jci'zamelM Nederlandsche StaaïswVffftn' D M't2Jü WE^F-yarjk 9 Juni 19 v __S-^y fêtti$WrulsNo_gfy_ y f ^ ( ',or .Pe^ooneg^np (^jtfijitnmw e Visser wees er bij de openbare beraadslaging op dat het woord „daarbij" ook kon terugslaan op : verrichtingen of vermoeienissen. De zin is daarop door eene nadere omschrijving van hetgeen bedoeld was verduidelijkt. Verg. hieronder aant. (3). (2) „tot de „„verdere"" waarneming van den militairen dienst ongeschikt" Is de ongeschiktheid van voorbijgaanden aard, dan zal geene afkeuring plaats mogen hebben en kan derhalve van pensionneering geen sprake zijn. (3) Vergel. Bevorderingswet voor de zeemacht art. 28, 2». b. Het heeft heel wat voeten in de aarde gehad, eer de redactie van dit lid in de tweede kamer kon worden aangenomen gelijk zij nu luidt. Het lid omsohrijft de zoogenaamde gebreken „in en door den dienst" ontstaan, in tegenstelling van no. 3, de gebreken „in doch niet door den dienst". Voor pensionneering krachtens 2°. moet er zijn een oorzakelijk verband tusschen de concreete dienstverrichtingen en de ongeschiktheid. De dienstverrichting moet zijn de oorzaak der ongeschiktheid. Is dit verband aanwijsbaar, dan bestaat een recht op pensioen afgescheiden van eiken duur der dienstbetrekking. Nu is echter de groote moeilijkheid dat in verre de meeste gevallen geen medicus dit verband met absolute zekerheid kan aanwijzen. In hoeverre de ongeschiktheid het bepaalde gevolg is van de dienstverrichting, dan wel of zij ontstaan is ten gevolge van innerlijke kwalen, die in den dienst, misschien door de ongewone vermoeienissen die daaraan verbonden zijn, eerst tot uiting kwamen, valt dikwijls niet uit te maken. Telkens wanneer degeen die beslissen moet dit causaal verband niet voor zijne verantwoording wil nemen, kan dus de militair niet krachtens 2°. aanspraak maken op pensioen. Deze moet dan tot 3°. zijn toevlucht nemen en geraakt daardoor in ongunstiger conditie, omdat hij nevens zijne ongeschiktheid dan nog op eene dienstbetrekking van ten minste tien jaren moet kunnen wijzen. Ten einde deze moeilijkheid zooveel doenlijk te voorkomen en zoovelen mogelijk van de welwillende bepaling van 2°. te laten profiteeren, openbaarde zich in de tweede kamer bij de behandeling van het geljjkluidend artikel van de Pensioenwet voor de landmacht een streven, het verband dat tusschen de ongeschiktheid en de verrichtingen of' (en) vermoeienissen van den dienst gelegd was losser te maken. De ernstigste poging ging uit van de commissie van rapporteurs die wilde lezen: „ter zake van verwonding of verminking, van ziels- of lichaamsgebreken bekomen in verband hetzjj met verrichtingen of vermoeienissen, hetzij met bijzondere omstandigheden, die zich bjj de uitoefening van den dienst hebben voorgedaan, — voor zoover enz.'' Het voor- name onderscheid tussclien deze en de regeeringsredactie lag hierin, dat, gelijk de heer de Visser uiteenzette, het gebrek of de verminking niet meer het direkt gevolg behoefde te wezen van den dienst, doch slechts te zijn ontstaan „in verband met" de verrichtingen van den dienst. De regeering, door den heer Goeman Borgesius opmerkzaam gemaakt op de rekbaarheid waarvan bij de uitlegging van deze redactie zou kunnen blijken, zoodat over de kosten geen berekening viel te maken, bestreed het amendement als veel te ruim van strekking; en kwam daarop met een geheel nieuw opstel voor den dag waarin zooveel doenlijk aan alle geopperde bedenkingen werd tegemoet gekomen. 2° zoude diensvolgens luiden: „ter zake van ongeschiktheid voor de verdere waarneming van den militairen dienst uithoofde van verwonding of verminking, dan wel van ziels- of lichaamsgebreken: .,a. in den strijd bekomen of veroorzaakt door gevorderde of bevolen militaire diensten; .,/>. ontstaan ten gevolge van verrichtingen aan den militairen dienst verbonden, of ten gevolge van omstandigheden of toestanden, welke zich bij de uitoefening van dezen dienst hebben voorgedaan voor zooverre deze verrichtingen, omstandigheden en toestanden niet van dien aard waren, dat zij op zich zelf voor iemand, die tot militairen dienst geschikt is, geenerlei bezwaar voor lichamelijk nadeel konden teweeg brengen." Het nieuwe voorstel gaf tot nieuwe bezwaren aanleiding. Men was gedeeltelijk dankbaar doch niemand was voldaan. De commissie van rapporteurs die tegen 3°. ter zake van ongeschiktheid voor do verdere waarneming van den militairen dienst uithoofde van verwonding of verminking, dan wel ziels- of lichaamsgebreken, ontstaan door andere oorzaken dan onder 2°. vermeld, mits de ongeschiktheid niet het gevolg zij van eigen moedwillige handelingen of van ongeregeld gedrag en de belanghebbende ten minste de bedenkingen welke tegen haar voorstel waren te berde gebracht haar amendement niet wist te verdedigen, deed weer een ander opstel aan de hand: „ter zake van ongeschiktheid voor de verdere waarneming van den militairen dienst, uit hoofde van verwonding of verminking, ziels- of lichaamsgebreken, die het gevolg zijn van verrichtingen -of vermoeienissen aan de uitoefening van den militairen dienst verbonden, hetzij van omstandigheden of toestanden, welke zich bij de uitoefening van dozen dienst hebben voorgedaan." Ten slotte haalde de regeering weer bakzeil, en nam zij haar tweede voorstel weer terug, om daarvoor de oorspronkelijke redactie in de plaats te stellen, die nu op enkele ondergeschikte punten was gewjjzigd (vergel. aantt. (1) vlgg. op blz. 2). Nadat de commissie van rapporteurs ook haar tweede amendement had ingetrokken, werd het regeeringsvoorstel, omdat niemand daarvoor iets beters wist aan de hand te doen, teneinderaad aangenomen. tien jaren werkelijken dienst hebbc (1) (2) (8); 4°. na een werkelijken dienst van ten minste tien jaren, wanneer de militair ontslagen is omdat hij den leeftijd van vijftig jaren had bereikt of overschreden en geacht werd, in verband met zijn leeftijd voor de waarneming van den militairen dienst niet meer ten volle geschikt te zijn (4); (1) Vergel. Bevorderingswet voor de zeemacht art. 28, 2". b. (2) Een amendement van den lieer Staalman^ den milioien-loteling die militairen dienst verrichtte tijdens het ontstaan van de in dit lid genoemde oorzaken van ongeschiktheid, mits hij slechts twee maanden van werkelijken dienst zou kunnen aanwijzen, recht op pensioen te verleenen, werd met 52 tegen 21 stemmen verworpen. liet amendement had de strekking de moeilijkheid, waarop hierboven onder (3) op blz. 4 word gewezen, ten aanzien van de miliciens op te heften. (3) In dezelfde lijn lag een amendement van de heeren Huoenholtz, Helsdingen, Melchers en Schaper, die voorstelden, de woorden „en de belanghebbende ten minste tien jaren werkelijken dienst hebbe" te doen vervallen. Wat de heer Staalman voor de miliciens wilde verkrijgen, stelde het amendement van de heeren Huoenholtz, c.s. voor allen in het vooruitzicht. Het amendement werd met 66 tegen 7 stemmen afgestemd. (4) Vergel. Bevorderingswet voor de zeemacht art. 28, 2°. c. 5°. na een werkelijken dienst van ten minste vijftien jaren (1), wanneer de militair ontslagen is ter zake van : u. onbekwaamheid of ongeschiktheid om in den verkregen rang of stand in eenige betrekking bij de zeemacht te dienen (2) (3) ; b. liet eindigen van een dienstverband voor zoover de vernieuwing daarvan met machtiging van Onzen Minister van Marine (4) (1) Een amendement van de heeren IIugenholtz, ILelsdixgen, Melchers en Schaper, de woorden „na een werkelijken dienst van ten minste vijftien jaren" te doen vervallen, is met 68 tegen 6 stemmen verworpen. Yergel. hiervóór aant. (3) op blz. 7. (2) Yergel. Bevorderingswet voor de zeemacht art. '28, 2". il. (3) Aangezien de militair vóór de benoeming in, of bevordering tot den rang of stand geschikt moet zijn — anders kan liij daarin niet worden benoemd of daartoe bevorderd — moet de hierbedoelde ongeschiktheid gedurende den tijd, welke in den rang of stand wordt doorgebracht, zijn ontstaan, b.v. langzamerhand ontstaande besluiteloosheid en zwaartillendheid, gemis aan voortvarendheid, te ver gedreven meegaandheid of karakterzwakte. (4) „met machtiging van Onzen Minister van Marine" is ingevoegd op voorstel van de lieeien Yerheij, Idenburg en Duymaer van Twist, ton is geweigerd, mits niet wegens wangedrag, onzedelijkheid of verregaande nalatigheid in de vervulling der dienstplichten. De vaststelling van den bij deze wet bedoelden werkelijken dienst geschiedt met inachtneming van het bepaalde bij de artikelen 11 en 12 en bij artikel 13, sul) 1°. Het bepaalde sub 2°., 4°. en 5°. van laatstgemeld artikel is daarbij niet toepasselijk. Artikel .'5. Onder langdurigen dienst, bedoeld onder 1°. van artikel 2, wordt verstaan: 1°. voor zeeofficieren, officieren van het korps mariniers, officieren van administratie en officieren-machinist: veertigjarige dienst; 2°. voor officieren van den geneeskundigen dienst alsmede voor alle onderofficieren en minderen: dertigjarige dienst. Het recht op pensioen ter zake van lang- einde te voorkomen, dat de weigering die van zooveel invloed kan zijn voor het pensioen van do subjectieve inzichten der verschillende korp.^kommandanten zou afhankelijk worden gemaakt, waardoor de bepaling eene ongelijkmatige toepassing zoude erlangen. durigen dienst wordt geacht niet te bestaan, ingeval ontslag is verleend op eigen verzoek: a. aan een officier, vóór het bereiken van den leeftijd van vijftig jaren ; h. aan een onderofficier met den rang van sergeant of hoogeren rang, vóór liet bereiken van den leeftijd van vijf en veertig jaren; c. aan een korporaal of mindere, vóór het bereiken van den leeftijd van veertig jaren (1). Artikel 4. Recht op tijdelijk pensioen bestaat: a. bij minder dan tien, doch ten minste vijf jaren werkelijken dienst, in geval van ontslag uit den dienst om redenen, als (1) De regeering heeft (lus de bevoegdheid militairen met recht op pensioen te ontslaan na veertigjarigen of dertigjarigen dienst, onverschillig hun ouderdom. Zal het ontslag verleend worden op eigen verzoek van den militair, dan moet deze, behalve op veertigjarigen of dertigjarigen dienst, daarenboven op een ouderdom van vijftig, vijf en veertig, of veertig jaren kunnen wijzen, indien hij op pensioen aanspraak wil maken. vermeld in artikel 2, sub 3 . en 4°. (1), • I). bij minder dan vijftien, doch ten minste vijf jaren werkelijken dienst, in geval van (1) Het regeeringsontwerp maakte in dit lid en het volgend lid van dit artikel onderscheid tusschen officieren eenerzijds, en onderofficieren en minderen aan de andere zjjde. De eersten zouden, bij een diensttijd van minder dan tien (vijftien) jaren werkelijken dienst, onverschillig hoelang zij in dienst waren geweest, aanspraak hebben erlangd op tijdelijk pensioen; de laatsten zouden alleen recht hebben gekregen op pensioen voor zooverre zij ten minste vijf jaren wrerkelijken dienst hadden ver\uld. Teneinde deze ongelijkheid op te heffen, stelden de heeren Brummelkamp en Staalman voor, deneisch van vijfjarigen dienst ook voor onderofficieren en minderen te laten vervallen. Maar de regeering maakte tegen dit amendement ernstig bezwaar. De commissie van rapporteurs deed daarop eene oplossing aan de hand. De gelijkheid van rechten die men voor officieren, onderofficieren en minderen verlangde kon natuurlijk evenzeer verkregen worden door den eisch van vijf dienstjaren voor officieren in te voeren, als door die bepaling voor de onderofficieren en minderen te schrappen. Had de regeering bezwaar den tweeden weg te bewandelen, zij ging, zij het noode, op den eersten mee en nam het amendement van de commissie van rapporteurs over. Het artikel, waarvan de redactie bij tweede lezing nog is vereenvoudigd, luidt nu dus algemeen. ontslag uit den dienst 0111 redenen, als bedoeld in artikel 2, sub 5". (1) Het tijdelijk pensioen wordt voor niet korter dan een jaar en voor niet langer dan rijf jaren toegekend. Is het voor korteren termijn dan vijfjaren toegekend, dan kan het, ingeval de belanghebbende geheel of ten deele buiten staat wordt bevonden om in zijn levensonderhoud te voorzien, opnieuw eens of meermalen worden verleend, met dien verstande, dat het in geen geval kan worden genoten over een langeren dan den gemelden termijn van vijf jaren, (1; De heeren Verhey, Idenbukg en Duymaeu vax Twist waagden het, bij het overeenkomstig' artikel van het wetsontwerp voor do landmacht, nog eens de dienstplichtigen, voor welken deheer Staalman bij artikel 2, 3° (vergel. blz. 7 aant. (2) ) een mislukte poging deed, een hart onder den riem te steken. Zij stelden een amendement voor, een recht op tijdelijk pensioen te scheppen voor den dienstplichtige die minder dan tien jaren en ten minste twee maanden dienst heeft in geval van ontslag uit den dienst, wegens een der redenen, vermeld in artikel 2, 3", mits de oorzaak van de ongeschiktheid zjj ontstaan tijdens de dienstplichtige werkelijk onder de wapenen was. Het amendement werd echter met 47 tegen 26 stemmen verworpen. eventueel den tijd van schorsing ingevolge artikel 49 daaronder begrepen. Artikel Geen pensioen ter zake van verwonding, verminking, ziels- of lichaamsgebreken wordt verleend, gewijzigd of verhoogd zonder dat over het ontstaan, den aard en de gevolgen van de verwonding, verminking, ziels- of lichaamsgebreken, welke recht geven op pensioen, een militair geneeskundig onderzoek heeft plaats gehad, naar regelen te stellen bij algemeenen maatregel van bestuur (1). (1) Het artikel dat in de Pensioenwet voor de landmacht gelijkluidend voorkomt, werd in het regeeringsontwerp gelezen: »De oorzaak, de aard en de gevolgen van de verwonding, verminking en ziels- of lichaamsgebreken, welke recht geven op pensioen, alsmede op verhooging of wijziging van pensioen, moeten bij militair geneeskundig onderzoek zijn erkend, naar regelen te stellen bij algemeenen maatregel van bestuur." Tegen deze redactie werden van allo kanten bedenkingen in het midden gebracht. Men meende, dat de bepaling, dat oorzaak, aard en gevolgen van de verwonding, enz. bij militair geneeskundig onderzoek moesten worden erkend, te veel wees op een uitspraak der geneeskundige commissie, terwijl men slechts wilde gedacht hebben aan een advies. Evenwel, ook over den oiuvung van dut advies was verschil van gevoelen. De lieer Fokker, die alleen het oog had op een zuiver medisch advies, meende dat aard en ontstaan der verwondingen, enz. ter onderzoeking zouden moeten worden verwezen naar de geneeskundige commissie : de oorzaken uit een medisch oogpunt beschouwd, en de vraag of het geconstateerd gebrek ongeschikt maakt tot de waarneming van den militairen dienst. Of er recht is op pensioen, het oorzakelijk verband tusschen de gevorderde diensten en de ongeschiktheid, het juridisch oordeel dus, de wettelijke gevolgen van de ongeschiktheid, zouden niet in het medisch advies worden betrokken. De meening van den heer Fokker, in een amendement belichaamd, heeft aanmerkelijken invloed gehad op de redactie van het artikel zooals dit ten slotte is aangenomen. Ook was bij de redactie van de regeering niet duidelijk, welk het verband zou zijn tusschen het advies van den militairen pensioenraad met het geneeskundig rapport, waarover in dit artikel wordt gesproken. Aan het einde van de bij uitstek onduidelijke discussiën, die nog bemoeilijkt werden door allerhande amendementen en sub-amendementen, en waarbij niets onwaarschijnlijker lijkt, dan dat de verschillende sprekers elkaar hebben begrepen, stelde de commissie van rapporteurs bjj amendement de redactie voor, zooals die, behoudens geringe wijziging bij de tweede lezing van het ontwerp aangebracht, thans in de wet gelezen wordt. De regeering nam dit voorstel — waarvan het vaderschap eigenlijk aan don heer l>e Savornin Lohman toekomt — over, en de heer Fokker, die in de nieuwe redactie welke in belang- Dit militair geneeskundig onderzoek wordt eenmaal herhaald op last of met machtiging van Onzen Minister van Marine of op verzoek van den belanghebbende (2). rijke punten naar zijn voorstel toekwam niet meer zooveel bezwaar zag als in het oorspronkelijk voorgestelde, trok zijn amendement weer in. Met dat al is niet zeer duideljjk geworden, welke beteekenis aan het artikel is te hechten. De meest aannemelijke verklaring schijnt, dat do militaire geneeskundige commissie een zuiver geneeskundig advies zal uitbrengen. De commissio zal hebben te adviseeren over het ontstaan en den aard van de verwonding, enz., en over het medisch gevolg daarvan, de al of niet ongeschiktheid voor den dienst. Voor zooveel noodig zal zij zich daarbij echter moeten laten voorlichten door niet-geneeskundigen b.v. den korpskommandant, of andere militaire of burgerlijke personen. Maar het advies blijft een bloot feitelijk advies. Of die feitelijke omstandigheden recht geven op pensioen, en zoo ja, van welk bedrag — met name b.v. of de ongeschiktheid geacht moet worden te zjjn ontstaan ten gevolge van bevolen of gevorderde diensten enz., de oorzaak dus der ongeschiktheid — de conclusiën uit de feiten, de wettelijke gevolgen, daarover zal de pensioenraad zijn licht moeten doen schjjnen. (2) In het regeeringsontwerp werd niet van eeno Artikel « (1). Het recht op pensioen gaat verloren: a. door ontslag op eigen aanvrage, wanneer deze niet is gegrond op het bepaalde bij artikel 2 (2); li. voor een officier, door niet-eervol ontslag uit den dienst (8); c. voor een onderofficier of mindere, ingeval van ontslag wegens wangedrag, onzedelijk- herhaling van liot geneeskundig onderzoek gewaagd. De regeering wilde dit punt ter regeling aan den algemeenen maatregel van bestuur, in het eerste lid van dit artikel genoemd, overlaten. De lieeren Yeriieij, Idehburg en Düymaer van Twist stelden daarop (bij het gelijkluidend artikel van de Pensioenwet voor de landmacht) een amendement voor tot toevoeging van een tweede lid aan het artikel, waarbij het recht van beroep werd erkend. Aangezien het van de commissie van rapporteurs overgenomen amendement (vergel. aant. (1) hierboven) reeds een voorschrift bevatte (ons tweede lid), in den geest als de heer Verheij c. s. verlangden, kon hun amendement ten slotte worden ingetrokken. (1) Vergel. art. 8 der burgerlijke pensioenwet. (2) Vergel. art. 3 lid 2. (3) Vergel. artt. 81 vlgg. Bevorderingswet voor do zeemacht. heid of verregaande nalatigheid in de vervulling der dienstplichten; d. door verwijdering uit den dienst tijdens de militair aan de strengere krijgstucht onderworpen is; e. door veroordeeling tot gevangenisstraf of militaire detentie, indien verwijdering uit den dienst daarvan het gevolg is (1), of wel door gelijke veroordeeling nü het ontslag van den militair wegens een misdrijf, vóór het ontslag begaan, indien uit den aard der zaak verwijdering uit den dienst daarvan het gevolg zou geweest zijn; ƒ. door een rechterlijk gewijsde ter zake (1) Volgens eene verklaring, door den minister van oorlog bij de discussiën over lid f afgelegd, is bjj „verwijdering uit den dienst" niet alleen aan een rechterlijk vonnis te denken. Het rechterlijk gewijsde, de veroordeeling tot gevangenisstraf, kunnen grond geven tot verwijdering uit den dienst door de administratieve macht. „Wij hebben hier", sprak de minister, „hetzelfde geval als met een officier, die voor een raad van onderzoek gebracht en uit den dienst verwijderd wordt." Het schjjnt evenwel twijfelachtig, of dit zoo mag worden aangenomen. Wet van !) Juni lfK>2 3 van desertie, indien verwijdering uit den dienst daarvan het gevolg is (1). Artikel 7. Overgang uit den dienst bij de zeemacht in een anderen Rijksdienst heeft ten gevolge, dat de betrokkene geen recht meer kan doen | gelden op toekenning van pensioen ten laste van het Departement van Marine (2), volgens deze wet. Artikel X. Behoudens het bepaalde bij de artikelen 29 en 30 neemt het pensioen aanvang met den dag van het ontslag uit den dienst. Een tijdelijk opnieuw toe te kennen pensioen gaat in met den dag, volgende op dien, waarop het vorige heeft opgehouden. Artikel !>. De militair, die bij de zeemacht is in dienst (1) Zie ook nog het derde lid van art. 10. (2) Verkregen rechten op pensioen gaan niet verloren ; liet artikel geeft slechts een administratieve regeling. De betrokkene ruoet verkregen rechten op pensioen doen gelden bij het departement, waaronder de rijksdienst valt in welken hij is overgegaan. getreden terwijl hij in het genot was van pensioen ter zake van vorigen militairen dienst bij zee- of landmacht, wordt bij ontslag opnieuw gepensionneerd, tenzij hij het recht op pensioen mocht hebben verloren. Het pensioen wordt alsdan geregeld naar zijn geheelen diensttijd met inachtneming overigens van de bepalingen dezer wet. In geen geval zal het latere pensioen minder mogen bedragen dan het vroeger toegekende. Artikel 10. Militairen der zeemacht, die hun recht op pensioen volgens deze wet wenschen te doen gelden, moeten eene aan Ons gerichte aanvrage om pensioen inzenden aan het Departement van Marine. Wij behouden Ons voor, den militair pensioen te verleenen ook zonder dat door hem eene aanvrage werd ingezonden. Het recht op pensioen is verbeurd, wanneer de belanghebbende het niet heeft doen gelden binnen vijf jaren na ontslag uit den dienst. Om opnieuw voor toekenning van tijdelijk pensioen in aanmerking te komen moet de belanghebbende eene aan Ons gerichte aanI vrage aan het Departement van Marine inzenden binnen zes maanden na het einde van den termijn, waarvoor pensioen werd verleend. Door het niet tijdig inzenden van de aanvrage gaat de aanspraak op het verder genot van tijdelijk pensioen verloren, tenzij j door Ons termen worden gevonden om van deze bepaling af te wijken. § 2. Van den diensttijd. Artikel tl (I). Als diensttijd komt in aanmerking de tijd vóór en na de invoering dezer wet doorgebracht : a. in militaire betrekkingen bij de zeemacht (2); b. in militaire betrekkingen bij de landmacht ; c. in burgerlijke betrekkingen, in die bij het loodswezen en als mindere geëmployeerde, werkman of bediende, op daggeld werkzaam (1) Vergel. art. 9 der burgerlijke pensioenwet. (2) Zie ook artikel 21. bij inrichtingen van 's Rijks zee- en landmacht en bij liet Koloniaal Etablissement te Amsterdam ; d. in militaire en burgerlijke betrekkingen in 's Rijks overzeesche bezittingen en koloniën en in die, welke hier te lande ten laste van de koloniale geldmiddelen zijn of zullen worden ingesteld; mits de diensten, in die betrekkingen bewezen, naar de daarvoor geldende regelen, aanspraak geven op pensioen of gagement en niet reeds met pensioen of gagement zijn vergolden. Artikel 12. Als diensttijd bij de zeemacht komt ook in aanmerking: a. de tijd, op nonactiviteit doorgebracht ; h. de tijd van krijgsgevangenschap; c. de tijd, gedurende welken een officier zich met Onze vergunning in vreemden krijgsdienst heeft bevonden (1). (1) Vergel. art. 20, j°. 29, lid 2 der Bevorderingswet voor de zeemacht. Hoewel deze officier tijdelijk is ontslagen, tellen de jaren in vreemden krijgsdienst doorgebracht mede voor pensioen. Artikel 18. Voor vaststelling van den bij de zeemacht voor pensioen geldigen diensttijd wordt het navolgende in acht genomen (1): 1°. Niet in aanmerking komt: «. diensttijd, voorafgaande aan het tijdstip waarop het zestiende levensjaar is vervuld; b. de tijd, door een officier doorgebracht met verlof tot het waarnemen van eene betrekking buiten het zeewezen; c. de tijd, door den zeemilicien in het genot van groot verlof doorgebracht, voor zoover gedurende dien tijd geen dienst is bewezen, als bij artikel 11 bedoeld; d. de tijd, gedurende welken de militair voor langer dan een jaar met gewoon verlof is geweest, tenzij dit verlof verleend werd tot het verkrijgen van herstel van wonden, ziekten, ziels- of lichaamsgebreken, in den (1) Het beginsel van (zekere) continuïteit van diensttijd, vroeger voor mindere militairen aangenomen, is vervallen. Bij de vaststelling van den voor pensioen geldigen diensttijd behoeft dus niet met interruptie te worden rekening gehouden. strijd dan wel bij of door het verrichten van militaire diensten ontstaan (1); c. de tijd, gedurende welken de militair aan de strengere krijgstucht onderworpen is geweest; ƒ. de tijd, gedurende welken de militair, die tot gevangenisstraf, hechtenis of detentie werd veroordeeld, in verzekerde bewaring is geweest, uitgezonderd de duur van het voorloopig arrest, indien dit bij de veroordeeling niet in mindering is gebracht van de opgelegde straf (2); g. de militaire diensttijd, voorafgegaan aan een rechterlijk gewijsde ter zake van desertie, tenzij er, na nauwkeurig onderzoek omtrent j l (1) Yergel. liet voorlaatste lid van art. 9 der burgerlijke pensioenwet. (2) In het ontwerp stond: „de tijd, gedurende welken de militair, die tot gevangenisstraf, hechtenis of detentie werd veroordeeld, in verzekerde bewaring is geweest, hel voorloopir/ arrest hieronder begrepen". Nadat de heer Schaper op de onbillijkheid had gewezen, waartoe do laatste woorden zouden kunnen aanleiding geven, nam de regeering een door dien afgevaardigde met de heeren Helsdingen en Hugenholtz voorgesteld amendement, waarin juist het tegendeel werd bepaald, over. de omstandigheden, waaronder de desertie plaats had, door Ons termen zijn gevonden om het hier bepaalde niet te doen toepassen. 2". Dubbel wordt geteld: a. de tijd van verblijf in actieven dienst in 's Rijks overzeesche bezittingen en koloniën ; b. de tijd van verblijf in actieven dienst tusschen de keerkringen buiten 's Rijks overzeesche bezittingen en koloniën. 3°. Het dubbel-tellen van diensttijd wordt niet toegelaten waar het geldt diensttijd, bedoeld in artikel 12. 4n. Voor officieren van den geneeskundigen dienst alsmede voor militairen beneden den rang van officier wordt de diensttijd, doorgebracht in betrekkingen, bedoeld onder c van artikel 11, en in burgerlijke betrekkingen, bedoeld onder <1 van dat artikel, voor drie vierden berekend (1). (.1) Omdat officieren van den geneeskundigen dienst en onderofficieren en minderen recht hebben op het volle pensioen na 30 dienstjaren en in verband daarmede voor hen een pensioen naar gelang van dienstjaren geregeld wordt naar een dertigste van het volle bedrag, moeten deze 30 dienstjaren gerekend 5°. Indien het eindcijfer van den diensttijd een gedeelte van een maand oplevert, wordt daarvoor eene geheele maand gesteld. Artikel 14. W anneer militair personeel der zeemacht op voet van oorlog is geweest en aan krijgsverrichtingen ter zee of te land heeft deelgenomen, mits niet in 's Rijks overzeesche bezittingen en koloniën of tusschen de keerkringen buiten die bezittingen en koloniën, wordt door Ons na afloop van die krijgsverrichtingen bepaald, of en voor welk tijdsverloop voor dat personeel diensttijd dubbel zal worden geteld. Dubbel-tellen van diensttijd krachtens dit worden geijjk te zijn aan 40 dienstjaren in burgerlijken dienst. Immers een burgerlijk ambtenaar evenals de mindere geëmployeerde op daggeld, werkzaam bij de inrichtingen van 's rijks zee- en landmacht, verkrijgen eerst na 40 dienstjaren recht op vol pensioen. Voor de berekening van het militair pensioen komt daarom de diensttijd, doorgebracht in betrekkingen genoemd onder c van artikel 11 (alle burgerlijke betrekkingen) en die, doorgebracht in betrekkingen genoemd onder d van dat artikel voorzoover zjj burgerlijke betrekkingen zijn, voor niet meer dan in de verhouding van 30 tot 40 = 3/„ in aanmerking. artikel vervalt voor elk tijdsverloop, waarop het bepaalde bij artikel 13, sub 2°., toepasselijk mocht zijn (1). § 3. Van liet pensioensbedrag. Artikel 15. Het volle pensioensbedrag, zonder verhooging om bijzondere redenen, is, behoudens het bepaalde bij de artikelen 27 en 56. voor eiken rang of stand (2) aangegeven op den bij deze wet ge voegden staat. De sommen, op dezen staat gebracht, dienen ook tot niaatstat van berekening voor de betrekkingen bij de zeemacht, waaraan door Ons bij besluit een militaire rang of stand is verbonden (3). (1) Dienst tusschen de keerkringen telt reeds krachtens art. 13, 2o dubbel. Drie-dubbel tellen is dus uitgesloten. (2) \ oor eiken rang is één pensioensbedrag vastgesteld, onverschillig de plaats die de gepensionneerde officier in de ranglijst had. (3) De bedoeling van dit lid is niet, aan personen die niet in werkelijkheid een militairen rang 'oekleeden militair pensioen te verleenen. Er zijn echter Voor het personeel van den Marine-stoomvaartdienst beneden den rang van officier zijn evenwel op den staat afzonderlijk bedragen vastgesteld. Artikel 16. De regeling van bet pensioen geschiedt naaiden rang of stand, laatstelijk door den betrokkene bekleed : a. indien hij den rang heeft bekleed gedurende de laatste twee jaren werkelijken dienst; b. in de gevallen, vermeld onder 2°. van artikel 2; c. indien hij, officier zijnde, als zoodanig geen twee jaren werkelijken dienst telt en niet werd bevorderd; d. indien hij, militair beneden den rang van officier zijnde, in zijne betrekking laatstelijk den laagsten rang of stand bekleedde; onderscheidene militaire betrekkingen, die aangeduid worden door een benaming waaruit niet is op te maken welke rang daaraan verbonden is, b.v. die van bootsman, sohrjjver, hofmeester enz. Voor dergelijke betrekkingen wordt bjj kon. besl. een militaire rang vastgesteld. e. ingeval een gedegradeerde den dienst verlaat binnen twee jaar na liet tijdstip van ingang der degradatie. In andere gevallen wordt het pensioen geregeld naar den onmiddellijk voorafgaanden lageren rang of stand. Titulaire rangen komen voor de pensioensberekening niet in aanmerking. Artikel 17. Het volle pensioensbedrag wordt toegekend ter zake van langdurigen dienst, vermeld j' sub 1°. van artikel 2 en nader omschreven in artikel 3. Artikel IN. In de gevallen, vermeld sub 2°. van artikel | 2, wordt toegekend (1): a. indien de bekomen verwonding, vermin- li) Gebreken „in en door den dienst" geven altijd aanspraak op voortdurend pensioen; het bedrag is ,pv" .1 ,Va" het vcrmogen, al of niet in eigen 1 n h T tü voorzien- Voorloopig in lid c, men oude dit wel m liet oog, ziet alleen op het pensioensei >ar/, niet op het pensioen. Het pensioen is voortren , e pensioensbedrag is voorloopig het volle king, ziels- of lichaamsgebreken den betrokkene voor altijd buiten staat stellen om in zijn levensonderhoud te voorzien: het volle pensioensbedrag; b. indien zij hem niet buiten staat stellen om in zijn levensonderhoud te voorzien: drie vierde gedeelten van liet volle pensioensbedrag of zooveel meer als hem naar eene berekening in evenredigheid van zijne dienstjaren op den voet van het bepaalde bij de artikelen 19 en 20 zou toekomen (1); c. indien zij hem tijdelijk buiten staat stellen om in zijn levensonderhoud te voorzien: voorloopig het volle pensioensbedrag, tenzij hij het voor pensioen ter zake van langdurigen dienst gevorderde aantal dienstjaren mocht hebben bereikt, in welk geval hem het pén- pensioen, totdat dit voorgoed het volle zal zijn geworden of voorgoed drie vierde. Dit hangt dan weer af van de capaciteit van den gepensionneerde, in zijn levensonderhoud te voorzien. (1) De gepensionneerde moet uit verwonding enz. geen schade lijden. Heeft hij wegens zjjne dienstjaren recht op hooger pensioen dan '/\ van het volle bedrag, dan wordt hij volgens dien maatstaf gepensionneerd. sioen al dadelijk op den voet van het bepaalde •sub a zal worden toegekend. Het voorloopig te verleenen pensioensbediag wordt aanvankelijk toegekend voor een jaar en zal daarna, zoolang de belanghebbende nog niet verkeert in een der gevallen, sub a en h vermeld, bij herhaling, doch niet meer dan vier malen, voor gelijken tijd worden toegestaan. Xa verloop van vijf jaren wordt het pensioen niet weder voorloopig verleend. De betrokkene wordt alsdan geacht te verkeeren in het geval onder a, tenzij blijke dat het geval onder b aanwezig is. Artikel 1!». In de gevallen, vermeld onder 3°., 4°. en 5°. \ an artikel 2. wordt het pensioen berekend naar het aantal dienstjaren, op de wijze als omschreven in artikel 20. Artikel 20. Indien het pensioensbedrag ingevolge artikel 19 moet worden geregeld naar den diensttijd, wordt voor elk dienstjaar toegekend: a. aan de onder 1°. van artikel 3 vermelde officieren, een veertigste gedeelte van het volle bedrag, bij artikel 15 bedoeld; b. aan de officieren en militairen beneden dien rang, onder 2°. van artikel 3 vermeld, een dertigste gedeelte van dat volle bedrag. Bij deze regeling wordt echter in geen geval minder dan r/c helft van het volle bedrag toegekend (1). Artikel 21. Het volgens de regelen dezer wet toe te kennen pensioen wordt voor officieren, die tevens als hoofd van een Departement van Algemeen Bestuur zijn werkzaam geweest, vermeerderd met het bedrag van het pensioen, waarop zij bij het nederleggen van genoemde betrekking, ter zake van in die betrekking bewezen diensten, volgens de ten deze toepasselijke wet tot regeling van de pensioenen der burgerlijke ambtenaren aanspraak hadden verkregen, met dien verstande, dat de tijd, (1) Eventueele verhoogingen blijven hierbij buiten aanmerking; het pensioensbedrag zonder de verhoogingen zal nooit minder dan de helft van liet volle bedrag mogen zijn. in die betrekking doorgebracht, niet geldt als militaire diensttijd en dat het pensioen voor de gezamenlijke diensten de som van vier duizend gulden niet kan overschrijden, tenzij de overschrijding voortspruit uit het bepaalde bij de artikelen 22, 23 en 2(5 dezer wet. Artikel 22. Het volle pensioensbedrag, bij artikel 15 bedoeld, wordt inet een vierde gedeelte vermeerderd, wanneer de verwonding, verminking en ziels- of lichaamsgebreken, bij artikel 2 onder 2°. bedoeld, het verlies of het geheel en onherstelbaar gemis (1) van het gebruik van een der ledematen ten gevolge 1 lebben gehad of een toestand hebben doen ontstaan, niet zoodanig verlies of gemis gelijk te stellen. Hebben omstandigheden als bij het vorig lid bedoeld, het verlies of het geheel en onherstelbaar gemis van het gebruik van twee of meer ledematen, dan wel het geheel en onherstelbaar verlies van het gezichtsvermogen in beide oogen of onherstelbare krankzinnigheid (1) Tijdelijk gemis geeft geen recht op tijdelijke verhooging. ten gevolge gehad, of hebben zij een toestand doen ontstaan, met zoodanig verlies of gemis dan wel met onherstelbare krankzinnigheid gelijk te stellen, dan wordt het volle pensioensbedrag vermeerderd met de helft. Onder „ledematen" wordt hier verstaan: handen en voeten, onverschillig of met het verlies of gemis van het gebruik daarvan ook dat van armen en beenen gepaard gaat. Artikel 23. De militair, die niettegenstaande het verlies of het onherstelbaar gemis van het gebruik van een of meer ledematen, ontstaan op de wijze bij artikel 2, onder 2°. bedoeld, blijft voortdienen, ontvangt wanneer hij later volgens deze wet wordt gepensionneerd, boven het bedrag waarop hij alsdan recht heeft, eene verhooging ten bedrage van een vierde gedeelte of van de helft van het volle pensioen sbedrag, bij deze wet vastgesteld voor den rang of stand, door hem bekleed tijdens hij de verwonding, verminking of gebreken heeft bekomen, door welke gemeld verlies of gemis is veroorzaakt. Wet van i) Juni 1902 4 Artikel 24. De officier beneden den rang van hoofdofficier, alsmede de onderofficier of korporaal, die in den rang, naar welken zijn pensioen moet worden berekend, een werkelijken dienst van zes jaren telt (1), erlangt boven het pensioen, waarop hij volgens vorige artikelen, met uitzondering van de artikelen 22 en 23, (1) „in den rang, naar welken zijn pensioen moet worden berekend, een werkelijken dienst van zes jaren telt" De strekking is, een militair, wanneer hij bij het verlaten van den dienst een zekeren tijd in een bepaalden rang of' graad heeft gediend zonder bevordering te hebben kunnen maken, niet te zeer te doen achterstaan bij hen, die ongeveer met gelijk aantal dienstjaren in den hoogeren rang of graad worden gepensionneerd. Daartegenover stelde de lieer Staalman het volgende amendement (bij het geljjkluidend artikel van de Pensioenwet voor de landmacht): „De officier beneden den rang van hoofdofficier, alsmede de onderofficier of korporaal, erlangt boven het pensioen, waarop hij volgens vorige artikelen, met uitzondering van de artt. 22 en 23, recht heeft, voor den hoogsten rang, in welken hij zes jaren werkelijken dienst heeft volbracht, een verhooging van een tiende gedeelte van het pensioen (d. i. het volle pensioen), verbonden aan den hoogsten rang waarin die verhooging is verdiend." Daarbij was het dus onverschillig, of de militair in den rang waarin recht heeft, eene verhooging van een tiende gedeelte van dat pensioen (2). Voor elk jaar werkelijken dienst, dat hij langer denzelfden rang heeft bekleed, wordt het pensioen nog met een zestigste deel verhoogd, met dien verstande, dat de geheele verhooging over niet meer dan twaalf jaren verleend en derhalve tot geen hooger bedrag dan een vijfde gedeelte van het pensioen (2) wordt vastgesteld. Ingeval hij bij zijne pensionneering een hoogeren rang bekleedt dan dien, waarnaar het pensioen moet worden geregeld, wordt de tijd van werkelijken dienst, door hem in dien rang doorgebracht, gerekend bij de jaren, welke krachtens dit artikel recht geven op verhooging van het pensioen. Zou hij bij toepassing van dit artikel recht op hooger pensioen hebben gehad, indien hij in den laatstelijk door hem bekleeden min- hij gepensionneerd word zes jaren dienst had. Het eenige waarop het aankomen zou, was, dat de militair in eenigen rang zes dienstjaren kon aanwijzen. Het amendement, door de regeering bestreden, werd met 49 tegen 22 stemmen verworpen. (2) D. i. het verdiende, niet liet stand-pensioen. deren rang ware blijven voortdienen, dan zal hem dat hoogere pensioen worden toegekend. De berekening geschiedt bij volle jaren. Levert het eindcijfer een gedeelte van een jaar op, dan wordt dit gedeelte verwaarloosd (1). Dit artikel is ook van toepassing wanneer het pensioen van een hoofdofficier moet geregeld worden naar den maatstaf, vastgesteld voor een officier beneden dien rang (2). Artikel 25. Voor den militair beneden den rang van korporaal wordt het pensioen verhoogd: met een tiende gedeelte van het volle bedrag, bedoeld bij artikel 15, wanneer hij een diensttijd van vijf en dertig jaren (3) heeft bereikt: (1) De heer Staalman stelde voor, alleen een gedeelte van een jaar dat kleiner was dan een half jaar te verwaarloozen; daarentegen als het eindcijfer de helft of een grooter gedeelte van een jaar opleverde een vol jaar in rekening te brengen. Het amendement werd echter met 30 tegen 22 stemmen verworpen. (2) Vergel. art. 16a. (3) Dit is: diensttijd, de dubbel getelde jaren medegerekend; niet: werkeljjke diensttijd. of niet een vijfde gedeelte van dat volle bedrag, wanneer hij een diensttijd van veertig jaren (1) heeft bereikt. Dit artikel is ook van toepassing wanneer het pensioen voor een korporaal naarlageren maatstaf moet worden geregeld. Artikel 2»>. Het volgens de vorige artikelen en artikel 27 berekend pensioensbedrag wordt verhoogd voor elk jaar in actie ven militairen dienst doorgebracht in 's Rijks overzeesche bezittingen en koloniën en tusschen de keerkringen : voor officieren met vijf en zeventig gulden; voor hoofdmachinisten, machinisten en adspirant-machinisten met acht en twintig galden; voor de overige onderofficieren met den rang van adjudant-onderofficier, sergeantmajoor en sergeant, met een en twintig gulden; (1) Zie aant. (3), blz. 36. voor korporaals en minderen met twaalf gulden vijftig cent (1) (2). (1) De Indische bijslag was in het regeeringsontwerp voorgesteld op vijfenzeventig gulden voor officieren, vijfentwintig voor hoofdmachinisten, vijftien voor onderofficieren met den rang van adjudantonderofficier, sergeant-majoor en sergeant, en zeven gulden vjjftig cent voor korporaals en minderen. Deze cijfers waren ontleend aan de wet van 3 April 1875 (Stbl. no. 33) en gebaseerd op de toenmalige verhouding van het gemiddeld pensioen van een officier met de gemiddelde pensioenen van onderofficieren, en van korporaals en minderen. Die cijfers echter, die in 1875 juist waren, gaven thans do verhouding die tot grondslag was genomen niet meer juist aan. Vandaar een amendement van de lieeren Goeman Borgesius en Verheij, de cijfers voor onderofficieren en minderen zoodanig te verhoogen, dat zij meer met de tegenwoordige verhouding der pensioenen zouden overeenkemen. Het amendement werd met 58 tegen 19 stemmen aangenomen. (2) De verhooging wordt toegekend naar den rang waarin de pensionneering plaats heeft. De militair die als officier wordt gepensionneerd erlangt dus vijfenzeventig gulden voor elk Indisch dienstjaar, onverschillig of hij reeds toen den rang van officier bekleedde; de onderofficier krijgt ook voor zijn Indische korporaalsjaren eenentwintig gulden. Tegenover dit stelsel stelde de heer Staalman bij amendement een geheel ander: „Het volgens de vorige Bij de berekening van den duur van dit verblijf worden gedeelten van jaren bijeengeteld en wordt, indien het aldus verkregen eindcijfer met de helft of een grooter gedeelte van een jaar sluit, voor dat gedeelte een geheel jaar toegekend. Voor een kleiner gedeelte wordt niets genoten. Het dubbel-tellen van den diensttijd is hierbij uitgesloten. artikelen berekend pensioensbedrag wordt verhoogd voor elk jaar verblijf in militairen dienst als bedoeld bij het bepaalde onder 2°. van artikel 13: „voor de officieren bedoeld bij sub 1°. en 2°. van art. 3 met twee veertigste gedeelten en voor onderofficieren en minderen bedoeld bij sub 2°. van art. 3 met twee dertigste gedeelten van liet ptnsioensbedrag, vastgesteld voor den rang, dien zij tjjdens dat verblijf bekleedden. „Bij de berekening van den duur van dit verblijf in denzelfden rang worden gedeelten van jaren bijeengeteld en wordt, indien het aldus verkregen eindcijfer met de helft of een grooter gedeelte van een maand sluit, voor dat gedeelte eene gelieele maand toegekend. Voor een kleiner gedeelte wordt niets genoten. Het dubbel-tellen van den diensttijd is hierbij uitgesloten." Volgens dit amendement had dus de Indische pensioenstoelage berekend moeten worden naar den rang of graad, waarin het verblijf tussohen do I Artikel '27. Het pensioen, toe te kennen aan den oflicier, die overeenkomstig artikel 24 der Bevorderingswet voor de zeemacht, voor onbepaalden tijd in eene militaire betrekking aan den wal is gehandhaafd en dientengevolge niet bevorderd werd o}) het tijdstip, waarop hij naar ouderdom in rang daarvoor in aanmerking kon komen, wordt voor elk dienstjaar bepaald op een zestigste gedeelte van de jaarlijksche bezoldiging, welke bij ontslag uit den dienst werd genoten. Niet meer dan veertig dienstjaren komen in berekening. In geen geval mag het bedrag van zoodanig pensioen hooger zijn dan dat, keerkringen had plaats gehad. De militair die als kapitein ter zee werd gepensionneerd zou dus voor zijne Indische adelborstjaren adelborsttoelage hebben ontvangen, voor zijne luitenantsjaren luitenantstoelage, enz. Het amendement, dat, met talent door den heer Staalman verdedigd, in de Kamer veel bijval vond, werd ten slotte door de regeering voor onaannemelijk verklaard, waarop de heer Staalman die het niet aan eene onzuive.'e stemming wilde prijsgeven het weder introk. hetwelk den ollicier zou zijn toegekend indien hij wel was bevorderd en evenmin mag het — behoudens de verhoogingen ingevolge de artikelen 22, 23 en 26 dezer wet — te boven gaan dat, hetwelk op den bij deze wet gevoegden staat voor een kapitein ter zee is j aangewezen. Artikel 28. Het tijdelijk pensioen, bedoeld in artikel 4 onder a en b, wordt berekend naar het aantal dienstjaren, op de wijze als omschreven in artikel 20, eerste lid, met dien verstande: a. dat bij minderen diensttijd dan tien jaren j de berekening geschiedt alsof de belanghebbende dit aantal dienstjaren voor pensioen in rekening kon brengen (1); b. dat ook ten aanzien van dit pensioen toepasselijk is bet bepaalde bij de artikelen 24 en 26. Artikel 2». Ingeval ter zake van verwonding, vermin- (1) "Voor officieren kan het pensioen derhalve niet minder zijn dan '/t, voor onderofficieren en minderen niet minder dan J/3 van het volle pensioensbedrag, zonder de verlioogingen. kiii.tr, ziels- of lichaamsgebreken, als bedoeld bij artikel 2 onder 2°., pensioen werd toegekend en die verwonding, verminking of gebreken den gepensionneerde later, mits niet door eigen toedoen, in een toestand brengen, die, had hij reeds bij de pensionneering bestaan, recht zou hebben gegeven op een hooger pensioen dan verleend werd, dan wordt de belanghebbende alsnog in het genot gesteld van dat hoogere pensioen, mits de daartoe aan Ons te richten aanvrage binnen vijf jaren na het verlaten van den dienst aan het Departement van Marine zij ingezonden. Die verhooging gaat in met den dag, waarop de aanvrage bij gemeld Departement werd ontvangen. Artikel 30. Wanneer een militair zonder toekenning van pensioen of zonder erkenning van het recht op pensioen uit den dienst is ontslagen, hoewel hij recht op pensioen kon doen gelden, of wanneer een militair, buiten het geval bij artikel 29 voorzien, recht kan doen gelden op een ander of een hooger pensioen dan hem werd verleend, wordt hij alsnog in het genot van het hem toekomend pensioen ot hooger pensioen gesteld, mits de daartoe aan Ons te richten aanvrage aan het Departement van Marine zij ingezonden binnen vijf jaren na het verlaten van den dienst. Is de aanvrage ontvangen binnen een jaar na den dag van liet ontslag, dan neemt het pensioen of de verhooging aanvang met dien dag. In alle andere gevallen gaat het pensioen of de verhooging in met den dag, waarop do aanvrage bij gemeld Departement werd ontvangen. Overgangsbepaling. Artikel 31. Wanneer aan een militair, als zoodanig bij de zeemacht dienende bij hot in werking treden van deze wet, bij pensionneering volgens vorenstaande bepalingen een pensioen tot lager bedrag zon moeten worden toegekend, dan dat waarvoor hij volgens de bij de invoering dezer wet buiten werking tredende pensioensbepalingen in aanmerking zou gekomen zijn, zal het pensioen hem worden toegekend tot eon bedrag, als hem volgens laatstbedoelde bepalingen zou verleend zijn. TWEEDE AFDEELING Van den onderstand aan officieren. Artikel 82. Indien een officier, op wien het bepaalde bij 3°. van artikel 28 der Bevorderingswet voor do zeemacht wordt toegepast, niet in staat is om in zijn levensonderhoud te voorzien, of wanneer een officier, met toepassing van een of' meer der bepalingen van artikel 31 dierzelfde wet, niet-eervol uit den dienst wordt ontslagen en er volgens het te zijnen aanzien uitgebracht advies of naar Ons gevoelen, bij de redenen tot ontslag verzachtende omstandigheden aanwezig zijn, wordt (1) hem bij het ontslag, tot levensonderhoud, een voortdurende of tijdelijke onderstand verleend. Een voortdurende onderstand wordt toegekend wanneer de officier ten minste vijftien jaren werkelijken dienst heeft. Bij kortoren diensttijd wordt een tijdelijke onderstand toegekend. (1) „wordt'': imperatief. Het bedrag van den onderstand wordt naar bevind van zaken bepaald, doch zal nimmer te boven gaan de helft van het pensioen, zonder verhoogingen, dat de betrokken officier zou ontvangen naar eene berekening volgens zijn laat sten rang en het aantal zijner voor pensioen geldende dienstjaren, waarbij, indien | hij minder dan de helft van het getal dienstjaren telt, gevorderd om pensioen ter zake van langdurigen dienst te kunnen doen gelden, die helft als minimum zal worden aangenomen. Tijdelijke onderstand wordt verleend voor een jaar en houdt daarna op. DERDE AFDEEL ING Van de pensioenen der weduwen en kinderen. Artikel 33. Ten laste van den Staat wordt, onder de voorwaarden en naar de regelen bij deze wet gesteld, pensioen verleend aan de weduwen en kinderen van de bij artikel 1 bedoelde militairen der zeemacht. Artikel 34. Eene weduwe heeft recht op pensioen in- geval dat haar echtgenoot in den strijd of in en door gevorderde of bevolen dienstverrichtingen het leven heeft verloren, dan wel aan de onmiddellijke gevolgen van verwonding, verminking, ziels-of lichaamsgebreken, als bej doeld sub 2°. van artikel 2, binnen een jaar j na het ontstaan daarvan is overleden, mits het huwelijk niet na dat ontstaan zij voltrokken. Van den termijn van een jaar, bij het vorige lid bedoeld, wordt alleen dan afgeweken, , indien uit een met redenen omkleed getuigschrift van een geneeskundige — waarvan zoo mogelijk de inhoud door hem ondereede voor den kantonrechter zijner woonplaats zal zijn bevestigd — duidelijk blijkt, dat de I dood het onmiddellijk gevolg was van een vroeger bekomen verwonding, verminking, ziels- of lichaamsgebrek, als waarvan hiervoren sprake is. De bij het vorige lid bedoelde afwijking is echter niet geoorloofd ten behoeve van weduwen van reeds uit den dienst ontslagen militairen, indien het overlijden van den echtgenoot niet plaats had binnen vijf jaren nadat deze den dienst verliet. Artikel 35. Het bedrag van het weduwe-pensioen is aangewezen op den bij deze wet behoorenden staat. Artikel 36. Behoudens het hieronder bepaalde neemt het weduwe-pensioen aanvang met den dag, volgende op dien waarop de bezoldiging van den echtgenoot ophoudt. Ingeval deze ter zake van in den strijd of in en door gevorderde of bevolen dienstverrichting bekomen verwonding, verminking, ziels- of lichaamsgebrek reeds in het genot van pensioen gesteld was, neemt het pensioen der weduwe aanvang met den dag, volgende op dien waarop het pensioen van haren echtgenoot heeft opgehouden. AV anneer de tot Ons te richten aanvrage tot het bekomen van weduwe-pensioen niet binnen een jaar nadat het recht daarop is verkregen, aan liet Departement van Marine is ingezonden, gaat het pensioen eerst in met het kwartaal, volgende op dat waarin de aanvrage is gedaan. \\ anneer de aanvrage niet binnen vijfjaren nadat op het pensioen recht is verkregen, mocht zijn ingediend, vervalt alle recht op weduwe-pensioen. Bij hertrouwen houdt het pensioen op met den dag, waarop liet huwelijk is voltrokken. Artikel .57. Wanneer de militair, die op een der wijzen, bij artikel 34 vermeld, het leven heeft verloren, geene weduwe achterlaat, maar een of meer kinderen, die uit een vóór het ontstaan der bij evengemeld artikel omschreven omstandigheden voltrokken wettig huwelijk geboren zijn, of vóór dat tijdstip werden gewettigd, dan wordt aan dat kind of die kinderen, zoolang zij beneden den ouderdom van achttien jaren en ongehuwd zijn, en de Staat niet op andere wijze in hun onderhoud voorziet, een pensioen verleend tot gelijk bedrag als dat, hetwelk aan de weduwe zou zijn toegekend. Zoodra een der kinderen ophoudt gerechtigd te zijn tot pensioen, gaat zijn aandeel over O]) de overblijvende daarop recht hebbende kinderen. Op het pensioen der kinderen zijn ook de bepalingen van het eerste, tweede, derde en vierde lid van artikel 36 van toepassing. Artikel 3H. Aan de vrouw of wettige en gewettigde kinderen van een militair kan tijdelijk een pensioen worden verleend in het geval, dat haar echtgenoot of hun vader bij de uitvoering van eene gevorderde of bevolen dienstverrichting is vermist geraakt (1). Het bedrag van dit pensioen zal gelijk zijn aan het bedrag van het pensioen, waarop de weduwe of de kinderen bij het overlijden van haren echtgenoot of hunnen vader recht mochten hebben. De bepalingen betreffende de overige pensioenen, bij deze afdeeling bedoeld (2), zijn ook op dit pensioen toepasselijk. (1) Dit pensioen zal genoten worden, zoolang over liet leven of den dood van den vermisten militair geene zekerheid is verkregen. Bij het verleenen van dit pensioen wordt daarom geen duur vastgesteld. Het is dus wel te onderscheiden van het tijdelijk pensioen van art. 4. Blijkt de militair te zijn overleden, dan gaat het pensioen over in een voortdurend pensioen ; blijkt de militair nog te leven, dan houdt het pensioen op. (2) „bij deze afdeeling bedoeld" Art. 4 is dus niet Wei van 9 Juni 1»02 * Artikel 3». Bijaldien eene weduwe, (lie in het genot is van een weduwe-pensioen volgens deze wet, een huwelijk aangaat, of wanneer eene weduwe, gepensionneerd of op weduwe-pensioen recht hebbende, is overleden en een of meer kinderen aanwezig zijn, geboren uit een wettig huwelijk van of gewettigd door hem, die op een der wijzen, bij artikel 34 omschreven, het leven heeft verloren, wordt aan dat kind of die kinderen, onder dezelfde voorwaardelijke bepalingen en op denzelfden voet als in artikel 37 zijn vastgesteld, het daarbij bepaalde pensioen toegelegd, met ingang van den dag, waarop het weduwe-pensioen of de bezoldiging heeft opgehouden. Artikel 4. Ingeval de militair, die op een van de bij artikel 34 omschreven wijzen het leven heelt verloren, behalve eene weduwe, ook een oi toepasselijk. De heer van Veen wilde dit nog uitdrukkelijk in het artikel vermelden, doch trok een desbetreffend amendement, door de regeering als overbodig bestreden, weder in. meer kinderen achterlaat, die door hem in vroeger huwelijk verwekt, of vóór het aangaan van het laatste huwelijk gewettigd zijn. dan wordt het aan de weduwe toe te kennen pensioen, zoolang dat kind of die kinderen in de omstandigheden verkeeren, op grond waarvan zij krachtens de bij artikel 37 vastgestelde bepalingen op pensioen aanspraak hebben, op naam en ten behoeve van de weduwe voor de eene helft, en van gemeld kind of voormelde kinderen voor de wederhelft verleend. Van den dag dat het kind of de kinderen ophouden op pensioen aanspraak te hebben, wordt de weduwe ook in het genot van de tweede helft van het pensioen gesteld. Bij overlijden van de weduwe, of wanneer zij in het huwelijk treedt, gaat de door haar genoten helft op voormeld kind of de voormelde kinderen over, voor zoover zij krachtens de bij artikel 37 vastgestelde bepalingen nog op pensioen recht hebben. Mochten er echter een of meer kinderen aanwezig zijn, voortgesproten uit haar huwelijk met den in het eerste lid van dit artikel bedoelden militair, dan wel bij of tijdens het huwelijk gewettigd, dan gaan hare rechten op deze kinderen over. De in het voorgaande lid bedoelde kinderen treden ook in het genot van de pensioenshelft, aan de in het eerste, tweede en derde lid van dit artikel bedoelde kinderen verleend, wanneer voor dezen dat genot ophoudt na het hertrouwen of het overlijden van de weduwe huns vaders. Zoodra een der in dit artikel bedoelde kinderen ophoudt gerechtigd te zijn tot pensioen, gaat zijn aandeel over op de overblijvende daarop rechthebbende kinderen. Artikel 41. Eene weduwe, na hertrouwen opnieuw weduwe geworden en, krachtens haar tweede of nader huwelijk, tot Rijkspensioen niet ot tot minder bedrag gerechtigd, treedt weder in het genot van haar vorig pensioen. De ingang daarvan wordt, behoudens het voorgeschrevene in het derde en vierde lid van artikel 3(5, bepaald op den dag, volgende op dien waarop haar laatste echtgenoot is gestorven of waarop later het Rijkstraktement of pensioen, waarvan hij in het genot mocht zijn geweest, heeft opgehouden. De bepaling van het vorige lid geldt ook voor de weduwe, wier nader huwelijk op haar verzoek door echtscheiding is ontbonden. Het vorige pensioen gaat dan in met den dag, waarop de echtscheiding tot stand is gekomen. Ingeval er een of meer kinderen uit vroeger huwelijk, krachtens artikel 89 in het genot zijn van pensioen, wordt de weduwe niet eerder in haar vorig pensioen hersteld dan met den dag, volgende op dien waarop het pensioen, aan dat kind of die kinderen toegekend, geheel heeft opgehouden. Artikel 42. Bij het overlijden van een militair, wiens huwelijk door echtscheiding ontbonden is, worden de wettige en gewettigde kinderen, niet betrekking tot aanspraak op pensioen, met ouderlooze kinderen gelijk gesteld. Artikel 4.'{. Wanneer de in de derde afdeeling dezer wet bedoelde personen aanspraak op hooger pensioen mochten kunnen doen gelden dan aan hen is verleend, worden zij alsnog in het genot van dat hooger pensioen gesteld, mits de aanvrage daartoe, welke aan Ons gericht moet zijn, binnen den tijd van een jaar nadat het pensioen is aangevangen, aan het Departement van Marine zij ingezonden. Die verhooging gaat in met den dag, waarop de aanvraag bij het Departement van Marine is ontvangen. VIERDE AFDEELING Algemeene bepalingen betreffende de pensioenen en onderstanden. Artikel 44. De pensioenen, alsmede de onderstanden, worden, op voordracht van Onzen Ministei van Marine, door Ons toegekend. Van de gronden, waarop het pensioen ot de onderstand wordt verleend, en van de toepasselijke wetsbepalingen, wordt in Ons besluit melding gemaakt. Van Onze besluiten wordt, voor zoover de pensioenen der officieren betrett, in de Staatscourant opgave gedaan met vermeldingvan naam en rang van den gepensionneerde, liet bedrag van liet pensioen en van de toegepaste wetsbepalingen. Jaarlijks wordt bij de indiening der begrooting van Staatsuitgaven, aan de Staten-Generaal eene lijst overgelegd van de sedert de indiening der vorige begrooting verleende pensioenen en onderstanden. Die lijst bevat: a. de namen der gepensionneerden of onderstand genietenden; b. hun ouderdom, woonplaats en laatsten rang, stand of betrekking; c. de gronden, waarop het pensioen of de onderstand is verleend; (I. de artikelen der wet, krachtens welke het pensioen of de onderstand is toegekend; e. het bedrag van het pensioen of den onderstand. Artikel 45. De pensioenen, met bijberekening van de verhoogingen, alsmede de onderstanden, worden in volle guldens verleend. Onderdeelen van een gulden komen daarbij voor een gulden in berekening. Artikel 4. De pensioenen en onderstanden worden, behoudens het bepaalde bij het volgende lid, o]) naam van den belanghebbende ingeschreven in het Grootboek der pensioenen. Van die inschrijving wordt een bewijs uitgereikt. De tijdelijke pensioenen en onderstanden, alsmede de pensioenen ingevolge artikel 18 sul) c voorloopig tot het volle bedrag toegekend, worden niet in gemeld Grootboek ingeschreven. De belanghebbende bekomt wegens de toekenning daarvan eene beschikking van Onzen Minister van Marine. De uitbetaling van de pensioenen en onderstanden geschiedt volgens door Ons te stellen regelen (1). (1) De lieer van de Velde stolde een amendement voor, het laatste lid te lezen: „De uitbetaling van de pensioenen en onderstanden geschiedt bij vooruitbetaling en overigens volgens door Ons te stellen regelen." Aangezien voor liet oogenblik tegen vooruitbetaling van de pensioenen administratieve bezwaren bestonden, moest de regeering liet voorstel bestrijden. Na de verklaring van de regeeringstafel, dat zoo Artikel 47. Bij overlijden van den titularis wordt het pensioen of de onderstand uitbetaald tot liet einde van het kwartaal, waarin het overlijden heett plaats gehad. Artikel 48. De termijnen van een pensioen of onderstand, welke niet zijn ingevorderd binnen een jaar na den eersten dag der betaalbaarstelling, worden niet meer uitbetaald. Is de invordering achterwege gebleven gedurende vijf achtereenvolgende jaren, dan is het pensioen of de onderstand vervallen. Wij behouden Ons voor, de titularissen, ilie dit mochten verzoeken, in het genot van hun vervallen pensioen of onderstand te herstellen. Dit genot zal alsdan ingaan niet het kwartaal, volgende op dat waarin het verzoek gedaan is. mogelijk op vooruitbetaling der pensioenen — waartoe liet laatste lid van dit artikel in ieder geval de bevoegdheid openlaat — /ou worden aangestuurd, tiok de hoer van de Velde z[jn amendement weer in. Vet van 9 Juni 1902 5* Artikel 4». Een gepensionneerde of onderstand genietende, die is veroordeeld tot gevangenisstraf van drie maanden, tot hechtenis van drie maanden, tot plaatsing in eene Rijkswerkinrichting, of tot eenige zwaardere straf, mist gedurende den tijd, dat hij zijne straf ondergaat of zich door de vlucht aan de tenuitvoerlegging van het vonnis onttrekt, het genot van pensioen of onderstand. Wij behouden Ons voor, daartoe termen vindende, gedurende dien tijd over het pensioen of den onderstand van den veroordeelde ten behoeve van zijne vrouw, zijne minderjarige afstammelingen in de rechte linie of zijne bloedverwanten in de opgaande linie te beschikken. Wij behouden Ons tevens voor, om, voor zoover van de bevoegdheid in het vorig lid bedoeld, geen gebruik is gemaakt, hem, die uit de gevangenis of Rijkswerkinrichting is ontslagen, in het genot te stellen van eene uitkeering tot een bedrag, dat de helft van het jaarlijksch bedrag van liet pensioen of den onderstand niet te boven gaat. Artikel 50. Het pensioen en de onderstand vervallen, wanneer de titularis: a. naturalisatie in een vreemd land of vreemden adeldom aanneemt; b. buiten Onze toestemming zich in vreemden krijgsdienst begeeft of een ordeteeken, titel, rang, waardigheid of openbare bediening aanneemt, welke door een vreemde mogendheid of regeering is verleend of opgedragen (1). Artikel 51. Met Onze toestemming kan het pensioen of de onderstand, geheel of gedeeltelijk, met militair traktement of eenige andere aan den militairen dienst verbonden belooning worden genoten. Wanneer die toestemming niet verkregen is, houdt het pensioen of de onderstand op met den dag, voorafgaande aan dien waarop liet militair traktement of de militaire belooning aanvang heeft genomen. Bij het later oj (houden van het militair . (1) Vergel. art. 27 der Bevorderingswet voor de zeemacht. traktement of' de militaire belooning wordt de titularis in het genot van het pensioen of den onderstand hersteld, tenzij er termen bestaan om hem een hooger pensioen te verleenen, of hij het recht op pensioen of onderstand mocht hebben verloren. Artikel 52. Het pensioen en de onderstand worden in hun geheel gelijktijdig genoten niet de soldij en de toelage, verbonden aan de Militaire Willemsorde en aan de benoeming tot Broeder der Orde van den Nederlandschen Leeuw. Artikel 53. De pensioenen en onderstanden zijn onvervreemdbaar. De titularis kan daarover op geenerlei wijze beschikken, ook niet door verpanding of beleening. Indien hij last geeft om het pensioen of den onderstand voor hem te ontvangen, kan hij die lastgeving altijd herroepen. Alle overeenkomsten, hiermede strijdig, zijn nietig. Deze bepalingen worden op het bewijs van inschrijving van liet pensioen of den onderstand uitgedrukt. De voorschotten, door gemeentebesturen, liefdadige of tot algemeen nut werkende instellingen, hetzij renteloos, hetzij tegen matige rente, op pensioenen of onderstanden verstrekt en tot zekerheid waarvan de bewijzen van inschrijving in het bezit van die lichamen worden gesteld, zijn niet onder de bij deze wet verboden beleeningen begrepen, mits de \ oorwaarden, volgens welke die voorschotten geschieden, zijn goedgekeurd door Onzen 1 Minister van Financiën. Indien een gepensionneerde of onderstand genietende in een gesticht ol eene instelling van weldadigheid, door het openbaar gezaj? erkend, is opgenomen of, op welke wijze ook, j door zoodanige instelling of door eene burgerlijke gemeente wordt verpleegd, wordt, zoolang dit geschiedt, zijn pensioen of onderstand uitbetaald aan het bestuur van dat gesticht, die instelling of gemeente, hetwelk zich tot dat einde in het bezit zal stellen van het bewijs van inschrijving. Indien het bedrag van liet pensioen of den A. onderstand dat der verplegingskosten overtreft, wordt het verschil door liet daarbij betrokken bestuur aan of ten behoeve van den gepensionneerde of onderstand genietende uitgekeerd. Artikt'1 Ö4-. Op dc pensioenen en onderstanden kunnen, ten behoeve van particuliere schuldeischers, alleen kortingen worden toegestaan ter zake van gelden, verschuldigd wegens woning, kleeding en verdere noodwendige levensbehoeften, verstrekt ten behoeve van den gepensionneerde of onderstand genietende of van zijn gezin. Voor de genoemde onderwerpen kan Onze Minister van Marine, onverschillig de hoegrootheid van de verschuldigde som, na een ingesteld onderzoek, in den geest der bepalingen van de wet van 24 Januari 1815 (Staatsblad n°. 5) korting verleenen, ten hoogste tot een zesde van de pensioenen ot onderstanden, meer bedragende dan honderd gulden in het jaar, en ten hoogste tot een i achtste van die van honderd, gulden of daar beneden < Indien de schuldeischer naar aanleiding van het voorschreven onderzoek naar den rechter verwezen en de schuldenaar tot hot betalen der proceskosten veroordeeld is, kan de korting tevens worden verleend voor het beloop der kosten, door den schuldeischer gemaakt. Op de pensioenen van kinderen kan geen korting ten behoeve van particuliere schuldeischers worden verleend. Artikel 55. In buitengewone gevallen, waarin bij deze wet niet is voorzien of waaromtrent hare bepalingen geaclit moeten worden geen billijken maatstaf tot vergelding van bewezen diensten op te leveren, wordt bij afzonderlijke wet voorzien. VIJFDE AFDEELING OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN. Artikel 5« (1). Het pensioen, toe te kennen aan den officier, (1) V ergel. art. 27. Do „eervol afgevoerde" officieren zijn met de nieuwe Bevorderingswet voor do zeemacht vervallen. die krachtens artikel 17 der gewijzigde wet van 28 Augustus 1851 (Staatsbtad n°. 126) uit het korps zeeofficieren werd afgevoerd en in sedentaire betrekking geplaatst, blijft | bepaald voor elk dienstjaar op een zestigste gedeelte der bezoldiging, welke op het tijdstip van ontslag uit zijne sedentaire betrekking wordt genoten. Niet meer dan veertig dienstjaren komen in berekening, en in geen geval mag het pensioen — behoudens de verhoogingen ingevolge de artikelen 22, 23 en 26 dezer wet — te boven gaan dat, hetwelk op den bij deze wet gevoegden staat voor een kapitein ter zee is aangewezen. Artikel 57. Deze wet treedt in werking op een nader door Ons te bepalen datum (1). Met dat tijdstip vervalt de wet van 28 (1) Bjj liet gelijkluidend artikel van het ontwerp voor de landmacht werden tjjdens de openbare beraadslaging een drietal pogingen gedaan, aan de wet eene meer of minder uitgebreide terugwerkende kracht te geven. De eerste, van de heeren Vekhev en Duymaer van Twist, was belichaamd in een amendement, het eerste lid van het artikel te lezen: Augustus 18.51 (,Staatsblad! n°. 127), zooals die herhaaldelijk werd gewijzigd, onder voorbehoud dat zij van kracht blijft: 1°. ten aanzien van de tijdelijke pensioenen „Deze wet treedt in werking op een nader door Ons te bepalen datum. Zij is alsdan ook van toepassing op die militairen, die sedert 31 December 1896 zonder pensioen den dienst hebben moeten verlaten en onder art. 2, sub 3 van deze wet vallen. Het pensioen echter kan niet meer bedragen dan de helft van het volle pensioen." De datum van 31 December 1896 hield verband, met het begin van de strengere uitlegging der wet van 1851 bij het in werking treden van den militairen pensioenraad. Eene tweede poging, de wet gedeeltelijk terugwerkende kracht te schenken, werd door den heer van Veen gewaagd. Deze afgevaardigde wilde aan het artikel een nieuw lid toevoegen, krachtens hetwelk de wet mede van toepassing zoude zijn „op die militairen, die na 31 December 1900 doch vóór den dag op welken deze wet in werking treedt uit den dienst zijn ontslagen of wiens dienstverband niet is hernieuwd wegens ongeschiktheid voor verdere mili. tairen dienst .... en die, indien zij niet werden ontslagen ... op grond dezer wet recht op pensioen zouden hebben verkregen; enz." Dit amendement was een uitvloeisel van eene ingediende wijziging van de begrooting voor oorlog voor 1901. In de toelichting tot dat wetsontwerp, dat strekte tot verhooging van den post voor non-activiteits- en onderstanden, oorspronkelijk volgens die J wet verleend met dien verstande, dat van het opnieuw verleenen van pensioen of onderstand geen sprake zal kunnen zijn in die gevallen, traktementen, had de regeering geschreven, dat voor het jaar 1901 was afgeweken van den regel „om die officieren, die in het genot van non-aktiviteitsj traktement zijn en wier ongeschiktheid voor verderen militairen dienst uit geneeskundige verklaringen blijkt, voor pensioenen in aanmerking te brengen". „Zulks is geschied .... omdat vele officieren op non-aktiviteit bij pensionneering volgens de bestaande bepalingen van aanmerkelijk slechter conditie zouden zjjn dan wanneer de herziene bepalingen op hen van toepassing zullen zijn." Aangezien nu onderofficieren en minderen niet op non-aktiviteit kunnen worden gesteld, en dus van deze wijze van doen niet konden profiteeren, wenschte de heer van Veen j door een overgangsbepaling hen van dezelfde gunsten te laten genieten. De datum 31 December 1900 in zijn amendement genoemd, hield verband met het feit, dat voor het eerst in 1901 voor do officieren van den vroeger gevolgden regel afgeweken scheen. Toen de regeering van geene terugwerkende kracht, hoe bescheiden ook, wilde weten en de beide amendementen voor „onaannemeljjk" had verklaard, waagde ten slotte de heer van Vlijmen door eene inotie te verkrijgen, wat de wet niet schenken zou. Hij wilde de kamer lie wenschelijkheid laten uit- waarin do aanvrage tot het opnieuw bekomen van het pensioen of den onderstand niet bij Ons is ingediend binnen één jaar na het i ophouden van het pensioen of den onderstand, laatstelijk toegekend aan hem, door of ten wiens behoeve de aanvrage geschiedt; 2°. in de gevallen, voorzien bij de artikelen | 22 en 47 dier wet ten aanzien van militairen, j die voor het in werking treden dezer wet den | dienst hebben verlaten. spreken, „aan militairen, beneden den rang van officier, die vóór liet in werking treden van deze pensioenwetten met liehaams- of zielsgebreken zonder pensioen zijn ontslagen en pensioen zouden verkrjjgen volgens de bepalingen dezer wetten, indien deze terugwerkende kracht hadden, een jaarlijksche gratificatie te verleenen, zoolang deze personen buiten staat zijn om in hun levensonderhoud te voorzien." Nadat do ministers van oorlog en van marine hun voornemen hadden te kennen gegeven op ruime schaal gelden op de begrooting aan te vragen, tot het verleenen van gratificatiën aan degenen die de motie op liet oog had, trok de lieer van Vlijmen, verheugd over het „bizonder groot succes" dat zijne motie gehad had, haar weder in. I)e onaannemelijk verklaarde araendementen gingen daarop dienzelfden weg, waarop het artikel onveranderd werd goedgekeurd. In verband met het bepaalde bij artikel 41, sub 3»., der wet van 9 Mei 1890 (Staatsblad n«. 78)^ blijven de artikelen 19, laatste lid, en 44 bis der hiervoren aangehaalde wet van 28 Augustus 1851 (Staatsblad n°. 127) gehandhaafd ten aanzien van burgerlijke ambtenaren, die voor 1 Januari 1891 als zoodanig werden aangesteld. Het derde lid van artikel 3 der wet van 1 April 1875 (Staatsblad n°. 33) vervalt. W ij behouden Ons voor, bij het uitvaardigen van den algemeenen maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 5 dezer wet, tevens het tijdstip te bepalen, waarop die maatregel in werking zal treden. Artikel 5S. Deze wet kan worden aangehaald onder den titel: „Pensioenwet voor de zeemacht 1902". cv- STAAT van het bedrag der pensioenen. Bedrag van het jaarljjksch Rangen en BETREKKINGEN pensioen van de | mili- j weduwen tairen. . . ?n kinderen. f3000 f H50 Schout-bij-nacht 27(X) 050 Kapitein ter zee of kolonel. . . 2100 850 Kapitein-luitenant ter zee of luite- nant-kolonel ,1800 m Luitenant ter zee der 1ste klasse of kapitein. l.'j(K) 000 Luitenant ter zee der 2de klasse of eerste-luitenant 900 450 Adelborst derlste klasse of tweedeluitenant 800 m Adjudant-onderofficier . . . /h 4/1.0 Sergeant-majoor [ "Moo fg ^.er-eant, . 300 200 Korporaal 250 J50 Matroos of marinier 200 110 Iloofdmachinist der 1ste klasse . 700 ! 350 Hoofdmachinist der 2de klasse . 000 Machinist der 1ste klasse . 550 , 97* Machinist der 2de klasse ... 500 950 Adspirant-maehinist .... flïSOO ' rrn Leerling-machinist 250 Stoker-majoor ...... 400 ! 225 Sergeant-stoker :m 7m Korporaal-stoker :m m j Stoker der 1ste klasse .... 950 J40 Stoker der 2de en der 3de klasse 200 ' 110 immmm