wijze bevorderlijk geweest zijn. Anders was over het algemeen de inhoud der leerredenen meer in schijn dan in waarheid aan de H. Schrift ontleend. liet middelpunt van alle godsdienstige handelingen was het Sacrament des Avondmaals. Nadat de leer der transsubstantiatie in de Keikop den Evangelischen zin en het gezond verstand der geloovigen had gezegepraald, begon men langzamerhand, vooral sinds de 13e eeuw, de hostie te aanbidden. Ten laatste voelde men zich geroepen, den wijnkelk geheel aan de leeken te onttrekken, een maatregel, die men verdedigde met de stelling, dat het lichaam en bloed des Heeren gezamenlijk in het brood aanwezig zijn. Muurschilderingen vindt men nog in de kerk te Alkmaar, de werken der barmhartigheid voorstellende. De op doek gebrachte afbeeldingen van het wonder der in het vuur gevallen en ongedeerd gebleven hostie in de N. Z. Kapel te Amsterdam worden als antiquiteit bewaard. In 1552 vernielde een brand in de St.Janskerk te Gouda de kerkramen, door Coddesteyn en Paussen beschilderd. De gebroeders Dirk en Wouter Crabeth hebben de nieuwe ramen fraaier beschilderd dan de oude. Hunne geschilderde glazen trekken nog aller bewondering. De eerste kruisprediker in ons land was Fulco, die, door paus Innocentius III gezonden, door zijne vurige welsprekendheid diepen indruk maakte. In Maart 1200 in België optredende, wist hij Boudewijn van Vlaanderen en diens gemalin Marie te bewegen, den vijfden kruistocht mede te maken. Zijn helpers waren Steven Langton en Robert Courgon. Bernard van Clairvaux predikte den tweeden kruistocht en strekte zijne reis tot aan Maastricht uit. Olivier of Oliferius, scholasticus (bestuurder) der kathedraalschool te Keulen, werd hier door Innocentius III gezonden, om tot deelneming aan den zesden kruistocht op te wekken. Hij trad te Bedum en de Ommelanden, te Surhuizum, enz. op en bewoog 50.000 Friezen, om het kruis aan te nemen. In 1223 hii andermaal naar ons land en predikte den zevenden kruistocht te Bedum, Winsum (Wincheum), Fivelgo, Menterne (Termunten) en in Reidesland, rustte uit in het klooster Bloemhof te Wittewierum, in de Ommelanden, bij abt Emo en vertrok toen naar de omstreken van Emden, zonder, gelijk vroeger, geheel geslaagd te zijn. Hij kwam daarom nog in 't zelfde jaar terug en vertoonde zich te Groningen, Surhuizum en Dokkum en had nu meer succes. Van 1234 tot 1247 trad Wilbrand hier verschillende keeren als kruisprediker op, doch vond weinig gehoor. De kruispredikers spraken niet alleen, maar deden alles, wat den kruistocht moest voorbereiden: zij legden veeten en geschillen bij. hielden missen en processiën, enz. Olivier liet bussen in de kerken plaatsen, om geld voor de tochten bijeen te krijgen. Ook spoorde hij aan, om voor schepen en leeftocht te zorgen. Voor de gelden, door den abt van Bloemhof, den prior van Feldwerd en de dekens van Loppersum en Fermsum ingezameld, werd een vaartuig gekocht en uitgerust voor 2000 marken, dat, met andere, den 22 Mei 1227 te Borkum in zee stak. I loe bijgeloovig de menschen in dezen tijd waren, kan blijken uit wat Olivier getuigt: In een dorp in Friesland, Betlem (Bedum), verschenen, terwijl het kruis aldaar gepredikt werd, drie gedaanten in de lucht, de eene wit van kleur, in het noorden; de andere van dezelfde kle r en gedaante in het zuiden; de derde grijs van kleur. In het midden was een kruis en een menschelijke gedaante, met opgeheven armen, vastgenagelde handen en voeten en gebogen hoofd daaraan hangende. Op een anderen tijd in een dorp in Friesland, Suchershusen (Surhuizum), verscheen, gedurende de kruisprediking, een hemelsblauw kruis nevens de zon ; dit kruis zagen meerdere menschen dan het eerste.» Volgens Emo, abt van Bloemhof, werden er ook gewapende ridders enz., in de lucht gezien. Van de Hollandsche graven hebben Floris III en zijn jongere zoon Willem aan een kruistocht deelgenomen. Floris III stierf op reis in 1 190 te Antiochië, maai' Willem behaalde er veel roem, zoodat deze tocht er misschien iets toe bijdroeg, dat de Hollanders hem na den dood van zijn broeder Dirk VII tot graaf begeerden. Later nam Willem 1 nog eens aan een kruistocht deel en veroverde in 1219 Damiate, de sterkste stad in Egypte. De schepen, door de burgerij van Haarlem en Dokkum bemand en een Zeeuw, (lillis van Leeuwen, bewezen daarbij gewichtige diensten. De Tempelridders hadden op 1 exel, in de Haarlemmerhout, te Beverwijk, Wijk bij 1 leusden, Middelburg en Zierikzee hunne bezittingen, kloosters of kommandeurshuizen. De Johanniterorde had haar hoofd- zetel in ons land in het Utrechtsche bisdom en had zich in een klooster bij de Katharijnepoort gevestigd. Hun gasthuis, het St. Jansdal bij Harderwijk, stond voor eiken vermoeiden pelgrim of reiziger open. i)e Duitsche orde had hare komanderijen te Maasland, Valkenburg, (later naar Katwijk overgebracht) te Schelluinen, Tiel, Doesburg en Ootmarsum. Het Duitsche huis te Middelburg was echter het rijkste en aanzienlijkste, liet klooster Monnikhuizen bij Arnhem behoorde aan de Karthuizer orde. Het eerste Karthuizerklooster in Nederland was het Hollandsche Huis bij Geertruidenberg. Ook het klooster de Berg Sion bij Zierikzee was eene bezitting der Karthuizers, evenals het klooster de Haven der Zaligheid te Amsterdam. Sleet de Karthuizermonnik zijn leven in zijne cel, als het schelpdier of de koraalplant aan ééne plaats gehecht, de bedelmonniken ontmoette men overal. Reeds in 1248 werd op het plein der St. Janskerk te 's Hertogenbosch een Franciscanerklooster gebouwd, waarin den 16 Augs. : 5S1 Petrus Datheen den kansel beklom. De Minderbroeders verkregen in 1252 een Convent te Dordrecht, later een te Utrecht, terwijl te Groningen de oudste en grootste der kloosterkerken aan hen behoorde. I Iet observantenklooster te Amsterdam is door de prediking van Brugman beroemd geworden. Door de regelen, die de H. Franciscus voor de H. Clara opstelde, werd hij tevens de stichter der Clarissenorde. Een derde orde, die derTertianen, door hem gesticht, eischte niet de verbreking van alle aardsche banden, maar wel het samenleven volgens bepaalde regelen. Tertiaankloosters vond men te Gorinchem, Leiden en Middelburg. Het klooster der Grauwe Zusters te Dordrecht behoorde aan de orde der Clarissen. l)e Observanten waren bedelmonniken, die zich aan de regelen hunner orde bleven houden, terwijl Conventualen of Fraters gaudentes (vroolijke broeders) dat niet deden. En de laatsten hadden in ons land de meeste kloosters. In 1232 vormde zich te Utrecht een kleine vereeniging van Predikheeren of Dominikanen en de graaf gaf hun een plek gronds (nog het Predikheerenkerkhof genoemd), om er een klooster te bouwen. Het Predikheerenklooster te Haarlem werd in 1237 door Floris V gesticht. De Dominikanen hadden verder 110^ kloosters te Leeuwarden (door de Camminga's gesticht. Een der priors er van was Cornelis van Sneek, later hoogleeraar in de theologie en van [505—15 11 vicarisgeneraal der Hollandsche congregatie), te Zierikzee, Zutphen, Nijmegen, enz. Het oudste en grootste Karmelieterklooster in ons land vond men te Haarlem, in 1249 door Simon van Haarlem gesticht. Het Karmelieterklooster te Schoonhoven werd in 1330 door Jan van Henegouwen gebouwd. Verder waren Karmelieterkloosters te Utrecht, Ouddorp, bij Alkmaar, (waar Christiaan II van Denemarken eenigen tijd vertoefde), te Doosnspijk, enz. Aan de Augustijner Eremieten behoorden de kloosters in ons land te Dordrecht (in 1325 gesticht), te Haarlem (in '49° gesticht), enz. De Hervorming vond er spoedig ingang. Rij gelegenheid of liever ten gevoige van het jubeljaar zond paus Nicolaas V in 1451 den kardinaal Nicolaas van Cusa naar ons land, niet alleen 0111 aflaat van zonden te prediken, maar ook om, volgens het verlangen van het Concilie van Bazel, de geestelijkheid tot naleving harer plichten te bewegen, onzedelijkheid te beteugelen, de kloosters te hervormen tot observatie der oude Kerk en onder de kloosterlingen orde en tucht te herstelten. In Augs. verscheen hij in Deventer, gezeten op een muilezel en dragende een zilveren kruis, een geschenk van paus Nicolaas. Hij werd er door den magistraat verwelkomd en op een kostbaren maaltijd onthaald. Aan de broederschap te Deventer schonk hij eene gift van belangrijke boekwerken en vermaakte later 4800 gouden Rijnsche guldens aan de magistraat der stad, opdat deze daarvoor 20 jongelingen zou doen opvoeden en onderwijzen door de Broeders des Gemeenen levens (de Cusaansche beurs.) Het eerst had Cusa zich in ons land begeven naar Noorthoorn, Diepenveen, Windesheim en Zwolle. Hij verleende 100 dagen aflaat aan degenen, die de St. Michelskerk te Zwolle zouden helpen bouwen. Van Deventer trok hij naar Nijmegen en verder naar Arnhem. Te Utrecht deelde hij zoowel aan den bisschop als aan de overige geestelijkheid »apostolische vermaningen» uit, wat bleek, niet overbodig te zijn. Allerkrachtigst ijverde hij tegen de onzedelijkheid, waarvan sommige vrouwenkloosters in het bisdom het toonecl waren. Te Keulen .aangekomen, schreef hij nogmaals een aflaat uit, «waarvan destrekking voornamelijk fmantieel was.» In Nederland vertoevende, had hij echter geen geschenken aangenomen. Kr was onderscheid tusschen monniken en geestelijken. De eersten toch werden geordend, droegen een ordegewaad, namen de werkzaamheden in hun klooster waar en zorgden voor de zaligheid hunner eigene zielen, terwijl de laatsten gewijd werden, een priesterkleed droegen, den kerkdienst met ceremoniën waarnamen en ook zorgden voor de zaligheid van anderen. .Men kon echter zoowel priester- als kloostergeloften hebben afgelegd en dus te gelijkertijd geestelijke als monnikwezen Er was eveneens onderscheid tusschen monniken en kanunniken. Een leek b. v. kon wel monnik, maar geen kanunnik worden. Om het laatste te worden, moest men geestelijke zijn en dus de priestergeloften hebben afgelegd. Zoo was het tenminste van de 8e tot de eerste helft van de 10e eeuw. Gelijk vroeger sommige leeken aan zekere regelen gebonden, tot heil hunner ziel zich in kloosters hadden vereenigd, zoo gingen ook later sommige geestelijken, aan dergelijke regelen gebonden, in z. g. kapittelhuizen wonen. De kanunniken ver- eenigden in zich de heiligheid van het monnikendom met die van het priesterschap en genoten daardoor onder het volk dubbele eer. Hunne kapittels werden langzamerhand rijk met erflatingen begiftigd ca »i:cr door rijk geworden, verkregen ze een zekere onafhankelijkheid tegenover de bisschoppen. I)e laatsten trachtten de kappittelgoederen als goederen der Kerk te behandelen en dit gelukte hun ten deele. De kanunniken leefden eerst gemeenschappelijk, doch later verdeelden zij onderling de inkomsten hunner kapittelen in aandeelen of praebenden en gingen wonen, waar zij wilden. Hij hunnen dood werd hun aandeel aan anderen toegewezen, soms aan burgers of zelfs aan zuigelingen in de wieg. Weldra behoefde men geen geestelijke meer te wezen, om eene praebende te ontvangen en was dus het kanunnikschap van een geestelijke, een wereldlijke waardigheid geworden. \ ele adellijken werden toen kanunniken. Van de wereldlijke kanunniken zei men vaak spottend, dat het hun regel was, ongeregeld te leven. Daar de kapittels de bisschoppen benoemden en dezen met raad ter zijde moesten staan, kreeg de adel allengs op de bisschopskeuze veel invloed. Om onder de kanunniken een beteren toestand in het leven te roepen, moedigden de bisschoppen de stichting van nieuwe kapittelkerken aan en lieten zij nieuwe kapittelhuizen bouwen, wier bewoners streng kanoniek, dat is volgens vastgestelde regels, meestal die van Augustinus, zouden leven. Deze reguliere kanunniken, zooals men ze wel pleonastisch, maar toch scherp noemde, zouden niet zoo licht rijk worden als hunne voorgangers. 1 och sloop ook onder hen al spoedig bet verderf binnen. Kr waren echter reguliere kanunniken, die kloosters bouwden en eerst de bewoners hiervan leefden in waarheid naai de vastgestelde bepalingen. In de kloosters der reguliere kanunniken werden evenwel, nevens de kanunniken, ook anderen opgenomen. < 'nder hen heerschte een vrijere geest, dan onder andere monnikenorden. De reguliere kanunniken moesten in hoofdzaak zich houden aan de drieledige belofte van kuischheid, armoede en gehoorzaamheid; het overige hing van nadere bepalingen af. Het witte kleed, dat zij droegen, was zinnebeeld van de inwendige reinheid des harten en hun zwarte kap was symbool van den dood en van de verachting der wereld. „Dat men om- vertrede, als maar de Kerke Gods bloeie." Willem 1, Prins van Oranje. Stadhouder-Kom w, Willem III. Groep i. HOOFDSTUK XI. Nederlandsche mystieken. Johannes Ruisbroek, Geert Groote, Flons Radewij/is, Johannes Brugman, Thomas « Kempis. Ten allen tijde heeft het eene uiterste het andere te voorschijn geroepen. Zoo ook in de middeleeuwen. Nauwelijks had de scholastiek (d.i. de verstandelijke, dogmatische richting) zich in al hare kracht begonnen te ontwikkelen, of de mystiek (d.i. de gevoels-richting) werd eene macht, wier invloed op het geestelijke leven, vooral in de kloosters, hoogst weldadig heeft medegewerkt tot voorbereiding van de kerkhervorming. »De mystiek was aanvankelijk een soort van godsdienstig reveil en droeg steeds een Katholiek, kerkelijk karakter. I egenover de mystiek (het zich verdiepen van den geest in het absolute en het gevoel van onmiddellijke vereeniging van den mensch met den Oneindige), zoowel de speculatieve als religieuse, was de grondtrek van het streven der devoten het wekken van practisch godsdienstig leven en Christelijke vroomheid.« Wij willen bij de beroemdste der Xederlandsche mystieken eenigen tijd stil staan. Allereerst moeten wij dan noemen : Johannes Ruysbroek. Deze ontleent zijnen naam aan het dorpje zijner geboorte, Ruysbroek, tusschen Brussel en Hall, waar hij omstreeks 1293 het levenslicht aanschouwde. Van zijne jeugd is niets bekend. Sedert zijn 24e jaar priester en vicaris aan de St. Gudulekerk te Brussel, was hij in de gelegenheid, om een weldadigen invloed uit te oefenen op de verbetering van het leven in en buiten de kloosters. Hij stelde drie wegen, die tot de eenheid met God brengen: het werkende of het maatschappelijk godsdienstige, het geestelijke of afgezonderd godsdienstige en het schouwende of de hoogste trap van het geestelijke leven, waarbij de geest minnelijk in de genieting der Godheid bezig is. Op zijn 60e jaar onttrok hij zich met eenige vrienden geheel aan de wereld en koos het klooster Groenendaal, twee uren van Brussel en in een bosch gelegen, in de nabijheid van Waterloo. Daar schreef hij zijne verschillende werken, naar zijne overtuiging, door de ingeving van den II. Geest. Daar vormde zich om hem een kring van leerlingen. Zijn invloed op de Nederlandsche mystieken, o. a. op den Windesheimer 1 lendrik Mande, was groot. Daar stierf hij ook, den 2 December 1381 in den ouderdom van 88 jaren. Zij, die zich bekeerden, doorliepen, volgens de mystieken, drie stadiën: het werkende leven, dat bestond in het der zonde afsterven en zich in deugden oefenen; 2". het geestelijke of inwendige leven, waarbij men de zichtbare wereld versmaadde en 3°. het schou- wende leven, waarin visioenen, extatase en openbaringen als waarteekenen van heiligheid golden. Waar de geest der devotie krachtig ontwikkeld was, beoefende men doorgaans een strenge ascese: vasten en waken werden menigvuldige!, het echtelijk leven werd geschuwd en door kastijding zocht men de begeerten des vleesches te dooden. Veel invloed oefende Ruysbroek uit op Geert Groote. Deze werd in 1346 te Deventer geboren, alwaar zijn vader burgemeester was. Uitmuntende door geestvermogens, bij lichamelijke zwakte, had hij een bijzondere voorliefde voor de studie. Van 1355 tot 1358 beoefende hij te l'arijs de wijsbegeerte, godgeleerdheid en het kerkelijk recht. Daarna gaf hij te Keulen onderwijs en zag zich met verschillende praebenden begunstigd, zoodat hij kanunnik te Aken en te Utrecht werd. Zonder losbandig te zijn. leefde hij als een wereldling. Eens zag hij te Keulen naar een openbaar spel. Een man, die een diepen blik in zijn gemoed sloeg, voegde hem toe: Wat staat gij hier en houdt u bezig met ijdele dingenGij moet een ander mensch worden. Dit woord trof zijn geweten en hij voelde zijnen waren toestand. Niet lang daarna te Utrecht vertoevend, ontmoette hem een oud vriend uit l'arijs, Hendrik Aeger van Kalkar, prior van het Kaïtliuizer klooster bij Arnhem. Deze wees hem nog dringender, tegenover de nietigheid van het aardsche, op het ware onvergankelijke goed van de ziel. Van dat oogenblik af aan werd hij een ander mensch. Ilij verbrandde openlijk op den Brink te Deventer zijne duurgekochte en zeldzame tooverboeken, bezocht geene hoogescholen meer, maar begaf zich naar die kloosters in Gelderland en Brabant, tlie door godsvrucht en geleerdheid het meest uitmuntten. Na eene voorbereiding van drie jaren vestigde hij zich te Deventer, trad, tot Diaken gewijd, openlijk als leeraar bij het volk op, spoorde de menschen aan tot onderzoek der II. Schrift, tot boete en bekeering. Deventer, Kampen, Zwolle, Leiden, Utrecht, Gouda, Delft, Amsterdam genoten het voorrecht van zijne Evangelieverkondiging; dikwerf predikte hij twee malen op denzelfden dag en niet zelden drie uren achter elkander. Daar hij C( htei de zedeloosheid der geestelijken bestrafte, werden velen hem vijandig en bewerkten, dat Floris van Wevelinkhoven, Utrechts bisschop, de vergunning 0111 te prediken introk. Groote zocht nu nuttig te zijn door het onderricht der jeugd. Hij stichtte eene gemeenschap, gelijk hij in het klooster Groenendaal bij Brussel gezien had, toen hij in 1378 met eenige vrienden Johannes Ruysbroek bezocht, wiens geschriften mede tot zijn geestelijk voedsel behoorden. Zich te Deventer vestigende, had hij slechts weinig jongelieden om zich vereenigd, waaronder Johannes Brinckering en Eloris Radewijns. Op voorstel van den laatste ging men gemeenschappelijk leven. Zoo was een nieuwe broederschap opgericht, wier leden zich Broederen des genieenen levens noemden. Zij leefden in gemeenschap van goederen, doch zonder bepaalde gelofte en dus geheel vrij. De broederschap bedoelde zoowel de opleiding der geestelijken als de opvoeding der jeugd. Naast het fraterhuis verhief zich weldra een zusterhuis. Bedelen was verboden. Met de ijverige lezing der 11. Schrift en der kerkvaders verbond men die der klassieke schrijvers. De II. Schrift, gelijk ook de werken van oude schrijvers, werden door afschriften vermenigvuldigd en deze afschriften werden om niet onder het volk verspreid. Groote beurde de school te Deventer uit haar verval op en wist haar een Europeesche vermaardheid te verschaffen. En overal waar zijne broederschap zich vestigde stichtte zij kweekscholen, liet fraterhuis te Deventer was met dat van Zwolle het beroemdste in ons land. Zelfs in Westfalen en Saksen werden fraterhuizen opgericht en met die waren steeds fraterscholen vereenigd. De broederschap kon zich als gevestigd beschouwen, toen zij de goedkeuring der Kerkvergadering van Constant/. had ontvangen. Slechts korten tijd mocht Groote zelf de opkomst en bloei van zijne stichting aanschouwen. Ken bezoek bij een vriend, die aan de pest lag, was oorzaak, dat hij door die ziekte werd aangetast, waaraan hij in 1384 bezweek. 11ij werd in de Mariakerk te Deventer begraven. Twee jaren na zijn dood stichtte Floris Radewijns het klooster Windesheim als een middelpunt van de broederschap. Het getal der gestichten, tot dit kapittel behoorende, steeg langzamerhand tot over de 100. Wat Floris betreft, hij werd in 1350 te Leerdam geboren, studeerde te Praag en werd met goedkeuring van Groote tot priester gewijd. Kanunnik van St. Pieter te Utrecht geworden, verruilde Lij deze rijke praebende tegen het min aanzienlijk ambt van Vicaris der St. Lebuinuskerk te Deventer, waar hij, zooals wij zagen, met Groote het beroemde fraterhuis heeft opgericht. Hij stierf den 24 Maart 1400 en Aemilitis van Assche, ook A. Buranus, wordt als zijn opvolger <_^enoemd. Zijn beroemde leerling Thomas a Kempis heeft zijne levensgeschiedenis beschreven. Johannes Brugman heeft veel aan de broederschap te danken. Hij was geboren te Kempen bij Keulen, onderwees de godgeleerdheid in het klooster te St. Omer ten jare 1456, doch bracht het grootste gedeelte van zijn leven als rondreizend prediker in de Nederlanden door. Ilij was Franciscaner monnik van de orde der observanten, en kwam in 1462 met een troep monniken te Amsterdam en predikte daar dagelijks op straat op een hoogst zonderlinge wijze onder een grooten toeloop. Hij wordt ons beschreven als hard van voorhoofd, stijf van kaken, glad van tong, wetende de goê gemeenten krachtig te belezen. Van zijn welsprekendheid is nog het spreekwoord bekend: Hij kan praten als Brugman». Ilij beschreef het leven van de heilige Lidwina van Schiedam, wier geestverrukkingen priesters en vorsten evenzeer als het volk tot de hoogste verbazing en bewondering voerden. Hij overleed in 1473 te Nijmegen in den reuk van heiligheid. Wermold van Buscop (Boskoop) wordt »de apostel van Holland» genoemd. In 1370 was hij kapelaan van den pastoor te Kruiningen geworden. Met Groote en Radewijns in aanraking gekomen, omhelsde hij met geestdrift de denkbeelden van dezen. Hij bezat uitstekende gaven en stichtte in Holland, Utrecht en Overijsel .hervormde» congregaties, meest van vrouwen, die volgens dezelfde regelen leefden als in de zusterhuizen te Deventer gevolgd werden. In i$83 werd hij rector te Utrecht, terwijl hij in 1413 overleed. Zijne volgelingen werden Gerardinen genoemd. Thomas I lamerken werd in [ 380 uit onbemiddelde ouders geboren in het stadje Kempen bij Keulen en daarom Van Kempen of a Kempis genoemd. Als 13-jarige knaap vertrok hij naar de school te Deventer, waar Floris Radewijns zich zijner bijzonder aantrok. Na 7 jaren vlijtige oefening begaf hij zich naar het St. Agnietenklooster te Zwolle, waar hij tot sub-prior en oeconomus benoemd werd. Deze laatse post trok hem echter te veel van zijne geestelijke oefeningen af en hij bedankte er daarom voor. Eens moest hij met zijne mede-kloosterlingen vluchten, wijl hij ten gevolge van het verschil over het bisdom Utrecht met den paus, tegen dezen partij gekozen had. Hij stierf in 1470. Zijne spreuk was: >Overal heb ik rust gezocht, maar nergens gevonden dan in hoekskens ende boekskens . Hij was klein van gestalte, maar goed geëvenredigd, had een frissche kleur en heldere, licht bruine doordringende oogen. Onder zooveel meer schreef hij De navolging van Christus of Imitatio Christi, in bijna alle bekende talen overgezet en meer dan 2000 keeren in het Latijn uitgegeven. Ter bevordering en bewaring van het devote leven werden op Nederlandschen bodem enkele nieuwe kloostervereenigingen opgericht, zooals het kapittel van Windesheim, de kleine congregatie Sibculoo en het kapittel van Sion. Terwijl de Fraterhuizen de gunst der overheid genoten, openbaarde zich van de zijde van sommige geestelijken en monniken wantrouwen tegen zoodanige vereenigingen van religieusen zondei religie,» een tegenstand, waarvoor de Gerardinen en later de meeste zusterhuizen moesten zwichten. In Friesland verrezen geen fraterhuizen. HOOFDSTUK. XII. Rudolf Agricola, J. IV. Hz. Gansfort, A. Hegius. De kloostervereeniging van Windesheim. Dcsiderius Erasmus. Het morgen rood der Hervorming. Onder de voorloopers der Kerkhervorming moeten medegerekend worden: Rudolf Agricola, of eigenlijk Roelof Huisman, in 1442 te Hadoo in Groningen geboren. Eerst studeerde hij te Groningen letterkunde, later de theologie en philosophie te Leuven. Ook beoefende hij de zang-, toon-, dicht- en schilderkunst en men wil, dat hij liet eerste orgel te Groningen vervaardigde. Hij hield zich veel te Heidelberg op, waar hij in de gunst stond bij den keurvorst Filips. Naar de gewoonte van dien tijd liet hij zich in Franciscaner monniksgewaad begraven. Johannes Wessel Hermansz Gansfort werd in 1419 te Groningen geboren. In het Fraterhuis te Zwolle kwam hij in vriendschap met den beroemden Thomas a Kempis. Later studeerde hij te Keulen. Een professoraat te Heidelberg, hem aangeboden, wees hij van de hand, reisde naar Leuven en van daar naar Parijs, waar hij 16 jaar vertoefde, tnsschenbeide ook andere plaatsen van Frankrijk bezoekende. Zijn Jiijbelsche richting had invloed op de Hervorming. Bij zijn verblijf in Rome knoopte hij betrekkingen aan niet paus Sixtus IV, die hem vrijheid gaf, te begeeren wat hij wilde, en Gansfort vroeg een Griekschen en een I Iebreeuwschen Bijbel. I11 1474 keerde hij naar zijn vaderland terug. Drie jaren later naar Heidelberg geroepen, 0111 de godgeleerdheid te onderwijzen, vond zijn verlichte denkwijze er tegenstand, zoodat hij zijn onderwijs alleen bepalen moest bij de letteren en wijsbegeerte. Eindelijk keerde hij weder in ons land terug, bracht eenigen tijd door in de abdij te Aduard en bezocht jaarlijks het Agnietenklooster te Zwolle. Luther gaf zijne geschriften uit. Hij stierf in 1489. Alexander I legius werd omstreeks 1420 te I leek in Westphalen geboren. Hij was een groot letterkundige. Rudolf Agricola was zijn leermeester. Als onderwijzer deed hij zijne gaven schitteren te Wezel en Emmerik, maar vooral te Deventer, waar hij aan het hoofd stond der school, door Geert Groote gesticht. Zijn onderwijs maakte daar zulk een opgang, dat duizenden naar Deventer stroomden om er van te genieten. Zijn voortreffelijkste leerling was Erasmus, die door hem smaak kreeg in de letterkunde en in het bestudeeren van het N. Testament. Zijne grondige leerwijze in de oude letterkunde heeft zichtbaar veel invloed gehad op de voorbereiding der Kerkhervorming. In 1408 stierf hij. Op zijn sterfbed had Geert Groote de begeerte uitgesproken, dat de broederschap des gemeenen levens moest blijven, omdat zij eene vereeniging was, die vrijwillig deed, wat de kloosterlingen op grond eener gelofte volbrachten. Doch nevens haar en tot hare bescherming in tijd van nood moest een convent worden opgericht, waarin sommige harer leden als monniken zouden gaan wonen. Voorts moesten zij, die dit gingen doen, de orde der reguliere kanunniken aannemen, omdat die de meeste overeenkomst had met de broederschap des gemeenen levens. Twee jaar na (leert Groote's dood ging Johannes Brinckerinck, de later zoo voortreffelijke rector van de zusters in meesters-Geertshuis te Deventer, het land door, om eene doelmatige plaats voor het begeerde klooster te vinden. Berthold ten Have, een rijk jongeling uit Zwolle, die onder de prediking van Groote bekeerd was geworden, schonk voor het doel een landgoed te Windesheim, anderhalf uur ten zuiden van Zwolle gelegen, ten oosten van den IJsel. Hendrik van Wilsem voegde daar bij vijftien morgen land, onder het dorp Zuithem gelegen. Kloris Radewijns, wien Geert Groote bovenal het volbrengen der taak had opgedragen, koos nu zes der vroomste en verstandigste broeders uit, om toezicht op den bouw van liet klooster te houden, waarmee in 1387 begonnen werd. Toen de arbeid voltooid was. erkende Kloris van Wevelinckhoven het klooster als een klooster van reguliere kanunniken en liet het door zijn suffragaan inwijden Zes broeders bezochten nu het klooster van reguliere kanunniken te Kemstein bij Dordrecht, waar zij zich op de hoogte stelden van al de instellingen hunner orde, het ceremoniaal en het rituaal. Was het getal der broeders in het begin slechts zes, weldra groeide het flink aan. Zelfs kwamen er vele vromen in het klooster wonen, zonder de kloostergelofte te doen. Dezen waren gekleed in grijze pij met zwarten gordel en zwarte kap, evenals de broeders des gemeenen levens, terwijl dochter van Windesheim was het klooster »Marienbron bij Arnhem, reeds in 1392 gesticht; de tweede, het klooster »'t Nieuwe Licht bij Hoorn, terwijl het klooster Kemstein bij Dordrecht zich ook met W indesheim in betrekking stelde. De vier kloosters vereenigden zich nu tot een z. g. kapittel of kloostervergadering met het klooster te Windesheim aan het hoofd. Paus Bonifacius IX keurde in 1395 ('e oprichting van het kapittel goed en gaf het tevens verlof' om ook kloosters uit andere bis- dommen in de vereeniging op te nemen. Van nu af aan breidde de kloostervereeniging zich snel uit. Weldra strekte zij zich tot diep in Duitschland, tot in Saksen uit en behoorden er 86 mannen- en 16 vrouwenkloosters toe, die, hoewel in 18 verschillende bisdommen verspreid, alle volgens denzelfden regel leefden en jaarlijks door hunne afgevaardigden op de algemeene vergadering te Windesheim werden vertegenwoordigd. Johannes Busch hervormde in 1428 de abdij Ludingakerke of Luinkerk, bij Kraneker, in Windesheimer geest. Hetzelfde deed hij in 1439 met het klooster Zur Saltze of In Sulta, aldus genoemd naar eene waterbron, die weleer, naar men verhaalde, zoet en zout water opleverde. Kn zoo trad Busch eveneens in andere conventen als reformator op. De broeders des gemeenen levens konden roemen op vijftig vereenigingen. De honderd Tertianenkloosters waren door den invloed van Windesheim hervormd. L it dit alles kan men eenigszins opmaken, hoe groot de invloed van Geert Groote in de Christelijke Maatschappij geweest is. Met de hervorming verdween ook de \\ indesheimer kloostervereniging. In 1581 besloten de Staten van Overijsel het klooster te Windesheim te laten afbreken. De bezittingen bleven echter in wezen en werden van 1599 tot '79° door een rentmeester bestuurd. De tegenwoordige kerk te Winsem (op den straatweg van Zwolle naar Deventer) is wellicht het eenig overgeblevene van het vroeger zoo aanzienlijke Windesheinierklooster, en werd weleer voor ziekenhuis gebruikt. Toen in 1451 kardinaal Nicolaas van Cusa door paus Nicolaas \ ook naar ons land ter klooster-visitatie werd gezonden, maakte deze kardinaal met ingenomenheid met de kloostervereeniging van \\ indesheim kennis, schonk haar veel privilegiën en vertoefde een poos te Windesheim. De secte van den vrijen geest was ook in N.-Nederland doorgetredrongen. De Lollard Mieuwes of Mattheus te Gouda en Bartholomeus, O O uit het beruchte Dordtsche klooster stonden aan haar hoofd. Zij werd vooral door Geert Groote bestreden. Het lijk van Mieuwes werd op last van bisschop Kloris van Wevelinkhoven opgegraven en verbrand. De wondheeler Gerbrand maakte te Kampen aanhang, doch maakte met de inquisitie geen gewenschte kennis. Ook zijn vriend, rector Wernerus Keynkamp, werd uit Kampen verbannen. I lerman van Rijswijk ontsnapte in 1502 uit den kerker, doch werd in 1515 in Den Haag levend verbrand. Hij is een »voorlooper der Libertijnen*. Desiderius Erasmus, of, met zijn Nederduitschen naam genoemd, Gerrit Gerritszoon, werd den 28 October 1467 te Rotterdam geboren. Zijn vader, Gerrit Klias, tot den geestelijken stand gedwongen, had zijne moeder Elizabeth, de dochter van een geneesheer te Zevenbergen, verlaten, voor dat haar beroemde zoon het levenslicht aanschouwde. 4 Elizabeths ouders vestigden zich later te Gouda. Ilier ontving Erasmus onderwijs van I'ieter Winkel; later volgde hij op de beroemde school te Deventer de iessen van Aiexander Hegius. Bij een bezoek aan de school merkte Agricola de vele gaven van den knaap op en voegde hem toe: »Ga zoo voort en gij zult eens een groot man worden.« Op zijn 13e jaar ontvluchtte Erasmus, wegens de pest, Deventer en trok naar zijn vader te Gouda, die. pas uit Rome wedergekeerd, kort daarna overleed. Ken der voogden, de reeds genoemde Winkel, vertrouwde den knaap nu ter opleiding toe aan een geestelijke broederschap te 's Hertogenbosch. Na twee jaren aldaar vertoefd te hebben, werd Erusmus eerst in het klooster Sion bij Delft en vervolgens in dat van Emmaus (of Stein) bij Gouda geplaatst, alwaar hij op 19-jarigen leeftijd gedwongen werd, de kloostergelofte af te leggen. De aartsbisschop van Kamerik verloste hem uit het klooster, nadat hij vijf jaren in dat bij Gouda vertoefd had. Hij zette nu te Parijs zijne studiën voort en onderwees er aanzienlijke jongelingen. Hij vertoefde bij afwisseling in frankrijk, Nederland, Engeland en te Bologne i 11 Italië, waar hij van paus Julius II dispensatie bekwam van zijne kloostergeloften. Ie Venetië woonde hij eenigen tijd bij den vermaarden Aldus Manucius en te 1'adua had hij het toezicht over de studiën van den natuurlijken zoon van Jakobus IV, koning van Schotland. W elke schitterende aanbiedingen men hem hier ook deed, toch vertrok hij in 1509 naar Engeland, waar hij in weinige dagen bij den beroemden Thomas Morus zijne Lof der Zotheid schreef. Hij vertoefde geruimen tijd in dat land en hield te Cambridge voorlezingen. Eindelijk koos hij Bazel tot woonplaats, waar hij de drukpers van zijn vriend Frobenius druk werk verschafte door vele zijner geschriften. Hij overleed in 1536 te Bazel, waar zijne werken in 1540 verzameld zijn uitgegeven in 9 folianten. I11 zijn geboorteplaats Rotterdam is een standbeeld te zijner eer opgericht. De naam Erasmus d. i. Gerrit of Gerard had hem zijn vader gegeven, die in Italië Grieksch had geleerd. I11 1479, toen Erasmus te Parijs vertoefde, vulde Erasmus zijn naam aan met Desiderius. Erasmus bedoelde de reformatie der wereld en door haar die der Kerk; Euther daarentegen die der Kerk en door haar die der wereld Erasmus bestreed de domheid en zedeloosheid der monniken en wees zoowel de onvruchtbaarheid en kleingeestigheid der schoolsche geleerdheid van het pauselijk hof en het beuzelachtige van vele kerkplechtigheden aan. Reeds zijne verhandeling over de verachting der wereld, in het klooster Stein bij Gouda geschreven, maar vooral zijn I.of der Zotheid, in 1509 vervaardigd, en zijn andere geschriften hebben Rome op den duur meer kwaad berokkend, dan hij zelf vermoedde of wilde. Door zijne uitgave en vertaling van het Nieuwe Testament, in 15 16 aan paus Leo X opgedragen, en door de aanteekeningen en omschrijvingen, daarvan later uitgegeven, opende hij de bron, blijkbaar in de overtuiging, uat wic liet /. u1 vOic water drinkt, het troebele dv_r nicnschclijkc leeringen in de Kerk zal verlaten. Daarom drong hij ook op het lezen der II. Schriften met alle kracht aan. Voor het overige hield hij vast aan het gezag der Kerk. Hare hiërarchie aan te vallen, den pauselijken zetel te willen onistooten, d<: geestelijke rangen en titels af te schaffen en de kerkelijke instellingen te vernietigen, was geheel in strijd met zijn beginsel en doel. Met Luther trad hij in het strijdperk over »den vrijen wil , 0111 daardoor de verdenking van velen te ontgaan, als zoude hij in geheime verstandhouding staan niet dezen ketter. In 1415 stichtte Johannes Pupper van Goch uit eigen middelen een convent van reguliere nonnen bij Mechelen, Thabor geheeten. Van Goch was te Goch geboren, heeft óf te I'arijs óf te Praag gestudeerd en is misschien priester te Sluis geweest. Hij stierf den 18 Maart 1475. Met Erasmus zijn wij ongemerkt het tijdperk der Kerkhervorming ingetreden. Alles werkte tot die reformatie mee. De uitvinding der boekdrukkunst luid de leeslust opgewekt en bevorderd en aan de Kerk het monopolie van de uiting der gedachten ontnomen. Inzonderheid door het vertalen en verspreiden der U. Schriften, hoe gebrekkig ook, uil alleen naar de Vulgata, was veel zegen verspreid. Reeds vóór Luthers beroemde overzetting waren veertien uitgaven in de Hoogduitsche en zes in de Nederduitsche taal vervaardigd. De ontdekking van Amerika in 1492 door Columbus en van den nieuwen weg naar Indie door Vasco de Gama had, in verband met de uitvinding van het compas, omstreeks 1300, door Flavio Gioja, voor handel en scheepvaart vroeger onbekende bronnen van tijdelijke welvaart geopend. De invoering der posterijen bevorderde het onderling verkeer der volkeren en werkte krachtig mede tot bevordering van algemeene verlichting. Door de opkomst der steden en eene aanmerkelijk verbeterde rechtsbedoeling was aan een vrijen burgerstand het leven gegeven, waardoor handwerken en kunsten zich een heerlijke toekomst geopend zagen en die een weldadigen invloed uitoefenden op het huiselijk en maatschappelijk leven. Het stichten van vele hoogescholen, bijvoorbeeld van Bazel in 1460, Tubingen in 1477, Wittenberg in 1502, enz., ontvonkte de liefde voor de wetenschap, waar zij vroeger nauwelijks gekend was. De veranderde wereldbeschouwing, door Nicolaas Copernicus (1472 1543), die het. eerst bewees, dat de aarde zich regelmatig 0111 de zon, als het middelpunt van het planetenstelsel, beweegt, legde den grond tot eene ruimere zienswijze, ook op Godgeleerd gebied. Ook was de Hervorming door de rederijkers reeds voorbereid. Door de verovering van Konstantinopel door de lurken, in 1453? vluchtten vele Grieksche geleerden, onder wie Chrysoloras, naar onderscheidene landen van Europa. Dit had de weldadigste gevolgen tot herleving van den bloei der Grieksche letterkunde en daardoor tot een grondiger HeoefenuiP- der II. Srhriften nnrr 'i 11 <«n'f T -»> — " ""vvi4 u'«- *-•*- 1-JuUjilov.iiL vctiaUU^ gekend. hen kleermaker te Haarlem, Epo of 1'do genaamd, trad eerst in het geheim, later openlijk als prediker op en maakte door zijn onberispelijk gedrag en door den zachtmoedigen, vromen geest, dien zijne redenen ademden, zooveel opgang, dat zelfs een Amsterdamsch priester, Nicolaas van Naarden, voor zijne zienswijze gewonnen werd en als zijn verdediger optrad. Op bevel van bisschop David van Bourgondië, werden beiden in 1458 in de gevangenis geworpen. Een Dominicaner inquisiteur bracht hen door vrees aan het wankelen en veroordeelde beiden tot herroeping hunner stellingen. Vóór het echter daartoe kwam, stierf Edo. De voornaamste grief tegen Edo was, dat hij, als leek, het durfde wagen, als prediker op te treden. TWEEDE TIJDPERK (1517-1578). HOOFDSTUK XIII. / V Kerkhervorming in Nedcrlatid en O. Friesland. Gerard Geldenhauer. Georgius Cassander. Johannes Rhoduis. Wilhelmus Gnapheus (dc Volder). Nauwelijks had Luther zijne stem d'.n 31 October 1 5 17 tegen den aflaathandel verheven, of zijn woord vond weerklank in Holland, waar zijne eerste geschriften, vooral zijne vertaling van het X. Iestament, gretig gekocht en door honderden gelezen werden. De hervormingsgeest van Wessel Gansfort bezielde de scholen, door de «Broeders des genieenen levens hier opgericht. De geschriften van den beroemden Rotterdammer Kras mus, vooral zijne vertaling van het N. Testament, werden hier vlijtig gelezen en onder het bestuur van den Utrechtschen bisschop David van Bourgondië was de eerbied voor monniken en geestelijken in ons land niet vermeerderd. Hierbij kwam, dat de rederijkers, zoowel door ernstige onderzoeking, als door bespotting van kerkelijke misbruiken, grooten invloed uitoefenden. In schreef de rederijkerskamer te Gent de vraag uit: -Welc den mensche stervende meesten troost es?« Negentien kamers gaven er een antwoord op en de meeste dier antwoorden ademden geen Katholieken geest : integendeel, uit bijna alle spelen, toen vertoond, sprak de Hervorming reeds luide en alle verdedigden de leer der rechtvaardigmaking door genade, tegenover die der goede werken. In al die negentien stukken, die een geheel boekdeel vullen, wordt overal op den Bijbel en Augustinus, nergens op Thomas van Aquino of Duns Scotus gewezen, terwijl de II. Maagd er slechts éénmaal, en dan nog wel in het voorbijgaan, wordt genoemd. Niet alleen worden de aflaten afgekeurd, maar ook vasten, bedevaartgangen, vereering van heiligen, evenwel zonder heftigheid of ironie. Over het algemeen is de toon hoogst ernstig en opwekkend. Geen wonder dan ook, dat men dit landjuweel beschouwd heeft als van grooten invloed te zijn op de verbreiding van den geest der Hervorming in ons land. Maar niet altijd is die bedaarde toon aangeslagen : soms wordt van de meest bijtende satvre gebruik gemaakt, zooals dit ook geschiedde in een stuk, dat tcnzelfden jare, weinige maanden later, te Middelburg gespeeld werd en tot titel had: Den boom der Schril turen. Het een zoowel als liet ander moest krachtig medewerken, om de denkbeelden der Hervorming te verbreiden ; en uit de wijze, waarop dit geschiedde, zoowel als uit de middelen, die de Kameristen (rederijkers) bezigden, om \s volks aandacht en belangstelling te wekken, kan men opmaken, hoe groot hun invloed moest zijn. Den 8 Mei 1521 werd in ons land op last van• Margaretha van Oostenrijk een keizerlijk plakkaat afgekondigd, dat het lezen, koopen en verkoopen van Luthers geschriften en andere van soortgelijken inhoud verbood. Daar het in strijd was met de voorrechten van de meeste gewesten en met de vrijheid van onderzoek, wekte het algemeenen weerzin, te meer, daar het gepaard ging niet de toelating aan de keizerlijke procureurs, om bij inquisitie 01 onderzoek tegen de misdaden te proeedeeren■ . Ier uitvoering van dit besluit gaf de keizer bij een open brief in 1522 aan Mr. Krans van Hulst, raadsheer van Brabant, in vereeniging niet eenige kerkelijken, en vooral van den Karmelieter monnik Nicolaas van Kgmond, uitdrukkelijk den last. 0111 in het geheele land nauwkeurig onderzoek te doen naar de «Lutheranij of de ketterijen. Wie daarvan verdacht f beschuldigd waren, moesten binnen dagen na den 29 April 1522 voor Van tier Hulst ver schijnen, »om daarvan barmhartiglijk en met misericordie geïnstrueerd, gepurgeerd en gecorrigeerd te worden.* Dit verhinderde echter niet, dat Hans van Ruretnonde in datzelfde jaar te Antwerpen eene Nederduitsche vertaling van Luthers Hoogduitsche overzetting des Nieuwen Testaments uitgaf, waarschijnlijk door Jacobus Spreng, het hoofd der Augustijnen aldaar vervaardigd en dat deze vertaling reeds in 1523 te Amsterdam, door Doen 1'ietersz. in de Warmoesstraat bij de Papenbrugsteeg, in het huis de Engelenburg wonende, schoon zonder Luthers naam, werd herdrukt. Zelfs ging de stoutmoedigheid zóóver, dat Jacob Liesveld in 1526 te Antwerpen een Nederduitschen bijbel in folio uitgaf. Hij was een der gezegendste middelen tot verbreiding der Hervorming. Wegens den 6eti druk werd in 1 545 Liesveld onthoofd, omdat iti zijn Bijbel de aanteekening voorkwam, dat de zaligheid alleen door Jezus Christus komt* en misschien wel het meest, omdat de aanvangsletter van het verhaal der verzoeking van Jezus in de woestijn een duivel met een monnikskap was. De Bijbel was in ons land een geliefkoosde lectuur, gelijk uit de vele uitgaven blijkt, die daarvan het licht zagen. De Summa der Goddelijke Schriftuur, door H. van Bommel, predikant te Doesburg, inliet Latijn geschreven en later door hem in oiue taal overgezet, was het eerste boek. dat Karei V hier verbood. In dit practiseb geschrift wordt , r , *,.! tf'Am genoemd, terwijl de goede net ^triuol uc uw werken de vruchten van het leven heeten. Vóór Luthers optreden als Kerkhervormer werd in hnesland het zuivere Evangelie reeds verkondigd door Gellius Faber de Bouma, die, in 't laatst der 15e eeuw te Leeuwarden geboren, godsdienstleeraar was te leïsum. In 1536 "'erd hij als predikant naar Norden in Oost-h nesland beroepen, ü daarna ook werkzaam geweest te Emden en overleed in 1564. Er bestaat van hem eene Vermeerderde Christelijke Catechismus. I11 Oost-Friesland regeerde graaf Edzard I, de eerste vorst m Europa, die zich voor de zaak der Hervorming verklaarde. H.j was in de geschriften van Erasmus, Zwingli en Luther zeer goed te huis en daar hij geliefd was bij zijn volk, volgde het spoedig zijn voorbeeld zoodat reeds vóór het jaar 1538 de Christelijke kerk in Oost-1-neslanc bijna geheel hervormd werd. En van uit Oost-Friesland verspre.dde het licht des Evangelies zich in Groningen, welk gewest 111 taal, zeden en gewoonten zoo nauw met het rijk van graaf Edzard verwant was. Ook de provincie Groningen, Stad en Lande genoemd, was zeer Hervormingsgezind. Het licht, door Gansfort daar ontstoken, begon nu helderder te schijnen, ook door de werkzaamheid van Willem Frederiks, een wereldlijk geestelijke bij de St. Martinikerk te Groningen. In Utrecht was bisschop Filips van Bourgondie een warm verdediger der geschriften van Erasmus en van diens beginselen. De prior van het klooster Mariëndaal gaf in 1516 te Deventer een boekje uit, de 6ouden Kroon van Maria, waarin hij den aflaat bestreed en opwekte, om ter wille van de zaligheid op de woorden en beloften der Heilige Schrift te vertrouwen. Graaf Hendrik van Nassau, heer van Breda, stadhouder van \ laanderen, Brabant, Gelderland, Holland en Zeeland, door wiens tweede huwelijk met Claude van Chalons het prinsdom Oranje 111 het huis van Nassau gekomen is, begunstigde de Hervorming, terwijl de landvoogdes Margaretha, dochter van Maximiliaan van Oostenrijk en weduwe van Filibert van Savoye, zich toegevend betoonde tegen de aanhangers der • nieuwe leer». Dit zal Karei V aanleiding hebben gegeven, 0111 ook 111 de Nederlanden met verdubbelde gestrengheid op te treden tegen hen, die de Roomsche Kerk vaarwel zeiden. De Secretaris Grapheus vertaalde in 1520 de Christelijke Vrijheid van Johannes van Goch. In de voorrede verklaarde hij, de zaak van Luther omhelsd te hebben. Hu werd in de gevangenis geworpen, doch daaruit weer ontslagen, toer» hij zijne kettersche gevoelens herriep. De Augustijner monniken van Antwerpen verzetten zich met kracht tegen den aflaathandel, die zoowel in hunne stad als in den omtrek daarvan gedreven werd. Daardoor haalden zij zich de vervolging van de geloofsrechters, door Karei V aangesteld, n. 1. Frans van der Hulst, raad in Brabant, en Nicolaasvan Egmond, een Karmelieter monnik, op den hals. Aan het hoofd van het Augustijner klooster te Antwerpen stond de reeds genoemde Jacobus Spreng, een man, met Luther bevriend en van wien Erasmus getuigde, dat hij in waarheid Christus verkondigde. Op last van Nicolaas van Egmond gevangen genomen en naar Brussel gevoerd, was hij eerst zwak genoeg, om zijn gevoelens openlijk en plechtig in de kerk van St. Guduh te herroepen. In vrijheid gesteld, predikte hij echter met verdubbelden ijver te Brugge en elders het Evangelie. Andermaal gegrepen, gelukte het hem met behulp van een Franciskaner monnik naar Wittenberg te ontkomen en werd later een der voornaamste Hervormers van Breinen. Den 8 Mei 1521 gelastte Karei V aan de landvoogdes Margaretha. 0111 het edict van Worms alhier af te kondigen. Dit edict behelsde vooreerst een verslag van het voorgevallene op den rijksdag te Worms en ten tweede het bevel, om Luthers geschriften overal, waar zij werden aangetroffen, te verbranden. Geen boeken mochten gedrukt, verkocht of verspreid worden, die tegen den Paus, de R. Katholieke Kerk, enz. gericht waren. .Indien iemand , zoo luidde het slot »dit edict mocht overtreden, hij zou op staanden voet schuldig worden verklaard aan de misdaad van gekwetste majesteit en de straf moeten dragen, op die misdaad door de wetten gesteld.» Aan de vier hoeken en in alle kruisstraten der steden werd des keizers wil in ons land bekend gemaakt, nadat alvorens het volk door trompetgeklank was bijeengeroepen. Weldra werden de goederen van Cornelus Schrijver of Grapheus verbeurd verklaard en werd de prior Hendrik Molerus, een Zutphenaar van geboorte, die aan het hoofd stond van het Augustijner klooster te Antwerpen, gevangen genomen. Hij bleef aan zijn belijdenis getrouw en werd eindelijk door het volk, dat hem zeer beminde, uit zijn kerker verlost en in veiligheid gebracht. Ook te Deventer wilden inquisiteurs hun werk verrichten, doch de raad voegde hun toe: Wij zeiven zijn wel in staat, naar het geloof onzer burgers onderzoek te doen en naar dat wij het bevinden, te straffen of vrij te spreken. Gijlieden hebt hier niets te doen! Wij bevelen u, dat gij zonder toeven de stad verlaat, en met zulk een oogmerk nimmer wederkomt . Voorwaar, dat was taal, den vrijen Nederlanders waardig. Gerard Geldenhauer, ook Noviomagus genoemd, naar zijne geboortestad Nijmegen, waar hij omstreeks 14S2 het licht zag, beoefende eerst te Deventer onder Hegius, daarna te Leuven de wijsbegeerte en kwam daar met vele geleerden, inzonderheid met Erasmus, in aanraking. Hij werd kapelaan bij keizer Karei V; daarna secretaris en biechtvader bij den Utrechtschen bisschop Filips van Bourgondië, vervolgens bij Maximiliaan van Bourgondië. Toen men hein in 15 27 naar Wittenberg zond, om daar den staat der Kerk en der scholen op te nemen, omhelsde hij de zaak der hervorming en schreef kort daarop eenige boeken tegen de Roomsche leer, waardoor hij de vriendschap van Erasmus geheel verloor. Na zich eenigen tijd te Worms te hebben opgehouden, werd hij hoogleeraar in de geschiedenis te Marburg, waar hij in 1542 overleed. 11ij was een man van groote geleerdheid, die, behalve door eenige godgeleerde en dichtkundige werkjes, zich bijzonder verdienstelijk maakte in 't historische vak. Georgius Cassander, eigenlijk Cadsander, daar hij in 't land van Cadsand in 1515 geboren werd, heeft zich naam verworven, door zijne gematigdheid in godsdienstzaken, waardoor hij de achting verwierf van keizer Maximiliaan en prins Willem I, aan wien hij door den graaf van lloorne was aanbevolen. 11ij onderwees de godgeleerdheid, het kerkelijk recht en de talen, te Brugge, Gent en Keulen. Hij betuigde in één zijner brieven een hartelijke hoogachting te gevoelen, jegens de Protestanten, maar dat hij bij de R. Katholieke Kerk bleef, wijl die, naar zijne meening, de eenige ware Kerk was, door J. Christus gesticht. Ook gaf hij eenige punten op, waaromtrent beide partijen elkander zouden kunnen verdragen. Zijne geschriften werden in 1565 op de lijst der verboden boeken geplaatst, doch 50 jaar na zijn dood opnieuw uitgegeven. Hij overleed in 1566. Evenals Erasmus heeft hij op bittere en grievende wijze ondervonden, hoe uiterst moeilijk het is, in een fel bewogen tijd tusschen de partijen door te zeilen. Eenige jaren vóór 15 —1 was de deken van Naaldwijk, Jacobus Angularius of Hoeck, overleden en onder zijne nagelaten papieren vond men een belangrijk geschrift over het Avondmaal des 1 Ieeren (de Coena Domini), waarin de figuurlijke beteekenis der inzettingswoorden werd gehandhaafd en dit is mijn lichaam* met dit beteekent mijn lichaam verklaard werd. De raadsheer van Delft, Cornelius Hoen of Honius, een vriend van Erasmus, die 0111 zijn reformatorische gevoelens reeds dikwijls in den kerker had gezucht en in 1524 tegelijk met Jan de Bakker te 's Hage gevangen zat, was de ontdekker van het geschrift, terwijl de schrijver er van was, volgens velen Wessel Gansfort, volgens anderen een vroeger geleerde. Johannes Rhodius en Georgius Saganus reisden met het document naar Euther, die in den inhoud ervan eene ontheiliging van het sacrament des altaars zag; naar Oecolampadius te Bazel, die er geene uitspraak over wilde doen en eindelijk naar Zwingli, te Zurich, die er zijne hartelijke instemming mede betuigde. De Zwingliaansche avondmaalsleer is waarschijnlijk van Nederlandschen oorsprong. Johannes Rhodius, rector van dc beroemde Ilieronymus-school en overste van het fraterhuis te Utrecht, heeft meermalen eene reis naar Wittenberg ondernomen, ten einde Luther de werken van w . Gansioii over te brengen en heeft daardoor op den Hervormer grooten invloed uitgeoefend. Filips van Bourgondië schatte hem hoog. Onder zijne leerlingen telt men vele beroemde mannen en dappere strijders (wij noemen slechts Johannes Pistorius) voor de zaak der reformatie. Ie Utrecht was hij niet veilig. In 1527 was hij predikant te Norden, in Oost Friesland, en in 1530 te Wolfhuizen, nabij Norden, waar hij is overleden en begraven. Wilhelmus Gnaphaeus (de Volder) of Fullonius werd 111 1493 te 's I lage geboren. Hij was een man, ervaren in de Latijnsche letterkunde. Na eerst regent van de school in Den Haag te zijn geweest, werd hij raadsheer van den markgraaf Albert van Brandenburg. Daar hij de hervorming was toegedaan, geraakte hij te Delft in de gevangenis, o. .1. met Jan de Bakker (Pistorius). Terwijl deze in 1525 werd ter dood gebracht, werd Gnaphaeus ontslagen, om weldra te Leuven opnieuw 111 de gevangenis te geraken. Men veroordeelde hem daar, om drie maanden Op water en brood in een klooster door te brengen, l.atei trok hij naar O. Friesland, waar hij als burgemeester van Norden stierf. Hij heeft eenige Latijnsche werkjes nagelaten, in den stijl van Erasmus, en zich verdienstelijk gemaakt door eene levensbeschrijving van Jan de Bakker, waarvan J. Revius in 1649 eene uitgave bezorgde, welke ook in 't Nederlandsch is overgebracht. Gnaphaeus overleed in 1568. HOOFDSTUK XIV. Martelaren in Nederland. Geloofsrechters in Bel-ie en Holland. Toen Jacobus Spreng naar Wittenberg was gevlucht, volgde zijn vriend en kweekeling Hendrik van Zutphen hem op als prior van het Augustijner klooster te Antwerpen. Wanneer deze ui de kloosterkerkoptrad, kon de kerk de talrijke schare schier niet bevatten. Dit trok de argwaan der kettermeesters, die hem op St. Michielsdag in een nabij gelegene abdij gevangen zett'en. Door het volk verlost, ontvluchtte hij. Zijn klooster werd evenwel op bevel der overheid geslecht en de monniken aan een gestreng onderzoek onderworpen. De meesten dezti herriepen openlijk hun meeningen, doch een drietal, Jan van Lssen, Hendrik Voes en Johannes Lambertus bleef standvastig. De eerste twee werden den . Juli .523 op de markt te Brussel verbrand. Johan- nes Lambertus werd na ontwijding in de kerker terug gebracht. Waarom hij van den marteldood verschoond werd is onbekend. Zoo waren in lie Ntueiwiwleu dc eeisle maile'iaais van geheel Euiopa voor de /.aak der hervorming een vreeselijken dood gestorven. Toen de vlammen boven hunne hoofden golfden, zongen zij het Te Deurn (God, U prijzen wij!). 1.rasmus schreef: »\\'aar de nuntius Alexander zijne brandstapels opricht, daar is het. of men ketters zaait , en Luther schreef een troostbrief, aan de Christenen in Holland, Brabant en Vlaanderen- en zong ter eere van de twee bloedgetuigen: >Hunne asch gloeit voort en laat niet af, Maar stuift van land tot lande; llier helpt geen kloof, geen kuil, geen graf, Den vijand baart zij schande. Zij, die bij 't leven, door den moord Tot zwijgen zijn gedwongen, Zij spreken thans in ieder oord, En door veel duizend tongen Wordt blij hun lof gezongen. Na twee jaren met zegen te Bremen gearbeid te hebben, volgde Hendrik van Zutphen eene uitnoodiging op, om te Meldorf, een dorp in het Ditmarsche van Holstein te prediken. Hier werd hij ter middernacht door een gewapende bende, door monniken geleid, opgelicht en bijna naakt en barrevoets aan een touw naar I leide gesleept en aldaar in een kelder opgesloten. Des morgens te acht uur bond men hem op een ladder, plaatste die in een vuur en ondersteunde de ladder aan het boveneinde met een hellebaard. Deze gleed uit en doorboorde het lichaam van den martelaar. De ladder schoot ter zijde. Toen sloeg men hem met een vuisthamer op de borst, tot hij den laatsten adem uitblies. Zoo stierf Hendrik van Zutphen den 11 December 1524, slechts 36 jaren oud. Luther schreef eene geschiedenis van zijne martelingen en droeg haar met een verklaring van den 9en psalm aan de geloovigen in Hremen op. In 1525 begon ook in Holland de kettervervolging. De Leuvensche hoogleeraren Van Bergen, Rosemond en Ruard Tapper waren aldaar als geloofsrechters aangesteld en weldra zou ook Holland zijne martelaren kunnen aanwijzen. Jan de Bakker of Jan 1'istorius van Woerden was in 1499 geboren en had bij Johannes Rhodius, den rector der Utrechtsche school, reeds de waarheid leeren kennen. Hij had te Leuven, ook onder Erasmus, gestudeerd en was in 1522 te Utrecht tot priester gewijd. Hij predikte met kracht tegen de dwalingen van het 'pausdom, en liep daardoor en om zijn huwelijk bij de geloofsonderzoekers in het oog. Ie s Gravenhage gevangen gezet, werd hij uit vrees voor het volk unlslugca. '! oen hij met vrijmoedigheid op den ingeslagen weg voortging, verbande men hem voor drie jaren uit ons land. Dit belette hem niet, in Nederland van stad tot stad rond te reizen en te prediken. Te Delft bezocht hij den raadsheer Cornelis Hoen en Graphaeus in den kerker. Kindelijk zette hij zich te Woerden als een handwerksman neder. Hij verried zich echter zeiven, 'oen een aflaatkramer op 's pausen bevel in Woerden verscheen en eene leer verkondigde, lijnrecht in strijd met de zijne. Dit bracht hem opnieuw in hechtenis. Zijn vriend Gnaphaeus waagde het, eene verdediging van hem te schrijven en deelde reeds drie dagen later zijn kerker te 's Gravenhage. Allerlei personen bezochten De Bakker in zijn onderaardsch hol, om hem tot herroeping te bewegen, zelfs zijn vader moest hem tot dat doel bezoeken. Alles was echter te vergeefs, zoodat hij door zijne geloofsrechters, n. 1. Nicolaas van Bergen, Godschalk Rosemond en Ruard Tapper, tot den brandstapel veroordeeld werd. Den 15 Mei 1525 werd het vonnis in Den Haag voltrokken. Toen men De Bakker naar de gerechtsplaats geleidde, kwam hij voorbij den kerker, waarin zijn geloofsbroeders zuchtten. Hij riep hen met luide stem toe en door de traliën drong het antwoord der gevangenen in het zingen van het oude kerklied: O, zalig feest der martelaren! tot hem door. Wen del moet Klaesdochter woonde te Monnikendam en was weduwe. Ook zij had de goede belijdenis liefgekregen en werd daarom naar 's Gravenhage gevoerd, waar men haar, hoewel te vergeefs, tot herroepen trachtte te bewegen. Den 20 Januari 1527 liet ook zij in die stad haar leven op den brandstapel. De landvoogdes Margaretha begon scherper tegen de Hervorming op te treden. Bij ordonnantie van 17 Juli 1526 dreigde zij allen, die geheime bijeenkomsten bijwoonden, waarin men de II. Schrift las, verklaarde, enz., met straf, voor den eersten keer met een boete van 20 keizers guldens, voor den tweeden keer met een boete van 40 en voor den derden keer met eene van 80 zulke guldens of verbanning uit het land. Verwonderen kan het ons niet, dat men in 1526 de vroeger afgekondigde bevelschriften tegen de »Lutherany bloedplakkaten begon te noemen. Luthers naam mocht zelfs in onderlinge gesprekken niet meer genoemd worden. Maar het zou nog erger worden, toen in 1540 door Karei V de wreede Ruard Tapper, Frans Sonnius en Jan Gruwel aan het hoofd van het kettergericht werden geplaatst. I11 1550 droeg die vorst aan alle overheidspersonen op, de inquisiteurs bij te staan in het opsporen der ketters en aan ieder aanbrenger werd (ie helft der verbeurd verklaarde goederen toegezegd. Zoo werd de baatzucht dienstbaar gemaakt aan de zoogenaamde eer der Rooinsche Kerk. Wel mocht Erasmus zeggen: »Het is beulen-, geen theologantenwerk!« De wethouderschap van Antwerpen weigerde echter aan Kareis verlangen te voldoen, daar zij vreesde, dat de handel van Antwerpen er door zou te gronde gaan. Stond de keizer haar daarom toe, met meer zachtheid te handelen, te Gent evenwel liet hij in 1551 alle Hervormden, in een geheime vergadering overvallen, ter dood brengen. 1'ierre Brully, een vriend van Calvijn, die dezen in 1 541 te Straatsburg was opgevolgd en sedert 1544 enkele Waalsche gemeenten, o. a. Gent, had bediend, werd in 1545 te Doornik levend verbrand. Te Sneek werd de geleerde rector Johannes Rhodius opgevolgd door den zeer ketterschen < Hendrik Geldorp, die daarna te Delft voor den inquisiteur Ruard Tapper moest wijken. In 1546 werd de Erasmiaan Regnerus Praedinius tot hoofd der Maartenschool te Groningen aangesteld. Hij was een man van veel invloed, die zijne school tot grooten bloei bracht. Engel Willemsze de Merle, na zijne intrede in den geestelijken stand Angelus Merula genoemd, werd in 1482 te Brielle geboren. In 1504 bezocht hij de academie van Parijs, waar hij drie jaren later den rang ontving van meester der vrije kunsten en daarna dien van licentiaat in de godgeleerdheid. Naar 't vaderland wedergekeerd, werd hij in 1511 te Utrecht tot priester gewijd en Liter was hij Apostolisch notaris en kanunnik in den Briel. Hij de waarneming van dit dubbel ambt vergat hij zijne studiën niet en leerde nog op zijn 40e jaar het Grieksch, om het Testament in de grondtaal te kunnen lezen. Omstreeks 1525 zond Filips van Bourgondic hem naar Leuven, 0111 de belangen van "t Utrechtsche bisdom te behartigen. Vijf jaren later werd hij tot pastoor te Heenvliet aangesteld. Hier werden de kerkvaders vlijtig door hem gelezen, de geschriften der voor- en tegenstanders van de Hervorming en vooral de bijbel grondig bestudeerd en werd hij meer en meer voor de Hervorming gewonnen, zoodat hij reeds vóór 1540 in verdenking van ketterij kwam. Den 15 April 1553 verscheen F. Sonnius, de onderinquisiteur, te Heenvliet, deed onderzoek naar zijne gevoelens en zette hem vervolgens in den Haag gevangen. Willem Merula, zijns broeders zoon, pas 24 jaren oud, eerst onlangs van de Parijsche universiteit wedergekeerd, en den pastoor van Heenvliet als zijn tweeden vader beschouwende. stond zijn oom in diens gevangenschap ter zijde en hielp den ouden, dooven man in zijn redetwisten voor zijne rechters en beschermde hem zooveel mogelijk tegen het verraad, dat men aan hem pleegde. I )en 28 Sept. 1 554 mocht het zijnen vijanden in Willems afwezigheid door list, bedrog en door misbruik van zijne doofheid te maken, gelukken, om den ouden man een stuk te doen onderteekenen, waarbij hij zijne kettersche gevoelens heniep en afzwoer. Nauwelijks dooi zijn nett Willem onderricht vau t geen er gebeurd was, barstte hij in een hartroerende klacht uit over het schandelijk bedrog, dat aan hem v\as gepleegd. Hij verviel in eene zware ziekte, die hem den dood nabij bracht. Eenigermate hersteld, werd hij in October van dat jaar naar Delft gevoerd en verkreeg in het klooster der zusters van St. Maria Magdalena een zachtere gevangenschap. 11 ij schreel daar eene apologie voor zijne onschuld en een wederlegging van het over hem gevelde vonnis, doch zijn vijanden wisten dit verweerschrift en later nog vele zijner andere geschriften te verdonkeren. Zijn bitterste vijand, K. 'l apper, wist bij de landvoogdes Maria te bewerken, dat Merula in Maait 1555 naar I.euven gevoerd werd en toen men hem ook hier niet veilig achtte, werd hij naar de abdij Liessies in Henegouwen en eindelijk den 4 Juni 1557 naar Bergen overgebracht. Den 25 Juli 1557 zou hij des morgens te elf uur in die stad in het openbaar worden verbrand. Toen de 75-jarige grijsaard naar den brandstapel zou worden geleid, wist zijn neef Willem Merula, die hem gedurende zijne gevangenschap 111 Holland niet had verlaten, nog tot hem door te dringen, en met hem verschillende dingen te bespreken. 1 oen de grijsaard den brandstapel, die in den vorm van een klein huis met een strooien dak gebouwd was, genaderd was, verwierf hij de gunst, om nog eens te bidden. I it dat gebed ontwaakte hij niet weder. Toen de scherprechter zag, dat Merula biddende overleden was, weigerde hij het lijk aan de vlammen over te geven, zeggende, dat het vonnis voltrokken was. De ruwe menigte eischte echter verbranding en weldra was de asch door den winti over de velden verstrooid. Op den 15 Maart 1552 had Merula aan de stad Brielle de zes armenhuisjes en een weeshuis, vroeger aldaar door hem gesticht, met aanzienlijke sommen tot onderhoud geschonken. Hij heeft zich daardoor een blijvend gedenkteeken van zijne Christelijke weldadigheidszin gesticht en nog jaarlijks wordt zijn geboortedag in het weeshuis van Den Briel dankbaar gevierd. HOOFDSTUK XV. De hervorming in Gelderland. Anastasius l'eluanus, e. a. Bloedgetuigen. Petrus Bloccius t u Cornelius Hoen. Bertrand le Bias. Jeroom Segersz en vrouw. Mr. Herman Schincktl. In 155° hadden de geloofsrechters ook op Gelderland de oogen geslagen, waar velen de zaak der I lervorming omhelsd hadden. Reeds in 1525 had de rentmeester en gunsteling van den hertog Karei van (ielder, Maurits Mauritsz. Pannekoek, de werken van Luther bij zijne medeburgers aangeprezen en was daarover door zijnen vorst schriftelijk berispt. '1 oen Karei V heer van Gelderland was geworden, had hij door zijne inquisiteurs Jan Gruwel en Franciscus Sonnius de «kettersche boeken* van de scholen geweerd, die daar al reeds veel werden gebruikt. Ter verdediging der moederkerk had men tegenschriften onder het volk verspreid, vooral een werkje van een Franciscaner uit liet klooster Marit ngaarde, op kosten van hertog Karei van Gelder gedrukt en volgens den titel handelende »van de verveerlicke aanstaende tijt Kndechristes ende van Endechristes voirlopers . Gerard Geldenhauer, vriend van Erasmus en geheimschrijver van den Utrechtschen bisschop Philips van Bourgondië, moest zijne prediking bij Tiel staken en naar Straatsburg vluchten. Jacob Eovendaal te Venloo werd in 1531 »om der Lutherijen wilt de tong met een gloeiend ijzer doorstoken. Toch baatte dit alles weinig. De aartsbisschop van Keulen, Herman graaf van Wied, hervormingsgezind als hij was, voerde vele Luthersche boeken Gelderland binnen; Rutger de Droogscheerder predikte het Ev angelie in den omtrek van Harderwijk en pastoor Koenraad Renckum volgde dat voorbeeld in 1543 meer openlijk. Deze verkocht zelfs de kostbaarheden zijner kerk, »die daar alleen om pronkerij van hout en steen hingen ten voordeele der armen. Hij werd van zijn ambt ontzet en moest vluchten. De kapelaan van Garderen, Jan Gerritz Verstege, schreef zijn Der leken Wechxeij.er, waardoor hij voor duizenden een zegen werd ten eeuwigen leven. Na zesjarigen dienst te Garderen werd hij den 27 Januari 1550 door het hof te Arnhem tot gevangenisstraf veroordeeld en op een der torens van het huis te Hattem, een der sterkste kasteelen in Gelderland, opgesloten. Ongelukkig herriep hij, wat vroeger door hem tegen de Roomsche Kerk gepredikt was. Hij ontving 1111 in zijnen kerker »een Bijbel, ettelijke oude doctoren, papier en veder te gebruiken , 0111 nu vóór den paus te schrijven, zooals hij dat vroeger tegen dezen gedaan had. In 1553 werd hij op aanschrijving van de landvoogdes Maria naar Leuven gezonden om aldaar -drie jaren in de pauselijke theologie te studeeren . Hij wist echter te ontvluchten en hield zich waarschijnlijk te Straatsburg op, waar hij zijn bovengenoemd werkje voltooide en uitgaf. In zijn voorbericht herriep hij zijn afval. Hij leidde vele jaren een eenzaam en kommerlijk leven, »daar zelfs zijn geld te klein was geweest, dan dat hij warme gelegene plaatsen kon gebruiken». In 1566 verscheen liij onverwachts te Harderwijk en predikte daar eenigen tijd. Hij bewees daardoor, wat hij in het voorbericht van zijn werkje reeds gezegd had, »dat hij een opgestane van zijnen val, een Anastasius was». Hij wordt daarom ook wel Anastasius Yeluanus genoemd». Later trok hij in "ezelschap van een predikant naar Keulen, terwijl van zijn verdere lotgevallen niets bekend is. In Utrecht verdedigde de dominikaan Wouter met zulk een kracht de «nieuwe leer«, dat men hem den «Lutherschen monnik* noemde. Hij moest naar Holland vluchten en stichtte te Delft waarschijnlijk de eerste Hervormde gemeente. I11 1523 hield pastoor Willem Frederiks met vier zijner vrienden een openbaar twistgesprek tegen een Rootnschgez. inden pastoor en wist het pleit ten gunste der Hervorming te beslechten. In Friesland waren Dirk Wou en zekere heer Geryt, misschien een priester, de eersten, die wegens de zaak der 1 Iervorming, die zij omhelsd hadden, werden veroordeeld. In 152c» werden zij door het hof van Friesland uitgebannen. In 1523 werd Willem Dirks, een eenvoudig kuiper, te Utrecht verbrand. De onderpastoor Herman Gerrits zou reeds in 1521 in de bisschopsstad dat lot ondergaan hebben, indien hij zijne gevoelens niet had afgezworen. Anthonis Frederiks, door sommigen Freekszoon bijgenaamd, een jongeling uit Naarden en eene vrouw, Catalijne Bouwens, stierven den 26 October 1529 te s Gravenhage den martelaarsdood op den brandstapel. Nicolaas van Antwerpen werd in 1525 te Antwerpen in een zak met steenen gebonden en in de Schelde geworpen, omdat hij van den steven van een oud schip het Kvangelie had gepredikt tot een schare volks, die bijeen gekomen was, om een Hervormd prediker te hooren, die echter niet verscheen. In 1526 stierven twee jofferen uit Nijmegen om hare Luthersche gevoelens te Arnhem op den brandstapel, terwijl in dat jaar ook nog in Gelderland een »joffer van Wely werd gedood. De eerste Doopsgezinde martelaren in ons land zijn Jan van Walen en nog twee anderen. Zij woonden te Krommeniedijk in NoordHolland en werden in 1527 gevangen genomen, waarschijnlijk om hun gevoelen a. g. den doop. Kerst naar Haarlem en vervolgens naar 's Gravenhage gevoerd, werden ze, na aan een scherp verhoor onderworpen te zijn geweest, veroordeeld, om niet ketenen aan palen vastgeklonken door een langzaam brandend vuur doodgemarteld te worden, welk vonnis inderdaad aan hen is voltrokken. Petrus Bloccius, ook wel Bloxius genoemd, heeft veel gedaan ter verspreiding der Hervormingsbeginselen in ons land. In het begin der 16c eeuw te Dieghem bij \Tilvoorde geboren, bezocht hij de hoogeschole» te Leuven, I\eulen en Bologne cn werd in ï »5clï0üliziccstc'i * of prorector te Leiden, uit welke betrekking hij in 1561 werd ontslagen. Hij leidde verder een zwervend leven en was in 1566 denkelijk huisonderwijzer bij I). van Bronkhorst en Batenberg en evangelieprediker te Obermurmpter. Zijn ijver voor de zaak der Hervorming zal hem wel genoodzaakt hebben, hier en daar om te zwerven, ten einde vervolgingen te ontgaan. Terwijl hij zich nog te Leiden bevond, schreef hij in het Latijn, maar weldra in 't Nederlandsch vertaald en in 1566 uitgegeven: /:Voor den Munsterling was de Melchioriet een flauwhartige, voor den Obbonist een dweper; voor den Melchioriet was de Obbonist een Deinas en de Batenburger een satan.« Batenburg werd nog in 1536 in hechtenis genomen. Zijne aanhangers. nu ook zwaardgeesten genoemd, gingen onder aanvoering van den Leidenaar Cornelis (zoon van Jan Oliviers Appelman) voort met rooven en moorden, vooral in Twente, de graafschap Zutphen en Opper-Gelder. Met de terechtstelling van Jan Willemsz. en de zijnen den 12 Maart 1580 te Cleve kwam hieraan een einde. HOOFDSTUK XVII. IK Doopsgtziudin. Mcntio Simonsz. Lubbert Gcrritsz. Omtrent den oorsprong der Doopsgezinden is het der navorsching niet mogen gelukken tot volkomen zekerheid te geraken. Sommigen beweren, dat zij van de Wederdoopers afkomstig zijn, anderen leiden hun oorsprong van de Waldenzen af. Ten opzichte van den doop der volwassenen blijkt die overeenstemming met de Waldenzen echter niet. M 11 meent, dat reeds in de 12e eeuw Waldenzen zich in België hebben nedergezet en daar veel hebben bijgedragen ter bevorde ring van het werk der Hervorming. Velen houden het cr voor, dat die Waldenzen in twee partijen verdeeld waren, waarvan de eenc den kinderdoop wilde, de andere niet. Fn uit de laatsten moeten dan de Doopsgezinden voortgekomen zijn. Anderen houden het voor zeker, dat de Doopsgezinden door den arbeid van Menno Simonsz uit de Wederdoopers zijn voortgekomen. Reeds lang voor de Hervorming schijnen zich Doopsgezinden in ons land te hebben opgehouden, die echter weinig of niet opgemerkt werden. Fvenals de Wederdoopers wilden zij het zuivere Godsrijk op aarde stichten. Zij doopten echter degenen, die in de jeugd den doop reeds ontvangen hadden, niet weder en zochten ook door het zwaard hun doel niet te bereiken, gelijk de volgelingen van Jan van Leiden. Groep 2 Jacobus Arminii •>. Filiivs van Maknix van Si. Aldfcondh. ^\1 NNO SlMONSZ. Johannks B«h;rrman . i k \NCI>( l s ( ioma fnidkku's l.kasml > Bisschop, later kardinaal Hosius, getuigt van hen: »dat zij tot allerlei straffen, hoe wreed die ook waren, niet anders dan tot een vroolijken maaltijd heengingen . GHijk wij reeds meedeelden, waren Jan van Walen van Krommeniedijk en twee zijner medebroeders, die in 1527 te 's Gravenhage werden verbrand, de eerste Doopsgezinde martelaren in ons land. In 1531 (volgens anderen in 1533) stond in Leeuwarden een moordschavot opgericht, want Sikke Snijders, gevangen genomen, «omdat hij zijnen doop vernieuwd had , zou in het openbaar onthoofd worden. Onder de talrijke toeschouwers bevond zich ook een jeugdig geestelijke, Menno Simonsz genaamd, bij wien wij eenigszins langer moeten stil staan, wegens zijne beteekenis ten opzichte der Doopsgezinden. Menno Simonsz was in 1496 te Pingjum (en niet, gelijk velen stellen, te Witmarsum) geboren, vormde zich in zijne jeugd voor den geestelijken stand en verkreeg eene voor die tijden meer dan gewone kennis, ook in de I.atijnsche taal. In 15-4 tot priester of kapelaan bevorderd, was Pingjum zijn eerste standplaats, tot hij later te Witmarsum werd aangesteld. Van tijd tot tijd kwamen er twijfelingen in hem op omtrent de leer der Roomsche Kerk, ontstaan door het lezen der H. Schrift en van de geschriften der oude kerkvaders en der Hervormers. In het eerst huiverig, om voor zijn gevoelen uit te komen, bracht de inneming van 'tOude klooster (Bloemkamp) bij Bolsward in 1535 door de Wederdoopers, hem tot den gewichtigen stap, 0111 het pausdom en zijn priesterlijk ambt te verlaten. Steeds heeft hij liet betreurd, niet reeds vroeger naar zijn overtuiging gehandeld te hebben, 't welk aan zijn karakter en godsdienstige denkwijze die zwaarmoedige tint, die neiging tot droefgeestigheid gaf, die hem altijd bijbleef. Hij kwam niet voort uit de Wederdoopers, gelijk hem wel eens is aangewreven, maar voegde zich bij de Doopsgezinden, wijl hij geene bewijzen voor den kinderdoop in den Bijbel vond. Onder de Doopsgezinden en Wederdoopers trad hij als reformator op, terwijl hij de meest gematigde en vreedzame elementen om zich heen verzamelde. Wegens de strenge plakkaten, die 11a zijn openlijken afval tegen hem in 1536 werden uitgevaardigd, moest hij zich verborgen houden. Niet twijfelachtig was het lot, dat hem te wachten stond, indien liet zijnen vijanden gelukken mocht, hem in hunne macht te krijgen. Het doodvonnis, in 1539 aan Tjaard Reinders voltrokken, omdat deze hem een tijd lang geherbergd had, kon het hem leeren. In 1537 was hij er op sterken aandrang toe over gegaan, 0111 het leeraarsambt bij de Doopsgezinden te aanvaarden, waarbij hij later de w aardigheid van opziener of oudste vervulde, zonder een bepaald gezag uit te oefenen. Ook was hij in het huwelijk getreden met eene vrouw, Geertruid geheeten. De zorg voor vrouw en kinderen drukte hem later zwaar. De herhaling van een scherp plakkaat tegen hem in 15-4-3^ waarbij 100 Caroli-guldens op zijn hoofd gesteld werden, drong hem Friesland te verlaten en zich eerst naar Groningen, vervolgens naar Einden te bveven. waar liii in riatzHfdr* iairin tu-ivt <»•_ — . , . j j ..... . a- raakte met den beroemden J. a I.asco en er wederzijds tegenschriften ontstonden. \ an hier trok hij naar Keulen, hield zich van 1547 tot 1555 in verschillende plaatsen langs de Oostzee op, o. a. te Wismar, waar hij een gebrek kreeg aan zijn heen, zoodat hij naderhand mank ging en zijne brieven wel eens onderteekende met > I)e Creupel.« Zijne laatste levensjaren heeft hij doorgebracht te Wiistenfelde, tusschen I lamburg en Lubeck, waar hij een eigen drukkerij had opgericht enden 13 Januari 1561 overleed. Zijn zinspreuk was: »Daar mag geen ander fondament gelegd worden, dan't geen gelegd is,'t welk is Jezus Christus.« Krachtig werd hij bijgestaan door zijn medehelpers Jan Claesz, Gillis van Aken en Leenert Rouwens. Menno Simons' geschrift: het Fundadamentbock heeft veel invloed uitgeoefend. Menno Simons/.. heelt zich evenmin omtrent het al of niet geoorloofde van het dragen van wapenen verklaard, als daarover, of liet den Christen vrijstaat, eenig overheidsambt te bekleeden. Het gevoelen deilatere Doopsgezinden omtrent deze beide punten is derhalve, naar liet schijnt, niet van hem afkomstig. Aan Menno's optreden is het te danken, dat de Doopsgezinden, die vroeger verstrooid daar heen leefden, in een kerkgenootschap vereenigd werden. De herstelling van liet Godsrijk in zijn oorspronkelijke zuiverheid, gelijk daarvan in het Evangelie liet voorschrift en in de eerste apostolische Kerk het voorbeeld gegeven werd, was het grootsche doel, naar welks bereiking hij streefde. Met dat beginsel stelde hij zich tegenover de wereld. De gemeente van t h rist lis moest alleen uit ware geloovigen bestaan en zich zooveel mogelijk van de zondige wereld afscheiden. Daarom werd, na voorafgaande belijdenis des geloofs, de doop der bejaarden gehandhaafd. De eed, als in het Evangelie verboden en gegrond op wantrouwen, werd door de Doopsgezinden geweigerd en omdat de gemeente een gusti-lijk rijk is, wilden zij geen overheidsambten bekleeden of wapenen tot aanval of verdediging dragen. Over de vraag, in welke mate de tucht moest worden toegepast en tot hoever de excommunicatie of ban mocht worden uitgestrekt, ontbrandde bij Menno's leven een hevige twist. Schedemaker wilde de tucht meer gematigd toegepast hebben, dan de onverdraagzame Leenert Kouwens. De aanhangers van den eerste werden Schedemakers- genoemd. Zij vereenigden zich later met de Franekers en Waterlanders en vormden toen een talrijke afdeeling, die onder den algemeenen naam van Waterlanders is bekend geworden. Zij wilden geen toepassing van den ban, dan 11a een driemaal herhaalde waarschuwing. Bouwens noemde ze den drekwagen, omdat zij, gelijk hij beweerde, allerlei onreinheid opnamen. De leerredenen der Doopsgezinden werden gewoonlijk vermanin" genoemd en hunne leem^rs vcmiciners -/l1* meer tot Christelijke plichtsbetrachting aanspoorden, dan diepe godsdienstkennis bij de gemeente poogden te vestigen, meer moraal dan religie predikten. Menno's zwaarmoedigheid is dan ook alleen te verklaren uit zijn leven onder ile wet. Zondag 23 van den H. Cat. predikt echter andere dingen. Met kwaad, door de Wederdoopcrs aangericht, trachtten de Roomschen inzonderheid op de Doopsgezinden te wreken. In 1539 werden te Delft 31 Doopsgezinden, 16 mannen met het zwaard en 15 vrouwen in het water, gedood. In 1543 werden 52 hunner te Leuven openlijk verbrand. Ken bekend Doopsgezind prediker is Lubbert Gerritsz. Hij werd in 1535 te Amersfoort geboren en nam met veel ijver het leeraarsambt waar onder de Vlaamsche, daarna onder de vereenigde Hoogduitsche cn Friesche Mennonieten te Hoorn; naderhand te Amsterdam onder de Waterlanders. Als een vredelievend man deed hij zijn best, om de geschillen onder zijne geloofsgenooten bij te leggen. Hij had de hand in de z.g. Waterlandschi Geloojsbelijdenis, die in 1610 uitkwam. In '597 gaf hij te Amsterdam twee brieven in 't licht, gezonden aan de gemeenten in Pruisen, die eene ongeveinsde godsvrucht ademen. Van minder gehalte is 't lied of gezang, door hem. in den trant van Datheen, in 159^ uitgegeven. Met zijne toestemming verscheen nog in 1599 eene verzameling van 15 Christelijke zendbrieven aan diverse gemeenten en bijzondere personen; later herdrukt en vermeerderd met 4 brieven en een tractaat over de Uiterlijke Kerk (1611). Hij overleed in 1612 te Amsterdam. HOOFDSTUK XVIII. De Xed. GenJ. gemeenten te Londen, Emden, IVezel en te Fraukendaal. yohannes it I.aseo en [man Qrtsen. Verborgen gemeenten in België. Johannes Fontanus, Gellius Faber de Bouma, Cornelis Cooltmn, Jacobus Kimedoucius. Reeds in het jaar 154^' kwamen eenige Hervormingsgezinde kooplieden uit Antwerpen en eenige andere steden van ons land naar Londen, opdat zij aldaar vrijheid van godsdienst zouden vinden en tevens gelegenheid, om er hun bedrijf voort te zetten. Zij vormden er al aanstonds een kleine gemeente, die latei zelfs tot 4000 zielen aangroeide. In 1550 vermeerderde het getal der vluchtelingen zeer en de godvruchtige Kngelsche koning Eduard VI, die zich als een weldadig vriend van den gezuiverden godsdienst had leeren kennen, trok zich hunner aan. Hij stond hun den 29 Juni 1550 de zoogenaamde Jezustempel af, eene kerk, gebouwd ter plaatse, waar vroeger een Augustijnerklooster stond. Hij deed dat, «opdat de vluchtelingen zich niet langer zouden vereenigen met Wederdoopers en diergelijke secten'. Bovendien schonk hij hun vele voorrechten. De gemeente had als eerste predikanten: Johannes a Lasco, Martinus Micronius en Walterus Delenus. Daar eerstgenoemde zich in vele opzichten jegens onze Hervormde voorvaderen verdienstelijk heeft gemaakt, moeten wij trachten, eenigszins nader met hem bekend te worden. Johannes a Lasco was omstreeks 1499 uit een adellijk geslacht in Polen geboren, genoot een wetenschappelijke opleiding, bezocht Italië, Frankrijk, Duitschland en Zwitserland en maakte kennis met de beroemdste mannen, o. a. met Zwingli, Erasmus, Oecolampadius, enz. In 1526 keerde de jonge edelman naar Italië terug, hoofd en hart vol van 1'rotestantsche beginselen, maar in den Erasmiaanschen geest Van daar, dat hij zich nog aan de oude kerk hield, hopende, dat hij zou mogen medewerken tot hare zuivering, zonder scheuring te verwekken. De koning van l'olen benoemde hem tot bisschop van Cujavië, doch hij bedankte voor die waardigheid, daar hij nog lang niet zijn tijd voor eene hervorming en zich zelf voor hervormer rijp achtte. I11 1540 verliet hij l'olen weder, huwde in Duitschland, waardoor hij Rome voor goed den rug toekeerde, reisde naar Leuven en vervolgens naar Einden, »die herberge van Gods verdrukte gemeente», waar hem in 1543 gravin Anna tot predikant en super-intendent der Oost-I'ïiesche Kerk aanstelde. 1 lier bracht hij met ijver en bekwaamheid veel toe ter organisatie der Gereformeerde Kerk, welke op de Nederlandsche Hervormde Kerk zeer veel invloed had. Op ernstig verlangen van koning Eduard VI, om de 1'rotestantsche Kerk in Engeland te helpen ordenen, trok hij derwaaits, zonder echter de belangen van Oost-Friesland uit het oog te verliezen en bewees aldaar veel dienst aan de Hervormde vluchtelingen uit Duitschland, Frankrijk en vooral uit de Nederlanden. Koning Eduard stelde hem tot super intendent over de gemeente. In de Jezustempel , ook de Augustijnerkerk genoemd, werd voor de vluchtelingen in het Hoog- en Nederduitsch gepredikt. A Lasco vervaardigde voor de vreemdelingen-gemeente te Londen eene Latijnsche kerkordening, welke eerst met verkorting in het Nederlandsch vertaald, in afschrift verspreid, maar in 1554 door Micron te Londen uitgegeven werd onder den titel: Christclicki• ordinantiën der Nederlandsche ghcmeyntc Christi te I.ouden. I 'aar hij de beginselen der Zwitsersche Hervorming was toegedaan, straalt de Zwingliaansche richting in deze kerkordening overal door. Reeds in Oost-Friesland had hij in dien geest in het Latijn een Catechismus uitgegeven, welke door J. Utenhovr ia onze taal is overgezet onder den titel • Catechismus of h kinderleer. Een ander onderwijsboekje, door hem vervaardigd en door Micron vertaald, heet: Een corte ondersoeckmge des "heloofs over denghenen, die haer tot de ghemeynte begeven en des H. Avontmael met haer houden willen. (.566). I)!t werkje bleef in onze kerk lang in achting en gebruik, tot het door het meer Gereformeerde Kort begrip vervangen werd. A Lasco stierf 111 1560. Toen koningin Maria. »de bloedige*, Eduard VI op den Engelschen troon opvolgde en vervolgingen tegen de Hervormden zich ook te Londen vernieuwden, moesten ook de Nederlanders in de vlucht hunne veiligheid zoeken. A Lasco en velen met hem zochten te vergeefs eene schuilplaats in Denemarken. Daar heerschte de Luthersche Kerken deze wilde onze Gereformeerden in den lande niet gedoogen. Onze vluchtelingen waren nu genoodzaakt, in het midden van den winter de reis naar üuitschland te ondernemen. In Rostok, Wcimar, I.ubeck, Hamburg enz. werden zij echter evenmin ontvangen. Ten deele hadden zij' hier zelf schuld aan, daar zij zich, nog te Londen zijnde, in hunne geschriften over de Deensche en Duitsche Protestanten lang niet malsch' hadden uitgelaten. Voor het meerendeel gingen zij daarom naar Einden, waar zij met liefde ontvangen weiden. Emden was voor de Nederlanders, wat Geneve voor Frankrijk was: de herberg van Gods verdrukt volk. Toen in 1566 allerwegen hier te lande behoefte aan predikanten was, schreef men van Harderwijk, Amsterdam en andere plaatsen naar Emden en men verkreeg van daar moedige en veelszins uitmuntende mannen. Te Kmden was door een Nederlander, George Aportanus of Jurjen van der Duere naar den wensch van graaf Edzard sedert 1524 ^ Hervorming gepredikt Ook arbeidde er tot aan zijn dood, 1564, Celluis Faber. Aan den ijver van llinne Rode is het te danken, dat er de oorspronkelijke Luthersche beweging in eene Gereformeerde richting werd geleid. Later hebben zij, die hier in den nood een schuilplaats hadden gevonden, aan de gasthuiskerk te Emden een glasvenster geschonken met een opsclnitt, vermeldende hunne dankbaarheid. In ^ hebben vier Friezen liet opeigen kosten laten vernieuwen, toen het door ouderdom vergaan was. Wezel, in het land van Kleef, was Hervormd geworden, voor een deel door den beroemden Adolf van ( larenbach, haren vellichten schoolrector, die den 28 Septr. 1529 te Keulen op den brandstapel de martelaarskroon verwierf, deels door Iman Ortzen. Deze Iman Ortzen was in 1505 te Oude Tonge op Overflakkee geboren. 1 ot den leeraarsstand verheven, verkondigde hij zijne Zwingliaansche gevoelens te Middelhar- nis, s I rage, Deventer, Keulen en elders, maar nergens met een geluk kiger gevolg dan te Wezel, waar hij in 1536 beroepen werd en liet incest toebracht ter hrvi^f wnnir »- I l..rl'Mi-tni'n.r On -li uiiui.uulh IICJ WlUH,.h. v. J J bevel van keizer Karei \ moest hij in 15_j.S Wezel verlaten, zwierf twaalf j aren lang in ballingschap rond en hield zich eenigen tijd te Middelburg op bij zijne bloedverwanten. Of hij aan de roeping van zijn vriend a I.asco ten jare 1 5 5 1, om bij hem in Engeland te komen, gehoor heeft gegeven, is onzeker, doch het is buiten twijfel, dat hij in 1 560 naar Wezel teruggeroepen en daar in 1571 gestorven is. \ ele Protestanten, niet slechts uit Brabant en Vlaanderen, maar ook uit de noordelijke gewesten vonden in Wezel eene schuilplaats. De toevloed der derwaarts vluchtenden was dikwerf zoo groot, dat de stad ze nauwelijks bergen kon. Daarenboven had Wezel hare scholen ook voor vreemdelingen opengesteld, waarheen vooral de Geldersche Hervormden hunne kinderen bleven zenden, niettegenstaande scherpe plakkaten dat bij herhaling verboden. Te Wezel, zeide men meermalen, wordt de Xederlandsche Gereformeerde gemeente eigenlijk gesticht en in zekeren zin is dit waarheid. Uier toch werd in 1568 eene Synode der Nederlandsche kerken onder het kruis» gehouden, waarin men aan de kerkelijke belangen der nog verstrooide geloofsgenooten in en buiten het vaderland een vasten grondslag trachtte te geven en verordeningen maakte, die de aanstaande vestiging en den opbouw tier gemeente, in afwachting van betere tijden, waarop men hoopte, voorbereidden. (') In 157^ hebben de Nederlanders, die te Wezel een toev lucht hadden gevonden, deze stad twee zware zilveren bekers met gedreven werk geschonken, als bewijs van hun dankbaarheid. Reide bekers hebben een deksel, versierd met een massief zilveren beeldje, voorstellende een pelgrim, als zinnebeeld der vluchtelingen, die te Wezel een schuilplaats vonden. Heide pelgrims houden een schild vast, waarvan op het eene staat: Ik was een vreemdeling en gij hebt mij geherbergd* en opliet andere: Bewaar, o lieer, liet beroemde Wezel, de herberge Uwer Kerk . Ook te Krankendaal vonden vele Nederlandsche vervolgden veiligheid. Door den invloed van dezen werd het plaatsje zelfs een aanzienlijke stad. (Jaspar van der Heyden of Meydanus, de opsteller van den Sieckentroost achter onze kerkboeken, die ook in 1555 de kerkorde van a Lasco bij de kruisgemeente te Antwerpen heeft ingevoerd, was een tijdlang leeraar bij de Ned. gemeente te Krankendaal, evenals Petrus 1 )athenus. Krankendaal lag nabij Worms, in het gebied van I-rederik III, keurvorst van de Paltz. die ook het klooster aldaar aan de vluchtelingen afstond. (1) De Synode van Wezel was eigenlijk geen Synode, maar een Convent. 7.ij droeg een voorbereidend karakter. In 1558 werd Maria in Engeland door de Protestantsche koningin Eli/.abeth opgevolgd en nu staken vele Nederlandsche Hervormden weer naar l^ngeland over. De bloeiende gemeente te Norwich bestond voornamelijk uit Zeeuwen, die er eene drukkerij en eene Eatijnsche school hadden. Daar het in 1550 door Karei V uitgevaardigde edict, dat later door Philips II vernieuwd werd, in België nauwgezetter werd toegepast, dan in N.-Nederland, namen vele Hervormde Walen de vlucht naar Holland. Voor het meerendeel bleven ze zich echter in Vlaanderen en Brabant ophouden. Ook vluchtten velen hunner naar Enulen, in 1554 zelfs in zoo grooten getale, dat er, onder het bestuur van gravin Anna, eene Waalsclie Kerk gesticht werd, op voorwaarde evenwel, dat deze Kerk zich zou schikken in leer, liturgie, en/, naar de Xed. Herv. Kerk van ()ost-Friesland. Zij echter, die in Belgie bleven, vormden er in het verborgen bijzondere gemeenten. In 1563 had men b. v. te Rijssel de gemeente La Rosé (de Rozeboom), te Armentiëres Du Bonton (de Kozeknop), in Antwerpen La Vignc (de Wijngaard), te Gent Iht Glawe (het Zwaard), enz. Onder bedekte namen hielden deze verspreide Waalsclie gemeenten de eerste Synoden, mede onder bedekte namen, die alleen den ingewijden bekend waren. Vermoedelijk hare eerste synode werd in 1563 te Theurne of Teure gehouden, onder welken naam zij misschien Doornik bedoelden. Anderen meenen, en met meer recht, dat zij de gemeente in die stad De l,i Palme noemden. I11 1566 kwamen eenige Waalsclie en Nederduitsche predikanten in den Wijngaard, d. i. Antwerpen te zamen. Voorzitter van deze synode was waarschijnlijk Franciscus Junius. Nog drie andere synoden werden in 1566 gehouden. Als Hervormer van Gelderland moeten wij hier noemen Johanues Fontanus, die in 1545 te Zoller (in het land van Gulik) geboren werd. Zijn vader heete IC. Ruts, zoodat de gelatiniseerde naam des zoons Ruteanus had moeten luiden. Z. Ursinus noemde den zoon echter Fontanus, wijl deze uit de heilfontein der II. Schrift zou drinken en anderen daaruit zou te drinken geven. Fontanus studeerde eerst te Emmerik in de letteren en later onder Ursinus te Heidelberg in de theologie. Na predikant te Nieuhuisen en te Groot-Boekenum geweest te zijn, trok hij in 1577 met den paltsgraaf Casimir als hofprediker naar de Nederlanden. Door voorspraak van graaf Jan van Nassau, stadhouder van Gelderland, werd hij te Arnhem als predikant beroepen en dit beroep nam 1' ontanus aan, hoewel daardoor zijne inkomsten zeer verminderden. Zijne geleerdheid en uitstekende verdiensten rangschikken hem onder de bekwaamste leeraren van dien tijd, die door mond en pen veel toebracht ter uitbreiding en handhaving der Hervormde leer. Hij werd in onderscheidene kerkelijke zendingen gebruikt t-ii was 15 jaren lang curator en werkzaam voorstander der Harderwijker kwartierschool. Vreemd klinkt liet volgende verhaal in onze doren: Toen df Arnhemsche kerkeraad aan de regeering kennis gaf. dat Fontanus het Evangelie van Ifati/nus had afgepreekt, was het een punt van beraad, of Fontanus nu Jesaja f de Openbaring zou behandelen. 1 >en 14 Januari 1588 besloot de regeering met goedvinden van den kerkeraad, dat Fontanus nu Jesaja zou uitleggen. Hij stierf in 1615 te Arnhem. (') Gellius Faber de liuuma was godsdienstleeraar te Jelsum en verkondigde reeds vóór 1517, eer Euther als Kerkhervormer was opgetreden, het zuivere Evangelie, voor zoover zijne kundigheden en voorzichtigheid het gedoogden. Hij was in 't laatst der 15*' eeuw geboren, werd in 1536 als predikant naai Norden in Oost-Friesland beroepen en is daarna ook werkzaam geweest te Emden. I lij schreef eenen vermeerderden Christelijken Catechismus en overleed in 1564. C ornelis Cooltuin of Kooltuin (Colthunius) werd in liet begin der 16e eeuw te Alkmaar geboren, was eerst pastoor te Delft en deken van den Haag, maar werd in 1558 naar zijn geboortestad en nog in hetzelfde jaar naar Enkhuizen verplaatst. Toen li ij daar van zijne ingenomenheid met de leer der Hervormden openlijk blijken gaf, liet Ruard Tapper hem ter verantwoording roepen. Door voorspraak van ecnigen uit zijne gemeente, die hunnen leeraar naar den Haag vergezelden, kwam Cooltuin met eene bestraffing vrij. Tapper zond hem uit Brussel een dreigende waarschuwing, waarop iiij zich van prediken onthield en zich toewijdde aan klanken en ongelukkigen. 1 >it br.iclit hem echtei geene veiligheid aan, wijl zijne beschuldigers hem ten laste legden, dat hij in heimelijke vermaningen nog meer kwaad stichtte, dan in zijne openbare redevoeringen. Andermaal aangeklaagd, riep hem de onderinquisiteur Sonnius ter verantwoording. Die van Enkhuizen lieten C ooltuin niet vertrekken, maar wisten bij l apper te bewerken, dat Sonnius gelast werd, zich niet met de zaak te bemoeien. Zij vermaanden C ooituin F. 11 khuizen te verlaten, indien hij zich met de leer der Kerk niet kon vereenigen. Deze begaf zich naar Alkmaar, waar hij eenige kinderen onderwees en nu en dan predikte. Weldra in de plaats gekozen van den pastoor L. Zas, was hij nauwelijks twee weken in dienst, of de vicaris van den Utrechtschen bisschop verbood hem het prediken. 1 oen het ruchtbaar werd, dat Cooltuin geheel van de R. K. Kerkleer afweek en velen voor de zaak der Hervorming won, begaf de Utrechtsche onder-inquisiteur N. de Castro zich naar Alkmaar, om hem gevangen te nemen. Cooltuin was echter gewaarschuwd en week naar Emden, waar (1) Men zie Dr. L. Wagenaars biographie van Fontanus. men hem, nadat hij nog andere plaatsen bezocht had, in 1559 tot predikant aanstelde. Haar genoot hij de hoogste achting en zond men hem in 1^66 naar Londen, om de aldaar «'T-rr/r-nc o-psrhillfp hii te le.roren O O J *"ÖO Hij was een man vol moed, ijverig en braaf, ervaren in het X. Testament en de schriften der Hervormers. Hij was de Zwingliaansche lichting toegedaan. Velen der eerste Hervormde predikanten in ons land waren zijne kweekelingen. Hij schreef een Evangelie dt r armen. Op de beschuldiging, dat zijne vlucht uit Alkmaar een bewijs was van de valschhcid zijner leer, verdedigde hij zich in een Brit /'aan Thimotheus, gedrukt voor zijn Evangelie tier armen. Ilij overleed in 1567. Jan Arentsen, Albert Gerrits en 1'ieter Cornelis, a len nederige handwerkslieden van beroep, waren zijne kweekelingen en werden onder zijne leiding gevormd, om als eerste predikanten in Holland de plaats te bekleeden, die zij met eere hebben vervuld. Jacobus Kimedoncius of Kiemedonk werd volgens sommigen te Kampen, volgens anderen en met meer waarschijnlijkheid, te Brugge geboren. Als opziener van het college der wijsheid te 1 ïeidelberg, werd hij in 1577 door den Luthersch-gezinden keurvorst van die betrekking ontslagen. Na de pacificatie begaf hij zich naar Gent en verwierf er een leerstoel aan de pas opgerichte doorluchtige school. Toen deze in 1584 werd opgeheven, trok hij naar Vlissingen, van waar hij't volgende jaar tot predikant te Middelburg werd beroepen. 1 >rie jaren stond de werkzame man hier in hooge achting, bekleedde in 1586 den voorzittersstoel op de Nationale Synode te s I lage en een jaar later droeg de Z.-Hollandsche Synode hem met Bastingius en anderen het werk eener verbeterde Bijbelvertaling op. I11 1589 aanvaarde hij het hoogleeraarschap in de theologie te Iïeidelberg en droeg in 1595 zijn werk: De verbo Dei scrifto et non seripto, d. i. «Over het geschreven en tingeschreven Woord Gods . op aan de regeering van Middelburg en Vlissingen. Ilij overleed waarschijnlijk in 159". Hij was een getrouw volgeling van Calvijn en bewees gewichtige diensten aan de Ned. Hervormde Kerk. HOOFDSTUK XIX. Eih/s II volgt zijn vader Karei V in ons land op. Smeekschrift der Edelen. Moderatie oj moorderatie Op den 25 October 1555 had er te Brussel in de groote zaal van het paleis eene plechtigheid plaats, die op het Protestantisme in ons vaderland een grooten invloed heeft uitgeoefend. Steunende op den schouder van prins Willem van Oranje hield Karei V, keizer van Duitscli land, een aanspraak in de Fransche taal, waarbij hij het grafelijk bewind ovei ons land ncderlegde en aan zijn zoon Filips overdroeg. Daar deze het Nederduitsch niet kon spreken, aanvaardde Filips de regeering met een plechtige verklaring, in zijnen naam door den stuwen Granvelle, bisschop van Atrecht, voorgedragen. Daarop legde ook de landvoogdes Maria hare waardigheid neder. Den volgenden dag vernieuwde Filips den eed, reeds in 1549 bij zijne voorloopige inhuldiging afgelegd en beloofde de handhaving der bijzondere rechten van de verschillende gewesten; maar wat hij niet beloofde, was de godsdienstvrijheid, door velen sedert jaren gewenscht en door Karei V steeds geweigerd. De naam van inquisitie, in het plakkaat van 1550 reeds veranderd in dien van geloofsgericht, was alleen genoeg om vrees in te boezemen. De achterdochtige en wreedaardige l'ilips, uit ijver voor de Roomsche Kerk gloeiende van ketterhaat, schroomde niet, de vervolging, door zijn vader begonnen, op grootere schaal voort te zetten. Hij had de geheele uitroeiing der ketters gezworen en men vreesde, dat hij het Spaansehe kettergericht of autodafé ook in ons land zou invoeren. Hij deze vrees kwam het bevel van l'ilips tot onvoorwaardelijke aanneming der besluiten van het Concilie van Trente en ter oprichting van dertien nieuwe bisdommen, volgens den wil van den paus tot behoud en herstel van den Roomschen eeredienst. Granvelle werd begunstigd met het aartsbisdom Meohelen en den kardinaalshoed. Dat alles bevorderde de ontevredenheid van den adel en der geheele bevolking, die niet rustte, voordat Granvelle het land verliet. Vruchteloos was eenc zending van Eg mond naar Spanje in 1565, 0111 l'ilips te bewegen, de inquisitie in te trekken. Egmond werd luisterrijk ontvangen, doch Filips verklaarde hem: liever duizend levens te willen verliezen, dan in den godsdienst eenige verandering te gedoogen of aan ketters eenige toegenegenheid te bewijzen». Even vruchteloos was de poging der Hervormden in 1562, 0111 den koning tot andere gedachten te brengen door een onderdanig smeekschrift ten geleide hunner geloofsbelijdenis, reeds in 1559 door Guido de Brés opgesteld en in 1561 in het licht gegeven. Noch het een, noch het ander had een gunstig gevolg, tenzij men dit vinden mocht in de gunst, dat de rechtsplegingen niet meer openlijk, maar heimelijk in de gevangenissen geschieden zouden. Den 2en November trad voor eenige edelen te Brussel, I . du Jon (Franciscus Junius), leeraar bij de geheime gemeente te Antwerpen, op. Men meent, dat op aansporing van dezen prediker zes dagen later ten huize van Kloris van I'alland, graaf van Kuilenburg, te Brussel het plan beraamd werd, om een verbond te sluiten ter verlossing der Nederlanders. Hoe het ook zij, de dageraad der vrijheid brak aan, toen kort Jaarna eenige edelen met Filips van Marnix, heer van St. Aldegondc aan 't hoofd, in het najaar van 1565 het zoogenaamde «Compromis of hel »Verbond der edeien« sioten, met het doel, de oude vrijheid hersteld en de hatelijke inquisitie verwijderd te krijgen. Uit »Compromis was (.eist door elt edelen onderteekenel, maar zoodra Hendrik, heer van Brederode en I .odewijk van Nassau, de broeder des stadhouders, zich mede aan de spits stelden, bedroeg het aantal verbondenen weldra vierhonderd. O]) den 5011 April boden zij in plechtigen optocht ten getale van driehonderd de landvoogdes Margaretha van 1'arma te Brussel een verzoekschrift aan ter matiging van de plakkaten, vliet zijn maar Geuzen*, had de graaf Barlaimont tot de hevig ontstelde Margaretha gezegd. De edelen rekenden dien scheldnaam zich tot eer. «Leve de Geus , werd hun leuze, die met het bijschrift: «Getrouw aan den koning tot den bedelzak toe», op koperen en zilveren penningen gestempeld, op houten bedelnapjes gesneden en op den hoed en op de borst gedragen werd. Margaretha antwoordde weldra. Zij beloofde een gezant naar Spanje te zullen zenden en eenige 'moderatie of matiging in de plakkaten te zullen aanbiengen. Deze moderatie beantwoordde echter zoo weinig aan haar naam, dat het volk ze weldra moordcratu■ noemde. Bij het sluiten van den vrede met Hendrik II, koning van Frankrijk, in 1559, had Filips de verdelging van het Protestantisme in de Nederlanden besloten op het woord van Granvelle: »Het is beter, het bloed van ketters, dan van soldaten te doen stroomen». Een der geheime vredesartikelen van het verdrag was »de algeheele uitroeiing der ketters . Dit geheim had de Fransche koning op een wandelrit te paard in een der vorstelijke parken te Versailles aan Willem I, prins van Oranje, toen gijzelaar aan het Fransche hof, geopenbaard. En \\ illem van Oranje bewaarde dat geheim in zijn hart en daarnevens het voornemen, om dien toeleg te verijdelen, door het weerlooze volk tegeu zijne beulen te beschermen. Daaraan bleef hij getrouw en God zegende zijn werk, zoodat de Hervorming in Nederland overwon. Wat de beloofde moderatie beteekende, bleek aan Jan Herwijnen in Vlaanderen, die in 1560 om des geloofswil werd gedood. Op den weg naar de gerechtsplaats zong hij psalm 130 en door zijne blijmoedige geloofstaal droeg hij er veel toe bij, dat het geestelijk leven van anderen bevestigd werd. In datzelfde jaar predikte Frangois du Jonc (later Franciscus Junius genoemd) in een huis te Antwerpen in het Fransch voor een aanzienlijk aantal hoorders, terwijl op de markt voor dat huis een brandstapel opgericht stond, waarop eenige geloofsgenooten den vuurdood ondergingen. Prediker en hoorders werden door den rossen gloed, die de kamer verlichtte, niet verschrikt, maar slechts tot hooger ernst gestemd. 0 In het begin van 1566 begon men in Belgie de eerste godsdien stige vergaderingen op breede schaal te houden. Men vergaderde aanvankelijk des nachts in de bosschen en op het veid. \ an dag tot dag wies evenwel de moed der predikers, die soms aan vierduizend of meer het woord Gods verkondigden. Omstreeks het einde van Juni weerklonken reeds de buitenwijken van Antwerpen, Gent, Doornik, Yperen en Rru3 Juni 1566 predikte Ambrosius Wille, een handwerksman, voor een aanzienlijke vergadering op een der bruggen van Doornik, l'.en predikant volgde den 30 Juni zijn voorbeeld. Den 3en Juli preekte Wille opnieuw en hij dankte den Hecre, dat hij, na drie jaren 111 kelders en verscholen plaatsen het Evangelie verkondigd te hebben, het heilige werk ten laatste in het heldere daglicht mocht doen»; hij hoopte, zeide hij, binnen weinige dagen in het midden der stad te mogen optreden. Den 14 Juni verzamelden zich omstreeks zeven of acht duizend hoorders buiten Gent. om den Zwollenaar Herman Modet te hooren. • ornelius C roes, baljuw van Ghendtbrugge, riep zijne dienaren bijeen en poogde de vergadering te verstoren. Hij dreef zijn paard op de menigte aan, in de eene hand een ontbloot zwaard houdende en in de andere een geladen pistool. Modet vluchtte een bosch in, doch de menigte viel op den baljuw aan en had hem spoedig ontwapend en onschadelijk gemaakt. Den 2en en 3en Juli hernieuwde Modet zijne predikatiën. Ook die van Oudenaarde gingen voort met het prediken in de onmiddellijke nabijheid der stad. Zij kwamen gewapend bijeen en zorgden, dat om den predikstoel steeds een genoegzamen voorraad van steenen werd gevonden. Floris van 1'allant, graaf van Kuilenberg, een der steunpilaren van het verbond der edelen, stond zijnen predikant, Gerardus Culemburgensis, het vrije gebruik van den predikstoel in de gasthuiskerk te Kuilenburg toe. Zijn daad was de eerste van dien aard en werd weldra door oeheel Holland bekend. In die provincie waren echter maar twee mannen, die de »hagepréeken uit Belgie durfden navolgen : l'eter Gabriël, een Vlaming, die vroeger monnik geweest was en nu te Amsterdam een kleine Hervormde Gemeente om zich had verzameld en jan Arendsz., een eenvoudig, doch welsprekend mandenmaker. I it Alkmaar verdreven, had deze zich te Kampen gevestigd en maakte van daar uit somtijds geheime tochten naar Holland, waar hij dan de broeders in hun gezuiverd geloof zocht te sterken. Op den 8 Juli 1566 vergaderde hij buiten de St. Antoniepoort te Amsterdam op een rietveld, niet verre van den Kadijk, met Keinier Kant, Vrank de Waal, Cornelis Jansz. Koster, Albert Heyes, Willem kloris/ en I.aurens Jacobs uit den gouden reael op het Water. Om niet opgemerkt te worden, waren zij één voor één gekomen. Tusschen de golvende riethalmen verscholen, bogen zij eerst te zamen de knieën en ging Jan Arendsz. voor in het gebed. Daarna begon een ernstige beraadslaging, waarvan het einde was, »dat men alle gevaar en vreeze des doods ter zijde zou stellen en de openbare preek ook in Holland beginnen zou.« Des namiddags kwam men weder te zamen, om tijd en wijze der hagepreeken vast te stellen, 'l'wee der zes mannen begaven zich daarna binnen de stad. Op den Dam gekomen, hoorden zij het plakkaat afkondigen, dat de landvoogdes den 3 Juli had uitgevaardigd en waarbij de predikanten met de galg werden bedreigd en zij, die conventikels enz. bijwoonden, met andere straffen. Dit schrikte hen echter niet af, maar spoorde hen aan in Gods kracht op den ingeslagen weg voort te gaan. De eerste hagepreek had nu den 14 Juli dicht bij Hoorn plaats, op een veld vóór het Regulierenklooster, waar de weg van Blokker naar Swaag en den banjert over heen gaat. Jan Arendsz. sprak er een eenvoudig, doch ernstig en geloofsvol woord, dat allen stichtte. Den 21 Juli, een Zondag, trad Peter Gabriël te (herveen bij Haarlem op, op het gebied van Hendrik van Brederode. De regeering van Haarlem had des morgens de poorten gesloten gehouden, zoodat de Amsterdammers, die reeds des Zaterdags in Haarlem gekomen waren, door de grachten hadden moeten zwemmen en over de muren hadden moeten klimmen om de preek bij te kunnen wonen. Velen echter hadden den nacht buiten doorgebracht. Kerst te elf uur waren de poorten geopend geworden en had Peter Gabriël, die in Haarlem logeerde, de stad kun- nen verlaten. Iloewcl hij een klein en zwak man was, sprak hij toch bijna vier uren en dat in de heete middagzon. Zijn woord was hartroerend en zijn nagebed zóó treffend, dat velen tot schreietis toe bewogen waren. Den volgenden dag sprak hij wederom te Alkmaar en zoo waren de hagepreeken ook in Noord-Nederland begonnen. Te 's Gravenli age hield men zelfs een openbare prediking voor het huis van Cornelis Sluis, voorzitter van het Hof van Holland. Hij moest het aanzien. Verhinderen kon hij het niet, want gewapende schutters uit Delft beschermden de vergadering. l'.indelijk waagde men het ook even buiten Amsterdam een hagepreek te houden. l)e vroedschap verbood dit ten scherpste, doch ziende, dat er niets tegen te doen was, stond zij eindelijk de hagepreeken toe. Was het goed, dat het volk zich meer en meer om de hagepredikers schaarde, afkeurenswaardig is het echter, dat het weldra tot plundering van kerken, kloosters en abdijen oversloeg. De beeldenstorm begon den 14 Augustus 1566 en werd veroorzaakt door lieden, die een hagepreek te Honschoten bij Yperen hadden bijgewoond. De leiders er van waren, naar zelfs Roomsche schrijvers toestemmen, monniken. Moesten de beelden bij den weg het eerst het ontgelden, spoedig ging men over tot de plundering van kerken enz. Den 15 Augustus, den dag van Maria's hemelvaart, wendde de steeds aangroeiende bende zich naar Yperen en de rookkolommen, die overal uit kloosters en conventen opstegen, getuigden luide van hun verwoestend werk. Ook in Yperen zelf werden kerken en kloosters verwoest en geplunderd, terwijl de verslagen burgerij geenerlei weerstand bood. Den 20 Augustus kreeg Antwerpen een beurt. Men viel er het eerst aan op de kapel, waarin het Mariabeeld, dat op het feest van Antwcrpens schutsheilige, den 18 Augustus gevierd, in processie door de stad was gedragen. Gedurende de processie had men gezegd : De timmermansvrouw viert heden haar laatsten bruiloftsdag.» Toen men na den omgang het Mariabeeld niet op de gewone plaats zag, zei men: »Wel juffrouw Marieke, zijt ge bang, dat ge zoo gauw naar 't koor geloopen zijt.' «Wilden ze 11 kwaad doen ' vroeg een ander. Zoo werd de lachlust opgewekt. Weldra ging het van lachen en spotten tot daden over en spoedig was er de beeldenstorm in vollen gang. In 2 of 3 dagen was alles in en om Antwerpen vernield. Zond r het verlies der schoone kunstwerken mede te rekenen, werd de schade, alleen in de Mariakerk aangebracht, op 400.000 gulden begroot. Later kregen de andere kerken en verdere gebouwen, aan vrome doeleinden gewijd, eene beurt. De graven werden zelfs geopend en het stof der dooden omgewroet. In vier uur tijds was al de heerlijkheid van Antwerpens kathedraal verdorven. Toen in Amsterdam den 23 Augustus het gebeurde te Antwerpen bekend werd, vermaanden de burgemeesters er de geestelijken, om de kerkelijke schatten in veiligheid te brengen. Spoedig zag men de ril-f o -« .1 (i 1 -*.«-» «>«4- > li, ivk,livLii, jUl/iCilil-iivOUiiMjLJ, misgewaden, enz. langs de straten loopen. l)e ambachtslieden, die van hunnen arbeid naar huis gingen, verdachten de bedoelingen der gees telijken. Zij ontrukten hun de schatten en voerden ze naar de kerken terug. In de Nieuwe kerk bleef alles rustig, maar in de Oude kerk gaf de korendrager Jasper het sein tot verwoesting. Zich ergerend aan de woorden op het sacramentshuisje : I lier leit beslooten in dit slot (n.l. het sacrenientshuisje) Jhezus Christus, waerachtiglijk mensch ende Godt, Also hij van Maria es geboren, I)iet niet cn gelooft, die es verloren!» smeet hij het bord, waarop de dichtregelen stonden, aan stukken. Lenige knapen begonnen nu met steenen naar de altaren te werpen. Weine Adriaan Okkers wierp de houten Marie« haren schoen naar het hoofd en spoedig was het verwoestingswerk in vollen gang. l'.n wat te Amsterdam geschiedde, werd te 's Gravenhage herhaald. Daar hadden zelfs Adriaan Mennink en Dirk Jooste den moed, om aan den president van het Hof van Holland, Suys, een dweepziek Roomschgezinde, eenige arbeiders te vragen, om de beelden uit de kerken weg te nemen . De president stond het verzoek toe en deed onder strenge bewaking in alle stilte alle beelden en kerksieraden opbergen. Ook te Deventer, Groningen, Leeuwarden, enz. liet de magistraat, bij het zien opkomen van den storm, door eenige arbeiders in stilte en met orde de beelden uit de kerken wegnemen. Te Leeuwarden traden op verzoek der overheid de predikanten Antonius Klaasz en Martinus F.leus of Lliacus in de van beelden gezuiverde hoofdkerk op. De Lutherschen waren tegen de beelden niet zoo sterk ingenomen als de gereformeerden. Vandaar dat Duitschland, enz. van den beeldenstorm verschoond bleef. Woester dan ergens elders ging het werk te 1 )elft, Harderwijk, Klburg, enz. toe. Op het eiland Walcheren bleef, naar getuigd wordt, geen enkele kerk ongeschonden en te Middelburg hadden droeve tooneelen plaats. Alleen in Vlaanderen werden meer dan 400 kerken vernield. Alle weidenkenden verfoeiden het werk der beeldstormerij. Onder de Bijbels, die reeds vóór de Hervorming in ons land door het volk gebruikt werden, is de Delftsche Hijbei de oudste en was een //("/'druk van den Hijbei, die in 1300 door Jan Tay gemaakt was met bijvoeging der Profeten cn van een enkel historisch boek, dat daarin nog gemist werd. Het N. Testament en de Psalmen kwamen er niet in voor. De Delftsche uitgave verscheen in 1477 »met hulpe Gods en bij ons Jacob Jacobsoen en Mauritius Yemantsoen van Middelburg*. Niet lang daarna werden te Delft ook de Evangeliën en Kpistelen (brieven) uitgegeven en toen eveneens spoedig 5^3 was ter perse gelegd, voerde tot opschrift: 't Schip in de Nordsee . Vandaar dat van dezen Bijbel het gerucht liep, dat hij in een schip op de Noordzee met zilveren letterstel gedrukt was en hij groote vermaardheid ontving. In 1562 verscheen hij bij den beroemden Gellius Ctematius (Gilles van der Erve) een volledige Gereformeerde Bijbel, de z. g. >Detix Aes«, waarvan Utenhove de vertaler was en waarbij a Lasco met Micron hem van goeden raad hadden gediend. Hij het N. Testament had men de Grieksche editie van R. Etienne (Harijs 1550) ten grondslag gelegd. Bij N'eh. 3 : 5 vond men aangeteekend: * De armen mot ten het cruyce dragen, de rijden en geven niet. Deux ars en heeft niet, six cinque en geeft niet, quatre dry die helpen vrij*. Hieraan heeft Ctematius' Hijbei, die overigens meer platte aanteekeningen bevat, den zonderlingen naam van -Deux aes; te danken. Jhr. van Zuylen van Nyevelt van Bergambacht verschafte ns in 1539 de Souter-liedekens, d. w. z. berijmde psalmen op de bekende wijzen der toenmalige volksdeunen gedicht en die bestemd waren, om vlug en luchtig gezongen te worden. In 1566 werd door Godfried van Wingen de volledige psalmbundel van Utenhöve ter perse gelegd. In 1551 was er reeds eene verzameling van 25 psalmen voor de Londen sche gemeente uitgegeven. Wijzen van deuntjes als: »Ter eeren van allen jongelinghen, die gearne in Venus armkens zijn ; of Lijnken sou backen, Mijnheer zou kneden ; of Ik heb een wijf getrout, Godweet, hoe 't mi berout« zullen zeker wel wat profaan in een bedehuis geklonken hebben. HOOFDSTUK XXI. Strijd en overwinning van het Calvinisme in ons land. Guido de I>'ris. Franciscus Juttius. Herman Model. De Nederlandsche Hervormden waren volgelingen van Luthcr of Calvijn. Gedurende langen tijd veroorzaakte deze verscheidenheid spanning en dikwerf den droevigsten strijd. Het Calvinisme echter behaalde meer en meer de zegepraal bij leeraren en volk. Diepzinnig en toch veelal helder, redelijk en toch zeer gemoedelijk, nederig voor God en toch zeer onafhankelijk van menschen, was de dogmatiek van den koninklijken denker te Genève wel geschikt, om den zin aan te trekken onzer natie, die van nature niet alleen het practische mint in het godsdienstige leven, maar ook het verstandelijke en doortastende in de godsdienstige voorstellingen. Maar des te meer moest dat Calvinisme in invloed winnen bij de onzen, toen het mannen tot zijne woordvoerders verkreeg als Guido de Brés, Junius en anderen bij wie het wel waard is, eenige oogenblikken stil te staan. (') Guido de Brés werd in het begin der 16e eeuw te Bergen in Henegouwen geboren. Hij kwam door het lezen der II. Schrift tot onderzoek en daardoor tot kennis der waarheid. I lij ging tot de Hervorming over en in plaats van langer in de werkplaats eens glasschilders (1) Wij volgen hier het spraakgebruik, hoewel \V. a Brakel in zijn Red. Godsdienst (Hoofdst. XXIV, jj XIX) beweert, dat een Gereformeerde zich niet Calvinist noemen mag en ook andere gezaghebbenden overtuigd zijn, dat de Gereformeerden zich niet naar een njensch moeten noemen. te arbeiden, werd hij een verkondiger van het Evangelie. Om de vervolging te ontwijken, ging hij naar Engeland, waar hij zijne godsdienstkennis uitbreidde en waar zijn geloof gesterkt werd. In zijn vaderland wedergekeerd, was hij i> vele plaatsen, vooral te Rijssel, Doornik, Gent, enz. als leeraar werkzaam. Omstreeks 1566 was hij met zijn talrijk gezin weder te Valenciennes gevestigd, waar hij Péregrin de la Grange tot ambtgenoot had. Beide mannen waren hier met de meeste vrucht werkzaam en weldra zagen 7ij zich hier door een bloeiende gemeente omringd. 1 )och ook deze werd verwoest in den algemeenen storm der vervolging, die in het begin van 1567 opstak. Noircarmes nam Valenciennes in. De Brés ontvluchtte, maar te St. Aniand viel hij in handen zijner vijanden. Den 3ien Mei werd hij te Valenciennes opgehangen en met hem La Gratige. Met behulp van Adrianus Savaria en eenige andere predikanten stelde De Brés op: Belijdenis des geloofs.gkemaeckt met een ghemein accoort door ) Lateiwerd zij met een schoonen smeekbrief aan Filips II toegezonden, opdat de koning weten mocht, welke de leer was, die hij zoo haatte. In 1568 werd te Wezel besloten, eiken beroepen predikant af te vragen : of hij in alles overeenkwam met die leer, welke in de kerk openlijk werd gepredikt en zoo 111 de belijdenis vervat was.' In werd, evenals dat iceds te Armcntières in 1563 was bepaald, te Einden vastgesteld, dat de belijdenis des geloofs moest onderteekend worden. Zoo was het een formulier van eenigheid geworden, dat, ook door de Nationale Synode van Dordrecht erkend, nog steeds voortgaat, als zoodanig den Gereformeerden groote diensten te bewijzen. De Brés schreef verder ook nog: De wortel, den oorspronck en het fondament der II ederdooperen, enz. Franciscus junius of Du Jonc werd in 1545 te Bourges in Frankrijk uit een adellijke familie geboren. Hij werd voor de rechtsgeleerdheid opgeleid. Toen hem werd aangeboden, om den Franschen gezant (ij Van Toorenenbergeu beweert in zijne Symbolische Schriften (blz. XIV', dat Calvijn In 155) geraden had, de geloofsbelijdenis niet uit te geven. Kat die uitgave in lj6t door anderen toch geschiedde, was dus, volgens Dr. v. T., tegen Calviji» zin. naar Konstantinopel te vergezellen, vond hij, te Lyon gekomen, dezen reeds vertrokken Terwijl hij te Lyon gelegenheid vond, om zijne studiën voort te zetten, liep hii gevaar, tot wellust en ongeloof verleid te worden, doch door gebed en onderzoek der IJ. Schrift bleef hij er voor bewaard. Om de woede der godsdienst- en burgeroorlogen in Frankrijk te ontwijken, begaf hij zich naar Genève, waar hij zich oefende in het Grieksch, het Hebreeuwsch en in de theologie, maar zich kommerlijk moest behelpen. I)oor de verborgen Fransche Hervormde gemeente te Antwerpen als leeraar beroepen, volgde hij clie roepstem op. Te Antwerpen arbeidde hij moedig en met veel zegen en werd de vriend van vele edelen, ook in den hoogeren zin des woords en vooral van fan van Blois van lreslong, die door Al va op het schavot werd onthoofd, hens, gelijk wij reeds zagen, predikte Junius te Antwerpen met een onverbleekt gelaat, terwijl de vlam der brandstapels, waarop zijne geloofsbroeders den marteldood stierven, door de glasvensters schitterde van het vertrek, waarin men bijeengekomen was. Van Antwerpen uit begaf hij zich soms naar nabijgelegene plaatsen. Te Breda stichtte hij een kleine gemeente. In de vergaderingen der verbonden edelen te Brussel en St. Iruven ging hij voor in het gebed. De geuzenpenning, dien hij droeg, was nog 1820 aanwezig. Somtijds vertoefde hij ook te Gent, waar hij de dagen van den beeldstorm beleefde, dien hij betreurde en openlijk afkeurde. Naar Brugge vertrokken, vernam hij, dat er een prijs van Soo gulden op zijn hoofd gesteld was. Later nam hij zijne toevlucht tot tien keurvorst van de 1'altz, die hem vriendelijk ontving. Hij werd 1111 leeraar te Heidelberg, tot Prins Willem I hem tot zijn veldprediker aanstelde. Ie Heidelberg wedergekeerd, droeg de keurvorst hem en J. Tremellius in 1573 op, het O. Testament uit het Hebreeuwsch in het Latijn over te zetten, van welke taak hij zich uitnemend kweet. Te Heidelberg tot hoogleeraar in de theologie beroepen, nam li ij zeven jaar met roem dien post waar, toen hij den hertog van Bouillon naar Frankrijk volgde en door koning Hendrik IV van Frankrijk met een gewichtige commissie belast werd naar de 1'altz. Op zijn terugreis over I.eiden hield li ij zich daar eenigen tijd op, waarvan de curatoren der hoogeschool gebruik maakten, om hem over te halen tot het aanvaarden van 't professoraat in de theologie, waarvoor hij in 1575 bedankt had. Gedurende tien jaren verwierf hij zich hier hoogen lof door zijne godsvrucht en geleerdheid en stierf in 1602 er aan de pest. Naar zijne richting was hij Calvinist, maar gematigd en vredelievend. Zoowel op letterkundig als godgeleerd gebied liet hij vele werken na. die nog lang na zijnen dood werden herdrukt. 1 ferman Modet of Strijcker werd te Zwolle geboren en was in 1544 reeds als Hervormd leeraar bekend. Na eenigen tijd de gemeente te Oudenaarde heimelijk bediend te hebben, was hij de eerste, die het in Nederland waagde, in de nabijheid van Oudenaarde openlijk te prediken, den 14 Juni 1566. Een maand later trad hij te Gent als hageprediker op. Toen de beeldenstorm uitbrak en hij den predikdienst te Antwerpen waarnam, hield men hem voor een der aanstokers, van welken blaam hij zich zuiverde in een llinke apologie. Kr werd een aanzienlijke som op zijn hoofd gezet en hij ontkwam ternauwernood in eene Franciscaner pij de handen zijner belagers. I11 1572 werd hij te Zierikzee predikant, de eerste in die stad, en geraakte weldra in twist met Jak. Sz. de Rijk over de goederen der abdij te Middelburg. De Prins van Oranje voorkwam de gevolgen van dien twist, door Modet tot zijn hofprediker te benoemen. In 1580 te Utrecht tot leeraar aangesteld, stond hij aan het hoofd der Consistorialen, was hij ingenomen met I.eicester, deelde in diens gunst, doch mengde zich al te veel in staatszaken en nam eene zending naar Kngeland op zich, om bij de koningin bescherming van de bedreigde Hervormde Kerk en terugzending van tien landvoogd te verzoeken. 1 )e Graaf van Nieuwenaar, stad- o > > houder van ( trecht, ten uiterste op hem verstoord, besloot hem in Juni 1587 gevangen te nemen, 't geen de regeering voorkwam, door Modet af te zetten. Het duurde echter slechts eenige weken, dat hij zijn dienstwerk staakte, wijl hij zich met Nieuwenaar verzoende, diens vriend werd en van de I.eicestersche partij afzag. Kvenwel zag hij zich in Nov. 1589 met zijne ambtgenooten uit den dienst der l'trechtsche gemeente ontslagen. Hij week naar Emden, doch verzoende zich in 1591 weer met de L'trechtsche gemeente. Later vinden wij hem zwervende, doch hij bleef een jaarwedde genieten der Staten van Holland en tot geheime diensten gebruikt te Keulen, Munster enz. In 1603 bevond hij zich o. a. te Middelburg en leefde nog in \()\2. Jammer, dat een man, toegerust met zooveel bekwaamheden en moed, dikwijls in zijn ijver te ver ging, en zich meer dan hem voegde, met staatszaken inliet. Te Utrecht trad hij heftig op tegen de volgelingen van Duifhuis. Hij schreef een werk over de beginselen der Wederdoopers, voor welks opdracht de Algemeene Staten hem 200 gld. schonken. Evenwel verwarde hij in dat Grondig bericht, enz. meermalen Wederdoopers met 1 Joopsgezinden. HOOFDSTUK XXII. J t trits / \' t ft: '• its, ,*,!!£.' 1 '\hDe Kleine» werd in het begin der 16e eeuw uit een aanzienlijk geslacht in Gent geboren. Hij was reeds vroeg de Evangelieleer toegedaan, zocht eene schuilplaats in Engeland en werd aangesteld tot leeraar bij de Augustijnerkerk te Londen. Door koningin Maria vervolgd, vluchtte hij met a Lasco, Utenhove en andere oeloofsgenooten in Sept. 1553 met twee schepen uit Gravesend. Een zware storm noodzaakte hen in Denemarken te landen, waar de Luthersche bevolking echter den Gereformeerden vluchtelingen geen schuilplaats wilde bieden. In Oost-Friesland waren ze evenwel welkom en daar werd in 1554 Micronius tot predikant te Norden aangesteld. In 1555 hield Micronius de eerste leerrede bij de Hervormde gemeente te Frankfort a d. Main en maakte zich inzonderheid bij zijne gemeente zeer bemind, toen deze door een zware pestziekte bezocht werd. In 1552 werd te Londen van hem gedrukt: Een claer bewijs van het recht gebruick des nachtmaels C'hristi en 7vat men aan de misse houden sal. Verder zagen van hem het licht: Cleine Catechismus, hinder- of berichtleere der Duitschen ghemeynte te Londen en eene verkorting der Liturgie van a Lasco, getiteld : Christliche ordonnantiën der Xederlandsche .Jicmcynte Ghrtsti, die ook in het Duitsch vertaald werd. Hij hield in 1554 twee twistgesprekken met Menno Simons te Einden en twee jaren later drie dagen lang een twistgesprek te Norden, van welk eerste gesprek hij lienwacrachtiV verhael in 't licht zond en later twee apalogiën. Jean Taffin werd in 1528 of 1529 te Doornik geboren, begon zijne theologische studiën te Genève onder Beza en La Faye en nam daarop het leeraarsambt waar te Metz en in 1566 bij de Waalsche gemeentete Antwerpen. In 1567 keerde hij naar Met/, terug en bleef daar werkzaam tot 1572, hoezeer de zaak der Hervorming van 1569 af te Metz eene. ongelukkige wending had genomen en de kerk verwoest was geworden. Te Heidelberg predikte hij gedurende twee jaren in de Fransche taal, waarna hij zich in Holland vestigde en benoemd werd tot Hofprediker en raad van prins Willem I, die hem in 1576 naar Engeland zond, om de gerezen geschillen te helpen bijleggen. 1 )aarna was hij eenige jaren te Haarlem en van 1590 tot aan zijn dood te Amsterdam als leeraar werkzaam. Vredelievend van aard, zocht hij, hoewel vruchteloos, eene verzoening tc bewerken tusschen Arminianen en Gomaristen. Hij trachtte gedurende zijn verblijf te 's Gravenhage Uitenbogaert aan te sporen, om de gunst van Oldenbarneveld te win- nen. wijl die de kerk veel goeds kon doen. Hij overleed in 1G02. Hij genoot het volle vertrouwen van prins Willem 1, die hem bij de teederste familieaangelegenheden, zoowel als de ingewikkeldste onderhandelingen met de Fransche Hugenooten als vriend en raadsman gebruikte. Hij s prinsen echtscheiding van Anna van Saksen was hij de man, aan wien de prins zoowel als diens vrouw in een zoo teedere zaak hun volle vertrouwen konden schenken. Zijn levensleuze was : ADieutavie, n"' fin, d- w. z. Aan God irw leven, in God uw eind. Hehalve eenige brieven aan I-r. Junius, bezitten wij ook nog eenige werken van hem. 1IOOFDSTUK XXIV. De Heidelbergsche Catechismus. Alva in ons land. Slag bij Heiligerlee. Naast de Hijbei is er zeker sedert de gezegende Kerkhervorming geen boek verschenen, dat voor den godsdienstigen en zedelijken toestand van ons land van grootere beteekenis is geweest, dan de HeidelArgsche Catechismus. Zacharias Ursinus, den 18 Juli 1534 te Breslau geboren en van 1550 tot 1557 te Wittenberg onder leiding van Melanchton gestudeerd hebbende, kreeg in 1562 met Gaspar Olevianus, evenals hij hoogleeraar te Heidelberg, van keurvorst Frederik III van de Paltz, de opdracht, een leerboek te vervaardigen, dat, «evenals de catechismus van Luther, zoowel voor de jeugd als voor de dienaren der Kerk bestemd zou zijn. I it den gezamenlijken arbeid der beide jeugdige godgeleerden ontstond een leerboek in vragen en antwoorden, in hoofdzaak onze tegenwoordige catechismus. Velen echter meenen, dat Ursinus de opsteller van den II. Catechismus is en dat Olevianus het werkje slechts hier en daar heeft nagezien en verbeterd. I11 1563 of, gelijk Dr. J. I. Doedes meent, in 1562 verscheen het voor het eerst als .Catechismus ot onderlicht.» liet werkje vond door geheel Europa een gunstige ont\ angst en werd zelfs in de Hebjreeuwsche, Grieksche en Maleische taal overgezet. Niet het minst in Nederland vond het een goed onthaal, keeds in 1563 werd het door Dathenus in onze taal overgezet en in het licht gegeven. Ger. Brandt verhaalt, dat Pieter Gabriel de Vlaming het reeds in 1566 te Amsterdam te zijnen huize inde Engelsche steeg alle zondagen met groot gevaar van zichzelven en van zijne toehoorders verklaarde. I>at de Catechismus in de kerken van ons vaderland als belijdenisschrift is aangenomen, dagteekent reeds van de synode te Wezel, die besloot, »dat men in de Nederlandsch Waalsche kerken de catechismus van Genève, maar in de JJuitsche kerken den Heidelbergschen zou gebruiken.» In de algemeene synode van Dordrecht werd bepaald, »dat de leeraren, zoo van scholen als kerken, die (n. 1. den Catechismus) met hunne handen zouden onderschrijven, ten bewijze hunner eensgezindheid in de leer.» Tevens stelde deze synode vast: »in de Duitsche gemeenten zal men den II. Catechismus gebruiken, met de psalmen van Petrus Dathenus overgezet, en in de Waalsche dien, welke met de Eransche psalmen tot nog toe gebruikt is. En de synode van s Gravenhage in 1586 bepaalde mede, dat hij eiken Zondagnamiddag voor de gemeente moest worden verklaard. Op blz. 89 der aanteekeningen van deel II der Geschiedenis van de Hervormde Christelijke Kerk in Nederland door Ypey en Dermout wordt gezegd: »Van de verkiezing en verwerping maakt de Catechismus nergens gewag. Immers, in de antwoorden op de 54*vraag is het denkbeeld der verkiezing, gelijk elk deskundige weet, geheel iets anders.» In de Leer dtr Hervormde Kerk van Prof. Scholten wordt echter op blz. 84 van deel I (4e druk) gezegd: >Volgens den Catechismus is zich de uitverkorene niet slechts bewust een levend lidmaat der Kerk te zijn, maar ook, dat hij het eeuwig blijven zal. Wat is dit anders, dan hetgeen door de Remonstranten bestreden, in de Belijdenis geleerd en in de Canones opzettelijk verklaard wordt, dat God de grond is van al wat de Christen is en wordt, van zijn geloof, van zijne rechtvaardiging, van zijne heiligmaking, van zijne volharding in het geloof. Waarlijk, het zou geen moeite kosten, om de vijf artikelen der Remonstranten punt voor punt uit den Catechismus te wederleggen en de Overeenstemming van Ursinus met het hoofdbeginsel van het Calvinisme aan te wijzen.» Tot aan 1562 niag de Ntd. Ilerv. Kerk niet voor Calvinistisch, maar voor Zwingliaansch gehouden worden, terwijl de Ned. Waalsche Kerk Calvinistisch was. Zeer was men in ons land van het begin af gekant tegen het bidden voor het altaar, het biechten, het afzweren van den duivel bij den doop, en andere plechtigheden, bij vele I.utherschen nog in gebruik. 'A I.asco was Erasmiaansch-Zuingliaansch gezind. Toen Filips II de tijding van den beeldenstorm ontving, lag hij ziek te Segovia. Hij besloot, bloedige wraak te nemen en zond den hertog van Alva met een leger van 10,000 soldaten en 1300 ruiters naar deze landen. Den 22 Aug. des middags 3 uur deed Alva zijn intocht in Brussel. Duizenden ontvluchtten het land, hun kunstzin, handelsgeest en nijverheid, waarop het vaderland zoo lang roem mocht dragen, met zich voerende naar den vreemde. De lakenfabrikanten vluchtten meest naar Engeland. Te Hanau was de toevloed der Nederlandsche Protestanten zoo groot, dat er vele nieuwe huizen bijgebouwd moesten worden. I ,t nieuwe gedeelte van ITanau wordt nog »de nieuwe stade genoemd. Frankentlial was voor het grootste deel ook zijn opkomst verschuldigd aan de Nederlandsche Hervormden, die zich daar vestigden en zich met de uitgeweken Waalsche en Fransche Protestanten vereenigden. Anderen begaven zich naar Emden, Wezel, of Duisburg en overal werden de vluchtelingen met medelijden ontvangen. Alva schiep een nieuw tribunaal, om de oproerlingen te straffen. De oorspronkelijke naam er van was »raad van exellentie«, later »raad van beroerte». Het volk noemde het weldra om goede redenen «bloedraad*. Het bestond uit twaalf rechters, »de geleerdste, oprechtste mannen», gelijk het heette, die bij den hertog als menschen van den zuiversten wandelc bekend stonden. De zittingen van den bloedraad werden in Alva's paleis gehouden, opdat hij te beter het oog mocht houden op de werkzaamheden. In den beginne zat Alva zelf voor, later Vargas. De landvoogdes Margaretha zag meer onbevooroordeeld op de arme Nederlanders, clan Alva. Zij werd de voorspraak der verdrukten, bad om matiging, ried een «generaal pardon* aan, als het beste middel, om de onderdanen met den koning te verzoenen. Toen zij zag, dat alles te vergeefscli was, legde zij hare waardigheid neder, en verliet het land. Nu deed Alva zich gelden. Den 4 Juni 1568 werden 84 personen uit Valenciennes ter dood veroordeeld; den 20 I'ebr. stonden 95 beschuldigden voor den bloedraad terecht en 37 er van werden ter dood veroordeeld; den 20 Maart werden er weder 35 veroordeeld. In zijne ongeduldige jacht op wraak ook met den reeds onmatig versnelden vorm van procedeeren steeds ontevreden, besloot Alva tot andere maatregelen, door welke hij een groot deel zijner slachtoffers in eens kon treffen. Den 3 Maart liet hij daarom 500 niets kwaads vermoedende burgers gevangen nemen, over wie zonder uitzondering het doodvonnis werd geveld. Ln wat in België geschiedde, werd in de noordelijke gewesten in niet minder wreeden vorm herhaald. Dat de bloedraad ook Willem van Oranje indaagde, laat zich begrijpen, maar evenzeer, dat hij weigerde, aan die indaging te voldoen. In een stuk, dat in druk werd verspreid, ontkende de prins Alva's recht, om hem te oordeelen. Als ridder van het gulden vlies kon hij alleen door zijne mederidders gericht worden; als burger van Brabant alleen door zijne medeburgers. Hij was intusschen naar Duitschland gevlucht, waarheen duizenden hem volgden. liet kleine hof van den prins te Dillenburg werd steeds grooter door de dagelijks aankomende vluchtelingen uit het vaderland, die dringende beden met zich brachten van de achtergeblevenen, dat Willem zou komen en helpen. Den ajen April 1567 had ook Brederode Amsterdam verlaten en was naar Duitschland gevlucht. De edelen, die hem volgden, werden op zee, bij Harlingen, overvallen en in laatstgenoemde stad gevangen gezet. Van hen werden 24 door de inquisitie tot de galeien veroordeeld en de negen overigen werden in ! $68 te Brussel ter dood gehracht. Maar het uur der vrijheid was nog niet geslagen. Ioch was Oranje niet werkeloos. Reeds beproefde hij het, de belangstelling der Duitsche vorsten voor de goede zaak te winnen; liij versterkte zijn eigen geldmiddelen en in 1568, het jaar, waarin de edelen Egmond en Hoorne op het schavot werden onthoofd, aanvaardde hij de bloedige worsteling, die tachtig jaren heeft geduurd en die geëindigd is met Spanje s erkenning van onze vrijheid en onafhankelijkheid. Bij I leiligerlee had het eerste treffen plaats en viel graaf Adolf, 's prinsen broeder, als offer voor de zaak der vrijheid. Groep 3. < iIJSBERTCJ- VOETITS. Johannes ( OC< KJl.s. L DEINDE TIJDPERK (1568—1651). IIOOFDSTUK XXV. Synoden te II ezel, hinden en Dordrecht. AlvcCs dwangjuk. Te Wezel, zeiden wij reeds, werd in 1568 eene »synode der Nederlandsche kerken onder het kruis*, 20 in getal, gehouden, waarbij Dathenus waarschijnlijk voorzitter was. Ook Modet, een der Jhr. van Zuj'len van Nyevelt en F. van Marnix waren er tegenwoordig. Men wilde komen tot een goede organisatie, al gevoelde de vergadering zel\ e nog een te zwak mandaat te bezitten, om een meer dan voorloopig karakter aan hare besluiten te geven. Ook werd de behoefte aan eene inrichting voor hooger onderwijs, wier leeraren door de Synode moesten worden benoemd, luide uitgesproken. De indeeling der Kerk in dassen werd in beginsel aangenomen, maar de verdeeling zelve tot latere beslissing voorbehouden. De predikanten moesten, op voordracht der kerkeraadsleden, door de gemeente uit dubbeltallen gekozen worden. \ ooi alle andere zaken behartigde deze synode de opleiding van «ervaren mannen», die over de gemeenten als herders en leeraren konden worden gesteld en daartoe »kennisse der talen < en bekwaamheid in het uitleggen der II. Schriften moesten hebben. Daarom besloot men, zoodra dit mogelijk zou zijn, »collegiën van discipline op te richten, waarin het (irieksch, Hebreeuwsch en Latijn zou onderwezen worden. Men bepaalde, dat er vier trappen van bediening in de Kerk zouden zijn: predikanten, doctoren, ouderlingen en diakenen, die gezamenlijk de goede leer en tucht en de uitoefening der sacramenten zouden voorstaan. Bovendien sprak men van profeten, die in de vergadering der gemeente de eene of andere schriftuurplaats ordelijk uitleggen zouden naar de instelling van I'aulus*. Men meende, dat in alle gemeenten collcgiën profetienc) moesten worden ingesteld van zulke profeten, die op bepaalde dagen na de predikatie voor de geloovigen zouden optreden en het een of ander Bijbelboek behandelen. (') Aan de profeten en doctoren bei- (1) I>eze »profetien« ontaardden in Geneve weldra in dispuut gezelschappen en werden er daarom opgehevei.. 7.ij waren eene nabootsing van 1 Cor. 14. F.en ieder, die wilds, mocht spreken. Een predikant of iemand anders leidde de vergaderingen. den werd een plaats in den kerkeraad toegekend, zoo dikwerf er een geschil ontstond over de leer en de ceremoniën: «Vermits hun voornamelijk de beproeving der geesten en leerstukken toekwam». In het preeken achtte men het noodzakelijk, dat twee hoofdzaken boven alle andere in het oog werden gehouden: het geloof en de bekeering der gemeenteleden. De leerredenen moesten kort zijn en althans niet langer dan een uur duren. Bij het gezang zou men de psalmberijming van Dathenus gebruiken. In de groote steden wenschte men twee soorten van diakenen, zulken, die collecteerden en uitdeelden en de fondsen bezorgden en anderen, die de zieken, gewonden en gevangenen bezochten en op hunne verpleging acht sloegen. Ook dezen behoorden de gaven der vertroosting en der kennisse des Woords te bezitten. Het werk der Wezelsche Synode werd den 4en October 1571 voortgezet door die van Einden, waarvan Gaspar Heidanus voorzitter was. De daar vergaderden besloten, dat het beginsel der gelijkheid in de Gereformeerde Kerk in Nederland zou gehandhaafd worden, zoodat geene Kerk over een andere Kerk, geen dienaar des Woords, geen ouderling, noch diaken, den een over den anderen heerschappij zal voeren, maar een iegelijk zal zich voor alle suspicie en aanlokking om de heerschappij wachten. Verder bepaalde men, dat de predikanten voortaan tic Nederlandsche Geloofsbelijdenis moesten onderteekenen, opdat er eenheid in de leer zoude zijn. Aan Datheen en Taffin droeg men de taak op. om namens onze Kerk de confessie van De Brés aan de Fransche synode ter medeonderteekening aan te bieden, terwijl zij van hunne zijcle door onderteekening der Fransche confessie hunne instemming met de Hervormden in dat Koninkrijk betuigden. De Geref. Kerk zou drie provinciën tellen: Duitschland, Nederland en Engeland, die weer in dassen werden verdeeld (Nederland b.v. in 4: de Waalsche landen, Vlaanderen, Brabant en N.-Nederland). Naburige gemeenten moesten met elkander correspondentie onderhouden. Nog wilde men, dat alom consistoriën zouden worden ingevoerd, vergaderingen van predikanten, ouderlingen en diakenen, die ten minste eens in de week zouden samenkomen en daarenboven classicale vergaderingen bij sommige nabij elkander gelegen gemeenten en jaarlijksche bijeenkomsten van afgevaardigden van alle in Duitschland en Oost-Friesland verstrooide gemeenten. De kerkorde, op de Synode van Emden ontworpen, is tot heden toe bewaard gebleven. De Synode vergaderde acht dagen. Gedurende de laatste helft der maand Juni 1574 kwam eene synode van afgevaardigden uit de gemeenten in de Nederlanden te Dordrecht bijeen, welke synode voortbouwde op de grondslagen, in 1571 gelegd. De kerkorde, te Dordrecht vervaardigd, werd door de Staten koel ontvangen, daar dezen een te groote onafhankelijkheid der Kerk vrees- den. De keikoide toch was Calvinistisch en maakte op de overheid, die meer Zwingliaansch was, een indruk, dat de Kerk zich het meesterschap over haar wilde aanmatigen. Om de kerkdijken -in bedwang» te houden, werd in 1575 den prins van Oranje gelast. »geene consistoriën ol kerkeraden te gedoogen, dan bij goedvinden, benoeming en aanstelling van de magistraten der steden of van de staten des lands.< De Dordsche synode schafte de vrije gebeden geheel af(') en sclneef uitsluitend Datheens liturgische gebeden voor. I-ijkplechtigheden, orgelmuziek, feestdagen, enz., werden afgekeurd. Volkomen zelfstandigheid tegenover den Staat en krachtige eenheid naar binnen, was voor de Kerk vooral noodig. Holland werd verdeeld in 14 dassen. I11 enkele opzichten echter week de Dordsche Synode van het te Emden beslotene af. Te Emden b.v. had men bepaald, dat in de Nederlandsche gemeenten, waar de Fransche taal gebruikt werd, de Geneefsche Catechismus moest gebezigd worden en in die, welke de Nederlandsche taal spraken, de I leidelbergsche. Te Dordrecht wilde men grootere eenparigheid en verplichting tot het gebruik van het Heidelbergsche leerboek. Ie Emden was aangenomen, dat de kerkeraden uit predikanten, oudeilingen en diakenen zouden bestaan; te Dordrecht sloot men de diakenen van den kerkeraad uit, tenzij er in etnige gemeenten te weinig ouderlingen aanwezig waren. Ie Emden had men het beroepen van predikanten in sommige gemeenten aan haar zelve overgelaten ; te Dordrecht erkende men geen beroep voor wettig, tenzij het door den kerkeraad werd uitgebracht. Misschien, omdat vele predikanten het Oude Testament boven het Nieuwe verhieven, bepaalde het 40ste artikel der Dordsche sj node. »Aangaande de materiën der predikatiën is goedgevonden, dat men allermeest uit het Nieuwe Testament het volk leeren zal, doch met raad en advies des kerkeraads.« De gruwelen, die Alva door den bloedraad bedreef, maakte het voor hem noodig, maatregelen te nemen tot handhaving van zijn gezag. Daartoe beval hij het bouwen van kasteden te Amsterdam, Vlissingen, Antwerpen, Utrecht, Groningen, enz., om deze steden in bedwang te kunnen houden. De citadel te Antwerpen was een meesterstuk van vestingbouwkunde, waarvan Paciëco het plan had ontworpen. Die te Groningen bleef onvoltooid, die te Utrecht werd Vredenburg genaamd. Amsterdam kocht voor twee tonnen gouds het bouwen van een kasteel af, omdat die stad vreesde, dat Alva van de sterkte gebruik zou maken, 0111 den handel te verleggen. In 1568 had de Spaansche inquisitie het als haar oordeel uitgesproken. dat, «daar op weinigen na alle Nederlanders ketters of kettersgezind waren, zij ook allen, volgens het volkomenste recht, den dood (») Toch werd in noodzakelijke gevallen het vrije gebed in de kerk toegestaan. verdiend hadden !< Dus, Alva behoefde hier niet met zachtmoedigheid te handelen. In 1569 zond li ij Karei Quarré, lid van den raad van beroerte, naar Groningen, om er de beeldenstormers van 1566 op te sporen. Quarré dwong den Hervormden (jroninger magistraat, om vier burgers op de markt ter dood te laten brengen, deels met het zwaard, deels met het koord. Dit was het eerste bloed, dat om liet. geloof te Groningen gestort werd. Alva wilde op eigen kosten oorlogvoeren en daar de opbrengst der verbeurdverklaarde goederen, op dertig niiliioen gulden geschat, naar Spanje moest gezonden worden, besloot hij drie nieuwe belastingen te heffen, en wel van den hondersten, twintigsten en tienden penning. Vooral de tiende penning vond hier hevigen tegenstand en de provincie Utrecht weigerde zelfs beslist, de heffing binnen hare grenzen toe te staan. Men zong : «Helpt nu u selfs, soo helpt 11 Godt, Uit der tyrannen bandt en slot, Benauwde Nederlanden 1 Ghij draegt den bast alom u strot, Rept fluks 11 vrome handen !« I11 1572 besloot Alva voor goed toe te tasten, toen er onder Gods bestuur iets geschiedde, dat den wreedaard noodzaakte zijn opzet te laten varen. HOOFDSTUK XXVI. Alvas vertrek. Willem I's Godsdienst-vrede. De Lut/u rschen in ons land. Naar het voorbeeld der Hugenoten te La Koebelle en onder voorwaarde, dat een gedeelte van den gemaakten buit ten algemeenen nutte te zijner beschikking zou worden gesteld, gaf \\ illem van Oranje in 1370 aan Lumey bevel. 0111 met zijne watergeuzen den vijand door het nemen van schepen, enz., afbreuk te doen. Later gelastte hun de prins, om hier of daar eene zeeplaats te veroveren, waar zij zich zouden vestigen en vanwaar de opstand zich zou kunnen uitbreiden- In 157door koningin Elizabeth uit Engeland verdreven, ankerden zij weldra voor den Kriel, welke stad zij den isten April 1572 voor den prins in bezit namen. De prins betreurde het, dat hierbij aan de Brielsche monniken en priesters wreedheden werden gepleegd. De weg der vrijheid was nu echter voor het geteisterde vaderland geopend en weldra hadden de meeste gewesten de zijde van den opstand gekozen. In 1567 hadden alle Hervormde leeraars in Zeeland de wijk naar Engeland genomen. In 1572 werden zij weder in ons land beroepen, zooals Willem Janssen d'JIoorne en Michiel Paneel, beiden predikanten te Norwich, naar Middelburg; Jan van Miggrode, predikant te Colchester, naar \ eere, enz. Dit alles geschiedde volgens besluit van de eerste vergadering der Staten van Holland en Zeeland, den 15 Mei 1572 te Dordrecht gehouden, levens werd er bepaald, dat er vrijheid van godsdienst zou zijn, zoowel voor Roomschen als onroomschen en aan beiden openbare kerken daartoe door de Overheid zouden worden ingeruimd. levergeefs spande Alva zijne krachten in, het oproer te bezweren, en teleurgesteld verliet hij den 18 Dcc. 1573 ons land, er zich op beroemend, hier in zes jaren tijds meer dan 18000 menschen dooi beulshanden te hebben laten ombrengen. I lij werd opgevolgd door don Louis de Requesens, ilie in 1576 onverwachts stierf, zonder dat er een opvolger was aangewezen. Nu trad de Raad van State op in het bestuur en den 8 Maart 157r' werd de Pacificatie van Gent gesloten, waarvan de bepalingen waren : de zuidelijke Nederlandsche gewesten zouden zich voortaan met Holland en Zeeland tegen den algemeenen vijand vereenigen; men zou gezamenlijk de Spaansche soldaten, die o. a. in Antwerpen zoo vreeselijk hadden huisgehouden (de Spaansche furie) uit de Nederlanden verdrijven, den Roomschen godsdienst overal handhaven, behalve in Holland en Zeeland, waar de Staten reeds dien godsdienst verboden hadden en middelerwijl alle religieplakkaten buiten werking stellen. Den 22 Juli 1578 kwam de zoogenaamde godsdienstvrede tot stand, die de volgende bepalingen behelsde : dat men in Holland en Zeeland de Roomschen zou dulden en in de overige gewesten de Protestanten ; dat de godsdienstoefening in alle deelen des lands vrij zou zijn, zoodra honderd huisgezinnen dit verlangden ; dat ambten en bedieningen aan de meest bekwamen zouden worden opgedragen, zonder dat op hunne belijdenis acht geslagen werd. Deze godsdienstvrede, door prins Willem van Oranje en Matthias, aartshertog van Oostenrijk, tot stand gekomen, werd terstond door Antwerpen, Leeuwarden en de Groninger Ommelanden aangenomen. Dathenus, die zich in Vlaanderen ophield, verzette er zich echter tegen en noemde zelfs Willem den Zwijger .een prins, die noch God, noch religie heeft. Ie Gent was Dathenus slechts werktuig van Jhr. Jan van 1 lembyze, voorzitter van den Magistraat, die volgens velen uit eerzucht handelde. Het volk, door Dathenus en Hembyze in beweging gebracht, dreef monniken en andere aanzienlijke Roomschen de stad uit, nam de parochiepriesters gevangen, plunderde kerken en kloosters en bedreef vele geweldenarijen. Dit voorbeeld van Gent werd in geheel Vlaanderen nagevolgd. Eindelijk wist Willem van Oranje de rust in Gent te herstellen. Dathenus vluchtte naar Duitschland. Zoo deed ook I Icmbyze. In 15^3 werd deze door de Gentenaars teruggeroepen en was middellijk oorzaak, dat de Roomschen in België zich met Spanje verzoenden en het Panna gelukte, de /. Nederlanden voor Spanje te herwinnen. Verdacht van met Rome te heulen, werd hij in 1384 door de Gentenaars gedood. Ie Gent werd de godsdienstvrede veracht en in de Waalsche provinciën wilde men met alle macht het Katholicisme handhaven; hier toog een bende »malcontenten,* d. i. ontevredenen, te velde, die het land in rep en roer bracht. Te Brussel en 's Hertogenbosch kregen de Hervormden ééne kerk. In Gelderland kleefden de staten nog aan Rome, maar te Arnhem, Nijmegen, '1 iel, Wageningen en elders wist het Hervormingsgezinde volk zich te doen gelden. Utrecht verwierp den godsdienstvrede ; de Protestanten werden er lang verdrukt. De predikant Duifhuis zocht er op zijne wijze eene reformatie, die eene verzoening tusschen beide partijen bedoelde tot stand te brengen. Nadat men zich in de Zuidelijke Nederlanden, waar de Roomsche partij de sterkste bleef, weder meer naar de zijde van Spanje begon te neigen, gevoelden de noordelijke gewesten behoefte aan een nauwere, onderlinge vereeniging, l'it dit gevoel ontstond de Unie van Utrecht, die den 23 Januari 157Q gesloten werd. Haar 13e artikel liet het aan Holland en Zeeland over, de zaak van den godsdienst voor zich naar goedvinden te regelen ; aan de andere provinciën schreef het het bewaren van den godsdienstvrede voor, met bepaling echter, dat ieder gewest daarin zulke veranderingen zou kunnen brengen, als noodig en nuttig schenen. De spanning tusschen Roomschen en Hervormden duurde evenwel voort en kwam gedurig tot uitbarstingen, die het vaderland in gevaar brachten. Te Amersfoort werden den 9 Juni '579 door het volk de beelden uit de kerken geworpen. Den volgenden dag werd dat voorbeeld te Utrecht gevolgd, waar men ook vele Roomschen de stad uitdreef. Den 18 Juni joeg men, geprikkeld door eene processie. die de stad doortrok, te Antwerpen de geestelijkheid ter poort uit en Willem van Oranje, hoewel tegenwoordig zijnde, kon het niet verhinderen. Ie Kampen, 's I lertogenbosch. Brugge, enz. ontstonden tusschen Roomschen en Protestanten vechtpartijen, waarbij bloed vloeide. Willem van Oranje zelfs werd gedrongen, een intolerantieplakkaat tegen Roomschen uit te vaardigen en een paar jaren later, in 1583, deed men in eene vergadering van de Algemeene Staten in Juli 1583 te Middelbu rg gehouden, een voorstel, om het genoemde artikel der Unie van Utrecht door een nieuw te doen vervangen, dat geen anderen godsdienst dan den Gereformeerden zou huldigen. Sinds dien tijd werd de Gereformeerde belijdenis heerschend in ons land. De Roomschen verloren allengs alle gelijkheid van staatsburgerlijke rechten. Zij hadden daar zeil schuld aan. De Roomsche geestelijkheid van Haarlem verzocht b.v. het onderhoud, dat haar beloofd was, te mogen genieten, zonder verplicht te zijn, zich aan den eed van afzwering van Spanje te houden. De prins begon nu zelf de Roomschen te mistrouwen, zoodat de staten bij besluit van 4 Maart 15S1 de bijzondere uitoefening van den Roomschen godsdienst verboden op boete van 100 gulden, bij overtreding. De staten van Holland wilden op deze wijze de Roomschen, die overigens hier vrijheid van geweten behielden, dwingen het land te ruimen. Velen hunner trokken dan ook naar het buitenland. Den gezanten van vreemde hoven liet men nauwelijks toe, Roomsche godsdienstoefeningen te houden en vooral mochten er geen Nederlandsche Roomschen bij zijn. Dit verbod werd in 1642, 1643 en 1645 herhaald. Weldra werden de Roomschen in hooge mate verdacht in de oogen der Hervormden, nadat de prins het offer werd van den moord, dien liet volk, dat zijn weldoener liefhad, aan religiehaat toeschreef. Was de Hervorming in ons vaderland voorbereid door het licht, door de fraterscholen ontstoken, zoodat onder den naam van Lutheranij», waartegen de plakkaten gericht waren, niet bedoeld werd de I.uthersche leer bij tegenstelling van de Gereformeerde, maar de geheele Hervormde richting; zij was toch door den schok, dien Luther te Wittenberg gegeven had, en vooral door het lezen van zijne geschriften en de prediking der Augustijner monniken opgewekt en in alle kracht openbaar geworden. Alleen in Woerden was de gemeente in den eigenlijken zin streng Luthersch en stond daarom van de zijde der hooge regeering aan velerlei vervolgingen bloot. De Amsterdamsche Lutherschen hadden zich bij de Gereformeerden laten inlijven. De Staten hadden ook verzekerd, geen anderen godsdienst, dan dien deiConfessie van Augsburg, volgens de verklaring van Melanchton in zijn brief aan den 1'altzgraaf, te willen invoeren. En deze verklaring begunstigde de vereeniging met de Gereformeerden, daar zij de spitsvondigheden der Luthersche godgeleerden vermeed. De getrouwheid der Lutherschen aan de Spaansche regeering, toen de Calvinisten de wapenen tegen haar opnamen en de beelden in de kerken verbrijzelden, was later de oorzaak, waarom zij ook in de noordelijke gewesten met wantrouwen ontvangen en bejegend werden. De Lutherschen uit Antwerpen, die van 15S5 tot 1589 en daarna te Amsterdam, Rotterdam, Middelburg, Leiden, enz. gekomen waren, waren van de strenge richting volgens het formulier van eendracht. Zij geloofden en leerden de alomtegenwoordigheid (ubiquiteit) van het lichaam des 1 fee- ren. waarom zij ubiquitisten genoemd zijn. Zij beschouwden de Gereformeerden als lieden, door wie de Heilige Schrift naar de uitspraken der menschelijke rede werd verdraaid« en noemden hunne zoogenaamde overeenstemming met de Augsburgsche geloofsbelijdenis huichelarij. Door het formulier van eendracht (1580), waarin de leerstellingen der Gereformeerden betreffende het Avondmaal en de uitverkiezing veroordeeld waren, had de Luthersche Kerk ook een scheidsmuur opgericht, gelijk Petrus Villers, hofprediker van den prins van Oranje, in naam van de Nederlandsche leeraars in een uitvoerige» brief aan de opstellers van dat formulier klaagde, dat er »een moorders synode* gehouden was. Hij drukte den wensch uit naar een wettige synode, naar de oude regels, waar men elkander zachtmoedig hoort, waar liefde heerscht, de waarheid overwint en de vriendelijke eendracht bevestigd wordt.* Evenals dit elders geschiedde, werd in 1588 den Lutherschen te Amsterdam het godsdienstig samenzijn verhinderd. Later mochten zij in z. g. huiskerken godsdienstig vergaderen. Toch werden in 1604 te Amsterdam en in 1619 te Leiden en Dordrecht hunne vergaderingen verboden. Ook mochten de Lutherschen geen ambt in kinds-of stadsbestuur bekleeden, behalve die van Woerden en Kuilenburg, die meer vrijheid genoten. Toen men in 1566 en 1567 in Duitschland vernam, dat hier pogingen werden aangewend, om Lutherschen en Gereformeerden met elkander te vereenigen, zonden de Duitsche Lutherschen twee hunner godgeleerden herwaarts, 0111 deze verbroedering te voorkomen. De vereeniging kwam dan ook niet tot stand en voor de Lutherschen zelf was dit bet meest te betreuren. In Amsterdam hadden de Lutherschen in 1588 tot predikant Andries Netscher en nevens hem in 1590 Joost van den Populiere, een man van 70 jaar. V. d. Populiere getuigde van zich zelf. een idioot of ongeleerde te zijn, doch van God door Zijne Christenen in hun grooten nood tot het predikambt beroepen en als bij de hairen, al/00 te zeggen, daartoe getrokken, als Amos van de koeien, Ileliseus (d.i. Eliza) van den ploeg en Mozes van de schapen.* De Flaciaansche leer omtrent de erfzonde was hij toegedaan en hij beweerde er van: dat de erfzonde 's menschen natuurlijke toestand is , terwijl hij weigerde toe te stemmen, dat /ij geene substantie (zelfstandigheid), maar een accidens (later bijgekomen) is. l.ater werd hij afgezet en vergaderde hij met het hem trouw gebleven gedeelte der gemeente afzonderlijk. In 1594 wist Adolf Fischer, vroeger Luthersch predikant te Antwerpen, daarna hofprediker van graaf Fdzard te Reinbroll in Oost-Friesland, de gescheurde Luthersche gemeente te Amsterdam weer te hereenigen en wist deze de kerkelijke ordonnantie van Antwerpen te doen aannemen. De Augsburgsche confessie en de andere symbolische schriften tier Luthersche Kerk werden verbindend verklaard. Hij liet avondmaal moest de leeraar aan de eene zijde van dc tafel den oblaat (liet lichaam des Heeren) en aan de andere zijde den beker met wijn (slleeren bloed) aanbieden. De openbare biecht na de voorbereidingsredc voor het avondmaal werd behouden, doch de privaatbiecht verviel. In 1605 hielden de Lutherschen eene generale synode te Amsterdam, waar tegenwoordig waren drie predikanten van Amsterdam, één van Rotterdam, één van Leiden, één van Woerden en één van Middelburg. Zoo werden de Nederlandsche Lutherschen in een Kerkgenootschap vereenigd, waarin de Amsterdamsche Kerkeraad een vaderlijk bestuur uitoefende. De eigenlijke eerste Luthersche algemeene Synode werd echter den 30 Sept. 1614 in de huiskerk op het pakhuis de Pot te Amsterdam gehouden, wijl daar niet alleen predikanten, maar ook ouderlingen tegenwoordig waren. Een «algemeene Consistorium« werd aldaar ingesteld, bestaande uit drie predikanten en drie politieken. Het zou jaarlijks vergaderen, de loopende zaken regelen en de Synoden uitschrijven. I11 1603 predikte de Gereformeerde predikant Plancius te Amsterdam tegen de Lutherschen, wien hij verweet, dat zij de hemelvaart van t hristus loochenden, alsmede het bestaan van een plaatselijken hemel en hel. Hij noemde hen ubiquisten en Flacianen in onderscheiding van »de Martinisten of die der Augsburgsche Confessie van Duitschland, wier leer met die der Gereformeerde Kerk overeen kwam. Toen hij hierover van Luthersche zijde lastig gevallen werd, wist hij te bewerken, dat de Amsterdamsche magistraat den Lutherschen gedurende drie maanden de kerkelijke samenkomsten onmogelijk maakte. In 1639 was Floris II van Palland, graaf van Kuilenburg, overleden, liet huis van Waldeck en later dat van Hildburghausen, die beide Luthersch waren, erfde zijne bezittingen. De Luthersche gemeente te Kuilenburg vermeerderde 1111 en werd in alles met de Hervormde gelijk besteld en dit bleef zoo, toen in 1620 het graafschap Kuilenburg door aankoop aan Gelderland kwam. Toen Woerden in 1572 het Spaansche juk afschudde, vergunden de Staten aan de Luthersche gemeente aldaar, die in het bezit was van twee predikanten, vrijheid van godsdienst, waarop in 1579 eenige I Iervormde magistraatspersonen inbreuk wilden maken. Dit veroorzaakte zeer vele onlusten, daar de Lutherschen er verre de meerderheid uitmaakten. I11 1594 ging echter de magistraat in zijn geheel en met hem de Luthersche gemeente tot de Hervormde Kerk over, waarmee de kwestie's waren opgelost. HOOFDSTUK XXVII. Johan>ws vit'/ M/ o (n'o/ir Hmbert Duifhuis en Dirk I s. Coornhert. Unie van Utrecht. Dood van Willem den Zwijger. Oldebarneveld. Synode te Dordrecht in ifijS. Onder de merkwaardige mannen van dezen tijd moeten genoemd worden: Johannes van Miggrode, den 6en Mei 1531 uit een aanzienlijk geslacht te Aalst in Vlaanderen geboren. I11 1564 was hij te Veerc nog pastoor en kanunnik. Hij het begin der Hervorming had hij echter reeds een andere overtuiging gekregen en, hoewel de priesterlijke waardigheid blijvende beklceden. stond hij toch de reformatorische beginselen voor en haalde er velen toe over. Door zijnen invloed wist hij den ijver van sommige heethoofden te matigen. Toen Aha in aantocht naar ons land was, ontweek hij naar Engeland, waar hem weldra het banvonnis van Alva volgde. Hij stond weldra in hoog aanzien bij de Protestantsche vluchtelingen, aan welke de Kngelsche koningin Elizabeth veilig verblijf verleende en werd de eerste predikant der Ned. Herv. Gemeente te Colchester. In Mei 1572 keerde hij naar Veerc terug, waar hij als leeraar optrad. Zijne werkzaamheden strekten zich zelfs over geheel Walcheren uit. Het regelen der kerkelijke belangen op Walcheren, in het leger en op de vloot, werd hem opgedragen, waartoe hij een opstel vervaardigde over: De verbindende onderschrijvinge voor de dienaren in Walcheren, onder de p/ artikelen en onder de 23 vraagstukken in de kerkvergadering van Dordrecht, in Juni 1574 gehouden, luraamd en beantwoord. Door dit opstel legde hij den eersten grondslag tot de Zeeuwsche kerkorde. In 15S1 werd hem, nevens M. Paneel, predikant te Middelburg, het ontwerpen van een formulier van examen voor de candidaten tot den II. Dienst opgedragen en later verzocht men zijne hulp tot het samenstellen van eene geschiedenis der Reformatie in ons vaderland. Om zijne uitgebreide wetenschap werd hij *de wandelende kroniek' genoemd. Hij alle Zeeuwsche Synoden was hij óf als voorzitter öf meestal als scriba werkzaam. Hij bezat de gave, zich kort, krachtig en sierlijk uit te drukken. Door iedereen 0111 zijn godsvrucht geacht en bemind, overleed hij in 1627. Als eerste en voornaamste kerkhervormer in Zeeland werd hem in 1773, hij het tweede eeuwfeest der Hervorming te Veere, in de kerk aldaar een gedenkteeken opgericht, bij welks onthulling Ds. J. v. Iperen eene feestrede uitsprak. I luibert Duifhuis was in 1531 te Rotterdam geboren en werd, tot priester gewijd, aldaar als pastoor aan de St. Laurenskerk aangesteld. Zachtzinnig en verdraagzaam in den geest van Erasmus, stond hij rnil- Plaat II. lil I l'TREi UTSCHK UNIVERSITEITSGEBOUW. dere gevoelens voor, dan die van zijne Kerk en ambtgenooten. Heimelijk gehuwd met zijne huishoudster, Krijntje Pieters, liep hij gevaar in de handen der inquisitie te vallen, doch hij wist naar Keulen te vluchten. Hier verloor hij in 1574 zijn trouwe gade en op de een of andere wijze weer met de K. Kath. Kerk verzoend zijnde, werd h.j tot pastoor in de Jacobikerk te Utrecht aangesteld. Merkwaardig is de wijze, waarop hij de Kerk in de Kerk langzamerhand wilde hervormen. In 1578 verklaarde hij openhartig aan de regeering, dat zijn hart hem drong, op de wijze der Gereformeerden te leeren en hij verzocht daartoe hare toestemming. Kerst predikte hij nu in gewoon priesterlijk gewaad, omringd van de nog niet uitgeworpen beelden en wist door verstandige leerredenen zijne hoorders tot de beginselen der Hervorming over te halen. Later legde hij het priesterlijk gewaad af en verscheen hij in den tabberd op den predikstoel, terwijl hij de beelden liet wegruimen. Van de Gereformeerden ondervond hij veel tegenstand, doch de regeering hield hem de hand boven 't hoofd en hij mocht in 1581 ongemoeid zijn leven ten einde brengen. Het I elagianisme vond in ons land een invloedrijken verdediger in Dirk Volkertsz. Coornhert, in 1522 te Amsterdam geboren. Reeds vroeg gaf hij blijken van vlugheid en leergierigheid en oefende zich, behalve in 't Spaansch en 'tFransch, in 't plaatsnijden, de gymnastiek en de muziek. Hij deed een reis naar Spanje en Portugal, waar hij de gruwelen der inquisitie zag, zoodat hij steeds afkeer behield van ketterdooden en gewetensdwang. Om de kerkvaders te kunnen lezen, leerde hij. reeds dertig jaar oud zijnde, nog Latijn en Grieksch. Hij was als hofmeester in dienst van Reinoud van Brederode, vestigde zich te Haarlem, en vond zijn bestaan in de graveerkunst en in 't vertalen van Grieksche en Latijnsche schrijvers. In 156" werd hij notaris, daarna secretaris en eindelijk plenipotentaris van de stad Haarlem. Wegens zijne Hervormde gevoelens werd hij in 1566 gevangengezet. Ontslagen zijnde, vluchtte hij naar Kleefsland, daar hij met zijn broeder door den bloedraad verbannen werd en zijne goederen verbeurd verklaard werden. Hij kwam in 1572 terug, zag zich aangesteld tot secretaris der Staten van Holland, doch moest andermaal naar Kleefsland vluchten. Na de Pacificatie van Gent keerde hij weder naar Nederland terug en ging te Delft wonen. Zijne vrijzinnige denkbeelden in zake den godsdienst wikkelden hem met andersdenkenden in onaangename geschillen, die hem het leven verbitterden, en hem noodzaakten, her- en derwaarts te trekken. Hij verdient den naam van wijsgeer en beminde zijn vaderland vurig. Als dichter en ook als opbouwer der Nederlandsche taal heeft hij groote verdiensten. Hij overleed in 1590. In Juni 1572 werden bij de inname van Gorinchem 19 geestelij- 8 ken en monniken gevangen genomen, naar den Briel gevoerd en daar op bevel van graaf Van der Marck gefolterd en opgehangen. Hetzelfde lot trof den bij den prins hooggeachten geleerde Cornelis Musius, overste van St. Agatha te Ueltt. Deze en andere wreedheden, tegen K. Katholieken gepleegd, vonden algemeene afkeuring zoowel bij den prins als bij het Protestantsche volk. Het heulen en samenzweren van vele priesters en leeken met den vijand, de verraderlijke moord der Hugenoten in den Bartholomëusnacht, de bloedtooneelen te Mechelen, Zutphen en Naarden en de wreedheden van Alva's troepen waren echter oorzaak, dat de Protestanten minder verdraagzaam werden tegenover de K.-Katholieken. Den 8 Februari 1575 was de Leidsche academie geopend geworden, ter belooning van het moedig gedrag der Leidenaren, toen hunne stad door de Spanjaarden belegerd werd. «Waarom die van Leiden , zooals de Regeering het in 1585 uitdrukte, »de universiteit houden en achten lief en waard en voor hun beste parel en zich liever alles, dan haar zouden laten ontnemen . De universiteit had vooral ten doel, om aan de Kerk kundige en waardige leeraars te bezorgen. Na de Unie van Utrecht in 1579 kan men de Gereformeerde Kerk als gevestigd beschouwen. Velen achtten het politieke medeburgerschap en de openbare godsdienstoefening der Roomschen als onbestaanbaar met de eere Gods. Toch waren de Roomschen nog talrijk, maar daardoor achtte men ze des te gevaarlijker en werd in 1588 een plakkaat uitgevaardigd tegen de pauselijke afgrijselijke afgoderije, geoefend tot groot schandaal van vele vrome ingezetenen, door dien Gods heilige \aam daardoor onteerd, de Christelijke religie verhinderd en de gemeene rust verstoord wordt*. \'a den dood van Prins Willem I was het voor de Nederlanden een geluk, dat ze in prins Maurits. den zoon van Willem van Oranje, zulk een kundig en moedig stadhouder en leidsman mochten bezitten. Maurits was schrander, gematigd, eerlijk en vreemd van onedele list. Jn Friesland en Groningen had men den uitnemenden stadhouder \\ illern Lodewijk (1566 1595), ^'e een godvreezend staatsman en een meer dan gewoon veldheer was. In 15S5 stichtte hij te Franeker een hoogeschool. waarvan de eerste professoren waren Martinus I.ydius, Sibrand Lubbertus en Antonides van der I.inden. Johan van Oldenbarnevelt, in 1547 te Amersfoort geboren, was in 1586 raadpensionaris van Holland geworden. Deze was van godsdienstige geschillen afkeerig, zelfs als het ging 0111 de kern en de kracht der Kvangeliewaarheid. Zijne zinspreuk was: Niets te weten geeft het zekerste geloof . I11 1585 nam Parma Antwerpen in en daarmede was België voor goed voor Spanje herwonnen. Vele Hervormden uit de Z.-Nederlanden trokken nu naar ons land. De gemeente te Middelburg was reeds daardoor in 1^84 met 406 lidmaten vermeerderd in 1585 met 830 e:i in 1586 met 1055 lidmaten, van Gent, Antwerpen, enz. overgekomen. Ook gingen in ons land vele Roomschen tot den Hervormden godsdienst over. Daar staat evenwel tegenover, dat in Belgie vele Protestanten, meest lieden uit de geringere volksklassen, weder K.-Katholiek werden. Zoo wordt van den ijverigen bisschop van Antwerpen, Levinus Torrentius, gezegd, dat hij in Antwerpen meer dan 7000 Protestanten weer in de Moederkerk terug bracht. In 1578 kwam de eerste algemeene Synode te Dordrecht bijeen. \ an de buitenlandsche Kerken waren de Klcefsche en Bovenlandsche vertegenwoordigd. Dathenus was voorzitter. Behoudens de volkomene zelfstandigheid der Kerk schikte de Synode menigen eisch der Staten m, waaronder het recht van approbatie (goedkeuring) der predikanten als hoofdzaak mag gerekend worden. I)e theologische hoogleeraren zouden dc geloofsbelijdenis moeten onderteekenen, terwijl vier trappen van de kerkelijke vergaderingen werden aangenomen : kerkeraad, classicale vergaderingen, particuliere en generale synoden. Generale Synoden moesten om de drie jaren gehouden worden. De YVaalsche Kerk had in 1577 den wensch uitgesproken, om eene afzonderlijke afdeeling der Herv. Kerk uit te maken met eigen classicale vergaderingen en Synode en de Dordsche Synode van 1578 voldeed aan dien wensch. 'liet gebruik der cantieken achter de psalmen en der orgels werd afgekeurd, doch over de feestdagen werd milder geoordeeld dan vroeger. Het plan, om Marnix bouwstoffen te schenken voor eene geschiedenis der Kerken, reeds sinds lang opgevat, besloot men ten uitvoer te brengen. Tevens zou men trachten, het martelaarsboek aan te vullen en belangrijke buitenlandsche geschriften, zooals Calvijns Institutie, vertaald te krijgen. ')c Kerk werd ingedeeld (voorloopig) in dassen en 24 particuliere Synoden, die beide de Duitsche en Waalsche Kerken, zoowel van Zuiden van Noord-Nederland als van Engeland en Duitschland omvatten. Op de Nationale Synode, den 29 Mei 15S1 te Middelburg gehouden, waren 48 afgevaardigden tegenwoordig. In plaats van Datheen, diedoor zijn ijveren tegen den prins eenigszins in ongenade was geraakt, werd Arnoldus Cornelii tot voorzitter verkozen. De »Cristda"« (kerstdag) en hemelvaartsdag werden als kerkelijke feestdagen erkend, en zoowel het ambt der diaconessen als de superintenduur in de Kerk werden door de Synode teruggewezen. De onderteekening der geloofsbelijdenis werd tot alle betrekkingen, die met Kerk en School in verband stonden, uitgebreid en zelfs van de niet-godgeleerde faculteiten geëischt. hoofdstuk xxviii. H„ ,SU,*,-C„lLg.> u IMn. ï Kcrk'1^' ("*""■ ln de eerste tijden der Hervorming waren er vooral op het platte- j* v-prkeraad noch predikant bezaten. \ ele land vele gemeenten, die „och k»k—* ^ ^ „ Roomsche priesters die doQi hun onwaardi^r predikant aangesteld, maar ^ aan predikante» be- lranSenddeg vÏderTandTche' academie waren onvermogend, er voldoende itlWOnindgene OokChutnvele tcelen'^ln jongelingen tot Ned. Herte worden. <■ Nieuweestichte gemeenten mochten geen ^rr^dd^rL^r-z-r *r or:: tennood^"'eenigszins te voorzien, werden vele gemeenten met elkander gecombineerd, of s^cn elkander {od ht n 8r2r"rk. te behouden. Door onderlinge twistgesprekkoa r.ooals , „ , « In ons land gehouden werden, maar meer „og door de I , "die het deel waren der leden van de Ned. Hervormde Zr' fn n e'd,te velen tot het Protestantisme „ver. Omstreeks ,700 Kerk. gm„en Roomschen met 400 priesters. Ware"Deer r de^^ Ltemde he.t.ingen werden verdeeld in r, n kerkelijke goederen, die misschien uit dei kloosterlijke, gees e5 ^ onderlu)„di„g van tempels en |,e„le„schen t j ^ schenki„ge„,erfmaki„ge„. aielmisgelden, PTvernederd Toen ons land in het algemeen «0, de Hervorm,ng enz. vermeeruciu. , , , e,(retidommcn ,wiMrn de Doopsgezinden, aat »u uk. WaSh °T^rklaard zouden worden en de opbrengst er van in 'slands verbeurd verklaard opzichte der kloostergoederen Was behoorde te worden du kloosters waren opge- was hunne meemng^ ^ no£)dig was voor het onderhoud rutmd geworden e leeraarsambt waren evenwel met dier stichtingen. IX Kerk bezit biijven der kerkelijke ÏZZ £ " °°k M die de kloostergoederen in 1577 seculariseerde, d. i. wereldlijk verklaarde en ze in de steden aan de magistraten afstond, doch op het platteland zich zelf toeeigende. Had de Overheid daartoe recht? J. Uitenbogaart verdedigde dat recht in zijn Tractaat van het ambt en de autoriteit ctnev hooger Chr. Overheid in kerkelijke zeiken, waarvan in 1010 de 2c druk verscheen. Ook de Zwinglianen erkenden dat recht. De Calvinisten in het algemeen echter beweerden, dat dat recht alleen aan de Kerk en hare dienaren toekwam. De beide broeders Ruardus en Johannes Acronius, van wie de eerste sinds 1574 predikant is geweest te Alkmaar, Bolsward, Kornium, Leeuwarden (bij leening) en te Schiedam, waar hij in 1612 overleed, en de andere van 1617 1619 hoogleeraar te Franeker is geweest, stonden het Calvinistische gevoelen voor. Ruardus wist een geschreven leerrede van Uitenbogaart machtig te worden, die hij uitgaf, om Uitenbogaart zich zelf te doen wedersproken. Ook anderen moet hij alzoo bejegend hebben. Johannes overleed in 1627 als predikant te Haarlem. Ook werd in 1577 aan kerken en kapellen bevolen, haar goud en zilver op te brengen, om dat tot geld te doen aanmunten. Voor het geleverde werden echter obligatie s ten laste van het land uitgereikt en een algemeen beslag gelegd op de vaste goederen van hen, die zich bij den vijand ophielden. De overige kostbaarheden van kerken en kloosters werden, op last der Staten, verkocht, om daaruit de predikanten, vooral in de steden, te betalen. Reeds den 26 Nov. 1574 hadden de Staten van Holland besloten, dat alle Hervormde predikanten door politieke ontvangers zouden betaald worden uit de inkomsten van de pastoriegoederen, waaruit vroeger de priesters waren betaald geworden. Mochten deze inkomsten, die in de steden niet hooger dan 300 gld. en op de dorpen 200 gld.'sjaais predikantstractement mochten bedragen, niet voldoende zijn, dan wilden de Staten het tekort aanvullen. Zoo kwam het bestuur der geestelijke goederen in handen van plaatselijke ontvangers. Dit voldeed op den duur echter niet, waarom er in N.-Holland één geestelijk kantoor werd opgericht, waaruit alle predikanten van dat gewest betaald moesten worden. In 1577 werd in Z.-Holland dit voorbeeld gevolgd en tevens bepaald, dat de algemeene ontvanger van het kantoor na de inzameling der gelden, zoo deze niet ter betaling van de predikanten voldoende bleken, in elk kwartier het tekort door een hoofdelijken omslag over de zoogenaamde morgentalen, van de gebruikers der hoeven en landen had in te vorderen. Op deze wijze werd ook de betaling van de kosters, die tegelijk schoolmeesters en voorzangers waren, uit de kosteriegoederen geregeld. De geestelijke goederen, waaruit de predikanten betaald werden, noemde men «pastorieën, kanonisyen, beneficiën, memorieën, vicariën.« Te Utrecht had men, na de Hervorming, de vijf kapittels in stand laten blijven. Alles werd echter geseculariseerd of wereldlijk verklaard, zoodat zij, die de goederen beheerden, ook wereldlijke personen waren. 1'it wekte misnoegen. Velen wilden, dat men de kapittels vernietigen zou en de goederen zon besteden tot onderhoud van predikanten, het bevorderen der wetenschap, enz. Vooral Voetius drong in vele geschriften hierop aan, zonder dat echter het gewenschte doel bereikt werd. In de steden werd het traktement der predikanten allengs tot 400 gld. verhoogd en huishuurgeld. In 159° werd evenwel Os. I itenbogaart te 'sGravenhage op een salaris van 500 gld. beroepen, plus 100 gld. voor huishuur. In 1588 werd het traktement der dorpsleeraars op 300 gld gesteld, in gecombineerde gemeenten evenwel op 350 gld. Om het inkomen der leeraars, dat bij de duurte der tijden inderdaad te laag was, te verbeteren, werden alle vicariegoederen en geestelijke grondpachten voor kerken en kapellen, die behoorden aan het zoogenaamde »Jus patronatus laicalis der patronen of eollateurs,» wanneer deze door sterven van bezitters vacant waren geworden, vervallen verklaard aan het geestelijk kantoor. Kn bij resolutiën van 1580 werd vastgesteld, dat de pensioenen uit de kloostergoederen zouden betaald worden. I11 Friesland, Drente, Groningen, Overijsel eu Gelderland werden de geestelijke- of pastorie-goederen door de predikanten zelt bestuurd, terwijl de Overheid zorg droeg, dat er geen bezittingen vervreemd werden. l)e inkomsten dier goederen waren dikwijls echter niet toereikend, om de leeraars te bezoldigen, en dan werd het tekoit uit 's lands kantoren aangevuld. Ook hing liet bedrag dier inkomsten grootendeels af van de opbrengst der granen, zooals in Drente. In Friesland verpachtten de predikanten de hoeven en landerijen der pastoriegoederen zelf. Wat de huur minder dan 450 gld bedroeg werd na 1699 door de Staten aangevuld. In 1748 besloot stadhouder Willem IV, dat alle pastorie-goederen, die te weinig opbrachten, 0111 de predikanten te betalen en dezen dus suppletietraktementen genoten, bij gedeelten zouden worden verkocht ten voordeele van het land, waarna de leeraars, wier pastorie-goederen waren geseculariseerd, uit 's lands kantoor een salaris zouden genieten van ten hoogste 500 gld. Eerst in 1762 werd liet eerste gedeelte dier goederen verkocht, en lut overige in 1763 en 1764. In 1765 werd met de betaling dei l.indstraktementen een aanvang gemaakt, welke sommen in 1795 met 30 gld werden vermeerderd en dus toen 530 gld bedroegen. \ ijf en negentig predikanten in Friesland genoten dit jaarsalaris. »Bij Acte en orde nopens de regeering der kerkegoederen« van 2 Maart 1575 werd bepaald, dat niet de plaatselijke ontvangers deigeestelijke goederen, maar de kerkvoogden of kerkmeesters de kukclijke bezittingen moesten besturen. In vele gemeenten genoten de geestelijken van hunne gemeenteleden zekere renten, onder den naam van offerkoren of ufferspijze,c bestaande in brood, boter enz. en zelfs haver, als de uitgestrektheid der gemeente het noodzakelijk maakte, dat de predikant er een paard op moest nahouden. In dergelijke gevallen werd hem door de gemeente vaak een paard geschonken ; of ook wel. als liet noodig was. geleend. In waterachtige streken maakte de leeraar van een hem door de gemeente verstrekt schip gebruik. Doch ook voor de Roomsche geestelijken werd gezorgd. Den 2 Jan. 1572 bepaalden de Staten van Holland en Zeeland, dat uit de verkochte meubelen en sieraden der kerkgebouwen de kanunniken, pastoors, vicarissen, enz. zouden betaald worden. Toen in 1578 Gelderland voor goed voor de Hervorming was gewonnen, wilden de Protestanten bij verdeeling der kerkelijke goederen het grootste deel aan de Roomschen afstaan, doch dezen wilden niets missen, zoodat tusschen de twee partijen op verschillende plaatsen heftige tooneelen voorvielen. De Overheid kwam tusschenbeide en zooals Reyd zegt: de hardnekkigheid der R. Katholieken, om alles te willen behouden, heeft hen alles doen verliezen. < Daar zij bovendien meer en meer een vijandige houding tegen de landsregeering aannamen en steeds vrienden van Spanje toonden te zijn, trok men de pensioenen, den R. Katholieken geestelijken toegestaan, eindelijk weer in. Ook in de z. g. Generaliteitslanden, Staats Brabant, Staats Limburg en Staats Vlaanderen, die voor het grootste deel Roomsch waren, werd de Hervormde Kerk boven de R. Katholieke bevoorrecht. Alleen in bijzondere huizen mochten de Roomschen er, evenals overal elders, hun godsdienst waarnemen. En toch waren er in verschillende dorpen de Hervormde gemeenten zoo klein, dat zij haast alleen uit het huisgezin van den predikant met dat van den koster bestonden. o * hoofdstuk xxix. I 'erhouding van Kerk en Overheid. Inrichting van den Eeredienst. De Kerkvader Ambrosius heeft eens gezegd: >De keizer moetin tic Kerk, niet boven de Kerk zijn.» Zoo dacht de synode van Middelburg in 15S1 er ook over, toen zij het als haar gevoelen uitsprak, dat de Kerk door hare eigen leeraars moest bestuurd worden, terwijl de Staat slechts voor de uitwendige belangen der Kerk moest zorgen en deze moest beschermen. K11 de synode van Doidrecht had in 1578bepaald: »En zooveel het zaken aangaat, die deels kerkelijk, deels politiek zijn, zal het verschil, dat daarover ontstaat, bij de Overheid en den kerkeraad samen geeindigd worden.» De Overheid stond echlei in uiis land op Zwingliaansch standpunt en beaamde de woorden van Hugo de Groot: »dat den staten het hoogste opzicht over alles moest worden toegekend, dus zij ook het hoogste beleid en bestuur moesten hebben, niet alleen over burgerlijke, maar ook over kerkelijke personen en zaken.» En vooral de magistraten der steden waren tegen de Calvinistische begrippen gekant en wilden den kerkelijken zoo goed als geen macht toestaan. De Synoden van Dordrecht en Middelburg bepaalden in 1578 en 1581, dat de kerkeraden de predikanten moesten beroepen, doch dat geen beroep van kracht kon blijven, tenzij het door de Overheid was erkend en goedgekeurd. Ingeval van predikantsberoeping moesten de diakenen aan den kerkeraad worden toegevoegd. De Staten van Holland lieten in 1576 door vier gecommitteerden eene kerkorde ontwerpen. De Kerk moest dienaresse der Staten zijn en kon op deze voorwaarde op eene goede behandeling rekenen. Ja, de Staten wilden het bestaan eener eigenlijke Kerk geheel tegengaan en slechts gemeentelijke godsdienstige vereenigingen onder de volkomene opperheerschappij van den plaatselijken magistraat binnen hun gebied dulden. Van eene geloofsbelijdenis als gemeenschapsband werd niet gerept; alle hoogere kerkvergaderingen werden stilzwijgend voorbijgegaan; de keuze van predikanten en ouderlingen werd bijna geheel aan de regeering getrokken; de benoeming der doctoren of professoren zou uitsluitend aan de Staten verblijven en wat het ergste was, zij behielden zich zelfs het recht voor, om in zaken van zuiver godsdienstigen aard te beslissen. Deze kerkorde werd echter door de Kerk niet aangenomen. Den 2 Juni 1585 kwam op aansporing van Leicester de particuliere Synode van Z.-Holland bijeen. De gedeputeerden dezer Synode kwamen den 20 Juni 1585 met die van Leicester te 's-Gravenhage bijeen onder voorzitterschap van den beroemden Kimedoncius. Er werd eene kerkorde 'ontworpen, die geheel op die der Middelburgsche Synode gebaseerd was, ja deze soms letterlijk volgde, In alle kerkelijke vergaderingen zouden politieke leden met adviseerende stem opgenomen worden. Niet alleen werd de approbatie der predikanten zelfs aan eene niet Gereformeerde Overheid gegund, maar ook het vertrek der leeraren van hare toestemming afhankelijk gesteld. Niet alleen werden Paaschen Pinksterfeest als kerkelijke feesdagen erkend, maar ook het houden van biduren goedgekeurd. De aanschrijving der Synode werd aan de toestemming der Overheid onderworpen. Ouderlingen en diakenen behoefden niet meer de confessie te onderteekenen, terwijl van de onderwijzers naar keuze de onderteekening, óf van de Confessie, óf van den Catechismus werd geëischt. Niet alleen door Leicester, maar ook door Hollands Staten werden de besluiten dezer Synode bekrachtigd. >e Staten van andere provinciën volgden dit voorbeeld, zoodat het al den schijn had, dat de Ned. Herv. Kerk eindelijk een wettige kerkorde had gekregen. Toch kwamen de Staten van Holland na Leicesters vertrek op hun approbatie terug. Verweet men den predikanten hun heerschzucht, de predikanten beschuldigden de Staten van onkerkelijkheid en onzuiverheid in de leer. Het jus patronatus of collatierecht gaf tot vele verkeerdheden aanleiding. Men beproefde wel het afgeschaft te krijgen, doch zonder gevolg. Een geheel Kerkelijke superintendentie heeft men in de Herv. Kerk in ons land nergens gekend dan in Drente, waar door \\ ïllem van Naussau in 1613 het oppertoezicht over de Kerk was toevertrouwd aan Cornelis van Uil (Hillenius), predikant te Groningen. In 1620, bij den dood van den Stadhouder, ging dit toezicht geheel over aan de ridderschap en eigenerfden van Drente. Dikwijls werden in 1 Jrente en in de overige provinciën plakkaten door de Staten uitgevaardigd tegen Simonie, d.i. tegen het verkoopen van een predikantsbetrekking, waartoe het patro- naatrecht soms aanleiding gaf. I11 N.-Holland was het collatierecht zoo goed als onbekend. Ie Holsward moest de kerkeraad altijd zijn samengesteld uit evenveel leden der regeering als der gewone burgers. E11 toch moest eerst het gemaakte drietal en vervolgens het uitgebrachte beroep aan den vollen kerkeraad ter goedkeuring worden aangeboden, liet beroepen van predikanten was oorspronkelijk zoo goed als geheel kerkelijk, maar werd later weer politiek. De Staten toch gelastten den ingezetenen: »over de beroepingen oeen anderen te laten staan, dan die in de dorpen schotschietende huizen en ploeggangen bevonden werden te hebben». De «koters', die lidmaten waren, werden uitgesloten en dezen maakten toch het grootste deel der gemeente uit. De begrippen van Zwingli oefenden in ons land aanvankelijk veel invloed uit. Zoo was b.v. Der La eken wechwijser, behelsende eene eerste onderrichtinghe van alle de principale puncten des Christengheloof van Johannes Anastasius Veluamis in 1554 uitgekomen, geheel Zwingliaansch, evenals Dat Evangelie der Armen van Cornelis Kooltuin, in 1559 te Emden, waar Kooltuin predikant was, uitgegeven. Volgens anderen waren deze werken op de theologie van Bullinger gebaseerd. Behalve de openbare godsdienstoefeningen, die in de week gehouden werden, had men bij de Ned. Herv. Gemeente te Londen reeds van het begin af eiken Donderdag ook nog eene godsdienstoefening, welke men »profetie» noemde, waarop men den predikanten vragen deed ter opheldering of bevestiging van eenig leerstuk en dus ter wegneming van bedenkingen. Zoo was de * profetie- nuttig, om het onderzoek der gemeente tc bevorderen en haar nader in de geloofwaarheden in te leiden. Gewoonlijk duurde de preek niet langer dan een uur en begon met het uitspreken door den leeraar van de woorden :»Onze hulpe staat in den Naam des Heeren, die hemel en aarde geschapen heeft*. Reeds in 1568 waren de thans nog bij ons bekende Liturgische formuliergebeden. benevens de H. Catechismus achter het X. Testament geplaatst, welke gebeden, volgens besluit der Hollandsche Synode in 1574. bij de openbare godsdienstoefeningen moesten gebruikt worden. In den beginne werden het Kerst- I'aasch- en Pinksterfeest afgeschaft en den leden vermaand, ze niet als bijzondere godsdienstige dagen aan te merken. De z. g. «Avondgebeden/' waarbij men bepaaldelijk bijeenkwam, om met elkander te bidden, bleven tot 1619 in zwang. Ook in ons land had men, evenals te Londen, behalve de predikatiën, profetiën.« De voorgangers hierbij, profeten® genaamd (1 Cor. 12: 2S), hadden met de ouderlingen het toezicht over de leer der predikanten, doch waren meer lieden van godzaligen wandel dan van geleerdheid. Ook de vaste predikanten konden in het college der profeten opgenomen worden. In de profetiën- werd in de week het een of andere bijbelboek verklaard. Op het leven werd streng toegezien. In het begin der hervorming zeiden dan ook de Roonischen: Hij zweert niet; hij is een Lutheraan. I lij hoereert niet, noch drinkt zich dronken; hij is van de nieuwe sectec. De Z. Holl. synode te Gouda in 1640 verbood zelfs het dragen van lang haar door mannen (met beroep op 1 Cor. u : 14) welk verbod door latere Synoden werd vernieuwd. De Dordsche predikant 1. Borstius |^af een predikatie uit Van 'tlatte k hayr, waarin hij er op aandrong, dat genoemde synodale besluiten gehandhaafd werden. Deze preek, van een zonderlingen inhoud, gaf tot een geleerden pennestrijd aanleiding. Later verslapte de tucht over het leven en werd veler wandel slordiger. Sinds ij/4 vverd liet doopsformulier, dat nu nog in de Xed. Herv. kerken gebruikt wordt, meer geregeld gevolgd. Hij het 11. Avondmaal stond het den predikant vrij, bij de communicanten rond te gaan en hun het brood en den wijn uit te reiken ; soms ontvingen dezen dit knielende. Voor de catechisatie's gaven vele predikanten vraagboekjes uit, zooals b. v. Herman 1'aukel of Faukelius te Middelburg in 1617 een Kort begrip der Christelijke religie voor die zich willen begeven tot des Heeren heilig avondmaal, dat achter de geloofsbelijdenis in onze Liturgische geschriften is opgenomen. Het bevat een uittreksel uit den Catechismus en wordt thans nog zeer veel gebruikt. In de Xed. Herv. gemeente te Londen knielde men dikwijls bij het gebed en H. Avondmaal en Engelsma verhaak, dat in 1562 te joure 111 Friesland op hem, die onder het bidden niet knielde, de kerkelijke tucht werd toegepast. (') Op het voorbeeld der Xed. Herv. gemeente te Londen bedienden de predikanten alhier zich bij hunne voormiddagleerredenen van de macht, om het hemelrijk te ontsluiten en toe te sluiten. De Nat. synode te Middelburg in 1581 oordeelde, dat dit geheel overtollig was, daar die macht reeds in de verkondiging van het Evangelie lag opgesloten. (Men zie Zondag 31 van den H. Catech.). En die van s Gravenhage besloot in 1586 niet alleen, dat het Paasch-, Pinkstei-en Kerstfeest weei moesten gevierd worden, maar ook, dat het wenschelijk was, op die dagen het 11. Avondmaal te gebruiken. Was men in de Ned. I lerv. gemeente te Londen zeer tegen orgelmuziek gekant, de synode van 1574, 1578 en '81 trachtten het zooveel mogelijk te bevorderen. Aan het besluit der Dordsche synode om bij overlijden, begraven, enz. geen klokken te luiden, werd geen gevolg gegeven. Strekken de symbolische boeken (belijdenisschriften), om de eenheid in leer en belijdenis te bevorderen, de liturgische geschriften (formulieren van Doop en Avondmaal, enz.) hebben ten doel, de eenheid in den openbaren eeredienst in de hand te werken. \ allerandus Polanus, ouderling bij de Waalsch Hervormde gemeente te Straatsburg, stelde het eerst liturgische geschriften op, gelijk a l.asco dat later te Londen deed. De liturgie van A. l.asco, in het Latijn vervaardigd, werd door Uitenhove vertaald en door Micron verkort. De liturgie van Polanus lag er aan ten grondslag, terwijl de liturgie van A. Lasco weer ten grondslag ligt van de nieuwe Nederduitsche liturgie, hoewel niet ontkend kan worden, dat deze voor een deel ontleend is aan de Paltische liturgie, welke tegelijkertijd met den H. Catechism s vervaardigd werd en verscheen. Deze nieuwe Nederduitsche liturgie komt achter de psalmen voor en is getiteld : De Liturgie der Gereformeerde kerken in Nederland, of de Formulieren bij deze in den uiterlijken dienst gebruikelijk in het doen van gemeene gebeden, - in de bediening der //. Sacremeuten, — in de uitoefening der kerkelijke discipline, — in de inzegening des huwelijken stunts, en in het vertroosten der zieken. Ze is door 1'etrus Dathenus ten dienste der Ned. Herv. gemeente te hrankenthal in 1566 vertaald en werd in 1574 voor algemeen gebruik in de Ned. Herv. Kerk aangewezen, terwijl de synode van Middelburg het aan de keuze der leeraren overliet, om de woorden in het doopsformulier: de leer, die hier geleerd wordt» al of niet te gebruiken. Deze vrijheid had de synode toegestaan, om de geschillen tusschen Calvinisten en Zwinglianen zooveel mogelijk te voorkomen. Kerst in ff) Men vergelijke Heraut, 30 April >•>, 158/ werd Ziekentroost opgesteld, volgens sommigen door Casper van der Heyden, volgens anderen door Cornelis van llill, en in de liturgie opgenomen, achter Datheens psalmen. In 1566 verscheen de eerste Gereformeerde Wderduitsche Bijbel te Einden, bij Myerdman en Gheyliaert. Tevens verscheen in 1556 te Emden bij Ciillis van der hr\en een uitnemende vertaling van het N. T. uit het Grieksch naar den verbeterden tekst van Robertus Stephanus, door Johan Uitenhove, Godfried van W mgen, Marten Micron en Wouter Deleen en onder toezicht van A. Lasco. Deze vertaling onderscheidt zich van alle vorige, doordat de- hoofdstukken er in verzen zijn verdeeld. Van het begin af aan was men hier tegen het zingen van bijzondere liederen in de kerken. Op de nationale synoden te Dordrecht, Middelburg en 's Gravenhage werd telkens besloten, dat er in de godsdienstoefeningen geen gezangen zouden gebruikt worden, die in de II. Schrift niet gevonden werden. Het lied: »U, God! die onze \ ader zijt«, werd in de vrijheid der Kerken gesteld. (') Nog in 1627 werden in Holland vele gemeenten gevonden, (inzonderheid waar het recht van patronaatschap was), die geen kerkeraad hadden; tenminste er waren geen ouderlingen, wel diakenen. In 1574 werd Jhr. Boysot ouderling bij de Waalsche gemeente te Middelburg en in 1637 werd de bekende Witte Corneliszoon de Witt tot diaken verkozen, weinige dagen vóór hij tot Vice-admiraal van Holland werd aangesteld. En zoo hadden in de Kerkeraden gewoonlijk de geachtste en invloedrijkste gemeenteleden zitting. Over het algemeen was het volk tegen het voorlezen van formuliergebeden en werd hierin door de predikanten gesterkt. Toch vorderden de synodale wetten het, die door den Staat bekrachtigd waren Langzamerhand begon men, eerst oogluikend, later meer openlijk, vrije gebeden te gebruiken. Het langst hield men zich in Noord-Holland aan de formuliergebeden. Waarschijnlijk als voortzetting der vroegere Roomsche 1 esfrrs werden er in vele gemeenten iederen avond godsdienstige samenkomsten gehouden. Met dit gebruik werd omstreeks 1Ó50 voor goed gebroken. (,) Mc, vergelijke de Uordsche Kerkorde 'art. (>,)■ Me» renueed h« ,uign, va» g«ange« «it vr«s voor hel insluipen van Koomsch" .superstitie»., J..ch ui. , zoo,eer u,t be,.,n«l, U.jkt ut de toelating van bovengenoemd lied en de berijming der 12 artt. de. geloof». Cm < ezi. ..e tegen <1<5 feestdagen. HOOFDSTUK XXX. Hoe de 'Hervorming in verschillende plaatsen vasten voet kreeg, brteslands Hervormer. Het karakter der Hervorming in ons land. Het »Buchlein von dein Brottbrechen<. Hoe Amsterdam » Geus« werd. Ia 1587 bedroeg het getal Hervormden in Holland nog niet liet tiende gedeelte der bevolking, dat hoofdzakelijk zich in de steden bevond. Te Maassluis was men eerst in 1 596 bij machte eene kerk te bou wen, terwijl er in 1598 een predikant werd aangesteld. Het beroemde vlek 's Gravenhage lag geheel open voor de Spanjaarden, zoodat de Hervormden er zich niet durfden ophouden. liet vorstelijke hof en alle hooge collegien hadden zich dan ook te Delft gevestigd. In 1577 echter, toen 's land zaken gunstiger begonnen te staan, hielden de Staten van Holland, de algemeene Staten, enz. er weer hunne zittingen en werd ook de Xed. Herv. gemeente er weer hersteld. De eerste predikanten waren Hieronymus Hortensius, lector der Latijnsche scholen te Naarden en Jan Pietersz. van Castricum, die predikant was te Wezel. Haarlem en Amsterdam kwamen eerst in 1578 aan de zijde der Hervorming. In dat jaar kreeg Amsterdam drie predikanten, n. 1. Thomas van Til, vroeger abt van St. Bernard te Antwerpen, Johannes Cuchlinus en Petrus Hardenberg. De beide laatsten werden door Petrus Dathenus bevestigd, die ook in het »Geus» worden der hoofdstad een werkzaam aandeel moet hebben gehad. De gemeente te Veere was voor het grootste gedeelte met haren predikant Jan van Migrode naar Colchester in Engeland gevlucht, doch toen in 1572 Veere de zijde van den prins gekozen had, kwamen de meeste uitgewekenen met Migrode weder. I11 1580 hadden op het eiland W alcheren nog maar elf gemeenten vaste predikanten. Vele kerkgebouwen waren door den vijand zóó gehavend, dat er veel tijd en onkosten vereisclit werden, 0111 ze te herstellen. Vóór 1600 was N. Beveland nog geen enkel Ned. Herv. leeraar rijk. In 1572 zond Willem I Dathenus naar Zierikzee, om in die stad en op het geheele eiland «in godsdienstzaken goede orde te stellen tot rust der vrome ingezetenen en tot vordering van Gods eer«. Dathenus gaf in 's Prinsen naam aan den predikant te Zierikzee, Jakob Jorissen Barselis, macht, op het geheele eiland: *de kerken te reinigen, ontvangers en rentmeesters van de goederen deikerken, kapellen, kloosters en altaren aan te stellen, ten einde de predikanten, schoolmeesters, enz., op een eerlijke, fatsoenlijke wijze mochten onderhouden worden». En ondersteund door de regeering kweet Barselis zich flink van zijn taak. Ook werd Herman Modet later predikant te Zierikzee, doch deze, van eenigs/.ins heerschzuchtig karakter zijnde, kon het met De Rijk niet vinden, zoodat de prins Modet er weg moest lokken en onder den schijn van van hem te verheffen, hem tot hofpredi- t i , i »p Ooes ongeveer tu*n ker aanstelde. In net uegiu van nerqen uuca Hervormden gevonden, welk getal spoedig vermeerderde, toen onder aartshertog Matthias de godsdienstvrede werd afgekondigd. De Hervormden niet tevreden, dat hun toen in Goes de kerk der kruisbroeders werd afgestaan, namen ook de hoofdkerk voor zich en reinigden die op gewelddadige wijze van beelden en altaren. Het voorbeeld, door Goes gegeven, werd weldra op het platte land nagevolgd en ook tn de dorpen had een ware beeldenstorm plaats. In 1578 werd den Hervormden te Leeuwarden de Jacobijnerkerk afgestaan. nog wel met «bewilliging van de monniken, en Jelle llotzes hield er den 13 Augustus 1570 de eerste leerrede in. heito uaiti kwam van Emden over, om .de kerk te visiteeren». Dergelijke vtsitatien duurden vaak weken of maanden. Jammer evenwel, dat ook de Hervormden te Leeuwarden tot den beeldenstorm oversloegen en indc nog Roomsche kerken alles omver rukten. Dit geschiedde den 9 ct. itSo. Rennenberg was zeer vertoornd op den magistraat, dat < e/e tenminste niet getracht had, de gewelddadigheden te voorkomen. Den ie Nov 1579 besloten de Staten van Friesland met kracht 1 e zaa er Hervorming te bevorderen, waarin Dr. Otto Swalue hen zeer behulpzaam was. Den 4 Februari 1580 werd, op bevel van den magistraat van Leeuwarden, de lagere Roomsche geestelijkheid ter stad uitgeleid door het krijgsvolk der bezetting, met vliegende vaandels en slaande trommen en in Marlingen, Bolsward, Franeker, Sneek, Dokkum, enz., werc 1 voorbeeld gevolgd. Te Bolsward werd het Lieve Vrouwebeeld dat steeds zooveel bedevaartgangers getrokken had, onder het gejuich der menigte in de open lucht verbrand, terwijl men des nachts er de kei openbrak en uit het koor de overige kostbaarheden weg haalde die de Roomsche geestelijkheid, vóór haar uittocht, er verborgen had. Uok op andere plaatsen vielen dergelijke ongeregeldheden voor. Wij ordon„anti. van 7 April .58. bepaalde Willem I. als Stadhouder van Friesland, te Ilarlingen, dat alleen de Hervormde godsdienst in de provincie zou geduld worden. Groot was in Friesland het predikanten; zoo was b v. Rudolphus F. Faber van . 578 tot I 82 predikant van geheel Barradeel. In 1595 bediende de predikant 00St- en Weststellingwerf alleen de dertig dorpen dier gemeenten. Fen der aanzienlijkste vrouwen in Utrecht, Vrouwe van D.emen, had Hervormde leeraars geherbergd en was daarom, bij vonnis van \lva hoewel ze reeds over de 80 jaren oud was, op een stoel gebonden en onthalsd. De Staten van Utrecht klaagden hierom den tiran bij Filips II aan. natuurlijk zonder eenig gevolg. De priester der . . Jakobskerk te Utrecht, Mubcrt Duifliuis, bevorderde, gelijk wij zagen, zonder openlijk met Rome te breken, de Hervorming in Utrecht zeer. Hij was echter genoodzaakt de stad te verlaten. Men gaf hiervan de Roomsche geestelijkheid de schuld en nu werden de minderbroeders de stad uitgedreven, terwijl Duifhuis in 1578 wederkeerde, zich verder, om met Brandt te spreken, »in rekkelijkheid en deugd» aan Krasmus gelijk toonende. Hij wilde de Kerk in de Kerk hervormen, doch legde toch eindelijk zijn wit koorgewaad af en hield, gehuld in een langen, zw arten tabbaard, eene leerrede over Luk. 17:32: »Gedenkt aan het wijf Lots.» Hiermede was de kerk van St. Jacobs-Parochie, waaruit even van te voren de beelden waren uitgedragen, geheel hervormd. Als Friesland's eerste hervormer wordt ons genoemd Jelle Hotzes Snecanus, zoo genoemd naar Sneek, waar hij in liet begin der 16e eeuw werd geboren. Ook wordt hij wel Gellius Hotzenius Snecanus genoemd. Na eerst pastoor te Giekerk te zijn geweest, werd hij Hervormd prediker en trad als zoodanig reeds vóór 1565 te Leeuwarden op. In 1567 vluchtte hij naar O.-Friesland, doch keerde een jaar later naar Leeuwarden terug, waar hij als vast predikant werd aangesteld. Van 1 573 tot 1578 moest hij andermaal in O.-Friesland zijn verblijf houden. Hij besteedde dien tijd vooral aan uitlegkundige studiën. In 1578 in Friesland teruggekeerd, moest hij een paar jaar zijn leeraarsambt bekleeden, zonder eenige bezoldiging te ontvangen. In 1583 verzocht en verkreeg hij, wegens /.wakke gezondheid, zijn ontslag. Op kosten der Staten van Friesland werd in >5^4 de eerste bundel zijner werken uitgegeven. Daar hij tegen het Calvinisme in het krijt trad, ondervond hij veel tegenwerking, vooral van de zijde van Beza. Ook schreef hij tegen de Doopsgezinden, naar aanleiding van den Kinderdoop, den Ban en de Overheid. Ken geestverwant van hem, en, naar veler beweren, een voorlooper der Remonstranten, is C'ornelis Wiggertz, die, na te Bolswatd en I ladingen predikant te zijn geweest, in 15^0 naar Hoorn werd beroepen, waar hij van onrechtzinnigheid werd aangeklaagd. Den 2/ Juli 1599 werd hij door de Staten uit zijn dienst ontslagen. Door de ()verheid beschermd en zelfs geldelijk ondersteund, bleef hij in een huis godsdienstoefening houden en overleed in 1624 te Hoorn. In ouderscheiding van de Remonstranten, stelden Snecanus en Wiggertz, evenals de Zwitsersche theoloog Hullinger, de verbondsidee op den voorgrond en ontwikkelden daaruit hunne geheele theologie. «Dit nu hebben de Remonstranten niet gedaan Wel waren er punten van overeenstemming, die wij niet mogen voorbijzien : het streven, om het Bijbelsch karakter der Chr. leer te handhaven, de afkeer van »curieuse disputaciën,< de richting op het practische, de beschouwing omtrent de macht der Overheid in Kerkelijke zaken en last not least, het gevoelen 128 a.g. de praedestinatie» (Dr. A. J. van 't Hooft). In tegenstelling met wat wij op blz. 100 beweerd hebben a.g. liet karakter der Ned. Herv. Kerk tot 1562 schrijft Dr. A. J. van 't Hooft in zijne Dissertatie: De theologie van ILuirick Bullinger m betrekking lot de Ned. Reformatie: »Veelal wordt tegenover de Zwinglianen een andere richting gesteld, die der Calvinisten; de eersten vormen dan de gematigden, de laatsten de strenge partij. Het is vooral bij Ypey en Dermout in hunne Gesch. der Ned. Herv. Kerk. dat deze tegenstelling wordt aangetroffen. Echter ten onrechte. Zeker, er bestond verschil tusschen Zwingli en Calvijn, doch voornamelijk betrof dit het punt van het gezag der Overheid in kerkelijke zaken. Doch \pey en Dermout en hunne navolgers hebben liet oog op de leer der praedestinatie. En hierin dwalen zij. Prof. Scholten (in zijn Leer der Herv. Kerk 4e Dr. Deel I, blz. 60 en 61) heeft dit gevoelen van Ypey en Dermout terecht bestreden. Vooreerst, van een invloed van Zwingli hier te lande valt zeer weinig waar te nemen. Brandt noemt hem bijna niet in zijne Historie der Reformatie. Vervolgens, gesteld, dat er op het genoemde punt invloed van Zwingli ware uitgegaan, dan zouden zijne aanhangers veeleer tot de strenge partij moeten gerekend worden. Zwingli toch was in de leer der praedestinatie nog radicaler dan Calvijn. (Blz. 4, 5). Volgens Dr. Van 't Hooft heeft Zwingli in ons land bijna geen invloed uitgeoefend; wel zijn opvolger, de uitnemende Bullinger. Bullinger is na Zwingli en Oecolampadius de grootste theoloog van Zwitserland en wordt geroemd als de scherpzinnigste verdediger van de Zwitschersche confessie en van Zwinglis leer. »We zagen reeds,* zegt Dr. V. 't II., >hoe beiden eenstemmig dachten over het Avondmaal. Zwingli's beschouwing over het gezag der overheid in kerkelijke zaken was ook die van Bullinger. Ja, zelfs verdient het opmerking, dat bij Zwingli reeds eenige sporen worden aangetroffen van die eigenaardige voorstelling der Christelijke waarheid, welke men bij zijn opvolger aantreft en die niet zonder reden den naam van Foederaaltheologie heeft ontvangen. (Blz. 30). (») Tot de lezers van Bullingers werken in ons land moeten gerekend worden Johannes a Lasco, Micronius, J. Utenhove, Wtenbogaert, Passchier de Fijne, e. a. Ook Anastasius Veluanus haalt in zijn Der Leecken Wechwetjser vaak den Ziirichsen Hervormer aan. Van Bullingers geschriften werden hier het Huysboeck meer dan zeven keer uitgegeven, de Somma des Christelijken religions vier maal, enz. Het Iluysboeek is eene verzameling van 50 preeken over de voornaamste hoofdstukken van den Christelijken godsdienst. Het werd in de handelingen van prov. synoden dikwijls zeer aangeprezen. Hugo de Groot schatte het in zijne redevoering voor de {.) Volgens Dr. P. J. was IJ „,« Calvijn bevriend; was hij een beslist aanh.lager van hel leerstuk der mtverkieim* en stond hij onder C.'s invloed, hetgeen zijne correspondentie met L. bewij.t. * Amsterdamsche vroedschap zeer hoog. Het werd in 1568 door Wilhelmus Gnapheus, eigenlijk Willem Claesz geheeten, en eenige anderen uitgegeven, a Lasco was een trouw vriend van lhillinger, evenals Micronius en Uienhove. In de leer van hel Avondmaal hcerschle eenstemmigheid tusschen Calvijn, Hullinger en a Lasco. »Diestel, Sepp, Heppe en Dr. V. d. Bergh hebben aangetoond, wat toch nog door velen niet wordt aangenomen, dat Coccejus niet de eerste theoloog was, die met de Foederaaltheologie is opgetreden. . . . Heidegger(een Zwitsersch Godgeleerde) heeft Coccejus te Leiden bezocht en kon hem bij die gelegenheid op den Ziirichschen Hervormer opmerkzaam hebben gemaakt,* schrijft Dr. v. 't I looft op blz. 227—228 en 229 van zijne dissertatie. (') In Januari 1563 werd te Heidelberg een buchlcin van dem brottbrechenc (het boekje van de breking des broods) uitgegeven, waarvan de schrijver onbekend is. Prof. Dr. M. A. Gooszen zegt op blz. 210 van zijn De Heid. Cat. en het boekje van de breking des broods: »Reeds voordat de Cathechismus werd uitgevaardigd, had keurvorst Frederik, zelfs zonder in deze het advies van zijn politieke raadslieden in te winnen, vast besloten, om in de Paltz >die Abgötterei abzuschaffen, sonderlich so aus dem Papstumb hergefloszen* en wetende, dat uit het «rund Rrödlein». de hostie, een »Abgott« werd gemaakt, zoodat men voorgaf, dat »die Pradicanten Gott in ihren Handen batten». En om deze ingrijpende verandering voor zijne onderdanen begrijpelijker te maken, gaf de keurvorst nevens den Catechismus bovengenoemd werkje uit, dat voor Je geschiedenis van de Paltz, ja voor die van het Gereformeerd Protestantisme, ook in ons land, zeer leerzaam is. I11 bovengenoemd werk van prof. Goozsen worden op blz. 341—367 vele verrassende bijzonderheden omtrent de duistere periode in het leven van Anastasius Veluanus medegedeeld, waarvan wij echter hier geen melding kunnen maken. l)e strijd onzer vaderen omstreeks dezen tijd is uitnemend gekarakteriseerd door Dr. L. H. Wagenaar in zijn: De Hervormer van Gelderland (J. Fontanus): «Hoezeer nog nauwelijks een gedulde secte, doen ze hun recht gelden op den eernaam de ware Kerk en dies op de kerkelijke goederen. Ze hebben ook goede hope, dat ze deze zullen bekomen. Alle Kerken moeten tot reformatie komen. Arnheni's Calvinisten zijn niet tevreden, nu ze zelf maar een gewenschten leeraar hebben. Neen — al Juda's steden moeten herrijzen uit het stof. (blz. 34). Kn verder: »Om dit vaderland gaat het hun. Niet methodistisch 0111 (1) Kullinger en Calvijn v >nncn, volgens Dr. P. J. Krorasigt, twee verschillende typen van de (Jereformeerde theologie Men kan zi-ggen, dat 1'».'.-. systeem meer hist > r i »c h, (Vs systeem meer bespiegelend is. Ten gevolge hiervan trad hij 15. meer het verbond der genade, bij meer de vooibt-M hikking op den voorgrond. In ons land werden beide typen gevolgd en meermalen veieenigd aangetroffen, terwijl door Coccejus vooral de verbondsleer meer werd ontwikkeld. 9 de enkele zielen. Neen, voor land en Kerk roept hun liart. l.n deze twee zijn hun een. De opstand, begonnen als nationaal protest tegen vertrappen der privilcg'e^ Hoor nitheemsch geweld, is hun de heilige strijd voor het geloof. Beter dan Willem van Oranje zien ze in, dat wat Roonisch blijft, reeds terug hunkert naar verzoening met den Koning en dat alleen die mannen, die voor de keuze staan tusschen het zwaard der bevrijding en de houtmijt der verdelging, de zenuw van den oorlog zijn De antieke Calvinisten leefden in den gcilachten- gang, dat de overheid als dienaresse Gods de Kerk (dat was hun het the el der xv doopten, dat niet den paus, maar Christus toekwam), verhinderen moest, in de afgodische superstitiën van Rome zich Ciods toorn op den hals te laden en moest dwingen, om naar de zuivere kerkenorde te dienen den Christus Gods. Dan alleen zou er voor het benarde Nederland een dageraad der verlossing zijn. Dan alleen Gods gunst deze landen met vrijheid, vrede en voorspoed benedijen* (blz. 35). hn volkomen stemt hiermede overeen, wat Dr. H. G. Kleyn op blz. 36 van zijn Algemcetie Kerk en Plaatselijke Gemeente zegt: «Het was echter niet alleen de vrijheid van godsdienstoefening, die aan de Gereformeerden verleend werd. Dezen verlangden niet eene gezindte naast andere gezindten in den Staat te zijn, zij eischten, dat de Overheid de Geieformeerde religie zoude erkennen en handhaven als de Kerk in Nederland. Nooit heeft men zich voorgesteld, dat de Hervormde Kerk iets anders zoude zijn dan de Volkskerk, de eenige, die als de ware Kerk aanspraak mocht maken op openbare godsdienstoefening. Maar dit veronderstelt, dat dan ook alle Nederlanders tot deze Kerk behooren (al wil men de onwilligen uit beginsel niet dwingen, zich bij haar aan te sluiten). Het denkbeeld, dat de Gereformeerde Kerk eene gemeenschap was van zekere, bepaalde Nederlanders, kon toenmaals zei Is niet ontstaan; het was door en door Doopsgezind. Alle Nederlanders moeten God dienen naar de uitspraak van Zijn Woord en dus naai dewijze der Gereformeerde religie, hr is geene plaats voor eene Kerk, die de gemeenschap zoude zijn van een groepje uit de Christenen. Geheel in overeenstemming daarmede werd dan ook in de l nie van Utrecht aan I lolland en Zeeland toegestaan, de openbare uitoefening van elke andere religie te verbieden, terwijl in 1 583 deze stehegel feitelijk (niet wettelijk) ook in alle andere provinciën was toegepast, hetgeen in de Groote Vergadering te 's Gravenhage in 1651 voor alle provinciën wettelijk werd bevestigd. Amsterdam werd, in weerwil der stadsregeering, meer en meer het hoofdkwartier der hervormingsgezinden in het Noorden. De aanslag der Wederdoopers den 10 en it Mei 1 535 van U'1 l'; huizen in de Pijlsteeg op het stadhuis ondernomen had ten gevolge gehad, dat een nieuw stel schepenen was verkozen geworden ( dat noyt te voretl ghebeurt en is»), die der Hervorming zeer vijandig waren. De 36 raden waren voor liet leven aangesteld en hii overliiden van een hunner o J J vulde hun college zicli zelf aan. J11 1572 had Lum< y Amsterdam te vergeefs belegerd. De galg op den Dam, in 1571 afgebroken, werd nu in 1572 weder opgericht. Toch verzette de stad zich zeer tegen de invordering van de tiende penning. Amsterdam nam krachtig deel aan het hardnekkig, schoon lijdelijk verzet en de overlevering meldt, dat men zelfs processies hield en gebeden schreef, om God te smeeken. het hart van den hertog van Alva te vermurwen.« Den 7 December 1576 voldeed -Amsterdam aan den eiscli van het Hof van Holland en kondigde, om niet niet de andere Hollandsche steden op een voet van oorlog te zijn, de pacificatie van Gent onder protest af. Toen den 24 Juli van 1 577 Don Jan zich meester maakte van het kasteel te Namen, versterkte de Amsterdamsche regeering, daartoe in staat gesteld door subsidiën van Don Jan, opnieuw haar stedelijk legertje. Dit geschiedde over het algemeen tegen den zin der burgerij. Reeds bij het beleg van Haarlem hadden de gilden der ambachtslieden verklaard, geen dienst te willen doen buiten de stad en in Maart 1574 weigerden de schippers, Spaansche troepen te vervoeren. In weerwil, dat de verdachten zooveel mogelijk de stad werden uitgezet, nam de ontevredenheid tegen het bestuur der stadsregeering toe. Den 23 November 1577 beproefden de Hervormden, doch tevergeefs, een aanslag tegen Amsterdam. Kolonel Herman Helling. Commandant wan Haarlem, overrompelde de Haarlemmerpoort inet 4 a 500 man, zijnde de kleinste helft van de troepen, die voor den aanslag bestemd waren ; de overigen waren door misverstand achtergebleven. Helling sneuvelde en Ruyckhaver werd later door een persoonlijken vijand vermoord. De stad werd nu door de troepen van Sonoy als in een ijzeren goulel besloten. Zelfs konden de landlieden niet in de stad ter markt komen en was het den Amsterdammers niet mogelijk, op het IJ te visschen. De Amsterdamsche magistraat bracht nu het getal zijner troepen tot op 750 man en liet in Januari 1578 als maatregel van den uitersten nood- geld slaan van zilverwerk, toebehoorende aan »schutterijen, godshuizen en gilden*. Het zilverwerk der gilden was kerkelijk gereedschap, behoorende tot de eigen altaren, die de gilden in de kerken hadden. Net stelligste bewijs, dat ook de R.-Katholieke magistraten het kerkzilver niet onaangetast hebben gelaten, is te vinden in het stuk op 't Amsterdamsche archief, gemerkt T. (. 11". 6 [Ind. II, 1 SS), waaruit blijkt, dat de Kerkmeesters van den ouden magistraat nog te vorderen hadden van geleverd zilver ƒ28o, 10 St., 9 penn. Den 8 Februari 1578 kwam er een verdrag tusschen de stad en de Hollandsche Staten tot stand. De soldatenmacht, waarover de magistraat zoo lang had be- schikt, werd haar ontnomen en van r Maart af zouden de gemeentelijke belastingen op den/elfden voet geheven worden als in andere steden. Had zij op wereldlijk gebied alles moeten toegeven, toch had zij «satisfactie» op 't punt van religie kunnen verkrijgen: aan niet-Katholieken zou binnen Amsterdam geen vrije godsdienstoefening worden gegund. > Zij mochten er wonen, zonder dat ze aan de ceremoniën van den Roomschen godsdienst behoefden deel te nemen, maar hunne eigene leer te verspreiden was hun verboden.» Het was te voorzien, dat dit verdrag niet lang zou stand houden. Vele burgers achtten het beter, dat verdrag niet te bezweren. De stad werd van het beleg ontslagen en de ballingen, die meer dan tien jaar hadden omgezworven, konden vrij in Amsterdam wederkeeren. Op Zondag 25 Mei 1 57^ predikte lhoniasvan ['hiel op den St. Anthoniedijk buiten Amsterdam voor de Hervormden. Van Th iel was een Vlaming van geboorte en de eenige geestelijke, die in 1566 het Verbond der edelen mede onderteekend had. Hij was toen abt van St. Hernard bij Antwerpen niet een inkomen van 60.000 gld. 's jaars. Deze schitterende betrekking had hij vaarwel gezegd en was later Gereformeerd predikant geworden te Haarlem en daarna te Delft, waar hij thans, in 1578, als zoodanig nog werkzaam was. In zijne tegenwoordigheid waren den 24 Mei de Gereformeerden ten huize van Jan Muerlinck vergaderd geweest c;n men had er de gemeente georganiseerd en ouderlingen en diakenen gekozen, hn weldra zou Amsterdam voor goed »Geus« worden. Mr. Willem Hardes, het erkende hoofd der Amsterdamsche Hervormden, had Sonoy gewaarschuwd, om troepen in de nabijheid der stad gereed te houden. Van de soldaten binnen Amsterdam was men zoo goed als zeker. Die stonden onder bevel van Staatsgezinde bevelhebbers, die des Maandagsmorgens 26 Mei de voornaamste punten der stad lieten bezetten. Hardes begaf zich 1111 naar het stadhuis, benevens Dr. Maarten Koster, die in zijn ballingschap lijfarts van den Koning van Denemarken was geweest, Adriaan Cromhout, oud-burgemeester van Amsterdam, Adriaan l'auw, vóór zijn verbanning agent van Denemarken te Amsterdam en Guiljani du Gardyn, »die den 21 Augustus 1566 den eersten Hervormden leeraar binnen Amsterdam had geleid.* De Dam stond vol gewapende Hervormden. Toch waren de burgemeesters niet tot schikking genegen. Du Gardyn begaf zich nu op de pui van het stadhuis en zwaaide met zijn hoed, het afgesproken teeken voor het volk, dat de regeering onverzettelijk bleef. De soldaten antwoordden hem door een musketschot uit een der vensters van de Waag, dat ze gereed waren. Hn onder de kreet: »\\'ie Oranje lief heeft, volge mij!» werden de prinsevlaggen ontrold, het stadhuis bestormd, de Dam met koopmansgoederen, die bij de Waag lagen, gebarricadeerd, en geschut uit het stads bushuis in de Hoogstraat aangevoerd. Weinig tijd later waren de Overheidspersonen binnen het stadhuis op de Waag in bewaring gebracht, evenals de oud-regenten, die uit hunne woningen werden gehaald. En opdat niemand zich in den aard der beweging zou vergissen, leidde nicn Ook hen daarheen, wier rijk te Amsterdam uit was, tegelijk met dat der tegenwoordige regenten: de Minderbroeders of grauwe monniken en misschien ook eenige priesters.* In weerwil, dat het volk schreeuwde: »\aertzenaar de galg, waar ze menigeen aan geholpen hebben,» werden de gevangenen heelshuids op twee schuiten, waarvan een met geestelijke en een met wereldlijke heeren, het Damrak uitgevoerd en op den St. Anthoniedijk in vrijheid gesteld. Geen andere baldadigheid werd gepleegd, dan liet vernielen van beelden en altaren in de kerk van het Minderbroedersklooster. Een nieuwe vroedschap werd gekozen, die orde op de zaken stelde. De Roomschen moesten in het vervolg hunne godsdienstoefeningen in huiskerken houden. Pastoor Willem van l itgeest keerde spoedig in Amsterdam terug en bediende de mis in eene brouwerij op den Oudezijds-Voorburgwal bij de Heintjehoeksteeg (thans nog de R.Kath. St. Nicolaaskerk). Toen Rennenbergs afval wantrouwen had doen ontstaan, werd van Uitgeest in 1580 op 1 .ichtmis door schoutendienaars de stad uitgezet en werd den 20 April van dat jaar den R.-Katholieken het prediken, trouwen en doopen verboden. Aan dit verbad werd echter de hand niet gehouden. (Men zie verder over dit onderwerp liet verdienstelijk opstel van 1). C. Meyer: De zegepraal der Hervorming in de Gids van 1878, No. 4). HOOFDSTUK XXXI. De Hervorming in Utrecht, Arnhem, het land van Hensden en in de Meijerij van den Bosch. Het collatierecht. De Bildtgemeenten en Groninger VeenkolonicK. I11 1579, den 10 luli, namen de Hervormden in l treeht de minderbroederskerk gewelddadig in bezit en zuiverden die van beelden. Voor meer ongeregeldheden beducht, stond de magistraat hun nu ook de kerk van St. Nicolaas en St. Marie toe. In 1581 moesten de Roomschen ook de Domkerk afstaan. Treurig was het, dat de Utrechtsche Hervormden onderling zoo verdeeld waren. Duif huis toch was, gelijk wij zagen, een predikant van bijzondere richting. Hij doopte de kinderen, zonder den ouders eenige vragen te doen, hij bediende het H. Avondmaal aan elk, die het ontvangen wilde, zonder onderzoek naar hunne belijdenis te doen. l )e armvoogden tier klucht, die tot de parochie behoorde, waren zijne diakenen, terwijl hij de gemeentezaken regelde met den raad der kerkmeesters dier klucht. Zijne gemeente was dus niet in het bezit van een kerkeraad ot consistorie. Tucht oefende Duifhuis niet uit, wel vermaande hij zijne gemeente. In zijne leerredenen sprak hij nooit over de uitverkiezing. Zijne drie Utrechtsche ambtgenooter zochten hem aan, zijne gemeente met de hunne te vereenigen, doch tevergeefs. \ an 1111 aan werden zijne volgelingen naar de kerk, waarin hij predikte, de St. Jacobsgezinden genoemd, terwijl de overige Hervormden onder den naam van ( onsisturialen bekend stonden, daar dezen eene consistorie ot kerkeraad hadden. Ook noemde men de eersten wel onbeslotenen en de laatsten beslotenen. Duifhuis mocht zich in de bescherming van den magistraat verheugen. In 1579 was de St. Jacobsgemeente reeds zoo talrijk, dat er, een tweede predikant werd aangesteld en dat zij niet alleen de St. Jacobs-keik, maar ook die van St. Marië gebruikte. De Consistorialen wisten het in 1586 door l.eicesters macht zoover te krijgen, dat de drie predikanten der Duifhuizianen Utrecht verlieten en de gemeente van St. Jacob verliep. Den 10 November 15S9 werden in Utrecht de predikanten Helmichius, Sopingius, l'itenbogaart en Modet om politieke redenen afgezet. Zonder den kerkeraad er in te kennen stelde de magistraat bij leening twee andere predikanten voor de afgezette leeraars in de plaats en toen de gemeente hiervan niets weten wilde, beriep de vroedschap, weder buiten den kerkeraad om, wederom andere predikanten. Gelukkig wist eindelijk krancois du Jon de rust eenigszins onder Utrechts Hervormden te herstellen. In 1566 was Jan, graaf van Nassau, stadhouder van Gelderland geworden. Hij was een ijverig voorstander der Hervorming en werd daarom bij de Roomschen zeer gehaat. Toen den 20 Juli 1579 een Hervormd burger in de groote kerk te Arnhem, die nog in het bezit der Roomschen was, zou worden begraven, schoolden de laatsten te zamen, onder voorw endsel, dat zij den Hervormden het vernielen hunner beelden wilden beletten. Met dolken en vuurwapenen gewapend, trokken /.ij mede naar de kerk, doch gelukkig kwam de magistraat tusschenbeide en wist vele onheilen te voorkomen. In 1592 waren in de classis Harderwijk nog maar drie kerkeraden, n.1. te Harderwijk, Elburg en Hattem. De gemeente te Hattem werd in 15S0, die te Elburg in 1583 gesticht. Eerst in 1599 gaf liet hof van Arnhem last, dat in liet ambt van Yeluwe en Yeluwezoom altaren, beelden, wijwatervaten enz. uit de kerken moesten worden weggenomen en dat de crusifixen en < apellen, in bosschen en wegen staande, moesten worden afgebroken. Toen in 156') in ons Vaderland du Ilerv. Kerk allenvege werd gesticht, stónd de regeering van Groningen en Ommelanden den I lervorniden terstond vrijheid van godsdienst toe. \ .tste predikanten in Groningen waren heito Ruardi en Wicher Millesius, waaraan bij leening nog werd toegevoegd Menso Alting. In 1609 werden, volgens besluit der Staten van Holland, kerkelijke goederen in het land van I lensden onder liet bestuur van kerkmeesters gebracht, de geestelijke of pastoriegoedcren aan het geestelijk kantoor te Delft opgedragen, terwijl de kloostergoederen er werden geseculariseerd ten bate van 't land. De uitgebreide goederen der abdij Bern zijn echter eerst na 164S in beslag genomen. Hendrik Tamerus was een der eerste predikanten in het land van Heusden. Hij bediende de gecombineerde gemeente Doeveren en Genderen. Hij was als leeraar niet geordend, doch, wegens zijne geleerdheid eeacht, Het men hem met rust tot 1619, toen hij gedwongen o " werd, een acte van stilstand te teekenen. Hoewel een leerling van Melanchton en de begrippen van Arminius toegedaan, stond men hem een jaarlijksch pensioen toe. Nergens in Nederland hebben de Hervormden het zoo spoedig gewaagd, godsdienstige vergaderingen te houden, als in de Meierij van den Bosch. Reeds in 1533 werd in het open veld tiissclien Yucht en Herlair aan meer dan 200 personen het Evangelie verkondigd. En dit werd meermalen herhaald, tot de inquisitie eindelijk er de geloovigen verstrooide. In 1567 werden, op Alva's gezag, ï? 1 rotestanten uit 's Hertogenbosch verbannen, en zes gedood, wier lijken men aan hun diep bedroefde weduwen te huis zond. Eerst toen I' rederik Hendrik in 1 ®ey 's Hertogenbosch had ingenomen, kreeg de Hervorming in dustad haar beslag. Wanneer vóór de Hervorming een aanzienlijk persoon aan een gemeente een kerkgebouw schonk, of een aanzienlijke geldsom, dan kreeg hij hiervoor dikwijls van den bisschop uit naam van den paus het jus patronatus, het recht van voogdijschap over zulk een gemeente en daardoor het recht, om den geestelijke te benoemen. 1 ladden de gegoede ingezetenen van een dorp kerk, pastorie eii/-. gegeven, dan ontvingen dezen dat recht. Dit is de oorsprong van het patronaatof collatierecht. Wanneer de gegoeden in eene gemeente dat recht bezaten, dan mochten ze niet alleen een leeraar aanbevelen, opdat de bisschop hem aanstelde, ze mochten tien leeraar dan /.elf aanstellen. Na de Hervorming bleet het collatierecht in de Hervormde gemeenten van kracht, doch mocht alleen door Hervormde personen worden uitgeoefend. De eerste indijking van het Bildt in Friesland had in 1504 plaats. 1 Iet werd tot een dekenaat verheven en onder den proost der St. Janskerk van Utrecht geplaatst. Ue eerste predikant te St. Anna I'arocliie was Mattheus Dirkszoon, omstreeks 1600 aldaar overleden. I11 de 15e eeuw was liet lïildt nog zee. Toen hertog George van Saksen zag. dat zijn eerste bedijking niet voldoende was, sloot hij een verdrag met vier Hollandsche aanzienlijke lieden (van wie Floris en Dirk van Wijngaarden te St. Jacobi Parochie gewoond hebben), die een nieuwe bedijking ondernamen en daarvoor het land elf jaar vrij mochten gebruiken. De streek werd door Hollandsche Doopsgezinden bevolkt. De twee andere ondernemers waren Thomas Beucklaer en Jakob Ridder. De Groninger Veenkoloniën Veendam, Wildervank en Pekela ontstonden eerst omstreeks 1650 en werden toen van leeraars voorzien. HOOFDSTUK XXXII. Leicester in ons land. Concilie van Trente. Toestand der Roomschc Kerk in ons land. I11 15K5 richtten de algemeene Staten een nieuwen raad van State op aan welks hoofd prins Maurits werd gesteld. Dezelfde Staten droegen de oppermacht over deze landen eerst aan Hendrik III, koning van Frankrijk op en toen deze er voor bedankte, aan Elizabeth, koningin van Engeland. Zij nam die oppermacht evenmin aan, doch zond tegen zekere onderpanden in December 1 585 Robert Dudley, graaf van Leicester, aan het hoofd van 6000 man hulptroepen. Aanstonds bekleedden de Staten Leicester met de algemeene landvoogdij, terwijl Maurits tot Stadhouder van Holland en Zeeland werd benoemd, (1585 1625). Men had Leicester meer macht verleend, dan ooit Karei V en Filips II hier bezeten hadden. Hij betoonde zich hier zeer godsdienstig en won daardoor het volk en de predikanten. De laatsten hoopten van hem en niet ten onrechte vermeerdering van inkomen. Leicester maakte zich hier veel vijanden en was uit staatkunde een warm voorstander van het Protestantisme. Het volk wist hij te vriend te houden, doch overigens had hij in ons land al spoedig allen tegen, die aan den gereformeerden godsdienst vijandig waren, of af keerig van vorstelijk gezag of naijverig op Fngelschen invloed, onder wie Oldenbarneveld de voornaamste was. In den zomer van 1587 ontstond er zelfs oproer te Leiden, door eenige zich daar bevindende Vlamingen en Brabanders, benevens door sommige predikanten verwekt tegen den magistraat der stad, die staatsgezind was. liet oproer werd gedempt en eenige aanzienlijke burgers van Leiden, die als belhamels waren aangemerkt geworden, werden op naam van prins Maurits ter dood gebracht. In 1587 vertrok Leicester weer naar Lngeland, zonder hier veel uitgericht te hebben. In Juni 1586 werd te 's Gravenhage een nationale Synode gehouden, waarin een kerkorde in Presbyteriaanschen en Calvinistischen geest werd vastgesteld. Door invloed van Leicester was deze synode te zamen gekomen, zonder de Staten te kennen. De door haar vastgestelde kerkorde was gegrond op de besluiten der twee voorafgaande algemeene Synoden te Dordrecht in >578 en te Middelburg in 1581 gehouden, doch werd, evenmin als vroeger, door de Staten goedgekeurd en bekrachtigd. De Staten, meer Zwingliaansch dan Calvinistisch, wilden van geen catechismusprediking des Zondagsnamiddags weten, van geen onderteekening der Ned. geloofsbelijdenis door de predikanten, van geen nationale Synode om de drie jaren zonder hunne toestemming te houden. De Staten vreesden over het algemeen den invloed der predikanten, terwijl ze in het oog der Gereformeerde leeraars, te verdraagzaam waren tegenover de R. Katholieken, te toegeeflijk in de kerkleer, te geneigd, om te regeeren over en in de Kerk. De politieken, zooals men de Staten, Oldenbarneveld en hunne aanhangers noemde, wilden een algemeene Christelijke geloofsbelijdenis en trachtten lieden van allerlei gezindheid tot eéne gemeente te doen samenwerken. De kerkdijken echter wilden niet alleen vrijheid, maar ook heerschappij en streefden naar vrije, kerkelijke censuur, ten gevolge waarvan men voor staatsbediening onbevoegd werd. De leer, die de Kerk voor ketterij verklaarde, moest door de Overheid niet worden geduld en de door de Kerk verboden boeken moesten niet uitgegeven mogen worden. De Staten beheerden de kerkelijke goederen tot onderhoud der kerken en predikanten, doch in Noord-Holland werd over dat beheer geklaagd. Intusschen werd door Leicester, zonder de Staten hiervan kennis te geven, den 6 Juli 1586 de kerkorde bekrachtigd en deze in zooverre ingevoerd, dat zij in ons land de algemeene grondslag is geworden, waarop de kerkelijke inrichtingen gevestigd werden. Ook de Staten keurden haar ten laatste goed, na er eenige veranderingen in te hebben aangebracht. Na I.eicesters vertrek werd deze goedkeuring weer ingetrokken, zoodat de rechtstoestand der Kerk zonder vaste regeling bleet. Op gezag der Staten van Zeeland en onder toezicht van dezen werd in 1501 door de prov. Synode te Middelburg eene kerkorde vastgesteld, die door de Synode in 1602 te 1 holen, in 1610 te \ eere, in 1620 te Goes, in 1638 te Tholen nader werd uitgebreid. Deze Zeeuvvsche kerkorde bleef ook na 1619 in Zeeland van kracht en kon door die van Dordrecht niet verdrongen worden. (') Ook kregen Groningen (in 1595) en Drente (in 1602) hunne kerkorden. De Staten in Zeeland hebben niet dan bii hooge uitzondering het houden v;in een Provinciale Svnode toegestaan. De eerste algemeene Synode was in 1578 te Dordrecht gehouden. Deze had besloten, dat in iedere provincie alle jaren een provinciale Sy node, en in het geheele land om de drie jaren een nationale Synode moest gehouden worden. De bepalingen, op deze Synode vastgesteld, waren in het algemeen niet naar den zin der Staten. 1 >ezen toch waren van plan, zelf een kerkorde te maken. 1 let vastgestelde op de Synode van Dordrecht werd op de twee volgende nationale Synoden in 1581 te Middelburg en in 1585 te 's Gravenhage nader bekrachtigd. De Kerkorde, te Middelburg vervaardigd, werd door de Staten niet goedgekeurd, daar h. i. liet kerkelijk gezag er te onafhankelijk van het burgerlijke in werd gesteld. In April 15^- werden erop raad van den prins vanwege de Staten eenige mannen naar den Haag afgevaardigd, om naar Zwingiiaansche beginselen een gewijzigde burgei lijke kerkelijke ordening samen te stellen. Met de kerkorde van Middelburg moest echter rekening gehouden worden. In 15^3 was n'euwe kerkorde gereed, doch zij is nimmer ingevoerd geworden. Evenwel duurde het eerst tot 1618 en 1619 eer weder een nationale Synode in ons land bijeen kwam. l)e Hervorming heeft op de Roomsche Kerk grooten invloed uitgeoefend, al werd die onder paus Leo X (de Medicus) nog weinig bespeurd. Hoe sterk Karei V de Hervorming ook heeft bestreden, toch was hem een reformatorische neiging niet vreemd. Aan zijn Germaansch, zijn Nederlandsch karakter meenen wij het te moeten toeschrijven, dat hij in een Adriaan van Utrecht, zijn vroegeren leermeester en biechtvader, een zoo vroom en streng zedelijk man op den 1'auselijken stoel verhief, als daarop in geen eeuwen gezeten had. Juist hierom was in beider gemeenschappelijk vaderland de vreugde o\er deze verheffing zoo groot. Kr werd toen hier te lande eene algemeene bededag verordend om,< gelijk de openbare afkondiging uitdrukkelijk voorschreef, den almachtigen God te bidden, dat 1 lij door Zijne Goddelijke barmhartigheid onzen voorschreven heiligen \ ader wil geven gratie om te volbrengen zijn deugdelijk voornemen, om die //. heihut goeder maniere te rcformecren, tot zaligheid en zcelvaren der ganscht Christenheid. Aan deze heilige roeping heeft paus Adriaan zich ook (1 lu Zeeland Int t ullejum q ti»I i fi t a t u ra, beslaande uit politeke en kerkelijke pei die . >;■>«« den predikaat beri-pen. De kerk in Zeeland heeft twee ecuwen celeef.1 onder eene orR»n'uatie, die op menig punt met de Gereformeerde 1 ■ x-inselen «an Kerkrecht in «tijd «#». Men le-;d. •••H hier lij neer, omdat de organisatie het weren der K.crk niet raakte geenszins onttrokken en veel zou hij ten goede der Kerk tot stand gebracht hebben, had men hem niet in zijn edel streven zoo sterk tegengewerkt en men hem niet ten laatste door vergiftiging, naar beweerd wordt, om het leven gebracht. Een algemeen concilie was, van het begin der Hervorming af, een algemeen gevoelde behoefte. Het concilie van Trente (1545 1563) echter bleek van het begin af aan niet zoodanig te zijn, als aan het gewicht der zaak en de eischen des tijds kon beantwoorden, omdat het een Roomsch, en geen Katholiek of Christelijk concilie was. Toch is het in zedelijk opzicht voor de Roomsche Kerk een zegen geworden, daar het ten aanzien van de opleiding, het ambt, de plichten en de zeden der bisschoppen en geestelijken, van het onderwijs en de opvoeding der jeugd, van de kerkelijke tucht en van het afsnijden van aanleidingen tot losbandigheid, veel dat lof verdient heeft tot stand gebracht. Het stelde echter ook de leerstukken aangaande het vagevuur, de zeven sacramenten, de transsubstantiatie, de communie onder één bestanddeel, de aflaat, enz. vast, en hierdoor zoowel als door het stellen der overlevering nevens of boven de H. Schrift handelde het geheel tegen den geest der Hervorming in. liet verwierp mede het leerstuk der recht* vaardigmaking door het geloof, zooals dat door de Protestanten ontwikkeld was. I11 het algemeen bevestigde en versterkte het de R. K. Kerk in h are verkeerde, d. i. Roomsche ontwikkeling, waarvan de onjtilbaarverklarmg van den paus in 1870 de consequentie was. Door met den grooten stelregel der concilie s van Constanz en Bazel te breken, dat het concilie, als de Kerk vertegenwoordigend, is boven den paus. en de uitsluitende oppermacht van den paus te erkennen, is de Roomsche hiérarchie voor goed bevestigd. 1 ijdens den 80-jarigen oorlog werden de Roomschen in ons land met wantrouwen bejegend. l-,n niet ten onrechte. De schuldigen aan de moordaanslagen op prins Willem 1 en Maurits deden bekentenissen, die van medeplichtigheid van Roomsche geestelijken getuigden. In April ï5 verboden de Staten-Generaal het bezoeken van de universiteiten in Spaansche landen. Zij, die aan één dier hoogescholen een graad verkregen, zouden uit deze landen verbannen worden. l)e Aartsbisschoppen van Utrecht durfden zich gedurende den 80-jarigen krijg hier niet ophouden. Sasbold Vosmeer, in 1602 te Rome gewijd, werd door de Staten-( leneraal aan hoogverraad schuldig verklaard, waarom hii de wijk naar Lingen nam. Uit den staat der Roomsche gemeenten in Nederland weten wij, dat er in dat jaar van de 140 kanunniken, die de vijf kapittels der l'trechtsche Kerk moesten uitmaken, slechts 40 aanwezig waren. In Utrecht leefden 40 priesters, in Friesland en Groningen 17 en in Zeeland niet meer dan één. Dit was zeker óók een gevolg van het plakkaat van 1612, waarbij alle monniken en priesters met gevangenschap werden bedreigd en alle geheime en openbare samenkomsten der Roomschen werden verboden. 1 och verkeenlen de diocesen van Haarlem, Deventer en Oldenzaal nog in besten toestand, was er in Gelderland en het hertogdom Kleef nog vrijheid voor den Roomschen ceredienst en had het kapittel van Emmerik zich in stand kunnen houden. Bisschop Rovenius, opvolger van \ osmeer, woonde U Oldenzaal, doch toen die stad door de Staatschen was ingenomen, vestigde hij zich tc Utrecht ten huize van jonkvrouwe van 1 )uivenvoorde. In 1630 en 1639 werd het huis der jonkvrouw doorzocht, en Rovenius kon ter nauwernood door de vlucht aan de gevangenis ontkomen. Zijn secretaris werd echter gegrepen, en, na eene geldboete betaald tc hebben, verbannen. In weerwil van dit alles wist Rovenius het getal priesters, dat in 1614 ongeveer 170 bedroeg, reeds in 1622 tot 300 en in 1638 tot bijna 500 te brengen. Onder zijn bestuur vermeerderde de Roomsche Kerk van 200.000 tot 300.000 leden. Waren in 1622 van 2S5 leden, die met elkander de vijt' kapittels vormden, slechts 4ï Roomsch, in dat jaar namen de Utrechtsche Staten het besluit, dat de openvallende plaatsen in de kapittels niet meer door Roomsche kanunniken mochten worden vervuld. HOOFDSTUK XXXIII. Lutherschen en Doopsgezinden. Uko Walles en de secte der Kamieten. I Vaalseht rennen ten in ons land. De Gereformeerden in ons land zochten steeds vereeniging met de Lutherschen, doch de laatsten waren hiertoe alleen genegen, wanneer de eersten, in plaats van het geestelijk, het lichamelijk genieten van Christus lichaam en bloed op een bovennatuurlijke of onbegrijpelijke wijze hadden willen erkennen, door de woorden: dit is mijn lichaam, in een eigenlijken zin aan te nemen, al ware het met verwerping van de leer der I.uthersche theologen aangaande de mogelijkheid van lichamelijk genot. Van de Luthersche gemeenten in Brabant was die van Antwerpen de moedergemeente, wier predikant in 1566 tegenover de Calvinisten in 't open veld predikte. De leeraar Matthias Flacius kwam met de Mansfeldsche godgeleerden naar Antwerpen over, om met de Luthersche predikanten aldaar eene geloofsbelijdenis en kerkelijke ordonnantie te ontwerpen. Te Woerden, dat, gelijk wij zagen, in 157^ tot den prins was overgegaan op voorwaarde van de handhaving der Augs- burgsche geloofsbelijdenis, had men eerst door het benoemen van predikanten, die haar getrouw schenen te zijn, maar inderdaad den Gereformeerden godsdienst waren toegedaan en daarna door het ontnemen van de stadskerk en het vervangen van de Luthersche door Gereformeerde regeeringsleden, de Lutherschen grootendeels verdrongen. Ten laatste werd aan die Lutherschen. die in 1594 niet Hervormd waren geworden, in 1603 vrijheid van godsdienstoefening in een huiskerk vergund, nadat hun leeraar, Arnold Glaserius, eenigen tijd te's Gravenhage gevangen was gehouden en 's lands advokaat, Johan van Oldenbarneveld, hunne belangen verdedigd had. Willem van Oranje vond bij de Gereformeerden meer - thatkrajt , meer doortastendheid dan bij de Lutherschen. Kn geen wonder. De Lutherschen mochten 0111 vrome overheden* bidden, het verzet tegen niet vrome overheden had Luther hun niet geleerd. Hadden niet de Leipzigers, op raad van Luther, hunne begeerte lange jaren moeten intoomen, totdat hun wettige hertog George gestorven was ? l '.n te Spiets en te Augsburg had men ook niets gevraagd, dan het recht der landsheeren, om in hunne Staten den godsdienstvorm in te voeren, waaraan zij de voorkeur gaven, terwijl den onderdanen niets anders gelaten werd, dan om het land te verlaten, wanneer zij een anderen godsdienst dan dien van den landsvorst openlijk wilden uitoefenen. (Hl/. 5 en 6 van Luthers volgelingen te Amsterdam door D. C. Meijer Jr.) l'.n daar zonder verzet tegen de Overheid de hervorming in ons land niet kon zegepralen, was het geen wonder, dat prins Willem I bij de (iereformeerden meer steun zocht en vond, dan bij de Lutherschen. (]) De Lutherschen bouwden in 161S te Leiden eene kerk op een gedeelte van het Gerrit Lams of St. 1'ancraats bagijnhof, te Rotterdam in Quaeckernaeck, te Middelburg in 1617 achter de z.g. St. ( liristoffel, te Amsterdam in i6jo, toen zij het pakhuis de Pot op het Spui, waar zij 30 jaren vergaderd hadden, afbraken, de nevensstaande huizen er bij kochten en een grooter bedehuis bouwden. Later werd ook dit afgebroken en verrees er op dezelfde plaats de Oude Kerk, die op den eersten Kerstdag 1633 door den predikant Casparus 1'heifter werd ingewijd. I11 1608 liet de magistraat van Rotterdam de in aanbouw zijnde Luthersche Kerk weer afbreken. 1'ieter van Aengelen uit Husem in Holstein, meesterknecht bij een zijdereeder te Amsterdam, bezocht, op aanmoediging der Amsterdamsche predikanten, des Zondags te voet de steden Monnickendam, Edam en I'urmerend, vergaderde er zijne Luthersche geloofsgenooten en predikte in de eene stad des morgens, in de andere des middags, en in de derde des avonds, zonder zich aan de 1) Mcii /ie * alvijus Institutie (uitgave /alsruan;, l)eel III, Boek l\, wat a.ilaar over de O v e r li e i d wordt gezegd. bedreiging der overheid, dat hij verbannen zou worden, te storen. In 1Ó40 stichtte hij eene gemeente te Alkmaar, doch ontmoette er geweld dadig verzet. »üp den 16 April 1641 werd er door de stadswerklieden, metselaars en timmerlieden 's morgens ten twee ure de Luthersche vergaderplaats gelijkeihand omvergehaald met hou weden, bijlen, brandladders en ander gereedschap, blijvende echter de muur ter hoogte van tien of twaalf voeten staan. l)e soldaten op stoepwacht, die met stille trom rondom de plaats de wacht hadden, sloten 11a het omhalen der kerk heimelijk in en keerden met slaande trommel naar 't stadhuis, waar zij met eenige tonnen lustig vroolijk waren.« Zoo werd het oprichten van Luthersche gemeenten te Zaandam en in andere plaatsen bemoeilijkt. De I.utherschen hadden geen ander wapen, om zich te verdedigen, dan hunne prediking. Den 14 April 1613 hield Adolf Fischer zijn tweede leerrede tegen de ketterijen der C alvinisten en bediende toen tevens het avondmaal aan 280 personen. Dit was zijn laatste predikatie. Weinige dagen later stierf hij. Hij is de eerste onder de Nederlandsche I.utherschen geweest, die den wensch heeft uitgesproken naar «eenheid in Ceremoniën bij de Nederlandsche gemeenten. Men betreurde hem dan ook als «verdediger van de Luthersche leer, handhaver van hare rechten en grondlegger van het kerkgenootschap.» Tot de broederschap (Fraterniteit) der Lutherschen behoorden ook de Lutherschen van Utrecht, die in 1600 Johannes ('remerius van Amsterdam hun eersten leeraar ontvingen; de Lutherschen van Haarlem met hun uit Aken verdreven bejaarden leeraar Wieling en die van Delft en 's Hage, welke samen ééne gemeente vormden en in 161 1 Daniël Tett, een leeraar verkregen. Zooals wij zagen vormde deze broederschap sinds 1605 één gemeenschap. ()nder de Doopsgezinden ontstond bij de toepassing van den ban velerlei moeilijkheid, die door 't beroep op Matth. 18 : 15 — 22 en 1 Cor. 5 : 9—13 eer toenam dan verminderde. Kon de voorgaande waarschuwing, in Mattheüs vermeld, niet achterwege blijven bij zondaren, die zich hadden schuldig gemaakt aan openbare werken des vleesches? Was het zeggen aan de gemeente' (Matth. 18 : 17) steeds plicht, ook dan, als de zonde onder 't zegel der geheimhouding en met ongeveinsd berouw door een vriend aan een vriend was mede gedeeld? Moesten de voorschriften »hij zij 11 als een heiden en tollenaar,» «gij zult met zoodanig eenen ook niet eten (1 Cor. 5:11) ook worden nageleefd tusschen huisgenooten, ouders en kinderen, ja ook tusschen echtgenooten (echtmijding), wanneer één hunner onder den ban lag? Op deze vragen werd bevestigend of ontkennend geantwoord, naarmate de antwoorder van strenge of gematigde richting was. Kerst in 1581 stelden Jan de Vries en l.ubbers Gerrits eene geloofsbelijdenis op voor de Doopsgezinden. l)e fijiu Doopsgezinden hielden zich er aan, zonder haar echter verbindende kracht toe te kennen, terwijl de grovt Doopsgezinden niets van eene geloofsbelijdenis wilden weten. Tweemaal sjaars werd de doop, na afgelegde belijdenis, op plechtige wijze aan de nieuwe leden der Doopsgezinde gemeente bediend, terwijl pok de voetwassching hetzij vóór, hetzij na het Avondmaal, tot hunne kerkelijke gebruiken behoorde en de tucht met gestrengheid gehandhaafd werd. Met uitzondering van den doop, die alleen aan volwassenen en bij besprengiug, of, desverkiezende, bij onderdompeling werd toegediend, en de voetwassching, (die vroeger bij de grove dan bij de fijne Doopsgezinden werd afgeschaft), verschilden de kerkelijke gebruiken bij de Doopsgezinden weinig of niet van die der overige Hervormden hier te lande, gelijk ook de kerkelijke tucht bij hen doorgaans niet met meer gestrengheid dan bij de laatsten werd toegepast. Een bijzondere tak der fijne Doopsgezinden waren de zoogenaamde allerfijnsten, die zich niet zoozeer door geloofsbelijdenis als wel door groote gestrengheid van tucht en overdrevene eenvoudigheid in kleeding en levenswijs van de overigen onderscheidden. Tot hen behoorden de Ukevvallisten of volgelingen van Uko Wallis, waarbij wij later meer uitvoerig hopen stil te staan. Onder de Doopsgezinden werden met toenemende hevigheid de twistvragen behandeld : wat is banwaardig, wat niet ? Wat is mijden van afvalligen r Wat is uereldsch, wat niet ? Tot hoever mag de weelde in huisraad en kleeding zich uitstrekken, zonder den blaam van wereldschgezindheid te verdienen? Moet men zich alleen van omgang met afvalligen onthouden, of moet men hen overal en in alles ontwijken en hun alle hulp, zelfs het noodigste weigeren; In 1556 kwam het harde der echtmijding zóó scherp uit, dat terstond door velen partij getrokken werd voor de vrouw, die om den wille van den ban haren man niet verlaten wilde. Zij, die het voor de vrouw opnamen, werden ook met den ban gestraft. De Doopsgezinden muntten uit op liet gebied van het Christelijk leven. Hij drinkgelagen en danspartijen, in schouwburgen en herbergen zag men hen niet. Ijverig in hun beroep, nauwgezet en eerlijk in hunnen handel, waarheidlievend in hun woord, spaarzaam en matig in hunne levenswijze, genoten zij het vertrouwen van allen, die met hen in aanraking kwamen en verhieven zich later schier overal tot een welstand, die bij velen tot rijkdom steeg. Tegenover de bitterheid der vervolgingen, waaraan zij blootgesteld waren, stelden zij zulk een lijdzaamheid, dat zij ons den tijd der eerste Christenen voor den geest terugroepen. De vijanden legden er zelfs getuigenis van af, Xuo vinden wij van zekeren kettermeester, deken van Kousen, uitvoerder der inquisitie in Vlaanderen, verhaald, dat hij op zekeren tijd des nachts niet twee of drie dienaars uitgaande, om verdachte lieden, vooral Doopsgezinden, op te sporen en gevangen te nemen, den Rooderoede (destijds een bijnaam van den provoost naar het kenteeken van zijn ambt, dat 51ij droeg) ontmoette. Deze vroeg hem: »Hoe durft gij met zoo klein gezelschap uittrekken, om de lieden te vangen, daar ik mijn ambt niet kan uitoefenen, dan met menigte van dienaren, wel gewapend en dan nog met lijfsgevaar?* Ik heb hier niet te vreezen,» gaf hij ten antwoord, want ik ga alleen uit om goede menschen te vangen, die geene tegenweer bieden en zich gewillig laten vatten;» — waarop de ander hernam: »Is het alzoo gelegen, dat gij uitgaat om de goeden en ik om de kwaden, wie zal dan ongevangen blijven ? In den van alle geloofsvervolging afkeerigen prins Willem I vonden de Doopsgezinden een machtigen beschermer. Vooral van den kant der heerschende Kerk ondervonden zij langdurigen en hevigeti tegenstand. ()ver het algemeen werden zij door de Staatslieden met een gunstiger oog aangezien dan door de kerkelijken, daar de eersten hen als nuttige, vreedzame burgers, die de welvaart des lands verhoogden, waardeerden, doch de laatsten liet niet met de belijdenis iler Doopsgezinden vinden konden. Vooral ten tijde van Leicester werden Synodale besl. iten tegen hen uitgevaardigd en vele geschriften tegen hen uitgegeven. Erkend moet worden, dat de Doopsgezinden later steeds verder afweken en in de leer a. g. Christus zelfs tot het Socianisme naderden. De Hervormden, die uit Brabant naar de noordelijke gewesten waren gevlucht, brachten het Calvinisme naar hier over, zoodat de begrippen van Calvijn omtrent de onafhankelijkheid der Kerk van den Staat en de praedestinatie of de onvoorwaardelijke verkiezing tot zaligheid hier langzamerhand meer ingang vonden. Enkele mannen ijverden daartegen. Een der eerste hoogleeraren van Leiden, Johannes Holmannus, schroomde niet in een openlijk twistgesprek zijne tegenpartij toe te voegen: »Gijlieden maakt God tot een dwingeland en beul*, terwijl Caspar Coolhaes het gezag der Overheid in kerkelijke zaken verdedigde en Zwingliaansche gevoelens verkondigde. I ko W alles, een boer te Noordbroek in Groningerland, in de eerste helft der 17e eeuw, was in de li. Schrift bedreven en wel bespraakt. Door zijn leermeester Joh. Euils, die tot de Üude-Vlamingers onder de Doopsgezinden behoorde, waren hem gevoelens ingeprent, in de tweede eeuw 11a Christus door sommigen gekoesterd, die men Kdinit ten noemde, wijl zij Kaïn, Korah, Dathan, Abiram, de inwoners van Sodom, zelfs Judas den verrader als heiligen vereerden, omdat dezen Gods raad hadden uitgevoerd, evenals de Joden, die Jezus' dood eischten. Na Euils dood werden zijne leerstellingen door Uko Walles, zijn opvolger als leeraar te Noordbroek, ijverig verdedigd. Toen een ander Doopsgezind leeraar, Jurjen 'Ihomas, hiertegen opkwam, beschreef Uko den S April 1637 eene vergadering op zijne standplaats, waar ook vele Vlamingen uit (ironingcn, O. en \V. Friesland verschenen. Hier werd J. Thomas van zijn ambt ontzet en, als wedersprekende den II- Geest, in den ban gedaan. Toen deze zich beklaagde bij de Overheid, nam deze Uko gevangen, wijl hij die vergadering te Noordbroek zonder hare toestemming belegd had en verbande hem nog in datzelfde jaar uit de provincie, ilij nam de wijk naar Oost-Friesland, ging tusschen Hmden en Aurich wonen en verspreidde hier zijne begrippen zoodanig, dat de predikant J. F. Alphusius te Ochtelbuhr tegen hem begon te schrijven. Uko, merkende, dat zijne leer hier geen veld zou winnen, begaf zich in 1640 weer naar Groningerland en verzocht er, doch vruchteloos, dat zijn vonnis zou opgeheven worden. Toen hij nu zijn verblijf in Friesland nam. bewerkte de Neil. Herv. Synode te Franeker in 1644 bij de 1'riesche Staten, dat hij ook van daar werd verdreven. Andermaal week hij naar O.-Friesland, waar graaf Ulrich II hem eene verblijfplaats toestond op het kloostergoed Sylmonk, dat hij pachtte. Om zijne gevoelens te verdedigen gaf hij in 1645 eenige geschriften uit, waardoor hij zich de vervolging der O.-Friesche predikanten op den hals haalde. 1*.venwel stichtte hij in 1647 Norden eene gemeente, die eerst hare vergaderingen op hoog bevel moest staken, maar in 1649 ze kon hervatten. I ko's aanhangers, bekend onder den naam van l'kowallisten, breidden zich uit te Aurich, Emden, Groningen, Friesland, vooral in Dantzig en Engeland. Hij is nog eens in Groningerland geweest, want hij stierf in 1651 te Walendorp. Ofschoon zij niet in allen deele met de oude Kaïnieten overeenstemden zonderden zijne aanhangers zich toch van de overige Doopsgezinden af en noemden zij zich 't liefst < )ud-V!amingen. Zij kwamen, wat de hoofdleeringen betreft, met die van Menno Simotis en D. Philips overeen, herdoopten, die tot hen overgingen, veelal door indompeling, leefden zeer eenvoudig ook ten opzichte van kleeding, droegen volstrekt geen goud of zilver, hadden een afkeer van sieraad en lieten de baarden groeien. ()ok hielden zij de voetwassching vóór het Avondmaal in gebruik. Later zijn zij in andere gezindheden opgelost. Met Alva s komst in de Nederlanden brak er voor de 1 lervormde gemeenten in Heigit: een vreeselijke strijd aan, vooral voor die te I •oornik, die de aanzienlijkste was en ook de meeste leden als martelaars zag sneven. Vele Hervormde Walen vluchtten naar Holland en Zeeland en dat getal was zoo groot, dat op de in 1578 gehouden Synode besloten werd, om de Waalsche Hervormden alhier bijzondere gemeenten te doen vormen en dus afgezonderd van de Ned. Herv. 10 Kerk te doen leven, iets wat door liet verschil van spraak noodzakelijk was. De Overheid stond hun vele kloosterkerken af, bezoldigde hunne leeraars, hoewel niet zoo hoog, als zij de .Ned. Herv. predikanten dat deed en zorgde in het algemeen voor het onderhoud hunner gemeenten. Toen in 1578 Amsterdam de zaak der Hervorming omhelsde, werd terstond aan de Waalsche gemeente aldaar (de eerste in ons land), dit: Jean de la Grève tot predikant had, eene kerk afgestaan. Waalsche gemeenten werden vervolgens gesticht in i 579 te Haarlem en Middelburg, in 15S0 te Utrecht, in 1584 te Leiden en Vlissingen, in 1586 te te Dordrecht en Delft, in 1593 te Zierikzee, in 1595 te 's Gravenhage, in 1598 te Kampen, in 1605 te Rotterdam, in 1621 te Nijmegen en in 1658 te Tholen. Van de Waalsche geleerden en predikanten hebben zich ten opzichte der Ned. Herv. Kerk verdienstelijk gemaakt : Guido de Brés, Francois Raphelingius, geboren te Rijsel, hoogleeraar in de Oostersche talen te Leiden, Lucas Trelcat of Trelcatius, geboren te Douay, hoogleeraar te Leiden, Francois Gomaris, Jean Polyander a Kerkhoven, geboren te Metz, hoogleeraar te Leiden, André de Wakof Walaeus, geboren te Gent, eerst predikant te Middelburg, later hoogleeraar te Leiden en. niet te vergeten. Francois du Jon, later Junius genoemd. Wij moeten evenwel niet vergeten, dat niet de Waalsche liervormden in de godsdienstgemeenschap der Nederduitsche zijn ingelijfd, maar omgekeerd, de laatsten bij de eersten. De Nederduitsche Kerk was oorspronkelijk, volgens velen, Zurichsch of Zwingliaansch, maar werd door hare nauwe verbintenis met de W aalsche Kerk, vooral door de geloofsbelijdenis van den Waalschen leeraar Guido de Brés, meer Calvinistisch. Toen I.odewijk XIV in [685 liet edict van Xantes lierriep, werden de Waalsche gemeenten in ons land door vele gevluchte Hugenooten versterkt. Wat het lager onderwijs betreft, de Haagsche Synode in 1586 en de Middelburgsche in 1591 bepaalden, dat de kerkeraden zouden toezien, dat de schoolmeesters de kinderen niet alleen leeren lezen, schrijven, spraecken en vrije consten, maer oock deselve in Godtsalichheydt ende in de t'atechismo onderwijsen . Omdat de Kerk de school niet alleen beschouwde als de plaats, waar de jeugd werd geleerd, maar ook opgevoed daarom zocht ze invloed op de school uit te oefenen. Vooral bij het aanstellen van onderwijzers liet zij zich gelden. Het Collegium Quali ficatum, dat uit kerkelijke en politieke mannen was samengesteld, benoemde, ten minste in Zeeland, niet alleen de predikanten, maar ook de onderwijzers. Wanneer echter de kerkdijken en politieken in genoemd college het niet eens konden worden, koos de plaatselijke Overheid den onderwijzer, terwijl de kerkeraad dan afzonderlijk een voorlezer en koster moest benoemen. Aldus besloot de Synode te Goes in 1620. De benoemde onderwijzer werd echter, vóór hij tot zijne school werd toegelaten, door de classis geëxamineerd, onder welke hij zou komen wonen. Op de Nat. Synode te Dordrecht (i6i 11 p r alapsariers) of wel d a a 1 opvolgende u tif j a-lap a ricrij, ra.a.w . of «> >..d den niensch als gevallen had aangezien I-ij het besluit, oin >ommis*en te verkiezen en anderen in het verderf te laten, of wel of God den mengelt slechts als men .ch had aangezien en besloten had, sommigen te verkiezen en anderen te verwerpen. strijd over de kei der uitverkiezing ontbrandde nu op nieuw. Studenten en predikanten kozen voor Arminius en Gomarus partij. Kr werd scherp tegen Arminius gepredikt. Deze zou echter niet lang aan den strijd deelnemen. Ziekelijk van lichaamsgestel, overleed hij in 1609 in den bloei zijner jaren. ■ Franciscus Gomarus was in 1563 te Brugge geboren. Zijne ouders weken met hem 0111 het geloof naar de 1'altz en lieten hunnen zoon eerst te Straatsburg, later te Oxford, Cambridge en 1 leidelberg studeeren. I11 15^7 werd Gomarus predikant te Frankfort a. d. Main en in 1594 hoogleeraar in de theologie te Leiden. Later werd hij predikant te Middelburg, in 1614 hoogleeraar te Saumur (Frankrijk) en in 1615 hoogleeraar te Groningen. In 1618 trok hij eerst naar Groningen, waar hij in 1641 overleed. Intusschen was in 1609 het twaalfjarig bestand met Spanje gesloten. Oldenbarneveld was zeer tegen de Roomschen en had hen bij de besprekingen over het bestand niet onbepaald vrijheid van godsdienstoefening toegestaan. De Roomschen stonden als Spaanschge/.ind bekend en men duchtte, dat /.ij door openlijke samenkomst met de grootheid van hun getal bekend zouden worden en daaruit moed zouden putten, 0111 b. v. een deel der Vereenigde Nederlanden onder de Aartshertogen Albertus en Isabella te brengen. Maurits was tegen het twaalfjarig bestand, ook omdat hij bij rust naar buiten, twist van binnen vreesde, lui in die vrees bleek hij zich niet bedrogen te hebben. (ieli>k wij reeds zagen werd het leerstuk der uitverkiezing in twijfel getrokken, geloochend, zelfs bespot. Art. 16 iler Geref. geloofsbelijdenis, luidende: God betoont zich barmhartig, doordien Hij uit de verderfenis trekt en verlost degenen, die Hij, in Zijn eeuwigen en onveranderlijken raad, uit enkele goedertierenheid uitverkoren heeft in Jezus Christus, onzen l leere ; zonder eenige aan merking hunner rechten: rechtvaardig, doordien Hij de anderen laat in hun val en verderf, waarin zij zich zeiven ingeworpen hebben», leerde dat leerstuk uitdrukkelijk, terwijl het tevens met beroep op Rom. 8 : 29, 2 Tim 1 : 9 enz. uit Gods Woord bewezen kon worden. Onder de invloedrijke leeraars, die zich in dezen tijd met het leerstuk der praedestinatie niet konden vereenigen, behoort de reeds genoemde Roomsche pastoor Duifhuis te Utrecht, die wel tegen de misbruiken van het pausdom predikte, maar zich niet met de Nederlandsche confessie en den Catechismus kon vereenigen. Zijn aanhang was groot en daardoor de verdeeldheid niet minder. 1 evens moeten wij noemen : Caspar Johannesz. Coolhaes, in 153Ö te Keulen geboren, was eerst predikant te Trabach in het Tweebrugsche, daarna te Siegen in het Nassausche, van waar hij in 1567 naar Deventer beroepen werd, waar hij slechts 34 weken mocht werkzaam zijn. Vandaar verdreven, bediende hij eenige gemeenten 700 hinnen als buitenslands, tot men hein in 1574 naar I.eiden beriep als hoogleeraar in de godgeleerdheid, waar hij de hoogeschool met een plechtige redevoering opende en voorlezingen begon over 1'aulus' brief aan de Galaten. Weldra bepaalde hij zich alleen tot het predikantsambt en geraakte in 1579 mct eenige zijner ambtsbroederen in geschil over het recht der Overheid in kerkelijke zaken. Daar hij dat recht verdedigde, zocht men hem ook van onrechtzinnigheid in de leer te beschuldigen, en nu moest hij zwichten, schoon niet overtuigd en in 1583 van zijn post afstand doen, waarvan de regeering hem tot hiertoe de 230 gld. inkomsten gegund had. Zijne volgelingen gingen 1111 tot de Lutherschen en Doopsgezinden over. Om zijn ziekelijke vrouw en zes kleine kinderen te onderhouden, nam hij het distilleeren ter hand en schreef eenige werkjes ter zijner verdediging, zooals in 1580: Ei n kort waarachtig verhaal van fu t zorgelijke vuur der hatelijke en van God vervloekte oticittigheid in religions zaken. Zonder dat hij van denkwijze veranderde heeft de Synode van 1586 hem in de Evangeliebediening hersteld. Zonder verlof van de ('iassis van Rhijnland vervulde hij een jaar later in Kgmond een predikbeurt, waarom hem het Avondmaal werd ontzegd. Na dien tijd onthield hij zich van de openbare verkondiging des woords en is na een leven vol strijd den 15 Maart 1615 overleden. Mij was een vurig verdediger der algemeene verzoening en van den vrijen wil en door zijn zucht, om steeds over de praedestinatie te twisten, berokkende hij zich zeiven het meeste kwaad. I lermanus I lerberts beweerde, dat de geloovigen in dit leven tot volkomen gehoorzaamheid kunnen komen en was dus een perfectionist. Hij was te Groenloo in 1582 geboren, ontving een kloosterlijke opleiding en werd conventuaal in het klooster Burloo, waar hij gelegenheid vond, de leer der Hervormers te onderzoeken. In 1566 verliet hij het klooster en werd leeraar te Winterswijk en kort daarna te Wezel. In 1577 aanvaardde hij den predikdienst te Dordrecht. Hier had hij grooten toeloop door zijne welsprekendheid en genoot de achting van burgerij en regeering, meer dan die zijner ambtgenooten. I11 1578 werd hij bij leening door tusschenkomst van de Staten van I loiland voor twee maanden aan Gouda afgestaan. Niar Dordrecht wedergekeerd, liet hij in 1582 11,1 des namiddags o\i_r den Catechismus te prediken. Ook deed hij geene belijdenispredikatien meer, zoodat hij werd afgezet. In hetzelfde jaar naar Gouda beroepen, zou alles rustig zijn afgeloopen, had hij zijn geschrift teruggehouden, waarin hij zijne gevoelens verdedigde: Korte verklaring over de woordm Fauli Rom. 2 : 2S. Nu J ohann es uytenbogakkt Jean ui Lahadie. WlLHFI.MI S A BHAKF.I . JACOM> TRIGI AM). NlCOLAAS ScHOlhMAN, Groep 4. LkJU bemoeiden de synoden er zich mee en na veel gehaspel werd hij in 1590 geschorst, totdat hij drie jaren later in een buitengewone synode te 'sGravenhage weer met de Kerk verzoend werd verklaard en daarin weer werd opgenomen. Hij overleed in 1607* Verder Cornelis Wiggerts, sedert 1590 predikant te Hoorn, die door de provinciale synode werd veroordeeld om zijne gevoelens omtrent de algemeene verzoening. Hij scheidde zich van de kerk at en werd als scheurmaker geëxcommuniceerd. Hij overleed in 1624. Dirk Volkertsz. Coornhert, door ons reeds genoemd, leerde, dat de mensch door de wet kan zalig worden en verloochende daarmee evangelie en Zaligmaker. Liefhebber van redetwisten over godgeleerdheid, van niets afkeerig, dan van vervolgzieke rechtzinnigheid ; stelt hij zijn roem meer in het zoeken der waarheid, dan in haar bezit. \ oorlooper der Remonstrantsche regeering, die, opdat over geloofspunten niet zou worden beslist, het stilzwijgen, ten voordeele der niet rechtzinnigen, oplegt; gelijk Marnix de voorlooper was der contraremonstranten, door wie voor zich zeiven alleen de vrije prediking begeerd werd." (Blz. 189 van Handb. der Gesch. des I 'aderlands door Mr. ' »• Gr. v. Prinsterer. 4e dr.) Onder de godgeleerden der 17e eeuw, die ook thans nog met eere genoemd worden, mag vooral niet vergeten worden : Willem a Brakel, die in 1635 te Leeuwarden werd geboren. Zijn meest beroemde werk is zijn Redelijke Godsdienst in 2 dl., dat meei dan 20 malen herdrukt is en nog zeer is gezocht. Zijn andere geschliften zijn meest vergeten: zijn Leer der I.abbadisten enz. en zijn 1 h 1 Christen, beide in 1738 verschenen, evengoed als zijn stichtelijke oefening ever het avondmaal. Brakel was een volgeling van Voetius. Met hoogen lof wordt gewaagd van zijne gemoedelijke vroomheid en zijne werkzaamheid ter opbouwing van het rijk van Christus. I lij was in verscheidene plaatsen predikant, o. a. te lx:eu warden; het laatst te Rotterdam, waar hij in 1711 overleed. Ie Leeuwarden werd hij in 1682 om zijn ijver voor Koelmans eer en leer 4 weken in zijn ambt geschorst. Evenals Koelman, predikant te Sluis, betwistte hij de oveiheid de macht in het suspendeeren en deporteeren van een predikant om kerkelijke zaken. Over zijne verdediging van het recht der kerk heeft hij een »waarachtig verhaal* geschreven. Ook zijn vader, 1 heodorus a Brakel, heeft als theoloog veel naam gemaakt. Deze was in 1608 te Enkhuizen geboren en bediende het leeraarsambt in 1^38 te Heers, daarna op Texel en eindelijk te Makkum. Zijn Het geestilijki leven en de stant eens gelovigen wensches hier op nerden verscheen in 1648 en werd wel 15 malen herdrukt. In 1650 gaf hij uit Eenige Christelijke meditatiën, gebeden, enz. en na zijn dood, in 1670, kwam van hem uit: Trappen des geestelijken hvttts. Ook de twee laatste werken werden meermalen herdrukt. Hij overleed in 1069. Festus Hommius of Homminga werd in 1576 te Hiesluni uit een aanzienlijk Friesch geslacht geboren. Hij studeerde te Franeker, waar hij bij den hoogleeraar S. Lubberti inwoonde. De .onlusten, die aldaar in 1595 ontstonden, bewogen hem tot een reis naar Frankrijk, waar hij zich eenigen tijd te Rochelle ophield. Daarna bezocht hij Leiden, 0111 de lessen van < iomarus bij te wonen. In 1599 werd hij te Dokkum predikant. Als veldprediker woonde hij in 1602 het beleg van Grave bij en zag zich nog in datzelfde jaar te Leiden beroepen. Hij nam rijkelijk deel aan de kerkelijke twisten van zijn tijd. Hij stond aan de zijde van Gomarus en had niet anderen een mondgesprek met Arminius, dat tot niets leidde. Op de Haagsche Conferentie in 1611 verdedigde hij met kracht de zaak der Contra-Remonstranten, gelijk ook op de Delfts rhe onderhandeling in 1613. Toen er tot een Nat. Synode besloten was, schreef hij in 1618 ter harer voorlichting in het I atijn : Monster tic 1 Nederl. ^schillen enz., welk werk ook in het Nederlandsch is vertaald. De Staten van Holland schonken hem daarvoor een eeregift van 200 gld. Op de bekende Dordsche Synode was hij niet Damman secretaris. Hij moet de opsteller zijn der breede historische voorrede voor di uitgave der bekorte handelingen (acta) der Dordsche Nat. Synode, die in 1620 werden uitgegeven. Hij werd door de Algeni. Staten met eenige exemplaren naar Lngeland gezonden, om ze koning Jacobus en eenige aanzienlijken aan te bieden. De koning vereerde hem bij deze gelegenheid met een kunstig bewerkt zilveren lampet en schotel, die later nog in bezit waren van zijn nazaat, Sixtus Hommius, predikant te Holsward. Toen de post-acta of nahandelingen der Dordsche Nat Synode verloren geraakt waren, werd omstreeks 1664 het oorspronkelijke \ed. handschrift teruggevonden onder de papieren van Ds. Etheus Tenvold, predikant te Longerhouw, bij Holsward. zijn bloedverwant van vrouws zijde. Ook werd hij benoemd onder de revisoren der Ned. Bijbelvertaling en der Liturgische geschriften. Hij had een belangrijk aandeel in de overzetting van het N. Testament. Den 31 Aug. 1619 weid hij, in de plaats van Vossius, benoemd tot regent van liet Staten-C'ollege te Leiden. Tevens werd hij toen tot doctor in de theologie bevorderd. Meermalen was hij voorzitter in de Hollandsche Synode. In 1617 schreef hij: Schat/'oek der verkl. over den fleidt Ib. en Ned. Catechismus, in 1664 te Amsterdam herdrukt. Hij overleed in 1^142. Cornelis Jodoci van llille (Hillenius) is de verdienstelijke schrijver van de Ziekentroost, welke wij in onze Liturgische schriften vinden. De volledige titel van het werkje is: Den sieckentroost, 't we lek is eene onderwijsinghe, enz. Het verscheen in 1579 en werd vroeger aan Caspar Heidanus toegeschreven Ook gaf Hillenius in 1579 nog uit: Den ckenen steckentroost. Hij was in 1540 te IJperen geboren en is de eerste geweest, die als leeraar bij de Hervormden optrad tc Haamstede cn ïlurg in Zeeland, van waar hij in 1577 b'j leening naar Oudenaarde vertrok. Behalve, dat hij van 1589 tot >59» voorkomt als predikant te Rotterdam, zijn ons zijn verdere lotgevallen onbekend. Gelijk wij zagen, doch met minder grond, werd steckentroost ook aan ( . \an der Heiden toegeschreven. HOOFDSTUK XXXV. De tijd van het Twaalfjarig Bestand. Remonstranten en Contra Remonstranten. De predikanten, die het gevoelen van Arminius toegedaan waren, stelden in 1610 in vijf punten eene remonstrantie of vertoog op, welk stukzij bij de Staten van Holland indienden, met verzoek, om daarover gehoord, tenminste broederlijk verdragen te worden. »Op kunstige wijs verbloemd, want weldra bleek hun gevoelen te zijn omtrent de vijf punten: 1". verkiezing uit een voorgezien geloof; 2". algemeenheid van de voldoening van Christus; 3°. vrije wil of kracht van den verdorven wil ten goede : 4". ongenoegzaamheid der goddelijke genade ter bekeering van den zondaar ; 5n. mogelijkheid van afval der heiligen. Stellingen die eene strekking hebben, om de eere Gods, den roem des \ erlos sers, en de genade des H. Geestes te verdonkeren, die liet Hv angel ic omkeeren, de Christenen van allen vasten troost berooven en der beoefening van nederige zelfverloochening en dankbaren ootmoed 111 den weg te staan. He vrije wil, de spil waar het gansche rad omdraait.» (Mr. G. Gr. v. Prinsterer). Het vertoog was in hoofdzaak van de hand van Uitenbogaart. He inzenders er van begeerden geen andere Synode, dan die samengeroepen werd op der Staten gezag, onder voorzitting, oordeel, beleid en bestuur der Staten, zooals Uitenbogaart dat dan ook uiteengezet had in zijn Tractaat van het ambt eener hooge Christelijke (hrrheid in Kerkt lij^i caktti. I )e aanhangers van Gomarus leverden een contra-remonstrant ie in met opgave der rechtzinnige leer in de vijf punten. Bovendien verzochten zij 0111 eene nationale synode. Het volk, opgeruid door of zij, getuigen, niet bekenden, hetgeen in het Oude en Nieuwe Testament en in de artikelen des Christelijken geloofs begrepen was, en alhier geleerd werd, de waarachtige en volkomen leer der zaligheid te zijn. Wat antwoordt gij hierop ?< Kpiscopius antwoordde: Wat mij betreft, ik houd waarachtig te zijn, hetgene volgens Gods Woord en de artikelen des algemeenen Christelijken geloofs wordt geleerd naar den inhoud van het formulier, met het woord dienvol^ende.* Dit laatste behoorde, volgens de kerkordening van 1586, in de vraag vóór de woorden: alhier geleerd wordt. Kpiscopius vermoedde dus, dat het met opzet was uitgelaten, gelijk het door Petrus Plancius geschied was, toen de Haagsche leeraar Johannes litenbogaard als peter stond over het kind van zijn behuwddochter, zoodat deze, zonder het op te merken, ja antwoordende, aanleiding gaf tot liet gerucht, dat hij de remonstrantie openlijk had herroepen. Van der Heide had het niet met opzet gedaan en verschrikt over het antwoord, dat hij slechts half hoorde, hernam hij: Wat zegt ge?« Kpiscopius herhaalde zij tl gezegde duidelijk ; zijn broeder en nog twee onbekenden lieten volgen : »Wij ook! wij ook! Daarop sprak de predikant: »Het is wel stout en vermetel, zoo in de kerk te durven spreken. Hadt gij eenige zwarigheid, aan mijn huis, u welbekend, hadt gij haar kunnen voordragen.* Kpiscopius hernam: Wanneer gij met mijn antwoord niet tevreden zijt. zal ik heengaan en niet staan over dit kind,« waarop de leeraar met hooge waardigheid zeide: »Gij zijt een jong man, die zoo stout niet behoort te spreken. Gij hebt gehoord, wat hier geleerd is, dat een mensch niets is dan stof en dat hij niet behoort zoo stout, trotsch en hoogmoedig te wezen. In 1614 vaardigden de Staten van Holland het besluit uit: dat men bij het verklaren der H. Schrift aan de gemeenten zou moeten inscherpen, dat het begin, midden en einde van 's menschen zaligheid, bijzonder het geloof, niet aan des menschen natuurlijke kracht of werk, hoe prijselijk dit ook zijn mocht, maar alleen aan Gods onverdiende genade in Christus ware toe te kennen, als de eenige bron van alle goed en heil.» I >it besluit was door Hugo de Groot ontworpen en moest strekken, om de verschillen tot dit rmr j>nnt waaromtrent de partijen zich eensgezind hadden verklaard, te herleiden. Doch ook deze poging leidde tot niets. Alleen een algemeene Synode scheen nog redding te kunnen brengen. I)e redevoering van Hugo de Groot, betreffende de beide punten van verschil, (het kerkbestuur en de leer der praedestinatie), te Amsterdam voor de regeering uitgesproken, om de gemoederen tot verdraagzaamheid te stemmen, was even vruchteloos, als zijn voorstel, dat zij op provinciale synoden behandeld zouden worden. Den 9 Juni 1617 koos Maurits openlijk de zijde der Contra-Remonstranten. wien hij in Den Haag de Kloosterkerk ten gebruike afstond. Dit was ook meer dan tijd. De Remonstranten waren in de meeste plaatsen meester van het terrein en gunden den Contra-Remonstranten geen enkele kerk, waarom den laatsten niets anders overbleef, dan in huizen en schuren godsdienstoefening te houden, wat hun evenwel ook verboden werd, zooals b. v. in Schieland, Gouda en Schoonhoven. De Hervormden, die in nabijzijnde plaatsen kerkten en daardoor dikwijls door het slijk moesten loopen, werden Slijkgeuzen genoemd. I11 Maart 1017 werd :n Schoonhoven de predikant der doleerende kerk door den baljuw van den predikstoel afgerukt en de kerk (eene loods) in het bijzijn van den eigenaar afgebroken. De binnenmoeder van 't Vrouwenhuis werd ontslagen, omdat zij buiten een godsdienstoefening had bijgewoond. In Maart 1617 verbood de L trechtsche magistraat, op straf van verbod van nering, ontpoortering en uitzetting, alle conventikelen in huizen, kerken, kloosters, velden, bij dag of nacht. Ook duldde hij niet, dat men buiten de provincie ter preek ging. In 1616 hadden de Contra-Remonstranten te Rotterdam zich, evenals elders, van de Remonstranten afgezonderd en vergaderden afzonderlijk. Zij gingen • doleerende (d. i. klagende, rechtzoekende) kerken vormen. Intusschen regende het twistschriften, ook van de zijde der Remonstranten en deze waren zoo bitter, dat het den gematigden onder hen mishaagde. In \s Gravenhage wonnen de vrienden van Rosaeus, dus de Contra-Remonstranten, in getal en vermogen. De Gastluiiskerk werd hun gegeven, onder voorwaarde van geen afzonderlijken kerkeraad te zullen hebben. Natuurlijk was hun dit niet genoeg en namen zij den 9 Juni 1617 bezit van de Kloosterkerk. Veertien dagen later verliet Maurits de publieke kerk, 0111 zich bij die van de Kloosterkerk te voegen, en de Scheurkerk was Prinsenkerk geworden en werd na dien tijd ook zoo genoemd. Deze daad van Maurits was een oorlogsverklaring aan Oldenbarneveld en had groote gevolgen. De prinses-weduwe van Oranje en haar 7.0011 Frederik Hendrik bleven echter niet de Remonstranten kerken. Intusschen stelde Hugo de Groot voor, 0111 te zien of de twist in eene provinciale Synode kon bijgelegd worden en mocht dit niet gelukken, dan een generale ot algemeene, doch geen nationale Synode bijeen te roepen. HOOFDSTUK XXXVI. Oldenbarnevelds val. De Synode van Dordrecht. W illem Lodewijk, stadhouder van Friesland, door hooger beginsel geleid, spoorde prins Maurits aan, zich ten gunste der Contra-Reinonstranten te doen gelden. Veel gold zijn oordeel bij Maurits. Fn de overtuiging van dezen laatste was liet, dat Gereformeerden als depredikant Geselius den Nederlandschen staat hadden gevestigd en zijnen vader op den zetel der eere hadden geplaatst ; dat hunne leer bij de Unie van Utrecht was bedoeld en dat hij de handhaving van deze had bezworen. Zoo stond dan de prins, die zich aan het hoofd der COntraRemonstranten gesteld had, tegenovei Oldenbarneveld, de Staten en de meeste magistraten van Holland en Utrecht, die zeer Remonstrantsch gezind waren. De eersten werden van uit Kngeland ondersteund, de laat sten van uit Frankrijk. Te Grosthuizen en Avenhorn, alsmede te Brielle, werden de Contra-Remonstrantsche predikanten afgezet, wat tot rumoerige tooneelen aanleiding gaf, waaraan zelfs de gewapende macht te pas moest komen. Te Rotterdam werd de in leer en leven onbesproken letraar Geselius afgezet, omdat hij zijne Remonstrantsche collega's niet voor rechtzinnig kon verklaren en omdat hij daarna buiten de kerken gepredikt en zijne gemeente Kruisgemeente genoemd had. Den 14 Febr. 1612 werd hij door den schout en zijne rakkers de stad uitgebannen. De Gereformeerden, die in naburige gemeenten ter kerke gingen, werden Slijkgeuzen genoemd. Het plakkaat van Schieland verbood den 21 Juni 1616 de conventikelen. * Verbeuring van huis, schure, barg, schip, schuit, veld of andere plaatsen, waar ze gehouden zijn. Predikant en eigenaar beboet, elk met 300 gld. bij lijfsdwang.* In Gouda werden de bijeenkomsten mede verboden ; twee burgers ontschutterd en ontpoorterd, aan drie nering verboden, twee uit de stad gezet. In Schoonhoven werd in 1616 aan een predikant en een ouderling de stad ontzegd. In Amsterdam hadden de Contra-Remonstranten de overhand. De Remonstranten begonnen daarom daar in particuliere gebouwen godsdienstoefeningen te houden. Den 12 Februari 1617 waren in een pakhuis op de Dwarsboomsloot, naar men meende, wel 80c Remonstranten bijeen, voor wie de predikant Sopingius optrad. Reeds vroeger had het volk buiten met steenen gegooid, doch thans wierp het van het pakhuis alle glazen in en dreef de vergadering niet geweld uiteen. Kerst des avonds konden de rustverstoorders verdreven worden. Den volgenden Zondag hielden de Remonstranten geen godsdienstoefening, 't Volk echter meende, dat dit geschiedde in de woning van Rem Risschop en verzamelde er zich voor. Men rammeide gelijk wij zagen, het huis open, plunderde het, terwijl de bewoners slechts niet moeite ontkwamen. Hij resolutie van 4 Augustus 1617 besloten de Staten van Holland, de stadsregeeringen tot liet aannemen van waardgelders, gehuurde krijgslieden, te machtigen. Die resolutie, de scherpe- bijgenaamd, werd hun zeer ten kwade geduid. Kn niet ten onrechte, wijl een burgeroorlog er in lag opgesloten. Fruin noemt haar »een der meest roekelooze besluiten, die ooit genomen zijn. De Staten van Holland begonnen 1111 hun gezag te verliezen. De toekomst was duister. De Staten van Holland wilden een provinciale Synode, onder autoriteit en directie dier Staten, doch de Contra-Remonstranten begeerden een nationale Synode. Kindelijk werden vijf gewesten het eens, dat een dergelijke Synode zou gehouden worden, terwijl den 11 .November 1617 de Staten Generaal, niettegenstaande het ernstig protest van Holland, Utrecht en Overijsel, besloten, om de nationale Synode te Dordrecht te houden. En dit was gelukkig, daar zelfs, gelijk wij zagen, de prachtige redevoering van Hugo de Groot, betreffende de beide punten van verschil, liet kerkbestuui en de leer der praedestinatie, te Amsterdam voor de regeering uitgesproken, 0111 de gemoederen tot verdraagzaamheid te stemmen, even vruchteloos geweest was, als zijn voorstel, dat zij op provinciale Synoden zou behandeld worden. Den 12 Juli 1618 verklaarden de Generale Staten de waardgelders, tegen tl'orde, dienst en welvaren des lands, en tot ontrusting en wantrouwen der ingezetenen», waarom prins Maurits, op last dier Staten, de waardgelders eerst te Utrecht en daarna ook in andere steden afdankte. Hierdoor werd de kracht der tegenpartij voor goed verbroken. Toen Oldenbarneveld, Hugo de Groot, Hoogerbeets en Ledenberg gevangen genomen en de regeeringen in vele steden veranderd waren, zoodat andere afgevaardigden in de vergadering tier Staten van I lolland zitting hadden, keurden ook die Staten liet houden eener nationale Synode onvoorwaardelijk goed. Uitenbogaart en Jacobus Tauritius. predikanten te 's Gravenhage en Utrecht, wachtten den storm niet af en begaven zich buiten 's lands. Jan Dankaarts, een 1 laagsch notaris, doch later te Amsterdam woonachtig, had rondgestrooid, dat Oldenbarneveld voor bewezen diensten 120.000 dukaten van Spanje ontvangen had en Uitenboogaart 80.000. Hij was hierom gevangen gezet, doch nu er een keer in 's lands zaken kwam, werd Dankaarts weer in vrijheid gesteld. t Mdenbarneveld werd door een buitengewone rechtbank van 24 rechters uit alle provinciën ter dood veroordeeld, welk vonnis den 1 3 Mei 1619 voltrokken werd. Ten dage zijns, doods werd in het resolutiënboek der Staten van Holland van hem aangeteekend ; »een man van grooten bedrijve, arbeidzaamheid, geheugen en beleid, ja, buitengewoon in alles. Die staat, zie toe, dat hij niet valle en zij God zijne ziele genadig, Amen! De Groot, Hoogerbeets en Ledenberg werden tot levenslange gevangenis veroordeeld. De Nationale Synode kwam den 13 November 1618 te Dordrecht in de Doelen bijeen. Zij hield 180 zittingen, bestond uit 64 Nederlanders. n.1. 5 hoogleeraren, 3^ predikanten en ï?i ouderlingen en 28 buitenlandse he theologen, uit Engeland, Schotland, de Paltz, Hessen, Zwitserland, Nassau, Oost-friesland en Breinen. In Frankrijk was aan de Hervormde Kerken verboden, afgevaardigden naar de Dordsche Synode te zenden. In strijd met den regel, dat kerkelijke zaken op kerkelijke wijze moeten behandeld worden, verzochten de Staten Generaal den 25 Juni 1618 o. a. aan den koning van Engeland, afgevaardigden ter Synode te benoemen. Aan dat verlangen voldoende, zijn dan ook de Engelsche afgevaarden niet vanwege de Engelsche Kerk, maar uit naam van den koning verschenen. De markgraaf van Brandenburg was, evenals irankrijks koning, ongezind, afgevaardigden te zenden. Vooraf waren er in alle Nederlandsche provinciën Synoden belegd, 0111 afgevaardigden, zoowel ouderlingen als predikanten, voor de nationale Synode te kiezen. Den 17 October 1618 was in de onderscheidene Ned. Herv. kerkgebouwen van ons vaderland een vast- en bededag, door de Staten Generaal uitgeschreven, met het oog op de a. s. Synode gehouden. Op de Synode werd, ten gerieve der uitlandsche theologen, de Latijnsche taal gebezigd. \ ergeleken bij de Synode van Wezel was die van Dordrecht in 1618 voorwaar een schitterende triomf. Toen een 40-tal ballingen, thans een aantal mannen, door de gezanten van hunne Hoogmogenden statig uitgenoodigd en door de vreemde Overheden plechtig ter kerkvergadering afgezonden. De provinciale Synode van Friesland zond Johannes Bogerman, piedikant te Leeuwarden, die tot voorzitter der Synode werd benoemd; verder de ouderlingen Kempo Harixma a Donia, wiens zelfstandigheid geroemd wordt en den geschiedschrijver Johannes van den Sande, één der 24 rechters, die het doodvonnis over Oldenbarneveld onderteekend hadden. Bogerman heeft zich als over/etter van het (). Testament verdienstelijk gemaakt. De wijze, waarop hij dc Synode geleid heeft, getuigt van zijn uitstekende gaven. De Staten Generaal hadden achttien gemachtigden ter Synode, o. a. Hendrik van hssen. llugo Muys van Holy en Nicolaas Cromhout, die als rechters over Oldenbarneveld uitspraak hadden gedaan. Vóór de opening der Synode werden er in twee kerken openbare godsdienstoefeningen gehouden, waarbij de Dordsche predikant IV Lydius in de landtaal en de Waalsche Middelburgsche leeraar Jeremias de Pours in de Fransche taal voorgingen. Als wij de plaat, voorstellende de Dordsche Synode, eenigszins nader beschouwen,dan zien wij, dat al den leden den hoed op het hoofd hebben gehouden. 1 'at was zoo in de 17e eeuw de gewoonte. Alleen onder het gebed deed men de hoofddeksels af. De kleeditig der heeren bestond uit lage schoenen, met strikken versierd, korte broeken met strikken aan de beenen, breede geplooide kragen om den hals en ruime loshangende mantels over hun wambuis. Voor elk lid der Synode was op dc bank een breeden lessenaar bevestigd, waarop ziel; schrijfgereedschap bevond. De leden moesten zweren »in het oordeel over de geloofsgeschillen geenerlei menschelijke geschriften, maar Gods Woord alleen, voor een zekeren en onfeilbaren regel des geloofs te zullen gebruiken en in dezen ganschen handel niets dan Gods eer, de rust der Kerk en bovenal , doch waarin de overheid meer gekend werd, maar ook deze werd slechts in Gelderland en Utrecht ingevoerd. I11 betrekking tot het kerkbestuur waren de Staten over liet algemeen Remonstrantsch. De Friesche Staten noemden de Dordsche kerkorde niet practikabel, tegen 's lands resolutiën, strijdig in vele punten," en voerden haar niet in. Niet alleen heeft de Synode de confessie herzien en goedgekeurd, de Heidelbergsche Catechismus in alles gevonden met Gods Woord te accordeeren, maar ook het zeer wel gesteld Kort begrip der Christelijke leer aanbevolen. De nationale synode der Fransche kerken heeft in 1620 de uitspraken der Dordsche Synode onderzocht en in overeenstemming met Gods Woord en de belijdenis der Fransche Kerk bevonden. In het bovengenoemde werk van Groen v. Prinsterer wordt op blz. 218 en 219 gezegd: ^Overhelling der Remonstranten naar: a het ongeloof. Arminius ging verder dan de vijf artikelen, Fpiscopius verder dan Arminius, Vorstius nog verder; ook wilden zij weldra geenerlei belijdenis of formulier; b de Roomsche Kerk, om den vrijen wil. Het Remonstrantisme heeft in Engeland, als in een spiegel, getoond, waarheen de zege ook hier zou hebben geleid : a overhelling der Episcopaalsche Kerk, eene Kerk, zooals I )e Groot ze wenschte, naar het pausdom ; b. willekeur, geweld en wreedheid tegen de Puriteinen ; c omwenteling ten gevolge der machteloosheid van ontrouwe geestelijken en dwangzieke Overheid tegen een Evangelisch en op al oude vrijheden naijverig volk."' Toen de Synode afgeloopen was werd aan de Remonstrantsche leeraars, die voor de Synode gedagvaard waren, geen vrijheid gegeven, te vertrekken. Den 30 Mei moesten zij voor de Algemeene Staten verschijnen. Met uitzondering van Hendrik Leo, vroeger predikant te Bommel, weigerden ze allen de acte van stilstand te teekenen, waardoor zij tot ballingschap veroordeeld werden. Zij verzochten, 0111 eerst nog van de hunnen afscheid te mogen nemen, en orde op hunne zaken te stellen, maar dit werd niet toegestaan. Den volgenden morgen werden de paarden voor de wagens gespannen en werden zij weggevoerd, elf naar Waalwijk (bij 's Hertogenbosch), twee naar Nijenliuis in het Renthemsche en één naar Huissen in het land van Kleef, naar de plaatsen, die zij hadden opgegeven. Wanneer een Remonstrantsch predikant de acte van stilstand niet wilde teekenen, dan was er 500 gld. beloofd aan diengene, die zijn verblijf aanwees en hem aan het gerecht overleverde. Door invloed van de buitenlandsche theologen was het infralapsarisch beginsel op de Synode het overheerschende, in weerwil van Gomarus, Bogerman, I.uberti, Maccovius en anderen, die het supralapsarisch beginsel waren toegedaan. » Zelfs heeft de synode het Insluit der l erwerping voor hetzelfde verklaard, als het besluit, om diegenen, die God in de «gemeene ellende besloot te laten, »niet alleen oni hun ongeloof, maar ook om alle andere zonden, tot verklaring van Zijne gerechtigheid te verdoemen en eeuwig te straffen.» \ olgens den beroemden Franschen godgeleerde l'etrus Molinaeus, »was er sinds vele eeuwen geene Synode gehouden, — der kerke nuttiger dan deze.» Men hield haar voor de voltooiing van het werk- der Hervorming, terwijl anderen, der Gereformeerde waarheid niet toegedaan, geen woorden konden vinden, bitter genoeg, om haar werk te smalen en in een kwaad daglicht te stellen. HOOFDSTUK XXXVIII. De Remonstranten verbann< u. Johan/ns Bogerman. Simon Hpiscofius. I11 het Statencollege te Leiden bevonden zich vele studenten, die aanhangers van Kpiscopius waren. Dezen weigerden de Dordsche leerregelen te onderteekenen, zoodat zij uit het college werden ontslagen. Een dezer Remonstrantsche studenten was Jacobus Westerbaen, toen reeds candidaat, die later als dichter vermaard werd, door Frankrijks Koning tot den ridderstand werd verheven en zich heer van Brandwijk en (lijbeland mocht noemen. \ cider werden de Leidsche hoogleeraren Gerardus Yossius en Kasper van Baerle afgezet. Bij plakkaat van 1 Febr. 1620 werd 500 gld. betaald aap hem, die een Remonstrantsch leeraar, welke met prediken in ons land doorging, aanwees. Ongeveer zestien Remonstrantsche predikanten waren heimelijk in het land achtergebleven, om hunne volgelingen nog te leeren en te troosten. In Hoorn kwamen eiken Zondag ongeveer duizend Remonstranten te zamen, 0111 elkander door het voorlezen van Bullingers geschriften te stichten. Acht en dertig uitgeweken leeraars hielden den 30 Nov. 1619 te Antwerpen eene kerkvergadering, waarin men beraadslaagde, hoe men het best de Remon stranten in het vaderland in geregelde gemeenten kon vereenigen. Velen besloten in het land terug te keeren, om er hunne geestverwanten Simon Episcopius, eigenlijk Bisschop, werd in 1583 te Amsterdam geboren. Na het veriaten der Latijnsche school werd hij als alumnus zijner geboortestad opgenomen in het Staten-college te Leiden. In 1606 tot artium liberalium magister bevorderd, maakte hij van dctheo logie zijne hoofdstudie en predikte weldra op uitnoodiging met gunstig gevolg voor burgemeesteren van Amsterdam. Als leerling en aanhanger van Arminius, ondervond hij te Leiden moeilijkheden en om die te ontwijken begaf hij zich naar Franeker, tevens om zich onder Drusius te oefenen in de Oostersche talen. In 1610 werd hij als predikant te Bleiswijk beroepen en in 1612 tot hoogleeraar in de theologie te Leiden aangesteld. Door de Staten afgevaardigd ter bijwoning van de Dordsche Synode in 1618 en 1619, was hij de voornaamste, die de zaak der Remonstranten niet mond en pen verdedigde. Gelijk te wachten was behoorde hij ook onder hen, die het land moesten ruimen. Eerst hield hij zich op te Waalwijk, daarna te Antwerpen, waar hij mede-directeur werd der Remonstrantsche sociëteit. Later ging hij naar l'arijs, predikte in het hotel van Hugo de Groot en vervaardigde op diens verzoek uitbreidingen en aanteekeningen op Rum. S—11. Na den dood van prins Maurits kwam hij in liet land terug en stichtte als leeraar de Remonstrantsche Gemeenten te Amsterdam en Rotterdam. I11 1634 trad hij op als hoogleeraar aan de pas opgerichte kweekschool voor Remonstrantsche predikanten, welk ambt hij tot aan zijn dood, in 1643 bekleedde. HOOFDSTUK XNNIX. Johannes Uitenbogaert. Petrus Plancius. Universiteiten en Hooger Onderwijs. Johannes Uitenbogaert werd den 11 April 1 557 te Utrecht geboren. Hij oefende zich in de oude talen eerst bij zijn vader, daarna op de openbare school, om zich vervolgens op de rechtsgeleerdheid toe te leggen. Hierin werd hij eerst door een advocaat, later door een procureur onderwezen. Intusschen, ofschoon uit Roomsche ouders geboren, had hij dikwijls de predikatiën van 11. Duifhuis bijgewoond, waardoor hem den post van eerste klerk ter griffie bij 't Hof van Utrecht ontging. De Hervormde gevoelens, die zijne ouders aan den dag legden, het lezen der schriften van Anastatius V eluanus en van krasmus bewogen hem eindelijk belijdenis der Hervormde leer af te leggen. Na eenigen tijd in dienst geweest te zijn van een der secretarissen van Johan van Nassau, Stadhouder van Gelderland, keerde hij naar zijne geboortestad terug en diende daar de Gereformeerden in de Minnebroederskerk als voorlezer, voorzanger en onderwijzer tier catechisanten. Besloten hebbende, zich op de godgeleerdheid toe te leggen, werd hij gedeeltelijk op stadskosten in 1580 naar Genève gezonden, om daar onder Heza en anderen zijne studiën te voltooien. In Genève leerde hij Jac. Arminius kennen, wiens gevoelens hij later zoo beslist voorstond. In 15S4 naar Utrecht teruggekeerd werd hij door die van het consistorie, die - van zijn ambt ontzette, ten eeuwigen dage verbande en al zijne goederen verbeurd verklaarde. I lij bestuurde in Brabant de zaak der verbannen Remonstrantsche predikanten en weerstond standvastig alle pogingen van Spaansche zijde aangewend, om hem tot de Roomsche Kerk over te halen. Noch geld, noch bedreigingen konden hem tot afval bewegen of tot verrader van zijn vaderland maken. In Maart 1621 verliet hij Antwerpen, begaf zich zijn sterfbed beval hij aan zijne kinderen, dat men zijn lijk buiten de kerk moest begraven. Den 22 I )ec. 1574 verzocht de magistraat van Gouda aan de Staten van Holland, 0111 binnen hare stad een Hoogeschool te stichten. Doch Gouda zou deze stichting niet verkrijgen. Op den 6 Januari 1574 verscheen (d. i. volgens nieuwen stijl 1575J te Delft op naam van Filips II het octrooi, waarbij binnen Leiden eene universiteit werd opgericht en wel voor de wetenschappen der Godtheyt, der Rechten ende Medicinen, mitsgaders der Philosophiën ende alle andere vrije konsten, ook der talen, Latijn, Greke ende Hebraike.« Zoo werd Leidens heldenmoed, betoond bij het beleg der stad door de Spanjaarden, beloond. Den S Februari 1575 werd de Leidsche hoogeschool plechtig geopend, 's Morgens sprak Caspar Coolhaes in de Pieterskerk een rede uit en des middags ontbrak liet in het universiteitsgebouw ook niet aan de noodige toespraken. De eerste rector was Petrus 1 iara, vroeger hoogleer,lar in het Grieksch te Leuven en te Douay. Zijn opvolger was Bonaventura Vulcanius. Van de eerste hoogleeraren noemen wij : Bertius, die zijn leven eindigde in een Carmelieterklooster te Parijs, Justus I.ipsius, Lukas Trelcatius en Franciscus Junius, enz. In 1591 ontroofde men Douza den sleutel der academische boekerij, al zijne kleederen, enz. en in 1602 richtte een hevige pestziekte groote verwoestingen in de gelederen van leeraren en studenten aan. Bleven aan de jeugdige inrichting dus ook geen rampen gespaard, toch bereikte ze weldra een ongeëvenaarden bloei. De hoogleeraren Erpinius en J. Golius stichtten eene in waarheid toen eenige school voor de kennis der Oostersche talen, welke kennis zoo onmisbaar is voor een goede uitlegging der H. Schrift, inzonderheid van het O. Testament. Welk een opgang de Cartesiaansche wijsbegeerte aan Leidens Hoogeschool maakte, blijkt o. a. uit wat prof. Adr. Heereboort den 24 Juli 1644 aan Gonst. Huygens schreef: >Dank zij Cartesius blijft er in de gansche natuur geen raadsel over. bij hem vergeleken staan alle vroegere wijsgeeren in zwart duisteren nacht. In 1737 vertoefde de Fransche wijsgeer Yolt.iire in het gevolg van den Franschen gezant in ons land. Voltaire vestigde zich eenigen tijd te Leiden en volgde eene leercursus van s Gravenzaude, den hoogleeraar in de wijsbegeerte. I11 1/22 werd een leerstoel opgericht voor kerkelijke welsprekendheid. De lessen werden opgedragen aan Fr. Fabricius. In de welsprekendheid muntte vooral uit Fwaldus Hollebeek (1762—1796), die zijne lessen begon met een rede over: Geen godgeleerde is rechtzinnig, tenzij hij tevens vroom zij. De Leidsche hoogeschool was hoofdzakelijk opgericht ter opleiding van geschikte Gereformeerde predikanten. Tot het oprichten van een Friesche universiteit werd in het begin van 15S5 besloten en reeds den 29 Juli 15S5 werd 7.ij in tegenwoordigheid van graaf I.odewijk plechtig geopend. Niet alleen studenten uit ons land, maar ook uit Noorwegen, Westfalen, Oost-Friesland, De Paltz, La Rochelie, enz. bezochten haar. Onder de eerste professoren moeten genoemd worden Sybrand Lubbertus (1585 1625), die in briefwisseling stond met Marnix van St. Aldegonde, 'I'heod. Beza, Duplessis Mornay, enz., doch in Hugo de Groot een tegenpartijder vond. Hij streed, gelijk zijn ambtgenoot Johannes Maccovius (Johannes Makowski) tegen de stellingen van Anninius en Episcopius. Toch zag hij zich verplicht, bij de Gedeputeerde Staten van Friesland eene aanklacht tegen Maccovius in te dienen. Het geschil werd ten laatste door de Nat. Dordsche Synode beslecht. Maccovius behandelde duistere vragen: over de voortteling der zielen, over de algenoegzaamheid van één enkele beleediging, Christus aangedaan (u/ius cklaphus), om voor geheel hgt menschdom de zondestraf te voldoen, over het welbehagen van God in de zonde als door zijn wil verordend, over hare noodzakelijkheid en waarde als steun en bron van Gods liefde, enz. De Synode vermaande hem, meer Schriftmatig onderwijs te geven. Tijdens Cartesius in Franeker vertoefde (1629), had hij veel omgang met den wiskundigen Adrianus Metius. Van 1636—1650 was de bekende Johan Koek (Coccejus) te Franeker hoogleeraar. Aan de Franeker hoogeschool heerschte veel vrijheid: er waren geen inspectoren en visitatoren, naar wie professoren en studenten zich hadden te regelen; men vond er geen censuurwetten. noch over het voordragen, noch over het uitgeven van geleerd onderzoek. Eens in het jaar, bij verandering van het rectoraat, werden de hoogleeraren met hunne vrouwen op kosten der provincie flink onthaald. Na de herroeping van liet edict van Nantcs werden de Fransche studenten van inschrijvingsgelden vrijgesteld. Voor de vreemde leerlingen werden in het Latijn afzonderlijke godsdienstoefeningen gehouden. Die uit beurzen leerden of vrije tafel genoten, behielden vrijheid, zich later als leeraar te vestigen, waar zij wilden. Tien 1 longaren ontvingen wekelijks 2,80 gld., met vrijdom van collegegeld. I lerman Witsius (1675—1680) en de Yitringa's (vader en zoon, 1680—1722) bezorgden de universiteit veel roem, evenals Alb. Schultens, Lamb. Bos, Tib. Hemsterhuis, J. Heineccius, l'lr. en Zach. Huber, I'. Wesseling, enz. I11 1653 werd den vorsten uit het huis van Oranje den eeretitel van Curatores magnificetitissimi verleend, welken titel zij zich wel hadden waardig gemaakt. Ook curatoren als Sicco van Gosliga, O. Z. van Haren, F. S. van Burmania, enz. maakten zich ten opzichte der universiteit verdienstelijk. Bij liet vorstelijk hof stond de bekende hoogleeraar Hendrik Alexander Roéll, wiens geschriften tot zooveel twist aanleiding gaven, hoog aangeschreven. Van 1722 1782 onderwees Hermanus Wnema te Franeker. Na 1727 verminderde het getal studenten /.eer en na 17S7 begon het aanzien der Franeker hoogeschool te tanen. Den 23 Augustus 1614 werd de Groninger universiteit geopend. Het wapen van stad en lande van Groningen was ook haar wapen, doch in het midden voor een deel bedekt met een open geslagen Hij bel, waarop de woorden staan: 'Het Woord des Heeren is een lamp voor onzen voet.« Het plan van haar stichting was allereerst ontworpen door Ubbo Krnmius, in 1579 te Norden geboren en rector der St. Maartenschool te Groningen. Naast Kmmius moet onder de beroemdste der eerste professoren genoemd worden Nicolaas Mulerius, die de geneesen wiskunde onderwees. Van 1618 tot 1641 was Gomarus hoogleeraar te Groningen en Samuel Maresius, een Franschman van 1643 tot 1Ó73. Tegenover dezen moesten Hendrik Alting, die van 1627 tot 1644 te Groningen onderwees en Jacob Alting (1667—1679) genoemd worden, daar zij o]> vrijzinniger standpunt stonden. I)e laatste, wiens werken door zijn leerling Balthazar Bekker zijn uitgegeven, was door de uitgave van dikwijls herdrukte spraakkunsten een ijsbreker voor de ()ostersche talen. Van de Middeleeuvvsche Kerk zeide hij, dat zij veel deed, maar de oogen miste: van de Hervormde, dat zij veel zag, maar weinig deed. l ot de Voetianen behoorden onder de Groninger hoogleeraren rjohannes a M.irck, Hulsius, Verbrugge en Van Velzeti en tot de Coccejanen : Braun, Driessen, Yoget en Gerdes. Van <'ornelius van Velzen wordt gemeld, dat hij in 1744 op het ioojarig feest van Groningens bevrijding van de Spaansche macht een rede uitsprak, die later uitgegeven werd, waarin »de naam van Jezus Christus niet wordt gevonden ; het evangelie niet in verkondigd.* Daniël Gerdes (1752 1765) was de uitnemendste kerkgeschiedschrijver, die Groningen tot dusver had bezeten. Zag omstreeks 1750 het H. onderwijs te Groningen wegens gebrek aan piofessoren er treurig uit, hierin kwam verandering, toen in 1752 zeven hoogleeraren tegelijk werden aangesteld. 1'aulus ( hevallies (1752—179^) muntte in alle vakken der theologie uit. Petrus Albresch (1774—1812) stond het beginsel voor van Ernesti en diens school, dat de < hristelijke godgeleerdheid alleen uit de II. Schrift moest geput worden. De methodevan Ernesti, door hem hier ingevoerd, was echter niet volkomen helder en consequent. Den 7 Januari 1632 werd de Doorluchtige School te Amsterdam geopend met eene rede van den beroemden Vossius over het nut der geschiedenis. Leiden vreesde, dat deze Doorluchtige school hare Academie zou schaden en daarom had /ij zich tegen de oprichting verzet; de Gereformeerden waren bezorgd, dat de nieuwe stichting een kweekplaats van Arminiaansche en Sociniaansche gevoelens zou worden en daarom zagen dezen de opening er van met leede oogen aan. Het plan der stichting was door Gerardus Johannes Vossius en Gaspar Barlaeus gevormd. De dichter Hooft had bij de Amsterdamsche regeering er op aangedrongen, dat I Iugo de (jroot, die zich juist in ons land bevond, ais professor aan het atheneum zou worden aangesteld, doch liet vonnis, dat op dezen rustte, belette de begeerde aanstelling. Barlaeus sprak des daags na de opening over den wijzen koopman een rede uit, daarmede het doel der stichting aanwijzende, als allereerst bestemd ter opleiding van Amsterdamsche kooplieden. I)e eerste theologische professor aan het atheneum was Gerbrand van Leeuwen. Gelijktijdig met hem, 1686, werd Rtiènne Morin, als reftigé herwaarts gekomen, aangesteld. Morin gaf onderwijs in de Oostersche talen. Willem Surenhuis (1704- 1729) was in de Talmud zeer bedreven. Cornelis Hugo Vonk (>735 '753) was wel zeer geleerd, maar beantwoordde toch niet aan de verwachtingen, die men van hem koesterde. Hij was zóó onachtzaam in tijdelijke zaken, dat hij eens vergat, dat hij moest verhuizen. Hij herinnerde zich dit eerst, toen de nieuwe bewoner reeds niet zolderschuit en inboedel voor zijne deur lag. Hij zag zich ten laatste genoodzaakt zijn ontslag te nemen. Hendrik Albert Schultens was de derde van het beroemde geniale geslacht, dat met grondige geleerdheid de Semitische talen beoefende. Den 26 Maart 163^ werd de hoogeschool te Utrecht geopend. Den Zondag te voren had Gijsbertus Voetius naar aanleiding van l.uc. 2 : 46 in de Domkerk gesproken over »de nuttigheid der academiën en scholen, mitsgaders der wetenschappen en konsten, die in dezelve geleerd worden, t Doch op den 26 Maart werd de Doorluchtige school, sedert 1633 binnen Utrecht gevestigd, feitelijk tot eene academie verheven. I let stedelijke wapen was ook het hare, omgeven met een zon en de zinrijke spreuk: Sol justitia, illustra nos» (Zonne der gerechtigheid, bestraal ons). I11 de jaren 1672 en 1673 beleefde de school wegens onzen oorlog met Frankrijk moeilijke dagen. Klaagden Burman en Grevius: »De studeerende jongelingschap is verstrooid; de stem tier Muzen moet zwijgen voor wapengekletter,t Voetius echter sprak door het geloof : > Nubicula est, transilnt,« d. i. > 't is een wolkje en 't zal overtrekken.» Aan \ oetius had de l trechtsche hoogeschool veel te danken. I lij bevorderde de studie van het Hebreeuwsch, Arabisch en Syrisch, oefende als prediker grooten invloed uit, doch muntte vooral op het gebied der leerstellige theologie uit en drukte aan geheel eene richting den stempel zijner machtige persoonlijkheid in. (1) Vriend en vijand noemde (1) \ >etius bi acht «Je Geref. theologie in eenigszin-, andere banen fdau b v. Mare .ius, die g«hcel U alviji» volgde) cl >01 haar te v erhinden met de Engels';h-l'uriteins»;he stiooming, die grooten nadruk legde op de »j>rakti|k der godzaligheid* Volgen» sommigen werkte dit gunstig, volgens anderen (KI«yn werd daard..,,r op den duur de leer van de lechtvaardig.naking door liet geloof o,i d<*n .u htrrgrood fedrungen hem, en niet ten onrechte, »boekenverslinder«. Hij aanvaardde in 1644 zijne waardigheid als hoogleeraar met eene rede over »het nauw verband tusschen de godzaligheid en de wetenschappen' en sprak daarmede tevens het programma voor geheel zijn academisch leven tiit. Niet alleen leerling van Aristoteles was hij. maar ook van den schrijver der navolging van Christus. I lei vorming van de Kerk in de Kerk was zijn rusteloos streven, maar altijd met behoud tier uitwendige eenheid en met eerbiediging der stevige grondslagen, naar zijne meening onverbeterlijk te Genève en Dordrecht gelegd.» Franciscus Burman stond echter aan de Utrechtsche universiteit van 1664 tot 1679 de Coccejaansche beginselen voor en gaf nog bij het leven van Voetius een dogmatisch systeem uit, geheel op de Coccejaansche onderscheiding gebouwd van het werk- en genadeverbond. Van 1680 tot 1698 onderwees Herman Wits (Witsius) te Utrecht. Hij zocht den vrede te bewaren en wilde den regel volgen : «Eenheid in het noodige, vrijheid 111 het twijfelachtige en in alles de liefde. Zijn leerling Compegius Vitringa werkte later te Franeker geheel in zijn geest. Roëll was van 1704 tot 1718 te Utrecht hoogleeraar. Zijn gevoelen a. g. »de eeuwige generatie van Gods Zoon week van de belijdenis af en veroorzaakte veel twist en verdeeldheid, waardoor zijn leven verbitterd werd. Gijsbertus Bonnet (1760 1804) en Hermanus Royaards (1788—1823! handhaafden de leer der belijdenis tegen afwijkende meeningen. Den 12 April 1648 werd de Hoogeschool te Harderwijk, of, gelijk zij in het verleende octrooi genoemd werd, »de Academie van het vorstendom Gelre en het graafschap Zutphen, plechtig geopend. In verband met het H. Onderwijs moet hier vooral genoemd worden Johan van der Does, heer van Noordwijk, die in 1543 tc ^v»(>orclwijk geboren werd. In de geleerde wereld is hij meest bekend onder den naam van Janus Dousa. Vroeg was hij reeds ouderloos. 1 e Lier ontving hij een wetenschappelijke opvoeding en zette zijne studiën eerst te Leiden, later te Douay en Parijs voort. Van Parijs teruggekeerd, vestigde hij zich in 1564 te Leiden. Hij verwierf zich een onsterfelijken naam, zoowel door zijne geleerdheid en staatkunde, als door zijne dapperheid. De geschiedenis leert ons, hoe heldhaftig hij Leiden in 1574 hielp verdedigen. Bij vriend en vijand vestigde zich zijn roem als klassiek geleerde, als I.atijnsch dichter vooral. Geen wensch was levendiger bij hem, dan gelegenheid te vinden, om ook in onze gewesten een Hoogeschool te verkrijgen. Hij vooral heeft dan ook geijverd voor de oprichting van Leidens Academie, waarvan hij de eerste curator was. In twee gevaarlijke gezantschappen naar Kngeland bewees hij ons land uitstekende diensten. HOOFDSTUK XL. Geestelijke poïzic. D. R. Camphuysen. Jacobus Revius. Wat de geestelijke poezie betrett moest Nederland bij Duitschland in de schaduw staan. Toch werd reeds in 1586 te Leeuwarden op last der Staten van Friesland de Psalmen Davids van l'etrus Dathenus, geheel op noten, mitsgaders eenige liederen Lutheri, enz. uitgegeven. Evenwel merken wij al spoedig tegen het einde der 16e en het begin der 17e eeuwin de besluiten der Nederlandsche Synoden de zucht op, om alleen het zingen der berijmde psalmen, met verbanning van andere liederen, die niet aan de H. Schrift ontleend waren, ten kerkelijken gebruike toe te staan. Hoewel Zwingli in zijn jeugd een hartstochtelijk beminnaar der muziek was en zelf onderscheidene gedichten vervaardigd had, zoo valt het toch niet te ontkennen, dat de geest der Zwitsersche hervorming van haren vroegsten oorsprong af voor het geestelijke en kerkelijke gezang in geenen deele gunstig en voordeelig gewerkt heeft. < Keral zien wij bij hare aanhangers zekere vooringenomenheid, niet enkel tegen orgelmuziek, maar ook tegen geestelijke liederen zich openbaren. En de triomf der Zwitsersche Hervormden in ons vaderland moest alzoo wel zekere terugzetting van het geestelijke lied tengevolge hebben. I lierbij kwam nog, dut de Lutherschen, de oude Doopsgezinden en de Remonstranten een bijzondere voorliefde en ingenomenheid met het geeste lijke lied openbaarden, waardoor onze vaderen juist bewogen werden, 0111 degeestelijke liederen, op enkele uitzonderingen na, buiten hunne godsdienstoefeningen te weren. Voetius echter verdedigde het gebruik van gezangen. Reeds in 1612 hadden de Remonstranten een gezangbundel bij de gemeente te Utrecht ingevoerd, waarin eenige voortreffelijke liederen van Camphuysen voorkwamen, l'.n met dezen dichter dienen wij eenigszins nader bekend te worden. Dirk Rafelsz. Camphuysen werd in 1586 te Gorinchem geboren. Zijn vader, van adellijke afkomst, was aldaar heelmeester. Dirk, na eerst de schilderkunst geleerd te hebben, oefende zich in het Latijn en (irieksch en vervolgens te Leiden in de Godgeleerdheid. Hij werd een volgeling van Arminius op wiens aanbeveling hij bij den heer Van Langerak tot gouverneur over diens kinderen en tot secretaris aangesteld werd. Na zijn huwelijk vestigde hij zich in zijne geboorteplaats, waar hij zijn bestaan vond met jonge lieden in talen te onderwijzen. Zijn vrije uren besteedde hij aan 't lezen der H. Schrift. Hij liet zich te Arkel doopen en werd op voorspraak van Langerak praeceptor in de 4e klasse der Latijnsche school te Utrecht, alwaar hij soms den predikdienst waarnam in de Domkerk voor zijn vriend Taurinus, die hem aanspoorde om zich geheel op dien dienst toe te leggen. Dit had ten gevolge, dat li hij als predikant te Vleuten beroepen werd. Twee jaren was hij hier tot algemeen genoegen werkzaam, toen hem, als Remonstrantsch gezind, het prediken op lijfstraf verboden werd. Nu hield hij zich veelal te Amsterdam op, zijn bestaan vindende in het vertalen van Latijnsche boeken. In gemeenschap getreden met den boekdrukker 1'. Arentsz., vertrok hij naar Norden, waar hij een boekhandel begon. Hier wedijverde hij met den gebannen predikant J. Geesteranus in het verplegen van pestzieken. Hij woonde daarna één jaar met vrouw en kinderente Harlingen, doch daar hij zich in die stad niet veilig gevoelde, vertrok hij naar Ameland, waar hij 9 maanden vertoefde en zijn verblijf langer zou gerekt hebben, indien de zeelucht zijn zwak gestel niet hinderlijk ware geweest. Met moeite verkreeg hij vrijheid, zich te Dokkum neer te zetten, ahvaar hij op raad zijner vrienden den vlashandel bij de hand nam en zich in de morgen- en avonduren onledig hield met de beoefening der dichtkunst. Zijne Stifhtelijki• Rijmen en zijne Uitbreiding der Psalmen, die en afzonderlijk èn bij zijne Rijmen zijn uitgegeven, zullen hem altoos een eervollen rang doen bekleeden onder onze vaderlandsche dichters. Zijne Theologische werken, welke in leerredenen, verhandelingen en brieven bestaan, doen hem kennen als een ijverig voorstander van vrijheid van godsdienst en leggen getuigenis af van zijne vastheid van beginselen. Als proeve zijner dichtkunst deelen wij de volgende stukjes mee: »De weg is smal, de poort is eng; Des Meesters eerste les luidt streng: Verlaat, verzaakt, trekt harten af Van wat de wereld geeft of gaf, Van wat u lief is op deez' aard! Die zóó niet komt, is Mijns niet waard! Die zóó niet komt is onbekwaam En nog niet waard eens leerlings naam. Wat wil dit scherp, doch trouwe woord? Of: straks terug, of man lijk voort! Of 't al of niemendal bestaan! Of 't pad geheel of niet gegaan ! Klim niet, is u de beig te hoog! Of treft het wit of quijt den boog! Gestuckte deugd en geldt hier niet, Daar God volkomen werk gebiedt.» Zijn Meischt morgenstond eindigt hij op de volgende wijze »Ach, had de mensch (zoo waar zijn stand Vol hart en zinnevreugd); Of zonder deugden min verstand, Of bij 't verstand meer deugd! Ach, waren aüe menschen wijs, En wilden daarbij wel: Deze aarde waar liun een paradijs. Nu is ze meest een hel. Volkomen op hem toepasselijk is zijn lied : -De vijand mag te velde zijn. De trommel mag alarme gaan, Het zwaard mag op de keele staan. De lucht mag klaar van bliksems zijn, De heel natuur mag zijn ontsteld. En doen haar eigen zelf geweld, Daar niag geschieden wat het wil, Ken rein, vroomhartig Isra'liet En raakt het al te zamen niet.« Schoon is ook zijn : ♦Daar moet veel strijds gestreden zijn, \ eel kruis en leeds geleden zijn, Daar moeten heil'ge zeden zijn, Een nauwen weg betreden zijn, En veel gebeds gebeden zijn, Zoo zal 't hierna in vreden zijn.* Camphuysen overleed in 1626 te Dokkum, nog slechts 41 jaren oud. Zijne ascli werd, niet lang na zijn verscheiden, naar het schijnt uit zucht, om een overblijfsel van den merkvvaardigen man te bezitten, door een schennende hand omgewoeld. Zijne stichtelijke rijmen, welke meer clan dertig malen zijn herdrukt geworden, bleven lang bij Protestanten van verschillende geloofsbelijdenis, naast Vader Cats, het geliefde huisboek. Een ander vermaard dichter is Jakobus Revius, die in 1586 te Deventer werd geboren, waar zijn vader, Richard Revius, toenmaals burgemeester was. Hij werd te Amsterdam, waar zijne ouders zich vestigden, opgevoed Hier oefende hij zich in de oude en nieuwe talen daarna te Leiden in de wijsbegeerte en de godgeleerdheid. Tot 1610 legde hij te Franeker zich vooral op het Hebreeuwsch toe en bezocht toen Frankrijk. Voor den korten tijd, dat hij zich te Orleans ophield, stelde men hem aan tot bibliothecaris. In 1612 naar 't Vaderland teruggekeerd, beriep men hem als predikant te Aalten en Winterswijk c 11 twee jaren Liter te Deventer. Hij behoorde tot de herzieners der vertaling van het Nieuwe Testament, waarvan hij in 1638 een nieuwe nettere uitgave bezorgde met zijne aanmerkingen en aanteekeningen van Valla. In 1641 benoemde men hem tot regent van het Statencollege, bij welke gelegenheid Hij eershalve tot doctor in de theologie bevorderd werd. 1 lij w as een geleerd man. Zijn voornaamste werk is: Daventria illusstrata (1651) 't welk altoos, ofschoon het eenige onnauwkeurigheden bevat, onmisbaar is voor de geschiedenis van Deventer en OverijseL In 1630 gaf hij zijne Overijselscke zangen en (lichten uit. Zij zijn meest van zedelijken en godsdienstigen inhoud en zijn niet zelden zinrijk en zoetvloeiend. Zijne verbeterde Psalmberijming van Datheen, in 1640 te Deventer verschenen, heeft geen opgang gemaakt. Hij was een beminnaar van muziek en deed zich kennen als een hevig tegenstander der Cartesiaansche wijsbegeerte. Hij stierf in 1658. Dr. Posthumes Meyes, predikant te Middelburg, schreef over hem een verdienstelijke dissertatie. HOOFDSTUK XIA. Hervatting van den strijd. Zendingsarbeid. Kardinaal Robertus Belarminus. A T. v. St. Aldegonde als bestrijder van Rome. De Klopjes in Romes dienst. In 1621 was het Twaalfjarig Bestand geëindigd en nam de krijg weder een aanvang. Wij gevoelden ons sterk en machtig. Dit bleek in 1623, toen keizer Ferdinand II van Duitschland met ons over enkele zaken wilde onderhandelen. Daar de keizer in zijnen lastbrief de Ncderlaudsche Staten % zijns rijks getrouwen en beminden« had genoemd, weigerden de Algemeene Staten zijnen gezanten openbaar gehoor te verleenen en nog minder de zaken in overweging te nemen. Zoo geestuitdoovend en neerdrukkend als de dertigjarige oorlog in Duitschland werkte, zoo bezielend en opwekkend was de invloed van den tachtigjarigen krijg in ons vaderland. De handel bereikte, niet spijt en ondanks, maar, hoe vreemd het ook klinke, tengevolge van onze worsteling met Spanje een ongekenden bloei. Holland had reeds zijne vloten naar de beide polen uitgezonden. Op de puinhoopen van Jacatra was in 1619 Batavia verrezen. Aan gene zijde van den Atlantischen Oceaan had Brazilië zijn goudtresoren voor ons ontsloten. Te midden van den krijg, onder het gedruisch der wapenen zagen wij in 1575 de hoogeschool te Leiden, in 15S5 die te Franeker, in 1614 die te Groningen, in 1636 die te I trecht en in 1648 die te Harderwijk verrijzen. Hoevele flonkerlichten, als de Heinsiussen, I.ipsiussen, Scaligers, een Izaak en Gerard Jo Vossius, maar bovenal den onvergelijkelijken Hugo de Groot hadden reeds aan deze scholen geblonken en den roem der Nederlandsche geleerdheid ook in het buitenland verbreid. Wij zouden hier nog bij kunnen voegen, dat de twee grootste vvijsgeeren der 17e eeuw, René Descartes en Benedictus de Spinoza die, hoe men ook over hun stelsel en den invloed hunner wijsbegeerte moge oordeelen, toch hoogst geniale mannen waren, in dit tijdperk op Nederlandschen grond geleefd en gedacht hebben. In iói«S betoogde de Eraneker hoogleeraar Sixtinus Amama in eene uitgegeven verhandeling, dat de voornaamste dwalingen van het pausdom gedeeltelijk haren oorsprong hadden zoowel in gebrek aan kennis van de Hebreeuwsche en Grieksche taal als in het blindelings volgen der gewone I.atijnsehe overzetting, waarom hij aandrong op ernstiger beoefening der Hebreeuwsche en Grieksche taal. Zijne roepstem vond gehoor en ook de Synoden begonnen de bestudeering dier talen zeer aan te bevelen. En dit was niet overbodig, want zoowel bij het academisch onderwijs als bij het kerkelijk onderzoek der leeraars werd te veel nadruk gelegd op bloote taalkennis, doch te weinig op exegetische kundigheden. I11 1602 was de O. Indische Compagnie opgericht, die reeds na een vierjarig bestaan 75 % aan hare deelhebbers kon uitdeelen. Deze ongemeene voorspoed der O. Indische zaken wekte anderen op, in 1621 eene West-Indische Compagnie op te richten, die eveneens weldra onmetelijke winsten afwierp. Reeds in 1617 werd den Gouverneur Generaal en den Raden van Indie opgedragen, overal op de voortplanting der Christelijke religie, het bouwen van goede scholen en andere zaken, daartoe noodig, behoorlijke orde te stellen.* En het voorbeeld daartoe was al gegeven, toen in 1607 Matelief op Amboina kinderen door een scheepsgeneesheer deed onderwijzen, terwijl in 1615 1). Wiltens als geordend predikant naar dat eiland was gezonden. Vóór 1623 had men op Ternate krankenbezoekers, maar in dat jaar werd Georgius C'andidius er als predikant aangesteld. In 1615 was Hulsebos reeds als geordend leeraar te Jacatra werkzaam. I11 1620 bezat Batavia een gemeente, die door een kerkeraad werd bestuurd. I11 1621 werd te Batavia een kerk gebouwd, die door den eersten predikant Jacob Hulsebos plechtig in gebruik werd genomen. Hulsebos reisde naar elders om te prediken en gemeenten te stichten. I11 1624 w erd in Batavia liet prediken en catechiseeren over den Heidelbergschen Catechismus ingevoerd. Op Ceylon was A Hornhovius de eerste predikant. En men mocht vrucht zien op den arbeid. In het gebied Jaffha alleen werden 65000 Christenen gevonden. De hoogleeraar Walaeus opende in 1624 te Leiden eene kweekschool voor Indische predikanten en nam tien jaren lang het bestuur er over op zich. Het getal der kweekelingen klom tot 36. Onder dezen bevonden zich voortreffelijke mannen, zooals de beroemde schrijver over de Indien, E. Valentijn en de moedige Antonius Hambroek. Inlandsche Amboneesche vorsten, die tot liet Christendom waren overgegaan, zonden reeds iti 1621 hunne zonen naar ons land, die o. a. te Amersfoort werden onderwezen. Later werden ook te Jaffanapatnam, Colombo en elders kweekscholen gesticht, die echter weinig vrucht opgeleverd hebben. I11 162 \ schijnen reeds het N. Testament en de Catechismus in het Maleisch vertaald te zijn Albert Reul zette in 163: het Kvangelie van Mattheiis in het Maleisch over. Ook de W. Indische compagnie was aati de verbreiding van het Christendom bevorderlijk. Onder liet opperbestuur van Johan Maurits had men te Brazilië vele leeraren, die in 1636 te Fernambuk en elders met vele ouderlingen classicale vergaderingen hielden. I11 1636 vertrokken acht predikanten naar Brazilië, die daar vele gemeenten stichtten. De zorg voor de Indische Kerk hadden de Nederlandsche synoden opgedragen aan «eene commissie tot de (>. Indische zaken. Deze commissie deed eene kerkorde voor Indit samenstellen door Sebastiaan Dankaarts, predikant te Amboina, welke door de O. 1. Compagnie werd goedgekeurd en in 1624 te Batavia werd ingevoerd. Andreas Rivet, hoogleeraar te Leiden, was de eerste in ons land, die lessen gaf over de hermeneutiek of vergelijkende uitlegkunde, als wetenschap beschouwd. In 1627 verscheen van hem : Inleiding tot de 11. sch/iftt n van het O. en A'. Testament. Vele theologen in ons land volgden de oude scholastieke leerwijze. Voetius onderscheidde zich van de scholastieken, doordat hij niet gelijk dezen, de practische leer iler Godzaligheid veronachtzaamde. In 161S was in Duitschland de dertigjarige oorlog uitgebroken. Ook aan dien krijg namen de Nederlanders ten gunste der Hervorming in Duitschland deel. De Duitsche Protestantsche vorsten hadden onze vaderen vijftien jaren lang den strijd alleen laten strijden. De Nederlanders vergolden echter geen kwaad met kwaad, maar ondersteunden de Duitsche Protestanten nu eens door hun invloed, waardoor Gustaaf Adolf vrede met Polen verkreeg, en mede werd aangemoedigd, om zich aan liet hoofd der Duitsche Hervormden te stellen, dan weer door liet voorschieten van geldsommen, het toezenden van krijgsbenden enz. De twee broeders Ewoud en Willem Teelinck te Middelburg, van wie de eerste een rechtsgeleerde, generaal ontvanger van Zeeland en de andere predikant is geweest, maakten zich in dezen tijd verdienstelijk door vele geschriften over de beoefeningsleer of de practicale godgeleerdheid, zooals ook later Voetius deed. Aan de hoogescholen werd veel gedaan aan de wijsgeerige zedeleer van Aristoteles, doch de Christelijke zedeleer werd te veel verwaarloosd. Kn op de beoefening van de laatste drong Willem Amesius, theologisch hoogleeraar te Franeker, zeer aan en gaf er onderwijs in. Een der voornaamste verdedigers der Roomsche Kerk was kardi- J. J. van Oos'1 t.K/ke. J. H. van dkr Palm. A. dks Amorik van der Hok ven. Groep 5. naai Robertus Helarniinus. De geleerdheid en scherpzinnigheid van dezen Jczuiet was inderdaad bewonderenswaardig. Tegen hem trad o.a. de Leidsche hoogleeraar Franciscus Junius op. Professor Sibrandus Lubertus te Franeker gaf ten zelfden tijde, mede in het Latijn, een geschrift tegen Rome #over de Conciliën» uit. Jacobus Arminius liet onder zijne voorzitting »vierderlcy thesus of articulen tegen 't pausdom,c verdedigen. Deze thesis werden met de verdediging er van ha Arminius' dood in liet Nederlandsch vertaald en uitgegeven. De Waalsche predikant Jan Haren was den ontrouwen Cliimay behulpzaam geweest in liet verraden van de stad Brugge aan 1'arma. Ten tweeden male tot de Roomsclie Kerk teruggekeerd en werktuig der Jezuieten geworden, had Haren, of liever hadden de Jezuieten hem een geschrift laten uitgeven, waarin de redenen, die hem tot dien overgang zouden bewogen hebben, opgegeven werden, 't Was klaarblijkelijk door anderen geschreven, want nu en dan werd bij vergissing er in den derden persoon in gesproken. Franciscus Junius gaf er een brochure tegen uit getiteld: >Christelijke vermaning tot beantwoording der valse hc leer in - < n. lasteringen en beschuldigingen, waarin hij ook het geheele vlugschrift van Haren opnam en het punt voor punt wederlegde. Onder de bestrijders der Roomsclie Kerk staat echter Philips van Marnix van St. Aldegonde in ons land vooraan. Zijn Bijenkorf werd gedurig herdrukt. Nadat Panna liet geheele Zuiden aan Spanje onderworpen had, schreef Marnix nog zijn » Trouwe vermaning aan de Christelijke gemeenten in Brabant, lrlaanderen, Henegouwen en andere omliggende landen, beidt die nog- onder 7 kruis zitten en die buiten 's lands ge-weken siju.t Hij toonde daarin de verbastering der Roomsclie Kerk aan, alsmede de zegeningen der Hervorming. Op het laatst van zijn leven schreef Marnix : Tafereel der rcligionversehillen, handclendt van de Kerke, haren naam, beschrijving, teckcn, hoofd, eigen schaffen, gestel-' tenis, geloof en leering. waarin uitmuntende stijl, bittere satire, scherpzinnig betoog en verbazende geleerdheid worden te baat genomen, 0111 Rome te bestrijden. In 1602. 1605. 1606 werden nog vele scherpe plakkaten tegen de Roomsclien uitgevaardigd. Hij het toenemen deikerkelijke twisten werd minder op de Roomsclien gelet, zoodat van 1606 tot 1619 haast geen plakkaten verschenen. Ferst in 1626 werden ze weder vernieuwd. Het plakkaat van 30 Augs. 1641 was zeer streng. Op zware straf werd den Roomsclien verboden, in eenige bijzondere huizen en plaatsen, op liet veld of in schepen en schuiten godsdienstige samenkomsten te houden en hunne kinderen naar de scholen te zenden onder liet gebied van Spanjes koning. Hoe onze vaderen overigens over Rome dachten, kan men opmaken uit de volgende : » Vergelijkinge Chris ti met den Roomse hen faus.< »VKRGELIJKINGE CHRISTI MKT Christus spreekt : Matth. tl : 29. 1. Ik ben zeer nedrig, ootmoedig en veracht. Joh. 15 : 4. 2. Ik «ieseti mijner discipelen voeten in een bekken. Matth. '21 : 12. li. Ik dreef de koopers en verkoopeis uit het huis dei lleeren. Matth. 4 : 9—10. i. Ik liiil den duivel niet aan, orn al het goed der aarden. Joh. 2 : 2, 11. 5. Ik heb het huwelijk met mijn eerste mirakel vereerd. I Cor. li : 10. 0. Ik verbied hoererij en zeg: 'lis goed. te zijn gepaard. Iteut. 2-1 : 18. 7. Ik verbied met hoerenloon in den Tempel te komen. Matth. 22 : 21. 8. Ik taf den Keizer de schatting, die hij nadde ge.-teld. Matth. 8 : 20. 9. Ik luidde niets, waarop ik mijn hoofd kon plaats geven. Matlh. 17 : 27. 10. Ik hadde geen stater geld hier op aarden. Matth. 20 : 52. 11. Ik beval Petrus, zijn zwaard te steken in de schede. Kxod. 20 : 4. 12. Ik verbied beelden te maken of te eeren. Mark. 7 : 7—8. 13. Ik heb in menschelijke inzettingen geen brhagen. 1 Joh. 2 : 1. 14. Ik ben de eenige Middelaar en Advocaat. Hom. 3 : 19—20.1 ,, . . , ,. . ,;al j | 15. Ik zeg: geen mensch en kan de wet volbnngen. Jes. 8 : 19—20. 10. Ik wil. dat de mensch zich geheel tot Gods Woord /.al keeren. Deut. 4 : 2. 17. Ik vervloek hem. die iets van 't Woont Gods afdoet. Matth. 20 : 20. 18. Ik heb ingesteld twee sacramenten. Lev. 20 : 0. 19. Ik verbied alle waai zegging en looverijen. /.eph. 1 : 8. 20. Ik verbied te dragen vreemde kleeren. I Tim. '» : 3—4. 21. Ik zeg: de spijze wordt door 't gebed geheiligd. Matth. 0 : 0. 22. Ik zeg: bidt in uw vertrek, daar 't niemand kan hooren. I Cor. II : 20. 23. Ik zeg: in het Avondmaal is natuurlijk brood en wijn. 1 Tim. 5 : 12. 21. Ik zeg : houdt uw leeraars in eere en waarde. 1 Joh. I : 7. 25. Ik zeg: Mijn bloed reinigt u van alle zonden. Jak. 2 : 5. 20. Ik liel.be den geringe dezer wereld uitveikoren. Act. 20 : 27. 27. Ik hebbe. dat noodig was. ganscli i.iel verzwegen. Hebr. 0 : 27. 28. Ik heb mij eenmaal geofferd, naar Gods welbehagen. Hom. 13 : 1—2. 29. Ik zeg: woest gehoorzaam uwe overheden. Hand. 3 : 0. 30. Ik had goud noch zilver, tien kreupelen te geven. Matth. II : 28—29. Hl. Ik roep tot Mij, die met zonden zijn l eladen. Matlh. 4 : 10. 32. I\ zeg: aanbidt den lleeie, uw God, alleen. 1 Cor. H : 13, 15. :£{. Ik zeg: bidt al zoo, dat elk het kan ven-tam. Matth. 27 : 29. 31. Ik ben spottelijk gekroond met een doornenkroon. Mark. 1(1 : 23. 35. Ik zeg: bezwaarlijk zullen de lijken in den hemel komen. Matlh. 15 : II. 30. Ik zeg: het smeltet niet, het ingaan in den monde. Matth. 23 : 14. 37. Ik zeg: wee dengenen, die de armen opeet door lange gebeden. Act. 1:11. |J8. Ik blijf in den hernel, tot het oordeelsdag zul zijn. 2 Thess. 3 : 10. 39. Ik zeg: die niet werkt zal ook niet eten. Act. 7 : Mi. 40. Ik woon in geen tempelen met handen gebouwd. Gal. I : 8. 4|. |k vervloek hem, die een ander evangelie leert. Joh. 5 : 39. 42. Ik wil, dat men Gods Woord zal naarstig onderzoeken. 1 Cor. 7 : 9. 43. Ik zeg: tiouw vrij, die zich niet kan onthouden. Matth. 21 5. 'i'i. Ik kwam nederig op een ezel gereden. Matth. 28 : 29. 45. Ik wil, dat tlie alleen doopen. die wettig zijn gezonden. Matlh. 20 : 27. 40. Ik gebied een ieder, wijn in het Nachtmaal te drinken. Matth. 10 : 8. 47. Ik wil, dat men niet zal verknopen, 't geen om niet is gegeven. t Joh. 2 : I. 48. Ik ben bij den Vader uw Voorbidder alleen. Hom. 3 : 12. 49. Ik zeg: dat er niemand iets goeds doet bij God. Mark' 2 5' ! vel'geef alleen de zonden al- waren God. DEN ROOMSCHKN PAUS . De Paus spreekt: 1. En ik ben zeer hooyaardig op mijn aardsche macht. (l) z. Ik tree Keizers en Koningen op hun nekken. d. Kn ik verkoop aflaten, om St. Pieters goed te vermeeren. 4. Kn ik geef hem lijf «mi ziel m Pauselijke waarden. 5. En ik zegge, dat het huwelijk den menseh deert. 0. Kn ik hel» lustig gehoereerl, ja zelfs een kind gehaard, i2) /. Kn ik ontvang daar 'sjaars voor groote sommen. (5) 8. Kn ik onthoud hem die met geestelijk geweld. U. En ik moet in groote paleizen en kasteelen leven. 10. Kn ik heb veel millioenen gelds, karossen en paarden. (*) 11. Kn ik gebruik het wereldlijk en geestelijk mede. 12. En ik gebied de mensehen tot de beelden te keeren. 13. Kn ik stel veel inzettingen en geboden zonder iemand te vragen. 14. Kn ik wijde veel anderen, daar 't volk naar toe gaat. 15. Kn ik zeg : hij kan 't wel doen in alle dingen. 16. Kn ik wil, dat men mijn geboden den menschen zal leeren. 1 /. En ik zeg, dat van de 10 geboden het 2e gebod uit moet. Ik wilde er 7, tot vermeerdering van mijn renten. 1'J. En ik wil ze gebruiken, om vele te bevrijen. 20. Kn ik wil mijn geschoren hoop daarmede vereeren. 21. En ik zeg: zij moet door mijn bnlle zijn beveiligd. 22. Kn ik zeg: gaat op straat en prevelt voor ieders ooren. 2d. Kn »k z» g: t vleescb en bloed onder een anderen schijn. 24. Kn ik geef hun over ten vore en ten zwaaide. 2o. En ik heb daarentegen het vagevuur uitgevonden. 20. Kn ik \erbied hun, (»ods Woord uit den hijbei te hooren. 2/. Kn ik zeg: mijne traditien spreken daartegen. 28. En ik zeg: dat men 1' offert alle dagen. 21'. Kn ik zeg dit ook w-d, maar op zekere reden. jiO. En ik moet in grooten rijk lom en weelde leven. dl. Kn ik /■'•:: gaat naar den j aap en biecht hem uw misdaden. o2. Kn ik zeg: aanbidt brood, alsmede hout en steen. 33. En ik zeg: in 'tLaiju bet beter wenl ge laan. «i*. Kn ik draag er een van goud, z«»er prachtig en schoon. il' /xlichtelijk, als zij betalen zeer groote sommen. dn. Kn ik zeg: vbesdi te eten in de vasten, dat is zonde. 37. Kn ik gebied zulks te doen door ba»tzuchtige reden. 3^. Kn ik zeg: Gij zijt hier in liet brood en den wijn. 39. En ik zeg: gaat ledig en bedelt om goè beten. 40. En ik zeg: dat de hostie ( besluit en behoudt. 41. Kn ik zeg, dat God ook anders wordt geëerd. 42. En ik verbied op den ban, den ttijlel te doorzoeken. fd. Kn ik \ervloek de priesters, als zij willen trouwen. 44. Kn ik i i| op een paard, bes|>reid niet kostelijkheden. ,'V ';n ij* NN ' .at aan den doop ook vroedvrouwen zijn verbonden. 4b. Kn ik verbied wel straf aan den beker te gedinken. (*i 4/. Kn ik verkoop bet al. om rijkelijk van te leven. ^ 48. Ku ik zeg, dat de heiligen daartoe ook zijn gemeen. Kn ik zeg, dat er velen zijn met veel deugden overschodt. 50. En ik vergeef ze om geld: dat is het rechte siodt. (?) de WCTd het PaU4 K""5md ** *•*«» " «•« nam (Hail' 8,^^*^005' paus Jut cm "«„d"" lt'd' II"* Tvf" t"' IV waren bekende hoereerders. ' pan» Jut genaamd, l >e pausen Alexande. \ I cn P.u* ten hren^n v^r ^ R°"" ««• «»« "batting „p moes- («) Paus, Alexander VI «,« ,eer .vell.,»lii. Hij verspeelde .00.000 gouden luoo.cn. Hij vangeif had ? «onden der Du.tscher»., omdat hii het v.tn aflaten, aan de Duifschers verkocht, om- (5) Het Concilie van, Constanz verbood den beker hy het avondmaal (O) Paus Alexander \l verkocht alles, Christus, Kruis en altn u (7) Zlfl nu leter u 1 t d i t staaltje, of het wel mist Dat men ti e n paus noemt den Antichrist. De Utrechtsche bisschop Rovenius werd in zijn strijd voor de Roomsche Kerk uitnemend bijgestaan door eene vereeniging van vrouwen, de Klopjes, die, in dienst harer Kerk, de dorpen rondgingen, onderwijs gaven en zieken verpleegden. In een tijd, toen het aantal priesters te klein was, om in de godsdienstige behoeften der Roomschgezinden te voorzien, bewezen zij der R. Katholieke Kerk onwaardeerbare diensten. Waarschijnlijk werden zij Klopjes genoemd, naar het kloppen, dat zij deden tot een teeken van waarschuwing, indien eene godsdienstige samenkomst van den kant der regeering werd bedreigd. In i(>39 verbood de overheid haar het catechiseeren, en in 1641 werd haar geen ander verblijf toegestaan, dan in de woningen harer ouders. In 1644 werd haar het beheer over hare eigene goederen ontzegd. De Roomschen zagen zich genoodzaakt, om in de steden hunne vergaderingen te houden in plaatsen, die, achter de huizen verscholen, niet voor ieders oog zichtbaar waren, gelijk men dit nog, in de grootere steden van ons land uit de ligging of inrichting van eeuige kerken kan opmaken. Ook Doopsgezinden, enz. hadden hunne kerkgebouwen gewoonlijk verscholen achter andere woningen. HOOFDSTUK XL1I. Arnout van Geluwe als ijveraar voor Rome. Roomsche dicht, rs. Jacob van Zevecote. De Statenvertaling I 'redt van Munster. Ken ijveraar voor het Roomsche geloof was Arnout van Geluwe, bijgenaamd de Vlaamsche boer. Hij was in 1606 te Ardoye geboren. Nadat hij eerst eenigszins naar de Hervorming had overgeheld, was het later zijne overtuiging, dat de Roomsche Kerk de eenig ware is, omdat zij een zichtbaar hootd heeft. In 1640 hield hij daarover met de predikanten een openbaar twistgesprek en het mocht hem werkelijk gelukken, enkelen voor zijne overtuiging te winnen of aan het twijfelen te brengen. Hij werd echter uit de Noordelijke gewesten verdreven en koos nu Vlaanderen tot zijn arbeidsveld. Ie Klinge bij Hulst hield hij in 1649 eene conferentie over de Sacramenten en het gebed ; te Putte bij Antwerpen hield hij met een predikant eene samenspraak over het vagevuur; te Meulestede verdedigde li ij tegen Nicolaes (olie de leer van het vagevuur, van de verdienstelijkheid tier goede werken en het alleen Zaligmakende geloof en behaalde, naar Roomsche getuigen verzekeren, de overwinning. Den bekenden Rotterdamschen predikant Jacobus Borstius trachtte hij zelfs, naar verzekerd wordt, uit Gereformeerde boeken te overtuigen, d;it de Roomsche Kerk de onfeilbare Kerk van God i.s. Zoo hield iiij nog vele andere twistredenen, die later zijn uitgegeven. In het dorp Olne in Limburg bestond eene Hervormde gemeente, die niet de Roomschgezinden in hetzelfde kerkgebouw hare godsdienstoefeningen hield. De pastoor van dat dorp hield niet zijn Hervormde collega in 1655, den 25 September, een openbaar twistgesprek. De predikant, llenri Chrouet. beantwoordde zijn tegenstander in betrekking tot het vagevuur en de zielmissen zoo afdoend, dat hem de overwinning moest toegekend worden. Onder de invloedrijke Roomsche dichters in ons land moeten genoemd worden Hendrik Laurensz. Spieghel, Roemer Visscher en Joost van Vondel. De eerste zond zijn Hcrtspicghel ter goedkeuring naar Leuven, doch, hoe gehoorzaam zoon der Roomsche Kerk hij zich ook betoonde, hij ontving de begeerde goedkeuring niet, daar hij een volgeling van Cassander en Krasmus was. Voorstander van vrede en vrijheid zijnde, wilde hij tic Kerk in de Kerk hervormd zien. In 1600 zong hij een Jubel-jaar-liedt op »simpelijk gelooven en weldoen.» • Ons kindsheids kerke-kinder-leer, Die hield alleen van node Het Vader Ons, 't geloof, niet meer, Beendijst en tien geboden. Och laat ons toch hier blijven bij, Deez' woord-twist stellen aan d'een zij. En 's duivels list verfoeien. God is de liefde. Dat is het slot. Wie in de liefd' blijft, blijft in God, Laat ons in liefde bloeien". Spieghel was in 1549 te Amsterdam geboren en stierf in 1612 te Alkmaar. Bij voorkeur hield hij zich op het buiten Meerhuyzen aan den Amsteldijk met letterkundigen arbeid bezig. Het prieel, daarbij zijnde, en door hem »Muz.en-torcn-hof« genoemd, is wel bekend. Een van Spieghels beste vrienden en stadgenooten was de rijke Amsterdamsche koopman Roemer Visscher. Van t »saligh Roemershuis* wordt vermeld: welks vloer betreden werd, welks dorpel is gesleten, van schilders, kunstenaars, van zangers en poëten . Zijne twee dochters Anna en Maria Tesselschade hebben later ook als dichteressen naam gemaakt. De oude Roemer had een Protestantsche vrouw getrouwd en zijne dochters had hij daarom om en om in de Hervormde en in de K. Katholieke Kerk doen opnemen. Alzoo waren Anna, de oudste, en I esselschade, de derde, Roomsch, gelijk zij dat, in weerwil van hare vele en hartelijke Protestantsche betrekkingen en zelfs huwelijken met Protestanten tot haar dood toe gebleven zijn. Roemer was even afkeerig van de geweldenarijen der Koomschen als van die der Hervormden. Hij zong: «De geuzen kruisen ons met geweld, 't Hof van Bourongne kruist ons met geld, De raad kruist de burgers en boeren : Mogen wij niet wel drie kruisen in 't wapen voeren? Dewijl men om aflaat te verdienen, moet Biechten zijn zonden groot en klein, En om te schouwen de helsche gloed, Men moet hebben berouw met herten rein; Zoo bid ik U. mijn alderliefste grein, Geef mij weder mijn hert, dat gij houdt in pijn: Of wilt gij, dat behouden voor U allein. Zoo biecht dan Uw zonden en ook de mijn . Roemer overleed in 1620. Zijne werken zagen eerst in 1614, d.i. toen hij 67 jaar oud was, het licht. Roomschgezinde dichters, zooals hij en Spieghel, deden de Hervorming meer goed dan kwaad. Datzelfde kan niet gezegd worden van Joost van Vondel, den 17 November 1587 te Keulen geboren. In 1597 zetten zijne ouders zich te Amsterdam neder. In 1642 ging Vondel tot de Roomsche Kerk over, een overgang, die sommigen meenen te moeten toeschrijven aan Vondels afkeer van de leer der uitverkiezing. Vroeger was hij diaken bij de Doopsgezinden geweest en had voor de Remonstranten heftig tegen de Gereformeerden partij getrokken. Na 1642 trachtte hij door zijne dichtkunst propaganda voor Rome te maken. Het onderwerp van zijn treurspel: De Maegdeti ontleende hij aan de legende van de H. Ursula. Hij verheerlijkte in zijn Eeuwgetij der heilige stede het mirakel, dat 200 jaren vroeger te Amsterdam zou plaats gehad hebben. Niet lang daarna vervaardigde hij zijne Altaergeheimntsse/i, waarop later volgde zijne Heerlijkheid der Kerke, zijn treurspel Maria Staart of de gemartelde Majesteit, enz. Hij droeg zijne Altaergeheimenissen op aan den aartsbisschop van Mechelen, dien hij aldus toesprak: »0 Jakob, die de nijdigheid ten doel Te Mechelen, van uw hoogen stoel, (lanscli Nederland, niet myter, staf en wetten, Bestraalt en weidt; gewaardig mijn trompetten Te liooren. is die klank aanhoorig waard ; Want uwe drift en gloeiende ijver paart Godvruchtigheid en godgeleerdheid t' zamen. Twee paarlen, die aartsbisschoppen betamen. Zoo zulk een licht, mijn smetten merk van veer: Dat strekt mij niet tot schande, maar tot eer. Geen wisser toets dan Uw eerwaardste oordeel. Wie leerzaam is, trekke uit bestraffing voordeel.' Zijn werk was geheel in overeenstemming met de Roomsche kerkleer, zoodat de gevraagde goedkeuring hem niet geweigerd werd. Hij stierf op 91 -jarigen leeftijd in 1678. Na Vondel traden in langen tijd geen Roomsche dichters in ons vaderland meer te voorschijn. Daarentegen oefende tal van Protestantsche dichters invloed op den geest van hun tijd uit. Wij noemen slechts Jacob van Zevecote, de -prins der Vlaamsche dichters genoemd. Hij was in 1596 te (jent geboren. Na de kloosterboeien afgeworpen en vele landen doorreisd te hebben, omhelsde hij uit volle overtuiging de zaak der Hervorming. Hij werd professor in de rhetorica aan de hoogeschool te Harderwijk. Hij zong: • God laat wel Zijn Kerke lijden, En beproeven groot verdriet, Maar Hij en verwerpt ze niet. Allen, die haar nu bestrijden, Zullen hebben haren keer, Zal ook vinden God de Heer.» Hij overleed in 1642 te Harderwijk. Verder de dichters Cats, Huijgens, Hooft en zooveel anderen meer. Het zou ons te ver voeren, bij deze allen stil te staan. Gelijk wij reeds meedeelden, werd op de Nationale Synode te Dordrecht (1618 19) besloten, den Hijbei opnieuw uit de grondtalen in het Nederlandsch over te zetten. De vertalers, in de 13e zitting verkozen, waren : Johannes Bogerman, Willem Baudartius, Gerson Bucerus voor het Oude en Jacobus Rolandus, Herman Faukelius en Petrus Cornelii voor het Nieuwe Testament, allen kundige en bekwame mannen, die hun arbeid in geloof en betrouwen op Gods genadige leiding in alles verrichtten. In 1625 begon men den veelom vattende n arbeid en mocht dien onder Gods zegen in 1636 ten einde brengen. RuceruS overleed echter in 1631, wiens werk door Bogerman en Baudert voortgezet werd, Cornelii in 1622, Faukelius in 1625 en Rolandus in 1621, die doui restus 1 lommius en Antonitis Walaeus werden opgevolgd. Elk hunner werd boven de inkomsten van zijn ambt, een jaargeld van 900 gld. toegelegd, benevens 200 gld voor een afschrijver en 200 «ld. voor vuur, licht, enz. l)e twee Leidsche geleerden ontvingen 300 gld. minder, daar zij geen woning te l eiden behoefden te huren. Toen de arbeid voltooid was, ontvingen de overzetters nog een eeregeld van 500 gld., Bogerman echter van 1000 gld. I)e vertaling werd gedrukt bij Pauwels Aarts van Ravestein, die voor dit doel van Amsterdam metterwoon naar Leiden vertrok. De weduwe en erfgenamen van Hildebrand Jacobsz van Wouw te Leiden gaven in 1637 de vertaling uit. Terwijl de vertalers te Leiden met de vertaling bezig waren, brak er in die stad een vreeselijke pestziekte uit, waardoor in korten tijd 20.000 menschen ten grave werden gesleept. Na echter Gods aangezicht vurig gezocht te hebben, gingen de overzetters in bet geloof met hun arbeid verder en ze mochten het na de voltooiing bekennen : >Tusschen duizend en duizend beelden en geruchten des doods hebben wij gezond in de nabijheid van zulk een grafplaats, waar wij op één dag dikwijls 100 lijken zagen wegvoeren, met een heilige opgeruimdheid dat gedenkstuk mogen volbrengen.» Bij de vertaling maakte men uitmuntende kantteekeningen, waarin het Oude Verbond door het Nieuwe en het Nieuwe door het Oude verklaard wordt en dikwijls de letterlijke vertaling der oorspronkelijke woorden wordt gegeven. Met recht wordt van deze kantteekeningen getuigd : -Nauwelijks zal men bij eenig Christenvolk eene verklaring vinden, die zoo kort de rechte en diepe beteekenis van de 11. Schrift ook voor onze dagen handhaaft. Bij »acte van autorisatie van 29 Juli 1637 werd de nieuwe vertaling door de Staten Generaal, die de uitgave er van bekostigden, goedgekeurd en aanbevolen. Vandaar de naam Staten-Bijbel. Uitgenomen de Lutherschen, die de overzetting van Luther hadden, hebben alle richtingen de Staten vertaling in ons land in gebruik genomen. Episcopius oordeelde, dat zij beter was dan alle vroegere overzettingen. Daniël (ierdes merkte echter op, dat de overzetters de Duitsche vertaling van l'iscator op den voet gevolgd waren en daarvan op enkele plaatsen slechts afwijken. Alleen in de vertaling van de vijf boeken van Mozes wees Julius Sterringa in eene verhandeling vele onnauwkeurigheden aan, of wat hij daarvoor hield. liet Nederlandsche volk, aan het oude gehecht, haastte zich niet, de nieuwe vertaling in gebruik te nemen. Men meende, dat de overzetting Gods woord vervalscht had en het een woord van menschen was geworden. Vooral in Amsterdam ontmoette de invoering der vertaling veel tegenstand. Gelukkig zag men de dingen later beter in. In 1648 werd de vrede met Spanje te Munster gesloten, waardoor aan onze ëojarige worsteling met Spanje een einde kwam. In het eerste artikel erkende Spanje's vorst, »de algenieene Staten tier Y'ereenigde Nederlanden voor vrijt Sonvereuie staten en landen, waarop noch hij, noch zijne nakomelingen iets meer te eischen hadden.* Vol blijdschap hierover werd den ioen Juli 1648 een algenieene dankdag gehouden. Diep en levendig voelden het velen, wat in de gouden en zilveren gedenkpenningen ter eere van den vrede gegraveerd stond, dat één vrede hooger is te schatten, dan ontelbare overwinningen, -dat aan < 101I alleen de eer voor de thans aan het vaderland beschorene rust moest worden toegekend,» en dat ons land en volk wel gelukzalig was te noemen, omdat hier het geloof, met de godsvrucht verbonden, had gezegepraald.» HOOFDSTUK XLIII. Documenten bewaard, llugo de Groot. Gerardtis Vossius. De »Groote Vergadering* m 1651. Zedelijke toestand van ons volk. Volgens besluit der Z.-Hollandsche Synode, in 1^93 in den Briel gehouden, werden de handschriften der Synoden van 1572 en 74 onder toezicht der Haagsche predikanten in eene kist bewaard. I.ater werden de handschriften der volgende Synoden, ook die van 1619 te Dordrecht, gevoegd, alsmede de oorspronkelijke geschriften der Statenvertaling. I11 1625 gaven de Algenieene Staten last, dat de kist met acht sloten verzekerd zou worden, terwijl in dat jaar de Synode van Woerden besloot, om na drie jaren telkens de kist te openen, ten einde te zien, of er ook iets ontvreemd was. Nadat de kist een aantal jaren te Delft had gestaan, werd zij in 1640 weer naar den Haag gevoerd, terwijl in 1641 eene commisssie tot de autographa , bestaande uit twee of meer predikanten uit elk der prov. Synoden en een Waalsch leeraar, benoemd werd, om elke drie jaar in tegenwoordigheid van twee afge vaardigden der Algem. Staten, de archieven 11a te zien. Tot 1794 heeft deze commissie haar taak mogen volbrengen. Men der merkwaardigste mannen, die in het gouden tijdperk van Frederik Hendrik» geleefd hebben, was: Ilugo de Groot. Met Erasmus is hij de beroemdste geleerde van vaderlandschen grond, die uitmuntte als godgeleerde, wijsgeer, rechtsgeleerde, taal-, letter-, en oudheidkundige, als redenaar, staatsman, geschiedschrijver en dichter in de Latijnsche en Nederlandsche talen. 1 )e Groot was de steun, de bron, de toevlucht van vele geleerden, waarom men hem naar de stad, waarin hij in 1583 het levenslicht aanschouwde, Delft, het Delfts Orakel- noemde. Zulk een man, wiens levensbeschrijving een foliant vult, is te groot, om in ons werk naar waarde geschetst te worden. Wij stippen slechts aan als een eenvoudige herinnering, dat hij op zijn elfde jaar reeds de Leidsche hoogeschool bezocht, en een jaar daarna zijne moeder wist over te halen, van Roomsch, Hervormd te worden. In 1598 vertrok hij met Justinus van Nassau en Johan van Oldenbameveld in gezantschap naar Frankrijk, waar Hendrik IV' hem een gouden keten vereerde, met den uitroep : • Ziedaar het wonder van Holland!- Te Orleans tot doctor in de rechlen bevorderd, trad hij in den Haag als pleitbezorger op, werd in 1607 tot historieschrijver, een jaar later tot advocaat-fiscaal \an den ho\e van Holland aangesteld en in 1613 tot pensionaris van Rotterdam. Na eene glansrijke staatkundige loopbaan deelde hij met andere beroemde staatslieden in de stormen der binnenlandsche beroeringen van het Twaalfjarig Bestand, 'l ot een levenslange gevangenisstraf op Loevestein veroordeeld, wist zijne echtgenoote Maria van Reigersbergen hem door een schrander bedachte list te verlossen. Hij vond een schuilplaats in Frankrijk, begaf zich later op verzoek van Oxensticma naar Stokholm en werd door koningin Christina benoemd tot ambassadeur van Zweden aan het Fransche hof, welken post hij tien jaren lang bekleedde, toen hij naar Zweden terug trok. Daar het hem hier niet beviel, ging hij naar Duitschland, waar hij te Rostock overleed. Zijne schriften in al de genoemde vakken kunnen wij hier niet vermelden. Wij noemen slechts zijn Over de waarheid van den Christelijke godsdienst en dat over het Recht van oorlog , n vrede (waarin hij het z. g. natuurrecht ontwikkelde en een begin gaf van een rationalistische rechtsbeschouwing, waarop later Rousseau c. s. voortbouwden) en zijne vei- handeling over de vrije zee. Verder moeten wij nog noemen : Gerardus Vossius, die zich later Johannes Gerardus schreef. Hij werd in 1577 te Heidelberg geboren en kwam nog jong met zijne ouders, die hij echter vroeg verloor, te Leiden. De opvoeding van den jeugdigen wees werd nu toevertrouwd aan de weduwe van Jac. Mijlius, met wien zijn vader in Heidelberg 111 vriendschap geleefd had. In 1595 van Dordrecht, waar zijne pleegmoeder woonde, weer naar Leiden vertrokken, werd hij opgenomen in het theologisch- of Staten-collegie en oefende er zich in de letteren, wijsbegeerte en theologie. In 1598 bevorderd tot Meester der vrije kunsten, hield hij een jaar later voorlezingen over eenige boeken van Aristoteles, totdat hem de post van rector der Dordsche school werd opgedragen, welke hij 15 jaren lang met roem bekleedde. Zijn roem klom vooral door de uitgave zijner Institutiones Oratoriae libr, l 'I, in 1606. Ook als theoloog werd zijn naam met lof vernield, zoodat men hem te Steinfurt een leerstoel in die wetenschap aanbood, dien hij vnn de hand wees, wijl intusschen door den invloed van Hugo de Groot bewerkt was, dat hem in 1615 het bestuur van het Staten-Coüegie te Leiden werd opgedragen. Ofschoon hij zich onzijdig hield in de kerkgeschillen van die dagen, kwam hij toch èn door zijne vriendschap met Hugo de Groot èn wegens zijn werk Historici Pelagiana, libri VII in verdenking van onrechtzinnigheid, zoodat hij in 1619 gedwongen werd, zijn ambt neder te leggen. In 1622 trachtten de Curatoren hem vergoeding hiervoor te schenken, toen men hem aanstelde tot gewoon hoogleeraar in de welsprekendheid en algemeene tijdrekenkunde, waarbij drie jaren later het onderwijs in de Grieksche taal werd gevoegd. , De roem zijner geleerdheid bracht de hoogeschool te Cambridge in Engeland tot het besluit, hem in 1624 op voordeelige en vereerende voorwaarden een leerstoel in de historie aan te bieden, waarvoor hij echter beleefdelijk bedankte. Toen de Amsterdamsche regeering in 1631 eene doorluchtige school oprichtte, wist deze hem door edelmoedige en vereerende aanbiedingen over te halen, om daarbij het professoraat in de geschiedenis te aanvaarden. Ruim 17 jaren lang mocht Amsterdam zich in het licht zijner geleerdheid verheugen en het aantal zijner doorwrochte werken doet hem nog een eersten rang bekleeden onder onze beroemdste mannen. Van 1695 1701 werden zijne werken in 6 deelen folio uitgegeven, terwijl de Amsterdamsche Remonstrantsche gemeente nog 33 handschriften van hem bezit. Hij stierf den 27 Maart 1641), terwijl van zijne acht volwassen kinderen slechts één zoon hem mocht overleven. In 1623 gaf W ilhelmus Amesius zijn Merg der Godgeleerdheid uit. Hij en Henricus Alting, hoogleeraar te Franeker, volgden een andere eenvoudigere leerwijze dan Voetius en werden daarom «Schriftuurlijke of Bijbelsche theologen» genoemd. Anthonius Walaeus kwam, evenals Amesius, op voor de beoefening der Christelijke zedeleer en schreef in 1627 een Kort begrip der zedekunde van den hetdenschen Aristoteles, naar het Evangelie hervormd en verbeterd. Maakte Amesius grooten opgang met zijne lessen over de casiustiek of leer der gewetensgevallen, anderen volgden Teelinck en maakten meer werk van de leer der beoefening van de godzaligheid of, zooals zij het noemden, van de ascetiek. Onder degenen, die met den Munsterschen vrede niet ingenomen waren, behoorde Willem II, na den dood van Frederik Hendrik (14 Maart 1647) kapitein en admiraal-generaal der Unie en stadhouder van al de gewesten der Yereenigde Nederlanden geworden, met uitzondering van Fries- 13 land. Hij regeerde echter tot 6 November 1650, toen hij plotseling op 24-jarigen leeftijd stierf. De meeste provinciën, Holland vooraan, verklaarden nu geen stadhouder meer te willen. Gelukkig was Nederland in de 17e eeuw rijker aan schrandere bewindslieden, dan eenige Slaat in Europa, zoodat de gevaren van het stadhouderlooze tijdperk daardoor aanmerkelijk verminderden. De Staten van Holland echter begrepen, dat onder de buitengewone omstandigheden een buitengewone maatregel noodig was. Zij deden aan de overige provinciën den voorslag, om te 's-Gravenhage eene Staten vergadering in meer dan dubbelen getale te houden, waardoor op 's lands aangelegenheden orde zoude gesteld worden, inzonderheid wat betreft unie, religie en militie. Deze voorslag werd aangenomen en den 18 Januari 1651 werd de »Groote Vergadering» door den dichter Jacob Cats geopend. Wat den zedelijken toestand van ons volk in het nu beschrevene tijdvak betreft, het kon wel niet anders of in een land, dat zoo rijk was aan aardsche schatten, uit den rijkdom weelde moest geboren worden, die wederom verbastering van zeden ten gevolge had. Oogverblindend was de pracht door de echtgenoote van l-rederik Hendrik, Amalia van Solms, in hare hofhouding op het huis 1 en Bosch en te Honshólaarsdijk tentoon gespreid. Het buitensporig uiterste, waartoe de tulpenhandel (1634—1637) gedreven werd, getuigen, evenals de windhandel en het hazardspel van zekere verlegenheid, om het toegestroomde geld te plaatsen, welke aan dartelheid en brooddronkenheid grensde. Door liet wél en gelukkig slagen in den handel werd veler geest geheel op het aardsche en stoffelijke gericht en aan vuige winzucht werd somwijlen zelfs de liefde voor het vaderland en de eerbied voor (iods geboden ten offer gebracht. Zoo verkochten Amsterdammers zelfs buskruit aan de Antwerpenaars, hunne vijanden. Een der schuldigen werd aangeklaagd, maar vrijgesproken; hij zeide, wel honderd kooplieden te kunnen noemen, die de Antwerpenaars bedienden. Zoo had ook hij gedaan. De handel moest niet belemmerd worden, daar hij in de hoop op winst, al zou hij ook zijn zeilen daarbij verbranden, door de hel zou varen. Toch moeten wij de keerzijde hiervan niet voorbij zien. De kern, wij durven zeggen, de overgroote meerderheid des volks paste in gezonden zin het Bid en werk toe. Onbekrompen weldadigheid had hier haren troon gesticht en terwijl men bij het sluiten van den Munsterschen vrede in geheel Nederland slechts één schouwburg bezat, had geen rijk der aarde zooveel gestichten van Christelijke weldadigheid aan te wijzen, als hier in de alom verrezene godshuizen dooide mildheid der burgers waren gesticht. VIERDE TIJDPERK (1651 1795). HOOFDSTUK XLIV. Ilat de Groute Vergadering besloot. Rem des Cartes. Gijsbertus I 'oetius. Zooals wij zeiden, kwam de (irootc Vergadering den 18 Januari 1651 in Den Haag bijeen en wel in de Ridderzaal, nu de Loterijzaal genoemd. Van de zoldering der statelijke zaal hingen de op de Spanjaarden veroverde banieren en wimpels. Toen allen gezeten waren en een voorzitter was gekozen, sprak de raadpensionaris Jacob Cats, nu reeds een grijsaard en gereed, om het openbare leven vaarwel te zeggen, een ernstig gebed uit, en hield toen, namens de Staten van Holland, eene redevoering ter inleiding. lerwijl de Groote Vergadering hare zittingen hield, begrepen de Synoden der verschillende provinciën, en te recht, dat ook de Kerk hare stem ten aanzien van den godsdienst moest laten vernemen. Zoo kozen zij dan hunne afgevaardigden, vijf predikanten, die naar 's Hage reisden en gehoor verkregen, maar onder vriendelijke aanmaning, 0111 zooveel mogelijk kort te zijn. Zij leverden daarop bij monde van Kleasai l.antius van s-Gravenhage hunne propositie* in, die geschreven en door de vijf gecommiteerden onderteekend was. In deze .propositie* werd o. a. aangedrongen op krachtiger maatregelen tegen Rome, dat, uit kracht van een der artikelen van den Munsterschen vrede, waarbij bepaald was, dat de onderdanen van den koning van Spanje in het gemeen in de vereenigde gewesten verkeeren en handelen mochten, zeer in ons land was vooruitgegaan. De predikanten wilden, dat alle koomsche geestelijken uit ons land moesten gebannen worden, dat alle altaren, beelden, enz. weggenomen moesten worden, enz. Den 27 Januari 1651 besloot de Vergadering, dat de Hervormde Kerk, ofschoon feitelijk reeds sinds 1581 de heerschende, de Staatskerk zou zijn van het Nederlandsche gemeenebest. (') De geloofsbelijdenis, door de Synode (I) l)c Ned. Herv. Kerk werd niet door Jen Staat bestuurd, was «een tak van staatsdienst, maar was enkel de officieel erkende en beschermde Kerk. (Men zie Ur Hoedemaker in de Geref. Kerk, 8 Juni tv,,). van Dordrecht herzien en bevestigd, werd als richtsnoer van prediking en onderwijs erkend. De Lutheranen, Doopsgezinden en Remonstranten bleven in het algemeen in denzelfen toestand verkeeren, waarin zij vroeger waren, d. i. zij werden geduld. De vroeger afgekondigde plakkaten tegen de Roomschgezinden bleven hunne kracht behouden, die nochtans — wij haasten ons, dit er bij te voegen p enkele uitzonderingen na, buiten werking bleven. De gezanten en staatsdienaars van vreemde mogendheden mochten in hunne huizen alleen in de taal van hunne heeren en meesters godsdienstoefening houden en niemand mocht deze bijwonen, dan die er bij behoorde, in de Meierij van den Bosch zouden alleen Ned. Herv. ambtenaars aangesteld mogen worden, enz. De Joden bleven hoofdzakelijk te Amsterdam, waar hun handelsgeest hun aanmerkelijke vrijheden deed verwerven. Zij bouwden er traaiei synagogen, dan zij elders in Europa bezaten. In 1653 verkregen de 1'ortugeesche Israelieten eenigen voet te Naarden, Maarssen bij Utrecht, Rotterdam en Middelburg. Te Schalkwijk in Utrecht overviel de maarschalk van het overkwartier in 1651 eene godsdienstige vergadering der Roomschen met de gewapende macht. Hij maakte zich meester van liet huis en den heer des huizes, terwijl de heer van Schalkwijk werd gevangen genomen en later voor tien jaren verbannen. In 1665 had er te Harderwijk nog een ware beeldenstorm plaats, evenals in 1687 te Leeuwarden. Zoo waren dan nu de banden, die de republiek en de Kerk vereenigden, sterker dan ooit geworden. De Hervormde Kerk heette de heerschende, doch in waarheid genoot /.ij door hare betrekking tot den Staat veel minder vrijheid dan de andere kerkgenootschappen. Groot en niet altijd goed was de invloed der hooge regeering en der stedelijke magistraten op de kerkelijke wetgeving, de beroeping der predikanten. de inrichting der openbare godsdienstoefening, de twisten over de leer, enz. Maar van de andere zijde werden de kelkelijken door de regeering in eere en somtijds, als het noodig was, in toom gehouden en, waar zij het goede bedoelden, vaak ten krachtigste ondersteund. De Gereformeerde Staatskerk was de bevoorrechte Kerk. Wie niet tot haar behoorde, was van alle openbare bedieningen uitgesloten. Van de leden der Staten-Generaal tot den minsten dorpsschout, van de hoogleeraren aan 's lands universiteiten tot den eenvoudigsten doipsschoolmeester moesten allen tot de Hervormde Kerk behooren. Behalve de Socinianen, die men onvoorwaardelijk weerde, werden dan ook allerlei richtingen geduld. Toch mag de Hervormde Kerk in dit tijdperk niet onvoorwaardelijk de heerschende worden genoemd. Dikwijls was zij de meest dienstbare. Hare predikanten moesten op aanschrijving van den Staat dank- en bededagen houden en des Zondags niet zelden in op- gegeven volgorde en naar de letter van een voorgeschreven formulier voor de Overheid bidden. Die Kerk moest het bovendien gedoogen, dat hare hoogere vergaderingen werden bijgewoond door >( ommissariisen politiek». /->j mocht geene predikanten beroepen, dan met goeukcuring van burgemeesters en schepenen. Was dit op de lijn van Xwingli, die^het voor de Kerk vvenschelijk achtte, dat zij eenigszins onder voogdij eener Christelijke Overheid stond, het streed echter tegen Calvijns beginselen, volgens welke de Kerk wel met den Staat verbonden moest zijn. maar er toch onafhankelijk van moest wezen. Vandaar dan ook, dat Voetius zich met de betrekking, waarin de Ned. Herv. Kerk tot de Overheid stond niet kon vereenigen, maar die bestreed en dat de kerkordeningen, door de provinciale en algemeene Synoden opgesteld, ei anders uitzagen, dan die, welke op last van prov. en algem. Staten waren ontworpen. De eerste kerkorden wilden gewoonlijk dat ouderlingen en diakenen door den kerkeraad werden benoemd, dat de predikanten door den kerkeraad niet de classis zouden worden beroepen en die beroeping aan de Overheid ter approbatie zouden worden voorgesteld; en volgens de laatste kerkorden moesten ouderlingen en diakenen door den magistraat worden benoemd, de predikanten door den magistraat met den kerkeraad worden beroepen en men vond er van woord tot woord den eed in, dien de predikanten in handen van de Overheid hadden af te leggen. Hoewel de Dordsche Synode (1618—1619) door de Staten-Generaal was bijeengeroepen en door hunne Commissarissen-politiek werd bijgewoond, toch gaf /ij een l alvinistische kerkorde, volgens welke het beroep der predikanten door den magistraat moest worden geapprobeerd. Evenwel wenschten de Algemeene Staten, dat de Dordsche kerkorde algemeen werd ingevoerd, hoewel de Staten van Holland, Zeeland en Friesland er zich nimmer mee hebben vereenigd en I >rente een kerkorde vervaardigde voor eigen gebruik, waardoor allerlei ongelijkmatigheden ontstonden, die nog vermeerderd werden door de collatierechten en, in Friesland, door het floreenrecht. (') Volgens dat floreenrecht werden de predikanten noch door den kerkeraad, noch door den magistraat beroepen, maar door de grondbezitters in de afzonderlijke gemeenten, onverschillig of zij er woonden of niet. De kerkelijke goederen, door de Hervorming van Rome overgenomen werden, gelijk wij zagen, onderscheiden in: 1" kloostergoederen, tot onderhoud der monniken, 2" geestelijke goederen tot bezoldiging der (1) .In Holland c„ Friesland bleef dus de verhouding lusschei, Kerk .... Staat ongeregeld , /celand. Groningen «. Drente hadden hun eigen kerkordeningen , Gelderland en Overijsel keurden onder voorbehoud de Dordsche kerkorde goed, terwijl alleen Utrecht .ets gaf, da. als een onvoorwaardelijke toestemming ka,, beschouwd worden». (Dr. Klein. 111*. 171 van Algem. Kerk en PI. Gemeente). priesters en 3" kerkelijke goederen tot instandhouding van den openbaren eeredienst. I)e kloostergebouwen, die aan de steden kwamen, werden over het algemeen ingericht voor Latijnsche of andere scholen, voor gasthuizen, weeshuizen, enz. De kloostergoederen werden door den staat genaast tot dekking der oorlogskosten tegen Spanje ; de kerkelijke goederen liet de Staat door kerkmeesters beheercn tot onderhoud van kerken en pastorieën, de geestelijke goederen kwamen eerst onder het bestuur van plaatselijke ontvangers, 0111 er de predikantstraktementen uit te betalen ; later, toen over dat bestuur geklaagd werd, werden die goederen onder het beheer van provinciale geestelijke kantoren gesteld. De Staat liet dus uit de door hem genaaste fondsen der Roomsche Kerk de bedehuizen der Herv. Kerk onderhouden en betaalde de predikanten. Toch ontbrak eenheid. 111 Drente en Gelderland moesten de leeraars zelf hunne salarissen uit de pastoralia zien te vinden ; in Overijsel ontvingen sommige leeraars geheel uit geestelijke kantoren, andere gedeeltelijk hieruit en gedeeltelijk uit pastoralia en nog andere geheel uit de pastoralia hunne traktementen. Het geestelijk kantoor van N. Brabant zat er zoo goed bij. dat het soms van zijn batig saldo 70,000 gkl. of 80,000 gld. in de publieke kas kon storten. Het kantoor van Holland, te Delft geve.S'.gu, had om&tl*CCks I/69 een jaailijk.-n.li UlkuillcU \au 330,000 gld. Over het algemeen ligt de geschiedenis der geestelijke kantoren in het duister. Zij bewaarden gewoonlijk de goederen het eerlijkst, wijl zij stonden onder rekening en verantwoording van provinciale Staten. In het algemeen was het bestaan van ons vaderland als een Staat van Hervormden voor liet Protestantisme van die tijden een groote .weldaad. Het gaf steun aan de goede zaak door de gansche wereld. De Vereenigde Nederlanden, die nu nog eenmaal en meer bepaald dan ooit te voren verklaarden, dat zij de Gereformeerde Kerk boven alle andere godsdienstgezindten zouden beschermen en afkeer hadden van Rome, namen daardoor verplichtingen op zich jegens alle Protestanten in Kuropa en zij waren machtig, die verplichtingen van tijd tot tijd op luisterrijke wijze te vervullen. Aan het thans aangenomen beginsel hadden de vervolgde Waldenzen dikwerf de gunstige tusschenkomst onzer gezanten bij het hof van Turijn te danken en de aanzienlijke opbrengsten en collecten, die met toestemming of op aanschrijving onzer regeering voor die ongelukkigen gehouden werden. Aan dat beginsel is het althans gedeeltelijk toe te schrijven, dat onze Staten Willem III naar vermogen ondersteunden, opdat de groote man den troon van Kngeland mocht beklimmen en van dien troon de zaak der Hervorming handhaven. Aan dat beginsel eindelijk is het mede te danken, dat, na de herroeping van het Kdict van Nantes, onze zoo bloedig vervolgde geloofsgenooten uit Frankrijk herwaarts vluchtten, die hier een veilig toevluchtsoord vonden en vele voorrechten genoten. Geene erfmakingen of legaten mochten, bij uitersten wil, aan de Koonische kei ken v»r aan Roomschc armverzorgers, in die betr?'-Ving, vermaakt worden. Toch werd dit verbod vaak ontdoken, doordat de Roomsche erflaters dikwijls niet bijzondere personen van hunne Kerk een geheim verdrag aangingen waarbij dezen beloofden, de erfenis haar bestemming te doen bereiken. Mochten de Roomschen ook al geen burgerlijke ambten bekleeden, in den krijgsdienst stonden dikwijls zelfs ambten van hoogen rang voor hen open. In hetzelfde jaar waarin stadhouder Willem II was overleden, in 1650 dus, was ook Rene Descartes, of Renatus Cartesius gestorven, een Fransch wijsgeer, die ook na zijnen dood veel invloed op ons land heeft uitgeoefend. Hij stamde af van een adellijke familie in Touraine. Onderwezen in de school der Jezuiten te la Fleche, begon hij al spoedig aan de waarheid der geleerdheid, die hij er op deed, te twijfelen. Daardoor geraakte hij aan de beoefening der wijsbegeerte, waarvan hij een bijzondere richting met veel scherpzinnigheid ontwikkelde. Hij vertoefde langen tijd in ons land, vooral te Amsterdam en stierf in Zweden. Groot was zijn invloed op de denkbeelden zijner tijdgenooten en ook der latere wijsgeeren. Door zuiver denken zocht hij, als de mathematici, uit de eene gedachte de andere te ontwikkelen en kwam aldus tot een idealisme, dat lijnrecht tegenover de empirische school van Bacon en I.ocke staaf. Zijn hoofdwerk in het Fransch is le Discours de la Methode, uitgekomen in 1637 en munt uit door fijnheid van taal en voorstelling. Er bestond tot dien tijd toe geen Fransch werk, dat volgens een zoo streng wetenschappelijke methode geschreven was. Hij deed geene pogingen, om door bloemrijke of redekunstige uitdrukkingen den lezer te trekken of te verleiden en onderscheidde zich in dit opzicht zeer van de stichters der nieuwere scholen, en wel bijzonder wint zijne verdienste, wanneer men hem met de zoogenaamde philosophen der Franschen in de iSe eeuw vergelijkt. Door twijfel wilde Cartesius komen tot een gewisse methode en zijn voornaamste stelregel was: >/k denk, daarom besta ik, waaruit hij een andere stelling afleidde, ïi.l.: »Ik de uk God, daarom bestaat God.« Aan de 1" raneker hoogeschool was het Cartesianisme oppermachtig. I)e hoogleeraren aldaar: Johannes Schotanus a Sterringa, in 1678 aangesteld, Abrahamus Gulichius en Tobias Andreae, in 1680 benoemd, waren er heftige voorstanders van, beschermd als zij werden door den Frieschen stadhouder Hendrik Casimir. Andere Gartesiaansche professoren te Franeker waren: J. v. d. Waayen, H. Ph. de Haute-Cour. H. A. Roeien, Campegius Vkringa, De laatste was Ruardus Andala, die in 1722 stierf. (•) Men beschuldigde de verzorgers van Franekers hoogeschool van partijdigheid en om den schijn hiervan te ontgaan benoemden ze in W'85 Johannes Regius, predikant te Stavenisse, een wijsgeer van de oude Aristotelische denkwijze. Doch wat zou deze tegen zoo velen? liet bewijs van Anselmus (1 ie eeuw) van Gods bestaan (het bewijs van voren of a priorij werd door de Cartesianen als basis aangenomen. Zijn voornaamste bestrijders vond Cartesius in ons land in Gijsbertus Voet of Voetius. Deze voortreffelijke geleerde werd den 3 Maart 1588 te Heusden geboren. In 1604 begaf hij zich naar Leiden, waar 11 ij zich met vlijt oefende in de voorbereidende wetenschappen, 0111 met vrucht de theologische lessen te kunnen bijwonen van Gomarus en Arminius, welken laatste hij later zoo vinnig bestreed. Na een zevenjarig verblijf te Leiden werd hij tot proponent bevorderd, waarna hij in 1611 een beroep naar \ lijmen, toenmaals met Engelen gecombineerd, aannam. 1 'oor zijne kracht van overreden heeft hij vele Roomschen voor de Hervorming gewonnen. Onderscheidene beroepen naar elders, o. a. naar Rotterdam, wees hij van de hand, tot hij in 1617 op sterken aandrang gehoor gaf aan de roepstem zijner geboortestad Heusden, nadat hij vijf jaren vroeger in het huwelijk was getreden met Juliana van 1 )iest. Behalve lie Synoden, welke gehouden werden ter voorbereiding van de vermaarde Dordsche, woonde hij gedurende een half jaar de laatste kerkvergadering bij en ijverde zeer tegen de Remonstranten. Gedurende het beleg van 's Hertogenbosch in 1629 nam hij den post van veldprediker op zich. Ofschoon door onderscheiden aanzienlijke gemeenten te vergeefs aangezocht, om van standplaats te veranderen, gaf hij in 1634 gehoor aan de roeping der Utrechtsche illustreschool, om daar als professor in de theologie op te treden. Hij aanvaardde zijn iimbt met een rede over de nauwe verbinding tusschen de godzaligheid .11 de wetenschappen. Toen deze school twee jaren later tot eene academie werd verheven deed Voetius met zijn zoon Paulus eene reis naar hngeland, bezocht de beroemdste bibliotheken, knoopte betrekkingen aan met vele geleerden, en verwierf te Groningen den doctoralen graad 111 de theologie. Behalve zijn professoraat vervulde hij in 1638 ook het leeraarsambt bij de Utrechtsche gemeente, oefende zich in het bijzonder in de Oostersche talen, ook in het Aethiopisch, Coptisch, Perzisch en Armenisch, tot hij den 11 November 1676 overleed. Met het verhaal zijner hevige geschillen ware een boekdeel te vullen. Hij voerde als streng Calvinist strijd tegen de Sabbatschenders, Remonstranten, Wijsgeeren en Roomschen, met Coccejus. Gomarus, Maresius en, zooals wij teeds meedeelden, met Descartus. Kene zee van twistschriften is daar- (1 Dit Cartesianisme was daarna gevaarlijk, omdat hetgeen rekening hield met de verduistering V m ons versland door de zonde en feitelijk de rede hoogcr stelde dan de openbaring. door ontstaan. Yoetius was zeer onbaatzuchtig en drong bijzonder aan op gemoedelijke godsvrucht in navolging van de Engelsch-Puriteinsche theologen. Anna Maria van Schurman was zijn verklaarde vriendin I-Tij onderwees haar in de Oostersche talen, terwijl /.ij zijne beginselen toegedaan was. Ook I.abadie deelde eerst in zijne vriendschap, om later zijne vijandschap te ondervinden. Zijne volgelingen noemden zich l'oetianen. Evenals Amesius drong Yoetius zeer op het lezen der werken van Teelinck aan, inzonderheid van Teelincks .Voodïvendig vertoog aangaande n den bedroefden staat van Gods volk, dat in 1628 verscheen. Hij verklaarde Teelinck voor den eersten hervormer der Ned. Herv. Kerk in betrekking 'tot de leer der goede werken, door welke het ware zaligmakend geloof, hetwelk men beleed, moest werkzaam zijn en vertoond wordenc. Om den Remonstranten te toonen, dat de theologie der Gereformeerden niet alleen tot bespiegeling maar ook tot beoefening voert, gaf hij in 1636 uit: Proeve van de kracht der godzaligheid en in 1643: Aanteekeningen op Bayle's Oefening der godzaligheid. Zeer waardeerde hij: Thomas a Kempis': Navolging van Christus. In zijne leerredenen drong hij sterk aan op de praktijk der godzaligheid en werd hierin bijgestaan door zijn ambtgenoot Meinardus Schotanus, evenals door Johan de la Cave. predikant te Kuilenburg, die in 1642 uitgaf: Over de plichten van een 'waren en getrouwen Evangeliedienaar. 111 >639 liet Voetius een twistgeschrift tegen zijnen Cartesiaanschen ambtgenoot Henricus de Roy, ook Regius genoemd, over het atheïsme verdedigen, waarin hij aantoonde, dat het Cartesianisme niets anders dan atheïsme was. (') Sommige theologen, aan wier hoofd stond Christoph Wittich of Wittichius, vereenigden de wijsbegeerte van Cartesius met de theologie en stonden zoo heftig tegen de Aristotelische Yoetianen over, dat de Staten van Holland in 1656 het verdedigen van het Cartesianisme verboden. Vooral Willem III trad in 1676 scherp tegen deze wijsbegeerte op. HOOFDSTUK XIA'. Johannes Coccejus. Coccejanen en l'oetianen. Ook Johannes Coccejus was een geharnast strijder op theologisch gebied. Hij was in 1603 te Bremen geboren. I11 zijne jeugd legde hij zich op de Latijnsche, Grieksche en Oostersche talen toe, liet zich in 1625 te Hamburg door een rabbijn in de Joodsche schriften onderwijzen en (!) Feitelijk was hel Cartesianisme rationalisme. begaf zich toen naar Franeker om zijne theologische studiën te voltooien. Gedurende zijn verblijf aldaar vervaardigde hij in 1629 eene vertaling van den Sanhedrin en Maccoth uit den Talmud met critische aanmerkingen. Hij zijne terugkomst in Breinen in 1Ó30 werd hij tot hoogleeraar in de Hebreeuwsclie taal aangesteld. Datzelfde vak werd hem in 1636 te Franeker ter onderwijzing opgedragen en zeven jaren later de godgeleerdheid. De roep, die van hein uitging, bewoog de curatoren der Leidsche hoogeschool in 1(149, hem als theologisch professor aan hunne academie te verbinden. Te Leiden bleef hij werkzaam tot aan zijn dood, in 1669. Zijn zoon richtte voor hem in de St. I'ieterskerk een gedenkteeken op. Coccejus trachtte de theologie te verlossen van den schoolschen geest en de banden der Aristotelische wijsbegeerte. Hij meende, dat de meeste spreekwijzen en kunstwoorden, bij de predikanten in gebruik', van menschelijke vinding en geheel niet Bijbelsch waren. Hij wilde daarom van Bijbelsche zaken niet anders dan niet Hijbelsche woorden spreken. Dj H. Geest toch was zelf de beste uitlegger van Zijn eigen woorden. Hij gold bij velen voor een tweeden Arminius, die wel vrede en verdraagzaamheid predikte, maar toch geen tegensprekers kon dulden. In 1636 schreef hij: Aanmerkingen op den prediker van Salomo: in 1644: Verklaringen van hel boek Job. in 1652: I 'erklaring van de profeten; i n 1654: Leer van het Verbond en Testament van God, kort en grondig verklaard. I11 deze werken had hij reeds zijne beginselen gepredikt, zonder dal er echter veel opmerkzaamheid aan was geschonken. In zijn laatste dagen voltooide hij zijn: Woordenboek der Hebreemvsche en Chaldeeuwsehe taal, een werk, dat hem reeds beroemd zou gemaakt hebben, al had hij geen enkel ander boek geschreven. De eerste aanleiding tot de Coccejaansche en Voetiaansche twisten werd gegeven door Abraham Heidanus, hoogleeraar te Leiden, Coccejus' ambtgenoot en vriend. Deze gaf in 1658 eene verhandeling uit Over den Sabbat en den Zondag, waarin hij betoogde, dat de wettelijke instelling van den Sabbatdag alleen den Joden aanging en dat de eerste Christenen, ofschoon /.ij op den Zondag hunne gemeenschappelijke vergaderingen hielden, zulks vrijwillig deden en geenszins ten gevolge der oude wet of eenig voorschrift der apostelen. Deze meening was in die dagen geenszins nieuw. (Jok aan andere universiteiten was zij reeds voorgedragen. Nauwelijks bemerkte Heidanus, dat zijn boek ontevredenheid had verwekt, of hij gaf een nieuw geschrift in het licht, waarin hij zijne voorstelling nader uiteenzette en verdedigde. Nu werd de ontevredenheid nog grooter. Essenius, hoogleeraar te Utrecht, greep moedig naar de pen en schreef een tegenschrift, waarin ook Coccejus werd aangevallen. Deze gevoelde zich verplicht, zich te verdedigen. Als daarop Hoornbeek, Coccejus" ambtgenoot te Leiden, zich mede in de zaak mengde en de partij van Essenius koos, begon de strijd, die een stortvloed van boeken en pamfletten deed opkomen, meer en meer aller aandacht te trekken, liet geschrift van Andreas Essenius, dat mede in 1658 uitkwam, was getiteld: Over de aitiiddurtuae zedelijkheid dtr Ite/iwoordige wet ( H dus ook in het bijzonder over den Sabbat, en dat van Hoornbeek in 1659 uitgekomen: Heiliging van Gods naam en dag. De Staten van Holland verboden in 1Ó59 het voortzetten van den twist. Coccejus leerde verder, dat Gods weg met het menschdom van Adam af geheel verbondmatig was. Men noemde lit de huishouding dtr verbonden. De geloovigen onder het O. Testament waren op een geheel andere wijze gerechtvaardigd geworden, dan waarop die onder het N. Verbond gerechtvaardigd worden, daar den eersten een onvolkomene, den kaatsten een volkomene vergiffenis was te beurt gevallen. Naar de 7 zegelen, bazuinen, enz. van de Openb. van Johannes en naar de 7 gelijkenissen van Mattheüs moest de kerkgeschiedenis in 7 tijdperken verdeeld worden. De strijd over den Sabbat en den Zondag werd allengs eigenlijk een strijd van uiteenloopende richtingen. I11 1662 verdedigde Willem Momma, eer. Hamburger van geboorte, onder voorzitterschap van C'occcjus ccnc academische verhandeling over den Staal der Kerk onder de drieërlei huishouding, waaruit 83 kettersche stellingen» werden getrokken, die den Groningschen hoogleeraar Samuel Maresius, aanleiding gaven tot een hevigen aanval op de Coccejaansche leeringen. Nauwelijks was deze pennestrijd eenigermate tot stilstand gekomen, of Voetius trad tegen de nieuwe school op en viel toen Coccejus vooral op het stuk 'van de vergeving der zonden aan. Van nu af aan werden de strijdende partijen Voetianen en Coccejanen genaamd. Voetius was vroeger ook met Maresius in pennestrijd geweest, zoodat de verstandhouding van die twee geleerden niet van de beste was. Op aandrang van velen en ter bestrijding van het Coccejanisme verzoenden zij zich eindelijk met elkander. Voetius was toen 80 en Maresius 70 jaren. I11 1668 leverde Maresius 31 bezwaren in tegen zijn Groninger ambtgenoot Jacobus Alting. i)e Staten van stad en land kozen echter de partij van Alting en verboden de uitgave der vlugschriften tusschen de twee geleerden. Na Coccejus' dood, in 1669. was het twistvuur nog volstrekt niet gebluscht. Telkens werden nieuwe vraagstukken ter sprake gebracht en traden er andere kampvechters te voorschijn. De kerktwist kreeg zelfs een gevaarlijk karakter, toen zij zich vermengde met staatkundige partijschap. 1 >e partij toch, die den zoon van Willem 11 tot stadhouder begeerde, de Oranjepartij dus, hield het voor het meerendeel met Voetius, terwijl de partij, die zonder stadhouder het land wenschte bestuurd te zien en aan wier hoofd de De Witten stonden, in hoofdzaak uit Coccejanen bestond. In 1672 zegevierde de Oranjepartij en werd Willem III stadhouder. De »Loevesteinsche factie,t zooals Maresius de Staatsgezinde of Coccejaansche partij noemde, was nu de ondergeschikte, hoewel de jeugdige Stadhouder het houden eener Nationale Synode tegenhield, waardoor de kerkelijke veroordeeling der Coccejanen niet mogelijk werd. Toch verboden de Curatoren der Eeidsche Universiteit in 1676 op straffe van bannissement het voordragen van cenige stellingen die Cartesiaansch en Coccejaansch waren. Heidatius schreef tegen dit verbod Zedige bedenkingen, waarom hij als hoogleeraar werd afgezet. Te Middelburg viel hetzelfde lot ten deel aan den aldaar beroepen en reeds bevestigden Willem Momma, den ons reeds bekenden discipel van Coccejus. Te Enkhuizen werden de Voetianen door den prins beschermd tegen de Coccejanen, die een predikant in hunnen geest trachtten te beroepen. I11 1668 droeg Balthazar Bekker op de Synode te Leeuwarden een Bericht over de philosophie van Deseartes voor, waarin hij het nut dier wijsbegeerte ook voor de theologie betoogde. Ook Heidanus meende, in tegenstelling van Coccejus, dat de philosophie voor de godgeleerdheid noodzakelijk was. Aanzienlijk was het getal theologen, die aan het Coccejanisme het Cartesianisme paarden. Den 28 Januari 1677 stelde de regeering van Amsterdam een verdrag vast, door welks onderteekening de toen in Amsterdam zijnde 25 predikanten beloofden, dat zij zich broederlijk tegenover elkander zouden gedragen. En om de twisten eenigszins te doen eindigen, volgden vele plaatsen Amsterdams voorbeeld. Sedert 1685 veranderde de strijd tegen het Coccejanisme van richting. De Voetianen deden thans een meer bepaalden aanval op de bijzondere wijze, waarop de volgers van Coccejus de schriften der profeten verklaarden en sinds werd die verklaringswijs meer en meer als het onderscheidingsteek-en der Coccejaansche partij aangemerkt. < 'occeius toch was een groot voorstander van taalkundig historische Bijbeluitlegging, zonder zich hierbij door de belijdenisschriften te willen laten binden. Door zijn onderzoek kwam hij tot de leer van een werkverbond voor den val en een genadeverbond na den val en, gelijk wij zagen, dat de Sabbat niet in de woestijn was ingesteld, zoodat het vierde gebod onder het nieuwe verbond voor afgeschaft moest worden gehouden. Ook wat het eerste punt betreft, vond Coccejus veel bijval onder de aanzienlijke standen, die tevens meer en meer tot de stellingen van den wijsgeer Descartes begonnen over te hellen en vervreemd raakten van de eenvoudigheid des evangelie's. Door de verstandelijke richting van Coccejus' theologie verlieten velen zijner volgelingen weldra het Bijbelsch standpunt, om in de dwalingen van Descartes geheel op te gaan. De Voetianen beweerden, dat alles, wat tot het tijdelijk en eeuwig heil der menschen noodig was, duidelijk genoeg in de H. Schrift was aangewezen en door de vaderen uitnemend was verklaard. De waarheid behoefde men niet meer te zoeken: zij waf gevonden. V ele Coccejanen, vooral de Cartesiaansche, wilden de waarheid telkens opnieuw zoeken en vinden. Zij legden zich daarom met ijver op de studie der (irieksche en Hebreeuwsche taal toe, om den grondtekst des te beter te kunnen verstaan. Zelfs voor ongeletterden werden Griekscheen Hebreeuwsche spraakkunsten geschreven en Coccejaansche vrouwen legden zich op het Hebreeuwsch toe, om de 11. Schrift des te beter te kunnen verstaan. Verborgenheden werden gezocht, waar die niet te vinden waren. De Coccejaansche methode van schriftuitlegging werd door professor Van der Waayen op de school en door de predikanten van (jitien en Groenewegen op den kansel bevorderd. Het bleek echter, dat onder de Coccejanen geene volstrekte eenheid bestond, evenmin als onder de Voetianen. De laatsten werden verdeeld in «Oude en Nieuwe» of idoode en levende Voetianen», ook in «zuiver Markiaansche» (naai professor Marck) en »Brakelsche Voetianen» (naar l)s. W. Brakel). De Coccejanen werden onderscheiden in «groene en dorre», ook wel in »Leidsche of vrije, en «Utrechtsche of stijve*. De laatsten werden ten tijde van Lampe »Masteluinen» genoemd, als ze n.1. half Coccejaansch, half Voetiaansch waren en men doopte ze »Coccejaansche draaiers •, als ze de Coccejaansche gevoelens aankleefden, maar voor de preek de vormen van Lampe bezigden. De Voetianen en Coccejanen onderscheidden zich niet alleen door de bijzondere gevoelens, maar ook door hunne kleeding, levenswijs, spreekmanier, enz. De eersten waren zedig in hun gewaad en gingen, voorzichtig, niet zelden eenigszins langzaam in hun spreken. Zij hielden stipt den Zondag, gingen dan trouw ter kerke en wilden op 's Heeren dag geen lectuur dan alleen godsdienstige genieten. De ( ccejanen daarentegen waren opgeruimd van gelaat en behoorden meest tot den .fatsoenlijken stand», terwijl de Voetianen meer tot de lagere volksklasse behoorden. De Coccejaansche predikanten droegen «Loccejaansche beffen» en «Coccejaansche pruiken*.. Deze laatste waren zwierige, dikgekrulde haarmassa's, waaruit bij de luchtige beweging dei 1 occejaansche hoofden niet zelden een kleine poederwolk opging. Hun godsdienst, als deze niet, zooals bij de besten, een zaak des gemoeds was, kenmerkte zich door oppervlakkigheid en een Saduceesch karakter. De Zondagsviering namen zij niet zoo stipt in acht. Hunne vrouwen plaatsten zich na kerktijd gaarne voor het glasraam aan de straatzijde, en sommigen namen dan, naar men zegt, vaak, ondeugend genoeg, eenig naai- of breiwerk ter hand, om den Voetiaanschen overbuur, als hij een blik over zijn dichtgeschoven gordijnen waagde, hare vrijzinnigheid te laten zien. Ook lieten de Coccejanen op Zondag bij huiselijke godsdienstoefening wel eens 'net orgel hooien, waarvan de echte aanhangers van Voetius geen vrienden waren. Beide partijen kwamen alleen ter kerke bij leeraars van haar richting. Aan de academiën stonden niet alleen de hoogleeraren, maar ook de studenten scherp tegen elkander over. In de steden gaven de vacaturen der leeraarsplaatsen onophoudelijk aanleiding tot de hevigste spanning, daar iedere partij door alle middelen zich de keuze van een geestverwant zocht te verwezenlijken. De geest der meest liefdelooze polemiek ademde in boeken en vlugschriften. op den preekstoel en in de studeerkamer. Zelfs had men Voetiaansche en Coccejaansche schoenmakers, kleermakers, timmerlieden. enz., die door de verschillende burgers en huisgenooten, naar het verschil der zienswijze, werden benadeeld of bevoordeeld. De Coccejanen vergeestelijkten de H. Schrift, en in de profetieën vonden zij een lichamelijken zin, door de profeten er in gelegd, en een geestelijken zin, door de leeraars er uit te halen. De Coccejanen brachten alle voorspellingen van het O. Testament op Christus en het Christendom over. Johannes Hoornbeek en Simon Oomius, predikant te Kampen, beoefenden de zedekunde als wetenschap, die betrekking heeft tot de plichten, welke wij jegens God, onszei ven en onze naasten te vervullen hebben. Zij vereenigden hiermede de beoefeningsleer of ascetiek, die de middelen en de wijze aan de hand geeft, waardoor en waarop de zedelijke voorschriften, overeenkomstig met de geloofsleer, moeten worden opgevolgd. Practische of practicale godgeleerdheid werd zulk een bearbeiding der Christelijke leer genoemd, die tot zedelijkheid, deugd en godsvrucht opleidt. De ascetiek nam langzamerhand geheel de plaats in van de casuïstiek of gewetensleer, die door Willem Amesius was beoefend. Voetius gaf in 1664 een ascetisch geschrift uit, getiteld Oefening der Godzaligheid, waarin hij onder meer trachtte duidelijk te maken, dat de theologie niet enkel beschouwelijk, maar ook wezenlijk practisch is. Willem Teelinck was in ons land de eerste, die zich op de ascetiek toelegde. I'etrus Wittewrongel, predikant te Amsterdam, schreef in het Xederlundsch een werkje, getiteld: Christelijke huishouding, en Dirk ( ierrits Brakel, een ongeletterd man te Makkum, schreef: De trappen des geestelijken levens, dat door zijn zoon, den beroemden Willem Hrakel, predikant te Harlingen, werd uitgegeven. Ernstig bestraffend was het werk van Lodensteyn : Beschouwing van /.ion, of aandachten en opmerkingen van den tegenwoordigen toestand van het Gereformeerde Christenvolk, sjesteld in eenige samenspraken. Vooral na 1672 door den hangen strijd tegen de vier verbonden mogendheden werden al deze werkjes veel gelezen. (') In dezen tijd werden vele godsdienstige gezelschappen, conventikelen genaamd, in ons land opgericht, vooral door invloed vanjacobus Koelman, voormalig predikant van Sluis en Adrianus de Herder, voor matig predikant van Bleiswijk. die gesteund werden door Voetius'goedkeuring. Oefenden deze conventikelen soms een nadeeligen invloed uit, daar ze de onkerkelijkheid bevorderden, nog meer was dit het geval door de verachting van den Zondag, die meer en meer door Coccejus' leer, dat de Sabbat niet door God ingesteld en dus een gewone dag was, veld won. De ambachtsman bleef op dien dag voor noen bij zijn handwerk, de winkelier in zijn winkel, de koopman op zijn kantoor. In vele steden ging men des morgens, evenals op de overige dagen der week, naar de markt, om eetwaren te koopen, die men er in overvloed vond. Ook de vleeschhallen en neringhuizen waren open. De namiddag was voor velen een tijd van uitspanning, waarin men magen en vrienden bezocht of bij zich noodigde en voor het gros des volks een tijd van wereldsche vroolijkheid en luidruchtig vermaak. In de kerken van meest al de steden was. gedurende den ganschen zomer, geen openbare avondgodsdienst. Niet beter was het op de dorpen. Jaarmarkten of kermissen werden des Zondags op vele dorpen gehouden. Die werden door van wijd en zijd komenden bezocht. Wijders werd de Zondag doorgebracht met het houden van gastmalen en vroolijke bijeenkomsten, met ijdele vermaken en openbare spelen. Ook op vele dorpen, waar des Zondags anders twee malen gepredikt werd, waren, gedurende den oogst, vijf of zes weken achter elkander de gemeenten verschoond van den openbaren godsdienst bij te wonen des namiddags, en de predikanten vrij van haar daarin voor te gaan Onder de Coccejanen was Witsius mede een der eersten, die van de ascetiek werk maakte. In 1665 gaf hij Praktijke des Christendons, i>i vragen en antivoorden uit. Vooral na 1672 begonnen ook aan het gezond verstand en de menschelijke rede* moesten worden getoetst. Terecht noemde men den schrijver (men hield er aanvankelijk Spinoza voor), een atheïst. Den 3 September 1693 stelden Abraham Duyvelaar, Johannes Hulsius en Jacobus Zuerius op last der classis van Walcheren vijf aitikelen op tegen de dwalingen van Roëll, Rekker en Yluk. De twee artikelen tegen Roell hadden betrekking op de verdorvenheid der menschelijke rede en de eeuwige geboorte des Zoons uit den Vader; het artikel tegen Rekker betrof de werkingen der goede en kwade engelen en de twee tegen Vlak golden de rechtvaardiging des zondaars voor God en het verbond der werken en de daaruit volgende onmiddellijke toerekening van Adams zonde. Den 5 November 1693 besloot de Classis, dat alle bij haar inkomende predikanten en allen, die door haar tot het leeraarsambt bevorderd werden deze vijf artikelen, benevens de algemeen ingevoerde symbolische boeken moesten onderteekenen. De O.-Indische Compagnie droeg aan den gouverneur-generaal 1 ieter Rot li, blijkens art. 10 der instructie, in 1609 op: »om te onderzoeken, wat dienen kon, om den O.-Indischen handel, tot verbreiding van den naam van Christus, zaligheden der onchristenen, eere en reputatie van onze natie, ten voordeele der Compagnie, niet alleen te continueeren, maar door alle mogelijke middelen en wegen te vergrooten.- En ook aan de opvolgers van Pieter Both drukte zij steeds op het hart, 0111 scholen op te richten, predikanten aan te stellen, enz. Toen in 1605 Amboina veroverd was, werden er de Roomsche priesters weggezonden en den dienst in de St. Pauluskerk aan een krankenbezoeker opgedragen. Cornelis Matelief stelde er in 1607 zekeren Wogma als schoolmeester aan, beloofde predikanten te zenden en nam drie hoofden van Amboineesche aanzienlijken mede, om hen in Nederland te doen onderwijzen. De drie jongelieden werden later tot onderwijzers op Amboina aangesteld. In 1615 kwam Caspar W iltens als predikant op Amboina. Grondlegger der gemeente te Batavia is Adriaan Hulsebos. Inliet fort Jacatra had hij den dienst waargenomen zonder kerkorde, zonder kerkeraad, zonder avondmaalsviering. Na de stichting van Batavia in 1620 ontwierp hij in ccnc vergadering te zijnen huize, waarin behalve hij zelf de proponent Dubbeltrijk (later tweede predikant te Batavia) en drie krankenbezoekers tegenwoordig waren, een plan voor de regeling van den dienst bij de Nederlandsche en Maleische gemeenten en voor de benoeming van ouderlingen, om met de predikanten een kerkeraad te vormen. De gouverneur-generaal en raden keurden dit ontwerp goed en hiermee was de grondslag gelegd der Kerk te Batavia. Van 1634, toen Ds. Molinaeus den dienst te Batavia in het Portugeesch verrichtte, tot 1808, werd er te Batavia in het 1 ortugeesch gepredikt. Men poogde de inboorlingen het Nederlandsch te leeren, doch na herhaalde proefnemingen moest dit plan worden opgegeven. Van het Maleisch bediende men zich daar het meest. In 1647 waren in O.-Indie reeds 28 predikanten, n.1. drie te Batavia, vijf op Amboina en de Oeliassers, vijf op de Banda-eilanden, drie op Ternate, twee op Malakka, twee op Ceylon, een op Paliakatte en zeven op Formosa. Toen K. de Goede Hoop door \ an Riebeek was gekoloniseerd, werd in een predikant aan t Kasteel aangesteld, terwijl later nog gemeenten te Drakestein en Stellenbosch ontstonden. Aan den kerkeraad te Batavia was geenerlei heerschappij over de Indische kerken toegekend, doch, in den hoofdzetel van het bestuur geplaatst, matigde hij zich allengs eenig gezag over de overige gemeenten aan. De predikanten in de Molukken en elders in den Archipel waren meerendeels van Batavia uitgezonden en erkenden veelal dat gezag. De inkomsten der Indische predikanten waren over het algemeen niet groot en dikwijls werden ze »door gouden sporen tot het volbrengen-van hun plicht geprikkeld.* De Compagnie loofde b. v. discipelgelden uit voor het bekeeren en doopen van heidenen dooi reizende predikers. N'iet alleen op deze wijze vermeerderden vele leeraars hun inkomsten, maar ook, doordat ze op hunne bezoekreizen dikwijls handel dreven. De predikanten te Batavia moesten b. v. vaak naar Sumatra's westkust en door hun koophandel aldaar werden enkelen zóó rijk, dat zij in zwart fluweel gekleed gingen en in vergulde koetsen door Batavia reden. In 1651 en 1657 werden op aandrang van den kerkeraad te Batavia besluiten uitgevaardigd, waarbij aan Mahomedanen en C hineezen de uitoefening van hun Godsdienst in het openbaar verboden werd, doch de hooge regeering toonde zich onwillig, die besluiten uit te voeren. De regeering kende zich langzamerhand het recht toe, predikanten te beroepen en te verplaatsen, niet altijd zonder protest van de zijde der verplaatste leeraars en der moederkerk in Holland. Treurig was liet, dat men in Indië dikwijls geen predikanten kon krijgen, dan die in Holland bijna ot geheei onmogelijk* waren. Van vele leeraars in Indië lezen wij dan ook, dat zij door dronkenschap, zedeloosheid, huiselijke oneenigheid, enz. ergernis gaven. Van 1621 tot 1634 stond, gelijk wij zagen, professor Antonius VValaeus aan het hoofd eener kweekschool te Leiden, ter opleiding van jongelieden voor Indisch predikant. I oen in 1634 de Compagnie haar steun aan de kweekschool onthield, hield ook de school op te bestaan, na aan Indië twaalf leeraars geschonken te hebben. In 1642 werd door gouverneur-generaal Van Dicmen onder toezicht van Ds. Sterhemius een Latijnsche school te Batavia opgericht, waarvan de kweekelinger. in Holland hun theologische studiën zouden voltooien, oni later in Indië als predikant geplaatst te worden. I11 1656 hief echter Maetsuyker de school op. Wel werd de school in 1666 weder geopend, doch na drie jaren werd ze ook weer gesloten. In 1691 verrees te Naler nabij Jafnapatnam (Ceylon) onder Ds. Adrianus de Mey als rector een seminarium, waar inlandsche jongelingen voor predikers in de I aniiclsche taal werden opgeleid. Op aansporing van Ds. Simon Cas, den vervaardiger van een Singaleesch woordenboek, werd een Singaleesch seminarium te Colombo opgericht. De eerste kweekschool werd in 1723 opgeheven en haar leerlingen naar Colombo overgebracht. In 1745 richtte de gouverneur-generaal Van lmhoff te Batavia eveneens met gelijk doel als de bovengenoemde een seminarium theologicum op, dat echter slechts twee leerlingen opgeleverd heeft, die tot de academische studiën in het vaderland konden worden bevorderd. In 1755 werd het door Mossel opgeheven. Het getal predikanten, in O. Indië werkzaam, was steeds zeer gering en heeft niet meer bedragen dan 45. Meestal waren er in den geheelen archipel slechts 30 of 28. De W. Indische Compagnie, in 1621 opgericht, maakte veroveringen in Amerika. Haar hoofdzetel was Recife, waar drie predikanten stonden. De zending onder de Indianen werd door onze vaderen ter hand genomen, doch droeg weinig vrucht. Ie Olinda, llamaraca, Parahiba, Kaap St. Augustijn en Serihaen werden predikanten geplaatst. De Katholieken mochten niet langer processiën langs de straten houden en de synagogen der Joden werden gesloten, hoewel de Joden in Brazilië en op de eilanden rijk, bekwaam en talrijk waren. Bij charter van 1640 werd bepaald, dat geen godsdienst in 't openbaar zou worden uitgeoefend, dan de Hervormde, terwijl de Compagnie zich verbond, predikanten, schoolmeeesters en krankenbezoekers te zullen aanstellen. mr. i. ha < 'iis j J. A. WORMSFR. Mk. w. Hu i»i ki ijk. Groep 6. I)s. O. ('«. HKI.tlRlN'f. I.>R. H. K. KOHIbrüc.OE. De classis van Amsterdam droeg in het bijzonder zorg voor de W. Indische kerken ; zij ordende de geestelijken voor deze en onderhield door eene commissie de correspondentie niet haar. De Jczuit Jogucs was door de Mohawks in ( anada gevangen genomen en de Nederlanders poogden te vergeefs hem te verlossen. In zijne gevangenschap leerde hij de taal der Mohawks en predikiC hij luin zijne leer. Ten laatste wist hij te ontvluchten en reisde naar zijn vaderland Frankrijk. Ook Ds. Johannes Megapolensis te New-York arbeidde aan de bekeering der Mohawks. In 1656 waren er te Man-hattan (later Nieuw Amsterdam, thans New-York genoemd) drie predikanten. Ook te Beverwijk, Midwoud, en/., ontstonden gemeenten. Er heerschte echter gebrek aan onderwijzers. lu 1661 moesten wij Brazilië aan Portugal afstaan cn in 1667 Nieuw-Nederland aan Engeland, voor welke laatste kolonie wij echter Suriname terug ontvingen. De Joden stichtten in 16S5 in de z.g. Joden-Savanna in Suriname eene Synagoge. Hun werd tn Suriname vrijheid van godsdienst verzekerd. I11 1686 vestigden zich vele 1'iansclie réfugié1 s in deze kolonie, voor wie, nevens de drie ot vier Ned. Herv. predikanten te Paramaribo een Waalsch leeraar werd aangesteld. De YVaalsche predikant I'ierre Saurin verliet zijn rustige standplaats 's Hertogenbosch, om zich aan de zending onder de Indianen te wijden. Voor deze zending kende de Waalsche synode in Nederland eene som toe van 1700 gld., doch veel vrucht werd er niet gezien. In 1675 vestigde eene schaar Labadisten, door hun leeraar Hesener vergezeld, zich in Suriname op 40 uur afstand van Paramaribo. Door Van Sommelsdijk ondersteund, legden ze er een plantage aan, «La Pro vide nce« genaamd. Een tweede schaar Labadisten, van uit \V ïewerd vertrokken, werd door zeeroovers overvallen en van alles beroofd. Ai 111 en ellendig kwamen ze bij hunne broeders aan. Later werden onze kolonisten door de landsziekte aangetast, door de Indianen aangevallen en liet gevolg van dit alles was, dat zij naar elders trokken en de kolonie verliep. In 1644 werd te Paramaribo eene Luthersche kerk gebouwd en in 1785 werd 11 aan de R. Katholieken vrijheid van godsdienst toegestaan. De apostel der Arawakken is de Hernhutter Schuman te Pilgerhut op Berbice. In 1736 hadden zich twee Moravische broeders naar Berbice begeven, 0111 het Evangelie te prediken onder de negeislaven. Vijf broeders werden in 174° door de tegenwerking zelfs van den Gereformeerden Kerkeraad genoodzaakt, Paramaribo te vei laten, waar zij met zooveel zegen hadden gearbeid. Ie 1'ilgeihut was in 1757 eene Hernhutter-gemeente van 300 leden. HOOFDSTUK XLVII. Kweekschool op Ceylou. Indische studenten in Holland. Fransehe ('ledikanten in ons land Mysticisme. De Hebreeuwen« en de /lattemisU n. Hunne woordvoerders In liet koninkrijk Jaffanapatnam op het eiland Ceylon werd de zendingsarbeid van Baldaeus, die bijgestaan werd door Johannes de Breyl en anderen, zeer gezegend. Het aantal Protestantsche Christenen werd ei op iSo.ooo geschat. I ti 1696 richtte men te Colombo op Ceylon eene kweekschool op, om Malabaarsche jongelingen tot predikant op te leiden. De meeste leerlingen dier school voltooiden reeds te Leiden hunne studiën. In 1703 werd deze school opgeheven en in 1704 weer hersteld. In 1705 werd Ds. Petrus Sinjeu er aan het hoofd van geplaatst, die tot aan zijn dood in 1728 met ijver zijn taak vervulde. In 1742 nam de Kamer van 17 het besluit, dat eenige leden uit het Seminarie tei opleiding naar Nederland zouden worden gezonden. In 1744 werd dit besluit ten uitvoer gelegd. De Mesties Johannes Jacobus Meyer studeerde te Leiden zoo goed, dat Prof. v. d. Honert hem noemde »een braaf, geliefd en deugdzaam alumnus der academie.* Als theologisch doctor en predikant keerde hij naar Ceylon terug. Hij kreeg eene betrekking aan het Seminarie te Colombo, waarvan hij in 1757 rector werd. \an 1762 tot 1772 was hij predikant der Ned. gemeente te Batavia. In 1773 keerde hij naar Europa terug, waar hij overleed. I11 1629 verscheen te Enkhuizen eene Maleische vertaling van Afattheiis en in 1638 van Markus, beide van de hand van Albert Cornelis Ruel. In 1646 vertaalde Justus Heurnius, die als predikant te Jacatra en Amboina was werkzaam geweest en na 1640 de gemeente te Wijk bij Duurstede bediende, Lucas en Johannes in het Maleisch en l.iter ook de Handelingen der Apostelen. Na zijnen dood in 1651 werd dit laatste boek niet de vertaling der vier Evangeliën uitgegeven. De Maleische vertaling van het geheele N. Testament, die in 1668 het licht zag, was van de hand van Daniël Brouerius, toen predikant te Geertruidenberg, maar die nog in 1668 als leeraar naar O.-Indië vetrok. Ten gevolge der herroeping van het edict van Nantes waren, naar men berekend, meer dan 200 Fransche leeraars in ons land gekomen. Velen hunner werden hier terstond geplaatst, maar zoowel dezen als anderen, die vooreerst geen gemeente konden vinden, genoten van landswege een jaarlijksch inkomen van 200 tot 400 gld. Ten opzichte der leer van die predikanten maakte men zich in ons land eenigszins bezorgd. Men was bevreesd, dat er aanhangers onder waren van Moïse Amyraud, hoogleeraar te Saumir en van Clayde Pajon, eerst hoogleeraar te Saumir, later predikant te Orleans. De Waalsche Synode te Rotterdam stelde daarom den 20 April 16S6 een artikel vasl, dat al de uit 1'rankrijk gevluchte predikanten moesten onderteekenen. Toch bleek dit niet voldoende te zijn. I11 1698 verscheen een nieuwe uitgave der 1-ransche psalmberijming van Valentin Conrart en in de (jeref. geloofsbelijdenis zoowel als in de Liturgische geschriften, die er achter stonden, had men Sociniaansche veranderingen gemaakt. De Waalsche Synode van 1700 waarschuwde dan ook ernstig tegen het gebruik van deze uitgave. Het mysticisme won in ons land meer veld. Zoo gaf Johannes Kswijler binnenvader van het burgerweeshuis te Hoorn een werkje uit, dat veel opgang maakte. De Voetianen, die het niet hem hielden, werden Eswijlers of Kswijleriaansche Voetianen genoemd. Petrus Poiret was pen Cartisiaansch wijsgeer, die meer prijs stelde op de leer der godzaligheid, dan op de geloofsleer. Hij geraakte in kennis met een mystieke Fransche vrouw, \ntoinette Bourignon, door wier invloed hi) de C arsesiaansche wijsbegeerte verzaakte en voortaan op eigen wijze a j een mystiek philosopheerde, gelijk blijkt uit een in 1687 van hem uitgekomen werk. De geschriften van Antoinette Bourignon verschenen in 1679, terwijl zij zelf in 1680 te Franeker overleed. Poiret stelde, dat het licht van God, dat in des menschen hart schijnt, het inwendige licht dus, uitnemender is en vertrouwbaarder, dan het licht der Goddelijke openbaring in de H. Schrift. Vele geleerden in ons land en Duitschland waren zijne gevoelens toegedaan. Over het algemeen leerden de mystieken, dat de menschen door de verdiensten van Christus de bekwaamheid hebben verworven, om door bespiegeling en gevoel te worden, wat men worden moet. Door die bespiegeling valt al het menschelijke weg en wordt het vernietigd ; alles is in den mensch Goddelijk geworden. Dit is de van de mystieken zoo hoog geroemde vernietiging. De ziel, dus van het menschelijke ontdaan, bemint God en zou hem blijven beminnen, ook zelfs, wanneer God haar ter hel verdoemde. Dit noemden de mystieken het »naakte geloof.» De mystieken lieten zich liever door hun gevoelig hart dan door hun gezond verstand leiden. I11 de H. Schrift meenden zij allerlei verborgenheden of mysteriën te zien, zelfs waar die volstrekt niet te vinden waren. In 1678 werd Jakob Verschoor, te Vlissingen geboren, te Leiden opgeleid door de classis Walcheren wegens onrechtzinnigheid als predikant afgezet. Hij trad nu in conventikelen op. het meest in het beroemde huis van Marnix te West-Souburg, waar hij vele Hervormden uit Vlissingen en Middelburg 0111 zich heen wist te vergaderen. Hij noemde zijne gemeente »de zuivere Gereformeerde kerkt en vertrouwde het ouderbestuur toe aan Theophylactus Van Schoor en Margaretha van Dijck. Verschoor was een Coccejaan en drong sterk aan op Schriftonderzoek. voorat van liet O. Testament. Hij achtte het noodzakelijk, dat elk lidmaat der gemeente den Bijbel in het oorspronkelijke las en de Hebreetiwsche taal grondig leerde kennen, om de gebrekkige vertalingen te kunnen ontberen. Zijn gemeente begreep dit ook en werd daarom de «Hebreeuwen genoemd. Deze Hebreeuwen werden niet alleen in Zeeland, maar ook in de provincie's I lolland en Utrecht gevonden. Den i Maart 1697 hielden op aandrang van den magistraat van Middelburg in het huis van Steven Voet, den Middelburgschen burgemeester, de beide Middelburgsche predikanten Nicolaas Schorer en Jacobus Fruijtier aan de eene en Jacob Verschoor met Margaretha van Dijck aan de andere zijde een twistgesprek van zeven uren, waarbij de laatsten geacht werden, liet pleit te hebben verloren. Dit gevoegd bij het overlijden van Verschoor in 1700 en de niet ongegronde beschuldiging, dat M. van Dijk in hare geschriften Sociniaansche gevoelens verdedigde, maakte, dat de Hebreeuwen langzamerhand allen invloed verloren. Ue magistraat van Middelburg zette M. van Dijk de stad uit en verbood het verkoopen liarer geschriften. Na veel omzwervens zette de vrouw zich eindelijk in 1719 te Rotterdam neder, waar zij zich bij de Remonstranten aansloot. De Hebreeuwen verklaarden in 1697 11a bovengenoemd twistgesprek, dat zij zich vereenigden met de leer, vervat in de drie formulieren van eenigheid, terwijl zij eene geloofsbelijdenis in het licht zonden, getiteld: »Het oprecht Gereformeerd gevoelen van de vervolgden door de Classis van Walcheren, waarin zij de stelling verkondigden : ► Een uitverkoren, geloovig en rechtvaardig kind van fïod kan door zijne zonden zic'i niet schuldig maken ter verdoemenis. - Zij beleden De uitverkorene is reeds gerechtvaardigd van eeuwigheid. Hij behoeft derhalve niet te bidden om vergeving der zonde, als die toch reeds van eeuwigheid vergund is. Het ware geloof bestaat in een volkomen overtuiging, dat men deel heeft aan die genadeweldaad. Allen derhalve, voor welke Christus gestorven is. mogen gezegd worden, als zonder zonde geboren te zijn Hieruit leidden zij af: een mensch, die niet overtuigd, ja verzekerd is van zijn zaligheid, naar waarheid geen lidmaat der Ned. 1 lerv. Kerk kan genoemd worden en iemand, die aan zijne zaligheid twijfelt, kan niet ten avondmaal gaan.« Een andere richting dan die der Hebreeuwen had zijn ontstaan te danken aan 1'ontiaan van Hattein, te Bergen-op-Zooni geboren en te Philipsland (classis Tholeti) predikant. Toen hij in 1683 door den Zeeuwschen kerkdijken Coetus van zijne bediening was ontzet, zocht hij zich bij de Hebreeuwen aan te sluiten, doch Verschoor wilde van Van Hattein niets weten. De laatste volgde nu liet voorbeeld van den eerste en begon in conventikelen te oefenen en mocht zich weldra in een talrijk gehoor verheugen. Zijn eigenlijk gevoelen wist hij voor het volk onder schoonklinkende redenen te verbergen. Alleen Jacob Hril, een catechiseermeester te Leiden en Marinus Booms, een schoenmaker te Midddelburg, waren in zijne lce< ingewijd. Van Hattem overleed in 1706. Hril was teeds voor hem overleden. Booms werd wegens wanbegrippen door den kerkeraad van Middelburg van zijn lidmaatschap der Ned. Herv. Kerk ontzet. Yun Hattem leerde : % C hristus heeft door zijnen dood ons bekend gemaakt, dat wij van God gerechtvaardigd zijn. Uit kracht van die rechtvaardiging kan niemand tegen Gods wil handelen en dien overtreden. De mensch is zoodanig, als hij behoort te zijn. Ilij kan zelfs gezegd worden, nooit eenige zonde bedreven te hebben. Al onze handelingen of daden zijn de daden van Gods Zoon. Het gebed is geen middel, waardoor men iets van God verkrijgt*, enz. Hoofdstelling van hem was: »de wil van God wordt niet volbracht door doen, maar door lijden, of niet dadelijk, maar lijdelijk. Door kleine volksboekjes heeft Jakob Bril de stellingen van Van Hattem gepopulariseerd. De verborgen wil van God werd er in op den voorgrond gesteld: De mensch heeft eenvoudig te trachten zich met berusting in te leven in Gods verborgen raad. Alles is, zooals het wezen moet, omdat het naar Gods verborgen wil is. Van Hattem naderde op drze wijze de pantheïstische richting van Spinoza, die het berouw buitensloot. HOOFDSTUK XLVIII. Pier re de Joncourt en vijnt tegenstanders. J. Fruitiers tSions worstelingen«. Ds, Mommers als bemiddelaar. Albert Sc buitens. Frederik van Leenhof. (Josuinus van Buitendijk. De Remonstrantsehe kweekschool te Amsterdam en vier Remonstrantsche hoo^leeraren. Zonder zijn naam op den titel te vermelden gaf 1'ierre de Joncourt, Waalsch predikant te 's-Gravenhage, in 1707 een geschrift in liet licht, waarin hij de Voetiaansche wijze van Schriftverklaren vinnig tegen de Coccejanen, die de Schrift typisch verklaarden en vergeestelijkten, verdedigde. Toen de Waalsche Synode te Goes, den 14 Mei 1707 vergaderd, vernam, dat De Joncourt de schrijver van het werkje was, riep zij hem ter verantwoording en schorschte hem den 25 April 170S in zijn ambt, tot tijd en wijle hij herroepen had. wat hij in betrekking tot de typen of voorbeelden uit het O. 1 estament, enz., had geschreven. De Joncourt herriep nu alles, waarmede hij de Waalsche Synode had geërgerd en mocht nu ongestoord zijne ambtsbediening weer waarnemen. Doch ook van een andere zijde werd De Joncourt aangevallen. Salomo Van Til, hoogleeraar te Leiden, Johannes d'Outrein, predikant te Dordrecht en Johannes Braunius, hoogleeraar te Groningen, traden in vlugschriften tegen hem op. Hulp kreeg De Joncourt in 1707 van Jacobus Fruitier, predikant te Rotterdam, die een Dankadres aan de heeren i \in lil en d'Out rein voor kunm schriften, enz., uitgaf. Nog vele brochures verschenen over deze kwestie, die wij echter hier niet zullen noemen. Dat de Voetiaansche en Coccejaansche geschillen nog lang niet bijgelegd waren, bleek, behalve door dezen strijd, ook in 17 12, toen men in de St. Pieterskerk te Leiden, met toestemming van den magistraat, aan één der pilaren een marmeren borstbeeld van Coccejus plaatste. Met recht protesteerden de Voetianen hiertegen en vroegen, waarom men een dergelijke eer niet aan een der Kerkhervormers had bewezen. In 1713 schreef ). Fruijtier: om deszelfs rustverstorende inhoud.» 'Ioch verscheen het kerkelijk goedgekeurd. De classis daagde hiervoor Fruytier ter verant woording. De Zuid-Hollandsche Synode ontnam hem in 1717 ',e' recht, om hare vergaderingen weder bij te wonen, zoolang hij geen berouw betoonde en blijken van onderwerping gaf. In 1724 betuigde Fruijtier zijn leedwezen over het gebeurde, zoodat de Synode de tucht over hem ophief. Hij had genoeg kwaad om zijne Sions worstelingen ondervonden. Men had hem »een beroerder Draels, een scheurmaker, een roervink, c enz., gescholden. In iemand, die zich I heophilus Zelotus noemde, had hij echter een verdediger gevonden. Deze schreef in 1715 Spiegel der hedendaagsehe 'voorbeelden en schaduwen, waarin hij de Coccejanen in de voorrede duchtig de les las. De Coccejanen vatten hierop weder vuur en het duurde tot 1719, eer deze pennestrijd was bijgelegd. Johannes Mauritius Mommers, predikant te Hemmen, een grijsaard van meer dan 80 jaren, die de Kerk nooit in rust had gekend, trachtte als bemiddelaar tusschen V oetianen en Coccejanen op te treden en schreef daarom in 1738 : Eubuluï, of goede raad, om de verschillende broederen, de zoogenaamde Voetianen en Coccejanen met elkander te bevredigen en de nog durende geschillen tusschen deze op eene bekwame wijze uit de scholen en de Kerk van Christus weg te nemen, aan alle oprechti liefhebbers van waarheid en vrede ter onderzoeking en beproeving voorgesteld. I11 dit werk had hij 86 »grondartikelen» uit de geschriften van Coccejus bijeenverzameld en vergeleek deze met de stellingen, door de Voetianen en andere Hervormde theologen verkondigd. Hij kwam tot de slotsom, dat er «tusschen de broeders Voetianen en Coccejanen in de leer zelve eigenlijk geen verschil was.« Het streven van Mommers werd later voortgezet door Henricus Ravestein, predikant te Zwolle, die in uitgaf: »Phtladelphia of kerkelijk vredescongres. Albert Schultens is in ons land de eerste geweest, die in betrekking tot de uitlegging van den grondtekst van het O. Testament de Hebreeuwsche taal vergeleek met de nauw verwante Arabische taal. Steeds zocht hij de Hebreeuwsche taal uit de Arabische te verklaren, doch hierdoor werden velen bevreesd, dat hij verklaringen zou geven, strijdig met de kerkleer. In 1737 verscheen van hem eene vertaling en verklaring van het boek Job. Driessen en T. 11. v. d. Honert traden nu tegen hem op en brachten hem onder het oog, dat de Hebreeuwsche taal de oudste en eerste is, die door de menschen is gesproken. Langzamerhand verloor de Aristotelische wijsbegeerte bij de Voetianen en de Cartesiaansche wijsbegeerte bij de Coccejanen haar invloed en kreeg eerst de eclectische philosoof Gottfried Willem Leibnitz en later Christiaan, baron van Wolf in ons land veel invloed. De philosophie van den rationalist Wolf werd hier verdedigd door den Groninger hoogleeraar Nicolaas Kngelhard, die daarom door den ijverigen Calvinist Driessen werd bestreden. Stadhouder Willem IV, als beschermheer der Franeker academie, benoemde in 1744 Samuel Koening tot hoogleeraar in de wijsbegeerte, enkel omdat hij Wolfiaan was. Door denzelfden vorst werd in 1747 te 1' raneker nog de leerling en vriend van Wolf, Hendrik Willem Berneau, tot professor in de philosophie aangesteld. In 1703 gaf Frederik van Leenhof, predikant te Zwolle, een Coccejaansch Cartesiaan, een werkje in het licht, getiteld : De hemel op aarde oj eene korte en klare beschrijving van de ware en standvastige blijdschap, zoo naar de rede als naar de 11. Schrift, voor allerlei sla.; van menschen en in allerlei voorvallen. Uitgaande van zijne grondstelling : »De ware godsdienst moet den mensch opleiden tot een rein genot van waar geluk en in het uitzicht op zulk genot tot ware en zuivere blijdschap,< trachtte hij de meening te weerleggen, dat godsvrucht in droefgeestigheid bestaat Hoewel, naar het titelblad meldde, het werk uitgegeven was «naar de kerkenorde dezer landen«, werd Leenhof toch beschuldigd van Spinozistische en Hattemistische dwalingen. Om zich te verdedigen, schreef Leenhof in 1704: De hemel op aarde, opgehelderd van de nevelen van misverstand en vooroordcelen, waarin hij verklaarde : »heiliglijk wil ik de formulieren van eenigheid, die van mij in oprechtheid onderteekend zijn, onderhouden, verwerpende al hetgeen er tegen strijdt, zooals ik tot den huldigen dag gedaan heb. Toch bleef Van den I lonert, predikant te Amsterdam, volharden, dat: De hemel op aarde Spinozistisch was, waarom Va» Leenhof aan dezen een kort antwoord, schreef. Om dit laatste geschrift werd hij door den kerkeraad van Zwolle ter verantwoording geroepen. Nogmaals verklaarde hij nu, dat liij alles, wat naar Spinozisme mocht zweemen, als gevaarlijk en verderfelijk verwierp. Liet de kerkeraad lieni nu met rust, de N. en Z. Hollandsche Synoden niet. Zij wisten hij de Staten van Holland en West-Friesland te bewerken, dat het verkoopen van Van Leenhofs geschriften verboden werd, terwijl de Overijselsche Synode in 1708 hem van zijn ambt ontzette. De magistraat en de kerkeraad van Zwolle kozen nu voor \ au Leenhof partij, doch werden daarom dooide Synode gecensureerd, welke censuur eerst in 1716 werd opgeheven. In 1710 verzocht Van Leenhof ontslag uit zijn ambt, dat hem dooiden magistraat met behoud van zijn salaris gegeven werd. Den 1 I-ebr. 171 1 verscheen zijne afscheidsrede,, waarin hij verklaarde, dat hij aan de «ware Gereformeerde leer« was getrouw gebleven. 1 lij overleed in 1712. Zijne aanhangers, tegen wie lang werd gewaakt, werden Leenhovistem genoemd. Wegens Hattemistische gevoelens werd den 25 Oct. 1711 . S. reiner, hoogleeraar te Harderwijk en J. T. Daverveld, predikant te l trecht, door tegenschriften ze poogden te weerleggen. Omstreeks 1630 begon men de Remonstranten in verschillende streken van ons land te dulden. Zoo hielden ze b. v. den ^ Sept 1630 te Amsterdam hun eerste godsdienstoefening in de nieuw gebouwde kerk op de Keizersgracht. I11 Juli 1628 hadden zij den Staten om vrijheid van godsdienstoefening verzocht en dezen hadden hen naar hunne respectieve magistraten verwezen. En hoewel de Staten later, op aanhouden der Z. Hollandsche Synode, op dit besluit terugkwamen, toch\erzekeide het mildere bestuur van I'rederik Hendrik den Remonstranten een groote mate van vrijheid. Vooral de Rotterdamsche regeering liet hunne vergaderingen oogluikend toe. Reeds in 1627 had de Rotterdamsche societeit het plan gevormd, een kweekschool te stichten ter opleiding harer predikanten. Eindelijk den 28 October 1634 werd de begeerde inrichting door Episcopius met eene rede geopend. \ an 1634 tot 1643 gaf Episcopius onderwijs aan de kweekschool. Eerst gal" hij echter zijne lessen in zijn eigen woning. Uit zijne lezingen voor de studenten is zijn onvoltooid werk ontstaan Institutiones tfnologtcar, dat na zijnen dood is uitgegeven. Vroeger stonden wij meer uitvoerig bij hem stil. Johaunes Uvttenbogaert, 87 jaren oud, kwam nog uit Den Haag, 0111 op Episcopius begrafenis tegenwoordig te zijn. 'l ot opvolger van Episcopius als hoogleeraar aan de Remonstrantsche kweekschool te Amsterdam werd benoemd Stephanus Curcellaeus of Etienne de Courcelles. 1 lij was in 1586 te (ieiieve geboren en bediende als predikant de Hervormde gemeenten te Fontainebleau, Amiens en \ itrey. Wegens zijne Remonstrantsche gevoelens werd hij afgezet. Nu begaf hij zich naar Amsterdam, waar hij in zijn onderhoud voorzag door h^t nazien der proeven van de beroemde drukkerij van johan Blaauw. -mi verhaalt van hem, dat hij eens aan het ziekbed van Eouise de Colligny, de weduwe van prins Willem 1. geroepen werd. Terwijl hij aan de eene zijde van het ledikant zat en eene Hervormde vorstin aan den anderen kant, kwam de kardinaal De Richelieu vanwege de koningin binnen. «Mevrouw,* zoo sprak deze de kranke toe, draag zorg voor uwe ziel, want er zitten twee duivels aan uwe zijde.» Als leerling van Be/.a en op diens voetspoor, was Curcellaeus in zijnen tijd de eenige beoefenaar van de tekstkritiek des N. Verbonds. Hij was een innig vriend van Descartes en een ijverig voorstander van diens theologie. Hij overleed in 1659. 1'hilippus van Eimborch werd in 1633 te Amsterdam geboren. Hij genoot eene wetenschappelijke opvoeding aan 't athenaeum zijner geboortestad en aan de Rotterdamsche kweekschool onder Curcellaeus. Zijne zucht tot onderzoek dreef hem naar Utrecht, om Voetius en andere contia-kemonstrantsche hoogleeraren te hooren. Als proponent nam hij in 1655 te Haarlem eenigen t ij cl den predikdienst waar en werd twee jaren later predikant bij de Remonstrantsche gemeente te Gouda. In 1667 vertrok hij als leeraar naar Amsterdam, om weldra als hoogleeraar aan de Remonstrantsche kweekschool op te treden. De bibliotheek der Remonstrantsche broederschap bezit nog een menigte zijner handschriften. I lij liet zijne kinderen niet doopen, vóór zij tot jaren van onderscheid gekomen waren. De beroemde wijsgeer Locke, 7 als predikant naar Bazel beroepen, gaf hij daar tevens privaat-onderwijs aan de academische jongelingschap. In 1730 werd hij evenwel waarschijnlijk om zijne onrechtzinnige gevoelens van zijn ambt ontzet. Nu nam hij de wijk naar het gastvrije Nederland en voegde zich te Amsterdam bij de Remonstrantsche broederschap, welke hem in 1/31 vergunde, in hare kweekschool onderwijs te geven Het Gebouw der Vrijk Universiteit te Amsterdam. Plaat III lAfti in de letteren en wijsbegeerte, doch zonder den titel van hoogleeraar. Op verlangen der broederschap keerde hij naar Bazel terug, om zich te rechtvaardigen. Hierin slaagde hij zoozeer, dat men hein er gedurende een jaar als Evangelieprediker liet optreden. In 't najaar van 1733 aanvaardde hij zijne vorige betrekking te Amsterdam en driejaren later werd li ij opvolger van den hoogleeraar Clericus. Zijn onderwijs bepaalde zich niet enkel tot de Classici alleen, want sedert 1743 gaf hij ook lessen over het N. Testament, later over 't Hebreeuwsch en voor een korten tiid in de theologie. In 1751 en 1752 verscheen van hem de critische uitgave van het N. Testament in het Grieksch in 2 dln. Men verweet hem, dat hij de plaatsen over de Godheid van Christus er in verdonkerd of ontzenuwd had. Hij overleed den 23 Maart 1754, zonder ooit getrouwd te zijn geweest. Wat wetenschappelijk streven betreft moeten de Remonstranten niet eere worden genoemd. Mannen als Episcopius, Curcellaeus, \ an Limborch, Clericus en Wettstein hadden een Europeesche vermaardheid en ook hunne opvolgers: Caltenburch, Van der Meersch, Wijttenbach en Van Hemert werden in de geleerde wereld met lof vermeld. Van den aanvang af wilden de Remonstranten het formeele beginsel der Hervorming, de erkenning der H. Schrift als eenige kenbron van geloof en wandel, handhaven. Hoewel zij zich aan 36, op zijn \erjaardag den bisschopszetel te Iperen. Deze mocht hij echter maai kort bekleeden. Niet meer dan anderhalf jaar was hij bezig geweest, om in Iperen een groot bisschoppelijk paleis te bouwen en te arbeiden aan zijn boek over Augustinus' leer, dat hij voltooid kreeg, of hij werd door eene pestziekte aangetast, waaraan hij 5 3 jaren oud, den 6 Mei 1638 bezweek. Stervend vermaakte hij zijnen afge\veikten Augustinus aan drie vrienden, opdat dezen dat geschrift mochten uitgeven. < >ns 1 rotestanten komt het vreemd en onbegrijpelijk voor, dat een man, die in Augustinus leer der genade de hoofdleer des evangelies zag en het dus 111 beginsel met de Hervormers eens was, tegen de Protestanten heeft kunnen ijveren en heeft kunnen sterven in volledige onderwerping aan Rome. \ oorzeker is veel te verklaren uit Augustinus' onzuiver kerkbegrip, Jansenius' boek verscheen in 1640 onder den titel: Augustinus, of leer van den heiligen Augustinus over de gezondheid, ziekte en genezing der menschelijke natuur tegen de Pelagianen en Marseillanen. Marseillanen zijn monniken van Marseille, die doorgaans «halve Pelagianen» worden genoemd. Het eerste deel van het geschrift, dat reeds 549 fijn gedrukte kolommen in folio bevat, is gewijd aan eene uiteenzetting en wederlegging der Pelagiaansche ketterij. Het tweede deel, dat bijna eens zoo groot is als het eerste, ontvouwt >de ware leer van den heiligen Augustinus over den toestand en de krachten der menschelijke natuur in den staat der rechtheid, na den val en in hare reinheid '« I let derde noggrootere deel ontwikkelt »de ware meening desdiepzinnigen leeraars over de hulp der genezende genade van Christus en over de voorbeschikking van menschen en engelen.* Vele hoogleeraars aan de Sarbonne te Parijs vonden veel smaak in het boek. Doch daar hij de Jezuiten er in had aangetast en hij in vijandschap had geleefd met kardinaal Richelieu, werd er te Rome bewerkt, dat 't werk in 1641 door de inquisiteurs verboden werd. En Paus Urbanus VIII verklaarde in 1642, dat het besmet was met de dwalingen van Michael Boyus, welke door twee pausen in de i6de eeuw reeds veroordeeld waren. Dit vonnis werd in 1644 door een nieuw decreet bevestigd. Geweldig was het opzien, toen het werk verscheen. Te vergeefs hadden de Je/.uiten de uitgave er van trachten te verhinderen. Dadelijk werd het nagedrukt, overal verspreid en besproken, aangeprezen en aangevallen, verdedigd en veroordeeld. Reeds in 1641 hielden de Jezuiten openlijke redetwisten tegen den Augustiniis en beschuldigden den schrijver van stellingen, te Rome veroordeeld, te hebben voorgedragen. De vrienden van Jansenius verdedigden hem. De paus het door de inquisitie zoowel het boek van Jansenius als de daartegen , . verbieden. Doch vruchteloos natuurlijk. gciionu. j- De Jezuiten bemerkten, dat de paus 111 1653 vijf stellingen in Jansenius' boek als kettersch veroordeelde en allen beval, dit doemvonnis te onderteekenen. Zelfs de nonnen van Port-Royal moesten dit doen, ofschoon zij het Latijnsche boek van Jansenius niet eens konden verstaan. Op hare weigering ondergingen zij vele kwellingen en plagerijen, ja vervolgingen. De Jansenisten werden in Frankrijk hevig vervolgd, vooral in 1713, toen de paus op aanstoken der Jezuiten de bulle Cnigcnttus gaf. waarin 101 stellingen van den Jansenist Quesnel werden veroordeeld. De Fransche Jansenisten vonden in ons land eene schuilplaats en veelaanhang en instemming bij de Nederlandsche Katholieken. Doch ook 111 Nederland moesten ze den haat der Jezuiten ondervinden. Hun hoofd was toen Petrus Codde, aartsbisschop van Utrecht doch die, daar de Staten-Generaal dezen titel niet duldden, aartsbisschop van Sebaste werd genoemd. In 1700 werd Codde vriendelijk uitgenoodigd, het jubelfeest in Rome te komen vieren. Hij deed dit, maar werd twee jaren vastgehouden en vond, toen hij terugkwam, het kerkbestuur in zijn aartsbisdom genoegzaam omgekeerd, zich en de kapittels van Utrecht en Haarlem van hunne rechten beroofd, en overal Jezuiten of aanhangers van Jezuiten in de pastorijen gedrongen. Desniettemin zocht hij te redden, wat nog te behouden was. En toen hij in 1710 gestorven was, koos ten laatste het Utrechtsche kapittel in 1723 een opvolger, die telkens weder tot op onzen tijd is vervangen, terwijl er „evens hem in 1742 een bisschop van Haarlem en in 1758 een van Deventer is benoemd. In 1725 verzocht de gezant van Venetic uit naam zijns meesters den Algemeenen Staten, om in het geschil tusschen de Jansenisten en den pauselijken stoel ten voordeele van den laatste te beslissen. Hij kree>> evenwel ten antwoord: 'Nooit zullen wij toestaan, dat het hof van Rome in onze Staten een onbepaalde macht oefene.« Op aandrang der predikanten wilden dan ook de Algemeene Staten niet dulden, dat de pauselijke bulle Unigcnitus door de Jezuiten aan iemand der R. Katholieken werd opgedrongen, terwijl zij in ons land ook geen pauselijken vicaris gedoogden. In 1737 werd door de algemeene Staten bepaald, dat Hervormde krijgsoversten, die Roomsch werden of met Roomsche vrouwen huwden, uit hun ambt zouden worden ontzet. In 1739 werd dit besluit uitgestrekt tot de politieke ambtenaars in de generaliteitslanden. HOOFDSTUK L. Di Labadit■ <« zijne volgelingen. De piëtistische richting in ons land wordt vertegenwoordigd door Jean de Labadie, die in 1619 te Bourges in Guienne geboren werd. Hij werd door de Jezuiten opgevoed, zonder evenwel lid hunner orde te worden. Ne Jezuiten dachten in hem, die zoo vurig van geest was en een wegslepende welsprekendheid bezat, een echten steunpilaar te vinden voor hunne orde. Hij las, behalve den Bijbel, vooral de werken van Augustinus, Bernhard, enz. Hoe beter hij de Jezuiten leerde kennen, zooveel te minder kon hij /.ich met hen vereenigen en na veel inwendigen strijd verbrak hij in 1639 de gemeenschap met hunne orde, een stap, die ons in een man als De Labadie, met die oprechtheid en dien gemoedelijken zin, niet bevreemdt, doch waarvan het gevolg was, dat zijne voormalige vrienden nu zijne bitterste vijanden werden. De onbewezen beschuldiging, dat hij zich in Frankrijk aan oneerbaarheid van gedrag zou hebben schuldig gemaakt, waarvoormen in 's mans leven geen grond kan vinden, is dan ook uit de pen van Roomsche geestelijken gevloeid. \u stelde hij zich met de Jansenisten in betrekking, hopende bij hen te zullen vinden, wat hij zocht. Hij toch wilde de Kerk tot hare apostolische reinheid en eenvoud teruggebracht zien. Zijne geschriften, die hervorming van tucht en vei betering van zeden bedoelden, in het Fransch in een krachtigen stijl geschreven, werden ook in ons land bekend en vonden er vele lezers vooral onder Yoetianen. Daar naar zijn inzien, nergens in de H. Schrift het kruis van Christus een altaar wordt genoemd, wilde hij de Fransche geloofsbelijdenis niet onderteekenen, omdat daarin de woorden voorkwamen: »Sur 1 autel de la Croix«, welke woorden z. i. een Roomsch denkbeeld behelsden. In Amiens verzamelde hij eene kleine gemeente van «opgewekten», predikte voor haar en vierde het Avondmaal onder beide gedaanten, brood en wijn, waaraan echter alleen de ware'Christenen mochten deelnemen. Dat prediken werd weldra verboden en hij keerde naar het zuiden terug, waar hij heftig door de Jezuiten vervolgd werd, zoodat hij vaak in levensgevaar verkeerde. Zoo kon hij zich te Toulouse niet anders redden, dan door zich in eene kist te verbergen. Hij besloot nu de Roomsche kerk vaarwel te zeggen, waartoe hij in 1650 te Montauban overging. De leeraar Garrissoles, voor wien hij zijne belijdenis aflegde, verklaarde niet te gelooven, dat er sedert Calvijn en de eerste Hervormers ooit zulk een man tot de Hervormde Kerk was overgegaan. Op eene reis naar Londen kwam De Labadie te Genève, waar men hem (1659) zijns ondanks tot buitengewoon leeraar aanstelde. Door zijne prediking van boete en bekeering veranderde in de reeds wereldschgezind geworden stad veel, zoodat de dagen van Calvijn schenen teruggekeerd. Scharen van toehoorders stroomden toe, zoovaak De Labadie den kansel betrad. De Labadie bleef tot aan zijn dood ongehuwd. In al zijne werkkringen was hij met vooibeeldelooze trouw werkzaam. Zijne plaats was in de woningen zijner gemeenteleden, aan ziek- en sterfbedden, in het midden van armen en ongelukkigen. In het jaar 1666 vereenigde zich te Utrecht een gezelschap van geleerde en vrome mannen, waarvan (jijsbert \ oetius de ziel en het middelpunt was. Behalve Lodensteyn en anderen was ook de broeder van de vermaarde Anna Maria Schurman tegenwoordig. Sprekende over den kwijnenden toestand der Vaderlandsche Keik, besloot men pogingen in het werk te stellen om de Labadie, dien \ an Schurman in Genève had leeren kennen en hoogachten en die ook aan Voetius niet onbekend was, voor de Nederlandsche Kerk te winnen. De gunstige gelegenheid bood zich daarvoor aan en men bewerkte, dat De Labadie te Middelburg beroepen werd, waar hij nog in 1606 zijne bediening aanvaardde. De Geneefsche predikanten getuigden van De Labadie, »dat hij aan de stichting der gemeente met beide handen gearbeid had, n. 1. niet gezonde leer en reinen wandel en een heerlijk voorbeeld van den ijver der godzaligheid, van liefde en oprechtheid had gegeven.» Te Middelburg predikte hij voor stampvolle kerken. Men beschouwde hem als een engel op aarde, rein in leer en leven. Altijd zweefde het De Labadie als zijn ideaal voor den geest, om de Christelijke Kerk naar het beeld der Apostolische te hervormen. Hij zag de wereld in de Kerk ingedrongen en wilde er haar uit verbannen. Daartoe moest eerst de leeraarsstand worden hervormd, dan de kern der natie, de burgerstand. Met groote kracht en met goed gevolg bestreed hij de heerschappij der verkeerdheden. Zijn voordracht was innemend en werkte meer op het gevoel, dan op het verstand der menschen. Vóór alle dingen drong hij op wedergeboorte aan en zoo velen door een reinen en gestrengen levenswandel blijken gaven van waarachtige bekeering en geloof, verzamelde hij in kleiner kringen om zich heen, 0111 met hen huiselijke godsdienstoefeningen («oefeningen der godzaligheid* genoemd) te houden, die veel deelneming en. ook elders, navolging vonden. Zonder het te bedoelen maakte echter de Labadie menigeen, ook onder de invloedrijkste mannen, van zich afkeerig. Hij bestreed in zijne leerredenen dikwijls de gevoelens van beroemde godgeleerden, wat dezen van hem, den vreemdeling, niet dulden konden. Zijn ambtgenoot Henri du Molin te Middelburg teekende hem dan ook met zwarte kool af als een uitvinder van nieuwigheden. Men zei, dat hij een verdediger was van het iooo-jarige rijk en dat hij de Fransche geloofsbelijdenis niet had willen onderteekenen. Hij was een hartstochtelijk man en daardoor dikwijls zeer onhandelbaar. I)e storm brak tegen hem los, toen hij een werkje van den Utrechtschen predikant Wotzogen, dat in 1668 door de \\ aalsche Synode te Naarden voor rechtzinnig was verklaard, voor zeer onrechtzinnig verklaarde. Weldra kwam hij in moeilijkheden niet de Synode, waarvan het gevolg was, dat hij en zijn boezemvriend Won in hunne bedieningen werden geschorst. De Labadie verbrak nu de gemeenschap niet de Kerk en vormde met zijne aanhangers eene afzonderlijke gemeente, welke hij 1111 besloot naar zijn ideaal in te richten en die hij den naam van Evangelische Kerk gaf. Hij had de scheuring niet bedoeld. Toen hij echter zag, dat hij de hervorming in de Kerk niet kon bewerken, besloot hij haar daarbuiten te beproeven. I11 Maart 1668 werd hij met den Waalschen kerkeraad, om zijn oordeel overliet werkje van Woizogen van zijne kerkelijke waardigheden ontzet. Groot was nu de onrust te Middelburg. Weldra ontstond er te Middelburg zelfs botsing tusschen de nieuwe gemeente en de gevestigde Kerk. De Labadie en Yvon werden uit de stad gebannen en togen, door vele aanhangers gevolgd, naar Veere. Toen echter de magistraat van Middelburg bij die van Veere er op aandrong, dat De Labadie ook van daar zou worden verbannen en er /elfs een burgeroorlog tusschen beide steden dreigde, toen gaf De Labadie een blijk van zelfverloochening. Hij verliet Veere vrijwillig en trok in 1669 met velen der zijnen naar Amsterdam, waar hij met hen een groot huis bewoonde en waar ook Anna Maria Schurman zich bij hem voegde. De gemeente van De Labadie verbond zich aan de symbolische en liturgische boeken der Xed. Herv. Kerk, maar »los van alle menschelijk gezag*. Toen De Labadie te Veere stond, gingen velen uit Middelburg naar Veere, om hem aldaar te hooien. Had hij Veere niet verlaten, dan ware zeer zeker een burgerkrijg tusschen deze steden ontstaan, daar de eerste stad zich wapende, 0111 hem uit Veere te verdrijven, en Veere zich versterkte, om den leeraar te behouden. Inmiddels deden drie zijner voortreffelijkste volgers, Won, Dulignon en Menuet veelvuldige bekeeringsreizen in en buiten Nederland en op vele plaatsen ontstonden gemeenten van l.abadisten. die echter niet groot waren, daar niemand als lid werd opgenomen, die nog de wereld liefhad en niet bereid was, om alles voor Christus op te offeren. Zijne zendelingen slaagden liet best in Middelburg, Utrechten s Gravenhage, alwaar gezelschappen werden opgericht. Doch de haat rustte niet en wist der regeering het besluit te ontlokken, waarbij het bijwonen van Labadie's godsdienstoefeningen aan allen, behalve aan zijne eigenlijke huisgenooten, die talrijk waren, verboden werd. Hierdoor werd voor de Labadistische gemeenten de mogelijkheid afgesneden, om zich verder uit te breiden. De Labadisten zochten nu elders een toevluchtsoord en vonden dit te Hervord in YVestfalen, in de abdy van de edele Paltische prinses Elizabeth, waarheen zij ten getale van 50 vertrokken, terwijl later nog anderen volgden. De raad en bevolking van Hervord was echter den Labadisten vijandig gezind, doch na den bevredigden uitslag van een opzettelijk onderzoek naar hun leer en leven, door den keurvorst ingesteld, werden zij door dezen tegen vijandelijkheden beschermd. Voetius had aanvankelijk de Labadie hoog geschat, doch beschouwde hem later als een scheurmaker en trad met openbare geschriften tegen hem in het krijt. De Labadie bleef Voetius geen antwoord schuldig. Te Hervord woonde de geheele gemeente in hetzelfde huis, met uitzondering van de drie jonkvrouwen van Sommelsdijk, die een eigene woning hadden. De Labadie ging voort door zijne prediking aan de opwekking van het geestelijk leven te arbeiden, waarbij soms de geestdrift de grenzen der gematigdheid overschreed, zoodat men eens, na het houden van eene liefdemaaltijd, van verrukking begon te huppelen en elkander te omhelzen. Dit was oorzaak, dat zij ook te Hervord niet meer door den keurvorst werden beschermd. Men voerde de gemeenschap van goederen in, begon Avondmaal te houden, waartoe men zich vroeger niet waardig achtte, en het huwelijk werd voor de heiligen wettig verklaard. De Labadie, Yvon en Dulignon traden dan ook in den echt. Wat het leerstellige betreft kwamen de Labadisten met de Ned. Herv. Kerk overeen, maar weken van haar af in hunne opvatting van het lichaam des Heeren. De Kerk moest, volgens hen, uit enkel wedergeborenen bestaan, die zich van de overigen moesten afzonderen. Daarom moesten eigenlijk de wedergeborenen alleen den doop ontvangen, hoewel de kinderdoop niet ongeoorloofd was. l)e Labadie maakte onderscheidtusschende exoterische of ruwe, zinnelijke en de acromatische of verhevene, (loddelijke dingen. De eerste waren, naar hij meende, in de 11. Schrift vervat, doch de laatste werden door God aan Zijne vrienden geopenbaard. \ erder leerde De Labadie: het verbond der genade was door God gesloten alleen met zulken, die naar zekere kenmerken, bestaande in bijzondere werkzaamheden en afwisselende gedachten, voor vromen mochten gehouden worden. De sacramenten strekten alleen, om het geloof der bondge- nooten te versterken, enz. Elk oogenblik moest de wedergeborene onder den invloed van G >ds Geest staan en handelen; daarom zijn alle dagen Gode gewijd en de Zondag niet heiliger dan elk andere dag. De Labadisten behooren dus tot de mystieken. HOOFDSTUK LI. Dc Labadisten. Anna Maria van Schttrman. Sa mm 1 Marcsius. Door velerlei moeilijkheden hiertoe gedrongen, verlieten de Labadisten in 1672 I lervord en vestigden zich te Altona, waar volle godsdienstvrijheid bestond. Hier scheen het lang nagejaagde ideaal bijna bereikt. De band der innigste broederliefde hechtte al de leden aaneen. »Christus heerscht onder ons" zeide De Labadie God wordt onder ons gekend, vereerd en verheerlijkt, — wat kunnen wij meer wenschen ? Nu kan ik rustig sterven." Werkelijk was ook zijn einde nabij. Met een hart vol van liefde tot zijnen Verlosser en met een gebed op de lippen ontsliep hij den 13 Febr. 1674. Van nu af stond l'eter Yvon, De I-abadies beste vriend, rustiger en scherpzinniger doch gestrenger dan hij, aan het hoofd der gemeente en deze nam nog steeds in voorspoed toe. In 1675 vestigden de Labadisten zich in Friesland, waar Cornelis Aarssen van Sommelsdijk, wiens drie zusters tot hunne gemeente behoorden, hun het slot Thetinga of Waltha bij Wieuvverd, niet ver van Leeuwarden, ten gebruike had afgestaan. Dit slot, door boomen omplant, geleek in de verte op een groot bosch. Het werd daarom door het volk Labadistcnbosch genoemd en de Labadisten schold men voor Boschlicdeti uit. De Labadistische gemeente was toen [62 zielen sterk, welk getal langzamerhand klom tot 300. ja tot 500. Zij oefende zelfs op de Ned. Hervormde Kerk een weldadigen invloed uit, zoodat zij de tegen haar bestaande vooroordeelen overwon en haar dezelfde rechten werden toegekend, welke de heerschende Kerk genoot. Een hinderpaal voor de uitbreiding der Labadistische gemeente was, dat, zoo men zich bij haar aansloot, men goed en have verkoopen moest en de daarvoor gemaakte gelden aan de gemeenschap moest afstaan. Ook was men verplicht de familiebanden te verbreken ; mannen moesten hunne vrouwen, vrouwen hunne mannen, kinderen hunne ouders, die niet bekeerd waren, verlaten, enz. Geheel moest men zich aan het hoofdbestuur onderwerpen. Koelman bestreed de Labadisten, maar werd, blijkens zijne geschriften, meer en meer door hunnen geest gedreven. Sommige Ned. Herv. predikanten ontveinsden hunne ingenomenheid met de Labadisten niet. hen zelfs van hen. Johannes I fase-naar. werd om deze reden afgezet, waarna hij zich openlijk bij dc Labadisten aansloot. Ie Wieuwerd ontviel dei Labadistische gemeente een harer schoonste sieraden, de beroemde Anna Maria Schurman. Witsius, Vitringa, de vader, en andere geleerden waren gewoon met lof van de Labadisten te spreken. Balthazar Colerus, predikant te Nijega en Elahuizen in Friesland, Petrus Ditte h;.ch te \t-ndorn in Oost-Friesland en ('opper, predikant te Duisburg, sloten zich bij de Labadisten aan. De beide laatsten hadden vrijwillig van hun ambt afstand gedaan, de eerste was door de Classis Sneek afgezet. Ook Willem Brakel, predikant te Leeuwarden, dacht er aanvankelijk ernstig over, tot de gemeente van De Labadie over te gaan, doch begreep later, dien stap niet te moeten doen. Kon de Labadistische gemeente op de Staatskerk slechts zijdelings invloed uitoefenen, zij zou het oog naar Suriname richten, om daar een vruchtbaar arbeidsveld te vinden. Van Sommelsdijk was toenmaals gouverneur dier kolonie en noodigde haar derwaarts. Zoo werd zij een zendingsgemeente, van alle afdeelingen der Protestantsche Kerk de eerste. Vijftig jaren later volgde de Broedergemeente haar voorbeeld, llasenaar nam de leiding van alles op zich. Ziekte, gebrek, oneenigheid, herhaalde aanvallen der boschnegers, teisterden de jeugdige volksplanting. Een schip met nieuwe kolonisten- en een rijke lading van wat zij het dringendst behoefden werden door Amerikaansche zeeroovers genomen; llasenaar stierf, Van Sommelsdijk werd vermoord, en de geheele onderneming liep te niet. Nog was de ijver niet gebroken en andermaal beproefde men eene volksplanting te vestigen, ditmaal te New-York. De nieuwe kolonie geraakte tot finantiëelen bloei, doch juist daardoor werd het eigenlijk hoofddoel uit het oog verloren: de bekeering der Heidenen. Ook in ons vaderland verliep de Labadistische Gemeente. De gemeenschap van goederen moest worden opgegeven en daar het bezit van het Walthaslot na den dood der jonkvrouwen van Sommelsdijk onzeker was, verklaarde Yvon in 1692, dat voortaan ieder weder eigendom mocht bezitten. Na Yvons dood in 1707 werd geen doop meer bediend, geen Avondmaal meer gevierd, de kerkelijke tucht bijkans niet meer uitgeoefend. Zoo kwijnde de gemeente weg, totdat in 1736 haar laatste leeraar, Coenraan Bosman, die te Wieuwerd was geboren, vertrok. Wij hebben reeds enkele keeren den naam genoemd van Anna Maria van Schurman. Wij willen thans bij deze beg. afde vrouw wat langer verwijlen. Zij was den 5 Nov. 1607 te Keulen uit Nederlandsche ouders, die 0111 des geloofs wille hun vaderland reeds ten tijde van Alva hadden verlaten, geboren. In 1610 ontstond er ook eene vervolging tegen de Hervormden in Keulen en nu namen hare ouders de wijk naar het Guliksche, waar ze tot 1615 vertoefden, toen ze zich te Utrecht vestigden. Al vroeg openbaarden zich in haar uitstekende geestvermogens. Hare papieren knipsels op 6 jarigen leeftijd verwekten ieders bewondering, gelijk hare vaardigheid in de schilder-, zang-, en speelkunst en het werken met de borduurnaald. Met weinig moeite leerde zij meestal zonder meesters het Fransch, Engelsch, Italiaansch, Latijn, Grieksch, I Iebreeuwsch, Chaldeeuwsch, Svrisch, Arabisch, Perzisch en Etiopisch. (>ok maakte /.ij I atijnsche, Fransche en Neder landsche verzen. Verder beoefende zij godgeleerdheid en wijsbegeerte, aardrijks-, sterre- en natuurkunde, enz. Haar weetlust kende geen grenzen, doch de wetenschap in Goddelijke zaken had bij' haar den voorrang. Blijkens hare geschriften bezat ze een grondige Bijbelstudie, een ongewone scherpzinnigheid in liet grammaticaal verklaren en ophelderen der H. Schrift, zoodat de beroemdste godgeleerden haar raadpleegden. In 1623 vertrok haar vader met zijn gezin naar Franeker, waar zijn zoon J. Godschalck in de geneeskunde studeerde en de vader zich als student in de wiskunde liet inschrijven, ofschoon het hem te doen was, om de lessen van den hoogleeraar in de theologie W. Amesius bij te wonen. Ken hevige ziekte rukte hem weldra weg. Op zijn sterfbed had hij zijne dochter vurig gebeden, niet te huwen ; en men weet, dat zij in deze haren vader gehoorzaam is geweest. Nadat de studiën van Godschalck waren voltooid, keerde men naar Utrecht terug. In 1636 bij de opening der hoogeschool liet ook Anna Maria zich in een deftigen Latijnschen zang hooren. Zij, die ander^ niet door hare talenten begeerde te schitteren, werd hierdoor nu meer onder de dichters en geleerden bekend. Vorsten en vorstinnen en buitenlandsche geleerden kwamen haar bezoeken en bewonderen. Gelukkig, dat al die wierook haar niet bedwelmde. Zij stond in vriendschapsbetrekking met Voetius, wiens disputatiën zij in het geheim bijwoonde ,en wiens Calvinistische gevoelens zij toegedaan was. Met hem achtte zij het openbaar en huiselijk bidden en vasten als een voornaam deel der godzaligheid. Na den dood van hare moeder nam zij niet slechts met bedrevenheid de huiselijke zorgen op zich, maar ook de verpleging van twee grijze tantes, die tien jaren bijna blind en bedlegerig waren. Zelfs ondernam zij, om de belangen dier moeien te bevorderen 111 1652 met haar broeder eene reis naar Keulen, waar zij drie jaren vertoefde. Hare betrekking tot Jean de Labadie, dien zij te l treclit had leeren kennen en tien dagen herbergde, bracht een geheele omwenteling in haar te weeg, zoodat zij hare vorige gehechtheid aan kunsten en wetenschappen versmaadde en openlijk alle geschrif- ten en lofdichten verwierp, die hare ijdelheid hadden gestreeld. In De I.abadie zag zij den man, die de diepste behoeften van haar godsdienstig gemoed bevredigde. Ondanks de waarschuwing van haar vriend Voetius reisde zij naar Middelburg, waar zij twee maanden lang alle openbare en huiselijke godsdienstoefeningen van De I.abadie bijwoonde en opgetogen van verrukking over 's mans godzaligen omgang, vergeleek zij zich bij I'aula, die aan de voeten van haren hoogvereerden Hyronimus nederzat, om de woorden des levens van hem op te vangen. Zij volgde De I.abadie buitenslands en zelfs op al diens zwerftochten en leidde als hij een bespiegelend leven. Den 4 Mei 1678 overleed zij te Wieuwerd in Friesland. Kvetials De I.abadie was ook Samuel Maresius, eigenlijk Desmarets geheeten, van Fransche afkomst. I11 1599 te Oiseniont in Picardie geboren, begon hij te Parijs zijne letteroefeningen. Vervolgens bestudeerde hij de wijsbegeerte en de theologie te Saumar, daarna te Genève en werd 1620 predikant te I.aon. llij kwam daar in twist met de K. Katholieke geestelijken wegens eenen brief aan eene juffrouw, die tot de R. K. Kerk was overgegaan. Men bedreigde zelfs zijn leven, waarom hij naar Falaise overgeplaatst werd. I11 1624 werd hij te Sedan als predikant en hoogleeraar in de theologie aangesteld. Voordat hij zich derwaarts begaf bezocht hij Holland en verwierf in 1625 te Leiden den graad van doctor in de theologie. Zijn verblijf te Sedan was niet van langen duur; in 1632 aanvaardde hij het leeraarsambt te Maastricht, om het eerlang te verwisselen met het hoogleeraars- en predikambt bij de Waalsche gemeente te 's Hertogenbosch. Hij wees in 164.' een beroep naar Franeker van de hand, doch aanvaardde twee jaren later het professoraat te Groningen, llij was een beslist Calvinist en voerde een heftigen strijd met Voetius, dien hij theologus paradocus« noemde, l ater verzoende hij zich niet Voetius, om te zamen Coccejus te bestrijden. Hij schreef een handboek voor dogmatiek, dat langen tijd aan de academies is gebruikt geworden. Hij was een ijverig tegenstander van Alting, Wittichius, De Groot, I.abadie, enz. Van de meer dan 100 werken, die van zijne hand het licht zagen, bestaat het grootste gedeelte uit twistschriften. HOOFDSTUK LII. De Stand der partijen na den Munstcrschen vrede in Nederland en Del t ' i ó 1 kruisgemeenten m lulg/e. Herroeping van het edict van Xantes. Toestand der Acti. Herv. Kerk tn het eerste stadhouderloos, tijdperk. 1 erwijl tic Hervorming in de Noordelijke Nederlanden gelijk was aan een krach tigen boom, die al dieper wortelen schoot, zijne takken uitbreidde en schoone vruchten droeg, werd zij in de Zuidelijke Nederlanden in haar opkomst gesmoord. Bekwamen bij den Munstcrschen vrede in 164S ce vorsten het recht, om over den godsdienst hunner onderdanen te beschikken, dat recht is in Belgié in den geest van Rome schandelijk misbruikt, maar in ons vaderland werd het. ofschoon er eene staatskerk bestond, volgens de beginselen der Hervorming met meer mildheid dan bij het vredesverdrag bepaald was. toegepast. Hier hadden de Roomschgezinden in den bloeitijd der repupliek, die in de Generaliteitslanden niet medegerekend, 300 en de Oud-Roomschen 51 huiskerken, doch in België werd den Hervormden het houden van gemeenschap pelijke godsdienstoefeningen geheel en onder bedreiging van strenge straffen verboden. In ons land hadden de R. Katholieken 400 en de Oud-Roomschen 74 priesters, maar in Belgr werden geen predikanten geduld en die het waagden, ze te herbergen, werden zwaar gestraft. I fier deelden de Roomschgezinden in de algemeene welvaart en veiligheid, terwijl in België de Hervormden werden bespied, vervolgd, van burgerschapsrechten beroofd en verbannen. In 1730 vaardigden de Staten van Holland en West-Friesland het volgende plakkaat uit. -Fr mogen geen andere priesters zijn, dan die geboren onderdanen van den Staat zijn. De priesters moeten verklaren, dat zij een afkeer hebben van de stelling: dat de paus de macht heejt, om de onderdanen te ontslaan van hunnen eed en plicht jegens hunne onroomsche onderdanen en dat /.ij geen geld of geldswaarde naar uitheemsche kloosters, kweekscholen of Kerken zouden zenden. De geestelijken mogen niet pauselijke bullen of eenige andere Kerkelijke bevelen bekendmaken, voor zij deze in het oorspronkelijke aan de gecommiteerde raden vertoond hebben. Zij mogen geen Kerkelijke bediening waarnemen, tenzij het hun door burgemeesters en baljuwen is toegestaan. Geordende priesters, monniken en Jezuiten mogen geenen dienst doen. Toch waren er in België nog enkele Protestantsche gemeenten. Zij vonden steun en troost bij Hervormde vreemdelingen, die zich in grooten getale te Antwerpen, Brugge, Ostende, enz. bevonden en de vrijheid van godsdienst genoten, welke den ingezetenen ontzegd was. I):it er onder die vreemdelingen ijverige en somwijlen heftige Protestanten waren, is te Ostende gebleken, waar erin 1O51 sommigen hunner de gewijde hostie wegnamen en daarvoor met hun leven moesten boeten. De Remonstranten werden in vele streken van ons land nog scherp in het oog gehouden. Den 30 Oct. 1650 werd te Kampen de Remonstrantsche leeraar G. Conerdingh gevangen gezet en tot een boete van 200 jrld. veroordeeld. Op aandringen van de I' rieschc s\ node schreven de Staten van Friesland den magistraat van Dokkum, dat de stad de Arminiaansche leeraars moest weren. De Remonstrantsche gemeente te Dokkum toch mocht geen vast leeraar hebben en werd daaioui uoui proponenten uit Holland bediend, die er gewoonlijk niet langer dan een half jaar vertoefden. De proponent, in 1662 er aanwezig, wist zijne gemeente ook buiten Dokkum uit te breiden en van daar het verbod der Friesche Staten. Nog lang na den vrede met Munster bleven de Hervormden in het zuiden met hunne geloofsbroeders in het Noorden gemeenschap houden en werden zij door hen ondersteund tot in de tweede helft der i.Se eeuw. De gemeente te Maria-Hoorebeke, die onafgebroken tot op den huidigen dag is blijven bestaan, kan daarvan getuigen. En de gemeente van Gent gaf nog in 1744 teekenen van leven, toen zij den advocaat Van der Smissen als ketter openlijk excommuniceerde. Onder de meer vrijzinnige regeering van keizerin Maria 1 heresia traden in België nog onderscheidene kruisgemeenten te voorschijn, zooals die te Maria-Hoorebeke, welke wij reeds noemden, te Ktampuis bij Doornik, in den omtrek van Mons en te Heerle. Niettegenstaande heftig verzet van de Universiteit te Leuven, volgens welker gevoelen »de verdraagzaamheid in godsdienst de wortel zou zijn van verschillen, van haat en oneindige twisten, voerde keizer Jozef II de godsdienstvrijheid in lïelgii: in en toen bleek het, dat ook nog in 1781 de kruisgemeente te Namen bestond. In Frankrijk regeerde de heerschzuchtige Lodewijk XIV'. Deze goddelooze vorst, met het bloed en de tranen van zoovele onschuldige slachtoffers op zijn geweten, zocht de wroeging van dat geweten tot zwijgen te brengen duor te trachten de Protestanten in zijn rijk uit te roeien. Terstond na den vrede van Nijmegen, in 1679, begon hij den Protestanten verscheidene hunner rechten te ontnemen; 300 hunner kerken werden gesloten en met geweld werden zij naar de Roomsche kerken gesleurd. Kinderen, zeven jaren oud, moesten het Protestantsche geloof afzweren, het ouderlijk huis verlaten en werden als Roomschenopgevoed ten koste der ouders. De ruiterij werd in de steden en dorpen gelegerd, om de inwoners met geweld tot de Roomsche Kerk terug te brengen. De gruwelen, door dit ruwe krijgs- volk gepleegd, heeten «dragonades . De Protestanten werden vervolgd en gedood; hunne predikanten werden naar de galeien verwezen, opgehangen en geradbraakt. De Gereformeerde ziekenhuizen werden gesloten en de kranken naar Roomsche hospitalen overgebracht. Zoo was men gekomen tot liet jaar 16S5, toen Lodewijk XIV' het Edict van Xantes, dat aan de Protestanten in Frankrijk vrije godsdienstoefening verleende, herriep. Nu werden de kerken vernietigd, de godsdienstoefeningen verboden, de predikanten verbannen, de scholen opgeheven en de kinderen in de Roomsche Kerk gedoopt en opgevoed. Stervend onderteekende i .e Teilier. de grijze kanselier van Frankrijk, iiet Godtergende bevelschrift met te zeggen: Nu laat gij, Heere, uwen dienstknecht gaan in vrede naar Uw woord*. Ons land werd een 1'ella voor de verdrukte Hugenooten. Reeds den 25 September 1681 hadden de Staten van Holland besloten, «.lat de Hugenooten in ons land gedurende twaalf jaren vrij zouden zijn van alle buitengewone landskisten en in 1688 stelden zij dezen vrij van de halve verponding der aangekochte of aan te koopen vaste goederen. In 1681 verleende Amsterdam den vervolgden het burgerrecht en ontsloeg hen van de verplichting, oni het gild te moeten winnen of eenige stadsbelasting te betalen. Voor de Fransche Hervormden werd te Amsterdam een nieuwe kerk getimmerd, terwijl de Waalschen de oude behielden. In 1712 werden deze twee groepen geheel met elkander vereenigd. Te Groningen werd voor de vervolgden een som van 24000 gld. bijeengebracht en dit voorbeeld werd overal gevolgd. Duizenden Hugenooten werden hier reeds in 1681 met de meeste hartelijkheid als geloofsgenooten en broeders ontvangen en een groot aantal dier vluchtelingen (met een Fransch woord Refugiés genoemd), zette zich hier neder. Te Amsterdam bouwde de Overheid 1000 woningen, om hen te huisvesten in dat gedeelte der stad, dat later den naam van Jordaan, naar het Fransche woord >Jardin«, d. i. tuin. bekwam. Aan ongeveer 200 predikanten werd een standplaats en een jaarlijksch inkomen verleend. Op verscheidene plaatsen van ons land richtte men Fransche gemeenten op en hare nakomelingen maken nog heden de Fransche of Waalsche Kerk uit. De Staten van Holland schoten 100.000 gld. voor tot onderstand van Fransche officieren, die hier hun toevluchtsoord gezocht hadden. Fransche gemeenten werden o. a. gesticht te Bommel, Hattem, Harderwijk, Harlingen en Sneek. Het Stadhouderloos bewind, dat duurde van 1650 1672, wasvoor de Hervormde Kerk een tijd van vernedering en verval. Die Kerk werd door de regenten, die meerendeeis Remonstrantse!) gezind waren, verdrukt. De vrijmoedigheid van predikanten en de liefde van dezen voor de prinsen van Oranje konden de regenten niet verdragen. De rechtzinnige leer werd dan ook door hen niet beschermd, evenmin als de Kerk ze zelve altijd handhaafde. Vele Predikanten begonnen, in plaats van voor de waarheid, voor eigen begrippen en opvattingen te ijveren. Zou kwamen ze bij de aristocratie in minachting. In wat achting zijn ze? Is er wel een edelman, ja een geacht burger, die zijn zoon laat studeeren om predikant te worden? Ja, het wordt voor een groot ongeluk, impariteit en schande gerekend, zoo een predikant een rijke dochter ten huwelijk neemt. Kn toch, men zou moeten bekennen, dat door de predikanten en de predikatiën het land is vrijgepreekt van het Spaansche juk.'' Hij resolutiën der Staten van Holland werd den predikanten verboden, zich inct staatszaken te bemoeien. Zoo werd in 1665 een predikant afgezet, omdat hij zich tegen het verbond met den afgodischen koning van Frankrijk uitgelaten had. Descartes en Spinoza hadden de wijsbegeerte een gevaarlijke richting gegeven. Hij resolutie der Staten van llolland werd echter in 1656 vermaand, »om de aanstootelijke stellingen van Descartes niet voort te zetten en de vrijheid van philosoplieeren, welke de Staten niet wilden wegnemen, niet te misbruiken." Evenwel schoot het wangeloof dieper wortelen, ook in de Kerk. (jeloof en godsvrucht, in de volkszeden nog openbaar, vermochten niet den voortgang van verflauwing en bederf, inzonderheid in de hoogere standen, te beletten. Navolging van Fransche manieren en ondeugden werd reeds als kenmerk van fijne beschaving in den gezelligen omgang van rijken en aanzienlijken algemeen. Vlijt en eerlijkheid, voor handelsvertrouwen onmisbaar, waren bij hen vooral, met geldzucht, overdaad en losheid van zeden somtijds vereenigd op eene wijs, waardoor de zuiverheid van het beginsel de/.er schoone eigenschappen twijfelachtig werd. HOOFDSTUK LUI. Onze hulp aan de Waldenzen. Zedelijke toestand van ons volk. Stadhouder Willem III. Toch waren er ook lichtpunten in het Stadhouderlooze tijdvak. In 1655 werden de Waldenzen door den hertog van Savoye, Karei Kmaauel II, hevig vervolgd. Kort na de bevestiging der aloude privilegiën, werd hun bevolen, urn óf binnen drie dagen het land te ruimen met bedreiging van doodstraf en verbeurdverklaring der goederen, of tot de K. Katholieke Kerk weder te keeren. Vele Waldenzen zochten hun heil in de vlucht. Den 18 April 1^55 rukte een leger van 15000 man de valleien in, dat door brandstichting en moord alles zocht te verdelgen. Vrouwen, grijsaards en kinderen werden onder de uitgezochtste folteringen gedood. \ elen hunner werden van de rotsen geworpen, in stukken gehakt of in heetgestookte ovens gelegd. De woestelingen verpletterden en verscheurden zelfs zuigelingen. De Staten-Generaal vaardigden nu een afgezant naar den hertog af, om dezen hunne verontwaardiging over deze gruwelen te betuigen. In September werd er in ons land een officieelen vast- en bededag voor de verdrukten gehouden en allerwegen voor dezen gecollecteerd. Gelukkig bracht de tusschenkomst der IV,»testantsche mogendheden eenige verademing te weeg voor de arme Waldenzen. I )rie honderd hunner werden bereidwillig uit Amsterdam naar Nieuw-Nederland overgebracht. In 1661 schonken de Staten-Generaal 75000 gld. aan Genève, opdat deze stad zich kon versterken tegenover hare Roomsche naburen. Vreemde invloed werkte op ons land verderfelijk. Het Franse!» was de taal der hoogere standen en der staatslieden. De meeste edelen, officieren en vermogende kooplieden waren mislukte copieën van een slecht origineel. Men achtte de opvoeding van rijke jongelieden niet voltooid, indien ze niet het buitenland, vooral Engeland en Frankrijk hadden bezocht. Karei II. koning van Engeland, die in 1660 in ons l.md luisterrijk onthaald werd, betuigde nergens zulke prachtige gastmalen bijgewoond te hebben als hier in Nederland. «Geen koopmanschappen te groot, geen bruiloften te breed, geen huizen en huisraad te kostelijk, geen kleeren te opzichtig, geen fatsoenen te vreemd en te nieuw, geen neringen te ergerlijk, of het kan al onder de Christenen worden geduld." I)e uitspattingen der weelde moesten door wetten worden beperkt. Landverraad zelfs was in het oog der winzucht een eeilijk bedrijf, b. v. liet voeren van krijgsbehoeften naar den vijand en het heulen met vreemde gezanten, van wie men geld ontving, of, wat hetzelfde was, portretten, rijk met edelgesteenten omzet. Toch was er nog godsvrucht in veler handel en wandel. Door bijna iedereen, zelfs bij zeer beperkte inkomsten, werd jaarlijks iets opgelegd. Dit maakte liet dragen van ongewone lasten licht. Eenvoudigheid, goede trouw, arbeidzaamheid, matigheid en spaarzaamheid waren nog altijd nationaal. De republiek heeft in het stadhouderlooze tijdperk aan den bekwamen raadpensionaris van Holland, Jolian de Witt. veel te danken gehad. De Jezuiten met hunne vervolgzieke Roomsche en wereldschgezinde beginselen en hunne zedelijkheid verwoestende moraal waren veelvermogend op de Roomsche vorsten en hadden reeds sedert lang Lodewijk XIV en de Shunts in Engeland bewerkt. Ook en niet 111 in dei aan hun invloed is liet toe te schrijven, dat Engeland, Frankrijk, Munster 13 en Keulen in 1672 ons te zamen den oorlog verklaarden. Alles was aan de zijde der vijanden ten aanval gereed, terwijl onzerzijds ter verdediging alles onvoorbereid was. Spoedig werd de republiek door de talrijke belagers bijkans geheel overheerd. Nauwelijks kon men verwachten, dat zij, die onlangs de machtigste koningen getrotseerd had, van de genade der geweldenaars een zweem van zelfstandigheid zou verwerven. De dierbaarste belangen der Christenheid stonden op het spel. Niet alleen liepen de vrijheden der volken gevaar, maar ook de gewetensvrijheid en het aanzijn der Kerk, want door de wapenen der Franschen werd de weg ter uitbreiding van Koomschen mvioed gebaand. Indien Lodewijk mocht overwinnen, kon men hier niet anders verwachten, dan dat de openbare godsdienstoefening der Roomsche Kerk werd hersteld. Onder deze omstandigheden werd de prins van Oranje, Willem III, eerst tot kapitein-generaal aangesteld, den 25 1'ebr. 1672 en later tot Stadhouder van Holland en andere gewesten. De prins was tenger en zwak, slechts 22 jaar oud, maar volkomen berekend voor zijn taak. Dertig jaren heeft hij de republiek tegen Lodewijk XIV beschermd. Toen hij het stadhouderschap aanvaardde, scheen ons land een weerlooze buit van talrijke vijanden; toen hij in 1702 overleed, waren de kansen nagenoeg gelijk en waren de maatregelen reeds genomen, door welke, na zijn afsterven, het Fransch geweld aan banden gelegd is. De jeugdige stadhouder wordt ons aldus beschreven: »lireed voorhoofd, een uiterlijk, deftig en vol waardigheid; levendig en doordringend oog. Doorgaans ernstig; vroolijk, niet dan in klein gezelschap; sprak weinig, langzaam, kortaf en droog, maar dat zwakke, ziekelijke lichaam scheen te midden van strijd en doodsgevaar een ongekende sterkte en veerkracht te verkrijgen en de stroefheid van zijn voorkomen maakte dan plaats voor de hoogste geestdrift. Geheugen verbazend, zijne opvoeding verwaarloosd. . . . Geen liefhebber van tegenspraak, ofschoon hij van vleitaal en van den omslag der openbare eerbewijzen een afkeer had Weinigen hebben, onder een koel en phleg- matiek voorkomen heviger gemoedsbewegingen gekend ; «vuur was er onder dat ijs." l )pgewondenheid en neerslachtigheid waren hem evenzeer vreemd. .... Van Godverzaking en lastering had hij een afschuw; vijand van alle profaniteit en van al, wat er naar smaakt. De openlijke godsdienstoefening woonde hij met voorbeeldige aandacht bij ; alleen in de weekpredikatiën kwam hij niet veel. Hij het binnenrijden der veroverde vesting Grave vroeg hij aan den hofprediker naast hem, of hij zoo aanstonds een dankrede zou kunnen doen ; op het bevestigend antwoord hervatte hij : >I.aat ons dan voort in de Kerk gaan en allereerst God danken"; zoo gezegd, zoo gedaan. Ilij verzuimde liet gebed en de lezing der H. Schrift niet: zeer gehecht aan de leer der Hervormde Kerk, vond hij voorzienigheid zonder vooi beschikking ongerijmd. Onder Gods zegen de weldoener en redder der republiek, van Engeland, van Europa.'" I Iet verval van beginselen en zeden werd door de rampen van 1672 eenigermate gestuit. Willem 111 handhaafde de zelfstandigheid «lor Hervormde Kerk tegenover de willekeur der stedelijke regenten. Hij maakte aan de verdrukking der Voetianen, die de Presbyteriaansche < igenaaidigheid der Kerk wilden bewaren, een einde, terwiil de rechtzinnigheid 111 de leer tegen velerlei afwijking door uitnemende godgeleerden werd verdedigd. De oorlog tegen Frankrijk belette evenwel niet, dat Frankrijk door taal, zeden en letterkunde telkens meer invloed in ons land verkreeg. I>e vestiging der Réfugiés, waarvan wij reeds spraken, waaronder mannen van fijne beschaving en uitgebreide kennis waren, heeft daartoe krachtig mede gewerkt. Evenwel had de overkomst dier Fransche Hervormden, wier geloof in zelfopoffering was gebleken, over het algemeen een gunstigen invloed ter verlevendiging van christelijken zin. De wetenschappen bloeiden, doch de ontwikkeling der natie wat dichtkunde en proza betreft, ging door het overnemen en navolgen van vreemde denkbeelden en voorstellingen bijna te niet. En ook de zaden van volksverbastering begonnen wortelen te schieten en het ontbrak niet aan verontrustende verschijnselen van ongeloof en twijfel. HOOFDSTUK IJV. Jodocus van l.odensteyn. Willem Sluit,,. Johanncs Vollenhove. Naast Camphuisen verdient in de rij onzer Vaderlandsche liederendichters de naam van Jodocus van Lodensteyn met eere genoemd te worden. Den 16 Febr. 1^20 werd hij te Delft geboren uit het oud adellijk geslacht der graven Van der Marck. In Delft bekleedde zijn vader het ambt van burgemeester. Jodocus legde zich toe op de theologische wetenschappen te Utrecht onder Voetius, wiens geestesrichting geheel de zijne werd. Twee jaren lang was hij daarna te Franeker leerling en huisgenoot van Coccejus. In 1644 werd hij predikant te Zoetermeer, vervolgens te Sluis in Vlaanderen en laatstelijk te Utrecht. In Utrecht was het, dat hij zijne meeste stichtelijke liederen en andere gedichten vervaardigde (zijne Uitspan utnge/i), waarvan in 1752 de dertiende druk verscheen. Hier was het, dal hij in den trant van Speners collegia piétatis, zijne godvruchtige bijeenkomsten, ook voor de opleiding van toekomstige Evangeliedienaars bestemd, en zangvereenigingen hield. Voor de studenten hield hij bovendien lezingen over de practicale godgeleerdheid. De strijdvragen der theologie werden steeds door hem vermeden. 1 lij schreef met het oog op de behoeften der gemeente stichtelijke liedereu, die met graagte werden ontvangen en ten allen tijde door velen zijn gezongen. De belangrijkste bundel zag in 1676 liet licht en was voor gezelschappen van geloovigen bestemd. Na liet zingen der liederen kon een ieder spreken, • t geen de II. Godheid in 't zingen hem door den Geest doen gevoelen heeft." Slechts ééns trad Lodensteyn in het strijdperk, de meening van Voetins over den sabbat verdedigende tegen Coccejus. Tot zijn dood toe bleef li ij ongehuwd. Lodensteyn was diep van het onvoldoende der Kerkhervorming doordrongen en betreurde het, dat zoovelen meer prijs stelden op zuiverheid der leer, dan op een leven der godzaligheid. In de berisping dier gebreken en de beoordeeling van den toestand der Kerk ging hij in de laatste jaren zijns levens zoover, dat hij zelfs standvastig weigerde, het Avondmaal te bedienen, uit vrees van het aan naam-Christenen of onwaardigen uit te reiken, i') Hij schreef vele werken. Zijne denkwijze is 't meest kenbaar uit zijn werk: Beschouwing van Siou of opmerkingen van den tegenwoordigen toestand van 't (ureformeerde Christenvolk, na zijnen dood in lójS te Utrecht uitgegeven. Het meest bekend zijn zijne Uitspanningen en stichtelijke gezangen en waaruit ook vier liederen zijn overgenomen in de Evang. Gezangen der Ned. llerv. Kerk, n.1. Gezang 21 : »Heilig, heerlijk Opperwezen, die het groot heelal gebiedtt ; Gezang 43: Hoog, omhoog, het hart naar boven, hier beneden is het niet' ; Gezang 62: Heilige Jezus! mij ten leven, ter heiligmaking mij gegeven! en Gezang 68: «Zalig, zalig, niets te wezen, in ons eigen oog voor God! Dit laatste lied, evenals liet 21e Gezang erlangt voor ons gevoel eene verhoogde waarde en beteekenis, wanneer wij weten of ons herinneren dat Lodensteyn, reeds onder den druk der tijden nedergebogen, op den 2S December 1673 en den 4 Jan. 1674 deze in gevangenschap, ver van magen en vrienden, vervaardigd heeft. I11 1673 toch was Utrecht in handen der Eranschen gevallen. Op den avond van den 6 November 1673 werd Lodensteyn met nog eenige andere aanzienlijke en achtbare ingezetenen bij den Franschen gouverneur ontboden. De veroveraars hadden van de stad Utrecht eene som van 500.000 gld. als brandschatting gevorderd. Slechts de helft dier som was bijeengebracht en nu werd Lodensteyn en zijnen lotgenooten aangezegd, dat zij als li) Uit deze willekeurige, onkerkelijke, individualistische handelwijze Mijkl, dat Lodensteyn reedi afweek van d^ oorspronkelijke Gereformeeide beginselen, Dit hangt sam«*n hiermede, dat bij hem de ie»;htvaardigmaking te zeer op den achtergrond treedt bij de heiligmaking. (Men vergelijke de noot op blz. 175 en op bh 2071, wat tot ■>< heuring der Kerk leidt. gijzelaars in gevangenschap zouden moeten verkeeren, totdat de stad aan den eisch der geweldenaars had voldaan. Werkelijk werd I.odensteyn onder eene bedekking van 300 ruiters naar liet fort in Cleefsland overgebracht, waar hij langer dan twee maanden gevangen bleef en ook de bovengenoemde gezangen dichtte. I.odensteyn's gedichtje Kinderlijk, den Ileere Hendricus Saldcntis toegezonden, wordt door sommigen als een kunstjuweel geroemd en waarvan wij enkele verzen meededen : Hendrikjcs Uit den hoogen Zoete blikjes, Slaat hij de oogen I lartestrikjes, Onbedrogen Hadden 't hart Naar beneên, Van den vader En vol wonder En (kon 't nader r) Ziet hij onder, Van de moeder zóó verward. Al dit tranendals geween. Dat zij stonden Vrouwe! zeit hij, Vastgebonden Man, wat schreit gij ? Aan de vonden Waarom beidt gij Van zijn oog; Niet den tijd, Met ontglipte Dat gij na de Met ontslipte Levenspade t Zieltje en hief zich naar omhoog. Hier in ruste bij mij zijt ? Om de rijen Maar mijne oogen, Te geleyen, Die nu 't hoogen Die hem 't schreien Zien, gedoogen Van dit dal 't Laag niet meer. Haast ontleeren, Zegt dan tot mij: En vereeren Blijf daar, tot wij .Met hem zullen t eeuwig Al. Komen, maar kom gij niet weer. I11 zijne liederen zoowel als in zijne overige gedichten vindt men vele mystieke denkbeelden, zoodat men Lodensteyn zelfs van pantheïstische neigingen heeft beschuldigd. Toch ademen zijne liederen een geest van gemoedelijke godsvrucht en bezitten veel gevoel en vernuft. Zijn Hertsterkte in Jehova is voorzeker van mysticisme niet vrij te pleiten, evenmin als van pantheïsme. (Men /ie Ypery en Dermout: Geseh. der Ned. Hen'. Kerk. Aaut. 63 van deel 3). Hier en daar dragen zijne liederen met recht den naam van meditatie, terwijl enkele samenspraken zijn, b. v. die tusschen Rernhardus en Robertus over de Begeerlijkheden des vleesches door den geest 't onder gebracht, of tusschen Jezus en Zijn Bruid, tusschen Kmanuel en Sulamith. Op het II. Avondmaal dichtte hij het volgende lied : »'t Is (zei Gods Rode) een onwaardeerlijke spijze. Die Jezus in Zijn Heilmaal aan Zijn kind'ren geeft, Die zieken ophelpt (die ook dooden doet verrijzen En adem geeftj maar hier verkwikking aan al wat leeft. 1 loe kan dat zijn? (zei 1 homas), wat ik riek of proeve, Of hoor, of zie, of voel, zulk groots en merk ik niet. Gij zult (zei Gode's knecht) noch reuk, noch smaak behoeven, Daarom is 't (Thomas) groot, omdat gij 't niet en ziet. 't Is (zei Hij) 't Heil niet, maar 't is der genade zegel. 't Is zoo: (was 't antwoord) meer dat zegel waar en wis. Wat blind u d'oogen voor den onfeiibaren regel? Daar is de ware zaak, daar 't ware zegel is. Lodensteyn verzekerde: »'t Gaat weer tot dien Oceaan, Daar het eertijds kwam vandaan. Wis, mijn heil is niet gelegen In dat mij iets goeds geschiedt: Maar dat ik de goedheid zegen, Als den Heer het al geniet. Hoogsteenvoudig in zijn wijze van leven, kon hij behoeftigen en noodlijdenden naar behooren bijstaan. Niet ter wille van de leer der godzaligheid, maar ter wille van de godzaligheid zelve sprak hij zijn opbouwend woord. Na 15 jaren de gemeente van Utrecht bediend te hebben, overleed hij in 1677. Een weinig jonger dan Lodensteyn was de dichter Willem Sluiter. Den 22 Maart 1627 werd hij te Deventer geboren. Zijn vader• Tileman Sluiter was bierbrouwer en korenkooper. Willems lust in letteroefeningen deed zijne ouders besluiten, hem tot predikant te laten studeeren. Te dien einde bezocht hij te Zutphen of Deventer de Latijnsche scholen en legde zich te Utrecht voornamelijk onder den beroemden Voetius op de godgeleerdheid toe. I11 1650 tot proponent bevorderd, zag hij zich twee jaren later door den graaf van Limburg Styrum, als heer der heerlijkheid Borculoo, tot predikant te Eibergen aangesteld. Hier ging li ij het eerste jaar in den kost, betrok daarna met twee zijner zusters de pastorie en nadat dezen getrouwd waren, behielp hij zich met eene huishoudster, totdat hij in 1662 te Borculoo in het huwelijk trad niet Margaretha Sibilla Hoornaert. Niet langer dan twee jaren mocht Sluiter zich in haar bezit verheugen. Stil en eenzaam was thans wederom zijn leven, terwijl hij de zorg voor zijne twee kinderen aan zijne schoonmoeder toevertrouwde, en zijn tijd aan ambtsbezigheden en dichtoefeningen besteedde. Uit vrees voor de Munstersche benden van den beruchte» Christoffel Bernhard van Galen (in den Achterhoek 11 og bekend onder den naam van Baaitje van (n'uleii). die in Oct. 1665 in ons land vielen en schandelijk huis hielden, nam Sluiter, 11a zijn have en goed zooveel mogelijk in veiligheid gebracht te hebben, de wijk naar ()verijsel en Holland. Den 5 Mei 1666 naar zijne gemeente wedergekeerd, begon hij nog meer dan vroeger een eenzaam leven te lijden, daar hij slechts bij dag eene vrouw bij hem in huis nam, 0111 het hoogst noodige huiswerk te verrichten. Hoogst naief en eenvoudig beschreef hij deze levenswijze in zijn : Eenzaam huis cmvinterhveu. Drie jaren hield hij dit leven vol. huurde in 1669 weder eene dienstmaagd en had nu en dan zijne kinderen bij zich. Het noodlottige jaar 1672, toen de Munstersche en Fransche krijgsmacht ons land teisterden, noodzaakte Sluiter andermaal de vlucht te nemen, eerst naar Zutphen, vervolgens naar Alkmaar, terwijl hij later te Deventer gedurende een half jaar den predikdienst waarnam. Met goedvinden der Eiberger gemeente nam hij in 1673 het beroep naar Kouveen aan, waar hij slechts korten tijd werkzaam was, 1 lij stierf te Zwolle en werd aldaar in de Groote Kerk begraven. Met onderscheidene dichters, zooals Vollenhove, J. de Dekker, Lodensteyn, II. Sweerts en ook met den Remonstrantschen G. Brandt stond hij in vriendschapsbetrekking. Zijne dichttrant is hoogst eenvoudig, leerzaam en stichtelijk. Zijne werken genoten in de graafschap Zutphen weleer die hoogachting, welke vader Cats elders teil deel viel. Vele godvruchtigen hadden sommige zijner geestelijke liederkens 111 hoofd en hart geprent. Een zijner liederen is opgenomen in den bundel onzer Evang. Gezangen en wel gezang 190, waar Sluiter zingt: Hoe hijgt ons 't hart, om van dit vleesch ontbonden, Ontbonden van de lasten onzer zonden, In vrije lucht in 't Vaderland daar boven, God voor Zijn troon te aanbidden en te loven : Geen wachter, die bij nacht Met meer verlangen smacht N'aar 't licht, eer 't aan komt breken : Geen moe gevloden hert Dat ooit met grooter sniert Verlangt naar waterbeken." Sluiter had eene meer dan gewone gemakkelijkheid en vloeiendheid in den versbouw verkregen, zijne rijmen vlieten even als de vriendelijke Herkei, die langs zijne landelijke woning vloeide, effen daarheen, en zelden wordt men eene rimpeling, veel minder een sterke opbruising in den stroom zijner gedachten en gewaarwordingen gewaar. Wij kunnen daarom op hem den eenigszins bronimenden lof niet toepasselijk achten, die hem door zijn vriend Vollenhove bij de uitgave dezer gezangen werd toegezwaaid : »Men zwijg van Orpheus kunst voortaan : Een ondier en een hart van steen Met zang te temmen, week te kaeên, Is Sluiters werk en niemand anders." Met rijker en gelukkiger aanleg, die aan het oog van Vondel niet ontging, was Johannes Vollenhove begaafd, die denzelfden naam droeg als het stadje, waarin hij den 2 Juni 1632 het levenslicht aanschouwde. Na voltooide godgeleerde studiën werd hij in 165 1 predikant te Vledder in Drente, daarna te Zwolle en in 1665 te 's Hage. De laatste helft van 1674 bracht hij te Londen door als gezantschapspredikant, bij welke gelegenheid men hem te Oxford met de doctorale waardigheid in de theologie vereerde. Hij wordt voor een der welsprekendste leeraren van zijne eeuw gehouden. Zijn 14 leerredenen onder den titel : De heerlijkheid tin' rechtvaardigen, in 1696 uitgegeven, zijn doorgaans in een zuiveren, levendigen stijl gesteld, ofschoon er ook plaatsen in voorkomen, die van valsch vernuft en wansmaak getuigen. Zij prijzen zich evenwel aan door nauwkeurigheid en grondige wetenschap. Met niet minderen roem prijkt hij in de rij onzer dichters. Men heeft slechts zijnen Kruistriomf te lezen, om stoute en krachtige tafereelen te ontmoeten, die tevens zoo sterk tot het gevoel spreken, als tic behandeling van het verheven onderwerp meebrengt. Dit schoone dichtstuk is eerst afzonderlijk uitgegeven, daarna geplaatst aan het het hoofd zijner Poëzie, in 1686 te Amsterdam gedrukt, terwijl het nog later door de zorg van Jac. Sptx eenigszins veranderd met zijne Gezangen in 1750 te \s Hage het licht zag. Medenbach Hakker Wakker vertaalde het in sierlijke Latijnsche verzen. Zelfs nog in de 19e eeuw achtte W. Geysbeek het eene afzonderlijke sierlijke uitgave waardig. Ook is een onzer Evang. Gezangen (Gez. 125) er, door Engelberts en Scharp gewijzigd, uit overgenomen en uit zijne Gezangen het Ó4e en 133e. Vele andere stukken over verschillende onderwerpen, o.a. over den griavzamen brand in 1660 te Londen, 0/< den gruzvzamen nacht in Dcc. 1660, zijn krach- tig geschetst, ofschoon men hem, zooals de meeste dichters van zijn tijd, niet kan vrijspreken van zekere gerektheid en gekunsteldheid, die hij het kernachtige en frissche onzer vroegere dichters afsteken. Yollenhove had een verdraagzaam en vredelievend karakter en stond o.a. in vriendschap en briefwisseling met den Remonstrantschen predikant G. Brandt. Twee malen is hij gehuwd geweest, eerst met (iezina Hake en daarna met Catharina Rozeboom. weduwe Goethals, die hem waarschijnlijk overleefde. 11ij overleed den 14 Maart 1708. Als een proeve zijner dichtgave geven wij slechts de volgende regelen uit het van hem afkomstige 125e Gezang: >Rechtvaardigheid hield aan om straf, Genade dong 0111 vrijgeleide, Hier trad Gods wijsheid tusschenbeide, Die ze allebei voldoening gaf.- HOOFDSTUK LV. Jan Luiken. Johan George Gichtcl. Bemardus $ïmxtegelt. Jan Luiken werd in 1649 geboren. M. Zaagmolen onderwees hem in de schilderkunst, iloch weldra verwisselde hij liet penseel met etsnaald en heeft in de teeken- en etskunst een onsterfelijken naam verworven. Ontelbaar zijn de platen, die hij in boekwerken naar zijne teekeningen gegraveerd heeft, waaronder de groote Bijbelprenten uitmunten en de teekeningen in de Neder l. Historicus an Hooft. Vindingrijk, doordacht en oordeelkundig zijn zijne groote platen, waaronder ook de kleinste een eigenaardig karakter hebben. Zelfs zijne kleine prentjes getui gen van een vindingrijken geest. Die geest was ook dichterlijk. In zijne jeugd gaf li i j een bundeltje onder den titel Dititsche lier in 't licht, bevattende erotische dichtstukjes, welke hem als bevallig minnedichter met Hooft en I'oot deden wedijveren. Losse bevalligheid, geestige vinding en juiste teekening, evenals in zijne platen, heerschen ook hier. Maar hoewel het niet bewijsbaar is, dat Luiken als jongeling een losbandig leven heeft geleid, hoewel deze minneliederen voor een deel zelfs een zedelijke strekking hadden, althans veel minder kwetsend waren voor goede zeden, dan de liedekens van een Starter of de minnezangen, waaraan het oor zijner tijdgenooten was gewend, zoo was naderhand toch zijn Duitschc lier hem een doorn in 't vleesch. Hij deed zelfs eene poging, om al de exemplaren, welke hij kon machtig worden, op te koopen en te ver- nietigen, eene poging, welke hij nochtans, daar men in het geheim tot een herdruk van zijn werk was overgegaan, als doelloos en vruchteloos moest opgeven. De zoo gewichtige verandering, welke er in zijn gemoed had plaats gegrepen, was door het lezen der geschriften van Jacob Hohme, Antoinetta Bourignon en Jean de Labadie voorbereid. (Ongelukkig genoeg nam Luiken met den ernstigen en vromen zin der mystiek ook al het overdrevene, aan deze richting eigen, in zich open dreef dit tot zulk een uiterste, dat hij ook zijn kunsttalent, waarin hij tot hiertoe het middel tot een onbekrompen bestaan had gevonden, als te zondig en te wereldsch begon te wantrouwen, de etsnaald nederlegde en alleen van een oude getrouwe dienstbode vergezeld in de omstreken van Haarlem een plekje zocht, waar hij, geheel van de wereld afgezonderd, onverdeeld voor den hemel zou kunnen leven. Al spoedig werd hij echter door broodsgebrek gedwongen, de etsnaald weder op te nemen ; maar nimmer, hoe hoog zijne kunst ook gewaardeerd werd, kon hij van zich verkrijgen, daarmede gewin en voordeel te bejagen. Wat hij, boven hetgeen tot de vervulling zijner dagelijksche behoeften moest strekken, over won, deelde hij getrouw onder de be lioeftigen uit. zoodat hij de weduwe zijns zoons met haar kind (de eenige leden zijns gezins, die hem niet door den dood waren ontvallen) in geheel onbemiddelden toestand achterliet. Na dezen, die bij zijn sterfbed weenden, aan den God der weduwen en den Vader der weezen te hebben aanbevolen, stierf hij den 5 April 1712. even godvruchtig als hij geleefd had, 63 jaar oud. Onrechtvaardig achten wij het vonnis, in lateren tijd over Luiken geveld, alsof, met en tengevolge zijner zinsverandering, de geest der echte poëzie van hem zoude zijn. geweken, zoodat de talentvolle en veel belovende dichter tot een kwezelenden rijmer zou zijn verlaagd. Had Luiken vroeger in zijne Duitseh> Her als weelderig minnezanger bewezen in den echten zin des woords dichter te zijn : hij toonde dit ook te zijn gebleven in zijne zedelijke en stichtelijke zangen en in zoo menig lied, dat in zijne Beschouwing der wereld, 's Menschen begin, midden en eind1- en den Spiegel des menschelijken bf drijf s voorkomt. Wij geven de volgende liederen als proeve van Luiken's stichtelijke dichtkunst hier weer : VAN GANSCHKR HARTE. Zoo niet, verdwaasde ziel! zoo niet ! 't Is schande, dat gij zulk een Heere, Geveinsd het halve harte biedt. Neen ! I lem behoort geheel uw eere. Weg ijd'le wereld! weg dan aard! Met uw wellustig, dartel leven. Gij zijt geen stip mijns harten waard, En zou ik u dan 't halve geven V I1KMEI.REIS. Wij gaan naar Vrederijk! Mijn reisgenooten ! mag Dat land, zoo schoon gelegen, In dorre zandwoestijnen, Heeft nergens zijnsgelijk Op onzen levensdag In overvloed van zegen. De zon soms brandend schijnen; Moe heerlijk zijn de wegen, Die hitte zal verdwijnen ; Die leiden naar dat oord, Vergeten is het leed, 't Welk door hen wordt verkregen. Als God ons met de Zijnen Wiens ziel en zin bekoort. Eens vriend'lijk welkom heet. Elke avond telt al af, O, Paradijs van vreugd! Hoevele reeds voor dezen O, Volheid van Gods wezen! Zijn wij in 't slapend graf O, woonplaats van de deugd, Gedaald en weer verrezen ! Waar alle smart genezen, Gods goedheid, nooit volprezen, En niets meer is te vreezen. Doe ons ééns, vroeg of laat, O, Hemelheerlijkheid 1 Ontwaken tot dat leven, Wie heeft uw heil volprezen ? Waar 't licht nooit ondergaat. Wie schetst uw zaligheid ? Onder de merkwaardige mannen in de ije eeuw op het terrein der Vaderlandsche Kerkgeschiedenis mag voorzeker wel genoemd worden Joh. George Gichtel, in 163S te Regensburg geboren en die reeds als kind groote neiging tot mysticisme en dweepzucht toonde. Opzijn twaalfde jaar zwierf hij uren lang op het veld rond, 0111 zich, gelijk hij zeide, met God te onderhouden en met zijn 16e jaar had hij allerlei verschijningen. Later behaalde hij te Spiets als rechtsgeleerde grooten lof en verkeerde aldaar in ruime omstandigheden. Doch weldra keerden zijne mystieke droomerijen terug. Hij verklaarde hemelsche openbaringen te hebben en geroepen te zijn, de Indianen te bekeeren. Hij begaf zich naar Zwolle, waar in dien tijd een soortgelijke dweper, de Euth. predikant Brechling zich bevond, 0111 zich door dezen tot zendeling der Heidenen te laten wijden. In plaats echter van naar Amerika te gaan, trok hij naar Regensburg terug, waar hij zich zoo ontstuimig gedroeg, dat hij gevangen genomen en daarna verbannen werd. In 1666 vertrok hij naar Weenen, waar hij zich eenigen tijd als goudmaker ophield, waarna hij na vele mislukte pogingen naar Zwolle terug- keerde. Toen hij de zaak van bovengenoemden leeraar Breehling voor het consistorie te Amsterdam verdedigde, berokkende liem dit schavotstraf en verbanning uit Overijsel. Nu zette hij zich te Amsterdam neder, waar zich zijne dweepzieke denkwijze hoe langer zoo meer ontwikkelde. welke zich ook zelfs in Duitschland uitbreidde. Velen zijner aanhangers wilden later niets van hem weten, zoodat hij in armoede in 1710 te Amsterdam stierf. Ken zijner ijverigste vereerders, J. \V. Iberfeld te Leiden gaf in 7 deelen zijne werken uit onder den titel: l 'hi osophia practica. Gichtel was een schraal man van middelmatige grootte met een lang, bleek aangezicht, kleine, maar flikkerende grauw-blauwe oogen, gebogen neus, fijn bruin haar, een niet breeden mond en eene zachte, welluidende stem. Ook zijne vrienden onderscheidden zich door eene hoogst eenvoudige kleeding, en in de buurt te Amsterdam, waar zij woonden, hadden zij door hunne stijve vormen en hun afgemeten omgang de opmerkzaamheid getrokken, vooral toen men bespeurde, dat zij geene kerk bezochten, maar onder elkander godsdienstoefening hielden. Evenals de Kwakers hadden zij zich van de Kerk afgescheiden, verwierpen ze het Avondmaal en kenden aan de inwendige stem Gods een hooger gezag toe, dan aan de II. Schrift, die zij naar hun zoogenaamd inwendig licht uitlegden. I11 andere opzichten verschilden ze echter van de Kwakers en wilden liet geestelijke priesterdom naar de ordening van Melchizedek invoeren. Uit bestond naar hunne meening in onderlinge heiligmaking door plaatsvervangend gebed en in een ongehuwd leven, volgens het woord van den Heiland: den Engelen gelijk ' (Matth. 22 : 30/O, waarom zij den naam van »Engelenbroeders" ontvingen. Hunne voorstelling van de kracht des gebeds tot verzoening van God of het stillen van zijn toorn kwam overeen met de leer der Roomsche Kerk aangaande de oververdienstelijke werken tier heiligen. Hunne overtuiging aangaande de gemeenschap met God door inwendige openbaringen wortelde geheel in de theosophie van Bohme, wiens werken zij bijna met den Bijbel gelijkstelden en waaruit zij de voorstelling van het geestelijke huwelijk met de goddelijke wijsheid ontleenden. Den echt onderscheidden zij niet van hoererij. Afkeerig van huiselijke beslommerigen en lichamelijken arbeid als hinderpalen voor de heilgma king zouden zij van gebrek omgekomen zijn, wanneer niet de mededeelzaamheid van lichtgeloovigen hen van het noodige tot levensonderhoud hadden voorzien en zij zelf een minderen rang toegelaten hadden, 11.1. die van >onvolmaakte of vleeschelijke broeders" die in het huwelijk mochten treden en allen arbeid verrichten. Wegens den zegen, dien God dezen schonk op het gebed der »volmaakten« werden die »vleesche1 ij keil verplicht, de volmaakten rijkelijk te verzorgen, zoodat de pries- ters zelfs in overdaad konden leven. In 1664 had Gichtel in zijne geboortestad den Hongaarschen baron Rrnst von Weltz leeren kennen, die niet alleen de vereeniging van Lutherschen en Gereformeerden zocht te bevorderen, maar ook voor de zending onder de Heidenen ijverde. Daartoe had de baron een kapitaal van 30.000 daalders afgezonderd. om uit de intresten zendelingen te bekostigen. Heiden meenden bij de keus van zendelingen meer op vroomheid des harten, dan op geleerdheid te moeten letten, en gaven daarom aan hand werkslieden de voorkeur. De baron vertrok zelf naar Amerika en Gichtel vergezelde hem tot in de Nederlanden en bleef eenigen tijd te Zwolle bij den predikant Frederik Brechling. Deze laatste, een vurig aanhanger van Bohme, was in 1665 afgezet wegens ontucht, doch ging door voor een slachtoffer van den haat der Kerkelijken tegen de mystieken. Brechling werd daarom door vele aanzienlijken begunstigd en genoot zelfs van prinses Maria, echtgenoote van Willem 111. een jaargeld van 400 gulden. Op verlangen der prinses vestigde hij zich in den Haag, waar Gichtel zijn voorlezer en voorzanger werd en zelfs als zijn huisknecht dienst moest doen. Gichtel wilde geen secte stichten, maar velen zijner aanhangers, door den gewezen hoogleeraar van Harderwijk, Alard de Raedt aangespoord en door hem ondersteund, verbreidden zijne gevoelens met goed gevolg. Afgunstig op Gichtels vriendschap met Uberfeld, verliet de Raedt hem, terwijl Brechling openlijk tegen hem schreef. F.n toen hij overleed, was het te voorzien, dat zijn aanhang zich weldra zou oplossen, omdat een rijk, dat in zichzelf oneens is, niet kan bestaan. F.en man, aan wier. ons volk in godsdienstig opzicht zeer vele verplichtingen heeft, is voorzeker Bernardus Smytegelt. Hij werd den Augs. 1665 te Goes geboren. Reeds voor zijne geboorte werd hij door zijne moeder Anna Lambregtsen voor den Evangeliedienst bestemd. Hij bezocht reeds vroeg de Latijnsche school te Goes en op zijn 18e jaar de academie te Utrecht. Hier beoefende hij vlijtig de theologische wetenschappen. In 1687 werd hij proponent en predikant te Borselen. Na als leeraar vervolgens Goes gediend te hebben, trok hij in 1695 naar Middelburg, waar hij aan de gemeente zoo gehecht was, dat hij tot twee malen een beroep naar Rotterdam en een nhar Utrecht van de hand wees. Hij was een ijverig voorstander der Gereformeerde leer, ervaren in Kerkelijke /.aken, bezat groote predikgaven en had in de Kerk een grooten invloed. Zijn levensbeschrijver 1'. de la Rue verzekert, dat Smytegelt, hoezeer door vrienden en bloedverwanten daartoe aangezocht, het niet van zich kon verkrijgen, eenige zijner geschriften uit te geven. Buiten zijne toestemming zagen er na zijn dood toch nog eenige predikatien het licht, 11.1. Dis Chrish ns hul en cieraat, voorgesteld in /> predicatien over Phil. IV : 7 en Coll. / • 21. met eene voorrede van zijn opvolger A. II'. de Beveren ('s Hage en Middelburg, 1740) en Predikatie n over den reide/b. Catechismus (1766). Wellicht hebben wij deze uitgave te danken aan de jonge dochter Maria Boter, die (zooals La Rue vermeld) gedurende 3° jaren 's mans predikstoffen met nauwkeurigheid opschreef, en daarmede (N. B.) 17 tamelijk dikke kwartijnen vulde. Toch zagen nog meer werken van hem het licht, zooals: Kort Begrip ('s Hage i;;6o), Hen -voord op zijn tijd (1761), Keurstoffen oj verzameling van fo predicatien (17651, Het gekrooktt riet, (2 dln. 1/68). De twee laatste werken zijn in 1856 opnieuw uitgegeven en worden nog zeer gewaardeerd. Smytegelt overleed den 6 Mei 1739. HOOFDSTl'K LVI. De gebroeders l'au tier Codde. Pr. (/. Abrahams de Haan. Doopsgezinden en de Rijnsburgers. Hertnannus IVittsius. Van de Collegianten hebben wij reeds gesproken. Gelijk wij weten, was hun zetel het dorp Rijnsburg, alwaar zij een groot gebouw hadden gesticht met eene gelegenheid tot liet bedienen van den doop bij onderdompeling, waarvan nog voor nu vijftig jaren een gedeelte bestond. Deze richting heeft haar ontstaan te danken aan de drie gebroeders Jan, Adriaan en Gijsbert van der Codde, wonende te Oestgeest, Rijnsburg en Warmond, /ij waren leerlooiers van beroep, doorkneed in de kennis van den godsdienst, zelfs in de Lat. taal en lieden van onbesproken wandel. Hun vierde broeder was W ilhelmus Coddaeus. hoogleeraar in liet Hebreeuwsch te Leiden. Er waren na afloop van de Dordsche Synode in 1619 vele prekanten afgezet, om hunne Remonstrantsche gevoelens. Daardoor waren vele gemeenten herderloos en nu besloten de drie broeders met eenige anderen te Warmond vergaderingen te houden, om elkander door liet lezen en verklaren der II. Schriften, door gebed en gezang te stichten, op de wijze der eerste Christenen en naar 't voorschrift van 1 Cor. 14 : 26 en 27. De genoemde Van der Coddes waren de ziel dezer bijeenkomsten, /.ij voerden er doorgaans liet woord, hoewel ook anderen het recht hadden te spreken, of gelijk zij zeiden, te sprofeteeren.» Toen deze vergaderingen eerlang naar Rijnsburg verlegd werden en de doop bij onderdompeling werd ingevoerd, is daaruit het genootschap der Hijnsburgers of Collegianten ontstaan, dat in de iSe eeuw geheel te niet is gegaan. Kerst doopten zij in lecrlooierskuipen, die te Rijnsburg veel gevonden werden, doch in 1736 hebben zij een vierkant steenen doopvont laten metselen. Onder de Doopsgezinde leeraars van dezen tijd moet vooral genoemd worden: J)r. Abrahams de Haan (Galenus). Hij was in 1622 te Xierikz.ee geboren, studeerde te Leiden in de geneeskunde, vestigde x.icli in 1645 te Amsterdam als geneesheer, waar hij in 1648 tot leeraar aangesteld werd bij de Vlaamsche gemeente, die in het Lam vergaderde. Hij verwierf in beide betrekkingen, die toen meermalen bij de Doopsgezinden vereenigd waren, grooten roem. Hij zag zicli in onderscheidene godsdienstige geschillen gemengd, die hem veel onaangenaamheden berokkenden. Zijne merkwaardigste geschriften zijn : Kort, grondstellingen (1699), Verdediging der Doopsgezinden (1699) en Aanleiding tot de kennis van den Christelijken godsdienst. Enkele zijner poëtische voortbrengselen vindt men in Claas Stapels Lusthof der zielen, en in Rooleeuw's Gezangen. Hij overleed in 1706. (') Ilad Galenus vroeger de Waterlanders om hunne verdraagzaamheid verketterd, in 1657 verkondigde hij zelf, dat het avondmaal ook voor Christenen, die den doop op belijdenis niet hadden ontvangen, moest openstaan; dat de Bijbel, met uitsluiting van alle belijdenisschriften, den eenigen regel van gelooven en doen bevat; dat ban en tucht voor goed hebben uitgediend. I11 1662 werd bij de Doopsgezinde gemeente te Amsterdam Samuel Apostool beroepen, een voorstander der oude rechtzinnigheid. Deze klaagde Galenus bij de regeering aan en toen Galenus den 14 Sept. 1663 werd vrijgesproken, scheidde Apostool zich den 22 Juni 1664 af. Het gevelteeken van het huis, waarin Apostool's nieuwe gemeente vergaderde was een zon, zoodat de leden dier gemeente Xonisten genoemd werden. Zoo stonden dan te Amsterdam de Zonisten (de rechtzinnigeni tegen de Lamisten (die in het Lam vergaderden) over. Ook in andere plaatsen scheidden de rechtzinnige Doopsgezinden zich van de overigen af. I11 1664 sloten ze een verbond en in 1674 een societeit, die voor de zuiverheid der leer moest waken en ijverig was in den strijd tegen de Galenisten. Ook de laatsten sloten zich nauwer aaneen en vereenigden zich in 1668 met de Waterlanders. In 1675 legden zij de eerste grondslagen eener godgeleerde school en aan Galenus werd gedurende 30 jaren het onderwijs toevertrouwd. In 1684 voerde Galenus, in plaats van Datheen's berijming, een nieuw psalmboek in. I11 1672 had hij de gemeenten weten te bewegen, milde offers aan het vaderland te brengen (de Doopsgezinden in Friesland brachten 100,000 gld. bijeen). Dit was oorzaak dat de Doopsgezinden, vroeger alleen geduld, in 1672 erkend werden en van regeeringswege (1) Oalcnu* —- de Haan. volledigen godsdienstvrede ontvingen. Ook voor vervolgde Doopsgezinden in Zwitserland, zelfs in 1690 en 1703 in vereeniging met de Zonisten, bracht hij tonnen gouds tt zaruen. Na zijn dood ging, vooral in de 18e eeinv, de Doopsgezinde Broederschap een tijd van verval te gemoet. lot 1800 verloor ze zelfs vier vijfde van haar ledental en ongeveer 100 gemeenten. I11 1622 was Frans Oudaan uit Rotterdam gevlucht, waar hij gelden ingezameld had voor de verbannen Remonstranten. Hij zette zich te Rijnsberg neer, huwde met Maria v. d. Codde en werd, nevens zijne schoonbroeders, een voorganger der Collegianten. Ook behoorde een visscher van de Kaag. Theunis Korneliszoon, tot de ijverigste Collegianten, die het woord voerden. Toen deze wijze van onderlinge stichting eenigen tijd had geduurd, waren de Rijnsburgers ongenegen, 0111 een predikant te erkennen, dien de bestuurders der Remonstrantsche broederschap te Antwerpen hun in Hendrik van Holten, gewezen predikant te Waddingsveen. hadden toegezonden. De Van der Codde's wezen in hunne redenen niet zelden op II Thess 3: 10—i 2 en 1 Thess 4: 11 en 12, 0111 afkeer van predikanten in te boezemen als mannen, die niet werkten, 0111 hun eigen brood te eten. I'aschier de Fijne, gewezen predikant van Jaarsveld, woonde vele vergaderingen bij en sprak zelfs, om hun dat profiteeren te ontwennen en er hen tegen in te nemen. Het gaf echter slechts aanleiding tot redetwist. Zij werden dan ook niet meer als Remonstranten aangemerkt, maar als eene nieuwe secte van profeten beschouwd, terwijl het volk ze vrijsprekers noemde, lu 1710 bouwden ze het >Groote huis" of logement te Rijnsburg, bestemd om zulke leden kosteloos te herbergen, voor wie anders de jaar lijksche overkomst naar Rijnsburg te bezwarend zou zijn geweest. Kr waren 30 kamers in. Volgens testamentaire beschikking van Alida en (ierrit de Koker werden in het laatst der 18e eeuw hofjes opgericht, gelijk uit het vermogen van den houtkooper Jan de Jager te Amsterdam in 1741 liet Rozenhofje was gesticht. Op den voorgrond stelden de Rijnsburgers eene onmiddellijke ingeving des II. Geestes, zoodat wat zij spraken, eigenlijk door den II. Geest gesproken werd. I11 zoover kwamen /.ij met de Kwakers overeen. Langzamerhand groeide hun aantal en weken /ij verder van de Remonstranten af, wier overtuiging aangaande de leer der praedestinatie zij echter behielden. Zij namen van de Doopsgezinden den afkeer van den kinderdoop, den eed en den wapenhandel over, maar gingen nog verder dan zij door den doop door onderdompeling in te voeren, l.ang hielden zij alleen te Rijnsburg vergadering, maar omstreeks 1646 ontstond er ook eene gemeente te Amsterdam, Leiden, Rotterdam. Leeuwarden, Groningen, enz. Het schijnt zelf dat de Socinianen, die naar \ederland weken, zich bij hen voegden. Zeker genoten zij van hen ondersteuning. In de laatste helft der vorige eeuw zijn de leden der broederschap voor het grootste deel geheel versmolten in de gemeenten der Doopsgezinden, met wie zij reeds in inuige betrekking stonden. (Iet weeshuis der Doopsgezinden te Amsterdam, de Oranjeappel.- is eene herinnering aan hun bestaan, daar het door de Collegianten is gesticht. Zij hadden ook zeer gegoede en bekwame leden, zooals de vermaarde Amsterdamsche burgemeester Koen raad van Beuningen, 1'auhis v. Hemert, Adriaan Plaats, de geschiedschrijver Jan Wagenaar en de ITtrechtsche hoogleeraar Matthias \ an Geuns. De dichter Jojachim Oudaan zong van hunne samenkomsten : »I lier is 't gemoet dan waarlijk vrij; 11iet wordt de ziel, aan God verbonden, Niet vastgeboeid aan menschenvonden, Noch dwang van Kerk'iijke heerschappij. De Collegiën stierven langzaam uit. Dat van Rotterdam hield het langst stand. Toen de voorgangers daarvan, C. v. d. Bosch en P. de Koker in 1787 wegens hunne patriottische gevoelens het land moesten verlaten, werd er de laatste samenkomst den 9 Sept. gehouden, waarin V. (1. Bosch sprak naar aanleiding van Jak. 5:7 11. Een boetprediker der 17e eeuw was Hermannus Witsius, die den 12 Febr. 1636 te Fnkhuizen geboren werd. Zijn vader, Claes Jacz. Wits heeft zich als dichter eenige vermaardheid verworven. Hermannus genoot eene streng godsdienstige opvoeding, bezocht reeds op zesjarigen leeftijd de Latijnsche school en had veel te danken aan zijn oom P. Hertnansz, bij zijne studie der Grieksche, I .atijnsche en Hebreeuwsche talen, waardoor hij in staat werd gesteld, de academische lessen bij te wónen. Hij deed dat te L trecht en maakte in de Oostersche talen groote vorderingen. Daarna wijdde hij zich geheel aan de theologische studie. De roem, die van den hoogleeraar Maresius uitging, bewoog hem, om ook dezen te hooren. Te dien einde begaf hij zich naar Groningen, waar hij zich nu t zooveel vlijt op de studie der Fransche taal toelegde, dat hij. met toestemming der Waalsche Synode, daarin te Utrecht, Amsterdam en elders met toejuiching predikte. De pest hield hem terug. Leiden te bezoeken, waarom hij andermaal naar lt recht toog De predikant Justus van den Bogaert wist in die stad zijn jeugdig gemoed nog meer tot ijver en godsvrucht aan te vuren. Tot leeraar bevorderd in 1656, kreeg hij eene standplaats te Westwoud en Binnenwijzend, vier jaren later te Wormer, daarna te Goes en in 1668 te Leeuwarden, waar hij zeven jaren met ijver zijn herderlijk werk verrichtte. Zijne 17 vermaardheid bewoog curatoren der Franeker hoogeschool hem in 1''/ 5 een leerstoel in de theologie aan te bieden, welken hij aanvaardde, na eerst het doctoraat in die wetenschap verkregen te hebben. Groot was de opgang, dien hij maakte, ook als prediker, zoodat men hem in 1679 te Groningen benoemde tot opvolger van Jac. Alting. Hij bedankte echter voor die aanbieding, om het volgend jaar gehoor te geven aan een roeping naar Itrecht als hoogleeraar. Zoo door zijne lessen als door zijne geschriften verhoogde hij zijn roem en den luister der aca demie, terwijl hij intusschen in 1685 als predikant het aanzienlijk gezelschap naar Fngeland volgde, om Jacobus II met zijne troonsverhettin» geluk te wenschen. Hierdoor kwam hij in aanraking met vele vermaarde bisschoppen en godgeleerden. Op dringende begeerte van verzorgers der Leidsche hoogeschool om in 1698 F. Spanheim in het theologisch professoraat op te volgen, verbond hij zich als zoodanig aan de Leidensche universiteit, terwijl men hem in 1699 het regentschap van het Statencollege opdroeg. In beide betrekkingen maakte hij zich bijzonder verdienstelijk, totdat hij er zich wegens zwakte van ontsloeg, één jaar voor zijn dood. Witsius bezat een uitgebreide kennis, een vast geheugen, heidei verstand met scherpzinnig oordeel, gepaard met hartelijke godsvrucht en zachtmoedige verdraagzaamheid. Hij zeilde tusschen de gevoelens der Voetianen en Coccejanen door. Als kerkelijk redenaar wist hij zijne hoorders te boeien door een welluidende stem, innemende voordracht en netten stijl. In 1665 verscheen van hem : Praktijk des Christendoms in vragen en antivoorden, mitsgaders geestelijke fruiten. Zijn Twist des Heeren met Zijnen wijngaard, in 1669 uitgegeven, vond wederspraak. In 1731 verscheen zijn: Practikale Godgeleerdheid. Hij overleed den 22 Oct. 1708. De Voetianen konden over het algemeen Witsius beter vei dragen dan de Coccejanen. Aan de Cartesiaansche Coccejanen behaagde zijne eclectische leerwijze niet. Witsius was zoowel een vijand van de l artesiaansche als de Aristotelische philosophie. V. d. Waeyen verweet hem zijn afval van het Coccejanisme. Zijne spreuk was: kenheid 111 het noodige, vrijheid in het twijfelachtige en in alles de liefde ?« HOOFDSTUK LYII. Paschier ,1e Fijne. Melehior Leidekker. Johannus a Ma rek. Campcgius Vitri/iga. Johanncs van der Waeycn. Een zeer merkwaardig man was Paschier de Fijne. Hij was in i S8 te Leiden toehoren en was sedert 1611 predikant te Jaarsveld. In 1619 werd hij 0111 zijne Remonstrantsche gevoelens veroordeeld en verbannen. Hij verliet echter het land niet, wist alle gevaren door stoutmoedigheid en schranderheid te ontkomen en bewees zijnen verdrukten geloofsgenooten veel dienst. In schippersgewaad zat hij eens met den 73jarigen Remonstrantschen predikant Jan Janse Hors, die te Leiderdorp had gestaan, op de nieuwe brug te Amsterdam rijpe kersen te eten, zonder dat men hem kende en acht op hem sloeg. Ook andere Remonstrantsche leeraars reisden, als handswerkslieden, boeren, schippers, enz. gekleed, door liet land. Zoo wandelde de voormalige Leidsche predikant A. van der Borre in een «boerenpije en met roode bloemen op den hoed door Den Haag en niemand kende hem.« I11 onderscheidene plaatsen trad Paschier voor de Remonstranten als predikant op. soms des nachts. Zijn blijmoedige geest verliet hem nimmer, waarvan zoovele staaltjes in zijn levensgeschiedenis voorhanden zijn. Eindelijk, na het bekoelen der driften ontving hij in 1633 te ' kiarlem een vaste standplaats, waar hij werkzaam bleef tot aan zijn dood. Hij heeft vele geschriften nagelaten, die belangrijk zijn voor de Kerkelijke geschiedenis van dien tijd. Hiertoe behoort vooral zijn: Kort en waarachtig verhaal van het begin en opkomen van de nieuwe sccte der Profeten of Rijnsburgers. Dan schreef hij ook een menigte van i'rae laatjes, die in 1694 in één bundel te Rotterdam zijn uitgegeven en die in 1735 werden herdrukt en met eene levensbeschrijving van den schrijver werden vermeerderd. Sommige dier >Tractaatjes < hebben zonderlinge titels, als: Puthaak, om alle Mennisten uit dien put van hare dolinge aangaande het punt van de algcmcenc genade te bekken en (icsprek tusschen ecu Gereformeerd wever en een Mennisten spoelder. Pascljier overleed in 1661. Een invloedrijk Voetiaan was Melchior Leidekker. Hij was in 1642 te Middelburg geboren, bezocht eerst de Utrechtsche hoogeschool, waar hij de lessen van Voetius en Hoornbeek bijwoonde, daarna de Leidsche, 0111 ('occejus te hooien, doch volgde later de Voetiaansche richting. Hij verkreeg den doctoralen graad in de theologie, werd in 1662 predikant te Renesse en Nuordwelle op het eiland Schouwen en in 1678 hoogleeraar in de theologie te Utrecht. Zijne voordracht muntte meer door duidelijkheid uit. dan men op de Voetiaansche scholen gewoon was. Zijne veelvuldige geschriften zijn óf van dogmatische» of van poleniischen aard. l)e practicale of werkdadige godgeleerdheid beoefende hij met ernst en bediende zich daarbij van de beste modellen, welke hij onder de Engelsche godgeleerde practicalistc» vinden kon. Hij schreef een stelselmatig dogmatisch leerboek onder den titel van: De verborgenheid des geloofs, dat voor het volk in de volkstaal geschreven was. Ken voortreffelijk godgeleerde was Johannes a (l van) Marck. Hij werd in 1656 te Snoek geboren, waar zijn vader rector was van de Latijnsche school. Zijn vader onderwees hem met vrucht in de oude talen, zoodat Johannes op zijn elfde jaar reeds alle klassen had doorloopen en gereed stond, zich voor de academische lessen te bekwamen, toen de dood zijns vaders dit deed vertragen. 1 >oor de zorg van zijn grootvader zette hij zijne studiën vooit, bezocht in 1670 de 1'raneker hoogeschool en drie jaren later de Leidsche, waar hij zich bijzonder in de Oostersche talen oefende. Zijn eerste standplaats als predikant was Midlum. Aldaar in 1675 bevestigd, promoveerde hij in Juni van dat jaar tot phil. en tlieol. doctor te Franeker, waar hem de roem zijner geleerdheid een jaar later een leerstoel in de godgeleerdheid deed verwerven. In 16S2 verkoos men hem te Groningen in dezelfde betrekking en tevens als academieprediker. Deze benoeming berokkende hem van de zijde zijns ambtsgenoot» J. Hraunius, aan wien hij voorgetrokken werd, onaangename geschillen. Dit was misschien oorzaak, dat hij in 1689 het beroep naar Leiden als theol. professor en academieprediker gretig aannam. Na den dood van Spanheim werd hem te Leiden ook het onderwijs der Kerkelijke historie toevertrouwd. A Mark was een aanhanger van Voetius en.een der beroemdste theologen van zijn tijd. Als hervormer der Voetiaansche stelselmatige godgeleerdheid heeft hij zich reeds in 1686 doen kennen, toen hij een theologisch systeem uitgaf. Groot waren zijne verdiensten als voortrellelijk uitlegger der H. Schrift. Hierin overtrof hij alle Voetianen en was hij een hervormer van de wijze, welke dezen bij de exegese volgden. In zijne exegese bepaalde hij zich veelal tot de boeken der zoogenaamde kleine profeten. Hij was zeer toegevend en gematigd en een vijand van twist, zoodat hem de eere toekomt, het oorlogzuchtig bestaan der Voetiaansche en l'occejaansche partijen te hebben gematigd en ter verzoening te hebben voorbereid. Van zijne 33 werken heeft zijn Compendium didacticoelencticum en de Medulla of het merg. daaruit, den meesten opgang gemaakt. Het werd tot het begin dezer eeuw als handboek aan de academies gebruikt. A Mark stierf in 1721. Campegius (of Kempe) Vitringa werd den 16 Mei 1659 te Leeu- warden geboren. In hem ontwikkelde reeds vroeg zich een bijzondere vlugheid in liet aanleeren van talen. In if'75 begaf hij zich naar Francker, 0111 zich in de Oostersche talen en in de theologie te oefenen. Ook bezocht hij de I.eidsche hoogeschool, waar hij in 1679 den graad van doctor verkreeg. Voor hij eene predikantsplaats bekleedde, bezorgde hem dc roem zijner geleerdheid te I-raneker in 16S0 een leerstoel in de Ilebreeuwsche taal en oudheden, twee jaren later in de theologie, terwijl hem in 1693 ook het ondrwijs in de Kerkelijke historie werd toevertrouwd. Hij behoorde tot de aanhangers van Coccejus, zonder dien slaafs te volgen. Hij was een der voortreffelijkste leerlingen van Witsius. Als diepzinnig wijsgeer was hij eerst de Cartesiaansche, later de eclectische richting toegedaan. In de eerste jaren van zijn professorale loopbaan onderwees hij vooral met ernst de practische godgeleerdheid. Door zijne grondige geleerdheid verhoogde hij den luister der academie. Utrecht bood hem in 1698 den opengevallen leerstoel van Witsius aan en hij zou dien bekleed hebben, doch door den invloed der Voetianen weigerde Willem 111 deze benoeming goed te keuren. Toen men in 1702 na des Stadhouders dood de benoeming herhaalde, wees Vitringa deze van de hand, terwijl de Staten van Friesland zijn salaris aanmerkelijk verhoogden. Vitringa paarde een schrander oordeel, een stalen geheugen en een groote geleerdheid aan afkeer van alle partij- en twistzucht. Toch werd hij zijns ondanks in onderscheidene geschillen mede-gesleept, toen men zijne rechtzinnigheid verdacht. Hij schreef vele werken, ter wijl na zijnen dood nog van hem het licht zagen : 1 'erklaringen over het lied van Mo zes . Over den profeet Zaehartas Over de brieven aait de Romeinen, Galaten en litus ; Over den verborgen c/n der mirakelen van J. Christus ; Allegorische uitbreiding over de zesdaagse he schepping. Voortreffelijke leerlingen van hem waren Johannes Alberti, Hermannus Venema en Johannes d'Outrein, in 1662 te Middelburg geboren. Johannes van der Waeycn Sr. werd den 12 Juli 1639 *e Amsterdam geboren, waar hij de Latijnsche school bezocht. In 1656 trok hij naar Utrecht, waar hij onder Voetius en Essenius de theologie beoefende. Vervolgens begaf hij zich naar Leiden, om dc lessen te hooren van Coccejus, Hoornbeek en Heidanus. Voor hij zich aan den predikdienst wijdde, deed hij eene buitenlandsche reis en bezocht hij de hoogescholen van Duisburg, Heidelberg, Genève, Xurich en Bazel. De Duitsche taal was hij zoo goed meester, dat hij te Frankfort en elders onder toejuiching er in predikte. In 't vaderland wedergekeerd, werd hij in 1662 predikant te Spaarnewoude en Spaaruedam en driejaren later te Leeuwarden. Hier wist hij in 1672 dc verslagcne gemoederen op te beuren en het leger, dat op de grenzen van Munsterland stond, zoodanig te bemoedigen, dat prins Willern III in de vergadering der Staten het inzonderheid aan Van der W'aeyen toeschreef, dat de krijgslieden met gunstig gevolg het vaderland verdedigd hadden. Dit had nog dat jaar zijn beroep naar Middelburg ten gevolge, waar zijne Coccejaansche gevoelens hem in vele onaangenaamheden wikkelden. Zijne Voetiaansche tegenpartij wist door prins Willem te bewerken, dat hij in 1677 werd afgezet en uit Zeeland "ebannen. Hij begaf zich naar zijne geboortestad, waar hij bij vele aanzienlijke mannen in achting stond. Op voorspraak van den Frieschen stadhouder Ernst Casimir werd hij nog in 1677 tot hoogleeraar te Franeker aangesteld in de godgeleerdheid en in de Friesche taal. Daarenboven droeg men hem in 1679 het ambt van academieprediker op en verkreeg hij den doctoralen graad in de theologie, terwijl hij in 16S0 het onderwijs in de Hebreeuwsche taal liet rusten, om zich geheel aan de godgeleerdheid te wijden. Hij deelde zoozeer in de gunst van Ernst Casimir, dat deze hem in 1680 tot zijn raad verkoos en twee jaren later bewerkte, dat hij tot geschiedschrijver van Friesland benoemd werd. De oneenigheid tusschen den Frieschen en den Hollandschen Stadhouder wist hij bij te leggen en had zelfs in December 1685 een heimelijk gesprek met Willem 111, die zijn besluit, in Zeeland tegen hem „enomen, vernietigde. Hij was, ofschoon vroeger een Voetiaan, een ijverig verdediger van 't Coccejanisme en Cartesianisme en werd daardoor gewikkeld in eene reeks van twisten. Hij schreef o a. tegen I.abadie, Van Hattem, Wolzogen, Bekker, Limburg en Koëll. Als exegeet maakte hij zich bekend door het Lijden van Christus in Gethsemane, in 1674 uitgegeven. Hij overleed 4 Xov. 1701. HOOFDSTUK LVIII. Herman Alexander Roe 11 en zijne aanhangers. Pier re Bayle. Henricus Brincks Waarschuwing.* David Flud van Gij Jen. Herman Alexander Roëll werd in 1653 op het landgoed Dölberg in het graafschap Marck bij Unna geboren. Zijn vader, Johannes Roëll, heer van Dölberg, was een krijgsoverste. Herman Alexander verloor zijne ouders vroeg. Hij bezocht de scholen te Unna en Hamm, daarna onderscheidene academiën, ook die van Utrecht. Groningen en Leiden. Een langdurige ziekte verhinderde hem, een beroep naar Keulen aan te nemen, doch in 1679 kwam hij als hofprediker bij Flizabeth van den Paltz, dochter van Frederik, koning van Bohemen en het volgende j.iar als zoodanig bij Albertina Agnes, dochter van prins Frederik Hendrik en weduwe van den stadhouder van Friesland. I11 1682 werd 1'koi . 1)k. H. Bavin< k. Pbof. I)k. F. L. Ri'rr.KKS. PRO*. H. in. CO< K. t Prof. Pk. A. KnrrR. i'kot. i.. i.imh boom. Groep 7 U hij predikant te Deventer, waar hij niet goedvinden der regeering voorlezingen hield over het werk van Coccejus: De foedere et testamento Dei. Te Deventer stond hij bij velen hoog aangeschreven, zoodat de kerkeraad hem niet dan ongaarne en na veel tegenstribbeling zijn ontslag verleende, toen hij in 1686 naar Franeker beroepen werd als hoogleeraar in de wijsbegeerte en de godgeleerdheid. Hij aanvaardde zijn post met een rede : De religione rationali, die hem later bij zijne voorlezingen diende tot compendium. Daar hij zijn eigen licht volgde, duurde het niet lang, of hij werd van grove onrechtzinnigheid beschuldigd en in een hevigen twist gewikkeld, die de gansche Kerk deed schudden. Hij was een Cartesiaansche Coccejaan, gelijk zijn ambtgenoot Van der Waeyen. Door Roëlls lessen over de natuurlijke godgeleerdheid bleek het, dat hij aan de bloote rede grooter gezag in de studie der theologie toewees, dan doorgaans aan haar werd toegekend. Zijn ambtgenoot l'lrich Huber viel hem er over aan, maar ook Van der Waeyen. Roëll bleef Huber geen antwoord schuldig. De pennestrijd werd hoe langer, hoe hatelijker, zoodat de Staten van Friesland het eindelijk noodzakelijk oordeelden, den strijders het zwijgen op te leggen en aan de Synode hunner provincie verboden, over het verschil eenige Kerkelijke uitspraak te doen. Behalve Huber schreven tegen Roëll over deze zaak: Witsius, Leydekker en Gerardus de Vries, hoogleeraren te Utrecht en Gysbertus Cock. predikant en doctor in de wijsbegeerte te Kokkenge. Over het leerstuk van de eeuwige generatie van Gods Zoon koesterde Roëll begrippen, lijnrecht strijdende tegen het gevoelen «Ier Geref. Belijdenis, zoodat hij door velen als een Ariaan, zelfs als een Sociniaan werd beschouwd. Hij vatte de namen «generatie. Vader en Zoon » oneigenlijk op en beschouwde den Zoon in diens betrekking tot den Vader als een Goddelijken gezant van den Vader tot de menschen. De Zender (Vader) is in wezen dezelfde met den Gezant (Zoon) en Zender en Gezant zijn weer éénswezens met den H. Geest. Bij het denkbeeld van generatie moet men, meende Roëll, bij den Zoon een toestand van afhankelijkheid van den Vader aannemen en is er bij den Zoon een overgang geweest van niet zijn tot al zijn. Nauwelijks had Roëll in 1689 zijn gevoelen, zoowel in de pers als in de gehoorzaal openbaar gemaakt, of zijn ambtgenoot Vitringa trad tegen hem in het strijdperk en bepleitte de twee volgende stellingen : »De Zoon, zijnde de tweede persoon der heilige Drieëenheid, is van eeuwigheid gegenereerd door den Vader» en •> Dit is de eerste en voornaamste reilen, waarom deze tweede persoon tier heilige Drieëenheid genoemd wordt de Zoon.» Weldra kozen kerkeraden, klassen, synoden en magistraten tegen Roëll partij. De geheele Ned, Herv. Kerk geraakte in onrust. In 1691 schreef Roi.ll een Kort en eenvoudig bericht van hit verschil over de geboorte des Zoons, om het eigenlijke volk over de zaak in kwestie in te lichten. Zijn geschrift werd nog in 1691 beantwoord door Yitringa in diens Korft verklaring van het geloof der algemenu Kerke aangaande de geboorte des Zoons. l)e academische senaat te Franeker, die met hartzeer den strijd tusschen Yitringa en Roell, die anders in de meeste zaken geestverwant waren, aanschouwde, wist liet zoover te brengen, dat Roell vijf hem voorgelegde artikelen onderteekende, waardoor hij voor het vermoeden eener erge onrechtzinnigheid gewaarborgd werd, terwijl den 28 April 1691 de gedeputeerde Staten van Friesland gelastten, bij publiek plakkaat, aan alle hoogleeraren en predikanten, om niet meer te spreken over het betwiste gevoelen van Roell. Bovendien werd door de Staten van Friesland aan Koëll een voorzichtig zwijgen aanbevolen. Het gevoelen van Roell werd in 1689 door de Synode van Utrecht en in 1691 door die van Z. Holland veroordeeld en zelfs nog tot in het laatst der achttiende eeuw hield de kwestie tusschen de twee Franeker hoogleeraren de gemoederen in ons land bezig. Doch behalve tegen Roëlls meening over de generatie van den Zoon van God trok Yitringa ook nog te velde tegen Roëlls bewering, dat de tijdelijke dood een eigenlijke zondestraf is, waardoor er aan de Goddelijke gerechtigheid wezenlijk voldaan wordt. De strijd over de eerste kwestie hield echter de geesten te veel bezig, dan dat aan de laatste veel aandacht kon worden geschonken. Hoewel Roëlls beginselen door nagenoeg alle synoden werden veroordeeld, hield de roem zijner geleerdheid hem zoozeer staande, dat hij in 1704 benoemd werd tot hoogleeraar aan de Utrechtsche universiteit. Hij volgde de ernstige Coccejaansche richting en had groote verdiensten als exegeet. Men bewonderde zijn doordringend verstand, zijne helderheid van geest, zijne welsprekendheid, schranderheid en wijsgeerigen blik. Hij stierf den 12 Juli 171S te Amsterdam. Roell was de eerste Ned. Herv. leeraar. die de zijde van den Coccejaan Van Giffen koos en diens wijze van prediken aanbeval. Van 1681 was hij hofprediker van stadhouder Hendrik Casimir. Hij stond, evenals Van Giffen, bij Albertina Agnes, weduwe van Willem Frederik, hoog aangeschreven. Ook wat de Voetiaansche en Coccejaansche twisten betreft, brandde het twistvuur tot diep in de achttiende eeuw door. Eerst omstreeks 1735 koelden de gemoederen eenigermate af. Fen verzoenend woord sprak Johannes Mauritius Mommers, predikant te Hemmen in Gelderland. Hij was een grijsaard van 80 jaren, die in vroegeren tijd een ijveraar onder de Voetianen was geweest. Zijn Eubulus of goede raad, om de verschillende broederen te vereenigen, verscheen in 173' • tcrxMjl hij zelf reeds in >737 «as overleden, liet scheen daardoor alsof de stem, die tot vrede maande, van den hooge kwam en zij maakte ei met te minder indruk om. Althans de eensgezindheid won meer en meer vcU in de Kerk. In de stadsgemeenten, waar het twistvuur het hevigst gewoed had, werden vriendelijke overeenkomsten gesloten over iet verkiezen van een evenredig getal predikanten, aan de verschillende partijen toegedaan. Te Groningen b. v. werd ten jare 1750 door de regeer.ng de, stad op raad van stadhouder Willem IV een besluit afgekondigd, dat de Kerkeraad voortaan bij vacaturen beurtelings een \ oetiaan en een Coccejaan zou beroepen. Iets dergelijks geschiedde op vele andere plaatsen. , , Ken scherpzinnig geleerde, wiens geschriften een schadelijken invloed hebben uitgeoefend, is , , Pierre Bayle, die in 1647 te Carlat in Languedoc geboren werd. In den Gereformeerden Godsdienst opgevoed, ging hij op zijn _c l jaar t de Roomsche Kerk over. Na anderhalf jaar zei hij echte, Rome weer vaarwel, waardoor hij genoodzaakt werd, zijn vaderland te verlaten. H.j zwierf rond te Genève, Rouaan, Parijs, totdat hij te Sedan als hoogleeraar in de wijsbegeerte werd aangesteld. Na de ophc mg dier hoogeschool in 1681 werd hij te Rotterdam tot hooglee.aar ,n de wijsbegeerte en geschiedenis benoemd. Hier maakte hij ztc spoe ig bekend door een geschrift, getiteld: l ersc/uidcne gt « ac 1 '" ' Kometen, dat hem vele onaangenaamheden berokkende. Het met maakte hij zich naam door zijn uitvoerig werk : Dictionnaire hntoriquc et entique 4 dln. ia fol. Het bevat een schat van geleerdheid en wetenschappelijke aanteekeningen bij de levensbeschrijvingen van beroemde mannen. Helaas echter heeft h.j ook het ongeloof er mede met hand gewerkt. Zijn ambtgenoot Jurieu en andere transche vluchtelingen'waren hevig op hem verbitterd, zoodat zij bij de verandering van de wethouderschap in 1693 wisten te bewerken, dat h.j van zijn ambt werd ontslagen en hij dus zijn gering salaris moest ontberen. Dit laatste kon hij zich getroosten, daar de weduwe van zijn begunstiger, den liter 1-aets, hem vroeger 2000 gld. gelegateerd had. Zijn vele werken kunnen wij hier niet vermelden. Zijn schrijftrant was levend,g. stout, natuurlijk en vloeiend en stak zeer af bij die, welkt onze toenmalige geleerden bezigden, als zij Nederduitsch schreven. Bayle hinkte d.kw.jls op twee gedachten, zoodat hij nu eens een ongeloovig Dost, dan weer een geloovig Christen was. Iemand noemde hem ten hoorn des overvloe s<, waarin onder dt schoonste vruchten veel misgewas zich bevond. 1 egen den Öud-Israëlitischen godsdienst was hij scherp gekant vooral tegen koning David, wien hij ia een allerhatelijkst licht stelde. Omtrent den oorsprong v;in het kwaad stond hij o[> Manicheïstisch standpunt. Uit naam der classis Zevenwouden gaf Henricus Brinck, predikant te Joure, in 1681 eene Waarschuwing aan de Friesche kerken uit, dat weldra gevolgd werd door een ander geschrift, getiteld: Goede zaak en Goede trouw. Deze twee werkjes waren voornamelijk gericht tegen David Flud van Giffen, predikant te Nieuw-Brongerga, die het echte Coccejanisme op den predikstoel bracht en een vriend van v. d. Waeyen was. In Febr. 1680 had Van Giffen in de kerkzaal van het vorstelijk paleis te Leeuwarden eene leerrede gehouden over I's. 8 : io, waarin hij beweerd had, dat de geheele Psalm 8 eene profetie was, wijzende op Christus. Op uitdrukkelijk verlangen van den Frieschen Stadhouder was deze leerrede uitgegeven. Tegen de uitlegging van Psalm 8 kwamen nu velen op en de classis Zevenwouden verklaarde Van Giffen voor onrechtzinnig, en besloot den 3 Aug. 1681, dat ze hem niet zou ontslaan, zoo hij ergens beroepen werd, indien hij zich niet van te voren van zijne onrechtzinnigheid had gezuiverd. Kort daarop werd van Giffen te Snoek beroepen. De deputaten der Friesche Synode spraken nu uit, »dat de classis van Zevenwouden geen redenen had gehad, om aan van Giffen ontslag te weigeren en dat zij gehouden zouden zijn, hetzelve hem dadelijk te verleenen.* Van Giffen verwierf zich in Friesland als Coccejaansch predikant grooten roem. De eerste Coccejanen, die in het bijzonder lnin werk maakten van de profetische schriften, waren Van der Waeyen en Van Giffen in Friesland en Groenewegen in Holland. Hiertegen trad in 1683 Brinck op in een twistschrift, getiteld: Ontschakeling van het zoogenaamde keten der profetische godgeleerdheid, of schriftmatige verdediging deioude uitleggers tegen de nieuwigheden en ongerijmdheden van Johaunes Coccejus en Henricus Groenewegen. Van dien tijd maakte de bijzondere wijze van uitlegging der profetische schriften het kenmerk uit van het Coccejanisme, dat onder de leeraars, vooral door Van der Waeyen en onder het volk door Groenewegen en Van Giffen bevorderd werd. Van 1688 stond Van Giffen te Dordrecht, waar hij in 1701 overleed. 1 Klaarblijkelijk wilde hij aantoonen, hoe heerlijk de voorzeggingen, de schaduwen en voorbeelden van de oude huishouding in Christus vervuld waren en nog stonden vervuld te worden. Het onderzoek der profetische schriften van het O. en X. Testament, waarin men overal Christus vond. wiens eer en heerlijkheid den bloei der Kerk is, prees hij ten allersterkste aan. Van Giflens volgelingen werden ernstige Coccejanen» genoemd en die van Groenewegen, welke er op roemden, dat zij echte kweekelingen der Leidsche school» waren, doopte men ► Leidsche», of naar hunnen voorganger «Groene Coccejanen». Ernstige Coccejanen waren b.v. Hermannus Witsius, hoogleeraar, eerst te Utrecht later te Leiden, Campegius Vitringa, hoogleeraar te FranekerenJohannes d' Outrein, predikant te Oost-Zaandijk, later te Franeker, Arnhem, Dordrecht en Amsterdam, die vele Bijbelverklarende practische schriften heeft uitgegeven. HOOFDSTUK 1.1X. Bezwaren tegen het doofs/omminr. Ds. Mommets nogmaals bemiddelaar. Overmacht der Coccejanen op de Voetianen. Geschriften van de gebroeders Teelinck en andere godgeleerde werken. De >dierbare vijf meten■<. -S. I'. 'J■ kan. In de provincie Groningen werden sinds de tijden der hervorming bij het bedienen van den kinderdoop onder het lezen van het formulier de drie bekende vragen den ouders en getuigen niet voorgehouden, ten einde die met ja te beantwoorden. In 1649 keurde echter de provinciale Synode deze nalatigheid zeer af. Eerst echter in 1665 gal de classis Appingedam het voorbeeld in het doen der drie vragen en de overige classen volgden langzaam, behalve in Groningen. De Synode drong bij den gemeenteraad aldaar er op aan, het volgen der gewoonte te gebieden, doch burgemeester en raden verklaarden in 1685 dat zij er niet wel toe besluiten konden, tenzij hun uit de II. Schrift en uit de rede (wij cursiveeren) het voegelijke en noodzakelijke er van getoond werd.« Nog in 1732 verbood de magistraat te Groningen aan de predikanten het doen der drie vragen en eerst in 1804 heeft ook eindelijk Groningen zich naar de overige gemeenten gevoegd. In de stad Utrecht had de predikant Lodensteyn bezwaar, um de woorden uit het doopsfot muiier : » Of gij niet bekent, dat zij, (de kinderen) in Christus geheiligd zijn,» uit te spreken. De Utrechtsche leeraars A. J. Brakonier, F. v. d. Putt, J. R. Kelderman en J. Vos lazen dan ook deze woorden nimmer voor. Toen zij in 17-7 door den Ltrechtschcn magistraat hierover lastig gevallen werden, leverden zij in 1728 bij de Synode hunne Beziearen tegen het stipt lezen van de eerste vraag van den Kinderdoop in. lntusschen mengden Venema, hoogleeraar te l*raneker en J. Chreyghton, predikant te Haarlem, zich mede in de zaak. De eerste koos voor, de laatste tegen de vier predikanten partij. De magistraat liet echter alles zooals het was, /.oodat ook de vier predikanten van hunne gewoonten niet afweken. In 1743 werd Bernardus Keppel, predikant te Monnikendam, door den magistraat van zijn ambt ontzet, omdat hij weigerde, den doop te bedienen, tenzij de drie doorvragen door een lidmaat met ja werden beantwoord. De Synode besloot evenwel in 174-, Keppel als wettigen predikant van Monniken dam en als lid der classis Edam te blijven erkennen. In 1729 gaf J. M. Momtners, predikant te Hemmen, een werkje uit, dat voorzien was van een aanbevelend woord van \. d Honuten dat den titel droeg: Luther gereformeerd. Hij ried hierin den I.utherschen aan, zich met de Ned. Hervormden te vereenigen, zeggen».» • Het betaamt u, bij ons te komen, onze gevoelens te omhelzen en n in ons kerkgenootschap, dat Hervormd heet en met volle recht y.00 heeten mag, te laten inlijven.. Het pogen van den vredelievenden man leidde echter tot niets. De Voetianen verloren langzamerhand veel van hun invloed, ook, doordat zij niet konden dulden, dat het bestuur der Kerk ondergeschikt was aan de regeering des lands. Zij beweerden, en met recht, dat .ie Overheid geen de minste macht had over, of in de Kerk, maar wel, omtrent de Kerk. Zij ontkenden het recht der Overheid, om Kerkelijk gedane predikantsberoepingen goed of af te keuren. Gelukkig echtei sleet het verschil tusschen Voetianen en Coccejanen langzamerhand geheel uit. Vele leeraarlooze gemeenten mochten nog vragen, van welke >studie* »le predikanten waren, die men dacht te beroepen -en of zij God vreesden ? doch allengs begon de laatste vraag zwaarder te wegen, dan de eerste. Het verschil tusschen de leeraars der twee partijen bestond weldra alleen in uiterlijkheden. I)e Voetiaansche predikanten gingen nederig en deftig gekleed. In hunne verkeer.ng «net menschen waren zij altijd even stemmig, zedig, voorzichtig, ingetogen, sommigen wel eens wat gemaakt en temig. Hij de Coccejaansche, vooral bij de zoogenaamde Leidsche of cordate Coccejaansche predikanten was dit geheel anders. Dezen gingen ook wel deftig, maar meer zwierig gekleed, naar de wijze des tijds. Zij waren gul en rond, sommigen wel eens wat onbedachtzaam in den omgang met menschen in hunnen kring, verschijnende in allerlei gezelschappen, indien er slechts eene in het oog loopende buitensporigheid of den schijn daarvan uit gebannen was c Om deze oorzaak gingen zij voor meer beschaafd en geleerd door dan de Voetiaansche leeraars, die echter voor godvruchtiger gehouden werden. Kn ook in de gemeenten was het verschil duidelijk. De \ oetiaansche gemeenteleden leefden op ouderwetschen voet, terwijl onder de Coccejaansche burgers pracht en sieraad heerschten en een vrije, haast I'ransche wijze van leven gezien werd. Onder den naam van .Christelijke vrijheid werden in ons land meer en meer Fransche zeden gevolgd. De pronkzucht dreef de menigte naar de publieke vergaderingen, vooral naar de schouwburgen, om zich te doen bewonderen. I11 1661 predikte Johannes Teellinck, predikant te Kampen, \»>ot de gemeente te Vianen over l'salni 1 19 : 50: Uwe toezegging heeft mij levend gemaakt. Iemand onder zijn gehoor had de leerrede opgeschreven en. met vele onjuistheden, in het licht gezonden. Teellinck was n« gedwongen, haar, nadat zij door de classis Kampen was goedgeke rd, zelf, zooals zij gehouden was, het licht te doen zien. Op deze wijze wist hij zich te zuiveren van de dwalingen, waarvan men hem beschuldigde. Ken ongeletterd man, Johannes Kswyler, had in 1685 uitgegeven: Ziels eenzanu meditati n over de voornaamste waarheden des Evangelie s, welk werk in /eer verwarden stijl geschreven was. In 1734 werkte J. Houtkamp te Rotterdam het om en gaf het uit onder denzelfden titel, met bijvoeging van : Xuttige samenspraak tusschen een heilbegeerigen en Evangelist, terwijl het door de classis Schiedam was goedgekeurd. Onder den naam het beek eau Houtkamp maakte het werk veel opgang, en wenl door onderscheidene uitgevers nagedrukt. Langzamerhand werd het boek echter door de Coccejanen verfoeid, als bevattende Ilattemistische en Spinozistische gevoelens. \ . d. I lonert noemde het een godonteerend boek. doch de Voetianen dachten er zeer verschillend over. I11 1740 gaf Wilhelmus Schortinghuis, predikant te Midwolde, in Groningen, een werk uit. getiteld : Het innige < 'hristendom, tot overtuiging van onbegenadigde, besturing , n opwekking van begenadigde zielen en in deszeijs allerinnigste en wezenlijkste deelen, gestalte/ijk en bevindelijk voorgesteld in samenspraken. De samensprekende personen zijn: Geoefende, begenadigde, kit ingeloovige en onbegenadigde De schrijver werd echter beschuldigd in zijn werk de formulieren van eenigheid en de liturgie bedektelijk te hebben veracht, aanleiding te hebben gegeven tot mystiekerij, quietisterij en separatisterij enz. I11 waarheid was het boek op mystieke leest geschoeid. Schortinghuis toch leerde, dat alle bijbelkennis, hoe rechtzinnig ook, de kracht der heilige waarheden loochent en dus schadelijk is voor het innige Christendom. Men heeft een geestelijke kennis noodig, d. i. eene onmiddellijk van God afkomstige kennis, die alleen langs bevindelijken weg kan verkregen worden. Buiten die kennis is de mensch onwillig, onmachtig, onkundig, behoeftig, ondeugend. De mensch wil niet, kan niet, weet niet, heeft niet. deugt niet. Deze xlierbare vijf nietenmoesten bij eigen bevinding gekend worden. Reeds 111 1740 waarschuwden de Groninger Coccejaansche hoogleeraren Driesen en Gerdes tegen dit werk; Hermanus Stegnerus, predikant te Noordbroek, Nicolaas Hartman, predikant te Zwolle, schreven er tegen, terwijl de Hervormde predikanten te Emden ter verdediging er van eene Zedige voorspraak voor de rechtzinnige waarheid uitgaven. I11 1745 wist de Overijselsche synode te bewerken, dat de Staten van Overijsel den verkoop van het boek verboden. Evenwel vond het werk vooral onder de eenvoudige leden der Ned. llerv. Kerk zeer vele lezers, waarvan velen, hoog opge- vetnie van hunne bevindelijke kennis, als oefenaars optraden. »Allerlei lediggangei's, landloopers mocht men hen noemen, want zij zwierven van stad tot stad, van dorp tot dorp, drongen zich in de gemeenten in, om voor eene saamgeschoolde schaar met de hoogste achtbaarheid, in ruime vertrekken, in pakhuizen, boerenschuren enz., het hooge woord te voeren over God en godsdienst.* 1 och moet het erkend worden: »Het ontbrak onder de oefenaars toen hier en daar niet aan bekwame leeken, die stichten konden en werkelijk stichtten.- De ascetische schriften van de broeders Teellinck geraakten in dezen tijd bij de vromen geheel in verachting, doch eenige Engelsche ascetische werken, zooals van Brown, hrskine, Bunjan enz. maakten veel opgang. Pantheïsten trachten intusschcn ook hunne gevoelens te verbreiden, zooals Hendrik Weyerman, een koopman te Amsterdam, die 1710 een pantheïstisch werk uitgaf In 1714 waarschuwde Jakob Bernard, Waalsch predikant en hoogleeraar te Leiden, tegeii het woelen der Deïsten. De beroemde Gellert noemde zijn werk een «heerlijk boek . I >eze waarschuwing was niet ijdel, want in 174$ gaf een in Nederland wonend Saksisch edelman, \ 011 I lartsveld, een Deïstisch geschrift uit. getiteld: De ontdekking der waarheid. Den 24 Februari 1746 werden evenwel al de exemplaren van dit boek uit de winkels gehaald en door den scherprechter verbrand, terwijl Von Ilartsveld zelf het land werd uitgebannen. Onder den titel: Reizen en avonturen van J. Massé verscheen in 1710 te Bourdeaux en te Keulen van een onbekenden schrijver, die later bleek Simon Tissot de 1'atot, hoogleeraar in de wiskunde te Deventer, te zijn, een werkje, waarin in eene Fabel der Bijen ergerlijke uitvallen tegen het Evangelie werden gedaan. In een ander werk, dat hij met zijn naam op den titel in 1727 te \s Gravenhage uitgaf, redeneerde hij meer tegen het Evangelie. Alleen wat in den Bijbel niet met de wiskunde in strijd was, verklaarde hij te willen aannemen. Onder de werken, die in dezen tijd het licht zagen, verdient genoemd te worden de Redelijke godsdienst van W. Brakel, in 1700 en 1701 verschenen. Het is in de volkstaal geschreven en bestaat uit drie deelen. waarvan het eerste dogmatisch is. Brakel had zooveel mogelijk scholastieke uitdrukkingen vermeden, om ook door de eenvoudigen te kunnen worden begrepen. Sebaldus Fulco Johannes Kau werd den 16 Oct. 17^5 tc' l trecht geboren. Nauwelijks 14 jaren oud, zag hij zich reeds opgenomen onder de kweekelingen der Utrechtsche hoogeschool. In vriendschapsbetrekking gekomen met 1 [inlopen, Carp, Kleyn, Bellamy en andere voortreffelijke jongelingen, ontwikkelde zich zijn aanleg voor de dichtkunst op voortreffelijke wijze. Het hoofddoel zijner studiën was de beoefening der Grieksche, Romeinsche, maar vooral tier Oostersche letterkunde en theologie. Kene toevallige omstandigheid gaf aanleiding, dat hij zich vormde tot leeraar bij het W'aalsche kerkgenootschap en reeds den ïS Juni 1786 werd hij te Harderwijk als zoodanig bevestigd, doch nog in datzelfde jaar aan Leiden afgestaan. Hij wekte door zijn kunde en sierlijk talent aller bewondering, zood.it. toen men hem te l'trecht het professoraat in de theologie aanbood, de verzorgers der Leidsche I100geschool hem aanstonds (17SS) in dezelfde betrekking te Leiden benoemden. Met roem vervulde hij zijn ambt tegelijkertijd met dat van leeraar bij de W'aalsche gemeente. In 1794 vertrouwde men hem met eene betwistbare meerderheid. ook het onderwijs in de Oostersche talen en Hebreeuwsche oudheden toe, doch in 1705 werd dit hem weer afgenomen. Rau's gehechtheid aan het huis van Oranje zal zekerlijk hiertoe veel bijgedragen hebben. Men droeg later dat onderwijs op aan Y. d. Palm, terwijl Kau als professor in de theologie werkzaam bleef, tot hem in 1709 door de benoeming van Van der Palm als agent van Nationale opvoeding, de openstaande leerstoel in genoemde talen en oudheden werd opgedragen, en het onderwijs in de gewijde dichtkunst en welsprekendheid. Na de terugkomst van Y. d. Palm werd bij minnelijke schikking de Oostersche leerstoel aan Rau en die tier gewijde dicht- en redekunst aan eerstgenoemde overgelaten. In zijne Lofrede op Rail heeft Teiesedre 1' Ange, met opgaaf van geschriften en dichtstukken, Rau geschetst als theoloog en kanselredenaar, als oosterling en dichter. Rau overleed den 1 December 1S07. HOOFDSTUK LX. I.ampt s theologie. Typische godgeleerdheid. Zt ndingsarbeid. Autouius U'alaeus et1 jfustus Heurnius. Op het voorbeeld van Yitringa, den vader, hadden bijna alle Coccejaansche leeraars Coccejus' leer der verbonden terzijde gelaten. I.ampe echter spande al zijne krachten in, om de oude Coccejaansche verbondsmethode te handhaven en schreef daarom in 17 u voor het volk: De verborgenheid van het genade-verbond. Salomo van Til, hoogleeraar te Leiden, gaf in 1704 een werk uit met het doel, om de stelselmatige godgeleerdheid der toenmalige Coccejanen van Cartesiaansche begrippen te zuiveren. 1 lij scheidde de natuurlijke godgeleerdheid van de Christelijke. Volgens hem was de menschelijke rede, de bron, waaruit men de eerste moest putten, terwijl de Christelijke theologie alleen uit de H. Schrift kon worden gekend. Ken der voornaamste beoefenaars der typische of voorbeeldige godgeleerdheid was B. S. Cremer, hoogleeraar te Harderwijk. Vooral de Coccejanen deden er veel aan. Alles in de H. Schrift was voor hen oneigenlijk, allegorisch en was het Gods eer, eetie zaak te verbergen, een eer der uitleggers is het daarentegen, eene zaak te doorgronden. Ook deden zij veel aan vergelijkingen, niet zoo zeer, omdat zij in natuur of schrift gegrond waren, maar louter, omdat men er. als .zoete spelingen -. behagen in schepte. In 1719 schreef A. Ruiming, predikant te Groede: Verklaring -aan de voornaamste heiligt en schriftuurlijke zinnebeelden. voorzien van een voorrede van 1. 11. v. d. 1 lonert. 1*.A. l.ampe noemde dit werk voor een goede Bijbelverklaring onmisbaar. In 1710 werd in dc Waalsch-Fransche kerken hier te lande de Fransche Bijbelvertaling, vervaardigd door David Martin, predikant bij de Waalsch-Fransche gemeente te Utrecht, ingevoerd. In 1728 nam men er de I'ransche psalmberijming van Valentin Conrart in gebruik, die na dien tijd de berijming van Marat en Meza heeft vervangen. Achter de nieuwe berijming kwamen veertien «Gewijde lofzangen voor de voornaamste feestdagen voor. Over het algemeen wilden echter de gemeenten geen gezangen meer zingen. Onder alle theologische twisten vergat de \ed. Ilerv. Kerk de Zending niet. De in 1696 te Colombo op Ceylon gestichte Singaleesche kweekschool, werd in 1793 door baron G. \V. van Imhoff zeer verbeterd. De Indiaansche kweekelingen moesten later hunne studiën te Leiden en te Utrecht voltooien, en werden dus evengoed als de Nederlandsche predikanten vertrouwd met de Grieksche, Latijnsche en Hebreeuwsche talen. Onder de Indiaansche * leeraars hebben uitgemunt: Sigebert Abramsen Bronsveld en Johan Joachim Sibrands en onder de Nederlandsche Canter Visser, Wemdley, Braarda, Serrius, enz. Te Batavia waren 100,(XX) Christenen en op Ceylon nog veel meer. Treurig was het. dat het gebrek aan predikanten in Indie zoo groot was. De kerkeraad van Batavia stelde daarom in 1734 aan de Z.-Hollandsche Synode voor. dat met toestemming der Staten van Holland en \V.-Friesland, twaalf jongelingen van goeden aanleg werden opgenomen in het theologisch Collegie te Leiden, waar zij op kosten der O.-Indische Compagnie moesten worden opgeleid. Jaarlijks konden dan twee dier kweekelingen als predikanten naar Indie gezonden worden, in wier plaats twee andere jongelingen telkens in het Collegie moesten worden opgeleid. Dit voorstel kwam echter niet tot uitvoering, daar de (>.-Indische Compagnie het niet kon goedkeuren. Toch bleef men niet werkeloos. In 1745 werd door baron Van Imhotï te Batavia, voor 36 kweekelingen eene kweekschool opgericht. Tien jaren later werd evenwel de kweekschool opgeheven, «gedeeltelijk om de zware kosten van haar onderhoud, gedeeltelijk om het weinige nut dat zij deed.» Reeds in het laatst der 17e eeuw begonnen Melchior Leijdekker en Petrus van der Vorm den Bijbel in liet Maleisch te vertalen. In 1723 zette de laatste dit werk niet kracht voort. De Indische regeering voegde hem ter bijstand toe Arnoldus Brants, Engelbert Cornelis Ninabei en George Heiuirik Werndley en later, 11a Ninabers overlijden, Joliannes Ilardholdt. In 1729 werden Werndley en Karei George Serrius naar Amsterdam gezonden, om den druk te bezorgen. I11 1731 verscheen het O. zoowel als het N. Testament. De vertaling was naar den oorspronkelijken tekst en niet de Latijnsche vertaling van Montanus alleen, maar ook de Arabische was er bij geraadpleegd. Werndley vervaardigde ook een Maleisch? psalmberijming. Vele Indische predikanten doopten Heidenen en Mahomedanen, die Christenen wilden worden, zonder dezen vooraf in de Evangeliewaarheid onderwezen te hebben. Dat onderwijs, meenden zij, moest eerst plaats hebben, wanneer de doopelingen later belijdenis des geloofs wilden doen. Andere leeraars echter beweerden, dat men volgens bevel des Heilands, Matth. 2S : 19, de Heidenen eerst onderwijzen moest, opdat dezen daarna belijdenis zouden doen en vervolgens gedoopt konden worden. Het twistpunt werd ook op de Nederlandsche Synoden gebracht, doch deze dachten er niet eenstemmig over, zoodat de Indische leeraars in deze zaak naar eigen inzicht handelden, hoewel het Doopsformulier voor volwassenen eerst belijdenis en dan Doop wil. Ken andere strijd liep over liet al of niet doopen van heidensche kinderen, die slaven waren en als ingeborenen des huizes werden beschouwd. Het getal gedoopten in Indië was daardoor wel groot, maar dat der lidmaten betrekkelijk klein. De Hervormden bezaten te Batavia drie kerken, één even bi.iten de stad. Zij betwistten den I.utherschen het stichten van een kerkgegebouw aldaar. Door bescherming van Baron van Imliofï mochten echter de laatsten. niet ver van het kasteel, eene kerk bouwen. Zij hadden drie leeraars, de Hervormden twaalf. In Afrika bezaten wij aan de knst van Guinea de haven en vesting St. George Del Mina. Een Ilollandsche scheepskapitein had in 1725 een Guineeschen moor van acht jaren als slaaf gekocht, die den zwarten knaap ten geschenke gaf aan een bewindhebber der O. 1. Compagnie. Deze liet den jongen in Den Haag in den Christelijken godsdienst onderwijzen en hem, na belijdenis gedaan te hebben, bij den doop Jakob Eliza Joliannes Kapitein noemen. Jakob betoonde aanleg te bezitten, zoodat zijn beschermer hem in de theologie liet studeeren. De zwarte student maakte flinke vorderingen. Na eene Latijnsche academische verhandeling, onder voorzitting van den hoogleeraar v. d. Honert, openlijk en met lof verdedigd te hebben, werd hij in 1742 tot proponent bevorderd en daarna tot predikant te St. George del Mina aangesteld. 18 In zijn geboorteland met zijn familie in aanraking gekomen zijnde, was hij zwak genoeg, het Christendom te verloochenen en weer heiden te worden Later heeft men niets meer van hem gehoord. Mede in verband met de zending moeten wij hier stilstaan bij Antonius Walaeus of de \\ aele. Deze werd den 3 Oct. 1573 '»ent uit een aanzienlijk geslacht geboren. 1 oen die stad in I'arma kwam, trokken de ouders van Antonius naar Middelburg. Hier bracht de zoon drie jaren door op het notariskantoor van J. van Laren. Gaarne echter predikant willende worden, hervatte hij zijne te Gent reeds begonnen Latijnsche studiën. Zijne leermeesters rieden hem, zijn wijsgeerige redevoeringen en zijn Grieksche en Latijnsche gedichten in 't licht te geven. Talentvol als hij was, stelde de Middelburgsche regeering hem in 1596 in staat, de Leidsche hoogeschool te bezoeken. Kerst woonde hij te Leiden bij 1. Sprankhuizen, later bij K. Gomaris, wiens beginselen hij deelde, in. Na er vier jaren gestudeerd te hebben ondernam hij met zijn vriend A. Scatte eene reis naar Frankrijk, Zwitserland en Duitschland, vertoefde het langst te Genève en eenigen tijd te Bazel en Heidelberg. In [602 keerde hij naar Leiden terug en predikte hij in de omstreken dier stad met zoo veel lof, dat hij te Leiden tot predikant werd beroepen. Hij bedankte echter voor dit beroep als voor dat naar Calais en nam in 1603 dat naar Koudekerke aan, vanwaar hij in 1605 naar Middelburg vertrok. Hier was hij onvermoeid werkzaam, ook als hoogleeraar in de wijsbegeerte en Grieksche taal aan de doorluchtige school, die aldaar in 1610 werd opgericht. Hij wist te bewerken, dat zijn vroegere leermeester Gomarus, die zijn ambt te Leiden uit verontwaardiging over de benoeming van C. Vorstius in 1611 tot Leidsch professor had nedergelegd, te Middelburg als predikant en hoogleei aur in de Hebreeuwsche taal werd aangesteld. I11 1617 gaf Walaeus gehoor aan eene uitnoodiging van prins Maurits, om in den Haag eenigen tijd den dienst waar te nemen en de gerezene geschillen met de Remonstranten bij te leggen. Toen de prins hem echter tot hofprediker wilde benoemen, bedankte hij hiervoor, en keerde naar zijne gemeente terug. In 1618 en '19 woonde hij als hoogleeraar vanwege de Staten van Zeeland de Dordsche Synode bij, waar hij zich door scherpzinnigheid en gematigdheid onderscheidde. In 1619 werd hij mede afgevaardigd, 0111 den ter dood veroordeelden Oldebarneveld in diens laatste uren te troosten en te vermanen. Als hoogleeraar te Leiden benoemd, aanvaardde hij dit ambt den 21 Oct. [619. Als een der kundigste en ijverigste overzetters der II. Schrift is men aan hem de kantteekening verschuldigd op een groot deel van het N. Testament. 1 en opzichte der zending zijn zijne verdiensten, gelijk wij reeds opmerkten, groot. Ten zijnen huize richtte hij in 1622 eene kweekschool voor Indische leeraars op> die in 1632 werd opgeheven. De twaalf leerlingen er van, die in Indië als predikant hebben gediend, ondervonden dikwijls veel tegenwerking van de zijde der Indische Overheid. »De groote strijd liep over de zelfstandigheid der gemeenten. F.venals de wereldlijke Overheid in Nederland vaak ook in 't zuiver Kerkelijke naar gezag stond, zoo matigden ook hier de gouverneurs zich somtijds aan, wat den kerkedienaren toekwam. I>it gaf aanleiding tot verslapping der tucht en tot moedeloosheid bij de predikanten.* (Blz. 207 van Dr. 1. D. de Lind van Wijngaardens Acad. proefschrift over Walaeus). Geacht en geëerd van allen, die hem kenden, strekte hij der academie tot luister, der Kerk tot handhaver van liet rechtzinnig geloof en overleed hij den 9 Juli 1Ó39. Justius Heurnius werd den 17 Nov. 1587 te Leiden geboren, waar zijn vader hoogleeraar was. Na den 18 April r6i 1 te I.eiden tot doctor in de medicijnen gepromoveerd te zijn, deed hij eene reis naar Frankrijk en Ltigeland, die 5 jaren duurde. Teruggekomen, besloot hij, met het oog op de zending in Indië. nog in de theologie te gaan studeeren en liet zich den 11 Dec. 1615 te Groningen als student inschrijven. I11 1618 gaf Hij een werk over de zending uit, waarin hij er op aandrong: i" dat de overheid onder zeelieden en soldaten de Christelijke ingetogenheid bevorderde ; 2 dat scholen voor de Indische jeugd werden opgericht; 3" dat de II. Schrift in de talen der vreemde volken vertaald werd. In April 1620 verbond hij zich als predikant aan de gemeente te Kalslagen, vanwaar hij in 1624 als Indisch predikant naar Batavia vertrok. Aldaar aangekomen woonde hij er een Kerkelijke vergadering bij, waarin onderscheidene punten, door den gouverneur-generaal De Carpertier voorgesteld, behandeld werden, 0111 den Christelijke!) godsdienst te bevorderen. Verder werd de Kerkorde van 1O24 voor Indië besproken en aangevuld eti hare geldigheid beoordeeld. Te Batavia stelde Heurnius eene Holl.-Lat.-C.'hineesch woordenboek samen, waarvoor hij eene vereering ontving. Onder gouv.-generaal Specx werd hij, toen hij het goed recht der Kerkelijke censuur met kracht bepleitte, gevangen gezet en naar Coromandel gezonden. De gouv.-generaal Brouwer herstelde hem echter weder in zijne ambten. In 1633 werd Heurnius tot predikant op Ceram aangesteld. Op zijn reis derwaarts deed hij Amboyna en de Oeliussers aan, waar hij in het belang der zending veel deed. Hij stichtte scholen, predikte er voor de inlanders en arbeidde met stalen vlijt aan eene Bijbelvertaling in het Oeliassersch. Vooral de Mahomedanen werkten hem tegen en de »Mooren< op Oelat vergiftigden hem zelfs. Gelukkig mocht hij herstellen, docli leed een tijd lang aan eene verlamming aan handen en voeten. Zonder op Ceram te zijn geweest, arbeidde hij steeds op Amboyna en de Oeliasseis onder veel tegenstand, doch met veel zegen. Hij vertrok in 1638 naar Batavia en van daar naar het vaderland, waar hij niet 1200 gld. werd vereerd. Aan de Classis te Amsterdam bracht hij verslag uit van zijn zendingsarbeid en drong hij er bij deze op aan, liet seminarie van I )s. Walaens te herstellen, dat in 1632 was opgeheven. Den 22 Juli 1640 werd Heurnius te Wijk bij Duurstede als predikant beroepen. Dit beroep nam liij aan. Ook nu bleef hij in het belang der zending arbeiden. I11 1646 verscheen: Het II. Evangelie, beschreven door Lucas en Johanucs; overbezet in de Maleische taal door Jan van Hasel, ovetgesten en verbeterd "door Justns Heurnius. In 1651 vervaardigde hij eene Maleische vei taling van de Handelingen der Apostelen, die meermalen herdrukt werd en herzag of schreef nog vele andere geschriften in de Maleische taal. Ilij overleed in 1652. Dr. J. R. Callenbach zegt in zijn dissertatie over Justus Heurnius: »De beteekenis van Heurnius voor de Indische Kerk ligt in zijn strijd voor hare zelfstandigheid en haar recht. Üm dezen is hij geteekend als een ongezeggelijk Indisch predikant Met meer klaarheid dan iemand zag hij, hoe het ontnemen aan de Kerk van alle zelfstandigheid haar dood moest zijn. Daarom is hij opgetreden tegen Specx met een beslistheid, die allerminst eigen gevaar ontzag en ook zijn tegenstanders eerbied afdwong. Heurnius heeft dien strijd verloren, zoowel tot schade van de Indische Kerk als van den Staat.» (Blz. 257 en 258). Heurnius' doel in Indie was geen rijkdom en eer. maar een schare van heidenen, verlost van de heidensche afgoderij, gebracht onder het zachte juk van Christus» (Blz. 256). Wie gezien heeft, hoe weinig de Gereformeerde beginselen ingang vonden bij de Indische overheid, zal zich wel wachten, 0111 de Calvinisten der 17e eeuw aansprakelijk te stellen voor het bloed en de tranen, uit louter zucht naar handelsgewin vergoten op de specerijeilanden van de Groote Oost.» HOOFDSTUK I .XI. 1'eekent n van verval. De gedragslijn der regeering ten opzichte der verschillendi richtingen. In 1702 stierf stadhouder W illem III, juist voor den aanvang van den Spaanschen successieoorlog, die van 1702 tot 1713 geduurd heeft. De republiek, in 1^72 hulploos en verlaten, hield in het jaar van W illems dood den evenaar van Europa in handen. Door het kinderloos overlijden van Willem III vervielen vijf gewesten weder onder liet stadhouderloos bewind, dat van 1702 tot 1747 geduurd heeft. Hij zelf zou gaarne zijn neef Johan Willem Friso, den jeugdigen stadhouder van Friesland, tot opvolger hebben erkend gezien, maar de aristocratie in Holland en de met Holland sympathiseerende gewesten rekenden zich alleszins tot zelfregeeren bevoegd en velen der stadhoudersgezinden achtten nu beter geen eminent hoofd, dan een kind of l1 nes of buitenlandsch vorst. In 1713 werd de vrede te Utrecht gesloten, die een einde maakte aan den Spaanschen opvolgingski ijg. De republiek, met den glans van haar overwinningen omstraald, werd nog onder de aanzienlijke mogendheden geteld. Zij bezat uitgestrekten handel, machtige volkplantingen en inrichtingen, die elders navolging vonden. Toch waren de teekenen des tijds weinig opbeurend. De strijd tegen hrankrijk was geen strijd tegen Fransche taal, letterkunde en zedeloosheid geweest. Nederland, aan Fransche overheersching ontkomen, was door overneming van buitenlandsche denkwijze en begrippen aan zachter en daardoor tevens aan vaster banden gelegd. De invloed der Kerk bleef nog wel zegenrijk, wijl de leer der zaligheid er over het geheel met rechtzinnige nauwgezetheid in werd gepredikt, maar de Kerk bezat weinig meer van de geloofskracht, welke, beter dan menschelijke wijsheid, de volkeren met hooger levensadem verjongt. Niet zonder reden werd geklaagd, dat het land door een tuimelgeest beheerscht, de taal van Nederland versmaad, en Frankrijk met zijn spraak en dartele manieren ingehaald werd. Voor vreemde gebruiken en misbruiken moesten de eigenaardigheden van ons volk met snelle schreden wijken. F11 hierbij kwam nog, dat de valsche wijsbegeerte, die de rede boven de uitspraken der II. Schrift stelde, meer en meer ingang vond. De nationale degelijkheid en ingetogenheid verdween, terwijl het streven naar genot en grootschheid des levens de drijfveer van ons volk werd. In de burgerklasse weken allengs huiselijkheid en tucht voor verstrooiing en losbandigheid, met zelfbehagen aan de Fransche naburen ontleend. De heerschende Kerk week meer en meer af van het voorvaderlijk geloof en kon daardoor weinig tegen de verslapping van volkszeden en karakter doen. 1 Iet is waar, de meeste predikanten waren nog wel rechtzinnig en waren ijverig in het strijden voor allerlei waarheden, doch de Kerk kon niet behouden en de wereld niet overwonnen worden door het geloof eener ijskoude en onvruchtbare polemiek. W at hielp het, dat men voor allerlei leerbegrippen te velde trok, indien de leer zoo weinig kracht op het leven uitoefende ? De leer van genade en zaligheid werd eene verzameling van welgerangschikte begrippen, door het verstand aangenomen, doch waaraan het hart geen deel luid, zoodat een Kerk, alzoo verstorven, niet meer vermocht in de ontwikkeling der maatschappij liefdevol en heiligend in te grijpen. Onder liefdeloos geschrijf over menige splinterige kwestie en bij het opkomen eener gevaarlijke twijfelzucht werd de levendige Evangelieverkondiging steeds zeldzamer. En toch daardoor was de bestrijding van het ongeloof, door geloof en bekeering en een gedrag, der bekeering waardig, mogelijk. Naarmate de Kerk minder kracht ter verbetering van zeden behield, verkreeg liet zedebederf meer kracht, om de Kerk te verbasteren, zoodat deze der wereld gelijkvormig en het zout zouteloos werd. Allengs minder werd in Kerk en samenleving de kracht van het Evangelie bespeurd, zoodat de godsdienst voor velen eene zaak van gewoonte, sleur, verveling en weldra van huichelarij was. Op het levendig houden der betrekkingen met zusterkerken in Zwitserland en elders werd weinig prijs meer gesteld. Het eenvoudige geloof werd te vaak door spitsvondigheden ontsierd en zelfs vervangen. Elkanders bekeering wilde men niet erkennen, dan wanneer men het bewijs had, dat een lange reeks van bevindingen en gestalten naar vastgestelde orde was doorloopen. De voordracht der predikanten was over het algemeen langwijlig en droog. In hun preeken was veel vertoon van schijngeleerdheid, en zij leidden door veel verdeelingen en onderverdeelingen al te vaak luin gehoor van het eigenlijke onderwerp af. 1 liertegen en tegen hunne vreemde spreekmanieren, waardoor minder gesticht dan gepraald werd, moest van synodale zijde dikwijls gewaarschuwd worden. Willem III was een voorstander der onderlinge verdraagzaamheid. In December 1694 hadden de Staten van Holland, na den stadhouder geraadpleegd te hebben, niet het oog op de Voetiaansche en Coccejaansche twisten, het volgende plakkaat uitgevaardigd: »dat de hoogleeraars zich houden zouden aan de gewone leer der Hervormde kerken, vervat in den Catechismus, de belijdenissen en de regels der nationale Dordrechtsche Synode, maar de punten, die deze onbeslist gelaten had, op hun eigen oordeel niet zouden voorgeven van /ulk een gewicht te zijn dat, zonder die, de Schrift niet wel of genoegzaam ter zaligheid zou kunnen worden verstaan». Zelfs tegen de Jezuiten was men verdraagzaam en men verdreef ze niet. dan wanneer het om hunne woelingen of ter verkrijging van lotsverzachting der Protestanten in Duitschland noodzakelijk was. Men bleef echter bedacht op voorzorgen tegen te grooten invloed tier Roomsche Kerk. Zoo werden b.v. ambtenaars ol officieren, die met Roomsche vrouwen gehuwd waren, van hunne bedieningen ontzet. Men begreep, dat de geloofsijver der Roomsche Kerk in landen, waar zij machteloos is, door onrust stoken zich openbaart en in streken, waar zij de overhand bezit, op consciëntiedwang bedacht is. Ten gevolge van de ruime verdraagzaamheid won de Roomsche Kerk in ons land zeer in ledental. De drijfveer tot verhuizing herwaarts was koophandel of kunst- en ambachtsbedrijf. Tusschen Jezuiten en OudKatholiek'tl trok de Staat geen partij. Voor de veiligheid dezer van wege den paus vervolgde gezindte werd evenwel goed gezorgd. Wij kunnen niet dulden,* schreven de Staten-Generaal, »dat men een vreemd gezag zou te baat nemen, om iemand te verplichten tot een blinde onderwerping aan hem. dien men den naam van Oppersten Herder geeft. Nooit zullen wij toelaten, dat liet Hof van Rome in onze Staten eenige onbepaalde macht uitoefene.» Nederland werd, door terzijdestelling van het woord Gods, vatbaar, om met het gif der ongeloofstheorieën te worden bedwelmd. 1 Iet getal toch der oprechte en nauwgezette belijders van het evangelie, in woord en wandel, werd gering en aan veler zoogenaamd geloof ontbrak de stempel van eigen overtuiging, liet was een lijdelijk en blind en onverschillig aannemen eener nog gangbare munt. Het kon niet anders of zulk eene doode orthodoxie moest allengs plaats maken voor eene in Frankrijk meer en meer gehuldigde wijsbegeerte, die op het terrein des <»eloofs aan de rede en op het gebied des staats aan het volk de souvereiniteit toekende en in menschvergoding geworteld was. Men lette meer op de verleidelijke beloften dan op de grondbeginselen dezer philosophie. Deze toch scheen door afschaffing van bijgeloof en misbruik op de schoonste wijze vereenigbaar met al wat behoudenswaard is Zoo maakte men de letterkunde, in proza en poëzie en zelfs den Christelijken kansel dienstbaar aan de verbreiding en verheerlijking dezer w ijsbegeerte. HOOFDSTUK LXII. Het renten it rstijdvak. Herman Venenut. breder ik Adolj l.ampt. Jaques Saurin. Willem Deurhoff. Hot tijdperk van 1713 tot 1795 wordt in de geschiedenis ouzes lands het rentenierstijdperk genoemd. En met recht. 1 let is het tijdperk van vrede en welvaart, waarin oorlog ontwijken en geldsparen het eenige doel was en elke opoffering te zwaar werd geacht. l)e nuttigste inrichtingen van wetenschap bleven ter nauwernood in stand en dat niet uit "geldgebrek, want voor eigen levensgenot en praalzucht was er overvloed van geld, maar uit vadsigheid en zelfzucht. De zelfstandigheid van een volkskarakter, waarvan Godsvrucht de hoofdtrek geweest was werd op velerlei manier ondermijnd. Letterkunde werd bijna uitsluitend aan vertaling van Fransche werken gewijd. Oorspronkelijkheid verdween en de navolging bleef ver beneden het model. I11 de 17e eeuw was Nederland groot geworden, rijk in velerlei beteekenis — maar weelde ontzenuwt, verslapt, ontmant, en het jongste kind van Jan en Jannetje — het kind huns overv loeds was Jan Salie, de v erpersoonlijkte geest van lamlendigheid, die over de Nederlanders zoo lang geheerscht heeft en ook den dwingeland speelde, over Jan den Poeet (Men zie Potgieters proza I. blz. i). Fransche geest en denkwijs doordrong de hoogere standen, waar vreemde spraak de voorkeur boven de moedertaal had. Op het vaderlandsche zagen zij met minachting neer, hoog als zij ingenomen waren met alles wat op Fransche leest was geschoeid. Beroemde godgeleerden in dezen tijd waren in de Ned. Herv. Kerk: Herman Venema. In 1697 te W'ildervank geboren, bezocht hij in 171 1 de Groninger hoogeschool en drie jaren later die te Franeker, om inzonderheid theologie te studeeren onder den hoogleeraar Campegius Vitringa, den vader, en vervolgens onder diens zoon, die denzelfden voornaam voerde. In 1718 tot theologisch doctor bevorderd, aanvaardde hij in 1719 het leeraarsambt te Dronrijp en reeds in 1724 dat van hoogleeraar in de godgeleerdheid te Franeker, als opvolger van C. Vitringa, den zoon, die door een vroegen dood werd weggerukt. Na vertrek van A. Schultens naar Leiden in 1729 werd aan Venema de waardigheid van academieprediker en het professoraat in de Kerkelijke geschiedenis opgedragen. Met zijne ambtgenooten had hij een aangenaam en leerzaam verkeer, terwijl hij als hoogleeraar het voetspoor volgde, hem door Vitringa en Van Til aangewezen. Van zijne te groote gematigdheid in theologische geschillen gaf hij een merkwaardig bewijs in de zaak van den Doopsgezinden predikant Stinstra. Prins Willem IV' beschermde en verdedigde hem tegenover degenen, die zijne rechtzinnigheid niet boven allen twijfel wilden stellen. Groot was zijne geleerdheid. doch zijn stijl, zoowel in liet Latijn als in het Nederlandsch, was droog, stroef, onbeschaafd en soms slordig. Hij overleed den 25 Mei 1737. Venema beschouwde evenals de Vitringa's het besluit der verkiezing als tweevoudig. Hij stelde een algemeen besluit, waardoor God wilde, dat allen, zonder onderscheid, die geloofden, zouden zalig worden en een bijzonder besluit, volgens welk God slechts aan sommigen Zijne bijzondere genade toegedacht en hen zoowel tot geloof en bekeering als tot zaligheid had uitverkoren. Ook loochende hij de leer van een werkverbond en van eene onmiddellijke toerekening van Adams zonde aan diens nageslacht, de leer der erfzonde en onmacht, de leer der voldoening van Christus, enz. In 1734 werd hij hierover door Driessen aangevallen, doch door zijn oomzegger J. H. Verscluiir verdedigd. Venema heeft een nieuwe school gevormd, die zich op grammaticale exegese en historische critiek toelegde. Met den Limburger Antonius Driessen, die voor zijne vele strijdschriften er een eigen drukkerij op na hield, voerde hij een hevige polemiek. Behalve de Vi tringianen en Roëllianen liad men in de i Se eeuw ook nog Lampianen, die hunnen naam ontleenden aan Frederik Adolf Lampe. Deze was in 1683 te Detniold geboren. Hij begon zijne theologische studiën te Koningsbergen en zette die voort te Franeker, waar hij zeer gezien was bij Roëll. Nadat hij op eenige plaatsen het predikambt had bekleed, beriep men hem in 1709 te Bremen en in 1720 te Utrecht als theologisch professor. In de laatste stad moest hij tevens om de andere week in liet Hoogduitsch prediken, terwijl hem zes jaren later ook het doceeren in de Kerkelijke geschiedenis werd opgedragen. In 1627 vertrok hij naar Breinen als hoogleeraar en predikant. In dal jaai gaf hij uit: Verklaring van het Evangelie van Johannes. Hij Joh. 5 : 26 en Joh. 1 5 : 26 beweerde hij, dat de leer a. g. de generatie des Zoons van den Vader en a. g. den uitgang des II. Geestes van Vader en Zoon geen genoegzamen grond had. Ook kwam het hem voor, dat het denkbeeld van eene mededeeling van het Goddelijk Wezen aan den Zoon eene onvolmaaktheid in God veronderstelde. Hierdoor was men bevrecst, dat Lampe een Sociniaan was geworden of zelfs een driegodendom wilde prediken, llij volgde min of meer de Coccejaansche richting en had veel invloed op onze godgeleerden. \ reemde inzichten koesterde hij omtrent de werking en beoefening der godzaligheid. Hij maakte veel gebruik van de zoogenaamde tale Kanaans. Als \ oetius drong hij op de practijk aan en als Coccejus op bijbelstudie en is de schepper der zoogenaamde bevindingstheologie. I.ampe was een vereerder van Coccejus en Witsius. De predikanten, die zijne richting waren toegedaan, stonden bijzonder in de gunst van het publiek, omdat zij meer gemoedelijk en bevindelijk, dan leerstellig preekten. De Voetiaan Fruvtier, beschuldigde Lampe van onrechtzinnigheid ten opzichte van het leerstuk der Drieëenheid. Dit lokte een vinnigen pennestrijd uit, die nog na Lampe s dood (1729) werd voortgezet. Xicolaas Holtius, predikant te Koudekerk en Antonius Driessen kozen de zijde van Fruvtier, terwijl de hoogleeraren < remer en Ode als verdedigers van Lampe's beginselen optraden. Ook in de Waalsche Kerk werden de beginselen van ongeloof merkbaar. Zoo leerde I'aulus Maty, doctor in de wijsbegeerte, eerst Waalsch predikant te Montfoort, later »katechist < te 's Gravenhage : »de eene, waarachtige God heeft voor de schepping der wereld, twee verstandige, doch eindige wezens voortgebracht, welke beide Hij op de allernauwste wijze met zich vereenigd heeft, zoodat Hij met die beide drie personen uitmaakt.» legen clit gevoelen kwam A. de la C hapelle in zijne Aanmerkingen op en ook de Waalsche Synode in 173" te Kampen gehouden oordeelde het als strijdig met de leer der Ned. Herv. Kerk, terwijl in September van dat jaar Maty van zijne bediening ontzet werd. Deze, rijk niet aardsche goederen gezegend, betoonde zich onder dit alles zeer onverschillig. In de Waalsche kerk gaf het voorbeeld van kanselwelsprekendheid: Jaques Saurin, die in 1677 te Ni mes in Frankrijk was geboren. De herroeping van 't Edict van Nantes drong in 1686 zijne ouders de wijk te nemen naar Genève, waar de veel belovende zoon de eerste schreden zette op de baan der wetenschappen. Door zijn vurig karakter minder geschikt voor het stille wetenschappelijke leven, verwisselde 1»ij op 15 jarigen leeftijd den dienst der letteren niet den krijgsdienst en schaarde zich als cadet onder de troepen va 11 Victor Amadeus, groothertog van Savoye, die in oorlog was met Frankrijk. Hij kweet zicii gedurende vier jaren zoo van zijn plicht, dat men hem een vendel toevertrouwde. De Rijswijksche vrede in 1697 maakte een einde aan zijn krijgsmansloopbaan. Hij trok nu weer naar Genève, waar hij zich ijverig in de godgeleerdheid oefende. I11 1701 uit Holland naar Engeland overgestoken, werd hij aldaar tot den predikdienst toegelaten. Ruim 4 jaren was hij in Engeland met klimmenden opgang als leeraar werkzaam, terwijl hij zich den beroemden kanselredenaar Tillotson tot voorbeeld koos. I11 1705 vertrok hij tot herstel zijner gezondheid naar si lage, waar hij 1111 en dan buiten vaste betrekking onder groote toejuiching predikte, tot men hem nog voor het einde van 1705 tegen vaste bezoldiging aanstelde, om des voormiddags op den voorlaatsten Zondag van iedere maand te prediken. Na het emiritaat van A. K. de la Deveze in 1706 zag hij zich tot vast leeraar bij de Waalsche gemeente aangesteld. Meer dan gewoon waren zijne predikgaven, waarvan wij verder niet gewagen, wijl ze in 1855 in het licht zijn gesteld door Dr. J. |. v. Oosterzee 111 diens: Jac. Santin. Eene bladzijde uit de geschiedenis der kanselwelsprekendheid. Zijn roem verwekte nijd, ook bij sommigen zijner ainbtgenooten en zijne verhandeling : Over den leugen in nood, berokkende hem onaangenaamheden, waarbij hem de Haagsche Synode de hand boven het hoofd hield. Zijne leerredenen zijn meermalen uitgegeven. De Nederlandsche vertaling er van door J. Schoolhouder is zeer gebrekkig. Aan de populaire dogmatiek bewees hij een dienst door zijn Abrége de la theologie (1720), waarvan hij later een uittreksel gaf. Hij overleed den 30 December 1730. Een leerling van Descartes was W illem Deurhoff, een schrijnwerker van beroep en in 1615 te Amsterdam geboren. Door het lezen der vertaalde werken van Cartesius was hij er toe gekomen, om zijne denkbeelden over den godsdienst naar die van dezen wijsgeer te schikken en te verbreiden. In 1694 schreef hij: 'j Menschen verlossing, later Grondvesten van den Christelijken godsdienst en Bespiegelingen van de Godgeleerdheid, welke werkjes in 1720 in één band werden uitgegeven onder den titel: Over natuurlijk en schriftuurlijk samenstel der H. Godgeleerdheid, terwijl in 1623. dus na zijn dood, van hem verschenen : Stichtelijke Gezangen. Was hij bij schaaf en boor gebleven, hij zou zich vele onaangenaamheden bespaard hebben. Hij overleed in i/1/gevoelen voor Spinoza verklaarde hij voor een verdichtsel, vol van dubbelzinnigheden en gegrond op de hersenschimmen van eenige Oostenrijksche philosophen.- Hoewel Deurhoff de door Spinoza gelief koosde termen gebruikte als »denking, uitbreiding, modificatie» enz., was hij toch geen volgeling van dezer, philosoof en beaamde diens pantheïstische gevoelens geenszins. Petrus Ens. hoogleeraar te Harderwijk had in zijne academische lessen geleerd, dat God de Vader alleen het eerste voorwerp des geloofs en der hope, de Zoon echter het ondergeschikte voorwerp van geloof en hoop is. Voorts scheen hij in het Goddelijk wezen maar één persoon te erkennen en aldus de leer der Drieeenheid te loochenen en leerde hij, dat er jgeene ingeboren godgeleerdheid was en ook geene verkregene door redeneering uit de schepselen !« Den 19 October 1741 werd hij van zijn ambt ontzet en van het H. Avondmaal geweerd. HOOFDSTUK LXHI. Hit gevoelen van Th. v. Thuynen. Ecne opwekking« op de lel uwe. Gastvrijheid aan Salzburgers, Joden, Independenten en WaldeHsen betoond. I11 1722 gaf Theodorus van Thuynen, predikant te Dokkum, een Korte uitlegging van het Gerefoomeerde gelooj uit, waarin hij staande hield, dat iemand van het geloof geheel en al verstoken is, zoolang hij niet volkomen verzekerd is van de vergeving zijner zouden en hij niet alle twijfeling te boven is. Hierover werd hij door de hoogleeraren Driessen en Eampe aangevallen. Door bestudeering van den 11. Cate chismus kwam Van Thuynen er later toe, zijn gevoelen te verzachten. De mare van de prediking der Methodisten in Engeland, Schotland en Amerika begon sinds 1740 in ons land meer en meer door te dringen en honderden, die onder den afmattenden strijd der Voetiaansclie en Coccejaansche partijen wellicht tot een zekere gevoeligheid waren vervallen, vonden in de geschriften dier Methodisten een nieuwen prikkel voor hun godsdienstig leven, En wat in Engeland en Amerika had plaats gegrepen, gebeurde ook hier ; ook ons land kon in opwekkingen roemen. In het midden van November 1749 trad de predikant Gerardus Kuypers, een jong en gevoelig man, die eenigen tijii te voren als lmlpprediker te Amsterdam was werkzaam geweest, voor de gemeente van Nijkerk op de Velinve op. Hij hield een welsprekende en phantasierijke leerrede over I's. 7J : iG: Is er een handvol koren in het land op de hoogte der bergen, de vrucht daarvan zal ruischen als de Libanon en tl ie van de stad zullen bloeien als het kruid der aarde.< Met zeldzame aandacht werd hij gevolgd. Zijn woord beheerschte de hoorders volkomen, totdat hun gevoel ten laatste overspannen werd, zoodat het zicht en lnin zeiven én den predikant te machtig toonde. Gezucht, geklaag en geschrei verhief zich onder de schaar en bij het uitspreken van den zegen werd het ruischen van den Libanon,* gelijk men het later noemde, zoo hevig in veler gemoed, dat sommigen stuiptrekkend ter aarde vielen, anderen wrongen als vertwijfelden hunne handen boven het hoofd of liepen als razenden de kerk uit en langs de straten. Dergelijke tooneelen herhaalden zich weken en maanden lang. Somtijds gebeurde het, dat eenige honderden uit hunne huizen liepen en langs de straten ongeregelde optochten hielden, hunne handen naar den hemel geheven of slaande op de borst. Dc gansche plaats, /.egt men, was in rep en roer en het maatschappelijk leven werd gestremd door een algemeene wanorde. In de openbare godsdienstoefeningen, hetzij Kuypers of zijn ambtgenoot Rolandus voorging, kon de predikatie dikwerf niet verstaan worden wegens het gekerm, het gillen en het snikken der vergaderden. Men hoorde het meermalen op grooten afstand buiten de kerk, vooral wanneer de leeraar den naam »Jezus« uitsprak. Kuypers zelf trachtte de gemoederen tot bedaren te brengen door eene leerrede over de bekeering van den stokbewaarder te Filippi, doch ten laatste zag hij zich genoodzaakt bij den kerkeraad aan te dringen op het nemen van een besluit, dat ieder, die gedurende de godsdienstoefening een flauwte kreeg of begon te stuiptrekken, uit de kerk zou verwijderd worden. De Leidsche hoogleeraar V. d. Honert, een van Kuypers leermeesters, vatte de pen tegen Kuypers op. Deze antwoordde en aan beide zijden schaarden zich tal van medestanders. De wonderbare toestand, waarin de gemeente te Nijkerk gekomen was, duurde echter voort tot op de helft van 1750. Toen kwam er allengs kalmte in de gemoederen. Opmerkelijk is het, dat zoowel rijken als armen, grijsaards en kinderen van zeven tot tien jaren, zachtaardige vrouwen en stugge mannen, eenigszins geoefenden en geheel onkundigen door de opwekking waren aangegrepen geworden. De geruchten omtrent het gebeurde te Nijkerk maakten de diepste indrukken op de verbeelding van ontelbarcn in andere plaatsen en de gedachte, dat het «ruischen des LibanotiS', waarover nu zoo druk gesproken werd, het ademen was van den 11. Geest, »die als de wind is, blazende, waarheen hij wil, vervulde velen, vooral ten platten lar.de, met vurige begeerte naar gelijke genadeteekenen. Straks geraakten de gemeenten van Putten, Barneveld en Voorthuizen in beweging; die van Hoevelaken, Amersfoort, Soest, Naaiden. Huizen, enz. volgden. Omstreeks het jaar 175vertoonden zich dezelfde verschijnselen in Zuid-Holland, vooral in den Alblasserwaard, te Giesendam, enz. Te Giesendam sprong zelfs iemand, die eenigen tijd op een hoog portaal had gezeten, plotseling in de vergadering, die zeven voeten beneden hem was. Zelfs naar de afgelegenste gewesten Groningen en Drente sloeg de opwekking over. Zelfs predikanten als Smit, l)e Roy, Van l.oo, Resler en anderen en vooral vele oefenaars gingen met de beweging mee. In Nijkerk echter vaardigde de kerkeraad de bepaling uit. dat allen, die onder de godsdienstoefening met »lichaamsberoeringen« werden aangedaan, terstond het bedehuis moesten verlaten. Dergelijke maatregelen werden ook elders genomen. Na eenige jaren hoorde men weinig meer van de beweging. Toch bleef zij nawerken in de streken, waar zij geheerscht had. In 1729 poogde de aartsbisschop Firmion met dragonades, gelijk in Frankrijk, de Protestanten in Salzburg te bekeeren. De Salzburgsche oudsten zwoeren echter op de hostie en op gewijd zout (2 Kron. 13: 5) den Drieëenigen God trouw aan het Evangelisch geloof en aan elkander in het ongeluk. Dat was te veel voor den bisschop, die in den winter van 1731 plotseling bevel gaf, dat allen het land moesten vei laten. Wel protesteerde het evangelische corpus in Regensburg tegen dit zoogenaamde landverhuizers patent, als strijdig met de bepalingen van den Munsterschen vrede, maar de bisschop bleef bij zijne bewering, dat hij liet recht had, de Protestanten te verbannen. Van I>ec. 1731 tot Nov. 1732 verlieten nu 30,000 Hervormden hun vaderland. Ook in ons land was men. evenals in Denemarken, Zweden, Pruisen, enz. gunstig voor deze Salzburg-Dürenbergsche emigranten gestemd en de regeeringen van Middelburg, Vlissingen en Veere hadden nauwelijks vernomen, dat de ballingen de uitnoodiging wilden volgen, die de verdrevenen uit de vallei Pragelas hadden afgeslagen, of zij zonden in 1731 den Middelbürgschen predikant Freitel met zekeren Joh. Koclier naar Frankfort en elders, 0111 300 a 400 af te halen, uitmakende gezinnen met niet meer dan twee kinderen beneden de 16 jaren. Na eene reis van 36 dagen kwamen zij van Kaufbeieren niet 59 emigranten terug. Onder het geleide van een groote menigte aanschouwers werden dezen naar liet gasthuis geleid en aldaar gedurende zeven dagen eenvoudig maar deftig onthaald en door personen van allerlei rang en stand bezocht en rijkelijk begiftigd. \ oor rekening van Middelburg waren 39, voor die van Vlissingen 11 en 9 voor die van Veere. Allen zijn dan ook behoorlijk verzorgd, totdat zij hun brood konden verdienen, terwijl des Zondags voor hen in de Luthersche Kei k een afzonderlijken dienst in het Hoogduitsch werd gehouden, ::oolang zij de Nederduitsche taal niet konden verstaan. »l>e Evangelische Protestanten van Saltzburgh zongen »tot vertroosting hunner ballingschap en wreede vervolgingen «: Ik ben een balling om Gods Woord Gansch arm, helaas, waar zal ik blijven ? Vervloekte woede doet mij voort Gelijk een schelm, ten lande uit drijven ! I.ang.s zulk een kruispad gingt Gij voor, Dat weet ik. door de felste plagen, Heer Jezus! 'k volge 1' op dit spoor, Maak 't met mij naar Uw welbehagen ! Ik ben een pelgrim, ginds en weer Moet ik voortaan langs vreemde straten Rondzwerven, dies, mijn God en Heer, Ik bid, (iij zult mij niet verlaten ! 'kSchaam mij 'tgeloof niet; neen, ik roem, Dat ik 't rondborstig dorst gelooven, Of men mij als een ketter doem, Ja, zelfs van 't leven wil berooven. Om Jezus' wille is 't mij eene eer En boeie en ketens graag te dulden : Want 'k duld ze om 's I leilands I femelleer; Niet als een straf voor booze schulden. In Gods Naam dan ! men ban mij vrij ! Al wordt mij alles afgenomen, Ik zal toch, dit verzeekre ik mij, De kroon tier heerlijkheid bekomen. 'k Verlaat mijn kind en li nis, ten buit Voor moedwille en zijn wreeden handel, Dat perst ine, o God, de tranen uit. Terwijl ik onder vreemden wandel! O Heer! voer eindlijk naar L\v raad, Mij eens in een behouden haven, Daar 'kin mijn harte vroeg en laat Mij met uw dierbaar woord kan laven. Anders. Ach voer, mijn God, me eens naar Uw raad Gelukkig ter behouder stede, Daar ik mijn harte, vroeg en laat Mag laven met Uw Woord in vrede. Of moet ik, op dit jammerdal, Nog meer in druk en armoe leven, Ben ik gewis, dat God mij zal Hierna een rijker woning geven. Belangrijker was echter de overkomst van ruim 790 emigranten, die den 9 Maart 1733 bij Hreskens uit 18 vaartuigen weiden ontscheept. Zij hadden een eigen predikant, Johann Gottlieb Fischer, die van Staatswege voor hen reeds was aangesteld', maar in het «vrije van SIuys» over onder scheiden polders verdeeld, konden slechts weinigen zijne prediking bij wonen. Geldgebrek bij de Staten, onwil bij de ingelanden en verdrietelijkheid bij de emigranten, die gemeend hadden, eene kolonie te zullen uitmaken, gelijk zij in de Diirrenbergsche zoutgroeve vereenigd waren geweest, maakte hun lot te zwaarder, toen zij in Augustus en September te worstelen hadden met de vernielende Zeeuwsche koorts. Meer dan de helft verliet dit oord van verschrikking en in 1734 bedroeg het getal der achtergeblevenen slechts 224, die op het land een schrale bete broods verdienden en te Groede in het kerkgebouw der Hervormde gemeente 11a den voormiddaggodsdienst van deze, onder de prediking van hun eigen leeraar vergadering hielden. Weinige jaren later waren zij tot 170 veiminderd. De ondersteuning van de zijde der Hervormden verloren zij van lieverlede, sedert eens de predikant van Vlissingen, voor hen in het Hollandsch sprekende, het Lutersch leerbegrip scherp tegenover dat der Hervormden had doen uitkomen. De classis van Walcheren verzocht bij de Staten, »dat den Saltzburgers, eene andere plaats tot godsdienstoefening aangewezen, hun het klokluiden verboden en daardoor de ergernis geweerd mocht worden en alle dissentieerende onderdanen meer gerefreneerd en binnen palen van hunnen plicht gehouden en boekverkoopers gedwongen, geene geschriften uit te geven of te verkoopen, waarin de leer der Gereformeerde lverk benadeeld en de verwijdering tier rechtzinnigen en dissentieerende Protestanten levendig gehouden en grooter gemaakt en verderfelijke beroerten worden. • blijkbaar had de hevigheid van den Luterschen predikant den Gereformeerden alhier ontstemd. Van Staatswege werd echter niets gedaan, om den Saltzburgers een eigen bedehuis en schoolmeesters te geven. Maar de Lutherscl.e gemeente van Amsterdam, die reeds in 1733 bijna 23.000 gulden voor hen opofferde, welke som later door legaten tot meer dan 60.000 gld. steeg, genoot de voldoening, dat uit hare bijdragen een kerkgebouw en eene school gesticht werden. Ook vergunde haar bestuur in 1776 het Avondmaal met gewoon brood te vieren. 0111 het beschimpen van andere gezindten tegen hare arme broeders te voorkomen, die luin gedurig verweten, dat /.ij den Roomscheu gelijk waren, omdat zij gruwelen in plaats van brood bij het Avondmaal gebruikten.» Is de gemeente van Groede dus door de liefde der Amsterdamsche gesticht, zij bestaat nog als een gedenkteeken van die lietde, maar vooral van den geloofsijver der Saltzburger emigranten, die liever vaderland en maagschap verlieten, dan hunne overtuiging aan tijdelijk belang en genoegen ten offer te brengen. In Spanje en Portugal werden de Joden steeds heftig vervolgd en zochten daarom veiligheid in andere landen. Deze vluchtelingen, onder den naam van «Sephardim bekend, vonden ook in ons land een toevluchtsoord. Reeds in 1594 kwamen verdreven Portugeesche Joden in Amsterdam aan. Door rabbijn Uri Levi te Kinden aangemoedigd, zochten in 1604 een tiental Joden, behoorende tot de Spaansche geslachten Lopes Homem en Pereia mede in onze hoofdstad eene schuilplaats. Gelijk zij in hunne bedehuizen naar de voorschriften der wet hier den God hunner vaderen vrijelijk konden dienen, zoo zagen zij te Groede bij Alkmaar en later te Ouderkerk a/d Amstel een akker aangewezen, ter begraving hunner dooden. In 1675 werd te Amsterdam een Portugeesche Synagoge geopend, schooner dan in eenig land werd gevonden. Ook in de Rijnstreken werden de Israëlieten hevig vervolgd. Joodsche vluchtelingen uit de rijkssteden Frankfort, Worms en Spiers hielden in 1630 te Amsterdam hun eerste godsdienstoefening. Zij waren meest arme marskramers, terwijl hunne geloofsgenooten uit Portugal en Spanje dikwijls in het bezit waren van een bijna vorstelijk vermogen. Toch verwierven ook de Hoogduitsche Israëlieten meer dan één bedehuis en te Zeeburg en Muiderberg begraafplaatsen. De Hoogduitsche Joden waren het talrijkst en werden gewoonlijk Smousen genoemd. Dit woord Smous moet afgeleid zijn van Mozes. De Joden toch spreken de o als au uit. K11 daar zij den naam van Mozes (of naar hun uitspraak Afuuscht-s) gedurig in den mond hebben, noemde men hen spottend Mans, of wel, bij letterverandering, Smaus of Smous. Daar de Hoogduitsche Joden niet alleen arm, maar ook onkundig waren, hielden de Portugeesche Joden zich van veel verhevener oorsprong, ja zelfs van Juda's stam. Indien een Portugeesche Jood met een Hoogduitsche Jodin trouwde, zou hij van zijn voorrechten vervallen en voor geen lid hunner Synagoge meer erkend worden. De Benjaminitische Joden hadden de uit Spanje gevluchte Portugeesche te Amsterdam vriendelijk ontvangen en mochten daarom in de Portugeesche Synagoge plaats nemen. De Italiaansche Joden werden ook voor Benjaminieten aangezien. In 1656 kwamen ettelijke schepen met 1'oolsche Joden uit I.itthauwen, te Texel aan. Zij waren ternauwernood aan de mishandelingen der Russen ontkomen en vonden te Amsterdam mede een schuilplaats. En de weldaden, die de Israëlieten hier genoten, hebben velen hunner gepoogd, eenigszins te vergelden. De schatrijke Jood I.opez Suasso schoot in 1687 aan Willem III eene som van 2000,000 gld. voor, zonder een schuldbewijs te vragen, zeggende: 7.0 gij gelukkig zijt, dan ben ik overtuigd, dat mij deze som zal worden terugbetaald. Mocht gij ongelukkig zijn, welnu dan zal zij voor mij verloren zij 11.« Een merkwaardig staaltje van kerkelijke tucht oefenden de Joden in de 17e eeuw aan Uricl Acosta uit. Deze was een edelman, wiens voorouders in Portugal gedwongen waren, Roomsch te worden. 1 e Amsterdam gekomen, liet Uricl zich besnijden en werd Jood. Hij verschilde echter in meening met de andere Joden en werd in den ban gedaan. Hij verzoende zich met zijne geloofsgenooten. Hij moest 1111 in de Synagoge openlijk belijden, dat hij duizendmaal den dood verdiend had, omdat hij den sabbat geschonden en t geloof niet bezwaard had. Daarop werd hij tot zijn middel toe ontkleed en blootsvoets aan een pilaar gebonden. Met een lederen zweep werden hem 1111 39 geeseislagen toegebracht, terwijl de gemeente een psalm zong. I oen, zittende op den vloer, werd hij van den ban ontslagen. Eindelijk legde men hem in het portaal neder, zoodat allen bij het heengaan uit de Synagoge over hem moesten heenstappen. Doch ook voor het geestelijk heil der Joden trachtten onze vaderen te zorgen. De Synode van Dordrecht in 1619 deed eene oproeping ter bekeeting der Israëlietische vreemdelingen in ons land. Spanheim (de vader), Witsius, vooral de Jodenvriend Hornbeck en menig geestelijke uit de school dezer geleerden wijdden zich later met ijver aan de zending onder Israël. De Eeidsche academie richtte een leerstoel op voor de Joodsche Godgeleerdheid en de Synoden van Leiden en Delft trokken zich mede de Joden aan. En ook vruchten hierop werden gezien. Eriedrich Rachstad, een rabbijn, die in 1670 te Kleef was gedoopt, mocht in Amsterdam den doop bedienen aan den rijken Jood Aaron Earo. Salomon Duitsch, wiens bekeeringsgeschiedenis zoo merkwaardig is. werd in 1767 te Amsterdam gedoopt en was later te Mijdrecht als predikant werkzaam. De zendelingen der Ned. Broedergemeente Leonard Dober en Samuel Lieberkuhn hebben veel voor Israël gedaan. l'j I.ieberkulni werd meest genoemd rabbi Samuel van Zeist» en was uitsluitend voor den arbeid onder de Joden bestemd. Ook de Engelsche Independenten, die onder Jacobus I hevig vervolgd werden, zochten in ons land eene schuilplaats en stichtten kleine gemeenten te Middelburg, Amsterdam en Leiden. Een hunner, Robert Hrowne, is liet hoofd geworden der bij de »Speelwel«, mede met Independenten bezet en weldra waren de ballingen in de Nieuwe W ereld aangekomen, waar ze den grond legden van de later zoo bloeiende volksplantingen. Ilobinson had ook plan naar Amerika te vertrekken. Vóór de volvoering er van overleed hij echter en werd in de St. Pieterskerk te Leiden begraven. Naar eigen getuigenis waren de Independenten hier steeds met liefde en voorkomendheid behandeld geworden, doch onder meer was liet rumoer van onzen strijd tegen Spanje oorzaak, dat zij ook ons land verlieten en zich in Amerika vestigden. (1) I>e ïndepedenten hebben een afkeer van alle Kerkelijk gezag en erkennen slechts op zich zelf staande gemeenten. Alle hand op Kerkelijk gebied wordt slechis als een vrijwillig contract voorgesteld. Toen I.odewijk XI\ in 1685 liet edict van Nantes herriep, begon ook \ ictor Amadeus van Savoye de Waldenzen in zijn rijk te vervolgen. De heldhaftige leeraar en aanvoerder der Waldenzen, Arnaud. wist echter het erf zijner vaderen te heroveren, hierbij uitnemend van uit Holland ondersteund. Arnai d had eenigen tijd in het leger van W illem lil gediend en stond bij de/en zeer in de gunst. Zijn kleinzoon Jaques Arnaud vond in ons land eene schuilplaats en werd Fransch predikant te Kampen, waar hij in 1793 overleed.- Hij den vrede van Utrecht in 1713 bleef alleen de vallei van I'ragélas aan Savoye en hier brak in 1730 op nieuw de vervolging met alle hevigheid tegen de Waldenzen uit, in weerwil van de vertoogen der I lollandsche Staten, der Zwitsersche kantons, enz. l.)e W aldenzen dier vallei besloten 1111 hun vaderlijken grond te verlaten en in ons land werd alom mild voor hen gecollecteerd, in het geheel ruim 300.000 gld. Zwitserland maakte bezwaar, al de vluchtelingen te herbergen en op uitnoodiging der Staten trokken 1111 door een commissaris uit Her 11 begeleid en door vele anderen reeds vooruitgereisd, ongeveer 400 Waldenzen met drie schepen uit Bazel langs den Rijn naar ons land en zetten zich bij IJselmonde ter neder, waar zij tijdelijk zich in houten loodsen moesten vestigen. 17 Huisgezinneu of 68 personen gingen later naar Amsterdam, waar ze in het Waleweeshuis voorloopig een onderkomen vonden. Ook te 's 1 lage, Rotterdam, Haarlem, Naarden. Hrielle, Gorinchem, \ ianen, enz. werden de Waldenzen met liefde ontvangen en verpleegd. Vooral de W'aalsche Kerk trok zich hun lot zeer aan. HOOFDSTUK LXIV. De Luthersckcn in Nederland. In de 18e eeuw genoten de I.utherschen in ons land vrijheid tot het bouwen van kerken aan de straat, soms zelfs met een toren. De Synode, door de I.uthersche broederschap in ons land in 1696 gehouden, kenmerkte zich door hevige twisten. Van de 38 I.uthersche gemeenten in ons land deed zij 5 in den ban, daar die zich aan haar niet wilden onderwerpen. De rechtzinnige predikant Johannes Boeken werd door de suppoosten, op verlangen der meerderheid ter Synodale vergadering uitgeworpen, nadat men hem eerst zoodanig op de borst had gestooten, dat hij achterover op een stoel en daarna op den grond gevallen was. Ken jaar later overleed Boeken tengevolge eener borstkwaal, die hij waarschijnlijk door de mishandeling in de Synode had opgedaan. De Luthersche Kerk in Nederland, wier leden /.ich noemden toegedaan der Augsburgsche belijdenis,« zou voorspoediger geweest zijn, indien zij niet gedeeld had in de twisten, die haar zusterkerk in I)uitschland beroerden. Zoolang deze haar echter van leeraren moest voorzien, was het onmogelijk, dat zij zelfstandig kon worden en buiten den invloed der partijen kon blijven. Daarom hadden hare voornaamste leden den predikant Coenraad Hoppe in 1652 aangespoord tot het opleiden van Nederlandsche jongelingen voor de Evangeliebediening. Hoppe was in 1621 te Amsterdam geboren en daar hij te Helmstad onder den vrijzinnigen Calixtus gestudeerd had, stond hij tegenover zijne ambtgenooten, allen van de Wittenbergsche richting, maar toch geschraagd door de Hollandsche leden der gemeente, inzonderheid door de aanzienlijken. Door hun invloed in 1660 beroepen bij de hoofdgemeente te Amsterdam oefende hij door zijne prediking, schriften en leerlingen veel invloed uit, totdat de pest hem in 1670 wegnam. Volkhard Visscher, zijn leerling streed in zijn voetspoor tegen de Wittenbergsche richting en werd het hoofd der Helmstadsche, hier Hoppeaansche factie genoemd. Hij werd in 1678 plotseling uit het leven weggerukt. Twee preeken, na zijnen dood uitgekomen, bewijzen, dat hij een buiten den mensch werkenden en verzoekenden duivel ontkende en dus een voorlooper van Halthazar Mekker was. De Hoppeaansche factie werd later de Hollandsche richting genoemd. Zij nam in kracht toe tegenover de Hoogduitsche leeraars of de \\ ittenbergsche partij, die den streng Kerkdijken geest voorstond. Daar de 5 in den ban gedane gemeenten niet weer werden opgenomen, ontstond den 17 Sept. 1698 te 'sGravenhage de Haagschc Unie. Daartoe behoorden de Luthersche gemeenten te Rotterdam, 'sGravenhage, Zaandam, Enkhuizen, Bodegraven, Hoorn, Gouda, Kampen, Alkmaar, Monnikendam en Hergen op Zoom. Utrecht sloot zich niet aan, hoewel het zich aan de Synode onttrokken had. Dat de meeste gemeenten synodaal bleven, was waarschijnlijk een gevolg van het in 1686 opgerichte liefdefonds en in de ondersteuning, die zij van den Amsterdamschen kerkeraad voor de predikantstraktementen genoten. I11 1741, werd het fonds opgeheven, doch door dat van Amsterdam, in 1740 gesticht, vervangen. Na een langdurigen strijd tusschen de beide richtingen zegevierde de 1 lollandsche of Helmstadsche partij geheel, toen de leerlingen uit de school van Hoppe den boventoon aangaven en de Wittenbergsche richting de zijde der piëtisten gekozen en tegen het beroep van "1 heodorus Dominicus, een leerling van Hoppe en Visscher, protest aangeteekend had. Dominicus' leerrede over Ezechiel 18'. 1—4. waarin de erfstraffen werden ontkend, gaf daartoe aanleiding, daar zij de oudste leeraars bewoog, het teekenen van zijn beroepsbrief te weigeren. Hevig was de twist over de vraag, »of een gehoorzame zoon zijns vaders misdaad zal dragen en over het onderscheid tussclien kastijdingen en straffen en of Ac ha n met zijn kinderen verbrand is. Een van die protesteerenden, Johannes Colerus, die in 1693 naar Den Haag is vertrokken, en aldaar het leven van den wijsgeer Spinoza heeft uitgegeven, een man van veelzijdige geleerdheid en van een heftigen aard, deed in de kerkeraadsvergadering aan Dominicus den voorslag, om uit Jozua 7 te bewijzen, dat Achan met zijne kinderen niet gesteenigd en verbrand is. Dominicus antwoordde: » Bewijs mij uit den grondtekst, dat Achan met zijne kinderen gesteenigd en verbrand is; want dewijl gij mij aanklaagt, moet gij het tegendeel bewijzen.» Terecht vroeg de vergadering, of deze verschilpunten iemands zaligheid betreffen en of het de moeite waard was, daarover onrust in de gemeente te verwekken. Op haren aandrang werd eindelijk de beroepsbrief geteekend. «Niet zonder levensgevaar aanvaardde echter Dominicus op den 26 Oct. 1683 zijne bediening in de nieuwe Kerk te Amsterdam. Terstond nadat hij den tekst had opgegeven en voorgelezen, en begonnen was tc prediken, hief eene bakkersvrouw psalm 12 aan. Anderen zongen mede en er ontstond zulk eene beweging onder de menigte, dat men uit de kerk begon te dringen, terwijl er geroepen werd: »Briu dood den hond!» en velen in de handen klapten. De onderschouten der politie, geene kans ziende, om de rust te herstellen, zonden om den hoofdschout. Eerst toen deze in de ouderlingenbank plaats genomen en eenige onruststokers had doen arresteeren, was er de noodige stilte voor den leeraar, om zijne rede te houden. Maar na de godsdienstoefening schoolden de ontevredenen voor de hoofddeur samen, om hem op te wachten en in de gracht te werpen ; en dit zou hun gelukt zijn, ware hij niet door een kleine achterdeur uitgelaten. Twee jaren later werd de protesteerende geest der Wittenbergsche richting bedwongen, toen de b.irgemeesteren van Amsterdam voor het gebouw, dat de ontevreden leden der gemeente gehuurd en tot kerk ingericht hadden, op den dag na de inwijding, een stadsslot met een dubbele keten lieten hangen. Den 31 Dec. 1682 besloot de Luth. kerkeraad te Amsterdam, dat er een nieuw contribuantenboek zou aangelegd worden^ Uit die lidmaten, die jaarlijks minstens 20 gld. bijdroegen, zo 1 een tiental gekozen worden, die aan de verkiezing van ouderlingen zouden deelnemen, liet groote consistorie beschikte echter Ö o over meer dan 40 stemmen, zoodat het 10 tal stemgerechtigde contribuanten weinig invloed kon uitoefenen. Hoewel 4 predikanten, 8 dienstdoende en 7 oud-kerkeraadsleden tegen dit besluit een notarieel protest indienden, werd het toch den 6 Jan. 1683 door den kerkeraad bekrachtigd. In 16S5 werd de contributie op 10 gld. en het aantal stemgerechtigde contribuanten op 15 gebracht. Dat op deze wijze de kleine burgerij buiten allen invloed op de gemeentezaken gehouden werd, leverde weder veel stof tot twist en verdeeldheid ]>. (Men /.ie I). C. Mever. Doleerendt Lutherschen, blz. 14—16). [11 1736 beriep tle Luthersche gemeente te Groningen Anthonius Gottfried Dieas tot predikant. Te Groningen gekomen, mengde hij zich terstond in den twist tusschen den Lutherschen predikant Mever en den Hervormden predikant Freviranus te 15 re men over de leer der Goddelijk genade, of n. 1. deze algemeen of particulier is. Ten gevolge van wat Dreas over deze zaak schreef* werd hij door twee leden van zijn kerkeraad bij het Evangelisch Luthersch Consistorie te Amsterdam van ontrouw aan de Augsburgsche Confessie aangeklaagd. Toch zou hij ongemoeid gebleven zijn. had hij zich later niet meer met beslistheid voor de Gereformeerde leer uitgelaten. Kvenals in 1736 zond het consistorie te Amsterdam in 1739 eenige afgevaardigden naar Groningen, terwijl er eene commissie van predikanten uit de naburige gemeenten Leeuwarden, Deventer en Zwolle werd benoemd, 0111 de kwestie te onderzoeken, liet gevolg was, dat Dreas en acht leden van zijn kerkeraad van hun ambt werden ontzet. Vele leden der Groninger I.uthersche gemeente, en wel de aanzienlijksten, scheidden zich nu af. Reeds in Maart 1739 had Dreas aan den magistraat van Groningen overgelegd eene Geloojsbelijdenis van di bijzonderhe id der genade Gods in de verkiezing, Verlossing en roeping tt zaligheid, gelijk ook van de ff. Sacramenten, doop en avondmaal. Na zijne afzetting verzocht hij voor zich en zijne volgelingen, om eene der gasthuiskerken. Toen de magistraat dit niet toe kon staan, ging Dreas en zijne gemeente tot de Xed. Herv. Kerk over en werd aldaar met open armen ontvangen. In 174X werd hij te Ee en Engwierum beroepen, waar hij ongeveer in 1765 overleden is. De Unie. die om de drie jaar vergaderen zou, kwam in 1713 voor het laatst bijeen. De Haagsche kerkeraad schreef haar, niets meer met haar te doen te willen hebben. De Amsterdamsche kerkeraad droeg echter zorg voor de Ned. I.uth. gemeenten en door zijne bemoeiing werden in de 18e eeuw nog tien gemeenten gesticht. Omstreeks 17S4 had men in ons land 61 Luthersche predikanten. De Lutli. predikant te Groede ontving zijn traktement van de Algemeene Staten. Itovendien hadden de Lutherschen ook in onze koloniën hunne leeraars, als: één in Berbice, twee te Batavia en een aan Kaap de Goede Hoop. J'roi--. Dk. J. I. Dokdrs. t Prof. I)R. J. H. WI nning JK. Prof. Dk. J. J. van Tookknp.nhkkgkn. Puiif. Dk. I). ciiami'i'ii. uk la saussavk. f Groep 8. ■ HOOFDSTUK I.XV. Scheuring in de Luthcrschc Kerk tn Nederland. De Oud-Katholieken. Do ontevredenen onder de Lutherschen, aan wier hoofd ds. Colerus stond, huurden eene glasblazerij op de Keizersgracht en richtten die tot eene kerk in. Den 8 Augustus 16S5 hielden zij in het 6lashuis de eerste godsdienstoefening, welke waarschijnlijk geleid werd dooreen proponent. Toen echter de burgemeesters deze vergaderingen verboden, hadden Ds. Weslingh en diens aanhang het spel gewonnen. De Synode, die onder den naam van classis om de vijf jaar bijeenkwam, en in 1686 vergaderde, werd door Ds. Weslingh gepresideerd. Geen wonder alzoo, dat zij de ontevredenen in het ongelijk stelde. En hoewel de Duitsche hoogescholen, bij welke de ontevredenen advies hadden ingewonnen, alle voor het recht der gemeente opkwamen, werd dat recht toch niet door de Synode van 1691 erkend, daar deze, evenals de vorige. Ds. Weslingh tot voorzitter had. De twist verscheurde ook buiten Amsterdam het Kerkgenootschap en riep allerlei hatelijke pamfletten en spotprenten in het leven, doch de gemeente bleef van haar recht, om aan het beroepingswerk deel te nemen, verstoken. De heerschende geest van liet Luthersch genootschap in Nederland bleef in de verschilpunten met de Gereformeerden streng Luthersch, overeenkomstig de belofte der leeraars bij de aanvaarding van hunne bediening, om niets voor te dragen, noch spreekwijzen te gebruiken, in strijd met de symbolische boeken. En dat dit ernst was bleek in 1691 bij de afzetting van den Deventerschen leeraar Abraham Heller, die weigerde te herroepen wat hij in strijd met het 10e artikel der Augsburgsche geloofsbelijdenis geleerd had. -dat het lichaam van Christus in het Avondmaal niet natuurlijk tegenwoordig is, maar geestelijk, zoodat het lichaam of het wezen daarvan niet in de hand gegeven of in den mond genomen wordt.« Uitvoerig verdedigde hij zijne stelling en de onpartijdige beoordeelaar moet erkennen, dat zijne verdediging door zijne tegenpartij en rechters niet behoorlijk wederlegd is. Zelfs werd in 1739, gelijk wij zagen, de Groningsche leeraar Dreas afgezet als indifferentist, omdat hij het onverschillig achtte, of men Luthersch, Gereformeerd of Menist was en een vrouw van een andere belijdenis had gehuwd : als piëtist, omdat hij sterk aandrong op de weder geboorte en de heiligmaking ; en als Calvinist, omdat hij het wezenlijkgenot van het lichaam van Christus in het Avondmaal ontkende. Hij werd bij de Gereformeerden beroepen en het beste deel der gemeente ging met hem over. Twintig jaar later bepaalde de Amsterdamsche kerkeraad wel, om geene predikanten te beroepen, dan die aan een rechtzinnige Duitsche hoogeschool gestudeerd hadden, doch ondervond 30 jaren later, hoe weinig op de recht/innigheid der academiën te rekenenen is, wanneer de geest des tijds de vrije (r) wetenschappelijke ontwikkeling bevordert. Dikwijls werd den Lutherschen verweten, dat zij wel geld over hadden voor hunne kerken en orgels, doch de zorg voor hun armen en weezen aan burgerlijke Aalmoezeniers overlieten. Aan dit verwijt werd weldra alle grond ontnomen, toen in 167S op de Lauriergracht en in 1770 op dc Muidergracht bij de Kerkstraat een Oude-Mannen- en Vrouwenhuis werd opgericht. Uit de nalatenschap van den rijken koopman Christoftel van Brants l uien vertegenwoordiger van den Russischen keizer, die in 1717 de eer had, I'eter de Groote en zijne gemalin op zijn vorstelijke buitenplaats Petersburg bij Nichtevecht te ontvangen ) werd 1733 liet Brantsen-Rusthof je gesticht. (Men zie blz. 21 van Luthers vol^t u te Amsterdam door l). C. Meijer |r. Of ook Gids 1884, N°. 1.) Nadat de Amsterdamsche Lutli. gemeente sedert 20 jaren geen vacature gehad had, ontstonden er meerdere te gelijk, die vervuld werden met mannen der vrijzinnige richting of der godgeleerde school van Semler, alleen Johannes 1 lamelau uitgezonderd, die te Rostock gestudeerd had. Ken van hen. Johan Diederich Deiman, had zelfs door onderwijsboekjes, waarin aan de zedeleer een aanzienlijke plaats was ingeruimd, dc nieuwere geloofsleer in de plaats gesteld van de Kerkelijke, naar de symbolische boeken. Ken ander, Augustus Sterk, een fijn beschaafd en welsprekend prediker, had in een vroeger uitgegeven bundel leerredenen voldoende bewijzen geleverd van overhelling tot het rationalisme. Ken derde, de geleerde exegeet Johan Christiaan Baum, had in zijne geschriften proeven geleverd van vrijere schriftbeschouwing. En alle drie, beuevens den Hoogduitschen leeraar Mutzenbecher brachten zelfs de vruchten (.Ier nieuwere onderzoekingen op den kanzei en dus onder het volk. Drie jaren na den dood van Deiman, in 1786, brak het onweder, dat langen tijd gebroeid had, tegen hen los. Ken viertal gemeenteleden, n.1. Hendrik Hulsman (een scheepstimmerman), Wilke Luykens (een zilversmidsgezel), Christiaan Twente (een knecht bij een boekverkooper) en Christiaan Keyser (een bakkerszoon), beschuldigden cl ie predikanten bij den kerkeraad o. a. »dat zij weinig of bijna geheel niet spraken van het leerstuk der 11. Drieëenheid en zoowel dit woord als dat van den persoon van Christus schroomden te gebruiken, de schriftuurplaatsen betreffende de Godheid van Christus verdraaiden, de leer der genoegdoening verzwakten of loochenden, den duivel uit het rijk der schepselen zochten te verbannen en door het woord duivel» allerlei ziekten wilden verstaan hebben en zich niet ontzagen, om te leeren, dat men in alle gezindten zalig kan worden , De beschuldiging werd niet behoorlijk onderzocht, daar een gedeelte der ouderlingen haar toestemden en het aanzienlijkste deel der gemeente aan de zijde der predikanten stond, die, hoe men over hen ook oordeele, zeker niet getrouw waren aan de eenmaal onderteekende belofte, om niets te leeren, wat in strijd was met de symbolische boeken. Zij werden echter door de groote vergadering van ouderlingen en diakenen met oudsten als bij acclamatie vrijgesproken. De vier onderteekenaars der beschuldiging werden bij hun verschijnen voor het Consistorie ernstig bedreigd. Ken woeste menigte had zich in de openstaande donkere kerk en in de Handboogstraat verzameld. Ken der onderteekenaars, die slechts één oog bezat, riep men toe: »Vriend, wij zullen bij het uitgaan van liet Consistorie uw ander luik ook sluiten.« — »Het duurde dan ook niet lang, of het kwam van schelden tot vuistslagen en die het met zijn handen niet afkon, gebruikte de parapluie en die er niet bij kon, deed het met den mond. Gedrongen, gestooten en geslagen namen de vervolgden eerst de wijk in een huis op den Heiligen Weg en kwamen pas in veiligheid op den hoek van 't Singel, waar zij door de politie werden ontzet.' (Blz. 12 van Gedenkboek, uitgegeven bij het honderdjarig bestaan der Herst. Kv. l.uth. Gem. te Amsterdam). Daardoor was het vuur niet gedoofd, maar smeulde tot het ontstaan eener nieuwe vacature in 1791 voort, toen de beschuldigers met vele anderen vereenigd, in een verzoekschrift en persoonlijk, aandrongen op het beroepen van een rechtzinnigen predikant uit een drietal, door hen opgegeven. »Wij zijn moede, alzoo schreven de beschuldigers, u langer onder ons te hooren en onder ons te dulden, te voeden en te onderhouden. W ij vermanen, ja wij bevelen u van ons uit te gaan, waar gij wilt en waar men uwe meeningen aanneemt.c Met de rechtzinnige richting verbond zich de staatkundige, afkeerig van de Fransche revolutie en onverdeeld gehecht aan het huis van Oranje. Zij vond haar steun in de regeering der stad en toen het haar niet gelukt was, den begeerden predikant beroepen te zien, scheidde zij zich af en richtte een eigene gemeente op, waarbij zij Hamelau en den vroeger begeerden Rotterdamschen leeraar Izaak Scholten beriep. Daardoor en door vele en verschillende geschriften, die van weerszijden uitkwamen, ontstond er een diepe klove tusschen beide partijen. De afgescheidenen noemden zich - Hersteld-I .utherschen , genoten de begunstiging van vele predikanten en leden der Gereformeerde gemeente en zorgden door het opstellen eener geloofsbelijdenis, die in de verschilpunten met de laatstgenoemden /eer gematigd was, door reglementen, waarbij den predikanten trouw werd opgelegd aan de symbolische boeken en door het verbieden van het studeeren op eene Hoogduitsche school, dat de gemeente bewaard zou blijven voor den invloed der vrije godgeleerde wetenschap. Het Hersteld-Kuthersch kerkgenootschap bestond uit de gemeenten te Amsterdam, Hoorn, lonkhuizen. Medemblik, Zwolle en Harlingen, waarbij later nog kwamen Gorkum en den Helder. De eerste scheuring in 1591, de tweede in 1696, waren geheeld. De derde scheuring van 1791 is echter gebleven. De stedelijke regeering verleende den I Iersteld-I.utherscheu het gebruik van de Gasthuiskerk op de Oude Turfmarkt en van de Nieuwe Walen kerk (toen op den hoek van 't Molenpad). Ook verkocht zij hun het Dolhuis op den Kloveniersburgwal, ten einde daar een eigen kerk te bouwen. «Staatkundige redenen waren aan de welwillendheid van het stadsbestuur niet vreemd, daar men toen in liet tijdvak der Orangistische reactie tusschen 17X7 en 1795 verkeerde en de meeste Hersteld-I.utherschen als warme Oranjeklanten bekend stonden, terwijl vele leden van het 1 .uth. ('oncistorie zich ijverige patriotten hadden betoond. (Blz 24 van l.uthcrs volgelingen te Amsterdam). I11 1592 vestigden de eerste twee Jezuïten zich in ons land. Hun orde kreeg hier weldra veel invloed. Den 6 Juni 1686 was Johannes Xeercassel, aartsbisschop te l'trecht, overleden en tot zijn opvolger werd benoemd de kerkhistoricus 11. I'. van Heussen. De Jezuïten beschuldigden dezen van ketterij, waarom van Heussen door den paus werd veroordeeld. De Xederlandsclie geestelijken zonden 1111 den Leidschen pastoor Th. de Cock naar Rome en op diens aanbeveling werd Petrus Codde. een Jansenist, tot opvolger van Xeercassel benoemd. Dit was een nederlaag voor de Jezuïten, daar ze wisten, dat Codde een volgeling van Jar.senius was. De Jansenisten werden in Frankrijk hevig vervolgd, /ij vonden eerst in België en later bij ons te lande eene schuilplaats en zelfs veel aanhang en overeenstemming bij onze Nederlandsche Katholieken. Jansenius zelf was immers ook Xederlander geweest. Doch ook in ons land moesten de vervolgden den vinnigen haat der sluwe Jezuïten ondervinden. Het eigenaardige van Oud-Katholieke bisschoppen en der aan hun bestuur toevertrouwde Kerk is, dat zij, hoewel RoomschKatholiek, niet slaafs aan Rome gehoorzamen, maar eene algemeene 'Kerkvergadering nog boven den paus stellen, den paus niet voor onfeilbaar houden, elkander wijden (sedert Gregorius VII eene ongehoorde zaak), Jansenius' gedachtenis hoog houden, den Bijbel verspreiden en, ofschoon in leer en gebruiken Katholiek, op innige godsvrucht aandringen. Zij kozen in 1724 C. Steenhoven tot aartsbisschop, die door Variet werd gewijd. Deze Variet was bisschop van Babyion en had vroeger, bij zijn doortocht door ons land, aan ruim 700 personen het vormsel (confirmatie) uitgereikt, wat in geen 20 jaren onder de Oud-Katholieken in ons land was geschied. Variet was hierom in 1719 te Rome van zijn ambt ontzet en was in 1721 ambteloos te Amsterdam gaan wonen. Sedert 1726 hebben de Oud-Katholieken een theologisch seminarium te Amersfoort, waar hunne priesters «orden opgeleid. ()nder de leeraars van dit seminarium is vooral beroemd geworden Philippus Laurentius Verhulst, die onder den naam van I-. Zeelander ter verdediging der transsubstantiatie tegen Jolian v. d. Ilonert, prof. te Leiden, en onder den naam van Ph. Vlaming tegen de aannemers der pauselijke bullen geschreven heeft. De Jansenisten noemen zich met recht de RoomschKatholieken der bisschoppelijke cleresie (de Oud-Katholieken), want zij zijn de wettige opvolgers van Willebrord. Jammer is het, dat zij zoo streng op het uiterlijke recht drukken (dat zij ongetwijfeld bezitten), daar dit aan buitenstaanden niet veel belang inboezemt. Zij zouden veel meer steun in Nederland vinden, zoo zij minder op het Kerkrechterlijke standpunt bleven staan en meer op liet godgeleerde en beoefenende, diep in het hart en leven ingrijpende, kwamen, gel: k Arnauld en Quesnel. Tot hun eere moet het gezegd worden, dat zij reeds in 1726, dus eerder dan de Protestanten, een Bijbelgenootschap hadden, dat wellicht een 30 jaar in Frankrijk bloeide. De Oud-Katholieke aartsbisschop werd gekozen door 't z. g. Utreclitsch kapittel, dat uit negen kanunniken (den aartsbisschop zelf meegerekend) bestond. Onder de kanunniken is een deken, een geheimschrijver en een keurder der boeken. Ook had men te Haarlem een aartsbisschop, die als 't hoofd der Oud Katholieken door geheel Holland erkend werd. I )c Oud-Katholieke bisschop van Deventer mocht niet te Deventer wonen en hield zijn verblijf te Delft. In >763 hielden de Oud-Katholieken, op aanschrijving van den aartsbisschop van Utrecht, te Utrecht in de kapel van St. Geertruid een provinciale Synode. Sedert 1565, ten tijde van den aartsbisschop Frederik Schenk van Tautenburg, was zulk eene Kerkvergadering niet gehouden. Men verklaarde op dc Synode van 1763, dat men de belijdenis des geloofs, door Bossuet gegeven, aannam en dat men zou berusten in de geloofsbelijdenis, welke de Utrechtsche geestelijkheid in 1744 den paus had aangeboden. De aartsbisschop Petrus Johannes Meindarts, die de vergadering met een Latijnsche rede had geopend, sloot haar weder met een > misse van dankzegging», met het zingen van liet Tc Duim en met de gebruikelijke gebeden. Paus Clemeus XIII keurde deze Synode eerst goed, doch heeft haar later, op aanraden der Jezuïten, naar men zegt, veroordeeld. HOOFDSTUK LXVI. Anthouius Drussen. Alexandcr Comrie. Johannis van den Honert. Autonins vin der Os. Abraham Hcllcnbrock. Johanncs Stinstra. Een puck van (/. I h. dc C ock. Tolorantcn. Ken man van een zeer strijdlustig karakter was Anthonius Driessen. Ilij werd in 1684 te Sittard geboren en was eerst predikant te Maastricht, daarna te Utrecht. In 1717 werd hij tot hoogleeraar in de godgeleerdheid t Groningen beroepen. Ilij aanvaardde die betrekking met eene rede over de broederliefde (de philadelphia) en het ware te wenschen geweest, dat hij deze liefde, in het belang van hein zelf en de Kerk wat meer in praktijk had gebracht. Hij had een prikkelbaar gestel en bij het minste gevaar, dat naar zijne gedachten de rechtzinnigheid liep, was hij in de weer met mond en pen. Hij schreef zooveel strijdschriften, dat hij cr een eigen drukkerij op moest nahouden. Wij kunnen hem in den strijd tegen zijn ambtgenoot Wittichius, tegen Taco Ilajo van den Honert en anderen niet volgen, l'it zijn werk: Over alle dc 'wonderwerken van Jezus, blijkt genoeg zijne Coccejaansche richting en zijne onverdraagzaamheid is wel te bespeuren in zijne Evangelische ze dek linde of dc verhandeling van dc Christelijke deugden (in 1716 verschenen) als ook uit zijne Kerkredenen over verschillende teksten. Hij overleed in 1748. Alexander Comrie was een godgeleerde, die met recht bij het Nederlandsche volk hoog stond en gelukkig nog staat aangeschreven. Hij was in 1708 in Schotland uit een aanzienlijk geslacht geboren, leerde in zijn vaderland de oude talen en vertrok naar de Nederlanden, om de godgeleerdheid te Groningen en te Leiden te beoefenen. I11 17^4 werd hij tot artium liberalium magister et philosophiae doctor* bevorderd en een jaar daarna tot predikant van Woubrugge aangesteld, waar hij 38 jaren werkzaam was, terwijl hij zijne laatste dagen te Gouda sleet. Met den Zwolschen predikant v. d. Os en met den hoogleeraar J. van den Honert voerde Ilij over verschillende kwestiën polemiek. Met N. Iloltius, predikant te Koudekerkt. schreef hij: lixamcn van Int ontwerp van tolerantie, om dc leer in dc Dordschc Synode in 1619 vastgesteld met dc veroordeelde her der Remonstranten te vercenigcn. Zij noemden zich op den titel : Een genootschap van voorstanders der formulieren van Lenigheid* en verwekten onder de loochenaars van het werkverbond veel ergernis. Vooral Schultens kwam tegen hen op en schold hen ïbovenvaldrijvers,* terwijl zelfs de Overheid tegen hen partij trok. Behalve eenige twistschriften bestaan er van hem : Het A. />. C. des geloofs. Eigenschappen des gcloo/s. Over dc zeven eerste Zondagen van diH Catechismus; Verzameling van leerredenen (2 dln), van welke werken ile twee eerstgenoemde gedurig herdrukt en nog zeer gezocht zijn. Comrie legde nadruk op het geloof, dat hij ook in zijn eerste roerselen duidelijk trachtte te beschrijven, waardoor hij vooral den bekommerden tot vertroosting was. Hij wees vooral hierop, dat waarachtige bekommernis reeds een teeken is van een ingewrocht geloof en onderscheidde daardoor sterk tusschen het geloof als vermogen (hebbelijk geloof) en het geloof als daad (dadelijk geloof). Johanties van den Honert werd in 1693 te Hendrik-ldo-Ambacht geboren. Aanvankelijk voor den koophandel opgeleid, wijdde hij zich later aan de theologische en philosophische studie en verdedigde onder Wittichius te Leiden een wijsgeerige verhandeling. In 1719 trad hij op als predikant te Katwijk aan Zee. terwijl hij later de gemeente van F.nkhuizen en Haarlem als leeraar diende. Hij schreef: Heilige mengelstoffen., 2 dln., waarvan in 1747 te Leiden een tweede druk verscheen. Zijne Diss. de gratia Dei. mon universali, sed particulari bracht hem in twist met J. Driebergen en C. Westerbaen. De hoogeschool van Utrecht benoemde hem in 1727 tot hoogleeraar in de theologie, later in de Kerkelijke geschiedenis. Ook hier kreeg hij geschil en wel met den hoogleeraar Odé, waai bij zelfs de tusschenkomst der regeering te pas kwam. I11 1734 werd hij aangesteld tot professor te Leiden en werd daardoor ambtgenoot van zijn vader, Taco Hajo van den Honert, die de Cartesiaansche theologie was toegedaan. Ook hier droeg men hem het onderwijs in de Kerkelijke geschiedenis op en in de geestelijke welsprekendheid. Te Leiden geraakte hij in pennestrijd met J. Stinstra en anderen. Hij overleed in 1758. Antonius van der Os had te Leiden de theologie beoefend onder den hoogleeraar Alberti, van wien hij vele vrijzinnige denkbeelden overnam. Predikant te 's Graveland, werd hij in 1748 naar Zwolle beroepen, waar hij door zijne krachtige taal en welsprekendheid vele onschriftuurlijke begrippen ingang trachtte te doen vinden. Hij bestreed de leer van Gods verbondmatige onderhandelingen met Adam en de onmiddellijke toerekening van diens ongehoorzaamheid aan de nakomelingen. Zijn voorganger Hartman had de rechtvaardigheid eens zondaars van eeuwigheid, tenminste vóór het geloof gesteld. Y. d. Os kwam hiertegen op en stelde het geloof voorop. Verder leerde Van der Os, dat Adam en het menschelijk geslacht gestraft zijn met den tijdelijken dood en dat in Gen. 3 van geen eeuwigen dood sprake is ; ook is onder de > rechtvaardigheid van God in den brief aan de Romeinen niets anders te verstaan, dan Gods genegenheid, om den zondaar door Christus zalig te maken. Tevens werd door hem het werkverbond geloochend. Van onrechtzinnigheid aangeklaagd, ontzette de kerkeraad hem van zijn ambt en verbood hem het gebruik van het Avondmaal, totdat de classis van Zwolle daaromtrent zou beslist hebben. Nu echter kwam de regeering tussclienbeide, vernietigde het vonnis des kerkeraads en verhinderde de classis, de zaak te behandelen. I)e Staten van Overijsel, die mede aan de zijde van Van der t >s stonden, stemden hiermede geheel in. Men won bovendien, op raad van Stadhouder Willem l\ het advies in der theologische faculteit van I.eiden, t welk hierop neerkwam : dat de zaak van het verschil niet zoo erg was, of zij zou door het wederzijdsch onderteekenen van eenige vredesartikelen enz. wel uit den weg kunnen worden geruimd. Hierdooi ontstond een ernstige twist, die een menigte van strijdschriften uitlokte. Drie jaren lang bleef Van der Os buiten alle betrekking, tot hij zich in 1758 bij de Doopsgezinden voegde, zich liet herdoopen, eerst eene leeraarsplaats te Beverwijk aanvaardde en in 1764 te Oost-Zaandam, van welke hij eenige jaren later afstand deed en naar Zwolle vertrok, waar hij hoog bejaard stierf. Behalve zijn verdedigingsgeschriften verscheen er in 1752 van hem eene Uitbreiding over 1 C'or. 1 : 33, in leerredenen en eene predikatie over Hand. 17: 11. Een man, bij wien wij reeds eerder hadden moeten stilstaan, is Abraham Hellenbroek, in 1658 te Amsterdam geboren. In 1677 begaf hij zich naar Leiden, om zijne philosophische en theologische studiën te voltooien. In 1682 tot proponent bevorderd, zag hij zich nog dat jaar als predikant te Zwammerdam beroepen, later te Zwijndrecht. Bommel en eindelijk te Rotterdam. Hij was een der beroemdste predikers van zijnen tijd en volgde streng de Voetiaansche richting. Van zijne werkzaamheid en gevoelens getuigen zijne geschriften, die, volgens de uitdrukking van zijnen lijkredenaar en ambtgenoot A. Tiele tot »zinkens toe volgeladen zijn met allerlei geleerdheidsschatten en doordringende godsvrucht.» Wij noemen slechts zijn livaugt lischen Jesaja, 1702 en 1736 te Amsterdam in 4 dln. verschenen; het Hooglied van Salomo vergeestelijkt (1718 en '36, 2 dln.) en Bijbelse hc keurstoffen (1735, 2 dln.), dat meermalen herdrukt werd. Zijne leerredenen zijn wel populair, maar naar den smaak zijns tijds met aanhalingen uit oude en nieuwe schrijvers, Hebreeuwsche woorden, Latijnsche spreuken en dichtstukken opgevuld. Zijn catechetisch boekje: Voorbeeld der Godde lijke waarheden voor eenvoudigen, in 1716 te Rotterdam uitgegeven, werd later wel vijfentwintig keeren herdrukt en vermeerderd. Zelfs dooi D. van Wijngaarden werd het in 17(11 op rijm gebracht. Gelijk uit de herdrukken blijkt, maakte het grooten opgang en wordt nog door sommigen gewaardeerd boven de meeste catechisatieboekjes van onzen tijd. Hellenbroek overleed in 173x. Johannes Stinstra hebben wij genoemd. Hij was 1709 geboren cn werd na voleindigde studie predikant bij de Doopsgezinden te Marlingen. In 1740 maakte hij zich bekend als de opsteller van het zooveel gerucht verwekkende rekwest aan de Staten-Generaal, waarin o.a. verzocht werd. verschoond te mogen worden van alle examen, geloofsbelijdenis of onderteekening van menschelijke artikelen, hetzij voor wereldlijke of Kerkelijke rechtbanken, met een deductie f uitvoeriger betoog. Deze stukken, indruk uitgegeven, hadden niet het gewenschte gevolg, maar lokten een menigte van tekenschriften uit bij Hervormde hoogleeraren en predikanten, welke nog vermeerderde, toen Stinstra in 1741 in het licht zond: /Tijf predikatiën ovu de natuur en de gesteldheid van Christus' Koninkrijk, onderdanen Kerk en godsdienst. Nu werd hij algemeen van Sociniaansche gevoelens beschuldigd. Zijn werk werd ter beoordeeling gezonden aan alle zes Friesehe classis en aan al de theologische faculteiten der vijf Nederlandsche academiën en het gevoelen van allen op één na was, dat Stinstra werkelijk op Sociniaansche paden was verdoold geraakt. De een, die Stinstra niet veroordeelde, was de hoogleeraar II. Venema. Ook stadhouder Willem IV koos Stinstra.s zijde en getuigde van Venema's oordeel: «het is het verstandigste van alle . In 1742 werd Stinstra van zijn ambt ontzet en zijne »Vijf predikatiën» mochten in Friesland niet worden herdrukt of verkocht. Gedurende zijn ambteloos leven vertaalde hij uit het Kngelsch de leerredenen van Clarke cn Richardsons 1 list. van ('larisse llarlowe en Grandison, terwijl hij maandelijks een leerrede uitgaf, liet jaar 1757 herstelde hem in zijn vorige betrekking en te vergeefs beproefden de gemeenten van Amsterdam en Haarlem hem van Harlingen te lokken. I lij vermaakte aan de Doopsgezinde societeit 1700 gld. en schreef in 1799 zijne: Oude voorspellingen a.g. den Messias en deszelfs openbaring, toegepast op den II. Jezus en Zijn Evangelie. Ook buitenslands was hij bekend met zijne: Waarschuwingen tegen tle geestdrijverij, uitgegeven in 1750 en in het Fransch. Kngelsch en Duitsch vertaald. Hij overleed in 1790. Jan Jacob Brahe, predikant te \ lissingen en neef van Holtius, schreef in 1758 : Aanmerkingen over de vijf Walehersehe artikelen, welke benevens de gewone formulieren van eenigheid in de classis onderteekend worden, waartegen Petrus Boddaert, secretaris van den raad der admiraliteit in Zeeland, in zijn Wolke van getuigen protesteerde. Onderden pseudoniem Theophilus van Heber trad een onbekende in een werkje getiteld: / 'er handeling over den naam van Antinomianen en Anti holmaner ij in Nederland als verdediger van Jacob Verschoor op en trachtte dezen van den blaam van wetsverachting te zuiveren. Verschoor was, volgens hem, een Leidsche Coccejaan geweest en was daarom door de classis Walcheren zoo vervolgd. Den 3 Febr. 1765 predikte Gerardus Theodorus de Cock, predikant te Harig, voor de gemeente te Leeuwarden over Joh. 15: 17. Dit gebiede ik U, ti.it gij malkanderen lief hebt.« Hij had het vooral over de verdraagzaamheid. Ongelukkig echter voor hem was h<_-t nog geen maand geleden, dat de Staten van Friesland den verkoop hadden verboden der Nederlandsche vertaling van Voltaire's verhandeling: Over de verdraagzaamheid in het stuk van den godsdienst, welke te Leeuwarden zou uitgegeven worden. De predikanten J. Ratelband en H. van Hiltrop, die De ("ook hadden gehoord, kwamen tegen diens bewering op, dat het Gods eeuwig voornemen zou zijn, alle menschen zalig te maken en dat liet beeld Gods in den mensch wel bemorst, doch niet vernietigd is. Kort daarop werd De Cock te Heetgu 111 beroepen. Toen hij dit beroep had aangenomen, dienden drie Heetgumer gemeenteleden een bezwaarschrift bij de classis Leeuwarden tegen hem in. De Cock gaf intusschen de gewraakte leerrede, goedgekeurd door de theologische faculteit van de Franeker academie, uit. Omtrent de punten, waarop men hem aangevallen had, verklaarde hij niets anders te leeren dan Marck, 1'ictet. Ursinus, Calvijn, enz. Dit hield hij ook staande tegenover eene commissie van vier predikanten uit de classis Leeuwarden, die zijne zaak moest onderzoeken. Hij werd vooral gesteund door George Frederik, baron toe Schwartzenberg en I Iohenlandsberg, die de voornaamste stemgerechtigde te Beetgum was. Ook de Gedeputeerde Staten van Friesland vaardigden eene resolutie uit. verbiedende om verder iets in de zaak van De Cock te doen, zonder toelating der hooge regeering,» daar bij resolutie van 3 Juni 1682 reeds bepaald was, dat een door Kerkelijke autoriteiten wettig goedgekeurd geschrift tegen alle tegenspraak gewaarborgd was. Lvenwel lev erde de meerderheid der classis Leiden bij de Gedeputeerde Staten een smeekschrift in, om de Kerkelijke tucht vrij te mogen uitoefenen. Zelfs werd de erfstadhouder in de kwestie betrokken. De Staten echter antwoordden, dat zij de zaak van De Cock voor afgedaan hielden en het antwoord van Willem V was hieraan gelijk. En hiermede was weldra alles afgedaan. Hierdoor werd het aantal toloranten aanmerkelijk grooter. Deze verdraagzamen stelden er eene eer in, de vergaderingen der Doopsgezinden bij te wonen, of daarin het woord te voeren. De Utrechtsche hoogleeraar Gijsbertus Runnet hield den 10 April 1766 eene academische redevoering iover het verkeerde en nadeelige der strekking van eene godsdienstige verdraagzaamheid.» Hij keurde daarin de verdraagzaamheid van Voltaire sterk af. doch waarschuwde ook tegen allerlei theologisch gekibbel. HOOFDSTUK LXVII. A'ith rhinti m de caste helft der /Se eeuw. Toemn.ing van hit ongeloof. De Vrijmetselaars. In de Spaansche successieoorlog had Nederland een overspannen rol gespeeld. Als kampvechter voor Europa's algemeene belangen had het meer gedaan, dan een kleine republiek op den duur kon volhouden. Doch, gelijk wij reeds meedeelden, de overweging, dat men te veel gedaan had, voerde na 1713 tot liet te weinig doen. Ikt werd liet hoofdstreven der Republiek, /.icli veilig wanende achter haar barrière, zooveel mogelijk het deelnemen aan oorlogen te vermijden en te rusten op de lauweren, eens behaald. Voor land- en zeemacht droeg de regeeling de noodige zorg niet langer, geenszins gedachtig aan liet spreekwoord : Zoo gij den vrede wilt, bereid 11 ten oorlog.c Inmiddels nam langzamerhand het getal toe der waardigheden, opgedragen aan Willem Karei Hendrik Friso, zoon van Johan Willem 1'riso, die in 171 \ bij den Moerdijk verdronken was. Dadelijk bij zijne geboorte als erfstadhouder van Friesland erkend, werd hij in 1718 stadhouder van Groningen en 1722 van Drente en Gelderland. In 174° was de keizer van Duitschiand overleden. Zijne dochter Maria 1 herésia. die hem opvolgde, had terstond 11a hare troonsbestijging aan een groot aantal vijanden het hoofd te bieden. Dadelijk zocht zij hulp bij de mogendheden, die zich hadden verbonden tot het handhaven der pragmatieke sanctie. De Staten-Generaal begonnen met, evenals Rngeland, hulpgelden te geven. Vervolgens ondersteunden zij haar met krijgsvolk. De koning van Frankrijk, Lodewijk XV, nam dit zeer euvel op en deed in 1747, na den slag van Fontenai te hebben gewonnen, een inval op het grondgebied tier republiek, allereerst in Staats-Vlaanderen. Sinds de oorlog was uitgebroken en met vrij ongunstigen uitslag werd gevoerd, kon men overal onder het volk toenemende blijken van ontevredenheid met de regeering bespeuren. Naar gelang de barrièresteden bezweken en de oorlog de grenzen naderde, groeide de ongerustheid en het misnoegen aan. De prinsen uit het Iluis van Oranje Nassau waren meermalen de redders geweest in netelige omstandigheden. Dit herinnerde men zich. ook in de nog stadhouderlooze provinciën, zoodat daar de wensch ontwaakte, dat Willem Karei Hendrik l'riso tot stadhouder mocht verheven worden. Alzoo geschiedde het. I11 het begin van 1747 had 's prinsen benoeming door de Staten van Zeeland, Holland. Utrecht en Overijsel plaats. Den 4 Mei droegen de Staten-Generaal hem het kapitein-Generaal-admiraalschap over de krijgsmacht van den Staat op. Zoo was dan het tweede stadhouder- 20 loo/.e tijdperk geëindigd. Van nu af aan werd de prins, Willem IV genoemd. Hij regeerde van 1747—17 5 1. Willem 1\ had te Franeker de wiskundige lessen gevolgd van Muys, de lessen over vaderl. gesch. van Ilernsterhuys, die over algem. gescli. van Wesseling, die over rechtsgeleerdheid van Heineccius en die over de theologie van Melchior. Niet alleen begonnen de Sociniaansche en Cartesiaansche begrippen invloed op ons volk uit te oefenen, maar ook die van Kngelsche deïsten en naturalisten, vooral van den minder ver afgeweken, maar niet minder gevaarlijken wijsgeer John Locke 11632 1704), door uien, om de eene helft der Christelijke waarheid te redden, de andere helft werd prijs gegeven. Op verflauwing van geloof volgde zedenbederf en bederf van zeden voerde twijfelarij en ongeloof, waartegen doode rechtzinnigheid niets vermocht, met zich. De leerstellingen, waarin maatschappelijk verdrag . zoodat liet gezag in den boezem van het souvereine volk berust en de uitoefening daarvan nooit anders dan tot wederopzeggens toe en behoudens verantwoordelijkheid aan lasthebbers, die men vorsten of magistraten gelieft te noemen, verleend is. De dissenters richtten bij voorkeur hunne pijlen tegen de heerschende Kerk. Een tijdschrift, in 1761 uitgegeven en getiteld: Vaderlandsche letteroefeningen, wijdde een legioen van «Vrijmoedige bedenkingen*, «Onpartijdige onderzoekingen % enz. aan die bestrijding. En in de Ned. llerv. Kerk zelve werd op zuiverheid der leer weinig gelet. De regenten waren vrij algemeen op de hand van verregaande oogluiking. W anneer een Kerkbestuur zich verstoutte, een predikant wegens ontrouw aan de belijdenis ter verantwoording te roepen, namen doorgaans de 1 leeren Staten het voor den afwijkenden leeraar op. En die aandrong op handhaving van Schrift en belijdenis, werd menigmaal, a!s niet op de hoogte des tijds. in het ongelijk gesteld. In dezen tijd nam de invloed der Vrijmetselaars in ons land zeer toe. De oorsprong der Vrijmetslaarsorde ligt in het duister. Eenigen beweren, dat de fundamenten reeds 4000 jaren vóór onze tijdrekening gelegd zijn, terwijl anderen haar dagteekenen van Salomo's tempelbouw te Jeruzalem of dat zij aan de orde der Tempeliers haar onstaan verschuldigd is. Deze meeningen zijn echter even onjuist als de bewering, dat de aanhangers van Karei I, koning van Engeland, de orde gesticht hebben, niet het doel om den onthalsden koning te wreken. De materictle oorsprong der vrijmetselarij is af te leiden uit de bouwgilden (bouwhutten) deimiddeleeuwen. Toen toch kwamen, gelijk wij op blz. 32 reeds opmerkten, er verbintenissen tot stand tusschen de bouwmeesters der groote kerken en hunne gezellen. Met waren gilden — gild was oorspronkelijk de vereeniging, 0111 gezamenlijk te offeren. De plaats, waar men bijeenkwam, heette in het Fransch fogts, in het Engelsch lodgc, in het Italiaansch loggia en bij de Duitschers Bauhütte. Wijl de vereenigingen hun eigen rechten en rechtsplegingen hadden, noemden zij zich free-masons of vrijmetselaars. Het doel en de gebruiken waren overal ongeveer hetzelfde: instandhouding en verbreiding van geërfde privilegiën en kunstgeheimen; tevens een heilzamen invloed uit te oefenen op de zedelijkheid en orde onder de gezellen. Na een tijd van verval nam de orde een nieuwe vlucht, toen na den grooten brand te Londen in 1666 vele nieuwe gebouwen en ook de St. Pauluskerk aldaar na korten tijd verrezen. Toen onze stadhouder Willem 111. tevens koning van Engeland, in 1695 lid der orde werd, noemde men de vrijmetselarij de koninklijke kunst. Symbolische beteekenis kregen bij de Vrijmetselaars de winkelhaak, het dieplood, het paslood, de ruwe steen, de slijpsteen en de teekentafel der meesters. De winkelhaak leerde hen, dat al onze handelingen door billijkheid moeten gemeten worden; het dieplood, dat alle menschen gelijk zijn en er een volkomen eenheid onder de broeders heerschen moet; het paslood ziet op de vastheid der orde: de ruwe steen, door de leerlingen bearbeid, is het beeld der ziel, die zoowel voor goede als slechte indrukken vatbaar is; de slijpsteen toont aan, dat men slechts door waakzaamheid zich tegen kwaadsprekendheid kan beveiligen; en het teekenbord is het goede voorbeeld, dat ons de deugdsbetrachting helpt verlichten. De middeleeuwsche vrijmetselaarsorde had eenige teekenen aangenomen, waardoor de leden zich overal konden onderkennen : den handdruk, den groet en het wachtwoord. Men bracht de orde in verband met de legende der vier kroonridders daar deze ridders den keizer weigerden, een heidenschen tempel te bouwen, werden zij in de Tiber geworpen, doch nu verschenen boven hunne hoofden vier kronen in de wolken. De uiterlijkheden en gebruiken der oude instelling werden door de nieuwe vereeniging overgenomen. De vier heiligen verdwenen echter, want de orde was Protestantsch. De tempel van Salomo met zijne twee zuilen Jachim en Boas werd vergeestelijkt. Salomo's tempel werd de tempel der humaniteit en de zuilen beteekenden: wijsheid en kracht. HOOFDSTUK LXVIII. /A taktiek der neologen. Proza en Poëzie. De Hernhutters ui Nederland. Gijsbert Bonnet. Een hoogleeraar afgezet. De predikanten in de Ned. Herv. Kerk, die geen der kenmerkende leerstukken dier Kerk meer geloofden, onderteekenden toch de belijdenisschriften, niet, zoo dachten ze er bij, omdat, maar in zoo verre deze in overeenstemming waren met Gods woord. De stam der voordeden, zoo redeneerden zij, kon niet in eens geveld worden en daarom beijverden ze zich de wortelen zachtkens los tc maken, opdat de boom van zelt mocht omvallen. Zoolang de »oude stijfhoofden* niet ontslapen waren, gebruikten de neologen den gereformeerden kerkgalm en de geliefkoosde Gereformeerde uitdrukkingen, b.v. drieeenig God, natuurlijk, om in slaap te wiegen en een in hun oog valsch stelsel te ondermijnen. In de letterkunde bleef het heerschend karakter gebrek aan kracht en oorspronkelijkheid. Zoetvloeiendheid was het hoofddoel, waarnaar de leden der talrijke dichtgenootschappen streefden. Vooral het proza werd ter vertaling en navolging gebruikt. Kn op dezelfde wijze werd het wezen der poëzie misbruikt. Men schaafde en vijlde, totdat al wat oneffen en uitstekend was wegviel. Nooit waren de voortreffelijke dichters zoo zeldzaam en de middelmatige zoo talrijk. In het smeden van mengel-, herders-, hofstroomdichten zocht men den hoogsten lof. 1'och waren er uitzonderingen, zooals Justus van Effen, wat het proza betreft, en de gebroeders Van I laren, wat de poëzie aangaat. Onder den vromen graaf Van Zinsendorf hadden in 1727 de Hernhutters (aldus genoemd naar het dorpje Hernhut, d. i. 's Heeren hoede, in Saksen) zich plechtig tot eene gemeente, naar het voorbeeld der Moravische broeders, geconstitueerd. In 1735 was het een lid dier gemeente gelukt, te Amsterdam den grond tot eene gemeente te leggen, die hij uit Doopsgezinden en Hervormden vergaderde en die vooral toenam, toen Zinsendorf zelf in >73^ haar bezocht en gedurende eene maand dagelijks twee malen godsdienstoefeningen met haar hield. De Ned. Herv. kerkeraad van Amsterdam, ziende dat zijn gemeente daardoor verscheurd werd, waarschuwde in 1738 door een herderlijken brief tegen de Hernhutters, evenwel onder protest van vier predikanten. I'1 '739 Gerardus Kulenkamp op verzoek en last van den kerkeraad : Di naakt ontdekte Enthusiasteri] en bedorven mystiekerij der Hernhutters in het licht. Ook de Leidsche hoogleeraar Jan van den Honert, de Utrechtsche A. Voget, de Waalsche predikant J. Courtonne te Leeuwarden en vooral een ongenoemde schrijver in de Boekzaal van '749 schreven waarschuwend in overeenstemming met den brief van den \msterdamschen kerkeraad. De Zuid-Hollandsche Synode in 1739 had de leer der Hernhutters ook reeds als verderfelijk veroordeeld en de Synoden der andere provinciën hadden dit oordeel gevolgd. Op meer dan ééne plaats werd het Avondmaal verboden aan allen, die niet de Hernhutters gemeenschap hadden. I11 1750 ontvingen zelfs de Staten van Utrecht een bericht van de Synode dier provincie, opgesteld door den hoogleeraar l'-lsnerus. Met Willem I\ aan het hoofd betuigden de Staten openlijk hun afkeer van de Hernhutters en beloofden tot ondermijning hunner ketterijen te zullen meewerken. Uit bericht werd in de handen eener commissie gesteld. Het bleef tot 1794 'n deliberatie. Toen werd het door de Staten medegedeeld aan de gemeente te Zeist en op haar antwoord advies van de theologische faculteit te Utrecht gevraagd. Beide stukken werden aan de Synode gezonden, maar de omwenteling van 1795 maakte hare beslissing overbodig. Zinsendorf heeft in ons vaderland niet alleen eene gemeente te Amsterdam gekend, ahvaar hij door Spangenberg op diens doorreis naar Amerika gunstig aan den geleerden Le Long was aanbevolen en door zekeren Bruning in staat was gesteld, om zijne landgoederen te ontlasten van drukkende schulden ; maar ook de broederschap op het slot 1 leerendijk, in de nabijheid van IJselstein door de uit Amsterdam gewekenen, onder begunstiging der prinses Maria Louisa gebouwd, toen de regeering van Wijk bij Duurstede hun geweigerd had, zich tedier stede te vestigen. Op aandrang der prinses, die te Leeuwarden woonde, had Zinsendorf met zijne echtgenoote bij hun bezoek aan ons vaderland ook eenige dagen bij haar doorgebracht en daardoor vooral waren de broeders in hare gunst gekomen. Aan dit bezoek is waarschijnlijk het gerucht baren oorsprong verschuldigd, dat de graaf hier de partij van den prins zocht te versterken. Het getal bewoners van het slot I leerendijk onder het bestuur van Frederik van Walleville was tot vijftig geklommen, toen de Z. Hollandsche synode hen in 1741 noodzaakte, het te verlaten. Zij weken naar Zeist, bouwden daar in 174S hunne stichting tusschen het slot en het dorp, nadat een hunner geestverwanten, Kornelis Schellinger, een koopman te Amsterdam, in 1745 de vrije heerlijkheid van Zeist van den graaf van Nassau gekocht en aan hen het bezit van den noodigen grond verzekerd had. De eenige regel van leer en leven der Hernhutters is de H. Schrift, en hare leden veroorloven zich evenmin te bepalen, wat daarin onbepaald is gelaten, als ze vergunnen, dat er iets strijdigs met de Augsbergsche geloofsbelijdenis geleerd wordt. Zinsendorf wilde niet, dat zij ne gemeenten door ondergeschikte leerpunten werden verscheurd en zoo kon zijne broederschap zich in drie takken splitsen, de I.uthersche, de Gereformeerde en de Moravische, zonder dat de eenheid verbroken werd. De Hernhutters zijn ontstaan uit reactie tegen de doode rechtzinnigheid en de wereldschheid der heerschende Kerk en leggen eenzijdig den nadruk op den dienst van Jezus, waarbij de leer van den Vader en den H. Geest te kort komt. Het gevoel bekleedt bij hen een groote plaats, hetgeen aanleiding gaf tot dweepzucht, Doopersche teruggetrokkenheid en onkerkelijkheid. Hun groote verdienste ligt op het gebied der heidenzending. ► Er waren in dezen tijd nog getuigen der waarheid in de Ned. Herv. Kerk overgebleven, waaronder moet genoemd worden Gijsbert Bonnet, in 1723 te Naai den geboren. Te Utrecht werd hij theol. doctor. 111 1752 predikant te Amersfoort geworden, trok hij drie jaren later als zoodanig naar Rotterdam en in 1758 naar 's Hage, van waar hij in [760 te Utrecht tot hoogleeraar in de theologie werd beroepen. Hij aanvaardde dit ambt met een redevoering: Over d< verborgenheden des geloofs. Vroeger had hij zich onder den beroemden tooneelspeler J. l'unt bijzonder geoefend in de welsprekendheid en de gesticulatie en blonk dan ook als redenaar uit. Hij voerde een verbeterde preekwijze in, die veel bijval, en, gelijk de aard der zaak zulks medebracht, ook veel tegenstand vond. Behalve vier deelen Leerredenen schreef hij : Schetswijze uitbreiding van Salomo's prediker (1781) en Verklaring van Paulus' brief aan de Hebreen (10 dln.) Frederik Adolf van der Marck, hoogleeraar in het natuur-, volkeren- en statenrecht te Groningen, had bij de aanvaarding van zijn ambt in 1758, evenals al zijne collega's, de formulieren van eenigheid onderteekend. Had Hugo de Groot aan het natuurrecht den vorm van eene wetenschap gegeven, Van der Marck begon deze wetenschap bovenmate te verheffen. Hierdoor kreeg hij niet alleen vele godgeleerden tegen zich. maar ook vele beoefenaars van het Romeinsche recht, die naijverig waren op de voorstanders van liet natuurrecht. De theologen verweten Van der Marck, dat hij, in tegenstelling met De Groot, de natuurwetenschap boven het Evangelie verhief. Inzonderheid trad de Groninger predikant Theodorus de Blau tegen hem op. De classis Groningen en Goorecht brachten bezw aren in tegen de gevoelens van Van der Marck bij de senaat van Groningens hoogeschool. De hoogleeraar verdedigde zich hiertegen, welke verdediging voor onvoldoende werd aangemerkt. De dwalingen, hem ten laste gelegd, moest hij herroepen. Hij meende dit niet te kunnen doen en werd daarom als hoogleeraar afgezet. Hij vertrok met zijn gezin naar Nijmegen, doch werd, na slechts veertien dagen daar vertoefd te hebben, den 12 Juni 1773 tot hoogleeraar in de rechten aan de Doorluchtige school te Lingen beroepen. Later werd hij hoogleeraar te Deventer, waar hij in 17S7 om politieke redenen werd afgezet. Na professor te Bergsteinfort geweest te zijn. werd hij 1795 wederom hoogleeraar te Groningen, waar hij den 1 October 1800 overleed. HOOFDS TUK LX1X. Petrus Hofstede. Jacobus Hinlopen. jfacobus Fruytier. Johannes I'.usi bitis Voet. Leonard van de Kasteele. Ahazuei r van den Jh. Petrus Hofstede werd in 1716 geboren, verkreeg den doctoralen graad in de theologie, werd in 1739 predikant te Anjum, daarna te Steenwijk, voorts te Zaandam en eindelijk in 1749 te Rotterdam, waar hij tevens in 1770 tot hoogleeraar in de theologie werd aangesteld. Hij was een man van buitengewone geleerdheid, wist met menschen van allerlei rang en stand om te gaan en oefende veel invloed uit op den Staat en de Kerk. In het eerst was hij een voorstander van verdraagzaamheid, doch de godsdiensttwisten, welke daarna te Rotterdam ontstonden, deden hem van richting veranderen en tegenkanting bieden aan alles wat Remonstrantse!) of »tolerant was. Onschatbaar is zijn werk: Bijzonderheden over de //. Schrift, in 3 dln. van 1766 tot 1775 te Rotterdam verschenen, liet tweede deel daarvan bevat een uitvoerige Verhandeling over het klein getal echte martelaren. I11 '773 behaalde hij den gouden eereprijs op de prijsvraag der Holl. Maatschappij van Wetenschappen te I Iaarlem: Welke de beste middelen waren, om de ware en zuivere leer van t Evangelie onder de bewoners der kolom n van diti .Staat meer en meer te bevestigen en in die landstreken voort te plantin. Ook anderszins maakte hij zich verdienstelijk door zijne geschriften over de Evangelieprediking in O. Indië. Hij overleed in 1803. Jacobus Hinlopen, werd in 1723 te Hoorn geboren. Hij studeerde i-erst in de theologie te Harderwijk, daarna te Franeker en in 1743 te Utrecht. Drie jaren later werd hij predikant te Zonnemaire, in 1748 te Goes en in 1751 te Utrecht, waar hij 51 jaren met zooveel ijver werkzaam bleef, dat de hoogleeraar Heringa van hem getuigt, dat onder alle leeraars, die hij had leeren kennen, niemand meer wijsheid met wetenschap, meer voorzichtigheid met ijver, meer bevalligheid met achtbaarheid, meer ootmoedigheid met bewustheid van 't geen hij was en had, paarde, dan de godvruchtige, menschlievende dienaar van lezus Christus, Jacobus Hinlopen. Als aanhanger van het huis van Oranje werd hij op een valsehe beschuldiging in 1795 door de provisioneele municipaliteit in zijne bediening geschorst en hein bevolen, binnen drie dagen Utrecht te verlaten. De provisioneele representanten verzwaarden deze uitspraak en gelastten hen), zich van allen dienst binnen de provincie Utrecht te onthouden en deze binnen drie weken te verlaten. Zijn jongste zoon trad als zijn verdediger bij den Franschen generaal Pichegru op, met het gunstige gevolg, dat de genomen besluiten onuitgevoerd bleven. Hij was meermalen voorzitter der prov. Synode van Utrecht en i 11 1772 medeafgevaardigde ter vervaardiging eener verbeterde psalmberijming. Hij deelde den hoogleerlaar Nuys Klinkenberg eenige aanteekeningen mede voor diens Bijbelverklaring. Behalve een paar naamlooze brieven zond hij in 1781 een bundel leerredenen in het licht. In 1797 gaf hij zijne Overdenkingen, 2 jaren later met een Vervolg voorzien, in het licht en in 1 Soo en 1801 zijne Gedachten over eenige plaatsen en zaken, in de II. Schrif t voorkomende en I 'tering van den fo jarigen dienst in Christus'gemeente tel 'trecht, ilt/i 2<) Xov. 1S01, welk laatste geschrift nog in 1801 een herdruk beleefde. Hij overleed in 1S03. Een geharnast strijder was Jacobus Fruytier, in 1659 te Middelburg geboren. Hij volbracht zijn theologische studiën te Utrecht, werd in 1681 predikant te Aardenberg en na nog andere standplaatsen gehad te hebben, eindelijk te Rotterdam. Hij behoorde tot de strenge Voetianen en wikkelde zich in menigen kerktwist. Het meeste gerucht maakte zijn werk : Zions worstelingen of historische samenspraken over de verschillende en zeer bittere wederwaardigheden van Christus' Kerk: in 1715 uitgegeven. Het lokte een menigte voor- en tegenschriften uit, die dikwijls in bitteren geest waren opgesteld. Hij overleed in 1731 - Johannes Fusebius Voet was een kundig geneesheer te 's I lage, inspecteur van en over de kantoren van 's lands middelen en rechten bij de collecte in het '/.. kwartier van Holland en bovendien een onzer uitstekendste godsdienstige dichters. Zijne stukken dragen de kenmerken van den geest zijner eeuw. Wel zijn ze hier en daar vol wansmaak en doorspekt met de /..g. »tale Kanaans«, doch er heerscht in vele vuur en leven, goede versificatie, losse zwier en bevallige eenvoudigheid. Behalve een loffelijke berijming der psalmen, op zijnen naam in 1762 uitgegeven en waaruit veel is overgenomen in de verbeterde psalmberijming, bij de Herv. Kerk in 1773 ingevoerd, zagen van hem het licht in 1747 en 1753 zijn Uitzicht op Nebo, in 1754 zijn Stichtelijke rijmen (2 dln.), in zijne Stichtelijke gezangen met muziek terwijl na zijn dood in 1780 door de bestuurders van 't Haagsche dichtgenootschap nog van hem werd uitgegeven : Nagelaten stichtelijke gezangen en mengeldichUn. Voorts schreef hij in 1772 eene Verhandeling over den geestelijken smaak. Hij was in 1705 geboren en overleed in 177^- Pieter Leonard van de Kitstede werd in 1749 te 's Gravcnhage geboren. Te Utrecht studeerde hij in de rechtsgeleerdheid. Door zijne dissertatie gaf hij duidelijke proeven van zijne bedrevenheid in het natuurrecht, in de zedekunde, 111 de vroegere en latere gewoonten en rechten van ons vaderland en in het Romeinsch recht. Hij practiseerde als advocaat in zijne geboortestad, werd in onderscheidene commissiën benoemd, o. a. als fiscaal bij de militaire vierschaar. In 1773 was hij als amanuensis bij de gecomitteerden tot een nieuwe psalmberijming en zag zich in 1782 tot pensionaris van Holland benoemd, welk ambt hij bekleedde tot 1787, toen hij als ijverig patriot ontslagen werd. Tot '795 leidde hij een ambteloos leven, toen men hem in de Nationale Conventie riep, van welke hij, evenals van het Wetgevend Lichaam, meermalen voorzitter was. Hij behoorde tot dc voornaamste bewerkers van de ineensmelting der gewestelijke schulden. In 1796 werd afzonderlijk uitgegeven zijn Advies op het overgegeven plan eener constitutie voor het volk van Nederland. In 1797 stelde men hem aan tot curator der Leidsche hoogeschool, in welke betrekking hij tot aan zijn dood werkzaam is geweest. Onder Koning Lodewijk was hij steeds een tier voorzitters van den Staatsraad en nam gewichtige commissicn op zich, tot hem de dood overviel, drie maanden vóór onze inlijving bij Frankrijk. Als student in vriendschap getreden met H. van Alphen, gaf hij reeds blijken van dichterlijk vernuft, dat vooral uitkwam in zijne in 1771 en 1772 uitgegeven Proeven van Stichtelijke Mengelpoëzie, en in een bundel gezangen, die in 1790 uitkwam, benige onzer Evangelische gezangen, bij wier samenstelling V. d. Kasteele in 1803 —1805 tegenwoordig was als ouderling te 's-Hage. zijn uit dien bundel overgebleven. 1° '793 Saf bij een voortreffelijke metrische vertaling der gedichten van Ossiaan uit, doch slechts het eerste deel, terwijl het tweede is achterwege gebleven. In 1798 verscheen van hem eene vertaling der Oden van Klopstock, terwijl een afzonderlijk gedicht van hem : De Zon, in Mnemasijne (II. blz. 101) werd opgenomen. Zijn Henoch, een heldendicht, is niet voltooid. Wellicht werd dit opgenomen op aansporing van H. v. Alphen, die zoozeer met dit onderwerp was ingenomen, dat hij wenschte »dat zich de genie van Homerus met de majesteit van Yirgilius; de hooge vlucht van Milton met de Christelijke menschkimde en het godsdienstig gevoel van Klopstock vereenigde, om ons deze woorden: «Henoch wandelde met God ! dichterlijk te omschrijven. Kasteele overleed in 1810. Een andere dichter van godsdienstige liederen was Ahazueer van den Berg. I11 1733 geboren, werd hij eerst predikant te Bruchem en Kerkwijk, daarna te Barneveld en eindelijk te Arnhem. Hij maakte zich verdienstelijk door de uitgave zijner Bijbelsehe historievragen, daar in dien tijd dat belangrijk gedeelte van t catechetisch onder- wijs deerlijk verwaarloosd werd. Om zijne dichterlijke bekwaamheden was liij in 1/7- gecommitteerde wegens Gelderland tot de psalmberijming en van 1803—iSoï tot het vervaardigen van een Evangelisch gezangboek voor de Herv. Kerk, waarin ook eenige gezangen van hem zijn opgenomen, vertaalde en oorspronkelijke. Hij was lid van de maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leiden en bedankte voor het aangeboden hoogleeraarsambt te Harderwijk. In 1793 8a^ hij uit: Proeve van geestelijke Oden en Liederen, meest alle uit het Duitsch vertaald. De weinige van zijne hand toonen ons, dat zijn dichterlijk talent geen hooge vlucht nam. Zijne verzen zijn evenwel eenvoudig, vol gevoel en godsvrucht. Nog heeft men van hem eene leerrede over Efez. 5 : 19 bij de invoering der Evangelische Gezangen. Hij overleed in 1807. HOOFDSTUK LXX. De nieuwe psalmberijming. De invloed van bmtenlandsche ongeloovigen op ons land. Behalve de psalmberijming van Dathenus, die Kerkelijk gebruikt werd, bestonden in ons land psalmberijmingen van Marnix, Van de Hubert, Camphuisen, Geldorp, Revius, Boeij, Van Heule, Westerbaan, Hruno, Clerequis, Celasse, Van Disselburg, Six, Van Huls, Oudaan en Rolandus. Toch gevoelde men, 11a bijna twee eeuwen zich met de berijming van Datheen beholpen te hebben, behoefte aan een nieuwe berijming. Die van Dathenus toch was zeer gebrekkig. Als proeve schrijven wij hier Psalm 78:32 van Datheens berijming af: »Maar gelijk een dronck mcnsch hem dan opmaket, Als de wijn wel verteert en ontwaket, Die zeer luid tiert, en maackt een zeldzaam wezen: Alzoo is oock onze Godt opgerezen,* Men verhaalt, dat prins Willem V, toen een predikant eens dit vers in eene godsdienstoefening, die de prins bijwoonde, liet zingen, met verontwaardiging zijn psalmboek dichtsloeg en ter zijde schoof. Psalm 60 : 5 luidde er in : »Maar Moab zal zijn niet meer: lek en achte hem ook niet meer Dan een waschvat, daarin dat mijn Voeten zullen gewasschen zijn. Edom acht ik met zijn volck koen. Niet beter dan mijn ouden schoen. Andries Andriessen, predikant te Yeere, bond het eerst den strijd tegen het «verouderde en ongerijmde rijmwerk» van Datheen aan en gaf in i 75^> daartegen zijne aanmerkingen uit. De geesel der satire, met een bekwame hand door Jean Guepin, schepen en raad te Vlissingen, in zijne «Datheniana gevoerd, werkte niet weinig mede, om de dringende behoefte aan eene nieuwe en verbeterde psalmberijming algemeener en dieper te doen gevoelen. Hendrik Ghijsen, goud- en zilversmid te Amsterdam, sloeg de handen aan het werk, om ons een betere psalmberijming te verschaffen. Ilij verzamelde uit 17 onderscheidene psalmberijmingen de besteregels en maakte daaruit na veel zwoegens één geheel, dat hij ia 1686 te Amsterdam in het licht zond onder den titel: Hooninggaart der psalmgedichten. Het werd gunstig beoordeeld en ontvangen, zoodat bij de invoering der nieuwe psalmberijming in 1773 daaruit een tiental werd overgenomen. Den 29 April 1772 besloten de Staten van Holland, uit de drie berijmingen van Voet, Ghijsen en die van het Amsterdamsch dicht- en kunstgenootschap een oordeelkundige keuze te laten doen met behoud der vrijheid, 0111 nog andere veranderingen en verbeteringen, die noodwendig gekeurd werden, voor te stellen. Enkele dagen later werd dit besluit door de Algemeene Staten bekrachtigd. Op den ii Febr. 1773 kwamen de predikanten-afgevaardigden uit de onderscheiden gewesten en d ■ afgevaardigden der Staten in het Mauritshuis te 'sGravenhage te zamen, 0111 het lang vertraagde werk van de verbetering der oude psalmberijming ter hand te nemen. De namen dier afgevaardigden zijn : Joannes ten Spaan, predikant te 'sGravenhage, voor Zuid-Holland; Georgius I.emke. predikant te Harlingen, voor Friesland; Theodorus Lubbers, predikant te Groningen, voor Groningen; Henricus Johannes Folmer, predikant te Dwingeloo, voor Drente; Dirk van Binnevest, predikant te Deventer, voor Overijsel. 'l ijdelijk voorzitter der vergadering was Ahazuerus van den Berg, toen predikant te Barneveld. Verder merken wij in de zaal op: Mr. Pieter Leonard van de Kasteele, Rutger Schutte, sedert 1745 predikant te Amsterdam, Jozua van Yperen, predikant te Veere en eindelijk, niet te vergeten, Johannes Eusebius Voet. Na zes maanden van ingespannen arbeids was men eindelijk met de nieuwe psalmberijming gereed. Den 2 Aug. waren in het Mauritshuis niet alleen de hierbovengenoemde leden tegenwoordig, maar tevens de bloem en de keur der hofstad en van den lande. Geen wonder, want er zou openlijke voorlezing der nieuwe berijming plaats hebben. Na het gebed werden de psalmen 110 tot en met 118 uit de nieuwe berijming onder diepen indruk en de ondubbelzinnigste blijken van goedkeuring aangehoord. l)e Staten van Holland konden niet nalaten der commissie met haren arbeid geluk te wenschen. Zeventien dagen later geschiedde het verslag van het geheel aan de Algemeen Staten en na twee maanden werd de nieuwe psalmberijming niet zonder tegenstand (wegens het ontbreken eener Nationale Synode, die bevoegd was, als wetgeefster op liturgisch gebied op te treden, doch welke in deze dagen moeilijk kon bijeenkomen, daar de Staten dit tegenhielden), ingevoerd. De psalmen van Datheen was men gewoon op /waren tenortoon te zingen en de muzieknoten, zoo lang mogelijk gerekt en uitgehaald, zonder eenige rust aan het einde der regels uit te galmen. Dit eentonig gezang werd nu op een aantal plaatsen aanstonds door den nieuwen zang, d. i. eene korte en betere zangwijze vervangen. Die kortere z ing bestond daarin, dat men de eerste noot lang, de middelste noten kort en de laatste noot van eiken zangregel slepende zong en tusschen eiken regel de noodige rust hield. In enkele gemeenten werden zangoefeningen gehouden, om vierstemmig koraalgezang in te voeren. De Dordsche Synode van 1574 had bepaald, »dat men zoo spoedig mogelijk de orgels uit de kerken moest wegdoen. Thans echter kwamen met de nieuwe berijming ook de orgels in eere en Bemmel, Zierikzee, Hoorn, enz. schaften zich sierlijke kerkorgels aan. Intusschen waren er in het buitenland mannen opgestaan, die het Christendom heftig bestreden en die ook in ons land veel aanhangers vonden. In Engeland b.v. Kduard Herbert, die in zijne verhandeling Over de waarheid alle wonderen verwierp en toch den hemel aanriep, hem een teeken te geven, of li ij zijne verhandeling al of niet zou uitgeven; Anton Ashley ('ooper, graaf van Shaftesbury, die wilde, dat de Staat het Christendom zou handhaven, »ten einde den grooten hoop in toom en teugel te houden,» hoewel hij zelf met allen godsdienst spotte; Hetiry St. John, Lord Holingbrake, die weinig geleerdheid en nog minder lust tot onderzoek had, doch dit alles meende te kunnen vergoeden door driesten en vaak onbeschaamden spot. Zijn vriend Pope, die hem diens Proeve over tien mensch opdroeg, hield hem zelfs, als hij over godgeleerdheid handelde, voor verachtelijk; David Hume, die als geschiedschrijver en wijsgeer een grooten naam heeft verworven, doch in zijne historie de Hervorming als een hatelijke dweperij behandelde en in zijne philosophie de mogelijkheid van wonderen ontkende ; Matth. Tindal, (de voornaamste der Deïsten), die in zijn werk: ILt Christendom zoo oud als de schepping, aan het Christendom de aanspraak op de eer eener bijzondere Goddelijke openbaring betwistte, zooals dan ook alle Engelsche Bijbelbestrijders hadden gedaan. In Frankrijk werd het Christendom bestreden door Voltaire, die met de Christelijke Kerk, met den Hijbei, de apostelen, Jezus, de Voorzienigheid, ja met allen godsdienst en geestdrift spotte. Hij ijverde vooraverdraagzaamheid, gelijk uit het proces tegen Jean Galas blijkt. Met hem in bond traden op d'Alembert (pl.m. 1783), een geleerd wiskundige en Diderot (pl.m. 1784), een driest twijfelaar, die met behulp van anderen een -roote in 35 kwarto deelen beslaande Encyclopedie kunsten en wetenschappen schreef. Dit werk moest eet. overzicht verbeelden van al wat het menschdom weet; waarin tegen de slavernij des ^ecstts des lichaams wordt geijverd, maar ook tegen al wat godsdienstig en bovenzinnelijk is. De wijsbegeerte, welke er in heerscht, is die der vijl zinnen; de godsdienst wordt er in verworpen terwijl lichtzinnigheid voor dei.od en genot als levensdoel worden aangeprezen. De schrijvers er van ziin"onder den naam van .Encyclopedisten berucht geworden. De grofste van hen was een geneeskundige, J. de la Mettrie, die o.a. een boek schreef De mensch een werktuig. Hun stelsel is goed gekenmerkt door den >n Frankrijk levenden Duitschen baron De Holbach, die mede tot hun o-ezelschap behoorde en als samenvatting der hoogste wijsheid uitgaf: »Het stelsel der natuur . Naturalisten, materialisten en st-iisiui..sten zijn ze, die alles willsn zien en niets laten gelden, dan wat onder onze zinnelijke waarneming valt. In Zwitserland was Jean Jacques Rousseau de prediker des ongeloofs Hij was in 17'2 te Genève geboren en was een dweper een idealist die evenzeer door Voltaire en de zijnen werd bespot, als hij dezen verachtte. Hij is de man der natuur en wel der natuur m haren aanvang Tegenover de bestaande geschiedkundig geworden godsdiensten en dus ook tegenover het Christendom zette hij den godsdienst der natuur, gelijk hij tegenover den thans bestaande.! staat en beschaafde maatschappij een toestand der natuur aanprees, waarin de maatschappij zonder kunsten, wetenschappen, regeering of gezelligheid was, en gelijk hij tegenover de bestaande, vaak gekunstelde opvoeding een z.g. natuurlijke opvoeding plaatste, volgens welke men maar te zorgen heeft, dat de voortreffelijke kiem in ons zich zelve kan ontwikkelen. \ls bestrijder van het Christendom heeft Rousseau zich liet eerst en het meest bekend gemaakt door zijn befaamd boek: Over het maatschappelijk verdrag, waarin hij het Evangelie beschuldigde van alleen slavernij en afhankelijkheid te prediken en de dwingelandij te begunstigen. HOOFDSTUK LXXI. De kïi't s ti< met David Kit man en Johan 'Jakoh la Sage t, >i Broek. In i"74 g;'f David Kleman, predikant te Voorburg, een boekje uit, getiteld: De Orde des Heils, volgens welke God aan bijzondere mettschen /.ijin zaligmakende genade schenkt of het eerband tusschen genade en plicht. '1 wee daartoe benoemde leden «Ier classis van s Gravenhage, J. J. Serrurier en II. V Schregardus, predikanten te 's Gravenhage en Wateringen, verleenden er Kerkelijke goedkeuring aan. K ven wel dienden in 1775 sommigen uit de classis Amsterdam rn Schieland bij de classis s Gravenhage er bezwaren tegen in, terwijl ook de Leidsche hoogleeraar H. de Moor in zijne: Aanmerkingen op de orde des heils, enz. ds. Kleman van onrechtzinnigheid beschuldigde. Wel verscheen er een werkje (men vermoedde van de hand van Y, d. Marck), getiteld: Aanmerkingen ter verdediging van de verhandeling over de orde des heils, doch in plaats, dat daarin de beschuldigingen tegen Klemans geschrift werden weerlegd, werden die beschuldigingen er nog meer in verscherpt. 13e dwalingen van Kleman, zei men, betroffen de voorverordineering, de onmacht des menschen tot waar zaligmakend goed en de onwederstaanbare werkingen der wederbarende genade De verdediging, die Kleman den 31 Mei 1775 aan de classis overlegde, werd door zes predikanten onderzocht, waarvan twee Klemans apologie voor afdoend hielden, doch de vier anderen meenden, dat Kleman er zich niet geheel door van den blaam van onrechtzinnigheid had gezuiverd. De classis stond nu den beschuldigde nog zes weken toe, 0111 aan te toonen, dat zijne leer met de formulieren van eenigheid overeenstemde, doch in plaats, dat deze hiervan gebruik maakte, verzocht hij den 28 Maart 1776 aan de Staten van Holland, om aan de classis 's Gravenhage te bevelen, dat deze hem niet meer zou lastig vallen over het werkje, dat hij had uitgegeven, welk verzoek versterkt werd door een smeekschrift, door zes leden der classis 's Gravenhage bij de Staten van Holland ingediend. De Staten zonden beide geschriften aan de classis, die nu als haar gevoelen uitsprak, dat Klemans beginselen > niet overeenstemden met de voorbereidingen tot de wedergeboorte, geloof en bekeering, welke sommige rechtzinnige godgeleerden of geheele gezantschappen op de laatstgehoudene Nationale Synode van Dordrecht geleerd hadden. De Staten van Holland echter benamen de classis de macht, om op Kleman de tucht toe te passen, doch dit weerhield de Classis niet, 0111 toch te verklaren, dat Kleman een leeraar was, van den weg der waarheid afgeweken. De Synode van Z. Holland, in Juli te Delft bijeengekomen, sprak liet als haar wensch uit, dat Kleman niet verder onrust in de Kerk mocht aanrichten, waarop deze laatste betuigde, dat hij, nu hij zag, dat de Kerkelijke goedkeuring van zijn geschrift was vernietigd, hij geacht wilde worden, dat het niet door hem was uitgegeven. En hiermede bevredigde hij zijne beschuldigers. Den 14 Maart 1782 had Johan Jtkob la Sage ten Broek, vroeger professor in de philosophie te Groningen, toen predikant te Rotterdam, in eene leerrede gezegd: >dat de verzoening ware teweeg gebracht door 's Heilands sterven aan het kruis en niet door zoovele uitwendige bijzonderheden. als dat sterven vooraf gingen, bij voorbeeld niet door het dragen van het kruis. enz. Men mocht wel in het algemeen zeggen, de Heiland leed als de borg voor zondaren, maar niet zeggen, de Heiland werd als borg geslagen; Hij zweeg als borg; Hij antwoordde als borg, enz. Inzonderheid behoorde men niet te zeggen : dat de 1 [eiland door dit voor deze zonde en door dat weder voor die zonde geleden had, want zoo verviel men in groote zwarigheden en ongerijmdheden. In opzettelijk daarvoor ingerichte predikatiën protesteerden de Rotterdamsche leeraars Johannes Habbema en Petrus Hofstede tegen deze uitlating, terwijl de eerste tevens in 17S3 uitgaf: De leer der Hervormde Kerk aan$aandt het borgtochtelijke van Christus lijden bevestigd, waarop 1 en Broek nog in hetzelfde jaar het licht deed zien liene zedige en vrijmoedig verantwoording. Ten Broek, ziende, dat de meerheid van den Rotterdamschen kerkeraad niet op zijne hand was, beriep zich op de classis van Schieland en zocht inmiddels bescherming bij de Staten van Holland en West-Friesland. Intusschen waarschuwde Hofstede in een herderlijken brief de gemeente van Rotterdam tegen de leeringen van Ten Broek. De classis Schieland stelde den 20 April 1784 het onderzoek der zaak in handen eener commissie van zes predikanten, diie uit den Overmaasschen en drie uit den Veeuschen ring. De eersten kozen .„ootendeels de zijde van Ten Kroek en brachten hun ogen verslag uit, doch de laatsten stemden met het gevoelen van Habbema en Hofstede in. Zij kwamen er tegen op, dat I en Broek Gen. 2 . 17 alleen van den tijdelijken dood verklaarde, met uitsluiting van alle rampen des levens en dat hij in Joh. 3 '■ '6, . Joh. 2 : 2 en 2 Cor. 5 • 19 ondei het woord wereld het mensclulom in zijn geheel verstond. Zij meenden, dat de wereld der uitverkorenen daaronder verstaan moest worden. Ofschoon Ten Broek verklaarde, dat hij instemde met de woorden van den H. Catechismus, «dat Christus den ganschen tijd zijns levens op de aarde, maar inzonderheid aan het einde zijns levens den toorn Gods te-en de zonde des menschelijken geslachts gedragen had«, toch vergde men van hem, dat hij belooven zou, zijne bijzondere gevoelens over bovengenoemde punten voortaan niet openlijk meer te prediken. Hiertoe was hij niet genegen. Hij wendde zich nogmaals tot de btaten van Holland en West-Friesland met liet verzoek, dat de classis Schieland hem niet meer mocht lastig vallen en dat de theologische faculteit van Leiden de kwestie mocht onderzoeken. De Staten oordeelden dit laatste echter niet noodig en verklaarden, dat het gedrag der classis Schieland in de kwestie met Ten Broek was, »eene regelrechte inbraak op den meermalen uitgedrukten wil der St.iten nopens het bewaren der rust in de Kerk.« Alzoo zegepraalde Ten Broek en /ijne patriottische gevoelens zullen hiertoe zeker wel het hunne bijgedragen hebben. HOOFDSTUK LXXII. Hofstede1s strij l met F. G. C. Ruts over de verdraagzaamheid. Velerlei geschriften. Uiterste iv/l van Halter Se user/. In 1779 was Hofstede in twist geraakt met F. G. C. Kutz, Luthersch predikant te "s Gravenhage, over de godsdienstige verdraagzaamheid. l)e Luthersche gemeente aan Kaap de Goede Hoop zou een openbaar kerkgebouw verkrijgen en 1 lofstede meende hiertegen te moeten opkomen, waarom Kutz tegen hem in het krijt trad. In 1781 verscheen van Hofstede een vlugschrift, waarin Kutz Jan Vlegel* genoemd werd en later zelfs werd aangeduid als een Luthersche koster en schoolleeraar. Bovendien werden Barkey te \s e Leidsche hoogleeraar in de theologie, Broërius Broes, schreef in 1790 een voorrede voor de Catechismuspreeken van zijn vroegeren leermeester Petrus Curtenius, indertijd professor in de theologie te Amsterdam. Tegen deze voorrede rezen weldra allerlei bezwaren, die door F. VV. Doornik, raad in de vroedschap der stad Leiden en ouderling der Ned. I lerv. Gem. aldaar, in een afzonderlijk geschrift werden onderzocht en ook Doornik moest erkennen, dat Broes afgeweken was van de Geref. belijdenis. Broes werd door een onbekende verdedigd, terwijl hij zelf zich in een algemeen gelezen wordend maandschrift en later in een Bericht aan de Hervormde Kerk van Xederland van de blaam van onrechtzinnigheid poogde te zuiveren. Hij verklaarde, dat hij volstrekt geen dogmatische, maar louter practische onderwerpen bedoeld had. Aan de geloofsleer der Ned. Herv. Kerk betuigde hij niet gedacht te hebben. In 1774 was het Evangelisch Magazijn verschenen, dat, naar het doel des schrijvers, moest strekken tot ontwaking en overtuiging van zondaren en tot opbouwing der heiligen.» liet was geschreven door een genootschap van godvruchtigen in Kugeland en werd aldaar als stichtelijk huisboek veel gebruikt. Door een onbekende, doch bekwame hand was het in onze taal overgebracht. De leer der vrije genade stond er overal in op den voorgrond, doch zoo, dat velerlei begrippen omtrent die leer er door werden te keer gegaan. O. a. werd er het door velen verdedigde gevoelen in bestreden eener onmiddellijke werking van Gods Geest op het hart der mens ben zonder liet woord van God. In 1785 beleefde het een tweeden druk. I11 1781 verscheen: .Vieuw Evangelisch Magazijn, bestaande uit Mengelstoffen tei' bevordering van kennis en beoefening tier (ioddelijke waarheden, liet was ten deele Engelsch, ten deele oorspronkelijk en maakte veel opgang, liet bevatte vele brieven ter verdediging van de leer der vrije genade. Petrus Brouwer bezorgde nog in dezen tijd een verbeterde uitgave der Geestelijke hartsterking van Johannes Martinus, weleer predikant te Groningen. De Lampeaansche beoefeningsleer werd zuiver voorgesteld in: l>r invloed van het buitenland. Was het ongeloof in Frankrijk lichtzinnig en onbeschaamd, in Duitschland hulde het zich nog in een wetenschappelijk kleed en veinsde het eenigen eerbied voor de 11. Schrift, waarom het voor ons land gevaarlijker werd. Nauwkeuriger kennis van taal, historie, aardrijksbeschrijving, Oostersche gebruiken, enz. werd voorwendsel, om het geloof der Christenheid, waaraan men in de school tier wijsgeeren dacht ontwassen te zijn. te bestrijden of te verachten. Men noemde dit hooger critiek'. exegese, op geschiedenis en spraakkunde gebouwd. Zoo prees in Duitschland Krnesti (1697—ï7,s 1) b.v. de grammaticale schriftverklaring aan, doch gaf daarbij te weinig acht op de eigenaardigheid der gewijde oorkonden. Van ongodisterij gaf men voor afkeerig te zijn. doch men werd ijverige volgelingen der rationalisten, die trouwe verdedigers waren van hetgeen hun in de Openbaring behoudenswaard scheen. Onder de benaming van »praedestinatie en »Dordsche Kerkleer zag men langzamerhand met geringschatting op de gansche leer tier zaligheid ter neder. In 1792 bekroonde liet Haagseh genootschap tot verdediging van den Christelijken godsdienst eene verhandeling over de leer der Verzoening, waarin het denkbeeld «voldoening aan Gods gerechtigheid als godonteerend werd verworpen. De Kerk niet meer goddelijke stichting, op geloofsgemeenschap gegrond : maar menschelijkc vereenigitig, societeit, kerkje nootschap, zonder blijvend kenmerk of ontwrikbaar fundament, naar het wisselvallig goeddunken telkens van het meerdertal geregeld en bestuurd. »l)e kern van den godsdienst was God lief te hebben als den barmhartigen Vader van allen, en, op het voorbeeld van den Zaligmaker, de deugd te betrachten. Al het overige, ook den eenigen weg tot vergeving en heiligmaking, wilde men begrepen hebben onder de vermaning van den Apostel : verwerp de vragen, die dwaas en zonder leeringe zijn, wetende, dat ze twisting voortbrengen (2 1 im. 2 : 23J. Herinnering aan de onmisbaarheid van het zoenoffer des Heeren en van de gave des H. Geestes, heette meedoogenloos verdoemen, hatelijk twisten, kinderachtige gehechtheid aan menschtlijkeu leervorm. De kennis naar de godzaligheid, doornachtige, duistere en stelselmatige godgeleerdheid. — Afkeer van stelsels: alsof niet reeds door elke waarheid, in onafscheidelijk verband met haar gevolgtrekkingen, een stelsel gevormd wierd. Afkeer van dogmata, geen dogmatiek ; alleen het practicale, d.i. de vrucht zonder den boom. (Handb. d. Gesch. v. h. Vad. Mr. Gr. v. I'rinsterer, 4e. dr. blz. 5 51 •) Wederom wilde men Kerkhervorming ; de dogmatische verscheidenheden moesten wegvallen, opdat het christelijk liefdevuur weer mocht ontgloeien. Geen leer, maar leven wilde men, doch men vergat hierbij dat leer en leven, dat dogma en zedekunde niet te scheiden zijn, maar even innig aan elkander zijn verbonden, als wortel en stam, boom en vrucht. Daar echter het volk nog zeer aan de belijdenis gehecht was. begreep men, op de baan der hervorming met behoedzaamheid te werkte moeten gaan. Naarmate het ouder vvetsche bijgeloof verdrongen werd. zou het licht der wetenschappelijke godgeleerdheid, hiervan was men verzekerd, meer en meer doordringen. Kn zooals deze neo-Kerkhervormers dachten, zoo redeneerden ook de schoolreformateurs. Een l lulshoffwilde den leerlingen eerst met den natuurlijken godsdienst bekend maken, daarna met tien geopetibaarden. Ken ander wilde het godsdienstig schoolonderwijs beperkt hebben tot het bestaan van God en de onsterfeheid der ziel terwijl Chatelain schreef: Haast u niet den leerlingen den geopetibaarden godsdienst le leeren kennen ; verberg den Hijbei zorgvuldig voor uwe kinderen en duld niet. dat anderen hun dien doen kennen.* Hij de opvoeding ging men uit van de anti-Christelijke onderstelling, dat de mensch van nature goed is en slechts ter volmaking ontwikkeling behoeft. Rousseau vond in ons land vele volgelingen. Hij, de verpersoonlijking der revolutie, wilde wel het christendom, doch ontdaan van zijn bovennatuurlijk karakter. 'Zijn invloed te grooter. omdat hij tegen ongodisten en materialisten opkwam; de gevaarlijkste der sofisten, omdat hij sofist ter goeder trouw is. Hij ging uit van de onbedorvenheid van den mensch, predikte de onvervreembare, heilige rechten van deri mensch en leerde, als indertijd II. de Groot, dat het volk zijn oppermacht aan de Overheid op en overdraagt, waarbij de Overheid de verantwoordelijke en onafzetbare zaakgelastigde van het volk is. Het volkis so iverein en de volkswil, alvermogend en onfeilbaar geacht, gold als maats at van godsdienst, zedelijkheid en recht. Geen wet immers bestond er, die de mensch niet gemaakt heeft, waarom de uitspraak der numeriek meerderheid steeds verbindend moet zijn. Henevens Rousseau, oefenden de Duitsche paedagogen Hasedow, Campe, enz. op schoolgebied in ons land veel invloed uit, alsmede de Kngelschman I.ocke. En daar ons vaderlandsch schoolwezen in diep verval was, de onderwijzers streng, en hun onderwijs geheugenwerk en doode vorm. behaalden de bovengenoemde vreemdelingen met hunne verlokkende theorieën a.g. spelend, aanschouwelijk onderwijs, enz., een gemakkei ij keu triomf. nooi'usri k i.xwi. Jan .Vienuunhuiscn en zijn,- Maatschappij. Jakob van Nuys klinkenberg. Gerardus de Haas. Hn ronymus van Alp Ju u. Ken man, die veel invloed heeft uitgeoefend, is Jan Nieuwenhuizen, die in 1724 te Haarlem werd geboren, waar zijn vader leeraai was bij de Doopsgezinden. Hij werd eerst voor den boekhandel opgeleid ; later wijdde hij zich aan de studie voor predikant en heeft de Doopsgezinde gemeenten te Middelburg, Aardenburg en Monnikendam als leeraar gediend. Met zijn zoon Martinus en eenige anderen stichtte hij den 26 Nov. 1784 te Kdam de Maatschappij tot nut van 't Algemeen tot verlichting van den minvermogende door verhandelingen en vooral door het schoolwezen. Voor het lidmaatschap was de naam Christen een voorwaarde. Het eerste leesboek, door de maatschappij uitgegeven, liep over Int Instaan van God', een goed gekozen begin van volkslectuur voor een t hristelijk volk. In '7^7 telde de maatschappij 523 en in 1794 reeds 243! leden. Ze was een uitstekend werktuig voor den geest van dien tijd. De beginselen van Nieuwenhuizen worden het best gekend uit zijne nagelaten verhandeling over De voortreffelijkheid der wijsheid. Hij overleed in 1806 te Monnikendam. Verder moeten wij noemen Jakob van Nuys Klinkenberg. In 1744 te West-Graftdijk geboren, begon hij zijne letteroefeningen te Haarlem, studeerde eerst te Harderwijk en daarna tc Leiden, waar hij in i74 de doctorale waardigheid in de wijsbegeerte verkreeg. I lij zette zijne studiën voort in de theologie en was achtereenvolgens in onderscheidene plaatsen als predikant werkzaam. Het laatst stond hij te Amsterdam, waar men hem zes jaren later, in 1779> toen hij voor tl.eidsche piofessoraat bedankte, aanstelde tot hoogleeraar in de theologie. In 1795 werd hij echter afgezet, doch in 1804 weer eervol in zijn ambt geplaatst. Vele werken heeft hij uitgegeven ter verklaring der 11. Schrift of ter verdediging van den godsdienst. De voornaamste er van zijn. Ovit de voordcelen van den godsdienst, in 2 dln in 1769 uitgegeven ; Otuier■ wijs in den godsdienst, li dln. De Christen, in 7 dln. zonder zijn naam verschenen; Bijbelverklaring van Genesis tot de Openb. van Johanucs, in 27 dln, tot het 3e deel echter bewerkt met zijn ambtgenoot G. JNahuis en voor het overige door hem alleen voltooid. Gedurende zijn ambteloos leven schreef hij een Zondagsblad. Hij volgde de Coccejaansche richting, vormde vele verdienstelijke leerlingen en overleed in 1817. Gerardus de Haas werd in 1736 geboren, volbracht zijne studiën te Utrecht, en werd in 1761 tot doctor in de theologie bevorderd. Als predikant was hij achtereenvolgens werkzaam te Amersfoort, Middelburg en Amsterdam. Hij behoorde onder de geleerdste mannen van zijn tijd en was ijverig, door mond en pen zijne gewichtige roeping te vervullen. Zijne geschriften getuigen vooral van exegetische kennis. Wij noemen slechts : Aanmerkingen over het je boek tier Gods/raken van Jesaja, in 1773 verschenen; Het vij/dt en de drie volgende hoofdstukken uit Paulus' brief aan de Romeinen verklaard, 3 dln. van 1789 -93 uitgegeven ; Verhandeling over de toekomende wereld (1798); Over de Openbaring van Johanuis als een boek voor verstand en hort. 3 dln. in 1807 verschenen. Het onvoltooide werk over de philippensen van Nahuis gaf hij uit onder den titel: G. J. Nahuis en G. de Haas over den brief van Paulus aan de Philippensen. in 3 dln. 1783. Hij overleed in 1X17. Hieronymus van Alplien werd in 1746 te Gouda geboren. I11 1768 tot doctor in de rechten te Leiden bevorderd, werd hij procureurgeneraal bij het hof van Utrecht, daarna pensionaris van Leiden en eindelijk raad en thesaurier-generaal der Unie. Dé veelsoortigste kundigheden vereenigde hij met de meest uiteenloopende soorten der poè/.ie. 1 lij was een Christen-wijsgeer, rechtsgeleerde, kunstkenner, zedekundig dichter en theoloog. In vereeniging met 1'. L. van den kasteele gaf hij in 1771 uit: Proeve van stichtelijke mengelpoëzie. In 1777 verscheen van hem: Gedichten en overdenkingen, in 1782: Dichtkundige verhandelingen. Verder : Mengelingen in poëzie. Proeven van liederen en gezangen voor den openbaren godsdienst, waaruit vele nummers zijn opgenomen in de N'ed. lierv. Evangelische gezangen, Aederlandsche gezangen, en Kleine gedichten voor kinderen, welke laatste dikwijls zijn herdrukt en zelfs in het Fransch zijn vertaald. Tot zijn theologische werken behooren: Gronden mijner geloofsbelijdenis; I'.enige leerstukken van den Protestantschcu godsdienst verdedigd tegen Eberhardt; de wart volksverlichting . Christelijke Spectator en Predikt Int Evangelie allen creaturtu, terwijl zijne Nagelaten schriften door zijn zoon I). F. van Alphen in 1813 werden uitgegeven. Uok zijne dichtwerken, volledig verzameld en met zijn levensbericht verrijkt, zag met portret door de zorgen van Mr. J. I. 1). Nepveu in 3 dln. het licht. Hij overleed in 1803. Zijne C antate, IK Sterrenhemel, zeker het meest bekénde zijner godsdienstige gedichten, bewijst, door welk een verheven geest hij soms werd bezield en in welke schoone vormen hij dien wist uit te storten. Als proeve zijner dichtkunst laten wij er een gedeelte van volgen: KOOK. Nu lust het ons van God te zingen, Den Schepper van het grootsch heelal, Pen Heer, den vriend van stervelingen, Die is, die was, die wezen zal. Schoon de avond valt. Zijn gunstbewijzen Verdwijnen niet, gelijk de zon; De nacht zal ons gezang doen rijzen, Waar nooit de dag liet voeren kon. S( >LO. Sprei uit uw vlerken, stille nacht, (), wolken, drijft voorbij! Dat 's hemels glans in volle pracht Voor 't menschdom zichtbaar zij. KI-« 1 I A l ll.l. Daar rijst het tint'lend starrenheir! Kn de aarde zwijgt verbaasd, 't (ïestarnte spiegelt zich in 't nieir. Waarop geen windje blaast. "t Is alles hemel, wat men ziet; Zelfs bergen vluchten heen. 't Verdorde blaadje schuifelt niet. 't Gestarnte spreekt alleen. KCK >K. Kniel, menschdom. kniel, biel zwijgend aan. Gij, eng'len moet de citers slaan Knielt, menschen!.... zwijgt! .... bidt aan. Bidt aan. SOLO. O, stilte, die mijn aandacht boeit, O, stroomen van gedachten, Die bruisend in mijn boezem vloeit, 1 loe zalig zijn de nachten Waarin 't gordijn wordt opgehaald. Kn mij 't heelal in de oogen straalt. DUET. A. Wie kan al de starren meten ? Wie spreekt haar getalen uit? Wie heur doel en during melden, Of den kring, die haar besluit? Plaat IV. IXTKKIKUJt DI K XlEUWE I\I I< >K. De Godheid hoort ons lied; wij zingen liet hoofd omhoog, een vroolijk lied. Al is t maar taal van stervelingen, 1 Iet koor der englen woont hier niet. Maar hunne toon zal de onze ook wezen. Als 't licht rijst uit de duisternis, Wanneer de dooden zijn verrezen, Kn de aarde opnieuw een Eden is. Met de \ ,m Harens, Bellamy, Nieuwland en anderen mag Van Alphen tot die mannen gerekend worden, die zich losmaakten van de oude sleur, hun eigen weg zochten te gaan en daardoor onze letterkunde 22 eene schrede vooruit brachten. Als ijverig Prinsgezinde werd van Alphen in !"95 ontslagen en bleef toen als ambteloos burger in Den Haag leven tot aan zijn dood. Stadhouder Willem IV bestuurde ons land van 1747 tot 1751 - Van 1/51 tot 1759 deed dat zijne vrouw, Anna (de Gouvernante), en van 17 51; tot 1795 stond Willem V aan het hoofd van het bewind (tot 1766 echter onder voogdij). In 1795 moest evenwel ons land voor Fransch geweld bukken en stadhouder Willem V vluchtte met de zijnen naar Kngeland. Daarmede begint voor Nederland het tweede revolutietijdvak, dat tot 1S13 heeft geduurd en wij 1111 nader moeten beschouwen. VIJFDE TIJDPERK (1795 L816). HOOFDSTUK I..XXVII. De Revolutie in ons la mi. Scheiding van Kerk en Staat. Den 18 Februari 1795 was vaderlanders«, in hunne plaats benoemd. Reeds den 4 December 1795 was de vroegere raadpensionaris, Van den Spiegel, gevangen gezet, en eerst in 1798 werd hij ontslagen. Vrijdommen van belastingen en tollen werden ingetrokken, waarmede sommige familiën bevoorrecht waren; galgen, raden en geeselpalen langs den openbaren weg werden weggenomen de pijnbank afgeschaft. Mocht men clit alles hervormingen kunnen noemen, dwaasheid was het echter, dat aan de gevels der gebouwen en aan de rijtuigen der aanzienlijken geen familiewapens werden geduld, dat de bedienden der rijken geen onderscheiden kleeding mochten dragen, dat in de Hervormde kerkgebouwen de voor de regeeringspersonen of andere voorname familiën bestemde gestoelten óf geheel werden weggebroken of van de kappen werden ontdaan; dat men er de wapens en eeretitels op de grafzerken met de bijl afkapte en onleesbaar of onzichtbaar maakte. Prachtige graftomben, eerbiedigvvaardig uit het oogpunt der kunst, werden gesloopt, zelfs grafelijke en vorstelijke rustplaatsen opengerukt en de beenderen er uit verstrooid. Dit laatste geschiedde b.v. te Leeuwarden, zonder dat echter de wandalen voor zooveel euvelmoed werden gestraft. Den i Maart 179^ kwam de Nationale vergadering, vertegenwoordigende het geheele Nederlandsche Volk, onder voorzitterschap van tburger 1'ieter 1'aulus te 's-Gravenhage bijeen en werden de Algemeene Staten voor goed ontbonden. 1'ieter 1'aulus opende de Nationale vergadering niet een aanspraak en daarna niet een «plechtig gebed tot < iod om krachtdadigen bijstand . hene staatsregeling werd ontworpen, gegrond op »ware« beginselen en vooral op het beginsel der scheiding van Kerk en Staat. Allen waren het er over eens, dat er geen bevoorrechte Kerk mocht zijn. maar over de vraag, of er scheiding van Kerk en Staat, dan wel van godsdienst en Staat zijn moest, rees verschil van gevoelen. < )nderscheidene adviezen werden uitgebracht, die den 2 Juli 1/96 door den voorzitter tot een geheel werden gevormd en nadat alles door eene commissie w as onderzocht en eenigszins gewijzigd, werd den 18 Juli het volgende vastgesteld: Alzoo de vernietiging van het oude stelsel eener heerschende of bevoorrechte Kerk en de afscheiding der Kerk van den Staat reeds opgesloten lag in de erkentenis der rechten van den ïnensch en burger en van de grondbeginselen van vrijheid, gelijkheid en broederschap, welke in den naam van het volk van Nederland openlijk en plechtig is afgekondigd, — hebben wij besloten, dat niet alleen geen bevoorrechte of heerschende Kerk meer kan of zal geduld worden, maar dat ook alle plakkaten en resolutien der gewezen StatenGeneraal. uit het oude stelsel der vereeniging van Kerk en Staat geboren, zullen worden gehouden voor vernietigd. W ij hebben het dragen van onderscheidene teekens, door leeraren of andere Kerkelijke beambten op openbare straten en wegen, het oefenen van godsdienstige plechtigheden buiten de muren van kerken en bedehuizen, en het luiden der klokken ter aankondiging van godsdienstoefeningen afgeschaft, omdat het tegen de gelijkheid streed iets van dat alles langer aan één genootschap bij uitsluiting toe te laten, omdat gewichtige redenen verboden, hetzelve algemeen te vergunnen en omdat de noodzakelijkheid van dit alles door het gansche land heen op éénen eenparigen voet te regelen vorderde, dat dit besluit van ons voortkwam.» Doordat in deze proclamatie alle plakkaten en resolutien, door de vroegere algemeene Staten uitgevaardigd, werden ingetrokken, werd de Zondag voor niet heiliger dan de werkdagen verklaard, werd opgeheven liet toezicht der regeering over het beroepen van predikanten enz., het collatierecht in zake die beroepingen van ambachtsheeren. het recht van sommige magistraten, om predikanten aan te stellen, het grootendeels politieke stemrecht ter beroeping van leeraars in Friesland en Zeeland en moesten de Synoden, die gehouden mochten worden, niet meer op s lands, maar op eigen kosten vergaderen. Bovendien werd vastgesteld, dat alle bezittingen en inkomsten, die sedert 1581 aan de onderscheidene Kerkgenootschappen waren gekomen, als wettig eigendom werden erkend; dat alle kerkgebouwen en pastorieën, met de goederen en fondsen tot onderhoud daarvan er bij behoorende en die vóór 1581 reeds binnen de republiek aanwezig waren, erkend werden als gezamenlijk eigendom der inwoners van elke plaats, in welke ze gelegen zijn, zonder onderscheid van eenig Kerkgenootschap, terwijl de ingezetenen ten aanzien dier eigendommen zoodanige schikkingen moesten maken, als met de rechtvaardigheid overeenkwam ; dat de geestelijke goederen en fondsen, die sedert 1581 gebracht zijn onder nationale, provinciale en kwartierlijke administratiën, nationaal werden verklaard en onder een algemeene nationale administratie werden gebracht; dat de in dienst zijnde leeraars hun traktement en kindergelden bij wijze van pensioen zouden blijven genieten, zoolang zij hun ambt zouden waarnemen; dat ook de emeriti, weduwen, enz., in 1796 aanwezig, hunne pensioenen zouden blijven genieten; dat gemeenten, tot de gewezen heerschende Kerk behoorende, die binnen den tijd van zes jaren hunnen leeraar door den dood mochten verliezen en onvermogend zijn. een nieuwen leeraar te beroepen en zich wegens afgelegenheid niet met andere gemeenten kunnen combineeren, gedurende het einde van die zes jaren finantiëele hulp bij het wetgevend lichaam kunnen verkrijgen. MOÜFDSl UK I-XXVIII. Verzoekschrift ï'«» Hervormde predikanten aan de A at. I ergadet tn^. Schorsing en afzetting van predikanten. I Vat d, nieuwe Staatsregeling omtrent de kerk bepaalde. In het begin van 1797 kwamen 17 Ned. Herv. predikanten en één Waalsche, die afgevaardigd waren, zonder dat men op hunne staatkundige denkwijze had gelet, te Utrecht bijeen, om te beraadslagen over wat het belang der Xed. Kerk in de veranderde omstandigheden vorderde. Terwijl de Nat. verg. bijna aan het einde harer beraadslagingen de zaak der Hervormden overwoog, leverden bovengenoemde predikanten bij die vergadering een adres in, waarin zij verzochten, dat e. maatregelen werden genomen: i° ter viering van den Zondag, 2 dat het den Hervormden overal in het land aan geen plaats om godsdienstoefeningen te houden, mocht ontbreken, 3" dat de finantiéele fondsen der Ned. Herv. Kerk niet aan hun bestemming mochten onttrokken worden, ten minste niet, zonder den Hervormden gelegenheid te geven, om hun gronden van aanspraak voor te dragen. Het adres kwam evenwel te laat in en de staatsregeling was reeds den 30 Mei 1797 goedgekeurd. Den 20 Juli 1796 eischten de volksvertegenwoordigers van Holland van alle godsdienstleeraars, zonder onderscheid van kerkgenootschap, evenals van alle ambtenaars, een plechtige verklaring, dat zij zich zouden onderwerpen aan den regeeringsvorm. die zou worden vastgesteld en niet mede zouden werken tot herstellen van het vorig stadhouderlijk bewind. Drie Haarlemsche en vijftien Amsterdamsche predikanten weigerden deze verklaring en werden daarom eerst geschorst en daarna afgezet. De Haarlemsche leeraars werden, na eindelijk de verklaring te hebben gegeven, in hunne bedieningen hersteld, doch die van Amsterdam, die bij hunne weigering volhardden, bleven van hunne bedieningen verstoken. Tevergeefs was het, dat Kantelaar, Van Hooft, \ an Hamelsveld en Niewhoff in de Nat. Vergadering hiertegen protesteerden. De meerderheid van die vergadering meende, dat de weigerachtige predikanten verdiend loon ontvangen hadden. Het was der eerste Nationale Vergadering niet gelukt, een geschikten regeeringsvorm tot stand te brengen, waarom den 1 September 1797 een tweede werd geopend. Deze gelukte het evenmin, het werk tot stand te brengen, want den 22 Januari 1798 waagden de hevigste unitarissen, met name Daendels, een .coup d' etat« (Staatsgreep) op hun gematigde medeleden. De op die wijze gezuiverde vergadering noemde zich .constitueerende vergadering, representeerende het Bataafsche \ olk«. In Maart 1798 zij het ontwerp eener grondwet afgewerkt. In April had de stemming van 't Bataafsche Volk over het ontwerp plaats, dat met een overgroote meerderheid van stemmen werd aangenomen. In deze staatsregeling werd nog meer dan vroeger het beginsel der scheiding van Kerk en staat op den voorgrond geplaatst en verder bepaald: »i". Elk burger heeft vrijheid, om God te dienen naar de overtuiging van zijn hart. 2". Geen burgerlijke voordcelen of nadeelen zijn aan de belijdenis van eenig Kerkelijk leerstelsel gehecht. 3". He gemeenschappelijke godsdienstoefening wordt verricht binnen de daartoe bestemde gebouwen en wel met ontsloten deuren. 4°. Niemand zal met eenig ordekleed of toeken van een Kerkelijk genootschap buiten zijn kerkgebouw verschijnen. 5"- Kerkgenootschap zorgt voor het onderhoud van zijn eeredieilst, deszelfs dienaren en zijne gestichten. Dit vijfde artikel werd in zes »Additioneele artikelen tot de acte van staatsregeling« nader ontwikkeld: >1. De gemeenten der voormaals heerschende Kerk blijven gedurende de eerstkomende drie jaren na de aanneming der staatsregeling de gewone traktementen van derzelver leeraren en hoogleeraren bij wijze van 'slands pensioen genieten, teneinde dezelve in dien tusschentijd de noodige schikkingen maken mogen tot derzelve verdere bezoldiging. II Dok tot zoolang wordt aan dezelfde gemeenten het zoogenaamde kindergeld voor derzelver leeraren toegewezen. III. Alle leeraars, hoogleeraars en derzelver weduwen op den 1 Januari 1798 gepensioneerd zijnde, blijven de hun toegelegde pensioenen gedurende hun leven genieten, mits zij aan het bewind ter plaatse, waar zij wonen, doen blijken, geene f 600 jaarlijks inkomen te hebben, buiten het gemelde pensioen en bewijzen toonen van hunne verknochtheid aan de tegenwoordige orde van zaken. IV. Alle geestelijke goederen en fondsen, waaruit te voren de traktementen of pensioenen van leeraren en hoogleeraren der voormaals heerschende Kerk betaald werden, worden nationaal verklaard, om daaruit eerstelijk de nog blijvende traktementen en pensioenen te voldoen en daarna tot een vast fonds te worden aangelegd voor de nationale opvoeding en ter verzorging der behoeftigen, blijvende nochtans onverlet de aanspraak, welke eenig lichaam of gemeente daarop mocht maken en met de noodige bewijzen voorzien, aan het vertegenwoordigend lichaam ter beslissing zal moeten inleveren. V. Alle andere Kerkelijke goederen, door vrijwillige gift. erfmaking, inzameling of aankoop bij eenig Kerkgenootschap verkregen, worden als het wettig eigendom der bezitters erkend en als zoodanig aan hen verzekerd. VI. Alle kerkgebouwen en pastorieën der voormaals heer schende Kerk, voor zooverre zij door aanbouw uit de afzonderlijke kas der gemeente geen bijzondere en wettige eigendommen zijn, worden overgelaten aan de beschikking van ieder plaatselijk bewind, om des- wege tusschen alle Kerkgenootschappen eenig vergelijk te treffen en wel binnen de eerstkomende ces maanden na de aanneming der staatsregeling. I >e grondslag van dit vergelijk is in iedere plaats liet grootst aantal leden der onderscheiden Kerkelijke genootschappen, hetwelk alzoo de relatieve meerderheid van zielen zal uitmaken. Hetzelve zal de voorkeur hebben omtrent de naasting eener plaatselijke kerk en pastorie, onder bepaling echter, na gedane begrooting van de waarde dier gebouwen van een matige uitkeering, hetzij in eens of bij termijnen aan de andere Kerkgemeenten, naar evenredigheid van derzelver leden, welke alle door deze bepaling worden gehouden voor altijd afstand gedaan te hebben van de gemeene aanspraak. De alzoo genaaste kerken en pastorieën blijven te allen tijde ondei de bezitting, beheering en het speciaal onderhoud dier Kerkgemeenten, aan welke dezelve, volgens het hier voorgaand ouderling contract, zijn toegewezen. De geschillen, over dit een en ander ontstaande, worden ten spoedigste beslist door het vertegenwoordigend lichaam. De torens, aan de kerkgebouwen gehecht, benevens de klokken, met derzelver huizingen, worden verklaard eigendommen te zijn en te blijven der burgerlijke gemeenten, staande ten allen tijde onder derzelver beheering en onderhoud.» HOOFDSTUK LXXIX. Maatregelen omtrent de finanti'en der Xed. Hcrv. Ketk. Gematigder tijden. Overmoed tier Roomse hen in X.Brabant. Sedert Mei 179K waren afgevaardigden der Ned. Ilerv. Kerk te Utrecht bijeen, die allerlei ontwerpen beraamden, om in de finantiëele behoeften hunner Kerk te voorzien, welke meest alle echter onpractisch bleken te zijn. Eindelijk vormde men den 21 Mei 1799 een ontwerp »om aan het 1 fervormde Kerkwezen in Nederland eene vastheid of vereeniging te geven of te doen behouden, zooals tot bevordering van den godsdienst noodig ware.» Ook de Xed.-Fransch-Waalsche Synode was in dit opzicht ijverig in de weer. Toen evenwel de tijd daar was, waarop de leeraars niet langer uit 's lands kas zouden betaald worden, was nergens nog een toereikend Kerkelijk fonds opgericht, waaruit die betaling voortaan geschieden kon. Intusschen zag Napoleon, die in Frankrijk eerste Consul was geworden, met weerzin de oppermacht des volks, die hij in Frankrijk aan banden had gelegd, in de Bataafsche republiek gehuldigd. Door zijn invloed kwam weldra een nieuwe staatsregeling voor ons land tot stand, die den 1 October 1801 werd a.wigenomen. Volgens deze nieuwe staatsregeling, die een bewijs was, dat men tot gematigder gevoelens wederkeerde, bleef alles voor als nog, wat de Ned. Herv. Kerk betreft, <.p den bij de eerste staatsregeling vastgestelden voet. Zij bepaalde: • Kik hoofd eens huisgezins en elk op zich zelf staand persoon van beiderlei kunne, mits den ouderdom van 14 jaren bereikt hebbende, moest zich doen inschrijven bij een of ander Kerkgenootschap, hetwelk men echter vrijwillig weder verlaten kon, 0111 tot een ander over te gaan. Voor ieder Kerkgenootschap moest van de alzoo ingeschreven leden, tot onderhoud van deszelfs dienaren en eigendommen, een jaarlijksche gift worden gevorderd, niet te boven gaande zekere bepaalde som, achtereenvolgens hetgeen aangaande dit een en andere bij de wet nader zou worden vastgesteld en verder: dat de hoogleeraars, de leeraars en andere Kerkdienaars der voormaals bevoorrechte I lervormde Kerk, zooverre die bij aanneming der Staatsregeling in dienst waren en uit 's lands kassen werden bezoldigd of pensioenen trokken, hunne inkomsten of pensioenen zouden blijven genieten, totdat de straks gemelde schikking volkomen in werking gebracht ware.» Het had er dus allen schijn van, dat het staatsbestuur z.elf een fonds wilde oprichten, waaruit de leeraars en/., konden worden betaald. Napoleon had begrepen, dat de godsdienstloosheid van het Fransche volk een bron van ellende was en daarom herstelde hij in Frankrijk den Roomschen godsdienst, terwijl hij den Protestanten toestond God op hunne wijze te dienen. In navolging van Napoleon sprak het Staatsbewind der Rataafsche republiek het den II Juli 1S03 uit, dat de invloed van den godsdienst op het bestaan en de voortduring van de burgelijke maatschappij van het uiterste gewicht was en dat daarom de godsdienst niet geheel aan het oppertoezicht van de politieken behoorde te worden onttrokken, ja, dat dit zelfs gevaarlijk voor den Staat zou zijn. Zoo scheen dan de vroegere orde van zaken weer te zullen worden hersteld, 's Lands bewindhebbers bevalen weer het plechtig vieren van den Zondag, de regenten van Staat en stad kregen weer eergestoelten in de Ned. Herv. kerken, aan de regeering werd weer het recht van goed- en afkeuring der beroepen van predikanten toegekend, het afvaardigen van po.litieke commissarissen uit de departementale besturen door het staatsbewind tot de Synodale vergaderingen werd weer gewoonte, gelijk ook de kosten dier vergaderingen in 1802, 1803, 1804 enz., evenals voor 1705, weer door den Staat werden vergoed. In Februari 1804 werden de vijftien afgezette Amsterdamsche predikanten weder in hunne ambten hersteld, na zeven en een half jaar gedwongen rust. Zij, die in hunne plaats waren aangesteld, bleven nochtans gehandhaafd. In 1804 schreef het politiek bestuur op den 1 Maart een algemeenen dank- en bededag uit. He leeraars mochten weder met bef en mantel op dc openbare straat verschijnen en de gemeente mocht weer door klokkengelui ter godsdienstoefening worden geroepen. Ook het beroepen van predikanten bij wijze van collatie, werd weer toegestaan, terw ijl het politiek bestuur zelfs in 1803 de Hervormde predikanten van alle buitengewone geld heffing in betrekking tot hunne inkomsten vrijstelde. In 1804 was Napoleon keizei van Frankrijk geworden en nu moest alom, waar zijne stem gold, ook de schaduw van volksregeering voor het eenhoofdig beginsel wijken. Aan Rutger Jan Schimmelpenninck werd opgedragen, voor ons land een nieuwe grondwet samen te stellen, waaraan het monarchale beginsel ten grondslag lag. Hij kweet zich van den last. Napoleon keurde zijn ontwerp goeden in April 1805 hechtte ook het volk zijne goedkeuring er aan. Deze derde staatsregeling, waarvoor die van 1801 plaats maakte, stelde Schimmelpenninck onder den naam van raadpensionaris, met meer dan vorstelijk gezag bekleed, aan het hoofd van het Bataafsche gemeenebest. In dat gedeelte der generaliteitslanden, dat onder den naam van Staats-Brabant bekend was en na 1803 als eene afzonderlijke provincie, Noord-Brabant genoemd, erkend werd. was van IO4X tot 1795 het getal Ned. Hervormden zeer gering gebleven, dat echter boven de Roomschen bevoorrecht werd. Door de scheiding van Kerk en Staat, die de revolutie proclameerde, veranderde echter den toestand dier Hervormden zeer. De opvoeding tier jeugd geraakte al spoedig in handen van nieuw aangestelde Roomsche schoolmeesters die op een listige wijze propaganda voor hun geloof zochten te maken. \ ooral zocht men de ambten in handen der Roomschen te spelen. De staatsregeling van 1798 ontnam den Hervormden de laatste hoop, dat hun lot nog eens een gunstige wending zou ondergaan. Reeds in 1797 hadden de representanten van het N.-Brabantsche volk het in 1778 gebouwde Hervormde kerkgebouw te Rijsbergen (gecombineerd met Zundert) aan de Roomschen toegewezen. Kn het burgerlijk bestuur had het in 1795 met stilzwijgen aangezien, dat de Roomschen te Knik (in de I.angstraat) den Hervormden aldaar met geweld hun kerk ontnamen. Toen in 1798 de staatsregeling was aangenomen, ging het er van Roomsche zijde nog erger toe. De kerkgebouwen werden bestormd en daar zij in het oog der Roomschen door het 1'rotestantsehe gebruik ontheiligd waren, werden zij niet wijwater besprengd, van alle »onheilige< dingen ontdaan en met beelden, altaren, schilderijen, enz. in allerijl opgesierd. Zelfs de graven werden opengebroken en geschonden en allerlei baldadigheden gepleegd, welke gepaard gingen met het uitbraken van voor den Protestanten uiterst beleedigende woorden. Gelukkig wist weldra het uitvoerend bewind, gesteund door enkele goedgezinde priesters, de rust in de oproerige streken te herstellen. HOOFDSTUK I.XXX. Hoe de Roomschen ve/e goederen der Wed. Herv. Kerk in N. Brabant in hun bezit kregen. Wat J. II. F/oh in 's lands vergaderzaal van den //. Catechismus zei. Pogingen der Remonstranten, om niet de Nd. Hervormden vereenigd te worden. In de heerlijkheid Hoeven (bij Hergen op Zoom) stond de Hervormde gemeente, die ongeveer twintig lidmaten sterk was, het kerkgebouw aan de Roomschen af voor 21 gld. huur 's jaars. Ook te Zundert, waar eveneens het getal der Hervormden zeer klein was, werd het kerkgebouw op vooraf overeengekomen voorwaarden aan de Roomschen overgegeven. Vroeger was voor de Hervormden bij de regeeiing, die allen te zamen hield, »een punt van vereeniging< geweest, doch dat werd thans gemist. Op het voorbeeld der andere provinciën werden nu ook in N. Brabant van Hervormde zijde gemeentelijke commissien gevormd, die in verband stonden met classicale commissien, welke laatste weer in betrekking stonden tot de commissien der Synoden. De commissie der classis van Tholen en Bergen op Zoom behoorde evenwel tot de Zeeuwsche Classen, waar geen vaste Synoden gehouden werden. De N.-Brabantsche commissien wisten met de Roomschen omtrent de kerkgebouwen allerlei schikkingen te maken, waardoor nog veel behouden bleef. Daar evenwel de Hervormden van hunne goederen beroofd waren geworden, hadden ze moeite, om in het onderhoud hunner gemeenten te voorzien. Wel mochten zij «geestelijke tienden» heffen, maar die tienden behoorden meest aan de abdijen en kapittels van Z.-Brabant, dat in het bezit der Franschen was, die geen recht van heffing der tientien erkenden. In '799 kwam de administratie van deze tienden aan een commissie van oppertoezicht en den 5 Februari 1800 aan eene door het Bataafsche gouvernement aangestelde Commissie. Gelukkig bepaalde het 13e artikel der staatsregeling van 1801, dat elk Kerkgenootschap onherroepelijk blijven zou in het bezit van hetgeen zij bij den aanvang der 19e eeuw bezat. De voordeelen, uit het fonds der tienden voortkomende, kwamen 1111 weder aan de eigenaars der kerkgebouwen. In het Markgraafschap Bergen op Zoom en in de Meierij s Hertogenbosch zijn door de revolutie vele kerkgebouwen in de handen der Roomschen gespeeld, evenals in het land van Kuik en te Grave. In de steden Breda, 's 1 lei togenbosch, Bergen op Zoom en Steenbergen bleven echter de Hervormden in het bezit der openbare kerken. In de classis Breda gingen alleen de kerkgebouwen te Zundert en Sprundel ;ian de Roomschen over. De kerk te De Leur was uit particuliere bijdragen der I lervormden gebouwd, zoodat ze in het bezit der wettige eigenaars bleef. Sommige predikanten in het Markgraafschap Hergen op Zoom moesten hunne inkomsten ontvangen uit de tienden der abdij van St. Bernard of van den Bisschop van Antwerpen, doch ondervonden hierin niet weinig moeilijkheden. Den 23 Augustus 1797 had de volksvertegenwoordiger J. II. Floh, I )oopsgezind predikant te Enschede, den treurigen moed, in 's lands vergaderzaal te zeggen : (ïevaarlijk en strijdig met de broedt rsehap is het leerstuk, dat gevonden wordt in den Heidelbergschen Catechismus, die nog iederen Zondag op vele predikstoelen in Nederland wordt verhandeld, volgens hetwelk ze ij menschen van nature geneigd zijn, God en onzen evenmenseh ti haten.* In zijne Aanmerkingen over dt stelling van den //. Catechismus-, u-ij zijn enz. verdedigde Ewald Kist. \ed. Herv. predikant te Arnhem, de door Floh gewraakte uitdrukking, waarop een ongenoemde aan Kist een open Brief toezond over diens uitgegeven Aanmerkingen, waarin de onbekende trachtte te betoogen, dat de II. Catechismus niet zeer geschikt kon geacht worden ter bevordering van ware vrijheid in denken over de Christelijke godsdienstleer en dus niet meer gebruikt moest worden. Deze briefschrijver, die Jan Brouwer, Doopsgezind predikant te Leeuwarden bleek te zijn, werd weldra door Kist beantvvooid, die in zijn / 'ervolg van Aanmerkingen nogmaals de verdediging van den Heidelberger op zich nam. Velen evenwel waren overtuigd, dat deze verdediging te zwak was, omdat Kist zich naar zijne tegenstanders had geschikt en eigenlijk had getoond, dat hij het in zijn hart met hen eens was. Een onbekende zond hem daarom van tijd tot tijd vier Brieven toe over K/st's vertoog tegen den burger-representant Floh, waarin aangetoond werd, dat Kist behoorde »tot de omtrent het godsdienstige onverschillige Patriottische broeders , terwijl anderen den Arnhemschen predikant openlijk hunnen dank voor zijne verdediging betuigden. Den 10 September 1796 werd door de groote Kerkvergadering der Remonstranten een blief aangeboden aan alle Leraren en opzieners der Protestantse/u gemeenten in Xederland, waarin op vereeniging der Ned. Herv. Kerk met de Remonstrantsche broederschap werd aangedrongen. De oneenstemmigheid betrof geen goddelijke geopenbaarde leerpunten, maar bijzondere gevoelens van menschen over dezelve, terwijl elk zijn eigen wijze van denken had en die volgde*. De brief, door den druk algemeen verkrijgbaar gesteld, werd door hen, die met het nieuwe Staatsbestuur ingenomen waren, met welgevallen ontvangen, terwijl anderen, die zicli nog wilden houden aan der vaderen leer en wandel, met afkeuring het schrijven ter zijde legden. Den 6 Maart 1796 had de Nationale vergadering voor het eerst zitting genomen. Acht dagen later was eene commissie, aan wier hoofd J. Heringa, Ned. Herv. predikant te 's-Gravenhage, stond en die was samengesteld uit «Kerkelijke personen van onderscheiden plaatsen en gezindheden», in de Nat verg. verschenen en had deze «eerbiedige hulde• gebracht, »vurige zegen wenschingen over haar uitboezemende . Den 2.) Juni 1796 hadden eenige afgevaardigden van liet Remonstrantsche genootschap hetzelfde gedaan en zij waren door den representant Kantelaar met veel sympathie beantwoord. Volgens Kantelaar had het Remonstrantsche genootschap het meest toegebracht, om de zaden der wijsheid, gedurende het tijdperk, waarin geweld en onderdrukking dezelve geheel poogden te verdelgen, onder de Nederlandsche natie te bewaren. 1'n dit alles was geheel naar den zin der Ned. Herv. predikanten, die lid waren der Nat. Vergadering. Deze waren zoo > verdraagzaam «, dat, toen twee maanden later een Doopsgezind leeraar in die vergadering de Hervormden afbeeldde, als waren zij in de maatschappij de onverdragelijkste menschen, zij daartoe het zwijgen hadden gedaan. Kén Hervormd predikant, geen lid der vergadering, had gesproken. «Als godgeleerde had hij de zaak der Hervormden niet bepleit. Slechts als een wijsgeer redekavelende, had hij, naar de wijze der Remonstranten, er een valsch licht over verspreid.» Deze verdraagzaamheid was bekend en velen dachten, dat de poging der Remonstranten, 0111 met de Hervormden weer Kerkelijk samen te leven, het gevolg was van een listig beraamd plan, om eene omwenteling in de Kerkelijke wereld tot stand te brengen. Den 17 Augustus 1797 gaven de Remonstranten een nadere ver klaring over de wijze, waarop zij de vereeniging wilden. Bovenal moest er volgens hen zijn «volkomene vrijstelling der wederkeerige en gemeenschappelijke viering van het heilig Avondmaal.» Voor het overige wenschten zij, dat alle Protestanten in Nederland z.irh niet alleen inwendig, in den geest en door de liefde, maar ook uitwendig, door onderlinge overeenkomsten mochten vereenigen. Hoevelen in de Ned. Herv. Kerk hiervoor ook geopende ooreti hadden, toch werd op den voorslag der Remonstranten niet ingegaan en bleef in dit opzicht alles bij het oude. HOOFDSTUK LXXXL Jelle Corvinus en Jan di Jong /< J.eeuwarden. Nog een godsdienstige opwekking op dt I 'eluwe. J. I. van der Kemp en de werkzaamheid van het Xed. Zendinggenootschap. Oprichting van een Middt /genootschap«. In 1800 werd Albertus Brink, predikant te Leeuwarden, te Dordrecht beroepen. Het openbaar predikwerk viel hem zwaar, en 1111 wist dat gedeelte der Ned. Herv. Gemeente te Leeuwarden, dat hem wenschte te behouden, het voorstel door te drijven, dat in een der kerken, waar eiken Zondag door één en denzelfden predikant de voor- en namiddagbeurt van oudsher werd waargenomen, voortaan op dien dag slechts éénmaal gepredikt zou worden. Brink bedankte 1111 voor Dordrecht, doch zij, die hem liever hadden zien heengaan, waren zeer ontevreden, ook daar de zitplaatsen, die ze in genoemde kerk hadden, nu slechts de helft der vroegere waarde meer hadden, hen sterke geest van misnoegen openbaarde zich in de Leeuwarder gemeente, niet alleen tegen Brink, maar ook tegen zijne vijf ambtgenooten, die hunne vreugde over Brink's besluit niet hadden verheeld. Met hun zessen gingen ze door voor ontrouwe arbeiders in den wijngaard des Heeren. Jelle Corvinus, wettig aangesteld catechiseermeester, stond aan het hoofd der misnoegden. Hij was een man van minzamen aard, die getrouw wenschte te blijven aan de gereformeerde belijdenis. Er vormden zich gezelschappen, die steeds drukker werden bezocht en waar Corvinus, daartoe aangezocht, als spreker optrad. Al spoedig vormde men eene afzonderlijke gemeente, «zonder vlek of rimpel» en bouwde er een eigen kerk. Corvinus, tot predikant aangesteld, aanvaardde weldra zijn dienstwerk met eene leerrede over: » Uw koninkrijk kome'.t De Ned. Herv. Kerk verbood 1111 aan Corvinus den toegang tot het heilig Avondmaal, alsmede aan Jan de Jong, een bakkersknecht, die door de nieuwe gemeente tot tweeden leeraar was aangesteld, om alzoo den bejaarden Corvinus in bet herderlijke werk bij te staan. Vooral door den arbeid van De Jong breidde de nieuwe gemeente zich zeer uit. In vele plaatsen zocht men den jongen man te hooren. De Jong réisde dan ook geheel 1*riesland af, nu eens in schuren, dan weer in de kerken optredende en werd overal door een heilbegeerige schare, die zijn arbeid ook stoffelijk niet onbeloond liet, aangehoord. In 1801 waarschuwde Martinus Kppens in een afzonderlijk geschrift tegen liet optreden van De Jong. Sommige Kerkeraden zonden zelfs klachten daartegen bij het departementaal bestuur van Friesland in, welke klachten ondersteund werden door den Kerkeraad van Leeuwarden en de Classis Dokkum. Ken gevolg hiervan was, dat genoemd departementaal bestuur de afzonderlijke vergaderingen der «nieuwe Hervormden* verbood. Ieder, die er als voorganger, voorlezer, voorzanger of inzamelaar optrad, zou gestraft worden met een boete van 50 goudguldens, terwijl zij. die de vergaderingen bijwoonden -?5 goudguldens boete moesten betalen. Dit was een teleurstelling voor de nieuwe Hervormden. Zij hadden van hunnen geliefden jongen leeraar verwacht, dat hij de Friesche Kerk zou reformeeren; doch dat scheen thans onmogelijk geworden. De verstrooide gemeenten brachten echter een belangrijke som bijeen, opdat De Jong te Franeker zich tot predikant zou kunnen bekwamen en ongestoord zijn hervormingswerk mocht voortzetten. Werkelijk werd De Jong in 1S09 tot predikant langs den geordenden weg bevorderd. Zijn eerste gemeente was Gaastmeer, lateistond hij te Surhuisterveen en is eindelijk als leeraar van St. Jansga gestorven. Als predikant beantwoordde hij volkomen aan de verwachtingen zijner begunstigers en verre reizen deed men soms, om hem te hooren. I11 dezen tijd had er ook op de Vel uwe een godsdienstige opw ekking plaats, vooral in de dorpen Barneveld, Ede, I.unteren, Voorthuizen, Scherpenzeel, Woudenberg, enz. De predikanten verloren er echter het vertrouwen der gemeente niet, maar bleven leiders der beweging. De leeraars traden in de week dikwijls in schuren enz. in allerlei gehuchten voor eene van rondom toegestroomde schare op. Tien Veluwsclie predikanten hielden bijzondere bijeenkomsten, om over de belangen hunner gemeenten te /amen te raadplegen, terwijl zij één keer in het jaar op één der voornaamste dorpen een algemeene bijeenkomst hielden, die door een talrijke schare steeds werd bijgewoond. Den 19 December 1797 vergaderden ten huize van den Rotterdamschen predikant Verster de Rotterdamsche predikanten Smits, Sprenger van Eyk en Hoog, de Dordrechtsche leeraars V. d. Rank, Kuipers en Brand, de Haagsche leeraars Jorissen en Krieger; verder de predikanten Van Gogh van Schiedam, Schacht van Delfshaven, Krom van Middelburg en Masman van Utrecht. Van de gemeenteleden waren er tegenwoordig: uit Rotterdam de Ledeboers (vader en zoon), Brem, Van Üordt, A. Hoek, M. Hoek en Uytdenbroek en uit Dordrecht: Onderwater en Mijsberg. Zij waren samengekomen op uitnoodiging van J. T. van der Kemp, doctor in de geneeskunde, die vroeger volslagen deïst was geweest, doch later tot de kennis van Christus was gekomen en thans ijverig was in het dienen van zijnen Heer en Heiland. Hij was lid van de 22 September 1795 opgerichte Zendingsmaatschappij te Londen en bad uit Engeland naar ons land een adres overgebracht aan de godsdit listige ingezetenen der I 'en enig de Xederlandeu, dooi liet hoofdbestuur van bovengenoemde zendingmaatschappij in zijne vergadering van 6 November 1797 opgesteld. Op de bijeenkomst ten huize van l)s. Verster werd naar aanleiding van dat adres de zendingszaak besproken en na eenige beraadslagingen eene maatschappij opgericht onder den naam van Nederlandsch zendinggenootschap ter voortplanting en bcvor dering ; des Christendons nooit gekend lubben.« Om het ongeloof te keer te ■ »aan. gat" in 1798 Van Nuys Klinkenberg zijn Waarschuwing in de alU/ belangrijkste zaak, enz. uit, dat bij duizenden verspreid werd en vele herdrukken beleefde, terwijl ook het werk van H. van Alphen: Predikt het Evangelie allen Kreaturen, onberekenbaar veel nut stichtte. En er kwam gelukkig verandering. In verscheidene gewesten en steden werden door het lands- en stadsbestuur strenge pubhcatien uitgevaardigd tegen de ontheiliging van den Zondag, zooals in Gelderland, in het Friesche Drostambt Schoterland en te Dordrecht, loch bleet ei no in de systemen der godgeleerdheid het Goddelijke van het menschelijke te schiften wist.» I lij deed dit echter op een wijze, die veler bekommering wekte, gelijk zijn in 1795 uitgekomen werk: Gedachten over de rechte behandeling van eenige voorname leerstukken van de Gereformeerde kerk en derzeiver aanwending in het gemoedsbestuiir door de vromen met zorg werd ontvangen. Andere geschriften van beteekenis uit dezen tijd zijn: Proeven over de eenheid der leer van Jezus en de apostelen, door den hoogleeraar J. Clarisse; Verdediging van den geopenbaarden godsdienst, door Regenbogen: Verstrooide gedachten over verschillende onderwerpen, door Regenbogen, Tinga en Greve ; Over de vergeving der zoude door Lotze. Als kanselredenaars maakten zich in dezen tijd naam: Ewaldus Kist, predikant te Dordrecht, Johannes Clarisse, hoogleeraar te Harderwijk en J. R. Bouillier, Waalsch predikant te Amsterdam. In 1797 besloot de Waalsche Synode te Zwolle, dat er nieuwe Kvangelische gezangen zouden verzameld worden. In 1798 werd op de Synode te Gorinchem voor dien arbeid eene commissie van vier predikanten benoemd, n.1. Sebald Fulco Rau van Leiden, Samuel Geraud van Rotterdam, Jozué Teissèdre 1'Ange van Haarlem, Pierre Daniël Huet van Amsterdam, benevens twee leden van den Amsterdamschen kerkeraad, 11. 1. Guilleaume Titzingh (ouderling) en Daniël Jacques van I.ennep ('diaken). In 1801 was de bundel gereed en werd op de Synode te Leiden goedgekeurd. Aan de gemeenten werd evenwel vrijheid gelaten, de nieuwe gezangen al of niet in te voeren. Vlissingen nam ze het eerst, 's Gravenhage het laatst in gebruik. Rutger Jan Schimmelpenninck, in 1805 door Napoleon onderden naam van raadpensionaris aan het hoofd der Bataafsche republiek geplaatst, hoopte voor ons Vaderland veel goeds tot stand te brengen, te meer, daar de Fransche keizer hem steeds zijn »grooten en waarden vriend« noemde en hem doorgaans een gunstig oor verleende. Hij wist dan ook terstond een aanzienlijke vermindering van het getal Fransche troepen, die in ons land gevoed en gekleed moesten worden, te verkrijgen. Hij voerde algemeene belastingen in en schafte de buitengewone geldheffingen af, die tien jaren lang Neerland's burgerij zoo gedrukt hadden. En ook door de nieuwe Staatsregeling, die den 15 Maart 1805 door het volk was goedgekeurd, deed hij veel ten gunste van den godsdienst. Het stelsel eener bevoorrechte Kerk bleef evenwel afgeschaft, doch de noodzakelijke band tusschen godsdienst en Staat, sinds 1796 te zeer verbroken, werd, zooveel de vrijere beginselen, die in een republiek gehuldigd worden, toelieten, meer hersteld. Omtrent de verhouding van Kerk en Staat bepaalde art. 4 der algemeene bepalingen in 1805: Kr bestaat geen heerschende Kerk. Het gouvernement verleent gelijke bescherming aan alle Kerkgenootschappen, binnen dit gemeenebcst bestaande. Het handhaaft dezelve bij de ongestoorde uitoefening hunner Kerkelijke instellingen, geschikt ter verbreiding van godsdienstige beginselen en goede zeden, mitsgaders tot handhaving der goede orde. Het neemt de noodige maatregelen, welke de bijzondere omstandigheden van deze Kerkgenootschappen met betrekking tot de openbare rust en de algemeene welvaart vereischen.c Deze bepalingen werkten ook door onder de regeering van Lodewijk Napoleon en zijn dus in de gevolgen allerbelangrijkst. HOOFDSTUK LXXXIIl. Jit-taling van predikanten. Regeling van het onderwijs. Een nieuw Kerkelijk wetboek in Friesland. In het decreet der Nationale vergadering van 18 Aug. 1796, waarbij het stelsel eener bevoorrechte Kerk vernietigd werd, was aan het slot medegedeeld, dat er een personeele commissie benoemd was, die o a. ook de betaling van hoogleeraars, predikanten en andere ♦ ambtenaars der gewezen heerschende Kerk moest regelen. Het provinciaal bestuur in Friesland gelastte den 9 Dec. 1796 aan ruim 60 leeraars, die uit vaste pastoriegoederen betaald werden, om een zesde gedeelte van hun salaris tegen een vaste rente aan hem at te staan. Iets dergelijks geschiedde ook in Groningen, doch overigens is liet niet bekend, dat door de regeering de inkomsten der predikanten, die uit de geestelijke kantoren betaald werden, werden verminderd. Naar evenredigheid der bevolking zou het geld voor de predikanten aan de gemeenten worden uitbetaald. De grondwet van 1S01 bepaalde evenwel, dat niet de kennis der bevolking, maar de kennis van het getal der lidmaten of hoofden van huisgezinnen tot grondslag der zoogenaamde repartitie of verdeeling zou worden gelegd. Toch werd reeds den 22 Jan. 1802 door het staatsbewind besloten, weder aan de Hervormde leeraren en niet, gelijk tot hiertoe geschied was, aan de gemeenten de predikantstraktementen uit te koeren. In de staatsregeling van 1805 werd van eene betaling uit de geestelijke goederen niet gerept, doch spoedig toonde het gouvernement, dat het beheer dier goederen op zich had genomen, dat het tegenover de I lervormde predikanten de rechtvaardigheid betrachten wilde. Tut nog toe had een raad van binnenlandsche zaken de Kerkelijke goederen bestuurd, doch in 1805 werd die raad ontbonden en Hendrik van Stralen, als secretaris van staat voor binnenlandsche zaken, met de algemeene politie in het Kerkelijke belast. Als lid der vergadering van de geconimiteerden uit de meeste gemeenten van Zuid- en Noord-Holland had Van Stralen al zijne krachten ter instandhouding der Ned. Herv. Kerk aangewend en dus mocht ook thans het beste van hem verwacht worden. Den 1 Oct. 1805 verzocht hij aan alle geestelijke besturen, oni hem binnen twee maanden te melden, hoe groot het getal der leeraren was, hoe groot de som der predikantstraktementen en -inkomsten, welke de fondsen en kantoren waren, waaruit de leeraars en andere Kerkelijke ambtenaars konden worden betaald, en/.. Door deze gegevens hoopte hij de salarissen der predikanten op vasten, doch eenparigen voet te kunnen brengen. Zelfs toonde het Nederlandsch staatsbestuur veel belangstelling in de door het tractaat van 1795 onder het Fransch bestuur gekomen Ned. Herv. kerken. Te Maastricht, in de landen van Overmaas en in Staats-Vlaanderen toch werden, in weerwil van allerlei pogingen, van Nederlandsche zijde bij dé Fransche regeering aangewend, predikanten en onderwijzers niet uitbetaald. Gelijk wij reeds meidden, trok het \ed. Zendingsgenootschap zicli hun lot aan, gelijk ook vele Kerkelijke vergaderingen in ons land deden. Niet alleen in ons land, maar in geheel Europa was het onderwijs der jeugd vóór 1795 Kerkelijk. Sinds de Kerkhervorming waren in ons vaderland de dorpsonderwijzers overal Kerkelijke dienaars, die ook dienst deden als voorzanger, voorlezer, koster, kerkeraadsbode en dikwijls voor de predikanten enkele catechisatie 11 moesten waarnemen. Zij stonden onder toezicht van Kerkeraad en classicaal bestuur en moesten de formulieren van eenigheid onderteekenen. Zij moesten lid zijn der Ned. Herv. Kerk en vóór zij hun ambt aanvaardden, vooral in grootere gemeenten, voor een classicale commissie een theologisch onderzoek doorstaan. Hij hun onderwijs mochten zij alleen van leerboeken gebruik maken, lnin door het burgerlijk en Kerkelijk gezag verstrekt. In 1795 poogde men evenweLterstond in dit alles verandering te brengen. Bij art. 61 der staatsregeling van 1798 werd er een «agent van nationale opvoeding" benoemd, belast, 0111 een plan te beramen, ter verbetering van het schoolwezen in ons land. Van Kooten was de eerste agent, die in 1799 opgevolgd werd door den bekenden J. II. v. d. Palm. In 1801 en 1S03 kwamen schoolwetten tot stand, die, uitgaande van het beginsel der scheiding van Kerk en Staat, alleen gedoogden, dat den leerlingen de eenvoudigste waarheden van den natuurlijken Godsdienst werden ingescherpt. In Oct. 1805 werd evenwel onder toezicht van den secretaris van Staat, H. v. Stralen, door eene vergadering van schoolopzieners uit al de departementen der Bataafsche republiek te *s Gravenhage een nieuwe schoolwet samengesteld. Na door den raadpensionaris te zijn goedgekeurd werd zij den 3 April 1806 ingevoerd. De onderwijzers mochten ook thans niet leerstellig, maar wel geschieden zedenkundig godsdienstig-onderwijs geven. De secretaris van Staat voor de binnenlandsche zaken, Van Stralen, verzocht evenwel den 30 Mei 1 S06 in een rondgaanden brief aan alle godsdienstleeraars der verschillende Kerkgenootschappen, om te willen zorgen. »dat het der schooljeugd aan geen gelegenheid mocht ontbreken, van door geregelde en wel ingerichte catechisatien als anderszins leerstellig godsdienstig onderwijs te ontvangen. En ook nadat de raadpensionaris Schimmelpenninck was afgetreden en Lodewijk Napoleon koning van Holland geworden w.is, werd door den minister van binnenlandsche zaken den 26 Sept. 1806 aan de leden der commissiën van onderwijs en aan de regenten van wees-, arm- en godshuizen bij aanschrijving verzocht, wel toe te zien, dat de leerlingen getrouw de catechisatien bezochten. De Friesche synode stelde den 18 Juli 1805 een nieuw Kerkelijk wetboek vast, dat met het daarbij behoorend Reglement op de beroeping van predikanten in Friesland te planten lande den 26 Aug. 1S05 bij Staat.sbesluit werd goedgekeurd. Van de symbolische geschriften behoefde in Friesland nu alleen de geloofsbelijdenis en de Heidelb. Catechismus onderteekend te worden en dus niet meer de leerregels van Dordrecht, l.ater werd echter een algemeen Nederlandsch Kerkelijk wetboek vervaardigd, waardoor het Friesche wetboek zijn beteekenis verloor. Het reglement op de beroeping van predikanten in Friesland bleef echter ook later van kracht. In Zeeland verkreeg de Kerkelijke coetus, die om de drie jaren gehouden werd, den 1 Oct. 1805 van het gouvernement de vrijheid, zich synode der Hervormde Kerk in Zeeland» te noemen. Over den toestand van ons land op godsdienstig gebied tijdens het revolutietijdsperk schrijft M. G. Gr. v. I'rinsterer op blz. 68S van zijn Handb. der Gescft. v. h. I ad.: »De predikatie veelal vertoog der zedenkunde, waarin over geloof in de liefde werkzaam weinig en over de verhevenheid van den menschelijken aanleg veel spraak was ; zoodat meer, als tegen rechtvaardigen op niet verloren gaan, dan als tegen verloren zondaars op behouden werden, gedrukt werd. Niet altijd was Jezus Christus het begin en het einde; niet altijd » wat moet ik doen om zalig te worden?» de vraag. Krachtige individualiteiten hielden stand (A'ist, Janssen, I an der Koest, enz.) anderen, op supranaturalistischen grondslag (daaronder vooral ook I . d. Palt/t) verzetteden zich tegen het te ver gaan. Ook stierf bij het gros der bevolking, de leer der Geref. Kerk nooit uit. maar heeft altijd verkondigers en aanhangers gehad. De schriften van den bloeitijd der orthodoxie behielden invloed en gezag.« HOOFDSTUK LXXXIV. De bundel Evange lische gezangen der Ned. Herv. Kerk. Gebed voor Koning Lodewijk Napoleon. Staatsregeling van i Soó. Op de synode van X.-Holland in 1796 werden de predikanten E. M. Engelberts van Hoorn en A. Rutgers van Haarlem benoemd, 0111 op de eerstvolgende vergadering verslag uit te brengen over de mogelijkheid ter invoering van eenen bundel Evangelische gezangen in de Ned. Herv. Kerk. De twee leeraars brachten over die mogelijkheid in 1797 een gunstig verslag uit en nu werd door de bemoeiingen der N.-Hollandsche synode eene commissie benoemd, uit afgevaardigden van alle provinciale synoden bestaande, die een bundel dergelijke gezangen, zoowel vertaalde als oorspronkelijke, moest vervaardigen. Intusschen werden ook in de Waalsche Kerk in ons land, gelijk wij zagen, Evangelische gezangen ingevoerd, waardoor de ijver van genoemde commissie nog meer werd aangevuurd. Onder voorzitterschap van A. van den Berg hield die commissie in 1803 en 1804 drie keer vergadering, waarin een bundel Kerkliederen werd bijeengebracht. Een laatste algemeene vergadering kwam den 12 Juni 1805 te 's Gravenhage bijeen, ten einde de laatste hand aan den belangrijken arbeid te leggen. Door de provinciale Synoden in ons land waren afgevaardigd voor Gelderland : Ahazuerus van den Berg, predikant te Arnhem en Petrus Isaacus de Eremery, hoogleeraar en predikant te 's Hertogenbosch ; voor Zuid-Holland : 1 >r. Jan Scharp, predikant te Rotterdam, Matthias Jorissen, predikant bij de Duitsche Herv. gem. te 's Gravenhage en 1'ieter Leonard van de Kasteele, oud-ouderling te 's Gravenhage ; voor Noord-I lolland : Engelbertus Matthias Engelberts, predikant te Hoorn, Abraham Rutgers. predikant te Haarlem; voor Zeeland: Hermanus Adrianus Bruining, predikant te Veere. en Petrus Jansen, predikant te Bergen op Zoom ; voor Utrecht: Gerhardus Masman, predikant te Utrecht en Johannes Anthony Lotze, predikant te Maartensdijk, later theologisch professor te Eraneker en Barend Taay, predikant te Rhenen; voor Eriesland : Marcus Jan Adriani, predikant te Tjallebert en liernardus van Weenien, predikant te Leeuwarden; voor Overijsel: Rhijnvis Eeith, oud-ouderling te Zwolle; voor Stad en Lande: Theodorus Lubbers, hoogleeraar te Groningen cn na diens overlijden, lierman Muntinghe. hoogleeraar te Groningen en Johannes Rutgers, predikant te Groningen; voor Drente : Gerardus Smit, predikant te Meppel. Onder dezen hadden Van den Berg, Scharp, Jorissen, Van de Kasteele A. Rutgers, Rruining en Feith zich naam als dichter verworven. In den bundel volgde men de spelling van M. Siegenbeek, die juist door het openbaar gezag was ingevoerd. Men had de gezangen ontleend aan de Nederlandsche dichters: I.odensteijn, vfollenhove, SI u ij ter, G. Brandt, Schutte, Van Alphen, enz. en aan de Duitsche dichters: Cramer, Sturm, Gellert. Klopstock, Lavater. Schlegel, enz. 192 Gezangen werden door de vergadering goedgekeurd en in den bundel opgenomen. Hiervan zijn gezang 21, 43. (>en 68 van I.odensteijn. gezang 64. 125 en 133 van Vollenhove, gezang 185 en 190 van Sluijter, gezang 120 en 169 van Schutte, gezang 76 van Gerard Brandt, gezang 1S1 van Klopstock, gezang 12 (»ü, Goedheid Gods») van Gellert, gezang 17 («Wie maar den goeden God laat zorgen») van Xeumarck, gezang 32 («Heer, Uw schepping aard en Hemel*) en nog 4 andere liederen van Cramer. Gezang 155 van Izaak Wats was door Scharp uit het Engelseh vertaald. Uit de bundels der Doopsgezinden eu uit de pas verschenen >cantiques« waren mede liederen opgenomen, ■ •1 « T~> » . 1 11-., 4.1 r) ««« l^r 1 r\ »"\of rtr"! ' terwijl ine 11 uit net uuuscn ge/..wigcu ïutu ouuc^na Munter, Lavatei, Neander, enz. Gezang 187 ( Gelijk de Landman moe van 't ploegen*) is gedeeltelijk van \ an Alphen, gedeeltelijk van een onbekende. Geheel van Van Alphen zijn gezang 15, 20, 27,51,65, 69, 87, 102, 103, 10S, 126, 127, 13S : 4, 146. Gezang 22, 45, 46, 47, iii, 114, 122, 138 : 1 3, 143, 149 zijn van 1'. L. van de Kasteele,die bovendien nog een zestal vertalingen leverde. De meeste gezangen zijn van Feith, nl. 14, 23, 25, 26, 31, 37, 48, 53i 54. 66, 82, 84, 88, 89, 110, 113, 121, 128, 130, 141, 144, I52i 158,(60,171,172,179,181. Van hem zijn de volgende vertalingen of navolgingen van Duitsche liederen: 10, 11, 35, 93, 98, 166, 187. Van Abraham Rutgers zijn gezang 17 (vertaald), 30, 40, 63, 70, 94, 95, 9^» 97> '>9i iooj io9i 117, 134, 150, 153. 178. Van den voorzitter A. v. d. Berg zijn opgenomen gezang 18, 34, 80, 81, 90, 92, 104, 131, 151, 157, 177, terwijl door hem zijn vertaald geworden gezang I, 3, 6, 7, 9, 12, 13, 16, 29. 32, 33, 36, 41, 57, 58, 59, 60, 67, 73, 74. 75. 83, 101, 105, 106, 124, 136, 137, 140, 145, 156, 163, 164, 167, 176, 181, 184, 186, 188. 192. Van Willem v. d. Velde zijn gezang I47> '74 C11 '75 011 diens echtgenoote Johanna Klizabeth Helmcke is de dichteres van gezang 2 en 50. Ook andere vrouwen hebben bijdragen geleverd, n.1. A. M. Moens gezang 183, Drijfhout, gezang 86, en Van Lier gezang 28. Van Bilderdijk is gezang 165, een herfstlied, van \Y. A. Bruining, predikant te Veere, gezang 1S0 (avondzang.) Gezang 83 is vervaardigd door den Duitschen dichter Schubert, toen hij in den kerker tc llohenasperg voor het wangedrag van zijn voorgaand leven boette.» De Ned. Herv. Synode besloot, dat de «Evangelische gezangen , te beginnen met den eersten Zondag van 1807, niet en nevens de psalmen bij den openbaren eeredienst in de Ned. Herv. Kerk zouden gebruikt en gezongen worden. Aanvankelijk vond de invoering van den gezangbundel niet veel tegenstand. Toch werden er bezwaren tegen ingebracht. Men vond, dat het met de waarheid niet in overeenstemming was, wanneer men de gemeente liet aanheffen gezang 65 : k I leb Jezus lief,« of »God heb ik lief», of »Zoo blij de landman, moe van 't ploegen. De neigende avondschaduw groet ; Zoo blij zien wij, bij al ons zwoegen, Dat onze dag ten einde spoedt.» Dit bezwaar kon men echter ook inbrengen tegen vele psalmen. l)e Remonstranten namen uit den Xed. Herv. gezangbundel 114, de Doopsgezinden 22, de Evang. Lutherschen 46 en de Hersteld Lutherschen 85 liederen over. De Doopsgezinde gemeente te Haarlem voerde in 1804 een nieuw gezangboek in, waaraan de Zwolsche 33 liederen toevoegde. In 1S0S stelden 1'. Beeks, J. van Geuns, M. Siegenbeek, en Jeronimus de \ l ies een nieuwen zangbundel samen, die in 1810 verscheen onder den titel; Uitgezochte Liederen en wel te Leiden, West Zaandam en omliggende dorpen maar nooit algemeen bij de Doopsgezinden is ingevoerd. Hoewel men aanvankelijk het gebruik der gezangen vrij wilde laten, schreef men het weldra als verplichtend en verbindend voor. Dit lokte verzet uit. De Synode bepaalde nu, dat bij elke godsdienstoefening ten minste eenmaal een gezang aan de gemeente moest worden opgegeven. Hij overtreding van dit voorschrift werd met afzetting of schorsing bedreigd. Dikwijls gebeurde liet nu, wanneer de nazang een gezangvers was, dat de gemeente nog voor het zingen er van en het uitspreken van den zegen de kerk verliet, of was de tusschenzang een gezangvers, dat de voorzanger alleen moest zingen en de gemeente de boeken dicht hield. Gebreken werden spoedig in den bundel opgemerkt. Gez. 78 was niet erg duidelijk : > Komt, Christenen! toont met woord en daad. Dat, wit de ware Godsvrucht smaad, Een Christen zonder huichelarij. Altijd de beste burger zij". evenmin als de woorden in Gez. 98 : 2 Aanschouw het kroost, thans door den doop turban u . Die echter bekend waren met de spreekwijze der vroegere Kerkvaders wisten wel, dat »herboren door den doop» in den mond dier Kerkvaders beteekende : «ingelijfd in de Christelijke Kerk». Men vond dat Gez. 7 tegen den goeden smaak zondigde, evenals van Gez. 32 : i de woorden : Uw Adam was, Uw Eva was In alle neiging onbevlekt*. De Haagsche boekhandelaar J. Allart kocht het copierecht en volgens besluit der provinciale Synoden werden de gezangen den 1 Febr. 1S07 in de Ned. Herv. Kerk ingevoerd. Hoewel niet zooveel als bij de invoering der nieuwe Psalmberijming in 1773 werd hierbij tegenstand ontmoet, zooals te \ lissingen en op het geheele eiland Wulcheten, alsmede te Dokkum, Akkerwoude, Augustinusga, Burum, Damwoude en Surhuisterveen. De Friesche Synode bepaalde, dat elk predikant ten minste eenmaal in elke godsdienstoefening een gezang moest laten zingen. Dit besluit werd doorgevoerd, doch op vele plaatsen met veel verwarring. De predikant te Drogeham, O. Schuilinge, wilde geen gezangen laten zingen, als reden daarvoor opgevende . »De gezangen komen mij te aigenieen voor ! ik nau wei gewensenfc, dal /.e wal mcci onderscheiden waren. De mensch wil zich zoo gaarne op valsche gronden gerust stellen. Men moet toch wedergeboren, krachtdadig door genade veranderd worden, zal men zalig worden.» Langzamerhand werd de tegenstand tegen den gezangbundel minder en het gebruik daardoor algemeener. Dr. H. G. Kleijn oordeelde, dat de invoering van het Gezangboek veel wettiger was, dan die van de Statenvertaling en van de psalmberijming. Toch is er niemand, die zich, op grond der onwettige invoering, tegen de Statenvertaling verzet. »Toch wisten zij zeer wel, dat de Dordsche Kerkenordening van 1619 het gebruik van andere gezangen had verboden (art. 69) en dat de bepaling eener Kerkenordening alleen door een Nat. Synode mocht worden veranderd. In het verslag der N.-Holl. Synode van 1797 wordt echter de meening uitgesproken, dat, »ware er 0111 de 3 jaar een Nat. Synode gehouden, hierin zeker verandering zoude gekomen zijn, evenals in het gebruik van orgels.* Daarom gold thans de toestemming van al de 1 rov. Synoden voor eene uitspraak der Algemeene Synode. Kene Synodale verordening wordt, zeide men, nationaal, wanneer zij algemeen is.« Hlz. 119 en 120 van Algevi. Kerk en PI. Gemeentel) W. A. van Vloten, de verdeeldheid der Xed. Hervormden in zoogenaamde toleranten en orthodoxen betreurende, gaf in dezen tijd uit: / irhantielue over den zorgelijken toestand der godsdienstleeraars ui den tegtwwoordigeu tijd. Als middel tot vereeniging prees hij onpartijdig Bijbelonderzoek aan. Voor huiselijke godsdienstoefening gaf J. W. C. Tenckinck. predikant te Oost-Zaandam, uit: De vier Evangelische geschitdverhalen. Jacobus Justus Scholten, leerling van Heringa, spoorde de beteekenissen van het grondwoord genade op, F. van Teutem. Remontrantsch leeraar te Utrecht, schreef: Mijbelsche tafereelen, in leerredenen geschetst. Keizer Napoleon wilde, dat zijn broeder Lodewijk koning van I lolland zou worden. In een verzwakking van het gezicht van den raadpensionares Scliimmelpenninck vond de keizer een geschikt voorwendsel, om zijn broeder op den troon te plaatsen. Alzoo volgde in Juni 1806 een vierde constitutie. Lodewijk Napoleon werd koning van Holland, doch moest de oppermacht zijns broeders als hoofd van het geslacht erkennen. Koning Lodewijk nam de zorg voor de Xcd. Herv. Kerk op zich en stelde zich borg voor de nakoming der rechten van die Kerk. Hoewel R. Katholiek, was hij uiterst verdraagzaam, zoodat hij spoedig het vertrouwen van het volk gewonnen had. De secretaris van Staat voor de binnenlandsche zaken, Van Stralen, had zich ♦ T 1'Amot rrpl.-otif #=»n rlri'imm r\T> vim vrr- i^ücvMju., «viu.il. «ci , i' - j zoek, uit zijne betrekking ontslagen. Men was nu bevreesd, dat de Kerkelijke zaken zouden opgedragen worden aan den directeur-generaal der justitie en politie. Van I looff, die R. Katholiek was. Dit gebeurde evenwel niet. Aan den Hervormden minister van binnenlandsche zaken, L. II. Molerus, kwam het bestuur over de Kerkelijke aangelegenheden. Nog voor de komst van koning Lodewijk was een formulier voorgeschreven voor een publiek gebed voor » zijne Majesteit, den Koning van Holland, voor hare Majesteit de Koningin en het verdere Koninklijke huis.« Molerus veranderde dit gebed, zoodat het luidde: 3 Heer, behoed onzen koning, Lodewijk Napoleon en verhoor ons ten allen dage, als wij U aanroepen . Van 's vorstenwege werd dit gebed aldus uitgebreid : «Almachtige God, wij bidden U voor Uwen knecht, onzen koning Napoleon, door Uwe genadige beschikking geroepen tot het bestuur van dit Koninkrijk. Geef, dat hij meer en meer toeneme in allerlei deugden, dat zijne regeering van dezelve haren schoonsten luister outleene, dat hij, door dezelve geleid, de gevaarlijke aanlokselcn der ondeugden vermijde, op al de vijanden van den staat zegeviere en, welgevallig in Uwe oogen, eenmaal kome tot U, door Hem, die deweg.de waarheid en het leven is. Jezus Christus, Uwen Zoon, onzen 1 leere ! I Iet zij zoo '* Den 25 Juni 1806 werd dit gebed door Molerus uitgevaardigd en de koning stond er zeer op, dat dit formulier gevolgd werd, 7.00 zelfs, dat hij den Hervormden predikanten zijne tevredenheid ot ongenoegen rechtstreeks liet ter kennis brengen. Later verordende de koning het houden van een plechtigen dankstond op zijnen verjaardag, die den 2 Sept. 1807 voor het eerst gehouden werd. In betrekking tot de verhouding van Kerk en Staat werd in de nieuwe staatsregeling van io Juni 1806 bepaald: 1. De Koning en de wet verleenen gelijke bescherming aan alle godsdiensten, welke in den Staat worden uitgeoefend; door hun gezag wordt bepaald, al hetgeen noodzakelijk wordt geoordeeld betreffende de organisatie, de bescherming en de uitoefening der eerediensten. Alle uitoefening van godsdienst wordt binnen de muren der kerken van al de verschillende gezindheden bepaald. II. De Koning geniet in zijn paleize, mitsgaders in alle plaatsen, waar hij resideeren zal. de vrije en openbare uitoefening van zijnen godsdienst.« Met betrekking tot den godsdienst had de koning gezworen : »Tk zweer, dat ik de vrijheid van den godsdienst zal eerbiedigen.» ï löOFI)STl K LXXXV. Regeling der predikantstraktementen en predikantsplaatsen. Volgens eene statistiek, koning Lodewijk in 1809 voorgelegd, was het vier zevende gedeelte van ons volk Ned. Hervormd, twee zevende K. katholiek, terwijl een zevende tot andere genootschappen behoorde. Om de predikantstraktementen te verbeteren zonder bezwaar voor de schatkist was men er op bedacht, in de steden de predikantstraktementen te Verminderen en op het platte land sommige gemeenten met elkander te combineeren. Dit plan werd eindelijk uitgevoerd. Reeds in het najaar van 1806 werden bij K. Besluit de Herv. gemeenten Kozendaal en Nispen (classis Breda), \ ierlingsbeek en Sambeek (classis Nijmegen) met elkander vereenigd en de tweede predikantsplaats te Geertuidenberg opgeheven. I11 1807 werden de gemeenten te C haam en Snijders Chaam gecombineerd met die te Baarle-Nassau en Uilenkooten (classis Breda), de gemeente van Kessel deels met die van Alem en Mare, deels met die van Lith en Lith-Oyen, de gemeente van Berchetn met die van Osch en Heesch, die van Moergestel met die van Oosterwijk en Udenhout, (alle onder de classis s I lertogenbosch) de gemeente van Zon en Breugel met die van Oedenrode, die van Geldrop en Riel met die van Mierloo en Stiphout, die van Leende met die van Ileeze, (classis Peel en Kempenlands), de gemeente van Tutten met die van ()ssendrecht, Woensdrecht en Hoogerheide (classis Tholen en Hergen op Zoom), de gemeente van Herpt met die van Vlijmen en Hondsoord (classis Gorinchem). De meeste dezer gemeenten bestonden sinds lang niet anders dan in naam. Dit was ook zoo met ile gemeente te Volendam, wier eerste leeraar Jacobus Hont en wier laatste Johannes Morenvliet (tevens rector te Edani) geweest is en welke gemeente in dezen tijd met Kdam werd vereenigd. De gemeente van Schijndel werd niet met die van Dinter gecombineerd, wijl zij, uit 51 zielen bestaande, naar 's ministers gevoelen, voor een N. Brabantsche gemeente nog tamelijk talrijk was. Bij K. Besluit van 13 Nov. 1807 werd bepaald, dat gemeenten, die 20O zielen sterk waren, één predikant behielden ; gemeenten van 2000 dooplidmaten hadden recht op twee leeraren, gemeenten van 6000 zielen kregen drie, die van 8000 vier, die van 10.000 vijf, die van 13000 zes, die van 16000 zeven, die van 20.000 acht en die van meer dan 20.000 negen predikanten. Van deze berekening waren, behalve de drie grootste gemeenten van ons land, Amsterdam, Rotterdam en 's Gravenhage, ook uitgesloten de gemeenten in N. Brabant en ten Zuiden der Waal, waar naar den aard der bijzondere omstandigheden en niet naar het zielental zou gehandeld worden. Bij Besluit van 6 Juni 1807 was aan alle Hervormde gemeenten in ons land de verplichting opgelegd, om als een leeraarsplaats vacant werd, terstond daarvan aan den minister kennis te geven. Indien binnen 14 dagen daarna geen tegenbevel van den minister werd ontvangen, mocht men pogingen iu het werk stellen, de ledige plaats weer vervuld te krijgen. Later werden nog Dunkel niet Michielsgestel vereenigd en de vijfde predikantsplaats te 's 1 lertogenbosch opgeheven. In NoordHolland werden gecombineerd: Oostgraftdijk met Westgraftdijk, Oosterleek met Wijdenes, Kenigenburg met Zuidzijpe, Wijk aan Zee deels met Beverwijk, deels met Velzen, Ransdorp met Schellingwoude, Uitdam deels met Holysloot, deels met Zuiderwoude, Haringhuizen met Barzingerhorn, Koog op Texel met Waal. In Zuid-Holland: Kalslagen gedeeltelijk met Leymuiden, gedeeltelijk met Nieuwveen (classis Woerden). Hoogmade met Woubrugge (classis Leiden). Rijswijk met Giessen (Classis Gorinchem). In Gelderland: het fort St. Andries met Heerewaarden. In plaats van op negen kreeg Haarlem aanspraak op acht predikanten; te Hoorn, Nijmegen en Zutphen werd de vijfde predikantsplaats opgeheven, te Middelburg de negende en tiende, te Montfoort, Goor, Hindeloopen en Stavoren de tweede, te Harlingen de vierde. Door het invoeren van het nieuwe belastingstelsel was te Makkum het fonds der tweede predikantsplaats vernietigd, zoodat ook die plaats zich niet één leeraar moest tevreden stellen. \ ele gemeenten, en d,i«ironder zeer kleine, hadden omstreeks het midden der 18e eeuw vrijwillig de pastoriegoederen aan den staat overgedragen en hadden er dus recht op. dat liaar leeraars uit 's lands schatkist werden betaald. Ook toen de regeering hare toelagen aan Grosthuizen, Avenhorn en Schar woude had ingetrokken, waren deze nog bij machte, een predikant te betalen, waarom die gemeenten zelfstandig bleven. De Fransch-Waalsche gemeenten hadden gehoopt, dat koning 1.odewijk, als Franschman van geboorte, haar zou ontzien, doch de vorst gaf evenwel meermalen te kennen, dat Fransch-Waalsche gemeenten alleen in groote steden nuttig konden zijn en paste op haar nog meer het stelsel van bezuiniging toe. Te Deventer trok hij de eenige, te Dordrecht, Breda en Zierikzee de tweede, te Middelburg en Rotterdam de derde, te 's Gravenhage de vierde, te Amsterdam de vierde en vijfde predikantsplaats bij de Fransch-Waalsche gemeente in. Op deze wijze werd in de Ned. Herv. Kerk het aantal predikantsplaatsen vijftig minder. De leeraren, die één gemeente meer moesten bedienen dan vroeger, kregen nu meer traktement. Na aftrek van dit bedrag had men door bovengenoemde combinatiën omstreeks 40.000 gld. 'sjaars voor s lands schatkist bezuinigd. Dit was vooral naar den zin der Roomschen, die al hun invloed op hun geloofsgenoot, koning Lodewijk, aanwendden, om de Hervormden achteruit te dringen. Zij rekenden er op, dat de vorst hen in hunne > rechten *, die reeds langer dan twee eeuwen h. i. waren gekrenkt, zou herstellen en hun Kerkgenootschap boven het Hervormde zou verheffen. Niet alleen ten opzichte van het bezit van kerken en pastorieén, maar ook omtrent het genieten der inkomsten van pastoriegoederen en de bezoldiging der leeraars wilden ze met de Hervormden gelijk gesteld worden. Zij zochten den koning te beduiden, dat de kerken en kerkegoederen eigenlijk hun toebehoorden en hun in de 16e en 17e eeuw wederrechtelijk ontnomen waren. Zelfs werd aan Lodewijk Napoleon het voorstel gedaan, 0111, ten einde den berooiden toestand van 's lands geldmiddelen te verbeteren, de pastoriegoederen, waaruit in Gelderland, Friesland, Overijsel, en Groningen voor een groot gedeelte de soms aanzienlijke predikantstraktementen betaald werden, door het rijksbestuur te doen aanslaan en aan de meestbiedenden te verkoopen. Niet alleen de Hervormden, maar ook andere leeraars konden dan uit de opbrengst van den verkoop bezoldigd worden, doch dan gelijkmatiger dan vroeger en wat er overbleef kon worden gestort in 's lands schatkist. Gemeenten met minder dan 400 zielen zouden niet worden ondersteund. Molerus bracht den koning evenwel onder het oog, dat de groote meerderheid der Katholieken in de 16e eeuw Hervormd waren geworden en dus de pastoriegoederen aan hun eigenlijke bezitters gebleven waren en niet aan de Kerk in haar geheel, maar aan de gemeenten afzonderlijk behoorden en Voor al de takken van bestuur heeft men intendanten en directeurs benoemd. Alleen voor den eeredienst heeft men niets gedaan. Niet eens heeft men er aan gedacht, 0111 dien op het budget van het jaar 1S11 te brengen. Op al de verzoeken, op al de aanvragen over dit allerbelangrijkst onderwerp, of aan de perfocten, of aan den minister te Parijs gedaan, ontvangt men zelfs geen antwoord." 1IOOPDSTUK. LXXXIX. /V;ingen, om de Protestantsehe Kerkgenootschappen, enz. amict* te orgmisecren. Betaling van predikanten. Het overgaan van de St. Jauskerk te s Hertogenbosch aan Rome. Op burgerlijk gebied werd alles geregeld, of, zooals men het noemde, geregulariseerd, doch op Kerkelijk terrein liet men de schromelijkste wanorde heerschen. Sinds Nov. 1810 waren de traktementen der Ned. llerv. predikanten niet uitbetaald. Op zijn reis naar Holland beloofde Napoleon aan de Hervormden te Sluis een aanzienlijke som gelds ter opbouwing van hun kerk. Den 29 Oct. 1S11 werd er door hem op het Loo een decreet uitgevaardigd, dat voorbereidende bepalingen behelsde, om de predikantsinkomsten te betalen uit het vijftiende gedeelte van de inkomsten der burgerlijke gemeenten. Verder wilde Napoleon alle Protestantsche gezindten tot cén Kerkgenootschap vereenigen en sommige Hervormde kerkgebouwen aan de Roomschen afstaan. Den 24 Jan. 1812 verscheen er wederom een keizerlijk decreet, waarbij eenige commissarissen werden benoemd, die onder voorzitterschap van den baron d'Alphonse, intendant-generaal der binnenlandsche zaken, te Amsterdam de organisatie der Protestantsche en R. Katholieke Kerken moesten tot stand brengen. . Deze commissarissen waren de aartspriester C ramer te Amsterdam, als R. Katholiek en de vicaris-generaal der Jansenisten, \ an (>s, te Amersfoort. Voor de Hervormden waren benoemd: de oud-minister J. 11. Molerus, de hoogleeraar J. W. te Water, de Waalsche predikant D. Delprat; verder de Remonstrantsche predikant M. Stuart, de l .uthersche predikant C. H. Ebersbach en de Doopsgezinde boogleeraar R. Koopmans. Zij vormden eigenlijk vier afzonderlijke commissiën, die hun gevoelen omtrent eigen Kerkgenootschap moesten zeggen. Wat de Ned Herv. Kerk betreft, d'Alphonse had reeds daarvoor een ontwerp eener organisatie voor de 7 departementen van Holland laten voorbereiden. Voor het overige bemoeide hij zich weinig met den arbeid der commissarissen en verscheen nooit in hunne vergaderingen. En deze laatsten moesten trachten, volgens den wil des keizers, dat de Jansenisten niet de R. Katholieken, de Remonstranten met de Hervormden en de lleisteld Lutherschen met de Evangelisch Lutherschen tot één Kerkgenootschap zouden vereenigd worden. Den 8 Juli 1812 was het onderzoek der commissarissen geëindigd. Delprat maakte er verslag van op. In Augs. 1812 werd het groot rapport van d'Alphonse naar Parijs aan den minister van eeredienst gezonden, waar het liggen bleef tot 1813, zonder dat er iets van vernomen werd. Na Napoleons tocht naar Rusland werd er eindelijk tusschen de Fransche regeering en den intendant d'Alphonse over verschillende punten van het rapport onderhandeld, zonder dat men echter tot eenig resultaat kon komen. En eindelijk maakten Napoleons politieke omstandigheden, dat er niets tot stand kon gebracht worden. Intusschen zag het er slechter in de Ker kelijke wereld van ons land uit. Vele diaconiefondsen, Kerkekassen, inzonderheid vele pastoriefondsen waren door de verlaging der renten van de nationale schuldbrieven tot op een derde zeer benadeeld. En leden de predikanten, die uit de pastoriefondsen betaald werden, daardoor veel verlies, zij, die uit 's lands kas betaald werden en die onder koning Eodewijk waren benadeeld geworden, ontvingen onder Napoleon van 1 Dec. 1810 tot 1 Jan. 1812 in het geheel niets, en de protesten van de deputaten der verschillende Synoden daartegen hielpen niets. Hij het reeds door ons vermeld decreet, den 29 Oct. 1811 door Napoleon op het Loo genomen, werd eindelijk 600.000 francs toegestaan ter salariëering der Ned. Herv. predikanten. Dit bedrag was echter slechts het derde deel der benoodigde som. Eerst in den zomer van 1812 ontvingen de Hervormde leeraars het eerste vierde gedeelte van hun salaris over 1811 en in N'ov. van dat jaar nog een achtste gedeelte daarvan. De predikanten, die geen andere inkomsten hadden, dan hun traktement, verkeerden dus in drukkende omstandigheden, zoodat velen zelfs onderstand moesten ontvangen uit de diaconiefondsen. Zoowel d'Alphonse en de Staatsraad van Napoleon, Appelius, als de gouverneur-generaal der Nederlandsche gewesten, de hertog van Plai sance, I.e Brun. trokken zich het lot dier ongelukkige predikanten aan, en klaagden te Parijs, doch zonder dat het baat gaf. De meeste lee- raars li.uldcn in bijna twee en een half jaar niet meer dan 250 gld. gebeurd. Ook het vijftiende gedeelte van de inkomsten der burgerlijke gemeenten bleef in vele departementen geheel achterwege en waar het nog plaats had, geschiedde dat zeer onregelmatig. Den 2J Febr. 18II had Napoleon alle goederen van geestelijken oorsprong, wier opbrengsten niet strekten tot het bezoldigen van predikanten of tot bevordering van het openbare onderwijs met de domeinen vereenigd. Thans waren de familie- of andere vaste beurzen, reeds vóór de Hervorming opgericht, 0111 de opleiding van jongelingen voor den geestelijken stand te bevorderen, zooals b.v. in Friesland het St. Jobsleen en het leen van Oldehove, aan de beurt, door den keizer genaast te worden, evenals de Kerkelijke collatierechten, uit oude tijden aan aanzienlijke familiën toekomende. Het Fransche gouvernement vertrouwde het genootschap tot verdediging van den christelijken godsdienst te 's Gravenhage niet. zoodat de minister van eeredienst te Parijs een nauwkeurig onderzoek naar het doel van dat genootschap liet instellen. D'Alphonse stelde hem evenwel gerust met de woorden : Het genootschap was voor het gouvernement noch van eenig nut, noch gevaarlijk, dus voor hetzelve vrij onverschillig." Naar aanleiding van eenige uitdrukkingen van den Amsterdamschen predikant 1\ Haack werden in April de Ned. Herv. leeraars te 1'arijs aangeklaagd, dat zij hunne gemeenten tegen Frankrijk gingen opruien. D' Alphonse verklaarde echter, dat hij die predikanten van de beste zijde had leeren kennen. Toch liet hij de perfecten aanschrijven, om een onderzoekin te stellen en dat onderzoek nam, ook zelfs ten opzichte van Ds. 1 Iaack, alle boos vermoeden weg. D'Alphonse was in ons land de vertegenwoordiger van den minister van binnenlandsche zaken te 1'arijs en dus de tusschenschakel tusschen den machtigen keizer en de prefecten. Hij wordt ons beschreven als een .kundig, welbedreven staatsman, vlug van verstand, scherp van oordeel en doordringend van geest." In Parijs noemde men hem • l'homme de ferc, stijfhoofd, omdat hij- weigerde, tegen de wetten der rechtvaardigheid in te gaan. In politieke zaken was Jansen hier zijn adviseur, die hem evenwel ook op Kerkelijk terrein met raad en daad ter zijde stond. 1 oen in Nov. 1813 alle 1'ransctien ons land uitvluchtten, was d'Alphonse de laatste, die op zijn post bleef. Kerst den 16 Nov. vertrok hij uit Amsterdam, doch stelde vooraf aan Jansen de archieven van zijne intendantie ter hand, die ze den 25 Nov. weer bij den chef van het bureau bezorgde, daar Jansen zelf door de generale commissarissen van het algemeen bestuur, Kampen en Scholten, om dezen te helpen, naar Den Haag werd ontboden. 1 )cn 4 Febr. 1S12 werd de St. Walburgkerk te Arnhem door de Room- achen in gebruik genomen, in tegenwoordigheid van vele Protestanten. ♦ welke van alle zijden blijk droegen van onderlinge verdraagzaamheid.'' Ook de andere, door koning Lodewijk aan de Roomschen toegezegde kerkgebouwen werden in dezen tijd door de Protestanten overgegeven. Sedert 1795 en vooral 11a 179S hadden de Roomschen geen moeite gespaard, 0111 de St. Janskcrk te 's 1 lertogenbosch, een der fraaiste en grootste in de Nederlanden, in hun bezit te krijgen. In weerwil van alle protesten van Hervormde zijde stond eindelijk bij besluit van den noemde en den koning smeekte, om verbreking van »de Dordsche kluisters,* ja zelfs uitriep : »Blijf weg met uwe leer van Drieëenigheid«. Ds. 1'. W. Brouwer van Maassluis aarzelde niet in 1826 in zijn Bijbelleer aan gaande den persoon van Christus en Ariaansche voorstellingen van Jezus' {») 1 >ic critiek poogt uit den inhoud der IJijhclh'-cken tien datum van het ontstaan er van ie bepalen. 20 betrekkin" tot God uit te spreken en werd hierom door Dr. Donker Curtius van Arnhem in de Godgeleerde Bijdragen half en half geprezen. Men was meer afkeerig van het gespierde ( alvinisine der vaderen, dan van het al te stoute liberalisme De leerredenen waren in dit tijdvak over het algemeen gespeend aan dogmatische beslistheid en aan die populariteit, die diep in t volksleven ingrijpt. Zij waren te beschaafd en te optimistisch. Optimistisch begroette men het nieuwe licht en zag op het oude, als den domper, minachtend neder. Zoodra dat licht nog maai wat hoogt! Was opgegaan en het verbeterde schoolonderwijs, waaraan vooral de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen arbeidde, maar eens vruchten gedragen had, dan zouden die nevelen van den nacht wel spoedig verdwijnen. Ja, dan! - Dat optimisme kwam vooral uit in de juichtonen van het derde eeuwfeest der Hervorming in 1817 en doordat optimisme ging — België voor Willem 1 verloren. Tot 1819 behielden de gemeenten het vrij beheer harer goederen. In 18iq trok de koning echter dat beheer aan zich en liet het uitoefenen door middel van een Algemeen College van Toezicht, dat toezicht hield op de administratie van het Kerkegoed door de plaatselijke Kukvoogdijen. Alleen Amsterdam verkreeg in 1820 op haar verzoek vnj beheer. Reeds in 1810 had de Amsterdamsche gemeente het beheer overgedragen aan den Algemeenen Kerkeraad, die het op zijn beurt uitoefende door een voor de helft uit zijn midden benoemde Commissie »tot het bestuur over de kerkgebouwen, goederen, fondsen en inkomsten der gemeente,* bekend onder den korteren naam van de ^kehjke Commissie.» Te Amsterdam berustte dus zoowel het stoffelijk beheer als het geestelijk bestuur bij den Kerkeraad. Den 1 Juli 1842 legde de regeering de verklaring af. dat alle veranderingen in de bestaande Kerkorde voortaan alleen van de kerk behoorden uit te gaan en dat de Staat daarbij geen invloed begeerde uit te oefenen. Door geheele verandering van art. 15 van het Algtvi. Reglement werd in 1843 de wetgevende macht, die tot dusver de koning had uitgeoefend, naar de Synode overgebracht. De grondwet van 1848 kende de Kerk nog meer vrijheid tegenover den Staat toe, zoodat (gelijk men voorgaf) in .852 het Algem. Reglement langs zuiver Kerkdijken weg tot stand kon gebracht worden. De Staat deed toen, behalve elf reserves afstand van zijne meeste tot dusver uitgeoelende rechten. Door de wet op de Kerkgenootschappen in 1853 was de Kerk voorgoed van de Staatsvoogdij ontslagen. In December 1861 werden de koninklijke collaties opgeheven en in .862 trad de laatste minister van eeredienst, Jolles, af. Deze weg was wel zuiver Kerkelijk, maar niet Kerkelijk zuiver. Dit heette de vrijmaking der Kerk. Evenwel gal de Staat hiel- mede de Kerk voor goed over aan de organisatie, in plaats van haar in hare rechten te herstellen, d.w.z. haar het recht te hergeven, om op de oude wijze in classicale vergaderingen samen te komen en alzoo wettige provinciale synoden en wettige generale synoden te vormen. Dit zou de Kerkelijk zuivere weg geweest zijn. Nu werd het onrecht, in l8t6 aan de Kerk aangedaan, slechts schijnbaar hersteld, doch feitelijk bevestigd. Ondertusschen werd de Calvinistische geest, die nog zoo diep in de Ned. Herv. Kerk leefde, geheel en al miskend, liet ontbrak het Calvinisme in de wetenschappelijke wereld aan een (linken vertegenwoordiger, in staat, om met de mannen der verlichting een lans te breken. De Dordsche Synode met al hare consequentie's werd wetenschappelijk dood verklaard ; de patristiek werd weinig beoefend en Augustinus bijna geheel vergeten. Zelfs Calvijn, en hoeveel meer dus niet de latere Voetianen en Coccejanen, werden als eene antiquiteit beschouwd, waar weinigen zich om bekommerden. Toch zou het blijken, dat het Calvinisme veel diepere wortels in ons volk had geschoten, dan toen werd gedacht. Wat eene afgaande schaduw scheen, was een opkomende wolk, die overvloedig regen zou geven. Hoe voordeelig de vereeniging van Holland met België, het eerste werk van het Weener Congres, voor de stoffelijke belangen van beide landen ook was, toch leed zij schipbreuk op verschil van taal, karakter en godsdienst. Nauwelijks was de constitutie voor het vereenigde koninkrijk uitgevaardigd, of bisschop Broglie van Gent hief de vaan op van een echt middeleeuwsch fanatisme. Hij protesteerde tegen de nieuwe grondwet van wege het beginsel der godsdienstvrijheid en maakte van zijn haat tegen het kettersche vorstenhuis zoo weinig een geheim, dat hij in 1817 weigerde voor de zwangere kroonprinses te bidden en 11a de geboorte van den troonopvolger het lc Deum te laten zingen. Het gevolg was, dat hii. als schuldig aan hoog verraad veroordeeld, liet land uitweek. Maar ook van buiten af bleef hij het vuur van godsdiensthaat aanstoken. Hij was echter niet de bewerker, maar slechts de type der geheele Ultramontaansche beweging. Naar de bekende tactiek dezer partij zocht zij ook in België hare sterkte, deels in K.-Katholieke genootschappen, wier leden de bullen In Coe/ta dom mi en Unigenitus moesten onderteekenen en die, ook nadat zij van rechtswege waren opgeheven, den 21 Augustus 1823, in het geheim bleven voortbestaan, deels ook in het onderwijs, waarvoor de in 1714 gestichte orde der Fnres ignorantins scholen oprichtte, terwijl de jeugd van aanzienlijken op buitenlandsche Jezuïtenscholen werd opgeleid en de geestelijkheid op de kleine seminariën, die geheel onder het opzicht der bisschoppen stonden. Als man van invloed in dezen tijd noemen wij Josué Teissèdre 1'Ange die de» 28 April 1771 te Dordrecht geboren werd, waar zijn vader Waalsch predikant was. Het eerste onderw.js ui de geleerde talen ontving hij te Delft, vverwaarts zijne ouders vertrokken waren en verwisselde de Latijnsche school met de Leidsche academie, om zich in de theologie te bekwamen, lot de Kerkelijke bediening i„ de Waalsche gemeente toegelaten, werd hij 7 April 1793 tL' ^volle bevestigd, het volgende jaar te Middelburg. De staatsgebeurtenissen van dien tijd oefenden ook op hem haren invloed uit. loen dt Fransche generaal Moreau den 3 Februari 1795 te Middelburg verscheen, stelde 1' Ange met V. der Palm en van Roijen zich aan het hoofd der omwenteling en werd hij bij de vernieuwde regeei mg tot.secretaris der stad aangesteld. Hoe hij in twee tegenstrijdige betrekkingen kon werkzaam wezen, lust ons niet te onderzoeken. Behalve als voorzitter der volks-societeit en als mede-redacteur van de Vriendchs lolks nam hij ook eenige staatkundige bezendingen op zich, o.a. naar aiijs. waarna hij zijne leeraarsbetrekking moest opgeven, welke hij echter 12 Juni 1796 te Haarlem weder aanvaardde. Genezen van staatkundige bemoeiingen, legde hij zich nu niet trouw toe op het waarnemen zijner Evangeliebediening. Tevens werkte hij mede aan de pas opgerichte Kunst en Letterbode; begon in 1798 de bewerking van Niermcyers Grondbeginselen van opvoeding en onder-wijs, in 1810 door 1'. A. >assc en A. v. den Ende voltooid ; nam de redactie der Haarlemmer Courant op zich van 1799 1811 en werd in 1801 benoemd tot schoolopziener, welken post hij 50 jaren bekleedde. In 181. naar Amsterdam beroepen, verhoogde hij ook daar zijn roem als welsprekend kanselredenaar. Behalve eenige Sermons tt occasion zag in 1817 een bundel Sermons het licht met aanteekeningen a. g. de Waalsche Kerken en die van Amsterdam in het bijzonder. Aan het Fonds ter aanmoediging van den gewapenden dienst in de Nederlanden nam hij ijverig deel. Van de meeste geleerde genootschappen in ons vaderland was hij lid ; de academische senaat van Leiden schonk hem, honoris causa. het doctoraat in de letteren en de koning vereerde hem met de ridderon e van den Nederlandschen Leeuw. Hij was gezellig en werkzaam van aard, menschlievend en verdraagzaam. Zijne Lof red\ op zijn vriend S. F. J. Rau, uitgegeven in 1808, zal steeds een gedenkstuk blijven van keurige en verheven taal. Behalve eenige verhandelingen, die hier en daar zijn opgenomen, vindt men in het Christelijk Maandschrift, 111 dat Voor Christenen en in dat Voor den beschaafden stand een menigte belangrijke stukken. Hij overleed den 8 1'ebr. 1853. HOOFDSTUK XCVil. Het Re-wil in ons land. II'. t'ilderdijk t u zijne ^eschii/ten. »Met den naam Reveil pleegt men eene godsdienstige beweging aan te duiden, die op Nederlandschen bodem in een zeer kleinen kring plaats gegrepen heeft en tusschen de jaren 1840 en 1850 tot hare volle krachtsontwikkeling is gekomen. 1 laar vreemden naam dankt of wijt /.ij aan de omstandigheid, dat Zwitserland op haar ontstaan invloed heeft geoefend en dat ook de geschriften en toespraken van Fraiische predikanten, tijdelijk hier aanwezig of metterwoon hier gevestigd, haar niet weinig hebben bevorderd. Het Reveil is vooral een Amsterdamsch verschijnsel, in dien zin. dat het in de hoofdstad van ons land zijne talrijke en tevens zijne aanzienlijke aanhangers telde en dat de hoofdstad zoowel het vereenigingspunt was van de vrienden dier beweging, elders woonachtig, als het uitgangspunt van de belangrijkste werkzaamheden, die het Reveil vruchtbaar hebben doen zijn op Christelijk-philantropisch gebied. Buiten Amsterdam is het vooral Den Haag, in elk geval Den Haag veel meer dan bijvoorbeeld Utrecht of Leiden, waar het Reveil beteekenis heeft gekregen." Met deze woorden schildert A. Pierson op blz. 35 en 36 van zijn Oudere tijdgenooten die machtige opwekking, die op godsdienstig gebied in het begin dezer eeuw in ons vaderland viel waar te nemen. Het reveil ontstond in Engeland en werd van daar naar Zwitserland overgeplant, allereerst door Robert Haldane, die in 1816 Uenève bezocht. Door de geschriften van Gaussen, de Monods, Merle d'Aubigné, Vinet, enz., die uit Frankrijk en Zwitserland tot ons kwamen, werd de beweging ook aan ons vadeiland medegedeeld. »Door het Reveil wordt ook nog thans algemeen de merkwaardige beweging aangeduid, die voornamelijk gedurende den aanvang dezer eeuw tot even voorbij de helft er van op geestelijk gebied de gemoederen van ons volk in beweging bracht, en een algemeene opwekking tengevolge had tot het zoeken van de zaligheid en het zich opmaken om ook anderen daartoe te brengen, — eene opwekking, zoo gioot in omvang en kracht, dat de gedaante en toestand van ons vaderland in dit opzicht daardoor geheel veranderde.« getuigt \\. v. Oosterwijk Bruijn op blz 4 van zijn Het Reveil in Nederland. De geestelijke vader van het Nederlandsche reveil is Willem Bilderdijk. Deze merkwaardige man werd in 1756 te Amsterdam geboren. Zijn vader, een geneesheer, onderwees hem in t lezen, schrijven, rekenen, het Italiaansch boekho iden en in de verschillende talen, zoo oude als nieuwe, la uren van uitspanning hanteerde hij bij afwisseling de dicht- lier. de teekenpen en de etsnaald. Ken ongelukkig letsel, zijn voet toegebracht toen hij nauwelijks zes jaren oud was, noodzaakte hem meestal zijne kamer te houden. Dit legde waarschijnlijk den grond tot die somberheid, welke ook later bij hem uitkwam, maar ook tot die veelvuldige kennis en rijke wetenschap, die wij bewonderen. In 1780 begaf hij zich naar Leiden ter beoefening der rechtsgeleerde en andere wetenschappen en werd twee jaren later tot doctor in de rechten bevorderd. Hij vestigde zich te 's Hage als advocaat en verkreeg een uitgebreide practijk. Evenals zijn vader betoonde hij in die dagen van verdeeldheid een innige liefde voor het huis van Oranje en trad meer dan eens op als moedig verdediger der Prinsgezinden. Hierom werd hij in 1795 door het Bataafsch bewind het land uit verbannen. Hij begaf zich toen eerst naar Engeland en later naar Brunswijk, waar hij tien kommervolle jaren sleet. In 1806 naar t Vaderland teruggekeerd, werd hij door zijne vrienden, waartoe ook de raadpensionaris Schimmelpenninck behoorde, met open armen ontvangen. Later zorgde de kunstlievende koning I.odewijk, die van hem het Nederlandsch leerde, inildelijk voor zijn onderhoud. Hij vestigde zijn verblijf te Leiden, doch de ramp, welke die stad in 1807 trof. deed hem eerst naar 's Hage, toen naar Katwijk en eindelijk naar Amsterdam verhuizen, waar hij lid werd van 't Kon. Nederl. Instituut. Van de inlijving van ons vaderland in het Eransche rijk moest vooral Bilderdijk het noodlottige grievend gevoelen. Zijn pensioen werd ingetrokken en alleen de edelmoedige en kiesche bijstand van trouwe vrienden lenigde zijn moeielijke omstandigheden. Onze verlossing van 't Eransche juk schonk hem in 1813 ook verademing. Hij werd benoemd tot auditeur-militair te Amsterdam. doch werd weldra door den koning eervol ontslagen en met eene jaarwedde begiftigd. Voor de derde maal verkoos hij Leiden tot zijne woonplaats, waar hij aan eenige jonge lieden zijne uitvoerige aanteekeningen op de vaderlandsche geschiedenis mededeelde. Onaangename omstandigheden drongen hem in 1827 zijn geliefd Leiden te verlaten en Haarlem tot zijne woonplaats te kiezen, waar hij in 1831 zijn loopbaan eindigde. Van zijne dichtstukken noemen wij slechts: Elins, romance in 7 zangen, 1788 ; Buitenleven, Delille nagevolgd, 1^03 1 Fingal van Ossian, 1805; Dt ziekte der geleerden 1807, ten voordeele der slachtoffers van Leidens ramp uitgegeven; De mensch naar Popes Es sax ou men. omgewerkt in 1808; Treurspelen en de Ondergang der eerste wereld, in 1820 in vijf zangen verschenen, het eenige heldendicht, dat in onze taal bestaat, doch dat helaas onafgewerkt gebleven is. Bilderdijk leerde een vreemde lier te klinken naar den toon van Hollands poëzij,» niet alleen de Eransche en Engelsche, maar ook de Arabische, Grieksche, Latijnsche, Spaansche, Turksche. enz. I)r. Nic. Beits, J. P. Hasebrokk. t Mevr. A. L. g. Bosboom lui»vim. t Groep ii. J.J. L. ten KatK. t Dk. C. ü. van Koetsveld. t Groot taalkenner als hij was schreef hij eene Verhandeling over de geslachten der naamwoorden en eene Geslachtslijst der zelve : verder eene Verhandeling over het letterschrift. Taal- en dichtkundige verscheidenheden'. De spraakleer; een Woordenboek der spelling enz. I loe gemeenzaam hij was met onze vaderlandsche geschiedenis en welk een diepen blik hij sloeg in sommige tijdvakken toont zijne Geschiedenis des Vaderlands, [3 dln., door de zorg van den hoogleeraar H. W. Tydeman van 1832—1851 uitgegeven en verrijkt. Tot de aristocratische studentenkring, waarvoor Bilderdijk in 1S17 in anti-liberalen geest zijne vaderlandsche geschiedenis doceerde, behoorden I. da Costa, A. Capadose, de graven Willem en Dirk van Hogendorp, C. M. v. d. Kemp, V. Wassenaar van Catwijck, G. Groen van Prinsterer en 1'. J. Elout van Soeterwoude. Onder dezen was Capadose alleen medicus, de overigen waren juristen. De geest der lessen kenschetste Da Costa als beslist monarchaal, warm Oranjegezind, anti revolutionair, anti-Oldenbarneveldsch, anti-Loevesteinsch, anti-liberalistisch.« De meesten dezer discipelen, die ook buiten de lesuren steeds hartelijk in Bilderdijks woning werden ontvangen, hechtten zich innig aan den meester, die in scherpen en snijdenden, vaak paradoxalen vorm hun zeer wist te boeien. Als «mannen van het reveil* en als leden der anti-rev. partij hebben /.ij later nog veel van zich doen hooien. Veel invloed oefende in dezen tijd uit Hendrik Herman Donker Curtius, die in 1778 te's Hertogenbosch geboren werd. Hij beoefende de theologie te Utrecht en werd in 1800 predikant te Laren en Blaricum, daarna te Muiderberg en ten laatste te Arnhem. Hij heeft een belangrijken invloed gehad op de inrichting der Hervormde Kerk en op den gang der godgeleerde wetenschappen. Hij was de vraagbaak van velen, die allen getuigden van zijne hulpvaardigheid. In 1812 vereerde hem de hoogeschool te Harderwijk met den doctoralen graad in de theologie. In 1805 werd zijne verhandeling Over de opstanding der dooden door 't Haagsche genootschap bekroond en in 1S27 die over: Jezus' leer als van God geopenbaard en het gezag der rede in zaken van godsdienst. Van de Godgeleerde Bijdragen was hij een der ijverigste medewerkers. In 1815 werden zijne Leerredenen in 2 deelen uitgegeven en zijne nagelaten leerredenen in 1840. Hij overleed in 1839. Hij was lid van de consulteerende commissie, belast met het ontwerpen van een planeer organisatie van het Nederduitsch Hervormd Kerkbestuur. Tijdens zijne werkzaamheid in Arnhem was hij niet alleen lid der Synode, maar ook haar voorzitter (van 1825 1838). I lij was hoofdredacteur der Bijdragen tot de beoefening van de geschiedenis der godgeleerdheid. De richting, die hij met zijn vriend Willigen vertegenwoordigd heeft, wordt de Rationeel- Supranaturalistische genoemd. Toch schreef hij in 1035: «Als de Bijdragen eene rationalistische richting bekomen, trek ik er mijne hand geheel af. Teil opzichte van hen, die zich in 1834 van de Xederduitsche Hervormde Kerk afscheidden was hij streng. I lij was overtuigd, dat de wetsbepalingen op de verbodent conventikelen ten volle op de atgescheidenen van toepassing waren. De Groninger school, die 111 de laatste dagen van Donker aan 't opkomen was, kan men als eene terugwerking beschouwen van wat er eenzijdigs was in de richting van Paulus Bosveld. Donker en V. d Willigen. Donker begroette die school niet met sympathie en achtte hare voorstelling en ontleding van het openbaringsbegrip zeer onvolledig. HOOFDSTUK XCY1II. _\ icoliius Schotsman. Izaiifc Da Costa. Als voorlooper van het Reveil wordt genoemd Nicolaas Schotsman, die in 1754 te 1'urmerend geboren werd. Hij werd tot apotheker opgeleid en bleef in dat beroep tot zijn 25e jaar werkzaam, toen hij gelegenheid vond, zijnen al vroeg gekoesterden wensch, om predikant te worden, in vervulling te brengen. Ofschoon gehuwd, begaf hij zich in 1779 naar Leiden en legde zich daar met veel ijver op de theologie toe. In 1787* werd hij als predikant te Spanbroek en Opmeer bevestigd. Later bediende hij het leeraarsambt te Oudshoorn en Schoonhoven en eindelijk in 1793 te Leiden. W egens zijne gehechtheid aan het huis van Oranje, die hij niet bewimpelde, moest hij in 1796 zijne standplaats verlaten, tot hij, na in eenige kleinere gemeenten werkzaam geweest te zijn, in 1801 door de Leidsche regeering werd uitgenoodigd, in zijne vorige betrekking terug te keeren. Hij toonde een ijverig verdediger van het Gereformeerde beginsel te zijn. Toen in 1816 het ergerniswekkend Schrift verscheen: Christendom i n Hervorming, vergeleken met den Protestanten Kerkstaat, bijzonder in de Nederlanden, bezorgde Schotsman een nieuwe uitgave van het uit het Duitscll vertaalde werkje : Kunstgrepen, waarvan het hedendaagseh ongeloof zich bedient, om den godsdienst door den Bijbel en den Bijbel dooiden godsdienst te bestrijden. (Leiden, 1816). Hierop volgden driejaren later twee leerredenen onder den titel lurezuil ter gedachtenis van de te Dordrecht gehoudene Synode. Nog in hetzelfde jaar 1819 verscheen van dit werkje een tweede uitgave, nu voorzien van een voorrede van W. Bilderdijk. Schotsman overleed in i 8>£' Hij stond bij allen, die hem kenden. in hooge achting en was inzonderheid bemind bij armen en ongelukkigen, die hem met den eerenaam van l 'ader Schotsman bestem pelden. Vooral liet reveil te Genève bezielde hem. In 1821 vertaalde hij Gentve Religieust' van Bost. In de inleiding beschreef hij den toestand van het Christendom in Zwitserland. In 1822 gaf hij uit Asher, de afval der Christelijke Kerk en in 1822 werd 11a zijnen dood uitgegeven: Stukken betreffend de afzetting van Malan. Toen hij zijne Eerzuil uitgaf, stak er een storm van verontwaardiging tegen hem op. 'He vaderlandsche letteroefeningen beschuldigden hem, dat hij, die toch »door het publiek bezoldigd, werd, »uit louter moedwil kwaadaardig den publieken geest weerstreefde» zich tegen den »openlijk verklaarden wil der hoogste autoriteiten» aankantte; en riep de Kerkelijke tucht, die immers de radeloozen, ontuchtigheden enz. vervolgt, tegen hem op.. (Dr. L. Wagenaar. Het reveil en de afscheiding blz. 60). Als een oude, getrouwe schildwacht in ouderwetsohe monteering stoorde hij zich echter weinig op zijn eenzamen post aan al den smaad, waarmede hij overladen werd. De «Heros van het reveil» wordt genoemd Izaak da Costa. die den 14 Januari 1798 te Amsterdam geboren werd, maar toch door zijne Portugeesche Joodsche afkomst een Oosterling was. Zijne ouders waren Daniël Da Costa en Rebekka Ricardo. Later verheugde hij er zich in te kunnen bewijzen, dat zijne voorvaderen reeds in Spanje verkeerden tijdens 'sHeilands kruisdood en dus tot dien dood niet mede hadden gewerkt. ilk ben geen zoon der lauwe westerstranden ! Mijn vaderland is daar de zon ontwaakt! En als de gloed der I.ybiaansche stranden, Zoo is de dorst der dichtkunst, die mij blaakt.- Zoo zong hij van zich zeiven. Reeds in 1814 als dichter opgetreden, verwierf hij reeds vroeg de vriendschap en leiding van I. D. J. v. Lennep en van Bilderdijk. ^Merkwaardig is het, dat deze beide mannen daartoe moesten dienen, daar zij zoo hemelsbreed van elkander verschilden. Van Lennep was de bedaarde, voorzichtige, deftige, maar hoogst kundige hoogleeraar, die overeenkomstig den geest des tijds bovenal elke overdrijving vreesde; terwijl juist Bilderdijk alle grenzen van het gewone en alledaagsche overschreed. Zij completeerden daardoor elkander en vormden Da Costa tot hetgeen hij zijn moest en geweest is - Door een Israëlietisch genootschap, Tot nut en genoegen genaamd, werd aan Bilderdijk in 1813 het eerelidmaatschap aangeboden. Zoodoende kwam deze voor het eerst ia aanraking met onzen jeugdigen dichter. Da Costa sloot zich nu aan den kring van trouwe discipelen en aanhangers van Bilderdijk aan. Door bijna dagelijkschen omgang ondervond liij daardoor den krachtigen invloed van den grooten dichtervorst. Da Costa werd in 1817 als juridisch student te Leiden ingeschreven. Van Lennep boezemde hem eerbied in voor het O. Testament en door Bilderdijks invloed kwam hij tot het geloof aan de goddelijke openbaring der H. Schrift. In 181S promoveerde hij in de rechten. In dat jaar had zich zijn vriend A. Capadose als geneesheer te Amsterdam gevestigd en daarom vertoefde Da Costa tot 1821 beurtelings te Leiden en te Amsterdam. Zoowel hij als zijn vriend werden meer en meer van de waarheid des Christendoms overtuigd. Capadose beleed zijne bekeering aan zijne familie en werd verstooten, doch de verloofde van Da Costa, jonkvrouwe I lanna Beimonte, omhelsde de beginselen van haren aanstaanden echtgenoot. Den 20 October 1822 werden Da Costa, zijne vrouw en Capadose te Leiden door Ds. Egeling gedoopt. De Clercq schrijft van deze plechtigheid : »Dirk llogendorp kwam over uit Den 1 laag. De dag was zoo onbekend gehouden, dat hgeling dien niet eens aan zijne huisgenooten meegedeeld had. Bilderdijk was in de kerk. Den avond bracht men bij Bilderdijk door. Bilderdijk verheugde zich en Da Costa zeide : Ja, van daag ben ik gelukkig. De leerrede van Ds. Kgeling bij de doopsplechtigheid gehouden over Rom. 11:5 (verkiezing der genade) verscheen in 1823. Da Costa's eerste, in 1822 verschenen woord : Aan alle Christenen was eene opwekking tot gebed 0111 den II. Geest. In overleg met Capadose en Chevalliér schreef hij in 1823 Bezwaren tegen den geest der eeuw. waarin hij iliet hooggeroemde heden tegenover het diep veracht verleden stelde.* Nog grooter hoon en spot dan vijf jaren vroeger Schotsman hadden getroffen, kwam nu over den jeugdigen Da Costa. 1 venals Bilderdijk het voor Schotsman had opgenomen, sprong hij ook \oor Da Costa in de bres en schreef eene Toelichting op de Bezwaren. Door Da Costa's Bezwaren geraakte alles in rep en roer. Het waren.» /egt de schrijver zelf in De mensch en dichter IV. Bilderdijk zelt: recensie's pamfletten, anonyme (voor het meest) of pseudonieme schimpschriften, spotverzen, epigrammen, parodieën, kluchten, schanden schendbrieven over de post, — te vuig, om er den inhoud zelfs van te laten vermoeden, — waarin beurtelings of tegelijk tegen de op alle punten schuldige school gehandhaafd werden: de onfeilbaarheid der nieuwe constitutien. de volksliefde en vrijzinnigheid der oude staatsgezinde partij, de wijsheid bovenal der eeuw en harer Nederlandsche organen.» Da Costa werd onder toezicht der politie geplaatst en »er behoorde een moed toe, die zeer weinigen bezaten, om openlijk voor hem partij te kiezen of zich aan zijn zijde te scharen, ja, om bij helder daglicht zijne woning binnen te gaan.' Jer. de Vries, 1). J. v. Lennep onttrokken zich aan onzen dichter, \ . d. l'alm schreef in de voorrede van zijn eerstvolgend tiental preeken tegen hem en ook 1'"geling hield op zijn vriend te zijn. Hoewel Da ( osta op lateren leeftijd niet alle bijzonderheden van zijn Bezwaren zou hebben willen verdedigen, toch heeft hij zich nimmer beklaagd, het in de eerste vreugde zijns harten over den gevonden Heiland te hebben opgesteld. De hoofdstrekking van al zijn volgende geschriften en protesten is eigenlijk steeds dezelfde gebleven. In i S24 verscheen van hem De Sadduceën, waarin hij het verderfelijke der Sadduceesche grondstelling, n. 1. het ontkennen van Gods openbaring, dus het ongeloof, als veel gevaarlijker dan de eigengerechtigheid der Parizeen aantoonde. In Kajafas en Herodes zag hij de schrikkelijke gevolgen der Sadduceesche leer; ook trad hij op tegen het Sadduceïsme der hedendaagsche neologie en dat der Arminianen van de 17e eeuw. In een Blik op de Sadduceen onderwierp de directeur van politie, Mr. S. J. Wiselius, Da Costa's geschrift aan een scherpe critiek. Voor weinige ontwikkelde vrienden hield Da Costa te zijnen huize bijbellezingen, waarbij hij dikwerf ook staats- en Kerkelijke zaken aanroerde, »zich vrijmoedig over het slechts in schijn vrijzinnige regeeringsbeleid uitlatende en zelfs profeteerde hij : «Willem zal gedetesteerd. en geen koning meer, sterven !« Dit werd bekend en nu teekende de geheime politie aan, wie hem bezocht en Groen meldt . »Wie aan Da Costa de hand reikte, werd van samenspanning tegen verlichting en vrijheid verdacht. En deze bijzonderheid kenmerkt den toenmaligen, thans voor velen ongeloofelijken graad van antipathie tegen hem, dn beswaren had tegen den geest der eeuw.* Zoo trad de dichter des Zondagsavonds als evangelist op en zijne bijbellezingen, «waarin de voorliefde voor Oud-Testamentische profetie in verband met Israëls herstelling een hem eigenaardig element vormt* zijn 11a zijnen dood door J. F. Schimsheimer uitgegeven. Des Vrijdagsavonds hield Da Costa soirees religieusesc voor meer aanzien lijken en bracht zoo den zegen van het reveil ook onder de hoogere standen. En in dit werk werd hij bijgestaan door de Fransche leeraars Merle d' Aubigné en Malan, die tijdelijk hier vertoefden en Secretan, 1'ierre Chevalier en L. 11. Ballier, die als Waalsche predikanten in ons land een werkkring hadden gevonden. Ook de Duitsche predikant I'". \V. Krummacher oefende door woord en geschrift hier veel invloed uit. De hevige watervloed, die Nederland in 1825 teisterde, gaf Da Costa aanleiding, om in dat jaar in zijn Aan Nederland ons volk tot boete en bekeering op te roepen. Hij vond hierin een bondgenoot in den Engelschen leeraar Thelwall, wiens geschrift: Keert u tot Hem die slaat, mede een ontzaglijken aftrek vond. Hij zijne Bijbellezingen voegden zich weldra voordrachten over allerlei letterkundige en geschiedkundige onderwerpen, waarbij Da Costa steeds gelegenheid vond, voor een meer aanwassend gehoor al zijne uitstekende gaven te besteden in den dienst zijns Ileeren. Ken zeer menigvuldig aantal der aanzienlijkste en meest begaafde ingezetenen van Amsterdam» woonde na 1830 Costa's bijbellezingen bij. Na I 84o trad hij echter meer als dichter op, nadat hij in het vorige jaar lid van het Koninklijk Nederlandsch Instituut was geworden. Mij begon met Vijf en twintig jaren, een lied in 1S40, met den aanhef: Kan het zijn, dat de lier. die sinds lang niet meer ruischte, Die sinds lang tot geen harten in dichtmuziek sprak, Weer op eens van verrukking en hemellust bruiste En in stroomende galmen het stilzwijgen brak?« Aan Nederland in de lente van 184.4 zong hij na de pogingen tot verandering der grondwet en na de »vrijwillige leening,« die onze geschokte finantiën te hulp kwam. In 1847 kwam hij met Wachter, -wat is er van den nacht.- waarin hij den toestand der Europeesche Staten nagaat, zelfs die van de Yercenigde Staten, en met zienersblik de omkeering voorspelt, die het volgende jaar tot stand zou komen. Als antwoord volgde hierop in 48 het lied : 164S en 1S4S, waartoe hem het losspringen van den band veler staten aanleiding gaf. Nog liet hij in r8ïo volgen: De Chaos en het licht, een halve eeuwlied en eindelijk als zijn zwanenzang en wellicht zijn schoonste werk: De slag bij Alemvpoort. eene bladzijde uit de geschiedenis van Neerlands roem en grootheid. Onder de schoonste verzen van Da Costa wordt ook de Hagar gerekend. Kenmerkend voor des dichters streven zijn de volgende regels uit zijn Vrijheid: • Voor mij, één doel slechts heeft mijn leven! Één uitzicht vult geheel mijn ziel! En moog mij de adem eer begeven, Dan dat dit uitzicht mij ontviel! 't Is: met der dichtkunst geestverrukking, Met ongeloof en zijn verdrukking Omver te stooten van zijn troon ! Hij, die de Goliaths doet treffen, Kan de aard van 't ongeloof ontheffen Door oenen dichterlijken toon." Tegen Dr. Strauss, schrijver van het beruchte Leben Jesu en den vader der z. g. thans nog in ons land gehuldigde moderne theologie, trad Da Costa ook in het strijdperk en schreef hij in 1840 het voortreffelijke werk over de Verscheidenheid en Overeenstemming der Evangeliën. In 1847 verscheen van hem Israël en de J olken, waarin hij de verach- ting door de Christenen jegens de Joden openlijk bestrafte. Verscheen van hem in liet bange jaar 1831 De I erbondsverklaring van 15j ? aau Nederland herinnerd, in 1844 wekte hij in zijn Landde/looien, met het oog op God, blijjt Nederlanders en vereetiigd, op tot deelname aan de vrijwillige geldleening van 127 mill. gld. voor 's lands kas. En in 184S Het hij zich hooren in God zegene den Koning en het \raderland ■ Vreest God, eert den Koning (Een strooibiljet) en Het oogenblik , Ken woord over het Ontwerp van Grondwets-herziemng. üp den 28 April 1860, op den avond van den oud-ïoodschen sabbat, bij het naderen van den Christelijken rustdag, ging I)a Costa. de Christen-Israëliet, tot zijn eeuwige ruste in. Bij Bilderdijks gral enkele vrienden — bij het graf van Da Costa een aanzienlijk deel van de bevolking der hoofdstad uit allerlei rang en stand, met vele belangrijke mannen van elders vermeerderd. Boven zijn gebeente kon men nauwelijks een beter grafschrift plaatsen »dan er op gebeiteld staat in de dubbele leus van twee familiewapens van den dichter en zijne egade, der Da Costa's en Belmonte's, daarop in relief aangebracht: FirmesaI 'irtute et Fide \ Standvastigheid, deugd — geloof.'' Da Costa erkende voor Nederland de noodzakelijkheid van eene Kerk, die als vereenigd met den Staat, op dezen hare gezegende kracht uitoefende; onder voorwaarde evenwel, dat in die Kerk de belijdenis niet bedektelijk werd ondermijnd of afgeschaft door eene haar onwettig tot beheerscheresse opgedrongen Synode. In dit opzicht werd echter weinig acht geslagen op wat hij zei of schreef. Overigens trok hij tegen de Groninger school met veel minder hevigheid te velde dan tegen de Leidsche. De eerste toch moest z. i. óf te niet gaan, óf in iets ergers veranderen, of in de erkentenis van de geopenbaarde waarheid uitloopen; de school evenwel van i'rof. Scholten was z. i. gevaarlijker, wijl ze zich geheel boven en buiten den Bijbel stelde en geen God erkende boven eigen ervaring. Wat de formulieren betreft, daarover dachten Da Costa en Groen verschillend. De eerste meende, dat ze in den strijd met de dwaling volstrekt onbruikbaar zijn en de laatste was van gevoelen, dat ze. »ofschoon niet in allen deele volmaakt en voor verbetering vatbaar« te gebruiken zijn cn als rechtstitel èn als eene uitdrukking van ons blijvend geloof. »Evenmin als Da Costa achtte Groen de formulieren onfeilbaar; even ver als Da Costa was Groen er van verwijderd, het gezag der formulieren aan het gezag des Bijbels gelijk te stellen ; even weinig als Da Costa betoonde Groen zich ingenomen of voldaan met eene bloote onderteekening der formulieren, met een dusgenaamde doode rechtzinnigheid. Dit een en ander, schoon vaak voorbijgezien, wellicht zelfs door Da Costa niet altijd genoeg bedacht, mag niet uit het oog worden verloren. Het verschil loopt dus uitsluitend over de bruikbaarheid van de formulieren' (A. Pierson). Da Costa was Chiliast; dit is »de sleutel ter verklaring van zijn tegenzin tegen onvoorwaardelijke instemming met de formulieren, die deze Israëlietische heilsverwachting als »wederdoopersche droomerijen» verwerpen. Hij heeft zijn hart beschreven als »sinds den aanvang zijner dagen treurig», terwijl De Clercq, misschien met eenige overdrijving, er van getuigde, »dat hart, dat nimmer van vreugde heeft geklopt». In zijn Voor 40 jaar te /.ast heeft Dr. Bronsveld ons het uiterlijk voorkomen van Da Costa aldus beschreven: »Hij had een kleine ineengedrongen gestalte, een betrekkelijk groot hoofd en in zijn geheele wijze van doen iets onverdacht-Israëlietisch.» Over Da Costa s voorlezingen schrijft Dr. 15.: »Die mengeling van verhevene en platte dingen; die overgang van gewoon proza tot verheven poëzie; die vonkenregen van geniale invallen; dat jubelen en schreien; die gloed en dat sarcasme; die met fraaie stem al de registers van ons gevoel beurtelings openend, zoodat wij dan lachen, dan diep bewogen werden; die ongemaakte extase; dat echte vuur; ziet, het vormde alles een geheel zóó ongewoon, zóó alles beheerschend, dat ieder erkende: we zijn onder de macht van een zeldzaam man. Nog zie ik hem met den bril in zijn rechterhand gesticuleerend; nog zie ik hem drinken uit een glas, dat hij reeds geledigd had; nog hoor ik hem het Wilhelmus halfdeclameeren, half zingen of liever schreien.» (St. voor II . en I r. Juli 96). In 1845 deed prof. Boscha het voorstel, om Da Costa tot buitengewoon hoogleeraar te benoemen. De gemeenteraad van Amsterdam vond dit voorstel zeer aannemelijk en zou het ook goedgekeurd hebben, doch werd hiervan afgebracht door een ongeteekend schrijven, waarin de vroede vaderen gewezen werden op de gevaarlijke richting van 1 )a Costa. Opmerkelijk voorwaar: terwijl deze moedige kampvechter, altijd met open vizier strijdende, een iegelijk in het aangezicht durfde zien, en zich door geen mensch liet terughouden, omdat hij 111 ' iod geloofde is een brief van iemand, die niet eenmaal zijn naam durft noemen, voldoende, om degenen, die zulk een vast vertrouwen niet kennen uit het veld te slaan. Sedert 1846 had Da Costa bidstonden voor het Israëlietische volkin liet leven geroepen en was hij voorzitter van het C omité der Nederlandsche vrienden Israëls. In dezen tijd kwam Ds. C. Schwartz in Amsterdam, die mede veel voor Israël deed en met wien Da Costa door warme vriendschap was verbonden. In 1852 wefd Da Costa tot leeraar aangesteld aan het Schotsche Seminarie, welke betrekking hij met ijver vervulde. HOOFDSTUK XCIX. Mannen van het reveil. Ds. D. Molenaar. Over liet algemeen was liet reveil eene leekenbeweging. Toch gingen ook vele predikanten er meé mede. Wij noemen allereerst de Kngelsch Fpiscopaalsche leeraar A. F. Thelwall te Amsterdam, die in 1828 kennelijk en krachtdadig bekeerd, een vriend van Israël wordt genoemd. «Eenmaal kwam hij met den strammen opperrabijn aan den arm op eene receptie ten hove en zeide glimlachend : het Oude en Nieuwe Testament behooren bij elkander De \\ aalsche predikant Pierre ('hevallier arbeidde veel onder de Joden en mocht in het laatste jaar zijns levens twee dochteren Israëls* doopen, n.1. de schoonmoeder en schoonzuster van Da Costa, welke later met M. J. Chevallier is gehuwd. Hij was een vereerder van Rilderdijk, gelijk hij zelf door Da Costa en Capadose, die bij zijn sterfbed weenden, werd bemind. De Doopsgezinde leeraar J. ter Borg, geschokt door het verlies al zijner kinderen en door de zinneloosheid zijner vrouw, trad, evenals Thelwall in 1X2; als hoeturerlilcer nn. »De peesteliike ontwakiu» van -> ' 1 1 O -■ v» Ter Borg,» schreef Höveker, »was inderdaad een hoogst gewichtig moment in de geestelijke beweging te Amsterdam. De hooge godsvrucht, die het dorre, dat de Bilderdijksche oppositie aankleefde, begroef, gaf aan alles een heilige, goddelijke wijding. Te zijnen huize kwamen vromen van allerlei kleur en meening, zelfs Kohlbrugge was er welkom.* De Doopsgemeente, die klaagde, »dat de hardheid van het exclusisme begon te spreken uit den zachten Ter Borg», kon zich in zijn Calvinisme minder vinden en begon zich van hem te verwijderen. F11 toen Ter Borg in 1831 baptist werd, legde hij zijne bediening ter neder, en hiermede hield zijne woning op, een centrum van het reveil te zijn. Hij vestigde zich te Nichtevecht en na eerst met het Kohlbruggianisme te zijn meegegaan, helde hij later tot de Groninger richting over, »totdat hij weggenomen werd.» Voor een handvol hoorders predikte de Waalsche leeraar L. B. Bahler te Zwolle, doch arbeidde met zijne vrouw toch met \eel zegen in 's Heeren wijngaard, vooral, doordat hij in twee talen schreef en sprak. C. C. Callenbach, predikant te Kortenhoeff, later te Xijkerk, deelde de heilverVvachtingen van Da Costa, en predikte op methodistische wijze, aan het reveil zoo eigen. (') Voorts sloten de volgende predikanten zich nog bij het reveil aan : James te Breda, Sécretan te 's Gravenhage, een huisvriend van Groen, Laatsman te Rheden, Abresch van (1) Callenbach was de geestelijke raadsman van vele bekommerden en groot viiend van l»ilderdijk, zooals uit hunne belangrijke uitgegeven briefwisseling blijkt. Yselstein en Moorrees van Wijk. Le Roy te Oude longe, Molenaar te 'sGravenhage en Engels te Midwolde. Onder de *leeken«, die met het reveil meegingen, moeten genoemd worden, allereerst de vrienden van Da Costa : Abraham < apa dose, Mathille Chevallier, Willem de Clercq, W illem Messchert te Rotterdam, Huydekooper, Koenen, Gildemeester, (iregory Pierson, Josua van Eik en A. M. C van Mali en aanvankelijk ook Wiselius en Jakob v. Lennep. Verder de leerlingen van Bilderdijk : Jacob Kau, ( arbasius. Bodel Xijenhuis, V, d. Kemp, Gerrit Dedel, Schimmelpenninck v. d. Ove, Van Wassenaer van Catwijck, Elout van Soeterwoude, en eenigszins afgezonderd staande, Twent van Rozenburg, bekeerling van het Zwitsersch reveil, terwijl baron Mackay en de V an Oordts te Rotterdam Messchert ter zijde stonden. Ook dienen genoemd te worden: 1. J. van Zuylen van Nyevelt. secretaris van Den 1 laag, diens oudere broeder G. v. Zuylen, de boekhandelaar Den Ouden te Amsterdam, Dr. \ . d. Veen, geneesheer aldaar, Mr. Lisman, financier te Leiden en Dirk van Hogendorp, wiens broeder Willem zoo spoedig overleed. Buiten het reveil en de school van Bilderdijk stond Dirk Molenaar, predikant te s Gravenhage, van wieu ia 1827, zonder zijn naam opliet titelblad, verscheen : Adres aan alle mijne Hervormde geloofsgenooten, waarin hij de onderteekeningsformule voor aankomende leeraars, die door de Synode van 1816 in de plaats van de oude formule der synode van 1618 was gesteld, afkeurde. Vroeger toch moesten zij verklaren dat de drie belijdenisschriften met Gods II oord overeenkomen, terwijl nu slechts van hen de verklaring gevergd werd, »dat zij de leer, welke overeenkomstig Gods Woord in de aangenomene formulieren van eenigheid is vervat, ter goeder trouw aannemen en hartelijk gelooven.c In dit overeenkomstig zag Molenaar, »de losmaking van den band der formulieren,« een «oneerlijkheid tegenover de Gemeente». Ook wees de schrijver met nadruk op de algemeene afwijking van de Gereformeerde beginselen in de Kerk, zoowel in leer als in leven. Evenals indertijd tegen Schotsman, barstte er terstond na het verschijnen van het Adres een storm van verontwaardiging los tegen Molenaar, die als de schrijver er van spoedig was bekend geworden. Molenaar werd zelfs door den minister van Eeredienst ter verantwoording geroepen en bekende voor dezen zijn auteurschap. Om des konings ongenoegen te ontgaan, betuigde hij voor Z. M. zijn leedwezen over het door hem geschrevene, tevens verzekering gevende, dat door hem niets ondernomen zou worden, hetwelk den schijn hebben kon, van de rust der Kerk te verstoren.» Het K. Besluit van 22 Sept. 1827 werd nu aan alle Kerkeraden toegezonden en in dat Besluit werd nu «goedgevonden en verstaan, disponeerende op het request door den predikant Molenaar ingediend, aan denzelven te kennen te geven, dat Z. M. zijn naamloos geschrift met ongenoegen en afkeuring had gelezen, maar evenwel voor het tegenwoordige deze zeer onaangename zaak daarbij zoude laten berusten, in het vertrouwen, dat de requestant zich zorgvuldig zou onthouden van alles, wat de rust in de llerv. Kerk zou kunnen storen en zich overeenkomstig de reglementen zoude gedragen.» Zoo was dan bij K. Besluit tucht uitgeoefend over een al te ijverig bedienaar van het Evangelie. Molenaar betoonde zich in het vervolg een »man des vredes» en werd tot loon daarvoor in 1836 benoemd tot ridder van den Nederlandschen Leeuw. I11 het begin van zijn Adres bekende Molenaar: »in geenen deele met Da Costa, Capadose, Thelwall, Vijgeboom of dergelijke in verband te staan !« Ja voegde hier zelfs bij: »Ik kenne deze menschen niet en weet niet dezelve ooit gezien te hebben», en wilde dus blijkbaar, dat men hem, den confessioneelen leeraar der Ned. Herv. Kerk, van deze mannen, wier optreden hem te onstuimig scheen, zou onderscheiden, en verloochende op deze wijze de mannen van het reveil. Gelukkig echter leerde hij dezen later niet alleen kennen, maar ook waardeeren. Zoo kwam hij reeds terstond 11a de uitgave van zijn adres in aanraking met C. v. Zuylen van Nyevelt en werd niet alleen de boezemvriend van dezen, maar geraakte ook met W. de Clercq, die eenige jaren te 's Gravenhage woonde, in vriendschapsbetrekking. Nog in 1827 beleefde het adres negen drukken. Velen mannen van het reveil gingen er de oogen door open voor het goed recht der confessie. En al voegde Molenaar zich later ook naar 'skonings wenschen, toch bleven de gevolgen van 's leeraars kloeke daad niet uit. Molenaar kan men noemen irenisch-confessioneel. Mij was minder polemisch. maar meer dogmatisch, dan de meeste réveilmannen, zooals blijkt uit zijne Handleiding voor mijne leerlingen 2 dln. (1852), zijne Bijbelverklaring, zijne Kern der Chr. leer en zijne Catechismusleerredenen. Molenaar was, zeker door zijn Maagsche omgeving, niet doortastend genoeg. Zijn geest was mild. Hij wilde nadruk leggen op leer en leven. HOOFDSTUK C. Willem de Clercq. Dr. A. Capadose. Mr. //. jf. Koenen. IV. Messchert. M. J. Chevallier. Ds. IV. Laats man. Een der nïerkwaardigste mannen van het reveil is voorzeker Willem de Clercq, die in 1795 te Amsterdam geboren werd Mij muntte uit door zeldzame bekwaamheden van geest en hart. Een Christen was hij, 27 altijd in eigen oog de minste, »een levend anacronisme in het redeneerend Protestantisme zijner dagen, een gestalte, als die der heiligen naar der middeleeuwen legenden.« \ an zijne belezenheid, oordeel en scherpzinnigheid leverde hij een schoon bewijs in zijne verhandeling, bij 't Nederlandse h fust:tuut bekroond : Over den invloed der vreemde letterkunde of> onze vaderlandsehe. Hij bezat het talent van improvisatie, waardoor hij onder werpen van allerlei aard dichterlijk behandelen kon , o.a. maakte hij voor de vuist heerlijke verzen Over de ontdekking van '/ buskruid', Vrijheid en dwingelandij; Den alouden en tegenwoordige» toestand van 't Vaderland van Virgulius; De bekoorlijkheid der onschuld, enz. Weinige zijner verzen zijn gedrukt, sommige in den Neder la ndsc/un Muzenalmanak. Hij was vele jaren werkzaam bij de Nederl. Handel-Maatschappij en paarde met eenvoudigheid van zeden hoogen ernst en gemoedelijkheid. Hij overleed in 1844. Zijne ouders hadden hem bestemd, om Doopsgezind predikant te worden. ()pi5jai'~ gen leeftijd begon hij zijn Dagboek. >I)e twijfelaar Kinker, die ook aan De Clercqs gave sterk getwijfeld had, werd door eene improvisatie over een door hem zeiven opgegeven onderwerp (De Muze van het Treurspel) tegen zin en wil geheel en al overweldigd ; toen zij geeindigu was, stond hij als verplet, van zoo iets begreep de man der rede niets. I11 het geheel sprak De Clercq in ongeveer 30 jaren meer dan 600 improvisatiën in vers vorm uit, waarvan de meeste over Christelijke onderwerpen. Op Da Costa oefende hij veel invloed ten goede uit. Zijn streven was het, de Melanchton van Da Costa te zijn. De Clercq »was het wonder van zijn tijd, door al wat naam had in de republiek der letteren geroemd en bewierookt.« Was Da Costa het middel voor De Clerqs bekeering, de laatste droeg daarentegen er veel toe bij, om Da Costa's zwaarmoedigheid te genezen. Was De Clercq eerst tegen Kohlbrugge ingenomen, na 183} geraakte liij echter zoo zeer onder diens begrippen, dat hij eenigszins van Da Costa vervreemd werd. De Clercq getuigde zelf: »In 1815 begon ik te improviseeren. In 1821 was het meest voorbereiding in de familie, — van 1821, toen het meer bij geletterden bekend werd, toen elk er van sprak, ging het opklimmende tot in 1824. Mijn verblijf als afgevaardigde te s Hage was eigenlijk het oogenblik van den hoogsten glans en ik ware er geheel onder begrepen naar ziel en lichaam, had de hand Gods mij niet bewaard. Van 1824 -1837 hield de zaak zich staande, doch de bloeitijd was eigenlijk reeds uit, toen ik in Augustus 1824 tot secretaris benoemd werd. Hij mijne vrienden begon het 1819 1820 reeds te verslappen. Het waren de historische onderwerpen en het spreken vooi groote gezelschappen, hetgeen weder nieuwe uitbreiding gaf.» Opstellen en verzen komen van De Clercq voor in het Maga- zijn voor wetenschappen, kunsten en letteren en in de Nieuwe Stemmen leverde hij de Beschouwingen der tijden, «echo's in proza zijner dichterlijke improvisatiën, die na zijne bekeering altijd evangelieprediking «aren, in kringen, waar die dagelijksch niet werd gehoord, t Aan liet Zwitsersch reveil hing zijn hart. Met Ds. James van Breda collecteerde hij dan ook voor de Zwitsersche Theologische school en schreef in 183 1 een opstel over de Société evangelique. »I11 een groep was De Clercq altijd licht te onderkennen: den hoed eengszins naar achteren ; de beide armen op den rug, zoodat de stok in de hand van achteren neerhing. Hij was noch groot, noch mager te noemen, maar evenmin volstrekt het tegendeel. Zijn kracht, zijne betoovering, zijn aantrekkelijkheid, wie geeft mij hier een woord r lag in zijne oogen ; zooals ik ze sedert nooit weer heb gezien. Men kan ze levendig, tintelend, geniaal noemen; ik voor mij, noem ze liever deelnemend. Die oogen spraken van liefde voor alles en allen.» (A. 1'ierson). De Clercqs talent van voor de vuist spreken van verzen komt haast niet voor. Hij werd later er in geëvenaard door Ten Kate, die hiervan o.a. een proeve gaf bij het jubileum van I'rof. Nicolaas Heets. ('nsta's «npplcpnrtnt -/iinpr Virw?fri:irpn en crpheel ziin leven ppn X 1 0 -- -J 0 - J - - - vriend van hem was Dr. Abraham Capadose. Deze was in 1795 te Amsterdam geboren en behoorde tot de 1'ortugeesche Israëlietische gemeente. Als student in de geneeskunde bezocht hij de hoogeschool te Leiden en vestigde zich in 1S18 als dokter te Amsterdam. Al spoedig konden de plechtigheden in de Synagoge hem niet meer voldoen. Met Da Costa begon hij, nog student zijnde, den Bijbel te lezen, doch bracht het daarbij niet verder dan het boek Genesis. Ook op hem oefende Bilderdijk, zonder dat deze over het Christendom sprak, een zegenrijken invloed uit. Te Amsterdam door zijn oom als zoon en opvolger in het ambt van geneesheer aangenomen, zag hij zich in een grooten kring van aanzienlijke lieden ingeleid. Het vertrouwen zijner patienten noch zijne studiën konden hem vrede voor het hart geven. Bij Da Costa komende, las deze hem een gedicht voor, pas van Bilderdijk ontvangen. De laatste regels er van : s Wees braaf, en . . . Christen! en mijn zoon ! Zoo was 't niet vruchtloos, dat ik leefde !« wekten we! Capadose's verontwaardiging op, doch waren toch oorzaak, dat hij en zijn vriend weer Gods Woord begonnen te onderzoeken. Langzamerhand leerde ook hij den Heiland kennen. Zijn oom en zijn ouders beproefden hem eerst door zachtheid, later door harde middelen van het Christendom terug te houden ; doch alles was te vergeefsch. Eens, toen zijn oom den naam van Christus lasterde, stond Capadose op en zei, dat hij het huis van zijn oom zou verlaten, indien deze weder zuke smaadredenen uitsprak. Gelukkig spaarde zijn oom in t vervolg hem dergelijke grieven. Ken ander keer. het huis zijner ouders bezoekende, nam zijn vader hem bij den arm, bracht hem in het vertrek zijner lijdende moeder en zeide tot hem: »(iij ziet haai . Zie daar uw werk I Gij zijt de moordenaar van uwe moeder! Dat was te veel. Hij ijlde het huis uit, de straat op en mocht in het aanschouwen van een regenboog het teeken der Goddelijke belofte aangrijpen en zijn kalmte wedervindeu. Niets bracht hem in zijn geloot aan 't wankelen en den 22 Oct. 1822 werd hij door Ds. Kgeling te Leiden gedoopt. Zijn vader weigerde hem langen tijd bij zich aan huis te ontvangen. Toch mocht hij dezen voor diens dood nog eenige malen bezoeken en zijn vader wijzen op het heil in Christus. Voor zijn broeder, die in Oct. 1826 stierf, mocht hij het middel zijn in (iods hand. dat deze ook den Heiland leerde kennen. Den 25 October 1872 vierde Capadose te s Gravenhage op 7/ jarigen ouderdom de vijftgjarige herinnering aan zijn doop. 1 usschen 1 en -■ ure kwamen Mr. G. Groen v. I'rinsterer, Elout van Soeterwm.de, Mackay, Van der Jagt, A. da Costa. Bilderdijk, De Neufville, enz. hem geluk wenschen. In de Duitsche kerk brachten te drie ure de Zondagsschoolkinderen onder leiding van den heer J. hsser hem hunne heilwenschen en des avonds vereenigde er zich een talrijke menigte, van wie als tolk hunner zegenbeden voor den jubilaris optraden Jhr. Mr. F. J. E. v. Soeterwoude, Ds. P. Huet, Ds. H. C. Bervoets, Ds. A. v. Andel, Ds. E. Quandt en Dr. Ph. S. van Koukei. »Blijmoedig gever, innig Christen kinderlijk geloovige, was Capadose een der sieraden van het reveil. Sedert zijn verblijf in Zwitserland in 1836 stond hij in correspondentie met het levend Christendom in alle landen en werd li ij één der kanalen, waardoor de zegen met name van 't Zwitserseh reveil den akker van Holland bevochtigde.* Aldus getuigt Dr. Wagenaar van Capadose. Als doctor in de medicijnen streed hij tegen de Beestpokinenting en noemde de vaccine een «vooruitloopen op Gods wil.» Ook Da Costa had in zijn Bezwaren tegen den »eeredienst van Jennen geprotesteerd. Verdedigde Dr. C. J. Ontijd de vaccine tegen Capadose, de laatste vond in den Anti-Jenncr» Bilderdijk een wakker strijdgenoot tegen de koepokinenting. Da Costa had zich na 1837 in Den Haag gevestigd, waar Capadose's huis een centrum was eener binnenlandsche zending, die door het geheele land hare vertakkingen had. Ook hield Capadose «oefeningen,» o. a. te Rheden en te Scherpenzeel. In 1846 richtte hij eene vereeniging van Nederlandsche vrienden Israëls op en onder zijn invloed ontstonden plaatselijke comité's. om te werken voor Israüls bekeering. Den ibtc" Pinksterdag 1856 werd de in een kerkgebouw herschapen Fransche comedie op de Erwtenmarkt te Amsterdam in het belang van Israël in gebruik genomen. Sedert 1825 was Da Costa in vriendschap gekomen met Mr. Hendrik Jacob Koenen. Deze «behoorde tot een deftige, Amsterdamsche familie en wist dit aanzien van zijn huis op te houden door fortuin, kennis, achtenswaardig leven en groote welwillendheid jegens allerlei personen en allerlei belangen ... In zijn ruime woning op de Heerengracht bij de Utrechtsche straat of op zijn buitengoed aan het Spaarn vond men hem elk uur. dat hij aan huiselijk leven en bezigheden kon ontstelen, in het midden van een welvoorziene bibliotheek, die allerminst bij hem alleen tot versiering diende voor zijn vertrek.» (A. 1'ierson). Hij was wethouder van Amsterdam en secretaris der koninkl. Academie van wetenschappen. »Kr stak over het algemeen weinig hartstochtelijks in Koenen, hetgeen vooral in het licht trad, omdat het lot hem geruimen tijd plaatste tusschen De Clercq en Da Costa, met wien hij het tijdschrift De Ncdcrlandsche Stemmen bestuurde. Men kan zich ge- J o makkelijk voorstellen, dat ecu wikkeuu en wegend karakter dubbei wikkend en wegend wordt in de gedurige nabijheid van opbruisende en improviseerende geesten. Naast zulk een gloed moest warmte altijd lauwheid schijnen, dikwerf worden.» Ook was Koenen medewerker aan de Gereformeerde Bijdragen en oefende als historiekenner, letterkundige en dichter veel invloed uit. 111 1879 gaf zijn vriend I fasebroek de Christelijke liederen van Mr. H. J. Ken nen uit. die hij echter vooraf liet gaan door een levensbeschrijving van Koenen. Koenen schreef eene Geschiedenis der Refugié's in Holland en een werk over de Joden in Nederland. Tot de mannen van het reveil moet ook gerekend worden : Willem Messchert, in 1790 te Rotterdam geboren. Hoewel hij niet tot de geletterden behoorde, vond hij toch in de beoefening der fraaie letteren en der dichtkunst zijn lust en leven. Wat hij daarin vermocht, toont vooral zijn algemeen bekend dichtstuk: De gouden Bruiloft, dat zoozeer uit munt in naïveteit, eenvoudigheid, zoetvloeiendheid en dichterlijken gloed en niet behoeft onder te doen voor de Louise van Voss, noch voor de Herman und Dorothea van Goethe. Zijn dichtstuk op den Veldslag van Waterloo werd met goud bekroond door de Holl. Maatsch, van Fraaie K. en IV. Ook zijn vers op de Maatschappij van Weldadigheid heeft groote verdiensten, terwijl zijne Nagelaten Gedichten, door Tollens verzameld en uitgegeven in 1849, zijn roem in 't luimige en vroolijke genre staven. Als verdienstelijk prozaschrijver maakte hij zich bekend door zijn Gebroeders Belcnstcin, eene verhandeling, door dc Maatsch. t. A'ut v. 't Algem. in 1822 bekroond. I)e oordeelkundige uitgave der Brieven van Bilderdijk was van zijne hand. Ook moet hij bij uitnemendheid, evenals De Clercq, het talent van improvisatie hebben bezeten. Hij was lid der Maatsch. van Nederl. letterk. te leiden en vond in het laatst van zijn leven zijn bestaan in den boekhandel. Ilij overleed in 1844. Messchert was een vriend van Bilderdijk en werd door Gaussen met de mannen van het reveil in aanraking gebracht, Evenals De C lercq was hij van huis uit Doopsgezind, doch ging later, weder als De Cl. tot de Ned. 1 lerv. Kerk over. »In ijver en beslistheid met Da Costa en Capadose één, genoot hij ook De Clercq's hooge achting, al betreurde deze liet, dat hij bij hem meer zag »het zwaard dat neervelde, dan de hand, die opbouwde.» (Dr. Wagenaar). Mathille Jacques Chevallier was een zwager van Da C osta en hielp dezen dikwijls uit de »geldpijn.« In 1820 leerde hij zijn Heiland kennen en begon nu voor een klein getal hoorders het Evangelie te prediken te zijnen huize. Sedert 1830 trad hij op als Evangeliste de la haute société en sprak op de Soirees religieuses. die toen zeer in zwang^varen. Ook hield hij te Utrecht, Groningen en elders Bijbellezingen, t.ie rij.. gezegend werden. Een krachtig karakter en bekwaam theoloog was Ds. \\ Laatsman van Rheden. Op het stuk van heiligmaking was hij eigenaardige gevoelens toegedaan, evenals Cesar Malan. »Zooals Christus onze rechtvaardigheid is. bij eigen volstrekte schuld, is Hij ook onze heiligheid bij eigen absolute onreinheid. De Christen, zoowel na als vóór de wedergeboorte, is absoluut verdorven, onmachtig en onrein; maar absoluut en heerlijk in Christus. Christus" rechtvaardigheid en heiligheid als de zijne aanvaardend, is de mensch in den geloove, en uit dit geloovig zijn wellen vruchten, zooals er voedsel komt uit de genuttigde spijze. Streven naar heiligheid is verkeerd; rusten in Jezus' roeping.* (Dr. Wagenaar). Er ontstond zelfs een .Laatsmansche Coterie., waartoe o. a, Van Heumen, Schroter en Kohlbriigge behoorden. r) Vaak predikte Laatsman ten huize van den heer Westendorp te Amsterdam. Zijne pastorie was het middelpunt van het Geldersch reveil. 'In een tijd, waarin men genoeg had aan eenen Christus, die uitnemende zedelessen predikte en die weinig meer deed, dan voor ons bidden bij den \ ader, was het een weldadige beschikking Gods, dat er een man opstond, die, in aansluiting aan belijdenis en ervaring, gelijk er nog door enkele predikanten verkondigd werd, inzonderheid aan het onderwijs van Ds. die sedert menschenheugenis in Nederland niet vernomen was en die dus grooten en zeer heilzamen indruk maakte." Groen getuigt in zijn Brieven c'an Da Costa (I, blz. 97): Ds. Engels, even beminnelijk als eerwaardig, aan wien ik te Midwolda een onvergetelijk bezoek bracht. De twee zonen van Gijsbert Karei van Hogendorp hadden zich mede bij het reveil aangesloten. Willems dissertatie handelde over Willem III en in dit proefschrift kenschetste hij zich als handhaver eener hoogere legitimiteit en bracht hij zijne hulde toe aan den man, die de slavernij, welke Europa van Erankrijks zijde bedreigde, eene eeuw vermocht uit te stellen. Dat hij tot de school van Bilderdijk behoorde was oorzaak, dat men hem een hem waardigen en passenden werkkring onthield. Vele jaren bracht hij op Java door, totdat hij in 1838, zijn sterfjaar, tot lid van den raad van State werd benoemd. I lij bereikte slechts den 43 jarigen ouderdom. Meer binnen den kring van liet reveil stond zijn broeder Dirk, van wien Da Costa getuigt, dat hij was >een Christen, die voor de belijdenis en smaad van Zijnen Heer de miskenning ook van het meest geëerbiedigde op aarde zonder aarzeling verdragen kon.« Vriend van Schotsman was graaf C. van Zuylen van Nyevelt, van wien Bilderdijk in 1823 getuigde, dat hij was >een zeer godvruchtig, ziekelijk oud man, van veel kennis en uitnemend goeden wil. ' »Naar men meent,» zegt Elout, »is hij even als zijn broeder op het grootmoederlijk gebed bekeerd.' I11 1838 schreef hij Een gewichtig woord aan het Nederlandsche l'olk in deze kommervolle dagtn, waarin hij de aller- verderfelijkste werking van het Liberalisme ten toon stelde. In 1831 verscheen van hem: Eenige redding, waarin hi.i de noodzakelijkheid der herstelling van de oude Gereformeerde Staatskerk en de terugkeer tot de »Hervormde leer» betoogde, waarop Schotsman 111 1832 aantoonde, wat de Hervormde leer was. In dat jaar schreef Van Zuylen nog een Troost voor lijdenden, betuigend, dat die troost in »onze Geref. leer" te vinden is. Hij overleed den 10 Mei 1833. »Zijne strengkerkelijke orthodoxie was hem meer keurslijf, dan een gordel zijner lendenen» (Chevallier). »A1 zijne werkjes ademen niet alleen den geest, maar volgen ook den toon en schrijftrant, de taal en woordenkeuze van de »oude schrijvers.* Zijn broeder, P. J. van Zuylen van Nyevelt, oud-Secretaris van Rotterdam, schreef in 1835: Bazuin tot vergadering der uitverkoomen. Lucas Egeling, predikant te Leiden, vatte de Gereformeerde leer van hare gemoedelijke zijde op, was in zijn geheel eenige persoonlijkheid, een beeld van het zuiverste piëtisme en voldeed door zijne vraagboekjes in een algemeen erkende behoefte. Door het beginsel eener trapsgewijze voortgaande openbaring ging hij met den nieuweren tijd mee, ,1.™ A„ ct-tv-rure handhaving der theopneustie en den gang zijner 111 aai uvui «w o - o * 1 1 1 dogmatiek behoorde hij nog tot de »oude Kerk.» Vandaar de voorbeeldelooze aftrek van zijn Weg der Zaligheid en van het daarbij behoorend vraagboekje, dat meer dan 42 uitgaven heeft beleetd. Aan de Leidsche academie werd nog wel door Van Voorst en l larisse, te L trecht door Heringa Gereformeerde theologie onderwezen, maar van hare scherpte en kenmerkenden aard beroofd. De daar gevormde leeraars verstonden hunne gemeenten dikwijls niet en werden, al bevatt'en hunne gekuischte leerredenen geene grove ketterij, voor Baaispriesters uitgemaakt. De organisatie van 1816 maakte de oude banden langzamerhand losser en gaf, in synode en mindere Kerkbesturen, aanleiding tot zekere dominocratie, die van liet recht der gemeente weinig notitie nam. De twist over het quia (omdat) of quatenus (in zooverre) — d. i. het aannemen der formulieren door predikanten omdat of in zooverre die formulieren met de H. Schrift overeenstemden, begon de godgeleerde wereld te verdeelen, ofschoon nog slechts een betrekkelijk klein gedeelte der gemeente daarin belang stelde. De adressen, in 1834 aan de Synode gezonden en waarin geklaagd werd over de afwijking van de Kerkleer bij vele leeraren, waren op advies van den hoogleeraar Pareau terzijde gelegd geworden. In 1834 wendden zich de predikanten Engels en Le Roy nogmaals per adres tot de Synode, om de verbindende kracht der formulieren te bepleiten. In de Synode vonden de adressanten in den hoogleeraar Van Oordt een bekwamen tegenstander, doch in professor J. Heringa van L trecht een niet te versmaden pleitbezorger. Deze, die in den aanvang van zijn academischen loopbaan zelf onder verdenking van onrechtzinnigheid had gestaan en later als »bijbelsch orthodox altijd zekere reserve tegenover de Kerkleer had bewaard, stond nu op de Synode aan de zijde van Engels en verklaarde zich voor een verbintenis aan de formulieren, omdat zij in de hoofdzaak overeenkomstig Gods woord waren (het gematigd quia). Daar de meeste leden der Synode zijne leerlingen waren, was de invloed van Heringa er groot. Hoewel de verwerping van zijn gevoelen voor den grijsaard pijnlijk moest zijn, toch was de liefde voor leervrijheid bij de leden der Synode grooter dan de achting voor Heringa's opinie en verklaarden zij zich met algemeene stemmen min één, die van Heringa, voor het gevoelen van Van Oordt, om aan een nadere verklaring van het onderteekeningsformulier niet te voldoen. Een ieder kon het dus blijven opvatten naar eigen verkiezing: quia of quatenus, en dus kon het nooit als Kerkrechterlijk wapen tegen de voorstanders der ivrije Kvangelieprediking voor alle richtingen» worden gebruikt. HOOFDSTUK ('II. Organen van het Reveil. Gezelschappen en Soirees Religiettses. 'j. 11'. Vijgeboom. Jan Mazereeinv. P. Blauw of de > Bakker van St. Jansga.i Stoffel Mulder en diens aanhang. Groot was het optimisme der Ned. Herv. Synode. In fraaie rapporten en verslagen werd ieder jaar beweerd, dat het er in de Kerk nog niet zoo donker uitzag; dat alles op een theologischen strijd neerkwam : dat er immers geene leervrijheid buiten de geoorloofde perken bestond en dat het ten slotte maar best was, vrede te houden, waardoor alles zich van zelf wel schikken zou. Moeilijke kwestie's te ecarteeren en brutale tegenspraak te smoren, bleef'langen tijd de taktiek der heerschende partij, alsof daarmede, — hoe tevreden men ook naar huis ging, de storm bezworen was. Als een orgaan der herleving op godsdienstig gebied in ons land moet beschouwd worden De Zaadzaaier, een tijdschrift, uitgegeven door l)r. Abresch te ljselstein met medewerking van Chevallier. Bilderdijk noemde het in 1823 >voortreffelijk», toen hij door Da Costa er kennis mee maakte. Toch had het tijdschrift slechts een kortstondig bestaan. Van 1830 tot 1832 schreef Groen zijne ■>Nederlandschcgedachten*, eerste uitingen der anti-rev. partij. In 1832 verscheen het tweemaandelijkseh tijdschrift : De leer des Bijbels: Bijdragen van en voor gereformeerde Christenen, waaraan als medewerkers verbonden waren Mr. v. d. Kemp, Van Zuilen van Nij velt, James, Van Heumen, C'apadose, W Messchert, Callenbach, H. J. Koenen, enz. terwijl het onder redactie stond van den heer J. J. K. E. F. Schroter, die zich vroeger reeds in zijn : Paulus,gij raast, als een man van het reveil had doen kennen. Het tijdschrift bestond slechts twee jaren en bracht ons volk van veel ten opzichte van het Zwitsersch reveil op de hoogte. In Mei 1834 richtten Da Costa, Koenen en Mr. A. M. C. van Hall een nieuw tijdschrift op, getiteld : Nederlandsche stemmen over godsdienststaat-, geschied- en letterkunde, onder het motto: «Gelijk geschreven is: Ik heb geloofd, daarom heb ik gesproken, zoo gelooven wij ook. daarom spreken wij.» Ook \Y. de Clercq trad terstond 11a de verschijning als medewerker er van toe. - Niet zuiver stemden echter voortdurend de redacteurs op twee stukken. De Clercq kwam onder den invloed der LaatsmanKohlbrüggiaansche opvatting van de leer der heiligmaking in Christus, waartegen Da Costa ook in de Stemmen meende te moeten getuigen; en van Hall kwam na zijn meesterlijke pleitrede voor Vrijheid van godsdienstoefening tot de overtuiging, dat de Ned. Herv. Kerk de valsche Kerk was, die hij dus moest opgeven en dat de Chr. Afg Gemeente de ware openbaarwording der aloude (ieref. Kerk was, waarbij hij zich voegde.» (Dr. Wagenaar). Nadat Van Hall zich in 1836 bij de Afscheiding gevoegd had, besloot de redactie, dat ieder medewerker zijne artikelen onderteekenen moest. Van Hall echter onttrok zich reeds in 1836 aan de redactie en richtte een nieuw tijdschrift op, getiteld De Reformatie, terwijl het oude in gewijzigden vorm werd voortgezet onder den titel Stemmen en lii schouwingen. Hieraan onttrok De Clercq zich in 1839, .omdat hij bevreesd was in zijne /leschomviugen der lijden te veel van de daden der Voorzienigheid één geheel te maken , doch Koenen en Da Costa zett en de uitgave tot 1840 voort. Na Van Hall's overlijden namen Wormser en Scholte de redactie der Reformatie op zich. l>s. James van Breda reduceerde, met medewerking van Engels en Le Roy, het tijdschrift De Olijftak, waarvan de artikels meest bestonden uit vertalingen van stukken uit de Se meur en de Archives du Christianisme en dat slechts korten tijd bestond. In 1815 richtte Bilderdijk een «klein gezelschap van gemoedelijke Christenen op , dat door Bijbelbespreking en bespreking der landsen Kerkgeschiedenis zocht te stichten en op te bouwen. «Ernstig gestemd door de bezoekingen Gods; door hagelslag (1816), overstrooming (1825), ziekte (1826), Oorlog (1830) en cholera (1832)» werden er op vele plaatsen zulke conventikelen opgericht, waarin oefenaars optraden, 0111 te stichten en op te bouwen. Wat Bilderdijk in zijn gezelschap besprak in betrekking tot J. G. Le Sage ten Broeks Aanprijzing der voortreffelijkheid van de Katholieke redeleer, gaf hij later anoniem in het licht onder den titel : Een protestant aan zijn medeprotestanten waarin de proseliet Ten Broek bondig en waardig weerlegd werd. De greinfabrikant J. le Féburé trad te Leiden in een conventikel van 83 menschen op. Hij drong op uittreding uit de Kerk van alle /-gereformeerden aan en wekte tot het vragen naar de oude paden op. Da Costa en later ook Chevallier en Kohlbrügge traden op in de «Soirees religieuses». Hier traden ook dikwijls buitenlandsche predikers op als de dichter-redenaar Cesar Malan. Merle d'Aubigné, die in 1830 de gast van Groen was, Krummacher, Tholuck, Méjanel, Sir Eardly Culling, >die als edelman, als oprecht en vurig Christen, als vermogend stamgenoot en wakkere geestverwant Da Costa een zoo innige gehechtheid inboezemde* en Elizabeth Fey, »eene moeder in Israël.* Op deze •Soirees was men over het algemeen niet met de Evangelische gezangen ingenomen. Da C osta en Capadose gaven ze nimmer op en graaf Y. Hogendorp liet ze uit zijn Kerkbijbel nemen. »Daar echter de behoefte aan het Christusverheerlijkend lied zich niet liet afwijzen, gebruikte men de »Cantiques« van Malan (Les Cantiques de Malan, heerlijke poëzie i streng Calvinistisch. De twee »uitersten,« waarin Malans theologie verviel, komen ook uit in zijne gezangen) en zag men, terwijl men de gebreken der Ev. Gezangen breed uitmat, bij het vele zeer schoone in de geestelijke liederen van Malan, de antinomiaansche tendenz, die zich hier en daar vertoont, of door de vingeren of over 't hoofd.» Da Costa getuigt van Malan : »Eene vereeniging van iets Apostolisch en iets kwakzalverachtigsc en De Clerq : »Malan blijft altijd een mengsel van waarheid, die aantrekt en illusie, die afstoot. De Hollandsche aristocratie, die met het reveil meeging', las bij voorkeur de stichtelijke werken uit het 1-ransch en Zwitsersch, die aan het reveil hun aanzijn dankten. Uit een gezelschap te Axel trad Jan Willeift Vijgeboom op, een Gereformeerd oefenaar, die zich van de Ned. Herv. Kerk (van de .Protestantsche Eeredienst») afscheidde, toen hij zich en zijn conventikel door den Kerkeraad bemoeilijkt zag Op grond, dat de Kerkeraad te Axel z.i. van de Gereformeerde waarheid en Kerkinrichting was afgeweken. diende hij den 23 Januari 1823 een acte van afscheiding in. Zijn gezelschap noemde zich de »Herstelde Kerk van Christus» en nam de drie formulieren en de Dordsche Kerkorde aan en ordende Vijgeboom tot predikant. De Evang. gezangen liet men nimmer zingen, daar men ze voor Kemonstrantsch hield. Sedert 1824 predikte Vijgeboom van stad tot stad het Evangelie en verduurde moedig alle vervolging. Zonder dat zijn aanhang zich veel had uitgebreid, stiei f hij in 1-838. Jan Mazereeuw, landbouwer en gewezen maire te Opperdoes, wist sinds 1825 een kring van aanhangers om zich te vormen. Hij meende, als gevolg van zijne chiliastische begrippen, dat de tijd van Doop en Avondmaal voorbij was. Ook ten opzichte der leer van "s menschen onmacht week hij van de belijdenis af. Overigens was hij streng rechtzinnig. Zijne volgelingen, waarvan zich eenigen ook te Andyk bevonden, leefden streng en ingetogen, alsof zij zich in het laatst der dagen bevonden Mazereeuw was een vijand der Kerk, waarvan en hij en de zijnen zich in 1825 afscheidden, doch hij kon het ook niet met de Afgescheidenen vinden. In Friesland oefende 1'ieter Blauw, bekend onder den naam van , de(n) bakker van St Jansga,. die gewoonlijk van Alb. van Lssen en diens zuster (»eene vrouw niet zich voerende als Paulus.) vergezeld was. Hij was »een geweldig man, antinomiaansch drijver, ijverende tegen weelde en wereldzin.. Te Welsrijp de prediking van Ds. Van Loon bijwonende, riep hij bij het opgeven van een gezangvers: «wee, wee!. Wegens verstoring der orde in de kerk werd hij daarom aangeklaagd en gevangen «rezet. Hij stierf in den kerker. l)a Costa cn Capadose oefenden te Rheden 111 de gemeente van Dt» Laatsman. In 1832 werd daarom den laatste door het classicaal Bestuur een scherpe berisping toegediend. »De Herstelde Kerk van Christus, te Axel smolt in 1835 met de Afscheiding, waarmee zij zooveel trekken gemeen had, te zamen. De schoenmaker van Kattenburg, Stoffel Mulder, en zijn vrient Valk, schout van Polsbroek (prov. Utrecht) stichtten in 1823 te Zwijndrecht en in 1834 te Polsbroek een gemeente van . Volmaakten,t wier "evoelens veel gemeen hadden met de beginselen van de later te vermelden Groninger School. Bij hen voegde zich een jonge vrouw, Maria leer die in Mulder voortaan haar levensgezel vond. loen zij zich 111 ,82300 een scheepswerf te Zwijndrecht vestigden, voegde de fabrikant Metz die zijne zaak met familie en bedienden daarheen overbracht, zich ij hen. Dit was een belangrijke aanwinst voor hen. Metz dreef echter eene verandering van het contract van 1816 door, zoodat de gemeenschap van goederen, die ingevoerd was, zich voortaan niet verder zou uitstrekken. dan tot aandeel in de verdiensten, die uit hun arbeid en het rondventen van Zeeuwsche chocolade voortvloeiden. Omdat te Zwijndrecht de gemeente hare eigenaardige inrichting ontving, en zich het meest uitbreidde, werden de leden er van vaak ZwijndrechUrs geuoem . Maria Leer is na den dood van Mulder, 1834, opgeklommen >tot de meest verlichte begrippen van den tegenwoordigen tijd. en werd dus van haar geloof afvallig. Mulder predikte .met gloed en geweld, het >nieuwe Evangelie,, dat het Koninkrijk der Hemelen nabij gekomen was, de Kerk in hare Apostolische zuiverheid moest worden hersteld, gemeenschap van goederen moest komen en de weelde behoorde verbannen te worden. De «Volmaakten* woonde te Polsbroek in een groote keet* en trokken het land door, om aanhangers te winnen voor hun geloof, dat door het volk. omdat zij vooral door het maken van zwavelstokken in hun onderhoud poogden te voorzien, met den naam van het >/.wafelstokken geloof» werd bestempeld. Kvenwel werd de «Christelijke broedergemeente te Polsbroek* ook wel de gemeente der «Nieuwlichters genoemd. Toch werd menig proseliet gemaakt, zelfs rijke Groninger boeren stortten al het hunne in de kas van Mulder. Dr. Wagenaar getuigt'. «Goud en zilver werd door hen versmaad. De vrouwen droegen zwarte mutsen, met een tip die op 't voorhoofd afhing, geenszins een leelijke dracht. De begrafenis werd als geboortefeest van een hooger leven gevierd; zonder berrie droegen ze de kist op de schouders ; en ze zongen liederen bij het open graf. Ze zwoeren geen eeden. Zij vochten nimmer. Zij lieten de brekinge des broods na. daar zij dit voor de «Volmaakten» niet meer noodig achtten Zwaar drukte hun de beschuldiging, dat zij bij de gemeenschap van woning en goederen ook gemeenschap van vrouwen hadden ; wat echter door hen ten stelligste werd ontkend». Later vertrokken de «Volmaakten* naar Oudewater en Pietersbierum, waar zij ijverig op hunne scheepstimmerwerven arbeidden; 's winters maakten en verkochten ze hun zwavelstokken. Het opmerkelijke feit, dat hunne vereeniging nooit van Overheidswege is vervolgd geworden, is, volgens Mr. Van Appelterre, hieruit te verklaren, dat Zwijndrechters volgens de wet als >huisgenooten* moesten worden aangemerkt. Mu der schreef het Eeuwig Evangelie en zijn volgeling Heijstek de Leer der Zaligheid. Zoowel Capadose in zijn Zwijndrechtcr en Groninger Godgeleerde wetenschap, als in 1842 de «zeven Haagsche heerent in hun adres aan de Herv. Gemeente, wezen de overeenkomst aan tusschen de gevoelens der Zwijndrechters en die der Groninger richting. Maria Leer, geb. in 1788, woonde in't laatst van haar leven in een hofje te Leiden en stierf daar in 1866 aan de cholera. HOOFDS1UK CIII. Prof. Ph. IV. v. Neusde. Th. A. Clariss.. A oorsprong der Groninger School. Hofstede de Groot. Ken merkwaardig man in dit tijdperk is Philips Willem van I Ieusde, die in 1/79 geboren werd en te Amsterdam en Leiden in de letteren en wijsbegeerte studeerde. Hij had, vooral wat de philosophie betreft, veel te danken aan Wyttenbach, die reeds in 1803 in zijne Epistola ad Heusdium getoond had, hoe hoog hij zijn leerling schatte. Nadat Van I Ieusde zijn keurig Specimen i/i Platonem in 1803 geschreven had, waarvoor hem zoowel in als buitenslands veel toejuiching ten deel viel, deed hij een buitenlandsche reis door Frankrijk en werd, nauwelijks daarvan teruggekomen, in 1804 benoemd tot professor in de letteren en geschiedenis te Utrecht op den leeftijd van 25 jaren. Vroeger minder werk van de geschiedenis gemaakt hebbende, legde hij zich er nu met ijver op toe en weldra werd die studie behoefte voor zijn krachtigen geest. Dadelijk trok hij aller aandacht tot zich, boeide de kweekelingen door zijn onderwijs, wekte den lust tot historiestudie krachtig aan de hoogeschool op en verwierf zich ook als historicus roem. Hij wist dit te bewerken, door den ouden weg der historiestudie te verlaten en de geschiedenis wijsgeerig te onderzoeken. Vooral was het er hem 0111 te doen, om in de geschiedenis des menschdoms de geschiedenis der menschheid te ontwikkelen. I11 dien geest verstond hij de beoefening der pragmatische historie en schonk hij der wereld de resultaten daarvan in zijn voortreffelijk, in 1841, dus twee jaren na zijn dood verschenen werk: De school van Polybius. Wat hij overigens als letterkundige en wijsgeer was, welk een voortreffelijk leermeester hij geweest is, daarop is door velen gewezen. In de zomervacantie van 1839 bezocht hij, tot herstel zijner gezondheid, Zwitserland en wenschte hij den klassieken bodem van Italië te betreden, doch in Genève werd zijn ziekbed zijn sterfbed. Rehalve de genoemde werken schreef hij in 1822: C. II. de Rhoer geschetst, bijzonder als geschiedkundige; in 1835 Brieven over den aard en de strekking van het Hooger Onderwijs-, in 1841 de Socratische School: in 1837 Brieven over het beoefenen der ivijsbegeerte, enz. Van Heusde vond in het Christendom de hoogste openbaring van het humanisme, zag in de oudheid de voorbereiding van die openbaring, de voorafschaduwing van die humaniteit. Door zijne Socratische methode leerde hij zijne leerlingen denken en combineeren, doch in zijne voorliefde voor het algemeene zag hij het bijzondere voorbij. Hij was afkeerig van de nieuwere Duitsche bespiegelende philosophie en was met voorliefde bezield voor wat in zijn oog de nationale aard van het Nederlandsche volk was. Hij wilde «bij hei philosopheeren eenvoudigheid. goed gezond verstand en daarbij voornamelijk ook goede beginselen, die vooral niet met die onzer godsdienstleer strijden. Door den invloed van Van Heusde, »L trechts Platonist* en zijdelings door den invloed van Schleiermacher vormde zich de humanistische beweging, die voor het eerst het Calvinisme met open vizier bestreed. Onder de leiding van Van Heusde en Heringa had zich in 1812 onder de Utrechtsche studenten een vriendenkring gevormd, waaruit de drie Groningsche hoogleeraren Van üordt, Pareau, en Muurling, benevens H. J. Royaards, van 1823 tot 1824 professor te Utrecht en Kist, hoogleeraar in de Kerkgeschiedenis te Leiden, zijn voortgekomen. Op deze wijze bracht Van Heusde er veel toe bij om de begrippen van ingeving, openbaring en Christendom te wijzigen ; 0111 door uitsluitend de aandacht te vestigen op de ideeën in de vormen der Kerkleer, de feiten, waarvan zij formuleering waren, te vervluchtigen. Vriend en geestverwant van Van Heusde was de jonge Th. A. Clarisse, die in 1795 geboren werd. Onder de leiding van een vader als de zijne, kon het niet anders, of met zijn aanleg en bekwaamheden moest daardoor van hem een geleerde gevormd worden, zijns vaders waardig. Ivccus ai 1818 werd /.ïjnc beantwoording eener prijsvraag niet goud bekroond en in 1819 ontving hij den doctoralen graad met eene verhandeling over Psalm 15. De eerste standplaats van zijn vader, Doorn, was ook de zijne. Hier was hij vier jaren werkzaam, toen Groningen hem in 1823 als hoogleeraar in de theologie en de Kerkelijke geschiedenis beriep. Zijne vertaling van Munschers Leerboek der Chr. Kerkel. Geschiedenis in 1818 had reeds zijne bekwaamheid in dat vak aan den dag gelegd. Later schreef hij : Verhandeling over den geest en de denkwijze van Geert Groote, kenbaar ir/t zijne geschriften, door zijn vader voltooid, terwijl 11a zijnen dood van hem uitkwamen : Nagelaten leerredenen en redevoeringen. Hij overleed in 1828. Door Clarisse's invloed ontstond te Groningen een studentenkring, gelijksoortig aan dien van Utrecht. Daar Clarisse niet alleen een vriend, maar ook een geestverwant van Van Heusde was, arbeidde men te Groningen op theologisch en Kerkhistorisch terrein in gelijke richting als te Utrecht. Vreemd blijvende aan de historische ontwikkeling van het ( alvinisme in de oud-Hollandsche theologie en teruggaande tot Wessel Gansfort, Erasmus, Duifhuis, enz., studeerde men met voorbeeldigen ijver, doch met eenzijdige voorliefde voor het N. Testament in den geest van Van Heusde. Zoo ontstond de Groninger richting, die zich zelve hield voor bij uitstek Nederlandsch-Kvangelisch te zijn, doch wier «Godsbegrip Unitarisch, wier Hamartologie Semi-pelagiaansch, wier Christologie Ariaansch-Apollinaristisch, wier geheele Kvangeliebeschou- 28 wing meer paedagogisch dan Soterioiogisch gekleurd was. terwijl de daemonologie gemist en de Eschatologie door de leer van de herstelling aller dingen besloten werd,« naar Oosterzee's oordeel. En dat, niettegenstaande de Groninger richting streefde Christocentrisch te zijn. Clarisse werd in 1X29 als hoogleeraar te Groningen door 1'. Hotstede de Groot opgevolgd. Van 1829—1839 arbeidde in die stad als zoodanig Van Heusde's leerling J. E. v. Oordt; in 1831 kwam L. Pareau als professor te Groningen en in 1840 vond Van Oordt er een opvolger in W. Muurling. ■ Sedert 1837 ging van dezen Groningschen vriendenkring het Tijdschrift Waarheid en Liefde uit. lederen \ rijdagavond kwamen de drie jeugdige professoren samen, om tot overeenstemming te geraken. Nadat Muurling in 1840 Van Oordt bij diens vertrek naar Leiden was opgevolgd, werden door het drietal hoogleeraren zeven handboeken voor de theologie in een en denzelfden geest uitgegeven. Ziedaar de oorsprong der Groninger school. Op stouten toon ijverde zij tegen de .bloedtheologie, en »Bijbelvergoding« der orthodoxen en wilde van de oude leer der Ürieëenheid niets weten. Mannen, die anders niet ver van haar afstonden, verweten haai eene te groote eenzijdigheid vóór het Nieuwe boven het Oude Verbond en vóór der persoon van Christus boven Zijne leer. Van Liberale zijde werd haar optreden met vreugde begroet. Als bewijs daarvoor mag gelden de feestrede van den blinden G. van Kooten te Dordrecht, wien het streven der Groninger richting Stnteons 1.of zang op de lippen legde. De Groninger School had de stelling, waarvan Pareau reeds als student uitging, als haar hoofdstelling aanvaard; n. 1. dat Jezus altijd van zich zeiven' was aangevangen en dus de dogmatiek alleen van Christus kan uitgaan, in plaats van met de betrekking tusschen mensch en God te beginnen.. Tegenover het beginsel der Gereformeerde Kerk: de eeuwige verkiezing, sprak zij met beslistheid het hare uit : dat der humaniteit. Was Hofstede de Groot, haar eminent hoofd, in 1831 met Schleiermachers beginselen in aanraking gekomen, door Ullmann kwam deGroninger school met de Duitsche Vermittelungstheologie in aanraking. Hofstede de Groot was academievriend van De Cock geweest en had vóór dezen te Ulruni gestaan. Daarom was hij ook als De Cocks bevestiger in die plaats opgetreden. Toch ontzag hij zich in 1833 niet, een strijdschrift tegen een werkje van De Cock uit te geven, waarin hij zelfs het bestaan der verplichting, om zich aan de formulieren van eenigheid te houden, ontkende en er openlijk voor uitkwam, dat de Groninger school met goed recht van de Kerkleer afweek. De vraag, sedert Molenaars Adres opgeworpen, of predikanten in hun onderwijs getrouw moesten zijn aan de formulieren, omdat (quia), dan wel voor zoover (quatenus) zij met Gods Woord overeenstemmen, bleef de geesten verdeelen. De Groningers ijverden natuurlijk voor »de Evangelische vrijheid in de Hervormde Kerk. 11. de (iroot werd geboren den 8 Oct. 1802 te Leer en werd in 1826 als predikant te Ulrum bevestigd. In 1S29 tot professor te Groningen benoemd, bekleedde hij later ook het ambt van schoolopziener, waaruit hij evenwel werd ontslagen wegens een te ruime opvatting tier woorden uit de wet op het lager onderwijs: «Christelijke en maatschappelijke deugden.» Hij overleed als emeritus den 5 Dec. 1886. HOOFDSTUK CIY. Dr. /ƒ. F. Kohlbrügge Ken der grootste en meest origineele gestalten onder de mannen van het reveil is voorzeker Dr. Herman Frits Kohlbrügge. Geboren te Amsterdam, bekend met Bilderdijk en sedert 1834 boezemvriend van De Clcrcq en Da Costa, weid hij 111 1827 in ut Hersteld Luthersche Kerk tot proponent bevorderd, na zijne studiën aan het atheneum te Amsterdam te hebben voltooid. Krachtdadig bekeerd, getuigde hij nu van de genade, aan hem geschied, en zijn aanhang werd groot. Door «eenige schreeuwers uit de Luthersche Kerk,» naar Da Costa's uitdrukking, liet hij zich echter den 27 Mei 1827 verleiden, Ds. Uckerman schriftelijk aan te klagen, 0111 hetgeen deze in een leerrede over Johs. 16 : 5—'5 geze&d en verzwegen had. De Kerkeraad koos echter tegen hem partij, vorderde herroeping der aanklacht van hem en toen hij hieraan niet voldeed, werd hij afgezet. Kohlbrügge verliet nu Amsterdam, waar hij de gastvrijheid van zijnen vriend H. 1'. Scholte had genoten, en trok naar Utrecht, waar hij jaren van kommer en smait doorleefde en in 1829 met een dissertatie over Psalm 45 tot doctor in de theologie promoveerde. Gelukkig kwam hij door zijn huwelijk in dat jaar in ruimer finantiëelen toestand. In 1830 bezorgde hij een herdruk van Laurentius Hugo Grotius Papizons, welk werk hij opdroeg aan Bilderdijk, den >nazaat van Laurentius.' Door voortgezette studie en het verkeer met Ds. Laatsman van Rheden werd hij van Luthersch Gereformeerd. Volgens Schröter dwong hem deze verandering, 0111 «aanbiedingen van zeer aanzienlijke professoraten in Duitschland van de hand te wijzen.» Hij wilde zich aansluiten bij de Ned. Herv. Kerk, doch de Kerkeraad van Utrecht, bevreesd voor den invloed van den talentvollen Calvinistischen prediker, onthield hem op willekeurige wijze het lidmaatschap dier Kerk. De Kerkeraad toch vorderde van hem «bewijs van goed gedrag,» afgegeven door het Consistorie, dat hem had afgezet. Na lange onderhandeling bleef hij, ook door tusschenkomst der Synode, geweerd, doch zijne echtgenoote kon men niet meer buitensluiten, omdat, zooals Schn.ter getuigt, .haar afgepijnigd hart was bezweken; zij was de triompheerende kaki binnen getieden en stervende had ze haar smaders gedaagd voor den rechterstoel Gods.« Inmiddels had zich te Utrecht een kring van vrienden rondom den jeugdigen schriftkenner en gezalfden schriftverklaarder verzameld en dezen zochten hem nu tot afscheiding te bewegen. Capadose en Da Costa waren zeer bewogen, maar rieden hem toch de afscheiding al. Zeer veel invloed oefende baron Twent van Rozenburg, een lid van de Eglise du Bourg de Tour te Genève, die, .geheel seperatist (de Clercq), volgens Capadose, »de bedeeling Gods met Nederland niet begieep,* op Kohlbriigge uit. Daarentegen wendden daartoe opgewekt door Capadose, — Schröter en Van de Poll, die zeer veel invloed op Kohlbrügge hadden, alles aan, om dezen tegen te houden. ^Kohlbrügge scheidde zich niet af, maar vertrok, daar de vrienden van het reveil hem in zijne zaak vrijwel alleen lieten staan, naar Duitschland en wel naar Elberfeld. Bevreesd, dat hij als Calvinist de Union zou tegenwerken, hield men echter ook lner de kansels voor hem gesloten "en moest hij, in zijne verwachtingen teleurgesteld, naar zijn vaderland terugkeeren. Eene preek te Elberfeld door hem over Kom. 7:14 gehouden, verwekte aldaar veel opzien. (') Men beschuldigde hem van antinomianisme, welke beschuldiging met meer kracht werd herhaald, toen de preek in het Duitsch was uitgegeven en in het Hollandsch was vertaald. Waarheid was, dat Kohlbrügge meer en meer het Laatsmansche gevoelen omtrent de heiligmaking had omhelsd en hierdoor kwam het ook, dat het gezelschap, 11a zijn wederkeer des Zondagsavonds te Utrecht rondom hem verzameld, weldra uiteenspatte. Na de afkondiging van het koninklijke Toleran3patcnt in 1'ruisen vormden de Gereformeerden te Elberfeld eene zelfstandige gemeente en beriepen Kohlbrügge tot hun herder en leeraar. Deze volgde met blijdschap deze roepstem op en was te Elberveld vele jaren niet zegen werkzaam. Zijne volgelingen, Kohlbrüggianen genoemd, waren meest lieden van kleine middelen. Velen hunner getroosten zich evenwel vaak onder de grootste opofferingen eene reis naar Elberfeld, 0111 hun kinderen door Kohlbrügge gedoopt te krijgen. I11 1859 werd het Kohlbrügge vergund, door invloed van zijne (TT Deze preek U opgenomen in: Hoogst belangrijke Briefwisseling lunchen I.r II. F. Kohlbrügge en een va» de meest beroemde zijner tijdgenooten (n.1. Co stal Amsterdam, Scheffer & Co. .802. Over Kohlbrügge zie n.en verder: l)r. Kuypen, V oorrede van He V Ie esh wording des Woords en de bedenkingen hiertegen ingebracht door den schoonzoon van I).. Kohlbrügge, Dr. Ed. Bohl, prof. te W.enen, in diens Ter verwering mede bij Scheller K Co. schoondochter, de barones van Bode, voor den predikant te Vianen op te mogen treden en in 1871 predikte hij voor Dr. A. Kuyper te Amsterdam. Later zelfs werd hij te Zoutelande in Zeeland beroepen, welk beroep hij echer meende, niet aan te moeten nemen. In 1865 kwam hij in Nederland en Ds. Jorissen liet hem voor zich in Utrecht optreden. In 1803 geboren, overleed hij den 5 Maart 1875. Dr. Kohlbriigge ging uit van de stelling: «Wij worden nooit beter, maar al erger.s Ook de wedergeborene is en blijft onmachtig. Toch wilde hij geen anti-nomiaan genoemd worden, gelijk hij aan Da Costa schreef: De antinomianen, zoo ik mij wel herinner, waren ketters, die of meenden, nu zij aller zonden vergiffenis hadden, zich vrijelijk te mogen baden in allerlei onreine lusten en leefden naar het goeddunken van hunne verdorvene en booze lusten, of de geheele wet verwierpen. Zie nu toe, wat gij doet, als gij eenen »Broeder< dergelijke gruwelijke en helsche dwaling ten laste legt of zelfs het vermoeden daaromtrent in uw hart koestert, terwijl gij weet, dat die broeder met een reine conscientie voor God en menschen zoekt te wandelen*. Evenwel sprak F. \Y. Krummacher, Kohlbriigge's oude vriend, het in 1845 in de Palmbiatter uit, dat Kohlbriigge niet zuiver in de leer was. (') Hoewel Kohlbnigge tot zijn dood toe tegen de afscheiding is geweest heeft, hij deze toch èn door zijn vroegeren omgang met hare leiders en door wat hij van de zijde der Ned. Ilerv. Kerk heeft ondervonden zijns ondanks bevorderd. Zijne leerlingen gingen later in sommige eigenaardigheden verder dan hij. HOOFDSTUK CV. Ds. //. de Cock. De afscheiding. Den eersten stoot aan de afscheiding gaf Hendrik de Cock, een Groninger van geboorte. Hij predikte sedert 1829 te Ulrum, zijn derde standplaats. Te Groningen gestudeerd hebbende, was hij de clubgenoot van Hofstede de Groot geweest. Hij was in 1801 te Veendam geboren en werd in 1823 te Eppenhuizen als predikant bevestigd. Later verwisselde hij deze gemeente met Noordlaren. (1) In 1846 heeft Kohlbriigge echter voor Ds. Krummacher en de overige predikanteu te Elberfeld alle in de Palmblattcr beoordeelde stukken »tot aller tevredenheid verdedigd#. (Men zie Betrachting over M a 11 h. I, uitgegeven door J. J. Gobius du Sart, Voorrede, blz. IV). Dr. P. J. Kromsigt schrijft mij over Kohlbriigge. »Hij is eeu uitnemend tcgeHvvicht tegen de latere enghartige V oetianen en heeft tegenover het »keumerken«-evangelie met zijn wettischtn tint het zuivere en ruime zondaar.-» evangelie inderdaad hersteld. Jammer, dat hij afgezonderd is blijven Staan, Daardoor heeft zijne oppositie tegen sommige niet-begrijpende vrienden zich verscherpt.* Was zijne theologie eerst een «theologie der verwarring, doorliet verkeer echter met zijn Ulrumer gemeenteleden, de lezing der geschriften van den Gereformeerden graaf C. v. Zuylen v. Nyevelt te s Gravenhage en van Calvijns Institutie kreeg hij langzamerhand oog en hart voor het ware van liet Gereformeerde beginsel. In 1S33 gaf hij, onder den foutiven titel» : Besluiten der Dordscht' Synode, een «slechte vertaling» der Canones van Dordt uit. die hij spoedig liet volgen door een Kortbeor!/> der Chr. religie. In de voorrede van dit laatste werkje betoogde hij, «dat de vrije wil een ijdel woord is, dat God zoowel het goede als het kwade werkt en dat de vraagboekjes zijner dagen passen in eene Remonstrantsche of Sociniaansche Synagoge, waarmede men etuwig moet omkomen'. Toen het bekend geworden was, dat hij in zijne prediking (>ereformeerd was geworden, verdrong een groote schare, niet alleen uit de provincie Groningen, maar zelfs uit Friesland zich onder zijn gehoor. Hij begon nu ook de kinderen uit andere gemeenten te doopen, doch dit werd hem in 1833 verboden door het Classicaal bestuur. Men meende in die dagen in Gereformeerde kringen, dat de doop door ongeloovige leeraars bediend, van geene beteekenis was. Ook had men zwarigheid, om bij zulk een leeraar volgens het doopformulier «JA*» te zeggen op dat deel der vraag: E11 in de Christelijke Kerk alhier geleerd wordt. Vóór hij den doop aan kinderen van niet-leden zijner gemeente ging bedienen, had hij allereerst het advies ingewonnen bij Ds. Molenaar en deze had geantwoordt, dat de reglementen dergelijk doopen wel niet rechtstreeks verboden, maar dat het toch ernstige gevolgen kon hebben. De Cock luisterde evenwel niet naar dezen raad en toen hij nu kinderen uit andere gemeenten doopte, werd hij daarover bij het classicaal bestuur aangeklaagd door A. P. A. du Cloux, predikant te Vierhuizen. Andere moeilijkheden berokkende De Cock zich in 1*33 door het uitgeven zijner brochure Verdediging- van de ware Gereformeerde leer en van dt ware Gereformeerden, bestreden en ten toon gc steld door twee zoogenaamde Gereformeerde leeraars, of de Schaapskooi van Christus, aangetast door twet wolven en verdedigd door II. de (ock. Gereformeerd leeraar tc Ulrum. Dit werkje was gericht tegen de geschriften van de predikanten Brouwer en Reddingius. Met was zoo heftig en kras, dat 1 )s. Kngels schreef: Het laatste geschrift van I)e Cock is geen opmerking, veel minder wederlegging waardig ; zijn de mannen, die hij bestrijdt, wolven, hij valt er op aan als een razende hond.» Het conflict tusschen De Cock en het \'ed. Herv. Kerkbestuur brak niet los over de doopsquaestie, maar wel over zijn laatste strijdschiift. Op vernieuwde aanklacht van Ds. du Cloux en op dat van den Kerkeraad van Farmsum wegens het doopen van kinderen en het catechetisch DR. L. H. \VA«JtNAAR. S. Ulfebs. t. gferdes. t Groep ia. Dk. A. J. Th. Jonker. A. J . HOOGKMBIKK. onderwijzen van bejaarden uit andere gemeenten werd De Cock voor het classicaal Bestuur ter verantwoording geroepen Toen hij die verantwoording niet gaf, zooals het bestuur die wenschte, werd hij in NS33 voor onbepaalden tijd geschorst met behoud van traktement. De Cock beriep zich nu op het provinciaal Kerkbestuur, doch in plaats, dat men hem in het gelijk stelde, verzwaarde dat Bestuur die schorsing, door deze op twee jaar te stellen en hem zijn traktement gedurende dien tijd te onthouden. Ook prof. Hofstede de Groot had zich in den strijd gemengd door eene brochure, waarin hij de organisatie van 1S16 verdedigde en voor de leervrijheid opkwam. In 1834 verscheen: Dc Evangelische gezangen getoetst, gewogen en te licht bevonden door Jacobus Klok, verver en koopman te DelJzijl, met een korte voorrede en uitgegeven door II. de Cock, Gereformeerd predikant te Ulrum, waarin het zingen der gezangen wordt verklaard voor » strijdig met Gods Woord,« en »een getier, dat na te laten, het best en Gode welbehagelijkst zoude zijn.» De bundel zelve werd uitgemaakt voor »een geheel van 192 Sirenische minneliederen, om de Gereformeerden al zingende van hun geloof af te helpen en een valsche leugenleer in te voeren.« Den 29 Mei werd De Cock nu door het prov. Kerkbestuur uit zijn ambt ontzet, doch van dit vonnis kwam hij in hooger beroep bij de Synode. Na lang aarzelen legde deze hem het volgende ter onderteekening voor: »De ondergeteekende, H. de Cock, doe bij dezen door mijn eigen schrift en onderteekening en in oprechten gemoede — blijken mijn berouw en leedwezen enz. en ik leg plechtiglijk de oprechte belofte af, dat ik mij van nu voortaan stichtelijk zal gedragen,» enz. en schorste hem voor den tijd van zes maanden. Zich grondende op art 36 der Geref. Confessie deed De C ock een beroep op de Staten Generaal en zond hij aan koning Willem I brieven, benevens een pres. ex. van al zijne brochure's zonder hier echter veel vrucht van te zien. Intusschen was hij, daar hij mede een exemplaar zijner brochure s aan alle rechtzinnige N'ed. Herv. predikanten had gezonden, ook in aanraking gekomen met Hendrik Peter Scholte, predikant te Doeveren, die hem aanmoedigende brieven schreef. Had De C ock zich tot dusver van allen Kerkdienst onthouden en de ringpredikanten in zijne plaats laten optreden, nu trad hij vooral door toedoen van Scholte dikwijls op. Deze was reeds naar Ulrum geijld en had er, in weerwil van het verbod van den consulent op een Vrijdagavond voor een groote schare gepredikt over Jes. S : 11 15 en tevens aan enkele kinderen den doop bediend. Den volgenden Zondag wilde hij weder in de kerk optreden, doch toen hem dit belet werd, predikte hij in de open lucht op het pastorieland. Welke gevolgen dit optreden voor Scholte luid. zullen wij later zien. De Cock liep er, hoewel hij zijn onschuld betuigde, een boete van 5° g^"-'- door op. Ondertusschen spoedde het half jaar gedurende welke De Cock door de Synode was geschorst, ten einde en daar hij wel inzag, dat hij in zijne bediening niet weer hersteld zou worden, teekende hij den 13 Oct. 1834 een acte van afscheiding, waarbij opzieners en leden der gemeente Ulrum de Ned. I lerv. Kerk verklaarden voor een valsche Kerk. waarmee zij geene gemeenschap wilden hebben, voordat deze was wedergekeerd tot den jwaarachtigen dienst des Heeren.c Verder verklaarden zij zich te willen houden aan de drie formulieren en de Dordsche kerkorde. -Het kan niet worden ontkent,t zegt Dr. \\. Geesink op blz. 30 van zijn Beknopt Overzicht v. d. Gesch. der Aciterd. Geref. Kerken in de 19c cc/nu, dat in deze acte van Separatie een zekere verwarring heerscht tusschen Kerk en organisatie. Dat de beschouwing, die er in wordt aangetroffen, te weinig rekent met het historische feit, dat er in Nederlands dorpen en steden nu eenmaal sedert eeuwen tal van plaatselijke Kerken waren, als de min of meer zuivere openbaringen van het lichaam van Christus en dat \an al deze Kerken toch niet. ook niet in 1834, kon worden gezegd, dat zij de valsche Kerk waren, ook al zaten zij omklemd in een valsche organisatie,. terwijl dezelfde schrijver op blz. 27 van dat werkje zegt: «De billijkheid eischt te erkennen, dat. hoewel dit Classicaal Bestuur met zijn verbod (n.1. om kinderen uit andere gemeenten te doopen) zeer zeker niet uit liefde tot de Gereformeerde beginselen handelde, heel deze zaak van het doopen tegen de Gereformeerde practijk inging. Immers de intentie van den Liturg doet niets toe of af aan den waarde van den doop.« Terwijl de acte van afscheiding aan alle Kerkelijke en wereldlijke besturen in ons land werd toegezonden, berichtte men tevens den ring Leens, dat de Kerkeraad van Ulrum voortaan den dienst der ringpredikanten niet meer noodig had. Willem I verzocht men >de vromen in hunne rechten te beschermen.t Op deze wijze meenende, Kerk en kerkgebouw te kunnen behouden, wilde De Cock den volgenden Zondag in ambtsgewaad voor zijne gemeente optreden, toen hij hierin door acht politieagenten werd verhinderd, die voor Ds. v. d. Helm toegang tot den kansel eischten. De ringpredikant werd echter door de schare gedwongen het kerkgebouw te verlaten, waarna De Cock op een bank ging staan en van daar zijn leerrede uitsprak. Aan het einde der gods» dienstoefening las hij de acte der afscheiding voor en noemde hen op, die die acte niet hadden willen teekenen. o. a. de kerkvoogden. Intusschen had de Synode er bij den minister van eeredienst op aangedrongen, 0111 de tusschenkomst van den minister van justitie in te roepen. Dit geschiedde en nu werd er te Ulrum eene bezetting gelegd van 150 soldaten, die bij de burgers ingekwartierd werden. Twaalf er van kwamen ten laste van De Cock, terwijl deze tevens eene wacht voor de deur kreeg, om hem te bewaken en de officier hem schandelijk bejegende. Bovendien kreeg hij arrest, zoodat hij den volgenden Zondag de pastorie niet kon verlaten. De ringpredikant Du Cloux van Vierhuizen kon nu, beschermd door de met scherpe patronen gewapende soldaten ongehinderd te Ulrum den dienst waarnemen. Door de rechtbank te Appingadam en te Groningen werd De Cock tot een boete van 150 gld. en drie maanden gevangenschap veroordeeld, omdat hij den vorigen Zondag in de kerk was opgetreden en den ringpredikant in diens dienstwerk had verhinderd. Den 20 Jan. 1835, toen de gestelde termijn van zes maanden verstreken was, werd De C ock door het provinciaal Kerkbestuur van Groningen voor goed afgezet. Het bericht hiervan gewerd hem in den kerker. Gelukkig mocht hij daar ook spreken van >geloofsvertroosting van zijn God.» Toen hij uit de gevangenis ontslagen was en hij te Ulrum geene woning vinden kon, trok hij naar de Smilde, waar reeds, evenals te Groningen en te Wildervank, afgescheiden gemeenten waren gesticht. Op aansporing van het provinciaal Kerkbestuur van Drente beloofde de Synode, dat zij zou aandringen op tusschenkomst der burgerlijke en rechterlijke macht, om De Cock het verder aanrichten van wanorde te beletten. HOOFDSTUK CVI. Ps. II. /'. Sc holte. Ds. y. v. Rhee. G. /■'. Gezelle Meerburg. A. Bruin meikamp. A. C. v. Kaalte. Voortgang der Afscheiding. Op voorstel van J. Dermout, hofprediker en sedert 1816 Secretaris der Synode, J. Clarisse, hoogleeraar te Leiden en H. J. Dermout, hoogleeraar te Utrecht, mannen van het juiste midden», zond de Synode in 1834, na de zaak De Cock afgedaan te hebben, eene missive aan alle predikanten, met het verzoek, dat zij in hun openbaar en bijzonder onderwijs toch niet al te zeer den schijn van onrechtzinnigheid op zich moesten laden en zoo de ontevredenheid van »onverstandigen en kwaadwilligen* bevorderen. De adressen echter, bij de Synode uit Drente, Overijsel en Groningen ingekomen, waarin over de onrechtzinnigheid van vele leeraren werd geklaagd, werden. »wegens hun ongepasten in houd« ter zijde gelegd. De Cocks strijdgenoot in de zaak der afscheiding was Hendrik l'eter Scholte. Hij was in 1806 te Amsterdam geboren en behoorde van huis uit, evenals Kohlbrügge, tot de Hersteld Luthersche Kerk. Kohlbriigge woonde bij Scholte's moeder in huis, en daardoor was Scholte van nabij getuige geweest van het conflict tusschen Kohlbrügge en het Hersteld Luthersch Kerkbestuur. Dit was oorzaak, dat ook Scholte zich later bij de \'ed. Herv. Kerk aansloot. Na den dood zijner moeder begon hij zijne studiën aan het atheneum te Amsterdam, terwijl hij door den Waalschen leeraar Chevallier en zijn vriend Kohlbrügge met Da Costa in aanraking en zoo onder den invloed van het Reveil werd gebracht. Later te Leiden zijne studiën voortzettend, maakte hij kennis met Bilderdijk, die hem zelfs met een present-exemplaar van diens werken vereerde. In Maart 1833 werd hij te Doeveren als predikant bevestigd. Door zijn Gereformeerde prediking kwam haast al wat Gereformeerd was in het land van Heusden onder zijn gehoor, doch geraakte hij in onmin met zijne ringbroeders, die hij voor »leugenaars, Baaipriesters, afgodendienaars,* enz. uitmaakte. Zijn optreden te Ulrum, waarvan wij gesproken hebben, had voor hem bittere gevolgen. In zijne leerrede, aldaar naar aanleiding van Jes. 8 : 11 —15. over het verderf van onzen Kerkstaat onder koning Willem gehouden, had hij Nederland met den kerkstaat onder Achas vergeleken en was daarom van Majesteitschennis aangeklaagd en kort daarna te Appingedam provisioneel gevangen gezet. Na zes dagen van zijne vrijheid te zijn beroofd, ontsloeg men hem van verdere rechtsvervolging. Reeds vroeger was li ij aangeklaagd wegens verwerping der Ev. Gezangen, van nalatigheid in het doen der Avondmaalsvragen en van het pogen, om zijne medepredikanten in minachting te brengen. Nog vóór Scholte voor den rechter te Appingedam was verschenen, had hij reeds een missive van het classicaal bestuur van Heusden ontvangen, waarin hij kennis ontving, dat hij op order van den minister van Staat wegens overtreding van het reglement op de vacatures, in verband met zijn «wangedrag* te Ulrum, voorloopig was geschorst zonder verlies van traktement. Zijne gemeente was hierover zoo verontwaardigd, dat drie dagen daarna bijna alle leden daarvan de acte van afscheiding teekenden, daarbij verklarende, dat zij in het vonnis der schorsing niets ander zagen, dan het stellen van menschelijke bepalingen boven Gods \\ oord en dat zij zich voorloopig wilden houden aan de Dordsche Kerkorde op den grondslag der Gereformeerde belijdenisschriften. Deze daad der afscheiding was te Doeveren bespoedigd doordat Scholte zijne gemeente verzekerde, dat zij in het bezit zou blijven van kerk en kerkegoed. Op het verzoek des Kerkeraads aan den koning, om grondwettige bescherming en handhaving zijner kerkegoederen, werd evenwel door den minister namens den koning geantwoord, dat Scholte niet was geschorst om zijne predikwijze of leerstellige gevoelens, maar wegens verzet tegen de Kerkelijke besturen en het overtreden der Kerkelijke verordeningen. Op dien grond was het verzoek van de hand gewezen, »met vermaning (aan de onderteekenaars er van), om terug te keeren tot gehoorzaamheid aan het door Z. Majesteit erkend Herv. Kerkbestuur.» De gemeente te Doeveren werd nu gedwongen, afstand te doen van de kerkegoederen, terwijl het dorp door militairen werd bezet. Tot overmaat van ramp vestigde Scholte zich nu te Utrecht, zoodat de gemeente herderloos werd. Den I Dec. 1834 was Scholte door het prov. Kerkbestuur van N. Brabant als predikant afgezet geworden. «Was het dus te Ulrum afscheiding van de »valsche Kerk» en daardoor breuke met het Kerkbestuur, te Doeveren was het verwerpen en daardoor afscheiding van de dat Kerkbestuur erkennende Kerk. Ook hier was dus niet genoegzaam rekening gehouden met het feit. dat een plaatselijke Kerk, al onderwerpt zij zich nog aan een, zij het ook hier archisch bestuur, daarom nog niet per se een valsche Kerk is geworden, waarvan men zich moest afscheiden,* aldus oordeelt Dr. \Y. Geesink op blz. 33 van zijn Beknopt Overzicht. Zoo stonden te l lrum de leer en de tucht op den voorgrond, terwijl te Doeveren het kerkrecht dat deed. Was in de laatste plaats alles overijld toegegaan, in de Groninger Ommelanden echter waren de Gereformeerden rijp voor de afscheiding. In 1S34 was J. van Rhee, predikant te Biggekerke bij Middelburg, te Veen bij I leusden beroepen en had dat beroep aangenomen. Het Classicaal Bestuur van Middelburg getuigde van hem aan dat van 1 leusden. «dat Van Rhee nocli gezangen liet zingen, noch de Avondmaalsvragen aflas en zelfs geen Goeden Vrijdag vierde.» Het eerste bestuur gaf hem geen attest van goed zedelijk gedrag, dan toen hij beterschap beloofd had. In het Consistorieboek te Biggekerke staat nog schriftelijk zijne belofte: «zich voortaan stiptelijk aan de Kerkelijke reglementen te zullen houden. Later echter geraakte hij weder met de Kerkbesturen wegens het niet laten zingen der Ev. gezangen in moeilijkheden, waarom hij zich bij de afscheiding voegde. Dat was geen aanwinst. Hij werd al spoedig door zijn volgelingen verdacht van de onnatuurlijkste ontucht en den 19 Febr. 1835 verdween hij des nachts met zijne echtgenoot en bezittingen. Den 11 April 1837 werd hij door den Kerkeraad van Veen, bijgestaan door Scholte en Gez. Meerburg, van de gemeente afgesneden, terwijl de Algem. Synode hem reeds in 1836 van zijn ambt had ontzet. Later verzamelde hij te Leeuwarden een gezelschap van leerlingen van Owen 0111 zich, waarvan hij slechts «schriftverklaarder», geen »dominé» werd, zoodat hij het zonder driekanten hoed moest doen. Door Scholte's invloed was G. F. Gezelle Meerburg predikant te Almkerk geworden. Op aandrang zijner gemeente gaf hij in de godsdienstoefeningen geen gezangen meer op en werd daarom, en ook omdat hij »een preek van Scholte in de open lucht had bijgewoond* en de Avondmaalsvragen niet deed, den 24 \ov. 1835, gelijktijdig met Van Rhee, uit zijn ambt ontzet. Hoewel hij zich nu bij de afscheiding voegde, bleef zijn hart toch hangen aan de «achtergebleven broederen*. Gaarne had men hem in de Ts'ed. Herv. Kerk willen behouden, want Gezelle Meerburg was een stil en vroom man »in de prediking een lieflijk vertrooster voor alle verslagenen van hart.« De jeugdige predikant te llattem, A. Brummelkatnp en diens zwager, S. van Velzen, predikant tc Drogeham, stelden een adres op aan de Synode, met verzoek, de ongereformeerde Ned. Herv. predikanten te noodzaken, zich aan de Gereformeerde belijdenisschriften te houden. I11 plaats van een gunstig antwoord te ontvangen, deed de Synode een onderzoek naar hunne gevoelens instellen ten opzichte van onbepaalde onderwerping aan de Synodale reglementen. Daar Brummelkamp verklaarde, niet meer de Ev. Gezangen te willen gebruiken en een nietgereformeerd Kerkbestuur niet te kunnen gehoorzamen was dit oorzaak van zijne afzetting. Dell 9 Deo. 1S35 Werd ouk Van Velzen van zijne bediening ontzet, omdat hij geen gezangen meer wilde laten zingen. Hij voegde zich bij de afscheiding en hem volgden van zijne 747 zielen tellende gemeente slechts één mannelijk en zeven vrouwelijke lidmaten. A. C. v. Kaalte had in Mei 1S35 een bevredigend proponentsexamen afgelegd. Zijne examinatoren vroegen hem. den zwager van Brummelkamp, voor hij de «verklaring en belofte» teekende, of hij de Kerkelijke reglementen kende. Toen hij hierop ontkennend antwoordde zond men hem weg, om ze eerst te leeren. I.ater teruggekomen, konden zijne antwoorden den heeren examinatoren niet voldoen, waarom ze hem tot den predikdienst niet wilden toelaten. Ook hij voegde zich nu bij de afscheiding. HOOFDSTUK CVII. Academievrienden. H. J. Bndding. L. G. C. Ledeboer. Eerste Alge in. Synode der Ajgescheiden Kerken. De meeste leeraren, die aan de afscheiding den eersten stoot gaven, waren academievrienden geweest. Scholte leefde als student te midden van het Nederlandsch Reveil. Vereerd-*! van Bilderdijk, had hij veel van dezen meester. .Hoog was Scholte's zelfgevoel, groot zijne verachting van menschengunst en goud ; hij leefde in de oppositie zijne talenten waren vele, zijn geestkracht groot. loch g^tui^t men ook van hem, dat hij was »een schoon jongeling, innemend van karakter, vlug van bevatting, helder van geest, oprecht van gemoed, zorgvuldig, zoo niet ij del in zijne kleeding. Zijn geluid was aangenaam, zijn gemak van spreken ongemeen, zijne uitspraak meer eenigszins gemaakt, dan den Amsterdammer verradend. Hij boezemde genegenheid in of haat. Onverschillig omtrent hem blijven was onmogelijk.» Te Leiden was hij met zijne vrienden dikwijls onder het gehoor van Le 1 ebure. Twent van Rozenburg, wiens gast hij in zijn laatste studiejaar op den huize »Pauw« was en die ook somtijds in zijn studentenkring kwam, kreeg Scholte kennis van het Reveil te Genève en had hij waarschijnlijk zijn ideaal: »een vrije gemeente van enkel geloovigen.c Als student reeds methodist in zijn leven en Calvinist in de leer, was hij niet zeer populair en had slechts weinig vrienden. Antony Brummelkamp was in 1828, een jaar na Scholte, >op de Doorluchtige School te Amsterdam gekomen. Scholte nam hem mee naar de Zondagavondgezelschappen van Da Costa, waar ook Simon van Velzen, evenals Scholte te Amsterdam geboren, dikwijls verscheen, zonder zich echter terstond bij de »Da Costianen» aan te sluiten. In 1829 vertrok Scholte naar Leiden, waar ook Gezelle-Meerburg, Van Raalte, en Hallier studeerden. Meerburg was een Leidenaar van geboorte en had, »in goeder consciëntie gezworen, ter verkrijging der Brouckhovensche beurs, de Gereformeerde waarheid getrouw te zijn. Zoowel Scholte als Brummelkamp en Van Velzen namen tn 1830 als .Leidsche jagers» aan den tiendaagschen veldtocht deel. Na hun terugkeer scheidden de vrienden, te zamen een »klein. zeer klein afgescheiden kringetje» vormende, zich meer en meer af van de studenten. "\ an ,club van Scholte. koesterde men over het algemeen niet zeer gunstige verwachtingen. In 1832 traden Scholte, Meerburg en Ballier als predikant op, terwijl Van Velzen, Brummelkamp en Van Raalte, die met een drietal zusters verloofd waren, (naar de uitdrukking van De ( lercq zijn .huwelijken in alle geestelijke betrekkingen wonderlijke incidenten O. nog hunne studiën voltooien moesten. In 1833 was van den vriendenkring alleen Van Raalte nog student te Leiden. Nog vier leeraars zouden zich bij de afscheiding voegen, n.1. Huibei t Jacokus Budding (die zich later Buddingh schreef). L. G. C. Ledeboer, R. W. Duin en T. F. de Haan. Budding had te Utrecht gestudeerd en was 11a Van Rhee predikant te Biggekerke geworden. Evenals het geheele eiland Walcheren was zijn gemeente zeer afkeerig van de gezangen, die hij daarom niet liet zingen. Hij werd hierom door liet Lias- sicaal Bestuur geschorst, doch scheidde zich den i April i S36 van de \ed. I lerv. Kerk af. Zoo werd hij de vader der Zeeuwsche Separatie. Later ondernam hij eene reis naar Engeland, kwam te Bristol niet George Muller in aanraking, verliet zijn Gereformeerd standpunt en stichtte in Zeeland vele »Buddingiaansche« gemeenten. Hij naderde toen tot het perfectionisme (volmaaktheidsleer) en loochende de volstrekte onmacht van den natuurlijken mensch. Te Goes had hij zijne schuur, «alwaar lui velen stichtte, ondanks allerlei vreemdsoortige denkbeelden en handelingen.» Toen hij in 1867 «Ariaanc geworden was, schreef Woutherus Bekker, die in de Barndesteeg te Amsterdam eene »aanspraakplaats» had en die Budding vroeger in de gevangenis had bezocht, van den huize Nasareth onder Nieuwer Amstel, »hoe dan ook in zijn bezit gekomen,» aan Budding een Open brief en uitdaging, voor 40 ct. in Bekkers kerkgebouw Nazareth verkrijgbaar. Bekker had >de geestelijke scheikunde* geleerd en stond ook met I.edeboer in betrekking. I11 Buddings gemeente te Goes zong men naast gezangen en liederen van Sankey nog altijd de Psalmen van Datheen. Deze gemeente telde bij de 180 leden en werd 11a Buddings dood bediend door Ds. Loggers, een door Ds. Witteveen in 1874 geordend leeraar. Budding was den 20 Januari 1810 te Rhenen uit vermogende en godvreezende ouders geboren. »Hij klemde zich in den weg zijner bevinding vast aan de overgeleverde leer, en putte meer uit oude leerboeken en schriften van godzalige ouden, dan rechtstreeks uit den Bijbel zelf.» (Dr. Wagenaar). Bij het verlaten der academie had prof. Heringa hem nog op het hart gedrukt: >Heb toch niet zulke harde gedachten.» De heer K. W ielemaker, H. d. Chr. School te Biggekerke, noemt Budding: >de merkwaardigste onzer (n.1. Biggekerke) leeraren, een man met een groot en goed hart, bij een middelmatig en eenzijdig ontwikkeld verstand; vurig, doch ongestadig; een man. die streed, wijl hij naar zijns harten overtuiging strijden moest; toch een vreedzaam kind van God, wien 't strijden pijn deed en die toch weer door zijne eigenaardige opvattingen den strijd niet zelden verzwaarde, doch nooit vergiftigde.» Ledeboer was in 1808 uit een rijke koopmansfamilie te Rotterdam geboren. Hij had, naar hij later verklaarde, in zijne jeugd «verderfelijke boeken« als die van Lgeling en «goddelooze boeken» als die van V. d. Palm gelezen en toen hij later te Utrecht studeerde, kon het »lichte brood», daar hem aangeboden, hem niet voldoen. Benthuizen in Z.-Holland was zijn eerste standplaats als predikant, waar zijne zelfverloochening en milddadigheid ieders eerbied afdwongen. \\ ilden de vromen hem wel op de handen dragen, en verdrongen zij zich onder zijne prediking, de wereldschen echter waren hem, zeer natuurlijk, vijandelijk gezind. Niet alleen liet hij de gezangen niet zingen, maar hij predikte zelfs tegen deze, en begroef den gezangbundel en de synodale reglementen op zekeren Zondagmiddag in zijnen tuin, »als niet in de Kerk behoorenden Hij werd den 13 November 1X40 door liet Clas. bestuur van Leiden voorloopig in zijn dienst geschorst. Den volgenden Zondag weder als naar gewoonte den kansel willende bestijgen, werd hem dit verhinderd. Toch behield hij goeden moed, zeggende: »I)e Kerk is de onze en God zal ze ons weergeven te Zijner tijd». Den 26 Januari 1841 volgde zijne afzetting. «Beide Budding en Ledeboer waren zonderlingen; zij leefden bij het gevoel; veel dor dogmatisme heerschte over t algemeen bij de gesepareerden. Zij waren mystieken. Als gescheiden predikers waren zij levende commentaren op Hand. 20 : 18—33; hun arbeid en invloed op het volk was groot; de zegen op hun zendigsarbeid rijk. * (Dr. Wagenaar). Na zijne afzetting bleef Ledeboer nog twee jaren te Benthuizen wonen en nam een geïsoleerd standpunt in tegenover de afscheiding, evenals Budding. Ledeboer vereenigde zich niet met de afscheiding, daar hij de Ned. Herv. Kerk niet wilde prijs geven en, zich alleen tijdelijk afzonderende, zijn recht op haar wilde handhaven. Daarna reisde hij het land door, overal aanmanende om niet de besturen te breken. Als »chef d' associations illicites« werd hij van Overheidswege met gevangenis en geldboete gestraft. Hij overleed in 1863. Zijne volgelingen hebben op zijn voorbeeld een afkeer van nieuwigheden. Zij zingen Datheens Psalmen, houden streng vast aan de drie formulieren van eenigheid en zijn gekant tegen jongelingsvereenigingen, zondagsscholen, vaccinatie, enz. »En men kan niet zeggen, dat strenge zedelijkheid, broederlijke liefde, onderlinge en hulpvaardige deelneming in de nooden der Christenheid hunne meest in het oog loopende karaktertrekken zijn.» (Dr. J. H. Gunning J.Hz. Het Prot. Xed. in onze dagen. Blz. 112). Te Philipsland stelde Ds. Ledeboer P. v. Dijke tot .ambtsdrager» aan. Ook deze verduurde om zijns beginselswille gevangenisstraf, zes maanden lang, terwijl hij om de boete, 2800 gld. te betalen, zijn huisraad moest verkoopen. Hij bediende eenigen tijd 20 gemeenten, n.1. St. Philipsland, Middelburg, Krabbendijke, Rilland, Hoedekenskerke, Goes, lerseke. Poortvliet, Scherpenis.se, Bruinisse, Nieuwerkerk, St. Annaland, Oosterland, Genemuiden, Moerkapelle, Oudewater, Amerongen en Zuidwolde. Den 5 Juni 1870 bevestigde hij P. Los als leeraar te Benthuizen. Los trok later naar Leiden. Na v. Dijke s dood werden zijne gemeenten bediend door de leeraren D. Janse te Middelburg en D. Wijting te Goes. Ook D. Bakker was door Ds. Ledeboer als leeraar aangesteld, lus schen hem en Ds. v. Dijke was de verstandhouding niet altijd van de beste. De laatste zei, dat Ds. Bakker i". zijne leer gelasterd had ; 2a. dat hij hem zijn schuur geweigerd had. om in te prediken; 3ft. zei Ds. v. Dijke, dat Ds. B. een antinomiaan of wetsbestrijder was. (Men zie Ds. Bakkers levensbeschrijving van zijn eigen hand blz. 106) Ds. v. Dijke bedankte eens voor al zijne elf gemeenten in Zeeland, doch nam er later vijf weer van aan, omdat naar men zei, deze de rijkste waren. (Idem, blz. 105). In al deze gemeenten werd, bij gebrek aan een leeraar, bij voorkeur Smijtegelt gelezen. De >Oud-Geref. gemeente» te Amsterdam bezit 2 predikanten en 2 kerkgebouwen. De * Afgesch. Geref. gemeente» te lieerde wilde, evenals vele andere, niets van de «Synodale Chr. Geref. Kerk weten, omdat deze, volgens art. 1 (al. 2) van de wet van 10 Sept. 1853 (Staatsblad 110. 102), de goedkeuring des konings op liare vestiging en statuten gevraagd had. Te Philipsland stelde Ds. Ledeboer I'. v. Dijke en in Zeeland D. Hakker tot ambtsdragers* aan. Opmerkelijk is het, dat de uitvoerigste geschiedenis der gebeurtenissen van 1833 tot 1839 uit het Duitsch tot ons kwam, 11. 1. in het werk van prof. Gieseler : De bewegingen tn de Ned. Herv. Kerk, enz. De geschiedenis betrekkelijk de afscheiding moet echter niet door Gieseler zelf geschreven zijn, maar door een onbekende, (en wel door prof. Hofstede de Groot), die wel op de hoogte was, doch niet geheel onpartijdig is gebleven. II. de Cock schreef in 1S35 Bericht nopens mijne verantwoording: H. 1'. Scholte in 1834 Merkwaardig voorbeeld van hedendaagsehe verdraagzaamheid en in 1836 Kort verslag eener rechtsvervolging. De uitgetreden predikanten riepen nu tot afscheiding op. De Cock nam Groningen en Drente, Van Velzen Friesland, Scholte Holland en Utrecht, Meerburg Brabant en Budding Zeeland tot zijn arbeidsveld, terwijl Brummelkamp en Van Raalte in Gelderland en Qverijsel predikten en De Cock zelfs in het graafschap Bentheim Optrad. Overal, waar gemeenten gesticht werden, stelde men Kerkeraden aan en ordende men bijzondere personen, die men er geschikt voor achtte, doch het niet altijd bleken te zijn, tot leeraars. In 1835 werd de eerste provinciale Synode te Groningen gehouden, waar men aan De Cock een salaris van 700 gld. 'sjaars toekende. In dat jaar (1835) werd den afgescheidenen van regeeringswege verlof gegeven, nieuwe gemeenten te stichten, mits zij het kwamen verzoeken met overlegging van reglementen en statuten, waarin echter niets mocht voorkomen, dat inbreuk maakte op de rechten, bezittingen en titels der Ned. Herv. Kerk. Zij moesten zich dus als een nieuw opgericht gezelschap of genootschap door de regeering laten erkennen. In 1836, den 2 Maart, kwam de eerste Algemeene Synode, bestaande uit zes HET GE/.IN Y.\N DKN MISSION.mken-AKT* IJK. J. C. SIHIIHIK. Plaat V predikanten en elf ouderlingen, te Amsterdam tezamen. Deze Synode stelde een Kerkorde vast en ontwierp een adres aan den koning, waarin gezegd werd, dat men geen nieuwe Kerk vormde, maar de voortzetting der Ned. Ger. Kerk was, waarom men Z. M. dan ook geen nieuwe reglementen of statuten voorlegde, maar de Dordsche Kerkorde en de formulieren van eenigheid. Wat de zaak der kerkgebouwen betreft wilde men in de beschikking Gods berusten en wel nieuwe bedehuizen oprichten. Met wijziging van de verbindingsformule van Dordt aanvaardde de Synode de drie formulieren. Ook wilde zij zich aan de Dordsche Kerkorde houden, doch nam toch een reeks besluiten, zooals omtrent het beroepen der predikanten, het houden der feestdagen, enz., die lijnrecht tegen de Dordsche Kerkorde indruischten. De Synode schreef verder op 20 April 1836 een vast- en bededag uit, ontzette en excommuniceerde Van Rhee, stelde Scholte tot algemeen correspondent aan. beval een revisie der psalmberijming aan en benoemde commissarissen ter uitgaaf van een tijdschrift. HOOFDSTUK CVIII. Gcloofsvcri •olging. Den 5 Juli 1836 ontving Brummelkamp antwoord op het gezonden adres. De regeering kon, zoo luidde het in het antwoord, de aanspraak der afgescheidenen op den naam >Gereformeerde Kerk* niet erkennen. De Gcref. Kerk» der afgescheidenen moest dus als ontbonden worden beschouwd, terwijl hare godsdienstoefeningen verboden waren. Wanneer echter in eene plaats eenige personen een »afgescheiden gemeente* wilden stichten, dan moesten die een persoonlijk geteekend adres om vrijheid van eeredienst indienen met overlegging van hun ontwerp van Kerkorde en met de verklaring, dat zij zelf wilden zorgen voor hun eeredienst en armen zonder op den onderstand van het rijk. of op eenige bezittingen of inkomsten van de Herv. Kerk ooit aanspraak te zullen maken. Wilden zij boven de twintig binnenshuis godsdienstig samenkomen, dan moesten de deelnemers, met opgave van naam en woonplaats en van tijd en plaats der samenkomst, daartoe vergunning vragen aan de plaatselijke besturen. Van overheidswege werden de autoriteiten aangemaand, om te zorgen, dat geen ongeoorloofde godsdienstoefeningen plaats vonden, terwijl alle officieren van justitie tot strenge handhaving der verordeningen tegen de overtreders vermaand werden. De Cock antwoordde op dit K. Besluit door 29 het in i S jfj verschenen Ootmoedig smeekschrift van de gcloovicn der provincies Groningen en Drent, , aangeboden aan /.. M. onzen geeerbiedigden koning en de hooge Overheidomes vaderlands, waarin gezegd werd, dat de toegestane »voorloopige vrijheid, om als particuliere personen bij elkaar te komen, niet kon aanvaard worden, daar men dan de betrekking als leeraar. opziener of lid der gemeente moest verloochenen of de overheid misleiden moest en zich zoo tegen God bezondigde. Voor het overige werd den koning gesmeekt, den dienst van God niet te beletten, maar de vrijheid van godsdienst te handhaven, naar zijn »duur gezworen eed«. De gemeenteraad van Zwolle stond den 24 September 1836 den afgescheidenen toe, niet als gemeente, maar als gezelschap te vergaderen, zoodat ze geen avondmaal en doop mochten bedienen, van welke vrijheid slechts enkelen gebruik maakten. Een onuitwischbare vlek op de nagedachtenis der Herv. Kerk is de vervolging der afgescheidenen. Het is waar, dat die Kerk haar niet rechtstreeks uitlokte, maar evenmin heeft zij die openlijk afgekeurd en de gewetensvrijheid, — nog geheel iets anders dan de leervrijheid — met kracht Gehandhaafd. Op grond van het Code Penal (art. 291 2941 werden alle bijeenkomsten van meer dan twintig personen uiteen gedreven. En wie er aan deelnamen werden met geldboeten en gevangenis, oproerige dorpen zelfs met inkwartiering gestraft. De voorgangers dier vergaderingen beliepen boeten van i6tot 200 gld. De inkwartieringen, ten onrechte met de beruchte dragonadts* vergeleken, waren geene straffen maar voorbehoedsmaatregelen in oproerige plaatsen. Ken andere vraag is het echter, of de uitvoering er van overal billijk was. Zooals bij iedere vervolging hing echter veel van de plaatselijke autoriteiten af. Wij betreuren de onwaarheid der Kerkelijke toestanden dier dagen, waarbij de Kerk den schijn aannam, dat zij de oude belijdenis nog handhaafde en toch de grootste afwijking er van gedoogde. En de illiberaliteit der toenmalige liberalen komt daarin aan den dag, dat niemand hunner het voor de vervolgden opnam. Alleen J. J. Ie Roij te Oude Tonge nam onder de dienstdoende predikanten liet voor de afgescheidenen op in 1833 in zijn: Een woord ter behartiging en in 1837 in zijn: Vrijmoedig woord. Uit een rechtskundig oogpunt werden de afgescheidenen bestreden door Mr. A. \Y. van Appelterre in 1836 in zijn Pleitrede en in 1837 in zijn: het Staatsrecht in Nederland en meer van een kerkelijk standpunt door 1'. lioeles in zijn in 1838 verschenen Over staatsrecht, Hervormd Kerkbestuur en scparatismus. De afgescheidenen hebben in Mr. A. M. C. van Hal! in zijn: De vrijheid van godsdienstoefeningen verdedigd (18371 en vooral in Mr. G. Groen v. 1'insterer in zijn: De maatregelen tegen de Af ge• scheiiüuen aan het staatsrecht getoetst (1837) buiten hunnen kring welsprekende verdedigers gevonden. De Herderlijke brief der gezamenlijke Amsterdamse/u predikanten bedoelde verzoening te bewerken. In 1S34 trad Hofstede de Groot in zijn Gedachten over de beschuldiging tegen de leeraars als bemiddelaar op ; later I'areau en Muurling, doch hun pogen was slechts olie in het vuur. Indien men met het aantal rekent, had de Afscheiding in den aanvang volstrekt niet de beteekenis, die de Doleantie van 1886 had. De Synodale Comissie toch troostte zich in 1836 daarmee, dat het aantal afgescheidenen maai het 1 aT;i bedroeg van het cijfer tier Hervormde belijders en met de kinderen niet meer was dan 4000 zielen. In 1886 braken echter ongeveer 200.000 personen (met de kinderen) met de Ned. Herv. Kerk. De Doleantie echter was voorbereid, terwijl de Afscheiding een meer spontaan karakter droeg. Reeds voor de Afscheiding was de regeering met gestrengheid tegen de gezelschappen opgetreden. Zoo liepen de oefenaar Hendrikvan de Wall den 21 September 1822, Vijgeboom den 7 December 1823 te Leeuwarden, Jan Schepping 2 October 1822 te Zwolle straf op w^egens het optreden in gezelschappen. En werd Ds. Laatsman te Rheden in 1832 door het Classicaal bestuur van Arnhem berispt, omdat hij Da Costa en Capadose in zijne gemeente liet soefenen,« in datzelfde jaar werd Capadose met straf bedreigd wegens zijn oefenen te Scherpenzeel en werd het gezelschap van Kohlbriigge te Utrecht uiteengedreven. En thans brak tegen de Afgescheidenen eene vervolging uit, die de >harde proceduren» der Libertijnsche regeering tegen de Gereformeerden in het begin der 17e eeuw in wreedheid overtrof. Om dit onrecht te verdedigen, beriep men zich op art. 291, 292 en 293 van de Code Pènal. I11 1834 had de N'ed. Herv. Synode aan de regeering verzocht, dat • een krachtige aanschrijving moge worden uitgevaardigd aan de officieren en ambtenaren, ten einde ook zonder aangifte van eenige contraventie tegen de bestaande wetten, met allen ijver werkzaam te zijn ter handhaving van art. 291 294 van het strafwetboek van het Koninkrijk, enz.» en aan dat verzoek werd dan ook voldaan. Bijna alle tijdschriften ruiden de regeering op tot vervolging, tot het Atheneum, tijdschrift voor kunst en wetenschap, toe en ook vele N'ed. Herv. predikanten vuurden de politie aan tot uiteendrijving der Godsdienstoefeningen van de gescheidenen. Men schaamt zich Nederlander te zijn en af te stammen van de Geuzen der 16e eeuw, als men leest, wat een groot deel der Geuzenzonen, die geheel of gedeeltelijk Gods Woord loochenden, deden tegen trouwe belijders van den Heiland. Zoo heimelijk konden de vervolgden hunne vergaderingen haast niet houden, of de »grietman« of »schout« kwam er achter en verstoorde ze »in naam desKonings.c Te Tjalleberd wierp een politieagent een »vrome« in een sloot en het grauw begroette de gescheidenen met een hagelbui van steenen. Te Groningen was de vervolging erg. Werd er eerst nauwlettend toegezien, als er 21 menschen Godsdienstige bijeenkomsten hadden, later konden er (kan men het wel gelooven ?) ^eeu drie afgescheidenen bij elkander zijn, of de gerechtsdienaars, die in alle straten hunne spionnen hadden, dreven ze uiteen en legden ze boete op. De Cock schreef aan zijne vrouw: >Toen ik met de broeders te Groningen over straat ging, werd de woede des duivels ontstoken, zoodat de studenten, vereenigd met het grauw, ons hoonden en bespotten. De studenten wilden hem zelfs met hunne paarden overhoop rennen, doch J.. Dijkstra redde hem. De ruiten werden bij de afgescheidenen ingegooid, ja zelfs hunne woningen tijdens de Godsdienstoefeningen in brand gestoken, gelijk te Rhenen geschiedde. Bij Onvermogen den verkocht men huisraad, kleederen en kindergoed, als de boeten niet in tijds betaald waren. Tegen de mishandelingen door het grauw weigerde de politie veelal bescherming. Zelfs daar, waar de rechtbanken vrijspraken, had inlegering plaats. De meeste rechtbanken echter veroordeelden. De Cock moest zelfs aan den Gouverneur van Groningen klagen, »dat men hem en eenige zijner bloot vriendschappelijk vergaderde vrienden met geweld uiteen dreef, hem zelfs geen tijd gevende zijn schoenen aan te trekken en den 70 jarigen ouderling onbarmhartig sloeg.» Van Raalte werd na voorafgaande mishandeling te voet gevoerd van Ommen naar Deventer, zeven uren ver, door twee agenten en een hoop gewapend gemeen. In 1837 had Budding reeds 2000 gld. boete betaald. In Februari 1837 bedroegen de boeten in Friesland 6860 gld., terwijl de afgescheidenen te Amsterdam van December 1836 tot 7 April 1838, 2072 gld. aan boete moesten opbrengen. En wie de boete niet betalen kon werd gekerkerd of zijn inboedel werd verkocht, dikwijls zelfs op Zondag, opdat de »fijnen» niets weder konden koopen. Zelfs moest de vrouw van een der beboeten te Ouderkerk, nadat alles was verkocht, een rok uittrekken. De rechtbanken van Amsterdam en 1 Ieerenveen hebben zich in deze tijden gunstig van vele andere onderscheiden. Te Loosdrecht vroeg Ruth Groen, omdat hij klein behuisd en zijne vrouw op het punt van bevallen was, vrijstelling van de inkwartiering, doch de burgemeester J. de \\ it te Loosdrecht antwoordde hem : «Ruth Groen wordt bij dezen kennis gegeven, dat vermits er geen afgescheidenen zijn, waar de soldaat in kan komen, zoo kan aan zijn verzoek niet voldaan worden.* De burgemeester van Herwijnen zei in eene missive: »Ik verklaar verder, dat ik de rustige ingezetenen niet met inkwartiering zal plagen, maar dat ik de dragonders 11a goedvinden onder de afgescheidenen zal verdeelen.» Te lieerde kregen de afgescheiden huisgezinnen 6, 8, ja zelfs 10 man ten hunnen laste. Te Bunschoten duurde de inkwartiering van 16 October 1836 tot 29 November. 1840. Bij De Cock te Ulruin werden twaalf man ingekwartierd. En het was nog niet genoeg, dat de pastorie tot wachthuis werd gebruikt. Ook de binnen- en buitendeuren werden verzekerd of vernageld, terwijl De Cocks boeken en papieren verbeurd werden verklaard. De soldaten haalden den wijn uit den kelder, namen de studeerkamer in bezit, gebruikten het nieuwe beddegoed naar hun goedvinden en vervloekten en verwenschten zich zelf, toen De Cock hun spek in plaats van vleesch bij hun maaltijd liet geven. De Cock mocht niet luid bidden Des Zondags, toen eenige vrienden bii De Cock waren, deed hij een openlijk gebed. Terstond sloeg de trom en de kapitein verklaarde hem in naam des Konings voor arrestant. De Cock werd in zijn kamer door eene wacht bewaard, zijn goederen verzegeld en zijn papieren in beslag genomen ; ze werden naar de stad gezonden, onderzocht en aldaar bewaard. Toen zond de kapitein den veldwachter, om hem weer te ontslaan. Maar De Cock wilde het van dien niet aannemen en zei: »de kapitein heeft mij in des konings naam gevangen gezet, hij zal mij ook zelf in des konings naam weer vrijstellen.» Toen werd de luitenant gezonden. Die kreeg hetzelfde antwoord. Eindelijk kwam de kapitein en schuld bekennende, bad hij dat De Cock het niet zou aanbrengen. ïDe houding der militairen was doorgaans ruw en onbeschoft; verwisseling om de drie weken verdubbelde de kwelling. De geringe vergoeding werd slordig betaald; reclames en rekwesten 0111 schadeloosstelling bleven maanden lang onbeantwoord, zoodat velen broodsgebrek begonnen te lijden.» (Dr. L. H. Wagenaar). Verwonderen kan het ons niet, dat het lot der vervolgden ook in het buitenland deernis wekte; vooral in Zwitserland. Werd den 6 Februari 1837 te Genève in het Oratoire voor de Nederlandsche verdrukten een afzonderlijk biduur gehouden, de vast- en bededag, die door de Synode van Utrecht op 20 September 1837 was uitgeschreven, werd ook door het Fransch er. Zwitsersch reveil waargenomen, terwijl zelfs 173 predikanten uit het Zwitsersche Kanton Vaud een smeekschrift aan Koning W illem I om godsdienstvrijheid zonden en een verzoekschrift aan de Ned. llerv. predikanten, 0111 voor de onderdrukten in de bres te springen. De Synode was met dit verzoekschrift verlegen, wat genoeg te zien is in het antwoord, dat zij zond. Van de bijeenkomsten der afgescheidenen schreef Van Hall naar waarheid: «Gevaarlijk zijn deze bijeenkomsten niet, of het moest zijn voor ongeloof en afgodisterij. Verlangt men rust? Men opene dan voor deze lieden de ruime gelegenheid voor hun gemeenschappelijk gebed en prediking. Men predike van onze kansels de zuivere Gods- dienstleer, buiten welke zedelijkheid en rust een ijdele hersenschim, eenc voorbijgaande schaduw zijn. De echte godsdienstige beginselen dezer lieden, het waarachtig geloof in Jezus Christus en Dien gekruist, dat deze beklaagden verklaren te belijden, van Staatswege te erkennen, te vereeren, en te huldigen zelfs, ziedaar, wat voor den Staat voordeeligei is dan de strengste orde, waar die gehandhaafd wordt door stiafwetten.» De vonnissen, tegen de afgescheidenen geveld, betroffen het leiden van godsdienstoefeningen, het verleenen van huis en erf tot godsdienstige vergaderplaats en het oprichten van gemeenten. Mevrouw Zeelt van Baambrugge, een «koninklijke geefster*, werd in 1846 wegens godsdienstige samenkomsten ten haren huize beboet, en haar verzoek, 0111 van vervolging ontslagen te worden, vond bij den minister geen gehoor. I11 1S4S hielden de vervolgingen voor goed op. HOOFDSTUK CIX. Oneemyheid onder de Afgescheidenen. Landverhuizing naar X-Amerika. Den 17 November 1834 werd L. Dijkstra door De Cock in een Kerke raadsvergadering te Ulrum tot oefenaar geordend en kort daarna tot leerend ouderling te Smilde, de eerste afgescheiden gemeente, die gesticht werd, aangesteld. I'.enige dagen later werd ook te Groningen een afgescheiden gemeente gevormd. Reeds op de Synode te Amsterdam was gebleken, dat de Afgescheiden predikanten in alles niet eenstemmig dachten. Op voorstel van Scholte waren te Amsterdam de oefenaars afgeschaft en was het ambt der «profeten* ingesteld. De Cock had dit goedgekeurd. Toch kon deze niet met Scholte meegaan, waar de laatste meende, dat de Kerk enkel uit geloovigen moest bestaan en aan De Cock's invloed is liet te danken, dat art. 62 der Synd. Hand. er toe over helde, 0111 de gemeente tt beschouwen als lidmaten en bijvvoners. Hij beschuldigde Scholte van Labadisme. In Juli 1S36 werd er te Amsterdam eene samenkomst van afgescheiden predikanten gehouden, om de gerezen geschillen bij te leggen. De poging was te vergeefs, daar ten opzichte van den doop een derde practijk als de ware werd voorgesteld: Ieder kind mag gedoopt worden, als er doopgetuigen zijn te bekomen. Later verklaarde De Cock in een voorrede van een werkje van D. I). Drukker, dat de doop evenals vroeger de besnijdenis het zaad der geloovigen tot in de verste geslachten toekomt, terwijl Smeding uit Assen in de Reformatie betoogde, dat volgens het doopformulier alleen de kinderen van u-arc geloovigen mochten gedoopt worden. Op de Synode, in 1838 te Utrecht gehouden en waar zes predikanten (Budding was er wegens ziekte niet) en eenige ouderlingen tegenwoordig waren, diende De Cock eene aanklacht namens de prov. vergadering van Groningen en Drente tegen Scholte in wegens > verdraaiing der formulieren», welke aanklacht echter ongegrond werd verklaard. De Kerkorde, in Juni 1837 door Scholten ontworpen en in de Zuidelijke provinciën reeds ingevoerd en waarin uit de «acte van verbintenis» het al de stukken en het in alles was weggelaten, stelde de Synode vast. Deze Synode stond ook hierin op het idealistisch standpunt van Scholte, dat zij al de lidmaten der Kerk als geloovigen wilden aangemerkt hebben, waartegen De Cock, meer realistisch, protesteerde en dat standpunt Labadistisch noemde. Met Hoksbergen, Schouwenburg en twee andere ouderlingen diende hij een protest in tegen de zes artikelen, waarin Scholte's gevoelen was uitgedrukt. De protesteerenden wilden de zichtbare Kerk beschouwen als »de vergadering van geroepenen, waaruit de Zone Gods door Woord en Geest velen wederbaart, welke wedergeborenen alleen tot de onzichtbare Kerk behooren. De Synode schreef verder een democratische Kerkinrichting voor, verbood synodale heerschappij, proclameerde het beginsel der absolute scheiding van Kerk en Staat en nam toch art. 36 der Dordtsche Kerkorde in haar Kerkordening over. Verder werd het ambt der doctoren afgeschaft, in weerwil van De Cock, die de oefenaars als «doctoren der Kerk» erkend wilde zien. \ erder werd het vieren der feestdagen vrijgelaten, en werd de wenschelijkheid geuit, 0111 te trachten naar de gave der profetie, hoewel niemand inocht profeteeren zonder toestemming vah den Kerkeraad. Ook mocht geen godsdienstig geschrift uitgegeven worden, zonder vooraf verkregen Kerkelijke approbatie. Al de veranderingen, in de Dordsche Kerkorde aangebracht, waren tegen den zin van De Cock en de opzieners van Kampen en Zwolle, die de verplichting der Overheidsmacht, naar art. 36 der Confessie, omtrent de Kerk (circa sacra) erkenden, doch van een recht der Overheid in sticris (d. \v. z. in betrekking tot de inwendige aangelegenheden dei Kerk) niets wilden weten. Zij wilden de pretentie van de »aloude Gereformeerde Volkskerk» te zijn, niet opgeven. De Utrechtsche Kerkorde werd niet aangenomen door Hoksbergen en Schouwenburg met sommige Overijselsche gemeenten; evenmin door Budding met Zeeland en Wormser met Amsterdam. Zoo ontbraudd de strijd over liet gezag der Kerkeraden ten opzichte der Synoden. Van Velzen eischte onderwerping der Kerkeraden, doch Wormser streed voor de presbyteriaal synodale Kerkinrichting. Scholte besloot eindelijk de voorwaarden, waarop de regeering het stichten van nieuwe gemeenten had toegestaan, te aanvaarden. 1 lij en de zijnen offerden den naam «Gereformeerd» op en werden op hun verzoek in 1839 door de regeering erkend onder den titel van Christelijke Afgescheiden gemeente te Utrecht. Zij werden hierom door de anderen heftig aangevallen. In 1839 werden 1111 de gemeenten te Amsterdam, waar Scholte, en te Groningen, waar De Cock predikant was, en die, evenals de gemeente te Leeuwarden (met Van \ elzen tot predikant), en te Schiedam (bediend door Hrummelkamp) het intusschen vastgesteld en door de regeering goedgekeurd Reglement der C hr. AJg. rent een te te Utrecht als Kerkorde hadden aanvaard, door de regeering als wettig erkend en in 1S40 ontvingen de gemeenten te Leeuwarden, Schiedam, enz. dat wel wat twijfelachtig voorrecht. Bij den twist over Kerk en Doop, over het gezag der Synode, over het al of niet aannemen der vrijheid en der Dordsche Kerkorde, over het toelaten van oefenaars, enz. kwam ook nog die over het ambtsgewaad. Omdat de Utrechtsche rechtbank het ambtsgewaad der afgescheiden predikers als .priesterlijke kleeding» had aangemerkt en ook om de smadelijke bejegeningen van het gepeupel te ontgaan wilden sommige leeraars dat ambtsgewaad afleggen. Nog werd de spanning vermeerderd door den Aviste.rdcimschen '1 wist tusschen \ .111 \ elzen en Scholte. Scholte had te Utrecht twee zijner leerlingen, Klein en Baay, na alleen door hem te zijn onderzocht, tot predikant geordend en te Ommen waren twee discipelen van Van Raalte, W ildeboer en De Wit, na door dezen en Brummelkamp te zijn geëxamineerd, tot de Evangeliebediening toegelaten. Van Velzen kwam hiertegen op en bewerkte Bij Kerke raadsbesluit dat deze vier nieuwe leeraren niet werden erkend. De Utrechtsche Kerkeraad diende nu bij Van Velzens Kerkeraad te Amsterdam tegen \ au Velzen een aanklacht in, waarop eene \ olks\ t.rgadering terstond op voorstel van \ an \ elzen besloot, de Kerkgemeenschap met de Utrechtsche gemeente te verbreken. De ouderlingen Wormser en Budde en de diakenen Lyzen en Ilovekei protesteei tien tegen dit voorstel en werden daarom geschorst. Deze schorsing was oorzaak, dat Wormser kort daarna tot de Ned. Herv, Kerk wederkeerde. Van 17 November tot 3 December i«10 kwam de Algemeene Synode der »Afgescheidene Gereformeerde Gemeenten in Nederland* te Amsterdam bijeen. Friesland was vertegenwoordigd o, a. door De Haan, Groningen door De Cock en D. D. Drukker, Drente en Overijsel door Van Kaalte en Wisselink, de Veluwe door Brummelkamp, NoordHolland door Van Velzen met de niet gevolmachtigden De Moen en Van der Meulen. Ook Ledeboer was tegenwoordig en kreeg recht van zitting en stemming. Deze Synode was in waarheid de vertegenwoordigster der in de minderheid zijnde partij onder de gescheidenen. Zij aanvaardde de onveranderde Dordsche Kerkorde, doch deed er eene I oorrcdt' aan vooraf gaan, opgesteld door broeder Schaap van Urk en later uitgegeven doorVan Raalte, Brummelkamp en Van Velzen, in welke voorrede ze ook al de verordeningen van vroegere Geref. Synoden in verband met die van I)ordt als verbindend erkende. Verder besloot de Synode de voorwaardelijke vrijheid, door de regeering toegestaan, te aanvaarden en deed daardoor dus afstand van het recht op goederen en titels der Ned. Herv. Kerk. De vier predikanten, niet op wettige wijze tot de Evangeliebediening toegelaten, werden nogmaals geëxamineerd en nu voor goed toegelaten, terwijl de schorsing der vier Amsterdamsche Kerkeraadsleden werd bekrachtigd. Scholte had de in Friesland geschorste predikant Duin voor zich laten optreden en werd daarom door de Synode aan scheurziekte schuldig verklaard. De Cock en l.edeboer werden nu naar Scholte afgevaardigd, om dezen tot berouw en tot het aannemen der Dordsche Kerkorde te bewegen. Scholte wilde echter van geen schuldbekentenis weten en werd nu door De Cock geschorst. De provinciën, die niet te Amsterdam vertegenwoordigd waren geweest. vergaderden nu van 29 tot 30 April 1.S40 te Schiedam en verwierpen al het te Amsterdam beslotene. Zoo werd de scheuring tusschen liet Noorden en Zuiden, tusschen Van Velzen en De Cock ter eeneen Scholte en < ic/.elle Meerburg ter andere zijde voldongen, wat ten gevolge had, dat Ledeboer zijne betrekkingen met de Chr. Afgescheidenen verbrak en Budding met zijne Zeeuwen, zoowel als de Overijselsche kruisgemeenten geïsoleerd bleven staan. I11 1843 werd weder eene Synode gehouden, vooral niet het doel, 0111 de eendracht onder de broederen te herstellen. I11 plaats dat dit bereikt werd, vermeerderde de tweedracht en verkreeg deze Synode den niet vleienden naam van Rooverssynode. Scholte, die later overhelling toonde tot Darbistische gevoelens, vertrok in 1847 naar Amerika, door drie schepen emigranten gevolgd, en stichtte in den staat Yowa de kolonie »i'ella«. Ook Van Kaalte zocht de nieuwe wereld op en stichtte de kolonie »Hollandt in den staat Michigan. Die koionie was armer dan Pella en legde zich steeds op het houthakken toe. In Amerika plaatste men de Hollandsclie afscheiding op dezelfde lijn als die van Schotland, zoodat zij daar in Godvreezende kringen veeleer een kroon dan eene smaadheid was. Scholte werd in de Vereenigde Staten met vreugde begroet. Men noodigde hem uit 0111 in kathedralen op te treden. En toen hij eens tijdens eene vergadering van liet Congres op de tribune verscheen, werd hem verzocht, naast den president plaats te nemen. »l)eze Exodus staat met de vervolgingen slechts van ter zijde in betrekking, en wel daardoor, dat het verbod om. Christelijke scholen op te richten, vele ouders verhinderde, hunne kinderen op te voeden naar eisch hunner conscientie, dat vele afgescheidenen door de ontzaglijke beboetingen zeer waren verarmd, dat in 1846 eenige nieuwe gevallen van beboeting der gezelschappen voorkwamen en eindelijk daardoor ook. dat de haat der wereld op vele afgescheiden huisgezinnen nog /waarlijk drukte.* (Dr. Wagenaar). Scholte stierf in 1869. HOOFDSTUK CX. Oprichting der Theologische School te Kampen. Lcdeboeriancn. Vestiging der Chr. GereJ. Kerk. Sedert 1854 heeft het Kerkgenootschap der Afgescheidenen zich beter geconstitueerd. In dat jaar hereenigde ook Brummelkamp en de zijnen er zich mede en werd de Theologische school te Kampen opgericht. om te voorzien in de opleiding der Chr. Geref. predikanten. Reeds sedert 1846 waren er pogingen aangewend, om in het bezit van een dergelijke school te konten, doch eerst de Synode te Zwolle wist de zaak tot een goed einde te brengen. Den 6 December 1854 werd de school geopend met eene leerrede van Ds. C. <1. \Ioen over 2 Kron. 1 : 10a. Tien predikanten, elk door één der tien prov. Synoden benoemd, oefenden, namens de Kerk, het toezicht over de school uit. Onder den eenvoudigen titel van «hoofdonderwijzer,« werden Ds. T. F. de Haan van Groningen, S. van Velzen van Amsterdam, A. Brummelkamp van Arnhem en II. de Cock. die allen reeds predikanten hadden opgeleid, als docent aangesteld. Ds. J. Bavinck van Hoogeveen, had voor een benoeming der Synode tot docent bedankt. Vele studenten werden door kassen of vrienden finantiéel ondersteund ; anderen werden wegens hun leeftijd van de studie der klassieke talen ontslagen. De school bleek weldra in een behoefte te voorzien en kwam tot bloei. Ledeboer stierf den 2 1 October 1863. Gaarne had hij voor zijn dood 1). Bakker, landbouwer te 's Gravepolder. tot leeraar geordend, maar deze voelde geen vrijmoedigheid, dat ambt te bekleeden. I11 1865 echter door de Ledeboeriaansche gemeente te Stavenisse tot predikant beroepen, volgde Bakker de/.e roepstem op en werd door den Kerkeraad dier gemeente geordend. Hij en Ds. Wüst bedienden de Ledeboei iaan- sche gemeenten te Oud-Keierland, X.-Beierland, Borsele, 's Gravenpolder. Ter Neuzen, 's Graveuhage, enz, wier lidmaten ook wel Bakkerianen worden genoemd en die het met de Dijkianen niet best kunnen vinden. (Men zie blz. 447 en 448). Beide afdeelingen onder de volgelingen van Ledeboer houden zich zelf voor de aloude GereJ. Kerk : «dies is de Dordsche Kerkorde hun grondwet, de psalm Datheni hun kerkgezang. Zij haten alle >nieuwigheden,* als zending, zondagsscholen, jongelingsvereenigingen, enz. en blijven ongevaccineerd. Ook in Oost Friesland en het graafschap Bentheim was het tot afscheiding gekomen. De Cock en Van Kaalte stichtten er in 1840 gemeenten. De eerste ordende den oefenaar J. B. Sondag te Gilde-huis. Sondag werd later in 1848 predikant te Bentheim, gelijk Bavinck te Uiten. De Oud-Gereformeerde kerk te Bentheim telde in 1880 negen kerkgebouwen en 3000 leden. Scholte stelde te Noordwijk den visscher Noordduyn tot predikant aan. In Kampen was Iloksbergen door De Cock tot leer- en regeerouderling aangesteld. In 1841 werd hij predikant. Gemeenten onder 't kruis, die nimmer de vrijheid van regeeringswege hadden aanvaard, bestonden te Noordwijk, Woerden, I.inschoten, Kampen, Zwolle, Zalk, Giesendam, Zwartsluis. Rouveen, Hasselt, Wanneperveen, Rotterdam. Amsterdam, enz. Zij hielden in 1844 de Algevieetie Synode der GereJ. Kerk in Nederland te I.inschoten, waar velen tegenwoordig waren. Reeds in 1841 waren Iloksbergen van Kampen, Noordduyn van Noordwijk, Flier van Woerden, verder Smitt, Schouwenburg, Wiist enz. te zamen gekomen en hadden elkanders »zending* erkend. Op de Synode van 1851 te .Apeldoorn werd de door Jac. Klok opgestelde acte van verbintenis aanvaard, waarin geëischt werd: i°. de aanneming der Dordsche Kerkorde, 2°. der Statenoverzetting, eerste editie, 3U. harer kantteekeningen, 40. der drie formulieren, 5". der acten van de Dordsche Synode. 6". der drie eedformulieren en 7". van alle zeven Kerkorden vóór 1618. In 1869 hebben de »Gereformeerde gemeenten onder 't kruis» zich op de Synode van Middelburg met de afgescheidenen vereenigd. Al de uitgetredenen lieten zich in dat jaar door de regeering onder den naam van »Christelijke Gereformeerde Kerk* erkennen. Zij legden daarbij een reglement over, waardoor zij eene Kerkinrichting in het leven riepen, »die, hoewel de Dordsche Kerkenorde verklaard werd gevolgd te worden, meer is naar de Synodale beginselen, dan naar de zuiver Gereformeerde.* (Dr. Geesink). «Niet langer als de gemeentt der geloovigeti maar als een Kerk der geroepenen op Gereformeerden grondslag openbaart zich thans de Chr. Geref. Kerk; ook de pretentie, dat zij tegenover de openbaring der valsche Kerk (om niet van de andere Kerkgenootschappen te spreken) in alle Ned. Herv. gemeenten de ware Kerk der Nederlanden is, wordt min luide gehoord en de geneigdheid, zich voor de Kerke ( liristi (extra quam nulla salis) uit te geven houdt op.« (Aldus Dr. L. Wagenaar in 1880). Hoewel de mannen van het reveil over het algemeen niet met de afscheiding medegingen, kwamen zij toch in de dagen der verdrukking voor deze op. Wat in 1835 in de Chr. Stemmen geschreven werd: > De afscheiding behoort tot de teekenen van leven te midden der versterving. Zij draagt veelszins de blijken, dat zij in verband staat met die geestelijke opwekking, die door geheel Europa, en ook in ons vaderland zich als zuurdesem des Koninklijks verbreidt* kan over het algemeen als het oordeel gelden, dat zij over de afscheiding hadden. Den 16 Juli 1839 verzocht Brummelkamp aan Kohlbriigge, of deze 1". hem de redenen wilde opgeven, waarom hij niet met de afscheiding medeging, 2°. of Kohlbriigge, wanneer hij in een afgescheiden gemeente werd beroepen, een dergelijk beroep zou willen aannemen. Kohlbriigge antwoordde hier o. a. op: »Brummelkamp, voordat er een afgescheiden gemeente was, is er een zonde begaan, is er een onschuldig bloed vergoten gelaten, dat de vloek heeft doen kleven, ook op die de afscheiding begonnen, voortgezet en tot hiertoe te zamen gehouden hebben,« en verder: »Zegt aan die mannen. Brummelkamp, zegt aan die mannen des lleeren woord: i°. de akker waarop en de zaaier in.1. Scholte) door wien zij gezaaid werd, zijn vervloekt voor den Heere 2". de leer uwer gemeente is niet de leere Christi — en de geest, die onder u is uitgegaan, is een logengeest in den mond al uwer profeten, gij loopt goden na, die geen goden zijn, maar Baal Berith.c Den 6 Juli 1836 verklaarde Dermout aan de Synode: «Niet één predikant van naam of ondervinding, en die wegens zijn gaven en karakter f1) eenig vertrouwen bij de gemeente bezit, behoort tot den bedoelden aanhang (n. 1. der afscheiding), die bijna uitsluitend uit lieden van de mindere klasse bestaat» en Wormser getuigt: »Ik houd mij overtuigd, dat de meest bekrompen belijders, die op de handhaving der formulieren aandrongen, deze (den catechismus uitgezonderd) nooit gezien, veel minder gelezen hadden.» Engels zei zelfs tot de gescheidenen: »Ook van uwe voorgangers en woordvoerder.-, wie het aan ware bijbelkennis, aan alles, behalve verwaandheid en geestelijken hoogmoed, ontbreekt enz.c. waar Dr. Wagenaar nog op blz. 209 van zijn Reveil en Afscheiding aan toevoegt: >Dat Engels niet geheel ten onrechte spieekt, moge hieruit blijken, dat bij't examen van Ds. Wissink in 1840 Brummelkamp aan Ledeboer en aan De Cock (die leerde, dat de Remonstranten niet zalig konden worden), welke beiden den examinandus onrechtzinnig keurden, verzocht, om te luis- (1) oen karakter». Hoe is het mogelijk! dat I.). dat 2eggen kon. De Schk. tereu naar iets, dat ZKw. uit de Canones van Dordt /.oude voorlezen. Heide predikanten verklaarden op de daartoe gerichte vraag het voorgelezene voor Gereformeerd. De president maakte toen de opmerking, dat het voorgelezene behoorde tot de verworpen dwalingen der Remonstranten.» Niet alleen in Bentheira en Oost-Friesland arbeidden Chr. Geref. predikanten, maar zelfs koos de Chr. Geref. Kerk Afrika, waarheen zij Ds, Post ma zond, tot haar arbeidsveld. Onder den zendingsdirector J. H. Donner te Leiden behartigde zij de zending op Java. HOOFDSTUK CXI. Adres van Ds. B. Moorrees en van de »zeven Haagsche heeren« aan de Synode. Het stoute optreden der Groninger school, hoewel niet te vergelijken met den hooghartigen toon, weinige jaren later door sommige modernen aangeslagen, gaf tot heftige tegenspraak aanleiding. Het was een prikkel, waardoor de sluimerende krachten der Gereformeerde richting ontwaakten. Had een gedeelte de Kerk verlaten, nu bleek het. dat de gescheidenen slechts de voorhoede waren, waarachter nog binnen de Kerk een zwaar gewapende achtertocht stond. Reeds in 1834 had de Synode adressen, waarin over afwijking der belijdenis geklaagd werd, ter zijde gelegd. Met list en subtiliteit» zti Molenaar in zijn Adres, »was in het oude onderteekeningsformulier, aan de theol. candidaten opgelegd te verklaren, dat zij >de leer, welke overeenkomstig Gods heilig Woord in de aangenomen formulieren van eenigheid der Ned. Ilerv. Kerk is vervat, ter goeder trouw aannamen en geloofden.» In 1835 richtte Ds. R. Engels van Xïeuwolda, een man van het reveil, een adres aan de Synode, dat mede onderteekend was door 19 anderen uit de provincie Groningen, waarin tegen de toenemende neologie op handhaving der «kenmerkende leerstukken» werd aangedrongen. Ook Le Roy en eenige andere predikanten kwamen in dat jaar met een gelijk verzoek tot de Synode. Van Gereformeerde zijde bleef men hopen op eene hervorming der Kerk in de Kerk, op grond harer eenmaal vaststaande en nooit wettig ingetrokken belijdenis. Vandaar de ontelbare adressen, waarmede de Synode bestormd werd. Kn nauwelijks had zij met diplomatieke omzichtigheid eene verklaring gegeven of eene vermaning doen hooren, of een volgend jaar werd hare voorgangster, doorgaans uit geheel nieuwe leden bestaande, tot een meer beslist uitspreken van hare gevoelens of uitvoeren van hare beginselen indien zij die had geprest. Was in 1S34 de hoogleeraar L. G. Pareau de woordvoerder der Groninger richting op de Synode geweest en waren op zijn advies de adressen ter zijde gelegd, in 1835 was prof. Van Üordt haar tolk, tegen witn echter, gelijk wij zagen, de Utrechtsche hoogleeraar J. Heringa een gematigd quia bepleitte, waardoor de verbindende kracht der formulieren zou gevorderd worden, als in het wezen der zaak volkomen overeenstemmende met de H. Schrift. In 1841 werd door Ds. B. Morrees te Wijk een adres met 8000 onderteekeningen bij de Synode ingezonden, waarin de Hervormde Kerk een liberale Kerk genoemd werd en als middel tot Kerkherstel werd aangewezen: handhaving van de formulieren van eenigheid, wederinvoering van het oude ouderteekeningsformulier en herziening der Kerkelijke reglementen naar de Kerkorde van Dordt. De Synode vereenigde zich echter met het gevoelen van haren secretaris Dermout: dat de oude en vaste grondslagen der Geref. Kerk bij hare tegenwoordige inrichting op geenerlei wijze waren losgerukt, daar' door het nieuwe ouderteekeningsformulier de leer werd gehandhaafd, gelijk die in haren aard en geest het wezen en de hoofdzaak uitmaakt van de belijdenis der Herv. Kerk.« Om deze woorden van Dermout wel te begrijpen, moet men weten, dat. 0111 aan de dubbelzinnigheid van het «Overeenkomstig te ontkomen. het onderteekeningsformulier aldus in 1841 was gesteld: >dat men de leer is toegedaan, welke in haren aard en geest het wezen en de hoofdzaak van de belijdenis der Herv. Kerk uitmaakt.« Voor zoover deze verklaring van Dermout, als het gevoelen der Synode uitdrukkende, den ontstoken brand moest blusschen, was zij olie in het vuur. I11 1842 volgde een adres van weinigen, maar wier namen wel tegen de 8000 van 't vorig jaar op konden wegen. Schimpende Conservatieven noemden ze de zeven Haagsehe wijzen, en gematigden merkten met eenige zorg op, dat de zaak op juridisch terrein was overgebracht, daar de onderteekenaars: D. van Hogendorp, M. B. 11. W. Gevers, A. Capadose, G. Groen v. Prinsterer, P. J. Klout, I. A. Singendonck en C. M. v. d. Kemp op één na allen rechtsgeleerden waren. Hun adres, waaraan adhaesie geschonken werd bij de Synode door Z. v. d. Brugghen, J. J. Ie Roy, F. v. Schuylenburgh en nog een paar anderen, verscheen nog in 1842 in het licht en de titel: Adres aan de Algemeene Synode der Ned. Herv. kerk over de Formulieren, de Academische opleiding der predikanten, het onderwijs en het Kerkbestuur. drukt er den zakelijken inhoud van uit. De onderteekenaars verlangden er in: handhaving van de leer, in de formulieren der Kerk uitgedrukt; verklaring der onrechtzinnigheid van het Groninger Tijdschrift: Waar- heid tn l.u fdt herziening der reglementen ; handhaving van Kerktucht; beter verband tusschen school en Kerk en de voorbereiding eener betere vertegenwoordiging der Kerk. Hiertegenover werd door Pareau en Van der Willigen een geheel andere «Christelijke eenheid» gesteld en wel naar Ef. 4 : 3 7. Ds. Rutgers v. d. Loefif adresseerde zich aan de Synode tegen de verlangde veroordeeling van Waarheid en Liefde. De Broederlijke Toespraak van den gemoedelijken hoogleeraar II. Bouwman in 1842 had in zulk een fel bewogen tijd te weinig kracht. Da Costa had het adres der zeven 1 Maagsche heerenc niet willen onderteekenen, daar hij geen heil verwachtte van het handhaven der formulieren en meende, alleen van Evangelie-prediking Kerkherstel te kunnen hopen. • Dit sprak hij uit in een geschrift, dat in 1843 onder den titel Rekenschap van gevoelens verscheen. Hij brak hierdoor de actie van Groen en de zijnen en de Synode, reeds door de goedgeleide agitatie in het nauw gebracht, kreeg daardoor weer vrij spel. Kr was dus verschil van gevoelen. Wilde Da Costa in zake Kerkherstel het stelsel van doorzieken volgen en dus, door verkondiging des Woords, den medischen weg inslaan, Groen en de zijnen rieden den juridischen weg aan en wilden door aanklachten tegen onrechtzinnige leeraars iiet recht der belijders tegenover de van de Kerkleer afwijkende meeningen handhaven. Doch ook tusschen Groen en Ds. Moorrees was niet eensgezindheid. Stelde de eerste zich in zijn adres tevreden met geest en hoofdzaak onzer belijdenis, de laatste meende, dat men stipt zich aan de belijdenisschriften houden moest en ijverde dus voor een onvoorwaardelijk quia (omdat). Tusschen het adres van Groen c.a. en de tegen-adressen geklemd, weigerde de Synode elke nadere verklaring" en wees de aanklagers den regl ementairen weg aan, indien zij tegen dezen of genen eenige aanklacht hadden in te brengen. Geen wonder, dat de adressanten dit als eene bespotting opvatten, vooral toen protesten tegen de beroeping van Ds. kutgers v. d. Loefif, enz. zonder gevolg bleven. Volgens het Algtïneen Reglement (art. 11) was de handhaving van de leer der Hervormde Kerk aan alle Kerkelijke bestun-n opgedragen. Maar hoe kon die verwacht worden van hunne leden, daar dezen zelf hoe langer zoo verder van de uitspraken der oude Gereformeerde Kerk afweken. (') Het kan niet ontveinsd worden, er is een ergerlijke onwaarheid in dien gedurigen schijn van te handhaven, wat men niet handhaven wil of kan. (1) De moeilijkheid, dat wegens het gemis eener Schriftuurlijke organisatie (de presVytenale) een beroep van de belijdenis op Gods Woord niet kon beslist worden (en dus rechte tucht, oefening hierdoor onmogelijk was) »verd in die dagen niet genoegzaam gevoeld. Later heeft Dr, Hoedemakcr hierop gewezen en daarom vóór alle dingen erkeuning van het onrecht der Kerk in 1816 aangedaan en mitsdien terugkeer tol de preshyt. organisatie verlangd. (Men zie uok bi*. 405 . Hij het /.ien van de weinige vruchten der Synodale bemoeiingen was het geen wonder, dat de zeven Adressanten zich in 1843 rechtsstreeks tot de gemeenten zeiven wendden in een Adres aan de Hervormde Gemeente in Nederland. De «Groningers» zeiden van dit Adres, dat het eene roepstem tot de Gemeente was, »om zich zei ven ie<-ht te verschaffen en door een billijken en plichtmatigen kreet van verontwaardiging ons weg te jagen (n.1. Hofstede de (iroot c.s.), gelijk de bevolking van Zurich I). F. Strausz, daar tot Hoogleeraar beroepen, heeft geweerd.» (De Groninger School, enz. blz. 237.) Men kon onder het reveil ten opzichte der Synode drieërlei stroomingen ontwaren: ie de polemisch-evangeliseerende, 2e de iremsch-confessioneele, 3e de separatistische, die zich in de afscheiding een weg trebaand had. De tweede partij bestond weer uit twae schakeeringen : de reactionaire, aangevoerd door Ds. Moorrees, zocht de Dordsche Kerkorde in haar ouden vorm te herstellen ; de actueel progressieve, wier tolken Ds. Engels en Mr. G. v. Prinsterer waren, wilde »een eerlijke handhaving van de kenmerkende leerstukken der belijdenis, zooals zij in de Formulieren bedoeld waren, met inachtneming van wat door de geloovige wetenschap en de veranderde staatsbetrekkingen geeischt werd Evenwel er zou nog grooter verschil openbaar worden. De geest van Da Costa, die vroeger gepolemiseerd had tegen den geest der eeuw, zou nu optreden tegen den vormenden geest der oude Kerk, maar wier kennisbron hij in hoofdzaak met alle kracht bleet verdedigen.< .Dr. G. J. Vos Az. Gr. v. Prinsterer en zijn tijd 1800 1855. Hlz. 218'. Da Costa wilde beide, »voortgang en behoud, waarheid en ontwikkeling, theologie en Protestantismus, ofschoon hij niet kon uitdrukken, 111 welke verhouding deze machten in zijne beschouwing stonden. Van het juridische standpunt was hij afkeerig. De Kerk was bedorven, hoe zou de zieke zichzelve redden, zich redden door maatregelen van lecht * Blz. 219 van Idem). Wat Da Costa bedoelde, is alleen te bereiken, wanneer beroep op Gods Woord toegelaten en Kerkelijk beslist wordt. HOOFDSTUK CXII. De »Christelijke Vrienden«. Het eerste optreden van Dr. C. W.Opzoomer. De moderne richting. Het onderwijs aan de Utrechtse/ie lhogeschool. België scheurt zich van Nederland af. Het beheer der goederen in dc Ned. Kerk. De Evang. Alliantie. Ten huize van Gregory Pierson, een bekwaam en nederig Amsterdamsch koopman, die evenals zijn vriend en zwager Mr. de Marez Oyens een onbepaald vertrouwen genoot in christelijke kringen, kwamen in 1845 eenige voorname christelijke mannen bijeen, om te beraadslagen over hetgeen gedaan moest worden in het belang van het Koninkrijk Gods in ons vaderland. Het waren bij uitnemendheid vertegenwoordigers van het reveil, die zich kenmerkten door degelijkheid, ernst, vastheid van beginsel, onbevangenheid van oordeel en ruimte van hart. Zij waren te zamen gekomen op de roepstem van Ds. O. G. Heldring, sedert 1827 predikant te Hemmen in de Betuwe, die evenals Groenen anderen behoefte gevoelde aan broederlijke gemeenschap. Toen ze den 26 Augustus 1845 voor den eersten keer bijeen kwamen, had niemand eenig plan omtrent het doel der vergadering; er bestond noch program, noch fornuileering van gemeenschappelijken grondslag of geloofsovertuiging. Op die vergadering werd besloten, dat men voortaan geregeld twee keer 'sjaars zou samenkomen en wel den tweeden Woensdag na Paschen en den tweeden Woensdag in October in het lokaal Het Wapen van Amsterdam. waar Da Costa ook zijne voortreffelijke winterlezingen heeft gehouden. Zoo ontstonden de vergaderingen tier Christelijke Vrienden. Men vond onder hen de predikanten Scholte, Van Kaalte en Brummelkamp, die als Afgescheidenen waren vervolgd geworden; Dr. N. Heets, »den prediker van het Reveil», Ds. Hasebroek, Da Costa, Capadose. Mr. H. J. Koenen, Mr. v. d. Kemp, den beminnelijken improvisator Willem de Glercq, den dichter Messchert, het Haagsehe driemanschap Groen, Elout en Mackay, Mr. J. J. L. v. d. Ikugghen, Ds. Lentz uit de Luthersche, Ds. Jamieson uit de EngelschKpiscopaalsche, Dr. Secretan uit de Waalsche, Ds. J. de Liefde uit de Doopsgezinde en Ds. J. J. van Toorenenbergen uit de Ned. Herv. Kerk; waarbij zich later nog meer vrienden aansloten, zoodat hun getal tot ongeveer 200 aangroeide. De eerste vergadering besloot een tijdschrift uit te geven, 't welk dan ook den 1 Juli 1S46 verscheen onder den titel: Vereenigtng: Christelijke Stemmen, onder hoofdredactie van Ds. O. G. Heldring en dat den vrienden jaren achtereen tot invloedrijk orgaan diende, lelden de vergaderingen eerst niet veel bezoekers, langzamerhand breidde het geringe getal zich tot een klein leger uit, welks afdeelingen in alle deelen van ons land aan den arbeid togen en wier invloed onberekenbaar groot is geweest. Doorgangshuizen, bewaarscholen, C'hr. scholen richtte men op waarvan het doel was: te zoeken en te redden, wat verloren was. In 1843 werd door eenige Amsterdamsche vrienden, o. a. door Da Costa en T. M. Looman, de Vereenigtng tot bevordering van Chr. lectuur opgericht, die vele voortreffelijke geschriften onder het volk heeft verspreid, zooals Groens Handboek der l'aderl. Gesch., Da Costa's Bijbellezingen, enz. De kalme oppervlakte van het meer, door de stille avondster van Van der Palm en zijn tijdgenooten verlicht, bedekte een diep en ontrouw # 30 element, dat weldra door den opkomenden storm, waarvan weinigen al het gevaar beseften, heftig zou bewogen worden. Juist in die kalmte lag het gevaar. Het oude liberalisme wist, in zijn rustig zelfbehagen, /.oo gemakkelijk over de zwarigheden heen te glijden. Verschrikt cn verontwaardigd zag het op. toen de ontwaakte orthodoxie het zoo onvriendelijk wakker schudde; cn 't verdiende, door die j>malcontenten» op eens tot zwijgen te willen brengen, zelf meer den naam van «domper , dan de partij, die haar licht een dwaallicht noemde. De leuze der liberale partij was: Niet te verl« Zij sympathiseerde dan ook volkomen met het in de staatkunde toen heerschende •juste milieu» . De onfeilbaarheid des Bijbels of, naar een latere bepaling. de feilloosheid der apostelen, — werd op vrij zwakke gronden aangenomen en de leer der Hervormde Kerk als bij overlevering in eere gehouden ; maar noch de Bijbel, noch de belijdenis kwamen daarbij tot hun volle recht en wat zich met een redelijke (of liever verstandelijke) opvatting van den godsdienst niet rijmen liet, werd eenvoudig verzwegen, of door een gekunstelde uitlegging weggecijferd. Zoo kon het niet blijven. De dam, in 't midden van den stroom gelegd, moest vroeg of laat bezwijken en het »vrije onderzoek* der 19e eeuw zich bloedig wreken. Het gerucht der afbrekende critiek van Strausz drong ook over onze grenzen door. Strausz zeide veel hard op, wat menigeen reeds bij zichzelf gedacht had of anderen in het oor gefluisterd. De jeugdige hoogleeraar C. \Y. Opzoomer aanvaardde in 1846 den leerstoel te Utrecht met eene redevoering over: De wijsbegeerte, den mensch met sichzelven verzoutend . Van de onschuld des geloofs zocht hij, door den strijd van het onderzoek, zijre hoorders op te leiden tot den vrede van het weten : en wel eene wetenschap uit de school van Krause, panentheïsme genaamd, waardoor dan nu, »de bijl aan den wortel van den boom des Christendoms was gelegd. l)r. C. E. van Koetsveld stelde in 1X46 tegenover Opzoomers professorale rede: Het geloof, den mensch met zich selvcn verzoenende, terwijl Dr. J. I. Doedes, toen nog predikant te Halle, uit een critisch oogpunt in 1847 verdedigde: Het geloof, den mensch met zich zeiven verzoenende. Van Opzoomer verscheen latei nog: De Godsdienst, een werk. dat langzaam verscheen en waarin zelfs het objectief onderscheid tusschen zedelijk goed en zedelijk kwaad ontkend wordt; verder: Lessing, dc vriend der waarheid, een werk, dat als model gold en Cartesins, der Utrechtsche hoogeschool bij de viering van haar 225e jaarfeest toegewijd en waarin op blz. 4 Cartesius voorgesteld wordt als >de krachtige geest, die geen onder gezag erkend,, dan de uitspraken der vrije rede.« Opzoomer was in 1821 te Rotterdam geboren. Dooi zijn beroemd handboek over de Logica, de weg' der wetenschap, deed de empirische methode haar intocht, die door 1'ierson ook op de theologie werd toegepast. Scholten beweerde, en naar waarheid, dat Opzoomet buiten de grens van het Christendom ging. Vijandiger nog waren de aanvallen, die het eerst uit OostIndië kwamen van mannen, die zich noemden Gebroeders dag en nacht en die later het atheïstische tijdschrift De Dageraad tot hun orgaan kozen Üp deze wijze ontstond een nieuwe richting, die uitging van het woord van Colani: 'Weigert gij t Christendom aan te nemen om zijn wonderen, zoo neemt dan een Christendom zonder wonderen aan.« Zij, die te Leiden eene «vrijere opleiding genoten en te 1 trecht Opzoomer gehoord hadden, kwamen tot de overtuiging, dat de critische geest onzer eeuw zich niet alleen met de Kerkleer, maar ook met de letter des Bijbels niet langer kon vereenigen Zij wilden den bast weg werpen, om alleen de kern te behouden Tegenover het geloof der oude Kerk: »Ik geloof, omdat het ongerijmd is« had ook het oude rationalisme een apologetisch karakter. Het wilde niet, als de Rngelsche deïsten, het Christendom vaarwel zeggen, maar het doen afdalen tot het peil van 't banale gezond verstand. Nu was echter de stelling der strijdende legers geheel veranderd: de vijand was niet meer deïsme of atheïsme, maar pantheïsme; en de apologetiek, die hare concessies tot het uiterste dreef, werd niet rationalisme, maar naturalisme. Vandaar dat men Spinoza's werken weer uit het stof der boekerijen te voorschijn haalde. De moderne richting is in den grond der zaak rationalisme. De kennis van de natuur en hare wetten is de bron van den reusachtigen vooruitgang van onzen tijd! Is 't vreemd, dat men ook op godsdienstig gebied de natuurlijke methode ging volgen r Opzoomer gaf de speculatieve wijsbegeerte van Krause voor de ervaring prijs; Scholten ging van de praedestinatie en Souvereiniteit Gods tot het determinisme voort. Aan de Utrechtsche school waren de theologische en Kerkhistorische vakken toevertrouwd aan de hoogleeraren Houman en Vinfte. De predikanten, die te l'trecht gestudeerd hadden, wilden zich over het algemeen aan «hoofdzaak en wezen» der belijdenis houden, zooals b.v. Ds. B. J. H. laats, die de pen tegen de Groninger richting opvatte en J. J. van Toorenenbergen, die als kenner der Kerkhistorie zich verdienstelijk gemaakt heeft. In 1835 verscheen het Leven van Jezus van Strausz, waardoor de grondslagen van het Christendom werden aangetast. Als apologeten van het Christendom traden nu op J. J. van Oosterzee en J. I. Doedes. Beiden stonden sedert 1S45 aan het hoofd van de Jaarboeken voor wetenschappelijke theologie, die in 1858 vervangen werden door de Nieuwe Jaarboeken. In 1844 werd te Utrecht de studentenvereeniging opgericht: Gedenk het woord (Secor dabar) die onder den invloed van het reveil stond. Van Utrecht kon dus nog iets goeds gehoopt worden, vooral sinds Bouman in 1859 door Doedes en Vinke in 1862 door Oosterzee vervangen werd. I11 1843 aanvaardde J. H. Scholten, in 1885 overleden, het hoogleeraarsambt in de dogmatiek te Leiden. Scholten schreef in 1848 zijn Leer der Hervormde Kerk, in de voorrede van welk werk hij Groen en Da Costa onrechtzinnigheid ten laste legde, »en althans aan den laatste niet ten onrechte». (Geesink). Hij legde zich, evenals Alexander Schweizer in Duitschland, op de historische studie der oude Gereformeerde dogmatiek toe, welk vak hij echter als middel gebruikte 0111 zijn eigen deterministische gevoelens ingang te doen vinden. Intusschen leverde Belgie ons meer last dan lust op. He regeeringsbesluiten van 14 Juni 1825 troffen er den R. Katholieken pijnlijk. Ten gevolge dier besluiten moesten de kleine seminariën gesloten worden. In de plaats er van werd het Collegium Pkilo sop hicutn te Leuven opgericht. Twee jaren na de opening er van mochten geen anderen, dan die hunne voorbereidende studiën aan het Collegium hadden volbracht, als priester worden gewijd. Vele Belgische ouders lieten thans hunne kinderen buitenslands onderwijzen, doch het Besluit van den 14 Augustus verbood de toelating van jonge lieden, in den vreemde onderwezen. tot één der hoogescholen of tot het Collegium 1'hilosophicum en bepaalde, dat zij noch tot eenig ambt konden worden benoemd, noch met eenige Kerkelijke bediening bekleed konden worden. Groot was het wraakgeschreeuw, dat zich tegen deze besluiten verhief. Met nog meer aandrang dan vroeger eischte men 1111 vrijheid van onderwijs. Om, indien mogelijk, de verbittering weg te nemen, sloot de regeering in 1827 door bemiddeling van den trouweloozen graaf De Celles een concordaat met Rome, waarin o.a. de bepaling was opgenomen, dat het gebruik maken van het Collegium Pkilosophicuvi slechts facultatief zou zijn. Het natuurlijk gevolg was, dat het Collegium reeds in 1829 geen enkelen student meer had. Een onmiddellijk gevolg van de regeeringsbesluiten van 1825 was de aaneensluiting en verbroedering van de clericale of Keikelijkt. c 11 liberale partij in België. Van denzelfden tijd af stonden in de Tweede Kamer de afgevaardigden van het Noorden en die van het Zuiden ais twee vijandelijke legerbenden in volle wapenrusting tegenover elkander geschaard. Hoe de regeering ook in 1829 en 1830 door vrijheid van onderwijs toe te staan poogde aan de bestaande grieven te gemoet te komen, het was - te laat. België verklaarde zich in 1830 vrij en wilde van geen hereeniging meer weten. Groen bestreed het Ultramontanisme. waaronder hij verstond »de richting in de Roomsche Kerk, die b. v. de verdelging der Albigenz.cn prijselijk vindt; den Bartholomeusnacht onder de heilzame gestrengheden rekent; het niet tijdig verbranden van Luther betreurt; het voorbeeld der herroeping van liet Kdict van Nantes navolgenswaard acht; Willem den Eersten als een eer- en Godvergeten huichelaar ten toonstelt; van de Madiai's als van belachelijke figuren gewag maakt; den Protestant geen eerlijke begrafenis gunt; het bijgeloof der middeleeuwen met de waarheid van het Evangelie, het geloof der Hervormers met de waanwijsheid der rationalisten en de vrijheidszin der vaderen met de vrijzinnigheid der nageslachten verwart; in de Kerkhervorming de kiem van regeeringloosheid en ongodisterij zoekt en. als leus ter verdelging van de Protestanten, beweert, dat in de Reformatie' de Revolutie moet worden gesmoord, c Gelijk wij zagen waren voor het beheer der Kerkelijke goederen Provinciale Collegicn van Toezicht aangesteld. Onder den vorm van dispensatie werden echter van dit toezicht en de daaraan gepaard gaande regeling vele gemeenten, die zich zelf konden redden en die men moeielijk dwingen kon, ontheven, terwijl alle centraal gezag ontbrak. Later, toen men de scheiding van Kerk en Staat verder zocht door te zetten, werd hiertoe, bij wijze van eene overgangsperiode een Algemeen College van 'toezicht ingesteld. Onder het bestuur hiervan is buiten het Staatsgezag om eene nieuwe organisatie ten opzichte van het beheer in het leven geroepen, waaraan zich het meerendeel der gemeenten heeft aangesloten, ofschoon er later weer zijn afgevallen. De voorstanders dier organisatie beweerden, dat zij misbruik van Kerkelijke fondsen wilden voorkomen, doch de tegenstanders klaagden, dat de organisatie de autonomie der gemeenten aanrandde. Door de laatsten werd daarom eene »vrije vereeniging van gemeenten voor het beheer harer Kerkelijke goederen« opgericht, haren zetel te Utrecht hebbende. De oppositie verkreeg dit voordeel, dat de autonomie der gemeenten bij de definitieve organisatie onder het nieuwe Algemeene College duidelijker is uitgesproken. I11 1846 was de Evangelische Alliantie, »het internationale voorbeeld van de nationale vergadering der Christelijke Vrienden*, tot stand gekomen, waarvan ook in Nederland eene afdeeling werd opgericht. Ook in ons land werd dus met het buitenland gemeenschap gehouden: slieets leidde, op het voetspoor van den Franschen broeder Huet, John Angel James bij de Hollandsche familiën in; Horatius Bonar vond vele luisterende ooren in ons land. Da Costa kwam in verrukking over Klizabeth Fry. de weldoenster der gevangenen en Groen leidde haar ook in Haagsche kringen binnen. Schwartz stond tot de Vrije Schotsche Kerk in nauwe betrekking. De Liefde verzamelde, onder vaak al te zwarte schildering van onze bedorven toestanden, in die landen gewichtige bijdragen voor zijnen arbeid. De vervolging van de Madiai's in Toscane zou hier de levendigste belangstelling vinden en de beminnelijke Spaansche martelaar Immanuel Matamoras zou der Geuzen wraak wakker maken.» In 1867, in liet laatst van Augustus, had de Evang. Alliantie eene Algemeene Vergadering te Amsterdam, die geopend werd door prof. Van Oosterzee met eene rede in de Nieuwe Kerk over de gemeenschap der Heiligen. Den 22 Augustus sprak Groen »ex improvisio ?« er zijne beroemde rede uit over: »La Nationalitc Rtligieuse en rapport avee la Ifollande et l'alliance evangeliquet. Een alliantieman bij uitnemendheid was ook Jan van Dijk Melleszoon, vroeger Afgescheiden predikant, die Zondag 11 Augustus in eene kerk te Amsterdam sprak over *AIlieeren door Alliantie (Onze Kerkelijke toestanden en wat daaraan te doen in deze ernstige tijden. Voorgesteld aan mijne geloovige landgenooten. Opgedragen aan de Evang. Alliantie) en hierdoor veler sympathie won voor zijn streven, 0111 in den predikantennood der Xed. Ilerv. Kerk te voorzien. HOOFDSTUK CXIII. De arbeid der Christelijke Vrienden♦. De Doopsgezinden, Remonstranten, Lutherselu 11 en Hernhutters in ons land. Ds. L. C. I.ent. Ds. J. P. G. IVesthoff. Ds. P. van Wijle Jr. Ds. P. Sc harten. Een vrije Protestantsehe gtmeente. De arbeid der Christelijke Vrienden is zeer belangrijk. Gewoonlijk bespraken en behandelden zij eerst de verschillende onderwerpen te zamen, kozen uit hun midden de mannen, die zij daartoe het meest geschikt achtten en eene Commissie van uitvoering, door de overige broeders gesteund, toog aan den arbeid en volvoerde de gemaakte plannen. Zoo werden jongelingsvereenigingen opgericht, die zich weldra tot een Xederlandsch Jongelingsverbond vereenigden. De Vereeniging tot verbreiding der Waarheid en die tot Heil des Volks evangeliseerden te Amsterdam, doch hadden ook hunne vertakkingen door geheel het land. Te 's Gravenhage richtte men een Evangelisch-Protestantsche Vtreeniging op, die evenals de Confessioneele Vereeniging en de Vert entging van Vrienden der Waarheid naar vele plaatsen in ons land Evangelisten zond. Na eerst te Amsterdam een Te Huis voor Zeelieden te hebben opgericht, verrezen in de meeste garnizoenplaatsen, le Huizen voor Militairen. De Vrienden Isracls trokken zich het lot der Joden aan, terwijl ook de arbeid onder de Roomschen niet werd vergeten. Ds. Pauli werkte ondei Israël voor Engelsche en Ds. Schwartz voor Schotsche rekening. De laatste was de vriend en medearbeider van Da Costa en was een leerling van Hengstenberg. Had Wormser reeds lang gepoogd te Amsterdam een seminarium ter opleiding van Gereformeerde leeraars en zendelingen te verkrijgen, toen Schwartz in 1850 in de hoofdstad kwam. werd de zaak met nieuwen ijver aangevat en in 1853 mocht men het genoegen smaken, dat het Seminarium geopend werd. I Iet stond onder oppertoezicht der Vrije Schotsche Kerk, terwijl Da Costa, Schwartz, enz. als leeraars er aan verbonden waren. Het seminarium beantwoordde niet aan de verwachting, en bestond slechts kort. Dr. Schwartz werd met Da Costa redacteur van het in 1850 opgerichte weekblad, De Heraut, bezocht de vergaderingen der Christelijke Vrienden en vertrok in 1864 naar Londen, waar hij in 1S70 overleed. Onder de Doopsgezinden ontstond meer en meer de overtuiging, dat niet het vasthouden aan eenig leerstelsel, maar liefde, ijver, milddadigheid enz., de ware godsdienst is. Dit was oorzaak, dat op vele plaatsen, b. v. in 1801 te Amsterdam, Zoni'sten en Lamisten zich verzoenden. Velen hunner echter gingen tot de Ned. Herv. Kerk over. Ook de Societeiten, die voor de zuiverheid der leer moesten waken, liepen te niet, b. v. in 1796 de Zonsche, in 1815 de Groninger, enz. In 1810 kon de Amsterdamsche Doopsgezinde gemeente 't onderhoud der kweekschool, sedert 1735 alleen door haar gedragen, niet meer bekostigen. Oo haar voorstel kwam nu eene vereeniging van alle Ned. Doopsgezinde gemeenten, eene «Algemeene Doopsgezinde Societeit,» tot stand. Dit was het behoud der Broederschap »De vrees voor verval en ondergang week voor blijde hoop op redding. Nieuwe levenskracht begon het kwijnend lichaam te doorstroomen: de Broederschap was behouden! een tijdperk brak aan, dat van nieuwen in- en uitwendigen bloei getuigde.» liet ideaal van den Doopsgezinde is ook nu nog: de vrije Kerk in den vrijen Staat en volstrekte onafhankelijkheid van elke bijzondere gemeente. In de opvatting der waarheden der II. Schift wijken ze echter helaas allen van Menno Simons af. »Er is niet één, die Mentio's banvonnis zou kunnen ontgaan,* getuigde J. G. de Hoop Scheffer. In deze eeuw is het aantal Doopsgezinden door de werkzaamheid der Societeit meer dan verdubbeld. Meer nog dan hunne vaderen leggen zij, gelijk wij reeds opmerkten, meer nadruk op de moraal dan op de leer. ijveren ze meer voor de Christelijke praktijk, dan voor de Christelijke wetenschap. Zij verwerpen alle hooger Kerkgezag, eeren hun leeraars alleen als ileerende ouderlingen* en nemen bij de volkomene autonomie der gemeenten — de vrijheid, ook ongestudeerde personen tot vermaners aan te stellen. Op enkele plaatsen scheidde zich een behoudende partij van haar af, die den «vooruitgang» voorstond. Het verschil bestond soms alleen in de kleeding of in uiterlijk aanzien der kerkgebouwen. Zoo ontstond er dan eene >oude en nieuwe vermaning . Maar van eigenlijke en voortdurende scheuring kan geen sprake zijn, waar geen eenheid is, dan alleen in den afkeer van eed en kinderdoop. l)e gemeenten, die zich bij de in 1811 opgerichte Algemeene Doopsgezinde Sociëteit aansloten, hebben dat geheel vrijwillig gedaan en de studie op hare »Kweekschool» is voor niemand verplichtend. In het midden dezer eeuw waren de Doopsgezinden in ons land ongeveer 40.000 zielen sterk. Thans hebben ze 116 gemeenten met 122 predikanten. Het 50-jarig bestaan der Societeit werd den 27 Juni 1861 gevierd. Aan de, in 1734 te Amsterdam opgerichte Kweekschool zijn thans als hoogleeraren werkzaam, Dr. S. Cramer sinds 1890 en 1. J. de Russy sinds 1893. Ze telt ongeveer 40 studenten. De Doopsgezinde gemeenten in Friesland vormen sinds 1695 een afzonderlijke Societeit. De Doopsgezinden verstaan onder leden diegenen, die op belijdenis des geloofs door den (bejaarden) doop in de gemeente zijn opgenomen. .Andere leden kennen zij niet, wel catechisanten. De beide overleden Doopsgezinde hoogleeraren Dr. S. Hoekstra Bz. en Dr. J. G. de Hoop Scheffer hebben zich voor de geschiedenis hunnei Societeit verdienstelijk gemaakt. De Doopsgezinde gemeenten zijn over het algemeen rijk. In sommige hebben ook vrouwen kiesrecht. In tegenstelling met de Lutherschen hebben de Doopsgezinden op de dorpen hun grootste genieenten. Door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, die bijna geheel in hunne handen was, hebben ze veel invloed op de volksopvoeding uitgeoefend. Vissering vertaalde den Bijbel en door Hoekstra werd een gemoedelijk-wijsgeerige theologie geleverd. De moderne richting vond onder de Doopsgezinden een vruchtbaar arbeidsveld. Te Groningen werd zelfs het al of niet behouden van het Christelijk karakter der gemeente in openbare stemming gebracht en slechts met een kleine meerderheid werd ten gunste van het Christendom beslist, waarop de ultra-moderne predikanten hun dienst neder legden. De Remonstranten maakten, in plaats van zich aan de bekende vijf artikelen te houden, zich van allen »formulierdwang« los. Onder professor Konijnenburg naar het Duitsche rationalisme overhellende, sloten zij zich onder den weisprekenden Stuart aan de oude liberalen aan. Zij trachtten de wonderen der II. Schrift natuurlijk te verklaren, lieten Jezus niet wandelen op de zee, maar aan het strand der zee; plaatsten den Heiland bij diens verheerlijking op den berg, niet tusschen Mozes en Elia, maar tusschen twee glinsterende rotsblokken, predikten op het kerstfeest over de beste wijze van veevoederen en op het paaschfeest met het oog op de Emmaüsgangers over het nut van eene wandeling. Konijnenbergs schoonzoon, de hoogleeraar Des Amorie van der Hoeven, was jaren lang de meest gevierde kanselredenaar en kwam met warmte op tegen eene richting, die het Christendom bijna uitsluitend als eene leer van gezond verstand en moraal opvatte. Jammer, dat de welsprekende man. naai beweerd wordt, geen theoloog was Beroemd is zijne voorlezing over de oude spreuk Eenheid in het noodige, vrijheid in liet twijfelachtige en in alles de liefde.* Den 28 October 1S34 ter gelegenheid van het 200 jarig bestaan der Rem. Kweekschool te Amsterdam trad hij als feestredenaar op. Hij overleed in 1855. Dieper en roerender werd nog de welsprekendheid geacht van zijn vroeg gestorven oudsten zoon, die in 1S48 overleed. Hen jongere zoon van hem, Martines genaamd, was diepzinnig en vurig, doch dwaalde later tot een grondeloos scepticisme af. Tragischer levensbeeld is er niet, dan dat Mr. H. P. C. Quack ons in 1869 in zijn: Martinus des Amorie van der Hoeven teekende. Bij de lezing er van roept men onwillekeurig uit: »Welk een geest en welk een schipbreuk!» Eindelijk ging een derde zoon, in '897 overleden, tot de R. Katli. Kerk over. In de Jaarb. voor Wetensch. Theologie (1848. 1). VI St. I. blz. 209- 229) schreef Dr. J. J. v. Oosterzee eene Herinnering aan Abr. des Amorie van der Hoeven Jr. Van dezen laatste zijn vooral bekend zijne Academiereis, zijn dissertatiën, zijne Aphorismen over het eigenaardigt goede in de R. Kath. ajd. der Christel. Kerk. enz. Van de Wetten der Remonstrantsche Societeit, die in 1700 voor het eerst verzameld, in 1733, 1808, 1833, 1861 en 1879 werden herzien, luidde in 1833 art. 1: »De leer der waarheid, . . . zooals de Almachtige God dezelve heeft ingegeven in de II. Schriftuur, bijzonder des N T., moet altijd vastgehouden worden en men moet onveranderd daarbij blijven en daarom blijft de societeit der Remonstranten door des Heeren genade vast en onbewegelijk gesolveerd (besloten) 0111 zich aan de II. Schriftuur onveranderlijk te houden.» In het herziene reglement van 1861 is dit art. in het voorbericht geplaatst en wordt het standpunt der Broederschap aldus omschreven: De Broederschap der Remonstranten is eene Chr. Kerkgemeenschap, in welke het Evangelie van Jezus Christus, overeenkomstig de Schriften, in vrijheid en verdraagzaamheid wordt verkondigd en beleden.» In 1879 werd ook dit, als al te positief, vervangen door: »De Broederschap der Remonstranten heeft ten doel, getrouw aan haar beginsel van vrijheid en verdraagzaamheid, en op den grondslag van het Evangelie van J. Christus, het godsdienstig leven te bevorderen.- Zoo waren dan slechts vrijheid en verdraagzaamheid de beginselen der Broederschap gew-orden en had het Modernisme zijn triomfen onder de Remonstranten gevierd. Jaarlijks houden de Remonstranten in Mei of Juni een Algetneene Vergadering te Amsterdam en Rotterdam, waar professoren en curatoren van het Seminarium, dienstdoende en rustende predikanten, afgevaardigden uit elke gemeente, enz. samen komen. Als dagelijksch bestuur benoemt deze vergadering eene Commissie voor de zaken der Rem. Broeder- schap, uit /.es leden bestaande. Men kan lid der Broederschap zijn, zonder gedoopt te wezen. Toch staat het den leden vrij van den doop gebruik te maken, niet alleen van den kinderdoop, maar ook van dien der bejaarden. De huisdoop wordt mede toegestaan. De Rem. Kweekschoolwerd in i S73 van Amsterdam naar Leiden verplaatst. De éénige professor er aan verbonden, de Assyrioloog C. 1'. Tiele, was tevens hoogleeraar aan de Staatsuniversiteit. De Kweekschool wordt slechts door een tiental studenten bezocht. De gemeente Frederikstad aan den Eider (in Sleeswijk-Holstein) behoort mede tot de Broederschap en heeft, zooveel haar buitengewone toestand dit toelaat, dezelfde rechten en plichten als de vaderlandsche gemeenten. De Broederschap telt in ons land 26 gemeenten met 24 leeraars en ruim 8000 leden. Hoewel de Hernhutters in ons land eigenlijk altijd vreemdelingen en bijwoners gebleven zijn en op het volksleven weinig of geen invloed hebben uitgeoefend, genoot toch het Broederhuis te Zeist steeds hooge achting. Aan hunne school werd de opleiding van 1'rotestantsche kinderen uit den fatsoenlijken stand toevertrouwd en werd inzonderheid hun zcndingsarbeid in onze West-Indiën naar verdienste geschat. Op het oogenblik hebben ze in ons land slechts twee gemeenten, n.1. te Zeist ('met 180 leden) en Haarlem (100 leden). Het beroepen van predikanten geschiedt door het Hoofdbestuur der geheele Broederkerk. gevestigd te Berthelsdorf (bij Hernhut in Saksen). Het Hoofdbestuur der gemeente is in handen van twee College's. het eene hoofdzakelijk voor Kerkelijke en het andere hoofdzakelijk voor burgerlijke aangelegenheden. De gemeenteleden te Zeist hielden zich, in onderscheiding van andere 1 lernhutters, steeds van de landsbevolking afgezonderd en bedienden zich altijd van de Duitsche taal. De ongehuwde mannen wonen tezamen in een broederde ongehuwde vrouwen in een zusterhuis. De ongehuwde zusters dragen een rood, de gehuwde vrouwen een blauw en de weduwen een wit lintje of strikje, terwijl de vrouwen nog steeds de eigenaardige mutsjes (hauben) dragen. In elk huis is een zielenherder. De schoolwetten hebben de in 1S1S gestichte kostscholen der Broedergemeente. die onder pastor Friihauf zeer bloeiden, veel schade aangebracht. Het ledental der Evangelisch Luthersche Kerk zal ongeveer het tiende deel bedragen van dat der Ned Herv. Kerk. Ofschoon in haar oorspronkelijke kern Nederlandsch, heeft zij zeer velen van de naar hier gekomen genaturaliseerde Duitschers aangewonnen. Ze staat daardoor zeer afgezonderd en is meest in groote steden ge vestigd. De rationalistische richting, in het vaderland van I.uther geboren, vond bij de Lutherschen veel, bij de Hervormden weinig ingang. Het gebruik der vaste teksten, waar oudere leeraars sterk aan vast hielden, gaf in de Evang. Luth. Kerk gereede aanleiding om b. v. bij den twaalfjarigen Jezus te spreken «over de verplichting der ouders, om hunne kinderen eene godsdienstige opvoeding te gevent, ol bij de verheerlijking op den berg over »de schaduwzijde van t bespiegelend leven». In 181S ontving de Luthersche Kerk een gelijksoortig reglement als dat van de Ned. Herv. Kerk en een Synodaal Bestuur, waaraan de I [erst. Luth. Kerk niet deel wilde nemen. In 1819 werd te Amsterdam een seminarium, van Staatswege bij besluit van 5 December 1K16 gesticht, geopend tot vorming van leeraars voor de Luthersche Kerk. Het was ondergeschikt aan de Leidsche universiteit. Dr. J. G. Pluschke uit Leiden werd tot gewoon en C. II. Ebersbach, pred. te Amsterdam, tot buitengewoon hoogleeraar aangesteld. In [825 werd de predikant G. F. Sartorius als buitengewoon hoogleeraar hun nog toegevoegd. Eerst in 1835 werden de acht gemeenten der Hersteld Ev. Luth. Kerk (Amsterdam, Enkhuizen. Medemblik. Gorinchem. Harlingen, Zwolle, Helder en Hoorn) onder het bestuur gebracht der Algemeene herkei. Vergadering, 17 afgevaardigden tellende, die weer eene Algem. Kerkel. Commissie, uit 6 leden bestaande, ter afdoening der loopende zaken, benoemt. De Nederl. regeering zorgde niet alleen voor een synodaal bestuur over de Luth. Kerk, maar liet ook een derde deel der traktementen van de leeraars dier Kerk uit 's lands kas betalen, v Tuchteloos poogde de Evang. Luth. Kerk in het begin der 19e eeuw zich met de Hersteld Luth. Kerk te vereenigen. Sedert 1854 zocht echter de laatste eene vereeniging met de eerste. Heide afdeelingen der Ned. Luth. Kerk zochten de hinderpalen weg te nemen, die het prediken in elkanders gemeenten belemmerden. Zij erkenden b.v. elkanders attestatiën. De Hersteld Luth. Kerk schafte zelfs voor het beroepen van een predikant der Ev. Luth. Kerk de onderteekening van hare geloofsbelijdenis van 1792 af. De leeraars beloofden alleen, »Ciods Woord in de 11. Schriften des O. en N. Verbonds als den eenigen regel van Christelijk geloof en leven zonder eenige voorbehouding aan te nemen en hartelijk te gelooven en in te stemmen met de opvatting der Goddelijke waarheid, naar de leer der Luth. Kerk, vervat in hare symbolische boeken.» Deze belofte kwam zakelijk overeen met die der Ev. Luth. Kerk. In 1819 beval de Ev. Luth. Synode het gebruik van brood in plaats van den ouwel bij het H. Avondmaal aan, eene aanbeveling, die door nagenoeg alle gemeenten aangenomen werd De Luth. en Ned. Herv. Kerk hebben sedert dien tijd haar avondmaalstafel voor elkanders leden open gesteld en vergunden op vele plaatsen het prediken voor elkanders gemeenten. Toen in 1822 de Luth. Nieuwe Kerk te Amsterdam afbrandde, bood de Ned. Herv. Kerkeraad aldaar de Luth. gemeente het gebruik van de Noorderkerk aan. In iK47 kwam prof. Doniela Nieuwenhuis aan liet I.uth. sominarium en in 1*56 prol'. A. D. Loman. De eerste was met Ds. G. W. Steniler (in dien tijd de meest invloedrijke predikant der Herst. Luth. Kerk) een groot voorstander der toenadering tusschen de twee afdeelingen der N'ederl. Luth. Kerk op anti confessioneelen grondslag. Als uitvloeisel hiervan werd in 1854 de officiëele verbroederings-commissie opgericht, die de over en weder beroepbaarheid tot stand bracht. Met Prof. Domela Nieuwenhuis had Ds. Ludw. C. Lentz den strijd overliet Avondmaal. Zoowel in een leerrede als in een brochure: Het Avondmaal volgens de II. Schrift prees de eerste in 1*47 het gebruik van brood in plaats der hostie aan en stelde hij zich ten opzichte van het Avondmaal geheel op Zwingliaansch standpunt. Lentz gaf hiertegen eene in 1*42 door door hem gehouden leerrede over het io" art. der Augsb. Confessie uit. Nieuwenhuis was overigens een geliefd prediker, die zijn gehoor steeds wist te boeien en aan de hoofdwaarheden der II. Schrift vasthield. I11 1852 stichtte Ds. Lentz de Ned. Vereen, voor de livang. I.uth. Zending, die ten doel had, de Zending der Evang. Kerken te ondersteunen, het verspreiden van de rechte kennis van de H. Schrift en de Sacramenten en het toehalen en bevestigen der gemeenschappelijke banden, die de Luth. Kerken vereenigd houden. Ze gaf geschriften uit over zending en geloofsleven, ondersteunde finantiëel de Leipziger •zending en ondersteunde worstelende gemeenten in het buitenland. Haar publieke vergaderingen werden druk bezocht en Heten niet na, veel zegen te verspreiden. Het Duitsche Zendingsleesgezelschap, dat in 1842 onder voorzitterschap van Lentz werd opgericht, had veel tot de oprichting van de vereeniging medegewerkt. Van 1869 1872 breidde de vereen, zich zeer uit, had afdeelingen te Leeuwarden, Utrecht, Gouda, Deventer enz. en werd herdoopt in een Ned. I.uth. Genootschap voor iuen uitwendige zending. I11 I 878 begon men vóór de halfjaarlijksche vergaderingen van het genootschap ook predikanten-vergaderingen te houden. Intusschen begon Prof. Loman zich baanbreker te toonen der moderne richting, toen hij in een Gidsartikel de opstanding van Jezus op z. g. wetenschappelijke gronden bestreed. Ds. Lentz trad tegen hem op in een Open brief getiteld: Die alte Wahrheit, weder einen neuen Angriff, welk geschrift in 1862 door Ds. A. Schuurman te s Graven hage in het Nederlandsch werd vertaald. In 1863 werd de moderne predikant Ds. W. T. Loman te Amsterdam beroepen. Toen zijn naam van den kansel werd afgekondigd, riep het volk: »dien willen wij niet!« En terwijl het orgel speelde, ontstond er een groot rumoer, de plaats onwaardig, waar men zich bevond Toch kwam Loman te Amsterdam. De Herst. Luth. Kerk bleef gelukkig bij het oude geloof en versterkte zich door goede krachten uit de Ev. Luth. Kerk onder leiding van H. W. Kirberger, boekhandelaar en ouderling, die langen tijd een der invloedrijkste leden dei Ilerst. Luth. Kerk was. Zoo kwam in 1865 Ds. J. 1'. G. Westhoft tot de Ilerst. Luth. gemeente te Amsterdam over. Hadden de Luthersciie jongelingen vroeger zich bij de Chr. Geref. Jongelingsvereen. te Amsterdam aangesloten, in 1862, den 1 Juli, richtten zij een eigen Jongelingsvereen. op, onder den naam van Jongelings- en Jongelingsvricndenvereeniging » IVees Ge/rouw die weldra zondagsscholen opende, waarin geloovig Bijbelsch onderwijs werd gegeven. De eerste zondagsschool kwam den 27 November 1864 tot stand en den 1 Juli 1865 reeds de vijfde. I11 1874 richtte de Ilerst. Evang. Luth. Kerk zelf zondagsscholen op. Verder gingen van de Jongelingsvereen. uit, een zangvereen., een teekenschool, (die beide later werden opgeheven), naaischolen, enz. Ook hier was Ds. Lentz van veel de drijvende kracht. Den 28 April 1869 overleed prof. Domela Nieuwenhuis. Van zijne drie zoons is één de bekende sociaal-democraat, die een korten tijd Luth. predikant in Den Ilaag is geweest; één i^ professor in de rechten te Groningen en verdedigt daar als voorzitter der afdeeling van 't Ned. Luth. genootschap de rechten der geloovige richting; de derde, die thans president is van de Evang. Luth. diaconie, nadert ook meer het orthodox beginsel. In plaats van prof. IJ. Nieuwenhuis werd in 1870 I. G. D. Martens hoogleeraar aan het Evang. Luth. gymnasium. Deze was van geloovige richting, doch zijn bescheiden en teruggetrokken karakter belette hem, grooten invloed uit te oefenen. Hij stierf den 25 Augustus 1885. Intusschen schreed de Ev. Luth. Kerk verder op den weg van het modernisme voort, terwijl het AW. Luth. genootschap voor in- en uitwendi , zending over het geheele land werd uitgebreid. In 1S72 werd Ds. Meyere. een geloovig Ev. Luth. predikant, door de Ilerst. Luth. gemeente te Amsterdam beroepen. Stemler zag daaruit, dat Ds. Westhoft* en Kirberger hem te sterk waren en nam in 1875 emeritaat. In zijne plaats werd Ds. K. Scharten, Ev. Luth. predikant, beroepen, die later Ds. Lentz opvolgde als voorzitter van het Ned. Luth. genootschap. Inmiddels was J. G. Sillem in 1872 als ouderling in den Evang. Luth. Kerkeraad te Amsterdam gekomen. Als geloovig en vermogend koopman oefende hij veel invloed ten goede uit. Hij was vooral een vriend van Ds. Westhoft'. met wien hij ijverig werkte voor de Rijnsche Zending, liet /Veder!. Luth. genootschap richtte echter een eigen zendin^sveieeniging op. In 1876 was het Ds. Lentz onmogelijk geworden, langer lid der Synode te zijn. I11 1877 wenschten hij en Sillem bij eene vacature Ds. C. L. W. Westhoff (broeder van Ds. J. P. G. Westhoff) als predikant te Amsterdam, doch daar de Kerkeraad voor het grootste deel modern was, gelukte dit niet. l)it was mede de schuld van enkele geloovigen. I >s. Westhoff stond reeds op het zestal en hield in Amsterdam een voortreffelijke prediking, na afloop waarvan enkele al te ijverige goedgezinden, meenende God een handje te moeten helpen, een demonstratie bewerkten en den leeraar tegen alle gewoonten in toezongen: »Zijt ons gezegend, knecht des Heeren. enz.< Hierdoor werd de groote Kerkeraad, die overwegend modern was, afgeschrikt en het gevol" was, dat Ds. Meiners werd gekozen. De reactie kwam en werd voorbereid door het beroepen van candidaten van de Herst. Luth. Kweekschool bij de voornaamste Evang. Luth. buitengemeenten. In Den Haag, Delft, en Leeuwarden kwamen achtereenvolgens in de Evang. Luth. Kerk orthodoxe leeraars, die steeds liet Ned. Luth. Zendinggenootschap versterkten, dat door Ds. Westhoff en Sillem om het verschil in de uitwendige zending nooit van ganscher harte werd gesteund en door Kirberger nog minder. In 1883 had ^s- Lentz zijn emeritaat verkregen. Hij overleed in 1895. Als Duitsch predikant werd in 1883 Ds. J. G. F. Rahn. een voortreffelijk en geloovig man, te Amsterdam in de Ev. Luth. Kerk gekozen. Daar het werken met Evangelisten in strijd wordt geacht met het Luthersch leerbegrip, en wel met art. 14 der Augsb. Confessie, richt men op plaatsen, waar geen, of waar moderne predikanten staan, afdeelingen van het Ned. Luth. genootschap (dat ook de inwendige zending behartigt) op, waar geloovige predikanten af en toe komen prediken en de sacramenten bedienen Zoo werd b.v. in 1S97 te Apeldoorn in kerkvorm een lokaal ingericht. Intusschen sloot de Evang. Luth. Synode de deur voor de Herst. Luth. predikanten, door de over en weer beroepbaarheid, in 1886 ingevoerd, in 1887 weer af te schaffen en van elk leeraar, die toegelaten wilde worden een collogiutn doctum te eischen. De verontwaardiging der orthodox Ev. Lufherschen bleef natuurlijk zonder gevolg. Toch was door deze over- en wederberoepbaarheid clit gunstige resultaat verkregen, dat de Hersteld Lutherschen te Amsterdam uit de Evang. Luth. Kerk de predikanten J. 1'. G. Westhoff uit den Haag, J. C. de Meyere uit Deventer en K. Scharten uit Leeuwarden verkregen, en dat vele Ev. Luth. gemeenten in ons land uit de Herst. Luth. Kerk bekwame en vrome leeraars ontvingen. Door middel van het colloqium doctum zijn echter later eenige moderne predikanten uit de Xed. Herv. Kerk in de Ev. Luth. Kerk opgenomen. I11 1884 werd de vereeniging Luthcr opgericht, die de oprichting van scholen met den Hijbei bedoelde. Deze vereeniging was samen gesteld uit 5 Evang. Luth. en 5 Hersteld Luth. predikanten en had tot voorzitter J. G. Sillem. In 1 886 (niet in 1889) werd de eerste Luth. school te Amsterdam geopend, onder het hoofd J. II. Brockmann. In 1897 stierf prof. A. D. Loman. Als zijn opvolger aan het Ev. Luth. Seminarium werd benoemd Dr. Brandt, vroeger Ned. Herv. predikant te Zierikzee, toen te Berlijn woonachtig, een man van moderne richting. De moderne Ev. Luth. Synode, openbaarheid duchtende, nam in 1888 het besluit, om geen notulen meer te publiceeren. Loman's geestverwanten, de modernen, gaven den strijd niet op. maar begonnen in 1898 een tijdschrift uit te geven: De Wachter genaamd. De Herst. Luth. Kerk vierde in 1891, den 3 Juli, haar eeuwfeest. Zij was trouw gebleven aan het geloovig beginsel. Het Ev. Luth. Kerkgenootschap is verdeeld in 7 ringen (Amsterdam. Rotterdam, 's-Graven hage. Utrecht. Haarlem, Groningen en 's-IIertogenbosch) 49 gemeenten en 7 filiaalgemeenten met 61 predikanten, waarvan 32 uit het Ev. Luth. Kerkgen. 3 Hoogduitsch. 13 uit het Hersteld Ev. Luth. Kerkgenootsch. en uit de Ned. Herv. Kerk zijn. Zij telt 65.000 leden, waarvan 30.000 te Amsterdam. Hoogleeraren aan het seminarium te Amsterdam zijn Dr. D. E. J. Völter (sedert 1886) en Dr. A. J. II. W. Brandt A.H.Wz. Kr zijn 9 studenten. Het Herst. Ev. Luth Kerkgen. telt 8 gemeenten met 11 predikanten, waarvan 5 uit de Ev. Luth. Kerk. Het leden tal bedraagt ongeveer 12.000. Docent aan de Kweekschool te Amsterdam is Ds. J. 1'. G. Westhoff. Er zijn slechts 3 studenten. Wat de geschiedenis der Herst. Luth. Kerk betreft, zie men het Gedenkboek, uitgegeven bij het 100-jarig bestaan der Herst. Luth. Gem. te Amsterdam, waarin o. a. opgenomen zijn een inl. woord van Ds. Joh. C. de Meyere, een feestrede van Ds. J. I'. G. Westhoff. en een geschiedkundig overzicht van D. C. Meijer Jr., dat uitvoerig en belangrijk is. Een man van beteekenis in de Evang. Luth. Kerk is geweest Ludwig Carl Lentz, die den 7 Mei 1S07 te Leer. in O. Friesland werd geboren. Daar zijn vader reeds vóór zijn geboorte overleden was, werd hij door zijn oom, den superintendent Lentz in Leer, en zijne moeder opgevoed. Den 26 April 1832 huwde hij met de dochter van zijn oom. Zijn voorloopige opleiding ontving hij op het Domgymnasium te Halberstadt, terwijl hij de theologie beoefende eerst te Gottingen en later te Halle onder Tholuck. Na in 1828 als hulpprediker te IVtkum aangesteld te zijn, en in 1829 te Nortmoor. werd hij in 1831 predikant te Osteel en den 14 Juni 1835 te Emden, vanwaar hij in 1839 naar Amsterdam werd beroepen. In het 60.000 zielen tellende Ev. Luth. Kerkgenootschap in Holland, hield hij de vaan van Luthers ware leer hoog en was hij een moedig en talentvol kampioen in den strijd tegen ongeloof en rationalisme. Van 1862 tot 1877 had hij zitting voor Amsterdam in de Synode der Ev. Luth. Kerk. Toen Prof. I). Nieuwenhuis in die Synode eens voorstelde, om het ouderteekenings-formulier voor proponenten zoodanig te veranderen, dat de onderteekenaars slechts beloofden »Christus en het l Christendom te zullen prediken naar de Schrift slemde ook Lentz voor dit voorstel. Hierover gevoelde hij later vee) berouw. In 1872 wilde Jhr. Mr. J. de Bosch Kemper, professor in de staatswetenschappen aan de Doorluchtige School te Amsterdam, als lid der Ev. Luth, Synode, verder gaan en stelde voor, de onderteekeningsformule nog vager te maken. 11ij lichtte zijne bedoeling toe in eene brochure, getiteld : Het toezicht op dt Evangelieprediking door Kerkbesturen, welk vlugschrift door Lentz werd bestreden in een brochure: 1 leeft di moderne richting aanspraak op Kerkelijke wettiging ? Prof. de B. Kemper meende, dat alleen naar de noodige kennis der candidaten een onderzoek behoorde ingesteld te worden. Lentz vond een medestrijder in den Ned. Luth. predikant K. Scharten te Leeuwarden, die in een tegen Lentz gerichte brochure van Ds. W. T. Loman, (Dt oudere broeder) een Zestal Misgrepen aanwees, liet voorstel van Kemper werd gelukkig afgestemd. Later echter, toen de orthodoxen in de Synode slechts 2 a 3 leden telden, en hij reeds overleden was, werd de formule in zijn geest veranderd en vastgesteld in den vorm, waarin zij nog bestaat. Lentz was ook lid der Verbroederingscommissie. De Algem. Kerke/. Verg. der Herst. Luth. gemeenten hadden 111. aan de Synode der Ev. Luth. Kerk het verzoek gericht, zulk eene Commissie te benoemen. Deze Commissie bestond uit 3 Herst. Luth. leden (o.a. Ds. Stemler en Kirberger) en had vooral ten doel een plan te ontwerpen ter oprichting van een gemeenschappelijk Seminarium. Terwijl n.1. voor de Ev. Luth. studenten twee theologische hoogleeraren waren aangesteld, ontvingen de Herst. Luth. studenten hunne opleiding van één hunner predikanten (toen Ds. Stemler, later Ds. J. 1'. G. Westhoff), die daartoe door de Algem. Kerkel. Vergadering was aangesteld. De Herst. Luth. studenten hadden echter vrijheid, de college's te volgen der theol. professoren van de Seminaria der Ev. Lutherschen, Remonstranten en Doopsgezinden en van de Doorluchtige School, alle te Amsterdam gevestigd. De Commissie stelde allereerst de over- en weerberoepbaarheid voor, diedoor de beide afdeelingen der Ned. Luth. Kerk werd aangenomen. In 1887 werd de Verbroederingscommissie ontbonden, zonder dat er een gemeenschappelijk Seminarium tot stand was gekomen. Veel tegenwerking vond Lentz van de zijde der modernen in zijne Kerk. In [883 verkreeg hij, met behoud van traktement, zijn emeritaat en in 1895 is hij in zijn Heiland ontslapen, Ds. J. 1'. Gottfried Westhoff werd den 6 October 1832 te Nijmegen geboren, waar zijn vader predikant was. Levendig als de knaap was, liet hij zich dikwijls door oogenblikkelijke indrukken meeslepen, zoodat zijn vader hem vaak moest toeroepen: Gottfried, Gottfried, eile niit Weile!« Na in 1856 proponent geworden te zijn bij het Ev. Luth. Kerkgenootschap en van Maart tot April hulpprediker te Stadskanaal te zijn geweest werd hij 14 Juni 1857 predikant bij de Ev. Luth. gemeente te Monnikendam, vanwaar hij in 1S58 naar Middelburg trok, om in 1861 Ev. Luth. predikant te 'sGravenhage te worden. In November 1865 werd hij hij de llerst. Luth. gemeente te Amsterdam beroepen. In 1899 verkreeg hij er op zijn verzoek emeritaat. Als schrijver heeft Ds. \V. zich ook naam gemaakt, o. a. verscheen van hem : Zoekt in de Schrift. Di. Maat U u I.ut her. Magister Phtl. Melanc hton en vertaalde hij uit het Duitsch: De ziekenverpleging en de gezondheidsleer uit Chr. oogpunt beschouwd. \ oor Amsterdam was hij eene aanwinst, daar hij, met redenaarsgaven toegerust, steeds voor volle kerken met beslistheid het heil in Christus mocht verkondigen. Hij stichtte te Amsterdam een hulpvereeniging voor de Rijnsche Zending en wist het van zijnen Kerkeraad gedaan te krijgen, dat met de oude gewoonten der Luthersche Kerk gebroken werd en bij het 11. Avondmaal in plaats van de hostie of oblaat gewoon brood gebruikt werd; een »adiaphoron«, een onverschillig ding, zal men zeggen, maar waarom toch Ds. I.. C. Lentz zich uit de Verbroederingscommissie terugtrok. Daar 200 kinderen der llerst. Luth. gemeente de zondagsscholen der Ev. Luth. Jongelingsvereen. H ees Gctiouu bezochten, richtte Ds. Westhofif eigen zondagsscholen op, onder toezicht der llerst. Lv. Luth. gemeente. Hij een tamelijk sterksprekend zelfgevoel paart Ds. \\., volgens Ds. Lentz, een groote werkkracht aan een rusteloozen ijver, gelukkig alles geheiligd in de school van Christus. Den 20 Juni 1897 mocht hij onder veel blijken van belangstelling zijn 40-jarige ambtsbediening herdenken. Ds. Petrus van Wijk Jr. werd den iS Januari 1852 te Amst&rdam geboren. Na in 1875 tot proponent te zijn bevorderd kwam hij den 9 April 1876 als Ev. Luth. pred. te Wildervank en Veendam, tot hij in 1880 als llerst. Luth. predikant naar Enkhuizen trok. In 1886kwam hij als Lv. Luth. predikant te Rotterdam en den 30 September 1894 als zoodanig te Amsterdam, waar hij thans nog met zegen werkzaam is en 0111 zijn redenaarsgaven, ernst en godsvrucht geliefd is. Len ander bekend prediker in de Luth. Kerk is Ds. k. Scliarten. I11 1836 geboren, kwam hij in 1860 als Ev. Luth. pred. te Beverwijken in 1867 te Leeuwarden. Hier deed hij zich als een strijdgenoot van Ds. Lentz kennen en wees in een geschrift van Ds. I.oman Een zestal mtsgiepen aan. Ds. Lentz had hem de uitgave dezer brochure afgeraden, wijl die voor den Ev. Luth. Kerkeraad te Amsterdam een reden kon wezen, hem nimmer te beroepen. Toch volvoerde Ds. S. 31 niet alleen zijn plan, maar schreef in dien zelfden tijd courant-artikelen tegen de beginselen van den Protestantenbond. En in weerwil hiervan, toen de over- en wederberoepbaarheid een feit was geworden, werd hij in 1875 bij de Herst. Ev. Lut'n. gemeente te Amsterdam beroepen, waar hij in November van dat jaar zijn intrede deed. Een Vrije Protestantse he Gemeente is die te Heusden, onder haren leeraar Ds. W. Laatsman. Deze gemeente heeft een Chr. school en Chr. bewaarschool, een jongelings- en jongedochters-vereeniging en werklieden- en vrouwen-vereenigingen, een afdeeling Dorcas en een ( hr. Nat. Geheelonthoudersvereeniging, terwijl zij door hare leden Evangeliseert in het land van Heusden. Den 1 Maart 1898 werd eene inrichting geopend tot verpleging van kranken en hulpbehoevenden door zuster diakonessen. Alle gezinten worden toegelaten. HOOFDSTUK CX1V. De »Bond van vrije Chr. gemeenten in Nederland*. Ds. J. 0. Snntt. De t Unie van ^doopte Christenen in Nederland<. De Darbisten oj Plymouthbroedt rs. De Zevendedags-Baptisten 0/ Sabatariers. De Ir vin,, tanen. Kerken van vreemde natiën in Nederland. L)e .Bond van vrije Christelijke gemeenten in Nederland* is gevestigd te Dordrecht. Deze gemeenten willen niet alleen vrije Hervormden, maar ook Zendingsgemeenten zijn, die het bestaan eener Synode als beslissende, wetgevende en uitvoerende macht eene miskenning en verloochening van de heerschappij van Christus achten. De eene gemeente mag bij haar over de andere niet heerschen of ze beperken. Iedere gemeente mag vormen en gebruiken invoeren, gelijk het haar onder de leiding des lieeren goeddunkt. Wil men b.v. alleen psalmen of alleen liederen of psalmen en liederen te zamen zingen, dat staat een ieder vrij. Terwijl zij het algemeen priesterschap erkennen, erkennen ze evenzeer de in de H. Schrift verordende ambten en bedieningen, als b.v. het leeraarsambt en dat van ouderling en diaken. I11 hare onderlinge bijeenkomsten wordt aan al de broederen gelegenheid gegeven, volgens 1 Cor. 12—14, de gaven die zij hebben, te openbaren en te oefenen. Hoewel zij de belijdenissen der Vaderen waardeeren, beschouwen zij ze niet als afgesloten. De leeraars zijn ook leden der gemeente en hun lastbrief is te vinden in Matth. 18—20 c.a., gelijk de verordeningen der gemeenten in Hand. 2:42 v.v., 1 Lor. \2 14, de brieven aan de Efesie.s, Timotheüs en Titus en de zeven brieven in Openb. 2 en 3. De gemeenten moeten breken met staatsen Synodenmacht. »De Gereformeerden willen zuivere leer en de autonomie der gemeenten. Wij hebben en handhaven beide. De Darbisten willen vergadering van geloovigen en erkenning van het algemeen priesterschap. Hij ons zijn beide aanwezig. De Irvingianen willen het ambt in eere brengen. Bij ons is het in eere en is er gelegenheid voor de Openbaring van alle Christelijke ambten en gaven. De Baptisten willen het recht gebruik van den doop. Bij ons geldt de regel, dat alleen het geloof met de sacramenten kan omgaan en deze dus alleen in het geloof mogen worden bediend.» (Blz. 9 van Beginselen en Statuten). l)e Vrije Evangelische gemeente te Winschoten was de eerste in ons land, die bij de regeering rechtspersoonlijkheid aanvroeg en die in 1S74 ook verkreeg. De andere gemeenten volgden dit voorbeeld, tot op uitnoodiging van Ds. M. Moov's gemeente te Franeker den 14 en 15 Sept. 1 SS 1 eene vergadering gehouden werd. waarin de Bond van Vrije F.v. gemeenten tot stand kwam. Uit dezen Bond dan werd een Comité benoemd, dat de 'werkzaamheden, die het geheel betreffen, moest ordenen, regelen en uitvoeren, terwijl de autonomie (zelfbeheer) der gemeenten onaangetast moest blijven. Het Comité zou bestaan uit zes personen en men moest zich onthouden van kerkisme en al wat op synodalen dwang gelijkt. Minstens ééns per jaar zou men een algemeene vergadering beleggen, waarin de evangelisatievereenigingen adviseerende stem zouden hebben. De Bond heeft 14 vrije gemeenten, n.1. W inschoten, Franeker, De Leye, Oude-Pekela, Bath, Kaalte, Amsterdam, Krmeloo, Dordrecht, Kapelle, Goes, Rilland, Spijkenisse en Wemeldinge. J. G. Smitt, zoon van W. \V. Smitt, een der vertegenwoordigers van de eerste Afscheiding in Nederland (1834), toonde reeds van zijne vroegste jeugd neiging voor het predikambt. In de geboorteplaats zijns vaders, te Steenwijk, predikte hij, toen hij er eens een ganschen winter gelogeerd was, op 10- a 12-jarigen leeftijd reeds voor scharen volks, die de grootste kamer niet konden bevatten en waarbij de hoorders elkander tot in de gangen verdrongen. Dit hing samen met eene godsdienstige opwekking in zijn jeugdig leven. Hier ging een tijd overheen. Meest door schoolkameraden daartoe opgewekt, openbaarde hij de begeerte 0111 zeevarende, hetzij bij de koopvaardij of bij de marine, te worden. Zijne verstandige moeder liet hem eene proefreis naar Indié doen 0111 te zien of haar zoon bij die keuze zou volharden. Thuis gekomen na een jaar, zag hij van het zeeleven af. Om niet bij andere jongelieden van zijn leeftijd achter te staan, werd nu het verzuimde onderwijs, meest door privaat-lessen, ingehaald. De oude liefde voor het predikambt, vooral nadat het Evangelie eene kracht Gods gebleken was tot zaligheid voor eigen hart, werd weder levendig. Geboren in de «Gereformeerde Kerk onder 't Kruis» (later «Gereformeerde Kerk« genoemd), ontving hij eene meer practische dan theoretische opleiding van predikanten, door bovengenoemde Kerk als docenten aangewezen. De Synode der «Gereformeerde Kerk* in 1867 stelde hem. na afgelegd examen, Candidaat tot den H. Dienst. Met zijn broeder, thans emeritus, met l)s. \Y. H. Gispen, met Ds. I,. van der Valk en anderen, behoorde hij tot die «selfmade-men» die de Kerk der Afscheiding in die dagen velen opleverde en genoemd mogen worden. I11 den zomer van 1867 werd hij door zijnen ouderen broeder, Ds. W. G. Smitt, toen dienstdoend leeraar te 's Gravenhage. in de Gereformeerde Gemeente te Woerden als bedienaar des Goddelijken Woords bevestigd. Meestal bleek de kerk, waar hij om den anderen Zondag optrad, omdat hij ook de Gereformeerde Gemeente te Hellevoetsluis geregeld bediende, te klein voor het aantal hoorders uit Woerden en omstreken. Om aan het veelvuldige reizen, vooral tegen den winter, een einde te maken, nam onze jonge prediker het beroep aan naar de Gemeente te Hellevoetsluis, waar hij echter slechts enkele maanden bleef. Door het overlijden van Ds. J. Plug kwam de Gereformeerde Gemeente te Amsterdam vacant, die S. beriep en waar hij, 11a bevestiging door zijnen broeder, Zondag 26 Mei 1869 zijn intreè-rede hield. In den nazomer van dat jaar had op eene Synode te Middelburg de vereeniging plaats tusschen de beide kerken: de «Christelijke Afgescheidene Gereformeerde Kerk* en de «Gereformeerde Kerk«, die goed vonden om voortaan gemeenschappelijk den naam van «Christelijke Gereformeerde Kerk« te voeren. Hij de Gereformeerde Gemeente te Amsterdam was men niet bijzonder ingenomen met deze vereeniging, vooral omdat zij zich steeds gekrenkt gevoelde, dat van sommige harer leden, weleer tot de Christelijke Afgescheidenen overgegaan, was geëischt, dat /.ij hunne kinderen aan een herdoop moesten onderwerpen. Men legde zich evenwel bij de Kerkgenootschappelijke vereeniging neder, indien slechts niet ontijdig werd aangedrongen, dat de gemeenten plaatselijk zouden ineensmelten. De verhouding tusschen die beide Gemeenten bleef echter gespannen. In de gemeente, waar Ds. S diende, was men niet streng Kerkelijk. De leeraar ging, evenals in zijne laatste gemeente te Hellevoetsluis, vriendschappelijk om met predikanten der Nederlandsch Hervormde Kerk; trad in hunne wijklokalen op, om Bijbellezingen te houden : voor 1 )s. Adama van Scheltema in het Koning-Willemshuis; voor Dr. Cramer in het Evangelisatie-gebouw in de Rozenstraat enz. Omdat zulks soins op Woensdagavond voorviel, als in de vroegere Christelijke Afgescheidene Gemeente Godsdienstoefening werd gehouden, ontzag men zich niet hierop aanmerkingen te maken. I)e richting, in de prediking, door Ds. S. voorgestaan, was meer in den milden evangelischen geest van Docent Brummelkamp, dan in den streng confessioneelen zin van Docent van Velzen. Hoorders uit allerlei Kerkgenootschappen en van verschillende rangen en standen verzamelden zich om zijn predikstoel: misschien wel omdat hij nooit voor de Kerk, als zoodanig, in zijne prediking ijverde, maar er altijd toe neigde, 0111 het Evangelie aangenaam te maken bij het geweten van ieder mensch. Men oordeelde hem veelal veel te ruim. I11 zijn hart was Ds. Smitt niet afgescheiden en, misschien ook toen reeds, niet gereformeerd genoeg, om op den duur in genootschappelijk verband met de Christelijke Gereformeerde Kerk te blijven. 'l'oen de Brighton-beweging, vrucht van het optreden van den Amerikaanschen Prediker Paersal-Smith, ook in Nederland talrijke kringen van liroeders en Zusters op de «Samenkomsten tot opwekking van het geestelijk leven» uit allerlei Kerken bijeen bracht, werd ook Ds. S. gedrongen zich bij hen te voegen. Hij getuigde al spoedig van den ontvangen zegen; ontstak in zijne gemeente het nieuwe licht hem opgegaan, duidelijk als het hem was geworden, dat er door onzen Heere Jezus Christus niet alleen vergeving, maar ook verlossing van zonde is. Thans meer aan de H. Schrift, dan aan de Kerkleer verbonden, verkondigde hij het ruime Evangelie aan allen en werd tot zegen van velen. Omdat zijn vriend, Ds. Huet, die hem vooral tot zegen was geweest, een geschrift in de wereld zond »niet om te twisten, maar uit gewetensdrang, waarin hij veel had af te dingen op het Calvinistisch begrip van de leer der uitverkiezing, werd S. verdacht, omdat hij met H. in bovengenoemde samenkomsten optrad, van ook niet zuiver te zijn op het punt van de uitverkiezing. Hij werd opgeroepen, 0111 voor de Classis van Amsterdam zich te verantwoorden, ofschoon noch van zijn Kerkeraad, noch van leden zijner gemeente eenige aanklacht tegen hem was ingekomen. De Kerkeraad van de «Christelijke Gereformeerde Gemeente, afdeeling Weteringkerk», zoo heette zij in die dagen, tot onderscheiding van haar, die op Keizersgracht en Bloemgracht vergaderde, te zeer overtuigd van den zegen, die. meer dan ooit, in die dagen op de prediking van den leeraar rustte, ontraadde hem, om aan de uitnoodiging van de classis te voldoen. Gemeenschappelijk werd daarom besloten, 0111 het Kclvics van den Kerkeraad aan het oordeel van de geheele gemeente te onderwerpen. Het gevolg hiervan was, dat de gemeente van ruim 1000 leden, op 38 na, besloot om de gemeenschap met de Christelijke Gereformeerde Kerk op te zeggen en zich zelfstandig te constitueeren. Nu kon men vrije bijeenkomsten houden in de gemeente, waar de geloovigen zich onbelemmerd mochten uitspreken. Want dat ook Zusters in de Bidstonden getuigenis aflegden en zich in gebed en dankzegging lieten hooren, was reeds lang eene oorzaak van aanklacht tegen de steeds vrijer wordende Gemeente. Nu kon men zoo gedurig als er behoefte aan was en met wie den Ileere Jezus liefhad, ook uit andere Kerken, het II. Avondmaal houden: want zóó werd uitgesproken: het is niet een gemeentelijk, maar des Heertn Avondmaal De gemeente, sedert onder den naam van »de Evangelische Gemeente» door de Regeering als Kerkgenootschap erkend, werkt evangeliseerend naar buiten. Zij vergadert, in verschillende gedeelten van de stad, ruim 1600 kinderen op hare Zondagsscholen. Zij trekt zich. door de uit haar ontstane en met haar verbondene vereeniging sMaranatha» het lot van de paria's in de maatschappij aan. Aan werkloozen, haveloozen en dakloozen reikt zij 5 maanden van het jaar koffie en brood kosteloos uit, om alsdan aan circa IOO menschen telkens de blijde boodschap des Evangelies te verkondigen door woord en lied. Aan armen, te schamel in kleeding, om nevens anderen te zitten en te schaamachtig 0111 de collecten, bij de gewone Godsdienstoefening gehouden, te weigeren, wordt eiken Zondag, in een zaal van het Oude Mannen- en Vrouwenhuis der gemeente, de gelegenheid gegeven om op eenvoudige wijze het Evangelie te hooren. De Evangelische Gemeente is aangesloten bij den Bond van Vrije Christelijke Gemeenten in Nederland en onderscheidt zich van andere kerken door de volgende drie, voor haar nauw samenhangende punten: i°. Zij gelooft in de liefde Gods tot alle menschen en dat het Christus ernst is 0111, door het Evangelie in Zijnen naam allen te behouden; 2°. Zij streeft naar eene volkomen heiligmaking, in de vaste overtuiging, dat die in Christus gelooven, geroepen en verkoren zijn, om hier in hun leven de heiligmaking te voleinden in de vreeze Gods; 3". Zij leeft in de verwachting van een nieuwen doop des Heiligen Geestes, omdat, volgens de H. Schrift, de vroege regen des Geestes wel kwam, maar de »spade regen» des H. G. door de biddende Gemeente moet worden begeerd en door haar 30ver alle vleesch» moet komen. Ds. Smitt gelooft, >dat wij de verlossing der zonde zoo goed als de vergeving der zonde in Christus hebben en dat wij van de zonde J. r. VAN* HASSI l.T. IK I.. Adkiaansk. >. CoOl -MA. Groep 13. H. VAN DlJKfcN. (Op vroegere» leeftijd. 1 Dk. Bkrvokts. bewaard worden, naarmate wij ons in den geloove voor rekening van Christus stellen*. (Dr. J. H. Gunning J.Hz. Het Prol. ATed. onzer dagen, blz. 116). | )e Unie der gemeenten van gedoopte Christenen in Nederland is eene vereeniging van Baptisten-gemeenten te Amsterdam, Haarlem, Stadskanaal, Nieuwe-Pekela, Weerdingermond, Franeker, Makkum, Stavoren, Haulerwijk, Vriescheloo, Foxhol, Valtermond, 't Zandt, Heeg, Hoorn, Sneek. Deventer, Groningen, Zutphen. Muntendam, Hengeloo, Den Haag en Workum, samen met ruim 1000 leden. Orgaan der Unie is het te Groningen verschijnend weekblad De Christen. De gemeente te Sneek vergadert in de Vrede Kerk, voor welks bouw Spurgeon indertijd 10 pond sterling (120 gld.) zond. Op den dag der inwijding er van zond Spurgeon aan den voorganger te Sneek, den heer Horn, een telegram van gelukwensching. Reeds sedert 1X45 waren er Baptisten in ons landen ook in Amsterdam was een kleine gemeente ten huize van den heer 11. G. Tekelenburg. Het getal was evenwel zóó klein, dat toen Spurgeon ons land eens bezocht, hij ze niet kon vinden. Later kreeg hij kennis van hun bestaan en schreef hij Tekelenburg een hartelijken brief. De gemeenten van ged. Chr. in Nederland hebben haar ontstaan te danken aan Dr. Johannes Elias Feisser. Deze, een afstammeling van een naar ons land gevluchte Hugenotenfamilie, was den 10 Dcc. 1805 te Winsum geboren, studeerde te Groningen en Leiden, en stond als Ned. Herv. predikant achtereenvolgens te Lekkum. Winschoten en te Franeker. waar hij tot bekeering kwam. Na aldaar zijn ontslag genomen te hebben en eenigen tijd bij zijn ouders te Veendam vertoefd te hebben, nam hij een beroep aan naar Gasseiternieveen. Weldra wilde hij hier geen Avondmaal bedienen, wijl hij zag, dat er zooveel ongeloovigen aan deel namen. Toen hij ook den kinderdoop niet wilde bedienen (door hem »kinderbesprenging« genoemd) en daartegen eene verhandeling schreef, werd hij, nadat men alles gedaan had, hem voor de Kerk te behouden, in 1843 van zijn ambt ontzet. Tot armoede gebracht, doorleefde hij donkere tijden. In 1845 kwam hij in aanraking met Ds. J. Köbner, een gedoopten Jood uit Hamburg, en Remmers, die hem de oogen openden voor den doop der geloovigen (door onderdompeling). Toen Dr. Feisser, na zelf door Köbner gedoopt te zijn, dien doop invoerde, bleven hem slechts 14 a 15 leden zijner gemeente getrouw. Vijf jaren na zijne afzetting trok hij naar Nieuwe 1'ekela, waar hij den 2 Juni 1865 overleed. Onder leiding van den zendeling Groenewoud, die in 1866 uit de Kaapkolonie in ons land was gekomen, werd in 1866 te Breda eene Baptistische gemeente gesticht. Zelfs eenige voorname dames Heten zich in de rivier de Mark bij onderdompeling doopen. Groenewoud wilde zijne volgelingen bewegen naar Z.-Afrika te trekken, alwaar Jezus Zijné bruid zou verzamelen en een zekere Retief in de nabijheid van Wellington lichamelijk ten hemel zou varen. Men beklom in den vroegen morgen een berg in de nabijheid van Wellington, alwaar men een vuur ontstak, van waaruit Retief, in wit laken gehuld, ten hemel zou stijgen. In plaats hiervan dwongen hem de brandwonden weer van den berg af te dalen op de zondige aarde. De Unie van gedoopte Christenen omvat gemeenten, die belijden en beleven, dat Jezus Christus de eeniggeboren Zoon van God is en een algenoegzame Zaligmaker voor zondaren, die den doop der geloovigen (door onderdompeling) in onderscheiding van besprenging hand haven. Jaarlijks wordt er een algemeene vergadering gehouden, die uit haar midden een commissie van vijf leden kiest, om de dagelijksche zaken te regelen. Den 23 Mei 1895 werd te Stads-Kanaal het 50-jarig bestaan der gemeenten van gedoopte Christenen feestelijk herdacht, waarbij de voorganger der gemeente, N. van Beek, een feestwoord sprak. Ook de Darbysten of I'lymouthbroeders zijn in ons land vertegenwoordigd. Sinds 1857 is hun orgaan de Bode des heils in Christus, onder redactie van H. C. Voorhoeve. Zij staan op Calvinistisch standpunt, doch zijn beslist anti-kerkelijk. Eiken Zondag vieren zij het H. Avondmaal, waaraan allen, die belijden bekeerd te zijn, óók kinderen, worden toegelaten. Hoewel de stichter hunner gemeenschap, de Engelsche theoloog John Darbij (gestorven in 1882), voor den kinderdoop was. willen de Nederlandsche Darbisten, dat de volwassenen na hunne bekeering worden gedoopt. Evangelisten, leeraren en ouderlingen stellen zij niet aan. Toch hebben zij «werkende broeders», in ons land vijf of zes, die bezoldigd worden en in alle belangrijke kwesties geraadpleegd worden. De zending willen zij niet van genootschappen zien uitgaan, gelijk zij hun eigen zendelingen onder de heidenen geheel vrij laten, maar hen ook geen vast salaris uitkeeren. De Psalmen, als onder het O. Testament te huis behoorende, zingen ze niet, en de officieele Chr. feestdagen, als door de diepgezonken Kerken ingesteld, worden door hen niet gevierd. Hunne vergadering is zeer exclusief tegenover allen, die hare beginselen niet deelen. »De geloovigen veel meer aanziende in hunne ideëele vereeniging met Christus, als in Hem geheiligden en volmaakten, dan in hunnen dagelijkschen strijd met zonde en vleesch, die hen toch immers omgeven, zoolang zij op aarde verkeeren, staat zij tegenover den Staat, de kunst, de wetenschap, den handel, kortom tegenover heel de wereld, zooals zij ons omgeeft, als tegenover eene enkel onheilige, vijandige macht, die definitief door God verlaten en verworpen is.« (Dr. J. H. Gunning J.Hz. Het Prat. Ned. onzer dagen, blz. 109). Sinds 30 Augustus 1881 bestaat te Amsterdam eene Evahgelisehe vrije Gemt 1 ute, onder den voorganger T. J. van Meerloo, die ook een gelijl De geheele Kerk staat onder den éénen Engel des Verbonds, Jezus Christus, die Zich Zijne Apostelen als ouderlingen der algemeene Kerk verkiest. De/.e Apostelen ontvangen onmiddellijk van Jezus de kennis van Zijnen wil. maar toch ook middellijk door de Profeten, die hun de verborgenheden der H. Schrift openbaren. Zij «verzegelen* de verschillende geloovigen door oplegging der handen met den II. Geest, hen zalvende tot het koninklijk en priesterlijk werk, dat hen wacht in het het iooo-jarig rijk. Voorts zijn er Evangelisten, die den genooden tot de bruiloft aanzeggen, dat alle dingen gereed zijn en Herders, die de binnenkomende gasten bekleeden met het bruiloftskleed.< (Dr. J. H. Gunning J.Hz. Het Prot. Ned. onzer dagen. Blz. 99), Volgens de Irvingianen heeft de Heiland door den II. Geest den waren Kerkvorm, gelijk die van het begin geweest is, geopenbaard aan Zijne gemeente. Onderwerping aan het gezag der apostelen is daarom elks gebiedende plicht. Als «Kerken van vreemde natiën» moeten wij in ons land, behalve de Hernhuttergemeenten, noemen: 1". de Waalsche gemeenten, 16 in getal door 24 predikanten bediend. Als afdeeling der Ned. Herv. Kerk staan ze onder eene bijzondere Commissie. «Tegenwoordig leiden zij in de kleinere steden een kwijnend leven en hebben zij meerendeels haar raison d'etre (reden van bestaan» verloren. Als nu de hoogere standen, bij wie al wat niet Hollandsch is, wel eens bijzonder in gunst staat, haar niet steunden, zouden zij op de meeste plaatsen reeds lang zijn gestorven.* (Dr. J. H. Gunning J.Hz.). 2". de Anglicaansche gemeenten. drie in getal (n .1. te Amsterdam, 's Gravenhage en Rotterdam 1. Ze staan onder bescherming en worden ondersteund door de Colonial and Continental Cociety te Londen. 3". de Schotsche gemeente te Rotterdam. 4". in enkele steden IMitsche Ev. gemeenten, (n. 1. te 's Gravenhage, Rotterdam en Amsterdam), onder onmiddellijk toezicht geplaatst van den Duitschen opperkerkeraad te Berlijn. 5". de Episcopale Zionskapel, een Engelsche Zendingspost, in 1847 vooral met het oog op Israël door IJs. C. W II. 1'auli gesticht. Zij staat onder het toezicht van den bisschop van Londen. In 1874 kreeg ze Rev. A C. Adler tot leeraar. In 1864 stichtten eenige Duitsche leeraars in het lokaal der Maatschappij voor den Werkenden Stand te Amsterdam de Apostolisc he gemeenten van den Stam Juda. De voornaamste leeraar er van was F. \\. Schwartz. Deze gemeente, ongeveer i 50 personen sterk, vergaderde latei op het Prinseneiland. Zij heeft profeten, die in de vergadering een zekere »drijving* ontvangen en dan, onder allerlei lichaamsbewegingen gaan profeteeren. De afdeelingen buiten Amsterdam werden - gemeenten van Kfraimc genoemd. De heer G. I'. Langkamp, die te Knkhuizen een Christelijke school had, werd, evenals zijn hulponderwijzer Leppiug, tot profeet gewijd, terwijl een zekere Menkofif, een Duitscher, te Ouderkerk a. d. Amstel werkte. Genoemde F. YV. Schwartz was vroeger bisschop of Engel bij de Irvingianen (Apostolische Kerk), in 1863 liet hij zich tot Apostel wijden, op aanwijzing van den profeet (ieijer. Ioen hij door de toongevende Irvingischen niet erkend werd, zonderde hij zich niet zijne volgelingen van de Apostolische Kerk al en werd aldus stichter der Apostohsihi Zending. HOOFDSTUK CXV. Arbeid van het Ned. Zendinggenootschap. Belemmeringen van de Zending in Ned. Oost Indie. De * Haagse kt Commissie«. I11 1814 zond het Rott. Zend. genootschap de zendelingen Johan Christoftel Supper, Gottlieb Brückner en Joseph Kam naar Java. Daar aldaar gebrek aan predikanten was, benoemde Rallies, op voorstel van den kerkeraad te Batavia, Supper tot predikant te Batavia, Brücknei te Samarang en Kam te Soerabaja. Brückner liet zich in 1816 herdoopen, ging tot het Eng. Baptisten-Zendinggenootschap over, werkte onder de inlanders nabij Salatiga. vervaardigde eene Javaansche spraakkunst (de eerste) en eene Javaansche vertaling van het X. Testament. Beide werden onder zijn toezicht in 1830 op de pers der Baptistenmissie te Serampore 1 Bengalen) gedrukt. In 1815 vertrok Kam naar Amboina, waar hij tot aan zijn dood. 1833. als predikant op de omliggende eilanden de inlandscWe Christenen herhaaldelijk bezocht, en schoolmeesters en voorgangers in zijne woning opleidde. In 1817 waren in geheel Ned. O.-Indië slechts 4 predikanten en geen enkel krankenbezoeker. De 13 zendelingen, die het Rott. Zend. gen. tot aan 1822 nog naar O.-Indië zond, werden er dan ook meest tot predikanten aangesteld. Bij K. Besluit van 28 October 1S40 werden de Kerkbesturen in Indië als regeeringscollegiën aangemerkt, terwijl de predikanten op de wijze der gouvernementsambtenaren niet door de roepstem der gemeente, maar naar anciënniteit en bekwaamheid in hunne verplaatsing zouden worden bevorderd. Keeds bij K. Besluit van 1820 was eene Commissie ingesteld, op wier voordracht predikanten zouden worden uitgezonden, niet alleen naar Oost- maar ook naar W.-Indie. I11 art. 122 van het regeeringsreglement voor O.-Indië wordt gezegd: .In de bestaande inrichting en het bestuur der Kerkgenootschappen wordt geene verandering gebracht, dan met wederzijdsch goedvinden van den koning en het betrokken Kerkgenootschap.* Bij K. Besluit van 27 April 1864 werd de gevorderde goedkeuring ingetrokken der benoeming van ouderlingen en diakenen, die vroeger door het gouvernement, doch na 1854 door de Kerkelijke autoriteiten geschiedde. Art. 123 van het regeeringsreglement zegt: »De-Christen leeraars, priesters en zendelingen moeten voorzien zijn van eene, door of namens den gouverneur-generaal te verleenen bijzondere toelating, om hun dienstwerk in eenig bepaald gedeelte van Ned. Indie te verrichten. Wanneer die toelating schadelijk wordt bevonden, of de voorwaarden daarvan niet worden nageleeld, kan zij door den gouverneur-generaal worden ingetrokken.« In de Alftnorie van Toelichting wordt dit art. aldus uitgelegd: liet Staatsbestuur moet in de keuze zijner middelen blijven binnen eenen werkkring, die op het stuk van geloofsbelijdenis volkomen kleurloos moet zijn. Het beschermen van personen, rechten en eigendommen, opdat de maatschappij in haar eigenaardig voorwaarts streven niet worde belemmerd, ziedaar de bestemming van den Staat .... Daar waar talrijke Mohammedaansche bevolkingen, met al hare elementen van fanatisme en tegenstand, de meerderheid uitmaken, heeft de regeering gemeend, preventief te moeten handelen; in die gedeelten zijn dus. met uitzondering van de groote steden, geene zendelingen tot prediking van het evangelie toegelaten. Trouwens, bij het bestaande regeeringsstelsel zou die toelating door de inlanders worden opgevat als een bewijs, dat het Ned. gouvernement hunne bekeering tot het Christendom begeert en dat de zendelingen zoovele ambtenaren zijn. door de regeering afgevaardigd, om het bekeeringswerk te volbrengen. De regeering mag, naar hare overtuiging, geen voet geven aan zoodanig dwaalbegrip; zij mag het thans bestaande vertrouwen niet in gevaar brengen van onherstelbaar te worden geschokt .... Zij ide regeering) is verantwoordelijk voor de rust; de zendelingen zijn het niet. Haar oordeel moet in dezen beslissend zijn. Overal waar de verkondiging van liet C hristendom de rust niet bedreigt, heeft de regeenng den vrijen loop gelaten aan de prediking van het Evangelie. . . . Nergens pogingen, 0111 het bekeeringswerk, zelfs in schijn, door den steun van het wereldlijk gezag ingang te verschaften; overal strenge onzijdigheid; overal vergunning tot prediking, waar de rust daardoor niet in gevaar wordt gebracht; overal streng toezicht, waar dat gevaar aanwezig is. Een voorbeeld zal niet te onpas zijn. Op verschillende punten van de residentie Soerabaja en ook te Samarang hebben zich ongevoeliglijk Christengemeenten onder de Javanen gevormd. Men verhindert de zendelingen niet, die gemeenten te bezoeken, maar men laat hun niet toe, zich naar de Mohammedaansche dessa's te begeven tot prediking van het Evangelie.» De regeering plaatste zich dus ten opzichte der zending op Gallio's standpunt: op het stuk der geloofsbelijdenis wilde ze »?Wkomen kleurloost zijn; koud, noch heet, maar lauw, als de mannen van Laodicea; ze hield zich onzijdig tegenover Christen- en heidendom in N.-Indië. \\ ij echter hadden haar wel iets van het zendingsvuur van Karei den Grooten toegewenscht. Ook zonder van vuur en zwaard gebruikte maken, gelijk deze vorst, zou ze toch nog o zooveel voor de zaakvan het koninkrijk Gods hebben kunnen doen. In 1816 werd op Java een medewerkend zendinggenootschap opgericht, op welks advies in 181S zendeling De Rruyn door de regeering tot predikant te Koepang op Timor werd aangesteld. Deze werkte aldaar met veel zegen. Hij richtte er een hulp-zendinggenootschap op. verhief de school uit haar verval, bouwde er een nieuwe Kerk, vertaalde er de Evang. gjzangen in het Maleisch en wist voor het door hem opgerichte schoolfonds ruime bijdragen te verkrijgen. Hij won de vriendschap van den resident Hazaart en huwde zelfs met de dochter van den inlandschen vorst van Amfonug, die, gelijk haar geheele stamhuis, den Hervormden godsdienst beleed. I11 1824 bezat Koepong eene welingerichte Maleische school met 93 en een Hollandsche school met 28 leerlingen, terwijl op het eiland Rotti vijf en in de naburige kampongs 3 scholen waren opgericht. In 1829 overleed De Bruyn, terwijl zijn arbeid te Koepang en op Rotti werd voortgezet, doch helaas minder gelukkig, door Ter Linden, Heymering, e.a. In 1841 trok het Rott. Zend. genootschap zich van de Zuid-Wester eilanden en in 1851 van Timor en Rotti terug. Alleen Heymering bleef als hulpprediker te Koepang. Joseph Kam. in 1815 als zendeling-leeraar te Amboina geplaatst, bezocht Ceram, N.-Celebes, de Sangi- en Talaur eilanden, Timor enz. > overal de verspreide Christenen opzoekende, hereenigende, doopende en avondmaal bedienende, predikende en catechiseerende, zooveel hij vermocht.» I11 1835 werd Roskott uitgezonden, niet als geordend zendeling, maar als geordend onderwijzer. Als zoodanig richtte hij te Ratoe Meirah op Amboina eene kweekschool voor inlandsche onderwijzers op. In 1831 begon zendeling Rudel zijn arbeid in de Minahassa, in 1834 door Schwarz, in 1836 door Hermann, enz. ter zijde gestaan. Rudel vestigde zich te Tondano, Schwarz reisde veel, Hermann gaf in 1852 eene vertaling van Mattheüs in de Alfoersche taal in liet licht. Met zeer veel vrucht waren deze en andere mannen in \.-Celebes werkzaam, zoodat er weldra reeds 122 scholen waren. Uit vrees voor het Mohammedanisme durfde de regeering de Javaansche Bijbelvertaling van Briickner op Java niet toelaten. Toch was die overzetting het middel in liods hand, dat in i<^43 Soerabaja 35 Javanen tot bekeering kwamen en gedoopt werden. I11 1847 was de gemeente te Soerabaja reeds 310 leden sterk en in 1848 gaf de regeering verlof, 300 exemplaren van Briickners X. Testament op Java te verspreiden. Kort daarop vestigde zendeling Jellema zich te Xoja bij Soerabaja en was er met zegen werkzaam. De IIoll. Hervormde Kerkte New York zond van 1836 tot 1850. doch met weinig vrucht, zendelingen naar Borneo's Wester-afdeeling in het gebied van Landak. Tevens vestigde zich in 1S36 het Rijnsche zendelinggenootschap te Barmen in het gebied van Poelapatiik in Z.-Borneo, doch moest zich we «<_ns den in 1859 te Banjermassin uitgebroken oorlog van Borneo terugtrekken. De Gossnersche vereeniging te Berlijn zond een aantal zendeling-werklieden naar Java, limor, Bali, op de Sangi- en de Talaur eilanden. Het in 1814 opgerichte Ned. Bijbelgenootschap zond hare afgevaardigden naar Java. Sumatra. Borneo, Riouw, enz. om de Javaansche, Soendaneesche, Bataksche, Dajaksche, Makassaarsche en Boegineesche talen te beoefenen. Zoo liet ze Briickners vertaling van het N. Testament in het Javaansch herzien en er door J. T. Gericke het O. Testament aan toevoegen. Hardehand voltooide de vertaling des Bijbels in een Dajaks dialect van Z. Borneo, door zendelingen van het Rijnsch genootschap aangevangen. Matthes en van der Tuuk gaven proeven van Bijbelvertaling in het Bataksch en Makassaarsch, Engelman arbeidde op W.-Java aan eene Soendaneesche Bijbelvertaling. Den 12 Dec. 1861 besloot de regeering, dat geen bijzondere toelating in eenig deel van N.-Indië meer zou worden gevorderd van hen, die zich alleen aan Bijbelverspreiding wijdden, zonder zich met Evangelieprediking bezig te houden. Bij Kon. Besluit van 4 Sept. 1815 werd eene Commissie voor de zaken der Prol. Kerk in O.- en W.-Indie benoemd (de z.g. »Haagsche Commissie»), aan welke »op verlangen der regeering» door de Ned. Herv. Synode werd opgedragen zendelingen, door het Ned. Herv. Ge• nootschap aanbevolen en die zich mochten aanbieden, 0111 geëxamineerd en gerechtigd te worden tot het bedienen van den Doop en liet Avondmaal in de Gemeenten, op te richten of nieuwelijk opgericht, uit de Heidenen, en daarvoor alleen, in hun goed en Christelijk voornemen en onderneming behulpzaam te zijn.» In 1820, 7 Dec., bepaalde een K. Besluit, dat de zendelingen gratis zouden worden geëxamineerd en ingezegend. Later werden ook de zendelingen der andere Zendingsvereeniginget» door deze commissie geordend. De N. Geref. Zend.vereen. had echter geen vrede met de ordening der zendelingen door eene Staatscommissie en ook de Utrechtsche en Ned. Zend.-vereen, wilden er gaarne van ontslagen zijn. HOOFDSTUK CXVI. Zending in W.-Indü. Scheuring in hit .Vet/, /.end. Genootschap. Zeudiugs vereentgingen opgericht. I. Esser, Ps. F. Lion Cachet. In 1828 werd te Paramaribo opgericht eene Maatschappij tot bevordering van het godsdienstig ouderwijs onder de slaven en verdere heieUnsche bevolking in Suriname. Tot de stichters behoorden ook de Hervormde en Luthersche predikanten te Paramaribo. In 1793 was reeds door de Broedergemeente te Zeist een hulpgenootschap opgericht, dat zich in liet bijzonder de zending in Suriname en Kaapland ten doel stelde. Bovengenoemde Maatschappij sloot zich bij de Broederen aan en trachtte haar doel alleen door hunne tusschenkomst te bereiken. In 1822 zond het Xed. Zend. genootschap zendeling VYix uaar Suriname. Deze werd belast met den predikdienst bij het garnizoen, maar arbeidde bovendien tot 1839 in het district Xickerie onder de slaven. Van 1800 tot 1809 was de Ned. Herv. gemeente te Paramaribo herderloos. De Roomschen hadden geestelijken te Paramaribo, Batavia (aan de Coppename), in Koronie en in Xickerie en wonnen eenige duizenden negers en bijna al de melaatschen op het etablissement Batavia voor hunne Kerk. In 1824 vereenigden zich de Hervormde en Luthersche gemeente op Curagau met elkander. De blanken op de W. Indische eilanden zijn meest 1'rotestantsch en in het bezit van predikanten; de zwarten en kleurlingen behooren er bijna allen tot de R. Katholieke Kerk. Op Saba werd de Xed. Herv. gemeente door een Eugelsch-presbyteriaansche vervangen. De Methodisten arbeidden op St. Eustatius en op St. Martin. De R. Katholieken hadden op de W.-Indische eilanden 13 geestelijken. Ook in W.-Indië waren de Protestanten van het gouvernement afhankelijk, terwijl de R. Katholieken vrijheid genoten. In 1864 en 1865 zag de regeering echter van hare bekrachtiging der keuze van Kerkeraadsleden af en in 1864 werd bij de vaststelling der regeringsreglementen voor Suriname en de eilanden aan alle erkende Kerkgenootschappen vrijheid van godsdienst en gelijke bescherming verzekerd. In Nederland waren sedert 1841 de apostolische vicarissen namens den pauselijken stoel met de waardigheid van bisschoppen in partibus infidelium bekleed geweest. Ook pastoor J. Graaff te Paramaribo werd naar Rome ontboden en daar tot bisschop van Canae in partibus infidelium gewijd; vervolgens werd hij door Koning Willem 11 tot apostolisch vicaris en pastoor te Batavia (O. Indië) benoemd. In 1858 was in het Ared. Zend. Gen. te Rotterdam eenescheuring ontstaan. Velen oordeelden, dat het aan zijn leuze: » Vrede door het bloed dis kruises niet getrouw gebleven was, en dat het aan allerlei wind van leer recht van bestaan toekende. Het geraakte meer en meer in rationalistische wateren en zond zelfs zendelingen uit, die het plaatsbekleedend lijden van den Heiland niet geloofden. De heer J. Voorhoeve H.Cz., die 22 jaar het genootschap als penningmeester had gediend, nam in 1858 als zoodanig zijn ontslag en den 2 Dec. van dat jaai richtte hij. W. Lagervvey en nog een aantal zendingsvrienden de ATed. Zend.-vereen. op. Deze vestigde zich te Rotterdam en bestond volgens art. 1 der Statuten uit: «Lieden, die erkennen, dat de Heer Jezus Christus hun volkomen Zaligmaker is, die dit in hunnen wandel vertoonen en die verklaren, niet te mogen samenwerken met degenen, die Zijne waarachtige en eeuwige Godheid loochenen.* De Utrechtsche Zend.-vert i n., in April 1851) opgericht, stond, gel ijk de vorige, op beslist geloovig standpunt, en verschilde met de Ned. Zend.-vereen. slechts hierin, dat haar Pestuur niet door de leden der vereen, werd gekozen, maar de benoeming aan zich zelf behield. Deze twee vereenigingen stonden echter niet op beslist Gereformeerd standpunt. Op uitnoodiging van Dr. C. Schwartz kwamen daarom den 19 October 1859 in de Schotsche Zendingskerk 53 vrienden der zending te zamen. De Ned. Geref. Zend.-vereen, werd opgericht en tot bestuursleden daarvan werden gekozen de H.H. 1. da Costa, T. M. Looman, Feringa, Jlir. J. W. van L0011, Simon Thomas, J. C. Groenewegen, H. den Ouden en Oosterwijk Bruyn, die echter allen bedankten. Eindelijk, na veel moeite, kreeg men een Bestuur bijeen, bestaande uit de H.H. Sclnvartz, president, P. J. Teding v. Berkhout, vice-president, P^. \V. Heyblom, secretaris, J. de Neufville, penningmeester, A. Plbink en J. L. ten Boekei. De jeugdige vereen, poogde tot samensmelting te komen met de Ned. Zend.-vereen.. doch het Bestuur van deze oordeelde. dat allen, die erkenden, «dat de Heer Jezus niet alleen de. inaar hun volkomen Zaligmaker is*, leden der Ned. Zend.-vereen. konden worden, onverschillig of zij behoorden tot de Herv., Luth., Remonstr., Doopsgezinde of eenige andere Kerk. Ook de samensmelting met de Utr. Zend.-vereen. en met het JavaComité gelukte niet. De vereen. noodigde reeds in het stichtingsjaar de kweekelingen van het Seminarie der Vrije Schotsche Kerk uit, zich als zendeling in haar dienst te begeven. liet Seminarie toch leidde op, maar zond niet uit; de vereen, zond uit, maar leidde niet op. Slechts één der kweekelingen, de heer Wilkens, gat aan de uitnoodiging gehoor. Later echter verklaarde hij liever in ons land te willen blijven, zoodat hij niet werd uitgezonden. Eindelijk, den 15 April 1862 kwam de eerste zendeling der Ned. Geref. Zend.-vereen., Aart Vermeer, te Batavia aan. Ilij arbeidde in Tegal en kreeg in 1865 H. Stoové als hulpzendeling bij zich. De Ned. Geref. Zend.-vereen. vroeg in Januari 1860 rechtspersoonlijkheid aan. Daar haar art. 1 luidde: »De Ned. Geref. Zend.-vereen, stelt zich ten doel, om Evangelieboden te vormen en hen uit te zenden tot de Israëlieten en in de heidenwereld, inzonderheid in de Nederl. Overzeesche bezittingen», weigerde de minister rechtspersoonlijkheid te verleenen, indien de woorden %dc Israëli eten« niet geschrapt werden. • Art. 165 der Grondwet,» zeide de minister, »laat niet toe, dat van Staatswege worde erkend eene vereen., die zich ten doel stelt de leden van een erkend Kerkgenootschap daarvan af te trekken en tot een ander Kerkgenootschap te doeii overgaan.* Toen in 1863 voor de vereen. ee:i legaat van 12000 a 15000 gld. verloren ging, omdat zij niet als rechtspersoon kon optreden, besloot men uit art. 1 de woorden: de Israëlieten te schrappen en nu werd den 3 December 1863 de vereen, door de regeering erkend als rechtspersoon. 1 en gevolge van een besluit der Synode te Hoogeveen (Juni i86o> der ( hr. Geref. Kerk, stelde het »Collegie van docenten en curatoren der 1 heol. School* een reglement omtrent de zending vast, waarin o. a. bepaald werd dat, voor zoover mogelijk, aan de lheol. School gelegenheid zou worden gegeven, (indien noodig, geheel of ten deele kosteloos), om opgeleid te worden tot zendelingleeraar onder de I leidenen. Reeds in Juli 1861 werden vier zendeling-kweekelingen aan de 'lheol. School geplaatst, van wie in 1863 Cornelis de Best uit Rijnsburg en Berend Veenstra uit Ulrum als zendelingen werden uitgezonden, en wel naar Suriname, waar juist de slaven vrij verklaard werden. I11 October 1864 keerde echter Veenstra en 2 Februari 1865 De Best reeds naar het vaderland terug, zonder veel uitgericht te hebben. De Best trok in 1866 als zendeling naar O.-Indié, terwijl Veenstra als predikant in ons land bleef. Om gezondheidsredenen moest de Best in 1867 weder naar het vaderland terugkeeren, zonder in zijn zendingswerk geslaagd te zijn. Volgens besluit der Synode te Groningen, Juni 1872, werd in Juli 1873 de leiding van den zendingsarbeid der ('hr. Geref. Kerk aan de Algem. Commissie der Chr. Geref. Kerk opgedragen. Ook nam de Chr. Geref. Kerk toen het beginsel aan, dat de »Zendelingleeraren, 3-2 als zijnde niet door een particuliere vereeniging, maar door geheel de Kerk gezonden, hetzelfde radicaal hebben, als de dienaren des Woords in de Kerk hier te lande',< doch dat /.ij dit hebben voor de heidenwereld en geen beroeping van eenige gemeente in het Vaderland mogen aannemen zonder toestemming van de Zendingcommissie. In Januari 1874 kwam Enno Haan als Chr. Gerf. zendeling te Batavia, waar hij ook zijn arbeid begon. Hij stichtte er eene Chr. Geref, Zendingsgemeenti. voor het grootste deel uit Europeanen bestaande en werkte er met zegen. De school, die hij er opende, telde weldra 50 of 60 Maleische kinderen. In 1883 keerde Haan naar het vaderland terug en werd predikant bij de Chr. Geref. Gem. te Genderen. Zijn opvolger te Batavia was zendeling Huysing. Ten huize van H. Höveker te Amsterdam werd den 24 Maart 1855 het Java Comité opgericht, als eene Ajd. v. h. Genootseh. voor uitwendige zending te Batavia en vormde als zoodanig eene zijtak van de l enen, tot verbreiding der Waarh. te Amsterdam, liet J.-Comité zond den eersten doctor in de theologie, n.'i. Dr. Julius Esser Izaakzoon, als zendeling uit. Onder de mannen, die zich ten opzichte van de zending verdienstelijk gemaakt hebben, behoort ook Isaak Esser. Hij was den 3 Mei 1818 te Haarlem geboren en kwam als ambtenaar in 1837 te Batavia. Later werd hij tot adjunctinspecteur aangesteld. 11ij kwam veel met de inlanders in aanraking. Hij kon het onrecht, hun aangedaan niet verdragen en zocht hen met het Evangelie bekend te maken. Van regeeringsvvege zag men dit ongaarne en op de conduitelijst prijkte zijn naam met de aanteekening: l'an zonderlinge gevoelens-, soms deswege lastig.« In 1849 — '50 zocht hij te Batavia eene school te openen voor Inlandsche en Chineesche kinderen. Hij vroeg den resident, om toestemming tot het openen der school, doch als antwoord werd hij terstond verplaatst met verlaging van rang. Toen hij in 1851 Ds. Ridley II. Herschel, predikant te Londen, in een openbaar schrijven met den geestelijken nood in Indië bekend maakte, werd hij door gouv. generaal Duymaer van Twist ter verantwoording geroepen en onder »de hooge politie der regeering» gesteld. Esser beklaagde zich in een bijzonder onderhoud hierover bij den gouv. generaal, maar deze voegde hem met opgeheven hand toe: Ik waarschuw u ernstig; ik houd mij aan de wet, waarop Esser met eene buiging antwoordde: En ik houd mij aan het Evangelie— Esser besloot zich te wreken op de wijze eens Christens en hij nam zich stellig voor, de regeering in Indië eene scheepslading zendelingen te bezorgen. Den 7 September 1851 stichtte hij het Genootschap voor In- en Uitwendige Zending, waarvan het Bestuur bestond uit Ds. du Puy, pred. der Eng. Kerk te Batavia, E. \Y. King, secretaris, J. J. Brouwer, I. Esser en J. van der Veer. Onder de «helpende leden» van het Bestuur bevond zich ook Mevr. Le Jolle te Ambarawa. Het Genootschap kocht de Kampong Makasser» bij Buitenzorg voor 1:000 gld. en hier werden de zendeling-werklieden, door Ds. Heldring gezonden, gehuisvest. Op de Kampong, nu Bethcsda genoemd, werd eene school geopend, die weldra door 30 Inlandsche en Chineesche kinderen werd bezocht. Ongelukkig bleek het, dat de theorie «zendeling-werkman» in de praktijk onhoudbaar was. Ook als resident van Timor schaamde zich Ksser het Evangelie niet. In het vaderland wedergekeerd, bleef hij voortgaan de belangen der zending te bevorderen en moedigde zelfs zijn zoon aan, 0111 in Indie aan de heidenen het Evangelie te prediken. Den 11 MVi.I&Ó8 kocht hij een patent als Inlandsch kramer met een kraam op de Haagsche kermis» en schreef er onder: »Dit is mijn ridderorde. Als dit stuk door de aanstaande geloofsvervolgingen niet verloren gaat, mag het mijnen nazaten tot eene opwekking zijn, om zich des Heeren Woord niet te schamen, gelijk ik het mij niet geschaamd heb. De Oud-Resident van Timor, J. ESSER.» Esser heeft als straatprediker onder veel spot en tegenstand met veel zegen gewerkt. Hij was bestuurder van de Ned. Ev. Protestantsche vereeniging en overleed in October 1885. Ds. F. Lion Cachet werd in 1835 geboren en was, evenals Da Costa, »geen zoon der lauwe westerstranden« en had, evenals deze, zijn Heiland lief gekregen. In Engeland tot zendeling opgeleid, kwam hij in 1858 te Kaapstad. Dertien jaar bracht hij in Zuid-Afrika door. reizende en trekkende door Kaapkolonie, Kaflerland, Natal en Transvaal. Van zendeling werd hij predikant en stond als zoodanig o.a. te Eadysmith. I11 1871 keerde hij naar Holland terug, werd te Utrecht candidaat in de theologie en was ongeveer een jaar predikant te Nieuw-Eoosdrecht. I11 1876 trok hij weder naar Kaapkolonie, waar hij leeraar werd der gemeente te Villiersdorp. Weder in ons land teruggekeerd was hij van 1880 tot 1883 Ned. Herv. pred. te Valkenburg (Z. Holl.) en van 1883 tot 1887 te Rotterdam, waar hij een leider der doleantie werd. Zijn beide groote werken : De Worstelstrijd der Transvalers va. Een jaar op reis in dienst der Zending toonen hoe meesterlijk hij beschrijven kon. Op vergaderingen en in de pers ontstond tusschen hem en de woordvoerders van het Calvinisme in ons land wel eens wrijving, wat door velen toegeschreven werd aan zijn Methodistische opvoeding in Engeland. In Nov. 1899 overleed hij plotseling te Her gen op Zoom. van plan zijnde te spreken ten gunste der Transvalers, ten gevolge van eene hartkwaal. De Nederl. Zending verloor veel in hem. Er is een tijd geweest, dat geen spotblad in Nederland uitkwam, of Ds. Lion Cachet werd door het slijk gesleurd. De taal was hij meester en heftig kon hij aanvallen en wonden. HOOFDSTUK CXVII. Het Kerkgezang bij Doopsgezinden, Lutherschen, Ned. Hervormden en Remonstranten. Behalve Datheens psalmen zongen de Doopsgezinden reeds vroeg ook andere liederen in hunne bedehuizen. Eerst gebruikten zij ze tot huiselijke stichting, o. a. die, waarmede velen hunner martelaren juichend den dood waren ingegaan en achter de Martelaarsbundels {Offer des Heerent waren opgenomen. Later werden echter deze. zoowel als die voorkomen in de dichtbundels: De lusthof der zielen. De LusthoJ des gemoeds en Het Achterhojje voor Kerkelijk gezang gebezigd. Reeds in 1684 waren de Doopsgezinden in het bezit van een nieuwe psalmberijming, meest door Joachim Oudaèn tot stand gebracht. De verzameling van 13 gezangen, er achter geplaatst, was bestemd voor doop en avondmaal en voor Christelijke feestdagen. In 1756 werden hieraan nog 6 door de gemeente te Haarlem toegevoegd en de Amsterdamsche gemeente vermeerderde het getal bij de overneming der psalmberijming Lans Deo nog met 15 gelegenheidsliederen. Onder den naam van Den Kleinen bundel werden ze in 1791 afzonderlijk uitgegeven. Den Grooten bundel verscheen in 1801 en bestond uit 150 gezangen, . a. van M. C. van Hall, Mevr. Elter, geb. Woesthoven, J. J. en A. Vereul, Willem v. d. Velde en diens vrouw, enz., terwijl de kleine bundel meestal bestond uit bijdragen van Bernard de Bosch. Roulland, Asschenberg en P. Uvlenbroek, allen leden van het genootschap Lans Deo. Beide bundels op rationalistische leest geschoeid en meest aan deugd en rede gewijd, werden dan ook door de Remonstranten gebruikt. De Luthersche gemeenten in ons vaderland gebruikten eerst vier Hoogduitsche gezangbundels, doch in 1779 ontstonden in onze taal het Amsterdamsche, in 1790 het Haagsche en in 1796 het Rotterdamsche gezangboek. De drie Nederlandsche bundels bestonden meest uit vertalingen van Duitsche Kerkliederen. In 1S48 diende Ds. Boeles bij de Ned. Herv. Synode een voorstel in. om aan de F,vang. gezangen eetiige nieuwe liederen toe te voegen. Men gevoelde behoefte aan gezangen, toepasselijk op den gedenkdag der Kerkhervorming, de bevestiging en intrede eens leeraars, de inwijding van een kerkgebouw, de bevestiging van lidmaten, oudejaarsavond, de bediening des doops, de inzegening van het huwelijk, enz. Met de samenstelling van een vervolgbundel waren eerst bezig dc predikanten D. Pijzei, W. R. Bonman en de toenmalige algemeene secretaris der Synode Dr. li. P. Timmers Verhoeve; daarna de predikanten J. H. Wor en H. Woerman, »als gecommiteerden tot den druk en uitgave der Fvang. gezangen, met toevoeging van Dr. N. Heets, Dr. B. ter Haar en den algemeenen secretaris der Synode S. F. van Hasselt; eindelijk nevens de twee laatstgenoemden: Dr. J. Witkop en Dr. H. Oort, als voorzitter en vicepresident der Synode.» Zoo kwam de Vervolgbundel tot stand, die niet alleen gezangen bevatte op bovengenoemde onderwerpen, maar ook een kleine verzameling van oude klassieke gezangen (als van Luther, Gustaaf Adolf. Leo Judae, Paul Gerhardt, 'lerstegen, Louise Henriette van Brandenburg, enz.). De Waalsche Kerk werd in 1854 in het bezit gesteld van een Recucil supplementaire de cantiques, bijeenverzameld door de lieeren 1'. J. L. Huet (later overleden en door C. G. Merkus vervangen), 1'. J. J. Mounier, J. H. de Dompierre de Chaufepie, P. J. Merkus, predikanten te Amsterdam. Den Haag en Delft, en de opzieners j. Pols en G. j. Dijk. Deze gezangen, waarvan enkele van Yinet waren, andere fragmenten uit de Imitation van J. C. Corneille en uit de Hymnen van Racine, waren gezet op nieuwe melodieën, door vaderlandsche toonkunstenaars bewerkt. De Kerkvergadering der Hersteld-Luthersche gemeente benoemde in 1841 eene commissie uit haar midden, waaraan J. H. Bok Jr. en C. G. Withuvs werden toegevoegd, ten einde den gezangbundel van 1780 uit te breiden. Toen deze commissie in 1846 eene verzameling van 121 oorspronkelijke liederen bijeen had, werd er besloten, een geheel nieuwen bundel in te voeren. Bijgestaan door den heer \\. A. Dwars, waren de heeren J. H. Sonstral, H. Kerkhoff, G. \\. Stemler, J. C. C. Meyer, C. Broms en G. II. Sesbruggen hiermede bezig. Dezen lieten van den ouden bundel 60 gezangen weg en herzagen de overige. Uit den Hervormden bundel namen ze enkele liederen op. alsmede van R Feith, \V. Bilderdijk en diens vrouw, J. A. D. Molster, Albertine Kehrer, N. Beets, J. H. Bok Jr.. I. da Costa, A. I'. v. Groningen. H. J. Koenen, L. C. Lentz, J. de Liefde, J. F. Schimsheimer, G. H. Sesbrugger, J. J. L. ten Kate. Adama v. Scheltema, W. A. Dwars, A. Francken, B. ter Haar, E. J. Potgieter, W. H. Warnsinck Hz., R. Benninck Jansonius, C. G. Withuys. P. 1'arson en H. Tollens. Ten opzichte der psalmen sprak men het beginsel uit: »De eigenlijke Luthersche of Evangelische Kerk kent niet een verschillenden bundel van psalmen en gezangen. Oud cn Nieuw Verbond, belofte en vervulling, psalmen en evangeliën smelten in haren boezem bij de aanschouwing van Hem, op Wiens kruis wet en profetie vervuld zijn. te zamen in harmonie, gelijk het scheppingswoord: Er zij licht!» zich oplost in het vredelied van Ephrata!« De geheele bundel bevat 500 liederen, waaronder, zonder dat men ze nader als zoodanig had aangeduid, 80 psalmen, echter bekort, gewijzigd en omgewerkt. Eerst toen de gemeente den bundel, die in druk verschenen was, had aanvaard en daardoor getoond had, hem goed te keuren, bekrachtigde de algemeene Kerkvergadering hem ook en voerde heni in 1X57 in. Reeds in 1820 besloot de Synode der Evang. Luth. Kerk, om de drie verschillende gezangbundels door één gezangboek te doen vervangen. De uitvoering van dit besluit werd opgedragen aan de predikanten J. W. Statius Muller, J. M. L. Roll en G. H. I.agers en de heeren J. II. Molkenboer, J. 1). Mercker, C. Hormeester en den dichter Hendrik Harmen Klevn. Reeds in 1827 verscheen de gezangbundel, door deze commissie bijeengebracht en die ui t 376 liederen bestond, waarvan 162 oorspronkelijk waren. Uit de drie bestaande bundels, bij de Luth. Kerk in gebruik, had men 125 liederen overgenomen; ook had men onderscheidene van de Ev. gezangen der Hervormden er bijgevoegd. »Ter gelegenheid der invoering van de Christelijke gezangen in den jare 1827 . werd eene gedenkpenning geslagen door de Evang. Luth. Kerk in Nederland. De dichters Joh. Lublink de Jonge, Van Hall, de gebroeKlijn, Loots, Xierstrasz, Wormsinck, enz. hadden bijdragen voor dezen bundel geleverd. Ook was er een »Hervormingslied * van Feith, door de Ned. Herv. Commissie der Ev. gez. ter zijde gelegd, in opgenomen. De bundel voldeed niet. Men gevoelde, er was te veel middelmatigs in opgenomen. Al spoedig stelde men een Vervolgbundel samen, die in 1850 werd ingevoerd, waarin ook beurtzangen waren opgenomen, ïOtn op Chr. feestdagen en plechtige gelegenheden door de gemeente te worden gezongen.« De voorzitter der Synode, J. Decker Zimmerman, had het belangrijkste aandeel aan de samenstelling van dezen bundel. I'.nkele oudere geliefde Kerkzangen waren er als z.g. kernliederen in opgenomen. In de Herv. Kerk werden de psalmen, en terecht, steeds als een onschendbaar geheel beschouwd en bewaard. Dit was oorzaak, dat het pogen der Groninger hoogleeraars E. Tinga en A. Ypey om de psalmen van de Israélietische godsdienstige eigenaardigheden te ontdoen, op niets uitliep. De Evang. Lutherschen, uitgaande van de vraag van Klopstock, of David, indien hij onder het N. Verbond had geleefd, geen andere psalmen zou gemaakt hebben ?« zagen er geene zwarigheid in, de psalmen in vrijere navolgingen te herscheppen. In den vervolgbundel hadden zij 9 psalmen meer opgenomen, dan in den eersten bundel. Volgens De Hoop Schefïer gebruiken de Doopsgezinden tien gezangbundels: i('. de psalmberijming volgens 't genootschap Lans Deo: 2°. die der Hervormden van 1773; 30. de kleine bundels van 1791 ; 4°. den grooten bundel van 1796: 50. de Zwolsche liederen, of toevoegsel van den kleinen bundel in 1808; 6°. de uitgezochte liederen van 1810; 7°. de Remonstrantsche liederen van 1848; 8°. de Haarlem- sche Kerkliedereu van 1851; 9". de zes Harlinger liederen ; io°. de Evangelische gezangen, die door sommige gemeenten (Ameland, Medemblik, N. Zijpe) in hun geheel gebruikt worden. De Remonstrantsche Broederschap benoemde eveneens eene commissie (n.1. prof. A. des Amorie v. d. Moeven, de predikanten J. Tideman, C. W. van der Pot en J. J. v. Vollenhoven en de heeren Dr. Heideman en J. v. d. Hoeven, opzieners der gemeente te Amsterdam en te Leiden), die twee gezangbundels samenstelde, waarin liederen opgenomen waren uit de bundels der Doopsgezinden. Na 184^ werden deze bundels ingevoerd. Vroeger gebruikten de Remonstranten den grooten en den kleinen bundel der Doopsgezinden. HOOFDSTUK CXVI1I. Dt R. Katholieken in Nederland. De Nederlandsche R. Katholieken verloren, tengevolge van de opheffiing der hoogeschool te Leuven in 1797 en van andere onderwijsinrichtingen in Belgie belangrijke beurzen, die zij aldaar bezaten. Ter vergoeding van dit verlies werden er twee Seminaries opgericht, te Warmond en te 's Heerenberg. Van 1795 tot 1814 was het aantal statiën in ons land 381. De Ned. Roomschen waren toen ongeveer 360.000 in getal met 380 priesters en 190 kapelaans. Hierbij moeten nog gevoegd worden de overgroote meerderheid der inwoners van N. Brabant (224,029, waarvan slechts 15.698 Protestanten waren) en die van het bisdom Roermond. I.odewijk Napoleon werd door zijn biechtvader voor het plan gewonnen, om de bisschoppen der Utrechtsche Kerk (dus der Oud-Katholieke) te laten uitsterven en dan het bezetten der vacant geworden zetels te verbieden. De 24 Juni 1808 stierf, naar de geneesheeren verzekerden, de aartsbisschop Van Rhijn ten gevolge van vergif, hem door een priester toegediend. Keizer Napoleon erkende echter de rechten van het Utrechtsche Kapittel. In 1825 werd den Oud Kath. bisschoppen van Utrecht, Haarlem en Deventer eene bezoldiging uit de schatkist toegelegd en niettegenstaande alle verzet bleven zij steeds standvastig hunne rechten handhaven. Bilderdijk, Da Costa en Gr. van Prinsterer vergaten, naar de meening van F. Nippold, terwille van hun tegenstand tegen den geest van verlichting dikwijls te veel het gevaar, dat van den kant van Rome dreigde. Alberdingk Thijm. de begaafde woordvoerder van het Ultramontanisnie, sloot zich terstond bij de school van Bilderdijk aan. Reeds in zijn eerste lied zong hij Bilderdijk toe: »t min ik, oude, met uw stroefgeplooide trekken, l met dat starend oog, door borstels overbraauwd.» < >ok Dr. Wap, mede een R, Katholiek, treedt als een vereerder van den dichtervorst op in zijne beschouwing van Bilderdijk >als dichter en mensch (gedeeltelijk opgenomen in I)e Wachter^ 1874, tweede deel). Volgens C. Busken Huet was .\lb. Thijm wel »geen Chiliast evenals Bilderdijk en Da Costa, maar dat in de plaats van de lichamelijke wederkomst van Christus bij hem 1 Thijm) is gekomen de bekeering van alle volkeren tot de Moederkerks En F. Nippold zegt: .Belangrijk is ook de vergelijking tusschen Da Costa's 25 jaren en Thijms Voorgeborchte, met name de aanwijzing van beider haat tegen al wat de tegenwoordige tijd eigenaardigs bezit. Wel kan de rol, die de omwenteling van 17S9 in de Bezwaren speelt, bij den jongeren Thijm aan de beweging van 1S4K worden toebedeeld, maar evenals zijn leidsman beschouwt ook hij den geheelen geest van de 19e eeuw rechtstreeks uit het gezichtspunt van een opstand van Satan tegen God.« Willem I huwde den 16 I'ebruari 1841 met de Roomsche gravin D Oultremont. Dit viel samen met de pogingen van koning Willem II oin een concordaat te sluiten, ten einde den Kerkelijken toestand der Ned. Katholieken te regelen. W illem II was echter ten gevolge der \ erontw aardiging van liet volk gedwongen, de onderhandelingen met Rome af te breken en alleen met den nuntius Capacini de zaken der R. Kerk te regelen. Reeds den 12 Nov. 1840 had Willem II, eenige dagen na zijne troonsbestijging, eene Commissie benoemd, die hem omtrent zijne toestemming te weigeren tot het aannemen van door een vreemden vorst verleende titels en rangen.» Toen de koning te Amsterdam kwam, werd hem aldaar een monsteradres aangeboden met 5'-000 onderteekeningen door "00 mannen uit den aanzienlijken en burgerstand, die gezamenlijk in 't zwart gekleed en in geregelden optocht Z. M. een prachtig album gaven met hunne handteekeningen, waarvan de oudste burger der stad, baron Van Lynden van I.unenburg, de eerste onderteekenaar was. Willem III gaf aan de deputatie een antwoord, dat het ministerie in het ongelijk stelde. De vertegenwoordigers der ( Iere/.ie (de Oud Katholieken, de >bisschoppelijken van deze zij der bergen») wendden zich mede tot den koning niet het verzoek, om de invoering der hiërarchie niet toe te staan. Zelfs beantwoordden de Oud Kath. aartsbisschop Van Santen en de bisschop Van Buul in een brief aan den paus de allocutie, terwijl de latere aartsbisschop Loos schreef: Schets eener geschiedenis van de R. Kath. Oudbisschoppelijke Clerezy tn Nederland en Pastoor J. H. de \ ries zijn brief schreef over Het recht van de bisschoppelijke ('lerecy op de titels van aartsbisschop van Utrecht en bisschop van Haarlem. «Groen plantte de banier en leidde de verdediging zonder eenige vrees voor het moorddadig vuur, dat op hem vooral geopend en nog lang daarna zou onderhouden worden.* Van Oosterzee schreef een brochure, getiteld xRoinc's overwinnaar , waarvan in enkele dagen 13.000 exempl. werden uitverkocht. De adressen van den Lutherschen en Hervormden Kerkeraad te 's Hage, het adres van eenige notabele ingezetenen van Leiden en dat van de Synodale Commissie der Ned. Herv. Kerk moeten mede genoemd worden. Doch ook van R. Kath. zijde liet men zich hooren. De brochure van Alberdingk Thym : De Kath. Kerkregeling in ons vaderland beleefde vier drukken. Verder schreef hij een huldegroet aan Z. M. koning Willem 111 bij zijn bezoek van .Amsterdam onder den titel Trouw en, ter bestrijding van een geschrift van Dr. Kruin, een Woord over de Inquisitie. Den 20 April 1853 volgde het aftreden van het ministerie '1 horbecke en de adressenvloed, door De Geer, Montijn en Kemink te Utrecht te voorschijn geroepen, miste dus zijne uitwerking niet. al had de liberale meerderheid in de Kamer ook eene motie aangenomen, om >over te gaan tot de orde van den dag en dus zijn vertrouwen uitgesproken in Thorbecke's beleid. \ an Protestantsche zijde begon men, behalve door de reeds bestaande vereenigingen, onder de Roomschen te arbeiden door de Evang. Maatschappij (24 Mei 1853), de Ned. Gustaaf Adolf Vereen., 123 September 1853) c'e Nd. Evang. Prot. Vereen., door van Lynden gesticht, (Voorzitter: Klout van Soeterwoude ; Secretaris: Capadose). waarbij ook de arbeid van De Liefde in de Haarlemmermeer moet genoemd worden. Het ministerie Van Hall, 't welk dat van Thorbecke opvolgde, stond aan de Roomschen nog meer toe, dan zijn voorganger ooit bedoeld had. Toch werd de Tweede Kamer, die het liberale Kabinet had gesteund, ontbonden, terwijl de geheime correspondentie van het vorige ministerie met den gezant bij de curie werd openbaar gemaakt. Toen Thorbecke in Breda en Maastricht als lid der Tweede Kamer werd gekozen, legde Koning Willem III zijn beschermheerschap over de landbouwkundige vereenigingen aldaar neder. Het ministerie kreeg bij de verkiezingen een groote meerderheid in conservatieven geest. Het beloofde nu in de troonrede van 14 Juni een nieuwe wet te zullen indienen tot regeling van de Kerkelijke zaken. Deze wet kwam met veel moeite tot stand, doch de bepaling tegen de overstrooming des lands door de Jezuïetenmissies werd nog in dezer voege verzacht, »dat alleen die geestelijken, die in de Kerk hier te lande een bepaalde betrekking wilden bekleeden, daartoe de toestemming des konings noodig hadden.» Onder het ministerie der Brugghen werd in 1857 de we* °P het lager onderwijs aangenomen. De Anti-rev. partij bestreed deze wet zeer. Geheel anders was de houding der Roomschen. Misschien meenden zij door de aanneming der Schoolwet het overblijfsel der ( alvinistische staatskerk, zooals die nog in het bewustzijn van een zeer groot gedeelte der bevolking voortleefde, geheel te vernietigen, of mogelijk hoopten zij eindelijk dien invloed over de school te zullen krijgen, waarnaar de Kerk altijd gestreefd heeft; hoe het zij, de meeste R. Kath. afgevaardigden stemden vóór de wet en ook in de eerste jaren was van oppositie der clericalen weinig te bespeuren.* In Januari 1871 trad Thorbecke nog eenmaal aan het hoofd der regeei ing. Ten gevolge van den sedert 1^70 veranderden staatkundigen toestand werd. in weerwil van den tegenstand der ultramontanen, de geZantschapspost bij den paus door de beide Kamers opgeheven verklaard. Dr. A. Kuyper zocht bondgenootschap met de R. Kath. partij en in de Nfd. CrdachUn van 23 September 1875 hechtte Groen daaraan zijn zegel en legde hij tot tweemaal toe naar aanleiding \an de verkiezingen in 1875 deze plechtige verklaring af: »Ja, er bestond een goede verstandhouding tusschen Anti-revolutionairen en Roomschen. l-i was een openbare overeenstemming met anti-Liberale Roomschen.» Keuchenius zeide in de Tweede Kamer den 23 October 187c), d.it >de beginselen van de Anti-revolutionairen en die van de R. Katholieken in vele opzichten één zijn met betrekking tot het onderwijs en tot bevordering van de belangen van land en volk door aankweeking van godsdienst en zedelijkheid,» doch moest toch ook spreken van -een onderscheid tusschen de Anti-rev. en Ultramontaansche politiek,» ja, van een »onoverkomenlijke kloof. Des Amorie van der Hoeven, R. Kath., sprak naar aanleiding hiervan zijne overtuiging uit, dat (jod den heer K.euchenius zou vragen: »\Vas het uw plicht, bij uw intrede in deze Kamer, zonder eenige noodzaak, zonder eenige aanleiding, dien fakkel dei tweedracht te komen zwaaien, dien gij onder de leden aan deze zijde geworpen hebt?» (Handelingen der St. Generaal 1879 1880, 11.' Na de vestiging van de pauselijke bisschoppen in 1853 was hielde nuntius overbodig. Hij bleef echter als gezant van den 11. Stoel. Toen echter aan den paus in 1871 de Kerkelijke Staat werd afgenomen moest ook de nuntius worden teruggeroepen. Deze bleef echter. »l\ome wil zich in Den Haag laten vertegenwoordigen, al ware het ook slechts, om als protest te dienen tegen de »wederrechtelijke» opheffing \an het erfgoed van Petrus.* Bovendien houdt de nuntius toezicht over de bisschoppen, opdat dezen meer op hun Kerkelijke, dan burgerlijke plichten letten, zorgt, dat de Kerkelijke ijver niet te ver gaat, houdt het oog op de Oud-bisschoppelijke Clerezie, enz. De missie-bisdommen, in 1853 opgericht, maken een Kerkelijke provincie uit, met het aartsbisdom Utrecht aan het hoofd. De eerste aartsbisschop, die tevens het bisdom 's Hertogenbosch moest besturen, was Johannes Zwijsen. Toen Willem II na 1831 het bevel over het leger in \.-Brabant voerde, kwam hij dikwijls met Zwijsen in aanraking en deze werd door den invloed van prins Willem vicaris-generaal van den bisschop in partibus infidelium. Zwijsen was een eenvoudig man, een uitstekend leider zijner staatkundige partij, die een ijzeren tucht over zijn ondergeschikten uitoefende. »11ij was geen gewoon man; dat verried zijn hooge gestalte, het doordringende grijze oog, de welgevormde neus, de geestige, doch heerschzuchtige trekken om den scherp geteekenden mond. De helm en het harnas der vroegere krijgslustige Kerkvoogden zouden hem niet misstaan hebben en het krijgszwaard zou hij moedig hebben gehanteerd.» Bij de verkiezingen gaf hij aan zijne partij meermalen het wachtwoord aan. Hij overleed den 18 October 1877, oud 83 jaar. Op letterkundig gebied muntten onder de Ned. R. Katholieken o.a. uit: J. A. Alberdink Thijm, koopman te Amsterdam, medewerker van De Tijd, redacteur van De Dietsche Warande• en van een Volks almanak voor .Veel. Katholieken. Busken Iluet, een vereerder van hem, noemde hem toch »een geboren dweper, te veel polemicus, om overal kunstenaar te kunnen zijn.» Thijms polemiek werd in 1872 tijdens de Aprilfeesten als «onfatsoenlijk? gekenschetst; Dr. II. J. A. M. Schaepman, een talentvol dichter, r dacteur van De- Wachter, lid der Tweede Kamer, enz.; verder Nuyei die in zijne I 'ad. Ce-srh. voor de j ugd, inzonderheid te-u gebruikt bij huisonderwijs en voor de bijzondere K. Kath. scholen van prins Willem I getuigde: »Hij wilde in alles de eerste zijn. Ilij was zeer onverschillig voor den godsdienst, alle middelen waren hem welkom, als zij hem van dienst konden wezen» ; in 1872 noemde hij de inneming van den Briel, die »revolutionaire daad iler Watergeuzen, welke bij de Katholieken van Nederland zoo treurige herinneringen heeft nagelaten» en de geheele clericale pers juichte hem hierbij toe; pater Brouwers, die op den gedenkdag van den slag bij Heiligerlee in zijn rede: D Xeder landen en de gevierde n te Heiligerlee den afval van Spanje een vloekwaardige en afschuwelijke daad noemde en van I.odewijk van Nassau zei: «Amsterdam zou vóór drie eeuwen bij algemeene volksstemming met 90 per 100 Lodewijk van Nassau heel wat anders hebben opgericht, (n.1. een galg) dan men thans te Heiligerlee wil oprichten,« (ïroen trad tegen Brouwers op in zijn Heiligerlee en Ultramontaanschi critiek. waarop de laatste antwoordde. Antwoord aan den heer (ïrocn v. Prinsterer. Te Katwijk aan Zee hebben de R. Katholieken een gymnasium met ongeveer 200 leerlingen. Kerst stond Augustinus 1 lenriët, den 4 Maart 1817 te Inzor in Frankrijk geboren, aan het hoofd ei van, doch later Clemens Wilde. Dit gym nasi 111 werd telkens vergroot en wordt genoemd «het brandpunt en broeinest van het Lltramontanisme , de plaats, waar Jezuïeten en Jezuïetengenooten uit buiten- en binnenland samenkomen, om hunne plannen te smeden en Katwijk te maken tot het uitgangspunt, vanwaar Nederland geromaniseerd moet worden.» Van de R. Kath. bladen in ons land noemen wij: Dc Tijd, opgericht door den jeugdigen, maar lichamelijk zwakken priester J. A. Smits, 11a wiens dood het orgaan eigendom werd van de 5 Ned. bisschoppen, die tot redacteurs er van benoemden: Dr. Schaepman, rector KlÖnne en rector Heeres. Het blad toont meer beschaving en gevoel voor betamelijkheid dan de Maasbode \ de Noordbrabander, opgericht door Le Sage ten Broek, »den grondlegger der Ultramontaansche pers in de Nederlanden», enz. 13e meeste R Kath. Ned. bladen zijn aangesloten bij den Hond. opgericht na de audiëntie, in Februari 1 ^79 door Leo XIII aan ongeveer 1000 Ultramontaansche journalisten verleend. De schilderijen in de Ned. R. Kath. kerken stellen voornamelijk tafereelen voor uit de lijdensgeschiedenis van den Heiland. De heiligen heeft men meest in modern gewaad afgebeeld. \ orai i-* het iets opmerkelijks. dat men tien II. Jozef, den schutspatroon der 1\. Kath. Keik. op deze wijze heeft voorgesteld. Met voorliefde wijdt men thans aan hem de kerken. Met ijver richtten de R. Katholieken ziekenhuizen op, waarin ook l'rotestantsche en Israelietische kranken warden opgenomen. 1 >aar de lichamelijke verpleging der R. Kath. zusters uitstekend is, heelt het R. Katholicisme zijne positie onder het Ned. volk er veel door verbeterd. HOOFDSTUK CXX. De K. Katholieken en Oud-Katholieken in Nederland. Vereenigingen, die onder de K. Katholieken arbeiden. Strijd tegen Komt. De positie van Rome in ons land. Mr. J. B. baron Van Hugenpoth tot den Beerenclauw, raadsheer in het gerechtshof te 's Hertogenbosch, kampioen voor het Kath. volk', overleden den 6 November 1877, betoogde in zijn doorwrocht geschrift over de kloosters, »dat de kloosters en geestelijke gestichten zich ten koste der bevolking verrijken ; dat zij ten nadeele der instellingen van liefdadigheid, zooals zijn: weeshuizen, godshuizen, armeninrichtingen, enz., een groot deel der pieuse (d. i. vrome) legaten naar zich trekken; dat vele collaterale successies in handen dier vereenigingen over gaan; dat duizenden bij duizenden guldens aan het oprichten van kloosters worden ten koste gelegd: dat de doode hand bereids millioenen schats aan het levend vermogen der maatschappij heeft onttrokken en dat de fiscus zich niet bij machte vindt, de verschuldigde successierechten in te vorderen.» De bisschoppen van Utrecht, Den Bosch, Breda en Roermond en de vicaris-generaal van Haarlem bestreden het geschrift op hartstochtelijke wijze. Zij kwamen op tegen een schrijver, «die nog als Katholiek wil doorgaan en die zijn ambtelijke betrekking ten minste had moeten ontzien, om als vijand van aan de Kerk dierbare inrichtingen op te treden.- Bedroeg het aantal kloosters in 1813 in Nederland slechts 7 of 8, in 1861 was dat getal reeds geklommen tot 191 met 3339 leden. De meeste er van zijn geheel aan den bisschop onderworpen en stichten weinig of geen maatschappelijk nut. Er is in ons land geen St. Bernard te beklimmen, geen kloosterscholen zijn meer noodig en tegenover de snelpers zijn geen afschrijvers als in de middeleeuwen meer te gebruiken. I11 1827 ging Graaf van Limburg Stirum te Parijs tot de R. Kath. Kerk over; in 1820 had baron van Grovestins, attaché bij het ministerie van Buitenlandsche zaken, hetzelfde gedaan. Hun voorbeeld werd later gevolgd door baron Van der Smissen te Laeken. I.e Sage ten Broeck, Dekker, Dr. Berends, Des Amorie van der Hoeven. Ds. Bruna, Ned. Herv. pred. te Enter, e. a. Van de R. Kath. Kerk tot het Protestantisme gingen echtei o. a. over: H. van Maasdijk, vroeger Belgisch priester, daarna predikant der Vlaamsche gemeente te Brussel; A. II. Albert, pastoor te Hillegom, die in 1823 begon te twijfelen, »toen hij in dien befaamden winter het bloed van Christus in de kelk bevroren vond» ; Kredericus Stephanus Kraayvanger, die door zijn ervaringen in de kloosters, niet het minst wegens het «onzedelijk levensgedrag der kloosteilingen«, in zijn R. Kath. geloof geschokt werd. Als pastoor sinds 1843 in Bolsward, Haarlem, < >udewater. Leiden, Franeker en Haarlem werkzaam, werd hij om zijne twijfelingen nauwkeurig nagegaan. Te Groningen, in het huisgezin van Prof. Hofstede de Groot, was het, alsof hij «in den hemel wast. Ook door den invloed van A. van der Hoeve, predikant te Keppel, werd hij voor het Protestantisme gewonnen. Op zijn sterfbed sprak hij: »Ik ga niet tot den Vader, maar ik ben bij den Vader!» De wet van 18 Germinal an. N verbood in art. 45 alle godsdienstoefeningen in de open lucht aan alle plaatsen, waar zich kerken van andersdenkenden bevonden en volgens ministerieel schrijven van 2$ Juli 1819 werd het getal der openbare processies tot twee per jaar beperkt. Deze bepaling bleef ook na 1848 van kracht en toch namen dc openbare processie s jaarlijks steeds meer toe. De kevelaarstochten kregen telkens grooter omvang. Volgens de Maasbode No. 1073 zijn in Juni. Juli en Augustus 1875 nrocessics van 9073 personen onder leiding van 123 priesters naar Den Briel vertrokken, terwijl nog honderden personen onder leiding van 20 priesters een bedevaart ondernamen. Door processie's zoowel als door bedevaarten zocht men op indrukwekkende wijze e naam Jansenisten, 1 »n d-- Oud Katholieken wel eens, doch ten onr-:> bte geiie v«-n. i» een scheldnaam, van Roomsche /ijde veelal gebruikt. I er aanvulling van hetgeen op bl/ jj-i is vermeld, /ij hier nog meegedeeld, d it vau de ^ stellingen, waarom Kmiie Jansenius' boek veiöördeelde, ei slechts ccn van in dat werk voorkwam. Eu deze stelling werd door Jansenius slechts aangehaald en zelfs nis verder vcrworpe n. stelling uit over de beweginglooze en stilzwijgende houding der >Clerezie.« Staan wij ten slotte sti! bij de Prot. Genootschappen, die onder de Roomschen arbeiden of de Protestanten tegen de/.en trachten te beschermen. Gelijk wij zagen werd als een gevolg der April-beweging den 3 Augustus 1854 te l.eiden eene \ed. (justaaf-Adolften. gesticht en wel naar aanleiding van een bezoek van twee afgevaardigden der Duitsche Gustav-AdolJ-stiJting in 1853 aan Nederland. Het doel van de Ned. Gust. Adolfvereen. is: kwijnende Protestantse he gemeenten voor ondergang te bewaren, nieuwe gemeenten tot stand te brengen en in alle landen, waar het Protestantisme bedreigd wordt, uitsluitend de geestelijke belangen van onderdrukte Protestanten te behartigen. Helaas is deze vereeniging thans in moderne handen. Ds. J. v. Neusden te I filvarenbeek had in 1822 reeds de Maatschappij tot bevordering van welstand, voornamelijk onder landlieden ge sticht en wel met het doel. om de kleine Hervormde gemeenten, bijzonder in X. Brabant, in stand te houden door middel van ondersteuning en verlichting. I)e eerste algem. verg. werd den 1 Uctober 1822 te Breda gehouden, waar ook het Bestuur zich vestigde. In deze vereeniging, die nog al bezittingen heeft, hebben de modernen den boventoon. Toch schijnt er een opwaken in betere richting te zijn. De Broederschap Phylactèrion trok zich het lot der lagere standen aan, als inzonderheid bedreigd door Roomsche propaganda. ()ver haar streven bewaarde /.e geheimhouding, als middel ter beveiliging, niet als dekmantel voor onedels. De Prot. vereen. Unttas bestond uit leden van verschillende Protestantsche gezindten, die één zijn in liefde, door gehechtheid aan Gods H. Woord en hoogschatting van de gezegende Hervorming. Zij achtte zich geroepen, zoowel om zedelijken invloed te gebruiken, als om gelden verstrekken, waar dit tot het bestaan van personen, huisgezinnen of gemeenten vereischt werd. In 1851 sprak zij het uit. dat ook Roomschen in de zegeningen des Evangelie's moesten deelen en in 1853 sloeg zij daartoe de handen aan het werk. Chr. Hulpbetoon, in 1844 gesticht en te's Hertogenbosch gevestigd, zocht behoeftige Protestanten tegen den invloed der propaganda te beveiligen. Hare werkzaamheid strekte ze niet tot Roomschen uit, maar beperkte ze tot Protestanten. Ook het lot van 1'rot. kinderen uit gemengde huwelijken trok ze zich aan. De Evangelische Maatschappij werd opgericht in 1853. In deze Maatschappij wordt een vereenigingspunt gevonden voor allen, die godsdienstige en burgerlijke vrijheid van harte liefhebben. Art. 2 harer Statuten houdt o. a. in, dat de Maatschappij haar doel poogt te bereiken door liet uitgeven en verspreiden van geschriften, ook door R. Kath. vervaardigde, die liet Ultramontanisnie in het licht stellen en bestrijden: door den invloed tegen te gaan, die de Ultramontanen, tegen de bedoeling dei wet, op het openbaar onderwijs uitoefenen; door het bestrijden van liet vervalschen van de geschiedenis door de l ltramontanen ; door, behoudens de zelfstandigheid der Evangelische Maatschappij, met andere Protestantsche vereenigingen, met vrijzinnige R. Kath. en Oud-Kath. zich in betrekking te stellen, en daardoor samenwerking te bevorderen; door alles te bestrijden, wat in de kringen der Protestanten het Kerkelijk-staatkundig streven der Ultramontanen steunt: door het verleenen van hulp voor de opleiding der jeugd daar, waar de scholen een Ultramontaansche richting hebben. Klke week verschijnt het orgaan der vereeniging, De Protestant, die een waakzaam oog houdt op de Ultramontaansche stoutigheden. Dit blad wordt toegezonden aan allen, die het lidmaatschap der Maatschappij aanvaarden. I let hoofdbestuur bestaat o. a. uit: Ds. J. Quast Hz. te Utrecht, Dr. J. Herder schée te Deventer. Dr. W. Zuidema te Amsterdam. In het begin van ii>>5 werden in ons land twee vereenigingen opgericht niet een gelijk doel en toch lijnrecht tegenover elkander staande. Den 25 April 1895 toch kwam de Ned. Hulpvereen. van het Oeuvre des prctres convertes te Utrecht tot stand. Haar reglement zegt o. m.: Art. 2. Het doel der Vereeniging is : Nederlandsche en Fransche geestelijken, die uit geloofsovertuiging de Roomsche Kerk verlaten, met zedelijken en stoflelijken steun voort te helpen, indien het onderzoek omtrent hunne personen gunstige resultaten oplevert. Art. 3. I'ot dit doel heeft zij het volgende contract gemaakt met de Hoofdvereeniging: de in Nederland verzamelde gelden worden naar de Hoofdvereenigir. gezonden, terwijl deze zorgt voor de opleiding der Nederlandsche geestelijken, welke dt' hulpvereeniging besluit bij te staan. Art. 4. De grondslag der Vereeniging is: het geloof in Jezus Christus, den éénigen en volkomen Zaligmaker, Die overgeleverd is 0111 onze zonden en opgewekt om onze rechtvaardiging. Art. 5. Voorstellen tot verandering van den grondslag mogen in discussie noch in stemming komen. Art. 6. Zij. die de hulp der Vereeniging inroepen, worden volkomen vrijgelaten in de keuze van het Kerkgenootschap, waarbij zij zich willen voegen, ook indien zij voor Evangeliedienaar worden opgeleid. Het Hestuur bestaat uit: Prof. Dr. 1'. J. Muller, w. pred. te Haarlem, Voorzitter: Ds. J. Quast, Ned. Herv. Pred. te l'trecht, Penningmeester; Ds. P. J. Groote, Ev. I.uth. pred. te Utrecht; Ds. S. J. Richard, w. pred. te Amsterdam; Ds. A. B. ter Haar Romenv Ned. Herv. pred. te .Middelburg; Ds. D. Snijder, Herat. Ev. Lutli. pred. te Gorinchem ; Ds. 1'. J. Wauters, Ned. Herv. pred. te Ter Aar: Ds. H. J. Schouten, Ned. Herv. pred. te Ommeren. Secretaris. De vereeniging heeft vooral aan den laatste haar ontstaan te danken. Ds. H. J. Schouten is een harer ijverigste voorstanders. Reeds als student schreef hij onder den pseudoniem Van Apeldoorn eene zaakrijke brochure tegen Schaepman en Wilde, die tegen 1 >r. Gunning schreven. De andere vereeniging, die wij bedoelden, gaat van de \ed. R. Katholieken uit en bedoelt gelden bijeen te brengen, ten einde bekeerlingen, die door hun overgang tot de R. katli. Kerk hun ambt van Anglicaansch geestelijke en de daaraan verbonden prebenden verliezen, geldelijk te luilp te komen. In 1898 werd bij 1). A. Daamen te Rotterdam uitgegeven het tijdschrift Marm.x (Protestantsche Stemmen), dat ten doel heeft: r . Rome's leer, practijken en bedoelingen uiteen te zetten; 2". het Protestantisme te verdedigen tegen aanvallen van Roomsche of Rome-dienende zijde. 3 . Rome's leer, Kerkinrichting en eeredienst te toetsen aan de I I. Schrift. Den i April 1898 verscheen het eerste nummer van De Grenswachter, uitgegeven door de Al^eni. Protestanten- I erteniging, onder redactie van Dr. W. Zuidema en Ds. J. Ouast Hz., beiden te Utrecht. Thans wordt aan het hoofd van het blad niet vermeld, bij wien de redactie er van berust. Als krachtig bestrijder van Rome en tevens van alle leerstellig Christendom heelt zich vooral de Leidsche hoogleeraar Holland doen kennen, wiens strijd met Dr. Schaepman nog versch in ons geheugen ligt. De K. Katholieken weten wel, dat liet Ned. volk nog in hart en nieren Gereformeerd is. Men wacht zich daarom wel, de ergernis der Protestanten op te wekken. I11 stilte bereiden de Roomschen zich tot den openlijken strijd voor. Hoe groot hun invloed reeds is, kan daaruit blijken, dat in vele plaatsen handel en verkeer in hunne handen is. Zij trachten hun doel niet zoozeer te bereiken door vermeerdering van liet aantal leden hunner Kerk, als wel door het stichten van vele inrichtingen van allerlei aard. Heeft men de Kerk eerst goedgeorganiseerd, dan hoopt men, dat de wasdom naar buiten van zelf zal komen. \ an rechtzinnige zijde worden de Roomschen vooral krachtig bestreden in Het Geusje, een wekelijks verschijnende samenspraak, komende uit den kring van de vrienden van Kohlbrügge, waarin tevens het oude Gereformeerde standpunt in zake art. 36 onzer geloofsbelijdenis niet beslist heid wordt gehandhaafd. (Uitgever, 1'. de» Boer, Utrecht). HOOOFDSTUK CXXI. Reglementswijziging ut 1S4S. De nieuwe organisatie van is 52. /).v. >. de Liefde. Ds. /.. Schouten Hz. en diens tabernakel. In 1842 had, gelijk wij zagen, de koning aan de Synode de vrijheid verleend, om hare reglementen te wijzigen. Hij had het groote beginsel uitgesproken: »dat alle veranderingen in de bestaande Kerkorde voortaan alleen van de Kerk konden uitgaan buiten eenigen invloed der Hooge regeering.« In de wet van 10 Sept. 1853 (Staatsbl. n". 1021 • tot regeling van het toezicht op de onderscheiden Kerkgenootschappen», kwam dit beginsel tot rechtsgeldigheid. I11 1848 besloot de Synode van deze vrijheid gebruik te maken. Art. IX was haar een doorn in het oog en daarom drong ze in het door haar ontworpen concept slechts aan op handhaving en aanbeveling van de Evangelische geloofsbelijdenis.» Om het groote kwaad af te keeren richtten de Christelijke ['runden op aansporing van (iroen eene Noodiging aan de predikanten en leden der Xed. I lerv. Kerk tot eene samenkomst, 0111 over Kerkvorm en Kerkleer te beraadslagen. Deze vergadering werd den 18 Augustus 184(8 te Amsterdam gehouden en was bezocht door 33 leeraren en 288 leden der Xed. Herv. Kerk. Aan hare pogingen is het te danken, dat art. IX (thans art. XI1 behouden bleef en dus de besturen ook in het vervolg »de leer der Herv. Kerk moesten handhaven.* In een Adres verzocht de vergadering aan de regeering, dat in de organisatie geene verandering mocht gébracht worden buiten de gemeente om. Hierop werd evenwel geantwoord, dat alleen de Synode over veranderingen te beslissen had. «De Grondwet van 184S bracht in de verhouding van Kerk en Staat weinig veranderingen, behalve dat de Koninklijke zag was afgeschaft en veranderd in waakzaamheid, terwijl de R. Kath. Kerk van het recht van placet werd bevrijd.» (Dr. H. G. Kleyn. Algem. Kerk en Plaatselijke Getn. Blz. 2181. Onder de Grondwetten van 1815 en 1848 bleef velerlei staatsinmenging in Kerkelijke zaken bestaan, doch in de wet op de Kerkgenootschappen van 1853 werd aan de Kerkgenootschappen volle vrijheid verleend, hunne eigene inwendige aangelegenheden te regelen, waarbij echter opgemerkt moet worden, dat de Kerk hare oude vergaderingen niet terug kreeg en dus aan de haar opgelegde, met haar wezen in strijd zijnde organisatie van 1816 gebonden bleef en alleen kon werken door die organisatie heen. Den 9 September 1 85 1 had de Synode een nieuwe organisatie gereed, welke den 23 Maart 1852 door den koning werd goedgekeurd. In 1852 heeft dus de Xed, Herv. Kerk door hare toenmalige organen vrijwillig een nieuwe ordening aanvaard, die zij ten allen tijde verbeteren of door een andere vervangen mag. F. en eerlijke beschouwing der feiten komt tot de conclusie: Zoo vrij als de Kerk in onze dagen is, om haar eigen zaken te regelen, is zij in vroeger dagen, noch onder de Calvinistische Overheid ooit geweest.* i iïaznin van 4 Juli '(jo). Men spreke dus niet meer van (jci>aar! Gevaar! en geen vrede (Ken woord tot de slapenden en in slaap gewiegden). Zijn roepstem vond echter geen gehoor. I och hadden de Doopsgezinden behalve De Liefde nog enkele geloovige predikers, zooals ))s. Ier Borg, die echter hun gemeenschap verliet en Ds. d. Goot te Amsterdam. Schrijver, redenaar, dichter, componist, humorist en theoloog, bij afwisseling of tegelijk, was De Liefde rusteloos werkzaam naar de groote verscheidenheid van zijn aanleg.» Hij schreef o. a. het schoone lied: O, Daar te zijn ! Als eene merkwaardigheid in onzen tijd moet de 1 abernakei van Ds. L. Schouten Hz. te Utrecht beschouwd worden. De in 175° overleden hoogleeraar Cremer te Harderwijk vervaardigde op een-twintigste der in liet O. Testament aangegeven grootte eene nabootsing van den Tabernakel, welke hij, ten behoeve der studenten, in eene der academiezalen plaatste. \a zijnen dood bleef de verzameling in het bezit der familie, totdat Mej. J. G. Cremer in 1S57 alles aan Ds. L. Schouten Hzn., die toen te Vianen stond, ten geschenke gaf. Ook de in 1756 overleden hoogleeraar D. M i 11 tel trecht had een model van den Tabernakel laten vervaardigen. Het weinige, dat er van bewaard bleef, werd door Mr. S. J. E. Rau (kleinzoon van Sebald Rau, M i 1 I's opvolger) aan Ds. Schouten welwillend afgestaan. Ook had Mill met veel kosten een model laten vervaardigen van Saiomo's tempel. 40 voet lang en 25 voet breed en plaatste het op een bovenvertrek der Anatomie.» Later werd de Tempel naar de academische bibliotheek (in het koor der Janskerk) overgebracht, maar werd daarbij door het werkvolk zoo beroofd en ruw behandeld, dat er aan herstellen niet te denken viel. De ruïne werd in 1876 door den gemeente-archivaris Mr. S. Muller Fzn. naar het stedelijk museum op het stadhuis overgebracht. Toen I)s. Schouten in 1S79 predikant te Utrecht werd, wist hij, dankzij de hulp van Mr. Muller, op zekere voorwaarden, ook de overblijfselen van prof. Mills tempel machtig te worden. De Tabernakel van Ds. Schouten is op een-vijfde der ware grootte en geheel volgens de beschrijving van Exodus vervaardigd. De stoffen, bij de vervaardiging gebezigd, zijn voor een deel uit het H. Land afkomstig. Zoo is b.v. het geitenharen dekkleed geweven van onvermengd geitenhaar uit Syrië ; het hout van het brandofferaltaar is uit Jeruzalem ; de aarde, waarmede dit altaar gevuld is, is van den tempelberg en de ruwe steenen, waarmede die aarde is bedekt, zijn van den buitensten ringmuur van Saiomo's Tempel, van de Klaagplaats der 'Jodt n. De Tafel, waarop de Tabernakel staat, is met zand belegd uit de woestijn van Sinaï. Het inwendige van den 1 abernakel, evenals de pilaren, het Reukofiferaltaar. de Tafel der Toon broeden en de Arke des Verbonds. is van hout, met goud overtrokken. Ds. L. Schouten Hz. werd in 1828 te Dordrecht geboren, studeerde te Utrecht en stond als \ed. Herv. predikant achtereenvolgens te Koudekerke. \ ianen, V eenendaal, Apeldoorn. Harderwijk, Rotterdam en kwam in 1879 te Utrecht ('). Sedert 18 September 1851 is Ds. S. met zijne verzameling in het belang van Gods Koninkrijk werkzaam geweest. Velen hebben zijn Tabernakel bezichtigd, uit Amerika. Egypte, Palestina. Z.Afrika, zelfs uit Ch ina ; ook vorstelijke personen, als II. M. Koningin Sophie der Nederlanden 121 Juni 18651, prins Alexander der Nederlanden 16 November 1S65); de prinsen Wilhelm, Alexander, Ernst en Bernhard en prinses Pauline van Saksen Weiinar (26 Juni 1866); prinses Marianne der Nederlanden 121 Maart 1877 en 27 Juli 1877); prins Albert van Pruisen en diens gemalin, enz. Slechts weinige Joden bezochten den Tabernakel. Toch was Ds. S. in 1866 het middel in Gods hand. dat de 67 jarige Israëliet A. Prins te Apeldoorn tot bekeering kwam. Prins werd door Ds. S. gedoopt in tegenwoordigheid van II. M. de Koningin 111 van II.II. K.K. 11.11. de prinsen Hendrik en Alexander der Neder- i| Te Vianea liet I)s. Schouten Dr. Kohlbnigge voor zich optreden, terwijl hij dien middag: het kind van Dr. K's dochter doopte. Men zie blz. 437 . Hij deze gelegenheid sprak Dr. K. zijn bekende leerrede uil over hei I.oofhuttenfee&t, in welker voorrede hij melding maakte van den Tabernakel \ n Dj». S. !) • ambtgenoot van Us. S. te N ianen, Ds. Van Loeneu, was tegen het optreden van Dr. K. landen. De rabbijn L. te .V stond met zijne vrouw te weenen, toen zij in het brandofferaltaar de aarde zagen van den berg Moria en de steenen van den buitensten muur des Tempels. En zoo is Ds. S. door zijn Tabernakel velen ten zegen geworden. Wellicht ware zijne verzameling meer bezocht geworden, had hij alles slechts willen laten zien. Maar wie alleen zien wilde, zonder de prediking des Evangelies te hooren, dien werd geen toegang gegeven. Den 18 September 1891 herdacht Ds. S. onder veel blijken van belangstelling zijn 40-jarige werkzaamheid bij zijnen Tabernakel. (Men zie verder : Catalogus v. h Bijb. Museum van Ds. I.. Schouten Hzn. (door zijnen oudsten zoon Ds. H. J. Schouten te Ommeren) en zijn herinneringsgeschrift ter gelegenheid van bovengenoemd jubileum.) In 1887 verscheen bij A. H. ten Bokkel Huinink van de hand van Ds. S. het fraaie boek: De Tabernakel, Gods Heiligdom bij Israël, met tal van afbeeldingen in kleurendruk, in welk werk de zinrijke beteekenis, die Ds. S. aan den 'I abernakel, aan de onderdeelen en toebehooren er van geelt, is samengevat. Van dit standaardwerk verscheen in 1892 een volksuitgave. Ds. Schouten schreef mede nog enkele brochures over de Kerkelijke kwestie en ter verdediging der Ev. Gezangen, van welke gezangen hij een groot minnaar is. Ook gaf hij eenige leerredenen uit, waarvan sommige, evenals een paar brochures, eens of twee keer herdrukt werden. HOOFDSTUK CXXII. Ds. H. W, IVitteueen. Ermeloosche Stichtingen. Het Instituut Effatha. 's Ileeren I.oo. Ds. Jteyboom in Amsterdam beroepen. Laatste vergadering van Christelijke Vrienden. Gerej Seminarium te Amsterdam. De Vheol. School te Kampt n. Vertaling van het \. Testament van we ge de Synode der .Yeti. Hen'. Kerk. Het Ned. Bijb. Genootschap door het Britseh en Buitenlandsch Bijb. Gen. in de schaduw g steld. Gi ring gebruik van den » Vervolgbundel. « Een merkwaardig man was den 3 Mei 1815 te Boornbergum (Friesl.) geboren Hermanus Wilhelmus Witteveen. Tot jongeling opge groeid, trad hij in den militairen stand en leidde een leven, zijner opvoeding onwaardig. Op zijn verlangen werd hij ingedeeld bij het koloniaal werfdepot te Harderwijk, waar toen zijn vader als predikant stond. Zes jaar lang was hij in den krijgsdienst en bracht het tot den rang van onderofficier. Gelukkig, dat het goede zaad, door zijne moeder en grootmoeder in zijne jeugd in zijn hart uitgestrooid, niet verstikte, maar ontkiemde en later rijke vruchten droeg. Na volbrachten diensttijd hervatte hij zijne studiën en werd den 20 Juni 1846 te Krmeloo als predikant bevestigd. 1 e krmeloo is Witteveen tot het einde zijns levens gebleven, hoewel hij er veel beroepen kreeg. Hij orthodoxe leer leidde de gemeente, de goeden niet te na gesproken, een ruw leven en vooral tegen dit laatste ijverde de getrouwe prediker, waarom hij door velen werd tegengestaan. Wegens zijne getrouwheid in de handhaving der tucht ten opzichte van den koster, tevens openbaar onderwijzer, te krmeloo, werd hij in 1S59 eerst geschorst en toen hij, tegen die schorsing protesteerende. toch op Zondag 17 (jetober 1S59 wilde prediken, daarna afgezet. De twist was eigenlijk ontstaan over de gelden der catechisatiebus (70 a 80 gld. s jaars), die \\ itteveen voor de zending, de Kerkeraad, naar oud gebruik, voor de diakonie wilde bestemmen. Bovendien had hij den hoofdonderwijzer Natte verbitterd door eene preek over de 10 plagen naar aanleiding der nieuwe schoolwet, waarin Ds. W. gezegd had. dat die wet de grootste plaag van Nederland was. Toen nu Natte den 5 Juli 1857 den ondermeester Mooy. een warm aanhanger van Ds. \\., had ontslagen, moet Ds. \V. gezegd hebben: »Ik zal mr. Natte in zijn bestaan ruïneeren. Den 20 Juli 1857 werd nu Natte door Ds. \\. en één ouderling voor onbepaalden tijd gecensureerd. Hoewel Natte onder vier oogen bekend moet hebben, de censuur te hebben verdiend, toch was Ds. W. handelwijze niet volgens Kerkelijke ordeningen en wij zagen, welke gevolgen er voor hem uit voortvloeiden. (Men zie over deze kwestie nader : Leven tn arbeid van //. II'. Witteveen door Dr. J. 11. Gunning J.Hz. blz. 25 }2). Hoe treurig deze afzetting ook eerst voor hem zelf was, toch heeft de I leere én voor Witteveen zeiven én voor het Koninkrijk der Hemelen een zegen er door bereid. »Ware Ds. Witteveen nog wettig predikant bij de Herv. gemeente te krmeloo gebleven, allerwaarschijnlijkst zouden de Battakkers op Sumatra nimmer de blijde boodschap des heils uit den mond van den krmelooschen schaapherder Van Asselt vernomen hebben; zouden de gebroeders Richter, Tauffman, kiseher, Van kssen en Giinther, tot wier uitzending de gemeente van Ds. Witteveen zooveel bijdroeg, niet naar de lalauteilanden zijn gekomen, en na hen de gebroeders Van der Linden, Betz, Dammerboer, Lion Cachet wellicht niet gearbeid hebben onder de Madoereezen. de Batta's en aan de Kaap.» Witteveen meende, niet door het Hervormd Kerkbestuur, maar door den Heiland zelf tot predikant te krmeloo te zijn aangesteld en ging daarom door met prediken, nu echter in de pastorie, welke hij evenwel spoedig moest verlaten. Zeer velen bleven hem getrouw en vereenigden zich onder zijne leiding tot een zendingsgemeente. Door medewerking lier Chrischonazending zond deze Krmeloosche zendingsgemeente de twee gebroeders Mooy naar Kgypte, om daar de pionniers te zijn voor het binnenland van Afrika. «Beide deze moedige jongelingen, vol geloof en liefde, zijn doorgedrongen tot ver boven Kartoem aan den Hoven N'ijl : daar, waar geen Hollander ooit te voren zijn voet in li-t zand gedrukt liad, ligt <'én van hen, wiensleven in weinige oogenblikken door een kwaadaardige koorts werd afgesneden, begraven . terwijl de andere door zenuw-overspanning is genoodzaakt geweest den terugtocht naar ons vaderland aan te nemen, waar hij (nog langen tijdi heeft gearbeid voor het Kvangelie. Ook nog in 1N70 werd een eenvoudig landbouwer uit kaalte, niet name Nijland, na eenige opleiding te Krmeloo gehad te hebben, naar Kgypte gezonden, waar hij eenigen tij cl in de nabijheid van Kaïro, vooral onder de Arabieren en Kopten heett gearbeid en vandaar is vertrokken naar Niazareth in Palestina. I lij is < 1 e eerste Nederlander, die in het II. Land de vredevaan ontplooit, terwijl zijn plaats in Kgypte is ingenomen door de gebroeders Spillenaar, mede van Krmeloo uitgezonden.» De zendeling kweekelingeti werden door Ds. \\itteveen, door een helper bijgestaan, onderwezen, ook in oude en nieuwe talen. \. Mooy onderwees Nijland in het .Arabisch. Ook aan de zending onder Israël wijdde Ds. \\ itteveen zich. Dikwijls kwam hij met rabbijnen en andere geleerde Joden in aanraking. De te Amsterdam gedoopte rabbi K.iski logeerde eenigen tijd bij hem. Ook zond hij jongelieden uit zijne gemeente naar verschillende deelen van ons land. om zich aan de ■ >i 11 nenlandsche zending te wijden, zooals X. Mooy naar Middelburg. Israël naar het Roomsche St. Oedenrode en Hapert naar X. Brabant. »1'e eerste evangelist, door Ds. \\ itteveen uitgezonden, was broeder \\. de Rnyter. Deze is altijd het werk van een evangelist blijven verrichten, en heeft met rijken zegen te Alphen a. d. Rijn, te Boskoop, Zwammerdam, Zwolle, later onder de weezen te Neerbosch en op vele andere plaatsen gearbeid. Zijne collecte-reizen voor Krmeloo heeft hij zelfs tot in Zwitserland uitgestrekt en ondei de Duitsche Christenen langs den Kijn telt hij vele warme vrienden. Hij behoort tot de meest ontwikkeldemannen. die den naam van evangelist dragen, daar hij niet alleen vloeiend Kransch en Duitsch spreekt, maar ook geen vreemdeling is in Latijn en Grieksch». Verder zond Ds. W itteveen uit : \ lietstra naar Kaalte, Malga naar Wagenborgen, Van Paschen naar Zeeland, \ an Houten naar Nijverdal, V. d. Hoek naar Westerlee, de jongste der gebroeders Mooy naar Winschoten, later naar Oude Keye. De oudste broeder volgde later den jongste in het «moderne en onverschillige Winschoten» op en wist er een flink evangelisatiegebouw te verkrijgen. Die oudste broeder werd later predikant bij de Societe Kvangelique te Brussel. \ oorts waren vanwege Ds. \\ itteveen nog werkzaam Smit te Nieuwkoop, Ue Voogt en W. de Smit te Cadzand en Nieuwvliet, de gewezen zendeling Mooy te Wemeldinge (Z. Beveland), Hendriks en Van Dijk op verschillende plaatsen in ons land. Behalve broeder Spillenaar in Egypte zond de Krmeloosche zending ook nog als zendeling uit De Hoer naar Xjemoh en Nijland naar Raniallah. Jammer was het, dat iie geest, die van Krmeloo uitging, meer en ineer in het «vrije ontaarde, ook in den zin van .vrije van de belijdenis en daardoor meermalen in oppervlakkige, nevelachtige banen verliep. Den 22 September 1859 werd met den bouw der zendingskerk begonnen en reeds den 25 December 1859 kon die kerk in gebruik worden genomen. Ook werd in ï8(5i eene C hr. School, »Zendingsschool*, door Ds. W. te Krmeloo gesticht, terwijl in Mei 1863 met den bouw van het Huis van Barmhartigheid werd aangevangen. Toen het voltooid was, werden er drie lijders in opgenomen. Een circulaire, niet in Holland alleen, maar ook in Duitschland verspreid, waarin gezegd werd, dat in het Huis van Barmhartigheid oude lieden, kranken naar ziel en lichaam werden opgenomen en liefderijk verpleegd, geraakte in een Duitsch hotel in handen van minister 1 horbecke. Deze, vertoornd, dat buiten zijn verlof circulaire's, met verzoek om liefdegaven, in een vreemd land werden verspreid, gaf terstond bevelen aan de justitie in Nederland. Staande het proces verwijderde Ds. Witteveen tijdelijk alle patienten uit de inlichting. Later werd deze weer geopend «voor allen, die ten gevolge van een zondig leven hier een toevluchtsoord zoeken en velen zijn dooi den lieer gered uit de strikken des duivels, waarin zij gevangen zaten.» Ook nog in drie andere gestichten, Bethanïc. Bethesda en Bit hl the »i werden kranken opgenomen. Ds. Witteveen is eigenlijk de eerste, die beproefde, om krankzinnigen te brengen onder Christelijke verzorging van particulieren. Vaak beleefde hij. ook in finantieel opzicht, moeilijke tijden, doch steeds sprak hij: «Van mijns Heilands trouw bewust. Blijf ik echter zeer gerust.» Moest hij dikwijls, zoowel in zijn orgaan, Het Ermeloos Zendingsblad, als in circulaires zijn nood klagen, ook dan was zijn woord altijd geloofstaal. Sprak hij het al niet in woorden uit, door daden heeft hij het getoond, dat de levensleuze van Jean Taffin: »/l Dieu ta vie, en Dieu ta Juk, (d i. «Aan God uw leven, in God uw eind») ook de zijne was. Op velerlei gebied was hij onvermoeid werkzaam in den wijngaard des Heeren. Witteveen overleed in den ouderdom van 7 r jaar te Krmeloo (door hem. ziende, hoe Gods erbarmen zich kennelijk over dat door hem zoo geliefd plaatsje heeft uitgestrekt, dikwijls Erbarmeloo genoemd) den 9 Mei 18S4. Op zijn graf staat zijne lijfspreuk te lezen: »Mijne genade is ugenoeg/« l)e lieer II. W. de Ruiter, die Witteveens taak overnam, overleed reeds 4 Juli [884. Tot 1 April 1885 nam 1111 zendeling (i. Nijland het bestuur op zich en daarna tot 1 November 1887 de heer Fr. Fries. Deze trok als zendeling naar Java en werd in de directie opgevolgd door Ph. Bieger. Toen Bieger mede als zendeling de Heidenwereld was ingegaan, nam de heer C. J. van Apeldoorn, tot dusver directeur der Marthastichting te Alfen a. d. Rijn, het bestuur op zich. De Zendingsschool werd later opgeheven (toen de Gereformeerde Kerk er een eigen school opende) en is nu tot zendingsdrukkerij ingericht. In het Zendingshuis worden geen zendelingen meer opgeleid, maar een aantal mannen, schipbreukelingen op den oceaan des levens, geherbergd. Ten gevolge van een verschillende uitlegging van Ds. Witteveens «Testament» ontstond er een treurige procedure, die bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Zwolle tien 29 November 1899 in dezer voege werd beslist, dat A. Mooy met zijn gezin de zendingsstichting moest ontruimen en Mej. A. A. van Halteren (Directrice-Bestuurslid) als wettige erfgename van Ds. Witteveen werd erkend. (Men zie hrmeloosch Zendingsblad van l'ebr. 1900).('i Was Frmeloo-Veldwijk vóór 1858 een haast onbekend dorpje in Nederland, thans mag het roemen op vijf stichtingen, alle zeer door het Christelijk Nederland gewaardeerd : 1 °. de Zendingsstichting: Huizen van Barmhartigheid; 2°. / 'eldwijk, uitgaande van de Vereen, tot Chr. verzorging van zenuwlijders, enz. 3". V Heerenloo, uitgaande van de Vereen, tot Chr. verzorging van idioten en achterlijke kinderen en in rechtstreeksch verband met de Geref. Kerken; 4' . Salem, de opleidingsschool der Vereen, van Geref. Ziekenverpleging; 5 • etn Kinderhuis, uitgaande van het Leger des Heils. Ter zendingsdrukkerij te I .rmeloo worden uitgegeven : ! . de Ned. Zendingsbode; 2'. het Hrmeloosch Zendingsblad; 3". de A7teuwe Bouwsteenen: 4". de Kleine Zendingsbode. Verder de Zendingsscheurkalender enz. enz. I11 de Huizen van Barmhartigheid worden tegenwoordig ook kinderen opgenomen, die. hoewel beide ouders hebbende, een zwervend leven leiden. In den laatsten tijd wordt mede hulp vertrekt aan werkloozen, zwervers, ontslagen gevangenen, enz. I11 het orgaan der Stichting, het Urm. Zendingsblad, wordt steeds verslag gedaan van al het liefdewerk ten opzichte der in- en uitwendige zending. De naam Ermeloo is volgens sommigen ontstaan uit Irmin (d i. Herman) en Loo (d. i. Woud), dus het woud, waarin Herman vereerd werd; volgens anderen uit armen, zoodat het dus een Geldersch Dalmanutha, een deel der armen* is. Wie van het dorpje meer wil weten (1 Vooral toen »de Zendin^s^c-mecnte te l.rineloo« zit h, door invloed van A. Mooy bij den «Bond van vrije Chr. gemeenten in Nederland* aansloot, achtte jonkvr. van Halteren den tijd tot handelen gekomen. leze de merkwaardige (iids van Evmeloo- V eldwijk. Putten en omstreken, ter zendingsdrukkerij uitgegeven. Gelegen bij Harderwijk (d. i. wijk der herderen) is het overigens niet moeielijk. Ermeloo persoonlijk te bezoeken. Sedert 28 Juli 1896 kregen de stichtingen ten vaste organisatie. Volgens de Statuten is het doel van den arbeid: »Het uitoefenen \ .111 werken van barmhartigheid in den meest uitgebreiden /in van het woord, inbegrepen de zending naar de leiding Gods, terwijl de Bijbel richtsnoer is. Als Bestuursleden traden op: P. v. d. l ist, Jhr. Mr. onnoodig, onnuttig, ontijdig, niet van de bevoegdheid der Synode en onuitvoerbaar was,« besloot de Synode toch in 1849 dit werk ter hand te nemen. De Leidsche Theologische faculteit streed in den persoon van prof. Hengel voor de doorzetting van dat plan, doch die van Utrecht, op de Synode vertegenwoordigd door de professoren Bouman, Vinke of Royaards, streed er tegen. Den 23 Juli 1853 droeg de Synode de vertaling van het N. Testament op aan beslist liberale mannen, met voorbijgang van mannen als Doedes, Oosterzee, enz., zoodat het geheele werk op deze wijze eene partijzaak werd. In weerwil van talrijke adressen ging de Synode toch op den ingeslagen weg voort. Eindelijk was de vertaling van het N'. Testament verschenen, die nu door de Synode als »de kerkelijk wettige vertaling* voor geringen prijs werd verkrijgbaar gesteld, terwijl het Hoofdbestuur van het Ned. Bijbelgenootschap gemachtigd werd, om te zorgen, dat er, benevens de Staten Vertaling van het N. Iestament, voortaan in het Bijbeldepót voor de Afdeelingen exemplaren verkrijgbaar zouden zijn van de in 1867 vanwege de Ned. Herv, Synode uitgegeven vertaling van het X Testament zonder aanteekening of uitlegging. »l)e uitgaven van het \ed. Bijbelgenootschap moesten ingericht naar de thans gebruikelijke taal en spelling. De revisoren hadden hun mandaat veel te ruim opgevat. Zij brachten wezenlijke veranderingen aan.* Dit had ten gevolge, dat het Ned. Bijbelgen, het vertrouwen van het volk verloor, het Britsch en Buitcnlandsch Bijbelgen. in aanzien steeg en den 25 September 1871 te Utrecht een poging beproefd werd, om een nieuw Bijbelgenootschap te stichten ter verspreiding van geen andere dan de Staten-Vertaling. Gelukkig, dat de nieuwe Synodale vertaling door haast niemand werd gebruikt, gelijk mede het geval was met den Vervolgbundel der Evangelische gezangen. In eene voorrede prees de Synode dezen bundel aan *als de getrouwe uitdrukking eens levend Christendomst, zoodat zij op deze wijze toch eene verklaring gaf van ^hoofdzaak en wezen der belijdenis.» De reden van het tegenstaan van Vervolgbundel door de Gereformeerden is voornamelijk deze, dat men aan de tegenwoordige Synode, die niet anders is dan een Centraalbestuur, het recht niet toekent, beslissingen te nemen in zake van belijdenis en liturgie-, wel aan eene volgens presbyteriale beginselen bijeengeroepen Synode. De vroegere afwijkingen in den tekst der Bijbeluitgaven van het Ned. Bijb. Genootschap zijn thans hersteld en daardoor heeft het Ned. Bijbelgen, het vertrouwen herwonnen. Thans is van het Ned. Bijbelgen, voorzitter: 1'rof. Dr. P. D. Ch. de la Saussaye, terwijl vice-voorzitters zijn P. Bierens de Haan en Ds. L. G. Schuller tot Peursum. Buitengewoon lid is 1'rof. Dr. J. J. van Toorenenbergen. In Indic werden door de ruim 20 depóthouders in verschillende talen Bijbels verspreid Het Ned. Bijbelgen, was, naar wij zagen, in November 1814 opgericht te Amsterdam en stelde zich de verspreiding der H. Schrift ten doel, óf in haar geheel óf bij gedeelten, zonder aanteekening of uitlegging. Een Engelsch genootschap was reeds in 1814 met dat doel in ons land begonnen te werken, doch het ontbond zich, toen het Nederl. Bijbelgen, tot stand kwam. In 1822 besloot het Ned. Bijbelgen., om hier te lande jongelieden te vormen, ten einde de zaak der Bijbelvertaling in O.-Indië voort te zetten. In December 1826 vertrok Gericke naar Batavia: in 30 jaar heeft hij de geheele Schrift in het Javaansch overgezet en gedeeltelijk herzien. Ter vertaling en ver- spreiding der H. Schrift in de talen der O.-Indische volken werd ook een zending onder de Boegineezen en Makassaren op Celebes begonnen, eene afgevaardigde onder de Batta's op Sumatra gevestigd en de Bijbelver spreiding in een der Dajaksche tongvallen op Sumatra begonnen. Afgevaardigde van het genootschap op Midden-Celebes is thans Dr. N. Adriani. Het Londensckt Tractaatgenootschap, in 1799 opgericht, verspreidde in 1819 in ons land eenige godsdienstige geschriften. Dit had ten gevolge, dat den 15 Augustus 1820 het Ned. Tractaatgen. werd opgericht, dat maandelijks een klein geschrift gratis verspreidde en in 1828 begon den Bijb. Almanak uit te geven, leder lid ontving, behalve het Verslag en den Almanak, maandelijks twee tractaatjes gratis. Thans telt het genootschap 670 leden en 266 begunstigers. In het Hoofdbestuur hebben o.a. zitting Jb. Bierens de Haan, voorzitter, Dr. E. Laurillard, vice-voorzitter en Dr. E. liarger, secretaris. HOOFDSTUK CXXIII, Dr. D. Ch. dt• la Saussaye. Het tijdschrift Ernst en Vrede. Prof. J. J. van Toorenenbergen. Ethischen en Confessioneelen. Evenals De Liefde was Dr. D. Chantepie de la Saussaye een eenling, een »Einspanner«, zooals de Duitschers zeggen. Hij was in 1818 te 's Gravenhage geboren, kwam in 1836 als student aan de academie te Leiden, waar hij zich vooral tot professor Van Oordt, een leerling van Van Heusde en een woordvoerder der Groninger richting, die in 1839 uit Groningen was overgekomen, voelde aangetrokken. Later was hij van 1842—1848 \\ aalsch predikant te Leeuwarden, daarna te Leiden en trok eindelijk in 1862 als Xed. Herv. predikant naar Rotterdam, waar hij een uitgebreiden werkkring en vooral onder de hoogere standen een talrijk gehoor vond. In zijn zesjarig verblijf te Leeuwarden verscheen niets van hem. doch bestudeerde hij met groote zelfstandigheid Schleiermacher. Het middelpunt van Kerk en theologie vond hij niet in de leer, maar in den persoon van Christus, in Wien hij een bovennatuurlijke reëele openbaring zag, terwijl hij in de gegevens van het zedelijk bewustzijn des menschen den grondslag voor de erkenbaarheid dier openbaring erkende. Toen in 1868 de 300 jarige herdenking der Synode van Wezel werd gevierd, vereerde de universiteit te Bonn hem met het doctoraat, honoris causa, in de theologie, terwijl hij in 1872 als opvolger van Hofstede de Groot tot hoogleeraar te Groningen werd benoemd. Hij overleed den 13 Februari 1874, na slechts dertien maanden zijn professoraat waargenomen te hebben, (jelukkig, dat zijne geschriften, vooral in de predikantenwereld, veel gelezen werden, want als professor kon hij slechts een klein getal studenten trekken. De la Saussaye woonde zelden of nooit de vergaderingen der Christelijke Vrienden bij, en dat hij op de laatste tegenwoordig was, was alleen door aandrang van anderen. Hij was niet van Nederlandsche afkomst en heeft dan ook vaak zijn tegenzin tegen de Nederlandsche openbaringen van nationaal en christelijk leven openhartig en ondubbelzinnig uitgesproken. In de beschouwingen van Da Costa en Dr. Schwartz vond hij «niets groots, niets vorderends, niets levengevends.« Hij velen stond hij om zijne geleerdheid en diepzinnige prediking in hoog aanzien en gedurende korten tijd oefende hij veel invloed uit. Hij is de vader der ethische theologie, die door Dr. H. Bavinck in 1884 in zijn De Theologie van Pro/. Dr. Daniël Chantepie de la Saussaye aldus is omschreven: «God trancendent boven is ook immanent in al het geschapene. Deze immanentie is niet slechts physisch, maar grondslag hiervan ook ethisch van aard. Deze ethische immanentie openbaart zich in het godsdienstig-zedelijk leven, hetwelk het eigenlijk ware leven is van den mensch. In graad en mate verschillend, stijgt zij allengs uit de I leidenwereld door Israël in Christus tot haar volkomenheid op. Bij de Heidenen openbaart zij zich vooral in het geweten met zijn beide elementen van vrees en hoop. Bij Israël in wet en profetie ; bij Christus in zijn volkomen één zijn niet God en met de menschheid. Hij is daarom het Woord Gods bij uitnemendheid, de centraalmensch, op Wien al het menschelijke uitloopt. Terwijl het echter tot dusver ging van buiten naar binnen, van den omtrek naar het middelpunt, gaat het nu sedert de komst van Christus omgekeerd van het middelpunt uit in steeds wijder kring naar den omtrek. Het leven stroomt van Christus uit in de gemeente, welke, schoon een tijd lang ter opvoeding der volken, Kerk. instituut geworden, met de Hervorming en de revolutie weer werd, wat zij moest wezen, een belijdende gemeente. Haar kracht ligt nu niet meer in Kerkelijke inrichting, in Schrift- en formuliergezag, maar in haar zedelijke werking en invloed. Het Woord Gods, opgenomen in de conscientie, gaat heerschen; het Christendom wordt in de zedelijke sfeer overgebracht De volkomen ethische immanentie Gods wordt echter in deze wereldperiode niet bereikt; altijd mogelijk, wordt zij misschien eens werkelijkheid in volgende aeonen.t In 1853 werd er een aanvang gemaakt met een tijdschrift-op godgeleerd gebied, welks naam Ernst en Vrede was en dat eerst alleen onder redactie van De la Saussaye stond, doch daarna tevens onder die van Dr. N. Beets en Dr. J. J. Doedes en in 1858 ophield te bestaan. Dat tijdschrift was het orgaan der ethisch-irenische partij, die de ont- wikkeling der door de Reformatie weer op den voorgrond gebrachte waarheden bedoelde. Tegen deze partij stond de Confessioneele partij over, welke op leerstellig gebied Conservatief was. >llet optreden der ethisch-irenische broeders hield den juridisch-confessioneelen in hunne vaart tegen, dwong tot grondige studiën, prikkelde tot doeltreffend prediken, behoedde voor scheuring der Kerk en afscheiding van de Kerk. De arbeid der juridisch-confessioneelen spoorde aan tot zelfonderzoek, deed menige conscientie op Kerkrechterlijk gebied ontwaken, vorderde eerlijkheid en goede trouw van eiken ambtsdrager op elk gebied, bracht de Ned. 1 lerv. Kerk bij aanvang en voortgang tot bewustzijn van hetgeen zij was en worden en doen moest,« zegt Dr. G. J. Vos Az. in zijn Groen v. Prinsterer en zijn tijd. (1857 1876. Blz. 415). Een predikant van invloed was Dr. J. J. van Toorenenbergen, die in 1821 geboren was. In 1844 werd hij als predikant te Elspeet bevestigd en vertrok in 1848 tiaar Vlissingen. Hij onderteekende met Groen, Capadose, Da Costa, enz. in 1848 het program der Confessioneele partij en was redacteur van de Oude Boekzaal. enz. Hij werd vooral bekend door zijne doorwrochte, door den strijd met Scholten uitgelokte Bijdragen tot verklaring, toelichting en ontwikkeling van de leer der Herv. Ktrk (l 865) en door verschillende historische studiën. Van 1880 tot 1891 was hij hoogleeraar aan de gemeentelijke universiteit te Amsterdam. Den 30 April 1862 werd onder leiding van Ds. J. C. Verhoeff, pred. te Utrecht de /vuangelisch-Confessioneele predikantenvereeniging te Utrecht opgericht. Dr. J. J. van Toorenenbergen oefende op de vergaderingen dezer vereeniging een overwegenden invloed uit en schetste het standpunt er van met deze woorden: »Wij wenschen de belijdenis van de gemeente, die wij dienen, als de onze te handhaven in ondergeschiktheid aan het Evangelie, welnu, laat het dan ook zijn in gehoorzaamheid aan de eischen van het Evangeliewoord — zonder om te zien. . . . Wat nu verder onze aangevangen werkzaamheden betreft, de leden dezer Vereeniging hebben in de eerste plaats tegenover de leervrijheid, die de Kerk wordt opgelegd, op gewetensvrijheid aangedrongen.» De Vereeniging sprak het reeds bij den aanvang onomwonden uit: »dat op den duur Kerkelijke gemeenschap ongeoorloofd is met hen, die het bovennatuurlijke in het Christendom ontkennen.» terwijl zij haar adhaesie schonk aan den Conseil presbytéral der Herv. Gem. te Parijs, die den modernen Ath. Coquerel fils. hulpprediker van Martin Paschaud, niet had herkozen. Bedroeg het ledental der vereening in het begin slechts 74, in 1864 klom het reeds tot 200 a 300. De Vereeniging wenschte van hare leden »ondubbelzinnige en onbekrompen instemming met de belijdenis der Kerk<, een formule, die nog al eens tot strijd aanleiding gaf. HOOFDSTUK CXXIV. Abraham Kuenen. Bijbelcritiek. Een reeks theologische werken. Abraham Kuenen werd den 16 Sept. 1828 te Haarlem geboren en in de Hollandsche Kerk door Ds. Thomas Klippink gedoopt. Het catechetisch onderricht ontving hij echter later in de Waalsche gemeente en werd in deze aangenomen en bevestigd door Ds. J. A. van Hamel. Zijn vader Jeau Pierre Kuenen was apotheker te Haarlem. Zijne moeder was eene der dochters van den in Haarlem nog lang na zijn verscheiden met eerbied genoemden predikant der Herv. Gem., Abraham Rutgers, den dichter o.a. van gezang 96. Abraham bezocht eerst de lagere school van den beroemden Directeur van 's rijks kweekschool P. J. Prinsen. Prof. N. Heets schrijft hierover : »Abraham en mijn jongste broeder Willem (later Boekhandelaar te Delft) waren als jongens intimi. Eiken morgen tusschen 9 en half 10 werd W. door A. afgehaald, om samen naar de school van Prinsen te gaan, schoon Abrahams ouderlijke woning veel dichter bij de Jacobijnenstraat was, dan die van Willem, die nog drie huizen vóóf de Stoofsteeg stond.* Bijna 12 jaren oud ging Abraham Kuenen voor 't eerst naar de Latijnsche school ter bijwoning van den tweeden halfjaarlijkschen Cursus van 1 840. In die school «declineerde, conjugeerde en disputeerde de brave I'raeceptor met de opeenvolgende geslachten van Nicolaas Beets tot Matthias de Vries en van Matthias de Vries tot Abraham Kuenen en nog lang daarna, wij zouden willen zeggen overvloeiende van Jobs geduld, indien hij niet behoord had tot het irritable soort van menschen. dat geen slag heeft en nooit slag krijgt van met jongens om te gaan.» Den 28 Februari 1843 overleed Abrahams vader, waarom hij kort daarna het gymnasium verliet. De laatste helft van 1843 en de volle twee jaren 1844 en 1845 vvas Abraham Kuenen nu in de apotheek zijner moeder assistent van den provisor. Zijne studievrienden verlieten hem evenwel niet. »Zij (n.1. de loopende verhalen) stellen liefst hem voor, niet de artsenij bereidend, maar, met het geleide van een viertal oude schoolmakkers, haar rondbrengend bij de klanten. Alsof er voor dat werk geen »looper« geweest was ! Bij hooge uitzondering moge af en toe zoo iets gebeurd zijn in spoedeischende gevallen ; regel was, dat Kuenen hulp verleende aan den »provisor« en niet aan den knecht.» (Prof. v. d. Vlugt). Zoo stil en rustig het anders in de apotheek was, zoo druk en levendig kon het er zijn bij het aan- en uitgaan van het gymnasium, dat voor velen op den weg langs, in allen gevalle niet ver van die apotheek gelegen was. Dan werden er niet alleen in het zijkamertje, maar ook voor de toonbank punten van letterkundigen en wiskunstigen aard behandeld en Kuenen vermocht dikwijls zijne vrienden bij het maken der thema's en het oplossen der sommen te helpen, zoodat »tot hem vergaderde alle man, die benauwd was — en hij werd tot overste over hen.» In October 1843 richtten de gymnasiasten een letterkundigen vriendenkring op. Utile Dulci genaamd en ook Kuenen werd er lid van. Dit werkte op hem evenals op zijne vrienden zeer ontwikkelend. I)e »groote« en de »kleine lezing* werden steeds met zorg bewerkt en door een aangewezen recensent streng beoordeeld. »Hoe wij elkander narekenden, kan o.a. blijken uit de bepaling, dat de spreker verplicht was de noodige opheldering te geven omtrent eiken persoon, elk historisch feit, elke plaats of instelling, waarvan hij in zijn opstel melding gemaakt had. Wie meer dan drie vragen, hem daaromtrent voorgelegd, onbeantwoord moest laten, werd beboet. De toenmalige bewaarder der stadsbibliotheek zou, indien hij nog in leven was, kunnen getuigen, dat de gymnasiasten haar druk bezochten en vooral in de woordenboeken en encyclopaedieën goed den weg wisten.» Op de vergaderingen werd niets anders gebruikt dan thee en water. »Eéne enkele keer uitgezonderd. op 1 Februari 1845; toen was het de 5°e vergadering ten huize van de beide Rauwenhoff's, die naar Amsterdam gingen vertrekken en daar kregen wij een schitterend jubel- en afscheidsfeest.» Geschiedenis was Kuenen's lievelingsvak. Zijn geheugen was verbazend en van den omvang en de getrouwheid er van kan men zich moeilijk eene voorstelling vormen. Gelukkig werd hij in het laatst van 1845 uit de apotheek verlost. Door bemiddeling van zijn tante Dixhoorn keerde Kuenen naar het voor twee-en-een-half jaar verlaten gymnasium terug, 0111 daar, twee klassen overspringende, zijne plaats in te nemen in de hoogste klasse van de rectorsschool bij degenen, die geschikt geacht werden 11a afloop van den cursus tot de academische lessen over te gaan. En zoo weinig had hij afgeleerd, ja zelfs zooveel bijgeleerd, dat hij de primus der klasse was. Den 17 Augustus 1846 legde hij met zeer veel lof in het Gerechtshof te Arnhem (dat door een slachtoffer van 1847, 1'. A. de Genestet, in zijne poëzie voor vergetelheid is bewaard) het staats examen af en geen maand later was hij reeds te Leiden als student ingeschreven. Reeds als student werd hij medewerker aan het Rijbelsch Woordenboek, door Moll c.s. uitgegeven en hield zich bezig met het maken van aanteekeningen op den prachtbijbel, die bij Van Goor te Gouda verscheen. Kuenen stond onder den machtigen persoonlijken invloed van Scholten en werd van den aanvang zijner theologische studiën, ja was al voor dien tijd volger van de richting, die weldra meer en meer openbaar werd als de z.g. »nieuwe richting», welke aan groote geleerdheid veel willekeur paarde. Pas uit de studentenwereld getreden werd hij in iH54 te ge''jk met Niermeyer tot theologisch hoogleeraar te Leiden benoemd. Merkwaardig mag het voorzeker genoemd worden, dat een man als Kuenen niet preèken kon. Zijn levensbeschrijver, prof. v. d. Vlugt, getuigt er van: «Het is waar, aan het voorbereiden zijner leerredenen besteedde hij de grootste, bijna te groote zorg. Een zijner oudste vrienden, bij wien hij 's zomers meest een poosje buiten kwam, gat het zelfs op. hem om het waarnemen eener beurt te vragen. «Kuenen te zien zwoegen op Zaterdag en op Zondagmorgen», zoo luidde de verklaring, »dat was te veel. Dan liever nog eene eigen preek gemaakt. En toch, ten spijt van al die moeite, zijn kanselwoorden pakten niet. Hier was steeds Rauwenhoff, zijn schoolmakker en ambtgenoot, de meerdere.. Reeds als lid van Utile Dulci bleek het gemis zijner preekgave. A. Loosjes, zijn medelid van dat gezelschap, getuigt er van: »Hij was zeker van ons allen de geleerdste, maar had er geen slag van in zijne voordrachten zijne hoorders te boeien. Niet omdat hij ons te geleerd was, of te diep ging, maar hij kon niet en re-lief brengen, wat hunne aandacht het meest moest trekken. Zijn eerste groote lezing over Alexander den Grooten was te droog en te dor, om de aandacht bezig te houden en een latere over een Arabier was zoozeer eene opeenstapeling van namen, data, facta. dat het luisteren ophield, omdat niemand er iets van kon meenemen, t Daar Kuenen na het verlaten der hoogeschool als professor was aangesteld, moest hij den 14 Juli 1857 'n eene openbare zitting dei Synode nog in de Evangeliebediening worden bevestigd, om als academieprediker te k innen optreden. Als criticus en oriëntalist verwierf hij zich vooral een Europeeschen naam door zijn werk: llist. (ut. onderzoek naar het ontstaan en de verzameling van de boeken des O. Verbonds, waarvan hij in tS6i de uitgave begon. Behoedzaam en angstvallig deelde hij hierin de resultaten mee, waartoe men op het terrein der schriftcritiek was gekomen. In toen de uitgave van .Onderzoek, compleet was, sprak Graf dc hypothese uit, reeds vroeger door Vatke verkondigd, dat de Priesterwet in het z.g. «boek der oorsprongen», dus ongeveer twee vijfde van den «Pentateuch» niet, gelijk steeds beweerd was, overoud was, maar eerst in en na de ballingschap langzamerhand was ontstaan. Kuenen betuigde Graf zijne instemming hiermee, doch meende, dat niet alleen de Priesterwet, maar ook de geschiedverhalen in .het boek der Oorsprongen» in en na de ballingschap geschreven zijn. Kort vóór zijn dood betuigde Graf het hiermee eens te zijn. In 1870 verscheen van Kuenen het tweede hoofdwerk, waarin hij dc(n) Godsdienst van Israël in opkomst en ontwikkeling teekende. Evenals Darwins OrL, in of Species veroorzaakte dit werk veel opzien. Vooral in Duitschland werd het met ingenomenheid ontvangen, zoodat men daar den machtigen Ewald verzaakte, om met de resultaten van Kuenen en Wellhausen mee te gaan. Zelfs mannen van meer orthodoxe richting, in ons vaderland Valenton en Wildeboer, in Engeland Robertson Smith en Driver, sloegen Kuenen's voetspoor in en beaamden grootendeels zijne conclusiën In Dr. Ph. J. Hoedemaker vonden zij echter een overtuigd en ernstig tegenstander. Van 1865 tot 1884 bezorgde A. C. Kruseman de uitgave van De voornaamste godsdiensten. Rauwenhoff schetste wel populair, maar niet wetenschappelijk de Geschiedenis van het Protestantisme. De (itsihiedinis van het R. Katholicisme van Alard Pierson was smaakvol en getuigde toch van bronnenstudie. Dozv behandelde het Islamisme en Kuenen gaf zijn Godsdienst van Israël, terwijl Kern het Buddhisme schilderde. Kern trok het historisch bestaan van Buddha in twijfel. Onder Buddha moest men z.i. de zon. onder de wet, door dezen gepredikt, het licht en onder diens «Nirvana* de zonsondergang verstaan. Het geheel was dus, volgens Kern, een zonnemythe. Eindelijk schreef Tiele de Godsdienst van /.arathustra. De geheele reeks was gebaseerd op het beginsel, dat wonderen onmogelijk zijn en dat de «gewijde historie* slechts een organisch proces is, zoodat het soortelijk verschil tusschen den godsdienst van Israël en dien van andere volken weg viel. HOOFDSTUK CXXV. Otto Gerhard Heldring. Jeugd en eerste werkzaamheid. Hoenderloo. Otto Gerhard Heldring werd in 1804 in het aan Duitschland behoorende grensstadje Zevenaar. waar zijn vader predikant was, geboren. Zijn vader was van afkomst een Nederlander, terwijl zijne moeder van Duitsche afkomst was. In 1816 werd Zevenaar. dat toen in 20 jaren tijds reeds negenmaal van regeering was veranderd, voor goed aan Nederland afgestaan. Nadat de gymnasiumjaren voorbij waren trok Otto, nog slechts 16 jaren oud, met zijn neef Jansen naar Utrecht, om theologie te studeeren. Hij woonde met Jansen, wiens «helder hoofd hem een lichtende lamp was« samen. Hoe groote achting ze den hoogleeraren Van Heusde, Goudoever, Schroeder en Pareau ook toedroegen, toch voelden ze te midden van alle twijfelingen groote behoefte, om op de Heilige Schrift gewezen te worden, waarom ze veel in de bibliotheek en weinig op de college's verschenen. Otto werd hierom niet een aantal »zedelooze wichten* voor het hooggeleerd triumviraad gedaagd en ontving van den decaan der faculteit een bestraffing over verregaand onzedelijk gedrag, terwijl hem eenige academische voorrechten werden onthouden. Zijn vader, die van de buitenwacht alles vernam, ging naar Utrecht, om de zaak te onderzoeken. Daar hoorde hij, dat een der professoren, op wiens college weinig orde was, hiervan aan Otto de schuld gaf, omdat deze over een der onbeduidende opmerkingen van den professor geglimlacht had. »Wanneer een glimlach dat te weeg brengt,» antwoordde de vader den zoon, >dan is het zeker een gave Gods, onbewust gebruikt.» Als student maakte de jonge Heldring kennis met de studenten I'areau, later hoogleeraar, Van Teutem, later Rem. predikant, R. J. Koning, enz,, die op hem veel invloed uitoefenden. Hij verliet eindelijk de academie met een schitterend getuigschrift. Door sterke inspanning werd hij echter nu door een kwijnende zenuwziekte aangetast, zoodat hij, in Maart 1826 het laatste boek te Utrecht gesloten hebbende, eerst in September het waagde weer te lezen. In October deed hij met goed gevolg liet proponentsexamen, waarna hij een poos bij zijn neef Jansen, nu predikant in Kek en W iel geworden, vertoefde. Jansen was een vereerder van liet Spinozisme en verviel later tot sombere zwaarmoedigheid, waaraan hij is overleden. Heldring, beroepbaar geworden, was de eenige proponent voor de 100 vacante plaatsen. Hij werd te Hemmen, wier gemeente 150 zielen telde, beroepen, welk beroep hij aannam, pas 22 jaar oud. Ie Hemmen voelde hij zich gelukkig, vooral door den omgang met de familie Van Kijnden van Hemmen, die reeds vijf eeuwen er gevestigd zijnde, met de gemeente een geheel vormde. De zes eerste jaren bleef hij te Hemmen ongehuwd en maakte hij veel studie van geschiedenis en oudheidkunde. Zijn sombere neef Jansen had het predikambt neder gelegd en woonde bij hem in. Reide jonge mannen, toegerust met een landkaartje en een spade, stapten er dikwijls op uit, ter opsporing van oudheden, naar den Wageningschen berg, de vruchtbare velden van Over- en Neder Betuwe, den fluweelen rand der Veluwe en eindelijk naar de Veluwe zelf en met genoegen namen zij steeds kennis van volkssagen en legenden. I11 zijne Wandelingen door de Betuwe en in den Gelderse hen Volksalmanak, beschreef hij alles, wat hem van eenig belang scheen. Acht en twintig jaren oud huwde Heldring met Mej. Anna Elizabeth Deuffer-Wiel te Wijk bij Duurstede. Welk een blijdschap was het voor het jonge paar, toen Heldring kort daarop voor zijn eerste werkje : De natuur en de mensch, 300 gld. honorarium ontving. Boven dien nam Heldring nog eenige kostleerlingen in huis, die hij gedurende vijf jaren onderwees. Daarna had hij meer dan genoeg te doen niet de opvoeding zijner eigen acht kinderen. Was in 1833 van hem verschenen : De natuur en de mensch of levensbeschouwingen van pachter Gtrhard op zijne wandelingen met neef Jonas, waarvan weldra een 2e druk noodig was, in 1835 verscheen van hem Winteravond-Lectuur van pachter Gerhard, in 2 deeltjes en de eerste jaargang van den Gelderschen Volksalmanak, de laatste bij C. A. Thieme te Arnhem. In 1841 deelde hij zijne bevindingen mede van zijne reisjes door Rennekom, Ede, Lunteren, Barneveld, Garderen, Millingen, Soeren tot aan Beekbergen in zijn De Veluwe, een, Wandeling van O. G. Heldring en l\. H. Graadt Jonckers, een boek van 155 blz. groot. Te Beekbergen vertoevende, zeide eene hutbewoner tot Heldring: »Het belangrijkste op de Veluwe is in mijne oogen de nieuwe buurt, hier midden in de heide ; menschen zonder eenig vermogen hebben zich daar gevestigd en handhaven er hun bestaan op een wijze, die alle verwachting geeft, dat zij het er zullen houden.» Begeerig, om deze nieuwe buurt te zien, liet Heldring zich er door een gids naar toe geleiden en kwam in het tegenwoordige dorp Hoenderloo, dat toen een oase was te midden van zandwoestijnen. Wanneer er zich echter geen menschenhanden over ontfermd hadden, dan ware de buurt misschien 11a enkele jaren weder een zandvlakte geworden. Aan twee dingen was er behoefte n.1. aan een put met zuiver water en aan een school met een geschikten onderwijzer ter vorming van de jeugd en beide zaken heeft de nieuwe buurt door Heldrings toedoen verkregen. In den Geld. Volksalmanak vroeg Heldring gaven voor het dorpje en ontving er. kleine en groote, zelfs van f 1020. Jan Paul, een Duitscher te Bennekom, die beroemd was in het maken van putten, groef nu ook te Hoenderloo eene put. De ingezetenen van Hoenderloo stonden wegens diefstal en strooperij ongunstig bekend en daardoor vond Heldring niet zooveel sympathie voor zijne plannen, als hij wel wenschte. Toch gelukte het hem, in het dorp een hulpschooltje te bouwen. Ken arme jongen, die buiten betrekking was, werd met het onderricht der weinig ontwikkelde lui belast, terwijl een edele dame uit Enkhuizen voor hem het kostgeld betaalde. Met den districts-commissaris baron Sloet tot Oldhuys bracht Heldring vervolgens nog een bezoek aan Hoenderloo. Het Koninklijk Huis schonk 300 gld., Gedep. Staten zonden 60O gld. en de Minister deed de toezegging van f 100 'sjaars voor het traktement van den onderwijzer. De kapitein I laasloop Werner te Elburg gaf, ten voordeele van Hoenderloo, in een werkje zijne oudheidkundige ontdekkingen in het licht en deze uitgave bracht 1700 gld. op. Nu kon met den bouw der school begonnen worden. In 1846 was deze voltooid en had 3370 gld. gekost. De onderwijzer R. Gangel, die te Appeltern veel moeilijkheden ondervond, nam volgaarne de betrekking van onderwijzer te Hoenderloo op zich. Zelfs maakte hij zich verdienstelijk ten opzichte der arme heidebewoners, door er des Zondags eene bijbellezing en twee catechisatiën, een voor gehuwden, die niet konden lezen en een voor ongetrouwden. te houden. HOOFDSTUK CXXVI. Os. 0. Cr. Heldring. Doorgangshuis te Hoenderloo. Anna PaulownaPolder. De evangelist Grim. Zoo kwam het oorspronkelijk uit 24 hutten bestaande dorpje tot bloei en werd in 1846 zelfs vereerd met een bezoek van H. M. de Koningin met den jeugdigen kroonprins. Ondertusschen verzocht mevrouw Dedel aan Heldring, een verwaar. loosd meisje op te nemen. Deze voldeed aan het verzoek en toen hem later meer kinderen werden toegezonden, waren Gangel en diens echtgenoote bereid, hun huis tot een h is van barmhartigheid in te richten. In 1848 was het getal dier kinderen reeds tot 30 geklommen, dat het volgende jaar nog met 16 vermeerderde. Gelukkig werd in 1851 door Mr. J. Messchert van Vollenhoven het Doorgangshuis te Hoenderloo opgericht, waarvan het doel was: tijdelijke opneming en aanwending van pogingen tot verbetering van knapen, die of verwaarloosd óf reeds der ondeugd prijs geworden waren. De onderwijzer B. Gangel aanvaardde de betrekking van directeur. Kr ontbrak nog iets aan Hoenderloo. In de Vereeniging: Christelijke Stemmen kon men over het dorpje in 1853 het volgende lezen: »Ik vond er 82 koeien, 13 paarden, 10 trekossen, 650 schapen en 107 bunders bouwland, maar de in uwe verbeelding gehoorde Kerkkloktonen zijn er nog niet.*. Die kerkkloktonen zouden er echter spoedig gehoord worden. In 1851 erkende Mr. Van Kasse, minister van eeredienst, Hoenderloo als een zelfstandige gemeente en een provinciale collecte bracht 2500 gulden op. Meerdere gaven volgden en weldra was Hoenderloo ook in het bezit van eene pastorie. De eerste predikant was F. van I.oenen, die er in 1856 heentrok en die des Zondags in de school voor de gemeente optrad. I11 1857 werd evenwel met het bouwen eener kerk begonnen en een jaar later verhieven zich op de hoogte der heuvelen het kerkje en de torenspits als vriendelijke boden der rust. Tegen het drankmisbruik streed Heldring door in 1838 uit te geven : De 'Jenever erger dan de Cholera en door het volksboek van Geuns om te werken en uit te geven onder den titel : Over het gebruik en misbruik van sterke dranken. Van i H39 '^47 was hij met Mr. (1. 1'. E. Robide van der Aa redacteur van De Volksbode, een tijdschrift tot Nut van 't Algemeen. De aardappelziekte, in 1845 en 1846, dompelde de liet uwe in armoede en om iets ter leniging van den grooten nood te doen, schreef Heldring de brochure: De nood en de hulp der armen in betrekking tot den arbeid, de weelde en het medelijden; eenigepracttsche blikken in de toestanden van ons volk, en later: Wat te denken van en wat te doen in den aardappelnood. In een vlugschrift: Noodkreet over de belasting op het gemaal en den hoogen prijs van het brood, toonde Heldring aan, dat de arme man, wien de aardappelen ontzonken, en die gemiddeld 45 ct. per dag verdiende, d. i. 140 gulden in t jaar, daarvan nagenoeg 20 gulden moest missen voor de allernoodlottigste belasting op voedingsmiddelen. Door zijn vriend B. W. A. E. Sloet tot Oldhuys daartoe aangezocht, zette Heldring op een landhuishoudkundig congres te Zwolle zijne gedachten uiteen over binnenlandsche kolonisatie en gaflater zijne verhandeling in het licht onder den titel: Binnen- en Buitenlandsehe kolonisatie in betrekking tot de armoede. Eenige weken na de uitgave hiervan ontving hij een brief van Jhr. Mr. C. van Foreest te Alkmaar, een der belangstellenden in den Anna Paulowna-polder, die hem vroeg, of hem persoonlijk solide en valiede menschen bekend waren, zooals Heldring ze in zijn boekje had geteekend. die bij de inpoldering wilden werkzaam zijn. Naar aanleiding van dien brief besloot hij tot eene Noord-Hollandsche reis, om dit werk in oogenschouw te nemen. Zijne bevindingen deelde hij het volgende jaar mede in zijn : De Anna Paulownapolder, een blik op tut gebied der binnenlandsche kolonisatie in betrekking tot de armoede en nationale welvaart. De heer horeest had hem oin 50 huisgezinnen verzocht, en Heldring was terstond in staat. 25 der arbeidzaamste arbeiders met hunne gezinnen naar de A. 1'. polder te doen overkomen. Steeds ontving hij nog aanvragen en in 1847 bevonden er zich in 't geheel reeds veertig Geldersche gezinnen in den polder. Een geschikt onderwijzer, Van Gijtenbeek, tot hiertoe ondermeester te Hemmen, liet zich vinden, om aan een dringend verzoek der kolonisten te gemoet te komen, door er eene school te openen. Nadat een collecte door het geheele land 8000 gld. had opgebracht, werd, den 23 Juni 1853 de eerste steen gelegd van eene kerk voor de gemeente van den A. 1'. polder. Den 18 Juni 1856 was het gebouw voltooid en hield Ds. F. C. Hinlopen de eerste openbare godsdienstoefening en bevestigde ook den 28 Juni 1857 den eersten herder en leeraar der nieuwe gemeente. In 1879 waren in de A. 1'. polder 3 kerken en 2 scholen, de laatste met 375 kinderen. De polder bracht toen jaarlijks 72.000 gld. aan polderlasten op en werd, gelijk 1111 nog, door een spoorweg en verschillende grindwegen doorsneden. De Betuwsche gezinnen wonen er in de »Geldersche Buurt.» Intusschen vergat Heldring zijne bediening niet, gelijk blijkt uit zijn werkje: Waarom staan de namiddagkerken zoo ledig? Wat is oorzaak van den groeten tegenzin, die vele protestanten tegen den 11. Catechismus toonen r ken gesprek tusschen drie Hervormde L eraars. Dit geschrift berokkende hem vtle onaangenaamheden. Men verweet Heldring, dat hij de schuld der ledige namiddagbeurten op de predikanten en niet op de gemeente had geworpen. De ring critiseerde bitter alles, wat hij deed; het classicaal bestuur, waarvan hij lid was, gedoogde hem niet langer in zijn midden ; het kleinste vergrijp tegen wetten en reglementen lokte eene commissie van onderzoek uit en Heldring, voorheen bij menigeen welkom, werd thans niet meer geduld. Sedert eenigen tijd was Heldring in aanraking gekomen met Gr. v. Prinsterer, Da Costa, Capadose, V. d. Brugghen, enz., waarmede hij zich door eenheid des geloofs verbonden gevoelde. Na eerst met Groen er over gesproken te hebben, of men in moest treden in hetgeen er was, 0111 dat zoo mogelijk te vernieuwen of dat men iets nieuws in het leven moest roepen, schreef hij een brief aan * De Vrienden des Heeren. die met mi] hebben leeren kennen door den Heiligen Geest, dat /Ie Gereformeerde Kerkleer niet uit den mensch, maar uit God is t, welke brief door Groen werd rondgezonden en oorzaak werd, dat 14 dagen later, in Juli '845, de Christelijke l'rienden te Amsterdam te zamen kwamen. Reeds op deze eerste vergadering werd besloten, een orgaan uit te geven en in 1 S47 verscheen dan ook : De Vereeniging, Christelijke Stemmen. Op een der vergaderingen der Vrienden leerde Heldring een jong Afgescheiden predikant kennen, Grim geheeten, wiens kleine gemeente in Drente naar N. Amerika vertrokken was. Grim was in Frankfort geboren, was aldaar kellner geweest en had daarna 7 jaren bij het Indisch leger op Sumatra gediend. Op 26 jarigen leeftijd zwaar gewond als gepensioneerd invaliede teruggekeerd, was hij heeren-knecht opeen kasteel in Gelderland geworden. Onder de prediking van een Afgescheiden predikant eens nederzittende, werd hij getroffen door het woord: Christus is voor de geheele werel /, ook voor /nee zonde gestorven en van die ure af begeerde hij een prediker te worden. Na zich bij de Afscheiding aangesloten te hebben, ging hij in het Noorden des lands prediken. Ds. Brummelkamp, die hem eens hoorde, getuigde aan Heldring, dat de ernst, warmte, kracht en overtuiging van dien aard waren, dat Brummelkamp terstond Grim had uitgenoodigd, om de studiën op de kweekschool voor predikanten te Arnhem te volgen. li; Deze uitnoodiging had Grim aangenomen en was langs dezen weg predikant geworden. Toen zijne gemeente naar Amerika vertrok, was lnj in het Vaderland achtergebleven en stelde zich als evangelist ten dienste der Ch> is te lijke Vriendin. Gedurende een jaar ontving hij huisvesting bij Heldring en arbeidde hij als trouwe evangelist in alle omlig1 «fende dorpen. Tot op de kinderen toe maakten Grims voortreffelijke toespraken een diepen indruk. Heldrings oudste zoon Ottho was er zoo onder den invloed van, dat het van die ure zijnen wensch werd, predikant te worden. Later begeerde Grim tot de Chineezen te gaan. Zooals hij het noemde, had hij nog eene schuld bij de heidenen. Tot aan zijn dood in 1857 bleef hij in de Oost onder de Chineezen werkzaam. HOOFDSTUK CXXV1I. J)f bijbelcolporteurs IVolj en Goedhart. Heldrings zendingsarbeid. Met Grim arbeidden in ons land de Bijbelcolporteurs Wolf en Goedhart. Steven van den Berg, wiens leven door den heer J. van 't Lindenhout is beschreven, is één dergenen, die Grim gehoord hadden. Van den Berg was een eenvoudig schaapherder en ging later in zijne woonplaats in godsdienstige bijeenkomsten en Zondagsscholen voor, als er geen predikant was. Hij overleed den 16 Oct. 1881. Zoo was er in de Betuwe haast geene gemeente, waar niet de gevolgen waren te bespeuren van Grims prediking en van de colportage van Wolf en Goedhart. Ook Bouwhuis werkte met grooten zegen en toen hij in 184S stierf, verloor Heldring in hem veel. De opwekking in de Betuwe oefende ook op Heldring grooten invloed uit. zoodat deze in 1848 met zijn Gelderschen Volksalmanak eindigde en in 1848 den Volksalmanak voor tijd en eeuwigheid uitgaf. Verder verscheen van hem in 1839: De nimmer rustende Israëliet tot rust gekomen ; voorts een roman in 54 brieven, (waarvan een aantal, in het 2e deel voorkomende, afkomstig waren van Mr. C. 1'. E. Kobidé van der Aa), getiteld: De zoon der Natuur en de man naar de wereld, en eindelijk nog: II aarheid en gevoel in het leven, brie/wisseling tusschen oudoom Jakob iB. I. LublinkWeddik) en pachter Gerhard (O. G. Heldring). In 1843 gaf hij uit: Hoe Simon Bar Jona aan de hand van Jezus Petrus geworden is. Later verschenen van Heldring geen boeken meer. De redactie der l 'ereeniging Chr. Stemmen, enz., roofde hem al zijnen tijd. Het ophanden zijnde feest van het Ned. Zendingsgenootschap, ter herdenking aan het 5° jar'& bestaan, gaf aan Heldring aanleiding tot het in [847 schrijven van De Christenwerkman, den zendeling toegevoegd, waarin er op gewezen wordt, dat door den zendeling als werkman, handelaar of koopman, uit te zenden, gevestigde factorijen in 't leven te roepen of handelsbetrekkingen aangeknoopt zouden kunnen worden, en dan tegelijk de uitbreiding van (iods Koninkrijk zóu kunnen worden bevorderd. Om dit denkbeeld te verwezenlijken werd in de vijfde bijeenkomst van de Christelijke Vrienden eene commissie van zes leden benoemd, bestaande uit de heeren N. Beets, P. J. Elout van Soeterwoude, G. Groen van 1'rinsterer, H. D. Gildemeester, II. M. Labouchère, J. J. Tedding van Berkhout en O. Heldring, die er in slaagde het huisgezin van een boekdrukker en dat van een kuiper naar O.-Indie te zenden. Door omstandigheden beantwoordden echter de beide gezinnen niet aan de gekoesterde verwachtingen. Inmiddels was Heldrings brochure in handen gekomen vna den heer Freys op Celebes en deze had zich bereid verklaard, om eenige koloniseerende Christenen voort te helpen. Ken klein getal werd tot den overtocht in staat gesteld, kwam bij Freys aan en opende op onderscheiden posten winkels, waarin de kolonisten een bestaan vonden. Verschillende rampen veroorzaakten echter, dat de onderneming meer kostte dan opbracht. Zoowel Gossners : Die Biene auf dein Missions/eldi als het in 1849, verschenen geschrift van J. H. Wichern. Denkschrift an die Deutsche nation, die tune re Mission der Deutsch Evangelischen Kirche maakten op Heldring zulk een diepen indruk, dat hij in 1850 na Paschen eerst naar Wichern, den stichter van het Rauhe Hans bij Hamburg en daarna ook naar Gossner te Berlijn reisde. Zijn wedervaren heeft Heldring medegedeeld in zijn Reis naar Hamburg en Berlijn of een.\;e da , u toegewijd aan het gebied der innere Mission, waaruit wij alleen dit mede deelen : »Na den maaltijd schreef Gossner mijn naam op: Heldring. Hemmen. Toen hij die woorden geschreven had, drukte hij mij cie hand en zeide : Nun Heldring durch zum Siege ; las/, dich nicht hemmen und wolle nicht hemmen.« Gossner zond aan Heldring de gebroeders August en AdolfMuhluickel en Zeese toe, opdat dezen als zendeling-werkman naar Indië gezonden zouden worden. Heldrings oudste zoon Ottho deed een collectereis en mocht 3000 gld. bijeen brengen. Zoo konden de drie mannen worden uitgezonden. Dit was oorzaak, dat te Batavia het Genootschap voor tn- en uitwendige zending werd opgericht, dat bij Batavia een klein landgoed, Kampong Makasser geheeten, kocht en dat tot eene Christelijke school inrichtte, die weldra bevolkt was door 27 Chi neesche en Soendaneesche jongens. Deze school werd door het Gouvernement verboden, omdat het zich bij een besluit van 1838 had verbonden, om vreemde zendelingen alleen toe te laten op Borneo. Het genootschap te Batavia handhaafde echter zijne zendeling-werklieden, omdat de wet op hen, zonder ordening en gratis Christelijk onderwijs gevende, h.i. niet van toepassing was en gelukkig, het mocht het pleit winnen. In Juni [853 zond Gossner wederom een aantal mannen, benevens twee diakonessen, die, evenals anderen, wederom werden uitgezonden. Heldring moest later bekennen: »De indruk van den zendeling-werkman, over 't geheel, geeft geen aanspraak, om daarop roem te dragen, maar bij alle reden tot verootmoediging toch ook stof tot dankbaarheid.» Het schoonste type van een Christen-werkman is, naar Heldrings inzicht, J. v. Dijken geweest, die met zijne inlandsche vrouw zeer gezegend onder de Alfoeren gewerkt heeft. In 1855 werd door de Vereenigtng tot I erbreiding der Waarheid. voortgekomen uit den Amsterdamschen Vriendenkring, de vraag opgeworpen : »Kunnen wij niet iets voor Java doen ?« en werd het Juva-Comite opgericht. In 1850 werd de Utrichtsche Zendtngsvereenigtng in t leven geroepen. Heldring richtte van de laatste eene hulpvereeniging, Het Pennin^sken op en schreef onder gelijken naam een blaadje, dat maandelijks uitkwam, één cent per week kostte en gedurende de eerste jaren 4000 a 5000 gld. opbracht. Steeds was hij met zijn geheele hart bij den zendingsarbeid der Hernhutter Broedergemeente te Zeist. In 1862 te Bernburg vertoevende, woonde hij het Zendingsfeest te hlbenau bij Maagdenburg bij. Den indruk, dien deze vroolijke dag op hem maakte, beschreef hij uitvoerig in de Vereeniging. Met zijne vrienden Buytendijk en T. M. Looman besloot hij nu den 6 Augs. 1863 meteen Nederlandsch nationaal zendingsfeest de proef te nemen. In de boschrijke en heuvelachtige terreinen te Wolfheze, door de eigenares Mevr. de Baronesse van Brakele Doorwerth, bereidwillig afgestaan, verzamelden zich bijna 10.000 feestgenooten en alles overtrof dus verre de verwachtinct. 187S trad Ds. F. als redacteur op van het maandblad Getuigen en Redden en hij mocht door dat blad als anderszins met zoo'n goed gevolg den strijd tegen de ontucht voeren, dat thans, Amsterdam medegerekend, reeds 16 voorname steden de reglementeering hebben afgeschaft. »Had Heldring meer relatie's metDuitschland, Fierson verkreeg er met Engeland door Mevr. Butler, met wie hij in drukke correspondentie trad en met België door Emile de Loveleye, die jaren lang president was der Infernale Jederatie, tot welke betrekking Pierson in 1896 ter gelegenheid der Berner Conferentie is benoemd. Door erkenning der Vluchtheuvelkerk tot afzonderlijke gemeente werd Ds 1' den 8 Juni 1878 weder dienstdoend Ned. Herv. predikant, zonder echter als zoodanig traktement te ontvangen. Onder zijn directie werden te Zetten het Magdalena- en het Kinderhuis opgericht en sinds 1884 schrijft hij met Mej. Maclaine Font de BocUder Heldringgestichten. Tot nu toe werden in Steenbeek ongeveer 1700 vrouwen opgenomen en verplet ln het MagdaUnahuii worden ongehuwde, verstooten moeders opgenomen e„ hare kinderen in het Kinderhuis verzorgd tingen liet Ds. Heldring ons na bij zijn dood ; z.j z,j„ allen mtgeb , vier nieuwe zijl, er l„, gekomen ; ook de arbeid bu.ten Zetten neem, •""forten opzichte van het bijzonder Chr. onderwijs heef, Ds H ,ich zeer verdienstelijk gemaakt. Al» L'n.e spreher,rad h, herhaalde!,,k voor de vrije school in het krijt. Was hij een ongeloov.g ma» geweest. l„j had zich niet minder roem verworven dan zijne broeders. Doch z,,„ roem is bij God. En daar komt het op aan. hoofdstuk clxxix. Om tor Cra«ds„Umsa, m dtrwMuck# „ haar ,1'antrc, »-"' StudM.a Pr. .v D.^ van Uen. Pr. J. Reitsma, Pr. M. A. Gooszm Pr. 'j. J. '■ Valt ton. Pr. G. Wildebocr. Pr. J. M. S. Baljon. Pr. C. H. v. Rhijn. Pr. J. van Pijk, Pr. G. H. Lama-s. Pr. P. D. Ch. de la Saussayc. Pr. G. 'j. P. holland. Aan de Hoogeschool te Leiden begon men na 1815 vooral onder prof. Joh. van Voorst ('799 ^5) ea Joh. Clarisse mmder pnjs te Llkn' op confessioneele nauwkeurigheid en werd de ,g. Ihjbelsche theo'ogie overheerschend. Men begon meer aan exegetische studiën te d„en. 'ook aan tekstentiek des N. T., zonder echter veel het gebied der hoogere C.itiek te betreden. Van Voorst qveale voor de methode, door Hu go Grotius en later door den Duitscher J. A. Lrnesti aange pre,en Daar hierbij nauwkeurige kennis van de schriften der ouden vereischte was, vond die methode steun in de door 1 femsterhius gestichte door Alberti, Valckenaer. Ruhnkenius en Wytenbach ontwikkelde èn door geheel Europa beroemde philologische school te Leiden. Vun Voorst prees zee. zeker te veel den theologische.! arbeid van Duitsche geleerden aan. Van i8n tot 18.4 was J. H. Regenbogen a s theol. hoogleeraar te Leiden werkzaam. Gelukkig vonden diens afwijkende meeningen toen daar nog betrekkelijk weinig weerklank ' Hoewel Lodewijk Napoleon de Leidsche Hoogeschool met den titel van Kon. Universiteit had vereerd, toch kwijnde Zij onder het Fraosche bewind, al nam het aantal theologische studenten ten gevolge des conscriptie ook toe. Velen toch beoefenden de theologie, om aan den krijgsdienst te ontkomen en dus meer tot levensbehoud dan als levensdoel. Na de herwinning van ons zelfstandig volksbestaan werd de Leidsche hoogeschool weer hersteld in de door de Franschen ingekorte algeheele vrijheid van spreken en onderwijzen voor hare leeraars. Jammer is het, dat van die vrijheid meer en meer zulk een treurig gebruik werd gemaakt. De «eerste moderne theoloog,» J. H. Regenbogen, was hoogleeraar te Franeker, vóór hij naar Leiden trok. In weerwil de curator A. G. Kampen bij de twee Fransche geleerden G. Cuvier en F. Noël voor het behoud der Franeker hoogeschool pleitte, werd deze toch onder het Fransche bewind vervallen verklaard. Under Willem I herleefde slechts de theologische faculteit er van als een nieuw gesticht Athenaeum. De beroemdste hoogleeraren. die er in deze eeuw aan onderwezen, zijn \Y. A. van Hengel, H. A. Hamaker, J. H. Scholten en 1'. J. Veth. In 1844 werd het Athenaeum voor goed opgeheven en het voormalige kruisheerengebouw, waar zooveel professoren met lof onderwijs gegeven hadden, werd herschapen in een prov. krankzinnigengesticht. Aan de Groninger Universiteit onderwees van 1799 tot 1824 Herman Muntinghe, die het kenmerkende van het tijdperk in zich vereenigde, n.1. de geschied- en taalkundige studit. Hij vertaalde de psalmen en voorzag ze van ophelderingen en schreef: Geschiedenis der menschheid naar den Bijbel. I'etrus Abresch, die van 1774 tot 1812 te Groningen professor was, was beroemd als uitlegkundige. Doordat hij uitging van het beginsel van Frnestie, dat de theologie alleen uit de H. Schrift moest geput worden, leidde hij het Christelijk leerstelsel zoowel uit Mozes als uit 1'aulus af, en lette hij te weinig op het verschil van Oud en Nieuw Verbond, waardoor hij de Kerkelijke rechtzinnigheid vrij wat verzwakte. Annaeus Ypey (1S13 tot 1837) was wel langwijlig en omhalig en zijne college's droog en vervelend, maar als geschiedschrijver, vooral der Ned. Herv. Kerk, bezit hij toch vele verdiensten, daar hij onvermoeid bezig was in het samenbrengen van allerlei bijzonderheden. Nicolaas Willem Schroeder onderwees van 1748 tot 1798 te Groningen de Oostersche talen. Hij zijne behandeling van Jesaja wilde hij voor Jesaja 7 : 14 : 'Zie, eene maagd zal zwanger worden,« gelezen hebben: -Zie eene jonge vrouw zal zwanger worden.» Toen hij hierover werd lastig gevallen, besloot hij zijne verklaring van Jesaja te staken. Vooral wijdde hij zich aan de uitlegging van het O. Testament eti zijne dictaten daarover werden door een gedeelte van Europa in handschrift verspreid. Velen hebben er hunne verklaringen van Bijbelboeken op gebaseerd. Steeds had de Groninger hoogeschool een wereldburgerlijk karakter: onder hare hoogleeraren waren vele vreemdelingen, en hare studenten waren uit allerlei landen van Europa. Nog in 1840 waren er te Gro- nmgen bij de 30 Oost-Friezen en Bentheimers, die er studeerden Lang zamerhand verminderde echter het getal vreemde studenten, gelijk het aanstellen van een vreemdeling tot hoogleeraar er minder voorkwam. Van 1804 tot 1835 was Joannes Will.net professor aan de Door luchtige School te Amsterdam. Vooral in de Oostersche talen was hij zeer ervaren. Hij maakte een woordenboek op den Koran en telde onder zijne leerlingen ook den beroemden Hamaker. In 1. hem Taco Roorda als buitengewoon hoogleeraar ter zijde gesteld. Roorda werd in i S43 professor aan de Kon. Academie te Delft en later aan de Indische School te Leiden. Hij beoefende vooral het Maleisch en het lavaansch. Petrus Joannes Veth was achtereenvolgens professor aan de Milit. Academie te Breda, aan het Athenaeum te Franeker, van u 43 tot 1864 aan de Doorluchtige School te Amsterdam, en daarna aan de rijksinstelling voor onderwijs in de taal-, land-en volkenkunde te Legden. Petrus Nicolaus Land was de opvolger van Veth in 1864 te Amsterdar . Land onderwees de Oostersche talen en de wijsbegeerte. Sedert 1796 ontvingen de leerlingen der Remonstrantsche Kweekschool hunne letterkundige en wijsgeerige opleiding aan de Doorl. School te Amsterdam. In 1735 was te Amsterdam ook een Doopsgezinde Kweekschool opgericht. De leerlingen hiervan en die der Kemonstr. Kweekschool mochten wederkeerig elkanders college s bezoeken Na 1811 toen de Algem. Societeit der Doopsgezinden ontstond, volgden de Doopsgezinde studenten ook de lessen aan de Doorl. School en het Rem. Seminarium. De Lutherschen, wier leeraren steeds in Du.tschland hunne opleiding genoten hadden, kwamen 111 iM in iet van een Seminarium te Amsterdam. En ook de leerlingen hiervan volgden er in vele vakken het onderwijs aan de Doorl. School Hersteld-Luth. studenten volgden mede dat voorbeeld, zoodat leerlingen van vijf verschillende richtingen dagelijks bijeen waren in de gehoorzalen van Amsterdams Athenaeum. Later hebben de zes theol hoogleeraren hun arbeid zoo verdeeld, dat zij a. h. w. slechts cén theol. faculteit vormden. Alleen de dogmatiek werd door ieder Kerkgenootschap in het bijzonder gedoceerd. Aan de Utrechtsche Universiteit oefende van 1794 tot 1840 Jodocus Heringa Ez. als hoogleeraar een uitgebreiden invloed uit. Hij stom a h. w- aan het hoofd der Universiteit en zijne leerlingen waren zeei Van hem gehecht. Onafhankelijk van de belijdenis wilde hij de leer des Bijbels onderzocht hebben. Vooral op het gebied der pract.sche theologie werd hij als gids geëerd. In .836 werd zijn leerling en opvolger Hendrik Egbert Vinke hem ter z.jde gesteld. Vinke, mede een leerling van Van Heusde, wordt een Bijbelsch, practisch en irenisch theoloog genoemd. Hij aanvaardde zijn professoraat met een rede. De ware wijsgeer, de beste godgeleerde. De jongere Royaards maakte zich vooral ten opzichte der Vaderl. Kerkgeschiedenis verdienstelijk. Gedurende 40 jaar onderwees Hermannus Bonman te Utrecht met roem de theologie. In het laatst der i8>' en het begin der \ge eeuw vond het vulgair rationalisme, uit Duitschland overgekomen, vooral aan de Iiemonstrantsche Kweekschool een gunstig onthaal. Dit rationalisme wilde alle wonderen op natuurlijke wijze verklaren. Jezus was b.v. door de kilheid van het graf en de geur der specerijen uit zijn schijndood ontwaakt, enz. Dit rationalisme, o. a door prof. Konijnenburg gepredikt, werd door diens leerling Des Amorie v. d. Hoeven bestreden. Bij Keizerlijk decreet van Oct. 1812 werd de Harderwijker Hoogeschool voor vernietigd verklaard. In Augs. iS15 werd echter bij Kon. Besluit bepaald, dat ons land drie Hoogescholen rijk zou zijn en dat te Harderwijk, gelijk als te 1'raneker, een Athenaeum zou zijn gevestigd. Ie Harderwijk onderwezen de professoren J. A. Lotze en J. Amersfoort, doch daar het getal studenten minder was. dan men had verwacht, werd het Athenaeum er bij kon. besluit van 13 Juni 1818 opgeheven. In de laatste jaren zijn er belangrijke ontdekkingen gedaan op wetenschappelijk gebied. Wat wist men in de eerste helft der 19e eeuw van spectraal analyse, van bacteriën, phonograaf, telephoon, heilserum, en van x-stralen ? Of van vloeibare dampkringslucht en van telegraphie zonder draad .* lui de maatschappij doet haar voordeel met de vorderingen der natuurwetenschap en is er door in het bezit gekomen van stoomvermogen en telegraaf, chinine en hersenchirurgie, koolteerproducten en verbeterde suikerbietenteelt. Evenwel gebeurt het niet dikwijls, dat geleerden zelfde resultaten van hun wetenschap maatschappelijk in toepassing brengen, zooals lord Keivin en Louis Pasteur gedaan hebben. \ ooral vier grondstellingen, uit de waarneming afgeleid, hebben het gebouw der natuurwetenschappen in de laatste 50 jaren geheel gewijzigd: 1". dat de materie niet kan vernietigd worden en het in de natuur aanwezige arbeidsvermogen niet kan verdwijnen of verloren gaan ; 2". de evolutietheorie van Darwin; 3". de theorie van Clerk Maxwell, volgens welke de ether ook drager is der electrische en magnetische verschijnselen; 40. de celtheorie van Schleiden en Schwann, waardoor men den grootsten gemeenen deeler meent gevonden te hebben van het geheele planten- en dierenrijk. — 1". en 2". dezer grondstellingen liggen op het gebied der natuurkundige, 3". en 40. op dat der biologische wetenschappen. In weerwil van de groote verdeeling van den arbeid zijn er groote gedachten en leidende beginselen, die verschillende geleerden bezielen en de wetenschap meer dan ooit één geheel doen zijn. De cellentheorie en de afstammingsleer worden bijna algemeen aangenomen en van drie groote, van elkander afgescheiden rijken der natuur wordt niet meer gesproken. Het onderzoek van den eenen vorscher komt dat van den ander te hulp. Philologen ontcijferen in de oude wereld voor de taalwetenschap inscripties en de historicus ontvangt daardoor aanwijzingen voor de gebeurtenissen in het grijs verleden. En de Röntgenstralen komen den chirurg te hulp. Ter bevordering van het onderzoek splitst men, na voorafgaande breede opleiding, de wetenschappelijke taak. Zoo heeft de physioloog zich niet meer te bemoeien met phvsiologische chemie, physiologie der zinnen, embryologie, weefselleei, anatomie van den mensch, vergelijkende anatomie, enz. De splijtzwam, waardoor de professorale catheders aangetast zijn, is dus geen ongunstig verschijnsel. Alleen is het gevaar niet denkbeeldig, dat de hoogleeraren, te zeer in hunne detail-studie verdiept, het geheel der wetenschap niet genoegzaam in het oog zullen houden en dus in encyclopaed.sche en wijsgeerige vorming bij hunne voorgangers zullen achterstaan. Hoopte men voor een 60 jaar door verspreiding van kennis de gevangenis te ontvolken en de algemeene welvaart te verhoogen, met deze hoop is men bedrogen uitgekomen. Eveneens is men in de verwachting teleurgesteld, dat door de beproefde methode der natuurstudie de wetenschappen des geestes vernieuwd zouden worden en de moraal en misschien ook de godsdienstleer op onwankelbare grondslagen gevestigd zouden worden. De natuurkundigen hebben hunne belofte van ons een wereld zonder raadselen te zullen geven, niet kunnen vervullen, e hoofdmannen der wetenschap hebben over het algemeen met het materialisme gebroken; velen hunner gunnen weer aan de wijsbegeerte haar oude eereplaats. Men heeft de schare bewogen, de .oude krukken van ijk is ridder der orde van den Ned. Leeuw, lid der Maatsch. van Ned. Letterkunde, enz. C ijs bert Hendrik l.amers werd den 15 Dec. 1S34 te Harderwijk geboren en promoveerde den 25 Juni 1858 te Utrecht op een Specimen i thico theolo^icum: Pe Conscientia. Na ongeveer een jaar als adjunctdirector van het zendelinghuis te Rotterdam werkzaam te zijn geweest, was hij van 1858 tot 1874 Ned. Herv. predikant te Engwierum, Scherpenzeel (G.) en 's Gravenhage, aanvaardde den 30 September 1874 liet theol. professoraat te Groningen met een rede: Pe wetenschap van den godsdienst en de Chr. theologie en den 19 Juni 1883 te Utrecht met eene rede: De godsdienst als voorwerp van wijsgeerig onderzoek. I11 1856 werd zijn antwoord op een prijsvraag der Letterk. faculteit der Utrechtsche hoogeschool met de gouden medaille bekroond en met prof. Cramer gaf hij uit Nieuwe Bijdragen op het gebied van godg, leerdheid en wijsbegeerte en het lieuwig Evangelie, 25 jaargangen. Ook schreef hij vele tijdschriftartikelen. Zijn hoofdwerk is Pe wetenschap van den godsdienst, 2 dln. Hij is lid der Maatsch. van Ned. Letterkunde, enz. Everhardus Hendrik s van Leeuwen werd den 14 Maart 1833 te Zalt Hommel geboren, promoveerde den 23 Maart 1859 te Utrecht in de theologie, stond sinds 10 Juli 1859 :l's Ned. Herv. predikant achtereenvolgens te Vreeland, Vlissingen, Vlaardingen en Zutphen en aan- Interieur van het kerkgebouw her Gerei-. Kerk ie Dorurechi A. (Wii.hei.mina-k.erk). Plaat VI vaardde den 21 Januari 1887 het professoraat in Hijb. Godgeleerdheid. Gesch. der Chr. Zending en Practische Godgeleerdheid te Utrecht met een rede: De studie der Bijb. Godgeleerdheid eu haar vernieuwd belang voor den Evangeliedienaar. In 1881 verscheen van hem: De eed en de moderne Staat; in 1885 : Beschouwingen over art. JÓS der Grondwet; in 1886: De Staat in het lieht des Christendoms : in 1 887 : Bijbel se h realisme : in 1890: Prolegomena van Bijb. Godgeleerdheid: in 1892: De leer a God: in 1898: parousie-verwachting in het X. Testament, enz. Ook op politiek gebied strijdt hij sinds 1897 ten gunste van den Chr. llist. Kiezersbond ijverig mede. 1'. D. Chantepie de la Saussaye werd den 9 April 1848 te Leeuwarden geboren, promoveerde in 1871 te Leiden tot doctor in de theologie met een proefschrift over den Oorsprong van den Godsdienst. Na te Hemmen (Betuwe) als Ned. Herv. predikant gestaan te hebben, trad hij in 1878 als theol. professor te Groningen en in 1899, in de plaats van prof. Gunning, te Leiden op. Hij schreef o.a. Lehrbuch der Religionsgeschtchte en geeft met prof. Valeton, Overdenkingen (een stichtelijk tijdschrift) uit. Als strijder tegen Rome vermelden wij Gerardus lohannes Petrus Bolland, die den 9 Juni 1854 te Groningen werd geboren. Hij heeft nooit anders dan lager onderwijs genoten en bezit dan ook geen academischen graad. Van Juni 1881 tot 1896 was hij werkzaam als leeraar in de taal aan de afdeeling der H. Burgerschool met 5-jarigen cursus van het z.g. gymnasium Willem III te Batavia en den 19 September 1896 aanvaardde hij het professoraat in Gesch. der Wijsbegeerte, Logica, Metaphysica en Zielkunde te Leiden met een rede over Verandering en Tijd. Hij is geheel autodidact. Zijn hoofdwerk is: Het Wereldraadsel. Verder schreef hij : Aanschouwing en verstand; Xotes and Gleanim;s over Eng. Staatsinstellingen : Die althell, nische 11 'ortbetonung ; Het Christendom in zijne wording: Rome eu de Geschiedenis ; een boek over den Pentateuch, over het Johannes-evangelie, brochures tegen Dr. Schaepma», enz. Prof. Bolland, de «omnis homo,» wijsgeer van beroep, taalvorscher in zijn vrije uren, in de tekstkritiek der Schriften en de inleidingswetenschap geen vreemde en Kerkhistoricus uit neiging, toonde zich een volgeling van den pessimistischen profeet van het onbewuste, van Von Hartmann, doch bleef diens wijsbegeerte «niet onvoorwaardelijk getrouw.» Door hem kwam te Leiden meer wijsgeerig elau. Vooral bestrijdt hij de platte materialistische wereldverklaring veler natuurkundigen en ijvert hij voor het idealisme en het recht der diepere speculatie. Den 17 Januari 1900 werd in de plaats van prof. De la Saussaye en met voorbijgang van den oud hoogleeraar Dr. Muller te Amsterdam tot theol. hoogleeraar Dr. A. Bruining benoemd. Al de leden der DG theol. faculteit te Amsterdam zijn thans helaas modern. Het voorbijgaan van Dr. Muller, wiens speciale studievak de leer van God is, (pas verscheen van hem : Godsleer der Middeleeuwsch. Joden) heeft van geloovige zijde velen met smart vervuld. hoofdstuk cxxx. Adres van Wormser c.a. aan den koning. De vereen, in het belang der Inwendige Zending. Oprichting der verten, v. Chr. Nat. Schoolonderwijs. J. P. Schaberg. De kwestie Meiboom was oorzaak, dat den 21 Febr. 1854 in het Odeon te Amsterdam de Vereeniging ter handhaving en verdediging van de leer en de rechten der Ned. Herv. Kerk werd opgericht, die den 27 Juni van dat jaar een door Wormser opgesteld Adres aan Z. M. den 'Koning betrekkelijk de verhouding van de Nederl. Herv. Kerk tot d, Theologische Faculteiten aan Js lands Hoogescholen indiende, waarin verzocht werd : iü. dat bij voorkomende vacatures voor de betrekking van hoogleeraar in de godgeleerdheid die betrekking uitsluitend worde opgedragen aan mannen, die bewijzen gegeven hebben, dat zij, bij het bezit tier overige vereischten, oprechtelijk en ondubbelzinnig de belijdenis der Ned. Herv. Kerk toegedaan zijn en 2". reeds dadelijk moge worden opgeheven en buiten werking gesteld art. 116 van het K. Besluit van 2 Augustus 1815, door hetwelk de Ned. Herv. Kerk verplicht wordt, geene leeraars te beroepen, dan de zoodanigen, die aan 's lands hoogescholen gevormd en opgeleid zijn. Dit adres was voorzien van 209 handteekeningen, terwijl nog 45 Amsterdammers en ongeveer 30 predikanten hunne instemming er mee betuigden. Bovendien ondersteunden de zusterverenigingen te Rotterdam en 's Gravenhage door afzonderlijke adressen het verzoek der Amsterdamsche vrienden, gelijk ook de Provinciale vereeniging van vrienden dVele floreenplichtigen bezorgden gansch andere predikanten, dan de gemeenteleden begeerden. Voor het onderhoud van kerken of pastorieen of predikantstraktementen droegen i. ij luttel bij; veeleer haalden zij van de Kerkelijke goederen, wat er van te halen was voor straatwegen, scholen, herbergen, vroedvrouwen, algemeene armen, voor alle zoodanige posten, als die zij anders in hun kwaliteit van burgers zouden moeten voldoen. Deze floreenplichtigen hadden daarom zooveel invloed op het Kerkelijk en geestelijk leven, omdat zij zekere som aan belastingen (florijnen) opbrachten. Zij behoefden geen belijdenis des geloofs gedaan te hebben. »Indien zij maar door den doop in de gemeenschap der Kerk opgenomen waren, of door geboorte uit Hervormde ouders, of door den overgang van hunne ouders tot de Hervormde Kerk in betrekking stonden tot eene bijzondere gemeente,» (Art. 2 Alg. Regl.)v dan was het goed. Met recht mocht Ds. S. S de Koe in de Christelijke Stemmen van 1874 spreken van degevani nschap der Friesche Kerk. I11 1875 werd er een anti-Jloreenbond gesticht, door Ds. J. P. Moquette (Voorzitter), A. Miedema (Secretaris), W. M. Oppedijk (Penningmeester), Ds. S. S. de Koe, R. K. Okma, C. J. de Bordes, Ds. M. Sjoers, e. a. Deze bond werd voorgelicht door de rechtsgeleerden Gratema en De Geer. Te Oosterend werd in 1876 het eerst den strijd tegen het floreenstelsel begonnen en wel met goed gevolg. l)e onrechtmatige beheerders werden er verwijderd. »Alzoo werd aan I'riesland verzekerd een Kerkelijk beheer van de Kerkelijke goederen en een Kerkelijk beroepingswerk en dit ergerlijk overblijfsel van caesarapapie en plutocratie opgeruimd.» (Dr. G. J. Vos Az.j. 111 Utrecht was een andere kwestie aan de orde, n.1. die der Kerkvisitatie In 1S67 verklaarde de Utrechtsche Kerkeraad bij de schriftelijke Kerkvisitatie niet op de vraag naar de belijdenis zijner leden te kunnen antwoorden, omdat zij gedaan werd uit naam van een lichaam (de Synode), dat zelf zijne roeping tot handhaving der belijdenis geheel verwaarloosde. Toen de Synode tegen deze weigering niets deed, ging de Utrechtsche kerkeraad in 1868 verder en verklaarde, geen antwoord te kunnen geven, »omdat er tusschen hem en de tegenwoordige waardigheidsbekleeders der Synode geen gemeenschap des geloofs en der belijdenis bestond.» Alle predikanten hadden tegen dit besluit gestemd, behalve Dr. Kuyper, die het in zijne brochure: Kerkvisitatie te Utrecht in 1S6S verdedigde. Dr. Kuyper beweerde, dat men op een goede Synode niet kon hopen en schreef: »Welnu, Z-Holland, I' riesland, Gelderland, Zeeland, Utrecht, gesteld die provincie's zullen ten onzen voordeele omslaan, geven op zijn hoogst niet meer dan 7 stemmen; dan blijven er nog 9 a 10 stemmen over, die al uw pogen ijdel maken, stemmen, die bijna uitsluitend uit N.-Holland, Limburg, N.-Brabant, Drente, Overijsel en Groningen komen; en wij kennen den geest, die tiaar heerscht, maar al te goed, om met zekerheid te weten, dat van geen dier provinciën heil te wachten is. Dus reken nooit op een goede Synode.» Deze redeneering noemde Dr. Vos Az. in het Kerkelijk Weekblad, wereldsch, getuigende van ongeloof en onwetendheid. I oen Dr. Kuyper den 31 Juli 1870 naar Amsterdam vertrok en in het begin van 1S71 de bepaling in werking trad, waarbij de Kerkvisitatie slechts vragen zou, of iemand verlangde bezwaren in te brengen omtrent de belijdenis, en dat alleen nog maar als de visitatie persoonlijk gehouden werd, liep deze geheele beweging dood. In 18(14 stond de Ned. Ilerv. Synode het niet gebruiken der /•■v. gtzangen toe en in 1866 veroorloofde zij het den ouders, hunne kinderen buiten hunne gemeente en zonder toestemming van hunnen Kerkeraad te laten doopen. Door het verleenen dezer «vrijheden* werd de ware kennis van de eigenlijke ellende der Kerk tegengehouden en vermeerderde de verwarring. Men leerde zich schikken in de Kerkelijke toestanden. Den i, Juni 185S werd in de Schotsche Zendingskerk de eerste algemeene vergadering gehouden der Vrienden Israels in Xederland waarin Ds. II. \\. Witteveen reeds aandrong, dat de Amsterdamsche broeders een permanente Commissie zouden vormen. Den 5 Nov. had wederom een dergelijke samenkomst plaats. Het voorstel van twee broeders uit Rrmeloo en Rotterdam, om de vrienden Israels nauw aan elkander te verbinden, werd er aangenomen, doch de uitvoering er van aan het Amsterdamsche Comité overgelaten. Den 8 Nov. i8ól besloot dat Comité, dat de Amsterdamsche afdeeling tier Vrienden Israels eene afdeeling der Ned. Vereen, worden zou, terwijl als orgaan der Vereeniging de Hope Israels in plaats van de Vriend Israels zou worden uitgegeven. Het Hoofdbestuur was dus tevens Bestuur der Amsterdamsche afdeeling en bestond uit de heeren C. Schwartz, voorzitter, G. van der Weyden Jr„ secretaris, R. S. Post, A. Ebink, J. H. den Ouden, W. v. Oosterwijk Bruyn en C. W. Wustenhoff. Den 7 Maart 1862 telde de ■Yed. Ier. voor Israël reeds 866 leden, welk getal spoedig daarna reeds tot 1500 geklommen was. In art. 1 der Statuten van tic Vereeniging leest men : »Zij staat in verband met de \ rije Schotsche Kerk.» Dit had zijn oorzaak. Steeds hadden de vrienden Israels gastvrijheid genoten in de lokalen der Schotsche Zendingskerk en de mannen, achtereenvolgens door Schotland gezonden, om in Amsterdam onder de Joden te arbeiden, hadden altijd hun werk bevorderd. Bedoeld verband was echter niet van Kerkdijken, maar van zedelijken aard. Doel der Vereeniging was: »Isracl tot Christus te brengen en de Christenen op Israël te wijzen.» (.Art. 1.) Zij wilde op deze wijze eene voortzetting en uitbreiding zijn der Vereeniging eau ] i ienden Israels, in 1846 te 's Gravenhage en elders opgericht, die zich met haar verbonden had, zonder evenwel hare eigenaardige beteeken is te verliezen I lerhaaldelijk zocht ze rechts-persoonlijkheid te verkrijgen, doch telkens ontving ze van de regeering »op gronden, aan het algemeen belang ontleend», een weigerend antwoord. .Voor het bestaan der Vereeniging is de erkenning niet noodig,« oordeelde men eindelijk en gelukkig bewees de uitkomst dat dit waar was. Zendelingen der \ ereeniging waren achtereenvolgens J. Schlitt, ■ 1'rcm^i en C. Geel, die in 1S72 werd opgevolgd dooi M. S. Rromet, in Suriname geboren en laatstelijk predikant te Londen. In Maart iV> vroeg Rromet zijn ontslag, terwijl F. W . A. Koif 1 Aug. 1N' cn * • \an Os 1 Nov. 1S81 als zendelingen onder Israël werden aangc.ste t Reiden zijn thans nog als zoodanig met zegen werkzaam. Evenals te Leeuwarden eene breischool voor Joodsche meisjes bestond, zoo werd ook te Amsterdam een dergelijke school opgericht, d.e echter na acht maanden ten gevolge van den tegenstand der Joden te niet ging. In Maart 1862 verzocht Rromet de Vereeniging, een zendeling naar Suriname af te vaardigen. I)e Vereeniging poogde aan dat verzoek te voldoen en verzamelde voor dat doel gelden. In .864 eindelijk werd Matthew Levi Mollis, uit Constantinopel overgekomen en d.e aldaar onder de prediking van Schwartz tot bekeering was gekomen, als zendeling onder de Joden naar Suriname afgevaardigd, waar li>] /es jaar met niet veel vrucht arbeidde. Den 30 April 1871 keerde hij naar Amsterdam terug. . . Dr. Carl Schwartz werd in 1817 te Meseritz in 1 ruisisch 1 olen geboren en studeerde te Herlijn onder Hengstenberg. Na in 1837 gedoopt te zijn, beoefende hij de theologie één jaar te Halle en vier jaren te Herlijn. Terwijl hij eens de kweekelingen in het Zendingshuis in de vreemde talen onderwees, zei eene Christin tot hem . »\\el.gij Ll.,vc u nu zoo, om deze jongelieden te leeren, opdat zij te gereeder in den vreemde het Woord Gods kunnen prediken en hebt gij wel ooit gec ac 1 aan uwe eigene broederen, die om u heen leven en nog in duisternis verkeeren ?« Dit woord bracht hem tot het besluit, om zendeling onder Israël te worden. Als zoodanig was hij eerst een korten tijd zeer gezegend te Festh werkzaam en daarna van 1842—1843 te ( onstantinope . \ls leeraar der Vrije Schotsche Kerk naar Berlijn gezonden, arbeidde hij aldaar van 1843—'48 onder de vele Joden en de 2000 bekeerde Israëlieten. In Amsterdam bestond een Comité van vrienden Isracls. Op verzoek van dat Comité vestigde Dr. Schwartz in Gctober ,849 zich te Amsterdam. Zijn arbeid aldaar werd heftig bestreden in het Israelietisch Nieuws■ en Advertentieblad. Om zich daartegen te verdedigen werd onder redactie van Dr. Schwartz den 15 Oct. ,850 De Heraut, eene stem over en tot Israël, uitgegeven. Medewerkers er van waren Da Costa en Capadose. De artikelen van Schwartz, in het Duitsch geschreven, werden door T. M. Looman vertaald. Daar de Ned Herv. kerkgebouwen hem voor ziju optreden geweigen werden, sprak Schwartz op Zaterdag 25 Jan. .850 voor het eerst ,n het Duitsch voor ruim 20 Israëlieten in de Persiaansche kerk Later had hij 150 a 200 Joden onder zijn gehoor. Ook hield hij des Zondags godsdienstoefeningen in een lokaal op den Oudezijds-Voorburgwal. I Daar dit lokaal a! spoedig voor het talrijk gehoor tc klein werd, kocht men de Fransche komedie, die. tot een bedehuis ingericht, als Schotsche Zendingskerk, den n Mei 1856 met een toepasselijke rede in gebruik werd genomen. In 1S53 zond de Vrije Schotsche Kerk Ds. R. Smith als medearbeider van Dr. Schwartz naar Amsterdam. Tusschen het Comité der Vrienden Israëls en Dr. Schwartz bestond, hoewel ieder op eigen terrein arbeidde, hartelijke samenwerking. Nadat Da Costa in [860 heengegaan was, werd het Comité ontbonden. Toen Schwartz den 1 Augs. 1858 in de Schotsche Zendingskerknaar aanleiding v; n Joh. 12: 26 (.Zoo iemand Mij dient, de Vader zal hem eeren«) spreken zou over »den dienstknecht en den 1 leerc beklom ongemerkt een Joodsch jongeling den kansel en stak hem in den linkerschouder. Gelukkig herstelde de gewonde spoedig en kon den 26 Sept. zijn arbeid weer aanvangen. In 1S61 nam hij ook de redactie op zich van het orgaan der Amsterdamsche Vrienden Israëls, de Vriend Isracls. Den 14 April 1S64 was te Londen Ds. Ridley H. Herschell overleden en als diens plaatsvervanger vertrok Dr. Schwartz den 10 Sept. 1864 naar Kngelands hoofdstad. Hoewel hij in 1866 door de Vrije Schotsche Kerk nog eens voor Amsterdam werd benoemd, besloot hij in Febr. 1867 toch te Londen te blijven. Den 14 en 21 Augs. 1870 predikte hij weder te Amsterdam. »I)e Boodschapper gaat wel henen, maar de Hoodschap blijft.» zoo had hij gesproken. En zoo was het. Naar Londen wedergekeerd, overleed hij er reeds den 24 Augs. 1870. Hij. die het Paulus na kon zeggen : >Ik drage de littcekenen Christi in mijn lichaam,* mocht nu na den strijd ook de kroon ontvangen. In de plaats van Schwartz benoemde in 1S67 de Vrije Schotsche Kerk Ds. Meijer als zendeling-leeraar in Amsterdam. Deze werd den 20 Sept. 1867 tot voorzitter van het bestuur der Ned. vereen, voor Israël benoemd. Reeds in 1871 vertrok hij weer naar Londen. HOOFDSTUK CXXNIII. Studentengezelschappen. In 1844. den 21 Maart, stichtten drie studenten in de Godgeleerdheid de Utrechtsche studentenvereeniging Secordabar («Gedenk het Woord* I's. 119:49), een oratorisch-homiletisch gezelschap. Reeds vroeger was te Leiden het studentengezelschap Gegraptaiopgericht, waartoe J. W. Felix en J. 11. Schuurman Stekhoven behoorden en dat met Secordabar in correspondentie stond. De Utrechtsche studenten L. Tinholt, J. Drost, D. Gil- demeester, N. ii. de Graaf, J. Murray, Atidr. Mürray, J. A. Kuys, J. G. van Rijn, H. C. G. Schijvliet en J. C. van Toorenenbergen voelden zich bijzonder tot de zending aangetrokken en richtten daarom in 1846 het re/.elschap FMheto op. dat, op voorstel van John. Murray, sinds 1847 als orgaan het maandblad : Berichten aangaande de uitbreiding van Gods koninkrijk op aarde, uitgaf. Dit was de eerste poging, om den zendingsarbeid in wijderen kring bekend te maken, daar in dien tijd van zendingsbladen, enz., nog in 't geheel geen sprake was. De Berichten werden niet alleen in ons land, maar ook in Transvaal met veel belangstelling en grooten zegen gelezen. De leden van Kltheto besloten het jaarlijks batig saldo der kas te verdeelen onder verschillende zendingsvereenigingen. Hierdoor werd meer belangstelling onder de leden gewekt in het arbeidsveld der onderscheiden genootschappen. In 1848 schonk men intusschen ook 50 gld. aan den zendeling-werkman Grimm op Java. Dat de Kapenaars Andrew en John Murray weer naar hun vaderland vertrokken, was voor Kltheto een groot verlies. De betrekking tusschen de Murray's werd evenwel niet afgebroken, daar dezen brieven schreven en in Transvaal abonnementen op de Berichten zochten te winnen. De studentenvereeniging besloot ook een zendeling uit te zenden en meende voor dit doel een geschikt man gevonden te hebben in een catechisant van Ds. Drost, Barend van der Karst. Deze bleek echter voor het zendingswerk geheel ongeschikt te zijn. De eerste poging voor uitwendige zending was hiermee mislukt en later heeft men niet meer beproefd, zendelingen uit te zenden. Men wilde in het vervolg >met zijn wijn en artsenij den naasten broeder niet voorbij gaan.» zoodat men 11a 1852 ook zich ten doel stelde: Evangelieverkondiging aan de huizen. De commissie, die hiervoor was aangesteld, werd evenwel reeds in 1853 veranderd in eene aanplakcommissie, die bijbelteksten aan de hoeken der straten liet aanplakken. Het lid I'alck besteedde de 70 gld., hem jaarlijks door de Vereeniging geschonken, aan de verspreiding van Bijbels en godsdienstige geschriften, terwijl de zondagsschool, in het laatst van '53 op Nonhebeis voorstel geopend, zegenrijk werkte en gehouden werd in de Jeruzalemsteeg, op 't Springweg, weldra ook op 't Oudkerkho/, die later door dames werd overgenomen. Maar ook de zending vergat men niet. De redacteur der Berichten, De Schmidt. rekende uit, hoeveel liet uitzenden van een eigen zendeling moest kosten en toen deheeren Esser en Witteveen in den persoon van H, C. v. d. Linden een geschikt zendeling aanwezen, had men weldra 1400 gld. bijeen en werd Van der Linden in Oct. 1857 te Ermeloo, in tegenwoordigheid van de leden van Kltheto : Buytendijk, De Schmidt en Kotzé, plechtig ingezegend, om met zijne zuster op het eiland Madura het zendingswerk te aanvaarden. Ook deze onderneming slaagde niet naar wensch. Kltheto had moeite, het benoodigdt zendingsgeld steeds bijeen te krijgen. Van der Linden had moeite met liet aanleeren der taal en had soms geldgebrek, zoodat hij eens een wissel van 700 gld. op Eltheto trok enz. F'.indelijk werd hij kantoorbediende en was van 1862 tot 1863 op de secretarie te Batavia. Door de bemoeiingen der leden werd ook te Leiden een studentenvereeniging opgericht, mede onder den naam van Eltheto. Den loDec. 1895 nam de Leidsche zuster den naam aan van In Hoe Signo Vinces. Ook met liet buitenland stond de Utrechtsche liltheto, doordat ze van 1858 tot 1865 Duitsche studenten onder hare leden telde, in betrekking. Deze internationale band is op merkwaardige wijze door de beweging uit Amerika en de daarmee verbandhoudende Studentenconferentie, te Liverpool van 1 tot 5 Januari 1896 gehouden en waar 13 natie s vertegenwoordigd waren, versterkt. In verscheidene buitenlandsche universiteiten is daardoor tegenwoordig eene beweging ontstaan, om zichzelf aan het Zendingswerk te geven, waardoor direct een veel grooteren invloed op de omgeving wordt uitgeoefend. I11 1862 opende Eltheto eene Zondagsschool op den Jutfaaschen w eg en in 1867 nog eene in de buurt van de Jacobikerk. Doordat er langzamerhand zooveel Zondagsscholen in Utrecht werden opgericht, kon Idtheto s arbeid in dit opzicht weldra als overbodig worden beschouwd, zoodat zij in 1871 hare Zondagsscholen aan anderen overdeed. In 1872 richtte zij liet Leesgezelschap op, waardoor de tijdschriften regelmatig onder belangstellenden circuleerden; in 1874 begon men een aanvang te maken met openbare winterlezingen in de Marnixzaal en in 1887 werden de Berichten herschapen in liltheto s Maandblad. In 1891 nam bet aantal leden zoozeer toe, dat men genoodzaakt was, niet langer in de gezellige Janskerkkamer te vergaderen, maar op de bovenzaal van het Ie Huis voor Militairen. Door den ijver van H. J. Schouten klom liet ledental in 1892 tot 50 en stelde zicli Eltheto met 42 buitenlandsclie zustergezelschappen in betrekking. Dr. Bronsveld bood zich belangeloos aan, om met Eltheto's leden huisbezoek te doen en ze voor te lichten in de practijk. In 1896 mocht Eltheto haar vijftigjarig bestaan onder veel belangstelling te Utrecht en te Zeist feestelijk herdenken. Het zou ons te ver voeren, wilden we bij al de studentenvereenigingen stil staan. Den 17 October 1857 werd het homiletisch oratorisch gezelschap • Eltas Annes Borgen opgericht door slechts 7 studenten legen alle verwachting nam het zeer in bloei toe, zoodat het zelfs een eer werd, er lid van te zijn. Het 25-jarig bestaan van -Borgen werd in 1882 te Kleef met grooten luister gevierd. Het eerelid 1'rof. E. F. Kruit hield toen een feestrede. En toen in 1897 het 40-jarig bestaan werd gevierd, mocht de feestredenaar Prof. J. J. 1\ Valeton zonder voorbehoud getuigen van Burgers bloei. Op theologisch gebied neemt »Borger*, geen bepaald standpunt in. * Borgen heeft voortgebracht mannen als Prof Kruyf, l'rof. Valeton, l'rof. Baljon, Dr. de Visser, enz. Sedert 27 Februari 1896 bestaat er in ons land eene Ned. Chr. Studenten- Vereeniging met afdeelingen in Groningen, Kampen, Amsterdam, Leiden, Utrecht en Delft. In den zomer van 1898 is ons land, evenals Belgie, Frankrijk en Zwitserland, toegetreden tot de wereldfederatie van Christen-studenten, die in Augustus 1S95 in Zweden werd opgericht en vertakkingen heeft in bijna alle landen der wereld, liet doel van deze wereldfederatie en dus ook van de Ned. Chr. StudentenVereen. is, de Christenstudenten onderling op te bouwen in het geloot. De studenten van het corps bidts tjuaerit lutellectum te Kampen en die van liet corps \tl desperatiduiu Deo duce aan de \ rije Universiteit hebben begin 1899 samen een Studenten-Courant en almanak uitgegeven. Het Geref. Studentenblad, orgaan van den Gerej. Studtntenbond aan de Vrije Universiteit, was hier niet zeer mee ingenomen. Vele studentengezelschappen vertoonden bij hunne oprichting wel een zekere beslistheid, maar verloren toch weldra hun theologisch karakter en zochten hunne kracht hoofdzakelijk in het literaire en oratorische. Ze zijn meest allen van den geest, die ons tegenwoordig theologisch Hooger onderwijs kenmerkt, doortrokken en ook Bltheto sloeg, in strijd met zijn oorsprong, de ethische richting in. Secordabar droeg bij zijn oprichting een belijdend karakter en kwam op uit het Reveil. Later heeft het een tijd gekend, dat het a. h. w. opgeheven was. Thans verkeert het in bloeienden toestand. Den 4 October 1899 werd te Utrecht een Gereformeerde Studentenvereeniging onder deu naam van Voetius opgericht. Maar zinspreuk is Spr. 1 : 7a (De vreeze des 1 ieeren is het beginsel der wetenschap). Zij staat op den grondslag der II. Schrift, naar de opvatting uitgedrukt in de drie formulieren van eenigheid. Zij telt thans 9 leden, allen theol. studenten. Bij hare oprichting werd de heer Th. J. L. Ruys tot haar voorzitter gekozen. hoofdstuk cxxxiv. Prof. A. Pierson. Ned. Prot. Bond opgericht. Ds. Zaalberg in deu Haag. Toepassing van art. 2j van het Algem. Regiem. Algeni. Col. van Toezie ht. De gebroeders Hugenholtz en kun gemeente te Amsterdam. De Evang. Unie. Wat Dr. A. Pierson betreft, door opvoeding en gemoedsrichting scheen hij bestemd, 0111 mystiek te worden, doch de moderne richting slctpte hem vooral door invloed van Opzoomer ntet onweerstaanbaar geweld mede. 1 och scheen hem de moderne theologie meer en meer eene halfheid, eene inconsequentie toe. Toen hij in 1860 de vijandschap tegen 'le modernen leen misverstand» noemde, behoorde hij er echter meer toe, dan toen hij in 1802 Richting en Leven en in 1863 De oorsprong der mode me richting schreef. \a het nederleggen van zijn ambt wilde hij eene humanistische Kerk stichten. Hij vertrok echter in 1865 naar Baden en schreef toen 't Afscheid aan zijn laatste gemeente. Het besluit van Reville, om te blijven (Nons maintiendrons) beantwoordde hij in 1S66 met de tegenstelling : De moderne richting en de Christelijke Kerk, waarop Reville niet diens \otre Joi et notre drois. Eindelijk besloot hij met het dilemna tusschen naturalisme en geloof nog scherper te stellen in het in 1867 verschenen: Gods wondermachten en ons geestelijk leven. In 1869 waagde 1 ierson in zijn De liberale partij III het, van de neutrale staatsschool als van een moderne secteschool te spreken en verdierf het daardoor geheel bij de modernen. Als hoogleeraar te Heidelberg scheen hij meer toenadering tot het Christendom te toonen, doch inderdaad bleef hij tot aan zijn dood, in Mei 1896, modern. »A. 1'ierson was een der geduchtste woordvoerders der moderne theologie en heeft door zijn op later leettijd voorgestaan agnostisisme nog verder afgeleid van hetgeen wij geloof noemen. Hij kon de theologie maar niet met rust laten, ook al had hij van den kansel afscheid genomen.» (Kroniek in de Febr. afl. der Stemmen voor IV. en Ijaarg. 1898). In 1897 schreef Naber, 1'iersons vriend, een werk, getiteld Alard Pierson herdacht. De vergadering van moderne predikanten te Leeuwarden benoemde in het najaar van 1869 eene commissie, die den 18 Maart 1870 de oprichting voorstelde eener Protestantsehe vereeniging voor gewetensvrijheid, alsof deze in het vrije Nederland werd bedreigd. Op de eerste vergadering der nieuwe vereeniging, den 18 Juli 1870 te l trecht gehouden, liet men dan ook dit woord varen, en Vormde men zich tot een Nederlandse hen Protestanten-Bond, tot handhaven of verkrijgen van volkomen vrijheid van leer en belijdenis in de Protestantsche Kerkgenootschappen, ontwikkeling van Christelijk leven enz. Vooral nadat de maatschappij tot .Vut van V Algemeen zich grootendeels bij haar heeft aangesloten, tracht zij door scholen, volkslectuur, spaarbanken enz. in het publiek belang werkzaam te zijn. Voorzitter van den Bond • is Prof. Dr. H. Gort te Leiden. De Bond telt ongeveer 2500 leden en 21 afdeelingen. De laatste trachten het doel te bereiken door godsdienstprediking en godsdienstonderwijs. Ook worden er Protestantendagen gehouden. Tusschen modernen en .orthodoxen< trachtte de «Evangelische richting, uit de Groningers voortgekomen, door te zeilen. Zij ging niet van een wijsgeerig stelsel uit, maar >van de onveranderlijke behoeften der menschheid, waaraan alleen Gods \\ oord, zooals de Hijbei spreekt en vooral het apostolisch Evangelie beantwoordt» en had in Geloof en Vrijheid een eigen orgaan. De beroeping van Os. J. C. Zaalberg in 1864 in den Haag veroorzaakte evenveel beroering, als in 1S54 de kwestie Meyboom, doch eindigde op even treurige wijze voor de llerv. geloovigen. In 1806 werd Zaalberg evenwel bij het Classicaal Bestuur, doch zonder gevolg, aangeklaagd. Negen leden van het Clas. Bestuur verlangden echter, dat op de Ned. Herv. kansels niet langer een vreemde en onchristelijke leer zou worden geduld. Ds. Zaalberg nam den 22 Octr. 1867 afscheid van zijne gemeente en ging naar Utrecht, om in de rechtsgeleerdheid te gaan studeeren. Hij was de oppositie tegen zijne leer moede. N.i een drietal maanden kwam hij evenwel in den Haag terug en trad er, alsof er niets gebeurd was, weer als Ned. Herv. predikant op. I liertegen teekende de Haagsche Kerkeraad protest aan. Het prov. Kerkbestuur oordeelde ook. dat hij ontslagen moest worden, doch de Synode sprak een ander oordeel uit, en veroordeelde hem tot 4 weken schorsing en tot betaling der kosten wegens vergrijp in zijne Kerkelijke betrekking. In 'K64. gaf Zaalberg twaalf toespraken uit, waarin hij zich openlijk aan de zijde der modernen schaarde. Hij berokkende zich hierdoor vele moeilijkheden, die zelfs in 1868 op schorsing enz. uitliepen. In 1868 schreef hij Mijn• verbanning uit den Ev. dienst. De moderne richting maakte een snellen, maar korten opgang in Nederland, doch heeft toch ontzettende verwoestingen onder ons volk aangericht. Niet alleen oefende F. C. Baur van Tubingen in ons land door zijne geschriften een verderfelijken invloed uit, maar ook in 1863 de Fransche K. Renan door zijn Leven van Jezus. In strijd met art. XI van het Algem. Reglement had de Synode steeds de bestrijders tegen de belijders van de leer der Kerk verdedigd en zelfs ook Zaalberg in 1864 in Den Haag durven handhaven. Het recht van het beroepen der predikanten en van het benoemen van ouderlingen en diakenen berustte tot 1852 bij den Kerkeraad, doch kwam, gelijk wij zagen, in dat jaar ingevolge art. 23 van het reglement aan de gemeente. Kerst echter in 1867 kwam het tot eene uitvoering van art. 23 en kregen alle manslidmaten, zonder dat eenige censuur ovei hun leer of leven werd uitgeoefend, stemrecht in de Kerk. Dit was zeer tegen den zin van Groen, die bij de uitvoering gelet wilde zien op het kenmerk der Gemeente, naar gemeenschappelijk geloof en dus op de handhaving van de Kerkleer, immers grondslag en voorwaarde der Kerkgemeenschap. In groote steden verkozen de leden hun »ge machtigden», die met den Kerkeraad het kiescollege vormden, welk college bevoegd was, predikanten, ouderlingen en diakenen te verkiezen. Dank /.ij dit haast algemeen Kerkelijk stemrecht kregen de orthodoxen, vooral in de groote steden, de macht in handen, en weerden, waar zij konden, modernen en Groningers. De thans orthodox geworden Kerkeraden konden nu ook invloed op de hoogere besturen uitoefenen, doch in den aard der organisatie bracht dit geen verandering en van een handhaven der leer wilden ook in het vervolg de besturen niets weten. Sedert i8iq had het beheer der Kerkelijke goederen, gelijk wij zagen, onder de Kroon gestaan. Wat aan de Amsterdamsche Classis in 1816 in zake het bestuur geantwoord werd, dat gold volstrekt onbestreden voor het beheer : de Souverein dezer landen bezat het recht van Kerkbestuur en p blz. 315 van jaargang 1889 werd gezegd : >De Vrije gemeente heeft in de eerste plaats te handhaven haar onkerkelijk karakter.* Vandaar, dat het toen nog bij de Remonstr. Broederschap van kracht zijnde grondartikel (waarin gesproken wordt, van het Evangelie van J. Christus «overeenkomstig de Schriften» te prediken.) aan de Vrije Gemeente nog te positief voorkwam en zij de Broederschap nog te Kerkelijk vond. In de vrije gemeente hebben ook vrouwen stemrecht; wordt niet gesproken van predikant en Kerkeraad,« maar van voorganger en bestuur;» de catechisatie is er een «cursus voor godsdienstonderwijs;« de oude bundel psalmen en gezangen zijn er vervangen door een verzameling liederen, in vrijen geest opgesteld; uit den ouden Bijbel wordt er niet meer uitsluitend gepredikt, maar uit heel den Bijbel der menschheid.i Doop en avondmaal, »als niet meer van dezen tijd, worden er niet bediend. »In hun ouden vorm spraken die symbolen ons niet langer toe, waren ze ons te Oostersch, te dogmatisch, te zeer vreemd aan onzen gedachtenkring.» Wordt de Hervormingsdag (31 Oct) zeer in eere gehouden, Goeden Vrijdag heeft men daarentegen met 1'aschen vereenigd, terwijl het Pinksterfeest, naar het schijnt, niet meer in eere wordt gehouden. Zoo arbeidt de vrije gemeente aan »de ontwikkeling van dat geestelijk Volapiik, dat alle volken in staat zal stellen, de gemeenschappelijke taal te verstaan van vrijheid, broederschap en karakter in den godsdienst, welke taal de hinderpalen van de geloofsbelijdenissen zal overwinnen en alle menschen vereenigen tot de algemeene broederschap van de familie der menschheid.» De vrije gemeente telt ruim 1200 leden met ongeveer 800 begunstigers. Den 19 Mei 1897 werd te Utrecht tegenover de Conf. Vereen. de l'.vangt lische luie opgericht, waarvan als leden kunnen toetreden, zij. die behooren tot de Ned. Herv. Kerk en voorstanders zijn van de Chr. vrijheid, onverschillig tot welke Kerkelijke partij zij zich zelf rekenen of gerekend worden. Zij telt ongeveer 40 afdeelingen met ruim 15 leden. In het hoofdbestuur zitten o. a. Mr. H. Fh. de Kanter te Haarlem. Dr. 1". ( annegieter te l trecht. J'rof. Dr. H. U. Meijboom te Groningen e.a. Zij wil de «vrijheid* in de Ned. Herv. Kerk te handhaven. HO()FDSTUK ( XXXV. / /oj. //. 7. Scholt< n. I)e Zending. S. ('oolsma. Zendeling Van 1 lijken. I erwijl de oude liberale school het confessionalisme zooveel mogelijk ignoreerde en de Groninger school het bestreed, vatte J. H. Scholten in zijne De Leer der Hervormde Kerk het Calvinistisch beginsel weder op, maar maakte tevens onderscheid tusschen beginselen en leerstukken. «Gods Souvereiniteit en vrije genade» nam hij aan als het materieele beginsel der Hervormde kerk, naast het Schriftgezag als het formeele. Maar hij leidde daaruit gevolgtrekkingen af, die lijnrecht tegen de leer der vaderen ingingen. /00 leerde hij b. v. de wederherstelling aller dingen en schreed van de religieuse leer der voorbeschikking voort tot een philosophisch determinisme in den geest van Spinoza. H. J. Scholten w>rd in 181 1 te Vleuten geboren en genoot zijne wetenschappelijke opleiding te Utrecht, waar hij huisgenoot was van zijn oom prof. Van I lensde. Na drie jaren predikant te Meerkerk te zijn geweest, werd hij in 1840 tot professor aan het kwijnende athenaeum te 1'raneker aangesteld. Later hoogleeraar te Leiden geworden, vertoonde hij zich eerst in volle kracht. Al zijn geschriften werden vlijtig gelezen. Keeds in zijne inaugureele rede te Franeker tegen het docetisme verkondigde hij eene Christologie, die van alle andere afweek. I lij streed vooi een Calvinisme, bijgewerkt »op to date.* Wees Opzoomer zijn theologische studenten op 'liibingen, Scholten wilde tot 1864 niet van de theorie van 1'erd. Chr. Baur weten, al wilde hij, als deze, dat het wetenschappelijk onderzoek in wijsbegeerte, dogmenhislorie en tekstciitiek vrij moest zijn. De voorspelling van Da Costa in 1857 werd evenwel bewaarheid en Scholten dreef later meer en meer in de Tiibingsche richting af. Hij trad op als leidsman eener geheel nieuwe wereldbeschouwing en is een der vruchtbaarste predikers van het Modernisme geworden. IV wetenschap wist, volgens hem. niets en zij kan niets weten van een orde der dingen, die buiten en boven de natuur ligt. Van beperking der critiek wilde hij niets weten. Van hem verscheen o. a. 1853 Dogmat. Ckrist. initia; in 1855.• HistCrtt. inleid tot de sc/ir. des N. 'lest ; in 1859: Di vrijt wd. enz. Zijn openbaringsbegrip, de «sleutel, het uitgangspunt en de sterkte zijner theologie» genoemd, bracht hem tot de immanentie Gods en zoo in tegenspraak met rationalisme en supranaturalisme. Bij de uitgave van den tweeden druk van zijn Leer der Herv Kerk verdedigde Scholten zich tegen de critiek van Groen, Da Costa, Van Oosterzee en Doedes en verweet hen. dat zij met het Calvinistisch beginsel niet instemden. In 1851 werd de beoordeeling van Van Oosterzee afzonderlijk uitgegeven, terwijl Da Costa in 1857 schreef; Stem der stuurt tu des beklags. Wat er door de theologische faculteit te Leiden al zoo geleerd en gelever,l wordt. Verder traden tegen Scholten in het krijt de Doopsgezinde leeraar D. S. Gorter en Ds. D. Ch. rk werd in 1861 ingeleid door een algemeen Antwoord aan zijne beoordeelaars. Opmerkelijk is vooral de taktiek van den goed geharnasten en gew.tpeiiden professor, waar hij zijnen orthodoxen tegenstanders hunne eigene ketterijen aanwees, al wogen die zoo zwaar niet als de zijne. Scholten heeft de studie der oude Gereformeerden in meer wetenschappelijke banen geleid. Na een halve eeuw bestaan te hebben, werd het Xeder/aiidsch Zendelinggenootschap te Rotterdam zware slagen toegebracht. Groen schreef in 1 847 zijn: Het Parijsche Zendtlinggi nootschap, werkzaam in Z. Afrika, vooral ook in Nederland aanprijzeuswaard, waarin hij ook het Ned. Zend. tien. wegens beginselverzaking van ter zijde aanviel. Dr. J. Tideman en Dr. Milles namen het tegen hem voor het Ned. Zend. Gen. op. In 1S62 had het genootschap Dr. Zaalberg tot feestredenaar voor 1863 gekozen. Bovendien beschuldigden modernen den directeur Voorhoeve van dogmatisme. Hoewel Dr. Zaalberg, op veler aandrang, van zijne feestrede afzag, was het Genootschap toch bij vele geloovigen hierdoor nog meer in discrediet geraakt. De Algeni. \ erg. van het Genootschap benoemde in 1864 Dr. Zaalberg nogmaals tot directeur, terwijl hij onbeperkte vrijheid in geloofszaken proclameerde, waardoor alleen in den Haag 345 leden en begunstigers bedankten en het Genootschap nog meer aan verval van krachten begon te lijden. In hel verre Oosten vielen de Zendelingen Ten Zeldam, Ganswijk cn Harthoorn niet alleen van liet Ned. Zend. Gen. af, maar gingen onder den invloed der moderne ideeën, geheel voor de Zending verloren. In het vaderland verlieten haar vele geloovigen, vooral door de weifelende houding, waarmede het Genootschap, evenals de Synode der Hervormde Kerk, het meest tegenstrijdige zocht te vereenigen. Directeur van het Zendelinghuis en secretaris van het Hoofdbestuur van het Ned. Zendelinggenootschap is thans Dr. J. \\. Gunning Jz., die eene inspectiereis naar het arbeidsveld van het Genootschap onderneemt en wel in gezelschap van Dr. X. Adriani, afgevaardigde van het Ned. Bijb. Genootschap op Midden Celebes. Dr. H. Bervoets is aan het ziekenhuis te Modjowarno verbonden. Hoewel dit ziekenhuis 85 patieuten kan herbergen, vonden toch voor korten tijd 150 kranken er een onderkomen. De Ned. Zendingsvereen. opgericht in 1860 en gevestigd te Rotterdam, heeft thans een 10-tal zendelingen in haar dienst en wel allen op Java. Ten opzichte der zending heeft zich vooral verdienstelijk gemaakt de heer S. Coolsma, die den 26 Jan. 1840 te Leeuwarden werd geboren. Hij werd kweekeling bij de Ned. Zend. Vereen, in 1861 en door haar uitgezonden in 1864 naar West-Java. Aldaar mocht hij te 1 jiandjoer (Preanger) arbeiden tot 186S. Zijn arbeid werd er bekroond niet den doop van den eersten bekeerling uit de Soendaneezen, den bekenden Ismaël met diens vrouw Moerti. Van Tjiandjoer werd hij overgeplaatst naar Buitenzorg, waar hij vooral door de school veel zegen verspreidde. In het begin van 1873 nam hij eene opdracht van het Ned. Bijbelgenootschap, om het N. Testament in het Soendaneesch te vertalen, aan. Naar de Preanger teruggekeerd, volbracht Coolsma zijn taak in dtie jaren. In 1876 ging hij met die vertaling naar het vaderland terug en in 1877 werd de vertaling door den druk algemeen gemaakt. In 1886 volbracht Coolsma ook eene Soendaneesclie vertaling van het O. Testament. I11 Oct. '86 keerde hij, ten einde dezen arbeid op Java te toetsen, naar O. Indië terug. Na in 1891 in het vaderland weergekeerd te zijn, verscheen in 1891 het O. Testament in één band vereenigd met het Nieuwe. De heer Coolsma had reeds in 1 873 een Soendaneesclie Spraakkunst Handleiding bij d< beoefening der Soendaneesclie taal), geschreven terwijl hij in 1884 uitgaf een Soendaneesch Hollandsch Woordenboek, 422 blz. groot. Sedert zijn laatste terugkomst uit Indië staat de heer C oolsma aan het hoofd van het Zendingshuis der Ned. Zend. \ ereen. te Kottudam. De Vederlandsche Gereformeerde Zendmgsvereeniging heeft haar arbeidsveld cn Zendingsarbeid overgegeven aan de Gereformeerde Kerken in Nederland (de Chr. Geref. Kerk en de Nederd. Ueref. Kerken vereenigd). Nog bestaat de vereeniging wel als een soort finantiëele ver- eeniging en trustee, doch zij lieeft geen actief deel aan het eigenlijk zendingswerk. Het arbeidsveld der Geref. Kerken is in Indië op MiddenJava. Met getal zendelingen in actieven dienst is thans slechts 3, waarvan een, l)r. J. G. Schreuer, als zendeling-arts is gevestigd te Djokjakarta. Te Soemba zijn werkzaam de zendelingen W. Pos te Melolo en C. de Bruin te Kabaniroe. De zendelingen zijn J. 1'. Zuidema en L. Adriaanse te I'oerworedjo. De Luitenant-Generaal K. van der Heiden verklaarde den 8 Febr. 1899: »Het is mij zeer aangenaam mijne waardeering te betuigen voor den arbeid van Joh. van der Steur te Magalang en Tjimahi.» J. van der Steur stichtte een Tehuis voor Militairen in Indië. In 1898 bij de troonsbestijging van Koningin Wilhelmina werd hij benoemd tot broeder in de orde van den Ned. Leeuw. In zijn arbeid wordt hij met ijver en onder veel zegen bijgestaan door Mej. Marie van der Steur. De Utrechtsche Zendingsvereen , opgericht den 13 April 1859, heeft een museum, en organen zijn: Maandelijksche lunchten en het Pt fittings ken. Ze heeft een 14 tal zendelingen in haar dienst. Huisvader in het Zendelingshuis is J. J. Deetman. De Utrechtsche Zendingsvereeniging besloot in 1865, na eene inspectiereis van den op Nieuw-Guinea gestationeerden zendeling Van Hasselt, zich op het eiland Halmaheira te vestigen. De zendelingen Klaassen en Van Dijken begonnen er den arbeid, weldra bijgestaan door zendeling 1 )e Bode. Verder «aren er werkzaam de zendelingen Been, De Graaf, Huisingh en V Baarda. Van Dijken, te Soakonara gestationeerd, mocht er de meeste arbeidsjaren tellen. Op Oudejaarsavond [863 werd hij onder de prediking van Ds. van Lingen te Zetten over 2 Kon. 21 : 26'' (>Is het wel met u ?«) krachtdadig bekeerd, terwijl hij vroeger een aan den drank verslaafd zondig leven had geleid en door de Utrechtsche Zendingsvereen. werd hij als zendeling-werkman uitgezonden. Hij begon zijn werk in het door hem gestichte en door hem genoemde dorp Duma (= stilte) aan het meer Galela, bij de negorij Dockolamo. Betuwer van geboorte, legde hij eene plantage aan, waarop hij koffie, cacoa, vanille, arrowroot, enz. verbouwde. Hij omheinde een weide voor koeien, groef een put van 60 voet diepte in den lavabodem, verbond de negorijen door een weg, opende een school en stichtte in 1874 nabij Duma eene kerk. In 1872, tijdens een geestelijke opwekking, mocht hij zelfs 18 Mahomedaansche Alfoeren doopen. Nog in 1872 werd hij door Ds. I löveker van Ternate namens de Utrechtsche Zendingsvereen, als zendeling geordend. Den 18 October 1889 herdacht Van Dijken zijn 25-jarigen diensttijd. Reeds in den vroegen morgen van dien dag werd hij uit zijn slaap gewekt door een koor van 25 a 30 Alfoeren, die hem psalm 134 in het Maleisch toezongen, Hij gelegenheid van een Kerstfeest zond Dr. N. Beets aan \ an Dijken het volgende versje: »Verdrijf den nacht, verstoor zijn werk door d Evangeliestem! De heiden vraagt niet naar uw hulp : God vraagt voor hem. De taak is zwaar ; de vrucht komt traag en zorglijk voort. Getroost u dit ; werk door en bid ; God werkt en hoort.* Het Java Comité, opgericht 24 Maart I 85 5 en gevestigd te Amsterdam, is eene zijtak der Vereen, tot verbreiding der waarheid. Organen er van zijn het Geïllustreerd Zendingsblad, dat 6 maal per jaar verschijnt en de Java-Cent, een maandblaadje. De Salataga Zending heeft haar ontstaan te danken aan Mevr. van Vollenhoven (vroeger Mevr. Ie Jolle), die eerst te Salatiga, daarna te Utrecht woonde. In 1868 vestigde zich van wege Krmeloo Zendeling J. de Boer te Woneredjo (d. i. liefelijk oord, het vroegere Xjemoh). De kweekelingen der Salatiga Zending worden gratis door de Zendingsvereen, te Neukirchen opgeleid. De beide vereenigingen Salatiga en Neukirch hebben geloofszending, d. w. z. hare Zendelingen genieten gen vast salaris, maar wachten, wat zij krijgen op het gebed. Het Seminarie te Dépok (bij Batavia) werd den 21 Aug. 1878 geopend en staat onder een Centraal Comité te Amsterdam. Directeur is J. Ph. Henneman en Hoofdonderwijzer D. Iken. Het Sangir- en Talaut-Comite bestaat uit 6 leden: van het Java-conuté\ de Ned. en de Utr. Zend. Vereen, elk 2. Het Sangir- en lalaut-Comité zet den arbeid door Heldring in 1857 met zijn zendeling-werklieden aangevangen, voort. Het in 18^2 opgerichte Ved. I.uth. Genootschap voor In- en uitwendige Zenaitr heeft twee stations op de Batoe eilanden (W. kust van Sumatra) en de in 184*) opgerichte Doofsgcz. Vereen, tot bevordering der I',v. verbreiding in Ned. Overzeesche bezittingen heeft 5 zendelingen (op Java en Sumatra) in haar dienst. Verder noemen wij de Vereen, tot bevordering der Zendingszaak onder alle Heidenen, de Ermclooscht Zendingsi'ereeni^ing, in 1851 door Ds. Witteveen opgericht, de Zendingsvereen. der vrije Ev. gemeente, in 1856 ontstaan, het Huif genootschap voor de Zending der Broedergemeente te Zeist, in 1793 opgericht, dat de Zending in Suriname steunt, maar zelf geen Zendelingen uitzendt, het China Comité, enz. I11 China werd het A\erbosch-hospitaal gesticht. HOOFDSTUK CXXXVI. Prof. J. 7. van Oosterzee. Prof. 'J. J. Doedes. Dr. H. li. Gravcnteijer. Mr. G. Groen van Prinsterer. Johannes Jacobus van Oosterzee werd den i April 1817 te Rotterdam geboren, waar zijn vader, Mattheus Hendrik van Oosterzee, ontvanger der stedelijke accijnsen was. Als knaap bezocht hij de bekende •Fransche school» van den heer Görlitz en later het vermaarde Frasmiaansche gymnasium. Zijn geheugen was toen reeds zoo sterk, dat hij eens eene leerrede van zijn bloedverwant H. M. C. van Oosterzee van buiten kende, na haar een keer gehoord te hebben. 17 jaren oud vertrok hij als student naar Utrecht en den 23 Juni [840 promoveerde hij tot doctor in de theologie. Hoewel hij in 1839 het proponentsexamen had afgelegd, werd hij eerst den 7 Febr. 1841 predikant te Eemnes-binnen, na vooraf in den echt te zijn verbonden met Mej. C. M. F. de Wilde. Reeds den 1 Oct. 1843 vertrok hij als predikant naar Alkmaar, waar hij vriend werd van de gevierde romanschrijfster Mej A. L. (1. Toussaint. Met veel zegen was v. Oosterzee te Alkmaar werkzaam. »Men weet nog te verhalen, hoe in menige naburige gemeenten bij bekkenslag dag en uur den volke werden bekend gemaakt, waarop hij te Alkmaar zou optreden en hoe men dan daarheen voer met schuit en rijtuig, om den jeugdigen prediker te hooren.» In 1844 gaf hij aan de roepstem der Rotterdamsche gemeente gehoor, bij welke hij den 24 Xov. van dat jaar zijn intrede deed. Te Rotterdam mocht hij geruimen tijd o. a. ambtgenoot zijn van Dr. Doedes, van zijn leermeester de Vries, van Theesingh, enz. Steeds maakten Van Oosterzee's tijdpreeken diepen indruk, o. a. die hij uitsprak in het laatst van het het revolutiejaar 1848 en de twee, die in 1853 van hem verschenen : de eene, Romes Overwinnaar, met het oog op de Aprilbeweging geschreven en waarvan in 12 dagen 14000 ex. werden verkocht; de andere geschreven met het oog op het woeden der cholera. I11 1862 werd Van Oosterzee te Utrecht benoemd als opvolger van den hoogleeraar II. E. Vinke, zijn leermeester. In Jan. 1863 aanvaardde hij liet professoraat met een rede over het Seepticistne^ door den godgeleerde onzer dagen zorgvuldig te vermijden. Door de nieuwe wet op het Hooger Onderwijs werden in 1877 de practische theologie en de dogmatiek V. Oosterzee a. h. w. van het hart gerukt en moest hij voortaan les geven in de wijsbegeerte van den godsdienst. Doordat de nieuwe wet ook een einde maakte aan het academie-predikerschap, nam Van Oosterzee den 27 Mei 1877 als academieprediker afscheid van Utrechts gemeente en beklom 11a dien tijd veel minder vaak den kansel. Veel leed deed liet hem, dat in zijn laatste levensjaren zijn standpunt meer en meer werd gewantrouwd. >Het was hem tot een onuitsprekelijke smart, dat hij, die een irenisch man was, en die niet uit strijdlustigheid, maar uit plichtbesef het Christelijk geloof tegen voorstanders der moderne theologie had verdedigd, in zijn laatste levensjaren zich verantwoorden moest tegenover bestrijders, die hij geroepen achtte zijn wedstrijders te wezen.» Hoewel hij in 1879 op de Evangelische Alliantie te Bazel nog met opgewektheid sprak, bleek hij toen reeds door de kwaal aangetast, die hem ten grave sleepte. I11 den vroegen morgen van 29 Juli [882 overleed hij te Wiesbaden Zijn lijk werd naar Utrecht overgebracht en aldaar begraven. Onder de merkwaardige opstellen, die van Van Oosterzee's hand verschenen, moeten genoemd worden: De betrekking van Goethc tot het Christendom] Eene Schillerstudn . Iets over Da Costa; De vrouw en de nieitwt literatuur', De Spaansche Faust-, liet avondmaal en de Heilige Kunst; Xinevé ■ >1 de 11. Schrijt; De eerste steen; Het laatste woord. alsmede het aangrijpende woord, gericht tot den heer en Mevrouw Bosboom-Toussaint. De beschrijving van de beroemde Westminster Abdij moet een der best geslaagde bundels zijn uit zijn : Op reis. Bladen uit de reisportefeuille. Dr. Bronsveld getuigt van Van Oosterzee: »Hij heeft voor het Kerkelijk standpunt der «afgescheidenen* geen sympathie gevoeld en ook niet de Kerkelijk-juridische beschouwingen der «Haagsche Heeren* en hun vrienden gedeeld. Zijn theologische vorming droeg ook hierin geen nationaal karakter, dat hij zich niet verdiepte in de studie van hetgeen in de 17" en 18' eeuw aan onze Ned. Hoogescholen geleerd en door meerderheid van volk beleden en gelezen werd. Hij had echter ook geen vrede met het meer of minder supranaturalisme, dat in de theologische kringen toen den toon aangaf. Het kenmerkende van zijn optreden op het theologisch gebied ligt voornamelijk hierin, dat hij krachtig iieeft medegewerkt, om de toen bloeiende en strijdende Duitsche theologie in ons vaderland beter bekend te maken en in haar geest zelfstandig de godgeleerdheid te beoefenen. Van Oosterzee erkent zelf, dat hij aan de Kerkklokstoonen van Strauss en aan Tholuks: Die wahre lVeihe des Zweiflers niet weinig te danken had.« (Een theologisch Klaverblad, blz. 49, 50 en 51). Van Oosterzee getuigde van zich zelf: »Christen is mijn naam, Gereformeerd mijn bijnaam.« Hij is het type van een «gematigd-orthodox» theoloog en heeft zich door zijn opkomen voor het Schriftgezag verdienstelijk gemaakt. Eerst was hij mede redacteur van de Jaarboeken voor de wetenschappelijke theologie, later van het tijdschrift : Voor Kerk en theologie. Ook schreef hij Het yohannes-Evangelie. (Een viertal apologetische voorlezingen) en een Christelijke Dogmatiek. Zijn uitgebreid Leven van Jezus beleefde een tweeden druk en van de commentaren, die hij in Lange's Bibelwerk leverde, zagen verscheidene drukken het licht. Vele zijner werken werden in het Duitsch, Zwitsersch, Kngelsch, Zweedsch, Amerikaansch, zelfs in het Japanneesch vertaald. Van zijne Practische theologie (2 dln) verscheen een tweede druk. Niet alleen was hij ridder van twee Nederlandsche, maar ook van veel vreemde orden. Het »daar staat geschreven» werd hem dagelijks liever: en hij bleef in zoo verre gevoelsman, dat hij ten allen tijde gaarne /V(VIk hoor het ruischen van uw voeten. Maar 'k sidder voor uw aanblik niet. 'k Mag als Bevrijder u begroeten, Die mij voor onrust Kuste biedt. ♦ Breek vrij dit hart. verdoof mijn zinnen. Ja, blusch mijn laatste levensstraal! Verwonnen, zal ik overwinnen! ') En Dood ! waar blijft üw zegepraal ?c Dr. J. I. Doedes werd den 10 November [817 te Langerak a. d. Lek, waar zijn vader predikant was, geboren. Hij was als jongeling tenger en klein van gestalte. Van 1834 tot 1841 genoot hij te Utrecht zijne academische opleiding. Was hij aanvankelijk Bijbelsch Evangelisch, later werd hij meer positiever iii zijne belijdenis. Bij zijne eerste vrouw, mej. Kemink uit Utrecht, had hij vier kinderen, waarvan de oudste, G. Doedes, predikant te Velzen, betrekkelijk jong overleed. Zijn tweede vrouw was Mej. de Wed. Clarisse uit Utrecht. Over het »Mihi Constat* (bij mij staat het vast), voorkomende in de oratie, waarmede hij zijn professoralen loopbaan begon, werd hij heftig aangevallen door Dr. A. Pierson in de Gids, terwijl De < ienestet zich er bijzonder vroolijk over maakte in zijne I.eekedichtjes. Later heeft Pierson van zijne recensieberouw gehad, terwijl Prof. Tiele de latere uitgever van De Genestets gedichten, het ongepaste van De Genestets uitval voldoende in het licht stelde. Op bijzondere wijze werd Doedes gedrongen als schrijver op te treden. Na het eindigen zijner academische studiën kon hij niet terstond eene standplaats als predikant vinden. Gelukkig voor hem, dat de directeuren van Teylers genootschap den 12 Nov. 1841 eene prijsvraag uitschreven over de tekstcritiek des \'. Verbonds. Het eenige antwoord, dat er op kwam. was dat van Doedes en dit. een werk in (juarto van bijna 500 blz. groot, werd met goud bekroond. »De vroeg gestorven dichter Frans Smeer was profeet, toen hij in zijn gedicht, achter Dr. Doedes dissertatie opgenomen, o.a ook deze woorden sprak : >Vriend! uw toekomst is schoon !« Onder redactie van Van Oosterzee nam de uitgaaf een aanvang der Jaarboeken voor wetenschappelijke theologie. waarin ook Doedes belangrijke artikelen schreef, zooals reeds in de eerste jaargangen over de verzoening der zonden volgens de II. Schriften. Zijn eerste standplaats als predikant was Hall bij Zutphen, waar hij van 1843 tot 1847 met ijver het Evangelie bediende. Van 1847 tot 1859 is hij te Rotterdam predikant geweest en w as er o.a. ambtgenoot van Van Oosterzee. Toen i) »Viclus Vincam !'* Lijfspreuk van den dichter, Doedes den 22 Juni 1SS4 liet voorrecht genoot, te Utrecht 25 jaren als hoogleeraar werkzaam te zijn geweest, vergaten hem zelfs de Hongaarsche vrienden niet. maar zonden hem van uit Rudapest een schrijven in het Hollandsch. Afgetreden in 1888 als hoogleeraar, gaf hij nog aan vele studenten een orivatissimum. In 1847 schreef hij: De leer van den Doop en het Avondmaal opnieuw onderzocht, een werk, dat voor velen een verrassend licht ontstak over Joh. 6. liet werd evenwel bestreden door den Leidschen hoogleeraar Van Hengel. Weldra verscheen van Doedes nog: Het recht des Christendons tegenover de wijsbegeerte gehandhaafd, van welk geschrift prof. Opzoomer later getuigde, dat het het eerste verstandige woord was, tegen hem geschreven. In 1859 werd hij benoemd tot professor in de theologie te Utrecht, nog geen 42 jaar oud. Hij heeft dat ambt tot zijn 70° jaar met ijver vervuld en is op So-jaiigen leeftijd in 1897 den 17 December, zacht en kalm overleden. In 1851 schreef Doedes tegen de Groninger school zijn Brief aan den ho 1 glee raar Dr. /'. Ho/stede de Groot tot antwoord op zijn woord aan de Herv. Gem. te 's Graven ha ge; in 1852 drie brieven aan Dr. L. S. I'. Meyboom over de onfeilbaarheid der apostelen, over de Godheid van den Zoon Gods en over de uitdelging der schuld door het bloed des /cruises: in 1865 tegen prof. Muurling over de I.eervrijheid inde Kerk, een Kerkelijke absurditeit, leidende tot vernietiging van de vrijheid deiKerk en in dat jaar tegen Prof. Opzoomer: Oud en nieuw, de leer deiChristelijke orthodoxie, inlichtend en terechtwijzend schrijven ua Mr. (. II'. Opzoomers Uitval en Beschuldiging in zijn >Oud of Xieuw.i I11 dit laatste geschrift handhaafde hij de stelling, dat er gekozen moet worden tusschen eene consequente naturalistische wereldbeschouwing en het Evangelie van Jezus en de apostelen, dat een onverzoenlijke strijd tegen het laatste, de laatste consequentie van het eerste is. I11 zijne werken : De leer van God en de Inleiding tot de leer van God is eene schat van kennis verborgen. Zijne Leer der zaligheid en zijne vragenboekjes zijn in duizenden exemplaren verspreid. Dr. Kuyper becritiseerde zijne werken over den Heidelb. Catechismus en de ,\ed. Giloofsbelijdenis scherp, doch Doedes weerstond hem op even scherpe wijze. Van de Godgeleerde Bibliotheek, d. i van vertaalde belangrijke theologische boeken, was Doedes de oprichter en redacteur. Doedes' verdienste ligt vooral in zijn krachtig opkomen voor de leer der verzoening tegenover de Groningers en zijn nuchter ontdekken van den waren aard van het modernisme. Hij was te veel exegeet .en voor de historisch-Kerkelijke lijn had hij te weinig oog. Dr. Doedes was een scherpzinnig theoloog, al maakte De Genestet van zijn »Mihi Constat» >Constat« eti luidde liet in diens l.eekedichtje: • Bravo ! dat is orakeltaal ! Dat klinkt recht professoraal! Dat zijn weer de goede zeden Van een vijftig jaar geleden ! Groote Goón ! Zoo je ook niet meer Wist, besliste en profeteerde Dan een zeergeleerde hter — W aarvoor was je een hooggeleerde?* Ds. Henricus Eskelhoff Gravemeijer werd tien 13 April 1813 te Weenermoor in Oost-Friesland geboren, werd in 1S43 te Onstwedde als Ned. Herv. predikant bevestigd, nadat hij eerst 5 jaren het Evangelie in Oost-Friesland gepredikt had (te Oldesummergast en Rijssuni). Duitscher dus van geboorte en opvoeding, werd Nederland hem tot een tweede vaderland, waar hij met zegen mocht werkzaam zijn. In 1852 trok hij naar Losdorp, dat hij in 1856 met Hantum en Hantumhuizen verwisselde, nam in 1857 een beroep naar Midwolde (Oldambt) aan, van waar hij in 1865 voor den tweeden keer naar Onstwedde trok. Wegens ongesteldheid moest hij aldaar in 1878 zijn ambt nederleggen. Hoven alle verwachting mocht hij weldra herstellen en kon nog in 1878 een beroep naar Elburg aannemen, waar hij tot 1SS5 werkzaam bleef. Den 26 April 1885 legde hij het predikambt neder en vestigde zich te Kampen, waar hij o.a. de vriendschap mocht winnen van den waardigen S. van Velzen, docent a d 1 heol. school. I11 hetzelfde jaar, waarin hij zich aan de Elburger gemeente verbond, verscheen van hem in afleveringen het bekende standaardwerk: leesboek over de Gereformeerde Geloofsleer, waarvan in 1896 de tweede druk verscheen, herzien door zijn zoon Dr. E. C. Gravenmeijer, in leven predikant te Utrecht, liet omvangrijke boek, drie deelen, elk van bij de 900 blz., met zijn bescheiden titel werd terecht door het Gereformeerd publiek met ingenomenheid begroet en door de Chr. pers zeer gunstig beoordeeld. Van Kampen trok Gravemeijer naar Oldeboorn, waar zijn zoon toen predikant was en aldaar op het schoone Andringastate werd het Leesboek voltooid. Den 6 Dec. 1890 overleed hij eren mocht ingaan in de vreugde zijns Heeren. Mr. Guillaume Groen van Prinsteren werd den 21 Augs. 1S01 te Voorburg geboren, studeerde te Leiden en promoveerde in 1823 tot doctor in de rechten en in de letteren en dat wel op één dag (16 Dec.) en werd tien 8 Oct. 1827 benoemd tot referendaris van het kabinet des konings. De Atchives van Oranje werden hem ter uitgave toevertrouwd. Van 1835 tot 1861 gaf hij dit reuzenwerk uit en van 1829 tot 1833 schreef hij zijne Xed. Gedachten. De prediking van Mede d'Aubigué cn van Secrétan was hein ten zegen. In 1839 vestigde hij zich inden Haag, waar hij tot zijn dood is blijven wonen Van 1841 tot 1846 verscheen zijn Handboek der Gesch. van het Vad. en van 1 Juli 1850 tot 28 Juni 1855 was hij redacteur der Nederlander. Behalve in 1840 was hij lid van de Tweede Kamer van 1849- 1854. van 1855 1857 en van 1862—April 1865. In den winter van 1S45 tot 1846 hield Groen de reeks zijner schoone voordrachten, later onder den titel van Ongeloof en Revolutie uitgegeven. Een heele verlichting was het voor hem, toen den 1 April 1872 de Standaard werd uitgegeven. Hij wijdde zich nu meer aan zijn historischen arbeid. Hij overleed den 19 Mei 1876. Zijn leuze was: «Ken staatsman niet, een Evangeliebelijder.. Door velen niet begrepen, was de hoofdgedachte zijner werkzaamheid niet alleen aan zijne wederpartijders, maar zelfs aan velen zijner uitnemendste geloofsgenooten onbekend gebleven. Het tragische speelt in zijn leven een hoofdrol. Steeds had men hem uitgesloten uit allerlei ambten en eereposten ; alleen als lid van een weldadigheidscommissie werd lnj wel begeerd. Velerlei smaad en schimp was zijn deel geworden. HOOFDSTUK CXXXVII. Arbeid van Ds. J. II'. helix in Friesland. l)s. 'J. v. Dijk Mz. en diens Doeti chemsche stichtingen. Vau 1848 tot 1851 stond Ds. J. \V. Felix als predikant te Schettens en Longerhouw en van 1853 tot 1860 te Ileeg en was in Friesland met rijken zegen werkzaam. Door de oprichting van eene I 'ereeniging van vrienden der Waarheid wist hij het geestelijk leven in vele Friesche gemeenten aan te wakkeren. Hij reisde schier de geheele provincie af en overal verdrong zich het Gereformeerde volk, om hem te hooren. Er werden op vele plaatsen afdeelingen der »Waarheidsvrienden« opgericht. waarvan sommige optraden als »vereenigingen voor Christelijke belangen.» andere evangelisatie's oprichten, waarin zelfs het II. Avondmaal werd bediend en weldra vaste evangelisten werden aangesteld, die, op de bediening der sacramenten na, den arbeid van een predikant waarnamen. Eenmaal 'sjaars hielden de Vrienden der Waarheid een Algemeene Vergadering te Leeuwarden. »Dat waren gloriedagen. Stille menschen, die nooit uitgingen, misten daar nimmer. Daar werd ile hope aangewakkerd op Kerkherstel. Daar ontmoette men de getrouwe leeraars.» lot ondersteuning van veelbelovende Godvreezende jongelingen bij hunne studiën voor predikant werd Kerk hu lp («Zaak dt-s Heeren.) opgericht. Van iSSo tot 1S87 was Ds. Felix Curator van de Vrije Universiteit. Daar de doleantiebeweging zijne sympathie niet had, richtte hij in 1888 met Dr. Hoedemaker en Dr. Van Ronkel De Geref. Kerk op, welk weekblad velen van den weg der doleantie heeft teruggehouden. Als Ned. Herv. pred. was Ds. Felix later in Utrecht werkzaam en geniet daar thans een welverdiende rust. Niet alleen als talentvol spreker maar ook als verdienstelijk schrijver heeft hij veel voor de zaak des Heeren mogen doen. Als voorganger der Chr. Geref. gemeente kwam Ds. J.v.DijkMz. in 1862 te Doetinchem. Deze gemeente had haar ontstaan te danken aan eenige Friesche schutters, die, staande onder den invloed van het reveil, tijdens den Belgischen opstand te Doetinchem een zegen werden voor hun Geldersche strijdmakkers. Velen der laatsten, tot het burger lijke leven wedergekeerd, voegden zich bij de Chr. Afgescheiden gemeente en wenschten een !• ries tot leeraar, welke wensch vervuld werd, toen Ds. van Dijk tot hen overkwam. In onderscheiding van andere Chr. Afgescheiden gemeenten stond die te Doetinchem op een betrekkelijk ruim standpunt en maakte zelfs van de Kv. Gezangen in hare godsdienstoefeningen gebruik. In 1859 kreeg ze rechtspersoonlijkheid. Op initiatief van Ds. van Dijk richtte men te Doetinchem eene Chr. school op, die den 31 Jan. 1865 geopend werd. Toen de Evangelische Alliantie in Augs. 1867 haar vijfde algemeene vergadering te Amsterdam hield, deelde Ds. Van Dijk aan deze internationale vereeniging mede, hoe hij zich van God geroepen gevoelde 0111 de hand te slaan aan de opleiding van jongelieden tot Evangeliepredikers ten behoeve van het toenemend getal vacante gemeenten in de Ned. Herv. Kerk. Met dit doel richtte hij dan ook de Vereenigin£ tot bevordering van Inwendige zending in Aug. 1867 op. Nog in 1867 werden drie kweekelingen van Van Dijk op de Latijnsche school bij den rector Dr. F. van Lapelle geplaatst. Zij waren uit de nabijheid van Doetinchem en hadden hunne studiën reeds langer of korter geleden begonnen. I11 Jan. 68 kwamen de eerste zeven jongelingen uit andere streken des lands. Onder de eerste bestuursleden der Vereeniging tot bev. v. Inw. Zending verdienen vooral genoemd te worden Dr. I,. R. Beijnen en Jhr. Mr. J. W . v. Loon. Zoolang de kweekelingen Ruimzicht niet had den, woonden zij in kosthuizen, meest bij eenvoudige familiën. In 1868 namen zij met hun achten hun intrek op Ruimzicht, dat toen een minder fraai voorkomen had dan thans en in 1872 voor de eerste en in 1885 voor de tweede maal vergroot werd. Waren in 1869 de eerste kweekelingen als zoodanig aan de Utrechtsche Hoogeschool ingeschreven, eerst in 1870 werd het eerste studentenhuis, No. 336 achter St. 1'icter, aangekocht. Later kwam er nog een tweede studentenhuis bij. Doch niet alleen naar Utrecht, ook naar Groningen, Leiden en Amsterdam trokken de Doetinchemsche studenten. Een jongere zuster van de Vereen. tot bev. v. luw. Zending is de Lukasstichting, die in 1882 werd opgericht ten einde Christelijk gezinde jonge, mannen tot geneesheeren te helpen vormen, waaraan nog steeds groote behoefte bestaat. De stichting kreeg in 1883 te Amsterdam een uitnemend huis, waarin zoowel theologische als medische studenten hun intrek namen. I11 1892 werd der Yereeniging 50.000 gld. geschonken voor een pand te Amsterdam, dat voor dertig studenten in de theologie werd ingericht. < (ndertusschen was eene Vtreeniging voor voorloopige opleiding in het aanzijn geroepen ten einde jongens, die in hunne woonplaatsen niet genoeg konden loeren, om terstond op het gymnasium te Doetinchem te komen, zoover te brengen. Aan de ijverige bemoeiingen van Ds. J. van Dijk is het mede te danken, dat in 1878 een nie iwe kweekschool voor Christelijke onderwijzers te Doetinchem werd opgericht onder den naam van Groen van Prinsti rerschool. Tot directeur der school werd aangesteld de heer Ci. van Bleek en in 1881 de heer 1'. H. Moora. De moeder van al de Doetinchemsche-stichtingen is de Ned. I lerv. Zendingsgemeente, die in vier verschillende burgerlijke gemeenten hare leden heeft wonen, als rechtspersoon is erkend en toch volkomen onafhankelijk is van den Staat. Behalve de inwendige bevordert zij ook de uitwendige Zending en bestuurt bovendien nog de vier Christelijke scholen te Doetinchem. Zelhem. Halle, waar de onvergetelijke «meester Smits» als een zendeling werkte, en Wittebrink. Vanwege de Zeudings(remeente Evangeliseert de heer I loitink in de omstreken van Silvolde. die bovendien voor Bijbelverspreiding ijvert. Een »Oud-Ieerling« karakteriseert op de volgende wijze de opleiding. door de theologische studenten te Doetinchem ontvangen : »Verder werd ons geleerd, dat wij niet moesten trachten »orthodoxe» predikanten te worden, maar geloovige dienstknechten van Christus en voorgangers der gemeente, wier theologie niet wordt gevonden in andere boeken, maar in den Bijbel. Tot bevordering van ons geestelijk leven en van onze kennis van het Evangelie dienden ons de dagelijksche en wekelijksche bidstonden met gezang en Schriftonderzoek. Ook leerden wij den Bijbel, vooral des ochtends, voor ons zeiven te lezen, wat aan de academie zooveel waarde voor ons heeft gekregen. Voorts drukte de directeur er menigmaal op, dat, indien wij dit Bijbel lezen eenmaal niet zo den voortzetten in de gemeente, om haar uit hare bronnen te drenken, wij dan nooit aan het doel der Yereeniging zouden beantwoorden en meer dan anderen met onvruchtbaarheid geslagen worden, omdat wij in dit opzicht zooveel boven vele anderen genoten.» Ds. Van Dijk werd in April 1830 in Tzum geboren en genoot van zijne vrome ouders een christelijke opvoeding. Hij kon zich in de prediking van den leeraar te Tzum niet vinden en kerkte daarom gewoonlijk te Franeker bij den Chr. Geref. predikant. Deze onderzocht wekelijks met hem de H. Schrift en oefende een grooten invloed op hem uit. Niet alleen ging hij tot de Chr. Geref. Kerk over. maai hij ging zelfs voor Chr. Geref. predikant studeeren. Vóór 1862 was de Chr. Geref. gemeente te Doetinchem jaren iang herderloos geweest. Eindelijk, in 1862, wist zij Ds. Van Dijk te bewegen, haar herder en leeraar te worden. Van 1861 1863 was E. Gerdes als evangelist te Doetinchem werkzaam, die er op verschillende plaatsen Hijbellezing hield. Toen echter Ds. Van Dijk zich er als Chr. Geref. pred. ter neder zette, meende Gerdes zijn evangeiisatiearbeid in die streek te moeten staken; 15 jaren later keerde hij er terug. Van [862 tot 1867 was Ds. v. Dijk onvermoeid werkzaam, het Evangelie niet alleen te Doetinchem. maar ook in de omstreken van die stad te brengen, inzonderheid aan den Wittebrink, te Malle, Zelhem en Silvolde, waarin hem de evangelist Hoitink behulpzaam was. Laag, soms geheel niet gesalarieerd, ging hij in dezen tijd meermalen zonder geld en /onder brood den Zondag te gemoet. De Chr. Geref. Kerk had in hare reglementen bepaald: i° dat geen harer predikanten op eene plaats, waar eene Afgescheiden gemeente was, mocht prediken in de Herv. Kerk, dan alleen met toestemming van den Kerkeraad dier gemeente: 2" dat een Afgescheiden predikant, in eene Herv. Kerk predikende, geene gezangen mocht laten zingen ; 30 dat hij niet mocht verkondigen de lichamelijke wederkomst des Heeren, om duizend jaren te regeeren. Door deze bepalingen voelde niet alleen Ds. Van Dijk zich bekneld, maar ook zijne gemeente, waarom hij zich van de Chr. Geref. Kerk afscheidde en eene Ncd. Her:-, /.tnciingsgenttente oprichtte. Kerst den 14 Juni 1874 ging Ds. v. Dijk te Tzum geheel tot de Ned. Herv. Kerk over. Rekenschap van zijn doen legde hij af in zijne brochure: Waarom ik tot de Herv. Kerk overging.- Hij kon nu geen lid meer blijven van zijne zend. gem. Op zijn verzoek, of hij haar toch als leeraar mocht blijven dienen, ontving hij, en nog wel van moderne zijde, het volgend bevestigend antwoord: «Wel, hoe zonden wij een beteren bevorderaar voor de Herv. Kerk in haar lijdenden toestand krijgen dan 11 ? Wat uwe gemeente betreft, die is geheel zelfstandig, die heeft met ons en wij met haar niets uit te staan. Er is in de Ned. Herv. Kerk geen enkel reglement, geen enkele wet, waarmee gij. door te doopen en het avondmaal te bedienen in een zelfstandige gemeente, in striid handelt.« M Weldra moest het zendingskerkje, waarin de 60 leden sterke gemeente steeds vergaderd had. door een veel grooter gebouw worden vervangen. In Sept. 1899 werd Ds. van Dijk tot officier benoemd in de orde van Oranje Nassau. Den 16 April vierde hij onder veel belangstelling zijn 70en verjaardag. Reeds meer dan 200 predikanten mocht hij voor de Ned. Herv. Kerk opleiden. HOOFDSTUK CXXXIII. Uitbreiding der Theologische School te Kampen. Pc Pro ff. H. de (ock. ! . Bavinck, M. Noordtzij, /-. Lindeboom, D. K. Wieliuga en P. Biesterveld. Intusschen gevoelde men aan de Theologische school te Kampen behoefte aan iemand, die uitsluitend de klassieke talen kon en wilde doceeren en men zocht daarom voor dat doel een doctor i-i de letteren, desnoods een doctorandus of candidaat in dat vak. aan de inrichting te verbinden. De benoeming van de H.H. Js. Kapteyn in 1S90 (die voor een definitieve benoeming bedankte, doch in 1895 weder zijne plaats innam), Js. v. d. Valk in 1891 en W. Reinink in 1891 was hiervan het gevolg. In 1896 werd het onderwijs aan de Theologische School opnieuw georganiseerd, zoodat er meerdere scheiding kwam tusschen het literarisch en theologisch onderricht. Terwijl het laatste geheel geschoeid werd op de leest van het Hooger Onderwijs, kwamen de letterkundige vakken geheel aan een gymnasium, dat. verbonden met de Theologische School, tot leeraren had: l)r. F. F. C. Fischer, Dr. W. II. Nieuwhuis, cand., Js. v. d. Valk, cand.. Js. Kapteyn, cand., J. J. Eisser en Dr. \. v (1. Hoeven. De kf.itste bood slechts tijdelijk hulp. In 1897 werd hij door Dr. A. Noordtzij vervangen. Commissie van toezicht over het gymnasium zijn thans de curatoren der Theol. School: Dr. G. v. Goor en Ds. L. Nevens ; de professoren : Dr. 11. Bavinck en M. Noordtzij . en als lid der Geref. Kerken: Mr. H. v. d. Vegte. advocaat te Zwolle. Al de leeraren van 't gymnasium zijn zoo geen doctoren, dan toch doctorandi. De heer Mulder, die tevens Secretaris van het vroeger Docentencollege was, werd, met behoud van titel en salaris, als leeraar in de Ned. Taal c. a. ontslagen en aangesteld tot bibliothecaris der Theol. School. Tot hoogleeraar werden benoemd de Theol. docenten M. Noordtzij, D K. Wielinga, L. Lindeboom. Dr. H. Bavinck, en (in de plaats van den in 1894 overleden H. de Cock) P. Biesterveld. In 1882 was docent H. Steketee om gezondheidsredenen op wachtgeld gesteld. In 1888 overleed \. Brummelkamp en in 1896 S. van Velzen. Elk jaar wordt de rector door het curatorium aangewezen, dat gewoonlijk naar anciënniteit geschiedt. Het aantal studenten der Theol. School bedraagt thans ongeveer 70. Prof. II. de Cock werd den 1 Nov. 1824 te Eppenhuizen, waar zijn vader predikant was, geboren. Zijn eerste gemeente was Pekela. Daarna stond hij als «afgescheiden* predikant achtereenvolgens te Appingedam, 's Hertogenbosch en eindelijk te Kampen. Toen in 1854 de Theologische School werd opgericht, werd hij tot docent benoemd. Eerst in 1860 werd hem het onderwijs in de dogmatiek opgedragen. Uitvoerig beschreef hij het leven zijns vaders. Deze biographie is inderdaad een bron voor de geschiedenis der afscheiding. Verder verschenen van hem: De Afscheiding in Nederland; Nieuwe eerzuil voor de Dordsche Synode en Hist. Overzicht van de Formulieren van Eenheid en de Liturgische Schriften der Geref. Kerk. Bovendien heeft hij vele kleinere werkjes geschreven als redevoeringen bij het 20, 25 en 40 jarig bestaan der Theol. School, catechisatieboekjes, die veel gebruikt werden, eene brochure over de vaccine-kwestie, enz. Ook schreef hij in de Bazuin menig artikel Hij wordt ons beschreven als meer verstands- dan gevoelsman. Het dogmatische had dan ook in zijne preeken den boventoon boven het gemoedelijke. Voor velen is hij tot rijken zegen geweest en op de studenten oefende hij een grooten invloed uit. Prof. Dr. II. Bavinck werd den 13 December 1854 te Hoogeveen geboren, waar zijn vader J. Bavinck. Chr. Geref. predikant was. Ilii studeerde te Leiden, waar hij den doctoralen graad verwierf, was anderhalf jaar als Chr. Geref. predikant te Franeker werkzaam en werd in [882 aan de Theologische school tot docent benoemd. Hem werd het onderwijs in de dogmatiek opgedragen. Hij is een man van erkende geleerdheid en paart op zeldzame wijze bezadigdheid en breedheid van blik aan beslistheid. Zijn Gereformeerde Dogmatiek wordt ook door tegenstanders als een meesterwerk geroemd en verschafte hem een groote vermaardheid. Het is de eerste wetenschappelijke dogmatiek in de I9': eeuw en zal in de toekomst zeer zeker ook op de Ned. Herv. predikanten veel invloed uitoefenen. Dr. 1'. J. Kromsigt, Ned. Herv. pred. te Wierden, noemde dit werk >te weinig gekend en bestudeerd, rijke bron niet alleen voor de dogmatiek, maar ook voor de dogmenhistorie.* (Blz. 184 van Troffel en /waard, jaarg. 1899, ad. 2 cn 3). Bavincks Beginselen der Psychologie heeft in de onderwijzerswereld heel wat pennen in beweging gebracht. In het Tijdschrijt voor Gerefor meerde Theologie, in de Theologische studiën en in het tijdschrift The Reformed and Presbyterian Revieiv schieef hij vele artikelen. Zijn jongste geschrift is het Doctor, nambt. Met prof. Biesterveld gaf hij Bedt en Rede uit, ter inleiding van de jaarverg. der vereen, voor H. O. op Geref. grondslag te Zwolle op 6 en 7 Juli 189$. Oen 1 Jan. 1900 werd hij in de plaats van Ds. Gispen Hoofdredacteur der Bazuin. Prof. M. Noordzij werd den 19 October 1840 geboren en is de schoonzoon van prof. 11. de ( ock. Als ( hr. Geret. pred. te Schiedam werd hij in 1875 tot docent aan de Theologische School te Kampen benoemd, voornamelijk voor de exegetische vakken en het Hebreeuwsch. I11 het Tijdschrift voor Geref. Theologie publiceerde hij brieven en stukken uit het archief van 11. de Cock. en schreef hij f etscheidtn~ heden. Open brief aan prof. B. D. Eerdmans, enz. prof. L. Lindeboom werd in 1845 te Zwollerkerspel geboren, en studeerde aan de Theologische School te Kampen. I11 1866 aanvaardde hij het predikambt te 's Hertogenbosch, welke plaats hij in 1873 met Zaandam verwisselde. In 1882 werd hij door de Synode te Zwolle tot docent aan de Theol. School te Kampen aangesteld. Als zoodanig onderwees hij de N. Testamentische exegese. Zijn naam is onafscheidelijk verbonden aan de oprichting der Vereen, voor Chr. verzorging van krankzinnigen en zenuwlijders in Xed. Bij de opening der derde stichting dier vereeniging (Dennenoord te Zuidlaren) ontving hij onder het ministerie Van Houten, als voorzitter der Vereeniging, het ridderkruis van den Ned. Leeuw. Vele artikelen schreef hij in de Bazuin en in De Roeper. In de Vrije Kerk van Nov. '97 plaatste hij Eén zijn. Exegetisch opstel over Joh. 17: 21. De Vrije Kerk hield den 1 Januari 1899 en de Koeper den 1 Januari 1900 op te bestaan. Hij ging echter voort te getuigen in een tijdschrift: II at zegt de Schrift: Prof. D. K. Wielinga werd in 1845 geboren, studeerde aan de theologische school te Kampen, stond als Chr. Geref. pred. van 1866 tot 1873 te 's Hsrtogenbosch, van 1873 tot 1882 te Zaandam en werd in 1882 hoogleeraar te Kampen. Prof. P. Biesterveld werd in 1852 geboren, ontving mede zijn opleiding aan de Theol. School te Kampen, werd in 1883 Chr. Geref. predikant te Sexbierum, in 1886 te Gorinchem. in 1890 te Rotterdam, vanwaar hij in 1894 als hoogleeraar naar Kampen trok. \ au zijne werken noemen wij: Calvijn als bedienaar des IVoords, terwijl hij verschillende artikelen schreef in het Tijdschr. v. Geref. theologie. Een geliefd prediker in de ('hr. Geref. Kerk was en is nog in de Geref. Kerken Ds. W. H. Gispen. Hij werd den 27 Aug. 1833 te Amsterdam geboren. Zijne ouders, wier eenige zoon hij was, behoorden tot den werkenden stand en waren Godvreezende lieden, vooral zijne moeder was vroom. Hij genoot geen onderwijs, dan wat dc lagere school (tusschenschool) in de jaren 1840—'45 gaf. Zijne moeder bleef aan de Xed. Herv. Kerk getrouw, doch zijn vader behoorde tot de eerste leden der afgescheiden gemeente te Amsterdam in [835. Als jongeling bracht Ds. Gispen het tot zilversmidsgezel. Hij gevoelde zich toen het meest aangetrokken tot de Geref. gemeente onder het kruis. C. Cloppenburg meende in hem aanleg voor het predikambt te bespeuren en sprak er hein over aan. Toen vertelde Ds. Gispen aan Cloppenburg het geheim van zijn hart, n.1. de begeerte, 0111 den Heere in het Evangelie te dienen. Ds. Gispen moest toen eene oefening houden voor den Kerkeraad over een opgegeven tekst en daarop besloot men hem voor te dragen aan de toenmalige classis, om geëxamineerd te worden naar art. 8 der Dordsche Kerkorde als handwerksman. De classis meende ook in hem de vereischte gaven te ontdekken en liet hem toe, onder opzicht van den 1 eeraar, een enkele maal in de week voor de gemeente op te treden. Na alzoo ongeveer twee jaar in de practische vakken en in het prediken zich geoefend te hebben, werd Gispen in het begin van 1856 door een algemeene examencommissie onderzocht en beroepbaar gesteld. Mij ontving toen weldra drie beroepen en nam dat naar De Lier (in het Westland van Delft) aan, waar hij 17 Aug. 1856 door Ds. Cloppenburg bevestigd werd in een schoongemaakt koestalletje, want er was noch kerk, noch pastorie. In 1859 vertrok hij naar Vlissingen. Reeds in 1860 werd hij met de leeraren Klinkert en Plug afgevaardigd naar de Synode der Chr. Afgescheidenen te Hoogeveen, om te onderhandelen over de vereeniging der beide Kerkengroepen. De Vereeniging kwam niet algemeen tot stand, maar de gemeente Vlissingen besloot zelfstandig te handelen en zich niet de Chr. Afgescheidenen te vereenigen. In [862 trok Ds. Gispen naar Giesendam en in 1864 naar Kampen. De Generale Vereeniging tusschen de beide Kerkengroepen kwam eerst in 1869 tot stand op de Synode te Middelburg. Van 1866 af werd Ds. G. afgevaardigd naar alle generale Synoden tot 1896. Vier malen was hij voorzitter tier Synode, o. a. van de Synode in 1892 te Amsterdam, waar de vereeniging der Chr. Gereformeerden en der Ned. Gereformeerden tot stand kwam. Bovendien was hij vele jaren lidsecretaris van de Synodale Commissie en der Algem. Zendingscommissie. In 1873 verwisselde Ds. G. Kampen met Zwolle en in 1881 trok hij naar Amsterdam, waar hij tot nu toe werkzaam is. [11 Aug. 1892. op den verjaardag der Koningin, ontving Ds. G. de ridderorde van Oranje-Nassau. In 1888, toen hij reeds 20 jaar vaste medewerker der Bazuin was geweest, werd hij tot hoofdredacteur van dat orgaan aangesteld. De geestige en pittige brieven aan zijn «Vriend in Jeruzalem- werden steeds met belangstelling gelezen. Den 1 Jan, 1900 trad hij als hoofdredacteur der Bazuin af. Behalve eenige uitgegeven preeken schreef hij korte toelichtingen op de 37 artikelen des geloofs, die een tweeden druk beleefden, een werkje : Denk aan uwe Belijdenis, waarvan de derde druk verscheen, enz. Eerst toen Ds. G. in de gemeente werkzaam was, had hij gelegenheid, zich meer wetenschappelijk te bekwamen. Vooral zijn verblijf te Kampen was daartoe gunstig, waar o. a. prof. H. de ( ock hem vooral de behulpzame hand bood. I11 1897 ontving hij van de Moogeschool te Holland (Hope-college) in X.-Amerika den titel van Doctor in de Godgeleerdheid. Voorzeker was dit de kroon van een rijk gezegend leven. HOOFDSTUK CX\XIX. De kwestie Zaalberg. De Conjessioueele Ve reent ging. Ds. I'. D. M. Huet. In 1854 werd, naar wij zagen, Dr. J. (... Zaalberg 1'z. als Ned. Iferv. predikant in Den Haag beroepen. Zaalberg was een vurig bestrijder der Kerkleer, waarom drie predikanten, zes ouderlingen en drie diakenen in Den Haag tegen zijne beroeping, helaas een vergeefsch, protest aanteekenden. Zaalberg hield den 31 Oct. 1855 eene Hervormingsrede, die hij in het licht gaf en waarom hij door de priesters A. Frentrop en J. C. II. Muré van Godloochening en Godlastering beschuldigd werd. Ter zijner verdediging schreef hij Brie: en. waarin hij o a. zeide: »De eere aan Christus toe te kennen, dat hij zelf God is, is eene onevangelische meening . . . De leer der Drieeenheid heb ik. waar 't pas gaf, in hare onhoudbaarheid doen kennen. Hare vaststelling is een grove onwaarheid.» Dr. J. II. Gunning Jr. schreef eene brochure: Waartoe verwonderd en Groen vroeg in zijn Is er geen Oorzaakr : »Mag dit r Dat een leeraar der Chr. Kerk eene cursus van het ongeloof houdt, met voorbedachten rade. Dat hij deze antichristelijke vertooning annonceert, afficheerten, week op week, het geloof der Gemeente in den historischen grondslag aanrandt . . . Mag dit.- Moogt gij, lichtzinnige en onbesuisde spotter, leeraar zijn van die Kerk? Moogt gij de onmetelijke, zedelijke voorrechten. aan de ambtsbediening in de Kerk verbonden, genieten en daarvan gebruik maken tot bestrijding en ondermijning van hetgeen zij belijdt, van haren historischen grondslag :< Wat moest er gedaan worden ? Volgens Dr. Ch. de la Saussaye moest Zaalbergs geweten over Zaalbergs handelingen oordeelen. Volgens anderen moest men predikatie tegen predikatie stellen. Op uitnoodiging van de reeds in 1862 gestichte l'.v, ConJ. predikantenvereen, kwam den 12 Oct. 1S04. Dr. II. E. Gravemhjir. t Ds. J. J. A. Ploos van Amstkl. f Ds. j. P. G. wfcsthoff. Ds. W, H. Gispkn. Dr. Mk. \Y. van ukn Bergh. t Groep 16, eene vergadering van predikanten en leden te l trecht te zamen. Kr waren bijna 70 predikanten en ruim 5° n'c^ predikanten te zamen, terwijl het secretariaat werd waargenomen door Ds. linholt, Dr. Barger en Ds. Felix en Ds. Heldring voorzitter was. Groen nam een levendig aandeel aan de besprekingen. Zoo kwam de Confessiontele Vereeniging tot stand, die uitging o. a. van de volgende bepalingen, -ie Dat zij aan geene poging tot herstel of hulpbetoon in den nood der Kerk de hand leenen kan, die niet uitgaat van eene onbekrompene en ondubbelzinnige instemming met den grondslag der Kerk, in hare belijdenisschriften neergelegd.* »2e. Dat, als het blijkt, dat de reglementen der Ned. Herv. Kerk de wering van het radicale ongeloof, dat heden ten dage in die Kerk gedreven wordt, tegengehouden, hare geloovige voorgangers en leden verplicht zijn, met terzijdestelling van die Kerkorde, hunne geloofsovertuiging te handhaven. Zij mogen om de Kerkorde, niet aan Kerkverwoesting medeplichtig zijn, niet als voorgangers erkennen hen, die de Apostolische getuigenis van den Christus verwerpen aan de door het reglement beschermde willekeur van den bestrijder.* De middelen, waardoor de vereeniging de belangen der Kerk wilde behartigen, waren : het wekken en versterken van een levendig geloof in den kring der gemeenten ; »het verschaffen van raad, leiding en hulp aan gemeenten en personen, die door Kerkelijke bepalingen, of door gebrek aan vervulling van hunne geestelijke behoeften in nood verkeeren , »het verkrijgen, in den wettigen weg, van de wegneming uit onze Kerkorde van al zulke bepalingen, die niet in overeenstemming zijn met den toestand, waarin de Kerk door de leervrijheid in onze dagen verkeert.« Het Bestuui der vereeniging bestond uit de 11. H: Dr. G. Barger te Utrecht als voorzitter. Prof. B. ). I- Baron de Geer van Jutfaas, Vice-Voorzitter, Ds. J. W. Felix te Utrecht, ie secretaris, Mr. J. A. Grothe te Utrecht, Mr. (". Th. Baron van Lijnden van Sandenburg, Ds. H. 1. R. G. Theesing te Rotterdam, Ds. O. G. Heldring te Hemmen, l)s. F. 1'. L. C. van Lingen te Zetten, Ds. 1- J. van Rhijn te Wassenaar, Jhr. Mr. J. W. van Loon en Mr. J. J. Teding van Berkhout, beiden te Amsterdam en J. Voorhoeve HCz te Rotterdam. De naam der vereeniging was eigenlijk: Vereeniging van leeraren en ledtn de / \td. Herv. Kerk. tot verschaffing van hulp en leiding aan gemeenten en personen in de Ved. Herv. Kerk, die om des geloofs u il in nood verkeeren, doch kortheidshalve werd zij de Confessioneele Vereeniging genoemd. Haar ledental, dat meest gevonden werd in Utrecht, Rotterdam en Leiden, bedroeg in het eerste jaar reeds 885 en was in 1867 reeds tot 3000 geklommen. Daar de Provinciale Friesche Vereeniging van Vrienden der Waarheid zich niet in haar oploste en de Vereeniging tot handhaving der Waarheid < n Rechten (De l runden der Waarheid) O 1 haar programma niet wantrouwen beschouwde en niet beslist genoeg vond, was de invloed der Conf. Vereen nooit zoo groot, als die anders wel wezen kon. Terstond vatte zij den Evangelisatiearbeid krachtig ter hand en zond ze in i 866 den heer H. J. Heynes als Evangelist naar de Smilde en J. Aartsen naar Haringcarspel, alsmede in 1867 W. J. F.ger naar Gorredijk. In 1875 had zij elf Evangelisten, n. 1. H. de Moor te Gorredijk. I'. H. R. Huygens te Witmarsum, 1'. J. Nauta te Blokzijl, J. Aartsen te Emmen, W. J. Kger te Krim, W. Schock te Helder, Jvan t Land te Bergen op Zoom, 11. J. Hazelhofif te Domburg, M. Ozinga te Xoord-Scharwoude, P. Huyssoon te Hillegom en P. Jellesma te Varseveld. Als reizende evangelisten had zij in haar dienst: T. de Bruin, II. J. Heijnes en K. v. der Gijp. Zelfs stelde zij een reizend predikant aan, die in de Evangelisatie's het Avondmaal mocht bedienen, doch den doop niet. Als zoodanig werd Ds. 1'. Huet den 10 Oct 1867 door Ds. J. W. Felix in de Domkerk te Utrecht plechtig ingezegend. Pierre Dammes Marie Huet werd den 7 Dec. 1827 te Amsterdam geboren, gedroeg zich als jongeling zeer lichtzinnig, vertrok in üct. 1853 naar Z. Afrika, waar hij tot predikant bevorderd werd. In 1867 keerde hij naar het vaderland terug. Sinds 1870 stond hij als Ned. Herv. predi kant achtereenvolgens te Veenendaal, Dirksland, Nunspeet en Goes. Na de groote samenkomst te Brighton bezocht te hebben, begon hij met Faure, Ds. J. G. Smitt, Ds. de Jonge, enz. op verschillende plaatsen conferenties te houden, 0111 ook anderen te doen deelen in den zegen, te Brighton genoten. Te Goes begon hij, zeer tot schade van zijn arbeid, het spiritisme te beoefenen. Ds. J. G. Smitt wist hem in 1890 met het spiritisme te doen breken. Huet stierf den 9 April 1895. «Hij sprak veel en goed. Van 1 Sept. 1867 tot 27 Mei 1868 niet minder dan 135 maal op de meest verschillende plaatsen, in Zierikzee, Appelscha, op den Uithoorn even goed als te Leiderdorp; hij verkondigde met de innige warmte van een jeugdig geloof; niet zonder dichterlijke gedachten en geniale vonken; in vrije vormen , meer tengevolge van zijne gevoeligheid echter dan van eene op wetenschappelijke gronden rustende overtuiging gehecht aan de leerstellige waarheid, onder kennelijken zegen het Evangelie der zaligheid, over het algemeen aan wie reeds geloofden.» 1 luets A/rikaansche Gedichten zijn boven onzen lof verheven. Nadat Ds. Huet in 1870 een beroep naar Veenendaal had aangenomen, werd Ds. G. v. d. Wall te Bloemfontein als reizend predikant beroepen en toen deze daarvoor bedankte, trad Ds. F. Lion Cachet, een. Israëliet van afkomst, als zoodanig in dienst der vereeniging. Ds, L. Cachet was in 1873 uit Z.-Afrika gekomen, bleef tot 1874 als reizend predikant werkzaam en nam toen een beroep als predikant naar NieuwLoosdrecht aan en sedert stelde de Conf. Vereen, geen reizend leeraar meer aan. Steeds bleef de Conf. Vereen, aandringen op het behoud van wat »in de reglementen de leertucht voorschreef, op het bezetten van openvallende plaatsen in de Besturen : op het bewandelden van den reglementairen weg en op het blijven bij de Kerk. zoodat zij dan ook niet den weg opging, dien Groen aanried, noch dien l)r. A. kuyper, predikant te Utrecht, in zijne geruchtmakende Kerkvisitatie meende te moeten aanbevelen.» Vele Evangelisatiën, die van de Conf. Vereen, uitgingen, stonden met hare evangelisten in 1886 aan de zijde der doleantiebeweging. Reeds van het begin af aan vreesden velen, dat de Conf. \ ereen. te eeniger tijd aan een dergelijke beweging bevorderlijk zou zijn. Kn toen die vrees in 1886 voor een groot deel gegrond bleek, onttrokken zich velen aan de vereeniging. De godsdienstonderwijzer X. Hakker had van wege de vereen, van Vrienden der Waarheid ontslag uit zijne betrekking gekregen, omdat hij niet, zooals zij, met de doleantie meeging. Den 21 Nov. 1887 werd Hakker nu door de Conf. Vereen, als reizend evangelist aangesteld en ook door zijn optreden mocht de vereeniging haar ledental weer zien toenemen. Onder toezicht van Ds. G. J. Vos Flz. te Rotterdam was aan Hakker na 1888 ook de redactie toevertrouwd van het maandblad Reformatie door Evangi lisatie. In het nieuwe Kerkelijk Weekblad hadden de officieele mededeelingen plaats der Conf. Vereen., en later, na staking van dat blad, in de Geref. Kerk. (t itgever: J. Campen te Sneek). Op den 3 en 4 Juni i8<)[ werden op voorstel van Dr. Hoedemaker Grondslag en Statuten der ConJ. vereen, beter geformuleerd, «onbekrompen en ondubbelzinnig» weggelaten en nog deze ampliatie er bij gevoegd : »De Conf. Vereen, erkent niet slechts, dat de belijdenis ook onder de bestaande organisatie rechtsgeldigheid heeft. dat het de plicht is, de bestuursmacht zooveel mogelijk uit de handen van de vijanden der belijdenis te houden, alsmede om het Confessioneel element in de reglementen te handhaven, — maar zij begeert ook, dat de Kerk van hare bestuursinrichting worde bevrijd en (mits niet langs den weg der scheuring) terugkeere tot de zuiver presbyteriaansche type overeenkomstig de beginselen der Kerkorden van voor 1816 terwijl verder de Vereeniging erkent: »C. dat de roeping der geloovigen is. in die Kerk te blijven en niet ter wille van wat in de handelingen van hare besturen, in hare verordeningen of waarin dan ook verkeerds mocht worden bevonden, het Kerkverband te verbreken ; integendeel in haar en aan haar herstel te arbeiden en, dat herstel vóór alle dingen ia den weg van Kerkelijke plichtsvervulling te zoeken.» Dit was de juiste, Kerkelijke vertolking van het •ondubbelzinnig en onbekrompen», dat niet onbegrijpelijk een twistappel was geweest, die den bloei der vereeniging had in den weg gestaan. (') HOOFDSTUK CXI.. Befnard ter Haar. 'J. J. L. ten Kate. JV. Beets. C. £. van Koetsveld en diens opvolger als hofprediker. A. L. G. Bosboom- Fonssaint. J. P. Hasebroek. li. Laurillard. Den 13 Juni 1806 werd Bernard ter Haar te Amsterdam geboren, waar zijn vader. Barend ter Haar, een bloeiende zaak had in garens, band, enz. In't begin van 1824 werd hij student aan 't atheneum van Amsterdam en sloot zich nu ook aan bij het gezelschap : Littcris Orientalibus Sacrum. Zijn antwoord op de prijsvraag, door de Groningsche literarische faculteit uitgeschreven, werd in 1826 met de gouden medaille bekroond. In [827 vertrok hij niet professor Hengel naar Leiden, waar hij slaagde voor het doctoraal examen. Wegens de daarin uitgesproken resultaten ried zijn promotor hem af, met zijne reeds voltooide dissertatie voor den dag te komen. Hij besloot een ander proefschrift samen te stellen, doch door omstandigheden is het nooit tot eene uitvoering van dat besluit gekomen. Zijn eerste gemeente als predikant was Emnes-binnen, waar hij in 1830 zijn intree deed. Korten tijd later huwde hij met de door hem als »Elvire« bezongen Haagsche predikantsdochter Johanna Maria van Woudenberg. Door de vele drukten, die zijn ambt als predikant met zich bracht, liet hij noch in zijn eerste gemeente, noch in zijn tweede, Vlaardingen, iets als dichter van zich hooren. Te Arnhem echter, waar hij midden 1835 heentrok, dichtte hij Johannes en Theagenes en Het muzikale in de na uur. Dit laatste vers bracht o. a. den Vuurschen predikant W. Moll in den waan dat Ds. B. ter Haar een groot muzicus was. Vreemd zag evenwel Ds. Moll op, toen hij hoorde, dat Ter Haar noch kennis van muziek had, noch veel van muziek hield. Te I.eiden, waar Ier Haar in 1838 predikant naar toetrok, werd zijne verhandeling over den invloed van het Christendom op de poe zie door 'ie Ifoll. Maatsch. van Kunsten en Wetenschappen (1 Men zie de geschiedenis der Conf. V, reen. in ftvffel en Zwaard (derde jaargang) dcji [)r. P. J. Kromsigt. bekroond en keurde de Leidsche theologische faculteit, ook om zijn groote kennis, bij zijn doctoraal examen gebleken, hem den doctorstitel, honoris causa, waardig. Ook werd te Leiden zijne Geschiedenis der Hervorming in tatereelen door het Haagsche Genootschap tot verdediging van den Chr. Godsdienst met goud bekroond. In 1843 naar Amsterdam vertrokken, werd hij, ook in Neerlands hoofdstad, meer en meer een gevierd prediker. Hij werd echter aldaar >niet gerekend tot die rechtzinnigen, van wier kring Da Costa het middelpunt was. De dichter theoloog (n.1. Da Costa) weigerde het zelfs 111 nader verkeer met hem te treden, tot Ter Haars groot verdriet.» I ijdens de Aprilbeweging in 1853 besloot de Amsterdamsche Kerkeraad den koning persoonlijk zijne gevoelens te kennen te geven en 'I er Haar was hierbij zijn tolk. Diens toespraak tot den vorst verscheen later in druk en werd alom met toejuiching ontvangen. In 1854 plaatsten de curatoren van Utrechts Hoogeschool op de voordracht voor een opvolger van prof. Royaards, met Dr. W. Moll den naam van Dr. 13 ter Haar. De laatste werd gekozen en aanvaardde den 29 Juni 1854 zijne professoraat met eene rede Over den band der beoefening van dt historisch< theologie en de Christelijke Zedekunde. Dat hij zijne lessen in het Latijn gaf, vond bij de studenten weinig sympathie. Om zijn uitwendig voorkomen bekommerde hij zich ook als professor niet veel. Hij behoorde tot de Groninger richting. In 1874 legde Ter Haar, door eene borstkwaal gedwongen, zijn professoraat neder. Hij nam afscheid van zijne leerlingen en oudleerlingen en vestigde zich op zijn buitengoed Rejugium, even buiten Velp, waar hij nog zes jaren rustig en werkzaam heeft mogen doorbrengen. Zijn tweede echtgcnoote, Helena Elisabeth Roering, met wie hij van 16 Maart 1854 in gelukkigen echt was vereenigd geweest, ontviel hem den 8 Maart 1874. Jan Jacob Lodewijk ten Kate werd in 1818 te Amsterdam geboren, stond als predikant op het eiland Marken en te Amsterdam en heeft op Kerkelijk terrein als kanselredenaar een grooten naam verworven. Zoowel in de eerste jaren van zijn optreden als in lateren leeftijd heeft hij zijne landgenooten verbaasd doen staan door »zijne virtuositeit in den vorm, door de véélzijdigheid zijner literaire opvattingen, door zijne gemakkelijkheid, om zich de gedachten en vormen van anderen te assimileeren.c De schier onbeperkte heerschappij op het gebied der taal over rythmus en rijm, dat »spelemeyen met de taal«, vindt men bij geen anderen dichter zijner eeuw. Dat gemak en die rijkdom hebben hem dan ook den lof doen verwerven, van eenig te zijn in het overgieten van gedachten, in vreemde talen geschreven, in het Nederlandsch, waarvan evenzeer het groote getal door hem vertolkte verzen het bewijs levert. Lvenwel, hoe algemeen erkend zijn meesterschap over de taal-en dichtvormen, ook is, het schijnt, dat zijne verzen in diepte van zin en oor spronkelijkheid van opvatting niet dien hoogen lof hebben kunnen verwerven. Leest men Ten Kate, dan is het, alsof men aan de woorden genoeg heeft, alsof men om den vorm den inhoud vergeet en de gedachte komt op, dat de dichter zooveel ruimte vraagt, dat de denker geen plaats meer heeft. I it de Feestcantate in de Nieuwe Kerk te Amsterdam ter gelegenheid van het 25-jarig kroningsfeest van wijlen Z. M. Koning *Willem III halen wij, ook met het oog op de afbeelding van de Nieuwe Kerk, in dit werk voorkomend, het volgende aan: Dat zijt Gij, schoone Hoofdkerk, Gij, Der Hoofdstad van mijn Land 1 Die, Kerkenkoninginne aan 't V. Nog steeds de kroone spant! deeghelijckheit' mag haar niet worden onthouden. Sinds haar h welijk woonde ze te 's Gravenhage, waar ze ook is overleden. Den 29 Maart 1896 overleed de uitnemende dichter en prozaschrijver Johannes Petrus Hasebroek. Hij was den 6 Nov. 181 _> geboren en diende de gemeenten Heiloo, Breda, Middelburg en Amsterdam achtereenvolgens als predikant. In 1830 nam hij deel aan den tiendaagschen veldtocht. Reeds vroeg trad hij als dichter op en heeft van 1836 tot in het laatste decennium van zijn 84 jarig leven onzen poetischen schat met een tal van welkome dichtbundels verrijkt en ook door eene reeks van belangwekkende prozawerken, beide op literarisch en godsdienstig gebied, zijne talrijke lezers grootelijks aan zich verplicht. »Doch het is als Jonathan, als de gevoelvolle schrijver van de telkens in nieuwe uitgave verschenen H'aarheid en Droomen geweest, dat hij zich eene slechts door weinigen geëvenaarde populariteit heeft mogen verwerven.» ()nder veel belangstelling werd zijn lijk aan de aarde toevertrouwd en door velen, elk naar zijn gaven en karakter, werd een woord van nagedachtenis aan hem gewijd. »Met sierlijk pikante van Daubanton, het lieflijk-zangerige van Latirillard, het plechtig Kerke- lijke van Vos, het zacht-vrome van Van der Horst, en het eenvoudig hartelijke van Kool ruischen u hier als zoovele klanken in de ooren, met dezelfde meh>die: .hoeveel had God ons in Hasebroek gegeven.* Hasebroek noemde zich >een Zoon van Calvijn.» In welken zin hij dit deed heeft hij uitgesproken op blz. 191 van zijn in 1SS4 verschenen: Gedachtenis -. »De vrije, persoonlijke uitverkiezing ter eeuwige behoudenis is mij even dierbaar als zij den historische» Calvijn was, maar die waarheid te maken tot het kenmerk van Calvijns streven en leven, van Calvijns leer en voorbeeld, — dat mag de historieschrijver niet onweersproken laten. En wat men ten onzent door Calvinisme verstaat, is zulk een zonderling mengsel, dat Calvijn zelf er een der sterkste bestrijders van is.« En in zijn den 30 April 1883 uitgesproken Ajscheidsrede. bij het ingaan van zijn eervol emeritaat, ze. hij: ,lk ben een Zoon van Calvijn; ik erken de gave Gods, in dezen Hervormer aan de Kerk geschonken; ik erken binnen de grenzen, die het Woord daaraan stelt, ook de heilige verborgenheid van de eeuwige genadeverkiezing Gods, die kenmerkend was in zijne leer en meermalen naar hem is genoemd; maar ik ben ook een «kind van het reveil., welks streven het was, tot den eenvoud van het apostolisch woord terug te keeren en met name in al hare volheid, in al hare volledigheid, onverminkt en onverminderd, over alle hoofden zonder onderscheid en over alle harten zouder uitzondering de voor allen geldende boodschap des heils te laten klinken: * Al zoo lief heeft God de wereld gehad. Die wil , A-ome en neme van het water des levens om met.« Toen Hasebroek in Juli 1851 te Amsterdam kwam, maakte hij veel opgang. Wormser schreef den 27 December 1852 er over aan Groen: " Hasebroek vooral maakt veel Opgang. Mijn gezin is doorgaans I1 uur vroeger dan de predikant in de kerk en vindt dan reeds de kerk vol. Hij predikt uitmuntend, meer, gelijk men het noemt. Evangelisch dan karakteristiek-C,erefoxmccvA, hetgeen hem nog al verwijtingen van de steile richting berokkent. Ik ben met hem afgesproken, dat mijne twee oudste kinderen, zoo de Heer wil, 11a nieuwjaar bij hem zullen komen catechiseeren, om in de Hervormde Kerk belijdenis af te leggen.» En Dr. Vos getuigt van Hasebroek: .Zijne preekmethode, als dievan Adolphe Monod, was uitstekend : zijn hart was in zijn woord en het woord der genade in zijn hart.« ür. Eliza Laurillard werd den 26 Maart 1830 geboren, stond als predikant van 1854 tot 1857 te Santpoort, daarna tot 1862 te Leiden was tot heden als zoodanig te Amsterdam werkzaam. Als populair en humoristisch schrijver en dichter wordt hij door velen bemind. Hij schreef o. a. Uit de papten n tasc/i. Oudejaarsgedachten, hrnstig en los, Vlechtwerk in verschillende kleuren. Op een stoel door het land, enz. Niet alleen als prediker en dichter heeft hij zich naam gemaakt, maar ook als philantiiroop en is o.a. voorzitter van Commissarissen van Ned. Mettrav op Rijsselt bij Zutphen, algemeen Secretaris van het Ned. (lenootschap tot zedelijke verbetering van gevangenen enz. Onder veel blijken van waardeering vierde hij den 26 Maart 1900 zijn 70e» ver jaardag. Hij is een der meest populaire vertegenwoordigers der moderne richting. HOOFDSTUK CXLI. Uitbreiding der leervrijheid en verslapping der tucht in de Ned. Herv. Kerk. Conferentie in /SSj te Amsterdam. Wet op het Iloogt r Onderwijs. De Vrije Universiteit. Volgens art. 27 van het Reglement op het Examen moesten, aldus werd in 1854 bepaald, de proponenten beloven: »den geest en de hoofdzaak der leer, welke in de aangenomen formulieren van eenigheid der Ned. Herv. Kerk begrepen is, getrouwelijk te handhaven«. De Synode van 1S65 had evenwel den droeven moed, te verklaren, dat de feitelijk bestaande leervrijheid wel tegen art. 1 1 van het Algem. Reglement indruischt, maar de Synode onmachtig is, die vrijheid te beperken. Zelfs stelde de Synode in 1S80 vast: »bezwaren tegen de geloofsovertuiging der aannemelingen leveren geen grond tot afwijzing op«, zoodat voortaan allen aan den H. discli mochten aanzitten, die antwoord wilden geven op enkele zóó vaag gestelde formules, dat geen moderne er bezwaar tegen kon hebben. Deze verandering van art. 38 van het regelement op het godsdienstonderwijs verwekte veel ergernis onder de Ned. Herv. geloovigen en vele Kerkeraden besloten, in weerwil van de wijziging, het belijdend karakter der Kerk te handhaven. Om dit te voorkomen, bepaalde de Synode in hetzelfde reglement, dat men in een andere gemeente zich als lidmaat kon laten aannemen, mits men maar een attest van goed zedelijk gedrag van den Kerkeraad zijner woonplaats kon overleggen. Enkele Kerkeraden namen zich daarom voor, 0111 bekende modernen, elders juist om afwijking van de belijdenis aangenomen en later met attestatie terugkeerende. niet in de registers der tot het Avondmaal gerechtigde lidmaten der gemeente in te schrijven. Tot 1886 was er echter geen Kerkeraad, die zich aan dit voornemen hield. In 1883 meende de Synode, dat de oude proponentsformule nog te veel bond, waarom zij in dat jaar een nieuwe formule opstelde, waarin de naam van den Heiland niet werd genoemd eu de aanstaande leeraren au zich verbonden, tiit't om »geest en hoofdzaak« der belijdenis te handhaven, zooals tot dusver, maar slechts, om »de belangen van het Godsrijk te bevorderen*. Zelfs de Groningers verwierpen deze formule met verontwaardiging. Op uitnoodiging van de Amsterdamsche gemeente kwamen den ii April 1883 in het gebouw Frascati te Amsterdam afgevaardigden uit verschillende Ned. Herv. gemeenten te zamen, die o. m. besloten. »voortaan geen persoon tot den dienst des Woords in hunne kerken toe te laten, dan die door openlijke belijdenis zich verbond tot standvastige predikatie van het zuivere Woord Gods.» levens besloot de conferentie, die samengekomen was op de basis van hartelijke instem ming met de formulieren van eenigheid als accoord van Kerkelijke gemeenschap, omdat zij met den W'oorde G< ref. grondslag, gehouden te 's Graven hage den 27 Juni 1895, werd door 34 leden dier vereen, (o. a. Ds. J. C Sikkel Dr A. G. Honig. Ds. J. Langhout e. a.) prof. A. F. de Sav. I.ohman 'beschuldigd, dat art. 2 der Statuten der vereen, hetwelk alle onderwijs bindt aan de Geref beginselen, door hem bij zijne lessen niet werd in acht genomen. Ten gevolge hiervan legde Sav. Lohman in 1896 zijn hoogleraarsambt ter neder. Men /.ie diens: De aanval op Seinpost en Mijn antwoord). Een vraagstuk, dat velen thans bezig houdt, is de regeling der verhouding van de Vrije Universiteit tot de Geref. Kerken, vooral wat de theologische faculteit betreft. Hiermee hangt een ander vraagstuk samen, n.1. dit. om te komen tot .eenheid van opleiding, door samensmelting van de Vrije Universiteit met de Theologische school te Kampen. De mannen van 1834 oordeelen, dat eene particuliere vereeniging geen professoren in de theologie mag benoemen en dat eene theologische faculteit naar Gercf. beginselen niet mogelijk is zonder verband met eene Geref. Kerk. HOOFDSTUK CXUI. Verschillende godsdienstige richtingen in ons land. Ds. X. de Jonge. De Ned. Israëlieten. Ontaarding van ons godsdienstig leven. Verwachten de Roomschen op geestelijk gebied alles van de Kerken willen zij daarvan dan ook alles doen uitgaan, daarentegen verwachten de Darbisten, Kwakers en het Leger des Heils niets van de Kerk en willen alle Christelijke werkzaamheid doen uitgaan van het particulier initiatief Vonden de Darbisten hunne aanhangers in ons land hoofdzakelijk onder de volksklassen, de Irvingianen vonden meer hier in de aristocratische kringen een vruchtbaar arbeidsveld. Onder den naam van .Apostolische Kerk* stichtten de Irvingianen in 1867, gelijk wij zagen, te *s Gravenhage een eigen tempel. Hun woordvoerder Mr. Is. Capadose schreef in 1867: Zijne hand is niet verkort, in 1868 De groote verdrukking aanstaande en in 1869: Eene bladzijde uit de geschiedenis der Kerk van Christus. Later voegde Ds. Faure, Ned. Herv. pred. te Rheden zich bij de Irvingianen. Het gevaar van het Irvingianisme ts, dat het langzamerhand naar Rome voert. t Ook de Mormonen in Noord-Amerika zonden naar Nederlanc hunne Zendelingen, die eveneens op onderscheidene proselieten konden roemen. .. , De »zeven gemeenten van den \ laamschen Olijfberg* zijn \an e Hervormde Kerk in België nog steeds de merkwaardigste In 1807 gaven ze te Antwerpen aan de griffie van het gerechtshof het archief af met liet Sigillum, welk laatste voorstelde: drie olijfboomen op een heuvel, op den middelsten een kruis en daaronder een opengeslagen Bijbel met het inschrift: Biblia Sancta. Van de zeven gemeenten zijn tot op heden op het platte land slechts drie overgebleven, n.1. te Maria Hoorebeke, te Maeter en te Etickhoven, die te zamen ruim 150 Protestanten tellen, waaronder zes familiën van de oorspronkelijke boschgeuzen. Men wijst ook nog in de woning van een hunner den kelder, die der gemeente tot een toevlucht diende, met een afzonderlijken schuilhoek voor den predikant, wanneer de vervolging haar verraste. Aan de Evangelisatie te Brussel is zeer nauw verbonden de naam van Ds. N. de Jonge, die er de ziel was van al het zendingswerk onder de Roomschen in België. Ds. De Jonge werd den 17 Aug. 1845 te Goes geboren en was een leerling van J. H. Budding. Zijn vader, de »Hemelsche bakkers, was ouderling in Buddings gemeente en een oprecht vroom man. Budding woonde gedurende 22 jaar bij de familie De Jonge in. Reeds als student arbeidde De Jonge in het Evangelie en zocht o. a. met den evangelist Wesseldijk, toen te Hansweert, later te IJmuiden werkzaam, de arbeiders op, die bezig waren het Zuid-Bevelandsche kanaal te graven. I11 de gemeente van Budding rezen ernstige geschillen, tengevolge waarvan het tot een breuk kwam tusschen B. en De Jonge s vader. Budding ondersteunde nu De Jonge niet langer finantieel bij zijne studiën, doch gelukkig werd De Jonge (de »kapelaan van Budding». zooals men hem spottend noemde), op andere wijze in staat gesteld, zijne studiën voort te zetten. Van 1870 tot 1S74 diende De Jonge als predikant bij de Ned. Herv. Gemeente te Leksmond. Hier begon hij de uitgave van het Chr. \ olksbhd, later als Evangeliebode voor Nederland en Vlaamseh België bekend. Daarna verbond hij zich aan de Vlaamsche Evangelische Kerk te Brussel, waar Ds. van Maasdijk was overleden. Zijn vertrek van Brussel naar Utrecht, waarover zich velen zijner vrienden verbaasden, was een daad des geloofs, zooals geheel zijn leven eene aanschakeling daarvan was. Toch heeft hij in zijne jeugd tijden van twijfel gekend. Het was aan tle academie te Leiden, dat ook hij een wijle geslingerd is geworden door de theorieën van het ongeloof. Het eenvoudige geloof van zijn vader bracht hem evenwel terecht. Deze, die uit zijn brieven gemerkt had, dat zijn zoon niet meer geheel dezelfde was, kwam hem onverwacht te Leiden opzoeken en het kinderlijk geloofsvertrouwen van dezen godzalige trof hem opnieuw zóó diep in 't harte, dat hij gewonnen was, en nu voorgoed gewonnen. De Jonge's laatste jaren waren meer in 't bijzonder gewijd aan zijne geschriften. Geen schrijver in Nederland kan wijzen op eene zoo groote verspreiding van zijne pennevruchten als hij. De Blijde Boodschap telt niet eene oplaag van vele duizenden, maar van vele /z>«duizenden. De Jonge was van oordeel, dat dit blaadje geheel moest gewijd zijn aan Evangelisatie en Hij wilde daarom er geen advertenticn in opnemen. Geen aanbod, hoe schoon ook, heeft hem ooit kunnen verlokken, van dien stelregel af te wijken. Een zijner laatste werken, die hij als vertaler aan Nederland gaf, was Seizs: De komende Christus. Ook was hij nog in den laatsten tijd overgegaan tot de uitgave van een maandblaadje: De Morgenster. Welk een kracht is er uitgegaan van dezen man des geloofs, niet het minst door zijne boeken en geschriften. Met hoeveel zegen heeft hij onder gevangenen gearbeid, hoe sterk heeft hij voor den Bijbelwagen geijverd. In de Commissie voor den Bijbelwagen, waarvan Ds. De Jonge voorzitter was, hadden mede zitting L. Roosmalen Nepveu, H. E. 1'. Bertram, Joh v. 't Lindenhout, T. van Essen en 1.. Boersma Als Kvangelist werd aangesteld Br. Van Oosten en als diens helper Br. De Boer, die in Mei 1897 met hun arbeid konden beginnen. De Jonge is een der oprichters geweest van het Vlaainsche Zendiugsfeest, dat den 18 Juni 1889 voor het eerst werd gevierd. Den 28 Febr. 1896 werd De Jonge benoemd tot godsdienstleeraar in de gevangenissen te Utrecht, welke benoeming hij aannam. Niet alleen verrichtte hij zijn arbeid in de gevangenissen met opgewektheid, maar ook evangeliseerde hij te Utrecht met den evangelist C. Töbke in het door hem gehuurde Silolokaal. Als redacteur van het Christelijk Volksblad, dat te Brussel werd uitgegeven, was hij bij duizenden bekend en bemind. Hij overleed den 28 Jan. 189S. Voor zijn graf leest men de woorden : «Opdat zij rusten mogen van hunnen arbeid.» (Openb. 14: 13)- De Israeliëten, die vóór 1848 onder een uitgebreide en sterke Staatsvoogdij stonden, hebben zich in 1870 tot een zelfstandig Israeltetisch Kerkgenootschap georganiseerd, dat uit eene vereeniging van vrije gemeenten bestaat, die in ressorten verdeeld zijn en onder een centrale commissie staan. Deze commissie bestaat uit 21 afgevaardigden en vergadert één keer 'sjaars te Amsterdam. Hier is ook de permanente commissie van drie leden gevestigd, die de dagelijksche zaken afdoet. De twee Portugeesch Israélietische gemeenten te Amsterdam en 's Gravenhage, de eenige in ons land, zijn mede tot een Kerkgenootschap vereenigd, dat door een hoofdcommissie wordt bestuurd. De centrale besturen dezer twee Kerkgenootschappen behartigen te zamen de opleiding van godsdienstonderwijzers en rabbijnen aan beider seminarién en regelen het beheer en de bestemming der subsidie, die zij van het rijk ontvangen. De .1 Maatschappij tot nut der Israëlieten werd opgericht door Mr. A. de Pinto in Den Haag, den hoogleeraar Goudsmit, e. a. en bedoelde de bevordering van goede zeden, deugd en beschaving overeenkomstig den Israélietischen godsdienst, terwijl zij /.ich niet met godgeleerde cn staatkundige vraagstukken wilde bezighouden. Zij stichtte een schoolfonds ter ondersteuning der armen in het opvoeden hunner kinderen en riep andere philanthropische instellingen in het leven. De Maatschappij tot .Vut v. h. Algemeen schonk ook aan de Israëlieten gelegenheid, om lid van haar te worden, terwijl vele Ned. Israëlieten zich bij de in 1858 in Frankrijk opgerichte Alliance Israelite Universelle aansloten. Deze Alliance bevorderde zeer de landverhuizing der Russische Joden naar Amerika. Orthodoxe en liberale Joden werken er eendrachtig in samen. Onder de Ned Israëlieten neemt het aantal »vrijzinnigen toe. die zich weinig of niet bekommeren om de voorschriften van Bijbel en Talmud. Aan de klassieke opleiding en aan de wetenschappelijke letterkundige vorming der opperrabijnen wordt veel zorg besteed. Het ontbreekt in de laatste tijden ook niet aan ontaardingen van ons godsdienstig leven. Wij wijzen slechts op de secte van »Zwarte Jannetje» te Veenendaal. Vele welgestelde boeren te Veenendaal, Polsbroek, Molenaarsgraaf en Schoonhoven behooren tot die secte. De Overheid erkennen ze niet. Ze wilden liever boete en gevangenisstraf dragen, dan zich aan de regeeringsbepalingen omtrent het mond- en klauwzeer te onderwerpen. Zelfs weigerden ze het geld van het verbeurd verklaarde in ontvangst te nemen. Ter terechtzitting willen ze hun pet en hoed niet afnemen. Wordt dat hoofddeksel dan door een politie-beambte afgezet, dan weigeren zij het bij het heengaan in ontvangst te nemen ; zoodat te Schoonhoven op het Raadhuis eenigen tijd geleden een geheele verzameling petten van hen aanwezig was. Dikwijls worden hun eigendommen door de bevolking beschadigd, wanneer zij b.v. op Oranjefeesten de vlag niet uit willen steken enz. Hun beschadigd goed laten zij echter niet herstellen, doch spijkeren planken voor hun ramen, zooals dit onder meer een paar jaren geleden te Molenaarsgraaf geschied is. Hun kinderen blijven verstoken van het onderwijs : dat komt er niet op aan. Wanneer de profetes bij een der leden is, maakt men zoo n schrikkelijk lawaai, door te dansen en te gillen, dat men het huizen ver hoort. Vorderingen maakt de secte echter niet: momenteel behooren er in de drie genoemde plaatsen nog een 10-tal gezinnen toe. Jannetje, die vroeger voor onderwijzeres leerde, wordt als de »Bruid van Christus*. als de profetes vereerd. Voor haar werd een prachtige woning gebouwd, zooals in Veenendaal wellicht geen tweede is. Keurig is het gemeubileerd. Een brugje werd gelegd, dat zeker wel IOOO gld. kostte, om te zorgen, dat het rijtuig tot vlak voor haar stoep kon rijden, wanneer de profetesse naar elders moest, om te profeteeren. Ze mag de aarde niet meer aanraken met haar heilige voeten. W ie niet .vallen wil voor 't recht van 't vrouwtje«, wordt buiten de familie gesloten. Zoo verliet een lid der secte om deze reden zijn wettige vrouw, op wie hij anders niets tegen had. Op de godsdienstige vergaderingen gaat het allerzonderlingst toe. Het drama te Appeltern ligt nog versch in het geheugen, waar de partijgangers van den .blikken domine« zekeren Spiering, allen ultraorthodox" in één hunner godsdienstige» samenkomsten een boerenknecht. dien zij van den duivel bezeten waanden, op een gruwelijke wijze om het leven brachten. De eigenlijke moordenaar, Scherf, is gebleken, een krankzinnige te zijn. De schuldigen werden naar het krankzinnigengesticht te Medemblik gevoerd. Intusschen trachtten de Roomschen van^dit treurige voorval gebruik te maken, om, kon het, de kleine Ned. Herv. gemeenten in .Maas en Waal. te vernietigen en ze hebben er allerlei baldadigheden gepleegd, zelfs bij Protestanten, die met de dwepers in geenerlei betrekking stonden. Ook Strijen houdt men voor dweepziek. HOOFDSTUK CXL1II. Voorbereiding en doorbreking van de doUantiebeweging. Dr. Mr. II'. v. d. Bergh. Reeds sedert 1S.0 had de Amsterdamsche Kerkeraad door zijne Kerkelijke Commissie het beheer over de Kerkelijke goederen laten uit oefenen. Toen nu in 1869 de Synode dan ook tot de Amsterdamsche gemeente kwam met het verzoek, zich onder het Collegie van loezicht te begeven, koos de gemeente met 4000 tegen 5°o stemmen voor Vrij Beheer. In 1872 probeerde de Synode wederom, het beheer der Amsterdamsche kerkegoederen onder zich te krijgen, maar ook nu weer te vergeefs. De vooruitgeziene botsing met de organisatie zou weldra plaats hebben In 1885 wenschten de leerlingen van drie moderne predikanten te Amsterdam van den Kerkeraad aldaar attesten van zedelijk gedrag, om in eene naburige gemeente als lidmaat te worden aangenomen. De Kerkeraad meende, deze attesten voor zulk een doel niet te mogen afgeven, tenzij bleek, dat niet eene belijdenis van ongeloof bedoeld werd. Een conflict voorziende, werd door den kerkeraad den 7 Dec. 1885 met eene meerderheid van 80 stemmen art. 41 aan het reglement voor de Kerkelijke commissie van beheer toegevoegd, waarbij bepaal. werd : «Bijaldien de Kerkeraad bij het vervullen zijner roeping, om de gemeente bij Gods Woord te houden en de drie formulieren van eenigheid als eccoord van Kerkelijke gemeenschap te handhaven, op zóó ernstige wijze mocht worden bemoeilijkt, dat hij zich genoodzaakt zag in volstrekten zin, naar het gebod, dat men Gode meer gehoorzamen moet dan menschen, te handelen of door schorsing of afzetting van meerdere zijner leden of uit wat oorzaak ook, zich zijn recht, om als wettig bestuur der gemeente op te treden, betwist zag, en hetzij een ander bestuur zich in de zaken van deze gemeente mengde, om te willen doen, wat des Kerkeraads is, of ook een tegen-Kerkeraad geformeerd wordt, zal de Commissie voortgaan, den oorspronkelijketi Kerkeraad, die de gemeente bij Gods Woord zocht te houden, als den eenig wettigen te erkennen en bij de uitvoering van alle bepalingen van dit reglement, die van «Kerkeraad gewagen, uitsluitend hem daaronder verstaan.» Reeds in 1875 was art. 40 111 dat reglement opgenomen, luidende : > Wanneer een lid der Commissie, een der stemgerechtigden of wel een der beambten onverhoopt onder Kerkelijke censuur, van wat aard ook, mocht gesteld zijn, beslist de Commissie, of en in hoeverre deze censuur gevolgen heeft voor de rechten van den betrokkene, hem krachtens eenige bepalingen van dit reglement toekomende of toegekend. In elk geval blijft tot op deze beslissing de zaak in haar geheel en de betrokkene in functie.* Dit art. 40 was op advies van Dr. van Ronkel, toen predikant te Amsterdam, in het reglement opgenomen geworden, om te voorkomen, dat een hooger bestuur zich van het beheer der Amsterdamsche Kerkelijke goederen zou meester maken. Nog werd in 1875 art. i van het reglement door den Kerkeraad van Amsterdam vastgesteld, luidende: »De bevoegdheid van den Kerkeraad kan nooit of nimmer op een hooger of subintreerend bestuur overgaan< 1 vooral 0111 te verhoeden, dat bij een mogelijk conflict, tengevolge waarvan de Amsterdamsche Kerkeraad zou worden geschorst en het Classicaal Bestuur in zijne plaats zou optreden, dat Bestuur zich het beheer zou aanmatigen. In de attestenkwestie was het Classicaal Bestuur op de hand van den Amsterdamschen kerkeraad, doch niet alzoo het Provinciaal KerkBestuur. Dit laatste gelastte den 26 Oct. 1885 den Kerkeraad, om binnen zes weken de gevraagde attesten af te geven. Den 6 Nov. zond de Kerkeraad hierop een weigerend antwoord, waarop de Synodale Commissie den 24 Nov. gebood, onder bedreiging van schorsing en afzetting, vóór 8 Jan. 1886 de stukken uit te reiken. Toen nu de Kerkeraad, inplaats van hieraan te voldoen, den 7 Dec. het bovengenoemde art. 41 in het reglement inlaschte, werden bij vonnis van 4 Jan. 1886 de 80 Kerkeraadsleden, die vóór de wijziging in de beheersinstructie luidden gestemd, voorloopig geschorst, waaronder ook leden waren van de Kerkelijke Commissie van beheer. Het Classicaal bestuur deed nu. daar de Kerkeraad onvoltallig geworden was, - wat des Ker*eraai s« was en gaf in deze laatste kwaliteit den 7 Jan. de verlangde attestat.en af en vernietigde het Kerke raadsbesluit inzake art. 41. De kosterij der Nieuwe Kerk te Amsterdam, waar.n de Kerkelijke archieven zich bevinden en waarbij eene vergaderzaal is voor verschillende doeleinden in gebruik, o. a. voor Kerkeraadsvergader.ngen en voor die van de Kerkelijke Commissie, zou in dezen Kerkdijken strijd van betetkenis worden. In de Sub-Commissie voor het beheer der Nieuwe Keik ■/Ht ook Dr Rutgers, die wel als ouderling geschorst was, maar toch bleef optreden als lid van de Kerkelijke Commissie, dus als Kerkmeester, ,ich beroepende op de in .875 reeds gemaakte artikels 1 en 40 van het reglement dier K. Commissie. Het Classicaal bestuur meende zich echter aan deze bepalingen niet te moeten storen en eischte ook het beheer over de Nieuwe Kerk voor zich op. Op zijn last liet een niet,eschorst predikant, aan wien voor de maand Januari het praesidium van den Kerkeraad was opgedragen, den 5 Januari de deur der vergaderzaal van een nieuw slot voorzien en met ijzeren platen bepantseren, terwijl hij er een tweetal bewakers bij plaatste. De Kerkmeesters waren echter van plan. den 6 Januari in die zaal te vergaderen. Op dien dag lieten dan ook Dr. F. L. Rutgers en Dr. A. Kuyper, in hunne kwal,te.t van Kerkmeesters, vergezelschapt van Jhr. Mr. A. 1'. de Sav. .oiman, het slot van de vergaderzaal wegnemen en deden ze de twee bewakers zich verwijderen, terwijl ze eigen bewakers voor de gebouwen aan de Nieuwe Kerk aanstelden. Mr. A. F. de Sav. Lohman en Dr Rutgers leverden in hun geschrift: De rechtsbevoegdheid onzerplaatselijke Kakui een pleidooi voor het recht der geschorsten op de goederen. Hun voorstelling werd echter door Dr. G. H. Klein in !886 bestreden in diens vlugschrift: Feiten of Verzinsels. Van de So geschorste Kerkeraadsleden werden den 1 Juli ifc.-G 7 - waaronder vijf predikanten, voor goed van hunne Kerkelijke bedieningen ontzet De vijf afgezette predikanten hielden nu de volgende Zondagen te Amsterdam in onderscheidene lokalen bijbellezingen, die later onden den algemeenen titel Uit de diepte in druk zijn verschenen. Ook leeraars uit andere plaatsen van ons land traden ,n die lokalen op. Intusschen was de heer Houtzagers, een kweekeling der \ r.je Universiteit, in het Veluwsch dorpje Kootwijk, dat 18 jaren vacant geweest was beroepen. De Kerkeraad van Kootwijk beproefde nu het C las Bestuur van Amsterdam te bewegen, den beroepen candidaat kerkelijk te examineeren, doch te vergeefs. Alleen leerlingen der Staatsuniversiteiten mochten, benevens die der stedelijke universiteit te Am- sterdam, als predikant in dc Ned. Herv. Kerk optreden. Namens Kootwijks Kerkeraad werd nu de heer Houtzagers den 20 Nov. 1 SS 5 te Utrecht met medewerking van eenige genabuurde Kerken en van een paar theologen geëxamineerd en tot den dienst des \Y oords toegelaten. Ook een ander Veluwsch dorpje, n.1. Voorthuizen, zou met het Xed. Herv. Kerkverband breken. Aldaar stond als predikant Dr. Mr. W. van den Bergh, den 25 Febr. 1S50 te 's Gravenhage geboren. Deze, als student te Leiden studeerende, was door eene opmerking van Dr. A. VV. Bronsveld in de Stemmen voor Waarheid en Vrede, dat zoo zelden jongelingen van aanzienlijken, beschaafden huize lust voor het leeraarsambt hadden, er toe gekomen, ook in de theologie te gaan studeeren. I11 1878 promoveerde hij met een proefschrift: »De strijd tegen de prostitutie in Nederland* als doctor in de beide rechten; in 1879in de theologie met een proefschrift: tCalvijn over het genadeverbond.* Korten tijd daarna trad hij in het huwelijk met Mej. Ida 1 ierson. dochter van Ds. H. 1'ierson van Zetten, die hem na een smartelijk lijden zeer vroeg ontnomen werd, hem nalatende twee kinderen. In 1879 werd hij te Schaarsbergen bij Arnhem beroepen, waar hij den 7 December 1887 als predikant door zijn schoonvader werd bevestigd. Later te Ijlst beroepen, stelde hu als voorwaarde van aanneming 1 dat bij strijd tusschen Gods Woord en de reglementen, de eisch van het Woord zou worden gevolgd.» Deze voorwaarde durfde de IJlster Kerkeraad niet aanvaarden, doch Voorthuizen, waar v. d. Berg eenigen tijd later beroepen werd, had er geen bezwaren tegen, zoodat de jeugdige geleerde den 12 Oct. 1884 als predikant naar Voorthuizens gemeente trok. Hij werd er be vestigd door Ds. H. W. van Loon van Amsterdam met Kf. 5 : 23, terwijl hij des namiddags de gemeente toesprak met I's. 51:19^. In den winter van 1888 openbaarde zijne krankheid, waaraan hij steeds lijdende was, zich in ernstiger graad en trad hij niet meer op. In de hoop, er genezing te vinden, trok hij naar Montreux in t Zuiden van 1 rankrijk, waar hij echter in Mei 1890 overleed. Bij veel ernst en godsvrucht was toch iets dweepachtigs hem niet vreemd. Intusschen hadden een 70-tal predikanten van verschillende richting een verzoekschrift aan de Algemeene Synode gericht, om tot de oude proponentsformule weder te keeren. Het weigerend antwoord op dit verzoek verscheen den 22 Augustus 1S85 in de l\.crhelijkt Couvünt. Dc Kerkeraad van Voorthuizen nam hieruit aanleiding, om een bidstond te houden, waarin Dr. v. d. Bergh sprak over Ps. 119: 126: »Het is tijd voor den Heere. dat Hij werke», terwijl Voorthuizen den 4 Febr. 1880 ook met het Ned. Herv. Kerkbestuur brak. Aan den koning berichtte men, dat men de Kerk opnieuw wilde regelen en weer de vroeger gegoldene Kerkenordening, te vinden in het groot placaatboek III fol. 464, op enkele aangewezen wijzigingen na, wilde invoeren. Vele gemeenten in Friesland waren ook rijp voor de doleantie. Reeds den 23 Mei 1883 besloot de Kerkeraad van Kollum, om niet meer als lidmaten in te schrijven, die, met attestatie van elders komende, mochten weigeren hunne instemming te betuigen met de twaalf geloofsartikelen, volgens Zondag VII : .de hoofdsom van hetgeen een Christen noodig is te weten.» Den 14 April 1885 kwamen op uitnoodiging van Dr. Gravemeyer uit Oosthem en Dr. Wagenaar uit Heeg de volgende predikanten in 't hotel Hou ma te Sneek te zamen: Ploos v. Amstel, Kasteel. Langhout. K. van Griethuizen, M. Buiskool, C. Leenmans, I. II. Woudstra, J. Hoekstra, Bruining, Lambers en Apeldoorn. Dezen richtten eene Gereformeerde predikantenvereeniging op, met Wagenaar als voorzitter en l'loos van Amstel als secretaris. Den 23 Juni 1885 vergaderde de jonge vereeniging weder, nu echter in het Militair lehuis te Leeuwarden, terwijl zich nog als lid er van lieten inschrijven de predikanten Knderlé. De Bell, Wisse, Warmolts, Osinga, Eringa. Verhagen en Sikkel. Op deze vergadering oordeelden de broeders, dat de toestanden te Leeuwarden nog niet rijp waren voor een »doleerende Kerk«, waarop eenige Leeuwarder vrienden hadden aangedrongen. Aan deze laatsten .«af men den raad, om in aansluiting met Ds. Hoest te Leeuwarden een aanvullende bediening des Woords in te richten, al was deze dan ook buiten Kerkelijk. Het voorstel van Dr. Wagenaar, dat de eerstvolgende classicale vergaderingen de Synode zouden adviseeren dit besluit te nemen : »de hoogere Kerkbesturen laten al wat de handhaving der belijdenis en de zuiver geestelijke belangen der gemeente aangaat over aan de Kerkeraden,, werd ondanks Ds. l'l. v. Amstels steun, verworpen. Op de vergadering van 13 October. 1885 te Sneek sloten ;ich nog bij de vereeniging aan de predikanten Gemser, Griethuysen \ 11 Huigwerd, Fernhout, Jaarsma, Oosterhuis, Reynenberg van lernaard en De Hoest van Leeuwarden. Men deelde elkander de zaken der gemeente mede en Ds. Kasteel vertelde van Kollum : »Een jonge dame was met attestatie ingekomen en had geweigerd, zich uit te laten omtrent haar geloofsovertuiging, de inschrijving was haar geweigerd, de Kerkeraad was aangeklaagd, door 't Classicaal Hestuur in gelijk gesteld, doch door t 1'rov. Kerkbestuur, hoewel in zijn meerderheid rechtzinnig, veroordeeld, om de inschrijving te doen geschieden.» Onder den indruk der provisioneele schorsing van de 80 Kerkeraadsleden te Amsterdam had den 12 Januari 1886 te Sneek bij Hou ma eene vergadering van leeraars en ouderlingen uit de volgende gemeenten plaats: Nijland, Heeg, Ijlst, (o.a. de heer W. M. Oppedijk,) Scharnegoutum, Oosthem, Sneek, Balk, Warns, Oudemirdum, Jutrijp, Workum cn Goenga. De vergadering diende een adres bij de Synode in, opgesteld door Ds. Guldenarm van Nijland, waarin de Synode verzocht werd, .haar ongeloovig zwaard af te leggen en het goed recht der geschorsten te handhaven.* Ten vierde en laatste maal kwam de Friesche Geref. predikantenvereen. den 10 Februari l886 in het Militair Tehuis te Leeuwarden te zamen. Op de agenda stond o a.: i°. Bespreking van de Amsterdamsche kwestie, 2°. vaststelling van een adres van sympathie aan de geschorste broeders, 3°. uitschrijving van eene vergadering van Gedeputeerden van Geref. Kerkeraden uit Friesland, 4' . mededeelingen, omtrent spanningen in Friesche gemeenten, $°. voorstel, om een algemeenen bededag te houden, 6". verdere mededeelingen, voorstellen, enz. De vergadering, waarop »van over de Oostergrenzen« ook nog verschenen Ds. A. Jonker en Ds. J. Teves, nam de volgende motie aan: >Der 1-riesche Geref. predikantenvereen., heden 10 Februari te Leeuwarden vergaderd, is het eene behoefte, haar broederlijk medegevoel uit te spreken voor de — om de handhaving van het ambt der opzieneren — hardelijk verdrukte Kerk van Amsterdam ; te verklaren, dat er ook nog genoeg Friesche vrijheidszin en rechtsbesef in onze harten leeft, om te waardeeren elk dapper en waardig pogen tot handhaving van de rechten der plaatselijk Gereformeerde Kerk op hare heiligdommen en goederen en U toe te bidden de uitreddende genade Gods.« Aan punt 4 der agenda gekomen, deelde Ds. l'loos v. Amstel mee, dat de gemeente van Reitsum met het Ned. Herv. Kerkverband den vorigen avond had gebroken, waarop Dr. Wagenaar zei: >ik ben er nog niet ten volle van overtuigd, dat het zoo moet.* Al de aanwezigen zwegen overigens, behalve Ds. Kasteel, die opstond en tot Ds. Ploos /.ei : Aan harte gefeliciteerd. Och, was Kollum ook zoover .« HOOFDSTUK CXLIV. Voortgang der Doleantie. Kerkelijk Congres. Vereeuiging nut de Chr. Geref. Kerk. Zoo waren dan Voorthuizen, Kootwijk en Reitsum de eerste kerken in doleantie. De afgevaardigden van deze drie gemeenten kwamen den 16 Juni 1886 te Voorthuizen te zamen, waar ze de drie formulieren als accoord hunner Kerkgemeenschap aanvaardden en verklaarden, voort te willen bouwen op den grondslag, waarop ze vóór 1S16 stonden, de tucht ernstig te zullen handhaven, en onderling toezicht te zullen hou- den door geregelde Kerkvisitatie. Deze «meerdere vergadering» werd den iS Juni te Kootwijk voortgezet, waar nog besloten werd, dat attestatie's zouden worden afgegeven als getuigschrift van lidmaatschap zonder aanbeveling, als deze werden aangevraagd, om ingediend te worden bij gemeenten, die nog niet met het Ned. Herv. Kerkverband gebroken hadden en dat men vooralsnog in geen Kerkelijk verband zou treden met liet «Kerkgenootschap der Chr. (jeref Kerk.* De ( otiferentie te 1'utten, waar vele Veluwnaren tegenwoordig waren en Ds. i'i. v. Amstel bovenal het woord voerde, heeft zeer veel bijgedragen tot bevordering der doleantie op de \ eluwe. Leiderdorp wierp den 15 Juli 1886, Kollum den 23 Juli »het juk ;if.< Later tratien Gerkesklooster (19 October), Anjum. Rotterdam en Amsterdam uit. Den 18 Augustus had de geheel publieke Conferentie te Leeuwarden plaats in de zaal van Mej. v. d. Wielen, waar Dr. v. d. Bergh, Ds. Kasteel, Ds. PI. v. Amstel en Dr. Wagenaar spraken. Den 7 November kwamen afgevaardigden der «losgemaakte gemeenten» op verzoek der Amsterdamsche Kerk te Leiderdorp te zamen. Op deze vergadering werden ook broederen uit de «classis Stad aan t Haringvliet der zeven Ledeboeriaansche Gemeenten , die h u aanspraken op de goederen nog altoos volhielden, toegelaten en waar samengaan met de Chr. Gereformeerden zeer wenschelijk werd geoordeeld, doch langs den geleidelijken weg. Het sein tot de eigenlijke doorbraak der doleantie gaf het Kerkelijk Congres, dat van 10 tot 14 Januari 18S7 te Amsterdam gehouden werd. Ds. Ploos hield tijdens dit Congres (12 Januari) een «aangrijpende en machtige preek* in Plancius, waardoor de ouderlingen der Heeger gemeente «medelijden met hun dominé (Dr. Wagenaar) kregen, dat deze nog onder de Synode zat.« Gedurende de dagen der doleantie ontbrak het aan het publiek niet aan voorlichting. Onder den titel : Het Conflict gekomen, schreef Dr. A. Kuyper drie brochure's. Het Class. Bestuur van Amsterdam "af den 1 Februari 1886 zijn Memorie van inlichtingen uit, waartegen Dr. Rutgers en Dr. Kuyper een Contra-Memorie en de lreeren v. Son c.s. een Memorie van Consideratie u schreven. Mr. J. Levy schreef: f)e Amsterdamsche Keiktuchtsaak naar rechten (. 1887) en van den Ned. Herv. Kerkeraad van Genderingen verscheen een Herderlijk schrijven (1887). De doleantie is beschreven door Dr. G. J. Vos Az. in zijn: Het Keerpunt in de jongste geschiedenis van Kerk en Staat, de eerste bladzijde der tweede ajscheiding (1887), waarin vele documenten zijn opgenomen. Evenwel, «Dr. Vos was partij in het geding.» Van Dr. N A. de Gaav Fortman verscheen in 1889: lVat (iod deed met Zijne Kerk in Xed.rland (Gesch der doleantie). De vonnissen van'den burger- lijken rechter, die zeer belangrijk zijn, zijn opgenomen in het Nieuw Kerkelijk Handboek van M W. L. V. Alphen (1890. Bijlage N.), Ook verschenen er brochure's van Ds. Hogerzeil, Wcsthoff, 1*1. v. Amstel, enz. enz., terwijl de periodieke pers de Kerkelijke kwestie zeer druk besprak. Ook een aantal der beste juristen, zoowel liberale als antiliberale, dienden beide partijen met hunne adviezen. liet Class. Bestuur van Amsterdam had den 21 Jan. 1886de zaak der geschorsten opgezonden aan het 1'rov. Kerkbestuur en dit zond de zaak weer door naar de Synode. Den 9 Maart besloot evenwel de Synode contracta de kwestie wederom voor het 1'rov. Kerkbest. van Noord-Holland te brengen. Den 1 Juli 1887 ontzette dat Bestuur eindelijk de 75 Amsterdamsche Kerkeraadsleden van hunne Kerkelijke bedieningen wegens verstoring van orde en vergrijp in de uitoefening van kerkelijke betrekkingen. De 75 afgezetten kwamen den 19 Juli van deze uitspraak in hoog *r beroep bij de Synode contracta, daarbij eene Memorie van grieven overleggende en zich hierop grondende, dat het 1'rov. Bestuur art. XI van het algem. Reglement voorbij gezien hebbende, niet gerekend had met de verplichting van alle Besturen, om de gemeente bij (ïods Woord te houden en dat dit juist de bedoeling was van het geïncrimineerde art. 41. Toen de Synode 1111 besloot, beschuldigers en beschuldigden voor zich te laten verschijnen, maakten de laatste» hiertegen bezwaar, daar h. i. het Class. Bestuur, door te verzuimen, hen eerst te liooren, heel het geding in een verkeerd spooi geleid had. Dr. Kuyper alleen voldeed aan de oproeping en heeft zijne bevindingen voor de hooge vergadering in de Willemskerk te s Hage in eene bro chure meegedeeld. Hij wilde eerst het feit verklaard hebben, waarom het Class. Bestuur hen en de zijnen niet eerst had gehoord. Toen de Voorzitter hierover met Dr. Kuyper geene discussie wilde openen, verliet deze de Synodale vergadering, den volgenden dag er echter zijne bezwaren schriftelijk bij inleverende. De uitspraak van het 1'rov. Kerkbestuur, met wijziging evenwel der schuldigverklaring ter zake van ver storing der orde, werd nu den 24 Sept. 1886 door de Synode contracta bekrachtigd. Van tleze uitspraak kwamen de 75 afgezette Kerkeraadsleden, met Ds. v. Son aan het hoofd, in hooger beroep bij de Synodus plena, d. i. de volle Synode, in eene Memorie van Rechten, nogmaals de geheele kwestie uiteenzettende. In zijn Laatste II bord deed Dr. Kuyper een beroep op de consientie tier Synode en drong hij op eene «modus vivendi* aan, tevens de wegneming van art. 41 aanbiedende. Niets echter mocht baten en den 1 Dec. 1886 bevestigde de volle Synode de uitspraak van de Synode Contracta. Zoo waren dan de Amsterdamsche predikanten 1'. v. Son, H. \\. van Loon, B. v. Schelven, X. A de Gaay Fortman, en D. J. Karsen, evenals de 70andere Kerke- raadsleden voor goed uit hunne bediening ontzet. Bij hen voegde zich later nog Ds! Renier van Amsterdam. De «Doleerende Kerkt van Am sterdam, die zich den 16 Dec. 1886 geformeerd had, bedoelde evenmin prijsgeving van het recht op de Kerkelijke goederen als afscheiding, daar zij zeer wel begreep, dat de Ned. 1 lerv. Kerk geen valsche Kerk was geworden, maar slechts overheerscht werd door een Bestuur, dat in haar oogen niet alleen hiërarchisch, maar ook Anti Christelijk was. Tot het bovengenoemd Kerk, lijk Congres hadden alleen toegang, »die de afwerping van het juk der Synodale hierarchie plichtmatig achten voor een ieder, die het Koningschap van Jezus in zijn Kerk wil eeren.» Als Synodaal Convent vergaderden de vrijgemaakte Kerken, eenigszins op de wijze van het in 1568 gehouden Convent van Wezel, van 28 Juni tot I Juli 1887 te Rotterdam en besloten aldaar, vereeniging te zoeken niet alle Nederlandsche Gereformeerden, die reeds vroeger met de organisatie van 1816 gebroken hadden. Van den 25 tot den 29 Juni 1887 hielden ze eene Voorloopige Synode te Utrecht. De pogingen ter vereeniging met de Chr. Gereformeerden, toen aangewend, mislukten echter. Vooral Ds. PI. v. Amstel ijverde sterk voor de vereeniging met de Chr. Geref. Kerk. Reeds den 21 Octr. 1887 nam de Kerkeraad van Reitsum het voorstel aan van de classis Dockum der Chr. Geref. Kerk, om elkanders attestatien aan te nemen. Twee gebreken moesten volgens Ds. Ploos echter in de Chr. Geref. Kerk worden weggenomen, voor er van vereeniging iets kon komen, n. 1. dat de Chr. Geref. Kerk nieuwe gemeenten sticht en een Kerkgenootschappelijk karakter heeft. Hierin was docent II. de Cock het niet met hem eens en had Ds. Ploos in een brochure wel wat eenzijdig de nadruk gelegd op de vrijheid der plaatselijke kerken, daartegen kwam De Cock in een vlugschrift voor het bestuurs ge zag, dat bij de meerdere vergaderingen berust, op. In de week van 8 Sept. 1891 kwamen de Geref. Kerken in doleantie te 's Gravenhage in voorloopige Synode te zameu. lot aller verrassing traden de Chr. Geref. pred. Van Andel. Bavinck, Lindeboom, Littooy en Noordtzij de eivolle Westerkerk binnen, om de bedingen hunner Leeuwarder Synode toe tc lichten en te bepleiten. Eenstemmigheid werd verkregen en de vijf deputaten verschenen den 15 Sept. 1891 opnieuw in de voorloopige Synode. Eindelijk in 1892 mochten de pogingen, om de Kerken in doleantie met die der Chr. Gereformeerden onder cén Kerkverband te vereenigen, gelukken. Men zou voortaan den naam voeren tan Gereformeerde Kerken (A. en B). Vele leden der Chr. Geref. Kerk, met deze vereeniging niet ingenomen, hebben zich niet laten inlijven. Zij hebben te 's Gravenhage thans een Theologisch: School, (11 Sept. 1894 opgericht), waar Ds. F. 1'. L. C. van Lingen en Ds. J. Wisse bedienaren des woords voor de Chr. Geref. Kerk opleiden. In 1893, Jan., hielden ze in Den Haag hun eerste Synode. Hun orgaan is : Be Wekker. Thans zijn er in ons land 684 Gereformeerde Kerken niet ongeveer 400.000 leden en 491 predikanten. Op 50 plaatsen zijn de Kerken A. en B. nog niet samengesmolten. HOOFDSTUK CXLV. De professoren Dr. A. Kuyper, Dr. G. H. J. JI'. 'J. Geest uk, Dr. J. Woltjer, Mr. D. P. D. Fabius, Dr. //. II. Kuyper en Dr. F. L. Kutgers, Dr. Abraham Kuyper werd den 29 Oct. 1837 te Maassluis geboren, waar zijn vader predikant was. Na onderwijs van zijn vader en op het gymnasium te Leiden ontvangen te hebben, studeerde hij sinds 1854 in de theologie te Leiden onder de proff. De Vries, Cobet, R. Fruin en Scholten. I11 1863 werd hij tot doctor in de theologie bevorderd niet een proefschrift: Vergelijkende studie over de Kerktheorie van Calvijn en a Lasco. Als Ned. Ilerv. predikant stond hij te Beesd (tot 1867), Utrecht (tot Aug. 1870) en te Amsterdam (1870 1874), waarna hij tot 1877 lid was der Tweede Kamer. Als hoogleeraar aan de vrije-Universiteit trad hij op met een rede: Souvereiniteit in eigen kring. Hij geeft onderwijs in dogmatiek, encyclopaedie. Hebreeuwsch. Ned. taal, letteikunde en aesthetiek. Als hoofdredacteur sinds 1 April 1872 van de Standaarei en sinds 1878 van de Heraut oefent hij op politiek en Kerkelijk terrein zeer veel invloed uit. De stichting eener Kerk, die ons tot moeder zijn kan, is zijn levensdoel. De Kerk kan z. i. slechts vrij worden door losmaking van den band tusschen haar en de Staat. Dr. Kuyper heeft, volgens Dr. G. H. Kleyn, gezegd : Dat de Geref. theologie van Calvijn over Voetius en Alex. C'omrie tot op onzen tijd voortloopt. 111. a. w., dat Voetius de Geref. theoloog van de 17e, Comrie die den iSe eeuw zou zijn.* (De Xed. Herv. Kerkv. d. teg. tijd, vertaald door Dr, I'. J. Kromsigt). Sloot Dr. Kuyper zich dus bij de «Fngelsche* zijde der Geref. theologie aan. anderen deden dat bij de »Continentale* Geref. theologie, vertegenwoordigd door Beza, door de Ileidelb. theologen van de 16e eeuw en door de mannen van de Leidsche Synopsis. Sedert 1894 is Dr. Kuyper lid der Tweede Kamer voor Sliedrecht. Hij is ridder der orde van den Ned. Leeuw. De universiteit van Princetouw, Amerika, maakte hem in 1896, honoris causa, doctor in de rechten. Hij werd hierbij uitgtnoodigd, de bul in loco te ontvangen met het houden van eenigc lectures. Deze -Stowf-lectures hield hij in het laatst van 1898. Tijdens de inhuldigingsfeesten was hij door het bestuur van den journalistenkring benoemd tot voorzitter van het Comité voor de Buitenlandsche pers, wat hij aanvaardde met de verzekering, dat hij bij de feesten niet tegenwoordig kon zijn, maar naar Amerika moest. Al de werken van dezen rijken geest op te noemen is ons niet mogelijk. Het getal er van bedraagt ongeveer 100. Wij vermelden slechts: Het werk van den //. Geest. 3 dln.; De vleeschivordtng des IVoords, E voto Dordracetto, 2 dl 11.; Encyclopaedie der H. Godgeleerdheid, 3 dln. (een standaardwerk, ook in het buitenland zeer gewaardeerd); Le Parti Anti-riiwlutionnaire, in Les Pa VS Bas, door den Ned. Journalistenkring aangeboden aan de Ruitenl. Journalisten, bij gelegenheid van de kroning onzer koningin in 1898; Ons Program, enz. De zes lezingen gehouden in 1'rinceton College (Amerika) in 1898 zijn ook in onze taal verschenen en beschouwen het Calvinisme in verband met de historie, den godsdienst, de staatkunde, de wetenschap, de kunst en de toekomst. De uitgave van de Statenvertaling van den Bijbel is door Dr. Kuyper bezorgd met Dr. F I.. Rutgers en Dr H. Bavinck en verscheen in 1895 te Middelharnis ter Flakkeesche drukkerij. Verschillende werken van Dr. Kuyper zijn in andere talen overgezet. Zijn laatste geschrift : De Crisis in ZuidAf rika werd eerst geplaatst in de Revue des deux Mondes en is in liet Ned. vertaald door C. K. Elout. Bezat Groen de gave niet, voor het volk te schrijven, Dr. Kinper paart daarentegen aan een groote mate van organiseerend talent, en hoogen vvetenschappelijken zin, niet alleen de gave om voor, maar ook tot het volk het woord te voeren. Niemand, van welke richting ook, ontkent, dat hij een van Nederlands grootste en geniaalste mannen is. Dr. G. 11. J. W. J. Geesink werd den 27 Mei 1854 geboren en voleindigde zijne studiën in 1879. Van 1S79 tot 1882 stond hij als Ned. Herv. predikant te Schipluiden en tot 25 Mei 18S4 te Ijlst, toen hij zich aan de gemeente te Rotterdam verbond. In 1887, den 5 Jan., werd hij predikant bij de Geref. Kerk te Rotterdam en werd in 1890 tot buitengewoon hoogleeraar aan de \ rije l Diversiteit in de faculteit der theologie aangesteld, in welke betrekking hij thans nog werkzaam is Hij schreef in 1879 eene dissertatie over Gerard Zerbald van Zutphen. Dr. J. Woltjer werd den 4 Febr. 1849 geboren. Na eerst bij het onderwijs werkzaam te zijn geweest, ging hij te Groningen in de letteren studeeren en mocht aldaar den 20 Üct. 1877 in dat vak doctoreeren met een academisch proefschrift over: Lucretii philosophia cum fontibus comparata. Van zijne werken noemen wij : Wat is het doel van Chr. Nat Schoolonderwijs.' De Wetenschap en de logos, Ideëel en Rtëel, Overlevering en Crüi'k; verder studie s over 1'ontius 1'ilatus en Merodus. benevens Grieksche en Latijnsche leerboeken. Hij is in de geleerde wereld goed bekend en zijne werken geven blijk van vet-l wijsgeerigen /.in. Bij de opening der Vrije Universiteit trad hij als hoogleeraar in de letteren aan die inrichting op. Mr. D. P. D. Fabius werd den 6 Juli 1852 geboren en studeerde te Leiden in de rechten, in welk vak hij den 20 Dec. 1878 promoveerde met een academisch proefschrift over De leer der Souvereiniteit. Hij de oprichting der vrije Universiteit werd hij tot hoogleeraar in de rechtsgeleerdheid aangesteld en als zoodanig is hij thans nog werkzaam. I11 1900 trad Dr. II. II. Kuyper, zoon van prof. A. Kuyper, als hoogleeraar aan de Vrije Universiteit op. Hij werd in 1864 geboren, studeerde aan de vrije Universiteit te Amsterdam en stond als (ïereformeerd predikant van 1 Febr. 1891 tot 28 Juni 1896 te Baarn, daarna tot jan. 1900 te Leeuwarden, waarna hij den 26 Jan. 1900 als professor aan de Vrije Universiteit optrad met een rede : De Gereformeerd* beginselen en de Kerkgeschiedenis. Hij gaf uit o. a. l)e Post acta of Xahandelingen van de Nat. Synode te Dordrecht (161S—-1619). (Naar den authentieken tekst in het Latijn en Nederlandsch uitgegeven en met toelichtingen voorzien). Dr. I-rederik Lodewijk Kutgers werd den 26 N'ov. 1836 te Breede (gemeente Warfum) geboren. Van 1847 tot 1853 bezocht hij het gymnasium te Leiden, waar hij aan de hoogeschool zijn verdere studiën voltooide. Wat de letterkunde betreft, volgde hij er de college's van de professoren A. Kutgers (zijn vader), Cobet, De Vries en Dozy en wat de theologie betreft college's van Scholten, Kuenen, enz. Na in 1860, den 3 1 Mei, tot theologisch Doctor gepromoveerd te zijn, stond hij achtereenvolgens als Ned. Herv. predikant te Soesterberg, Kibergen, Brummcn, Vlissingen, 's Hertogenbosch en Amsterdam. Toen in de laatste plaats de Vrije Universiteit gesticht werd, werd hij mede tot hoogleeraar aangesteld. Het onderwijs in de Algemeene en Vaderlandsche Kerkgeschiedenis, het Kerkrecht en (tijdelijk) de uitlegging van het O. Testament werd hem er toevertrouwd. Van de werken, die hij schreef, noemen wij : Het Kerkverband der Ned. Geref, Kerken, gelijk dat gekend wordt uit de handelingen van den Amsterd. Kerke raad ut den aanvang der ije eeuw, verschenen in 1SS2 als rede bij de overdracht van het rectoraat, De rechtsbevoegdheid der plaatselijke Kerken, enz. 11 ij is een man van groote geleerdheid en scherpzinnigheid. Hij is Dr. Kuypers alter ego. HOOFDSTUK CXLVI. Pr. Pk. J. Hoedemaker. Pr. G. J. Vos. Ac. Dr. l'h. T- Hoedemaker werd den 16 Juli 1839 te Utrecht geboren. In zijne jeugd naar Amerika vertrokken, keerde hij, na daar zijne theologische studiën volbracht te hebben, naar Europa terug, met het doel, om aan een der Duitsche of Nederlandsche Universiteiten voor zijne verdere vorming eenigen tijd door te brengen. Eene preek, voor Ds. Hasebroek te Amsterdam gehouden, gaf aanleiding, dat hij niet naar Amerika terug keerde, maar te Utrecht den 2\ Juni 1867 promoveerde met eene dissertatie over: Het probleem der vrijheid en het theïstisch Godsbegrip. Zijn eerste gemeente als \*ed. Ilerv. predikant was Veenendaal (16 Februari 1868), waar hij met Ds. Hogerzeil een Evangelisatiegebouw stichtte en de ziekenverpleging zeer bevorderde. Reeds vóór hij doctoreerde richtte hij met Ds. Ad. v. Scheltema en T. M. Looman de Ned. Zondagsschool vereen, op. Met Ds. O. Heldring was hij een aantal jaren redacteur der Vereen.'. Chr. Stemmen. In 1873 verwisselde hij Veenendaal met Rotterdam en in [876 trok hij naar Amsterdam. Hij had een afkeer van partijschap in de Kerk v. Christus en begreep, dat de Kerk, zoolang er geen wettige Synode kwam, in elkander onderdrukkende en verdringende partijen moest verdeeld zijn. De procedure tegen l)s. Hugenholtz had zijne sympathie niet. Hij had besef van het verkeerde en het onmogelijke, om door art. 1 1 van het Algem. reglement, de onrechtzinnige elementen de Kerk uit te bannen. Immers, wat op die wijze uit de Kerk werd verdrongen, ontmoet men in de maatschappij weer. Den 1 Juli 1880 vroeg hij zijn emeritaat aan, daar hij benoemd was tot theologisch hoogleeraar aan de Vrije Universiteit. Door den onwil der orthodoxen, om de organisatie te wijzigen, scheen hem de Kerkelijke kwestie onoplosbaar toe. Hij hoopte thans echter door de Vrije Universtiteit een betere toekomst voor te bereiden. Reeds spoedig openbaarde zich verschil tusschen hem en Dr. Kuypei. Ais secretaris van de Theologische Faculteit der Vrije Universiteit weigerde Dr. Hoedemaker het attest te teekenen, dat Ds. Houtzagers moest overleggen, 0111 door de »opgevvorpen classis» geëxamineerd te worden. Hij protesteerde in een brief aan den directeur. Hij meende, dat de V7rije Universiteit de verplichting had, voor de kweekelingen te zorgen, dat dezen langs wettigen weg in de Kerk kwamen. Evenwel keurde hij de actie der Besturen inzake het Beheer af en zocht cc afzetting der 75 geschorste Kerkeraadsleden te Amsterdam te voorkomen. Toen die afzetting toch plaats had, meende Dr. 11. dat de lijd gekomen was. den weg te bereiden voor eene nationale Synode. Meenende, dat het Kerkelijk Congres hiervoor moest dienen, wekte hij de Friezen te Sneek op, dat Congres te bezoeken. Toen hij echter vernam, dat men, 0111 op dat Congres toegelaten te worden, de bekende formule moest onderteekenen, bedankte hij, om er als spreker op te treden en schreef zijn : Waarom ik geen deel neem aan het K. Congres. Den i Jan. 1888 legde hij zijne betrekking aan de Vrije Universiteit neder en schreef: Eén in belijdenis: (Aan Jhr. Mr. A. F. de Sav. Loliman), Hierin liet hij duidelijk uitkomen zijn hoofdverschil met de anderen in zake art. 36 onzer Relijdenis en stelde zijn Kerkelijk standpunt tegenover het individualisme van de meeste Gereformeerden in die dagen. Den 8 Jan. 1888 werd hij Ned. Herv. predikant te Nijland ibij Sneek). Vóór hij zijn hoogleeraarsambt had nedergelegd, had hij eene poging aangewend, de Hervormden te brengen in eene vereeniging, 0111 voor Hervormde studenten aan de Vrije Universiteit den weg tot de bediening in de Ned. Herv. Kerk te banen. Te Nijland gekomen, poogde hij door de Confessioneele vereeniging de zuivere Gereformeerde beginselen vast te stellen en de afdeelingen dier vereeniging zocht hij tot bestudeering dier beginselen te brengen. I11 Maart 1890 verwisselde hij Nijland met .Amsterdam. In Juli 1897 trad hij uit de Confessioneele vereeniging. omdat hij zag, dat men de bestaande organisatie wilde handhaven, onder die organisatie een kleine partij zou vormen, die ten slotte in de politiek de anti-Gereformeerde algetneene IVotestantsche richting zou versterken, zonder iets uit te voeren, terwijl Dr. H. niet ais organisateur (dus als leider) van een vierde politieke partij wilde optreden. Ook legde hij in 1897 zijn redacteurschap der Geref Kerk. waarin hij, van de oprichting van dat blad af, (1888), zijne beginselen had ontvo d, neder. I11 zijn Heel de Kerk en heel het volk (l897) gaf hij zijn levensleuze weer. I11 het tijdschrift: Op het fundament van apostelen en profeten (1886) bestreed hij het independentisme in de doleantie. De tegenwoordige Schriftcritiek bestreed Dr. II. in zijn uitnemend geschrift: De Mozaïsche oorsprong van de wetten in de boeken Exodus, Leviticus en Numeri 11895), waarin hij vooral den naam van »onbeveroordeeldheid * der nieuwere critici in al zijn dwaasheid ten toon stelt en de dogmatiek (n.1. het evolutionisme), volgens welke de critici uitleggen, duidelijk laat zien; later werd dit werk gevolgd door: Christus voor de rechtbank der moderne wetenschap (1898), waarin o.a. uitkomt, hoe snel de nieuwere critische scholen elkander afwisselen. l.)r. Gerrit Jan Vos Az. werd den 12 Juli 1 836 te Harderwijk geboren. Zijn vader. Adriaan Vos, was in leven I Ioofd eener meisjesschool voor lager en meer uitgebreid lager onderwijs te Genemuiden. De zoon ont- ving zijn voorbereidend onderwijs van Dr. H. Schuurmans Stekhoven, toen corrector te Harderwijk, later Xed. flerv. pred. te Üudenbosch. In het voorjaar van 1857 trok Ds. Vos naar de hoogeschool te Utrecht en werd, na eerst het doctoraal examen te hebben afgelegd, den 30 Oct. 1861 tot den Evangeliedienst toegelaten. Zijne studie voor het predikambt was voor hem verhooring van zijne gebeden geweest. Daarvoor had hij een beroep opgegeven, dat hij reeds kende. Zijn vader had het vrijloten van zijn zoon als een teeken begeerd, dat God de studie van zijn zoon wilde. En toen die vrijloting werkelijk volgde, aarzelde de vader geen oogenblik, zijn zoon vrijheid tot de studie te geven. Reeds vroeg werd Dr. Vos door zijne vrienden beschouwd als iemand, wien de pen was toevertrouwd. De studentenvereeni;ring jI w Koninkrijk kome*, (1'dthitoi benoemde heni dan ook in 1859 tot redacteur harer Bertchten. Den 11 Mei 1862 werd Dr. Vos als predikant bevestigd bij de Ned. Herv. Gemeente te Oostermeer en Eestrum, welke gemeente hij den 6 Augs. 1865 met die van Edens en Spannum verwisselde. Naar aanleiding van zijne beoordeeling der eerste aflevering van de Synodale Bijbelvertaling van het N. Testament in de Stemmen v. II. en ] udt noodigde l'rof. Doedes hem uit, om over die stof eene dissertatie te schrijven. Na den 3 Oct. 1869 Ned. Herv. pred. te Goes geworden te zijn mocht hij het genoegen smaken, den 25 April 1870 den graa . van Doctor in de theologie te verkrijgen. Reeds in 1854 was Dr. Vos op publiek terrein opgetreden met zijne brochure: Waarom strijden wij.- Van 1860 af schreef hij opstellen over het Chr. Nationaal schoolonderwijs in het Friesche Maandblad. echter slechts door een X onderteekend. Niet langer anoniem willende blijven, trad hij in 1863 openlijk op in de Ned. I Ierv. Kerk te Hergum met eene rede over het doel der Vereen, v. C. N. Schoolonderwijs. Getrouw lezer als hij van De Nederlander (1850-1858) geweest was, bleek het dus, dat de Kerkelijke en schoolquaestie reeds vroeg zijne aandacht had getrokken en dat Groens beginselen bij hem in goede, wel toebereide aarde gevallen waren. Al wat hij pseudoniem of met zijn naam onderteekend over het Chr. onderwijs schreef, werd door de Vereen, voor C Nat. S. met milde hand verspreid. In 1805 trad hij als redactem op van het op zijn voorstel in een weekblad veranderd Maandblad tier Friesche Vereeni■1 in". Ook anderszins was hij onvermoeid voor het ( hi**# onderwijs werkzaam. Te Oostermeer stichtte hij eene Chr. bewaarschool en opende Chr. scholen den 23 Mei 1865 te Hergum, den 16 Aug. 1865 te Lemmer, den 25 Mei 1866 te Tzum, den 9 Juli 1867 te Menaldum, in Mei 1872 te Middelburg, verder te Amsterdam, enz. Van nabij was hij betrokken in de pogingen tc Oosterlittens (de kwestie over den vw Groep 17. Ds. P. Hukt. t p>. H. WrrTKVi i s. t Ds. F. P. L. C . van linohn. Dj J. G. Smit-i. duivel), om de Openbare School naar den eisch der wettelijke neutraliteit in te richten en tevens in de afschaffing der Floren en als Kerkelijke machten. 1 lad Dr. Vos in Friesland Sc hooi hu lp gesticht en het Na-examen ingevoerd gekregen in Zeeland en daarna te Amsterdam, was hij van Districtsraden en het Groen van Prinstererfonds de bezielende macht. Steeds ijverde hij voor het verband tusschen school en Kerk. In 1S74 en 1875 werkte hij in Commissie met de heeren A. F. de Sav. Lohman, Kuyper, I)e Geer, enz. aan de oplossing van alle brandende vraagstukken van dien tijd. Ook het Anti-Schoolwetverbond had zijn volkomen sympathie. Reeds in Friesland deed Dr. Vos zich kennen als iemand, die ook het dogmatisch en historisch terrein niet minachtte, blijkens zij:: schrijven aan Ds. Radersma (die van orthodox modern werd): Gein ware Godsdienst zonder ware Godskennis. Te Middelburg gaf hij eene bewerking van het Evangelie van Lukas uit. waarin hij de geloofwaardigheid van dat Evangelie betoogde. Ook verscheen van hem een I*evtn van Jezus, versierd met 64 platen, terwijl hij eene Gesch. der Yad. Kerk schreef. In welken geest Dr. Vos de Kerkelijke vraagstukken beschouwde, leert de door hem gestelde brochure der Friesche vereeniging: Scheiden ': Hij wilde het behoud tier Vaderlandsehe Kerk, vooral door middel van het Evangelie, geleerd op de scholen, gepredikt in de kerken, opgevolgd in het leven. Toch moest, volgens hem, de juridische weg niet verzuimd worden. «Juridisch* werd bij hem bepaald door de vigeerende reglementen. Den 9 Mei [875 verwisselde Dr. Vos Middelburg met Amsterdam (vacature-Kuyper) maar bleef redacteur van het Kerkelijk Weekblad, welk blad hij in 18S1 ophief. Hij toch was van oordeel, dat de bestaande Kerkvorm niet meer te behouden was, gelijk hij reeds in 1875 in zijn brochure over kerspelvorming had te kennen gegeven. Strijdens moe trok hij zich in 1881 van de periodieke pers terug, te meer, daar hij meende, te veel in inzichten te verschillen niet alleen met de ethischen en irenischen, maar ook met Dr. Kuyper, dan dat hij met genoegzamen bijval dien arbeid kon doorzetten. Toch bleef hij niet ledig nederzitten. Niet alleen, dat hij de stichting van weeshuizen en kerkgebouwen ijverig hielp bevorderen; schreef hij ook in dien tijd zijne Handboeken en zijn Groen z>. Prins ter er en zijn tijd (Ic deel 1800—1857.)' In 1879 trad hij op als secretaris van het Classicaal Bestuur van Amsterdam. Zijn strijd tegen de doleantie heeft hij zelf beschreven in Het Keerpunt. Toen de Kerkelijke strijd eenigszins tot rust gekomen was, vond Dr. Vos tijd voor het schrijven der volgende werken : Groen van Prinsterer en zijn tijd. (2' deel. 1857 1876), in 1892 verschenen ; Vertaling en Verklaring van het N. Testament, Ie deel, verschenen in i 8<)3 ; Handboek van Dogmatiek en hthiek, in 1898 verschenen, welk laatste werk hij iti Febr. 1897 had doen voorafgaan door eene niet aanteekeningen voorziene uitgaaf van de Kerkelijke reglementen, zooals ze Hruna had uitgegeven. In 1896 was nog van hem verschenen: Handboek over ons te-enwoordi- Kerkrecht. Met verschillende vrienden richtte Dr. O ö Vos de vereeniging Mirjam op ter verpleging van onbeheerde kinderen. Hoewel niet publiek, ijverde hij toch steeds krachtig voor de afschafting van sterken drank, gelijk hij reeds in 1855 daarover een brochure schreef en te Utrecht eene studentenafdeeling heeft helpen oprichten. In April 1000 mocht hij de expriesters Oosterhout en Sanders als lidmaten der Ned. 1 lerv, Kerk bevestigen en den 9 Mei 1900 herdacht hij onder veel blijken van belangstelling zijne 25jarige ambtsbediening in de hoofdstad onzes lands. Van Dr. Vos' uitgegeven kleinere geschriften en preeken moeten wij zwijgen. Ze zouden een lange lijst vormen. 1 loe hij van nabij betrokken was bij de stichting der vereeniging voor Chr. I 'olksonderivijs hebben wij in onze Gcsch. v. h. Chr. ƒ,. Onderwijs in Nederland aangetoond. Dr. Vos wilde steeds een Chr. School, die de Ned. Herv. Kerk dient. De Kerkelijke Congressen, (Nov. 1894 en Juli 1897) hoofdzakelijk door hem georganiseerd, bewijzen, hoe hij alles wenscht dienstbaar te maken, aan de uitbreiding van het Godsrijk in liet algemeen en aan die van de Ned. Ilerv. Kerk in het bijzonder. Ook thans nog baseert hij zich op de belijdenis der Ned. Herv. Kerk, gelijk die begrepen is in de drie Formulieren van eenigheid en is hij overtuigd, steeds op dezelfde lijn gebleven te zijn. Van I April 1894 tot 1 April 1899, was hij hoofdredacteur der Amsterdamsche Kerkbode. Toen dat blad 1 April 1899 niet zijn volkomen instemming door de Ned. Kerkbode werd vervangen, trad hij uit de redactie. Nog steeds vervult hij met lust het predikambt te Amsterdam. HOOFDSTUK CXI,VII. Dr. L. //. Hagenaar. Ds. F. P. I.. C. van hingen. Ds. Tin holt. Dr. I.. II. Wagenaar werd den 15 Maart 1855 te Heerenveen geboren. Was het als kind zijn ideaal, eenmaal evenals zijn vader met krachtige, vaardige hand het metaal te dwingen tot den dienst der beschaving en cultuur, in zijn prille jeugd knakte een roekelooze hand zijn levenskracht en sedert was hij een mismaakte knaap, schier te zwak 0111 te leven. Toch bleek het weldra, dat in het ongelukkige kind een krachtige, moedige, talentvolle geest woonde. Fen godvreezende moeder, die reeds vóór de afscheiding voor het kantongerecht te Heerenveen het goed recht der in 't gezelschap gestoorde vromen verdedigde, was in Gods hand het middel, om hem den Heiland te doen kennen en liefhebben. Dit was weer oorzaak, dat de begeerte in zijn hart ontwaakte, om den Heiland te dienen in de prediking des Evangelies. Na zijn voorloopige opleiding op de R. Hoogere Burgerschool te Heerenveen en aan "t Gymnasium te Zetten ontvangen te hebben, ging hij te Utrecht theologie studeeren. Onder Prof. Nic. Heets promoveerde hij er met eene dissertatie over : Het Reveilt H de Afscheidt ag, een onderwerp, dat hem aangetrokken had, sinds zijne grootmoeder, eene heldin der Scheiding, van den strijd en zegen dier dagen verhaalde. Nadat hij er een oogenblik aan gedacht had, om zich aan de Vaderlandsche geschiedenis te wijden, met het oog op de toen pas geopende Vrije Universiteit, maar waarbij hem de onmogelijkheid bleek, om 't jarenlang gekoesterd ideaal: het verkondigen van het Evangelie, te bereiken, werd hij achtereenvolgens predikant bij de Herv. Gemeenten te Wons (met Engwier) en te Heeg. Te Wons werd de openbare school op denzelfden dag van Dr. Wagenaars vertrek leeggepompt. Te Heeg herleefden de dagen, toen Ds. Felix aldaar predikant was. Doch nu kwam de doleantie. In Jan. 1887 verbrak hij met zijn Kerkeraad het Ned. Herv. Kerkverband en in weerwil van een pas volbrachte operatie aan de rechterknie leidde hij, in een paar campagnejaren, de doleantie in 1* riesland, van De Lemmer tot Oosterbierum. Straks in Leeuwarden gekomen, grondvestte hij aldaar de Geref. Kerk en bracht haar tot bloei. Hij hield er voor het Friesch Genootschap vier lezingen over \\ illem Lodewijk van Nassau. Naar Arnhem vertrokken, schreef hij aldaar: l'-en wandel met God (levens beschrijving van Ds. J. J. A. Ploos van Anistel) en De Hervormer van Gelderland) Johannes Fontanus. Thans dient hij de (ieref. Kerk te Middelburg met lust en liefde. Ds. F. P. L. C. van Lingen werd den 15 April 1832 te Herwijnen geboren. Zijn vader was aldaar onderwijzer. Deze stierf, evenals al zijne voorvaderen, aan tering. Volgens de begeerte des vaders zou de zoon voor predikant studeeren. Deze bezocht daartoe het gymnasium te Zaltbommei en werd in Sept. 1848 theologisch student te Leiden. Reeds in 1852 deed hij zijn candidaatsexamen en den 3 Mei 1854 werd hij tot de Evangeliebediening in de Ned. Herv. Kerk toegelaten, in een tijd. toen 150 proponenten aasden op eene predikbeurt in eene vacante gemeente. Zijn eerste gemeente was Ilensbroek. Zijne moeder en twee tantes kwamen bij hem inwonen. Ongelukkig ging hij in het ontkennen iler waarheid nog verder, dan zijn ongeloovige leermeesters te Leiden. Na een vijfjarig verblijf te Hensbroek trok hij naar Broek op Langendijk. Gelukkig, dat het goede zaad, in de jeugd in zijn hart gestrooid, daar begon te ontkiemen en vruchten te dragen. I lij begon te schrijven in de Heraut, terwijl de Vereen, tot handhaving der her en rechten cL r Xed. Herv. Kerk hem tot haren voorzitter benoemde. Hij meende, dat tot Kerkherstel de beste weg was, godvreezende jongelingen tot predikant op te leiden. Zelf gaf hij het voorbeeld en verkreeg twee leerlingen. Ook drong hij aan op het houden van jaarlijksche bijeenkomsten, niet alleen van predikanten, maar ook van gemeenteleden, om te overleggen, wat gedaan moest worden tegenover de leervrijheid. Aan zijn aandrang werd gehoor gegeven en zoo ontstonden mede door hem de Utrechtsche predikantenvereeniging en de Confessioneele vereeniging. In het Hoofdbestuur der laatste vereeniging had hij jaren lang zitting. Na voor vele beroepen bedankt te hebben vertrok hij eindelijk naar Zetten. Hoewel hij voor de Vereen, tot handhaving der l. eu r. der N. Herv. Kerk had bedankt had hij toch zijne twee leerlingen bij zich gehouden. Hij dezen kwamen zich anderen voegen, zoodat Ds. v. L. naar hulp moest omzien. Zoo ontstond langzamerhand het gymnasium te Zetten, dat telkens moest worden uitgebreid en waarvan den 16 Sept. 1867 het reglement werd vastgesteld. Zeer werd Ds. v. Lingens arbeid te Zetten gezegend. Het vroeger zoo beruchte dorp was als in een huis des Heeren herschapen. Zendeling Van Dijken was een der eerstelingen van den oogst, toen Van Dijken onder een Oudejaarsavondpredikatie over de woorden: Is het wel met u?« in het hart getroffen werd en als een brandhout uit het vuur werd gerukt. De heer I. van Heteren te Neerbosch schrijft mij : »De eerste rechtzinnige predikanten, die na Ds. Heldring in de Betuwe kwamen, waren: Ds. I. \\'. Felix te Opheusden, Ds. v. I.ingen te Zetten, Ds. J. G. Verhoef te Herveld, Ds. Joustra en Ds. Magendans te Slijk-Kwijk, Ds. i I. Slothouwer te Randwijk, enz. Vooral in de jaren van 1856 tot 1S62 was er een geestelijke ontwaking te bespeuren, toen hier en daar sommige vrome oefenaars, predikanten of Evangelisten optraden, r.ooals Ds. Budding uit Goes, Ds. van Wijk, J. van t Lindenhout, Gladbeek, en/.. Zoo was liet te Zetten, toen Ds. v. Lingen aldaar zijn dienstwerk aanving. Velen gingen de oogen open en werden van dienstknechten der zonde en des satans dienstknechten van Christus.* Met droefheid het verval der Ned. Herv. Kerk ziende, begroette 1 >s. v. I.. met blijdschap de oprichting der Vrije Universiteit, wier kweekelingen altijd wel, naar Ds. v. Lingens oordeel, door de De Kaap, Schotland of Belgie tot een collequium doctum en zoo als leeraren tot de Ned. Herv. Kerk zouden worden toegelaten, ook wanneer de Synode ze niet rechtstreeks wilde aannemen. Ook de doleantie werd voorgesteld als leidende tot Kerkherstel. Ds. v. Lingen hielp mee, Ds. I loutzagers te examineeren en bevestigde dezen als predikant van Kootwijk. In een maandschrift, Petahja, beval hij de doleantie zeer aan. Al spoedig zag hij er echter vele verkeerdheden in. die hij eerst in Petahja begon aan te wijzen en later voor de Geref. Synode te Utrecht bracht. Hem werd duidelijk, dat de doleantie een tweede scheiding was en dat, zoo de N. Herv. Kerk moest bestreden worden, men zich bij de C'hr. Geref. Kerk muest voegen. Van dien tijd af aan achtte Ds. v. L. vooral in zijn gymnasium zich vervolgd en toen hij Chr. Geref. predikant was geworden, werd de toestand voor hem hoogst moeilijk. Hij meende de doleantie om goede reden vaarwel gezegd te hebben en kon daarom de Vereeniging van de Chr. Geref. en \ed. Geref. Kerk niet goedkeuren. Met Ds. J. Wisse Czn. te 's Gravenhage diende hij tegen die vereeniging een bezwaarschrift in en werd hierin door 700 leden der ('hr. Geref. Kerk gesteund. Dit protest bleef vruchteloos. Ds. v. 1 , belegde nu den 20 Juli 1892 eene vergadering te Utrecht van met hem gelijkgezinden. Besloten werd, de Kerk, in 1834 gesticht, niet te laten wegzinken, maar te doen blijven bestaan als de zuivere voortzetting der Chr. Geref. Kerk, met den bij de regeering bekenden naam en het mede bij haar bekende z. g. Reglement van 1S69, erkennende als wettige besluiten, al wat tot op de behandeling der vereeniging te voren door de Chr. (ieref. vergaderingen wettig besloten was, maar verwerpende, al wat dien aangaande daarna was behandeld en vastgesteld. Het prediken, dat Ds. v. Lingen te Zetten en Randwijk zonder de geringste belooning jaren had gedaan, werd hem nu belet. Ook kon hij niet voortgaan met des Zondags in het gymnasiumgebouw te spreken. Hij verzocht en verkreeg daarom den 1 Sept 1893 als directeur van het gymnasium zijn ontslag. In zijne plaats werd benoemd Ds. \\ . 1. A. Winckel. Ds. v. Lingen werd nu als Chr. Geref. predikant naar Rotterdam beroepen en gaf aan deze roepstem gehoor. Te Rotterdam kreeg hij weldra een paar leerlingen, om tot predikant t.c worden opgeleid. Benoemd tot docent aan de Theol. School van de Chr. (ieref. Kerk, vestigde hij zich te Voorburg. Ds. W isse werd zijn medehelper, voor zoover diens gemeente-arbeid dat toeliet. In 1898 waren reeds een aantal leerlingen dier Theol. School tot het predikambt toegelaten. De Theol School werd li Sept. 1894, nu als één geheel en wettig vastgesteld, door den voorzitter der curatoren ingewijd. Thans is ze te Rijswijk gevestigd. In onderscheidene gemeenten treedt Ds. v. L. Zondags nog op. Indertijd werd het Bijbelwerk van Dachsel door hem vertaald. Een geheel nieuwe Bijbelverklaring is door hem begonnen, welke aan het Weekblad de Ilekker is verbonden. Ds. Lambertus Tinholt werd den 13 September 1825 te Amsterdam geboren, waar hij het gymnasium bezocht en les in het Hebreeuwsch nam bij I. da Costa. Van i S43 tot 1848 was hij theol. student te l'trecht en behoorde er tot de medeoprichters van het gezelschap Secordabar en van de studenten-zend. vereen, liltheto. Als Ned. Ilerv. pred. stond hij van 1S48 tot 1852 op het eiland Marken, van 1852 tot 1858 te Wissekerke, van 1S58 tot 1867 in de Haarlemmermeer en van 1867 tot aan zijn dood, den 22 Februari 1886, te Koudum. Hoewel een confessioneel standpunt innemend en afkeerig van de ethische richting en Bijbelcritiek was hij toch geen «ultra.» Van de Stemmen voor Waarheid en Vrede, welk tijdschrift hij oprichtte, was hij eerst alleen, later samen met Dr. A. W. Bronsveld, redacteur. Hij schreef er o.a. in : Brieven van een Bramten, waarin hij het Kerkelijk en godsdienstig leven van het Nederland zijner dagen op geestige wijze besprak. Grondig was zijne kennis van het Kerkrecht, waarom men, vooral in Friesland, in allerlei Kerkelijke kwestie's hem om raad kwam vragen. Ook als Schriftuitlegger stond hij hoog. In Februari 1868 doopte Ds. van Eerde, modern predikant te Workum, twee volwassen personen zonder eenige formule. Een dier twee doopelingen. Wieb Lootsina, werd door Ds. T. herdoopt, waarom Ds. Niemeyer van Sneek een Open briej aan hem richtte, welk schrijven, gelijk wij op blz. 566 zagen, door Ds. Tinholt werd beantwoord. Ds. Tinholt was een beslist voorstander van Chr. Onderwijs en ontbrak op de vergaderingen der vereen, v. Chr. Nat. S. zelden of nooit. HOOFDSTUK CXLV11I. Ds. //. IVtldeboer. Ds. P. K. Domisse. Dr. li. G. Kleyn. Ds. J. J. A. Ploos v. Am stel. Tijdens de doleantiebeweging hebben Ds. H. Wildeboer, Ds. II. G. Kleyn en Ds. J. J. A. l'loos v. Amstel een meer dan lijdelijken rol gespeeld. Hendrik Wildeboer werd den 29 Augustus 1854 te Amsterdam geboren, wijdde zich in zijn jongelingsjaren aan den handel, doch was tevens met ijver in het belang van zondagsschool en zending werkzaam. In 1876 werden in het Paleis voor Volksvlijt te Amsterdam samenkomsten gehouden ter opwekking van het geestelijk leven. Zij waren vrucht van de Brightonbeweging in Engeland. Als Commissaris dier bijeenkomsten nam ook Wildeboer er een werkzaam deel aan. Hij werd er opgewekt. 0111 voor predikant te gaan studeeren. Den 24 Sept. 1S77 werd hij te Leiden als theologisch student ingeschreven en den 24 September 1883 te Groningen tot de Evangeliebediening toegelaten. Als Ned. Herv. predikant stond hij van December 1883 tot November [<887 te Benthuizen, waar hij het heetst van den Kerkdijken strijd meemaakte. In zijn Kerkelijk Conflict te Leiderdorp heeft hij zijn optreden in dezen strijd uitvoerig medegedeeld. Den 11 April 1886 werd Ds. Vlug, van Nijkerk op de Veluwe overgekomen, te Leiderdorp als Ned. Herv. predikant bevestigd door Ds. W. I'. van Lingeu. Ds. L Vlug had deelgenomen aan de handoplegging van zijn schoonbroeder, Ds. Houtzagers te Kootwijk. Te Leiderdorp gekomen, stelde Ds. Vlug voor om de fondsen, aan de Ned. Herv. kerk toebehoorende, los te maken van het grootboek en die gelden op een andere wijze te beleggen, doch de kerkvoogden wilden dit voorstel niet goedkeuren. Kort daarop waren twee jonge lieden, Kerkelijk tot Leiderdorp behoorende, maar in de onmiddellijke nabijheid van Leiden wonende en die in Leiden godsdienstonderwijs hadden ontvangen, teVoorhout tot lidmaten der Ned. Herv. Kerk aangenomen. Zij leverden hunne attestatien bij den Kerkeraad van Leiderdorp in, maar deze, vermoedende, dat zij modern waren, wilde hunne namen alleen in liet lidmatenboek inschrijven, indien zij bereid waren, opnieuw belijdenis des geloofs af te leggen voor den Herv. Kerkeraad van Leiderdorp. In plaats hieraan te voldoen, beklaagden de jeugdige lidmaten zich bij het Classicaal Bestuur van Leiden, dat den Kerkeraad tot de inschrijving trachtte te bewegen. Vóór het Classicaal Bestuur eenige beslissing genomen had, onttrok de Kerkeraad van Leiderdorp zich den 15 Juli 1886 aan het \ed. Herv. Kerkverband en gaf hiervan kennis aan de Synode en aan den koning. Den 22 Juli 1S86 antwoordde de Synode, »dat zij, kennis genomen hebbende van het schrijven dier heeren, hen alzoo vervallen verklaarde van hun lidmaatschap der Ned. Herv. Kerk en derhalve van hunne respectieve ambten en bedieningen.* Het Classicaal Bestuur van Leiden moest nu te Leiderdorp doen wat des Kerkeraads is en de ring Alphen moest er de predikbeurten vervullen. Consulent van Leiderdorp werd Ds. Wildeboer, die daar op Zondag 25 Juli de eerste beurt moest waarnemen. Vergezeld door Mr. J. Bredius, ouderling-lid van het Class. Bestuur van Leiden, Dr. W. 1'. van Rhija, president-Kerkvoogd van Leiderdorp, en twee rijksveldwachters begaf Ds. \V. zich kerkwaarts, waar men hem, onder het roepen van : «Onze vaderen hebben hun bloed over gehad voor deze Kerk, wij ook, bloed zal er vloeien», enz. den toegang zocht te beletten. Ook Ds. Vlug, door zes Kerkeraadsleden gevolgd, trok naar de kerk. Ds. W. beklom echter den kansel, waar hem weldra werd toegeroepen; «Judas! Godloochenaar! er af zal jij, al is het in stukken en brokken!* Anderen riepen: «Slaat hem dood! . . . Snijdt hem den kop van den romp», enz. enz. Zijn leven in gevaar achtend, verliet Ds. \\. den kansel, dien Ds. Vlug nu trachtte te beklimmen. Ds. W. vatte hem echter bij de hand en voegde hem toe: >Vlug, vermaan toch het volk tot kalmte; waarlijk, gij bederft uwe eigene zaak!« Het volk riep : »Domino 1 geef hem geen hand, dien Judas!» waarop Ds. VI. 7,00 luid mogelijk antwoordde: «Neen. neen, de broederhand in eeuwigheid niet aan u; neen — de broederhand — neen!« Toen een jonge man over de banken vloog en Ds. W. met gebalde vuist naderde, besloot Ds. W. het kerkgebouw te verlaten, na geconstateerd te hebben, dat ruw geweld hem belet had, godsdienstoefening te houden. Hij wilde hoed en overjas uit de Consistorie halen, maar ook dit werd hem belet, zoodat hij genoodzaakt was, onder handgeklap, gesis en hoerahs, blootshoofds te vertrekken, waarna Ds. \ lug de schare liet zingen : »De Heer zal opstaan tot den strijd, enz.« en met het volk godsdienstoefening hield over Psalm 2. De volgende week trad Ds. Vlug nog een keer in de Ned. 1 lerv. Kerk op, doch toen voor de laatste maal \\ eldra was de rust in het dorp hersteld. In den nazomer van 1887 vertrok Ds. Wildeboer naar Oudewater en tien 0 Nov. 1892 deed hij zijn intrede te Rotterdam, waar hij den (> Oct. 1894 overleed. Zijne echtgenoote gaf van hem onder den titel '1er Gedachtenis een zestal leerredenen met kort levensbericht uit. Voor het dorpje Schraard is Ds. 1'. K. Domisse vooral ten zegen geweest Hij richtte er in {867 eene Chr. School en een Jongelingsvereeniging op. Later stond hij als Ned. Herv. predikant te Oostburg, waar hij veel tegen het modernisme had te strijden, Bieselinge en te I.age Zwaluwe, waar hij, evenals te Oostburg. een Chr. bewaarschool oprichtte en thans nog werkzaam is. 'Ier gelegenheid van /.ij 11 25jarige hvangeliebediening zong hij : »l)e herderstaf in handen Zondt Gij naar Noord en Zuid. Naar Friesch' en Zeeuwsche stranden Uw zwakken dienstknecht uit. I11 Hollands Zuiderstreken Aan Brabants Noorderstrand. Zijt Gij, o Hoer, gebleken De sterkte van zijn hand.« Hij werd in 1837 geboren. Van zijne hand verscheen o. a. een dichtstuk: De worsteling en wording der Herv. Gein. ie l'lissïngen. Van 13 Oct. 1886 tot 1889 stond als Ned. Herv. pred. te Schraard Ds. G. van Dijk IV.. (thans te Anjum). die, als consulent van Wons, er de hitte van den Kerkelijken strijd ten volle heeft verduurd. Leiderdorp en W'ons zijn in den Kerkelijken strijd van 1886 het meest bekend geworden. Hendrik Gerrit Kleyn werd den 7 Nov. 1839 te Leiden geboren. Zijn vader verloor hij vroeg en heeft hij nooit gekend, doch van zijne moeder ontving hij een uitstekende opvoeding. Op 16 jarigen leeftijd werd hij tot de academische lessen toegelaten. Dr. Ph. W. van Ronkel, die in Oct. 1883 als Ned. Herv. predikant te Leiden kwam, en vaak Kleyns moeder bezocht, heeft op onzen student merkbaren invloed uitgeoefend. Rij Kleyn stond het weldra vast: de Gereformeerde opvatting der religie is de ware. Van Acquoy nam hij over de wetenschappelijke methode en de bronnenstudie. Hij, Bavinck, Snouck Hurgronje en Wildeboer (later hoogleeraar te Groningen) vormden te I .eiden een kleinen maar veelbelovenden vriendenkring. Pas 21 jaar oud, legde Kleyn het doctoraalexamen in twee faculteiten af de theologische en literarische en toog toen naar Engeland, om bouwstoffen voor zijn beide dissertatiën op te doen. Den 26 Juni 1882 promoveerde hij tot doctor in de Semietische letterkunde met een proefschrift: Het leven van Johannes van Telia., door Elias Sjrische tekst en Nedet lamische vertaliniterwijl hij terstond daarop zijn tweede dissertatie verdedigde: Jacobus Barodaeus, de stichter der Syrische monophysitischt Kerk, waarop hij mede met den titel van doctor in de theologie werd vereerd. Voor den tweeden keer deed hij nu een wetenschappelijke reis naar Engeland, waar hij kennis maakte met Dr. Wright, »den grootsten Syriacus van Lngeland.« In zijn De Ned. Bijbels in het Bntsch Museum (Archief voor Ned. Kerkgeschiedenis. Deel I) gaf hij verslag van de collectie Ned. Bijbeluitgaven (120 in getal), beginnende met het jaar 1477, in het Britsche Museum bewaard. Op 23-jarigen leeftijd het proponents-examen doende voor liet Provinciaal Kerkbestuur van Groningen, werd hij afgewezen. Ds. S. H. Buytendijk nam het in het li agentngs II eekblad en Dr. A. Kuyper in De Heraut voor hem op. Kleyn bracht het 1111 volgende jaar niet in ledigheid door. Hij werd medewerker aan het Repertorium der verhandelingen en bijdragen betreffende de geschiedenis des vaderlands (2e suppl.), uitgegeven door de Maatsch. v. Ned. Letterkunde, vervaardigde voor de Fransche regeering 13 mathematische brieven uit de Correspondentie van Christiaan Huygens, werd redactielid van de Theologische Studiën, bewerkte zijne Catalogus der boeken van de abdij te Egmond, »een meesterlijke bibliographische studie, tot dusver eenig in haar soort. < (Archief voor Ned. Kerkgeschiedenis. Deel II. 18S/ ,)5 enz. Ilii stelde zich flink op de hoogte van de Theologie der Groninger school en deed in Nov. 1883 met goed gevolg zijn proponentsexamen. Den 20 Nov. 1884 werd hij als Ned. Herv. predikant te \\ ijngaarden bevestigd. >Te Wijngaarden was Kleyn niet op zijne plaats. Hij stond te hoog voor die gemeente en had nog niet geleerd, populair te zijn in den goeden zin des woords.< Toch was hij trouw in het huisbezoek en preêken, door hem uitgegeven, worden geroemd. Den 5 Dec. t886 verbond hij zich aan de gemeente te Hooge Zwaluwe. Als protest tegen het geschrift van Jhr. Mr. A. F. de Savornin Lobman en I)r. F. L. Rutgers, De rechtsbevoegdheid onzer plaatselijke Kerken, schreef Kleyn in April 1886 zijn Feiten oj Verzinsels, waarin hij genoemde heeren van geschiedvervalsching beschuldigde en aantoonde, »dat de autonomie der plaatselijke gemeenten nooit zoo groot geweest was.» Toch hielden de professoren De Savornin Lohman en Rutgers in den tweeden druk van hun geschrift hunne beweringen staande, waarom hij in Febr. 1888 het uitvoerige werk schreef: Algevnene Kerk en plaatselijke gemeente, een geschrift, waaraan hij den 13 April 1888 zijne benoeming tot hoogleeraar te Utrecht had te danken, welk ambt hij den 25 Sept. 1888 aanvaardde met een rede: de Chr. archaeologie in hare verhouding tot de geschiedenis des Christendotns. Hem was het onderwijs opgedragen in geschiedenis des Christendoms, archaeologie en encyclopaedie der Godgeleerdheid. Na 1895 verwisselde hij het laatste vak met de geschiedenis der leerstellingen van den Chr. godsdienst. Als men let op de conclusie van den procureur-generaal te Leeuwarden in zake de opvordering van het kerkgebouw te Wetsinge Sauwert (Gr.) enz. dan ziet men, gelijk ook Dr. F. Pijper in zijn Levensbericht van Kleyn getuigt, dat de geschriften van Kleyn vooral oorzaak zijn, dat de Kerkelijke procedure's door de Ned. Herv. Kerk meest werden gewonnen en ten nadeele der doleantie werden beslist. In 18S7 schreef Kleyn met Dr. S. D. van Veen: Losse Blaadjes over de belangen der Ned. Herv. Kerk. In 1888 voltooide hij Patristisch-bio graphisch woordenboek op de zes eerste eeuwen der Chr. Kerk, inzonderheid volgens d< Real-hncyclopaedie van Herzog, Plitt en Ilauck, een werk, door Ds. A. van 1 oorenenbergen te Groningen begonnen endoor Kleyn met vele aanteekeningen verrijkt. In de Ge/ej. Kerk van 1890 en 1891 schreef hij 21 artt. over Het leven van Christus in dengeloovige, welke artt. ivoor zijn godsdienstig standpunt hoogst kenmerkend zijn» (Dr. F. Pijper). In de plaats van Valeton werd hij te Utrecht tot ouderling verkozen. In 1SS2 bedankte Kleyn voor eene benoeming tot docent in de klassieke talen aan het Geref. Gymnasium te Zetten en in 1886 zag hij af van het ambt van bibliothecaris aan de Universiteit te Groningen, waarop hij uitzicht had. In den eersten jaargang van de Evangelisch Reformirte Matter (Parag. 1 f>01), door zijn vriend J. G. Szalatnay, predikant te Kuttelberg i 11 Oostcnrijksch Silezië, geradigeerd schreef Kleyn eene serie van 7 stukken onder den titel: Die Nteder Lindixch reformirtc Kircht der Gegcmvart, waarin bij de geschiedenis der doleantie in het kort verhaalde. Dezeartt. zijn in het \ederlandsch vertaald, van een inleidend woord voorzien en in brochurevorm uitgegeven onder den titel: De .Yed. fferv. Kerk van tien tegenwoordigen tijd door Dr. P. J Kromsigt, Ned. I lerv. pred. te Wierden. In de Kerkelijke Courant van 1895 en 1896 schreef Kleyn: Bijzonderheden uit de Xed. Kerkgeschiedenis, die mede onder denzelfden titel in 1896 in brochurevorm zijn uitgegeven. Ook was hij in 1886 redacteur van de Maas- en Mertvebode (Christelijk-Historisch weekblad voor Dordrecht en Omstreken), waarin hij hoofdartikels en opstellen over onze staatsregeling schreef en Ds. J. C. Kromsigt, Ned. Herv. pred. te Dordrecht, het stichtelijk gedeelte voor /.ijne rekening nam. Zich aansluitend aan de Anti-Rev. partij, poogde Kleyn in dat blad art. 36 tot zijn recht te doen komen. In \*o. 52 van 26 Maart 1887 deelde hij mede, dat de redactie van het blad in andere handen overging. (Men zie het hoofdartikel: »Ken laatste Woord)'. Den 6 Sept. 1S94 woonde hij in Genève liet tiende internationale Orientalisteucougres bij en bezag er vele bijzonderheden a. g. Kalvijn. In 1895 bezocht hij weder Zwitserland met het doel, zijne belangstelling vooral aan Zwingli te wijden. Hij overleed den 22 Juli 1896 en werd te Utrecht begraven. Op zijn grafzerk staat gebeiteld: »I lier rust de vermoeide van kracht.« Dr. F. Pijper getuigt van hem: »1 Iet zal met Kleyn gaan, zooals het met Borger gegaan is, de legende z.il een stralenkrans vlechten om zijn hoofd. Ken buitengewoon vroege ontwikkeling, een schitterende geleerdheid, het schrijven van een boek, welks verschijning in veel bewogen dagen de beteekenis had van een historisch feit, een hoogleraarsambt, verkregen op den leeftijd van 28 jaren, een vroege dood ... Kr is niets meer noodig, 0111 dj verbeelding in beweging te brengen.» Kil l'rof. Dr. G. II. Kamers zegt op blz. 2 van zijn: Het probleem des I.ijdens (Woord gesproken ter nagedachtenis van l'rof. Dr. 11. G Kleyn): «Indien de Ned. Herv. Kerk ridderorden verleencn kon — en dan van zoodanig recht niet anders, dan naar recht gebruik maakte er zou geen twijfel zijn, of zij had die onderscheiding destijds verleend aan . . . Dr. Kleyn.* Johannes Jacobus Asuerus l'loos van Amstel werd den 2 Nov. 1S35 te Nieuwer-Ainstel geboren, waar zijn vader gemeente ontvanger was. Zijn geslacht stamt af van Wolfgerus van Amstel, lieer van Amstel, »in 1105 getuige van bisschop Burchard en in 1126 getuige van bisschop Godebaldus.c 20 jaren oud werd hij als theologisch student te Utrecht ingeschreven. Reeds vóór zijn proponensexamen trat 1 hij, ter verkondiging van het Kvangelie, in het publiek op, o. a. in een 41 hvangelisatielokaal in de Maliebaan. Den y Augs. 18Go deed hij te Zwolle met goed gevolg zijn proponentsexamen en werd den 6 Febr. 1861 te Otterloo (d. i. Odur-lo, woud van Hodür o[> de Vcluwe) beroepen, waar hij den 14 April door l)s. Gan Dun uit Renkum bevestigd werd, terwijl hij den 11 Oct 1863 als leeraar aan de gemeente Reitsuni, Genum en Lichtaard in Friesland vei bonden werd, waar hij veel opgang maakte. Hij hield school redenen en gaf den stoot aan de oprichting van de Chr. School te Holwerd (1865), Leeuwarden (1866), St. Anna Parochie, enz. Den 5 ('ct. 1865 nam hij het beroep naar Anjum aan, waar hij den 26 Jan. 1866 zijn intrede deed. Van daar trok hij den 20 April 1868 naar Ridderkerk, waar hij «geweldig veel verdriet had , zoodat hij reeds den 26 Febr. 1869 een beroep naar Groningen aannam. Hier verloor hij zijn trouwe gade. Den 10 Nov. nam hij, na meer dan 3 weken van beraad, het beroep naar zijn vroegere standplaats Reitsum aan, doch het Class. Hestuur van Dokkum rekende, dat hij bedankt had. Zoo moest Ploos in Groningen blijven. Den 9 Dec. 1870 mocht hij in Mej. A. G. Iiinksma een trouwe echtgenoote wedeivinden en den 12 Nov. 1871 werd hij als leeraar aan de gemeente te Hilversum verbonden. Toen hij hier eerst een beroep naar Sneek had aangenomen, doch daarop den Kerkeraad van Sneek smeekte, hem zijn woord terug te geven, was de rechte verbinding met Hilversum toch verbroken.• Den 23 April 1876 trok hij als predikant weer naar Reitsum. Weer begon hij in Friesland schoolredenen te houden. I11 1875 werd te Reitsum cene school geopend. Reeds in 1872 had Pioos den stoot gegeven aan de oprichting van een Mil, Tehuis te Leeuwarden. I11 i S77 verkoos men hem tot voorzitter van het Friesche Jongelingsverbond, op welks feesten, jaarlijks in de open lucht gehouden, hij steeds de openingsrede hield. < )ok sprak hij op tal van Zendingsfeesten en ieder jaar Ie Kippenburg (Gaasterland) op het jongelingsfeest. In 1881 besloot de jaarvergadering van de Vriendi n der Waarheid, dat Kerkhulp voortaan twee beurzen zou hebben, één ter ondersteuning der studenten aan de landsacademie's en één voor die aan de Vrije Universiteit. Ploos, hiermede niet tevreden, stichtte een nieuwe veree nigin, Obadja genaamd, die echter weinig teekenen van leven gegeven heeft. I11 1884 besloot de Kerkeraad van Reitsum, »om bij eventueele vacature den kansel alleen te openen voor hen, die stonden op den bodem der belijdenis.» In 1886, den 5 Febr., schreef Ploos: De Amsterdamsche kwestie eenvoudig toegelicht, een tractaatje, waarvan zes drukken in korten tijd waren uitverkocht. Vier dagen daarna verbrak Reitsum het Ned. Herv. Kerkverband. Na een gecombineerde vergadering van Kerkeraad en Kerkvoogden en na behoorlijke aanzegging aan de huizen kwamen den 9 Febr 188622 van de 30 stem gerech- tigden te Reits ,111 hijeen, die met algemeene stemmen het voorstel aannamen, om /.ich tos te maken van de Synodale organisatie. Ue Kerkeraad, die terstond daarop vergaderde, nam 1111 ook het besluit der losmaking. Aan /,. M. werd nu hericht, dat de Kerkeraad van keitsum «besloten heeft zijn Kerkgenootschap opnieuw te regelen en daartoe behoudens enkele na tc melden wijzigingen, veroorzaakt door den veranderden staatkundigen toestand, wederom in te voeren de te voren bestaande Kerkordening van 1586, maar gewijzigd en vastgesteld in de Nationale Synode van Dordrecht van 28 Mei 1619, gelijk ais o. a. te vinden zijn in nevensgaand exemplaar, dat hij de vrijheid neemt, daarbij te voegen.» Den 11 I'ebr. werd ook liet ('las. Bestuur van Dokkum met het feit der losmaking in kennis gesteld en den 26 Febr. 1886 werd aan de Synode hiervan mededeeling gedaan, o. a. zeggende : iWij staan op den bodem der drie formulieren van eenigheid en hebben voorloopig de Dordsche Kerkenordening aangenomen als regel voor onze Kerk. Ds. I'loos lichtte aan de Synode het besluit van keitsum toe in de bij A. Jongbloed verschenen brochure : /ü u woord aan hen die 'fez its Christus erkennen als het F.enig Hoof d Zijner Kerk naar aanleiding van onze losmaking uit het Synodaal verband. Den 13 April 1886 verklaarde de Synode de Hervormde gemeente van keitsum c.a. voor vacant. Met Clas. Hestuur moest nu te Keitsum doen, wat des Kerkeraads is terwijl aan den ring llohverd werd opgedragen, er de predikbeurten waar te nemen. < >p 30 Juni 1886 werden de eerste exploiten beteekend. Alle goederen werden opgeëischt. Toen Ds. < aunegieter den 11 juli. vei gezeld van deurwaarder, brigadier en politie, te Keitsum den predikdienst wilde waarnemen, had Ds. Ploos reeds den kansel beklommen en Ds. C., die tot het «vierkant» genaderd was, moest onverrichter zake wederkeeren. Kerst den 19 Augs. 1 85 werden bij gezegelde overeenkomst Kerkvoogdij, goederen en pastoralia overgedragen. De ring Ilolwerd ontving uit de opbrengst hiervan 7000 gld. voor bewezen diensten. Vroeger waren reeds het archief en de diaconalia aan het Clas. Hestuur afgestaan. Zoo bleef Keitsum van processen verschoond. De Kerkelijke Kas huurde voor 245 gld 'sjaars tot 1 Nov. 1896 kerk en pastorie te Keitsum, en de Kerkvoogdij verbond zich tot in 1899 de Chr. School te Keitsum met 200 gld. 'sjaarlijks te steunen. In 1887 schreef Ds. I'loos: Hoe komen wij tot wm///»»,; met de Chr. Ceref. Broedersr waarop prof. II. de C oclc in een Open brief antwoordde, doch zóó, dat de hoop op vereeniging niet werd aangewakkerd. Ploos' laatste vlugschrift is : Christus, het lieht der wereld of Christus tot Zijne eere gekomen in het midden der Kerken in zake Universitair On Zetwijs en >igen ophidit. g, waarin hij de gedachte, hem -kennelijk van de Heere ingegeven . uitsprak: dat de geïnstitueerde Kerk het bepaalde orgaan Is, waardoor Christus werkt, dat ook van de Kerken de beoefening der wetenschap moet uitgaan, dat dies de Vrije, moest worden onze Kerkelijke Universiteit.< In dé Heraut werd deze brochure nog al scherp becritiseerd. Den 20 Jan. 1895 betrad Ds. Ploos voor het laatst den kansel en den 2 Aug. 1895 is hij in zijn Heiland in vrede ontslapen. Na zijn dood verscheen van hem een afscheidswoord aan het Xederl. volk (Men zie I.eetrw. Courant van 14 Aug 95), een woord aan zijn «geliefde broeders in de bediening» en ten derde een »woord aan allen, die in meerdere of mindere mate het beginsel der waarheid naar de belijdenis zijn toegedaan.« Het volk. dat hem innig liefhad, noemde hem steeds «vader Ploos*, en toch »was hij slechts twee jaar ouder dan Kuyper.c HOOFDSTUK CXI.IX. Ds. J. ff. Houtzagers. Ds. J. H. Houtzagers werd den 27 Maart 1 S57 te Utrecht geboren. Nadat zijn vader den 21 Dec. 1870 door den dood was weggerukt, vestigde zijne moeder, met het oog op de gezondheid van haar zoon, zich te Ede. Den 20 Sept. 1878 werd hij te Utrecht als theologisch student ingeschreven en legde aldaar den 28 April met goed gevolg het propaedeutisch examen af. In 1880 trad hij omstreeks October met Dr. Kuyper in correspondentie en had met dezen Conferentie s. Streng Calvinistisch opgevoed, kwam hij met de Utrechtsche theologie in strijd. De dissertatie van Dr. J. Th. de Visser gaf hem echter veel te denken. Ter eene zijde was hij overtuigd, dat hij. 1111 er eene vrije Universiteit bestond, hij verplicht was, aan die Universiteit te studeeren, doch ter andere zijde wilde hij liever naar Leiden gaan. Tot drie keer toeliet hij zich als student aan de Vrije Universiteit inschrijven en ook weer schrappen. Den 15 Dec. 1880 liet hij zich voor de eerste maal inschrijven. Hij gelegenheid der eerste publieke les bemerkte hij dat hij niet de eerste student was, maar dat er reeds twee voor hem waren, die beiden geen propaedeutisch examen hadden afgelegd. Naar Dr. Kuyper verklaarde, studeerden die studenten geheel voor eigen rekening en wilden zij de college's volgen zonder examen. Later werd aan Houtzagers te Leiden een aanzienlijke beurs aangeboden, welke hij. hoewel de studie te Amsterdam kostbaar was. toch afsloeg. Na den 12 Dec. 1883 met gunstig gevolg zijn cattdidaatsexamen afgelegd te hebben, trad hij o. a. den n Nov. 1884 te Kootwijk 1 welke gemeente 18 jaren vacant geweest was) op (tekst: Ps. 130:7 en 8), bij welke gelegenheid de Kerkeraad van Kootwijk besloot, hem toezegging van beroep te doen, welke toezegging hij dan ook den 26 Maart 1885 ontving en den 11 April aannam, D.s. K. F. Creutzberg te Arnhem schrijft ons: >Misschien kan ik u ook nog omtrent de Kerkelijke beweging, in welke ik als president van het 1'rov. Kerkbestuur van Gelderland eene taak had te vervullen, eenige inlichtingen geven. De ring had aan den Kerkeraad van Kootwijk. toen deze een candidaat van de Vrije Universiteit wilde beroepen, nagenoeg de gansche inkomst der predikantsplaats afgestaan, mits hij het radicaal van godsdienstonderwijzer erlangd had en de sacramenten door de ringpredikanten bediend werden. In eene vergadering, die dooi prof. Rutgers werd bijgewoond, besloot echter de Kerkeraad, blijkens het Notulenboek, tot de beroeping van een bedienaar des \\ oords en der Sacramenten over te gaan.» Bij Ds. Houtzagers kwam de begeerte nog op, naar België te gaan. De heer Ksser te 's Gravenhage wilde, dat Houtzagers bij hem kwam en ook als straatprediker zou optreden. In April 1885 had een eerste Conferentie te Amsterdam plaats met de professoren Rutgers, Kuyper, Lohman, Fabius en anderen. Kootwijks Kerkeraak wees er op. dat de Kerkeraad, door Ds. Houtzagers te beroepen, Rijkstraktement, kerk, pastorie, enz. zou verliezen, de gemeente, uit daglooners bestaande, onmogelijk voor traktement enz. kon zorgen. De vergadering nam echter alles voor haar rekening en meende, dat een traciement van iooo gld. te laag was. De Kerkeraad van Kootwijk wendde zich intusschen tot het Classicaal en provinciaal Kerkbestuur met het verzoek, den beroepen leeraar te examiueeren. Dit verzoek werd echter geweigerd. Op verzoek van Kootwijks Kerkeraad werd nu eene Commissie georganiseerd en deze Commissie ging den 20 Nov. 18S5 te Utrecht in liet Militair Tehuis van 's morgens 10 tot 's middags 4 uur tot examiueeren over. 1') De uitslag van het examen was gunstig. Den 30 Dec. 1885 volgde nu het beroep naar Kootwijk, dat den 8 Jan 18S6 werd aangenomen en door de Kerken van Xij kerk en Voorthuizen werd geapprobeerd. Den 3 leb. 1886 verbrak Kootwijks Kerkeraad het Synodaal Kerkverband. Ds. RU l.ambers had ambtshalve, als consulent, het Classicaal Bestuur gewaarschuwd, dat den Kerkeraad daarom reeds den 1 Febr. had geschorst. Te middernacht van 2 tot 3 Febr. had de Kerkeraad met Ds. 1 loutzagers eene vergadering gehouden, waarin besloten was, dat Ds. Houtzagers van kerkvoogden pastorie en kerk zou huren, om uitzetting te voorkomen. De stukken weiden er geteekend en 's morgens 7 uur, 3 Feb., aan den koning gezonden. Om 12 uur, 3 Feb., kwam eene Commissie uit het s. (• \ !u^r van N ij kerk, Ds. N. A d- Oany Fortman van Amsterdam, D». B. van Schelven van Amsterdam, Dr. W. < iee ; 1. k. van Rotterdam, Ds. 1 Th. T,. C. van I ineen van Zetten, Dr. C> van Goor J.f.z van T'unschoten en tcni.'e ouderlingen. lassicaal Hestuur, 0111 den Kerkcraad te Kootwijk te uaarscliuv\'en, i^cen enk' len stap meei te doen, daar liet ( lassicaal Bestuur nu kwam doen, wat des Kerkeraads was. Daar de Kerkeraad het verhand had verbro ken, moest de Commissie onverrichter zake wederkeeren. Den 3 heb", was Ds. Houtzagers naar Amsterdam vertrokken, om met de professoren te raadplegen. Dadelijk werd besloten, dat de bevestiging nu op Zondag 7 Febr. moest plaats hebben cn dat Ds. I (outzagers dadelijk naar Zetten zou gaan, om Ds. v. Linven te verzoeken, Ds. II. in het ambt te bevestigen. Geoordeeld werd, dat Voorthulzen nu ook terstond tot de daad moest overgaan. Met den /t llden ticin, waarmede I)s. 11. naar Zetten Vertrok, ging Mr. h'abius naar \ ooithuizen. De Kerkeraad dier plaats verzond dan ook de stukken den 5 Feb. 1886. Ds. K. F Creutzberg schrijft ons hieromtrent: .Groot was voor deze beweging de beteekeuis van de toetreding van ')r- v (l- I^ergh. pred. te Voorthuizen. Met Classicaal Bestuur van Harderwijk weigerde tegen hem op te treden. Onderscheidene leden van dit Bestuur werden daarom van liet lidmaatschap ontzet, met de bijvoeging, dat hun voor onbepaalden tijd de bevoegdheid ontnomen werd, om van cenig Ned. llerv. Bestuur boven den Kerkeraad lid te zijn. Ook voor de ringpredikanten was liet zeer bezwaarlijk, om 111 deze vacature op te treden. Aan tien ring Apeldoorn werd daarom opgedragen, naar art. 24 van het Kegl. op de vacaturen, den dienstin Kootwijk en Voorthuizen te vervullen. In Bennekom werd onder dezelfde omstandigheden den dienst waargenomen door den ring Arnheni.< Zondag 7 Febr. bevestigde Ds. v. Lingen Ds. II. met een leerrede '>\er Jer. 1, . 16. hen herder achter l 1. Aan de handoplegging nam deel Ds. ('. \ lug van Nijkerk. Ds. II. deed zijne intrede naar aanleiding van 1 Cor. 3: 7: >Noch hij, die plant, is iets, noch hij, die natmaakt, maar God, die den wasdom geeft.» Beide keeren was de kerk zoo vol, dat de leden van het Classicaal Bestuur (Ds. Bluggel en Ds. Bax), die gekomen waren, om te doen,'wat des Kerkeraads is, het kerkgebouw niet konden binnenkomen. Des avonds te huis gekomen, si'hreel I )s II. dadelijk, op raad van Ds. v. hingen, aan Ds. Hattink, den secretaris van het Clas. Bestuur, dat in het vervolg de dienst door Ds. M. zou worden vervuld. Den 11 Maart werd het huwelijk van Ds. H. te Kootwijk ingezegend door Ds. Vlug. zwager van Ds. H. In .Mei 1MS7 werd de kerk te Kootwijk formeel door Ds. Creutsberg van Arnhem namens het Class. Bestuur, of liever door het Prov. Bestuur doende, wat des ( las. Bestuurs was, in tegenwoordigheid van den burgemeester opgevraagd, waaraan geen gehoor gegeven werd. Ook werd aan Ds. Creutsberg op Zondag 15 Mei den toegang tot den kansel geweigerd. Van alles werd proces-verbaal opgemaakt. Op eene vergadering te Kootwijkersbroek f2 uur van Kootwijk) werd tot het stichten van cenc Chr. School besloten. Kr werd een b stuur gekozen, dat rechtspersoonlijkheid aanvroeg. Deze school werd den 20 Nov. 18S8 onder den hoofdonderwijzer Van W ijk geopend en telde weldra 100 leerlingen. Bovendien werd er des Zondags godsdienstoefening in gehouden. Intusschen waren de diaconie-goederen, ter waarde van eenige duizenden guldens, de eenige bezitting van Kootwijks gemeente, op gevraagd. Ze werden den 19 1 >LC aan 1 )s- Kis I .amberts afgegeven. Den 3! Maart 18S9 wenl het archief opgevraagd en afgegeven, alsmede doop- en avondmaalstel. Te Kootwijk ging de openbare onderwijzer Aldus met de doleantie mee. Nadat hij ontslag wegens lichaamsongesteldheid als onderwijzer had moeten nemen en hij door een ongeloovig man was opgevolgd, opende Ds. 1 loutzagers te Kootwijk in een hoerenkamer eene bewaarschool. Al de ouders zonden er hun kinderen heen en gedurende eene maand onderwees Ds. H. daar de jeugd in lezen, schrijven. Bijb. Geschiedenis, enz. Eindelijk den 16 I)ec. 1890 werd er eene Chr. School te Kootwijk geopend in een boerenhuis, terwijl de waarnemende openbare onderwijzer eiken dag in een ledige openbare school stond. Nadat kerk en pastorie te Kootwijk waren opgevraagd, werden deze door Mr. Bolhuis en Baron van Nagel in April 1891 van Ds. H„ daartoe bijgestaan door Mr. Wolf te Utrecht, in ontvangst genomen. Kerk en pastorie werden nu door Kootwijks kerkeraad gehuurd. Ds. H. heeft te Kootwijk, in weerwil van zijne zwakke gezondheid, zeer veel gedaan. Van Ned. Iierv. zijde werd te Kootwijkersbroek in 180 > eene kerk gesticht en aldaar een gemeente gevormd, »Nieuw Kootwijk» genaamd. Om die gemeente te vormen werd een groot deel van Garderen afgenomen en is Garderbroek, Strot' en Essen ite zamen circa 600 zieleo) bij Kootwijkersbroek gevoegd. Deze gemeente maakte nu aanspraak op de goederen. Consulent er van was Ds. Ris Lamberts van Barneveld. Door invloed van Ds. Houtzagers werd in Mei 1894 te Hars kamp een Chr. School geopend, onder den hoofdonderwijzer Kamerling. Ds. II. ontvin« te Kootwijk verschillende beroepen, waarvoor hij alle bedankte. Ook waar de traktementskwestie soms zwaar drukte, bleef hij getrouw. Ds. Ploos van Amstel moedigde hem dikwijls in zijn zwaren arbeid aan. niet alleen door hartelijke brieven, maar ook door het zenden van tinantieele bijdragen. Ook Dr. Mr. W. van den Bergh stond Ds. H met raad en daad ter zijde. HOOFDSTUK CL. ProJ. Dr. J. /ƒ. Gunning Jr. Organen der e thische l ichting. Ps. S. Ul/ers. Ps. C. y. G. van I{oogstraten. Dr. A. J. Th. 'Jonker. //. Hóveker. Pr. A. IV. Bronsveld. Ps. U. Buijtendijk. I'rof. Dr. J. II. Gunning werd den 20 Mei 18291e Vlaardingen. waar zijn vader, 11a eerst te Olst gestaan te hebben, predikant was, geboren en werd den 7 Juni als Johannes Hermanus gedoopt. In iS}2 vertrok zijn vader naar Hoorn en in 1835 naar Leeuwarden en het was 'n de laatste stad, dat Johannes Hermanus zijn eerste onderwijs genoot. De veelbelovende zoon studeerde te Utrecht, waar hij bij zijn oom. Dr. Dompeling, te huis lag. Na volbrachten studietijd huwde hij den 6 Jan. 1854 te Barneveld met eene der dochters van den predikant ' loog. Aan het vermaarde instituut van den heer Kapteyn te Barneveld gaf hij eenigen tijd vooral historische lessen. Zijn eerste gemeente als predikant was Antwerpen, waar hij gedurende de ziekte van den jongen predikant Stockfeld, opvolger van den naar Nijmegen vertrokken Stoop, als ambtgenoot van den Hoogduitschen Spörlein, den predikdienst in de Hollandsche zoowel als in de Fransche taal vervulde. Van Antwerpen vertrok Dr. Gunning naar 1 lensden, het stadje, waar ook Voetius het leeraarsambt had waargenomen en waar Gunnings bijbellezingen vooral een indruk maakten, die niet licht zal worden uitgcwischt. Na Heusden met Blauwkapel te hebben verwisseld, begon hij meer voor de pers te werken en schreef hij artikelen over onderwerpen, meest op natuur- en letterkundig gebied. Zoo verrijkte hij het in 1853 verschenen natuurkundig tijdschrift het Pantheon (onder redactie van den chemicus Dr. J. \\. Gunning, Mr. () van Kees, Dr. L. Mulder, enz.), evenals de Vadetlandsche letteroefeningen en het eveneens in 1853 verschenen tijdschrift Ernst en l 'rede, met zijne bijdragen. Had hij reeds in 1853 een uitnemend artikel geschreven over de litteratuur en de beschaafde samenleving onzer dagen, toch heeft hij zich eerst als theoloog zoowel als auteur gedurende zijne werkzaamheid te Hilversum van 1857 tot 1861, in zijn « are kracht vertoond. »De letterkunde mag zich,« zeide hij, > niet emancipeercn. De literatuur zelve mag niet en kan niet liet hoogste doel des levens zijn. Zij is een middel, niets meer. Niet alles is hetzelfde voor allen. \\ at voor den eenen een staf kan zijn, dat wordt \aak in de hand eens anderen een slang« \ erbazend mag zeker de kennis van Dr. Gunning genoemd worden, en niet alleen op theologisch gebied, maar ook op dat der taal, letterkunde, natuurkunde en geschiedenis schreef hij met oordeel en veel kennis van zaken. Zijne beoor- deelingen der werken van Elise van Calcar. mevr. Bosboom-Toussaint, W. J. Ravesteijn, over Fngelsche littiratuiir, en?.., werden zeer gewaardeerd. In 1858 gaf hij eene preek uit, getiteld: l'.eve bazuin Gods • Beschrijving van het uitleggend gedeelte der Godsverheerlijking, door de Herv. Chr. gemeente te Hilversum op den t Aug. 1858, voorafgegaan door een woord tot de gemeente), waarin hij zijn eigen homiletisch standpunt aanwees en met beschamende openhartigheid zijn oordeel over eigen kanselarbeid mededeelde. Het theologisch tijdschrift Di Referent, waar Gunning de redactie van op zich had genomen, bestond slechts één jaar. Onder een anderen titel mocht het onder redactie van Dr. A. Pierson toen nog één jaargang beleven. Blijkens eene prospectus van 1865 heeft Dr. Gunning in dat jaar een begin gemaakt met een uitgebreide toelichting van Prof. Doedes' Leer der Zaligheid,\ welken arbeid hij echter niet heeft voltooid. Ook het onderwijs, hooger en lager, en de onderwijzersstand, trokken in hooge mate zijne opmerkzaamheid. Zoo schreef hij opstellen in de Peadagogtsche bijdragen, verder een Woord tot de Chr gemeente over schoolonderwijs, zeven Stemmen over schoolonderwijs, Schoolwetsherziening, enz. Behalve allerlei courantenartikelen schreef hij meer dan 150 werken en werkjes over de inenting, de dronkenschap, de geheelonthouding, over de Roomsche Kerk, over Atjeh, over de Waldenzen, over Gods Raad met de Volken, over Nederland en de Oostersche volken, enz. enz. Onder zijn grootere werken moeten vooral genoemd worden de Blikken in de Openbaring, 4 dln., die door Roorda van Eysinga gunstiger werden beoordeeld dan door Dr. I I. Oort: Het leven van Jezus; Overlevering en li 't ten schap ; en/. Hij verdedigde het stemrecht der gemeente en tevens, in tegenstelling van De la Saussaye, de behoefte aan een centraal geestelijk gezag. In 1859 schreef hij: Gordel en Wijnkruik, waarin op aangrijpende wijze de zonde en ellende besproken werden, terwijl in zijn in 1861 verschenen Het kruis des Verlossers meer tien klemtoon gelegd werd op liet heil in Christus. In 1861 trok Gunning als predikant van Hilversum naar 's Graven hage, in een stormachtigen tijd. De heer Zaalberg en met hem Ds. Hoevers stonden in de residentie pal voor het modernisme. De heer Groeu v. Prinsterer verdedigde met onverbiddelijke logica het confessioneele standpunt en de Christelijk-Historische richting. De Irvingianen en de Darbysten zwegen niet en de heer Esser verhief zijne stem op de straten. Ik moet zeggen, het was een belangrijke tijd, een tijd vol frischheid, vol spanning, vol nadenken, vol leven. Waartoe verwonderdr riep Dr. Gunning; Is er geen oorzaakr vroeg de heer Groen. Eén weg, modernen, wees Dr. Zaalberg. Eén weg, verlevendiging van het Kerkbevvvistzijn, den confessioneelen, den sedert 1619 ouden weg, ried Mr. ("noen v. Prinsterei in te slaan. Im. ii doel, twee wegen, zei Dr. (ïunniii;.;. Onderscheidt vorm en geest, Kerkvorm en geloot, beginsel en meeningen, zoo schreef hij, en de kracht der waarheid tot overwinning zal zegevieren, llij wees op de vrijheid der gemeente, gelijk later op de zelfstandigheid iler gemeenten, steeds door eigen vredestichtend voorbeeld, te midden van den moeilijksten strijd, getuigend van de zaligmakende roeping van het lichaam, waarvan Christus het Hoofd en de overste Leidsman is. in onderscheiding van iederen Kerkvorm en elke partij.» Met prof. ' >pzoomer stond Dr. Gunning steeds op goeden voet. liet was dan ook op voordracht van dezen, dat hij van de theologische faculteit te Utrecht den graad van doctor in de wijsbegeerte, honoris causa, ontving. F.en overdruk uit het tijdschrift Berea verscheen in 1861 van Gunning onder den titel Het kruis des verlossers. Ken zijner meest gelezen geschriften is voorzeker Christus, de Gekruisigde voor tn in ons, waarvan in 18X1 de vierde druk verscheen. Ook zijne werkjes: Lijden en Heer lijkheid en I! 'at is geloof : zijn uitnemend. In 1S.S2 werd Dr. G. te Amsterdam tot Kerkelijk hoogleeraar in de gesch. der Ned. I ferv. Kerk en van haar leerstellingen, dogmatiek en geschiedenis der zending aangesteld, welk ambt hij aanvaardde met een rede: Het kruis van Christus, de waarheid voor wetenschap en Kerk. terwijl hij in iSSrjte Keiden als (Staats-) hoogleeraar optrad met een rede: De ivtjsbegeerte van den godsdienst uit het beginsel van het geloof der gemeente. Te Leiden onderwees hij encyclopaedie der Godgeleerdheid, wijsbegeerte van den godsdienst, geschiedenis van de leer aangaande God, ethiek en symboliek. Had hij, tc Blauwkapel staande, reeds in het Utrechtsche leesmuseum cene voordracht gehouden over het Kvangelie en de literatuur, later boeide hij te Amsterdam zijne leerlingen in het studeervertrek, zijn gehoor in de spreekzaal en zijne lezers met Bunyan, Kingsley, Göthe, Dante, Shakespeare en ook met zijne reisindrukken. In 1899 legde Dr. Gunning wegens 70 jarigen leeftijd zijn professorale waardigheid ter neder, llij is een leerling van prof. 1). ( h. de la Saussaye, na wiens dood hij het van zelf aangewezen hoofd der oude ethische school is geworden. Zijn jongste geschrift is: De Opbouw der Kerk op haren grondslag' (1900). Ziin zoon, Dr. J. H. Gunning JHz. heeft zich reeds een gevestigden naam als schrijver en predikant verworven. Geboren in 1S5S stond hij als Ned. 1 lerv. pred. achtereenvolgens te Wilhelminadorp, Benncbrodk, Gouda en Leiden en thans te l'trecht. Hij schreef verschillende uitnemende historische en stichtelijke werken en is redac teur van Pniel, een zeer gezocht weekblad. Orgaan van de ethische richting was van 1870 tot 1874 de Pro testamche Bijdragen (onder redactie eerst van prof. D. Ch, de la Saus- save, daarna van Heets) en van 1875 tot |8S| de Studiën (onder redactie der professoren P. 1). Cïiautepie ik- l.i Saussaye, J. j. I'. Yaletonjr. en Is. van Dijk). I11 de Theole is, lu Studiën (onder redactie van Daubanton) komen de verschillende nuanceeringen der orthodoxie aan het woord, het meest de ethische en de apologetisch critische. zoodat Doedes, Van Oosterzee en De la Saussaye zich Kier weer samen vinden. Als eigenaardigheid zij nog vermeld, dat van 1858 tot 1863 verschenen de Xieuwt Jaarboeken voor ïvetenschappelij;■« theologie (onder redactie van den liberalen 1 >r. I larting), w aarin zoowel orthodoxe (Doedes en Oosterzee 1 als moderne stemmen (1'ierson, Gorter) zich lieten hooien. De ethische richting, als meer philosophisch van aanleg, heeft het eerst gevoeld, dat samengaan van orthodoxen en modernen op wetenschap pel ijk gebied onmogelijk was, eene gedachte, later door Dr. Kuyper in zijn »tweeërlei wetenschap» in zijne lineyclopaedie op voortreffelijke wijze ontwikkeld. Het optreden der ethisehen prikkelde tot een diepere Auseinandersetzung* (venlediging en uiteenzetting) met het gehccle moderne leven en denken, dan de historische richting van Doedes met hare exegese (uitlegkunde van den Hijbei) en de apologetische richting van Van 1 >osterzee met hare verzwakte dogmathiek geven kon - • eene taak, later op betere wijze (wijl historischer. belijnder en vooral van zuiverder Schriftuurlijken grondslag ondernomen door Dr. A. Kuyper in allerlei werken, inzonderheid in zijn }'au vel opaedie der h. god^elccrdh-id. Coenraad Jacob Gerbrand van Hoogstraten werd den 13 Maart tc Utrecht geboren, studeerde te Utrecht, waar hij met lof zijn doctoraalexamen aflegde, stond als Ned. Herv. predikant van Dec. 1867 tot 1872 te Vaassen. daarna tc Almeloo en werd den 13 Mei 1877 te 's Gravenhage bevestigd. Hier overleed hij den 20 Oct. 1895. Van de vereen, voor Chr. Nat. schoolonderwijs was Ds. van 11. een ijverig voorstander Veel deed hij voor de weezen en als predikant was hij met rijken zegen werkzaam. 1 )r. J. H. Gunning JHz. zong van hem: «Weer is een broeder heengegaan ! Een vriend van allen, die hem kenden, Ken hart, dat deelde in alle ellenden, I loe zwaar ook zelf met smart belaan. Hij had de kunst van tranen drogen! Hij had haar bij het Kruis geleerd. Niets heeft hij vuriger begeerd, Dan Jezus' liefde te verhoogen. ('s Gravenhaagsche Kerbode van 26 Oct. 1895.) Ds. S. Ulfers werd in 1852 in Indië, waar zijn vader zendeling was, geboren, studeerde te Utrecht en stond als Ned. Herv. predikant van 17 Sept. 1876 tot 1880 te Domburg, daarna tot 1884 te Tienhoven, tot Maart 1888 te Oldemarkt en eindelijk tot op heden te Rotterdam, i lij woonde de Revival-meetings bij te Brighton en Cambridge, ijvert zeer voor Zending, is een boeiend prediker, een populair schrijver, terwijl zijne lezingen steeds niet genoegen worden gehoord. Dr. A. J Th. Jonker werd in 1851 te Laren in Gelderland geboboren, waar zijn vader predikant was. Die pastorie was inderdaad voor hem een paradijs vol liefde en poëzie. Op 1 gymnasium te Lochem ontving hij zijn voorloopige opleiding. De inrichting was echter een -prulleboel in 't kwadraat». Te Utrecht beoefende hij de theologie Hij promoveerde er op eene dissertatie over de gevangenschap van den apostel Paulus. Als Ned. Herv. predikant diende hij achtereenvolgens de gemeenten Warnsveld, lieerde en Rotterdam. Hij mocht er veel doen, doch overwerkte zich, zoodat hij zich genooodzaakt zag. zich terug te trekken naar het stille Kllecom. In de laatste jaren staat hij te Dordrecht. I lij schreef o. a. Het Sociale vraagstuk (een wekstem voor de gemeente), een heerlijk werk, dat hem veel vrienden bezorgde, maar hem ook van den kant van Dr. Bronsveld aan scherpe aanvallen bloot stelde; verder: Hoofdstuk der Liefde, Apostolische Huiszegen, Beter dan Robijnen, enz. Ook is hij mede-redacteur van de Theologische Studiën Het preeken beschouwt hij echter als zijn hoofdwerk. Een ander verdienstelijk man is H. Höveker. Deze overleed den 28 Octr. 1S89. W at hij voor den boekhandel geweest is, heeft de heer Kruseman geschetst. Van de in 1844 gestichte Vereeniging tot bevordeiing van Chr. Lectuur, wier voorzitter J. van Kik was, was Iloveker de uitgever. Onder de initialen 11. II. schreef hij in de / ereenigtng Chr. Stemmen, terwijl van zijne hand het licht zagen, in 1882 .VDe bede van Dr. Kuyper afgewezen. Dr. Bronsveld toch ontzegde aan particulieren het recht, hoogescholen te stichten Volgens hem mocht hooger ouderwijs slechts van den Staat of van de Kerk uitgaan. En nu wilde Dr. K. dat l)r. B zijn gevoelen niet alleen op dit punt corrigeerde, maar ook. waar van God sprake is, niet meer het woord Heer, maar Heer<* zou gebruiken. Uit het individualisme van Dr. Bronsveld wordt diens oppositie te«en het R.-Katholicisme verklaard. Het R.-Katholicisme toch is de >leer der discipline, der blinde gehoorzaamheid, der onderwerping aan het wereldlijk gezag; het duit geen eigen inzicht, geen eigen onderzoek; het maakt het individu geheel ondergeschikt aan de belangen der massa, der Kerk als lichaam. Daardoor staat het vlak tegenover de vrije ontwikkeling van den denkenden mensch. De Katholiek is geen zelfstandig geloovend wezen, uit eigen impulsie, maar hij is de kuddemensch, onder het opperherderschap van paus en bisschoppen». Door de oprichting van den Chr. Hist. kiezersbond in het voorjaar van 1897 heeft Dr. Bronsveld veel kracht ontwikkeld tegenover de met elkander samengaande Anti-rev. en R. Katholieke partijen en heeft hij verhinderd, dat dezen een Christelijk ministerie vormden. Het program van beginselen van dien bond moet door I)r. Bronsveld gesteld zijn. Doch niet slechts door zijne geschriften, maar vooral door hetgeen li ij in de Stemmen voor Waarheid cn l rede schrijft, oefent Dr. B. veel invloed uit. Optimistisch als hij is. heeft hij misschien te veel oo" voor de lichtzijde van verschillende dingen. Ken man, die veel invloed heeft uitgeoefend is Ds. S. 11. Buytendijk. In 1820 geboren, ving hij op reeds gevorderden leeftijd zijne studie aan en aanvaardde in den ouderdom van 5S jaar tien predikdienst. Achtereenvolgens diende hij de gemeenten Veen. Beekbergen, Harderwijk, Ke in Friesland en IJsselstein. Geruinien tijd stond hij aan het hoofd van het Wagcnings Weekblad en oefende hii als redacteur er van een aanmerkelijken invloed uit op den rechtervleugel tier anti rev. partij. Zijn arbeid in Kerkelijke betrekkingen, op maatschappelijk gebied en in de organisatie der zendingsfeesten (die aau hem in zekeren zin hun ontstaan te danken hebben) legt getuigenis af van zijn geloof en ijver. I11 de laatste jaren trad hij meer op den achtergrond. Bij zijn 40-jarige ambtsbediening werd bij benoemd tot lidder in de Oranjt Nassau orde. HOOFDSTUK CM. Ds. ( '. S. Adama v. Scheltema. Dr. 'J. Th. de Visser. A ar ', ui, rsbé-wegiug. Iht Sociaal Congres. K. Kater. De 11 ilht Iminakt rk te Dordrecht. Op philanthropisch terrein heeft vooral in onzen tijd zich verdienstelijk gemaakt I )s. C. S. Atlania van Scheltema. Deze »«roote in Israël-» werd den 25 Jan 1S j 5 te 's Gravenhage geboren. Nadat hij zijne theologische studie te Leiden voltooid had, werd hij in 1X30 als N'ed. Herv. predikant te Borsele bevestigd. Na vei volgens het leeraarsambt te Colijnsplaat en te Hoorn bekleed te hebben, werd hij in 1X4.» te Amsterdam beroepen, waar hij tot 1SS0 gearbeid heeft, toen hij om gezondheidsredenen zijn emeritaat aanvroeg. In navolging van hetgeen hij bij Mevrouw YVightnian in 1860 te Londen had gezien, richtte Ds. A. v. Scheltema te Amsterdam in 1863 het eerste wijkgebouw op, het Kiviite - Willcmshuis, waarin bijbellezingen, Zondags- en bewaarschool gehouden werden en dat de vergaderplaats was van Zangvereenigingen, ( hristen geheeloiithouders-vereenit^ingen, enz. en waarin ook een ( hristelijke boekhandel werd gedreven, zoodal er rijken zegen van uitging en niet alleen den stoot gaf, dat in Amsterdam incei- dere wijkgebouwen verrezen, maar ook in andere plaatsen ran ons land. Van Scheiteina's leuze was: «Christus op den voorgrond eu dan : die den naam van Christus noemt, sta af van alle ongerechtigheid». Kil onder die ongerechtigheid telde hij ook en vooral het drankmisbruik, waartegen hij lang met moed en geestkracht met veel zegen heeft gestreden, zoodat hij met recht de baanbreker der geheelonthouding van alle alcoholische dranken mag genoemd worden. Hij stichtte, als onderdeel van eene op breeder schaal werkzame Chr. wijkvereeuiging. een Chr. AIschaff ers-wijkverbond. Veel hééft V. Scheltema ook voor het volksgezang gedaan. Ilij riep eene Koning IVillntisvereeniging ter bevordering van Chr. Volks gezang in liet leven, die de liederen van Philip Philips en van Sanktv uitgaf. Voor de muziek werd hij flink bijgestaan door J. J. v. Krieken, Hoofd der diaconieschool 110. I te Amsterdam. Zijne .Yeerbosiii Zangen, aan de Weezendrukkerij te IVeerbosch uitgegeven en meest alle uit het Kngelsch vertaald, vonden bij honderdduizendtallen haar weg, niet alleen in ons land, maar ook in Amerika, zelfs tot in het verre W esten, alsmede in Zuid-Afrika, in onze Oost-en West-Indische bezittingen, ja tot zelfs in Atjeh, waar zij in jongelings , jongedochters- en zangvereenigingen onder rijken zegen werden en nog worden gezongen. Vele liederen, en wel de beste, zijn door hem zelf gemaakt. Van de Nederlandsche Zondagsschoohereeniging was Ds. A. v. Scheltema de ziel, terwijl hij redacteur was van haar orgaan: Au Christelijke Familiekring. Nog den 13 Septr. 1X85 hield hij de Godsdienstige redt bij de vijftigste openb. jaar verg. der Vederl. vereen, tot aJscAa/Jtng van den sterken drank. Als schrijver was A. v. Scheltema een ijverig medearbeider van het Xed. 'J'raktaatgenooischap, en was de redactie van den Bijbelschen Almanak, die bij honderdduizenden werd verspreid, aan hem toevertrouwd. Bovendien vertaalde hij uit het Kngelsch de beschrijving van Mevrouw Wightmans arbeid in de achterbuurten van Londen. Spurgeons Jan Ploeger, verder levensbeschrijvingen van Spurgeon en Van Hl urnhart, Bunjans Christenreise, enz. enz.. Steeds zocht hij zijne vertalingen een Hollandsche karakter te geven. Na- het nederleggen van zijn ambt vestigde A. v. Scheltema zich eerst te Ede (Gelderland) en later te Arnhem. In zijn twee laatste levensjaren ijverde hij nog voor het nieuw gebouwde Zeemanshuis te IJmuiden. Ook trad hij in de jaren zijner rust nog menigmaal voor de gemeente op en steeds hoorde men hem gaarne. Veel invloed bezat 1 >s. A. v. Scheltema in I ngeland, wijl hij (laarveel vrienden telde. Ds. A. v. Scheltema »had eene andere opleiding ondergaan dan Heldring; hii kwam uit den liberalen hoek en het duurde lang, vóórdat hij binnen het bereik van het reveil kwam .... De philanthroop Heldring vond in Duitschland zijn vaderland en ideaal; de philanthroop Scheltema in Engeland . . . Heldring-werkte hoofdzakelijk tot bestrijding der ontucht; Scheltema streed tegen den sterken drank, riet maar gelijk het afschaffingsgenootschap, maar door Evangelie-verkondiging. Ja, 't was de arbeid van eene Engelsche vrouw, die hem, 11a zijne komst te Amsterdam, deed zien. wat zijne bijzondere roeping en zijn eigenaardig talent was.« (Dr. G. J. Vos Az. Gr. v. l'r. en zijn tijii 1 Soo 1H57 Hlz. 3071. Hij overleed den 12 Augs. 1S97 te Arnhem in den ouderdom van 82 jaren. Dr. J. Ih. de Visser werd den 9 Februari 1857 te Utrecht geboren, waar hij ook studeerde. Den 27 Mei 18S0 promoveerde hij op eene dissertatie; Datuionolo-ie des O Verbonds. Na in September te Gro ningen zijn proponentsexamen afgelegd te hebben, werd hij den 5 December 1 SSo te l.eusden bij Amersfoort als Ned. 1 lerv. predikant bevestigd. Voor zijn pleizier had hij ook de rechten bestudeerd en daarin zelfs het candidaatsexamen afgelegd. In de Theologische studiën en in de Stemmen voor II'. en Vrede schreef hij meermalen min of meer wetenschappelijke artikelen over O. Testamentische onderwerpen. Bovendien schreef hij: Onze Plichten (waarvan een 2e druk verscheen) en Mahomed-Christus, schetsen uit zijne reis naar het Oosten. Hij Kemink en Zoon verscheen in 1898 van hem : Hebreeuwsche Archaeologie, een werk van ongeveer Soo blz. groot. In 1X91 richtte hij te Rotterdam een Chr. Werkmansbond van Ned. Herv. werklieden op. Den 26 December 1894 vereenigden zich de gelijke vereenigingen, te Utrecht, Middelburg en Amsterdam ontstaan, tot een Chr. Vat. Werkmansbond, waarvan \\ . A. Geneken voorzitter, A. van Ooy secrelaris, Dr. de Visser eerevoorzitter werd. I)e laatste nam tevens de Hoofdredactie op zich an De Voorzorv, het orgaan van den Hond. De Chr. ATtot opneming, verzorging en opvoeding van kinderen, wier ouders buiten staat zijn, voor hun onderhoud en opvoeding zorg te dragen.» De evangelist J. van Beieren, door de Ev. Prot. vereen, in Den Haag geplaatst, richtte zijne woning tot een Beioaarhuis voor halve weesen in ; onechte kinderen wilde hij niet opnemen als protest tegen de ontucht. Den 27 Sept. 1871 opende de heer G. I'. Ittmanjr. te Schooneberg bij Rotterdam een Tehuis voor behoeftige ongeneeslijke zieken. De stichting werd later opgeheven. In plaats er van is in 1890 geopend: Eudokia, eene stichting voor lijders aan Chronische (langdurige) ziekten. De directriceMevr.il. S. Schreuer is in 1899 overleden. De stichting gaat uit van de Rotterdanische diakonie der Geref. Kerk (I>), terwijl Iicthcsda uitgaat van de Ned. 1 lerv. diaconie te Rotterdam. Den 15 Mei 1873 werd Bethanir, ecne inrichting voor verzwakte kinderen, te Zeist geopend (administrateur : W. van Oosterwijk Bruyn). liet hierbij behoorende gesticht RusthoJ is een herstellingsoord voor vrouwelijke patienten. l)e heer J. Smit bezat te Nieuwveen een Huis van Barmhartigheid. dat weldra onder het bestuit 1 der vereen. Marthastiehtinvoor onverzorgde ktnderen kwam. Den 7 Nov. 1893 werd de heer C. Geel tot directeur der stichting (welke in 1S84 naar Alphen a d. Rijn werd verplaatst) aangesteld. Als hvangelist werd (ieel te Amsterdam eerst bestuurder van de Milit. 1'eree/t., daarna van den Ned. Milit. Hond. Door middel van een Chr. logement en koffiehuis De Kroon was hij er velen ten zegen. Dr. 1'. van (iheel Gildenieester richtte den 11 Dec. 1889 te 's Gravenhage den Chr. Volksbond op, welke zeer veel deed ter verheffing van de stoffelijke en zedelijke positie van den werkmansstand. Dr. van Gheel (lildemeester kwam den 7 Juli 1877 als Ned. llerv. predikant te Wilhelminadorp, vanwaar hij in iSSi naar Dalfsen trok en in Nov. 1883 verbond hij zich aan de Ned. I lerv. Gein. te 'sl lage. De Vereen, tot Colportage en I'.vuug'lisatie in de dn, Noordel. provinciën, te Assen gevestigd, verkreeg den iS Nov. 188S de Kon. goedkeuring. De Zendingsvereen. > Onze hulp is in den \ aam des Heen/{t te Nijiurdal (gem. Ilellendoorn) behartigt de plaatselijke zending in gehoorzaamheid aan Mark. 16: '5- Maar zendeling J. 1'oelakker werkt onder de Kaffers in Zuid-Afrika. Het Hoogeland werd geopend den 15 Oct. 1S94 en gaat uit van de Vereen. tot Chr. Verpleging van bedelaars en I.andloopers. De Chr. Vereen, voor de verpleging van lijders aan vallende ziekte werd erkend bij Kon. Besluit van 16 Mei 1882 en is gevestigd te Haarlem. De directeur harer gestichten te Heemstede is de oud zendeling J. I.. Zegers, onder wiens voortreffelijke leiding niet alleen broeders werden opgeleid tot het werk der dienende liefde, maar ook tot andere werkzaamheden. De Ned. vereen, tegen de prostitutie werd den 12 Mei 1879 opgericht en koos Ds. II. 1'ierson tot haar voorzitter. De Ned. Middernachtsaendingsvereen, bond mede den strijd tegen de ontucht aan. In 1894 werd opgericht de Vereen, tot bevordering van de zedelijkheid in de Ned. Overzeese/ie bezittingen, waarvan Ds. Adriani voorzitter is. De Evangelisatie onder de zeevarenden te Rotterdam, heeft twee evangelisten in haar dienst, n. 1. J. H. Grotenhuis en K. Zuiderduin en voor die te Amsterdam, uitgaande van de Vereen, ter verbreiding der waarheid. arbeidt één evangelist, 11.1. D. R. Bouhuijs. Ook de heer Nitschelm arbeidt te Amsterdam onder de zeelieden. In 1897 zonden de Geref. Kerken in Nederland twee harer predikanten : Ds. v. d. Valk van Scheveningen en Ds. Sluiter van Maassluis, naar Lerwick (op een der Shetlandsche ei 1,tmleni, om de belangen der visschers te behartigen aan den vasten wal. Op het voorbeeld der Engelsche Mtssion te Deep Sea Fishermen (de zending onder de visschers in volle zee) zond de Vereen, ter beharti2no vaH (jt />, lde man, die Israël en de volken met zijn gansche hart aanhing*, de ziel was. lal van uitnemende mannen zond /ij uit, als \\ ükens, v. Beijeren, W. de Ruijter, Van Kooij, Wesseldijk, Geel, Roos, \V. Kieviet, e. a. \\. Kieviet werd in 1839 geboren en trad den 2 October 1863 111 dienst der Ned. Ev. Prot. Vereen. Hij heeft zijn standplaats te I'.dam en schrijft in Xeerlands Volksblad (onder redacti> van zijn zoon. \\. II. Kieviet, schrijver van Jong Leven, enz) verschillende Brieven uit N.-Holland.» In 1S67 richtten I>r. Ph. J. Hoedemaker, Jhr. K. van VVeede van Dijkveld en T. M. Looman eene Ver. van Chr. Zondagsscholen op. die haar orgaan vond in de reeds bestaande Chr. Familiekring. Ken tweede zondagsschoolvereen. Jachtn, staat op Geref. grondslag. Den 23 Oct. 1853 kwam, als vrucht van het Reveil, het Xed. Jong. I 'erbond tot stand, waarvan het orgaan, de Jongelingsbode, in \ug. 1857 verscheen. Achtereenvolgens waren voorzitters van het verbond: I'. van Kik, v. Oosterwijk Bruyn en A. J. Hoogenbirk. De Ned. Pond van Jongt lingsvereen. op GercJ. grondslag werd den 25 Oct. 1S88 door een achttal jongelingsvereen. uit N. Holland opgericht. Bondsorgaan is het Geref. Jongelingsblad. Voorzitter van den Bond is Ds. J. Vonkenberg. Op den i2en Bondsdag te Groningen 124 Mei 1900) werd tot samenwerking niet het Ned. Jong. Verbond besloten, en op denzelfden dag nam het Xed. Jong. Verbond op zijn jaarverg, te Leeuwarden een voorstel tot samenwerking met den Geref. Jong. bond aan. Inderdaad, een gelukkig teeken des tijds! Onder de liefdadige instellingen te Amsterdam hebben wij te noemen : Peth Palet (Vereeniging ter bestrijding der Prostitutie), opgericht in 1880 door den heer J. Muller, die er nog voorzitter van is. In PethPalet, gevestigd Prinsengracht 775, worden ongehuwde moeders met hare kinderen opgenomen, die voor den eersten keer moeder zijn geworden. Verder het Moederhuis voor Diaconessen, opgericht door Ds. Voorhoeve, door wiens toedoen in 1898 er nog een Prot. Ziekenhuis aan verbonden is. De Amsterd. Prot. Vereen, ten behoeve van werkloozen, in 1893 door Ds, 1', Herfkens opgericht, stelde de eerste werkverschaffing in, met J. 1'. Schaberg. K. Kater. Dr. J. Th. de Vis;$kr. Dr. F. van GhEKI. glldkmeestbr. Ds. C. J. g. van hoogstraten. f Groep 18. cene Evangelisatie, waardoor reeds aan eenige honderden werkloozen het heil in Christus kon worden gepredikt. Den U Febr. 1878 werd het Geref. Traktaatgenootschap *FtHppus< opgericht, dat tractaatjes, scheurkalenders, enz. uitgeeft. Voorzitter is prof. L. Lindeboom. De geheelonthoudersbeweging dagteekent in ons land van 1K60, vooral door het optreden van Ds. C. S. Adama van Scheltema, die krachtig gesteund werd door prof J. J. I\ Valeton Sr. en mejonkvr. M. \\ de Ranitz. Wijlen prof. Brummelkamp was indertijd de eentge onthouder in de Chr. Geref. Kerk. Toch maakte hij weinig propaganda voor de onthouding Als de eenige Gcref. predikant, die een werkzaam aandeel aan den arbeid der geheelonthouding neemt, moeten wij noemen Ds. C. M. W. 1'let te Wezep, die sinds 1890 in woord en Schrift het gebruik van sterken drank bestreed. In 1880 werd de eerste afdeeling der Yation Chr. «eheelonth. venen, opgericht, waarnaast een Chr. ..heelouth. 'bond, een Vrouwen Chr. gehedonth. Urne, enz.verrezen. Orgaan der Nat. Chr. geheelonth. vereen, is De Wereldstrijd, waarvan Ds. A. II. Roose, een vriend óók van de uitwendige zending, hoofdredacteur is. Op het gebied der armenzorg zijn nog vele vragen te doen. Kan door kolonistatie de heerschende ellende gelenigd worden r 1 leeft de .generaalt van het Leger des Heils ons den goeden weg gewezen ? Of verdient het Elberfelder systeem alle navolging? Doch genoeg. Een Tclukkig teeken is het, dat veel tegenwoordig wordt gedaan, om de heerschende ellende te lenigen en het Leger des Heils mag in dit opzicht met eere genoemd worden. HOOFDSTUK CLIII. A. J. Hoogetibirk. IV. v. Oosterwijk Bruijn. E. Gei des. T. M. I.ooman. Ds. Zeijdners referaat en wat er van kwam. I-en Chr. gymnasium. Rechten der minderheden. Het beheer. De .Generale Kas*. Moderne »Stoutigheden«. Een troost en een wensch. Adolf Jacob Hoogenbirk werd den 7 Sept. 1848 te Amsterdam geboren uit vrome ouders. Reeds vroeg had hij lust tot studie en legde zich weldra ook op oude en nieuwe talen, theologie enz., toe. Hij deed zijne examens voor gewoon en uitgebreid lager onderwijs. Op zijn 13e jaar schreef hij reeds stukken in Gerdes' Samuel. Zijn eerste boekje was: De Timmerman van Ximes, dat vele malen herdrukt werd. Tot zijn 25e jaar arbeidde hij met veel vrucht in de-school. Vari 1878—1892 was hij redacteur van de Standaard en schreef daarin de rubrieken : Buitenland, Pers, Vuria, benevens critieken en reeksen hoofdartikelen. In 1892 nam hij ontslag als redacteur van de Standaard, wegens verschil van meening met Dr. Kuyper. Hij stond buiten de doleantie beweging. Aan de Standaard heeft hij veel hervormd. In de Heraut schrijft hij: Zending en Voo> kinderen. Bij Hoveker en Zoon en Callenbach verschenen van hem tal van werkjes voor de jeugd. Men dwaalt zeer, als men hein enkel als kinderschrijver voorstelt. Hij is een geheel ander, dan b. v. derdes. Ook over letterkunde en politiek schreef hij veel. Zijn boeken als : Kinderen huns tijds, zijn voorzeker geen kinderlectuur, (hu lijdsehrijt, waarvan aan hem de redactie is toevertrouwd, is een maandschrift, dat zich vooral op letterkundig politiekgebied beweegt. Bovendien is hij redacteur van het tijdschrift Excelsior (met j. A. Wormser). van de Jongelingsbode en schrijft hij in het Gt'ill. Volksblad. ' )ok poëzie beoefent hij en in al deze bladen en tijdschriften vindt men, evenals in onderscheidene jaarboekjes, vele zijner verzen. Bovendien schreef hij: Een heel gewone geschiedenis, Kt nis en Kroon. Geseheiden voor et n tijd, enz. Hij vertaalde: Tuuke en De Biechtvader der Roboses en leverde een verhandeling over de vraag Behoort een Christen in de comedie r Voor de l'er. tot Heil des Volks, wier vice-Voorzitter hij is, stichtte hij eene opleidingsklas ter vorming van Zondagsschoolonderwijzers, waaraan hij reeds bij de 30 jaar werkzaam is. Van het A/. Jongeling sverbond is hij voorzitter. Bovendien is hij secretaris van de Ned. Zond. Vei eeltig ing. (Afd. Amsterdam). De heer Hoogenbirk is een kind van liet reveil en in diens geest werkzaam. Van Ds. J. de Liefde heeft hij veel geleerd, al kan men niet zeggen, dat deze zijn leermeester is. Steeds heeft de heer II. bepleit de eenheid der geloovigen, gelijk het réveil die, ook bij Kerkelijk verschil, toonde. Vandaar zijn strijd o. a. niet het Geref. Jong. verbond, dat, volgens hem, Kerkdijk-politiek is. Het Calvinisme beschouwt hij slechts als een der vele vormen van het Christendom. Hij wenscht zich slechts te baseoren op het Woord Gods. In de politiek is hij vrij-antirevolutionair. De heer H. is «autodidact» en heeft hoofdzakelijk zich zelf gevormd. I!ij een zwak lichaam verricht hij veel werk. Herhaaldelijk treedt hij als spreker op. Voor de zuiverheid der taal ijvert hij onvermoeid. Zijne correspondentie is zeer druk. Oostersche oudheden en geschiedenis vinden mede in hem een vlijtig beoefenaar. In 1898 trad hij voor het eerst in het huwelijk. Vele bijdragen van zijne hand vindt men nog in de Chr. Familiekring, De Zondagsschool, Chr. Zondags- blad, De Wijngaard en in ettelijke buitenlandsche bladen. Nog altijd geeft hij gaarne onderwijs, doch, karakteristiek, hóudt hij niet van scholen. Voorwaar, dezt man, die zich zeIf gevormd heeft, heeft inderdaad veel mogen doen in den wijngaard des Heeren. Willem van Oosterwijk Bruyn werd den 16 Mei 1829 uit een aanzienlijk en niet onvermaard geslacht te Amsterdam geboren. De le/.ing van een leerrede naar I .nkas 13 • 1 5 (*I.-a Kepentance») van Ds. Ganssen was het middel in Gods hand, dat hij Zijn Heiland leerde kennen. Nu ging hij, als eertijds l'etrns, heen en versterkte zijne broeders. Hij behoorde tot de oprichters der Vereeniging tot bevordering van Eva ligt lisatie, 111 die den 1 Oct. 1851 aan eenige jongelingen haar ontstaan dankte. Ook in de commissie der \~ereeniging onder den Handicerksstand, die kort daarop verrees, had v. O. Bruyn zitting, gelijk hij in 1S5 3 behoorde tot de oprichters van het Xed. JoHgelingsver bond. I11 1857 werd hij hoofdredacteur der 'Jongelingsbode, welk blad toen voor liet eerst verscheen. 38 jaar, waarvan 25 jaar l's honds voorzitter, heeft de heer v. Oosterwijk Bruyn als bestuurder en redacteur volijverig het Ned. Jong. Verbond gediend, doch was toen door ziekte gedwongen, zijne functien neder te leggen. Sinds is hij eerevoorzitter van het Ned. Jong. Verbond en ijverig medewerker van de Jongelingsbode. Terwijl hij vroeger reeds als bestuurder van de stadszending te Amsterdam werkzaam was, richtte hij mede later te Zeist Kethanïe op. Ook voor Veldwijk en voor het werk der bijbelverspreiding deed hij veel. Hij schreef het uitmuntende werk : liet reveil in Xederland. en opstellen in de Chr. SUmniett, Magdalena, HoiiTvsteeneti, inde Heraut, Ons Tijdschrift. enz. en reisde iu Duitschland, Frankrijk, Engeland, Zwitserland, Italië, enz. Hij is dichter als zijn vader en gaf nog afzonderlijk uit !/>-. Isaac Da Cos/a. Zijne verzen, waaronder zeer schoone zijn, zijn niet afzonderlijk verkrijgbaar. Het vaderland eerde zijne verdiensten door hem te benoemen tot ridder in de orde van ()ranje-Nassau. Een leerling van Ds. J. de Liefde is de bekende schrijver voor de jeugd, E. derdes. Aanvankelijk door Ds. de I.. uitgezonden als Evangelist, trad hij weldra als schrijver op, en is daardoor velen tot zegen geworden. Zijn In de Duinen, Uit de Duinen, De Marskramer, / Geheim van den (jeus en zoovele verhalen meer, die uit zijne pen zijn gevloeid, meer dan 200 in getal, zullen nog lang aan onze jonge lieden tot leering en genot verstrekken. Ook door zijne schoone liederen en verzen was hij velen tot troost en bemoediging en zal hij. ook 1111 hij overleden is, dat nog lang zijn. Zijn: »Kr ruischt langs de wolken een lieflijke naatn«, is inderdaad een lied, uit het hart van ons Christenvolk gegrepen en dat daardoor een zeldzame populariteit verkregen (1) Later de l iijfrlingivercctii^ing E \ c e 1 s i r, heeft. het Kerstfeest v;in iS^ó werd het lied voor het eerst gezon¬ gen door de kinderen der Havelooze scholen en die der Zondagsscholen van l>s. de Liefde te Amsterdam. »Meer dan 3000 kinderen en feestgenooten zongen het onder den lichtglans van een reusachtige spar, *iie midden in het kerkgebouw van Ds. de Liefde geplant was.« Evenals zijn leermeester Ds. dc Liefde, sprak en schreef hij gaarne over 's Hei lands toekomst tot opname Zijner Gemeente in heerlijkheid. Op zijn 7°en verjaardag benoemde de regeering hem tot broeder in de orde van den Nederiandschen Leeuw. In de laatste jaren zijns levens was hij zeer doof. Hij overleed den 12 Dec. 1S98 te Üoetinchem. waar hij van 1861 1S03 als evangelist gearbeid had en waar hij zich in 1878 weder gevestigd had. Hij bereikte den leeftijd van 77 jaren. • 'k Htb,« alzoo getuigde hij eens. «altijd getracht in mijn schrijven de door Christus aangebrachte verlossing duidelijk in het licht te stellen.. Zullen velen zich zijn tijdschrift : Samucl met genoegen herinneren, onkuis de »Oude Vriend» heeft hij zich in de harten onzer jeugd een blijvende plaats verworven. Theodorus Matthijs Looman werd den 12 Mei 1816 te Amsterdam geboren en verkreeg in 1839 de onderwijzersacte, 2e rang. Hij trad nu eerst als ondermeester, daarna als gouverneur'op. I11 1842 werd hij Godsdienstonderwijzer bij de Waalsche gemeente en in 1860 Bijbellezer bij de Ned. 1 Ierv. Gemeente te Amsterdam. Den u Nov. 1S47 hielp hij de Vereen, ter verbreiding der Waarheid te Amsterdam stichten en bleef daarvan tot aan zijn dood voorzitter. In 1855 was hij medeoprichter en werd hij voorzitter van het Java-Comite, in 1866 mede oprichter en Secretaris der \cd. Zondagsschoolvereeniging, in 1872 medeoprichter eu \ oorzitter van de Vereen, i>. Godsdienstonderwijzers bijdt Ned. Herv. Kerk. in 1S85 medeoprichter en V oorzitter van de vereen. Zarfath tot steun van nagelaten betrekkingen van Evangelisten, enz. in Nederland. Voorts was hij nog medeoprichter van het Oir. Nat. Zendingsfeest en bleef daarvan verslaguitbrenger tot 1890; medeoprichter der Vereen, ter bevordering van Chr. Lectuur, oprichter van het Amsterdamsche Kinder genootschap ten behoeve aer zending, medeoprichter van het San; / Ta laoer- Comité. Zijn voornaamste hoofdwerken zijn: Handboek der bijbelverklaring voor huisgezinnen (6 dln.); Gids voor den Bijbellezer, waarvan reeds 7 drukken zijn verschenen; De Hter der heerlijkheid op aardt ; Gesch. der Israël ie ten van de Bah. Ballingschap tot op de komst van den l/ecre Jezus, welk werk drie drukken heeft beleefd. Veel hiervan is vertaald of naar den vreemde bewerkt. De heer Looman was tevens redacteur van de Chr. Familiekring, van het Geill. Zondagsblad, de Java Courant, enz. enz. Als spreker op zendingsfeesten werd hij door velen met graagte gehoord. Hij polemiseerde nooit en was steeds opgeruimd van aard, vol kwinkslagen. I och heeft liij veel geleden en verloor vele kinderen door den dood. Hoewel klein van persoon was hij toch groot in geest- en werkkracht. Hij overleed 3 Jan. 1900 en tien dagen later volgde zijn eenig overgebleven kind hem in het graf. Den i Nov. 1897 mocht de I Tereen. ter verbr. do Waarheid haar 50 jarig bestaan feestelijk herdenken. Onder de ingekomen stukken was ook een telegram van den volgenden inhoud : »T. M. Looman, Godsdienstonderwijzers. Amsterdam. »Ik wensch lT van harte geluk met dezen dag en voeg daarbij de niededeeling, dat het 11. Majesteit behaagd heeft, 1' te benoemen tot ridder in de orde van Oranje Nassau. Minister l'ierson.» Voorwaar, een welverdiende hulde. Den 2 April 1896 hield Ds. Zeydner van 's Gravenhage op eene predikanten vergadering te Utrecht een referaat over de »houding van een Evangeliedienaar ten opzichtte van het O. Testament», waarin hij verklaarde: >de critiek moet zoowel op liet N. Testament als op het (). Testament toegepast worden.* Ook meende hij: »uitwendige autoriteit bestaat niet in het Koninkrijk Gods en behoort derhalve in de Christelijke Kerk niet gevonden te worden.» Werd Ds. Zeydner door velen toegejuicht, door nog meerderen werd hij hevig om zijne beweringen aangevallen. O.a. trad Ds. [luisman van Zandpoort in een brochure: Moderne wetenschap of bijbelse he traditie, tegen hem op, in dit vlugschrift bewerende, hoe met snelle schreden de ethische richting in het st k der Schriftbeschouwing de moderne leer nadert, hoe de grens tusschen beiden niet verflauwd maar uitgewischt is en hoe de vrome aanhaling der Schrift niet meer dan een handvol bloemen is, over het graf gestrooid, of een handvol zand ter verblinding in de oogen der vromen geworpen. Vooral zijn het de Gereformeerden, zoowel in als buiten de Ned. Ilerv. Kerk, die voor het gezag der II. Schrift tegenover de Schriftcritiek, zooals die van moderne zijde en ook door vele ethischen wordt beoefend, opkomen. In het begin van 1897 werd door de Confessioneelc Vereeniging het initiatief genomen ter oprichting van een Christelijk gymnasium naast de drie bestaande Gereformeerde gymnasia in ons land. Dit gymnasium werd den 7 September 1S97 te Utrecht geopend. Volgens de statuten werden de directeuren, van wie Jhr. Mr. 1.. de Geer te Vel|) voorzitter is, voor de eerste maal door het hoofdbestuur der Conf. Vereen, benoemd. Reeds in 1896 had de Ned. Herv. Synode eene poging gewaagd, om te voorzien >in de godsdienstige behoeften der minderheden met behoud van de eenheid der gemeenten« en nam dit jaar voorloopig ecu niemv reglement op de benoeming van ouderlingen en diakenen en de beroeping van predikanten aan. «Dat reglement zou niet toegepast worden in gemeenten van één predikant, doch zou toch in ongeveer 100 gemeenten gelegenheid geven tot het vormen van »Kerkelijke vereenigingeat, die het recht zouden hebben, om een pred. te beroepen naar haar hart. terwijl dan zulk een leeraar rechtens lid werd van den Kerkeraad, evenals de door zulk eene vereem'ging benoemde ouderhn •en en diakenen. Daardoor zou de Ned. 11'. rv. Kerk feitelijk elk be lijdend karakter verliezen. In 1897 spraken de provinciale Kerkbesturen •n de Classic.de vergaderingen zich gelukkig in krachtig afkeurenden ri over dil reglement op de minderheden uit. Zonder langer te beraadslagen over de vraag, of zij de bevoegd heid bezit, het beheer der goederen en fondsen van de \ed. Uerv. Kerk te regelen, nam de Synode in «896 een ontwerp-reglement op dat be'eer aan, waardoor, indien ^ed. Uerv. Kerk het aanvaard had, \\c*. Algemeen ('oliede van Toezicht zou zijn vervallen, doch waardoor ook veel verwarring zou zijn onstaan, daar vele gemeenten niet ge negen zijn, hun »vrij beheer* prijs te geven. In l)ec. 1S98 werd bedoeld te dement door de prov. Kerkbesturen en de commissie tot de zaken der VVaalsclie Kerken verworpen met tegen 17 stemmen, terwijl vier leden zich buiten stemming hielden. Op 1 Jan. 1900 is het reglement op de Generale Kas van de Ned. 1 Ictv. Kerk ingevoerd, volgens hetwelk elk nieuw lid der Keilv verplicht is, een bijdrage in de Generale Aas te storten van ten minste 2- Van hen, die vuur 1 Jan. 1900 lid der Ned. llerv. Kerk waren, wordt een vrijwilige contributie gevraagd. De 6enerale Kas is een vrucht van de brochure van Dr. Ant. Hoon: Waarom nog dralen ■ en heeft, wat het verplicht gedeelte er van betreft, een storm van verontwaardiging in dc Ned. llerv. Kerk opgewekt. Dr. K iyper heeft eens het modermisme een »Fata Morgana* genoemt. De tegenwoordige toestand der Ned. Herv. Kerk toont de waarheid dezer bewering aan. I11 zeer vele Ned. llerv. gemeenten, waar de vrijzinnigen jaren lang heer en meester waren, kwamen de geloovigen op het kussen. zoodat thans een groote gemeente met moderne leeraars eene zeldzaamheid is. »De vaan der orthodoxie waait van de Martinikerk te Groningen, van Utrechts Dom, van heidens Pieterskerk, van Amsterdams Westertoren, en langs de Hollandsche spoorlijn van Amsterdam tot Rotterdam zijn al de steden in de macht der orthodoxie ; op het eiland Walcheren stierf de laatste der moderne predikanten, die er nog arbeidde. En op vele plaatsen, waar zij nog niet geheel uitstierven, is toch hun vonnis geveld.» (Dr. A. \\. Bronsveld). Evenwel, de modernen, die tn de Ned. Herv. Kerk zijn, roeren zich nog Japper. Men denke slechts aan I)s. J. \\ . K. Iloevers, tc Stolwijk staande, die niet doopte in den naam des Vaders, des Zoons en des H. Geestes. maar slechts een vromen wensch uitsprak en die toch door de Synodus contracta werd vrijgesproken. De Algemeene Synode echter, gevoelende, dat er niet alleen een beschreven, maar ook een onbeschreven recht is en dat ook met de historu moest gerekend worden, richtte een schrij ven tot de Kerkeraden. waarin zij dezen opdroeg, toezicht er op te houden, dat bij den doop de aloude formule werd uitgesproken, aangezien de Ned. Herv. Kerk geen anderen doop kent. Ook zijn er predikanten, die geen bezwaar er tegen hebben, ongedoopten als lidmaten aan te nemen en in te schrijven en die door de modeine meerderhei*. in de Synode in bescherming worden genomen. Kn zoo zijn er meer eigernissen aan te wijzen, door de modernen in de Ned. Herv. Kerk aan de geloovigen gegeven. Aoo wil men thans aan de Ned. 1 lerv. K*~ik Ik t vrouwen-stemrecht opdringen, (jt lukkig is den 1 {eiland alle macht gegeven in hemel en op aarde, een macht, die eenmaal het itjk dei duisternis geheel zal overweldigen en een nieuwen hemel en een nieuwe aarde grondvesten zal, waarin gerechtigheid zal heerschen en dus vrede zal wonen. Hij het denken hieraan zij liet steeds onze bede. «Kom, 1 Icere Je/.us, ja kom haastiglijk, Ileei !< INHOUD. Wij wenschen onze stof te splitsen in de volgende zes tijdperken : i". 626—1517. (Van de prediking van Amandus in ons land tot de Kerkhervorming). '5 '7 -1568. (Van de Kerkhervorming tot de Synode te Wezel.) 3". 1568 1651. (Van de Synode te Wezel tot de Groote Vergadering). 4". 1651 —1795. (Van de Groote Vergadering tot de komst der Franschen in ons land). 5". 1795 1816. (Van de komst der Franschen in ons land tot de reorganisatie der Ned. Herv. Kerk). 6". 1816—1900. (Van de reorganisatie der Ned. Herv. Kerk tot op onzen tijd). Ermtr «Ud|»rk (•«•—1517) Hoofdstuk 1. De eerste Evangeliepredikers in ons land (Amandus, Eligius. Wilfried, Wolfran, e. a.j. Redding van Ovo. 2. Willebrord en Bonifacius. 3. Alit Gregorius. De Zendt lingen I.udger, Willehad en Odulphus. Strijd van Karei tien Grooten tegen Wittekind. De Noormannen. Hernlef, de blinde zanger. 4. Utrechtsche bisschoppen. 5. Het bisdom 1 'treclit. De Utrechtsche domtoren voltooid. Lokhorsten en l.irhtenbergers. David en Kilips van Bourgondië. Verschillende rangen onder de geestelijken, en hunne werkzaamheden. Soorten van Kerken. 6. Adellijke familiën. Invloed der kruistochten. Dichters en Schrijvers. Volkstoestanden. Kloosters en abdijen. 7. Kerkelijke tucht. Yolkszedelijkheid en bijgeloof. 8. Het interdict in ons land toegepast. Geeselaars, I.ollarden enz. De Vlaming Tanchelijn en andere «ketters « 9. De Koomsche en Germaansche of Gothische bouwstijl. Verschillende feesten. 10. Liturgische spelen en geestelijke drama's. Het zotten- en het ezelfeest. Klokkendoop. Orgels. De eeredienst. Kloosterorden. Nicolaas van Cusa in ons land. Reguliere kanunniken enz. 11. Mederlandsche mystieken. Johannes Ituysbroek, Geert Groote, Kloris lt&dewijns, Johannes Brugman, Thomas ;i Kempis. lü. litidolf Agricola. J. Wessels/.. Gansfort, A. Hegius, Desiderius Erasmus. Dekloo tervereeniging van Windesheim. Het morgenrood tier Hervorming. Tweede (1517—IïiliS ! Hoofdstuk 13. De Kerkhervorming in N.-Ne Ierland en Oost Friesland. G. C.eldcnhaiier, (!. Cassander, Hhodius, W. Gnapheus (de Volder.) 14' Martelaren in Nederland. Geloofsrechters in België en Holland. 15. De hervorming in Gelderland. Anastasius Veluanus, e. a. Bloedgetuigen. Petrus Bloi'Citis en Cornelis Hoen. li. Ie Hlas. I. Seger-z. en vrouw. Mr. 11. Schinckel. 1G. De Wederdoopers in Nederland. Melchior Hofman, Jan TrQpmaker, Jan van l,eyden. Het klooster Hlueuikamp bij Bolsward. David Jorisz. 17. De I) jo:isc'e/.iuilen. Menno Simonsz. Lubbert (ierritsz. 1X. De Ned. Geref. gemeenten te Londen, tëmden. W**zel en I'rankendaal Johannes • Lasco en ioian OrUen. Verborgen gemeenten in Betgu . Johannes bontanus. Gelliua Ka her de Bouma. C Cooltuyn J. Kimedoncius. l f , 19* Filtps 11 volgt zijn vader Karei V in ons land op. Smeekschrift der edelen. Moderatie of moorderatie 20. Hagepreken. Beeldenstorm. Ned. Bijbeluitgaven. Psalmberijmingen. 21. Strijd en Overwinning van het Calvinisme in ons land. Guido de Bres. rransiscus Junius, Herman MoJet. . 22. Petrus Datnenu*. l*n Arend>/ , Kegnerus Praedinus, Joliannes Sartonus, Pietet Loze leur, Jtir. W. van Zuylen van \yevelt Sr. 21. F. v. Marnix. heer van St. Aldegonde, Willem de Zwijger, Jan • tenhoven, Marien Microuius, Jean TafTin. 24. De Heidelbergsche Catechismus. Alva in ons land. Slag bij Ueiligerlee. Derde ty <1» ak |!5(W ltt5I.) Hoofdstuk 2"i. Synode te We iel, Em ien en Dordrecht. Alvas dwangjuk. 2«». Alva s vertrek, Godsdienstvreie's. De Lutherschen in ons land. 27. lohanm*> vin Miggrode, lluibert Duifhuis en Dirk Volkerts/. Loornhert. I me van Utrecht. SsnoJe te Dordrecht in 15rH. Dood van Willem den Zwijger. Oidebai neveld. 28. Hel Stalen-Colleges te Leiden, 't l'.etieer der Kerkelijke goederen. 29. Verhouding van Kerk en Overheid. Inrichting van den Keiedienst. ito Hoe de Hervorming in verschillende plaatsen vasten voet kreeg, rrieslanüs Hervormer. Het karakter der Hervorming in ons land. Het »Buchlein von dein Brottbrechen.* Hoe Amsterdam »Geus« werd. .'51. De Hervorming in Utrecht, Arnhem, het land van Heusden en de Meyenj van tien Bosch. Het collatierecht. , . , 32. Leicester in ons land. Concilie van Trente. Toestand der Roomschen in ons land. 33 Lutherschen en Doopsgezinden. Waalsche gemeenten in ons land. I ko Walles en zijne secte. Waalsclte gemeenten in ons land. 34. Jacobus Arminius. Franciscus Gomarus, Caspar Johannesz. Coolhaes, Hermanus llerbertsz., Willem en Theodoor a lirakei. bestus Homius. J. C- van Hille. 35. De tijd vaö liet twaalfjarig Bestand. Remonstranten en Coutra-Hemonstranten. 30. Oldebarnevelds val. De Synode van Dordrecht. 37. Wat de Dordsche Synode besloot. 38. De Remonstranten verbannen. Johannes Bo/eruian, Simon hpiscopius. 3*. Johaanes vtenbogaert. Petrus Plansius. I niversiteiten en Hooger Onderwijs. 40. Geestelijke Poëzie. D. Re. Camphuysen. Jacobus lievius. 41. Hervatting van den strijd. Zendingsarbeid. Kardinaal Rohertu* Relarminus. Marnix v. St. Aldegonde als bestrijder van Kotne. De Klopjes in dienst van l.oine. 42. Arnout van Geluwe als ijveraar voor Rome. Roomsche dichters. Jacob van /.evecote. De Staten-Vertaling. Vrede van Munster. 4 . . 43. Documenten bewaard. Hugo de Groot. Gerhardus Vossius. De Groote vergadering in ltöl. Zedelijke toestand van ons volk. Vierde TiJ«l(!<».*> I IT05.) Hoofdstuk ü. Wat de Groote Vergadering besloot. Ilené des Cartes. Gijsberlm Voetins. 45. Johannes Coccejus Coccejmen en Voetianen. 40. Haruch Spinoza. Abraham Trommius. Balthasar Rekker, Jacobus Koelman. Joliannes Vlak. Ludovicus Meijer. Zendin^sarbrtid in O.- en W.- lndit . 47. Kweekschool op Ceylon. Indische studenten in Holland. Iransche predikanten in ons land. Mysticisme. De -.Hebreeuwen" en de Hattemisteu. Hunne wooidvoerders. 4* Pierre «le Joncourt en zijne tegenstanders. J. Kruytier s «Sion s worstelingen Momaiers als bemiddelaar. Albert Schultens. F reder ik van Leenhof. Gosuidus van Buitendijk. De Bem. Kweekschool te Amsterdam en vier Rem. Hoogleeraren. 49. Cornelius .lansenis en zijn boek. 51). Jean de Labadie en zijne volgelingen. 61. I»e I.ahadisten. Anna Maria van Seliurman. Samuel Maresius. 52. I><- stand der partijen na den Munsteix lien vred ■ in Nederland en Helgie. Kruiscemeen en in België. Herroeping van het Edict van N'antes. loestand der Ned. Hers Kerk in het eerste stadliouderlooze tijdperk. 53. Onze hulp aan de Waldenzen. Zedelijke toestand van ons volk. Stadhouder Willem lil. 54. .lodoous van Loilenstevu. Willem Sluiter. Johannes Vollenbove. f>n. Jan l.uvken. Johan r.éorge Uichtel. Bemai-dus Smytegelt. 56. De gebroeders van der Codde. Dr. Abraviams de liaan. De Doopsgezinden. Le Rijnsbnrgers. Hermanus Witsius. 57. Pasohier de Fijn* Melchior Leidekker. Johannes ;• Marck Lampegius Vilringa. Johannes van der Waeyen. 58. Herman Alesander RomII en zijn richting. Pierre Bayle. Hiinricus Brinks «Waarschuwing.» Havid Flud van Giffen. 5ns volk. Vt He kwestie met David K Ie man en Johan Jacob la Sage ten Broek. 7 » Hofstede'* stiijd met F. G. C. Rut/. over de verdraagzaamheid. Velerlei geschriften. I itërste wil van Waller Senserf. Ti Nalatenschap van Jan Stolp te Leiden, leylers genootschappen. Strijd tegen het , „geloof. Invoering der nieuwe psalmberijming, liet bouwen eener Koomsche kerk te V|is-.inKen. «Paapsch* stoutigheden.' 74. De Jezuïeten. Zendingsarbeid en zendingsvrienden. Verstandhouding tusschen de \h.I Herv. en de Indische kerk. 75 He Indische kerk. De Lutherschen aan Kaap de Goede Hoop. Vorderingen van '"70. Jan Nieuwenhuizen en zijne Maatschappij. Jacob van Nuys Klinkenlierg. Gerardus de Haas. Hié'ronymus van Alphen. vurde Ttldpork (1T»5 1*10) Hoofdstuk 77. He revolutie in ons land. Scheiding van Kerk en Staat, •jo Verzoekschrift van Hervormde predikanten aan de Nat. Vergadering. Schorsing pn afzetting van predikanten. Wat de nieuwe staatsregeling omtrei t de Kerk bepaalde. 7>j'. Maatregelen omteM de linantiën der Ned. Heiv. Kerk. Gematigder tijden. Overmoed der Roomschen in N.-Brabant. ... . ■. , ... . sn Hoe de Uooinacheu vele goederen der Ned. llerv. kerk 111 hun bezit kregen. Wat J H- Floli in 's lands vergadaizaal van den II. Catechismus zei. Pogingen der Hemon«li .n'teii. om met de Ned. Hervormden vereenigd te worden. ' «I lelie Corviniis en Jan de Jong te Leeuwarden. Nog eene godsdienstige opwekking op je Veluwe. J. T. van der Kemp en de werkzaamheid van het Ned. Zendelinggenootschap Oprichting van een »Midd~lgenootschap.'< . , sj > '1'reuiige teekenen. Belangrijke geschriften. Invoering der Evangelische Gezangen bij de Waalt che Gemeente. Werkzaamheid van K. J. Schimnelpeiininck. Staatsregeling Betaling van predikanten. Regeling van het ondeiwijs. Een nieuw keikelijk WKi"'"n"i"l.iindel Evangelische Gezangen der Ned. Herv. Kerk. Gebed voor Koning Lodewijk Napoleon. Staat regeling van 1806. ... Regeling der predikantstraktementeu en predikantsplaatsen. xc Beheer i er kerkelijke goederen. Eene Commissie voor eene i.ieuwe kerkregeling. 87'. Een concept-Reglement. Strijd om kerkgebouwen lusscben Protestanten en "t£n"'\fw|,|kende leeraars. Nederland hij Frankrijk ingelijfd. Toespraak van Keizer Nanóleon te lirtda. De eeredienst verwaarloosd. Po»ineen om de Protestantsche kerkgenootschappen, enz. anders te organiseren. Betaling van predikanten. Het overgaan van de St. Janskerk te 's Hertogegbosch aan Home. 'lil ilet uur der vrijheid. . . ui De eerste en tweede grondwet. Achterstallige traktementen uitbelaa'd. 92. Regeling van predikantsplaatsen. Het collatierecht. Regeling der kerkelijke /.aken in Indië. Zende TM«'perk (IS16 IttOO). Hoofdstuk 113. He Kerkelijke organisatie van 1H1Ö en liet oordeel van dtn Baad van State daarover. 43 9t. Bezwaren tegen (ia nifnwe organisatie. Verordening op het H. Onderwijs. 9">. J- H. van der Palm, Upe\ en Dermout, A. K. Borger, J. Claiisse, J. Hem ^i. 96. He gee»t des tijd.s. Algei'n. Col. v. Toezicht. Miskenning van liet Calvinisme. Nederland en België vereenigd. Yosué Teissèdre 1'Ange. 97. liet Réveil in ons land. VV. Bilderuijk en zijne geschriften. ;ts. Nicolaas Schotsman, I saiic da Costa. y.t. Mannen van het Héveil. L>-, Molenaar. lijO. Willem de Cleri|. Lir. A. Capadose. Mr. H. .1. Koenen. W. Messchert. M. J. Cheval tier. Ds. \V". Laatsn.an. 1UI. 1. A. Worms-i', l)s. J. J. Ie Hov, Os. Engels, Van Hogendorps zonen,C. van Zoylen van Nyevelt, lts. L. Egeling. Adressen aan de Synode. 102. Urganen van het Réved. Gezelschappen en »Soirées«Religieuses.« .1. \V. Vijgehoom. Jan Mazan Nederland af. liet Beheer der goederen in de Ned. Herv. Kerk. He Ev. Alliantie. 113. He arbeid der «Christelijke Vrienden.« He doopsgezinden, demonstranten en de Hernhutters in ons land. Lutherschen en Hersteld i.v. Litlheischen. lis. L. G. Lentz. Da. J. 1'. C. WestholT. Ds. P. van Wijk Jr. Ds. 1'. Schatten. De Vrije Piot. Gemeente te Heusden. 11 i. He »Bond van vrije Clir. gemeenten in Nederland.« Ds. J. G. Smilt. He Unie van gedoopte Christenen in Nederland. De Darbisten of Plymouthbroeders De Zevendedags-baptisten of Sabatariërs. De Irvingianen. Kerken van vreemde natiën in Nederland. 115. Arbeid van het Ned. Zendinggenootschap. Belemmeringen voorde Zending in Ned. Oost-Indié. He «Haagsche Commissie". l |«s. Zending in W. Indië. Scheuring in het Ned. Zendinggenootschap. Zentfingsvereenigingen opgericht. I. Lsser. Ds I'. i.ion Cachet. 117. Hei Kerkgezang bij Doopsgezinden, l utherschen, Ned. Hervormden en demonstranten. 118. He 11. Katholieken in Nederland. 119. He Aprilbeweging. R. Katholieken en Oud-Katholieken. 120. De lt. Katholieken en Oud-Katholieken in Nederland. Vereenigingen, die onder de II. Katholieken arbeiden. Strijd tegen Home. He positie van Home in ons land. Pil. Reglementswijziging in 1818. He nieuwe organisatie van 1832. Os. J. de Liefde. Ds. L. Schouten Hz. en diens Tabernakel. 122. Ds. II. VV. Wilteveen. Ermeloosche stichtingen. Het instituut Effatha. 's Heeren Loo. Ds. Meijboom in Amsterdam beroepen. Laatste vergadering van Christelijke vrienden. Gerei. Seminarium te Amsterdam. He l lieol. school te Kampen. Vertaling van liet V Testament vanwege de Synode der Ned. Herv. Kerk. liet Ned. Bijl) Genootschap door het Britsch en Buiteulandsch genootschap in de schaduw gesteld. Gering gebruik van den «Vervolgbundel». 123. Dr. D. Ch. de la Saussaye. Het tijdschrift Ernst en Vrede. Prof. .1. .1. van Toorenenbergen. Ethischen en Confessioneelen. 124. Abraham Koenen. Bgbelcriiiek. Eene reeks theologische werken. 125. Otto Gerhard Heldring. Jeugd en eerste werkzaamheid. Hoenderloo. 12l>. Hs. II. G. Heldring. Doorgangshuis te Hoenderloo. Anna Pauwlownapolder. Pe Evangelist Grim. 127. He Bylielcolporteurs Wolf en Goedhart, lleldrings zendingsarbeid. 128. Asvl steenbeek. lalitlia Kumi. Bethel. Normaalschool voor Chr.Onderwijzeressen te Zetten. Het kerkje op den vluchtheuvel, lleldrings overlijden. Hs. H. Pierson. 129. Het Hooger onderwijs. Grondstellingen en vorderingen der wetenschap en haar «bankroet». Onze studenten. Dr. S. D. van Veen. Dr. Heitsma, Dr. M. A. Gooszen. Dr. .1. .1. Ph. Valeton, Dr. G. Wildeboer, Dr. J. S. Baljon. Dr. C. 11. van Bliijn, Dr. I. van Dijk, Hr. G. H. Lamers, Dr. P. H. Ch. de la Saussaye, Dr. G. J. P. Bolland. 130. Adres van VVormser c. s. aan den koning. De vereen, in liet belang der inwendige Zending. Oprichting der vereen, v. Chr. Schoolonderwijs. .1. P. Schaberg 131. C. Uusken lluet. He iloopsformule. Afscheiding van moderne leeraars. 132. Het floreenstelsel is Friesland. De kerkvisitatie in Utrecht. Zending onder Israël. Pr. C. Seliwartz. 133. Studentengezelschappen. 131. Werkzaamheid der geloovigen. Prof. A. Pierson. Ned. Prot. Bond opgericht. D». Zaalberg in den Haag beroepen. Toepa>sing van art. 21 van het Algem. Ileglement. Algem. Col. van Toezicht. L)e gebroeders Hugenholtz en liun gemeente te Amsterdam. De Evangelische In ie. 135. Prof. H. J. Scholten. De Zending. S. Coolsma. Zendeling van Dijken. 136. Prof. .1. .1. van Oosterzee, Prof. 1. .1. Doedes. Dr. tl. K. Uravemeyer, Mr. C'.roen v. Prinfterer. 137. Arbeid van Ds. J. W. I'elix in Friesland. Ds. .1. v. Dijk Mz. en diens Doetinchemsche stichtingen. I3K. uitbreiding dei Theologische school te Kampen. O.t. De kwestie Zaalberg. He Confessioneel vereeniging. Ds. P. D. M. Ilnet. 1 Ui. Bernard ter Haar, J. J. I.. ten Kute. N. Heets, C. K. van Koetsveld en diens opvolger als hofprediker, Mevr. A. L <». Bosboom Toussaint, J. P. Hasehroek, !■.. Laurillaid. lil. Uitbreiding der leervrijhetd en verslapping der tucht in de Ned. Herv. Kerk. Conferentie in 1883 te Amsterdam. Wet op het Hooger Onderwijs. De Vrije Universiteit. 142. Verschillende godsdienstige richtingen in ons land. Ds. N. de Jonge. De Ned. Israëlieten. Ontaarding van ons godsdienstig leven. 113. Voorbereiding en doorbreking van de doleantiebeweging. Dr. Mr. W. van den Bergh. 141. Voortgang «Ier Doleantie. Kerkelijk Congres. Vereeniging met de Clir. Geref. Kerk. 145. De professoren Dr. A. Kuyper, Dr. li. II. J. W. J. Geesink, Dr. I. Woltjer, Mr. D. P. D. Kabius, Dr. H. H. Kuyper. Dr. I . L. liutgers. litj. Dr. Ph. .1. Iloedemaker. Dr. G. I. Vos Az. 147. Dr. L. II. Wagenaar, D<. K. P. L. C. van langen, Ds. Lamb. Tinholt. 14H. Ds. II. Wildeboer, Ds. P. K. Domisse, Dr. II. ti. Kleyn, Ds. ,l. .I. A. Ploos van Amstel. 1 f9. Ds. .1. II. Houtzagers. 150. Prof. Dr. .1. H. Gunning ,1 r. Organen der ethische richting. C.J.0. van Hoogstraten, Ds. S. I'lfers. I)r. A. J. I'li. lonker, II. llöveker, Dr. A. W. Bronsveld, Ds. II. Buytendijk, 151. Ds. C. S. Adema v. Schelteina. Dr. J. 1'ti. de Visser. De arbeidersbeweging, liet sociaal Congres, h'. Kater. De Wilhelmina Kerk te Dordrecht. 154. Inwendige Zending. 153. A. .1. Hoogenbirk, W. van Oosterwijk Bruyn, K. Gerdes, T. M. Looman, Ds. Zeyilners referaat en wat er van kwam. hen Chr. gymnasium. Hechten iler minderheden, liet beheer. Ken troost en een wensch. N A SC H F{ I F r 756 op blz. 3, regel 6 v. o. moet zijn 656. /87 » » 4, 8 v. b. * » 687. 1583 » » 46, » 11 v. b. > 1383. veertig dagen » » 54, 20 v. o. » dertig dagen. Johaimes Rhodius • » 57, » 6 v. o. » » Henricus Rhodius. 1562 » » 87, » 7 v. o. » » '556. Hierbij dient opgemerkt te worden, dat in 1559 mede bij Van der Krven eene vertaling van het N. Testament \ an Godfr. van Wingen verscheen. Diens vertaling van liet (). Testament :ag in 1562 bij denzelfden uitgever het licht, niet naar het I tebreeuwsch, maar naar 1 .uthers overzetting. 1539 op blz. 88, regel 5 v. b. moet zijn 1540. 1639 • » iii, » 14 v. o. » » 1539. 1585 » » 120, » 13 v. o. » » 1586. 1585 > > 120, » 15 v. o. > » 1586. 1529 » • 135, » 16 v. o. » » 1629. 1585 » «138, » 12 v. b. » » 1586. 1585 » » 164, » 3 v. b. » » 1586. 1585 » » 164. » 7 v. b. » > 1586. 1522 » » 166, » 19 v. o. » » 1622. 1832 > » 208, » 17 v. o. » » 1632. Op blz. 230 regel 11 v. b. schrappe men de woorden: »L)e Labadie bleef tot aan zijn dood ongehuwd.* 1627 op blz. 281, regel 9 v. b. moet zijn 1727. 1615 > » 282, » 6 v. o. » » 1650. 1720 » » 281, » 1 v. o. » » 1715. 1623 » » 283, » 2 v. b. » » 1622. Walleville » » 310, » 12 v. o. » » Wallewille. aan Tautenburg » » 328, » 5 v * ' van Tautenburg. Bij blz. 228 lette men wel op het onderschrift (nooti van blz. 5 13 en op blz. 514, regel .3 v. b. sc krappe men de woorden: .Helaas is deze vereeniging in Moderne handen.» Het is mij gebleken, dat dit van dc Nel Gust. Adolf veren, niet volstrekt mag gezegd worden. De F vang Maatschappij daarentegen is vrijwel ia Moderne handen. Met Bestuur dier maatschappij is thans anders samengesteld, dan op blz. eie is aangegeven. Er hebben nu o. a. zitting in J. H. Maronier, Km. pred. te Arnhem (, voor,), Dr. J. Herderschee, pred. te Deventer ,Secr.1, 1. L. Fortuyn Droogleever te Arnhem, Dr. J. 1. J. Bolland te 1 eiden e a. Ds. J. Quast en Dr. W. Zuidema hebben geen zitting meer in het bestuur der Ev. Maatsch. Het Maandschrift Mand.x (men zie blz. 516) bestrijdt op positieven grondslag en op principicele wijze Rome. Wie op de hoogte van den strijd tegen Rome wil blijven, dient dat tijdschrift te lezen. Bij blz. 437 lette men wel op het onderschrift van blz. 522 en bij blz' 509 zij opgemerkt, dat niet Dr. Kuyper allereerst bondgenootschap met Rome zocht, maar Groen en wel met het oog op de onderwijskwestie. Vóór 1874 was Dr. Kuyper tegen samengaan met Rome, doch toen hij in 1874 in de Kamer kwam, zag hij dat samenwerken met Rome noodzakelijk was. Elau op blz. 561, regel 6 v. o. moet zijn elan. F{ E G I S T E F^. (D< nittii' ii In n, irii r />ortr<'/t< )i in dit ir r!> zijn n/n/i Nmiii n, - ui ii vette 'i ih i > he 212. Aaron Faro, 289. Asselt. Vau 521. Abreseh F'elrus 174 Attestatiekwestie. 017. Aeronius, «ehr. 117. Augustimis. 227, 228. Adel bert, 7. Ave Maria. 37. Adgillus, 2. \tlrlaannv l>* I, . 583. B. Adriani, l)r. N 581. Agricola lliulolf, 47. Baerle. C. van 105, 175. Ainsworlh Henry, 2'.KI. Dahler. I,. II. 415. Alberdingk Tliijni, 501!, 504, 508. Hakker, .lan de 57, 5't, 00. \lbeit, A. II. 512. Ijakker. N. 001. Albresch, Dr. 427. Halderik. 13. Alluik, (Albeiik) 10, 12. Baljou. Dr. .1. M. S. 559 Alcuinus, 10. Han. Groote 29. Alfred, 1. Kan. Kleine 29. Allart, J. 304. Baptisten. Zsvendedats 489. Alplieu, II. van 314, :::I5, 3:Mi. 337 338,350. Batenburg. .1. li van 70. Alting, ,1ac en Hendr. 17 4. liaum Joh. Cbr. 29(i. Al va, 10 J, 101. Baur. F. C. 570,579. Amundiis, 1.5. lint Inch. iir. II 595, 59G, 6 Anmma Sixtinus, 1x|. Ueeremuns. \V C. 650. Amesius, Wilh. 193 200. Beerenclanw. Mr. .1. li. baron v. Ilugen- Amiens, Peter van 21. poth lot den 511. Amortisatie, Kas van .Hl. Heel*. lir. t 529, 503, 005, 000. Amntcl IK ,1. .1 A ploot tan 024 liet:tra. 5. 041 — 044. Begliarden. :i0. 31. Amsterdam. »Geus" worden van 130, 131. Beghynen. 30. 31. Aniyrand, Moise 216. liekker. Baltbazar 204, 210,211. Andriesseu, A. 310. _ liekker. Walterus 440. Anglarius, .iacoiius 57. Belarminus. II. 183. Arisfried. Bisschop, 13. Beller. Abr. 293. Anti- lloreenbund, 508. Belijdenis. Item. 107. Antominianisrne, 430. Beieren. J. v. 659. Antonius. Frederik, 04. Beneücnvabl Uvers. 148. Apeldoorn, t:. J. van 5-J7. lli-rgh. i>r. tir w. t ,i 019 020 Appel tem. Drama te 017. Berg. St. v. d. 540. Appelterre. Mr. A. W. van 450. Ilerg. Ah. van den 314, 315, 301. AppOrlanus George 75. Bergen. Nic. van 59, 00. Aprilbeweging, 507, 508, 510. Berkhoven, .lonkvr. A. J.M. Teding van 059 Ariulnlii» Jacobui 147,155. Bernlef. 10,11. . __ .. re| Brouwer. 438. ^"cón,"r"n.fjb1- ,)n Brouwers. Pater 510. xBethal)»'." Evangelistenschool o20 2 'lielhesdal" '"*'°' Bruining. Br. A. 374, 375, 501. i!K!;™.. tru-svjs-m °7, 68' Bruin,"/eiideluiii' de 493. „Bibliotheek. H)e Vad. 321. Brugghen, V. der 509. Wee«r°Uf'hek'527e ^ *'* Brummelkamp. Prof. A. 444, 415,449,4C0, BildXaUk'iir. w. 405-407.42K.MKI, 601. Bnjü». W. v. O^terwijk «55. !|il,1t.-|rtnf V454 'iSH®' , i. i>«- «• 15», 161, 108. Byb. Vertaling. Synodale .>32, Bolland. Prof. 510. Bonifacius. 5, 0, 9. C. Bonnet. Gijsb. 311. Sffft ?fl,« D. r.Ltol,«001,« clfciictV c. r. lis. Bond. Ned M hl. 06. . bOI. Camphuisen. I». B. 167. 177, i7X Boud v. vrijeChr.'gem. in Ned. 482. 183,480. CanMi». J. «■ (.nderdew^ngaard 3,4,3)0 . i.' ;ii.i Cartesiua, tii, i -»o o'ltofger. A. K liet gezelschap 573, 571. Capellen, G A. 0. P. 3-2. Borstius. 1. 122. r « MlVr A Catechismus,' lleidelb. 99. 100. ulo, 01)/. fa!» J lMr KSSt?:«T l {ftw assMsr.1 sr^s % u m ssssssk MÜL &■£ «■ b£s*&s~i sSSets'~m >«, houtkamp. J. 209. n.' de la Saussave Dr. P. I». 101. B0UucïSW 1*1 iil""-«4 Cli'evallier' M.' J. 422, 427, 628. ! N ■ r.l 152 Chevallier, P. 174, 415. Christen." »l)e 487. „ j ' \»•" 0rn Christus,'' »N a v. van 41». ^ -Cbristo Sacrum," 345, 355. Br alibi. Chr. Wk Chrodegang y. MeU. 1». «'.r-A.^ll.W. 479. Bremèr 5TO Clarenbach, Ad. van 75. Brés. Ouido do 80,81,89. Clarisse, J. 400. ss?£r Broes. Br. 322. 454, 450, 4.rt. .. Broes. Wilh. 401. ..cc.-Ju-. Jol . JH JU. ölt MS'sh5°7P0 m S, J..r„r H. de 595, 021. r,ri^,'e0ró A " ^ W' ^ °51' Codde, Brouwer. Us I'. \V. 401. Colerus, Balthwar S34, *9o. College v. Toezicht, Algem. 4( 2, 469, 577, Dominicanen. 4't. 578. Dokkum, Hem. gem te *238. Collatierecht, 121, 135, 388. Dominicus, Tli. 292, 293. (Collegiaalkeiken, 111. Domela Nteuwenhuis. Prof. 470—480 Collegianten, 108, 254, 250, 257. Domisse, Ito. I'. K. 638. College v. Toezicht. Prov. 469. Donner. J. H. 461. Collegium Philosophicuin. 168. Dordrecht (I.V74), Svnode van Kil 105 Collegium Oualificulutn, 158, 116, 147. Dordrecht (1578), Synode van 115, I.W. '•om- tot 11 e autographa. 191. Oordrvcbt. Kal. Sjnodc le (1618 — 1619. Oommissie, Verbroedering» 476. 159—165. Commissie t. d. zaken in Ned. O. en W. Dozy, Prof. 54). Indië, 389. 494. Drama's Ceestelijke 35. Comité, China 583. Dreas, A. ü. 294, 295. Comri, A. 300, 301. Ifiiel. Ilepelaer v. 395, 396 Comité, Kev. 339. 58». Driesseri. Ant. 300. Comité, .lava 498, .'>83. Droogscheerder, liutger ile 63. Congres, Kerkel. 622, 624. Dudlev, Hobert 136. I37. Congres. Sociaal 567. Duifhuis, li. 112, 113, 127, 133. Conferentie'» te Voorthuizen, Putten,l.eeu- Dulignon, 231, 232. warden en Leidendorp, 621, 622. Duin. Ds. 457. Conferentie, HaagscliH 153. «Duinzicht." Villa 505. Convent, Synodaal 621. Duitsclie orde, 40. Congregatie der propaganda lide, 506. Duitsch, Salomon, 289. Conventualen, 4. f>ijck. Marp van 217. Columbus, 51. nuk Me . .1. tan 470 590—594. Conerdingh, C 23*. |>jj|< j, |i8. [, 6<;| Conrart, Valentin 272. Dijk, Pz. lts. r;. van 638. « uolKraa, * 581. J»i|k. Br. Is. van 560. Coolluin, Corn. 78. 79. |>jjke. I'. van 447, 448. i.oolhaes, c. ,1. I 'tl, 150, 172. imken. J. mn 582, 583. Cooper. Ant. Asliley 317. Diik-tra. 1.. 452 454 Coornhert, 't. v. 113, 115 < 'opper, l)-\ 234. Cornelis Wiggertz, I27, 151. |], Corvinus, 350. <«<:• i i»>« 409 514. 418, 43i),461—465, Kbroin 2. 471. .753, 5n4. 5_80. Ebersbacli. C, H. 475. ( ramer, l>r. S. 47v2. Edict van Wornis. 54, 5G. Cremer, li, S. 272. 521. Kduard VI. 75. Creutzberg, lis. K. I. 615, 616 Edzard I. 54. Culling. Sir Eardley 129. Êllatlia. 528 Curcellaeus, (Courcelles) 223. Egbert. 2. Curtius. II. II. Ilonker 407, 408. Egge. 7~ Cusa. N. van 41, 49. Egelinp. D>. L. 426. Cuvier, .18?. Egmonderabdij, 21. Egmond. Nic. van 56. I •. Eligius. (St. fcloyj. 1. , , ... Elizabeth. Koningin 77. paendels, 352. > Eltheto.« 571-574. Dageraad, »l)e 4'>.. Emden. Synode van 104. ,uf° i . '..I1: Emigranten. Salsburiier 285—288. , '*il. 318. | „ „ „ Israelitijche 2-8-2'JO. d Alphonsp, 377, .1/8. Emmius l'bbo. 17». Bankaart*, Seb. 182. Encvclopaedisten. 310. Darlusten, 488 612 Eogêls. lts. 425,426,461, 464. Dathenus, I'. 76. 92. 108, !?5. 177,315,317. En». Petrus 283. David .lorisz. 68—71'. Eoban. 9. d'Aubigrié, Merle 429. Episcopius. S. 155, 160, 161.167,169,221. Decker /.iinmeniKin, .1. 502. Epo of Edo 5» Dermout. I. I. 399, 460. 462. Kra.m... i». 49, 50, 53 Heiman, .1. niedeiie.h 296. Krmeloo. 527. Des Ca lies 172. 19), 200, 240. Ernesti. 174,332, 5.">i, 553. Deurhilf, U 282. Erpinius. 172. •■''••"f. «7. 88. Erve. 0. der 87. 124 'Mo *■ „ «Ernst en Vrede." Tijdschrift 535. Diemen, Vrouwe ran 126. Essen. Alb. van 130. Ijittelbacb, p. 234. Essen. Jan van 58. isselholl, Ds. D. 659. Essenius. 202, 203. Dober, L. 289. Esser I. 498, 499, 615. Doen, Pielersz 54. Ksser Iz. Dr. .1. 498. Doedea ttr. .1 l. 587-589. Eswijle-. J. 217. 269 Does, Joh. v. der 176. Ewaldussen. De 7. • Eudokia.c 059. (liHen. D. I I. van 205, 2ti6 I./.elfeest. 37. i>* \\ 11 .*>98 Gnapheus (de Volder) VV. £8. i' Glashuis. 295. Cahecl Ulldriiircntir. I>r I vu'HO. Godsvrede. 25. Fabius. Air. D. P. ï>. 627. Godsdienstvrede. 107, 107, 1(8. I alck. Gouv. IWO. Golius. J. 17*2. I'alck. A. II. .'W3. tionariin. Fr. 1IV», tol. I aure. Ds. 611 Gosnei. 517 l aukelius. II. 122. i looszen. I)r. M. A. (.. 558 Feesten. Uooms he 34, 45. Gothitche bouw Mijl. 33, 34. Feburt'. J. Ie 429 445 (ionncheni. Martelaren van 113. 11«. l-'eisser*. l)r. 1. E~ 487. Graaf. Pastoor. J. 4'.«. Kelix. l)s. ,1. W. auü. rui. Grapheus (Schrijver) <- Feltli. II. 323. (irool. llugo de 150, 107. 175, 191, 192 Feringa.*N. M. 503. Groote. Geert. 44, 45, 47, 48, Fey. Kliz. 429, 40'.». Gregorius, abt. 0, 7, 10. I'lacius. M. 140. i»r ii i: 559. Flagelanten. 31. Gravenmeyer. I>r. K. C. 559, (.20 I- lier. I>r. G. F. v. der (WO. Grotenhuis. .1. II. 000. Floh. J. II. :#i8. Grim. 545,540. Flnreenrerlit |'»7 Groveslins. liaron van 51J Floreeiiplichtigen. 607. Groenewegen. 205. _ Florbertus I. ••roeriewoud. Zendeling i"., 488. F lor is 111. 39! Groninger richting. 431. »Filippus.« Geref. Tract j:en. (63. Giuwel. Jan 00. Firmion. Aartsbissch. 285. Guepin. Jean 310. I'ischer. Ad. 110, 142. <'«i>nlns Ir i>r .1 ll i>8l, (i4o — tiM.1. Fischer. 1. Gotl. 2*7. i.nldenarm. 1)*. 021. Fontanus. .1. 77, 78. Gunning JHz. .1. II. 050. Kraters gaudentes. 40. Gymnasium. Chr. 007. Franciscus Junius. 77, 80, 89, 90, 183. Fredertk. Bisschop 12. j [ I rederik 11 v. Sieick. 1(j, 18. Frederik III v. Itliwikpiilieim. 10. Freekzoon. 04. Haan, 1.1. de 44 ., 458 Fruitier. Jac. 220, 313. Haan, Knno 49H. Fijne. l'aschier de 256, 259. Haan, Dr. Abr. de -5;>. Haar, li. ter 002. 603. . , Haas, G. de 314. "• llaastert, I. van 354 llagepreeker, 82, 83. Galenus. l)r. Abr. 255. Hatnei'ken, Thomas 16. Galjart. 87, 124. Hamelau, Joh. 290, 297. Gangel. li. 543. Habbema, Joh. 320, 321. Gansfort. J. W. 17. Ilaldane, Hobers 405. Gasthuizen. :«5. Ilanecop, Corn. 107. Gauban d' llovoist. 390. Haren, Jan 181. Gebroeders dag en nacht. 407. Ilasenaar, J. 234. Geelen. J. v. (i7. 08. Hall. Mr. A. M. C. van 428 4:0. ««•«•1 570, 66'J. llalteren, Mej. A. A. van 527, 528. Geëligeerden. 18. Hiiilog, Dr. A. II. de (dl. Geeselaars. 31. .1 1. 1». /.obiIi Miis 582. Geesink. Dr. G. II. J. W. .1. 620. Ilattem, Pontiaan van 218, 565. Geertruid. 5. Ilardenberg. ,1. 520. Heest. Secte v. d. vryen 49. Ha**brotU, n» .1 r 007, 008. Geluwe. Arn. 185 Hebreeuwen. 218. Gellius Faber de liouma. 55, 75, 78. Ileerendijk. Slot 31(1. Geldenbauer. Ger. to, 57, 03. Helm, Ds. v. d. 440. Gemeente. Kv. viije 489. Ileidanus, A. 202, 201. Genootschappen tot verdediging v d.Clir. Ilellenbroed, Abr. 302. 303. godsdienst. 325, 320. Hrltlrluu, 1>.. O. O. 40~,530,531, 510 ,.->2. Genootschap v. (Jitw. Zending te Batavia. Heksenhamer, 27. 498. Ilegius, A. 47. Gerdes. I). 174 lierman, Gerritsz. 04. «friifn. 066, (66. Ilembyze. 1(8. Geref. Ned. Jongelingslnnd op 662. Hendrik, I.eo'104. Gichtel. J. G. 251—253. Heringa, Ds. J. 349, Kil. 420, 427. Geselius. 157. Heringa, Prof. .1. 400, 402. 554. "Geusje.« Het 516. Henriet, A. 511. Ghijssen. H. 310. Ilerfkens. Ds. T. 002. tl eiber t, Bisschop 15. Ignorantins, t'iéres, 101. Herwijnen, Jan 81. Inquisitie, 80. Herder, Adr. d« 2 37. Intolerantietractaat, 108. Ilesener, 215. Independenten, 290. llerliert, Eduard 317. Interdict, 29. Hernhutters, 309 311, 474. Israels," »l)e Hope 509. Hetere». .1 van (534. Israels." »L>e vriend 503. Heijden (Ueydanus) Gaspar, v. d. 70. lsraelieten, 190, 014, 015. Ileurnius, I. 210. Irviug, Ed. 489. lleussen, H. K. 298. lrvingianen, 4K9, 490, 012 tieusde, Ph. \V. van 132, 13.1. Utinan, .Ir. G. I'. 059. Ilill. Corn. van 121, 152, 163. Hinloper, Jae. 312. 313. j_ Hoeck, Jacobus 57. Hoen (Honius) Corn 57, 05. ,jachin." 002. Hoekstra, l)r. S. *72. Jacobs, G 001. •■r:4':";, A A™»r,c * «•«-«■ 4'-- Jan 1 (van Nassau) Ir ii " i, i «i- l- r o 'an Matthijsen. 07. Hoevers, 1>s J W h. 0.9. Jan Aren,|tz, «J2. Hofman, Melch.w U;, Oi. , q, 4S7. ' Jannetje, rZwarU" 015. Ho ebeek, Ew. 172. , k b |iernard .m " ander, \\ . de 31. |aguri Jan de ^ v'-iV, Jansen, .1. I». 371. 372, 378-380. Hofstede, Petrus 312. 32". 3211.329. JaïSius*'G*2^2»8 299 Hofstede de Groot 43», 439. 44», .oO, .,0.,, j# ,r <)e Koiend,eV, 'wi. Hofman, l.uciii 330. ■'«»• * Hogeudorp, \N '.tien. en Dirk van 425. j„!,annite.ord .,'39.' lloBeudon.. K ..n 3s . .1,.hannes 1 ambertus, 58. r IM .40, 02, 02J, Johnson. Kranci-i. *M „i. |*. A • .1- Il«. t> »i- Hïïjr-.Trf V IW Joncourt. Pierre de 219, 220. ooft, I)r A. J. van t 128. Jorissen. D.s. 437. °"g kLIj «It,; lurjen v. d. Duere 75. ooinbeek, 2 - ■ Juda. Apost. gemeenten van den stam Honger Undrnwij*, t M^anifatie van . . 1 * Hoop Scheller. br. .1. 051. Hoogland, liet 00. A. • Hoop," llosp. Kerkschip de 001. llo«K«-nl.lrk. A. .» 003-065. Kalandmnaltijden 20. Ilove, Willem van der 107. Karei de Groote *, 10. llornhoviiis, A. 181. Kanunniken 14, 41, 12, 299. Hoppe, Goenraad 292. Kapittels 14, 19, 42. , Hoving, Mr. II. VV. 401. Kansspelon 27. Huveker. 11. 498, 052. Karei V 55. Houtzagers. I>s. .1. II. 018, 019, 0.4-0.7, Karthui/.erorde 55. Hulst, Mr. I r. v. 54, 50, in, Katc. .1 .1. i. ion 0)3. 0'Ji. HnUebo- ,lue. 181, 213. Kuti-r. 14 057, 058. I!urne, David 317. Kas. Generale 008. Hulst, 1'. TeQler v. der 324, 325. Kam. Jozef 491, 493. «Hulpbetoon ' Chr. 514. Kantelaar. Jac. 322. Hugenholt/., Ds. P. II. 57K. Kasteele. I'. 1.. van de 311, 310. HugeahoUz. I's. 1'. K. 578. Katholieken. Oud- 298, 299, 506-508,513. lliict d*. i'. » w. 600. Kapitein. E. J. 273. Hulsman, D.s. 007. Kemp. .1. T. van der 351, 352. Huneer. (Hungerius) 9,12. Kemper. Jhr. Mr. J. de Itosch 4S0. iiuvsing, Zendeling 498. Kempis. Thomas 5 43, 40. Kemper. J. M. 383. I Keppel. liernaidus 207, 208. »Kerk. Weekbl. l)e« Geref. 591, 0JI. ldel.urg, 1. Kerk. Mleuwe, (te AnoUrilnm), OM. Infralapsaricrs, 148, Kerk. wtitaclinlnu. 058. Kerkvisitatie te ltrt7. (is. liw-viei. w. 662. Leibuitz. (i. \V. 221. Kieviet. NV. II. (162. Leidekker. M. 259. 27:!. Kicheier. .1. J. 353. Levi. Mr. 022. Kimedoncius. .1. 79 »Letteroef« Vad. 307. Kirberger. II. W. 477. Lepping 491. Kist. Kw. 348. Leprozenhuizen. 36. Kleyn. I)r. G. 11. 639—641. Lichtenbergers. 16, 17. Klant. 20. Lidwina. 28. Kleman. D. 31S< Liesveld. J. 54, X7. Klinkenberg. 1 v Nuys. 334, 356. Lieherkuhn. S. 289, 29 i. Klok. .lac. 439, 459. I.iefsting. T- 357. Kloosterkerk. 156. Liefde, lis. .1. de. 469, 50X, r»19 52L Klokkendoop. 37. i'r^r. i. 530 590, 630 Koentaad v. Zwalien li. l.lngen. i>». 'I'. IV I. « \hn <»2>. '33 Koelman. .1. 207. 211. 635, 646. Kobner. Ds. .1. 487. .1. i. 476. 179. Kooltuin. C. 78, 79, 121. Imouw. 'i'. m 465, 570, 666, 667. Kraayvanger E. S. 512. Los. I'. 417. Iv ranse. 466. 467. Lotze. .1. A. 375. Kromsigt. Ilr. I'. J. 437. Loos. II. 513. Krummacher. I W. 411. Loveridaal. I 63 Kruispredikers 38, 39. Lozeleur. I'. 93,91. 110, Kruistochten. 21,38,39. Lubbert, tlnrritsz. 73, 143. Krypt. 33. I.umey. 106. Kuilenburg, Zwrder van. 2K 29. Luiken, lau 249—251. Kuvpers. G. 281, 28"'. Lutber. Maarten 50—52 iir. .\ 436, 437, 509, r.' S, 611, Ludger, 7, 11, 12, 621, 625, 626, 657. Lullus. 6. Kuyper. Ur. II. II. 627. d.uthero. He vereen. 178 479 Kulenkamp. 6. 309. Lutherschen. Her-leid 297. 475. Kuenen. 1'rof. A 537, 510 Lucasstichting. 592. Kweekscholen. Indische. 214, 216. 272, 328, 329. M. Kweekschool. Hem. 223, 475. Kweekschool. Doopsgez. 471. Maasdijk. 11. van 512, 613 Maatsch. tot bev. v. weMand 514. I- Maatsch. Ev. 508, 514,. 515. Maasdam, v. d. Iluyn v. 383. I.abi%«lte. «leun rdduvD. *59. Maty. Paulus 281, 582. Noormannen.x. 9. 'Majllower*. 290. Noviomagus. 56. Ma/ereeuw. .1. 43i>. Nuntius. 509. Marthasticbting. • "»< VO. Nu yens. 510. Meet burg. (i K. Gezelle iii. Nyevelt. Ihr. v. /.uylen. v. 88; ''1. Meiier Helios 350. Nyevelt. Jhr. C. v. /.uylen v. *25. Meaino. Nimoimz. 71, 72. Nyevelt. Hit. P. .1. V. /.uylen v. *2ii. Meindarts. I'. .lob. 299. Nyland. C. 527. Meerloo. T. 489 Menkljof. W. 1. 520. (). Messchei t. W. 421, 422. Merula. A. 61, 02. Oblie, lïlips 70. Mey. Adr. 21*. Obbonieteu. 71). Meyer I.ud. 212. Obrecht. J. 37. Meyer. l>e Mesties .1. .1. 216. Obser/anten. *. Methodisten. 28:t. lldulphus. 7. 8. Mev. re. I)s. *77. Oeuvre des pré tres (".onvertes 515. Meyer. Jr. K C. 479. Oksalen 33, 37. Met/ 430. Olivier (Oliferius) :i8. Mettrie. J. de la 318. Olijfberg. Vlaamsche 388, 1512, 013. Mevboom. Kr. 1.. S, I'. 529, 530, 662. Olevianu-. C. 99. Mei/ 43). O.iderwijs. Verren. V. Hooger 010. Mieuwes of Matheus. 19. Onderwijs. Wet op liet Middelt}. 010. Mieronius. M. 74. 75. Onderwijs. Wet op het llooger 010. Migfrode. .1. van 112, 125. Ooiuius. S. 2(0. MiJdelgenootsch. 354. Oordt. ï)r. 11.575. Minderbroeders. 40. Oordt. .1 F. von 4)4. Mirjam . Oe vereen. 0)2. Oo«lerz«e. .1. .1. %'«n *17, *70, 508,581,587. Modet. II. 83, !Mi. 91, 125. 134 Oostenrijk. Morg. van 54. Molerus, L. II. 305, 360. 372. Oratorium. 5. Molenaar. 1). 410. 417. 4)8. Orgels. 37. Mollis. M. I,. 570. «Oranjeappel*. 2ö7. Mom ma. W. 203 Opzoomer. G. W. 400, 4(7. Mommeis. I. M. 22), 204, 205. 208. Ordalhn Gods 23._ Moor. li. de 319. Ortzen. Iman 75, 70 Moorrees. Ks. 11. 402, 401. Os. Ant. v. der 301, 302. Mooy. I>S. M. *s;i Os. A. van 570. Mooy. A. 525, 527. Otta. II (van l.ippe) 10 Mooy. N. 525. Otto. II (van Holland) 16. Mormonen. 012. Oudaen. .1. 500. Mulder. Slolfel 410, 431. Oudshoorn. J. v. 18. Muller. J. 410. Muller. Kr. 501, 502. 1 . Mnnlingbe. II. 553. Muozer. Th 66 f'aine Th. 355. Muurling. W. *34. Pallant. Kloris v. 84. Muntingne. h- 5">3. Pallant. 1'loris II van 111. Muurschilderingen -is. ruim .1. li v»n der 359. 397 -399. Miiiiay. A. 572. Palmblatter. 137. Mnrray. .1. 572 Paunekoek. M. M. ''.ï. Mystieken. *3, 217. I'anentlieisme. 466. Myerdmann. 87, 124. Pajon. Cl. 216. Pareau. I.. G. 434. Parre. v. der 330. N. Patrimonium. 057.058. Pauli. Ks- 470. Nantes. Edict v. 231). Paulinestichting. 059. Napoleon. Code 375. Peter Gahriel. 83, 81. Nassau. Hendr. v. 55. Petrus Joliannes. Aartsbissch. 320. Natiën. Kerken van vreemde 490. Pierson. Gregory 464, 551. Neerbosth. Weesinr. te 602. piermm. n ' »1. 552, tüiO. Neercassel. Joh. 298 Pierson. Prof. A. £4'J, 567, 574, 575. Non» 11 e| J. i»n 659. Pieter Paulus 340. Netscher. Andr. 110. Phyloctèrion. Pe broedersch. 51*. Nii.olaas v. Antwerpen. 01. Pistorius. Job. 57. 58. Niemeyer. !)r. 500, 035. Plaucius. P. 111, 14X, 171, 172. Nieuwenhuizen. Jan 314. Plet. Ks. C. M. V\'. 603. Niftarlake. 13. Plymonthbroeders. *8X. Nitschelm. 00. Pluschke. Kr. ,1. G. *75. Noël. 382, 553. Poesiat. B. 057, Pochammer. Max. van 4*9. Rudel. 493, 49V. Polyander. -1 I.">!>. A. C. 216. Poiret. f\ 217. Itumiinfr-. A. -271. Postnua. Ds. Wil. Ku>thof. (iesticlit. 000. Populiére. .1. v. «Ien 110. Kulcfm, ■ >»•. 'l' I.. 018, Ó20, • »-7 Pot. Pakhuis de 111, lil. Hut/.. I . G. G. 32'. Pont. Mej. Maclaine 551. Küvs. II». .!. I . '7'». »7.>. Predikanten ver. < ie» I'« iescbe i»20 — 021. l»u\sbro*»k. I. 32. VV. ^ Predikanlenver. Ev. Conf. 530, 5ÏS. Uuyter. 11. \\ 525, 527. Predikheeren 40. hijnsbtirg. Abdv va*» k23. Praedestinius. Hepn. 01, 92, 93. Kijnsbur-ers. 10* 254 257. Prinsterer. Mr. (*. (*roen v. '*02— 40i, 470, llijswijk. II. van 32, V>. 503, 508—510, 580, 589, 590. Profest, bond Se l. 575. S Psalmberijming. Nieuwe 3>0. Sabbatar it;rs. 489. ( j Surtorius. li. K. 475. l' Sartori tis. .1. 93. Quarré. Karei 100. Saurin. f'. 915 Ouust. Hz. lis. .1 510. Saurin. .laquts. 282. <)na. (omdat) 420, 43*. Schaap, 457. niiatenus (in zoo verre) 427. 435. JtrliHlwr». .1 I'. 503, 504. Schatten. Ks. h. 477, 481, 482. ft Schimsheimer. .1 T. 411. Schaepman. I>r. II. .1. A. M. 510. Radboud, i, :i. r. Schiitt. .1. soa. Radewijns. I'l. 44. 45. 48. Ki-bvllrmt 4'. A Adam* v. t'54—l«.i0. Hach'stad. Kr. 289. Schedeniaker. 72. Itaadt Alard de 253. S.-hiiumelyenninck. R. I 357. Kaalte. A. C. v. 444, 445. Schinckel Mr. II. 00. Ranitz. .'ookvr. M. w. de 003. Scherf. 010. Itahn. I)s. I. 0. K. 478. Scholten. I'rof. I. II. 407, 408,505,5'9, 580. Rau. S. (•'. .1. '27.1. scholastiek. 4:1. KauwenhotT. Piot. 54<). Scholte. H. I'. 4.35, 439, 442- 445, 454, Rederijkerskamer. 53, 450— 4a8. Rel teken vereei ii«r. 50. School, Groninger. 43 3—4.1». Remonstrantie. 153. School. Theol. 458, 532, 594. 595 Réfugiés. 239. S hooi. I hel. (Chr. (it-ref.) 024 Regenbogen. Prof. :i74. 375. 381, 552, 553. Schooneberg. 059. Religienses. Soiié s 4-:'.». Schoor. Th. v. 217. Rhenen. G. van Ij. NchoUman. »o. 408, ici Reitingiu". *38. hortinghius. 20'J. Keil-ma. Kr. J. 558. Schrijver. Coin. 50. Renaa. K. 570. Schrntuurlijke 1 lieoloj.anten. 193, 911. Remmers *87. Si»l»reuer. I»r. J li. 582. Resolutie. Scherpe 1 "8. Schreuer. Mevr. II S. 600. lievins. .lac. 179, 18 1 Schouten. I./.. lts. II. .1. 515, 510, 573. Réveil. 405. Schouten. II/.. I>s. l.. 521- 523. Revrlle. 507. 's Gravenhage. Synoile v. 12'', 137. Ithee. I. van 445, 440. Schroeder. N. W. 5"-3 R henen G. van 15. Schmter. .1. .1. K. K. K. 428. Rhodius. H. 57, 58, 75. schwartï. I . \V. I )s. 470, 471 i 'l, 570, 571. Rhodius. .1. 01. Schuiten». II. A. 175. Khijn. Aaithis^cliop vmi. 603. Schuiten». Alb. 221. Rhijn. Kr. C. II. 559, 500 Schurman. A. Maiia van. 230 230 Richting. , 157. C* . • -vj?' ..... Sluiter. Willem. 24', — 2 IS. I inholt. Ds. L. ;i6t>, O-to, t>«>. Muiter. Ds. OOtl, nulal. Nlatth. .117 Smit. .1. OW'. li!. Salomo van.274. Siuits. .1. A. 511. I issot de PatoL Simon. 2/0. Nmlti i>« l li 4s:t — 4M1. Toorenenbercrn. J. .1. » •«« 4(17, • Smous. Adr. "ltv.1. Transsubstantiatie. ;ts Snijder. Sikke. 71. I rente. Concilie van. U9. Societeit. Al^em. Doopsgez. 471, 479. I reiiga Dei. —»• Socinianen. It>8. 1 ractaitgeooutscliap. 399, SM. Soetei wonde. Klont van. 508, 510. meland. " >'■ Soganus. t;. 57. Iiommuis. A ir. 810. Sopingius. 158. I rijprnaker. lan«•. 07. Sominelsdijk. Jonkvr. van. 232 — $3i. usraeus. .I"h. -■ Son. Ds. van. 02:). Typische (iodgeleerdlieid. 2/1, 272. Sondag. J. 11. 4.r»9. . • monter liedekens. 88. 1 • Sonins. Krans. 00. . 0... Smousen. 28*. heiveldI. W .2 .2, 2.»3. Smytegeld. li. 253-25*. Im|.iiteit. 1( 9. Spiegel. V. d. .139. I ckeimail. 4.». steenhoven. C. 298. « '«rr. _ .„jw .>i, oon l ttrauiontanisme. »*, • »«*». «KS^'H! m 'WST* I. 117. i;u, ir* w. <«9. Spiering. 010. ^ ^ . . i?. 579 Spelen.'l'.'i 111 rg 1seiie. 35. I nieW gemeenten van gedoopte Chris- S,,.vn0«r lar -27 tenen. 4S7, 488. Spnrgeon'.'Ós.' W7. '''»«• ««• 293. si»ir.i.a»t (. s •(■)■. nUmgeuitus». De Uulle. 228. SSS&Ï& 2H. j:n!ja8:.l)e I™-Vereen. 5U- « «r.. ».. ,75. ITO- SUtnler. lts."(1. W. 170.480. • «Hver«lt*l». ; Sterk. Vugusttis. 290. « «lyeraU." •• l.«M«l.« 1 ... Stirinn. v. I.inilmrg. 382. M !. Ac?/liV 2S' ' Stralen. H. v. 300, 305. 3(ir, : 87. rsintis. /acharias .(9 siraus/. II. K. 404, »00, Ml'.. I tenhove. »7, 97,98, 124. Steur. .1. v. d. 582. v .Sleur. M»J. H. 582. V • srr- '!'■ «• Stinstra. lob. 302. 3«i. Va «ntin. <• -1' Studenten vereen. Ned. Chr. 574. Valen,U®* '• Studentenbond. 57V. > ,, 7. v «ri surenhuis. W. 175. Valt I!>s.. V. 00'. Supralapsanërs 1iS. a . •• • ? ^ m Sweelmi?. J. I • »7. * ' , , .»k), Nm-llrniirrbd. Jonkvr. A. II 0:»9. J.een: 'j w ..' ' '.'"•/.'in »r 1".; Switbeit 5,7. Veenkoloniën (.roninger. ' • \ eenstra. B. rp Vereen. Conf. 519, -V.i'.l, 002. Vereen, tot l»ev. van ('.In*, leisuur rahernakel van l»s. Schouten. 521-523. Vereen, Ned. Kv IProt. :4W. 002. ['afOn. j! W."7' Vereen! ^ot'ciir. ve^'.rging v. krankzin- v= m SSSU2U»-» Teeiiiick. Kwoud en Willem 182, 1!»::, ye^«n. m liet belang der inw. Zending. I eelimi7°:ioh:u,nes. 208, 269. Vereen v. vrienden der Waarheid. 519 Tennis. C.ornelis/. 250. Vergadering, <■»"»««»•* ~ K,b' l'ekelenlmrg. II. d. 487 Vergadering, Nat ;lW - .U^ tempelridders. 39. ^rag Maatechappelijk 318. Terlianen.40. Verhoef, l)s. i. C. ...tb. Verbond, Ned. Jongelings Mï2. Wesling, Ds. $95. \enema. Herman 280, '281. 303. Wenthoir, I>«. J. i» O. 477—4*1. Verbeet, l>s. (•. 331 \V ester ha en. lac. 165. Vermeer, Aart 4'.)7. Wesseldyk, Evangelist 01;', 002. Vermeer, Th. ttK). v\ereldfedoiatie van Chr. smienten. 574. Verhulst. Ph. L. 290. Wetboek. Ned. Kerkelijk 300. Versier, I)s. 351. \Vetl>oek. Kriesch Kerkelijk 300. Vermeniën. l>r. 528. Wettstein, .1. .lac. 221. Vervolgbundel, 5'O, f.01. Wezel, Synode van 70, KM, 1(14. Vel/en. S. van 441 — HO. 458. Weveiniun, II. 270. Vetfti, I'. J. 554. Wieling». Prof. 1). K. f90. Verstege, \. Veluanus) ,). (I. 03, 04, 121, Wigbeit, 2. 128. __ Willned. 1, 2. Verschoor, Jacob 217. Willehrord, B—O, 9. Vergier, Jean du 220. Wilbrand, 39. Vil Iers, Petrus 9J. 94, 110. Wilde, CL 511. Vinke, II. E. 554, 555. Wightman, Mevr. 0>5 Timicr, l>r. J. Tl». «Ie 050,057. Wildehuer, Os. U. ti>0—0'W. Visscher, Hoeuier 1*7. 188. Willemskerk, 023. Visscher, Volkbard 292. Wildeboer, l)r. (1. 559. Vitringa, Camp 200 — 201, 271. Willmet, Prof. ,1. 554. Vlak, Johannes 211. Willem I, Graaf 39. Vlitet, rii. v. der 354. Willem l, do ZwMgtr. 90,97. Vloten, W. A. 3 0, 304. Willem Lodewijk, 157. Vlug, Ds. <">30, 03'. Willem ui SiMs. 603. Witsius, 11. 170, 207, 257, 258. Voorhoeve, II. C. 488, 490. Wittekind, 8 Vorstius, Con. 155. Woy, Dirk 04. V orm, Petrus v. d. 352. Wolft an, 2. 3, % « Ai , l>r .1. 508, C>22, 029 — 032. Woerden, Luth. gem. 104, 111, 140, 141. Vossius, ('». 105, 160. 174. 175, 192, 193. Wolf, Chr. baron van 221. Vrienden Israël* in Ned. 509. Wol zogen, 230. Vrienden, Chr. 405, 470, 471, 517,530,531, Woitjer, l)r. J. 020. 545, 505. Worm«or, J. A. 423, 421, 'i'«. '«70, 529 Vries, Jan de 142. 530, 008. Vredenburg, 105. Wouter, de Dominicaan 04. Vulvran, 2. Woutelaar, H. 2 >2. V ijgeboom, J W. 429. Wuyts, Joh. 320. Wijngaarden, 1>. van 302. W. H'UU .Ir. i>* i». van 481. Wijkersloot, Karon van f<15. Waardgelders, 158 Wijting, I). »47. Wachter, Dr. II. 330. Wijzen,« De zeven HaagM-he 402. Waf yen, Sr. J. v. «Ier 205, 201. Walen, J. van 0|, 71. V Walden/en, 291. WHKi-iiHHr, l>r r. II 1120, 032,033. Vpev, Prof. 31*2 553 VValaeus, Ant. 193. 27 4, 275. Yvon, 230. 232—234. Wall ha. Slot 233. Wallis, Uko 144. / Water. J. W. te 371. Wallen wille, F red. van 310. Zaadzaaier," »>l)e 427. Warnefried, Paul 10. Zaalberg, 1 >s. I. <*. 570, 580, 598, 6S0. VV ap, Dr. 505. /rgcri*, J. I.. t-0d. Weiy,« »JoiTer van 64. /.ettdingsgenoolschap. Ned. 352, 49'», 580, Welt/., Ernst von 253. 581. VVinfried 5, 7* Zending. Ned. Vereen, voor de Evang. W'endelmoet, Klaasdochter f,0. Luth. 470. Zending. Ned. Lulh. genootsch. voor in- Zeydner. I>s. CAïl. en uitw. 47fi, ?>Xi. Ziekentroost. 121. Zending. Apost. 491. Zinzendorf. Graaf van. :t(f. Zend Vereen Ned. 490. Zottenfeest. :«i, :t7. Zend. Vereen. Utr. 490, r.S2. Zotheid. Lof der. 50. Zend. Vereen. Ned. Geref. fHl, 5^2. Zonisten. 255, 471. Zendelingwerklieden. 547, 54X. Zondagsscholen. .(99. Zendelingsfeest. 54K. Zutplien. Hendrik van. ! 8, ai). Zending, Salatiga. 583. „Zwarte dood». . 29. 30. Zend Vereen. Ie Neukirclien. -rs:i. Zwaardekroon. Keclor Zend. Vereen. F.rmeloosche. 583. Zwickauer profeten. Ui. Zending. Vereen, tol bev. van inwendige Zwijndrechlers. 430, 431. r.yl 5112. Zuiderduin. ÖiO. Zevecote lac 189.