TRIJS 16 ci:NTS. > V. M K Vorstenschool döor ^ Multatuli ;X * "\ ACHTSTE DRUK ï ■' Amsterdam Uitmere-Msatscliaiw Mmf' . ... . ieo7 , : === ÖSi SS & VORSTENSCHOOL H. J. tah db Gabdb & Co. — Zalt-Bommel. Vorstenschool DOOR MULTATULI ACHTSTE DRUK AMSTERDAM UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ „ ELSEVIER' 1907 PERSONEN. geobqe, koning. lotjise, koningin. koningin-moedeb. de walbouro, eeredame der koningin. van huisde heeren miralde uit de von schukenscheuer-schiefschalheim omgeving HESSELFELD de-S prins spiridio konings. weis, des konings kamerdienaar. landsheil, kleerenmaker. herman, werkman in 'n yzergietery. hanna, een naaister. Herman's zuster. albert, Hanna's verloofde. pot. "^s. \ boerevroüw. • \ Vier lakeien. ' jf groom van Schukensrheuer. \. knecht van Landsheil. VORSTENSCHOOL EERSTE BEDRIJF. Tooneel: kamer op louise's btjst, het buitenrerblijf der koningin. louise. de walboürg. Daarna puf. De koningin (eenvoudig kostuum) zit links van den toeschouwer, niet geheel op den voorgrond, aan een met boeken en papieren beladen schryftafd. Rechts op den voorgrond, de eeredame, zich bezighoudende mei tapisseriewerk. Louise schryft en gaat hiermee, na 't ophalen van de gordynen, eenige oogenblikken zwygend voort. louise, zonder optezien. — De Walboürg, zyn er meer nog in de voorzaal ? De eeredame gaat naar den achtergrond en schynt te spreken met 'n lakei die zich in de halfgeopende deur vertoont. de walboürg. — Nog één man, Majesteit. louise a.v. — Goed. Laat hem komen. De Walboürg laat Puf binnen, die door haar wordt aangemoedigd op den voorgrond te treden. Na eenig wyzen en wenken komt hy vooraan in 't midden te staan, zoodat de Koningin, zonder zich geheel omtekeeren, hem in 't oog kan krygen. De Walboürg neemt haar plaats weder in. Na elk door Puf gegeven antwoord, eenig zwygen : De Koningin noteert. louise, a. v. — Hoe heet ge vriend ? pup. — M'n naam is Puf, Sir.... ene. louise, a. v. — Beroep ? puf. — Ik ben boekdrukkersknecht. louxse, a. v. — Gehuwd ! puf. — Geweest. Ruim negen jaar. louïse, a. v. — En kinderen ? put. — Zeven. louïse, o. V. — Hoe oud ? puf. — Een trap der jeugd van één tot tien louïse, snel op-en omziende. — En negen jaar gehuwd T puf. — Ik moet de waarheid zeggen. louïse. — Dat 's recht. Ga voort. Zyn 't meisje» ï Gaan ze school ? Vertel me 't een en ander. puf. — Na den dood Van myne vrouw, was 't.... met verlof, by ons Een beetje.... sjovel.... alles even duur ! M'n oudste, 'n jongen, heeft wat weekgeld, maar.... louïse, weder noteerende. — Hoeveel ï puf. — Acht stuiver, Sir.... louïse, a. v. Al goed ! Engv ? puf. — Acht gulden, en de fooi van Koppermaandag. louïse, o. v. — En de anderen ? Meisjes ? puf. — Om-en-om. Het oudste Kan breien, maar.... dat geeft niet, met verlof. Dan nog.... drie jongens en drie meisjes. louïse, opziende. — Acht ? Ge zeidet zeven.... puf. — Och.... 'n drukfout! louise. — Ah! VV aar zyn de kinderen als gy uit zyt ? puf. — Sir.... de walb. — Hier is het potlood van uw Majesteit, puf. — Het jongste.... Majesteit, is by 'n buurvrouw. louise, noteerende. — Voor loon ? pup. — O neen, uit vriendschap. louise, a. v. — Dat is goed Hoe heet die buurvrouw ? pup. — Hanna Smit. louise, a. v. — Zeer wel En de anderen ? puf. — Zoo als 't valt op straat of thuis Of hier of daar. Soms vind ik ze op den trap, Of spelend langs den weg, of.... soms ook niet. De jongens loopen met verlof, wat ver, En dan moet ik ze zoeken in de buurt. louise, o. v. — Dus zyn uw kinderen wat verwilderd ? pup, aarzelend. — Ja.... a. louise, o. V. — Wat eet ge dagelyks ? puf. — Brood, maar.... niet altyd. Aardapp'len niet altyd. Of boonen.... niet Altyd. Soms grutte maar.... ook.... louise, opziende. — Niet altyd! Wat geeft ge uw kinderen, als ge dat niet geeft ? puf. — Soms niets! louise. — O God ! En vleesch, hoe vaak in 't jaar ! pot. — Vleesch, Majesteit.... dat kan niet! Nooit! louise, achryvende. — Helaas! Het is genoeg. De Walbourg, geef den man.... Omziende, tot Puf. Men zeide u zekerlyk dat ik weldadig was, En ryk ? puf. — O ja, 'n koningin ! louise Welnu, Dan heeft men u de waarheid niet gezegd. Wat wezen zou indien ik ryk genoeg was Om al wat arm is, ryk te maken.... zie Dit laat ik daar ! Ik kan u slechts Uw moeite, uw dag en uw bericht betalen.... De Walbourg, geeft den man 't gewone loon : Twee gulden. Tot Puf. Ge kunt gaan. Misschien tot later ! De Walbourg geleidt Puf naar de achterdeur, en na zich daar eenige oogenblikken met hem te hebben onderhouden, neemt ze haar 'plaats weer in. Puf af. louise, schryvende, en nu-en-dan even op- en omziende. — Ge weet z'n woonplaats ? Wel! Laat hem bezoeken. Hy heeft 'n goede noot in myn register, Om.... 't niet verschuiven van z'n huwelyksdag. Tenzydi waarheid sprak uit onbeschaamdheid. Die drukfout met z'n kinderen was wat louche. Maak dat ik meer hoor van die Hanna Smit, De buurvrouw die uit vriendschap lief, niet waar ? Ik wacht rapport. We zullen verder zien, En als 't de moeite waard is, ga ikzelf.... Mama! Koningin-Moeder (hoed en sjaal) treedt binnen. Louise gaat haar haastig te-gemoet, en geleidt haar naar den voorgrond. LOUlSE. KONINGIN-MOEDER. DE WALBOURG. KON. HOED. — Zoo druk aan 't werk ? LOUISE. — Ik had bezoek... Ge weet ik houd lever van acht tot tien.... O zie, mama, zie eens die bundels aan, Berichten over alles wat by 't Volk Niet is zooals het wezen moest, en toch — Dat hoop ik ! — eenmaal anders wezen zal. Maar, moeder.... lompe dochter die ik ben.... Ik vroeg niet eens naar uwen welstand ! Hebt Ge goed gerust na zulk 'nravend, zeg ! Onder het uitspreken der laatste regels heeft zy (De Walb. schiet toe) 're fauteuil naar '< midden van den voorqrond getrokken, en noodigt liefkomend de Koningin-Moeder uit, daarop plaats te nemen. Haar eigen stoel keert ze eenigszins van de schryftafel af, zoodat haar rechterarm daarop rusten kan. Zoo is dan ook hare houding, tot ze in geestdrift opstaat. KON. MOED. — De kursus van van-nacht was wel wat zwaar. M'n oogen vielen toe by uw verhoor, M'n ooren suisden van uwe statistiek, By al dat vragen, vorschen, onderzoeken Van uwen onverbiddelyken weetlust. Ge hieldt van Weert te lang de man was moe! LOUISE. Te lang ? O neen ! En moe ? Ik was niet moe ! Maar 't zal om uwentwil niet weer gebeuren Dat ik zoo laat graaf Otto hier houd, moeder. En daardoor u van uwen slaap beroof. Wat zyn vermoeidheid aangaat.... o ho, ho, Dat noem ik byzaak ! 't Zal hem goed doen, denk ik. Zoo'n beetje gymnastiek geeft lenigheid Aan de gewrichten van z'n staatsverstand Dat wat verstyfd is in de vormelykheid. KON. MOED. — Men roemt hem toch als zeer bekwaam, Louise. LOUISE. — Dat spreekt vanzelf.... zoolang hy invloed heeft! Daarna ? We zullen zien ! Tenzy-i sterft, En men z'n roem gebruiken kan als blaam Voor anderen, die nog in den weg staan. Ik Ik schat hem even hoog en even laag Als velen van z'n soort. kon. hoed. — Louise, ik dacht.... louise. — Dat ik vertrouwen stelde in zyn genie ? O, dat is grappig, moeder! 't Lykt er niets naar ! Hy heeft talent.... zoo, zoo maar niet te veel, Genoeg juist voor de meening dat-i meer heeft. Hy spreekt vry wel maar zonder hart altyd, Hy mist den moed zich somtyds te verspreken. Hy weet nu ja, hy weet wat hem geleerd ia, Maar meer ook niet, mama. kon. moed. — Wat eischt ge meer ? louise, op haar hart wyzende. — Iets anders, moeder.... hier! En dat ontbreekt. Die man draagt, als de kerstboom, juist zooveel Als vader schooltyd en mama routine Hem strikten in de takjes nooit iets meer ! Zoo'n boompje is dood.... maar leven moet de mensch, Dat is: gevoelen, denken, werken, streven, En vruchten dragen, honderd duizendvoud! Wie niet meer geeft dan hy ontving, is.... nul. En deed met z'n geboorte onnoodig werk. Nu, zulk een nul ia my de graaf van Weert. kon. hoed. Maar zyt ge niet wat streng ? louise. — 't Is mogelyk. Doch Het zy de vraag voor alles : of ik waar ben ? Ik stel aan allen niet denzelfden eisch, Maar doe een hoogen eisch aan 'n minister. Is dat te streng ? kon. moed. — Graaf Otto.... louise. — Is gewoon, En in den vreemden tyd dien wy beleven, Is, op zyn standpunt, 't ordinaire : misdaad. Gewoonheid is 'n giftig woekerkruid Dat zelf geen vruchten draagt, en z'n venyn Gebruikt om wat er opschiet aan z'n zy Te doemen tot gelyke onvruchtbaarheid. Gewoonheid is verdienste's vyandin. Een schutsvrouw van het kleine, van 't gemeene. Wat uitsteekt, moet geknot. Wat blinkt, bevuild. Wat vlucht neemt, neergeslagen en gekneveld. Talent.... geloochend, of gesmoord met ma.a.a.ren, En daarna doodgezwegen als het kan. Genie ha, vraag Van Weert eens naar genie ! Maar dat 's 'n sprookje, 'n mythe, 'n onding, Of erger nog, iets.... iets.... iets onf atsoenlyks, Een vuile ziekte, die men liefst niet noemt Dan met 'n omweg : ex.oen.tri.ci.teit! Eenig zwygen. Nu, excentriek is onze staatsman niet, Hy loopt vrywel in 't algemeene spoor. Hem is de Staat.... zyn zetel, zijn carrière, Een kaatsbaan voor de heeren van het hof, Een draaibank van fortuintjes, 'n fabriek Van Neurenberger eerzuchtsduikelaars. Hem is het Volk.... 'n kweekkast van lakeien. De welvaart.... paragraaf in 'n rapport. Een algemeene ramp de troefkaart op Den heer die uitgespeeld was door party. De burger 'n artikel ter belasting. Eenig zwygen, Louise die opgestaan was, gaat weer zitte De Walbourg geeft telkens blyk van aandacht. En wat zoo'n staatsminister weet, wat hy U zeggen kan van de algemeene zaak.... O, moeder 't is zoo weinig als het hart ontbreekt: Genie zit daar! Neem zulk een man Eens z'n kommiezen af, en z'n rapporten, En zie eens wat hyzelf begrypt of weet, En wacht eens op 'n nieuw idee dat in Zyn eigen ziel gegroeid is.... ha, ha ha, Dan kunt ge wachten tot ge moeier zyt Dan hy van-nacht was ! Ik was niet vermoeid ! Ik had het eenmaal nu er op gezet Den ganschen katechismus doorteloopen, Van alles wat er kookt in myn gemoed, En — ware 't doenlyk, maar, helaas, ik twyfel! In 't zyne een vonk te werpen van geloof Aan mogelykheid op beter toekomst, moeder ! Ge weet niet hoe dit denkbeeld my bezielt, My wegsleept, opheft.... KON. MOED. Dweepster, lieve dweepster ! LOUISE, haastig opstaande. — Neen zeg dat niet.... om-godswil, zeg dat niet 1 In dweepzucht is bedrog, en ik zoek waarheid. Ik wil doorgronden wat geschieden kan, en ziften wat geschieden moet. Zich voorover buigend en in den aanvang byna fluisterend. Het Volk Is laag gezonken moeder ! Ziel en hart Gaan onder by aanhoudend stoflyk lyden. De gloed van hooger geestdrift wordt gedoofd, Als t leven slechts één kamp is met het lage, Als niet te sterven 's levens eenig doel is, En uitstel van bezwyken hoogste prys ! Wat is den arme 't schoon der lente ? Niets ! Een sterrenhemel ? Niets ! Wat is hem kunst ? Wat zyn hem tonen, tinten, geuren ? Niets ! Wat is hem poëzie ? Wat liefde ? Niets ! Dat alles mag hem niets zyn. Alle vlucht Is hem verboden door de werkelykheid, Die met 'n yzeren vuist hem perst in 't slyk. En elke poging tot verzet, bestraft Met.... honger ! kon. moed. — Edel kind ! Maar toch.... 'n dweepster ! louise. — O, moeder, zeg niet dweepster! Is het dweepen, Wanneer ik wil, dat allen die als gy En ik geschapen zyn, die zich als wy Bewegen, aadmen, minnen, en, als wy, Hun blikken richten op onsterfelykheid.... Is 't dweepen, moeder als ik niet wil dat zy Niet lager staan dan 't stomme dier de velds, Dan 't redelooze vee ? kon. moed. — De standen! louise, 'plaats nemend. — Zeker! Ik zal de laatste zyn die stand ontkent.... Een booswicht hoort tot uwen stand niet, moeder. En tot den mynen niet, godlof! kon. moed. — Louise, Dit was de vraag niet, kind ! Ik sprak van .... stand, Van hoogte of laagte in onze maatschappy, Van.... meer of minder aanspraak op genot, En van 't verschil in vatbaarheid vooral! LOUISE. — Goed, goed, ik neem 't verschil van standen aan, F*! wil 't nog fyner onderscheiden dan Gy'^elf maatschappelyk en burgerlyk. Geboorte, titels, rykdom, rang, vooroordeel, Zie, moeder, alles wil ik laten gelden, Maar vraag : of één stand honger voorschryft, moeder ? Of één stand kan gedoemd zyn tot gebrek ? Ik vraag of een dier standen lager staat Dan 't schaap of rund dat onbekommerd graast, En dat gewis den mensch verachten zou, Als 't weten kon hoe slecht die mensch zich voedt ? Is 't kind van d' arme minder dan 'n kalf ? De moeder minder dan 'n koe ? Myn god, Is dat haar stand ? Eischt dè.t uw maatschappy ï 0, dan is alles leugen wat men spreekt Van zielenadel en beschaving. KON. MOED. — Kind! LOUISE. — Het volk is ruw, zoo zegt men, en misschien Te-reoht. Maar, moeder, hoe zoudt gy en ik zyn, Indien van kindsbeen af, ons gansch bestaan, Ons wenschen, willen, streven alles, zich Had opgelost in 't ééne woord : gebrek ? Zeg, moeder, zouden wy dan zyn als nu ? En blyft het niet de vraag altoos, of ons De scherpe prikkel van den honger, en Het krankend wee van dagelykschen angst Voor 't onderhoud van morgen, zoo gedwee Zou laten als dit ruwe volk zich toont ? Ik, moeder, sta verbaasd by zooveel zachtheid, Maar vind, helaas de reden die 't verklaart! Het volk is uitgeput, berust uit zwakte. KON. MOED. — Doch.... de oorzaak van dit alles ? LOUISE. Broedermoord i Een deel, 'n nietig deel der maatschappy Heerscht, regelt, kuipt, maakt wetten.... en verwygt Het overig deel — en 't grootste — tot ellende t KON. MOED. — Maar, kind, is dit niet altyd zoo geweest ? En.... welke middelen vond ge tot herstel ? LOUI8E. — Kind kind ja juist! Nog kortlings was ik kind, En daarom, moeder.... o, m'n kindsche droomen ? Ze is weder opgestaan en leunend op den rug van den fauteuil der Koningin-moeder, spreekt ze, in voorovergebogen houding, byna fluisterend: Zie, toen ik eens, tien jaren nauwelyks oud, Was ingeslapen in den tuin te Wilstadt, Verscheen me een engel schitterend van licht, En schoon.... o moeder, hemelsch ! In z'n hand Droeg hy twee kronen, de een van doornen, En de ander scheen van goud. „Louise, kies!" Zoo sprak hy. Maar ik stak de hand niet uit: Ik was beschroomd, en sidderde in m'n droom. En nog-eens riep hy. dat ik kiezen zou. „Wat wilt ge, Koningin of mensch zyn, sprak hy, Een mensch die lydt, gevoelt en arbeidt, of Een Koningin die heerscht ?" Ik koos het eerste ! En drukte my den doornenkrans op 't hoofd, En voelde 't bloed my biggelen langs de slapen „Door dat tot dit!" sprak de engel, en hy lei De gouden koningskroon my in den schoot Toen werd ik wakker van de pyn : ik lag In 't rozenboschje.... een wilde slingerstruik Had my gewond.... de gouden kroon was weg. Na zich gedurende het uitspreken der laatste regels te hébben opgericht, blyft ze eenige oogenblikken met de handen voor 't gelaat staan. KOI?. MOED. Niet voor altyd, m'n kind ! Uw droom was juist! LOUISE — Neen, moeder niet geheel nóg niet! Misschien Zal 't eenmaal waar zyn, maar ik acht Myzelve niet gekroond tot Koningin, Voor ik de kroon der smarte heb gedragen. Door haar tot de andre, als in m'n kinderdroom ! 'k Wil weten wat het leven in zich heeft. Ik wil myn tol betalen voor het recht Een mensch te zyn. Ik eisch myn wettig deel Aan de algemeene zaak. En, moeder, als Ik al m'n kracht ten-offer heb gebracht Aan 't welzyn van m'n medemenschen.... dan, Ja, dan noem ik myzelve Koningin. Dan neem ik 't aan als eerelyk verdiend Wanneer het Volk my toejuicht eerder niet! Eenig zwygtn. KON. MOED. — Maar welke middlen vond ge ï LOUISE. — Moeder, ik Beweer niet dat ik reeds gevonden heb, Maar hier.... hier voel ik, dat ik vinden zal! Het eerste wat me ontbreekt, is.... kennis, kunde, En daarom moeder, zoek ik naar de waarheid. De Vorsten kennen 't Volk niet dat hen voedt. Ze omringen zich met 'n kordon van middelmatigheid die door gebrek aan zwaarte Omhoog viel.... Ze hooren wat men hun te hooren geeft, En zien wat men hun wil laten zien, Maar nooit iets anders dan papier, papier ! Ze meenen wonder-ingelicht te zyn, Door nu-en-dan 'n officieel rapport Te lezen, dat óf werkelyk leugen spreekt, Of 't beetje waarheid zoo verdrinkt in frazen, In deftige gemeenplaats-halfheid, dat Zoo'n waarheid niet veel beter blykt dan leugen. Een eerste plicht des Souvereins is : weten. Het kunnen, moeder, zal wel volgen. Dat Staat hier geschreven ! De Koningin-Moeder maakt 'n gebaar van onvoldaanheid. Gedurende den nu volgenden passus, gaat Louise dan eens op-en-neder, dan weder blyft ze by den stoel der Koningin-Moeder 'n oogenblik staan. Deze laatste geeft voortdurend blyk hoe Louise's woorden haar treffen. Haar gelaat en houding leveren zwijgend de vragen waarop Louise antwoordt. O, geloof niet dat Ik in het Koningschap een middel zie, Dat alle kwalen heelt! 't Arkanum voor De ziekten onzer Maatschappy, o neen ! Maar, moeder, men kan pogen, stryden En, als de taak te zwaar is voor z'n schouder, Dien overdragen op wie sterker zyn, Of met het kwynend Volk vergaan! Ik wil — Ja, moeder, ja! — dat wie er na ons komt, De sporen vinde, óf van myn zegepraal, Of.... van 't bezwyken in m'n eerlyk pogen ! Ik wil geen dieve zyn van 't halve kussen Dat door de logika der feiten op Den een of anderen troon voor my gereed lag, Toen ik ter-wereld kwam als hertogin ! Men zegt: de wereld ia 'n schouwtooneel Ik wil myn rol op dat tooneel vervullen, De plaats betalen die het lot my bood ! Ik heb het reeht niet, onberoemd te zyn, En aan het nageslacht een kleiner naam Te levren, dan de kunstenaar die 'n pop Zal beitien op myn graf. Geboorte oblige ! Der Vorsten plicht — zoolang er vorsten zyn.... Ge weet toch moeder, wat dit woord beduidt ? Een vorst is in gevaar de voorste, en in Het goede, de eerste — is hoog te staan ! Hun voegt De middelmaat zoo min als 't lage. My Schynt alles wat niet hoog is, Allerlaagst! Een eerzuil wil ik ja maar niet van steen, Ik wil 'n eerzuil in het hart des Volks ! En als dat hart niet trilt van liefde, by 't Herdenken aan m'n pogen — 't slagen staat In myne macht niet, moeder ! — dan, dan zal Het myne schuld zyn, myne grootste schuld ! Er is gejuicht toen ik geboren werd.... Gejubeld by m'n huwelyk o m'n naam Bekleedt 'n plaats in d' Almanach de Gotha ! Maar.... ingeschreven in de annalen van De menschheid, is die naam nog altyd niet.... En daar behoort hy ! KON. MOED. — Uw gemaal, m'n zoon.... louise. — Z'n Majesteit denkt juist als ik, mama ! En mocht er soms.... hy heeft 'n edel hart! En als misschien doch neen, dit is zoo niet! Maar als.... welnu, waartoe zou liefde dienen ? Ik wilde.... ik zal.... ik moet hem.... Ze gaat naar 't v O, myn George Denkt over alle juist als ik, mama ! Zie 't prachtig weer'. Wat dunkt u van 'n toer ? Dat zal u goed doen, moeder, na zoo'n nacht Vol cyfers en rapporten.... KON. MOED. — Lieve deugniet! LOUISE. — Zóó zóó is 't goed, mama ! Dat hoor ik liever Dan dweepster ! Beste Walbourg, wees zoo goed.... de walb. naar de achterdeur gaande. — Verkiest uw Majesteit 'n open rytuig ? louise, terwyl ze zich, zonder eenige bediening, door het opzetten van 'n 'hoed, en '< omslaan van 'n sjaal, die ergens op 'n sofa lagen, gereed maakt uittegaan.. — Wel'zeker ! 'k Wil de weiden zien, en 't vee Dat middagmaalt. Niet waar, mamaatje ? Als 't ons maar niet veracht, Louise, omdat We menschen zyn. louise, lachend met den vinger dreigende. — Mama, dat is ondeugend ! Louise en Koningin-Moeder af. Tooneel: zaal in 't paleis des konings, wiens slaapkamer wordt verondersteld rechts te zijn. De Walbourg af. kon. moed. — Goed! TWEEDE BEDRIJF. Vier lakeien, later weis. Ie lakei. — Hoe laat is 't ? 2e lakei, kaartspelend. — By half-een. Ie lakei. Dat valt me tegen. 2e lakei, a. v. — 't Is aan jou, spreek op ! — Niet later nog ? 4 J Ik heb gegeven. 3e lakei, kaartspelend. — Ik heb.... vyfblad, kwart-majoor.... achtste druk. 2 J Ie lakei, opstaande en geeuwend naderby tredend. — Dat is 'n luitenant. 3e lakei, a. v. — En veertien vrouwen. Ie LAKEI. — Nou daarmee kan je 't doen, vooreerst! 3e lakei, a. v. — Drie heeren.... ie lakei. — Ik vind dat één al wel is. 2e lakei, a. v. — Ik heb niets Laat zien.... drie boeren, maar die gelden niet. 3e lakei, a. v. — Dat 's zes-en-twintig dus 4e lakei, geeuwend. — Hoe laat is 't al ? ie lakei. — Half-een pas! Vrind Colyn, zoo'n wacht is taai, En 't stukje brood dat wy hier eten, is Wat zuur.... 4e lakei, opstaande, nadert de spelenden. Dat 's 'n vervelend spel. 3e lakei, a. v. — Kapot! 4e lakei. Wat is er nou kapot ? Ben jy kapot ? Er wordt in de kamer des Konings gescheld. allen, door elkander. — Gescheld! Roep Weis de kaarten weg waar is-i! De kamerdienaar treedt haastig binnen le lakei. — Z'n Majesteit heeft hard gescheld ! weis. — Ik ga. Weis gaat in de slaapkamer. le lakei. — Wat zou er wel te doen zyn ? Ongesteld ? 2e lakei. — Waarom ? 't Gebeurt wel meer weis, haastig terugkeerende. — Roep meester Landsheil, Den kleermaker hier. Z'n Majesteit Wil dat-i oogenblikkelvk hier zv, met Den koffer. 3e LAKEI. — Kleermaker ? Landsheil ? Nu ? w eis, hem in 't oor schreeuwend. — Den ka ! él ! é / é / kleeremaker Landsheil! Sta me niet aantegapen als 'n gek ! Hy moet z'n kofier medebrengen ga! 3e lakei af. tot den 4en lakei. Zeg dat men inspant, neem den kleinen wagen. En breng hem hier 4e LAKEI. — Den wagen ? weis, a. v. — Neen, den man ! Den kleere-ma-ker-Lands-heil, met z'n koffer ! 4e lakei af. tot le en 2e lakei. En jy maakt vuur aan, gauw! De nacht is koud, Z'n Majesteit wil opstaan.... spoedig.... licht! Weis gaat weder in de slaapkamer. De le lakei houdt zich bezig met den haard, terwyl de ander de luchters aansteekt. 2e LAKEI. — By nacht 'n kleermaker.... nou, dat's mal! le LAKEI. — 't Zal wezen voor het passen van 'n slaapmuts.... 2e LAKEI — Dat kan men overdag wel doen. le LAKEI. — Wel neen • Het hoofd zet overdag door denken uit, En krimpt weer in zoodra je slaapt. Dat staat Te lezen in 'n boek die kachel trekt niet! 2e LAKEI. — Dat heb ik aan mezelf toch nooit gemerkt. le LAKEI. — Probeer eens als je slaapt. Vervloekte kachel! De hoed die je anders knypt is dan te wyd, En wat je 's nachts past is je daags te nauw. 2e LAKEI. — M'n vader droeg toch nacht en dag één muts, Die altyd paste.... le LAKEI. — Juist! Dat was omdat Jou vader weinig dacht. Dan zet het hoofd Zoo erg niet uit. Maar als je in dienst van 't hof, Ala jy en ik.... 't staat in 'n boek.... hy brandt. koning, in slaaprok, weis. kon. — Ik wil alleen zyn, gaat! Neen, Weis kan blyven. Lakeien af. Wie is van dienst ? weis. — De heer van Huisde, Sire. kon. 'peinzend. — Van Huisde 'n achtenswaardig man 't kan zyn! En zeer ervaren, zegt men, in de rechten.... 't Is mogelyk ! Maar wat my den slaap ontrooft, Eischt andere kennis dan van 't corpus juris. Prins Oskar zei 't is moeielyk ! Waar blyft Landsheil ? weis — Hy moet terstond verschynen, Majesteit, Ik heb hem oogenblikkelyk hier ontboden. kon. — Laat voortaan neen ! De kamerheer van dienst! Weis af door de linker zydeur koning, alleen. Weldra van huisde. O zorgen van 'n koning, die den nacht Een dagtaak geven, zwaarder dan de taak Die menig onderdaan des daags verricht! Bekommering en onrust, dat 's het lot Van wien de kroon den moeden schedel drukt.... Vermoeid van 't peinzen ! Maar Prins Oskar Van Huisde treedt binnen, door de linker zydeur. van huisde. — Sire ! kon. — Wol, Huisde, goeie morgen ! 't Is wat laat, Of...vroeg, maar dat 's om 't even. Wees zoo goed Bevel te geven in de stallen dat Er steeds 'n rytuig klaar sta, nacht en dag. De dienst, m'n waarde Huisde, eischt dikwyls spoed. En 't kon gebeuren, ziet ge, dat 'n denkbeeld Dat soms des nachts zich vormt in m'n gedachten, Verloren ging door 't wachten op den dag. Hoe noemt ge 't ook, gy man van 't cormis juris. Als door vertoef gevaar ontstaat ï van huisde. — In mora ! Pericvlum in mora, Majesteit... kon. — Juist, dat is 't woord ! Welnu, zoo'n mo.. .mo.. .mora, Of zulk pericvlum is... k weis, aandienende door de achterdeur — Meester Landsheil! koning. van huisde. weis. landsheil, gevólgd door 'n knecht. die op den achtergrond 'n koffer neerzet. Later achtereenvolgens vier lakeien. kon. — Kom nader,vriend. Ik zie, je hebt geslapen ? landsh. — Ja, met verlof van uwe Majesteit, Ik.. .sliep. kon. — Je hadt er 't recht toe, man, als jy Slechts nu behoorlyk wakker bent! De zaak Die my bewoog met spoed je hier te ontbieden, Eischt overleg.. .wat dunkt je, meester Landsheil, Van 't nieuw model der schouderweren, hè ? landsh. — Het denkbeeld van uw Majesteit was schoon: Die driehoek... kon. — Juist! maar zeg eens, als-i rond was ? Zie...laat den koffer brengen...'k heb bedacht Dat rond, of wel.. .lankwerpig rond... De koffer is op den voorgrond gebracht. Daaruit worden lappen laken van verschillende kleur te voorschyn gehaald. De koning past, meet, speldt, verwisselt die, gedurende 't nu volgend tooneel, op de schouders van Landsheil, ln, 2n, 3n, 4n lakei — die één-voor-één door Weis zyn binnen geroepen — Icnecht van den kleermaker, Weis en Van Huisde. Al deze personen worden in opgegeven volgorde in 't gelid geplaatst, schuins achterwaarts uit een der voorhoeken naar 't midden. Tot Landsheil. Neen blyf! (Geef spelden, Weis!) Ziehier, zoo valt de plooi... (Strek uit dien arm!) de plooi valt schuins naar achter, (Roep iemand hier, Weis!) Jy...blyft staan! Ie en 2e lakei achtereenvolgens binnen, Omhoog Keerom! (Geef spelden, Weis!) Ziehier het blauw... (Strek uit! Verroer je niet!) Wat zeg je, Landsheil ? LANDSH. — Met uwer Majesteits verlof, het is...subliem KON. — Niet waar ? Dat zei prins Oskar ook. ('n Speld !) En nu.. .(keerr-óm !) van achter ziet men 't rood, Of zoo misschien.. .(roep iemand hier!) zou wit Misschien.. .wie weet (Sta stil!) (Geef spelden, Weis!) Wat dunkt je, meester Landsheil, van het wit 1 LANDSH. — Met uwer Majesteits verlof, het wit Is... als 'n kleur beschouwd... KON. — Wat licht ? Dat zei prins Oskar ook. (Roep iemand hier, En spelden, Weia!) Ja, wit is licht van kleur. Maar.. .geel ? 3e en 4e lakei een-voor-een binnen. Het geel is minder licht, en toch Niet donker. LANDSH. — Het geel met uwer Majesteits verlof Is^niet.. .foncé. KON. — Dat zei prins Oskar ook. 't Is minder licht dan wit, en toch niet donker (Roep iemand hier.) (Sta stil!) (Geef spelden, Weis!) Weis geleidt den kleermakersknecht naar de plaats waar hy moet worden ingelyfd. (Keer-óm !) ('n speld!) (Keer-om weer ! Sta recht-op, Rrrè.. .cht-èp !) Wat heeft die man 'n zonderling Figuur... LANDSH. — Met uwer Majesteits verlof, Een val heeft in z'n jeugd... KON. — De baden, vriend! Ook ik was in m'n jeugd wat koortsig, maar Het bad van Lompenhugel sterkte my. Geloof me, 'n reis naar 't bad geeft nieuwe kracht, En maakt gebogen leden recht. laïfdsh. — Ja, Sire kov. — Er moest 'n wet bestaan, dat elk die in Z'n jeugd 'n val deed.. .(spelden, Weis !) Keerrr-óm ! Laat vallen je arm !) dat elk die in z'n jeugd, (sta toch stil en houd je hoofd Omhoog !) of ieder die door ziekelvkheid Onttrokken werd aan millitairen dienst (Zie nu dat geel, dat wit, dat blauw, dat rood !) Of zelfs wie vreezen mocht eens ziek te worden, Zich jaarlyks liet genezen in de baden Wat dunkt u Huisde ? v. HUISDE, — Sire, zulk 'n wet.... kon. — Neen, van de kleur der schouderweren sprak ik.. Gy heeren van het recht hebt geen gevoel Voor 't hoog belang der uniform. Nu groen Roep iemand hier. Weis ! weis. — Er is niemand, Sire. In de antichambre.... ik zal kon. Weis in 't gelid plaatsende. — O neen, ik ben Gereed. Ziehier ('n speld!) ziehier het groen. Nu.... groen met rood ! Eilieve, Huisde, ik wil.... Eén oogenblik ('n speld !) slechts zien.... Van Huisde wordt ingelijfd. hoe 't groen Ja, groen met rood (staat stil daar) rood met groen, En dat op donkerblauwen grond, staat goed Me dunkt, ik hoor muziek ? v. huisde. — 't Is, Sire, 'n feest Dat jonker Schukenscheuer z'n vrienden geeft. kon. — Ei, ei, zoo laat nog, zonder my ! Dat rood Is wel wat breed. Prins Oskar heeft gezeed Dat zeven-achtate van 'n duim, of wel Iets minder.... spelden, Weis! Weis wil uit het gelid, treden. De Koning wyat hem haastig terug. O neen, sta stil! Waar zyn de spelden ? weis. — 'k Legde 'n brief daarginds kon. — Verroer je niet! weis, de armen aan 't lyf gesloten houdende, tracht met z'n hoofd de bedoelde richting aanteduiden. — Op de konsole, Sire. kon. zoekende. — Ik zie geen enkele speld, laat staan 'n brief Doch.... ja, ik zie Ylings naar 't peleton terugtredend. Om-godswil staat toch stil. Maakt al m'n moeite niet te schand. Jy zóó ! Zóó jy ! Geen buik ! Terug, omhoog, vooruit.... Staat stil! Berooft toch niet door overyling, My van de vruchten van m'n werk ! Eén streep, Eén streep slechts minder zeven-achtste duim Was wel wat breed prins Oskar heeft gelyk. Toch ben ik 't met myzelf nog geenszins eens, Of 't rood, kersrood moet wezen, of ponceau 1 Of.... amarant, of.... ietwat appelbloesem ? Wat dunkt u Huisde ? Spreek vry uit de borst, Je weet, ik heb de waarheid lief. Cérise ? v. huisde. — Met uwer Majesteits verlof, ik ben Tot oordeel, Sire, niet bevoegd. kon. — Wel, wel, Die nederigheid staat uw verdiensten goed. En jy, Landsheil ? lansh. — Ik kies.... na ryp beraap. De kleur die uwe Majesteit bevalt. Dit is m'n openhartig oordeel, Sire ! kon. tot van Huisde. — Ja, ja, de schelm heeft smaak ! 't Zal dus.... ponceau, Of appelbloesem, wezen, of.... cérise, Schoon bloedrood ook niet kwaad staat by dat groen. Hoor.... weer muziek ! Gelukkig wie z'n tyd Zoo onbekommerd wyden kan aan vreugd. Ik ben vermoeid. Ik dank u, Huisde, 't is Genoeg ! Op morgen wacht op-nieuw ons de arbeid. Jy, Landsheil, ga, en overdenk de zaak, En zend dat kromme schepsel naar de baden. Te Lompenhugel heelt men alle kwalen.... Landsheil en z'n knecht vertrekken, na de gebruikte lappen verzameld, en in den koffer geborgen te hebben. De lakeien bly ven onbeweeglyk staan. Van Huisde, roep die heeren by me. Ik voel My te opgewekt nu voor den slaap, En wensch, als zy, me 'n weinig te vermaken. Me dunkt, ik heb er recht op, na m'n werk Peinzend. Ponceau, cérise of bloed ? Nu. dat tot morgen ! De boog kan niet altyd gespannen zyn. Tot de lakeien. Rrrr ukt-in ! Weis houdt zich 'n oogenblik met de lakeien bezig, die daarop n tafel in 't midden van het tooneel op den voorgrond plaatsen, en stoelen rangschikken. Tot van Huisde. Zeg dat ik allen inviteer, En .... klein tenu, in kleeding en in woorden ! Ik inviteer hun stemming mee, verstaat ge ? van huisde, door de achterdeur vertrekkende. — Ja, Sire! kon. — Weis, sigaren en champagne ! De koning treedt z'n slaapkamer in. Weis volgt hem, na In en 2n lakei te hebben weggezonden die weldra terugkeeren met eenige benoodigdheden voor 't feest. Vier lakeien, rangschikkende, le LAKEI. — Wat moet die kurketrekker in de baden ? 2e LAKEI. t Is gauw gezegd, maar niet zoo gauw gedaan ! En 't doet me denken aan het oude lied Van 't meisje dat ter kermis eens zou gaan : (hy zingt.) Dat gaat naar den Bosch toer Wie znl dat betalen.... Ie LAKEI. — Sjit! VAN HUISDE. HESSELFELD. VON SCHUKENSCHEUEB, MIBALDE. SPI- ridio. Daarna de koning en weis. van huisde, in 't opkomen. na de lakeien met 'n wenk verwyderd te hebben. -— Verstaat me wel, 't is zonder ceremonie. Z'n Majesteit verlangt u hier te zien. En wenscht uitdrukkelyk dat ge.... De koning (zwart jasje) treedt binnen, gevolgd door Weis. allen. — Leef de koning ! Hoerah, hoerah, hoerah, de koning leef ! kon. neemt plaats, en wenkt de anderen te gaan zitten, tl eis staat acMer z'n stoel. ■— Ik dank u, dank u, heeren ! Nu geen woord Dat ernstig klinkt, wat ik u bidden mag ! Na zware dagtaak, na een nacht vol studie, Is 't billyk dat ik deel neem aan uw vreugd. Hoe, Graaf van Weert niet by u ? Tot Weis. Laat hem roepen ! hesself. na eenig gefluister onder de gasten. — Hy was 'n oogenblik slechts by ons, Sire. Hy wendde bezigheden voor en ging. Ook gisteren avond was hy niet op 't bal. kon. .— 't Is waar, hy heeft het druk,en zal nu slapen.... Om 't even, hy kan wakker zyn, als ik Niet slaap. Tot Weia. Zeg dat ik hem ontbied.! Weis af. En nu, Wat viert ge, of is uw feest toevallig, heeren ? jiir. — De heer von Schukenscheuer-Schiefschalhein. Had 'n proces.... v. s. — Ja, 'n fameus proces ! Bepaald fameus! r KON. — Het woord ia aan den jonker, Wie voor z'n beurt het neemt-, moet met 'n toost, Een lied of kwinkslag boeten : poenitet / Begin, maar.... denk er aan : geen ernst! y. 8. — Fameus ! Dat is bepaald.... fameus.... ! KON. — Allons / v. s. — De eerste Schukenscheuer-Schiefschalheim.... SPIB. — Had geen papa. Dat 's klaar ! KON. — Beboet! ALLEN. — Beboet! KON. — Drink, spreek, zing, dans, doe Wat je wilt, maar boete SPIB. Dan kies ik wyn, en drink op de gezondheid Van d'eersten Schukenscheuer zonder.... oorzaak, En op het welzyn van z'n moeder, 't Moet Een kapitale vrouw geweest zyn ! ALLEN. — Top! Ze drinken. KON. — Ga voort. v. s. M'n stamheer, de eerste Schukenscheuer, was Erfschenker aan het hof.... SPIB. — Er viel niet te erven, Als hy geen vader had, zooals je zegt. KON. — Beboet, Spiridio! SPIB. — Ik voeg my, Sire, In uwen koninklyken wil de jonker Vertelt onmogelyke dingen! v. huisde. — Heraldiek ! In heraldiek is alles mogelyk vrindje. En de eerste Schukenscheuer erfde 't ambt Van schenker, wellicht van z'n oom.... spie. — Precies ! Dan was die oom de broeder van 'n vader Die niet bestond, dus mis! v. huisde. — Dit is niet zeker. Het was misschien z'n oom van moederszy.... kon. — Spiridio, doe boete ! spir. — Poenitet Me pee.... pee.... pee.... alen, door elkaar. Peecasse.... peccavisse, Peccasse.... peccavisse.... neen, peecasse, Neen, peceavisse neen, pecc kon. op de tafel tikkend. — Stilte heeren ! Ik geef het woord opnieuw den jonker. v. s. — Sire! Toen de eerste Schukenscheuer schenker was.. spir. — Van Sjach Sjech Sjich Sjuch Sjarief Khan.... kon. — Spiridio ! mik. — Maar, Sire, dat verhaal Is ernstig.... v. s. — Ja, bepaald ! mik. — En droog.... v. s. — Fameus ! mik. — De jonker is te deftig voor 'n grap. Spiridio zou beter.... kok. — Dat is waar ! Ik geef het woord aan u, Spiridio. Maar als je-n-al te ondeugend wordt pas op, Dan roep ik je tot de orde ! spie. — Hem, hem, hem ! Toen de eerste Schukenscheuer schenker was Van Sjach Sjech Sjich Sjuch Sjarief Khan v. s. — Nu, dat 's fameus aan 't hof van keizer Otto ! spir. .... beschonk hen deze koning met het recht Voor zich en al de spruiten van z'n stam, Om om den linkerschouder steeds 'n strik Van blauw fluweel kon. snel. — Was 't hemelsblauw, oi.... spir. — Hoe ? kon. a. v. berlynsch of donker ? Indigo ? Hoe breed ? Was 't meer dan zeven-achtste van 'n duim ? Was 't één streep minder ? spir. — 'k Weet het waarlyk niet! v. s. — Maar.... kon. — Sjt! Ga voort. spir. — Ze hadden dus het recht, Ten blyk van hooge koninklyke gunst, Een blauwen strik te dragen op den schouder. Maar eens, het was in 't jaar achthonderd zes.... Voor Christus.... kon. — Ho, beboet! allen. — 'n Toost, 'n Toost! T. s. — Maar, Sire, in myn proces kwam niets van strikken Dat is bepaald onwaar.... kon. — Dan moet-i zingen, Tot straf voor 't liegen. Zing ! spir. — Dan zingen, goed! Het liedje van den nachtuil, heeren ! Hoort! En staat me in 't prachtig koor 'n beetje by. Hy zingt. Een nachtuil was verliefd van zin.... oewoe. Hij droomde van 'n nachtuilin.... oewoe. En sprak aldus z'n liefje aan: Ik wil met jou naar bed toe gaan oewoe allen. Oewoe, oewoe! kon. — ,.Ik wil met jou naar bed toe gaan" is fyn. spir. —Niet waar ? v. s. — Fameus, bepaald fameus, auj Ehre ! spir. zingend. Zy beet verlegen op haar poot oewoe. Een blosje verft haar wangen rood.... kon. snel. — Hoe breed Was 't amarant, of steenrood of.... cérise ? spir. — De dichter, Sire, die het feit bezong, Zegt niets van breedte of tint. kon. — Vervloekt! Ga voort. spir. zingend. Ze beet verlegen op haar poot oewoe. Een blosje verft de wangen rood oewoe. Ze zei niet né, ze zei niet ja. Verwees hem tot haar heer papa oewoe. kon. Dat was 'n brave nachtuilin, m'n heeren, Een voorbeeld voor de dartle jeugd voorwaar ! Een glas op haar gezondheid ! allen, drinkende. Oewoe, oewoe! kon. — En hoe verder ? spir. zingt. De vryer was van zessen klaar oewoe. Hy meldt zich aan bij d'uilenvaer.... oewoe. Maar spottend met z'n zielsverdriet. Zei de ouweheer: je krijgt 'r niet oewoe. allen, o. b. Oewoe, oewoe! spir. a. v. Want de eerste-n-uil van mijn geslacht oewoe. Is op 'n kerkmuur groot gebracht oewoe. M'n dochtertje is dus van natuur te fijn voor uilen uit een schuur oewoe. kon. — Wel, dat was mooi gesproken voor 'n vader ! Wat dunkt u heeren, van 'n dronk op 't welzyn En 't lange leven van dien uil.... spir. — Die dood is. Want, Sire, 't is uit den ouden tyd kon. — Om 't even Op 't lange leven van den uil die dood is ! allen, drinkende. Ooewoe, oewoe! kon. — Is 't liedjen uit ? spir. — Wel neen, er volgt nog wanhoop, En zelfmoord, holle stemmen, en 'n graf Met spoken die te middernacht de buurt In oproer brengen met: oewoe.... oewoe ! allen. Oewoe! kon. — Ga nu voort met je blauwen strik. Ik luister. spir. — Toen eens dan, in 't begin der negende eeuw, Een Schukenscheuer-Schiefschalheim z'n trouw Verpandde aan jonkvrouw Lanterliederling, De-n-erfgenaam der Leuterlunterlaksen, Nam 't schoone bruidje met z'n hart 'n proef.... % v.s. — Daar is geen woord van waar ! Auf Ehre, 't is fameus ! spie. .... en eischte, als blyk van min, dat hy de kleur Van zynen schouderstrik veranderen zou In groen. kon. — Die eisch was wreed ! SPIE. — Zeer wreed f De jonker Moest kiezen tusschen haar en z'n geslacht. Dat met dien blauwen strik zou staan of vallen. Hier 't hart daar de eer ! De stryd was zwaar v. s. — Maar Sire spie. .... doch zie, 'n toov'naar, met z'n lot gegaan, Gaf hem 'n raad.... kon. — Dat noem ik toovenaarsplicht! En de onze is nu hem daarvoor te bedanken : Die toov'naar leve! allen, drinkende. — Goed lang leef die too venaar ! spie. — De raad was deze : hy behield z'n strik, Z'n blauwen strik, en hy bezocht z'n bruid Niet anders dan by avend, en by kaarslicht. v. a. — Maar, Sire, auf Ehre, 't is fameus gelogen ! spie. — Wat blauw by dag was, scheen haar 's avonds groen, En zoo was elk tevreden. kon. — Excellent! Maar hoe hangt dit te-zamen met uw feest ? spie. — 't Verband is nauwer dan men denken zou. De jonker huwde.... by 'n kaarsje v. s. — Nu, 't idee ! spie. .... de jonker huwde, en trad in het bezit Der Leuterlunterlaksische domeinen.... Altyd by kaarslicht. v. s. — 't is bepaald onwaar ! Ik kan uw Majesteit verzekren 't is fameus ! In myn geslacht.... kon. Spiridio, doe boete ! Een toost die hond noch kat verstaan kan neen. Een speech vol leugens ! v. huisde. — Homeopathie! kon. — Die Huisde met z'n rechtsgeleerdheid ! spib. — Leugens ? kon. — Een speech vol lamme laffe leugens ! spir. opstaande, leest uit de hand, eerst langzaam. De gasten geven crescendo, blyk van verwondering, ontevredenheid en vrees. — Hèm, hèm ! M'n heeren, het verheugt me zeer, U hier op-nieuw om my vereend te zien. De toestand is perfekt, het vleesch goedkoop De burgers zien er flink en vroolyk uit. Snéller. De burgeressen idem. Nyverheid. En handel.... idem. Landbouw.... idem. kon. — Ho, Dat's politiek.... verboden ! spib. zeer snel. — Onderwys, Fabrieken.... idem, idem. Onze vloot. Ons leger, schuttery, oogst alles idem.... mib. — Zwyg, kerel 1 spib. a. b. — Idem, idem, idem, idem.... kon. —Miralde, houd de hand hem op den mond ! Na wat opschudding: En nu ga voort! spib. — De jonker stierf by kaarslicht. Z'n ega volgt.... by kaarslicht, hem in 't gaf. ACHTSTE DRUK. 3 De kindren erfden, en zoo bleef de stam Van Schukenscheuer-Schiefschalheim bezitter Van 't Leuterlunterlaksische gebied v. s. Auf Ehre, Sire, 't is bepaald onwaar ! spir. maar zie, de nyd, de vale nyd, m'nheeren, Ontwaakte in 't hart der Lanterliederlingen. Men had, al snufflend in kronieken en archief, Den sluwen list des toovenaars ontdekt.... v. s. — Maar Majesteit auf Ehre, in ons geslacht Was nooit 'n toovenaar bepaald ! spir. ontdekt, En hoe men 't bruidje had gefopt met kaarslicht! Het groen by dag gezien, was blauw geweest De trouwe jonker, wel bekeken, ontrouw Een echt, op valschen schyn gegrond, was nul De kindren in zoo'n echt geteeld, onecht De goedren door zoo'n echt verkregen kon. — Juist! Rn toen processen, advokaten, stryd, Verbittring, vonnis, woede, appel, en weer Appel 1 spir. — Door de eeuwen heen. Zoo was het, Sire ! En onze jonker viert vandaag het eind Van dat proces. kon. — Je hebt gewonnen ? v. s. — Neen, Bepaald gewonnen niet. Maar vrind Spiridio Heeft u de zaak fameus.... spir. opstaande leest uit z'n servet — Het Ryksgericht, Gezien, gehoord, gelet en overwogen, En weer gelet, en weer gehoord, gelezen, En weer gelezen — o, 't is zonder eind ! — beslist: De goedren van den Leuterlakschen stam, Gelegen daar en daar, begrensd etcetera, Verblyven overzulks in eigendom, by dag, Aan 't edele geslacht der Liederlingen. Edoch.... kon. — „Edoch" en „overzulks" is fraai. Zoo'n taal doet onze Huisde goed, niet waar ? spir. edoch zoodra de nachtschauw valt op de aard.... kon. — „Schauw" is voor schaduw. Dat's 'n rechtsterm zeker. spir. Zoorda de dag verdwynt, behoort gezegd Komplex kon. — Alweer 'n rechtsterm ! spir. .... aan den stam Der Schukenscheuer-Schiefschalheims by kaarslicht. Het gras en 't graan, dat 's nachts groeit, hoort aan hen. Wat overdag gegroeid is, d'anderen. kon. — Wie bepaalt Hun beider deel ? spir. — De rechter vond hierin Geen groot bezwaar, en zei dat juist die zaak De bron kon worden van 'n nieuw proces, Zoo schoon als ooit 'n rechtbank bezighield. Hy wenschte 't menschdom met de zaak geluk, En meende dat de welvaart bloeien zou, Zoodra die nieuwe kwestie was beslist. Jazelfs nog vóór dien tyd, reeds onder 't pleiten, Beloofde zulk een stryd, 'n schat van ca.... Van ca ca ca v. huisde. — Van casus positiones. spir. — Precies ! En de advokaten weis, die gedurende de laatste woorden is binnen getreden, plaatst zich achter den stoel des konings. Of-eenmaal zetten zich alle gasten eenigszins in luisterende houding. Stilte. weis, halfluid. — Majesteit, De graaf van Weert is inderdaad niet thuis. Men heeft, uit uwen naam, in zyn hotel Zich stipt geïnformeerd kon. — Waar kan-i zyn ? hesself. in gesprek met Miralde. — Louise's Rust is lief gelegen. kon. — Ha! Wie sprak daar van Louise's Rust ? En wat Is lief gelegen ? Spreek ! Gelegen ? Wat ? Waar ? Wie is lief gelegen ? Spreek ! hesself — De heer Miralde roemde 'n park by.... Kopenhagen, Waar koningin Mathilde en Struensee.. De Nachtegaal en ik ik meende ik dacht Ik zei ? kon. — En gy ? hesself. En ik kon. hem aangrypende. — Vervloekte lafbek ! En gy, wat zeidet gy ? Wat zeidet gy ? hesself. — Ik, Sire, ik roemde o God ! kon. — Geen god of duivel, Geen engel, spook of satan uit de hel, Zal hier je bystaan ! Spreek, ellendeling, hondsvot, Wat weet jy, wat ? Welk park is lief gelegen ? Wat weet jy van 'n nachtegaal ? Terug ! Ik ben hier meester ! allen. — Sire! kon. — Weg, terug! Ik ben hier koning neen, 'n man, geen koning, Een man die je verscheuren zal. Een wolf, Een tyger ben ik ! Spreek.... of 'k zal je t spreken Beletten voor altoos, en je keel Toesnoeren, dat je nooit weer spreken kunt! Wie wat is nachtegaal ? Wie, park, Wie lief Gelegen ? Waar ? Wat ? Spreek ! hesself. Louise's Rust.... 0 God! kon. Hesselfeld eensklaps loslatend. Ha, ha, ha, ha, 't is om te bersten Van lachen, heeren ! Nu, dó,t is 'n grap ! Die arme Hesselfeld staat heel verbluft, En weet niet hoe hy de oogen wenden zal.... Ha, ha, dat noem ik lachen ! Ik bezwyk Van uwen onzin-toost, Spiridio, En van je kamertoespraak-parodie, En van dien uilenbruigom, kereltje ! En ook ha, ha, ha, ha.... van dat proces, En van je heerlykheid ha ha, by kaarslicht! Ik kan maar niet bedaren van de grap ! Waar blyf je nu met al je geestigheid, Spiridio, zeg ? Enfoncé ! Ha, ha.... Zie Hesselfeld eens kyken.... puur beteuterd! Wat zeg je van me ? Kan ik vroolyk zyn, En potsig ? En komedie-spelen hè ? Wie lacht er mee ? allen. — Ha, ha, ha, ha, ha, ha! kon. — Ziet, zóó is 't goed ! Als gy de grap maar vat! Die Hesselfeld met z'n onnoozel air, Dacht dat-i heel wat wonders had gezegd, En dat ik dol werd om z'n nachtegalen, En om z'n park by Christiania, Of Petersburg ! En om z'n : lief gelegen ! Een enkel glaasje, heeren, tot besluit Erkent dat ik het koddigst ben geweest, En met m'n nonsens 't mooist u heb gefopt. allen. — Den Koning heil! kon. — Top, top, ikzelf doe mee, Op myn gezondheid ! allen. — Hoog, en leef de Koning! kon. tot allen, behalve Hesselfeld die in verlegen houding op eenigen afstand is blyven staan. — Zoo'n glaasje zal je goeddoen voor den schrik Op Hesselfeld wyzende. Die Hesselfeld ! 't Is waarlyk onbetaalbaar.... Tot Weis, fluisterend. Wat dag was 't heden, en hoe laat ? weis. — By drieën. En woensdag, Majesteit. kon. gedeeltelyk als voren. — Neen, woensdag was het. Maar donderdag is 't nu.... noteer dat, Weis ! Ik wil, zoolang ik leef, den juisten dag Onthouden, en het uur, waarop ik Hesselfeld Zoo grappig heb doen schrikken kwart voor drie, Den nacht voor donderdag, den tienden Mei Nog ziet hy bleek ha, ha den tienden Mei Slaapt wel, m'nheeren.... twee, drie uur slaapt wel! Koning en Weis af. Ook de anderen vertrekken, behalve Van Huisde en Hesselfeld. De laatste blyft bespiedend op den achtergrond staan. van huisde. hesselfeld. van huisde, peinzend, op den voorgrond. — De nacht voor donderdag, den tienden Mei Een, twee, drie uur.... Van Weert, 'n alibi ! Van Huisde af, door de linker zijdeur. hesselfeld, alleen. — Een alibi ? Daar is wat van te maken ! Die heeren van de rechten weten 't wel Er gaat toch, wel beschouwd, niets boven 't recht! Precies, van Huisde 'n alibi schandaal Eureka! DERDE BEDRYF Tooneel: landelijke streek. Rechts een zeer geringe boerenwoning, met uithangbord waarop 'n koe, en 't onderschrift: zoete en zure room. Links 'n prieel. Eenige herbergtafels en banken. louise tot den lakei. — Het rytuig kan daarginder wachten. Lakei af. Hier Is 't niet onaardig zitten.... 'n prieeltje ! 't Is kamperfoelie.... geiteblaadjes. En..., Wat's dat ? Een koe van Potter ? Kom, mama Wat dunkt u van 'n schotel room ? kon. moed. — My wel! De Walbourg gaat het huisjen in, en komt weldra terug. loitise, de banken in 't prieel reinigende, — Wat is dat alle stoffig in den zomer. Zoo'n tafel en die banken foei! Men hoort den galm mn 'n jachthoorn. kon. moed. — Wat's dat ? Ds jacht ? louis e. — Wel zeker ! Toet, toet, toet.... 'n hoorn ! kon. moed. — Ik wist niet dat het jachtdag was vandaag. loüise. — .Ta toch ! Z'n Majesteit reed uit.... Ik had Zoo graag hem heden willen spreken, maar Het kon niet.... om de jacht! Nu, later dan ! 't Is wel verdrietig, al die drukte ! 'k Zie Den Koning zelden: altyd wat! En toch Ik wou zoo gaarne hem Daar is de room ! boerevr. — Ja, room. juffrouwen, en 'n roompjen.... lottise. Is-i goed ? boerevr. — Niet om de dames te kleineeren, maar ik zeg : 'n Roompje als gy nog nooit gegeten hebt. Die room is koningsroom. lottise. — Wel inderdaad ? Dat treft! boerevr. — Ik zeg je, koningsroom, juffrouw ! Want kyk, 't is 'n geschenk van onzen Koning ! We zyn maar arme lui, dat zie je wel, En hadden maar één koe. Het beestje stierf, En zie, de Koning.... Jachthoorn Hoor, daar is-i juist t De Koning die veel jaagt in deze buurt, Komt op 'n goeien dag, en hoort het.... louise. — George! boerevr. — Ja, Koning George, zeker! Anders wie ? Hy hoort het, en den dag daarop... louise. — Myn George ! boerevr. ... zendt hy 'n koe... 'n prachtstuk van 'n koe ! En daarom zeg ik! koningsroom, juffrouw. Louise wischt 'n traan af. Wat scheelt die dame ? louise. — Niets... 'n duizeling. Je hebt gelyk: die room is koninklyk ! En daarom... zie. hy brengt je zegen. boerevr. — Goud ? Ik kan niet wisselen, dames. louise. Neen, o neen ! Behoud het als geschenk van onzen koning. boerevr. — 't Is waarlyk al te vee Ik dank u meer Dan ik kan zeggen. louise. — En ook ik, ik dank Je meer dan ik kan zeggen.. .voor je room ! Ga, ga nu, maak je kinderen bly. Boerevrouiv af. O, Moeder, Dat deed myn George! kon moed. — Ja, z'n hart is goed, Wanneer maar niet... louise. — Z'n hart, z'n edel hart! Von Schukenscheuer — jachtkostuum — met 'n papier en potlood in de hand, vertoonde zich sedert eenige oogenblikken op den achtergrond. Vorigen in 't prieel, von schukenscheuer, langzaam en op z'n potlood bytend, naar den voorgrond treedende. Later boerevrouw. v. 9. — Fameus...dat is bepaald fameus! Laat zien: Hy neemt plaats aan 'n tafel in 't midden van den voorgrond. De Boerevrouw komt uit haar huisje. Drie snippen, twee patryzen en een hoen... Twee hazen... boerevr. — Wat is er van je dienst, m'nheer ? v. S. ...of drie patryzen en zes hazen...dat Klinkt beter nog... bepaald ! Als ik maar wist Hoe ik de zaak behoorlyk in zou kleeden ? Het is fameus! boerevr. — Wat zal m'nheer gebruiken ? v. s. ... vyf snippen... boerevr. — Gerstebier of zure melk ? v. s. .. .tien hazen maken meer efïekt... boerevr. — M'nheer, 't Is hier 'n herreberg, en ik betaal Patent en huur niet graag voor niemendal! v. s. — Ah zoo...'n glas konjak! Boerevrouw haalt de schouders op, en treedt blykbaar onvergenoegd haar huisjen in. Miralde vertoont zich op den achtergrond. Twee herten dus, En zeven hoenders... hei, Miralde, 'n oogenblik ! yorigen in 't prieel, von schukenscheuer. miralde, in jachtkostuum. Later groom van den Jonker. v. s. — Je bent nogal geleerd, niet waar ? Ziehier En lees eens, of dat goed is voor 'n krant ? mir. lezende. Z'n Majesteit heeft op de jacht vandaag Geschoten... — Hè ? de Koning heeft geen schot Gedaan. v. s. — Dat 's juist de zaak ! 't Is 'n fameus Idee, dat my van-morgen in den zin kwam. Er is 'n vakftture by domeinen, En ik solliciteer al sedert lang. Maar altyd is het voor de vriendjes, en De neefjes met protektie, en de vleiers. En daarom... kvk, m'n knecht staat ginds gereed, En 'k wil hem zenden naar de drukkery Van 't advertentieblad: 'n hofbericht! Als dan z'n Majesteit verneemt dat ik Zoo vlug ben bv-de-hand geweest.. .fameus ! mir. — Begrepen '■ v. v. s. Ja, maar 't gaat zoo makkelyk niet: Dat redigeeren is 'n lastig werk ! Ik wou Je vragen of m'n styl... mir. hem H papier willende teruggeven. — O, onverbeterlyk! v. s. Miralde terughoudende, die gaan wil. En nog iets ! Er moet blyken wie... mir. — Geraden heeft Wat straks de Koning schieten zal, nietwaar ? y. s. — Precies! Dat is 't! Bepaald! Fameus... auf Ehre ! Wat raad je my, Miralde ? mir. als peinzend het papier inziende. — By domeinen ? De vakature is bv domeinen, zeg je ? v. s. — Ja. mir. hem 't papier teruggevende. — Wel.. .schryf dan hazen en patrvzen met 'n s. Dat helpt je wis en zeker aan domeinen ! Miralde af. v. s. schryvende. — Tien herten, één patrys, zes snippen en Een haas. H.a.a. .«/ Hei.. .pst.. .kom hier! Groom binnen. Ry ventre d terre naar de drukkerv En zeg dat ze vooral die s niet in Een z veranderen, 't Fyne zit 'm juist In de s. H.a.a. .3 ! Die s van „haas" En van „patrys" ben ik. Maak dat je wegkomt, En breng me hier rapport, versta je ? Voort! Groom af. 't Is 'n fameus idee bepaald fameus ! v. S. af. vorigen in 't prieel. Allen bersten in lachen uit. loütse. — Nu moeder, dat belooft wat voor domeinen! Wat zeg je, Walbourg, is je hart nog vry ? Is 't niet geroerd door dat vernuft ? Ha, ha, De jonker bouwt z'n toekomst op den staart Van 'n patrys.... mama, mama, dat's lachen ! ko*. moed. — De man is gek ! loütse. — Voor u en my misschien ! De vraag blyft, of-i gek is voor domeinen ? En of we met ons lachen wèl doen, moeder ? kon". moed. — 't Is al te zot! lot7ise. — Dit schynt slechts ons zoo toe, Omdat we hier 't verheven plan bespieden. Wy maken kennis met het grandioos gewrocht, Toen 't pas ter-wereld kwam, en in de wieg lag.... Men moet genien niet in de luren zien ! kon. moed. — 't Is &1 te zot! louise. — Neen.... al te treurig, moeder ! Ik weet niet of hy slagen zal, maar wel Dat slagen dikwyls op zoo'n pogen volgt. kon. moed. — De Koning.... louise. — Zou die laffe zotterny Verachten, moeder ! Onze jonker vleit Met meer succes de vleiers van den Koning. Er is behoefte aan kankerend bederf, En dit kan zoo'n hansworst hun levren. O, Ze weten even goed als gy en ik, Dat deze knaap 'n zotskap is, en toch, Of juist daarom, zal hy z'n doel bereiken : Men heeft hem noodig voor wat schaduw. Dat Verhoogt de tint der middelmatigheid ! Wat is van Huisde knap, en Hesaelfeld, En graaf van Weert.... by zulk 'n man gezien ! Hoe.... ginds en overal regeert de wet — En 'k noem die wet 'n weldaad, moeder ! — dat de mensch z'n brood zal eten in het zweet Zyns aanschyns.... en zoo'n jonker repoussoir Teert schaamtloos op het patrimonium Der zotterny ? Eén greintje minder dwaasheid, En die kwajongen was onbruikbaar.... zelfs Aan 't hof ! Toch wyt ik 't hem niet, hem alleen niet! Of liever : hem vooral het méést niet, moeder ! Hen klaag ik aan, die zulk 'n toestand schoren, Hen die ten-schild voor eigen nietigheid, Behoefte hebben aan verrotting van de rest! KON. MOEDEB. — Maar waarschuw dan den Koning, 't Is uw plicht! LOUISE. — Juist, moeder, 't is m'n plicht! En 'k zal het doen! Maar sedert lang.... Kom, Walbourg, lees iets voor, Iets vroolyks.... als mama het toestaat ? KON. MOED — Zeker ! DE WALB. — 'k heb hier den Don Quichot.... LOUISE. — Neen, heden niet! KON. MOED. — 't Is toch van ouds uw lievelingsboek, Louise. LOUISE. — O, zeker ! Maar vandaag te treurig, moeder! De Walbourg is ondeugend : klinkt het niet Als.... Donna Lodovica de la Mancha ? Nu, nu, word niet verlegen, 't is maar scherts. DE WALB. — De Jobsiade ? LOUISE. — Goed ! Van meester Jobs ! Dat's 'n fameus idee.... bepaald.... auf Ehre ! Van Huisde en Miralde vertoonen zich op den achtergrond Sjt weer bezoek ! Het schynt wel of het hof Zich rendez-vous geeft by de kamperfoelie.... KON. MOED. — Het is van Huisde.... de walb. — Met Miralde. louise. — Ja. Ze maken nieuwe kaarten van Europa : Laat nu de Kabinetten vast staan.... hu! v. Huisde en Miralde komen gearmd op. De vorigen in 't prieel, miralde. van huisde in jachtkostuum.. mir. — Ik blyf er by, van Weert is impossibel. De zaak was al te duidelyk, Huisde ! v. HUISDE. — Hm! Je noemt 'n woord, dat voor den diplomaat Geen zin heeft, dan den zin die hem behaagt. Wie je impossibel noemt, kan ooglyk worden, Ja.... gratus, gratior, gratissimus ! 't Is waar, wat eenmaal vallen moet, zal vallen, En licht komt ook de tyd, dat onze Weert.... Maar zoo ver zyn wy niet. Ik zeg je dan .... Ten-eerste — luister goed ! — quod latet, licet ! mir. — Dat's geen moraal. v. huisde. — Moraal direkt juist niet, Maar.... diplomaticé gesproken mir. — indirekt ? v. HUISDE. Dit kan wel wezen indirekt alzoo ! We kunnen hem vooreerst niet missen. Hy Heeft veel verwanten in den Oosthoek, en Beheerscht de stemming in 'n tal distrikten. Doch bovenal, hy is 'n grondbezitter Van d'eersten rang.... dat is de hoofdzaak hier ! Herziening van 't kadaster zou fataal zyn.... Waar moet het heen, als dat herzien wordt, hè ? louise, met gesmoorde stem. — Ja, waar moet alles heen als dat herzien wordt! MIR. Ik zelf heb land, maar zie niet in, dat juist Van Weert alleen die zaak verhinderen zou. En bovendien, als 't recht is.... V. HUISDE. Recht, recht, recht.... Dat's juist m'n vak, Miralde! Noem je 't recht, Den grond van 't dierbaar vaderland te drukken Met hooge lasten ? Is dat recht ? MIR. — En als De graaf Van Weert nu valt, zou dan 't kadaster Terstond v. HUISDE. — Dat is 'n zaak van later zorg.... Zoolang-i staat, blyft alles by het oude. Ziedaar 'n zekerheid die 'k voor de kans Van wat er volgen kan, niet ruilen wil. Wy offeren dus van Weert niet op, Miralde ! MIR. — Het zal wel moeten, na 't gebeurde. v. HUISDE. — Neen! MIR. — De koning was als razend.... v. HUISDE. — Er zyn middlen ! En 'k heb reeds voor myn deel MIR. — Ik zie niet in, Hoe je ongedaan kunt maken wat geschied is ? v. HUISDE. — Hm ongedaan ? Dit is nu juist hier de eisch niet! Het feit is feit, en heeft z'n plaats veroverd In 't groot register van de werkelykheid — Het blyft in petto, en kan later dienen ! Maar niet zoo onaantastbaar objektief — Ik spreek nu van d'urgenten kant der zaak — Is 't oogpunt waaruit men 'n feit beschouwt. MIR. — Maar.... als zoo'n feit nu eenmaal vast staat ? Hoe.... v. HUISDE. Hm.... vast ? Doch stel eens dat het vast stond. Goed! Dan blyft toch immer — let wel op, Miralde : 't Geldt hier 'n rechts-wi»y«»i van groot gewicht! — Dan blyft ons immer nog de interpretatie! MIR. — De zaak was al te duidelyk ! Hesselfeld v. HUISDE. — Heeft schyn van blyk geleverd, maar geen blyk. 't Verschil van blyk en schyn is vaak gering, En duidlykheid 'n subjektief begrip. Wat de een als duidlvk aanneemt en gelooft, Blyft dikwyls onbegrvpelyk voor 'n ander. Vooral wanneer.... door zekere kombinatie.... MIR. — Maar onbegrypelyk was 't den Koning niet! v. HUISDE. — Dit 's juist de vraag.... de carto quastionis. Wat gister helder was, of liever.... scheen, Is soms vandaag wat duister. En vooral Wanneer me.... met beleid.... ik deed het myne t Laat ons de zaak korrekt beredeneeren: Wat noem je luce clarius. in strikten zin ? Je ziet dat huis, die boomen ? MIR. — Ja, Wat verder ? v. HUISDE. — Dat huis, die boomen, zyn je duidlyk ? MIR. — Ja. V. HUISDE. — Welnu, ik schuif m'n hand u voor het oog : Wat duidlyk scheen, is aan uw blik onttogen. Wat zie je nu ? Myn hand ? MIR. — Hoe hangt dit saam.... v. HUISDE. Met onze zaak ? Miralde luister goed ! Men moet de dingen logisch onderscheiden, En diplomatisch ziften. Met beleid Maakt men 'n blyk tot schyn, en schyn tot blyk. Het schynend blyken, blykend schynen, blykt — Mits met beleid te-werk gaand! — schyn. Neen.... minder ! Het blykt niet eenmaal schyn, want — met beleid Altoos.... let op — verandert men het blyk In 'n bewys zie, zóó: Hy strekt de hand voor Miralde'8 oogen uit. van heel wat anders! Men schuift — mits met beleid ! iets tusschen 't oog En 't voorwerp dat zoo duidlyk scheen, Miralde.... En dit heb ik gedaan ! Het zal gelukken, Mits slechts Van Weert — hy is wat raide — niet Door overdreven hoe zal ik dat noemen ? Ge zyt met hem bevriend.... zeg gy hem.... dat.... Miralde en Van Huisde af. vorigen. in 't prieel. louise. Men moet die zaken.... logisch onderscheiden, En.... diplomatisch tusschenschuivend ziften. Welnu, mama, wat zegt ge ? Ha, ha, ha, Dat is nog mooier dan patrys met s. kon. moed. — We kunnen onze Jobsiade missen ' louise. — Volkomen! kon. moed. — En van Weert onmogelyk ? Wat of er weer gebeurd is ? louise. — Och.... 'n motie. Of zoo-iets ! Wat gekibbel, kinderspel! Een nieuwe goocheltoer met blyk en schyn, Een logisch onderscheidend hofkabaaltje, Een werelddeel-beroerend niemendal, Wantrouwend votum, of 'n haas met s ! 't Is alles één. Komiek en treurig, moeder ! Partyen en personen vóór de zaken ! Een turksche wip: omhoog, omlaag, omhoog.... En dat heet politiek ! kon. moed. — De liberalen.... louise. — Ach moeder, dat's 'n klank die veel bedierf! Ikzelf ben liberaal, maar juist daarom Mag ik m'n oordeel niet aan banden leggen. Wat gaven ze aan het Volk dat hen gelooft ? Een onbesuisd verlangen naar iets beters, Maar 't middel niet, dat tot het betere leidt. Ontkenning.... zonder kennis ! En voor 't misbruik van den adel, misbruik zonder adel! Verwaand gekakel tegen allen die Regeeren ! Ieder weet wat noodig is, En zou.... en zou.... en zou, maar niemand gunt Aan wie geroepen is tot handlen, macht! Men wantrouwt elk gezag. Het moet geknot, Besnoeid, verdeeld, beperkt, verlamd, gesmoord En als 't daar stuipend neerligt in den modder, Dan vordert men van dat gezag, z'n heil: Dit kan niet, moeder! Ik ben liberaal, God weet het ! Maar juist uit vryzinnigheid) Veracht ik dat modern partygeknoei, KON.' MOED. Men moet toch kiezen, kind ! LOUISE. — Dat 's niet gezegd ! Ik zoek de waarheid op 'n anderen weg. Wat heden liberaal heet, zal weldra — En 'k spreek nu van de oprechten slechts, mama ! — Behooren tot den oude-pruikentyd. En wat konservatief genoemd wordt, was Nog kort geleden, ultra-radikaal. Het schermen met die woorden baat niet veel *) (Niet hierin immers ligt de roeping van Den wysgeer, van den staatsman, van den mensch ! De vraag zy niet, wat nieuw is en wat oud ? ») Het ban zyn dat de passus die hier begint en op blz. 54 eindigt de eischen van het drama in den weg staat, en alzoo bij de opvoering moet. worden weggelaten. Dan echter vervalt ook, om redenen van symmetrie, de periode die op bliz. 52 —53 tusschen haakjes gezet is. Ik zelf zai hier over niet kunnen oordeelen, voor ik het stuk heb zien spelen, 't Zal er veel op aankomen, of de artiste die de rol van louise vervult, genoeg ziel (handeling weet te openbaren in de woorden der Koningin, om die te dramatiseeren. Het komt me voor, dat de stof niet ontbreekt, maar.. .. Om voor den lezer louise's uitboezingen niet te verbrokkelen, heb ik slechts nu en dan een enkel woord in den mond det Koningin-Moeder gelegd. Bij 'n voorstelling evenwel, houde men in 't oog dat de meestal in zwijgen bestaande rol van deze personen, uit 'n oogpunt van kunst zeer gewichtig is. Haar zwijgen vereischt in de tooneelspeelster meer studie dan 't spreken van de meeste anderen. De rollen, bijv. van spiridio en schukenschbubr, van hanna en herman, jazelfs die van den koning, zijn in zekeren zin, by de hare vergeleken, zeer gemakkelijk. Ik gis dat deze opmerking velen vreemd zal voorkomen, daar men gewoonlijk 't gewicht van 'n rol verwart met wat men „dankbaarheid", noemt. Juist de ondankbare rollen zijn vaak de moeilijkste, De Koningin-Moeder mag en kan rechtstreek» geen effect teweeg brengen] maar ze moet meewerken aan 't effect der woorden van Louise,of méér nog : ze meet dit effect mogelyk maken. Hier vooral géldt, wat ik reeds aanstipte In de legende op pag. 8, dat hèèr gelaat, h&èr houding, ha;\r bewegingen, haar met moeite teruggehouden, doch telkens bijna uitberstende interruptien, den toeschouwer voorkomen als zooveel onuitgespraken vragen, waarop louise dan antwoordt. Men beschouwe de nu volgende 5, 6 bladzijden als 'n dialoog, als 'n zeer levendigen dialoog zelfs, doch waarin één der beide sprekers achtste druk. 4 Niet of 'n denkbeeld pas geknipt is voor Het lyfje van dc speelpop eener clique 1 Niet, of 't behagen zal aan A en B ? Of 't sluiten zal in 't lyatje van Y.... Z ? De vraag zy, als Pilatus' vraag, wat waar is ? En meer nog : meent ge dat de woorden juist zyn Waarmee men 't goede en schoone in vakjes deelt, Als schelpen in de kast van 'n muzeum ? Neen, neen, zóó ingeworteld is 't onware, dat De naam zelfs der partyen, leugen is. Wie zich vryziimig noemt, en liberaal — Omdat-i anders dwaalt dan grootpapa ! — Is vaak — en niet als mensch alleen, maar ook Juist in z'n zoogenaamde staatsmanskunst — Zoo vastgeroest en stram, zoo onvryzinnig- bekrompen en onliberaal.... dat by Den ramp der zaak. nog de ironie van 't woord Haar bytend gif in de open wonde spuit, En 't arme Volk, al dankend voor 't genot Van 't liberalizeerend hongerlyden.... Met smart doet uitzien daar de rampen van 't behoud. KON. MOED. — Welnu, 't Behoud dan! LOUISE. — Ha, ha, ha ! Behouden ? Konserveeren 1 Wat ? Het oude ? Volstrekt niet! Ook dit woord is leugen. Nooit Zag ik behouders met 'n vygeblad zich niet dan in gebaren uit. Een oogenblik stond ik in beraad, in den tekst het spel der Koningin-Moeder te beschryven, doch ik zie er van af. Het is onmogelyk. Den intelliganten lezer blyve overgelaten het optemaken uit Louisk's t aal, die bijna voortdurend als weerslag te beschouwen is op wat zy meent in de trekken van haar moeder te lezen. Bovendien, al zou ik bv de opvoering van 't stuk zeer graag de tooneelspeelater die de rol der Koningin-Moeder speelt zoo goed mogelijk de misschien noodige wenken geven, in 'n lektuuruitgaaf als deze, moet ik my onthouden van veel legende, omdat ze storend werkt op den tekst. Toch achtte ik de opmerking dèt ik die aanwijzingen groot endeels weglaat., niet overbodig. De lezer moge zich hierdoor opgewekt voelen, door eigen nadenken en kunstbesef die leemte aan te vullen. Ook wat louise zelf aangaat, onthoud ik me van legende. Haar stand, haar beweging, haar zitten of opstaan, haar soms onverwacht afbreken der pauzen en vooral haar schijnbaar ongeleidelijk overspringen van ernst op korstwyl, van gevoel op spot, van 't verhevene op iets dagelijks, van ingewikkeldheid op eenvoud, van forschheid op 't lieftallige — eigenschappen die met dat overspringen zelf, haar figuur teekenen — over dit alles ware te veel te zeggen om er aan te beginnen. Bovendien al deze zaken zou ik met geoefende akteurs wenschen te bestudeeren, en wel in-verband met de gaven van de artiste die louise voorstelt Niet op ieder zijn dezelfde voorschriften toepasselijk Men moet te-rade gaan met de gegevens Gekleed, of niet gekleed. Nooit met 'n pyl Van vischgraat, zich het dejeuner verdienen. Ze dragen zyden kousen, zwarten frak — Niet eenmaal zelfs 'n punthoed meer ! — en als Er een Behouder opstond uit het graf, Waarin hy sinds 'n eeuw zich konserveerde, Hy zou zich ergeren aan z'n afgevallen kleinzoon Die toch in eigen oog behoudend bleef. eenig zwygtn. Behouden ? Wat 1 Wat wordt behouden ? Niets ! Dan eigen geld en goed, als 't mooglyk is, En wat vooroordeel tegen nieuwigheid. Maar niet te veel vooroordeel! juist genoeg Om, met vertoon van kwazi-deftigheid, Te deelen in de winst die 't nieuwe geeft. Zaagt ge ooit Behouders tyding weigren, die Gebracht was met de telegraaf ? Of ooit Uit afschuw van den nieuwerwetschen stoom, De vrouw van een konservatief aan 't spinnewiel ? Behouden zy die zich Behouders noemen, De fiere hoogneid van het voorgeslacht Dat — heerschend, onderdrukkend, als ge wilt — Zich 't lot van z'n vazallen — uit belang, Het zy zoo !*) — aantrok ? Is niet van de pest Der middeleeuwsche menschenplagery, Alleen behouden wat nog voordeel geeft, De vruchten van den arbeid ? Opgegeven. Wat d'arbeid kon verzoeten : patronaat ? Zoo is 't! eenig zivygen. Behouden, wat ? Wat gistren was ? Een jaar terug ? Een eeuw ? Waar is de grens Die oud van nieuw zou scheiden ? Wat is oud ? Het bruidskleed myner moeder was eens nieuw Ik zou het nu niet dragen zonder spot. De kolder van Gustaaf-Adolf is oud. En zal wel nieuw geweest zyn in z'n tyd. Was Alexander oud, de groote ? Neen. Hy vond z'n richting heel modern, en schold Op de ouderweteche generalen van Philippus. Hield het oude Memphis op In Babyion of Thebe ? By de pyramyden ? Dit kan niet zyn. By 't bouwen van die dingen, Had elke dag 'n dag die gister was, En elke slaaf die met de zweep tot spoed «) Om — ten-overvloede, naar ik hoop — de opmerking over de eischen van 't der Koningin-Moeder toetelichten, wys ik op de beide laatste regels, waarin louise tweemaal antwoordt op niet-uitgesproken tegenwerpingen. Die tegenwerpingen moeten dan gfspedd zijn. Werd aangezet, 'n striem van vroeger zweepslag.... Herinn'ring aan den tyd vóór d'eersten slag. Of wilt ge verder nog teruggaan ? Hoe ver f Tot op de steenperiode ? Verder nog ? Tot in den tyd der trage mastodonten ? Moet dan de mensch, om trouw te zyn aan 't oude, Modellen zoeken in de tyden zonder mensch 1 eenig zwygen. Behouden ? Wie durft liegen van Behoud ? Waar is Assyrie 1 Waar Rome ? Waar, Carthago ? Waar, Charlemagne's reuzenryk ? En waar, De kleine hoogheid van Louis le grand ? Weg, weg ! De plaats is ingenomen door Iets anders, dat op zyne beurt vergaat Om andren efeméren plaats te maken. Wie van Behoud spreekt, toone 'n zonnestraal Van gister ! Een atoom dat onder 't noemen Van 't woord slechts, niet millioenen maal Zich huwde aan mede-atomen, echtbreuk pleegt, En — in z'n ontrouw — 't nieuw verbond Met eindloos overspel, al 't oude schendt. Hy toone één zaak, één denkbeeld, één gedachte, Eén indruk, één gevoel, dat is als 't was En zegge dan : ik ben Behouder. Eerder niet! eenig zwygen. Wie kan ons zeggen, wat begin is ? Welke stip Van d'evenaar kan roemen : ik heb 't eerst De zon gezien by my begon de dag ? Wat is beginnen ? Wat is einden ? Niets ? Bewegen zal altyd, wat eens bewoog. Bewegen, voortgaan — niet vooruitgaan immer ! Is voorwaarde en bestemming van het zyn. Bestaan is : anders worden. Elke terz Van 'n sekonde draagt z'n navelmerk Als wy. Wie 't loochent, zegge : ik had geen moede kon. moed. na eenig verlegen zwygen. — Dit alles is wel zeer wysgeerig kind, Maar.... loüise. Raakt de politiek niet ? O ho, ho, Dat zou m'n vriend Van Weert bevallen, moeder! Die heeren maken van de politiek, Een vakje a part 'n privatieve jacht. Ze spelen priestertje in den Isis-tempel, Omhangen zich met 'n gewyden rok, En pronken met 'n voorgewend mysterie.... Er is maar één mysterie, moeder : 't zyn ! Dat mogen wy bespieden, bestudeeren, Dat is'ons: leven, roeping, voordeel, plicht, En wat we vonden, hoort aan allen, past Op alles, regelt alles ! Zoudt ge meenen Dat politiek beheerseht wordt door 'n wet Van andere soort, dan die de plooien van Uw kleed regeert, of deze schotel room ? kon. moed. weifelend. — De radikalen louise. — Zeker ! Radikaal! Wie zou niet wenschen al 't verkeerde in goed Te zien veranderd: radikaal! O zeker ! De landman snoeit het onkruid niet, hy rukt Het uit, met stam en wortel: radikaal! Maar.... ook dit woord veranderde van zin : Zy, die zich radikalen noemen als Party, de schreeuwers om verbetering Van.... weer en wind — weet ik het! Zy die eischen Dat een Regeering zorgen zal dat twee Maal twee gelyk aan vyf zal wezen, en Dat ieder even groot — of klein ! — zal zyn Neen, moeder, neen ! Dan kies ik graaf Van Weert! Ook hy, de man van hooge politiek, Van reticencea en subtiliteiten, Moog dan de werkelykheid voorbyzien, en Z'n wysbegeerte zoeken in niet-weten.... De vormen van z'n dwaasheid zyn me bever. Gebrek aan kennis heerscht en hier en ginder, Hier plomp en ruw zich openbarend, daar Met meer dekorum. Als ik kiezen moest — Maar, Moeder, 'k hoop die keuze niet te doen ! — Dan koos ik de oude styve politiek, Met ap-en dependentie van z'n vormen. De domheid in 't latyn, in officieel Kanselary-tenu, doet minder kwaad, Dan als ze zich op straat of markt vertoont, Het Volk daar van z'n werk houdt, en het burgerrecht verovert in de huisgezinnen. Een onbekwaam minister wordt vervangen — Althans dit kan geschieden — wie vervangt Het Volk, als dat verdorven is door carU ? De radikalen ? 't Eerste wat ze doen — Misschien het eenige ook ! — is dat ze zich Tot apen maken van hun tegenstanders. Ze nemen de gewraakte feilen over. Vertalen frak in kiel en praten mee ! Zoo'n kamer raaskalt. Goed ! Daar komt 'n klub Aan 't Volk vertellen dat de Kamer raaskalt. En geeft tot slichting, 't voorbeeld by de les. De menschen die den staat regeeren, zvn En dit is treurig — dikwyls onbekwaam,' IJoch hierin ligt geen testimonium Van kunde, voor wie niet regeert. Ik eisch en y... , neen, blyken.... neen, bewyzen dat Men recht tot spreken heeft, en dat men niet In smalen, 't arbeidschuw pretext zoekt voor Dagdievery. La crüique est aisée, Et l art.... kritiek is zelf 'n kunst, en niet De lichtste, al wordt ze druk beoefend o! V\ ie afkeurt, toone dat z'n oordeel ryp is, Dat hy gewerkt heeft, en uit traagheid niet Zich wydde aan 't hedendaagsche modevak, Aan t pis-aller der luiaards : oppozitie l Ik ben aristocratisch, middeleeuwsch KON. MOED. — Hoe nu, Louise, gy ? Nu dat's me nieuw ? LOTTISE. — Aristocratisch, moeder.... heidenmdssig / Ge schrikt er van en Walbourg ook ? Nu hoor! Ik ben dan middeleeuwsch-aristocratisch, &n vorder stamboom en kwartieren van Den vreemdeling, die in klub of krant of Kamer Z n lans — n polsstok dikwyls ! — vellen wil, zich daar opdringt als 'n ridder van Den geest, en zonder hy te zyn, zich wy noemt! lk zoek den naam der kombattanten in 't Tournooiboek. En ik wil de sporen zien, De gouden riddersporen, en ik vraag, Ik, koningin van wapenen, waar die Verdiend zyn ? Welke hand den ridderslag Gegeven heeft, en of die hand bevoegd was ? TL- berst in lacJien uit. Ik koningin van wapenen ! Mama, t Is al te gek. . ik heb nos; niets gedaan, ü.n ben maar schildknaap! O KON. MOED. tv . . .,, — De hand Die u tot ridder slaat, moet forsch zijn, kind ! LOUISE. — O, t heeft nog tyd ! Ik heb nog veel te doen ! M n preuves zyn niet volkomen, maar. Als slechts z'n Majesteit myn George Jachthoorn. Hoor!) Er moet gewerkt zvn, onderzocht .... toet, toet! Darw is de jacht weer, luister ! Als wy eens De roepstem Tan dien horen volgden, moeder ? Ik wou zoo graag George zien, en.... spreken! Onder 't vieggaan. En hem bedanken voor die koe, mama I Allen af- VONT SCHUKENSC'HEUER. Daarna BOEREVROUW t.Tl GROOM. v. 9. rcmd-ziende — Wel, dat's fameus ! Hei, heidaar! BOEREVROTJW. Wat belieft ? v. s. — M'n knecht ? M'n knechtje ? 'k Wou vragen of Je niet m'n knechtje hebt gezien ? BOEREVR. — M'nheer, Ik ken je knechtje niet! v. s. — Wel dat's fameus ! Ken je m'n jockey niet, zóó'n ventje.... blauw Met zilver ? BOEREVR. — Né, al was de man van blik. En pimpelpaar? v. s. — Wel dat's hy zou me toch Hier wachten voor je kroeg.... daar is-i Groom binnen, Wel ? GROOM. — M'nheer, zs zeien aan de drukkory.... v. s. — Je hebt hun toch m'n » gewezen ? OROOM — Ja Ze zeien dat ik juist 'n dag te laat kwam Het jachtbericht was gistren al gezet. De Koning zal de Koning zou hy heeft.... De Koning schiet 'n wolf ! boerevr., haar huisjen ingaand*. v. S — Èn hy 'n bok! Wel'' 1u"'' •' ■d° dat'» • W„ „g j., oïto'; wÓuTi"; W'h4 • Wat Iet me jongen of ik ' Jou luiaard ' PW»* • htmmelweUer ! Verrvl.... oekt gemeen * v. FI J 7®ten'1 •" dat'« Of ik zal Maak dat je wegkomt, v°n schuken«cheuek o«eéw. ^ /oop< rfn.,. . 't Is om te WOTre T 9 heen en weer- 2tvnde"duivoL ■ • • <*<«»•'; ■ • • 'n Wolf.... ik zf] ®n,m * V: «neintrigue.... gister Ik zal ze 'n wolf t w '. himmeldonnerkreutz.., En voor de neefjes metnrVT de windj«. I» d. oppoati. J« tep„M » Wolf ia g, ft 8* beppp.... „ld, a"l£* »'«. w Weder loopt hy wea dorh V / °PPozlt>e ! vastgenageld in den recUell^ovY™ ««*» 50Wln^ — jachtkostuum ~ na,„ i n voor9rorul «taan. De dwars over het tooneel. langzaam en mijmerend Kw vo* schukenschÊuer, voren, de ko.xko. Een, twee^drie^m^0^1^^' den tienden Mei.... von schukenscheüer alleen. KoninQ afDaar broeit watt ~ Wat's dat ? Wel, dat's fameus ! hH, « «*j,« ^ Zy moet me helpen, ala ik waarschuw.... ja ! Dat's 'n fameus idee ! En lukt het niet Bepaald anf Ehre, dan in de oppozitie ! VIERDE BEDRIJF. eerste afdeeljng. Tooneel: kamertje rail hanna Op den voorgrond 'n wieg Het is nacht. hanna by 'n kleine lamp, bezig met naaiwerk. Dcmraa alber . hanna zingt. Mooi Elsje, 'n boerinnetje, poezel en malsch Er wordl aan den zywand geklopt. — Ei, ei, vriend Albert, eindlyk thuis, zoo laat! Zingend. Verloor onder 't ryen de boord van 'r hals En Koenraad, de flinkste gezel van het oord..., Geklop. Waarom zoo laat ? Geschreven ? En gewandeld ? Alleen ? Ei, ei.... ja maneschyn, niet waar ? Geklop. Zingend. Ontdekt die, en raapt die, en rydt er mee voort Voortdurend ldoppen. Hanna staat op, en spreekt door den wand. Telkens pauze, gedurende welke zy luistert. Ga nu toch slapen, Albert! Het is laat! Neen, Herman is niet thuis. Er wordt van-nacht In z'n fabriek aan d'yzren brug gegoten.... Omdat ik Herman wacht, dat heeft-i graag, Dan drinkt-i zoo gezellig nog z'n koffie. En bovendien: ik heb te werken. Wat ? Kom, wees gezeglyk, Albert, en ga slapen! Een vers ? Dat kan tot morgen wachten. Neen ! Je maakt met dat geklop m'n kindje wakker. Of Herman 't kwalyk nemen zou ? Wel neen ! (Ik wil niet dat hy dit van Herman denkt!) Nu, kom dan, maar, maar wees stil: denk aan m'n kindje ! Albert komt binnen. Welnu, waar is je vers ? Is 't mooi 1 alb. — 'n Zoen! haïtna. — Dat 's goed, maar.. .één, cn niet al te erg t Ga zitten. En wees eens lief, bescheiden en gehoorzaam. Waar is je vers ? alb. — 't Is nog niet af. hanjfa. — Is 't mooi ? alb. — Dat spreekt vanzelf, heel mooi 2 hanna. — Wat staat er in ? En is 't op ï vm ? Want verzen zonder rvm... Dat weet je alb. — Ja, dat weet ik. Nu, het rvmt. hakna. — En is 't ran ridders en van liefde ? alb. — Neen. Je vroeg me eens, Hansje, wat toch poëzie was ? hanna. En hebt je dat van-nacht bedacht ? alb. — Wel neen. Ik wist het lang, maar zocht altvd naar woorden. Maar 'k heb van-nacht... hanna. — Laat hooren ! Niet t© luid: Denk aan rn'n kindje.. .sjt! Z,e gaat naar de wieg, en luistert eenirje oogetiblikken. Het slaapt. Welnu 't Zal my benieuwen of ik het begryp. En ik wyzer worden zal in poëzie. Ze neemt haar naaiwerk, doch legt het iveldra neder, en luistert met blykbaar ingespannen aandacht, maar zander blyh van goedkeuring. albert lezende. Daar is een kracht uit hooger kracht gesproten, Die 't zinkend hart de3 menschen schoort. Die 't opvoert naar een hooger oord. Die 't vastklemt, als de stam z'n loten. Als moederarmen 't schreiend wicht, Aan de eerste bron van liefde en licht. Die 't opheft, als het dreigt te zinken In 't slyk waarin het zich bewoog. Daar is een kracht die 't schemerend oog Omhoog rioht, waar 't de ster ziet blinken. Die aan de kim der toekomst ryt, Op d' adel van onze afkomst wyst, En vast doet houden aan 't begeeren Om tot die afkomst weertekeeren. Daar is een gloed die alles kleurt, En 't laagste hoog maakt. Die het leven, Door winterproza wreed ontgeurd, De lenteschoonheid weer kan geven, Een adem die verloren frischheid toovert... Geschonden reinheid rein wascht als weleer. En op de macht van 't kille weer Het waas van 's levens eersten droom herovert. Daar is een hand die wenkt en noodt Om weertekeeren waar wy waren, Voor ons deze aarde een wykplaats bood Voor weinig, ras vervlogen jaren. Daar is een stem die hoorbaar fluistert: Ginds, ginds, daar waart ge, en keert ge weer Ras valt de keten die u kluistert: Dra ziet ge op aarde en stof als korte droomen neer \ Die kracht, die gloed, die hand, 't is poëzie ! Zy leeft in alles, overal! O, zonder haar, Hoe dor en guur waar 't leven! Wie, Wie derft haar warmte, en noemt zich levend ? Waar Ontbreekt haar gloed geheel ? Zie rond. En luister! Luister naar de klanken. Van 't suizend loof dat weemoed kweekt, Dat van geloof en hoop en liefde spreekt, En opwekt om te bidden en te danken. Zie rond, en staar op 't firmament Dat stof als wy, maar boven de aard verheven, In elke ster een lofdicht schynt te geven, In elke straal een danklied nederzendt. Zie rond, en hoor hoe de oceaan Z'n stemmen voortstuwt langs de stranden, Nu zacht en lieflyk, als aan banden, En dan weer ongetemd z'n krygdicht op doet gaan. Hoor hoe hy juicht, als waar het hem bewust Dat eens Gods geest gerust heeft op z'n watren, Hoor hoe hy 't uitgilt in z'n klatren, Dat. hem Gods adem heeft gekust! Hoor hoe z'n kracht, in stormen sprekend, Met dondrend schuim op rots en klippen brekend, Of...lieflyk murmelend, eeuwen lang Zich oplost in één enklen zang. 't Is alles poëzie... De deur wordt woest opengestooten. Herman die Puf by den kraag lieeft, dringt hem de kamer in. HANNA, ALBERT. HERMAN. PUF. HANNA en ALB. — Myn God, wat is dat ? HERM. — Zwygt! Blyft zitten ! Zwyg, Albert! Hanna, zwyg! Hy deurt Puf naar 'n hoek dei• kamer, waar hy '« voorhamer neemt. Daarop stuwt hy hem naar den voorgrond, en werpt hem ruw tegen den grond. En jy—sta daar! Wanneer je één vingerlid verroert, voor ik... Je toesta te vertrekken, kerel... tot Hanna en Albert, Zwygt! tot Puf. .. .dan sla ik je de hersens in ! En nu, Nu mag je spreken, Hanna, nu! Die man... (Sta stil, vervloekeling!) Die man beweert Dat.. .jy.. ,'n.. .hoer bent, Hanna ! Spreek nu, spreek ! Hanna haalt de schouders op. Nu is het tyd van spreken, Hanna, spreek! ALB. — Maar Herman! HANNA. — Herman, lieve Herman ! ALB. — Herman! HERM. — Die man beweert dat jy 'n hoer bent Hanna! Hy zegt, je ontvangt des-nachts, als ik van-huis ben ? De heeren van het hof! HANNA. — Is 't anders niet ? Wel man, je hebt je byster uitgesloofd, Dat noem ik goeie buurtschap, vrindje Puf! Maar, Herman, hoe kan jy.. .'t is om te lachen ! Zie hier dien heer van 't hof! Wel goeie beste Albert, Dat had je niet gedacht, man, dat men zoo Op-eens je zou verhoogen.. .nu, dat's poëzie! herm. — Neen, neen, neen, neen, niet Albert, niet je rryer! Neen.. .heeren die met geld betalen ! hanna. — Herman, Ik vrees je hamer niet: gooi weg dat ding i En laat dien man vertellen wat-i weet, Ik ben nieuwschierig naar z'n heeren van het hof! herm. — Spreek, nachtspion, herhaal hier je vertelling ! puf. 'k Was met verlof, 'n beetje laat van huis... alb. — Natuurlyk inTde kroeg ? puf. puf. — Och, buurman.. .ja. 'k Was, wat je noemt.. .'n beetjen door de wind, Maar nu niet meer... herm. — Je weet dus was je zegt ? 't Is niet de drank die uit je spreekt ? puf. — O né, Want dronken ben ik, met permissie, nooit. Ik sta m'n man in 't drinken, en ik zal Zoo'n beetje zwaaien, met verlof, maar toch Ha-man dreigt hem. Ik zal.... ik kwam zoo-even thuis, En zocht m'n sleutelgat. Daar kwam 'n heer Die vroeg me wie daar woonde waar-i licht zag ? En verder na de juffrouw ? Of ze mooi was ? En of ze jong was, Met verlof. En ik zei: Zóó, zóó dat zei ik, en haar naam is Hanna Smit. Maar mooi ? Dat kan ik juist zoo erg niet zeggen, Want zei ik, ze is wat mager, zei ik. Zoo Zei hy toen, met verlof, vind jy haar mager ? Ja, zei ik, dik is anders.... maar 'r naam Is Hanna Smit, zoo zei ik. Maar hy zei Dat ik 'n aap was, en 'n demokraat, En geen verstand van mooie mcissies had, Want dat hy Hanna Smit heel goed vond, Van magerte en van diktens en zoo voorts, En dat-i juist van nacht dat onderzocht had. Maar, of ze met verlof, wel eerlyk was, Dat, zeid-i, wist-i niet! Hy zocht in al Z'n zakken, en op straat, z'n portmenee.... Die had-i, zeid-i, in dit huis verloren.... Toen ging-i met me binnen! zieje, en toen, Toen met me mee de trap op, en hy vond Hier, voor de deur van deze kamer.... in 't Pertaai.... herm. — Verdoemd! puf. ... z'n geld weerom. herm. — OGod alb. — De kerel liegt! puf. — Né, né, juffrouw, ik zeg De zuivre waarheid, en alb. — De kerel liegt! puf. — Ziehier, Hy gaf hem my, juffrouw (kyk, hy is vol!) En deed de komplimenten aan de juffrouw. En zei toen, met verlof, ik moest het nooit Aan iemand zeggen, dat-i hier geweest was, En dat-i van het hof was.... alb. Hanna de hand, reike herm. — Ik zal 't doorgronden ! Ga ! Puf, wegsluipende, wil de wieg meenetrun. hanna komt hem snel voor. — Die wieg blyft hier: Ik zorg als vroeger voor je kind! herm, peinzend. — Doorgronden! AJSB. — Doorgronden goed! Maar eerst gelooven, Herman! hanna. — Doorgronden.... goed ! Maar eerst gelooven, Herman ! » kerm. den Hamer wegwerpend, neemt Hanna in z'n armen. — Myn Hanna, zuster, lievling ik geloof ! VIERDE BEDRYF. tweede afdeeling. Tooneel: als in de eerste afdeeling, doch zonder wieg. Het is dag. Op 'n tafel staat 'n glas met bloemen. louise. de walbourg. Later hanna. i.ouise. liet kamertje in oogenschouw nemende. — Hier moet het wezen, 't Ziet er zindlyk uit. Dat is de weelde van den arme. Bloemen ! Ik zie ze graag.... dit is 'n gunstig blyk. Waar bloemen zyn, is 't leven minder dor.... fluisterend. Wanneer het gesprek my aanstaat, en ik wil Het rekken, kryg dan tandpyn.... maar niet erg. Juist erg genoeg om 't blyven te verschoonen.... hanna. — Wat is er van uw dienst, mevrouw ? Mevrouw ! loui9e. Ge zyt de naaister Hanna Sinif ? Ziehier De stof voor 'n japon. Kunt ge in één dag.... hanna. — Dat is wat kort, mevrouw, dat zal niet gaan ! Als ik te veel me haast, is 't werk slecht. Dat zou nadeelig wezen voor m'n naam Als naaister, 't Goed is beeldig.... louise. — Kom, één dag! hanna. — Ik mag het niet beloven, 't Zou wel kunnen, Maar als dan later iemand vraagt: wie heeft U die japon gemaakt ? 't Is Hanna Smit In 't Voorwalstraatje, boven nummer acht.... Dan zegt men dat die Hanna slordig is, En dit is m'n fatsoen te na, mevrouw ! Ik leerde 't werken van m'n moeders moeder Die ook een naaister was, en overal Geroemd werd om haar netheid Men hoort 'n kind schreien och verschoon me.... Hanna af. louise. de walbourg. louise. — Wat zeg je van dien trots op haar geslacht ? de walb. — Dat noem ik adel! louise. — Juist! Verdienste.... oblige ! Dat's adel, juist! En minstens even schoon Als de onze, die tot deugd en eer verplicht, Omdat eens ridder Dolleman 'n moor Versloeg. Of, erger nog, die van verdienste Ontslaat, omdat het voorgeslacht.... de walb. luisterend. — 'n Kind! louise. — Dat zal 't bewuste pleegkind zyn, de spruit Van meester Puf, haar buurman met verlof, De man die me op wou schikken met 'n staart, En promoveeren tot 'n zeemeermin.... Dat potlood kwam te-pas: 't was waarlyk tyd ! de walb. — O Majesteit, nog schudt me 't hart van lachen. loise. — Dat viel u maklyk, wyl hy u niet zag. Maar ik, ik stikte byna in de moeite Om heel serieus te blyven. En dat moest! Want de arme, stomp voor jok, is prikkelbaar Voor spotterny, of wat-i daarvoor houdt. Had graaf van Weert, Miralde of Hesselfeld, Of wie ook van de heeren van het hof. Een zotterny gezegd — het komt soms voor ! — Ik had me waarlyk niet zoo ingehouden, En, ver van zich gekrenkt te voelen, had De dlinkwent getracht door meetelachen, Z'n dwaasheid omtemunten in bon mot. Daar is ze.... denk aan tandpyn. ! Wel, juffrouw, Je hebt 'n kindje ? hanua. — Ja en neen, zooals Men 't nemen wil. 't Is van 'n buurman, die Z'n vrouw verloor. Twee dagen, korter niet, Mevrouw, maar dan zal 't af zyn. louise. — Nu het zy ! de walb. — Ik heb wat tandpyn. louise — Arme zuster.... erg ? de walb. — Zoo erg niet, maar al3 ik ga.... louise. — Ja, juist, Dan dreunt de tred. hanna. — O, neem weer plaats, mevrouw ! louise. — Ab we u niet hindren.... hanna. — Hindren ! en Vadres ? louise. — De hortulanus op Louise's Rust.... Je weet wel, 't park der koningin ? 1 hanna. — O ja ! 'k Heb met m'n broer, en nog iemand, eens Daarin gewandeld op 'n zondag-middag. Ik had zoo graag de koningin gezien. Men zegt zy is 'n schoone vrouw louise. — Zóó, zóó! Niet leelyk, maar byzonder mooi juist niet. hanna. Is 't waar, dat zy zoo trotsch is als men zegt ? * ACHTSTE DEUK. 5 ï I LOUISE. — Dat heb ikzelf niet ondervonden, maar Ik spreek haar nooit.. M'n zuster ként haar beter. DE WALB. — Ze is tegen groote heeren tamelyk fier, Maar met geringe lieden vriendelyk, zacht! LOUISE. Sjt sjt! HANNA. — Dat mag ik hooren ! Maar is 't waar, Dat ze zoo gierig is ? Dat zei m'n buurman. LOUISE. — Je buurman Puf ! HANNA. — U kent hem ? LOUISE. — Neen.... ja.... zoo ! HANNA. — Nu, buurman Puf zei dat ze gierig was. Hy had uit nood zich by haar aangemeld, En vroeg 'n aalmoes.... LOUISE. — Juist, ik weet er van. HANNA. — Ze had hem, zegt-i allerlei gevraagd, Van dit, van dat, van wat-i dagelyks at, En hoeveel kinderen, en hoe oud.... en alles ! En toen de man, zoo zegt-i, had expres Een kind drie, vier, er by gejokt LOUISE. — Ah, ah ! HANNA. — En dacht: voor ieder kind 'n tientje mis ! Ze deed 'm krapjes-aan den dag betalen, Dien hy verzuimd had door z'n gang. LOUISE. — En jy, Zeg Hanna, vond je dit niet goed ? hanna. — Ik heb 't Zoo ernstig nog niet overdacht. Maar nu louise. Zeg, had de Koningin dien man hanna. — 't Is waar. Dan had ze hem gestyfd in 't liegen, en louise. — In 't beedlen. hanna. — Ja. En ook louise. — In wat nog meer ? hanna. jn in ik spreek niet gaarne kwaad van hem, Vooral omdat-i gister my louise. — Hy drinkt, Die buurman Puf! hanna. — Nu, als mevrouw het weet. De waarheid is het! louise. — Juist. Wie weet of zy, De koningin die, naar men zegt, zich veel Op menschenkennis toelegt hanna. — Zóó zal 't wezen ! Z'n neus ziet, wel bezien, 'n beetje rood. En bovendien, nu ik het wel bedenk, Hoe kan het mensch aan elk die haar komt plagen.... De tientjes groeien haar niet op den rug. Zoo min als my. En geeft ze aan eén te veel, Dan blyft haar gauw niets over voor 'n ander. Noch voor zichzelf, dat's klaar. De koning louise. — Stil. Ik hoor je kindje, meen ik. hanna. — Neen, het slaapt. r LOUISE. — Dat is toch waarlyk geen geringe taak, Je met de zorgen voor zoo'n wicht.... HANNA. — O neen Ik doe het graag. LOTJISE. — En ben je niet bevreesd, Dat dit je schade doen zal aan je naam ? Niet ieder weet toch dat dit kind je vreemd is En je fatsoen ! HANNA. — Ik kon het arme schaap Niet vruchteloos kryten hooren om z'n moeder. Dat doet zoo zeer, mevrouw ! Den eersten dag Toen 't wicht me riep — och, 't riep me zeker niet, Maar 't klonk me zoo : ik hoorde 't hier, mevrouw ! — Toen was het of een stem me zeide dat Die arme moeder slechts gestorven was, Om eens met my een proef te nemen, of Ik wel m'n plicht zou doen. LOUISE. — Nu, plicht was 't niet! HANNA. — Ja toch, 't was plicht. De vader.... och, mevrouw, Dit doet niet tot de zaak : het kind was wees, En in den bybel staat dat God een vader Der weezen is, en ook : zyt Hem gelyk. Dus moest ik 't kindje tot me nemen, niet ? LOUISE. — Maar je fatsoen! En dan .... de kosten ? HANNA. - 0, De kosten zyn gering. En m'n fatsoen.... 't Is waar m'n naam ! 't Zou zeker jammer zyn Als men my om dat arme schaap verdacht Ik weet wel dat de menschen graag iets kwaads.... Maar maar ik kon niet anders: daarmee uit! En ook m'n broeder weet het, dat 's genoeg. LOUISE. — Je broeder en.... die ander ! HANNA. — Hoe, U weet ? LOUISE. — Wel zeker, want jyzelf hebt het gezegd.... banna. Dat ik verloofd was ? lotjise. — Ja* hanna. Nu schande is 't niet. louise. — En wanneer trouw je ? , _Ja dat heeft nog tyd ! Het hangt te-zamen met de politiek. louise. De politiek ? Och arme zuster ! altyd tandpyn . De politiek ? Hoezoo ? hanna. — Zyn 't zinkings, kou ? Ik zal mevrouw wat watten geven. louise. — Ja. opstaande. Kom, zuster, watten, watten, watten, watten, ! Gedurende de laatste woorden, verbergt Louise haarJaf' door zich over De Walbourg hetrdebuigen. Hanna zoekt en vindt watten die ze de eeredame aanbiedt. Na zich eenige oogenblikken te hebben bezig gehouden, nemen Louise en Hanna weder plaats. En nu, vertel me van je politiek. hanna. _ M'n.... louise. Vryer, kom, rechtuit, dat is het woord ! hanna. Nu ja, m'n vryer is aan 't ministerie.... louise. — Ah, ah! hanna. — Hy is urist. Mevrouw weet wel Wat dat beduidt, niet waar ? louise. — Ten-naaste-by. hanna. — Nu telkens als er 'n minister valt .... Dat noemt men zoo, ik weet niet recht waarom, Maar als-i.... plaats moet maken voor 'n ander, Dan komt er wat beweging in de zaken. Dan zet men hier-en-daar 'n paardje op stal, Een ander schuift wat op.... louise. — Ah> 'k begryp ! En hoeveel maal moet 'n minister vallen, Voor gy en hy hoe is z'n naam ? hanna. — De Vries Albert de Vries. louise. — Voor gy en Albert huwt ? hanna. Hoeveel ? Dat weet ik niet. De kans staat goed : Ze vallen tegenwoordig nogal dikwyls. De Walbourg bedekt hel gelaat met de handen, als om haar lach te verbergen. louise, opstaande, buigt zich over haar heen. — Die watten doen je goed bedek je goed : hanna. Niet waar, mevrouw, het is 'n kostlyk middel. louise, weder plaatsnemende. — En hoeveel brengt hem die betrekking op ? hanna. — Dat mocht wel beter zyn, maar 't is wel eenigszins z'n eigen schuld, mevrouw. Hy meent Dat hy te goed is voor urist, omdat-i.... Ja, dat's 'n ongeluk, mevrouw! Omda* Hy verzen maken kan. Hy is.... louise. — Poëet , hanna. Precies ! Dè.t is 'n kwaal! Hy noemt de dingen Heel anders dan ze zyn of heeten, en Ik gaf m'n beste zondagskleed er voor, Om hem verlost te zien van.... louise. — Poëzie ? hanna. — Van poëzie, zooals -i 't noemt. Ik weet Tot-nog-toe niet wat hy er mee bedoelt. En heb er geen verstand van. Maar me dunkt Men hoeft de dingen niet zoo optesieren. Dat ia onnoodig werk, want ja is ]a. En neen is neen, niet waar, en daarmee uit . louise. Maar is zyn poëzie dan leugen ? hanna. N een, Maar.... waarheid, ronde flinke waarheid ook niet, En ik begryp er niets van Herman treedt binnen. louise. hanna, db walboubg. herman. herm. norsch. — Goeden dag ! Hy valt plomp neer op den stoel by het tafdtïe J glas met bloemen staat, en laat het hoofd op de hand zmke . hanna. Dat is m'n broeder. Herman, heb je nieuws . herm. cl. v. Ik weet nu iets z'n naam ! Hy heet Van Weert. 'n Graaf of zoowat! louise. — Hoe ? herm. a. v. — Ik zal 'm graven ! louise. — Wat is er ? herm. Stil juffrouw, dat's onze zaak ! de walb. zich naast den stoel der Koningin plassende. Kom zuster, laat ons gaan 't is hier niet goed. louise, haar afwerende. — Ik blyf ! Spreek op, m'n vriend, misschien kan ik Je helpen in je zaak met graaf Van Weert, Ik ken hem, en ik zou misschien herm. — Ta ta.... Juffrouw, mevrouw, of wat je bent, ik wensch uc ëccn geiuK met zulk n kennis ! En ik doe M n zaken zelf. hanna. — Maar Herman, wees beleefd ! herm. in woede opslaande. — Beleefd ? Wie durft hier spreken van beleefdheid ? Mch vm n dolle stier beleefdheid niet van mv ! Beleefd ? O God, als alles in me brandt Van razerny ? Beleefd ? Ik vil den hond, JJen lagen laffen booswicht, als dit «las Verpletteren tot gruis ! Hy werpt het glas on den grond. .. , , Met dezen vuist Uil ik hem knypen, tot z'n schurkenziel >1 vin-i1? , neus en ooren uitspat en beleefd ? k \\ il met m n tanden hem het hart vermalen, hi ^ h?m sPuwen 't gezicht.... Beleefd ? 0 God, myn Hansje ! Hy valt snikkend op den stoel, en met het hoofd op beide handen neer. hanna, hem liefkoozende. — Lieve Herman ! de walb. Kom zuster ! W aarlyk, 't is voor u niet goed.... De Koningin staat als in beraad om te vertrekken herm. opstaande. — Niet goed ? Niet goed ? Wie, wat is hier niet goed ? Is t hier voor jou niet goed genoeg, juffrouw ? Dan zal je blyven ! Wat is hier niet goed, Jy, lieve kennis van den graaf van Weert ' Zeg, ben jyzelf wel goed ? Ben jy te goed Misschien, om hier te hooren wat ik zeg ? Is jou wellicht m'n taal niet fyn genoeg » Ga heen dan.... blyf.... o God, ik kan niet meer! IIy valt uitgeput op den stoel neer. Op H ooaenVik daf de Koningm vertrekken wil, treedt Albert de kamer in. Zy en zyZTZn."™" ^ ^ °P ** eenigLn» hanna, herman, albert, louise, de walboürg. dJh?"*"** Louise te willen bewegen heen te qaan ^fovneri up aen voorgrond. alb, Nu, ik weet meer.... ja, byna alles, denk ik ! De zaak is in de heele buurt bekend. En niet alleen wie 't was, maar ook waarom ? Ja, 't is 'n praatje door de gansche stad, Een ieder weet er 't zyne van te zeggen. Jou naam, m'n beste Hansje, is op de tong Van iedereen ! hanna. — Goddank dat moeder dood is ! alb. — En nog 'n naam ! heem. — Van Weert, dat spreekt vanzelf. alb. — Neen, nog 'n andere naam de koningin ! louise, vooruittredende. — De koningin ? alb. beleefd groetend. — De koningin, mevrouw ! lot Herman en Hansje. Men zegt dat zy dat zy de minnares Is van Van Weert. louise. — Man ben je dol! alb. — En dat Het schandaal gezocht is om.... louise — Myn God! Hoe ? Welk schandaal ? alb. 't Schandaal hier op de trap Gezocht is, om verdenking afteleiden. De Koningin keert zich snel om, en schynt haastig te willen vertrekken. Ze blyft evenwel alweder op den achtergrond staan, en luistert met zichtbare aandacht. herm. — Ha, dat geeft licht! Dat zal de koning weten ! Ik ga tot hem hanna. — Dat zal je niet! herm. — Hoe nu ? hanna. — Ik zeg, dat zal je niet! dat zal je niet! Als je myn rust iets geldt, zal je dat niet! O Herman, hoor my. Was, na vaders dood, Je Hansje u niet gehoorzaam ala 'n kind ? Heb ik je niet als vader steeds geëerd ? Je hadt er recht op broeder, dat is waar ! Maar.... als ik ooit je vreugd gaf, als ik ooit Je zorg beloonde met aanhankelykheid En liefde.... en als jy ooit je Hansje liefhadt.... Dan smeek ik je, ga niet! HERM. — Je eer! HANNA. — Myn eer Woont hier, en niet in het paleis des Konings. Hier ben ik braaf en goed geweest, en hier Heb ik beloofd, toen moeder stierf, voor u Een vrouw, een zuster, en een kind te zyn. Hier heb ik dag en nacht gearbeid, Herman '. Hier is m'n Heiligdom, hier woont m'n eer ! Hier is de tempel van m'n hoogheid, die Getuigenis noch wraak behoeft.... ga niet ! herm. — Het adelyk kanalje HANNA. — Oordeel niet! Ons minder nog dan anderen voegt het oordeel : Wy weten, Herman, hoe de schyn bedriegt. En.... en.... al ware 't anders : mogen wy Het gif der tweedracht in de harten zaaien ? Die arme Koningin te-schande.... loixISE, snel vooruittredend. — Ja, dat moet! Dat zyt gy aan uw eigen eer verplicht. hanna. — 'k Ben aan m'n eer verplicht om goed te zyn, Niet om beulin te Vezen van 'n ander ! louis e. — Ge zyt uzelf de naaste.... hanna. — Juist daarom Werp ik mezelf geen bloedschuld op 't geweten ! louise. — Ge hebt 'n broeder hanna. — Zy 'n echtgenoot! louise. — Ge zyt verloofd.... hanna. — Zy ook, en méér : gehuwd ! louise. De gansche buurt wyst u met vingers na hanna. Haar treft de vloek van 't heele land louise. — Ge hebt Niets dan uw eerlyke armoe... hanna. — Dat is meer Dan haar geschonden hoogheid wezen zou ! louise. — Ge zult eens moeder zyn... hanna. — Zy ia het reeds'. louise. Uw kinderen hebben recht op goeden naam... hanna. — Die moeten zy zichzelven maken... herm, die gedurende dit laatste tooneel z'n zuster met verbazing heeft aangestaard. — Hanna, Ik ken je niet...m'n God, je bent veranderd! Vanwaar op eens die toon, die stem, die blik... hanna, de beide handen tegen de borst drukkende. Hier staat het, Herman, hier ! Daar is een kracht, Uit hooger kracht gesproten, die het hart Des menschen opheft.. .gloed die alles kleurt, Die 't lage hoog maakt... ^ ^ O, nu begryp ik poëzie! Ik wil niet laag, Nie klein, gemeen zyn...ik wil niet! Heeft zy misdaan die arme koningin, Dan zal 't besef haar foltren zonder my. Ik wil myn deel niet aan de marteling Die zeker eens 't gevolg is van haar fout. En als ze eens jammerend haar val vervloekt. Zal niet myn naam gemengd zyn in die vloek ! louise. — Dit alles is wel zeer grootmoedig, maar... Uw plicht is toch den koning... hanna. — Neen, neen, neen ! louise. — Dan ga ikzelf. hanna. — Gy, gy mevrouw? Hoe...gy? louise. — Ikzelf. Ik zal hem zeggen dat... , . hanna, terwyl zy de Koningin, t pakje aanbiedt, op strengen toon: — Mevrouw, Ziehier de stof voor uw japon terug: Ik heb geen tyd voor U te werken... ga ! Op dit oogenblile steekt iemand als lakei gekleed, het hoofd door de deur, en komt behoedzaam binnen. De koningin treedt zijwaarts terug. hanna. albert. hesselfeld, als lakei, herman. Eenigszins achterivaarts, louise en de walbourg. hesself. — Ben ik hier terecht by juffrouw Hanna Smit ? Myn heer, 'n heer van 't hof, heeft van de zaak Gehoord... herm. ruw. — Van welke zaak ? hesself. , — Nu ja. ..de zaak Die ieder weet... herm. a. v. Wat gaat jouw heer dat aan ? hesself. — Hy weet hoe schandlyk gy belasterd zyt, En hoe de graaf Van Weert...men raadt u aan, Te klagen by den koning. Graaf Van Weert Was op Louise's rust...er zyn getuigen. Men wil u bystaan, uit.. .rechtvaardigheid, Uit menschelykheid, ja...uit menschlievendheid, En...om de goeie zeden... . . , louise, «ne/ vooruittredende. — Scheer je weg ! 't Lakeienpak flatteert je, Hesselfeld ! Het past je ! hesself. — Majesteit! alles. — De koningin ! Hanna laat het pakje vallen. Pauze. Hesselfeld die vertrekken wil, wordt door Louise met 'n gebiedende beweging van de hand teruggeroepen. lottise. — Raap op Hesselfeld gehoorzaamt, en biedt Hanna, in gebogen houding het pakjen aan. Pauze. Nadat Hanna het pakjen heeft aangenomen, wyst Louise Hesselfeld de deur. Hy sluipt bukkend heen. hanna. louise. de walbourg, albert. herman. louise. Vaarwel...of neen: tot weerziens, Hanna! Ik mag wel Hansje zeggen.. .niet ? Dat stemt Met myn gevoel voor u ! By God, ik heb Wel lager titels... Ze strekt de handen over Hansjes hoofd uit. Wees gezegend, edel kind ! Voor het scherm valt. staren Hanna, Herman en Albert haar eenige oogenblikken in sprakelooze verbazing aan. VYFDE BEDRYF. Tooneel: waranda op louise's kust Linkerzy, linkerhelft van de achter(waarin 'n dubbele deur) en voorste helft van de rechterzy : hamerwand. Rechts-achter en achter-rechts tuin en ingang van 'n park, met standbeelden en bloemvazen op voetstuk. Rechts op den voorgrond: 'n fauteuil, Daarachter, tegen den wand, onder 't venster, 'n tafel waarop eenige boeken. Bij die tafel met de rug naar 't midden een stoel. Aan den linkerkant, voor, dames-werktafeltje. Behalve de stoel die daarbij staat, drie schuins-achterwaarts gerangschikte stoelen de walbourg, alleen (linker voorhoek) en bezig met tapisseriewerk. Niet te spoedig na ophalen van de gordyn, de koning (zwart jasje) haastig door de achterdeur binnentredend. Hy loopt snel op de linke? zydeur toe. kon. gejaagd. — Is de koningin binnen ? db walb. opstaande, — Hare Majesteit Reed uit, doch is misschien terug. kon. met hevige teleurstelling. — Ga zien ! De Walbourg links af. koning, alleen. Hy gaat in blijkbare gemoedsbeweging op-en-neer. — Van Weert schynheilig ? Nu, dat ziet men meer ! Maar dat ikzelf 'n oogenblik kon meenen 't Is onvergeeflyk ? Zy, zoo fier en edel, Zy, die het hart zoo hoog draagt.... foei, foei, foei! Ik schaam my over 't al te zot vermoeden ! Maar wie kon gissen dat Van Weert.... zoo raide, Zoo'n overdeftig man, zoo'n zedepreeker, Zich inliet met 'n vrouw van lagen stand ? Toch blyft m'n argwaan schandlyk, en ik zoek Vergeving—.. die ze my niet schenken kan, Omdat ik.... haar niet zeggen durf, waarvoor ! Hy gaat De Walbourg, die terugkeert, haastig te-gemoet. koning. de walbourg. de walb. — De Koningin is nog niet van haar toer Terug. Verkiest uw Majesteit, dat een Pikeur ik weet den weg dien ze afkomt kon. — Neen, Dat is niet noodig. Ik kom straks terug, En ga wat wandlen in het park.... Hy treedt op den rechter achterhoek toe, doch keert terug. Zeg dat ik Wie vergezellen haar ? de walb. De moeder van Uw Majesteit, de dame van den dag, En prins Spiridio. kon. steeds in blykbare onrust. — Zeer wel! Zeg dat Ik hier geweest ben, en terugkom, en.... En dat.,.. Weifelend tu-sschen gaan en blyven De Koningin is immers wel ? En.... goed gestemd ? de walb. — 0, Sire.... kon. a. v. — Juist! ik ook ! Zeg dat ik haar.... zeg dat ik.... nergens liever Met wandlen my vermaak, dan in haar park 't Ia alles hier zoo smaakvol ingericht! De lucht is reiner dan, dan ergens elders! Hy gaat doch keert terug. En zeg vooral.... Hy keert zich driftig van De Walbourg af. Hoe kan 'n ander zeggen, Wat ik niet onder woorden brengen wil! Koning snel af in den tuin. De Walbourg neemt haar plaats weer in. Na eenige oogenblikken keert de Koning terug. Hy heeft 'ra roos in ie hand. De bloemen staan hier prachtig in den tuin, En alles stemt zoo ; geef de Koningin Die roos, en zeg haar dat.... ikzelf die plukte, En dat ik haar verzoek Zich eeensklaps omkeerend. Verdoemd! tot De Walbourg. Adieu ! Koning snel af. in den tuin. De Walbourg neemt weder plaats. de walbourg, alleen, als by 't ophalen van de gordyn. Terstond daarop, uit de linker zydeur, spiridio. Later lakei. de walb. — Welnu, Spiridio 1 spir. — 'k Heb hare Majesteit Het schandstuk blootgelegd, zoo goed ik kon, Doch zy wist byna alles, voor ik sprak. de walb. ' — O, zeker! spir. — En wat zal ze doen ? de walb. — Ze zal Het kwaad in goed verkeeren 'k weet niet, hoe ? Maar zeker is het, dat ze wèl zal doen! Op haar horloge ziende. Ze wacht Van Huisde hier, en 't meisjen ook. spir. — Maar ik begryp niet hoe ze zonder zich de walb. vurig. — Te verontschuldigen ? Gewis, dat mag ze niet En ook : dat zal ze niet! spir. — Maar zonder zelfs De zaak te noemen, want reeds dat is moeilvk! de walb. — Ge noemt dit moeilyk ? Zeg: onmogelyk ! Daartoe zou zich gewis haar mond niet leenen! Maar wees gerust! Zy zal in 't ryk gemoed Het middel vinden, om te doen verstaan Ook wat niet rein genoeg is voor haar lippen ! lakei, door de achterdeur. — De heer Van Huisde meldt zich aan, en zegt Dat hare Majesteit hem wacht. de walb. tot Spiridio. — Ge wilt Misschien 'n anderen weg uit ? Door den tuin ? spir. — O, neen ! Van Huisde mag me hier zien, en Het weten dat m'n levenslust, m'n de walb. — Geest, Kom, zeg het maar ! spir. — Welnu, dat ik, en wat Er in my is geen deel heeft aan de walb. — Aan schelmery! Dat staat je goed, Spiridio! Tot den lakei! — Laat binnen! Lakei af. Vau Huisde binnen. De Walbourg reikt zeer vriendelyk de hand aan S-piridio, die hierop vertrekt, na Van Huisde in 't voorbygaan op verachtende wys mei de oogen gemeten te hebben. de walboukg. van huisde. Deze staat op den achtergrond in '< midden. v. huisde, aarzelend. Uw dienaar, freule ! Hare Majesteit Heeft my ontboden, en ik kom De Walbourg tikt aan een op haar tafeltje staande schel. Lakei binnen. de walb. zonder optezien. — 'n Stoel! De lakei zet 'n stoel nagenoeg in '< midden van het tooneel, waarop van Huisde plaats neemt, zoodat-i op eenigen afstand schuins achter De Walbourg komt te zitten. Lakei af. \ an Huisde geeft aanhoudend blyken van verlegenheid. v. huisde. _ Maar freule, ik hoop toch dat.... (hoe vang ik aan ?) Het v/as vandaag iets minder guur, maar toch Zoo warm niet, als 't wel wezen kon. de walb. a. v. — Ei, zoo '. v. huisde. Hoe maakt hét uw papa, de generaal. de walb. a. v. — Heel wel. v. huisde. — Nog altyd even vroolyk ? de walb. a. l\ — Ja. En eerlyk ook. v. huisde. — De freule badineert. de walb. a. v. — O, neen! v. huisde. 't Geval is epineus. Ik meende de walb. — U meende dat het nog wel warmer kón ? Dat is 'n schoon geloof, m'nheer van Huisde. v. huisde. De zaak is ernstig, freule.... de walb. o. V. — Zeker ! 6 achtste dbttk. v. huisde. — Als Niet Hesselfeld uit haat, en.... om Van Weert.... de walb. ziet op haar horloge. Naar den achtergrond gaande, in 't voorbygaan: — Heeft u den man gezien die u dien stoel Daar bracht, m'nheer van Huisde ? Zy opent de achterdeur en ziet in de antichambre. v. huisde, zich op z'n stoel half omkeer end. — O ja, maar wat Beduidt die vraag ? de walb. — Ik wilde u zeggen.... dat.... Ze .sluit de achterdeur, loopt haastig naar '< werktafeltje, neemt de daarop neergelegde roos, en gaat snel naar de linkerzydeur. In 't voorbygaan: Die man 'n eerlyk man is. Anders niet. De Walbourg af, in de kamer der Koningin. v. huisde, alleen. Hy looopt toornig lieen-en-weer. Men zou.... ik wil.... ik moet.... het is verbazend ! Ik ben, geloof, ik woedend. En ik zou, Als niet 'n grondbeginsel me weerhield Dan zou ik.... ja, dan zou ik razend zyn ! Louise (zwart fluweelen kleed met sleep. Waaier. Jmveelen diadeem.) Overigens geen versierselen dan de roos die ze op haar borst draagt, gevolgd door De Walbourg, treedt langzaam binnen. Zonder op van Huisde acht te slaan, die herhaaldelyk diep buigt, zet ze zich met den rug naar 't midden gekeerd aan de tafel, waar ze eenige boeken opneemt en rangschikt. Daarna schynt ze in gepeins verzonken, als zich gereedmakende voor 't nu vólgend tooneel. De Walbourg heeft Hanna, Herman en Albert door de achterdeur en aan de linkerzyde eenigsziw. doch niet geheel nog, naar den voorgrond geleid. Van Huisde staat by z'n stoel, in 't midden, achterwaarts. De drie bezoekers, die onderling fluisteren, worden door de Walbourg met 'n wenk tot stilte en aandacht vermaand. Pauze. Van den linkerkant des toeschouwers af gerekend, bevinden zich de personen in de volgende orde : de walbourg. hanna. albert. herman, van huisde, louise. louise, zich op haren stoel omwendende. — Weest niet verlegen, kindren! Ze wyst de stoelen aan, naby de De Walbourg's werktafeltje. Neemt daar plaats ! Ze staat op, zonder voor-als-nog naar de linkerzyde te treden, en noodigt met 'n wenk de bezoekers uit, te gaan zitten, 't geen op het voorbeeld van De Walbourg, die haar werk ter-hand neemt, geschiedt. Van Huisde staat altyd in '< midden, eenigszins achterwaarts. Die dame kent ge ! 't Was m'n zuster, die Zoo'n tandpyn had ge weet wel ? Deze heer Van Huisde buigt.. Is.... 'n notaris. Hy mag alles hooren — Jazelfs, hy moet het hooren ! — wat ik zeg. Eenvoudig is 't! Ik heb u hier geroepen, Om u, in zyne tegenwoordigheid Ze nadert nu met iets plechtigs in gang en houding, de bezoekers, die opstaan. De Koningin spreekt zeer langzaam, en met eigenaar digen nadruk. Een blyk te geven van m'n achting. U.... Ze reikt Albert de hand. Deze strekt de zyne niet uit, voor ze aanmoedigend zegt: De hand ! En u als voren, tot Herman die alsmede blyk geeft van beschroomdheid. De hand! En u.... een kus, Myn Hansje! Ze kust Hanna, die in gebogen houding staat, op 't voorhoofd. Gaat nu zitten, daar, en luistert! En wat ge niet terstond begrypt, zal later.... Ze neemt plaats op de fauteuil. (Rechter-voorhoek). De Walbourg borduurt. Hanna, Herman en Albert luisteren met ingespannen aandacht. Uit hun gelaatstrekken blylct dat zy in den beginne Louise's woorden niet begrypen, doch dit verandert vanlieverlede in blykbare belangstelling. De Koningin spreekt langzaam en, op weinig uitzondering na, toonloos. Er blykt dat zy 'ra zichzelf opgelegde rol speelt, en zich dwang aandoet. Neem plaats, m'nheer van Huisde ! Ik was zoo vry U hier te ontbieden, om u een verzoek Te doen, dat.... VAN HUISDE. — Majesteit LOUISE. — Blyf zitten. Ik Heb van uw roem als rechtsman veel gehoord En wilde.... VAN HUISDE. — Majesteit.... LOUISE. — Blyf zitten. Eerst Iets anders nog : hebt ge verstand van vlinders ? v. huisde. — Maar Majesteit louise, mei den waaier spelend. — Blyf zitten. Hebt ge ooit Zoo'n beestje, fladderend, tegenstrevend, op Een schyf van kurk genageld ? Blyf toch zitten ! Ze noemen 't, meen ik entomologie. Men stoort zich, schoon het diertje niets mitsdeed, Niet aan z'n angstig spartlen. Met 'n speld Pikt men 't meedoogenloos door 't lyfje heen Een slecht entomoloog, die dit niet kan, En die zich roeren laat door de onschuld van Zoo'n beestje ! Als 't nog 'n slang was, of 'n wesp. Een skorpioen, 'n pad, 'n adder dan ja dan, Dan zou ikzelf .. wie weet! — het naglen op Een plank, en my niet storen aan 't gespartel, En slaan met vaste hand den priem door 't hart! v. huisde. — Maar, Majesteit.... louise. — Blyf zitten. Nu- ter-zake ! 't Is u misschien bekend, dat m'n vermaak, Hier op Louise's Rust v. huisde. — Ik bid u, Majesteit, Het was uit bestwil en ik meende louise. — Ook ik Doe alles wat ik doe, uit best wil, schoon Men daarmee een chaussee plaveit, die niet Precies ten-hemel leidt, m'nheer Van Huisde ! Uit bestwil dan, vermaak ik me zoo goed En kwaad ik kan. Ik slaap, en droom, en eet, En drink, en lees, en schryf, en ryd, en wandel, Ontvang bezoek v. huisde. Maar, Majesteit..., louise, den waaier driftig toeslaande. — Ga zitten! Op-nieuw gedwongen kalm, en gemaakt onverschillig met den waaier spelend. Helaas, aan al dat tydverdryf komt eens Een eind ! De geest, de ziel, 't gemoed.... Al wat ik u van ziel en hart, kan zeggen, Weet gy zoo goed als ik, m'nheer Van Huisde.... v. huisde. — Maar Majesteit, ik dacht, ik meende.... lotjise. - Bly Toch zitten ! Meen niet, dat ik u verzoek Om 'n verhandeling over fysiologie, Om psychologische vertoogen, neen ! Noch om 'n studie over zedelykheid, Of preeken over eer en deugd, o neen ! Al zy 't dan dat gy in dit alles zeer Ervaren zyt.... v. huisde. — Ik kan uw Majesteit Verzeekren louise. — Blyf toch zitten en verzeker Niet meer dan aan 'n wysgeer past: Ik gis Dat ook filosofie uw vak is.... maar Het Recht, de Rechten, is toch hoofdzaak, niet ? v. huisde. — Voorzeker, Majesteit, maar.... louise. — Blyf toch zitten! Ik heb u 'n bekentenis te doen. Iets zeer vertrouwelyks, iets, iets dat men niet Dan aan dezulken openbaart, wier eer En rechtsgevoel.... v. huisde. , — O, Majesteit, m'n dank louise. — Dat's wel! Maar blyf toch zitten, Doctor Juris ! Ik zeg u dan.... de Walbourg weet het, maar Zy is ook de eenige ! Ge kunt toch zwygen ? v. huisde. — 0, Majesteit, die eer.... m'n woord.... louise — Blyf zitten. Ik zeg u dan maar 't valt me waarlyk zwaar, En 'k reken op uw eer, m'nheer Van Huisde.... Blyf zitten toch! De zaak is, dat ik my, In-weerwil van dat slapen, ryden, lezen.... De zaak is dat ik.... me verveel, ziedaar ! Het is er uit! v. huisde. — Maar Majesteit .... « LOUISE. — Blyf zitten. Hebt ge in m'n park, daar, rechts van de inrylaan, Dien vyver wel gezien met karpers ? v. HUISDE. — Ja. Maar Majesteit LOUISE. — Blyf zitten. Hoor my aan, En toon u m'n vertrouwen waard. Toen ik Het eerst de kwaal die me verteert ontdekte, Beproefde ik vele middelen tot herstel. 'k Studeerde uit wanhoop in de Aglaia. Toen Las ik proces-verbalen van ge weet wel ? Geachte-sprekers-wysheid, en.... en.... en.... Gyzelf waart.... spreker, meen ik, en.... geacht, O zeer ! Dit weet ik. Maar m'n kwaal weerstond Den breeden stroom van wysheid en geachtheid: Zoo'n kwaal is dom, dit ziet ge. Maar.... qu'y faire ? 'k Heb daarop troost gezocht by vogels, By lysters, vinken, kraaien en kanaries, By eksters, beo's spreeuwen, papegaaien Och alles zonder baat, m'nheer Van Huisde. Ten einde raad liet ik dien vyver graven, En plaatste daar 'n tal van karpers in.... (Ook schepsels die niet schitteren van vernuft. Helaas ! Hebt gy verstand van karpers ? v. HUISDE, — Neen, Doch als uw Majesteit het wenscht, zou ik.... LOUISE. — Zoudt gy verstand van karpers kunnen krygen ? Dit eisch ik niet, het waar te veel verlangd. Ik wou alleen ja dit nog : ook die vyver Verveelde my. Zoo'n visch, geacht misschien By medekarpers en konsorten, en expert In zaakjes die.... kortom, ik vond geen baat! En daarom nu, en désespoir de cause, Zoek ik op 't oogenblik — ge raadt het al! — M'n troost in en . to . mo . lo . gie : forach. blyf zitten ! Weder gemaakt-onverschillig. Maar ook aan dat vermaak komt eens 'n eind. En bovendien.... 't is jammer van de spelden ! Wat anders dus ! Ik zocht en zocht en vond Een onderwerp tot tydverdrvf uniek, Orossartig, majestetisch, impayable\ Ik wj] — het plan is stout, maar 't lacht me toe — Me wvden aan het vak waarin gy uitmunt. 'k Wil in de rechten, of in 't Recht, studeeren. (Die domme karpers ! Nu, de vyver wordt Gedempt.) Wilt gy in 't Recht m'n leeraar zvn v. huisde. — Maar Majesteit.... louise. — Blyf zitten. Ik begryp Wat ge my vragen wilt ? Of ik latyn Versta ? Óch bitter weinig. Is dat noodig ? Ze bladert in de eerste pagina's van 'n lyvig boek. 'k Heb hier 'n woordenboek a, asbque en abacus, Ambages zyn die noodig by de Rechten ? Ambitio, ambire, rondgaan hé? Ambire slenterend rondgaan uit ambitie ? En alibi ! Wat is dat, a. li. bi. Me dunkt, het is 'n zonderlinge taal, We kunnen dat latyn wel overslaan. Ze slaat het boek toe. Wilt gy m'n leeraar zyn, m'nheer Van Huisde '! v. huisde. — Maar, Majesteit, ik weet niet louise, zeer langzaam van toon veranderende. — Hoe? Ik Hoop toch, dat ge weet wat Recht is ! v. huisde. — Majesteit, Ik smeek u.... louise, a. v. — Smeeken hoort by Recht niet, Dit weet ik zonder abacus, goddank '. Houd me niet voor nog dommer dan ik ben, Al vond ge my wat zwak in a, abs, abs, En in het juist begrip van alibi, Wat is 'n alibi ? Komaan, laat hooren. Wat is 'n alibi ? m'nheer Van Huisde ? Hanna schijnt aan De Walbourg te vragen : is hy de man ? Deze weert haar zacht af, en noopt haar met 'n wenk tot zwijgen. v. huisde. — Graaf Otto.... louise, streng, daarna spottend. — Graaf Van Weert is eerlyk man, En heeft met alibiën niets te maken. Ik vraag aan U : wat noemt ge 'n alibi In uw latyn of in uw rechten ? Hoe, Ge noemt u doctor, leeraar, in die dingen, En laat uw leerling smachten naar wat licht ' Dat is 'nietfedelmoedig. v. HUISDE. — Majesteit.... LOU1SE. — Blyf zitten. De facultw — noem ik 't goed ? — Docendi is my niet gegeven, maar Ik denk toch, dat 'n les van my.... in de entomologie by-voorbeeld, met 'n proef In vili anima, u duidlyk wezen zou ! V. HUISDE. Ik smeek u, Majesteit.... het was uit bestwil! LOUISE. — Om niet den grond van 't dierbaar vaderland Te drukken ? Zeker, dat is Recht, en zelfs Bestwillig edel. Is dit alles ? En Kan ik, doordrongen nu van dit besef, Terstond gaan promoveeren met de kap ? Of zit de studie van het Recht nog dieper ? Streng Ik wacht! v. HUISDE. — Maar, Majesteit, ik ben LOUISE. a. v. T. — Blvf zitten. Ik wacht! Welnu ? Nog-eens : ik wacht! V. HUISDE. — Ik ben.... LOUISE, a. v. — Ge zyt ? Ik wacht! v. HUISDE. — O, Majesteit.... LOUISE. a. v. —_ jjj luister» Komaan, ik wacht! Of zou c!e vlinder soms De speld niet waard zyn ? Hanna wordt door De Walbourg op haar stoel teruggehouden. Ook Herman schynt te willen spreken, doch wordt telkens door De \v albourg met 'n wenk tot stilte vermaand. v. huisde. — Majesteit, ik wil Vergoeden, schaadloos stellen.... men kan vordren Een som herman, opvliegend. De Walbourg zet liem neer. louise, met blykbaar gedwongen kalmte en spottend. — Schaadloosstellen ? Wie en wat ? My, voor de niet ontvangen les in 't Recht ? Vergoeden ? Wat ? Waarmee ? Zyt ge zóó ryk ? Meent ge alles met 'n weinig geld 0, 0, Ge stelt niet eens my schaadloos voor m n karpers, En zoekt het Recht in d'opslag van uw Mouw ! Met eenige verheffing van stem, daarna vry snel losberstend in hevigheid. Komaan, M'nheer van Huisde, spreek ! Weet gy Nog altyd niet was Recht is ? Spaar uw mouw ! Ik vorder antwoord! Opstaande. Ook van Huisde staat op. Antwoord! Ze gaat een schrede op liem toe. Antwoord! v. huisde. — Ik.... hanna vliegt op, en valt voor de voeten van de Koningin neer. — Genade voor dien man ! louise. — Sta op, m'n kind! tot van Huisde. Weet gy nog altyd niet wat Recht is ë tot Hanna. Op ! Uw plaats is daar niet! Op, sta op ! Terwijl ze met de linkerhand Hanna opricht, steeld ze de rechter, waarin zy den waaier houdt, naar \ an Huisde uit. Gy.... neer ! Omlaag.... neer.... lager.... op den grond ! Van Huisde die zich, niet schikken en tegenstrevend, al dieper boog, valt by de laatste ivoord, met gebogen hoofd, op de knieën voor Hanna neer. Ziedaar myn recht! De Koningin-moeder vertoonde zich gedurende eenige oogenblikken in de linker zydeur, en bl>/ft, evenals Herman, Albert en de Walbourg, roerloos staan. Pauze. Een exekutie, moeder voriren en koningin-moeder. De Walbourg schyrU met groote aandacht in den tuin te staren. louise. — Het is genoeg ! Van Huisde staat ov. de walb. — Ik zie z'n Majesteit Ginds wandJen in de allee louise. — O, dat is lieerlyk! Mama, ik bid u, roep den Koning hier ! Ik voel behoefte hem te spreken, en Te zeggen dat ik.... zyn bevel volbracht! En dat ik.... fluisterend en snel. zeg hem alles, alles, moeder ! luid. En dat ik deed.... wat hy bevolen heeft, Stipt, stipt wat hy gelastte ! fluisterend. Alles, moeder ! Koningin-moeder af, in den tuin. Vorigen, tot van Huisde. — Ge kunt vertrekken. VVisch uw knieën af, En wat er verder aan u vuil mag zyn. Zorg dat ge niet z'n Majesteit ontmoet! Ik raad u dit in uw belang. Het hart Des Konings gruwt van laagheid, en hy zou... Wat my betreft, ge weet misschien, het is ^ an-avend op Louise's Rust soiree.... (De Walbourg, laat den vyver wat-i is, We kunnen onze karpers nog niet missen !) Ge zult me zeer verplichten met wat hoofdpyn. Koliek of podagra de keus is vry, Doch liefst zag ik de kwaal wat chronisch. Ga ! Van Huisde af door de achterdeur. vorigen, zonder van huisde. Later lakei. louise neemt, niet zonder blyk van vermoeienis, weder plaats, nu op den stoel, dien ze byna geheel van de tafel heeft afgewend. Ze wenkt ook de anderen te gaan zitten. — Dat is verricht! En nu een woord aan u, M n kindren ! Hanna, hebt gy alles goed Begrepen, wat hier voorviel ? hanna. — Majesteit, Om-, heusch oprecht zyn, ^e^fenven duidelyk wm 't, mv wat vreemd.. • • Ulcl „ . Maar later, en vooral toen Herman „neen . loui3k. Toen werd de zaak u helder hanna. — Ja, o ja ! Zóó helder, dat ik alles methem le®^ Ik zou 't niet overleven, dunkt me . ik zou i rnei u loüise, tot. Alb. en Herm. — En gy, Poëet, en gy.. • • zegt, kunt ge nu berusten in het gebeurde! alb. O, Majesteit, ik heb Geen wraak gezocht! louxse- _ Ook ik niet! Maar, herstel Van eer voor uwe bruid, voor uwe zuster. tot Herman. Zyt gy voldaan t her m -Mevrouw, ik.... kan niet.... spreken. loutse, opstaande. — Welnu.... ik hoop u allen weertezien. In Srtregrr-u zofg^chokt' l7eef t^Gaat.... Gedurende de laatste woorden tl frwÏÏL,l'SfSS» opbond, « ~ * *»<**• — «* Lakei naar de achterdeur, waar-i staan blyft. de walb. _ De jonker Schukenscheuer vraagt gehoor. zeker dat ontbrak nog! Laat hem zeggen Dat ik od Vrydag iedereen ontvang, Edïtt, komen tan "°mt, Maar ™ »«*• » °°k b,eT V«ü«t , ■" i i ' . i ii • n Levensverzekèrinj 1 .1 1 . ' ■■ —* Keizergracht 547«549 Directie: H. Seret. Jhr. Mr.~ A, F. de Savornin Lobman Jr. " * ■ • "• : ■ & ii; 'V- ' *" X- vffisyX-' ."• . jjfc > £*>: Bijkantoor voor Nederiandsch-Oost-Ind en de Straits: Soerabaja Sociëteitstra Directeur: Jhr. J. de Savornin Lobman 'Ht!' . JLT^_v' * '•/•■- *. ,r>' ' ■£.'■ • - • Verzekerd bedrag: 27 millioe ;,ptÉply»s -Jfc^ ife'■ • ' * -%"''"*•• - ' •••': '3% !~* Reserve: ruim 4 millioen T ■ ! !' I I ; i I ! 1 !