Niet in den handel. GESCHIEDENIS DEK HOOI! O, TEÜNT CATE 2' druk. Overgedrukt uit de „Doopsgezinde Bijdragen". Jaargang 1890 BOEKHANDEL EN DRUKKERIJ VOORHKKN E. J. BRILL LEIDEN — 1908. AAB 605 DOOPSGEZINDE GEMEENTE TE 'S GRAVENHAGE KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK uit d6 nalatenschap v*k) DS. H.y. MEIHUIZEN (i0oó-1(^82} 88011 bo^ Niet .n den handeL h i b oo< GESCHIEDENIS DER IiOOK G. ÏEX CATE 2* druk. Overgedrukt uit de „Doopsgezinde Bijdragen". Jaargang 1896 BOEKHANDEL EN DRUKKERIJ VOOBHKEN E. J. BRTLL LEIDES — 190S. jM_ BIBLIOTHEEK 0682 1844 T BOEKDRUKKERIJ VOOrheeil E. J. BRÏLL, TE LEIDEN. VOORBERICHT. Het boekje, dat U hierbij wordt aangeboden, is geschreven door Ds. G. ten Cate, Emeritus Doopsgezind predikant en vroeger lid van den Kerkeraad der Doopsgezinde gemeente te 's Gravenhage. Het verscheen bij de tinna Buill te Leiden in 189t). Die oplage is nu uitverkocht. De Kerkeraad van de Doopsgezinde gemeente te 's Gravenhage heeft het nuttig en noodig geacht dit boekje te doen herdrukken en kosteloos uit te reiken aan hen, die leden van bovengenoemde gemeente worden. Hij ging daarbij uit van de overweging, dat men slechts werkelijk kan liefhebben wat men goed kent en hij hoopt dat kennismaking met het verleden en het ontstaan van deze gemeente de belangstelling der nieuwe leden zal vei'- o o o meerderen. Het boekje eindigt met de mededeeling van de komst van Ds. Kossen, die zich in liet voorjaar van 1895 aan de gemeente als leeraar verbond. Hieraan zij nog toegevoegd dat Ds. Kossen tot 1898 de gemeente heeft gediend; zijn plaats werd ingenomen door Dr. Ei,horst, die slechts twee jaar zijn krachten aan de gemeente kon wijden, terwijl nu, sedert Mei 1901, Ds. Lur.ofs in haar midden werkzaam is. Voor den uitwendigen bloei der gemeente pleit liet aantal van haar leden dat 12leu Mei 1050 door Abraham AVrr.i.ems de Momber, servetmaker en waarschijnlijk diaken van de gemeente, hoewel er niet bij staat y. y., van Jan Pieters Sïïpesteijx, lijsteznaker, aangekocht voor f 650. 't Was bezwaard met een hypotheek van /5U0, waarop 't volgend jaar f 300 werd afgelost. Daar het huis op het Achterom ƒ AfiOO had opgebracht, schoot hiervan voor de gemeente zeker nog een aardig sommetje over. vreemd, dat in de overdrachtsacte van het huis op het Achterom geen enkel woord voorkomt waaruit kan worden afgeleid dat het tot een kerk had gediend. Daarbij heb ik na nauwkeurige bezichtiging van binnen nergens iets opgemerkt dat daaraan nog herinnert, zooals dat met andere oude huizen, b. v. met dat waar eertijds de Hernhutters te Akkrum vergaderden, met de vroegere kerk te Huizen, te Blokzijl en elders wel het geval is. Zeker, door latere vertimmeringen kunnen alle sporen van den ouden toestand zijn verdwenen, maar van zulke vertimmeringen is den tegenwoordigen bewoner en ook den eigenaar niets bij overlevering bekend, terwijl de kleine onoogelijke vertrekjes u aan geen vernieuwing, hoelang ook geleden, doen denken. Hadden we nu het testament van Pietertgen* Claesd. nog maar, waarvan volgens de acte van overdracht een autenthieke copie aan den kooper, den zilversmid Mathijs Mulder, is afgegeven! Vruchteloos heb ik echter in de minuten van dien tijd met welwillende medewerking van den conservator not. Leesberg daarnaar gezocht. Kortom, zooals men ziet, is deze zaak — en de Heer van Roijen zal wel de eerste zijn om dat te erkennen — nog niet in 't reine. Doch 't zij dan dat liet huis in de Herderstraat een nieuw 't zij het een vernieuwd kerkgebouwtje is geweest, zooveel heeft er zeker niet aan veranderd behoeven te worden of men kon er al spoedig weer vergaderen. Wanneer dat voor 't eerst heeft plaats gehad, wordt nergens gemeld. Uit den laatsten uitnoodigingsbrief aan de Amsterdamsche vrienden weten wij dat er in Januari lt!43 een doopsbediening is gehouden. Omtrent 't geen in de eerstvolgende jaren met de gemeente gebeurd is ontbreken alle gegevens. Het éénige wat ik uit dien tijd vond is het ontwerp van een contract over de waterlossing van de kerk dd. 24 Juni 1044 met burgemeester Splinter, die er toen naast of achter moet gewoond hebben. Godsdienstoefeningen zullen er nog wel van tijd tot tijd zijn gehouden, maar het ledental nam moer en meer af. Na het overlijden van Isaac de Graaf in 1671, die met zijn zuster Aagje nog een sommetje aan de gemeente vermaakte, schijnt er geen enkele man meer te zijn geweest, geschikt om de administratie te voeren. Eene vrouw belastte zich toen daarmee. En zoover ik kan nagaan ging 't er niet minder om. Zij deed wat ze kon om de zaken loopende te houden. Hoewel het schrijven liaar moeilijk viel, legde zij, 't geen hare voorgangers schijnen onnoodig te hebben geacht, een soort van kasboekje aan, liet kerkeboek genaamd, dat nog bestaat, en waarin de ontvangsten en uitgaven tamelijk geregeld zijn aangeteekend, nu en dan met een opmerking er bij. Kon ze 't zelve niet bijhouden, dan zorgde zij toch dat bet door een ander gedaan werd. Ze moet in vrij goeden doen zijn geweest en was ook zeer mild, want ze gaf wel eens ƒ100 armengeld. Wat ik verder omtrent haar en hare familie uit het kerkeboekje — nagenoeg de éénige bron — heb kunnen opdelven, wil ik hier meedeelen, maar 't is niet veel, en ik sta er ook niet voor in dat het alles juist is. Zij heette Jannetje Harmens Slingert,andt en was c-e- c huwd met een zekeren Koster of Ivusters, van wiens hand ook de eerste bladzijde van liet kasboekje schijnt te zijn. Mei 1077 was ze weduwe en wordt sedert door degenen, die namens liaar de pen voerden of haar in de administratie opvolgden, steeds nog Jannetje Harmens of moeder Jannetje genoemd. Ze kan een broeder of neef hebben gehad, die geneesheer was: althans in 1(379 staat er een uitgaaf genoteerd voor 't geen ,.Docktoor Slingerlandt" aan een bedeelde „had verdiend en geleverd." Ik gis dat ze ge- storven is in 1707. Als dochters van haar komen voor een Aagje en een Anna, beide ongetrouwd, van wie de eerste overleed denkelijk in 1714, de laatste in 1723. Bovendien had ze een zoon, gehuwd met een Geehtje van der Lis. Dit echtpaar liet drie zoons na, Jan, Hermanus en David, benevens een dochter gehuwd met een Nicolaas van der Lis, beide in 1738 reeds gestorven. Het laatste maak ik op uit een rekening en verantwoording van David Costkr, te vinden achter in het kasboekje. Dat de Haagsclie gemeente nog eenigen tijd zoo kon voortsukkelen, had ze dus voornamelijk aan Jannetje Harmess te danken. Zonder haar en haar gezin ware ze ongetwijfeld reeds vóór 1700 tenietgegaan, en licht waren dan ook hare eigendommen verdwenen. Maar ze was nu ook hoe langer zoo meer eene familiezaak geworden, 't geen trouwens ook met andere kleine gemeenten bij ons het geval is geweest. Na moeder Jaxnet.ie's dood nam dochter Aagje de administratie waar tot 1714, daarop zuster Anna tot 1723, geholpen door broeder David, die 't vervolgens deed tot aan zijn dood, 18 Jan. 1752. De Haagsclie gemeente mag dus wel een voorbeeld van Menniste taaiheid (Kleine bundel, gez. 27 : 1) heeten en van de macht der traditie. Waarschijnlijk heeft ze nooit een vasten leeraar gehad. In elk geval behoorde ze al vóór 1050 tot de vacante. Van 1050 tot 1700 werd er niet geregeld godsdienstoefening gehouden. Wel trok zich de Zuid-Hollandsche (Lamistische) Sociëteit met broederlijke belangstelling liarer aan. Uit haar notulenboek') blijkt, dat de vergadering van 11 Juni 1081 besloot „een leeraar te stellen ook te :s Gravenhage," en die van 1 Juli 1082 eveneens, zoo te doen in den Haag en te Delft, ,.daertoe 1) Inv. Amst. Archief I, u°. 7S2. k sy 100 gl. ieder en de societijt 300 gl. soude betaalen." vv aarom er mets van kwam, weet ik niet. Ik hoop niet, dat daartoe heeft medegewerkt 't geen in een brief uit Haarlem dd. 30 Juni 1681 van Delft wordt bericht „dat de vrinden tot Delft liever van een buijteman of buijte- mannen om de 14 dagen bedient worden, als een vaste man aldaar te hebben «)». _ Is er wel iets nieuws onder de zon l Om de kas had men liet aanbod der Sociëteit niet behoeven af te wijzen. Hoe 't zij, in 1085 en 86 preekten er Maarten Jansz. van Hutten, leeraar bij de Waterlanders te botterdam, Matijs Ybrmüle of Vermute van Leiden en Matthijs Oosterwijk, eveneens uit Leiden. In 1688 en 1(589 worden op lijsten van predikbeurten in vacante gemeenten aan den Haag en Delft niet minder dan 55 b/r«nD 'T?rezen2)- Genoemde leraren deden het voor 'rit '/ v 6I! Z6lfS /L1°' ,1US te^en vergoeding van reiskosten. Len Amsterdamsch leeraar kwam op f'6 15 te staan. Op Juli 1710 staat nog ƒ1.40 uitgetrokken voor de „voorsinger, doe neef preekte," met wien Bastiaan van Weexigem, leeraar te Botterdam, zal bedoeld zijn die een neef was van Cathakina Schaaff, van wie hij in 1692 ook liad geërfd. Reeds merkte ik op, hoe de gemeente van lieverlede haar karakter als godsdienstige vereeniging verloor en een familiestichting werd. In 1686 heet zij „eene swacke gemeente." in 1712 telde zij nog slechts 3 leden: zoo werd althans in de diakenvergadering der Rotterdamsche gemeente verhaald ). Ln dat juist nu de tijd naderde, dat men in dat- 1) Inv. Amst. Archief I. n°. 814. 2) Inv. Amst. Arch. I n°. 845. 3) Inv. Amst. Archief llb. n°. 458. zelfde den Haag zoo ijverig voor de Doopsgezinde broederen in 't buitenland zou gaan werken als daar C. van Gemert als procureur van de „Commissie voor de buitenlandsclie nooden" deed ')! Wegens liet klein aantal leden kon men ook bezwaarlijk langer vergaderen. Ik heb de namen opgezocht van hen, die tegen bet einde der 17Je eeuw in verschillende stukken voorkomen — 't zijn er hoogstens 16: Jannetje Harmexs, haar man (Jan?) Kosten, Aauje Koster, Anna Koster, Dirk Potjss, Oatrijne Schaeff, Mar(;riet van der Hoeven, Severijn de krukkeman en zijn dochter Suzannette Jans, Jacobus ...,, lijsbet-meu, jenxeke-nicht, Maaike, en nog een paar anderen, 't Kan zijn dat er nog meer zijn geweest, die niet genoemd worden, maar dan toch zeker maar enkele. Van dezen werden althans vier bedeeld, en één, de krukkeman, van '72— '85 eerst met ƒ 2.15, daarna, toen 't zeker niet meer lijden kon, gedurende eenige jaren nog met ƒ1.50 in de week. Wij zouden zeggen, hoe konden die weinige personen, onder wie maar een paar niet onbemiddelde, die zware bedeeling zoo lang bekostigen? Daarbij kwam nog het onderhoud van de kerk, de belasting, etc. En de laatste was ook in dien tijd niet zoo gering als men wel eens beweert. Ik lees van klopgeld, enemer(brand .'Jgeld, straatgeld, lantarengeld, verponding, extraordinaire verponding, de honderdste penning, waakgeld. De revenuen waren gering. Ze bestonden uit de huur van het huis achter de kerk (in de Boekhorststraat ?) en later ook van een huis in de Wagenstraat. Maar de otfervaardigheid was groot. Als moeder Koster met Dirk Pouss of met Catrijne Schaeff of met een ander „de bos van 't vermaenbuis" leegde, 't geen meest des Zondags geschiedde maar op on- 1) Inv. AMst. Archief 1, n°. 1802 en volgenden. é bepaalde tijden, om de drie maanden ot 't lialijaar of zelfs 't jaar, dan vonden ze daarin, boe zelden er ook gepreekt was, meestal een liïnke som: eens haalden ze er ƒ100 uit, en dikwijls ƒ30, ƒ40. En kon het niet uit, dan paste Jannetje of Catrijne wat bij, — zoo familiaar weg, zonder drukte of omhaal, gelijk het gelukkig nog wel gebeurt in enkele Friesche gemeenten op den rekendag. Op den 8*teQ Juli 16S5 staat in het kerkeboekje aangeteekend: „dat Katerijne Sciiaef aan moeder Jannetje gegeven hadt toe Maerte van Hute ') de laeste mael preeckte 2 ducatons 63 st. is 6. 6. 0. (ƒ6.30)." Natuurlijk, vaste contributiën zijn in onzen tijd, als de gemeente niet rijk is, noodig; de penningmeester moet weten waarop bij rekenen kan; maar zulk geïmproviseerd geven, als men door een preek bijzonder gesticht is of een buitengewonen zegen van God heeft ontvangen, gelijk liet oudtijds bij ons gebruikelijk was, mag ik toch wel. 't Bewijst dat men niet alleen geeft met zijn verstand en uit plichtsgevoel, maar ook met zijn hart. Daar is iets in van 't geen Maria deed in het huis van Simon den melaatsche. — Er werd ook nog al eens een legaatje gemaakt, b. v. door diezelfde Catrijne. En al hoorde men geen predikaties, toch wist men zichzelven nog wel te stichten. Men had zijn boeken. Catrijne Schaeff liet eene voor dien tijd flinke verzameling na van voornamelijk godsdienstige werken, zooals blijkt uit den inventaris van baar inboedel na haar dood 20 Maart 1692 opgemaakt door Aagje Harmens (eigenlijk Koster). Op de lijst komen voor een Bijbel, de Martelaarsspiegel van van Braght, het Eundamentboek van Menno, liet christelijk Handboekje van Dirk Philips, de Predicatiën 1) Maarten van Hutten, de bovenvermelde leeraar eerst te Koog aan de Zaan, later te ltotterdain. van Brandt, de theologische werken van Camphuizen, Westerhoven's Verdraagzaamheid, psalm- en gezangboeken, verder geschriften van v. Weenigen, Galknüs, enz. enz. '). Er waren leeraren in die dagen, welke Catrijne haar boekenschat mochten benijden. Trouwens het bezit van zulk een verzameling was toen bij Doopsgezinden niets ongewoons. De meesten, wier beurs 't eenigszins lijden kon, hadden een aardige bibliotheek. Catharina Sciiaaff heeft bij testament, verleden voor notaris Zacharias van der Heijden', vermaakt: f 1000 aan haar neef Basti.yax van Weenigem, den bekenden leeraar der Vlaamsche gemeente te Botterdam, ƒ (500 aan de gezamenlijke leeraren dier gemeente, ƒ 1000 aan de familie van v. Beüsecom, leeraar der Vlaamsche gemeente te Goes, f 600 aan de Haagsche gemeente. Hoe treurig het in 't begin der 18de eeuw met de gemeente «•esteld was, laat zich afleiden uit het verhaal van Mr. O ' Jacob de blemer in zijne Beschrijving van 's Gravenhage, Delft 1730, ls,e dl. 1ste st. 422. Onder het opschrift „Mexkoniten vergaderplaats" deelt hij het volgende mee, dat wel weinig maar tocli niet onbelangrijk is. „Nadien wij berigt zijn, dat diegene, die men Mennoniten, of gelijk zij zelfs verkiezen, Doopsgezinden noemt, alhier ook eene vergaderplaats gehad hebben, zoo is af te nemen dat er ook eenige van dat gevoelen gewoont hebben, in zulken getal, dat zij in staat waren het noodig onderhoud tot die plaats te bekostigen. Deze was in zeker huis in de Herderstraat, hebbende een rozen-krans boven de deur in steen uitgehouwen, waarom men die pleeg te noemen in 'l Rozen-kransje2). Het vertrek zelt, geschikt 1) Den volledigen catalogus vindt men iu de Zondaysbode Jaarg. 1S93 1)1. <9. 2) In het zoogen. kerkeboekje wordt de kerk in de Herderstraat ook dikwijls „Het rozenkransje" genoemd. Vóór de afbraak, een paar jaren na den na de wijze van eene kerk, voorzien van een predikstoel en zitbanken, was egter zeer middelmatig, ten blijke dat liet getal der Leden van die gemeente nooit groot is geweest. En hetzelve is bij vervolg van tijd zoodanig verstorven, dat nu in vele jaren aldaar den godsdienst naar 't gevoelen en door Predikers van die gezindheid niet meer is verrigt geworden. De Gereformeerden hebben deze plaats zedert eenigen tijd gebruikt tot een Cathegizeer-plaats, om de jeugt in de gronden van de openbare religie te onderwijzen, doch staat nu geheel ledig. Verders is ons niets voorgekomen 't geen wij alhier tot voldoeninge van onzen Lezer zouden kunnen verhalen." Zóóver was het dus in 1730 gekomen! Het huis in de Herderstraat bestond nog wel, maar godsdienstoefeningen werden er al sedert jaren niet meer gehouden. Na Anna Koster7 s dood in 1723 bleek uit het kerkeboek, dat zij een sommetje in voorschot was, 't welk dus uit de gemeentekas aan haar erven moest worden uitgekeerd. Haar broeders zoon üavid Koster, die zijne tante al eenigen tijd in het beheer had bijgestaan, nam nu de administratie op zicli en heeft die tot den einde met groote nauwgezetheid gevoerd. Veel was er echter niet mee te doen. Hij ontving de huren, betaalde de lasten en zorgde voor het onderhoud der gebouwen. Voorts alimenteerde hij nog een paar armen ') en schonk van tijd tot tijd een verkoop, heeft de schilder Bosboom een keurige aquarel van het huis gemaakt, welke door de leden van den kerkeraad aan den Hoogleeraar Dr. J. G. de Hoop Scheffer op het feest van zijn 25-jarig professoraat ten geschenke is gegeven en nog in zijne familie berustende is. In de kerkekamer in de Paleisstraat hangt eenc fraaie copie van die aquarel, geteekend door Mej. A. G. Dyserinck en namens haar door horen vader, den Heer H. Dïserinck, tot een gedachtenis aan de gemeente vereerd 1) Als bedeelden komen in dien tijd voor Denoka Sitse en Ante Lathouwer geb. Hartloop, een oude vrouw, die te Delft woonde en in 1740 overleed. gift aan passanten die bij hem aanklopten. 1) Aan niemand deed hij rekening en verantwoording, omdat er niemand was aan wien hij dat kon doen. Een enkele maal pleegde hij overleg met een neef van der Lis, zoon. zijner overleden zuster. Wat reeds lang een zaak zijner familie was geweest, was nu geheel zijn zaak geworden. De gemeente, die nooit gebloeid maar steeds een kwijnend leven geleid had, dat ze toch nog twee eeuwen lang had weten te rekken, was nu als een teringzieke veroordeeld om te sterven. Haar ondergang. David Koster moet een verstandig en degelijk man zijn geweest, die blijkens de door hem nagelaten staten van ontvangst en uitgaaf van 1724—1752 behoorlijk kennis van administratie had. Hij was linnenkooper en naar 't scbijnt ongehuwd. Uit sommige kwitanties blijkt, dat hij woonde op de Langegracht in een huis gen. de Wenteltrap. Den 5deu September 1746 had hij testament gemaakt voor not. AYijxaxts te 's Gravenhage, en daarbij tot executeurs benoemd zijn broeder Jan Koster en Jacob le Poole, en tot beheerders van de Menniste kerk mitsgaders van zeker huis en erf, staande en gelegen aan de westzijde van de middelste Wagenstraat aan de voornoemde kerk toebehoorende, de ouderlingen en diakenen in der tijd behoorende tot de Menniste kerk binnen de stad Leiden, met expresse 1) Als passanten of „pasasiers," die (loor Kostfk geholpen werden, vind ik vermeld: een Oostfriesehe vrouw, een Friesehe vrouw, wier man was verongelukt, een Guliker ambachtsman, een Zwitsersche Doopsgezinde, eene l'riesche die haar beesten verloren had, een man die schipbreuk had geleden, en nog vele anderen. Op 30 Aug. 1733 zie tk nog aangeteekend: „voor een kerkkroontje aan de Ulokzielse gemeente vereert, betaalt somma ƒ28.—." doch niettemin eerbiedige uitsluiting van alle Ileeren, Hoven, Weesmeesteren of Weeskameren, en wel special]k van diegenen daar zijn sterfhuis zal komen te vallen Op deze laatste woorden moet wel worden gelet. Door ze in zijn testament te doen opnemen zorgde hij, dat er na zijn dood over de kerkelijke goederen met liet landsbestuur of eenig particulier geen moeilijkheden konden ontstaan. Toen hij den Januari 1752 stierf, waren ook de benoemde executeurs reeds overleden, maar door hem in hunne plaats aangesteld Izaak Tïrion te Amsterdam, Izaak van \\ estërk appei, te Haarlem en zijn broeder Hermanus te Alkmaar. Op den 4('«" November daarna verschenen voor not. Johannes Tiiijssex te Leiden de twee eersten met volmacht van den laatste, benevens Martini's Arkenbout, Corxelis Izaak van den Bogaard en Hendrik van Heukelom, als representeerende de ouderlingen en diakenen der Leidsche gemeente, en werd door de comparanten ter eener zijde als executeuren te kennen gegeven, dat zij den 31sten Augustus 1.1. hadden overg-edrag'en, en door de comparanten ter anderer zijde, dat zij als vertegenwoordigers van den Leidschen kerkeraad in administratie hadden overgenomen alle de goederen en effecten, behoorende tot de Menniste of Doopsg'ezinde gemeente te 's Gravenhage, bestaande in : 1". liet kerkehuis van ouds bekend onder den naam van de Rozenkrans, welk huis voor f 100 's jaars is verhuurd aan de wed. Staak '). 2". een huis in de Wagenstraat, verhuurd aan Bai.thazar ISilderbeek 2) voor ƒ235 'sjaar3. 1) In eene kwitantie van 1740 wordt dat huis een „spiegelwinkel", in eene van 1742 „het spiegelhuis" in eene van 1744 „het spiegelmagazijn" genoemd. Dat er een spiegelmaker gen. Staak woonde, blijkt uit een kwitantie van 1743. 2) Er zijn kwitanties waarin deze Hildekbekk chirurgijn en ook barbier 3". een actie of pretensie van ƒ 4541 aan geld, gesproten en geaccresseerd uit de inkomsten van de voorz. twee huizen, zijnde deze som vooralsnog wel in den boedel van David Koster, maar moetende niettemin betaald worden door de erfgenamen, ingevolge zeker verbaal gesloten 5 i^ept. 11. enz., waarvoor alsnu een obligatie gepasseerd op zes maanden in behoorlijken vorm is overgegeven. 4". een som aan ƒ173.75 in contante penningen. 5". de huurcedullen, huisbrieven, oude kwitantiën en verdere papieren en documenten, tot de bovengen, twee huizen beboorende, zijnde de verhuringen gemaakt en gesloten door David Koster, als representeerende de Mennoniete gemeente te 's Gravenhage. Daarentegen nemen de Leidsche ouderlingen en diakenen de verplichting op zich: 1". üm de executeuren en erfgenamen van den boedel van David Koster altoos te garandeeren en indemneeren van alle kosten uit hoofde van deze overgave te lijden. 2". de Doopsgezinde kerk te 's Gravenhage door behoorlijke reparatie in stand te houden en bij verandering (des gerequireerd) ook de hand te houden aan en tot den predikdienst in de Haagsche kerk, en dus in alle opzichten te trachten zooveel mogelijk te voldoen aan de oogmerken waartoe de goederen van de Haagsche kerk gemaakt zijn. 3°. om de armen van de Haagsche Doopsgez. gemeente behoorlijk te alimenteeren, zoo die er reeds zijn, als die in 't vervolg van tijd nog zouden mogen komen, en ten opzichte van deze alimentatie ook altijd bijzondere reflectie te nemen op zoodanige armen van de Haagsche gemeente, welke afstammelingen zullen zijn van de vroegere administrateurs ot oprichters dezer kas. wordt genoemd, welke vakken in dien tijd, gelijk men weet, dikwijls door één persoon werden uitgeoefend. 4°. om aan de executeuren te bezorgen en ter liand te stellen een dubbel extract authentiek uit liet resolutieboek van de ouderlingen en diakenen en den verderen kerkeraad der Leidsclie gemeente, waaruit blijkt, enz. Men ziet, de zaak was door David Koster en zijne executeurs goed in kalk en cement gezet, wat bier dan ook zeer noodig was. Zij kwam, dank zij de welwillende medewerking van den Leidschen kerkeraad, uitstekend in orde. En deze heeft zich in de opvolgende geslachten voorbeeldig van de vrijwillig op zich genomen taak gekweten. Hij droeg zorg voor de hem toevertrouwde nalatenschap der gestorven Haagsche gemeente als voor de belangen zijner eigene, en dit gedurende al de 13U jaren dat zij in het graf lag, zonder uitzicht dat ze ooit weer uit de dooden zou opstaan. Leiden hield volgens belofte de kerk „in 't lïozenkransje" als een monument, gesticht op de grafsteden der oude martelaren, in stand, ging voort de enkele armen te ondersteunen, en beheerde de goederen alsof het ieder uur ter verantwoording van zijn rentmeesterschap kon worden opgeroepen. En daarom behoefde Leiden dan ook niet te schrikken, maar kon het zich dankbaar verblijden, toen tegen alle hoop in eindelijk de dag der herleving voor de Haagsche gemeente aanbrak. Hare herleving. Vóór vele jaren werden uit Egypte enkele graankorrels naar Italië overgebracht, die een landman 35 of 40 eeuwen vroeger had opgelegd. Men wierp ze in den grond, en de kracht, die deze kleine korrels zoo lang bewaard hadden, ontwaakte in leven en groeide tot tarwe op. Zoo was onder de Doopsgezinden, die zich een dertig jaar geleden in den Haag bevonden en wier aantal door de uitbreiding der stad steeds aangroeide, de herinnering overgebracht en bewaard aan de oude gemeente, en in dat zaad sluimerde nog eene kracht, die, als het in den akker geworpen werd, ontwaken en vrucht dragen kon. Maar gelijk in de natuur aan ieder seizoen en in de maatschappij aan elke hervorming een tijd van voorbereiding voorafgaat, zoo is ook de herleving of wederoprichting van de Haagsche gemeente eerst na vele voorloopige werkzaamheden tot stand gekomen. 't Waren de lieeren H. M. de Vriej?, S. Hingst, Mr. J. Kalff, G. de Vos en U. L. Boersma, die den moed hadden zich op te werpen als eene Commissie om te onderzoeken of en hoe het mogelijk zou zijn de doode weer in 't leven te roepen. Ik behoef niet te verhalen, wat al moeite en arbeid die vijf mannen zich moesten getroosten om licht te scheppen in de duisternis en zich de zekerheid te verschaffen, dat hetgeen zij wenschten te ondernemen eenige kans van slagen zou hebben. Het terrein moest worden verkend, de verflauwde belangstelling opgewekt, gelegenheid gezocht om het verstrooide te vergaderen. Zij moesten voor de Doopsgezinde traditie en de zaak die zij voorstonden wel veel liefde gevoelen om zich door al de bezwaren welke zich voordeden niet te laten afschrikken. De leeraar van de Leidsche gemeente, Dr. Sepp, stond hen van den aanvang af met zijn raad en hulp krachtig bij. Ook bij Prof. de Hoop Scheffer vond hun plan al dadelijk instemming en medewerking. Zoo werd door hen den 13deu Sept. 137'J de eerste circulaire verzonden aan „de Doopsgezinden te 's Gravenhage," wier adressen zij hadden kunnen opsporen. Daaruit blijkt, dat de zich noemende voorloopige commissie, 3 na zich door persoonlijk bezoek van veler ingenomenheid met de zaak te liebben overtuigd, besloten had maar aanstonds de handen aan het werk te slaan. Terecht had zij begrepen, dat er, om de verspreide krachten te vereenigen, allereerst gelegenheid gezocht moest worden voor godsdienstoefening en godsdienstonderwijs. Maar waar en hoe die te vinden ? Zij wendde zich tot den kerkeraad der liemonstrantsch-Gereformeerde gemeente, die even als haar leeraar Ds. Herman de Riddek met groote welwillendheid van hare voorstellen kennis nam en zich bereid verklaarde haar éénmaal 's weeks hare katechizeerkaiaer ai' te staan voor het door den leeraar eener naburige Doopsg-ez. gemeente aan kinderen van Doopsgezinden te geven godsdienstonderwijs. Ook kwam men overeen, dat voortaan éénmaal 's maands en wel in den regel op den laatsten Zondagochtend van elke maand de godsdienstoefeningen in de Remonstr. kerk zouden worden gehouden door daartoe achtereenvolgens uit te noodigen Doopsgezinde leeraren. In genoemde circulaire werd dit aan belangstellenden meegedeeld, en hun tevens bericht, dat op Zondag den 28steu September 1879 e. k. bedoelde regeling in werking zou treden, terwijl Dr. Sepi* zich zou belasten met het geven van onderwijs. Sedert hebben de maande]ijksche godsdienstoefeningen geregeld plaats gehad en „heeft het aan belangstelling van de zijde der Haagsche Doopsgezinden, aan bereidwilligheid van de zijde van verschillende Doopsgezinde leeraren en aan broederlijken zin van de zijde van het liemonstr. kerkbestuur niet ontbroken." Van de gelegenheid tot het ontvangen van godsdienstonderwijs maakten aanvankelijk 25 ;'i 30 leerlingen gebruik. Den 14,lcu Maart 1880 werd door Dr. Sepp aan een drietal de doop toegediend. Die eerste doopsbediening werd den 27stea Maart 1881 door een tweede gevolgd. Onder den indruk hiervan meende nu de commissie in overleg met baren raadsman Dr. Sepp, dat het oogenblik daar was om een poging te doen ten einde het doel, de stichting of wederoprichting van een Doopsgezinde gemeente te 's Gravenhage, te bereiken. Den 28sten Mei 1881 wendde zij zich tot de haar bekende Haagsche Doopsgezinden met eene tweede circulaire behelzende de vraag, of men bereid was haar met eene geldelijke bijdrage te steunen. Uit het bevolkingsregister van 's Gravenhage was haar gebleken, dat 350 inwoners tot de Doopsgezinde kerkgemeenschap behoorden. Hieronder waren echter begrepen 150 kinderen, eenige verpleegden in gestichten, en personen wier woonplaats niet meer ontdekt kon worden. Er bleven dus nagenoeg 200 over, aan wie de circulaire kon worden gezonden. Van 121 brr. en zz. kwamen antwoorden in') met de toezegging van jaarlijksche bijdragen of bijdragen in ééns, de eersten tot een bedrag van ƒ 639.75, de laatsten van ƒ180.50. Nu waren de 80 overigen niet alle ongenegen tot medewerking. Zooals 't met die zaken pleegt te gaan, wenscbte de een eene afwachtende houding aan te nemen, had de ander dit en die weer dat bezwaar; slechts enkelen betoonden zich onverschillig. De uitkomst was zeer bevredigend, vooral wanneer wij in 't oog houden, dat men zich bereid verklaarde voor iets wat voor een groot deel nog in de toekomst lag en waaromtrent met den besten wil geene zekerheid kon gegeven worden. Yer- 1) 't Is ons eene behoefte hier met een enkel woord te herinneren aan de belanastelling en de medewerking van een der eerste doopelingen van Dr. SEi'i', den jeugdigen broeder F. m: t.a Uiye Box, die persoonlijk voor de commissie de antwoorden giug afhalen en daarbij de noodige inlichtingen gaf en geven kon. geten we daarbij niet, dat liet getal vermogenden onder de Haagsclie Doopsgezinden betrekkelijk zeer gering was. A\ at nu de commissie moed gat om op den ingeslagen weg voort te gaan, was niet alleen de ondervonden belangstelling van het grootste deel der Haagsclie Doopsgezinden, maar ook de welwillende toezegging van den kerkeraad der Leidsche gemeente om baar uit de renten van bet Haagscbe kapitaal ƒ 250 's jaars af te staan, terwijl daarbij de verzekering werd vernieuwd, dat bet geheele fonds met de daartoe behoorende huizen zou worden overgedragen zoodra de Doopsg. gemeente te 's Gravenhage zich zou hebben gevestigd. Ook was het uitzicht geopend op geldelijke ondersteuning van Amsterdam en Haarlem. Daarop werden er stappen gedaan om werkelijk tot de constitueering van een gemeente te geraken, zij 't dan ook aanvankelijk zonder kerkgebouw en eigen leeraar, waaraan natuurlijk vooralsnog niet te denken viel. Nadat de commissie reeds nu en dan aan het Remonstr. kerkbestuur haar wensch had kenbaar gemaakt om aan de getroffen schikking betreffende de godsdienstoefeningen eenige uitbreiding te geven, deed zich de omstandigheid voor dat de hooggeschatte leeraar dier gemeente aan eene meer geregelde verlichting van dienst behoefte kreeg. Zijne gezondheid vorderde dit, en zijne gemeente, die hem lief had, hoopte dat die verlichting een middel zou kunnen zijn om hem te langer voor zijn werk te behouden. Zoo ontstond tusschen het genoemd kerkbestuur en de commissie eene gedachtenwisseling, die het gelukkig gevolg had, dat het eerste zich bij een schrijven van 19 Juni 1881 bereid verklaarde oin bet kerkgebouw der llemonstr. gemeente voor 26 over de 12 maanden geregeld verdeelde Zondagoclitendbeurten aan de Doopsgezinden af te staan onder zekere voorwaarden en voor den tijd van 4 jaren, in te gaan met 1 Nov. e. k., behoudens goedkeuring van de door de eventueele gemeente te benoemen kerkeraad. Reeds den 28sten Jnni daaraanvolgende gaf de commissie in baar antwoord aan bet Remonstr. kerkbestuur te kennen, dat zij met ingenomenheid de gedane mededeeling bad ontvangen en de gestelde voorwaarden, die zij alleszins billijk achtte, bij voorbaat aannam. De veertiendaagscbe godsdienstoefeningen van de DoopsarezindeD in het Remonstr. kerkgebouw namen reeds den O ° Hden >