HENR1K 1BSEN DE COMED1E DER LIEFDE Het recht van opvoering voorbehouden volgens de wet van 18 Juni 1881 Staatsblad (No. 114) Jbsen in 1858 in welk jaar hij de „Comedie der liefde" aanving te schrijven. .i. HENR1K IBSEN DE COMEDIE DER LIEFDE TOONEELSPEL IN VERZEN IN DRIE BEDRIJVEN NAAR DE OORSPRONKELIJKE NOORSCHE UITGAVE DOOR J. CLANT VAN DER MIJ LL-P1EPERS UITGEGEVEN DOOR MEULENHOFF & Co. TE AMSTERDAM IN HET JAAR >908 J» A PERSONEN: Mevrouw Halm, een ambtenaarsweduwe. Zwaanhilde, haar dochter. Anna, idem. Valk, een jong schrijver, en Lind, student in de theologie, logé's van mevrouw Halm. Goudstad, groothandelaar. Stuiver, klerk. Juffrouw Ekster, zijn verloofde. Strooman, dorpsdominee. Mevrouw Strooman, zijn vrouw. Studenten, gasten, familie en verloofde paren. De acht kleine meisjes van den dominee. Vier tantes, een huisjuffrouw, een oppasser, dienstmeisjes. Het stuk speelt op mevrouw Halra's villa aan den Drammensweg bij Kristiania. Neen; je moet verder naar een „volgend" eiland. Zoo gaat het voort... voort maar, het leven uit... God weet of ginds een rustplaats wordt gegeven. Mevr. Halm. Foei, mijnheer Valk, hoe kan u toch zoo spreken! Anna (nadenkend). O, wat hij zegt begrijp ik alles best; Er moet, dunkt mij, toch wel iets waars in zijn. Juffr. Ekster (bezorgd). Ach, mijn aanstaande moet dat maar niet hooren, Hij 's excentriek genoeg... Hoor eens, mijn beste, Toe, kom eens even hier! Stuiver (bezig xijnpijp schoon te maken). Ik kom zoo daadlijk. Goudstad (tegen Valk). Ja, één ding is mij duidelijk althans: U mocht de omzichtigheid wel meer in eere Houden; stel u 't geval eens voor dat u Van daag ging dichten en daarvoor gebruikte Al wat u heeft in kas aan poëzie, Den heelen kostbren voorraad ... en u zag Dat er niets meer van over was, als u Den andren morgen 't „volgend" wou gaan dichten ... Dan kreeg mevrouw Kritiek u gauw te pakken. Valk. Ik twijfel hard of zij 't bankroet zou merken; Dan slenterden mevrouw Kritiek en ik Gemoedlijk arm in arm te zamen voort. (afbrekend met veranderde stem). Maar zeg eens, Lind, wat scheelt jou eig'lijk toch? Je zit daar maar den heelen tijd zoo somber; Of bestudeer je soms den bouw van 't huis ? Lind (zich beheer schend). Ik? Hoe kom je d&dr nu bij? Valk. Ja zeker; Je wendt je oogen van 't balkon niet af. Zijn het de breede bogen der veranda Die je met zooveel diepen ernst beschouwt, Of wel het kunstig snijwerk van de deur, Of van de vensterluiken, zeg wat is 't? Want iets moet je gedachten tot zich trekken. L i n (1 (met een stralend gezicht). Neen, je vergiet je; ik zit maar hier en leef. Bedwelmd door 't nu verlang ik verder niets. Ik heb 't gevoel alsof ik aan mijn voeten, Zag uitgespreid der heele wereld schatten. Dank voor je lied van 't blijde lenteleven. Dat was als uit mijn eigen ziel gegrepen! (heft zijn glas op en wisselt een blik met Anna, onopgemerkt door de anderen). Der bloeme heil, die zoete geuren spreidt Niet denkend aan het worden van de vrucht! (ledigt zijn glas). Valk (kijkt hem aan, verrast en aangedaan, maar dwingt zich tot een tuchtigen toon). Hoort, lieve dames, dat is nu wat nieuws! Hier maakte ik ongedacht een proseliet. Nog gisteren liep hij met 't gezangboek rond, Van daag roert boudweg hij de diehtertrom ... Men zegt wel dat een dichter wordt geboren; Maar soms kan men een prozaschrijver niesten Zoo onbarmhartig als een arme gans, Met rijmgeknutsel en metrisch geknoei, Dat alles in hem, lever, ziel en krop, Zit opgestopt met lyrisch vet en kruim Van rhetoriek, als hij wordt uitgehaald. (tegen Lind). Mijn dank intusschen voor je vriendlijk woord; Voortaan dus tokk'len samen wij de lier. Juffr. Ekster. O ja, u werkt nu zeker veel, mijnheer? De rust hier buiten tusschen bloesemboomen, Waar ongestoord en eenzaam u kan dwalen... Mevr. Halm (glimlachend). Neen, hij is lui, het is een ware schand'. Juft'r. Ekster. Ik dacht zoo dat als gast van mevrouw Halm U juist heel druk aan 't dichten raken moest. (wijst naar rechts). Dit klein prieel, zoo achter 't loof verscholen, Lijkt voor een dichter mij als uitgezocht; Daar dunkt mij, moet de inspiratie komen... Valk (gaat naar de veranda en leunt met de armen op de balustrade). Bedek mijn oogen met der blindheid waas, Dan zal den lichten hemel ik bezingen. Bezorg mij voor den tijd van êéne maand Een smart, een diep, reusachtig groot verdriet. En 'k zal van levensvreugde juublend zingen. Of liever nog, bezorg mij maar een vrouw Die voor mij is mijn licht, mijn zon, mijn God. 'k Heb Onzen Lieven Heer daarom gesmeekt, Maar hij bleef doof, of houdt zich zoo, hc-laat-, Juffr. Ekster. Foei was is u profaan! Mevr. Hal m. Ja. dat is erjr! Valk. O, denk toch niet dat 't mijn bedoeling is Om in 't publiek met haar gearmd te wandlen: Neen, uit wildst-jubelenden zwijmelroes Moest plots terug zij in de eeuwigheid. Wat zielegymnastiek heb ik wel noodig; Licht kreeg ik op die wijs mijn deel er van. Z w a a n h i 1 d e (is naderbij gekomen: zij staat nu vlak bij Valk en zegt niet schertsende uitdrukking, maar toch vast). Goed, ik zal voor u bidden om zoo'n lot: Maar als het komt,... draag het dan als een man. Valk (heeft zich verrast omgekeerd). O, juffrouw Zwaanhild!... Ja ik zal mij waapnen. Maar gelooft u ook dat ik vertrouwen kan Op uw gebed, als iets van groote kracht? Want och, de hemel laat zich niet verbidden. Ik weet wel dat uw wil voldoet voor twee Om van mijn zielerust mij te berooven; Maar of uw g'loof voldoende is daartoe, Kijk, dat 's de kwestie. Zwaanhilde (half in ernst, half schertsend). Wacht tot het leed er is Verwoestend 's levens lichten, groenen zomer, ... Wacht tot het knaagt en schrijnt bij dag en nacht, Dan kent van mijn geloof u pas de kracht, (x j gaat naar de dames toe). Mevr. Halm (op gedempten toon). Och, dat je samen nooit kunt vrede houden! Nu heb je Valk in ernst toch boos gemaakt. (gaat voort zachtjes en vermanend te spreken. Juffr. Ekster mengt zich in het gesprek. Zwaanhilde staat er koud en zwijgend bij). Valk (gaat na een kort nadenkend zwijgen naar het prieel en zegt in zich zelf). Er straalde zekerheid uit hare oogen. Dat ik maar g'looven kon als zij, zoo vast, Dat mij de hemel . .. Goudstad. Neen, dat wil God niet! Het ware, met respekt, ook al te dwaas Als zulke orders werden uitgevoerd. Neen, weet u, wat bepaald u noodig heeft Is gymnastiek voor armen, beenen, lijf; Lig hier niet naar het groene loof te staren Den lieven langen dag, hak liever hout. En 't zou dan wel vervloekt gek moeten loopen, Als binnen veertien dagen u niet was Bevrijd van al die malle dichterkuren. Valk. (k Sta als de ezel tusschen zware keus; Ter linker lokt mij vleesch, ter rechter geest; Wat zou wel hier de wijste keuze zijn ? Goudstad (terwijl hij inschenkt). Eerst een glas punch, dat dorst en zorg verdrijft. Mevr. Halm (kijkt op haar horloge). Maar "t is al haast acht uur; nu denk ik wel Dat wij den dominee gauw zullen zien. (staat op en reddert op de veranda ivat op). Valk. Wat? Hier een dominee? Juftr. Ekster. Ja, waarom niet? Mevr. Halm. Dat heb ik immers onlangs u verteld .. . A n 11 a. Neen, moeder, daar was mijnheer Valk niet bij. Mevr. Halm. Ja, dat is waar. Maar kijk maar niet zoo sip, Want zijn gezelschap is hij dubbel waard. Valk. Och kom, wie is hij dan, die zoo gewensebte? Mevr. Halm. Wel, lieve Heer, zijn naam is immers Strooman. Valk. Jawel; dien naam heb ik wel eens gehoord; En ook gezien dat hij nu werkzaam is Als kamerlid, op 't veld der politiek. Stuiver. Ja, hij spreekt goed. Goudstad. Maar jammer dat hij schor is. Juffr. Ekster. Hij komt hier niet zijn vrouw en ... Mevr. Halm. Met zijn kinderen ... Valk. Om die vooraf een beetje pret te gunnen . .. Want daarna krijgt hij handen vol met werk. Met Zweedsche kwesties en veel andere zaken. Ja, dat begrijp ik. Mevr. Halm. Dat is een man, mijnheer! Goudstad. Ja, in zijn jeugd was hij nog al een schalk. Juffr. Ekster (gekrenkt). Toch niet, mijnheer! Want al toen ik nog klein was Hoorde ik met grooten eerbied altijd spreken — En dat door menschen die men g'looven kan — Over den dominee en zijn roman. Goudstad (lachend). Roman ? Juffr. Ekster. Jawel. Ik noem zoo iets romantisch, Wat alledaagschen niet waardeeren kunnen. Va ik. O, mijn nieuwsgierigheid is hoog gespannen. Juffr. Ekster (voortgaande). Maar och. er zijn natuurlijk altijd menschen Die door 't aandoenlijke zich laten prikk'len Tot spotternij! Het is genoeg bekend, Dat iemand hier, hij was nog maar student, Zoo ongehoord pedant, zoo erg brutaal was, Om ,William Russell* zelfs te kritiseeren. Valk. Maar is die dominee dan een gedicht, Een christlijk drama of zoo iets misschien'? Juffr. Ekster (geroerd tot stille tranen). Neen, Valk,... een mensch, maar niet een diep gemoed. Maar als zóó iets, dat toch geen leven heeft, Al zooveel boosheid wekt en lage drift En hevig-fellen hartstocht weet te ontkeetnen, Zoo diep en bitter .. . Valk. En zoo scliriklijk lang ... Juffr. Ekster. Dan zal u met uw scherpen blik ook wel Begrijpen dat.. . Valk. Ja, dat begrijp ik best. Maar wat tot nog toe mij niet duidlijk werd Dat is, waar die roman nu in bestaat. 'k Vermoed wel dat die heel aangrijpend is; Maar is 't niet mooglijk die zoo heel in 't kort. . . Stuiver. 'k Zal trachten uit de feiten het voornaamste Te resumeeren. Juffr. Ekster. Neen, ik weet er meer van, Ik kan 't vertellen ... Mevr. Halm. Ja, dat kan ik ook! Juffr. Ekster. Och neen, mevrouw, 'k ben nu al goed op gang. Weet u, mijnheer, ... hij gold als kandidaat Voor een der knapste koppen van de stad, Wist van kritiek en ook van nieuwe mode-'. . . Mevr. Halm. En speelde ook comedie binnenshuis. Juffr. Ekster. Wacht toch! En schilderde,... en musiceerde Mevr. Halm. En weet ie nog hoe mooi hij kon vertellen! Juffr. Ekster. Laat mij toch 't woord; ik weet er alles van. Hij schreef en componeerde zelf muziek Op iets dat... bij een uitgever verscheen ; Het heette: „een sonnettenkrans aan haar". Hoe innig zong hij die bij de guitaar! Mevr. Halm. Ja, dat is zeker, hij was geniaal! Goudstad (op gedempten toon). Hm, andren noemden kortweg hem een gek. Valk. Een wijsgeer, oud en praktisch, die niet putte Dat wat hij wist uit muffe perkamenten, Zei eens, de liefde kon Petrarca's maken Zoo goed als vee en luiheid patriarchen. Maar wie was „zij"? Juffr. Ekster. Dat was zijn veelgeliefde, Nu lang zijn vrouw, die u zal lceren kennen. Zij was een dochter van een firma die ... Goudstad. In hout deed. Juffr. Ekster. Ja, mijnheer zal het wel weten. Goudstad. Want 't was met Holland dat die zaken deed. Juffr. Ekster. Och, dat zijn toch maar triviale dingen. Valk. Een firma die ... ? Juffr. Ekster (voortgaand). Schatrijk was, echte Nabobs. U kan begrijpen dat zij veel begeerd was; Door de voornaamsten werd haar 't hof gemaakt. Mevr. Hal m. En daar was zelfs een kamerheer ook bij. Juffr. Ekster. Maar zij streed dapper voor haar vrouwenrecht. Strooman had zij gezien op het tooneel; Hem zien en hem beminnen dat was één ... Valk. En al de pretendenten konden gaan! Mevr. Halm. Ja, stel u voor, is dat niet echt romantisch! Juffr. Ekster. En voeg daarbij een ouden wreeden Pa Die anders niet wou doen dan harten scheiden; En nog een voogd was er, geloof ik, ook, Om 't bittre leed nog bitterder te maken; Maar zij bleef hem en hij bleef haar getrouw; Zij droomden van een hutje op de hei, Een sneeuwwit lam dat beiden voeden zou... Mevr. Halm. Ja, op zijn hoogst een koetje klein en bont. . . Juffr. Ekster. In 't kort, zooals zij mij zoo vaak vertelden: Een hutje, een koele beek, elkanders harte! Valk. Ach ja! En toen... ? Juffr. Ekster. Zij brak met haar familie. Valk. Voorgoed...? Mevr. Halm. Ja, dat deed zij. Valk. Kijk, dat was flink. Juffr. Ekster. En trok toen naar het kamertje van Strooman. Valk. Trok bii hem in! Zoo zonder... eerst te trouwen ? Juffr. Ekster. O foei! Mevr. Halm. Schaam u! mijn man was zelf getuige Van 't jonge paar. g t „; v „ r jufr. Eksler). Ja, 't weglaten van feiten Maakt twijfel wakker en verwart 't verhaal; In referaten komt het er op aan Te ord'nen, chronologisch en correct. _ Maar nooit heb ik nog goed kunnen begrijpen, Hoe zij daar leefden... Valk (vervolgende). Want men mag vermoeden Dat koe en schaap niet ook op zolder woonden. Juffr. Ekster (tegen Stuiver). O, je moet één ding wel bedenken, beste, Men heeft niets noodig waar de liefde woont; Twee teedre harten leven haast van niets. (tegen Valk) Hij had haar lief bij snarenspel en zang Waarop zij met klavierspel weerklank gaf. Mevr. Halm. En dan, dat spreekt, zij leefden op creaiet... Goudstad. Een jaar, totdat de firma ging failliet. Mevr. Halm. Maar toen kreeg Strooman een beroep naar 't Noorden. Juffr. Ekster. En in een brief, dien 'k later zag, bezwoer hij Alleen voor haar en voor zijn plicht te leven. Valk (aanvullend). En daarmee was dan zijn roman beëindigd. Mevr. Halm (staat op). Kom, laat ons nu eens in den tuin gaan zien; Het kon toch zijn dat hij in aantocht was. Juffr. Ekster (doethaar manteltje om). Het wordt al koel. Mevr. Halm. Och, Zwaanhild, haal mij even Mijn wollen doek. L i n d (onbemerkt tegen Anna). Ga vast vooruit! Mevr. Halm. Kom je ook? (Ztcaanhilde gaat het huis binnen; de anderen, behalve Valk, gaan naar den achtergrond of af naar links. Lind die meegeloopen is blijft staan en komt terug). Lind. Mijn vriend! Valk. Wel insgelijks! Lind. Geef mij je hand! Ik ben zoo blij;... 't is of mijn hart moet barsten, Als ik 't niet iemand zeg... Valk. Maar kalmpjes aan; Verhoord wordt je eerst, veroordeeld, dan gehangen. Wat zijn dat voor manieren? Je verbergt Voor mij, je vriend, den schat door je gevonden; . . . Beken het maar, gegrond is mijn vermoeden: Je trok een prijs uit 's levens loterij! L i n d. Ja. oi) een mooien vogel lei 'k de hand! 1 Valk. Zoo? Levend,... onbeschadigd door het net? L i n d. Heb maar geduld; nu ia het gauw gezegd: Ik ben verloofd! . . . Valk (snel). Verloofd, zeg je? L i n d. Jawel! Van daag,... hoe 'k durfde weet ik zelf niet meer! Ik zei... nou ja, dat kan ik niet vertellen; Maar weet je ... zij, dat mooie jonge meisje, Bloosde als een roos,... en werd volstrekt niet boos! Zeg, kan je 't vatten, Valk, hoe ik het waagde! Zij luisterde en . .. schreide, ineen ik zelfs; Dat i> toch een goed teeken? Valk. Zeker wel. L i n d. En dus, niet waar, is zij nu mijn verloofde? V a l k. Ik onderstel van ja; maar wil je 'tweten Volmaakt sekuur, vraag 't dan aan juffrouw Ekster. L i n d. O neen, ik weet het zeker, mijn gevoel Bedriegt mij niet, 'k ben rustig, zonder vrees. (.Stralend en geheimzinnig). Zeg, even mocht 'k baar handje drukken ook Toen zii de koffiekopjes nam van tafel! Valk (heft zijn glas op en ledigt het). Nu. lentebloesem siere je verbond! L i n d (doet evenxoo). En 'k wil hier luid en plechtig het bezweren Dat ik haar lief zal hebben tot mijn dood, Lind. Neeu. V a 1 k. Ik zal je 't dagblad zenden; Daar staat iets in, van iemand wion het lot Zijn goede, gave oogtand trekken deed, Omdat een neefje van hem leed aan tandpijn. Juffr. Ekster (kijkt uit het raam). O daar komt dominee! Mevr. Halm. Met hoeveel zijn ze? Stuiver. Vijf, zes . .. acht kindren. Valk. Dat 's buitensporig! Juffr. Ekster. Hè, zoo iets is toch bijna onfatsoenlijk! (Intusschen heeft men een rijtuig hooren stilhouden links buiten. De dominee, zijn vrouw en acht kleine meisjes, allen in reistoilet, komen één voor één binnen). Mevr. H a 1 m (ijlt de nieuw aangekomenen te gemoet). Welkom hier, hartlijk welkom hier! Strooman. Dank u. Mevr. Stroo man. O, u heeft zeker gasten ... Mevr. Halm. Och, wel neen ! Mevr. Strooman. Want komen we ongelegen ... Mevr. Halm. Neen . .. integendeel; U komt juist goed van pas, want denk eens aan, Mijn dochter Anna is daar net verloofd. Strooman (schudt Anna de hand met zalving) Laat mij getuigen ;... liefde,... zielsgemeenschap ... Dat is een schat, die motten niet of roest Verteren kunnen ... zoo zij althans echt is. Mevr. Halm. Hoe aardig dat u al de kleintjes mee Gebracht heeft naar de stad. S t r o o m a n. Er zijn er nóg vier Die buiten zijn gebleven. Mevr. H alm. Och kom, ja? Strooman. Drie daarvan zijn te klein om te beseffen Wat 't is een liefdrijk vaderhart te missen Voor 's rijks belang. Juffr. Ekster {tegen mevr. Ilahn terwijl zij afscheid neemt). Nu ga ik u verlaten. Mevr. Halm. Och, waarom gaat u al zoo gauw weer weg? Juffr. Ekster. Ik moet nog in de stad het nieuws vertellen ; Bij Jensen, weet ik, gaan ze laat naar bed; De tantes zullen blij zijn, nu dat spreekt. Mijn lieve Anna, wees niet meer verlegen ... Want morgen is het zondag; met visites Wordt je overstroomd, daar kan je vast op reeknen! Mevr. Halm. Nu, wèl thuis dan! (tegen de anderen). En u wil zeker wel Een kopje thee? Mevrouw, wees dan zoo goed! (Mevr. Halm, Strooman, zijn vrouw en kinderen met Goudstad, Lind en Anna gaan het huis in). Juffr. Ekster (terwijl zij Stuivers arm neemt). Nu gaan wij dwepen! Stuiver kijk eens hier, Hoe Luna zwevend rust tusschen de wolken! Maar neen, je kijkt niet eens! Stuiver (knorrig) O ja, jawel! Ik dacht alleen maar even aan ons debet. (Zij gaan weg tiaar links. Valk die onder het voorgaande onafgewend Strooman en zijn vrouw beschouwd heeft, blijft alleen in den tuin achter. Het is nu heelemaal avond; in huis is het licht opgestoken). Valk. Het &1 verbrand en dood;... troostlooze jammer! Zoo gaan zij door het leven, twee aan twee, Te zamen staan zij als de zwarte stammen, Die 'n boschbraiul naliet op de dorre hei;. . . Zoo ver het oog maar reikt is 't kale vlakte... O brengt dan niemand 's levens frissche groen! (Zwaan/tilde komt op de veranda met een bloeiende rozenstruik dien %ij op de balustrade zet). Die ééne ... ja ...! Zwaanhilde. Valk, sta jij daar in 't donker? Valk. En ben niet bang? Neen, 'tdonker is juist mooi. Maar zeg eens, ben jij dan niet bang daarbinnen, Waar 't lamplicht op de vale lijken valt. .. Zwaanhilde. O foei! Valk {kijkt naar Strooman, die zich aan liet raam vertoont). Wat was hij vroeger hoog van moed; Vocht voor zijn liefde tegen heel de wereld, Trok tegen zede en gebruik te veld. Zijn liefde uitte hij in blijde zangen .. .! Zie hem nu aan! In lange jas . .. zijn beste ... Het wandlend drama van zijn diepen val! En dan die vrouw, met haar verlepte jurk, Met scheefgeloopen schoenen, los en klapp'rend, Zij is de fee, die hem tot schoonheidsleven De groote wereld binnen leiden zou. Wat bleef er van die vlam? Niet eens de rook meer! Sic transit gloria Amoris, zie je! Zwaanhilde. Och ja, 'tis jammerlijk ellendig, alles. Ik weet geen mensch wiens lot 'k zou willen deelen. Valk (snel) Welnu, wij twee staan op tegen een orde Indruischend tegen de natuur, onwaar! Zwaanhilde (schudt het hoofd). Dan was voorzeker 't mis met ons verbond, Zoo stellig als wij staan hier op den grond. Valk. Neen, 't tvordt triomf waar streven twee vereend. Wij willen langer niet van de gemeente 3 Der platte alledaagschheid leden zijn! Zelfstandig, waar en vrij zich te ontwikk'len Moet toch het doel zijn van een ernstig mensch. Dat heb jij ingezien zoo goed als ik. Er klopt een zieleleven in je polsen Dat warme woorden vindt voor krachtig denken. Jij duldt het keurslijf niet der vormlijkheid Gesnoerd om 'thart, dat vrij en ruim wil kloppen; Je stem is niet geschikt om mee te zingen In het gewoonte-koor, naar zede-maat. Zwaanhi 1de. En denk je niet dat menigmaal de smart Mijn oog versomberd heeft, mijn borst benauwd? Ik had mijn eigen weg mij willen maken ... Valk. Ja, in gedachte, stil? Zwaanhilde. Neen, met der daad. Toen kwamen tantes met haar goeden raad,. . . Zij moesten overleggen, wikken, wegen ... (dichterbij). Maar in gedachte, zeg je; neen ik waagde Een stoute poging zelfs ... 'k ging leeren schildren. Valk. En toen? Zwaanhilde. 't Liep mis, omdat ik geen talent had; Maar toch mijn vrijheidsdrang liet zich niet binden; En 'k zocht daarna de planken van 't theater... Valk. Dat plan moest ook wel tegenkanting vinden? Zwaanhilde. Ja, 't was voornamelijk mijn oudste tante; Zij zag mij liever gaan als gouvernante ... Valk. Maar van dat alles heb ik nooit gehoord! Zwaanhilde. Natuurlijk niet; daar pasten zij wel op. (met een glimlach). 7A\ waren bang, 't zou slecht zijn voor mijn toekomst, Als jonge heeren het te weten kwamen. Valk (kijkt haar een oogenblik deelnemend, aan). 'k Vermoedde lang dat zoo je lot moest zijn ... Ik zag terstond toen 'k je voor 'teerst ontmoette, Hoe weinig je op de anderen geleek, En hoe geen een je eigenlijk begreep. Rondom de tafel zaten ze allemaal, Met kopjes thee,... en de gesprekken gonsden, De dames bloosden en de heeren kirden Als tamme duiven op een zomerdag. En over godsdienst, zedelijkheid zelfs, Werd er gepraat door meisjes en matronen, En huislijkheid gevierd door jonge vrouwen, Terwijl jij eenzaam zat, als heel alleen. En toen 't gebabbel eindlijk was gestegen Tot roes, een thee- en prozabachanaal,... Toen glansde als zilver jij, een edel muntstuk, Als tusschen koper en papier verdwaald. Jij waart een goudstuk uit een verre landstreek Dat hier berekend werd naar andre koers, En nauwlijks gangbaar in een licht gesprek, Waar verzen, boter, kunst en dergelijken Behandeld werden ... juist sprak juffrouw Ekster ... Zwaanhilde (quasi ernstig). Terwijl haar minnaar, als een ridder koen, Zijn hoed in de armen als een schild, daar stond ... Valk. Toen over tafel heen je moeder knikte: «Toe, Zwaanhild, drink toch eens, je thee wordt koud." En zoet dronk je je thee, de slappe, weeë, Zooals zij allen, jong en oud, daar deden. Maar daadlijk trof en pakte mij die naam; De wilde Völsungsage, gruwlijk, wreed, Met heel haar lange rij verslagen ridders, Scheen tot in onzen tijd mij toen te reiken; 'k Zag als een tweede Zwaanhild daar in jou, Vernieuwd en in een andere gestalte. De leugenvlag moest 't recht tot oorlog dekken Eertijds, nu eischt het volk zelf recht en rust; Maar zondigt iemand tegen ónze zeden Dan moet voor zijn geslacht hij schuldloos boeten. Zwaanhilde (licht ironisch). Ik dacht wel allerminst dat uit theewasem Zulk bloedig fantazeeren kon ontstaan; Maar voor jou is het wel geringe kunst Waar geest ontbreekt, toch geesten te zien rijzen. Valk (geroerd). Neen, lach niet, Zwaanhild; 'k hoor wel dat je spot Met tranen in je stem,... o 'k zie het wel. En meer nog zie 'k; .. . wordt jij vertrapt in 't stof, Gekneed als klei je eigen vrije wezen, Dan zal er menig knoeier weldra komen Met Jt modelleermes, plomp en dom en ruw. Gods scheppingswerk zullen zij naapen Om naar hun eigen beeld je te herscheppen, Veranderd, aangedikt, verkleind, onkenbaar. En als men je dan zoo ten toon kan stellen Dan juublen zij: „Kijk nu is zij normaal! Kijk die plastieke rust, als marmer koel! Bestraald door 't licht van lampen en van kronen Is zij als voor salon-décor geschapen!" (grijpt hartstochtelijk haar hand). Maar moet je sterven dan, leef dan eerst nog! Wees eerst de mijne vrij in Gods natuur; Nog vroeg genoeg kom je in vergulde kooi; Daar tiert de dame, maar de vrouw moet kwijnen, En die alleen heb 'k lief. Een ander mag Je dan ééns binnen leiden in zijn huis; Maar hier, hier is mijn lente opgebloeid,... Mijn eerste lied ontsproot hier uit mijn ziel. Hier kreeg ik vleugels;... hier, als jij mij bijstaat, Dat weet ik, Zwaanhild,... hier, hier word ik dichter! Zwaanhilde. (zacht verwijtend terwijl xij haar hand terugtrekt). O waarom zeg je mij dat alles nu? Het was zoo mooi elkaar vrij te ontmoeten. Is 't dan zoo noodig het geluk te steunen Met woorden van belofte, dat 'tniet breekt! Je hebt gesproken en nu is 't voorbij. Valk. Neen, 'k wees je op een doel, spring er nu over. Mijn trotsche Zwaanhild,... als je 't waagt te springen. Wees dapper, als je moed hebt vrij te zijn! Zwaanhilde. Om vrij te zijn ? Die 't al zou wagen, voor een zichtbaar doel! (met kracht). Ik wees je 't doel; geef nu een antwoord dat Voor altijd mij voldoet. Zwaanhilde. Dat weet je al: Op dien weg kan ik je nooit nader komen. Valk {kond-afbrekend.). Nou dan is 't uit; blijf dati maar in je wereld. Zwaanhilde (heeft xich zwijgend can hem afgewend. Zij legt de handen op de balustrade rn laat haar hoofd daarop rusten). Valk (loopt eenige malen heen en weer, steekt een sigaar op, blijft dicht bij haar staan en zegt na een pauxe): Je vindt het zeker hoogst belachelijk Wat ik van avond je al zoo heb verteld? (houdt op, op antwoord wachtend, Zwaanhilde zwijgt). Ik ben te ver gegaan, dat zie ik wel; Je voelt alleen als zuster of als dochter;... 'k Zal spreken met handschoenen aan voortaan Dan zullen wij elkander 't best verstaan... (wacht even; maar daar Zwaanhilde onbewegelijk blijft staan, keert hij om en gaat naar rechts). Zwaanhilde (heft het hoofd op na eenig stilzwijgen, kijkt hem strak aan en komt nader bij hem). Nu wil ik nog een ernstig woord je zeggen Tot dank omdat je mij hebt willen redden. Je hebt een beeld gebruikt dat mij op eenmaal Je „hemelstijging* juist begrijpen deed. Ik zag je als een valk, die op moet stijgen Kop in den wind, zal hij de hoogte in. Ik was de zefier die je opwaarts droeg,. .. En zonder mij was machteloos je streven... Hoe jammerlijk! Hoe niet-te-ze°rgen klein!. .. Belachlijk zelfs, zooals je zelf Desefte. Toch viel je beeld niet op een dorren grond; Want voor mijn oog ontstond daaruit een ander, Dat niet, als 'teerste hinkt en kreupel gaat. Ik zag je, niet als valk, maar als een vlieger Als dichtervlieger, van papier gemaakt, "Welks eigen ik een bijzaak is en blijft, Terwijl het opzettouw de hoofdzaak is. Het breede voorvlak was beschreven, dicht, Met toekomstwissels op poëtisch goud; En iedre wiek een bundel epigrammen, Die flapten in den wind, maar niemand raakten; De lange staart was een modern gedicht Dat fouten geeslen wou van onzen tijd, Maar dat alleen kon zachtjes fluistren even Van d'een of ander die zijn plicht verzaakt. Zoo lag je machtloos voor mij, en je vroeg: ,Och zet mij op in 't westen of in 't oosten! Och, drijf mij met mijn liedjes in de lucht, Al moet het je ook moeders boosheid kosten!" Valk (knijpt de handen namen in hevige gemoedsbeweging). Bij God, dat 's alles waar...! Zwaanhilde. Neen, dank je wel, Ik ben te groot voor dat soort kinderspel; Maar jij, geboren voor hoog geestlijk werk, . .. Jij,... bent tevree met vliegen naar de wolken, En bindt je dichterleven aan een draad, Die ik, wanneer ik wil, kan laten glippen. Valk (snel). Hoeveelste is 't vandaag? Zwaanhilde (zachter). Kijk, dat is mooi; Laat deze dag een datum voor je wezen; Vertrouw voortaan op eigen vleugelslag, En laat het dan maar buigen of wel barsten. Papieren liedren hooren in de map, De levende zijn eigendom van 'tleven; En die alleen zijn gangbaar op de hoogten. Zoo kies dan welke van de twee je wilt. (dichter bij hem) Nu deed ik wat daar straks je van me vroeg: Ik zong mijn laatste lied uit volle borst; En 'twas mijn éénige; nu ben ik leeg; Als je nu wilt, gooi mij dan met een steen ! (Zij gaat het huis binnen; Valk blijft onbewegelijk staan en kijkt haar na; ver weg op het water ziet men een boot: daaruit klinkt van verre en gedempt het volgende :) Koor. De zeilen gelieschen, in glijdend gewiegel Als arend gezweefd over wereldzeespiegel; En achter ons blijven der stormvogels scharen. Verstand is maar ballast... overboord dat terstond! Misschien raakt er straks wel mijn bootje aan den grond, Maar het is toch zoo heerlijk te varen! Valk (verstrooid.. .ontwaakt uit zijn gedachten). Gezang? O ja,... 't is zeker Lind's kwartet. (tegen Goudstad, die naar buiten komt met een lichte overjas over den arm). Zoo, mijnheer Goudstad,... sluipt u zoo stil weg? Goudstad. Ja. Laat mij even eerst mijn jas aantrekken; Wij niet-poëten houden niet van tocht; Wij krijgen 't van de avondlucht te pakken. Goênacht! Valk. Och, vóór u gaat een enkel woord! Wijs mij iets om te doen, maar liefst iets groots...! Dat ingrijpt.. .! Goudstad (met spottcnden nadruk). ... Wel, doe maar een greep in 't leven Dan zal u zien, grijpt u het leven wel. Valk (ziet hem peinzend aan en zegt langzaam). Daar is in 't kort 't programma dus gegeven. (levendig) Nu ben ik wakker van mijn leeg gedroom, Nu heb ik 's levens dobbelsteen geworpen, En u zal zien ... de duivel haal mij ... Goudstad. Hei! Vloek niet; daarmee verjaagt u nog geen vlieg. Valk. Neen, woorden niet, maar daden, enkel daden! Ik keer des Scheppers werkplan nu eens om;... Zes lange dagen deed ik niets dan gapen; Mijn wereldbouwwerk ligt nog ongebouwd; . . . Maar morgen, zondag — dan zal ik gaan scheppen! Goudstad (lachend). Ja, laat eens zien hoe flink u aanpakt dan; Maar ga nu eerst wat slapen; goeden nacht! (af naar links. Zwaanhilde wordt zichtbaar in de kamer boven de veranda; zij sluit liet raam en laat het gordijn zakken). Valk. Neen, daden nu! Te lang heb 'k al geslapen, (kijkt op naar Zwaanhilde's raam en barst als door groote aandoening bevangen uit). Goênacht! Goênacht! Slaap zacht en droom van nacht; En morgen, Zwaanhild, zijn wij twee verloofden, (gaat snel weg naar rechts; van het water klinkt het weer:) Koor. Misschien raakt mijn bootje straks wel aan den grond, Maar het is toch zoo heerlijk te varen! De boot glijdt langzaam verder, terwijl het scherm valt). EINDE VAN HET EERSTE BEDRIJF. TWEEDE BEDRIJF. Zondag namiddag- Mooi aangekleede dames en heeren drinken koffie op de veranda. Door de open glazen deuren ziet men verscheidene gasten binnen in de tuinkamer; daaruit klinkt het volgende : Koor. Welkom, verloofden, op dezen dag! Openlijk moogt gij verliefd nu wezen, Elkander omhelzen, slag op slag, Kussen zooveel gij maar wilt... het mag!... Geen luistervink hoeft gij te vreezen. Nu kunt gij dwepen naar hartelust, Overal samen, buiten en binnen. Nu moogt ge uw liefde kweeken gerust, Koestrend ze laten groeien in rust; Toon nu eens hoe gij kunt minnen! Juffr. Ekster (in de kamer). Neen, dat je daar niets van gezegd heht, Lind; Wat had ik je geplaagd! Een dame (ook daar). Hè ja, 't is vreeslijk ! Een andere dame (in de deur). Schreef hij je, Anna? Een tante. Neen! Juffr. Ekster. De mijne schreef. Een dame (op de veranda). Anna, hoe lang is het wel stil geweest? (loopt de kanier in). Juffr. Ekster. Nu moet je morgen op een ring uitgaan. Verscheidene dames (bedrijvig). Wij zullen hem de maat nemen! Juffr. Ekster. Weineen, Dat doet zij zelf. Mevr. Stroonian (op de veranda tegen een dame met een handwerkje). Naait u met 'n achtersteek? De huishoudster (in de deur met een blaadje). Een kopje koffie nog? Een dame. Heel graag, een halfje. Juffr. Ekster. Hoe heerlijk dat je juist je nieuwen mantel Zult hebben als je gaat visites doen. Een oudere dame (in de kamer bij het raam). En wanneer gaan aan 't uitzet wij beginnen? Mevr. S t r o o m a n. Wat kost de postelein nu tegenwoordig? Een heer (tegen eenige dames op de veranda). Kijk eens naar mijnheer Eind, met Anna's handschoen. Eenige dames (met hooge stemmen). Zoo waar, hij kuste hem! Andere dames (evenzoo opspringend). Wat! is het waar? L i n d (vertoont zich rood en verlegen in de deur). Och, mallepraat! (verwijdert zich). Juffr. Ekster. Ja zeker, 'k zag het net! Stuiver (in de deur, met een kop koffie in de eene hand en een beschuit in de andere). Neen, men moet niet de feiten zoo verdraaien, Ik attesteer dat men zich hier vergist. Juffr. Ekster (binnen zonder dat men haar ziet). Kom Anna, ga eens voor den spiegel staan! Eenige dames (roepen). Kom ook hier, Lind! Juffr. Ekster. Rug tegen rug! Wat dichterbij! De dames op de veranda. Laat ons eens zien hoeveel hij grooter is. (Allen loopen de kamer in; lachen en luid gepraat hoort men een poos daarbinnen). Valk (die gedurende het voorgaande in den tuin heeft rondgcloopen, komt nu naar voren, 'blijft staan en kijkt naar binnen, totdat het leven een beetje bedaard is). Daar slachten zij der liefde poëzie ... De slager, die een koe slacht, zoo onhandig Dat zij onnoodig pijn lijdt in het sterven, Dien sluit men op, een dag of tien; maar hier ... Die heele reeks van beulen komt weer vrij. (balt de vuisten). Ik zou ze kunnen ... stil, geen holle woorden ; 'k Wil hand'len van af heden, heb 'k gezworen. Lind (komt gejaagd en voorzichtig uit de deur). Godlof, nu hebben zij het over modes; Nu kan 'k eens weg. .. Valk. Wel, krijg je 't al te warm Daarginder? Goede wenschen hebben wel Als muggen je omzwermd den heelen dag hier. Lind. Zij meenen het zoo goed, och, allemaal; Maar met wat minder kon ik 'took wel doen. Hun interest is wel wat heel vermoeiend; Een oogenblikje rust zal mij verkwikken, (wil naar rechts af). Valk. W aar ga je heen? Lind. In 't tuinhuis had 'k gedacht. Klop maar als je de deur gesloten vindt. V a l k. Maar Anna, wil je die niet bij je hebben ? L i n d. Neen ... is er iets dan zendt zij wel een boodschap. Wij praatten gistren tot n;i middernacht; En hebben wel 't gewichtigste besproken ; En dan ook, dunkt mij, is het wel het beste Wat spaarzaam om te gaan met je geluk. Valk. Je hebt gelijk ; je moet niet te veel nemen Voor alledaagsch gebruik ... Lind. Stil, laat mij gaan. Nu ga ik eens een lekker pijpje rooken; Dat heb ik in geen drie dagen gedaan. Mijn bloed was zoo onstuimig in beweging; Ik was zoo bang dat zij mij weigren zou ... Valk. Ja, jij hebt wel een opfrisschingje noodig. L i n a. En 't pijpje zal mij smaken, dat is vast. {of naar rechts. Juffr. Ekster en eenige andere dames komen uit de tuinkamer). Juffr. Ekster (tegen Valk). Was hij dat die daar ging? Valk. Dat was het wild, ja; Eenige dames. Zoo weg te loopen! Anderedames. Hè, dat 's schande, foei! Valk. Hij 's nog wat schuw, maar wordt wel gauw heel tam, Als hij een week lang draagt het uithangbord. Juffr. Ekster. Waar zit hij toch? Valk. Hij zit nu op den zolder Van 't tuinhuis, waar wij allebei logeeren. (smeekend). Och, u moet hem eens even laten blazen; Jaag hein niet daar van daan! Juffr. Ekster. Nu goed, maar lang mag De rust niet duren. Valk. Geef hem een kwartier ... Dan kan u 't spel van nieuw af weer beginnen. Nu wil een preek hij schrijven in het Engelsch. Juffr. Ekster. In 't Engelsch .. .? De dames. Och. u steekt de gek met ons! Valk. In vollen ernst. Want hij is vast besloten Een mogelijk beroep bij de emigranten Te volgen .. . Juffr. Ekster (verschrikt). Wat? Heeft hij die gekke grillen Nog niet vergeten? (tegen de dames) Roep toch al de tantes! Haal Anna en haar moeder, Strooman ook! Eenige dames (in beroering). Dat moet verhinderd worden! Andere dames. Wij doen mee! Juffr. Ekster. Daar zijn ze al, goddank! (tegen Anna die uit de tuinkamer komt met den dominee, zijn vrouw en kinderen, Stuiver, Goudstad, mevr. Halm en de overige gasten). Weet je wat Lind Vast heeft besloten, in zijn hart, geheim? Als dominee ... Anna. Naar 't buitenland te gaan. Mevr. Halm. En jij hebt hem beloofd ...! Anna. Om mee te gaan. Juffr. Ekster (verontwaardigd). Dus heeft hij je bepraat! De d a m e s (slaan de handen in elkaar). Hè ... hoe geslepen ! Valk. Maar als nu drang daartoe hij voelt...! Juffr. Ekster. Nou ja Dien volgt men als men vrij en niet verloofd is; Maar een aanstaande volgt alleen zijn bruid ... Neen Anna-lief, bedenk je maar bijtijds nog; Jii, die van kind af in een groote stad.. .? Valk. Voor een idee te lijden is toch mooi! Juffr. Ekster. Voor de idee van zijn aanstaande lijden? Zoo iets is, dunkt mij, toch al heel curieus. (tegen de dames). Komt allemaal nu! (zij neemt Anna bij den arm). Wacht, nu moet je hooren;... En dan zeg jij hem wat hij nu te doen heeft. (zij gaan naar den achtergrond en rechts af, druk samen pratend, met verscheidene dames; de andere gasten verspreiden zich in verschillende groepjes door den tuin. Valk lioudl Strooman staande, wiens vrouw en kinderen steeds in zijn nabijheid zijn. Goudstad loopt op en neer onder het volgende gesprek). V alk. Help u den jongen strijder, dominee, Vóór Anna opgezet wordt tegen hem. S t ro o m a n (plechtig). Jawel, de vrouw moet onderdanig wezen ... (bedenkelijk). Maar als ik hem van middag goed verstaan heb, Rust dat beroep maar op een lossen grond, En 't offer dat gebracht wordt is onzeker.. . Valk. O neen, ik zie dat u 't verkeerd beschouwt, Ik durf er voor instaan met mijzelf Dat groot en eerlijk hij zijn roeping voelt. . . S t r o o m a 11 (levendiger). Ja,. .. kan hij reeknen op een vaste som, Een jaargeld ... ja, dan is 't een andre zaak. Valk (ongeduldig). U zet vóórop, wat voor mij 't laatste komt; Ik spreek van roeping, drang... niet van salaris Strooman (niet een gevoelvol lachje). Maar zonder dat kan niemand preeken in Amerika, Europa of in Azië,... Of waar dan ook. Ja, was hij nu nog vrij, Mijn waarde jonge vriend,... als hij alleen was, Nog jonggezel,... ja dan, dan ging het wel; Maar Lind, die pas verloofd is,... neen voor hém Is zulk een werkkring toch wel niet verkieslijk. Denk maar eens na; hij is een krachtig man, En mettertijd krijgt hij wel een gezin;... Ik onderstel bij hem veel goeden wil;... Maar „middelen", niet waar...? „Bouw niet op zand" Zoo staat geschreven, 't Ware wel wat anders, Als 't offer nu ... Valk. Ja, dat zal niet gering zijn, Dat weet ik wel. S t r o o m a n. Ja, kijk ... dat is 't voornaamste! Als 't offer dat vrijwillig men wil brengen, Vrijgevig ook . .. Valk. Zijn goede wil is groot. S t r o o 111 a n Zijn wil? Hoe moet ik dat begrijpen, zeg? Men legt het toch voor hem op 't altaar neer. Niet hij moet 't brengen ... Mevr. Strooman (kijkt naar den achtergrond). Daar zijn zij terug. Valk (staart hem een oogenblik verbaasd aan, begrijpt dan plotseling en barst in lachen uit). Ach zoo, ddt offer... ja!... dat wat zij u Op feestdag brengen... ritslend bankpapier! Strooman. Als men een jaarlang in 't gareel moet tobben, Wordt dat door Kerst- en Pinksterfeest vergoed. Valk (vroolijk). En „roeping" voel je,... als 't genoeg betaalt,... Zelfs als je een domme, luie kaffer bent! Strooman. Natuurlijk; is men zeker van zijn geld Dan mag men zelfs als Zoeloe-zendling gaan. (gedempt) Nu hoop ik haar met zachtheid wel te winnen. (tegen een van de kleine meisjes). Mijn lieve kind, och haal mijn kop eens even, Mijn pijpekop bedoel ik, vat je wel.. . (voelt in xijn jaszak). Neen, wacht een oogenblik;... ik heb hem bij mij. (stopt voortgaande zijn pijp, gevolgd door vrouw en kinderen). Goudstad (komt naderbij). U speelt zoowat voor slang in 't Paradijs Der liefde hier... of 'k moet mij zeer vergissen ? Valk. De boom der kennis draagt zoo wrange vruchten, Die lokken niemand ... (tegen Lind die van rechts komt). Zoo, ben jij daar al? Lind. Maar goede hemel, wat ziet het er uit Daar boven, zeg: de lamp ligt er in stukken, 't Gordijn omlaag gerukt, je pen gebroken, En heel de kachelplaat met inkt begoten ... Valk (klopt hem op den schouder). Ik maakte daar een eind aan d' ouden tijd; Al veel te lang zat 'k achter de gordijnen En dichtte op papier bij 't licht der lamp; Nu is het uit met kamerpoëzie;.. . Ik wandel in God's zonneschijn nu liever;... Mijn lente kwam, met haar mijn zielsvernieuwing; En voortaan dicht ik enkel nog in daden. Lind. Ja, dicht voor mijn part hoe je wilt, maar denk Daarom niet dat mevrouw hier is gediend Met het verlies ... vooral van haar gordijnen. Valk. Wat! Zij die alles offert aan haar gasten, Zelfs zusterskindren, dochters ... zou dan zij Een zuur gezicht voor zoo'n gering iets zetten! Lind (boos). Het is onhebbelijk zoo iets te doen, En voor ons beiden zeer comprometteerend! Doch maak dat met haar uit. Maar 't lampje was Mijn eigendom, met alles wat er bij hoort. .. V a i k; Och kom,... daarover voel ik niets geen wroeging; Je hebt Gods zomer met zijn helder licht,... Waartoe dient dan een lamp? Lind. Jij bent een mooie, Vergeet hoe kort de zomer nog maar is. Wil ik met Kerstmis gaan voor mijn examen 4 Valk. O ia, ie leedt wel aan iets als behekst zijn ... Lind. Maar toen Godlof ontwaakte ik normaal. (Onder het voorgaande heeft Strooman zich af en toe vertoond wandelend op den achtergrond, druk pratend met Anna; mevr. Strooman en de kinderen achter hen aan. Juffr. Ekster vertoont zich nu ook; gelijk met haar mevr. Halm met eenige andere dames). Juffr. Ekster (onzichtbaar). Waar 's Lind? Lind (tegen Valk). Daar heb je ze waarachtig weer! Och toe, kom mee! Juffr. Ekster. Neen blijf; waar wil je heen? Laat ons eens gauw de oneen igheid beslechten Die tusschen jou en Anna is ontstaan. Lind. Zijn wij het oneens? Juffr. Ekster (wijst naar Anria, die verder-weg in den tuin staat). Lees je oordeel zelf maar In haar betraande oogen. 't Is om de plannen Daarginder in Amerika. Lind. Maar, God, Zij wilde zelf toch ... Juffr. Ekster (spottend), Daar ziet 't wel naar uit! Neen, vriend, je zult daar anders over denken Als wij die zaak eens kalmer gaan bezien. Lind. Maar dan die strijd voor 't geloof, die was toch juist Mijn mooiste en liefste droom! Juffr. Ekster. Wie gelooft er nog In onzen hoogbeschaafden tijd aan droomen ... ? Kijk, Stuiver droomde nog verleden dat Er kwam een brief met zulke vreemde hoeken... Mevr. Strooman. Zoo'n droom beteekent 't krijgen van een schat. Juffr. Ekster (met een knikje). Belasting mocht hij in de schatkist storten. (De dames maken een kring om Lind heen en gaan al pratend dieper den tuin met hem in). Strooma n. (voortgaande tegen Anna, die hem graag ontvluchten wou). Op deze gronden dus, mijn lieve kind, Op deze gronden, die 't verstand ons aangeeft, De zedeleer, gedeeltlijk ook de Bijbel, Ziet u wel in dat zulk een verdeeldheid Van opvatting, geen reden van bestaan heeft. Anna (half schreiend). Och, ja ... ik ben ook nog zoo onervaren ... S t r o o m a 11. En 't is ook zoo natuurlijk als men angst heeft Voor allerlei verwikling en gevaren; Maar laat niet twijfel in zijn net u vangen,... Wees dapper, spiegel u aan mij en Maren! Mevr. Strooman. Ja, 'k hoorde juist van daag nog van uw moeder Dat 'k even zoo bedroefd was, als u nu, Toen het beroep kwam ... S t r o o m a n. Dat was óók omdat Zij moest verlaten al de stadsgenoegens; Maar toen wij 't later wel wat ruimer kregen, En 'teerste tweelingpaar ons was geboren, Toen ging het over. Valk (zacht tegen Strooman). Voortreffelijk! Bravó! Ga voort zoo! Strooman. Doe daarom zooals gezegd! De mensch moet niet bevreesd zijn. Valk, Dat zoo'n beroep ook niet is onvoordeelig Dat zei u toch? Valk. Neen, dat niet... Strooman. Zoo, och kom...! (tegen Anna). Nu, iets brengt het u stellig toch wel op. En is dat zoo, waartoe dan nog te vreezen? Zie eens terug naar lang vervlogen dagen! Naar Adam, Eva, Noach met zijn dieren ... De lelies in de lucht... op 't veld de vogels.. . De vogeltjes ... de vogeltjes ... de visschen ... (vervolgt met gedempte stem, terwijl hij zich met Anna verwijdert). Valk [terwijl juffr. Ekster en de tantes met Lind aankomen). Hoera! Daar komt alweer een nieuwe bende, De heele oude garde in 't geweer! Juffr. Ekster. Komaan, 't is goed dat wij haar vinden hier. (gedempt tegen Vak). Wij hebben hem!... nu gauw met hem naar haar. (gaat naar Anna toe). Strooman {met af werende beweging). Zij heeft geen verdre overreding noodig; Doet maar de Heil'ge Geest Zijn eigen werk Dan is 't volbracht...! (bescheiden). En heb ik iets gedaan, Dan kreeg ik kracht...! Mevr. Halm. Nu, dan niet langer dralen. .. Verzoening, hè ? De tantes (aangedaan). Och Heer, wat is dat mooi! S t r o o m a n. Ja, is er wel een hart zoo hard, zoo kil, Dat niet aangrijpend zoo'n tooneel zou vinden ? Het werkt zoo scherpend, het, gemoed zoo prik'lend, 't Is zoo opwekkend zulk een kind te zien, Onmondig nog, een offer brengend, droef, Doch willig, op het altaar van den plicht. Mevr. Halm. Maar haar familie deed er ook haar best voor. Juffr. Ekster. De tantes, ja, en ik,.. . of ik het weet! Jü, Lind, bezit den sleutel van haar hart; Maar wij, vriendinnen hebben nog een looper Die opensluit, waar soms de sleutel faalt;... (drukt htm de hand). En mocht het noodig zijn in later tijd, Kom dan tot ons,. . . vriendinnen blijven wij. Mevr. Halm. Ja, wij zijn bij je, waar je gaat of staat ... Juffr. Ekster. Beschermen je voor tweedrachts felle smarten. Strooman. O, dat vereend zijn! Liefdezorg en vriendschap! Een oogenblik zoo blij, en zoo weemoedig toch! (wendt zich tot Lind). Maar jonge vriend, laat nu de zaak dan uit zijn. (leidt Anna naar hem toe). Neem haar ... je bruid ... je bruid ... neem haar ... en kus haar dan! Lind (reikt Anna de hand). Ik ga niet weg! A n n a (tegelijkertijd). Ik ga wel mee! Anna (verbaasd). (ïa jij nu niet? Lind (evenxoo). Wil jij wèl? Anna (hulpeloos omkijkend naaide omstanders). Maar, dan zijn we immers toch gescheiden weer! Lind. Ja, hoe zit dat? De dames. Wat nu? Juffr. Ekster (bedrijmg). Neen, hier bestaat een Misverstand .. . dat 's zeker. Strooman. ... Met hem te gaan Heeft zij beloofd! Juffr. Ekster. En Lind bezwoer te blijven! Valk (lachend). En beiden voegden zich; wat wil men meer? Strooman. Neen, die verwarring wordt mij nu te machtig! (gaat naar den achtergrond). De tantes (tegen elkaar). Maar waar komt eigenlijk 't geschil van daan? Mevr. Halm (tegen Goudstad en Stuiver, die buiten in den tuin gewandeld hebben en nu nader komen). Mevr. Strooman. Zijn stem klinkt net Als die van Strooman, als ... Strooman. Nu niet hem storen. Valk. Uit 't land der fab'len stamt liet, uit de dalen Heel ver weg, achter dorre zandwoestijnen;... Schenk mij eens in, Lind! Dank je. k Zal nu drinken Op thee en liefde, en daarover toosten. (de gasten schuiven nader bij elkaar). Het stamt oorspronklijk uit het sprookjesland; Och, daar hoort immers ook de liefde thuis! Alleen de Zoon der Zon wist, naar men zegt, De plant te bouwen, kweekend haar met zorg. En met de liefde is het evenzoo; Een druppel zonnebloed moet in ons zijn, Zal liefde wortel schieten in ons binnenst En groeien, bloeien, blad en bloesems dragen. Juffr. Ekster. Maar China is een oud, een heel oud land, Dus moet de thee ook wel al lang bekend zijn . .. S t r o o in a 11. Die was er al vóór Tvrus en Jeruzalem. Valk. Was al bekend, toen d' oude heer Methusalem Als kleine jongen prentjes zat te kijken .. . Juffr. Ekster (triomfant). En 't wezen van de liefde is juist jeugd ! Uw beeld gaat daar niet op, dat voelt u zelf. Valk. Weineen, de liefde is juist verbazend oud; Dat is een leer, die we allen onderschrijven. In Kaapstad en in Rio en Kamschatka, Van Napels tot aan 't goede stadje Brevig, Zal menigeen beweren, liefde is eeuwig; Nu, dat is mogelijk wat overdreven,... Maar oud is zij ... dat valt niet te ontkennen. Juffr. Ekster. Maar liefde en liefde is toch altijd eender. En thee bestaat in soorten, goede en slechte. Zwaanhilde (komt naderbij) Laat hen maar gaan; mijn weg is niet de hunne; Met inii zal zich hun kudde niet vermeerdren. J Valk. Je blijft dus ? Zwaanhilde. Ja. Voer jij strijd tegen leugen, Dan sta ik naast je als je trouwe schildknaap. Valk. Jij, Zwaanhild, jij ... Zwaanhilde. ... die gistren bang was, ja! Maar was jij zelf dan, Valk, hij, die je nu bent? Je boodt mij als geluk het lot der wilg ... Valk. En 'twilgefluitje deed mij diep beschaamd staan! Neen, het is waar, toen was 't maar kinderspel; Maar jij hebt mij gewekt tot ernstig streven. In 't woelend leven staat de groote tempel, Waar klinken zal der waarheid reine stem. Niet als de oude Asen, uit de hoogte Toekijkend op het wilde strijdgewoel; ... Maar dragen 't schoonheidsmerk in eigen borst, Zooals sint Olaf op zijn pantser 't kruis droeg,. .. Met wijden blik het slagveld overzien, Al zit hij zelf in 't warnet van den strijd . . . Een zonnestraal te weten achter nevels, Dat moet een man als levenstaak aanvaarden! Zwaanhilde. En dat zal ook jij doen wanneer je vrij En eenzaam staat. Valk. Stond ik dkn in 't gewoel? Toch is d&t de eisch. O neen, dat is voorbij, Dat leven, eenzaam dwepend, in mijzelf. Uit is het met mijn dichten binnenskamers; Mijn lied zal 'k leven, tusschen hei en dennen, Mijn strijd zal 'k voeren in het trillend heden;... Ik of de leugen... één van ons moet wijken! Zwaanhilde. Zoo trek dan met mijn zegen op ten strijd! 'k Heb je miskend; je hart is warm en dapper; DERDE BEDRIJF. Avond met helderen maneschijn. Gekleurde lampions aan de boomen. Op den achtergrond gedekte tafels met wijnflesschen, glazen, gebak enz. Uit het hui», waar alle ramen verlicht zijn, klinkt gedempt pianospel en gezang gedurende het volgende tooneel. Zwaanhilde staat bij de veranda. Valk komt van rechts met eenige boeken en een schrijfportefeuille onder den arm. Achter hem komt de oppasser met een koffer en een reistaach. Valk. Is dat nu alles? De oppasser. Ja, nu geloof ik haast Dat er niets meer is dan een taschje nog, En '11 zomerjasje. V a 1 k. Goed; dat neem ik mee Als 'k wegga, op mijn arm. Kom nu eens hier; Hier is de map. De oppasser. Die is gesloten, zie ik. Valk. Ja, juist, die is gesloten. De oppasser. Goed. Valk. Die moet je Si raks maar verbranden, hoor. De oppasser. V erbranden ? Valk (glimlachend). Ja... Met al de wissels op poëtisch goud. De boeken,... nou, die kan je zelf wel houden. De oppasser. O maar meneer ... u is al te goedgunstig! Nu, als meneer zijn boeken weg gaat geven, Dan is hij zeker klaar al met studeeren? V alk. Wat men uit boeken leert, heb ik geleerd . .. En nog veel meer. De oppasser. Nogr meer dus? Dat is kras. Valk. Kom gauw; de sjouwermannen wachten buiten. .. Ga hen nu helpen alles op te laden. (oppasser links af). Valk. (gaat naar Zwaanhilde toe die hem tegemoet komt). Eén uur nog Zwaanhild, hebben wij voor ons, Hier in den zomernacht, bij 't licht der sterren. Zie, hoe ze glinstren tusschen 't bladgewelf, Als van den wereldboom de gouden zaden. Nu maakte ik los den laatsten slavenband, Nu heeft de geesel mij voor 't laatst geraakt. Als Jakob's volk sta 'k voor de reis gereed, Vóór 't Paaschlam, in mijn band den pelgrimsstaf. Gij stomp geslacht, dat achter de woestijn Geen Kanaiin, 't beloofde land vermoedt, Gij tijdslaaf zonder rust, bouw maar uw mummies Hun koningsgraven in hun pyramiden;... Ik zoek de vrijheid ... dóór de woestenij,... Mij brengt bij ebtij zelfs, de zee wel verder; Maar 's vijands bolwerk, opgebouwd uit leugen, Zal daar verzinken in haar diepste diep! (korte pauze; hij ziet haar aan en vat haar liand). Je bent zoo stil, mijn Zwaanhild! Zwaanhilde. En zoo blij! O, laat mij droomen, stil maar droomen. Spreek jij voor mij; gedachten bloeien op En worden tot gezang... als voor de maan De blanke waterlelies zich ontsluiten. V a 1 k. Neen, zeg het nog éénmaal met waarheids reine Nooit weifelende stem: „ik ben van jou!" O, zeg het, Zwaanhild, toe!. .. Z w a a n h i 1 de (valt hem om den hals). Ja, 'k ben van jou! Valk. Van mij alleen! mij door God zelf geschonken! Zwaanhild e. Ik was verlaten in mijn moeders huis, En ik was eenzaam in mijn eigen ziel; Een ongenoode gast bij feest en vreugde, Was 'k niets waard daar... ja soms ook nog wel minder. Maar toen kwam jij! Voor de allereerste maal Vond 'k mijn gedachte in eens andren woord ; Wat vaag ik droomde, wist jij vorm te geven! Jij jeugdig, krachtvol, tusschen al die ouden! Half stootte mij soms af je scherp verstand, Half wist je zonnig wezen me aan te trekken, Zooals aantrekt de zee het groene strand, En klippen 't water weer terug doen wijken. Nü zag 'k tot op den bodem van je ziel, Nü heb je onverdeeld mij en geheel; Jij, lieve loofboom, bloeiend aan de branding, Mijn hart heeft enkel vloed, maar nooit meer ebbe! Valk. En dank zij God, dat Hij mijn liefde zelf In smart en lijden doopte . .. dat was wijding. 'k Wist zelf niet wat mij drong, eer 'k duurgekocht In jou den schat zag, dien ik ging verliezen! Ja, dank zij Hem, die in mijn levensboek Met droefheidsstempel adelde mijn hartstocht; Die ons een vrijbrief gaf op onzen tocht, En ons gebood, als uitverkoren paar, Door 't donkre woud naar 't lichtend doel te jagen! Zwaanhilde (wijst naar het huis). Daarbinnen is nu feest in alle kamers, Daar stralen lichten voor het jonge paar; Daar klinkt der vrienden zang, met vroolijk lachen. Wie langs den weg gaat moet wel denken dat Da&r het geluk is ... in dat feestgewoel, (medelijdend). Jii, 's werelds troetelkindje ... arme zuster! Valk. Noem je haar arm? Zwaanhild e. Heeft zij dan niet gedeeld Haar zielegoud met hem en honderd andren, Haar kapitaal verspreid in zooveel handen, Dat zij 'tgeheel van niemand eischen kan? Geen enkle is haar nu meer Mies schuldig Voor niemand hoeft zij meer geheel te leven. O, ik ben tienmaal rijker wel dan zij ; Ik heb van alle menschen er maar één. Leeg was mijn hart, toen jij met zegevanen, Met feestgejubel vroolijk binnen trok; Nu heersch jij daar als heer van mijn gedachten; Als lentegeuren vul jij heel mijn ziel. Ja, 'k mag God danken, nu en alle dagen, Dat 'k eenzaam leefde totdat ik jou vond, .. . Dat ik als dood was... toen de klokken luidden Die riepen mij uit 't donker tot het licht. Valk. Ja, wij, verlaten hier in 't donker wijlend, Wij zijn de rijken,... wij die buiten staan . .. Bezitters van den schat zijn wij, die uitzien Al reizend, 't land in, in den stillen nacht. Laat lichten schijnen en laat tonen klinken, Laat hen daarbinnen dansen en genieten; .. . Zie opwaarts, Zwaanhild, in den blauwen nacht, Daar schittren duizend kleine lichtjes ook ... Zwaanhilde. Stil, luister, liefste ... in den zoelen nacht Gaat door het lindeloof een ruischen zacht... Va1 k. Het is voor ons dat al die lichtjes tintien .. . Zwaanhilde. Het is voor ons dat 't fluistert in de linden! Valk. Als Gods verloren zoon gevoel ik mij; 'k Verliet hem voor der wereld druk gewoel. Toen wenkte hij mij thuis met zachte hand; En nu ik kom steekt hij het lamplicht aan, Bereidt een feest den weergevonden zoon En schenkt zijn mooiste werk mij nog tot loon. Van nu af, zweer ik, wil ik trouw hem blijven, . .. Hem dienen, dapper strijden voor zijn licht. Ik vond aanduidingen, ja zelfs een spoor, Aanwijzend dat, toen hij zoo'n hoogen toon Voerde daar straks, hij niet heel nuchter was. Er is zelfs één bewijs, al is 't niet wettig, Dat sterk getuigt tegen den man in kwestie. Ik heb gehoord en weet dat na 't diner Hij in de kamer, waar hij woont met Lind, Zich erg heeft aangesteld, onrustig, woest. Den boel stuk . .. Goudstad. (ziet een glimp van Valk en Zwaanhilde die scheiden, terwijl Valk naar den achtergrond gaat; Zwaanhilde blijft verborgen staan bij het tuinhuis). Stil, wij zijn op 't rechte spoor! Een oogenblik, mevrouw! Valk gaat niet heen, Of doet hij 't wel, dan zal het zijn als vriend. Stuiver. Zoo ? Dus u denkt ook .. . ? Mevr. Halm. Och, waar wil u heen? Goudstad. Mevrouw, ik ben zoo aanstonds weer terug; Ik maak de zaak voor allen wel weer goed, Als 'k hem maar even spreken kan ... Mevr. Halm. Ja, best! (zij gaan samen den tuin in; onder het volgende ziet men hen op en neer loopen op den achtergrond, in druk gesprek). Stuiver. (komt van de veranda en ontdekt Valk, die over het water staat uit te kijken). Wat is zoo'n dichter toch een man van haat; Maar ik bureau-mensch ben een man van staat .. . En politiek . .. 'k werk voor mezelf... (ziet den dominee die uit de tuinkamer komt). Ha zoo! Strooman. Hij gaat toch weg! (komt bij Stuiver). Mijn waarde,... och wees zoo goed En ga, een oogenblikje maar, naar binnen, En hofl mijn vrouw ... Stuiver. Wie moet ik houden, zegt u? Zwaanhilde (kijkt schuw naar het huis). Zij kwamen als verzoekers, allebei, Elk sprak uit naam van ééne helft der wereld. Eén vroeg of jonge liefde groeien kon Wanneer de ziel gebukt ging onder weelde? De ander vroeg: en hoe kan liefde leven Als niets dan armoede haar staat te wachten? 't Is vreeselijk.. . om zulk een leer te preeken Als waarheids woord, en toch maar voort te leven! Valk. En als dat ons eens gold? Zwaanhilde. Ons gold? .. . Wat dan ? Wat kan iets uiterlijks daar dan toe doen? Ik heb je 't al gezegd: zoo je wilt strijden, Dan zal ik met je staan of met je vallen. O, niets zoo licht als 'tbijbelsche gebod Om alles te verlaten, hèm te volgen, Den liefste, en met hem te gaan tot God. Valk (omarmt haar). Laat dan de stormen razen, woest geweldig! Wij staan in 'tonweer; niemand kan ons vellen! (Mevr. Halm en Goudstad komen van rechts op den achtergrond. Valk en Zwaanhilde blijven in het tuinhuis staan). Goudstad (gedempt). Zie daar eens! Mevr. Halm (verrast). Samen! Goudstad. Twijfelt u nu nog? Mevr. Halm. Dat is toch ...! Goudstad. O, ik heb het wel gemerkt Dat hij zoo stil iets voerde in zijn schild. Mevr. Halm (in zich zelf). Dat Zwaanhild sluw was, wie had dat gedacht? (levendig tegen Goudstad). Maar neen, dat g'loof ik niet... Goudstad. Ik zal 't bewijzen. Mevr. Halm. Dan ken je toch je plicht als dochter wel V Z w a a n h i 1 d e. 'k Vind alles goed. Mevr. Halm. Ik dank je, kind. (Met een gebaar naar Goudstad). Wijs hem Niet af ... hij 's rijk ... en heb je geen bezwaar ... Zwaanhilde. Ja, iets verlang ik toch bij dit verbond; 'k Wil weg van hier... Mevr. Halm. Dat is juist wat hij wil. Zwaanhilde. En tijd ... Mevr. Halm. Hoe lang? Denk dat 't geluk je roept nu. Zwaanhilde (met stillen lach). O, niet heel lang; totdat de blaren vallen. (Zij gaat naar de veranda; mevr. Halm zoekt Goudstad op). Strooman (onder de gasten). Iets, lieve vrienden, leerden wij van daag; Of twijfel ons ook ernstig komt belagen, 't Goed recht der waarheid overwint de slang, En liefde triomfeert. De gasten. Die triomfeert, ja! (alle paren omarmen en kussen elkander. Links hoort men lachen en zingen). Juffr. Ekster' Wat is dat nu? A n n a. Studenten ! L i n d. Het kwartet, Dat naar de bergen gaat... en ik heb glad Vergeten af te zeggen . .. (De studenten komen van links op en blijven aan den ingang staan). Een student (tegen Lind). Hier zijn wij! HENR1K 1BSEN DE COMED1E DER LIEFDE TOONEELSPEL IN VERZEN IN DRIE BEDRIJVEN NAAR DE OORSPRONKELIJKE NOORSCHE UITGAVE DOOR J. CLANT VAN DER MIJLL-P1EPERS UITGEGEVEN DOOR MEULENHOFF & Co. TE AMSTERDAM IN HET JAAR I 908 * * EERSTE BEDR1J F. Een mooie tuin, onregelmatig maar smaakvol aangelegd. Op den achtergrond ziet men den fjord met zijn eilanden. Links van den toeschouwer het hoofdgebouw met een veranda en daarboven een openstaand zolderraam. Rechts op den voorgrond een open prieel met tafel en banken. Het landschap ligt in sterk avondlicht. Het is in den voorzomer; de vruchtboomen bloeien. Rij het opgaan van het gordijn, zitten mevr. Halm, Anna en juffr. Ekster in de veranda, de beide eersten met een handwerk, de laatste met een boek. In het priëel ziet men Valk, Lind, Gondstad en Stuiver; op de tafel staat een punchbowl met glazen. Zwaanhilde zit alleen op den achtergrond bij het water. Valk (staat met opgeheven glas en xingt). Tot vreugde en genot werd u gegeven In stillen bloemhof, zonblijde dag; Vergeet dat de herfst vaak niet kan geven Wat lente beloofde met lieven lach. Bloesemtakken vol zoete geuren Breiden zich welvend over u uit. .. Laat dan van nacht de storm ze verscheuren, Strooien langs velden en wegen zijn buit. Waarom te vragen naar rijpe vruchten Als alle boomen te bloeien staan ? Waarom toch treuren, waarom zuchten, Zwoegend en slavend door 't leven gaan ? Waarom in 't veld toch op hooge stangen Vogelverschrikkers met jas en hoed? Broeders, wij willen der vogels zangen Klinkend in 't oor ons lieflijk en zoet. 1 Waarom de vogels te verjagen Uit uw rijk-bloeienden kersen gaard! Laat hen maar stelen die enkele dagen ... Vogels zijn dubbel hun zangloon waard. Waarlijk in 't eind wint gij bij den ruil nog, Krijgt zoete zangen voor late vrucht... Snel gaat voorbij de Tijd, en bedenk toch Hoe weldra de zomer weer ontvlucht. Leven wil ik, genieten en zingen, Tot bladerloos is de laatste heg: Niet als een kind om méér zal ik dwingen. Ruim dan gerust het overschot weg. Open het hek, laat 't vee naar begeeren Gulzig grazen, tevreden en stil; Ik plukte de bloemen... wat kan 't mij dereu Wie 'tdoode restje nog nemen wil! Valk {tegen de dames). Kijk, dat was nu het lied waarom u vroeg;... Wil wat toegevend zijn ... veel zaaks is 't niet. Goudstad. O wat deert dat, als 't lied maar goeden klank heeft! Juffr. Ekster (kijkt rond). Maar Zwaanliild, die er zoo op aandrong juist? Toen Valk begon, was zij met-een gevlogen; Nu is zij weg. Anna (wijst naai• den achtergrond). Weineen, zij zit daarginds. Mevr. Halm (zuchtend). Och god, dat kind! Wie leert haar ooit manieren! Juffr. Ekster. Maar zeg, mijnheer, mij leek uw lied op 't einde Veel minder rijk aan . . < ja ... aan poëzie. Dan in de rest toch wel te vinden is. Stuiver. Ja, en 't was toch gemakkelijk genoeg Om aan het slot ook nog wat aan te brengen. Valk (klinkt met hem). Je smeert maar op, als lijm tusschen de barsten, Totdat het plakt en 't hout gemarmerd lijkt. Stuiver (onverstoorbaar). Ja, dat gaat best; dat weet ik nog zoo goed; Zoo deed ik 't ook ... Goudstad. Wat? Heeft u ook gedicht? Jufl'r. Ekster. Mijn vriend? O ja! Stuiver. Och, 't was niet van belang. Juffr. Ekster (tegen de dames). Hij 's in zijn hart romantisch. Mevr. Halm. Ja, dat is hij. Stuiver. Och nu niet meer; dat is al lang geleden. V a 1 k. Vernis en romantiek die slijten op den duur. Maar vroeger wel dus ... ? Stuiver. Ja 't wa^ in dien tijd, Toen ik verliefd was. Valk. Was? Is die dan al voorbij? Ik dacht niet dat je lieftleroes al uit was! Stuiver. Nu ben ik immers officieel verloofd, Dat is toch beter dan verliefd zijn, dunkt mij. Valk. Zeer juist, mijn beste vriend, dat vind ik ook! Aldus gepromoveerd was 't moeilijkste overwonnen; Bevordering van minnaar tot geliefde. Stuiver (met een welgevallig herinneringslachje). Het is toch zonderling! 'k Zou haast gaan twijflen Of mijn herinnering mij niet bedriegt, (tot Valk gewend) Nu zeven jaar geleden,... 't is de waarheid! Maakte ik in stilte verzen op 't kantoor. Valk. Maakte jij verzen . .. waar? Stuiver. Wel, aan de tafel. Goudstad. Silentium! De klerk heeft nu het woord! Stuiver. Vooral zoo 's avonds, als ik vrij-af had, Dan schreef ik heele reeksen verzen wel, Zoo lang soms als... ja, twee drie vellen vol. Dat ging! Valk. Je gaf je Muze maar een schop, Dan draafde ze al... Stuiver. Of het papier gestempeld Was of niet, was haar volmaakt om 'teven. Valk. Dus 't dichten vloeide dan toch even vlot ? Maar zeg, hoe drong je toch den tempel binnen? Stuiver. Met 'tbreekijzer der liefde, beste vriend! Met andere woorden, het was juffrouw Ekster, Die een poos later mijn verloofde werd; Want toen was zij ... Valk. Alleen nog maar je vlam. Stuiver (voortgaand). Dat was een vreemde tijd; 'k vergat mijn studie ; Mijn pen vermaakte ik niet, neen 'k moest haar stemmen. En als zij soms bleef haken in 't papier, Klonk dat als melodie van wat ik schreef;... Ten slotte expediëerde ik toen een brief Aan haar ... aan haar ... Valk. W ier liefste jij toen werd. Stuiver. Dienzelfden dag nog zond zij 't antwoord mij; Mijn aanzoek nam zij aan... de zaak was klaar! Valk. En jij, je voelde je op 't kantoor een held; Nu had je veilig dan je liefde binnen! Stuiver. Natuurlijk, ja. Valk. En dichtte je nooit meer? Stuiver. Neen, 'k heb daarna den drang nooit meer gevoeld: 'tWas of op eens mijn dichtvuur was gedoofd: En als 'k een enkle maal nu eens beproef Een Nieuwjaarsvers of zoo iets op te stellen, Dan speel ik het met rijm noch rhythme klaar, En,... ik begrijp niet waar het aan mankeert,... Maar 't wordt kantoorstijl-werk, geen poëzie. Goudstad (klinkt met hem). En daar is u zoo waar niet minder om! (tegen Valk) U denkt wel dat in 't bootje van 't geluk Alleen voor u een plaatsje wordt bewaard; Maar wees voorzichtig als den tocht u waagt. Wat nu uw vers betreft, zoo weet ik niet Of het poëtisch is in allen deele, Maar hoe u ook de woorden draait of keert Toch deugt niet uw moraal, dat zeg ik u. Hoe moet men zoo'n administratie noemen, Die vogels vrij het groene ooft laat pikken Vóór het tot rijpe vrucht nog worden kon? Die koe en kalf maar vrij in 'tgras laat weiden, Dat alles kaal is als de hooitijd komt? Nou, 'tzou er hier mooi uitzien 't volgend jaar! Valk (staat op). Och, 'tvolgend, volgend! Stuitend is de zin Die in dat slappe woord „het volgend" ligt; Dat maakt den blijdsten mensch op eenmaal arm! Was ik een uurtje maar de sprookjes-sultan Die over dood en leven vrij beschikt, Dat woord was gauw ten doode opgeschreven, Als dubbele o en e in nieuwe spellingsleer. Stuiver. Wat heb je dan toch tegen 'twoord der hoop? Valk. Dat het Gods mooie wereld ons versombert. „De volgende liefde", „de volgende vrouw", „De volgende maaltijd" en „'t volgende leven",... Kijk, die omzichtigheid, die daarin ligt, Die is het die der vreugde zoon verarmt. Zoo ver je ziet wordt heel de wereld leelijk. Zij doodt van 't oogenblik het hoogst genot; Je hebt geen rust, eer je de boot gestuurd hebt Met zwoegend tobben, naar het „volgend" strand; En ben je eenmaal daar.. . mag je dan rusten ? Zoo warm als nu... want och zij is zoo lief! Valk. Verloofd! Dus daarom waren je gedachten Bij Mozes noch profeten meer van daag. L i n d (lachend). En jij, die dacht, dat jouw lied dat gedaan had! .. . Valk. Och ja, poëten g'looven dat zoo licht. L i n d (ernstig). Je moet niet denken dat ik door 't geluk Den theoloog al uitgeschud heb nu. t Verschil is dit alleen, dat 'k niet den Bijbel Als Jakobsladder tot mijn God gebruik. Nu moet ik Hem in 't leven zelf gaan zoeken; Ik voel meer goedheid nu al in mijn hart, k Heb lief de grashalm, 't wurmpje aan mijn voet; Die moeten van 't geluk hun deel ook hebben. V a! k. Maar zeg mij eens ... L i n d 'k Heb alles nu gezegd, Mijn zoet geheim blijft heilig voor ons drieën. Valk. Ja, maar 'k bedoel, heb je al vooruit gedacht? L i n d. Gedacht? Vooruit? Ik? Neen, voor 'toogenblik Leef ik geheel in lenteblij genot. Ik richt mijn oog op ons geluk vlak bij; Daar houden wij van 't lot de teugels vast. Noch jij, noch Goudstad,... noch zelfs mevrouw Halm Kan zeggen tot mijn frissche bloem: „verwelk!" Want ik heb wilskracht, gloed straalt uit haar oogen. En daarom moet en zal zij opwaarts streven! Valk. Goed zoo; wie zoo denkt, zal 'tgeluk wel dwingen! L i 11 d. Wild-bruisend kookt in mij mijn levensmoed. O, ik voel mij zoo sterk! Lag daar een afgrond Vóór mij... hoe gapend ook... ik waagde een sprong! V a 1 k. Wat zeggen wil in nuchtre prozataal : Je liefde maakt je bijna tot een rendier. L i n d. Nu... trek ik mee met wilden rendiertroep Dan weet ik wel waarheen mijn smachten trekt! Valk. Dat kan je morgen dan alvast vertoonen. Je moet toch met 't kwartet de bergen in ? Maar 'k wed dat je geen pelsjas noodig hebt. .. L i n d. 't Kwartet! Nou ja, laat 't zonder mij maar klimmen. Ik adem berglucht nu in 't diepe dal; Hier heb ik bloemen en de wijde fjord, Hier heb ik bladerruischen, vogelzangen, En mijn geluk sfee ... zij is immers hier! Valk. O, een geluksfee hier in deze streken Hou die maar vast!... die zijn maar al te zeldzaam. (met een blik op het huis). Sst,... Zwaanhild ... L i 11 d (drukt hem de hand). Goed; 'k ga heen,... laat niemand weten, Wat tusschen jou en mij en haar moet blijven. Dank dat je luieren wou naar mijn geheim. Begraaf het in je hart, hou 't veilig daar.. . (af naar den achtergrond bij de anderen). (Valk kijkt hem een oogenblik na en loopt een paar maal den tuin op en neer, zichtbaar strijdende tegen xijn aandoeningen. Even later komt Zwaanhilde uit het huis met een doek op den arm; wil naar den achtergrond gaan; Valk nadert haar en kijkt haar onafgewend aan. Zwaanhilde blijft staan.). Zwaanhilde (na een kleine pauze). U kijkt mij zoo vreemd aan ...? Valk (half in zich zelf). Ja, daar is 't trekje, Diep in die oogen glijdt een vlucht'ge schaduw, Die om den mond verscholen speelt vol spotlust. Het is daar. Zwaanhilde. Wat? U doet mij haast verschrikken. Valk. U heet Zwaanhilde? Zwaanhilde. Ja, dat weet u wel. 2 Valk. Maar weet u dat die naam belachlijk is? Doe mij 't genoegen ... gooi hem over boord ! Zwaanhilde. O, dat zou eigenmachtig, ongepast zijn ... Valk. Hm, „Zwaanhild" .. . „Zwaanhild". .. (plotseling ernstig). Waarom kreeg u toch Al toen u klein was zoo'n memento mori? Zwaanhilde. Klinkt 't leelijk dan? Valk. Neen, mooi als een gedicht, Maar veel te groot, te streng voor onze tijden. Hoe kan een meisje uit onze dagen nu Begrijpen wat de naam Zwaanhilde inhoudt? Neen, gooi hem weg, als een verouderd pak. Zwaanhilde. U denkt vast aan het koningskind der sage? Valk. Dat schuldloos door de paarden werd vertrapt. Zwaanhilde. Maar ónze wet laat zoo iets niet meer toe. Neen, hoog in 't zadel! In mijn stille droomen Joeg 'k, voortgedragen op een vurig paard, Zoo vaak ver weg, de wereld in vol moed, Zijn manen als een vrijheidsvlag me omwapprend! V a 1 k. Dat 's oude liedje. In die „stille droomen" Kent niemand van ons paal of perk of grenzen, Dan vreest geen mensch de sporen te gebruiken;... Bij daden blijven wij zoet hier beneden; Want 't leven heeft een ieder innig lief, En niemand wil een sprong ten doode wagen. Zwaanhilde (levendig). Ja, wijs mij 't doel maar, en ik waag 't te springen. Maar dan zij 't doel den sprong ten doode ook waard. Een Californië na zandwoestijnen,... Zoo niet, dan is 't maar beter thuis te blijven. Valk (spottend). Och ja, „de tijd" is zeker daaraan schuld. Zwaanhilde (warm). Ja, juist, dat is 't! Waarom als 't windstil is, De boot uitzetten en de zeilen kijschen? Valk (ironisch). Ja, waarom zweep of scherpe sporen slijten, Waar niet met gouden prijs hij wordt beloond Die moed heeft vrij de wereld in te gaan, En hoog in 't zadel, stout vooruit te streven? Zoo'n tocht, zoo zonder doel, is iets voor d adel, Maar onze tijd lacht om wat aadlijk is; Dat wou u zeggen, niet? Zwaanhilde. Ja, dat is waar; Zie naar dien pereboom die ginder staat,... Wat is die dor en bloesemloos van 't jaar. Verleden jaar, dat had u moeten zien, Boog heel de boom onder zijn vruchtenlast. Valk (een beetje onzeker). Ik g'loof het graag; maar wat moet 'k daaruit leeren? Zwaanhilde (fijntjes). O, onder meer, dat 't voor een Zacharias Van ónzen tijd, te veel verlangd is, peren Te oogsten waar een vorig jaar de boom Te veel gedragen heeft aan bloem en vrucht. Valk. Ik wist het wel. U zou wel 't spoor weer vinden In oud-romantische geschiedenissen. Zwaanhilde. Ja, onze deugd is van een ander slag. Wie komt er op en strijdt voor waarheid nog, Wie waagt zijn huid en zijn persoonlijkheid? Waar vindt men helden? Valk (kijkt haar scherp aan). En waar zijn Walkuren? Zwaanhilde (schudt het hoofd). Walkuren zijn niet noodig in dit land! Toen 't g'loof onlangs in Syrië werd bedreigd Trok u toen als verdediger daarheen? Neen, op papier ging u de zaak ter harte. En voor het goede doel zond u wat geld af. _ _ (Pauze. Valk schijnt te willen antwoorden, maar houdt zich, in en gaat den tuin in.) Zwaanhilde {kijkt hem een oogenblik aan, nadert dan en vraagt zacht). Valk ben je boos? Valk. Weineen, ik sta te peinzen;... En anders niets. Zwaanhilde (nadenkend en meewarig). Je hebt als twee karakters ... Geheel verschillend ... Valk. Ja, dat weet ik wel. Zwaanhilde (driftig). Maar waarom toch? Valk (uitbarstend). Omdat ik 't niet kan dulden Voor Jan-en-alleman mijn naakte ziel Ten toon te stellen ... als 't profane menschdom, Dat op de straat te koop loopt met zijn liefde .. . Als jonge vrouwen met hun bloote armen! Jij was de eenige,... jij Zwaanhild, jij ... Dat dacht ik ... maar dat is nu ook voorbij ... (wendt zich tot haar terwijl zij naar het prieel gaat en uitkijkt). Je luistert...? Zwaanhilde. Naar een andre stem, die 's avonds ... Sst! Hoor je wel?... spreekt als de zon gaat dalen. Een kleine vogel, kijk, verschuilt zich daar In 't loof,... daar komt hij net weer voor den dag ... En weet je wat ik vast geloof? Haar, wie Geen dichterziel, geen zangstem werd gegeven Die kreeg van God een vogeltje tot vriend ... Voor haar alleen en voor haar tuin geschapen. Valk (neemt een steen van den grond op). Dan moeten mensch en dier elkaar ontmoeten, Zal niet zijn zang te loor gaan bij een vreemde. Zwaanhilde. Ja, dat is waar; maar 'tmijne vond ik al. 'k Kreeg niet de gaaf van 't woord en ook geen zangstem; Maar kweelt mijn vogeltje in zijn groene schuilplaats, Dan voel 'k als zangen dalen in mijn ziel... Nu ja... ze blijven niet... ze vliegen weg ... (Valk gooit driftig met den steen; Zwaanhilde uit een kreet), O God! je raakte hem! Hoe kon je 't doen! (loopt naar rechts en komt weer dadelijk terug). O dat was slecht, heel slecht! Valk (hartstochtelijk opgewonden). Neen ... oog om oog En tand om tand, Zwaanhilde, meer was 't niet! Nu krijg je dan geen groet meer uit de hoogte, Uit 't land der zangen geen geschenken meer. Dat is mijn wraak nu over wat je deedt! Zwaanhilde. Wat 'k deed? Valk. Ja, jij! Tot op dit oogenblik Zong in mijn borst een vogel stout en sterk. Nu kan de doodsklok voor hen beiden luiden,.. . Jij doodde hém! Zwaanhilde. Ik? Valk. Ja, toen jij versloeg Mijn g'loof, zoo jong, zoo blij en zegevierend ...! (verachtelijk). Toen jij je hebt verloofd! Zwaanhilde. Wat meen je toch? Valk. O ja, dat 's stellig wel een heel best zaakje; Hij doet examen, wordt wel gauw beroepen,.. . Hij wenscht toch naar Amerika te gaan ... Zwaanhilde (op denxelfden toon). En heeft een aardig duitje nog te wachten;... Want je zult zeker Lind bedoelen? Valk. Dat Zal jij wel weten ... Zwaanhilde (met ingehouden lach). Ja, als bruidjes' zuster Dient dat wel... Valk. God! Ben jij 't dan niet... ? Zwaanhilde. Die oogstte Zoo'n overgroot geluk? Ach neen, eilacy! Valk (bijna kinderlijk blij). Jij bent het niet! O nu zij God geloofd! Och, Onze Lieve Heer is goed en mild toch! Niet met een ander zal 'k gearmd je zien . .. Hij wilde alleen het licht der smart ontsteken ... (wil haar hand vatten). O Zwaanhild, hoor eens, luister ... Zwaanhilde (wijst snel naar den achtergrond). Kijk eens daarheen! (Zij gaat naar het huis. Van den achtergrond komen op dat oogenblik mevr. Halm, Anna, juffr. Ekster, Goudstad, Stuiver en Lind. Gedurende het voorgaande is de zon ondergegaan; het landschap ligt in schemerdonker). Mevr. Halm (tegen Zwaanhilde). Nu zal de dominee aanstonds wel komen. Waar bleef je toch? Juffr. Ekster (met een blik op Valk). Je staat net als beteuterd. Zwaanhilde. Ik heb wat hoofdpijn; 'tzal wel overgaan. Mevr. Halm. En loop je dan hier met je bloote hoofd? Zet nu vast thee en maak de kamer netjes; 't Moet in de puntjes zijn; ik ken mevrouw wel. (Zwaanhilde gaat het huis binnen). Stuiver (tegen Valk) Weet jij wat Strooman in de Kamer wil? V a 1 k. Ik denk niet dat hij voor verhooging stemt. Stuiver. Maar als een zachte wenk hij nu eens kreeg Dat 'k verzen in mijn schrijfmap houd verborgen ? Valk. Misschien dat 't hielp. Stuiver. Och was 't maar waar... want heusch Het spant er, nu 't tot trouwen dan zal komen. De liefdezorgen zijn niet licht te tellen! Net goed: wat doe je in zoo'n wespennest! Stuiver. Dus liefde noem ie zóó? Valk. Dat niet, maar 't huwlijk, Met banden, vrijheidsroof en slavenleven. Stuiver (ziende dat Juffr. Ekster naderbij komt). Je weet niet wat een heerlijk kapitaal Er ligt in 't woord der vrouw en in haar geest. Juffr. Ekster (zachtjes). Denk je dat Goudstad wil een voorschot geven? Stuiver (knorrig). Ik weet niet zeker nog; ik zal 't probeeren. L i n d (gedempt tegen Valk terwijl hij met Anna nader komt). Ik hou 't niet langer uit; ik moet terstond Aan allen 't zeggen nu ... Valk. In plaats te zwijgen, En geen oningewijde te vertellen, Wat jou alleen aangaat... L i n d. Dat 's ook wat moois;... Voor jou, mijn vriend, ook hier in huis logeergast, Moest ik verstoppen dan mijn jong geluk! Neen, nu mijn hoofd van jubel staat in brand. .. Valk. Nu wil je je ook maar nijdig laten maken? Ja, goede lieve vriend, als dat je opinie is, Ga dan maar gauw je engagement vertellen! L i n d. Dat dacht ik ook, om meer dan ééne reden, En één daarvan lijkt mij wel van gewicht; Stel eens dat onder ons zich zou bevinden Een stille aanbidder, sluipend om haar heen; Stel dat hij dan op-eens met huwlijksplannen kwam En aanzoek om haar hand... wat dat gênant zou zijn ...! Valk. Je hebt gelijk; ja, ik vergat geheel Dat tot wat hoogers jij je voelt bestemd. Van liefde's vrije priester die je nü bent, Moet vroeg of laat je nog promotie maken ; Maar het is zelfs in strijd met alle vormen Je nu al voor te doen als hoog-gewijde. Lind. Ja, zie je, al9 niet Goudstad ... Valk. Wat van hem? Anna (verlegen). Och, dat is iets dat Lind zich in zijn hoofd zet. L i n d. Zeg dat nu niet; ik voel dat hij treedt tusschen Mijn nieuw geluk en mij, waar hij maar kan. Die kwast komt immers daaglijks hier naar buiten, Is rijk en vrijgezel, steeds om je heen; In 't kort, mijn liefste, er is nog zooveel Dat niets dan onheil voor ons kan voorspellen. Anna (met een zucht). Hè, dat is jammer, 't was zoo mooi vandaag! Valk (deelnemend tegen Lind). Laat niet 't geluk je ontgaan door sombre grillen, Wacht nog wat... geef niet noodeloos je bloot. Anna. O! Juffrouw Ekster kijkt naar ons; zeg niets meer! (Zij en Lind af, ieder naar een anderen kant) Valk (kijkt Lind na). Daar gaat hij heen en doodt zijn eigen jeugd. Goudstad (die intusschen bij de trap heeft gestaan in gesprek met mevr. Halm en Juffr. Ekster, komt nu naderbij en klopt hem op den schouder). Wel, staat u hier te broeden op een lied? Valk. Neen, op een drama. Goudstad. Zoo ? Wel nu nog mooier!... Ik dacht niet dat u daaraan ook al deed. Valk. Neen, dit is eigenlijk ook voor een ander, Een vriend van mij, ja, van ons allebei;... Een schrijver van bizondre handigheid, Want tusschen middaguur en avondstond Heeft hij al afgemaakt een heele idylle. Goudstad (sluw). Blij-eindigend, niet waar? Valk. U weet toch wel Dat 't scherm pas valt als zij elkander krijgen. Maar dat is nog maar één van zijn drie stukken : Daarnil eerst komen nog de schrijversweeën, Als nummer twee, de klucht van de verloving, Door vijf bedrijven heen behandeld wordt. En hieruit spint hij dan op nieuw de stof Voor 't huwlijksdrama, dat is dan het derde. Goudstad (glimlachend). De schrijflust schijnt aanstekelijk te werken. Valk. Zoo? Hoe dan wel? Goudstad. Ik meen alleen in zóóver Als 'k ook te broeden rondloop op een dichtstuk, . .. (geheimzinnig). Maar heel reëel en uitermate praktisch. Valk. Wie is de held, als ik zoo vrij mag zijn? G oud s t ad. Dat zeg ik morgen wel, maar eerder niet. Valk. Dan is u 'tzelf! Goudstad. Zou 'k daarvoor deugen, denkt u? Valk. Een beetre held waar' waarlijk niet te vinden. Maar de heldin dan? Zij woont zeker buiten Op 't vrije land, niet in bedompte stad? G o u d s ta d (dreigt met dm vinger). Daar zit de knoop ... dat mag ik niet verklappen 1... (;verandert van toon). Zeg eens, wat dunkt u wel van juffrouw Halm? Valk. O, u moet stellig haar veel beter kennen; Mijn oordeel kan noch kwaad noch goed beduiden... [glimlachend). Doch pas maar op, dat 't niet in 't honderd loopt Met dat gedicht waarvan u heeft verteld. Stel dat ik uw vertrouwen zou misbruiken, En uitkomst en intrige ging bederven. Goudstad (gemoedelijk). Nu ja, dan zou ik ook wel amen zeggen. Valk. Is dat geineend? Goudstad. U is toch man van 't vak; En 't waar' te gek, werd uwe hulp versmaad Door wie, als ik, maar is een dilettant. (gaat naar den achtergrond). Valk (in 't voorbijgaan tegen Lind). Je hadt gelijk; die rijke heer loopt rond Met moordnaarsplannen tegen je geluk, hoor. (verwijdert zich). Lind (zacht tegen Anna). Nu zie je 't eens, 'k was niet voor niets zoo bang; Wij moeten heusch terstond je moeder spreken. (Zij gaan naar mevr. Halm toe, die met juffr. Ekster bij het huis staat). Goudstad (pratend met Stuiver). Wat prachtig mooie avond. Stuiver. O zeker, ja, Als er maar stemming is ... Goudstad (schertsend). Iets niet in orde Met uw liefde soms ? Stuiver. Niet juist daarmee .. . Valk (die er bij gekomen is). Maar met 'tengagement? Stuiver. Misschien is 't dat wel. Valk. Hoera, dan ben je niet geheel ontbloot nog Van ieder sprankje poëzie, gelukkig. Stuiver (beleedigd). 'k Begrijp niet wat met mijn engagement Of ook met mij, de poëzie te doen heeft. V a 1 k. Dat moet je ook niet begrijpen ; als de liefde Haar eigen wezen kent, dan moet zij sterven. Goudstad (tegen Stuiver). Maar is er iets waar 'k u mee helpen kan Dan zeg het maar. Stuiver. Ja, ik heb heel den dag al Bedacht hoe 'k u de zaak zou kunnen zeggen, Maar 'k kon niet komen tot een goed besluit. Valk. Ik zal je helpen en ik maak het kort: Sinds jij tot een „aanstaande" bent bevorderd, Gevoel jij je gedrukt en steeds gedrukter. .. Stuiver. Ja, dat was wel bij tijden nog al erg... Valk (voortgaand). En ging zoo waar gebukt onder verplichtingen Die je ter helle joeg, als je maar kon; Dat is de zaak. Stuiver. Wat zijn dat voor verdichtingen! Ik heb geprolongeerd, als eerlijk man. (tegen Goudstad). Maar 't wordt met iedre maand al meer en erger. En men krijgt toch een vrouw als men gaat trouwen ... Valk (vroolijk). Nu is de hemel van je jeugd weer helder, Dit was een echo uit je dichtertijden! Zoo moet 't ook zijn ; 'k begreep het wel terstond; 'n Paar vleugels had je noodig en een schaar! Stuiver. Een schaar? Valk. Een wil-schaar, ja, om alle banden Weer los te knippen, dat je uit kon vliegen Weer vrank en vrij ... Stuiver (boos). Neen, dat wordt al te grof! Dat ik beschuldigd word van zoo'n vergrijp Aan het gezag, dat 'k stil maar heengaan zou? Zoo iets is een bekladden van mijn eer En lasterlijke praat! Valk. Mensch, ben je dwaas! Wat wil je dan toch zeggen? Spreek toch... spreek! Goudstad (lachend tegen Stuiver). Ja, tracht de zaak eens helder in te denken. Wat wou u dan? Stuiver (bedaart u-eer). Een leening bij de spaarbank. Valk. Een leening! Stuiver (snel tegen Goudstad). 'k Meen een endossement Voor honderd tbaler of zoo daaromtrent Juffr. Ekster (die inmiddels bij mevr. Halm, Lind en Anna lieeft gestaan). Hoe aardig! Och! Nu veel geluk, hoor kindren! Goudstad. Wat is dat nu? (gaat naar de dames). Stuiver. Dat kwam daar ongelegen. Valk (slaat uitgelaten zijn armen om xijn hals). Hoera, trompetgeschal verkondigt luid Dat Amor je een broertje heeft gebracht. (trekt hem mee naar de anderen). Juffr. Ekster (overweldigd tegen de heeren). Och, Lind en Anna,... Lind heeft haar gekregen! Zij zijn geëngageerd! Mevr. Halm (met tranen van ontroering, terwijl het paar gelukgewenscht wordt). Dat 's al de achtste, Die welverzorgd en blij dit huis verlaat;... (lot T alk gewend). Al zeven nichtjes ... allemaal met gasten .. . (haar aandoening wordt haar te machtig; zij houdt haar zakdoek voor de oogen). Juffr. Ekster (tegen Anna). Nu zullen er heel wat bezoeken komen. (liefkoost haar zeer aangedaan). Lind (grijpt Valk's handen). O vriend, ik leef als in een zwijmelroes! Valk. Stil;.. . als verloofde ben je lid geworden Van 't geestelijke matigheidsgenootschap; Je kent 't gebod :... geen slemppartijen hier! (keert zich tot Goudstad met een beetje boosaardige deelneming). Nu mijnheer Goudstad? Goudstad (vergenoegd). Wel, ik zou durven denken Dat voor hen beiden dit geluk belooft. Valk (hjkt hem verwonderd aan). IJ draagt uw leed met wel te prijzen rust. 't Doet mij genoegen. Goudstad. Wat meent u toch, mijn waarde? Valk. "k Bedoel dat aangezien u zelf toch voedde Een zoete hoop ... Goudstad. Deed ik dat? Inderdaad? Valk. U was ten minste goed daartoe op weg; U noemde juffrouw Halm; u stond toch hier En vroeg mij . . . Goudstad (glimlachend). Ja, maar zijn er dan geen twee? Valk. Dus 'tis de andre, die u meent... haar zuster? Goudstad. Haar zuster, ja, de andre,... juist, die is 't. Leer eerst die zuster maar wat nader kennen, En oordeel zelf of zij niet zou verdienen Dat er wat meer werk van haar werd gemaakt Dan hier in huis gewoonlijk wordt gedaan. Valk {koel). Zij heeft wel alle goede eigenschappen. Goudstad. Niet alle nog: den conversatietoon Kan zij niet vatten; daar legt zij het af... Valk. Ja, dat is erg. Goudstad. Maar als mevrouw haar maar Eén winter uitbrengt, wed ik dat voor niemand Zij onderdoet. Valk. Ja, dat zal wel zoo zijn. Goudstad. Ja, dat is wonderlijk met jonge meisjes! Valk (vroolijk). Zij zijn als winterrogge op het land; Zij kiemen ongemerkt in vorst en sneeuw. Goudstad. De balzaal is hun thuis van 't kerstfeest af... Valk. Daar komt de mest er op ... schandalen, praatjes . .. Goudstad. En als de warme lentelucht dan komt... Valk. Dan komen groene dametjes te voorschijn! Lind (komt bij hen en grijpt Valk's handen). Wel was 'tverstandig dat ik deed dien stap... Ik voel mij zoo gelukkig en zoo rustig! Goudstad. Ziedaar den bruidegom; vertel nu eens Hoe men zoo doet als pas verloofde minnaar! Lind (onaangenaam aangedaan). Daarover spreekt men met een derde niet. Goudstad (schertsend). Slecht gehumeurd? Dat zal ik Anna klikken, (gaat naar de dames toe). Lind (kijkt hem na). Is dat een vraag, die man is onverdraaglijk! Valk. Je hebt je toch in hem vergist,... Lind. Och kom? V alk. Het was niet Anna die hij had op 't oog. Lind. Wat! Was het Zwaanhild? Valk. Ja, dat kan 'k niet zeggen, (luimig) Vergeef mij, voor een ander leedt je pijn! Lind. Hoe meen je dat? Valk. Zeg, heb je de courant Gelezen ? Valk. Ja, dat is ware vrijheid Te doen waartoe ons innigst zijn ons drijft; En 'k weet dat jij door God bent aangewezen Tot wering van mijn schoonheids-zondenval. Ik moet, gelijk mijn naamgenoot de vogel, Kop in den wind de lucht in, zal ik stijgen. Jij bent de zefier waar 'k mij op laat wiegen, Met jou eerst krijg ik draagkracht in mijn wieken. O wees van mij, eer nog je krijgt de wereld,.. . En valt het loof, dan scheiden onze wegen. Zing mij je zieleschatten in mijn ziel, En zang voor zang geef 'k rijkelijk je weer. .. Dan kan je ouder worden, rustig, stil, Als blaren welken, zonder smart of klacht. Zwaanhilde (met onderdrukte bitterheid). 'k Kan je niet danken voor je goeden wil, Hoewel die duidlijk je gezindheid toont. Want je beschouwt mij als een kind de wilg Die het tot ééndagsfluitje kalm versnijdt. V a 1 k. Nu, dat 's toch beter dan in 't water staan Totdat de herfst in grauwe mist haar hult. (heftig). Je moet! Je zult! Ja meer, liet is je plicht Om mij te schenken, wat zoo rijk je ontving. Wat jij daar droomt dat wordt in mij tot lied! Ziedaar den vogel, dien ik doodde ... dom ... Die was voor jou een bron van zanggenot... O weiger 't niet; zing ook voor mij als hij ... Mijn leven wordt voor jou tot één gedicht! Zwaanhilde. En als je mij dan kent en ik ben leeg, Als ik mijn laatste liedje heb gezongen .. . Wat dan? Valk (bekijkt haar). Wat dan? Denk dan aan wat hij deed. (u-ijst in den tuin). Zwaanhilde (lachljes). O ja, ik weet 't, je kunt met steenen gooien. Valk (lacht spottend). Ziedaar die vrijheidsziel waar je mee praalt,... Dan moet ik waarlijk woekren met mijn tijd. Valk (met groote oogen). Denk ie aan de toekomst? Lind. Ja, dat doe ik net; Mij dunkt toch zoo'n examen is geen grap... Valk. En gistren avond! Toen je alleen maar leefde, Van 't heden dronken had je geen verlangen,... Zelfs niet een middelmatig „baud* trok je aan;... Je ving den mooien vogel van 't geluk; Je voelde je, alsof daar aan je voeten Lag uitgespreid der heele wereld rijkdom . . . Lind. Dat zei ik, ja; maar zoo iets neemt men toch Natuurlijk op cum grano salis ... Valk. Zóó! Lind. Den vóórmiddag wil 'k aan 't geluk besteden. Dat heb ik vast besloten. Valk. Dat 's gedurfd! Lind. Wel zijn er veel visites nog te doen, Daarmee zal heel wat tijd verloren worden. Maar nog meer vrijen tijd er af te nemen, Dat moet ik mij toch tot mijn spijt ontzeggen. Valk. En jij die weinig dagen nog geleden De wijde wereld in wou met gezang. Lind. Ja, maar ik zag dat nam mij te veel tijd; Die veertien dagen kan ik niet meer missen. V alk. Neen, om een andre reden bleef je thuis: Je zei iets, dat beneden in het dal Ook berglucht woei en dat er vogels kweelden. Lind. Ja zeker, ... hier de lucht is zeer gezond; Men kan daarvan genieten, ook al zit men Geregeld te studeeren met zijn boek. Valk. Maar met het boek had je immers afgedaan, Als Jakobsladder.. . Lind. Hè, wat ben je lastig; Dat zegt men zoo, als men vrij en alleen is... Valk (ziet hem aan en slaat de handen ineen in stomme verbazing). Ook gij dus, Brutus! Lind (een beetje verlegen en kregel). Maar bedenk dan toch Dat ik nu andre plichten heb dan jij; Ik heb mijn meisje nu. Kijk eens naar de andre Verloofden, menschen zelfs met lange ervaring. Op wie je hoop ik toch niets af zult dingen, Zij zeggen allen, zullen twee te zamen Door 't leven gaan, dan ... Valk. Spaar mij je verklaring. Wie gaf je die? Lind. Och ... wel, bijvoorbeeld Stuiver, En dat is toch een man die niet kan liegen. En juffrouw Ekster, die 's zoo op de hoogte, Zij zegt... Valk. En dominee met echtgenoote? Lind. Ja, dat 's iets vreemds toch zeg, met deze twee, Die zijn verzonken in een zielerust.. . Denk eens, zij weet niets meer van haar verloving, Heeft glad vergeten wat 't is lief te hebben. Valk. Ja, dat is 't lot van al die zich verslapen, ... Dan vlucht herinring als een schuwe vogel. (legt de handen op zijn schouder en kijkt hem spottend aan). Zeg, jongenlief, jij sliep vast goed van nacht? Lind. Ja, goed en lang; ik ging zoo moe naar bed, En tegelijkertijd zoo vol emoties; Ik was baast bang dat 'k gek geworden was. Hier is oneenigheid aan alle kanten. (s]>reekt zacht met hen). Mevr. Strooman (tegen juffr. Ekster als zij xiet dat de theetafel gedekt is). Nu krijgen we haast thee. Juffr. Ekster [kortaf). Goddank. Valk. Hoera! De vriendschap, thee, de liefde en de tantes! Stuiver. Maar nu de zaak dan zoo is afgeloopen Nu kan die licht een vroolijk einde nemen. 't Proces berust dus op een paragraaf Waar 't heet: den man te volgen is de vrouw Verplicht. Dat 's duidelijk voor iedereen. Juffr. Ekster. En wat beteekent de overeenkomst dan ? Strooman Zij mag aan hoogre wet zich niet onttrekken ... Stuiver. Maar Lind kan toch wel aan die wet ontkomen. (tegen Lind). Je stelt je reis maar uit, en blijft stil hier. De tantes (blij). Ja, dat kan best! Mevr. Halm. Welzeker! Juffr. Ekster. Dan is 't uit. (Zwaanhilde en de dienstmeisjes hebben intusschen de theetafel gedekt onder aan de verandatrap. Uitgenoodigd door mevr. Halm gaan al de dames om de tafel zitten. De rest van het gezelschap gaat gedeeltelijk op de veranda of in het prieel zitten, gedeeltelijk in den tuin. Valk zit op de veranda. Onder het volgende wordt er thee gedronken). Mevr. Halm. Zoo trok dit kleine onweer dan voorbij, Als zomerregen, achterna weldadig; Dan schijnt de zon nog mooier, en belooft ons Een zomermiddag klaar en wolkeloos. Juffr. Ekster. Ja, 't bloemetje der liefde heeft ze noodig Die buitjes, groot en klein, die houden 't frisch. Valk. Het sterft zoodra 't gebracht wordt op het droge ... Daarin heeft 't overeenkomst met een visch ... Z w a a n h i 1 d e. Neen, want de liefde kan van lucht toch leven ... Juffr. Ekster. En daarin sterft de visch ... Valk. Volkomen waar. Juffr. Ekster. Daar hebben wij u nu gevangen, hè? Mevr. Strooman. Dat 's goede thee, dat kan men daadlijk ruiken. V alk. Nu, laten wij het houden bij de bloemen. Liefde is een bloem; ontbreekt haar zoele regen, Zoodat de lieflijke zou gaan verkwijnen... (houdt stil). Juffr. Ekster. Wat dan? Valk (met een galante buiging). Dan komen tantes met een gieter. — Maar die gelijkenis, al is zij lang Gebruikt, door dichters eindloos nagepraat, Is toch nog niet heel duidlijk voor de meesten; Want bloemen zijn er in zoovele soorten. Zegt eens, welk bloempje zou de liefde wezen? Noemt dat wat er het meeste op gelijkt. Juffr. Ekster. Dat is een roos; dat weet toch iedereen,... Zij geeft aan 't leven toch een rozengloed. Een jonge dame. Een anemoon is 't, groeiend onder sneeuw, Want als die uitkomt wordt het lente eerst. Een tante. Het is een paardebloem, die tiert het best Wordt zij vertrapt van mans- of paardevoet, Ja, maakt nieuw schot als zij is platgetreden, Dat heeft ons Pietersen zoo mooi beschreven. Lind. 't Sneeuwklokje is 't; dat in je jonge ziel Het Pinksterfeest van 's levens jeugd inluidt. Mevr. Hal m. Neen, 't is de klimop, die al is 't December Nog even groen is als in 'thart van Juni. Goudstad. Neen, het is IJslandsch mos, dat jonge dames Oeneest, die lijdend zijn aan zwakke longen. Een heer. 't Is een wilde kastanje,... te waardeeren Als brandhout, maar de vrucht is ongenietbaar. Z w a a n li i 1 d e. Neen, een camelia, die op soirees De hoofdtooi uitmaakt van de dames daar. Mevr. Strooman. Neen, zij lijkt op een bloem, die was zoo lief;... Wacht eens ... was die niet grijs .. . neen violet; Hoe heet die nu.. .V Laat zien ... zij leek veel op die .. .; 'k Ben zoo vergeetachtig, dat is zoo raar. Stuiver. Neen, al die bloemebeelden gaan toch mank, Mij doet zij aan een bloempot eerder denken; In 'teerst is daar maar nauwlijks plaats voor één, Maar later kan die heel wat spruiten bergen. Strooman (te midden van zijn kindertal). Neen, liefde is gelijk een pereboom-, In 't vroege voorjaar wit van bloesemsneeuw; Wat later zet de bloesem zich tot vruchten En worden tot veel groote groene bessen; Door d' ouden stam gevoed met levenssappen Worden het eens, zoo God wil, rijpe peren. Valk. Ja, zooveel hoofden, zegt men, zooveel zinnen! Maar allen dwaalt u op verkeerde wegen. Geen enkel beeld gaat op; hoor nu naar t mijne;... Dat kan u draaien, keeren, naar believen. (staat op in redenaarspositie). In 't verre Oosten groeit een kostbaar kruid; De „Zoon des Hemels" plant het in zijn tuinen ... De dames. Dat is de thee! Valk. Ja juist. Mevr. Strooman. Ja, thee is er in vele kwaliteiten. Anna. De groene voorjaarsspruitjes allereerst... Z \v a a n h i 1 d e. Voor zonnedochtren groeien die alleen. Een jonge dame. Men zegt dat die bedwelmend zijn als ether ... Een andere. Als lotos geurend en zoet als amandelen. Goudstad. Die komt niet aan de markt om te verhandelen. Valk (die intusschen van de veranda gekomen is). Ach lieve dames, in zich zelf draagt elk Een heimelijk klein henielsch rijkje in zich. Daar schieten duizenden van zulke spruitjes, Omheind door schroom, als door Chineeschen muur. Maar al de popjes van uw fantazieën, Die in de schaduwen der kiosken zitten En smachtend droomen... sluiers om de lenden, En gouden tulpenbloemen in de handen ... Voor hen plukt u de eerste groene knoppen; Wat later herfst daar vond, was u om 'teven. Kijk, daarom krijgen wij met stof en steeltjes,... Een napluk, die er staat als vlas tot zijde,... Een oogst met moeite van den struik geschraapt... Goudstad. Dat is de zwarte thee. Valk (knikkend). Die vult de markt. Een heer. Dan spreekt nog Holberg van een thé de boeuf... Juffr. Ekster (snibbig). O, dat is zeker iets uit vroeger dagen. Valk. Liefde de boeuf bestaat er ook wel, ja; Die maakt ons dwaas ... alleen maar in romans. Van haar pantoffelrijk vindt men soms sporen Bewimpeld onder echtlijke gordijnen. In 't kort, gelijknis is er, waar u die Het minst verwacht. Zoo zegt de oude spreuk Dat, komt de thee tot ons over de zee, Dan lijdt zij, en verliest wat van den geur, Het fijn aroma, dat haar eigen is. Door de woestijn moet zij en over bergen, .. . Moet aan Kozak en Rus den tol betalen;... Die stemplen haar, dan mag zij verder gaan, En geldt bij ons dan pas voor echte waar. Maar gaat het met de liefde ook niet zoo Door 's levens woestenij ? Wat waar 't gevolg, Wat 's werelds oordeel, als eens u of ik, Boud onze liefde vrij invoeren wilde! ,0, het moreele aroma ging verloren! „De geur der wettigheid is glad er af!' Strooman (staat op). Jawel, Godlof, in zedelijke landen Is zulke waar nog altijd contrabande. Valk. Ja, zal zij hier te lande vrij passeeren Dan moet zij door der vormen koud Siberië, Waar frissche zeelucht haar niet schaden kan;... Moet zij den stempel toonen, zwart op wit, Van organist en klokkenist en koster, _ Familie, vrienden, kennissen, ja, wie niet, En vele andre braven nog ... behalve Den vrijpas, dien God zelf haar heeft gegeven .. . En dan het laatste punt van overeenkomst; Ziet, hoe beschavingshand zoo loodzwaar drukt Op 'tZonneland, daarginds, in 'tverre Oosten; Zijn muur vervalt, gebroken is zijn macht, De laatste echte Mandarijn gehangen. Profane handen plukken nu de oogst. Weldra is 't Zonneland nog maar een sage, Een sprookje waaraan niemand meer gelooft; De heele wereld wordt één nevelgrauw!... Ten grave droegen wij het wonderland. Maar is dat zoo,... waar blijft dan nu de liefde? Ach, dan is immers zij ook mee verdwenen! (heft zijn theekop op). Wel, dat verga dan, wat niet kan bestaan:... Met deze thee drink ik op dooden Amor! (drinkt; groote ontstemming en beweging in het gezelschap). Juffr. Ekster. Dat was wel een zeer zonderlinge toost! De dame s. Alsof de liefde heuscb zou zijn gestorven! S t r o o m a n. En zij zit hier gezond en jong en blozend, In allerlei gestalten om ons heen. Hier zit de weduwe in haar zwarte kleed ... Juffr. Ekster. Twee trouwe echtgenooten ... Stuiver. Wier verbond Nog menig stevig liefdepand kan kweeken. Goudstad. Daarna komt liefde's lichte ruiterij, Verloofde paren in verscheiden soorten. Strooman. Vooraan de veteranen, trouw verbonden Al vele jaren lang. Juffr. Ekster (afbrekend). En dan de kleintjes ... De jongste klasse . .. 't paartje van vandaag ... Strooma n. Hier ziet u zomer, winter, herfst en lente; Die waarheid heeft u hier dus maar te grijpen, Te hooren en te zien ... Valk. Nu ja, en dan? Juffr. Ekster. En toch zou u de deur haar willen wijzen! Valk. U heeft mij heelemaal verkeerd begrepen. Wanneer heb 'k daarvan ooit 'tbestaan ontkend? Maar u moet bij dat alles wel bedenken Dat rook niet altijd is 't bewijs van vuur. Ik weet het opperbest, men neemt ten huwlijk, Maakt zich gezinnen en dat alles meer; U zal mij zeker nooit hooren ontkennen Dat de één een ring krijgt, de ander een refuus, Dat rose briefjes stil worden geschreven En dicht gemaakt niet duifjes ... samen kijvend; Dat er verliefden loopen door de straten En de visites chocolade krijgen, Dat het gebruik een formulier uitvond, Een eigen vormen-codex voor verliefden Maar lieve Heer, wij hebben ook majoors, Een arsenaal met heel wat materiaal; Daar vindt men trommels, sporen en rapieren,.. . Maar wat bewijst dat dan toch allemaal? Alleen dat er soldaten zijn en wapens. Maar wapendragers zijn toch nog geen helden. Ja zelfs als er een leger stond van tenten,.. . Zou daarmee heldenmoed zijn te bewijzen? S t r o o m a n. Wel, laat ons billijk zijn; eerlijk gezegd 't Is niet altijd naar waarheid, als beweerd wordt, Dat jonge liefde 'l sterkst zou zijn, en zoo .. . Ja, zoo alsof die juist de een'ge was. Op die is niet ten allen tijd te bouwen. Neen, eerst in 't huwlijk, het intieme leven, Kust liefde op een rotsgrond, vast en zeker, Die nooit kan wijken, nooit ons kan ontglippen. Juffr. Ekster. Neen, die opvatting kan 'k niet met u deelen. Ik meen dat een verbond van vrije menschen, Dat jaren duurt, al kan men 't daaglijks breken, Het best beantwoordt aan der liefde echtheid. Anna (met gloed). O neen,. .. een nieuw verbond, nog frisch en jong, Is toch in 't wezen rijker, sterker nog. L i n d (peinzend). Wie weet of daar niet de idee in schuilt, Van de anemoon die groeit onder de sneeuw. Valk (plotseling uitbarstend). Gevallen Adam! Daar kwam 't heimwee op, Dat 't Paradijs zocht achter scheidingsmuur. Lind. Och wat! Mevr. Halm (gekrenkt tegen Valk, terwijl zij opstaat). Dat is nu juist niet heel vriendschappelijk, Om twist te stoken waar wij vrede maakten; Heb voor uw vriend en zijn geluk geen zorgen . . . E e n i g e d a me s. Neen, dat 's secuur! Anderen. Dat weten wij heel zeker. Mevr. Halm. Wel heeft ze op school geen koken nog geleerd, Maar dat zal 'k haar wel dezen herfst nog leeren. Juffr. Ekster. En zelf zal zij haar bruidsjapon borduren. Een tante (klopt Anna op het hoofd). En recht verstandig wordt zij stellig ook. Valk (lacht luid). Och dat verstand, paskwil, dat doodend werkt, Waanzins hansworsterij uit vriendenmond! Was 'tdan verstand dat hij bij haar wou vinden? Was 't een professor van het keukenboek ? Hij kwam hierheen als lente's blijde bode, En koos een wilde roos zich uit den hof. U ging die kweeken ;. .. nu kwam hij terug . . . Wat vond hij toen? Een bottelstruik! Juffr. Ekster. Welzoo? Valk. Heel nuttig in 't gebruik,.. . welzeker, ja i Maar 'n bottelstruik was niet zijn lentebruid! Mevr. Halm. Ja, als hij uitkeek naar een balprinses, Dan was hij hier niet aan een goed adres. Valk. O ja, ik weet, er wordt gekoketteerd Met huislijkheid, dat hoort er ook zoo bij; Dat is een uitwas van den grooten leugen, Die hoog zich opwerkt als de wilde hoprank. Ik neem, mevrouw, mijn hoed af heel eerbiedig, Voor iedre „balprinses''; zij is de schoonheid,... En in de balzaal spint er gouden draden Het ideaal,... in kinderkamers zelden. Mevr. Halm (met onderdrukte woede). Uw uitval laat gereedlijk zich verklaren. 'n Geëngageerde is voor zijn vriend verloren; Düt is de heele kern van de zaak. 'k Heb ondervinding, geloof mij, op dat punt. Valk. Natuurlijk wel;... zeven getrouwde nichtjes ... Mevr. H a 1 m. En goed getrouwd! Valk (met nadruk). Als dat maar waar is, ja! Goudstad. Wat nu! Juffr. Ekster. Maar Valk! L i n d. I? het je doel om ruzie Te zoeken ? Valk (uitbarstend). Ja, oorlog, strijd en twist! Stuiver. Jij leek in 'tvak, wil jij ons gaan beleeren? Valk. Laat maar begaan ... Toch wil 'k mijn vaandel heffen! En oorlog wil 'k, en strijd met al mijn krachten Tegen dien leugen, zóó diep ingeworteld, Dien je allen kweekt en teederlijk verzorgt, Dat hoog hij opschiet en op waarheid lijkt. Stuiver. Ik protesteer... 't is alles onbewezen, Ik wil verzet aanteek'nen ... Juffr. Ekster. Hou je stil! Valk. Dat noem je dus der liefde frissche bronwel, Die fluistert van der weduwe verlies,... Van liefde, die in lichte zonnedagen Aan „klagen* noch „verlangen* ooit deed denken! Dat noem je dus der liefde fiere stroom, Loom door der echtelieden ad'ren kruipend! Van liefde, allen sleur met voeten tredend, Die dapper op de buitenwallen stond, En lachte om der wereld wijze dwazen ! Dat noem je dus der liefde schoonheidsvlam, Die een verloving lange jaren aanhoudt! Och kom! Is dat dezelfde, die ontstak Het dichtvuur in den nuchtren ambtenaar? 5 Dat noem je dus der liefde jong geluk, Dat bang is zich te wagen over zee, Dat offers eischt, en liefde's schoonst kleinood Zich zelf te offren... jammerlijk versmaadt! O gij, der alledaagschheid waanprofeten, Noemt ééns de dingen bij hun waren naam; Noemt wat de weduw voelt een droef verlangen, Gewoonte 't huwlijk, want zoo heeten zij! Strooman. Neen, jongmensch, hoor eens, dat gaat ÏÜ te ver, Bespotting klinkt ons toe uit ieder woord! (komt Valk dicht onder de oogen). Nu waag ik nog mijn oude huid in strijd Voor 't oude g'loof tegen de nieuwe leer! Valk. Ik ga ten tweekamp op als tot een feest. Strooman. Goed! U zal mij de kogels zien trotseeren!... (dichterbij). Ken echtpaar — als een priester — is gewijd ... Stuiver (aan den anderen kant van Valk). En een verloofd paar ... Valk. Half, net als de koster. Strooman. Ziet u die kindren hier, die mij omringen? Die kunnen al vooruit Victorie zingen! Hoe ware 't mogelijk ... hoe ware 't doenlijk ... Neen, 't waarheidswoord is machtig, onomstootlijk;... Hij moet wel doof zijn, die dit niet verstaat. Kijk,... dit zijn liefdekindren altegaar...! (houdt verward stil). Dat is te zeggen ... neen, natuurlijk niet...! Juffr. Ekster (waait zich met haar zakdoek). 'k Moet zeggen dat 'k er niets meer van begrijp. Valk. U levert daar juist zelf een mooi bewijs; Zoo waar, zoo goed, en zoo echt nationaal. U zelf maakt onderscheid tusschen de panden Van 't huwlijk en der liefde ... zooals 'thoort! 't Verschil bestaat als tusschen rauw en gaar, Als tusschen wilde bloemen en gekweekte. Bij ons wordt liefde alras een wetenschap, Al lang is die bij ons geen hartstocht meer. Bij ons is liefde als een gild apart, Met vaste wetten en een eigen vlag; Zij is een stand van minnaars en gehuwden . .. Zij doen hun dienst en kunnen dien wel aan; 't Hangt alles aan elkaar als zeewier in een kliek. Een zangvereeniging is al wat er ontbreekt. Goudstad. En een courant! Valk. Best! Die zal u ook hebben! Dat was een goed idee; er zijn al bladen Voor kindren, dames, g'loovigen en schutters. Ik hoop dat niemand naar den prijs zal vragen. Dddr krijgt u dan te zien, als paradeerend, Hoe Jan en Piet en Klaas in 't huwlijk treden; Ddar wordt elk rose briefje ingelascht, Dat Willem aan zijn teedre Laura sehreef. Daar komt dan onder andre ongelukken,... Als moord, en brand door crinoline-rokken,... Wie in den loop der week is „aangeteekend* ; Daar biedt men in de lijst der advertenties Gebruikte ringen voor civiele prijzen; Daar annonceert men tweelingen en drielingen; Wordt er getrouwd, dan wordt de heele bende Bijeengetrommeld om te komen kijken ;.. . Wordt iemand afgewezen, 't wordt gedrukt In 't blad, zoo tusschen andre nieuwsberichten; Iets in den trant van 't volgende: „Alweer Heeft 't liefdeduiveltje geëischt een offer!" Ja, u zal zien, 't gaat best; want loopt het tegen Den tijd dat 'k nieuwe abonnees moet werven, Dan weet ik wel een lokaas dat hen trekken zal, Dan slacht ik op groot-blads-manier een jonggezel. Ja, u zal zien hoe 'k dapper strijd voor de eer van 't gild; Als 'n tijger,... als een redacteur grijp ik mijn prooi. .. Goudstad. En hoe zal 't heeten ? Valk. „Amors Noorsche schuttersblad"! Stuiver (komt naderbij). Dit alles is je toch geen ernst... of wèl ? Je goeden naam zet ie niet zoo op 't spel! v a 1 k. Volkomen ernst. Men beweert altijd Dat niemand van de liefde leven kan; Ik zal bewijzen dat 't een leugen is, Want ik zal er van leven als een prins; Vooral als juffrouw Ekster mij wil toestaan Als „feuilleton" te plaatsen den „roman" Van onzen dominee, den heere Strooman. Strooman (verschrikt). God sta mij bijl Wat is dat voor een plan? Wit, mijn roman? Was ik dan ooit romantisch? Juffr. Ekster. Dat heb ik nooit gezegd! Stuiver. Blijkbaar een misverstand! Strooman. Zou ik gezondigd hebben tegen zede En oud gebruik! Dat is een groote leugen! Valk. Nu goed. (klopt Stuiver op den schouder). Hier staat een vriend die niet zal wijken. Ik open 't blad met zijn verliefde verzen. Stuiver (met een verschrikten blik op den dominee). Ben je niet wijs! Zeg, laat mij even 't woord! ... Durf jij te zeggen dat ik verzen ...! Juffr. Ekster. Neen ! ... Valk. Dat wordt toch rondgestrooid uit het bureau. Stuiver (in groote woede). Uit ons bureau wordt nooit iets rondgestrooid! Valk. Ook jij verzaakt mij dus; dan heb ik nog Een trouwen broer, die niet afvallig wordt. „Een lied der liefde" wacht ik van vriend Lind, Dier liefde, al te teer voor zee en wind Die emigranten prijs geeft voor zijn teederheid, Zoo toont zijn liefde zich in al haar heerlijkheid! Mevr. Halm. Mijnheer, nu is 't gedaan met mijn geduld. Wij kunnen niet meer onder één dak wonen... 'k Hoop dat u heden nog mijn huis verlaat... Valk (met een buiging terwijl mevr. en de gasten naar binnen gaan). 'k Had wel verwacht dat u mij dit zou zeggen. Strooman. En tusschen ons is 't oorlog nu voor goed; U heeft mij, en mijn vrouw ook, diep gekrenkt... Ja zelfs mijn kindren, Trientje, Mientje, allen ...! Kraai maar mijnheer,... kraai uit maar je ideeën ... (gaat met vrouw en kinderen naar binnen). Valk. En volg u maar uw loopbaan als apostel, U, met uw liefde, die u heeft verloochend, Vóór 't haangekraai ten derde maal weerklonk! Jufïr. Ekster (wordt onwel). O Stuiver, help mij! Gauw, ik bid je kom! Maak mijn corset los ... 'k heb het zoo benauwd! Stuiver (tegen Valk, terwijl hij met juffr. Ekster aan zijn arm weggaat). 'k Zeg je de vriendschap op! L i n d. Dat doe ik ook. Valk (ernstig). Dus jij ook Lind ? Lind. Vaarwel! Valk. Op jou vertrouwde ik ... Lind. Ik kan er niets aan doen .. . mijn meisje wenscht het. (Hij gaat naar binnen; Zwaanhilde is bij de verandatrap blijven staan). Valk. Ziezoo, nu heb ik ruimte om mij heen ... Nu heb ik opgeruimd! Zwaanhilde. Valk, luister eens! Valk (wijst beleefd naar het huis). Ddarheen, juffrouw; zij gingen dien kant uit, Mama, met al de vrienden, al de tantes. Vergeef 't, ... en laat ons scheiden zonder boosheid ... Vu 1 k. Neen, in mijn toekomstboot is plaats voor twee! Wij scheiden niet. Zwaanhilde, heb je moed? Dan strijden wij te zamen, zij aan zij! Zwa anhilde. Wij samen? Valk. 'k Sta van allen nu verlaten, Geen enklen vriend heb 'k, strijd met iedereen, Met scherpe speren valt de haat mij aan;... Zeg heb je moed ? Met mij is 't staan of vallen. .. Mijn toekomstweg gaat dwars door zede en wet, Waar duizend kluisters om den voet zich slingren;.. . Dadr dek ik als alle anderen mijn tafel, En schuif den ring aan 't handje van mijn liefste! (trekt een ring van zijn vinger en houdt dien in de hoogte). Zwaanhilde (in ademlooxe spanning). Méén je dat? Valk. Ja. Zoo toonen wij de wereld, Dat liefde's macht nog altijd eeuwig is, En ongeschonden en in al haar pracht Haar draagt door 's levens platte alledaagschheid. 'k Wees gistren naar den vuurgloed van ideeën, Die uitsloeg wild, hoog op der bergen toppen; . . . Toen werd je bang,... je beefde omdat je vrouw bent; Nu wijs ik op het ware doel der vrouw! En Zwaanhilds hart volbrengt wat het belooft; Ziehier nu d' afgrond,... Zwaanhild, waag den sprong! Zwaanhilde (bijna onhoorbaar). En als wij vallen ...! Valk (jubelend). Neen, ik zie in je oogen Een lichtstraal die op overwinning wijst! Zwaanhilde. Neem mij geheel dan, liefste, zóó als 'k ben! Nu wordt het lente, en mijn ziel gaat bloeien! (zij valt hem moedig in de armen terwijl het gordijn valt). EINDE VAN HET TWEEDE BEDKIJF. Vereenigd wordt on9 leven tot een lofzang, Tot liefdes hooglied, die het al verwint! Zwaanhilde. En zie hoe licht het is voor twee, te winnen. Waar hij een man ... V alk. En zij een ware vrouw is; Die samen kunnen toch niet ondergaan! Zwaanhilde. Welaan, ten strijd dan met gebrek en zorgen; (wijst Valk den ring dien zij aan haar vinger draagt). Nu ga ik alles hun vertellen gauw! Valk (snel). Neen, Zwaanhild, nu nog niet; wacht nog tot morgen! Van avond plukken we enkel roode rozen Van zoet geluk ... dagwerk waar' heiligschennis. (De deur van dc tuinkamer wordt geopend). Daar komt je moeder! Schuil weg! Als mijn bruid Mag niemands oog van avond je bekijken ! (Zij gaan tusschen de boom en door tiaar het tuinhuis. Mevr. Halm en Goudstad komen naar buiten op de veranda). Mevr. Halm. Hij gaat heusch weg! Goudstad. Het ziet er wel naar uit. Stuiver (komt er bij). Hij gaat toch weg, mevrouw! Mevr. Halm. Och hemel, ja, Ik weet het wel! Stuiver. Dat is een gek geval; Hij houdt zijn woord; daarvoor ken ik hem wel. Hij zet ons allemaal in zijn courant, Mijn meisje's naam gedrukt wel honderdmalen, En vlak daarnaast bedankjes, tweelingparen. Ja, weet u, als 't niet was om onze eer Dan zou ik haast een wapenstilstand voorslaan... Mevr. H a 1 ni. Eu zou u denken dat hij .. .? Stuiver. 'k Denk het wel. Strooman. Ik meen, gezelschap. Want mijn vrouw en ik En 't kleine goed zijn altijd bij elkander En nooit eens ... (mevr. en de kinderen vertoonen zich w de deur). Ja ... daar heb je ze allemaal weer! Mevr. Strooman. Waar ben je, Strooman? Strooman (zachtjes tegen Stuiver). Toe bedenk nu gauw iets, Dat ze amuseert,... iets grappigs, een vertelling! Stuiver (gaat de veranda op). Zag u 't verslag van ons departement? Dat is een meesterstuk van mooien stijl... (haalt een bock uit zijn zak). Ik zal u eens een staaltje daarvan geven ... (noodigt haar beleefd uit de kamer in te gaan en gaat zelf mee. Vall; komt naar voren in den tuin; hij en Strooman komen tegenover elkaar te staan en kijken elkaar een poosje zwijgend aan). Strooman. Wel? Valk. Wel? Strooman. M'neer Valk! Valk. Dominee! Strooman. Is u wat meer Meegaande nu, dan toen wij scheidden? Valk. Neen, Ik ga met vasten tred mijn eigen weg... Strooman. Ook als u van uw naaste 'theil vertrapt? Valk. Ik plant der waarheid kruid daarvoor in plaats, (glimlachend). U denkt misschien nog over de courant Voor liefdezaken? Strooman. Nu, was dat dan scherts? Valk. Ja, wees getroost, dat werk gaat op in rook, Biet daden, niet met letters, breek ik 'tijs. Strooman. En al spaart u mij nu, ik weet nog iemand Van wien ik niet zoo licht meer vrij kom nu; Hij, Stuiver, zal zijn overmacht gebruiken ... En dat is dan uw schuld, en dat is slecht. U rakelde op die oude dweperijen, En dat hij niet zal zwijgen, durf ik zweren, Als tegen de eischen van het brullend koor Ik maar een enkel woord in 't midden breng. De ambtnaarswereld is een groote macht In onze pers, juist thans, is mij gezegd. Het prulligste berichtje kan mij neerslaan, Zoo het gedrukt wordt in het groote blad, Dat met Simsons' geweld en wraak te keer gaat, Met voeten trappend, om zich heenslaand woest... En dat nogal als juist 't kwartaal weer om is!.. . Valk (tegemoetkomend). Maar üw zaak bracht u immers nooit in opspraak . .. ? Strooman (angstig). Om 'teven, 'tGroote blad heeft veel kolommen; Let op: daar val ik op 't altaar der wrake... Valk (luimig). Der straf, bedoelt u toch,... en welverdiend.. Daar gaat een Nemesis om door het leven, Die zeker treft, al treft zij dikwijls laat,... Die te ontloopen is geen mensch gegeven. Heeft iemand zich aan de idee bezondigd, Dan komt de pers, haar altijd waaksche wacht, En doet den schuldige zijn misdaad boeten. Strooman. Maar lieve Heer, wanneer sloot ik contract Met de „idee" waarover u 'tzoo druk heeft! Ik ben toch huisvader en echtgenoot,... Bedenk dat 'k twalef kinderen bezit: Mijn dagwerk houdt mij dag aan dag gebonden, 'k Heb een gemeente en een groote hoeve, Met kudden, vee, en geestelijke lamren,... Kijk, dat moet alles goed beredderd worden, Met scheren, dorschen, en het land bemesten; Dan word ik hiér, dan in den stal geroepen; . .. Waar vind ik tijd om voor idees te leven? Valk. Ja, keer naar huis terug, hoe eer hoe beter, Berg u in 't warme huis nog vóór den winter. In 'tjonge Noorwegen begint 't te dagen; Het koene leger telt wel duizend strijders, En d' ochtendbries doet 't wapp'rend dundoek zwellen. Strooman. En zoo ik, jongmensch, al naar huis zou gaan Met al de mijnen, ja met alles wat Tot gistren nog mijn koninkrijkje was,... Is er van daag niet veel voor mij veranderd? Denkt u dat 'k nog zoo rijk ben als toen 'k hier kwam ...? (als Valk wil antwoorden). Neen, hoor nog even eerst wat 'k heb te zeggen. (komt dichterbij hein). Er was een tijd dat 'k jong was, net als u, En ook niet minder onbevreesd en dapper. Toen kwam de strijd om 't brood ... de tijd verliep; Zoo iets staalt niet den geest, maar wel de handen. 'k Trok noordwaarts; vond mijn thuis in het gebergte ... Voor mij lag heel de wereld in mijn kerspel. Miin thuis... mijnheer! Weet u wel wat een thuis is? Valk (kortaf). Dat heb ik nooit gekend. Strooman. Dat g'loof ik wel. Een thuis is daar, waar rijklijk plaats voor vijf is, Ofschoon een vijand 't acht te klein voor twee. Een thuis is daar, waar je gedachtenleven Vrij spelen kan, als 't kind op vaders schoot, Waar niet je stem vergeefs klopt aan de harten, Maar antwoord krijgt met welbekend geluid. Een thuis is daar, waar rustig 't haar kan grijzen En niemand merkt toch dat je ouder wordt, Waar teere erinnering blauwend je omschemert, Als heuveltoppen verweg achter 't woud. Valk (met gedwongen spot). U raakt in gloed ... Strooman. Bij iets dat u doet lachen! Zoo ongelijk schiep ons de lieve Heer. Bij mij ontbreekt, wat u rijk werd geschonken, Maar ik won toch, waar u verloren heeft. Van uit de wolken, lijkt wel eens een waarheid Verdichtsel maar, op platgetreden grond; U wil de hoogte op, ik hooger niet dan 't dak,. .. Ken arend werd de een .. . Valk. De ander werd een kip. Strooma 11. Ja, lach u maar, voor mijn part zij het waar. ik ben een kloekhen; ... goed; onder mijn vleugels Heb ik een kiekenschaar, die heeft u niet! En voor mijn broedsel heb ik hart en moed, En ik verweer mij als men het te 11a komt. O, ik begrijp 't heel goed, u vindt mij dom, Ja, mooglijk velt u wel een harder oordeel En houdt u mij voor tuk op wereldsch goed;.. . Daarover zij geen twist meer tus.schen ons! (grijpt Valk'.s arm en gaat voort met gedempte stem maar met steeds meer kracht). Ja 'k ben begeerig, dom en stomp geworden: Maar gierig werd 'k voor hen die God mij gaf, En ik werd dom in harden strijd met zorgen, En ik verstompte in berglands eenzaamheid. Doch telkens, als een idealen-boot Ten onder ging in d' eindelooze branding, Verrees een andre zichtbaar aan de kim, Die naar de kust nieuw levensloon mij voerde. Voor iedren droom, die onder ging in zwoegen, Voor iedre slagpen, die in t stijgen brak, Kreeg ik als Godsgeschenk een levend wonder, Dat ik van Hem ontving met lof en dank. Ik streed voor hén, voor hén was 't dat ik schraapte, Voor hén verklaarde ik zelfs de Heii ge Schrift;... Het was mijn bloementuin, dat kindertroepje . .. Nu heeft u met uw spot daarop getrapt! Aesthetisch-litterarisch is bewezen Door u, dat mijn geluk is domme waan, Dat wat mij heil'ge ernst was, is belachlijk;... Nu eisch ik: geef mij mijne rust terug, Maar laat die gaaf en zonder barsten zijn... Valk. Dat ik voor het geluk u borg blijv , eischt u? Strooman. Ja, u wierp op mijn pad een zwaren steen, Den twijfel, u alléén kan dien verwijdren. Haal neer den muur, die mij scheidt van de mijnen, Hef op den ban, die mij gevangen houdt. Valk. Denkt u dat ik een leugen lijm bezit, 't Gebarsten vaatwerk van uw heil kan kitten . Strooman. Ik denk dat 'tg'loof, omvergehaald door u Met woorden, ook door 't woord is op te richten; ... En dat u klinken kan den lossen schakel;... Denk nog eens na.. . spreek uit de waarheid dan. En eeef mii rust... dat 'k weer de vlag kan hijschen... Valk (trotsch). Ik stempel nooit wat koper is tot goud. Strooman (ziet hem strak aan). Bedenk dan hoe hier straks weerklonk een woord. Van iemand, speurend op der waarheid spoor: (met ome- heven vinger). Daar gaat een Nemesis öm door het leven; Die te ontloopen is geen mensch gegeven! (hijgaai naar het huis). Stuiver (komt naar buiten met %yn bril op en met het open boek in de hand). O dominee, kom gauw, de kinders huilen Om u... . . , . De kinderen (m de deur). Papa! Stuiver. Mevrouw zit ook te wachten! (Strooman gaat het huis binnen). Die dame is niet juridisch aangelegd. (stopt boek en bril in zijn zak en nadert \alk). Valk! Valk. Ja! Stuiver. Ik hoop dat jij je hebt bedacht Valk. En waarom? Stuiver. Wel, dat is toch licht begrijplijk; •Je ziet toch stellig in dat 't niet kan aangaan Gebruik te maken van confidentieele Verhalen;... die mag men niet vertellen. Valk. Neen, 'k heb gehoord dat kan gevaarlijk worden. Stuiver. Ja, bij mijn ziel! Valk. Maar dan voor groote heeren. Stuiver (volijverig). Voor alle soort bureaului is 't gevaarlijk. Je kunt begrijpen hoe dat moet vermindren Al mijn vooruitzicht, als mijn chef eens wist Dat er een pegasusje somtijds hinnikt In d'arbeidsuren van zulk een bureau. Je weet wel dat men liefst in alle zaken Van het bureau, geen dichters heeft aan 't werk, Maar 't ergst zou zijn, kwam het toevallig uit Dat 'k overtreden had het hoogst gebod, En dingen van gewicht had meegedeeld. Valk. Dus strafbaar is zoo'n onvoorzichtigheid? Stuiver (geheimzinnig). Die kan soms dwingen een publiek persoon Om zijn ontslag onmidlijk aan te vragen. Dat 's een verordning voor ons ambtenaren, Dat we overal, zelfs thuis, 't geheim bewaren. Valk. Maar dat 's toch tyranniek van een regeering „Den... „klerk" die dorscht aldus den mond te binden." Stuiver (haalt de schouders op). 't Is wettig; morren past daarover niet. En buitendien, nu traktementsherziening Eerstdaags wellicht ter sprake komen zal, Is 't niet verstandig om zich te verdiepen In ambtnaarskwesties van zoo teeren aard. En daarom, zie je, wees zoo goed te zwijgen;... Want als ik eens verloor ... Valk. De portefeuille? Stuiver. 't Wordt officieel bestempeld als .kopieboek". Het protocol is eigenlijk de doekspeld, Die 't boezemdoekje sluit van het bureau; Daarachter snuffelen geeft niets dan last. Valk. En toch was jij het zelf, die mij verzocht hebt Een wenk te geven dat je verzen schreef. Stuiver. Ja, kon 'k dan weten dat hij zoo zou zakken, Die dominee, die nu toch voorspoed heeft, En geld genoeg voor 'n leven zonder zorg? Maar als dan hij al wegzonk in verwording, Wat moet er van ons klerken dan wel worden? Van mij,... ik die nog nooit bevorderd hen, Een meisje heb en weldra zal gaan trouwen, Natuurlijk gauw voor een gezin moet zorgen, Etcetera! (heftiger). O, was 'k gefortuneerd, Ik gorde mij het pantser om de leden, Sloeg op de tafel dat de wereld dreunde. En was 'k alléén, een jonggezel als jij, Dan zou 'k, geloof mij, door de prozasneeuw Wel baan ook breken voor de hooge idee! Valk. Maar red je dan! Stuiver. Wat? V a ik. Ja, nog is het tijd! Veracht der wereld domme uilenoordeel; De vrijheid maakt zelfs rupsen tot kapellen! Stuiver (een stap terug). Bedoel je dat ik mijn verloving...? Valk. Ja;... De paarl is weg; wat moet de leege schelp? Stuiver. Zoo'n voorstel moest je niet meer doen aan mij; Ik ben geen jong student, maar ambtenaar! Ik tel nu niet wat Christiaan de Vijfde In zijn tijd over trouwbeloften voorschreef,... Want die bepalingen zijn niet genoemd in De .Strafwetboeken" van 'tjaar twee-en-veertig; In zoover waar' de zaak niet crimineel, Het zou geen inbreuk-inaken op de wet zijn .. . Valk. Nou kijk eens aan! Stuiver (met vastheid). Jawel, maar niettemin,. . . Er kan geen sprake zijn van zoo'n exceptie. Zij stelt geen liooge eischen aan het leven, Ik evenmin, en 'k heb al lang gemerkt Dat voor 't bureau en 'n thuis ik ben gemaakt. Laat andren trekken met de wilde zwanen. Ook 't stille, kleine leven kan wel mooi zijn! Wat zegt ook ergens weer geheimraad Göthe Van 's hemels melkweg, schitterend en wit? Dat toch geen mensch daar room van af kan scheppen, En nog veel minder boter er van maakt... Valk. Nu, als dan 't boter maken je geluk is, Laat 't daagsch gedoe dan wijden door den geest;... Een man moet wezen burger van zijn tijd, Maar aadlen ook zijn burgerlijken werkkring. Ja, zeker is in 't kleine ook veel moois; Maar 't is de kunst 't te zien en te verstaan. Niet ieder die de klei wenscht te hanteeren Is daarom nog de pottebakker-kunstnaar. Stuiver. Laat ons in vrede ieder gaan zijn pad: Je weg versperren ligt niet in ons plan. Wij gaan den grooten weg, jij zweeft in hoogten. Ja, daarin hebben ivij ook eens gezweefd; Maar arbeid eischt de dag en geen gezang,... Dat leert men if, zoo zoetjes aan in 't leven. Het jonglingsleven, kijk, is een proces En 't dwaaste wel van alle proceduren ;... Maak een accoord, en kom niet in verzet, Want je verliest je zaak voor alle rechters. Valk (moedig en hoopvol terwijl hij een blik slaat op het tuinhuis). Neen, werd 'k door alle rechters dan veroordeeld,... Toch weet ik, zou gena voor recht mij gelden!... Ik weet, twee kunnen wel het leven leven. In vrij geloof, blij in het hoogste streven ; Maar jij verkondigt luid de droeve leer: Het ideaal, dat 's erg secondair! Stuiver. Neen zeg: «primair»,... want 'theeft zijn plicht gedaan Net als de bloem... zoodra de vrucht zich zet. (Binnen aan de piano speelt en zingt juffr. Ekster. „Ach, du lieber Augustin*. Stuiver blijft staan en luistert in stille ontroering). Zij roept mij met hetzelfde oude lied, Dat tot mij sprak, toen ik voor 'teerst haar zag. (legt zijn hand op Valks arm en kijkt hem in de oogen). Zoo dikwijls zij dit lied weer op doet leven, Klinkt uit haar spel, vol smachtend, teeder beven, Met nieuwe kracht haar eerste ja mij toe. En als ten slotte onze liefde uitdooft En sterft, om op te staan als teedre vriendschap, Zal 'toude lied verbinden 't dan en toen. En kromt mijn rug zich dan bij 't altijd schrijven, En wordt mijn dagtaak enkel strijd met zorgen, Toch zal ik huiswaarts keeren welgemoed, Waar wat voorbij is in muziek herleeft. Vind 'k daar een rustig uurtje inet ons beiden Dan ben 'k met al het andere tevreden! (Hij gaat het huis binnen. Valk gaat naar het tuinhuis. Zwaanhilde komt te voorschijn-, zij is bleek en ontroerd. Zij kijken elkaar een poos zwijgend aan en vallen dan elkaar hartstochtelijk in de armen). V a 1 k. O, Zwaanhild, laat ons samen blijven, hoog! frissche, vrije bloem op kerkhofzoden,.. . Dat noemen zij nu liefde's lenteleven! Een lijklucht waart om bruidegom en bruid; Naar lijken ruikt het, waar twee samen gaan In 't straatgewoel, een glimlach op de lippen, En 's leugens klamme kalkgraf in hun hart, En d' onmacht van den dood in al hun streven. Dat noemen zij dan levenGroote goden ! Is zulk een lot dan waard al die ellende? Is 't troepen kindren op te kweeken waard? Te voeden hen met braafheid en met plicht? En hen doen hopen op een korten zomer? Opdat, de slachtbank toch maar wel voorzien blijv'! Zwaanhilde. Valk, laat ons weggaan! Valk. Weggaan? Waar naar toe? Is overal de wereld niet dezelfde? En vindt je niet aan ieders muur gehangen, In waarheids glas-en-lijst, denzelfden leugen ? Neen, laat ons blijven, 't mooie spel genietend, Tragi-comedie, harlekijnsvertooning,.. . Ken volk dat g'looft... wat alle menschen liegen! Zie Strooman en zijn vrouw, en Lind en Stuiver, Vertoonend ware liefde's maskerade, Geloovig sprekend en in 't hart de leugen, • • • Toch, in den grond zijn 't waarlijk brave menschen. Zij liegen voor zichzelf en voor elkander; Maar aan dien leugen zelf mag niemand raken;... En ieder vindt, al slingert soms zijn boot, Zich rijk als Croesus, zalig als een God; Zelf stuurden zij uit 't Paradijs stroomaf, En bons! zaten zij vast op 'thellezand; Maar niemand van hen merkt waar zij nu zitten, En ieder denkt in 't Paradijs te toeven, En ieder glimlacht roerend ach en och; En komt dan Belzebub met bokkepoot, Gehoornd en brullend, spottend, schimpend, scheldend, ... Dan stooten zij elkander zachtjes aan: Dat 's Onze Lieve Heer; neem gauw je hoed af! Zwaanhilde (na een oogenblik na denkend zwijgen). Hoe wondervol heeft mij een lieve hand Den weg gewezen naar mijn lenteweelde, Het leven dat ik droomend voor mij zag Zal ik van heden af mijn dagtaak noemen. O, goede God! hoe tastte ik in den blinde,... Toen bracht Gij licht,... toen liet Gij hem mij vinden! (ziet Valk met stille teedere bewondering aan). Wat is dan toch je kracht, jij sterke eik, Die pal staat in den storm, die alles neervelt, En eenzaam staat, doch mij beschutten wil?... Valk. De kracht der waarheid, Zwaanhild; ... die maakt moedig. Mevr. Halm. Nu daadlijk hier ...? Goudstad. Terstond en zonder twijfel. Mevr. Halm (reikt hem de hand) God zij met u! Goudstad (ernstig). Dank u; dat 's wellicht noodig. (komt naar voren). Mevr. Halm (kijkt om terwijl zij heengaat). Hoe 't dan ook loopen mag, !t kind wordt gelukkig. (gaat het huis in). Goudstad (nadert Valk). U heeft wel niet veel tijd? ' Valk. Nog een kwartier, Dan ga ik weg. Goudstad. O, dat is lang genoeg. Z w a a 11 h i 1 d e (wil zich verwijderen). Vaarwel! Goudstad. Neen, blijf! Zwaanhilde. Ik? Goudstad. Tot u geantwoord heeft: Want tusschen ons moet alles helder zijn ;... Wij drieën moeten ronduit samen spreken. Valk (verrast). Wij drieën? Goudstad. Ja,... laat open kaart ons spelen. Valk (onderdrukt een glimlach). 'k Ben tot uw dienst. Goudstad. Dat 's goed. Het is omtrent Een half jaar nu dat ik u heb gekend; Wij keven . . . Valk. Ja. Goudstad. Eu waren 't meestal oneens; Wij gaven elkaar vaak de volle laag; U stond als hoofdman van een hooge zaak, Ik was zoo maar een alledaagsche slover, En toch was 't als een band, die ons verbond In duizend lang vergeten oude dingen Van uit mijn eigen jeugd-gedachtenleven, Die door uw woorden werden opgewekt. Ja, ja. U kijkt mij aan; mijn grijzend haar Was ook eens golvend, zwaar en bruin eertijds, Mijn voorhoofd, dat door dagelijkschen arbeid Niet glad meer is, droeg ook niet altijd rimpels. Maar daarvan nu genoeg! 'k Ben zakenman. .. Valk (met lichten spot). U is 't gezonde, practische verstand. Goudstad. En u is van de hoop de blijde zanger! (treedt tusschen hen heiden). Kijk, daarom, Valk en Zwaanhild, sta ik hier. Wij moeten spreken, want nabij is 't uur, Valk (gespannen). Spreek dan! Goudstad (glimlachend). Ik zei u gistren dat ik broedde Op een gedicht... Valk. Reëel en praktisch. Goudstad (knikt langzaam). Ja! Valk. En als 'k u vroeg waaraan u stof ontleent...? Goudstad. (ziet Zwaanhilde even aan en keert zich weer tot Valk). Ja... op dezelfde stof viel onze keuze. Zwaanhilde. Nu ga 'k maar weg. Goudstad. Neen, je moet alles hooren. Geen andre vrouw verzocht ik ooit zoo iets; Jou, Zwaanhild, heb ik grondig leeren kennen; Voor preutschheid is je mooie ziel te hoog. Ik zag je als kind, ontluiken als een bloem, En al wat 'k in een vrouw waardeer, bezat je; .. . Maar lang beschouwde ik je enkel als een dochter;... Nu vraag ik... of je worden wilt mijn bruid? (Zwaanhilde wijkt schuw terug). Valk (vat hem bij den arm). Zeg nu niets meer! Goudstad. Blijf kalm; ik wacht haar antwoord. Vraag u 't haar ook,. .. dan heeft zij vrije keu*. Valk. Ik...? Goudstad (kijkt hem strak aan). Ja. Het geldt nu voor 't geluk drie levens Te bewaren .. . het mijne niet alleen. Speel geen comedie, dat geeft je toch niets; Want ben ik maar een alledaagsche werker Zoo kreeg ik toch een 900rt van helderziendheid. Ja, Valk, je hebt haar lief. 'k Zag zonder nijd Die jonge liefde groeien tot een bloem; Maar juist die overmoedig sterke liefde, Die is het die Zwaanhilds geluk kan knakken. Valk (stuift op). Dat durft u zeggen ! Goud stad (kalm). Daartoe heb ik 't recht. Als jij haar nu eens kreeg. .. Valk (uitdagend). Wat dan? Goudstad (langzaam en met nadruk). Gesteld Dat zij op dezen grond nu alles bouwde, En alles waagde op deze ééne kaart,... En 's levens storm wegspoelde dezen grond, En 't bloempje kwijnde in het winterduister? Valk (vergeet zich en roept uit). Onmooglijk !... Goudstad (kijkthembeteekenisvolaan). Ja; zoo dacht ik óók eertijds, Toen 'k jong was, zooals jij. In vroeger dagen Had 'k iemand lief;... gescheiden werden wij. Ik zag haar gistren weer;... niets is meer over. Valk. Hier, gistren? Goudstad (glimlacht ernstig). Hier. De vrouw van Stroonian zag je ... Valk. Wat? Was het xij, die u... Goudstad. Die mij deed gloeien. Om haar heb 'k vele jaren lang getreurd, En al dien tijd stond zij in mijn herinring Zooals zij was, het mooie, jonge meisje, Toen 'k haar ontmoette voor het allereerst. Nu gloei je beiden ook in blinden gloed, Nu zet je ook je leven op het spel,... Kijk, daarom roep ik je nu toe: voorzichtig! Wacht even en denkt na; 't spel is gevaarlijk! Valk. Neen, 'k heb daar straks het heele theegezelschap Mijn vast geloof gezegd, dat kan niet wijken. Goudstad (aanvullend). Dat vrije, echte liefde kan trotseeren Gewoonte, ouderdom en nood en zorgen. Nu, 't mag zoo zijn; 'tkan waar zijn; maar bekijk De zaak nu ook eens van den andren kant. Wat liefde is, weet niemand te verklaren; Waarin dat blijde g'loof nu juist bestaat, Dat twee tot zalig één-zijn zijn gemaakt... Kijk, daarop antwoordt je geen mensch ter wereld. Maar 't huwelijk is uit zijn aard iets praktisch, En evenzoo 't engagement, mijn vriend; En 't laat zich feitelijk heel goed bewijzen Dat iemand is geschikt voor die en die. Maar liefde doet haar keus juist in den blinde, Die kiest zich niet een huisvrouw, maar een meisje; En als nu eens dat meisje niet geschikt is Tot vrouw voor je ...? Valk (gespannen). Wat dan? Goudstad (haalt de schouders op). Dan is 't verloren. Een goed engagement hangt niet van liefde Alleen maar af; daar komt nog heel wat bij, Familieleden, die men lief heeft ook, En die men gaarne ook tevreden zien wil. En 't huwlijk dan ? Ja, dat is als een zee Van vordringen en eischen, die helaas, Met liefde weinig meer te maken hebben. Hier eischt men huislijkheid en stille deugden, Hier eischt men keukenkenuis en nog meer, Bescheidenheid, een juist gevoel van plicht,... En veel nog, dat in 't bijzijn van de dame Tot nadere bespreking 'k niet geschikt acht. Valk. En daarom r.. . Goudstad. Als 'k een raad je geven inag, Doe wat ervaring op; kijk rond in 't leven, Waar elk jong paartje heeft den mond zoo vol Alsof het millioenen had gekregen. Dan wordt er haastig maar op los getrouwd; Een nest gebouwd. .. nu kan 't geluk niet op; Zoo gaat 't een tijdlang voort als in een roes; Maar dan komt de vervaldag;... hemel ja! Dan blijkt het heele huis een groot failliet! Failliet de rozenwangen van de vrouw, Failliet de bloesems van haar meisjesdroomen. Failliet de blijde overmoed van hem, Failliet is alle gloed van vroeger dagen; Failliet, failliet het heele mooie nestje; Toch gingen deze twee het leven in Als liefdeshandelshuis der eerste klasse! Valk (hartstochtelijk). Dat is een leugen ! Goudstad (onverstoorbaar). Nog maar kort geleden Was het toch waarheid, 't Was je eigen woord, Toen je hier stond, en 't heele theegezelschap Versloeg. Toen klonk het ook: dat is gelogen! Van allen daar; nu, kwalijk neem ik 'tniet; Wij vinden 't allen minder aangenaam Van dood te hooren spreken als wij ziek zijn. Zie Strooman, hij, die componeerde, dichtte, In zijn verliefden tijd, met geest en smaak;. .. Wien kan 't verbazen dat de man zoo zakte Toen zij in 't huwlijk traden met zoo'n haast? Geschapen was zij voor hem als geliefde,... Maar ongeschikt was ze om zijn vrouw te zijn. En dan de klerk, die goede verzen schreef? Nauw was hij, bij de gratie, geëngageerd, Of uit was 't met de heele rijmlarij; En sedert ligt 's mans Muze plat ter neer Door de juristerij in slaap gewiegd. Zoo zie je duidlijk . .. (ziet Zwaanhilde aan). Heb je 't koud? Zwaanhilde (zachtjes). O neen. Valk (dwingt zich tot een spotten den toon). En als 't dan altijd eindigt met een „min" Nooit met een „plus",... waarom wil u dan steken Het kapitaal dat u beheert, in zulk Een twijfelachtig zeekre loterij? Het lijkt haast of u 't er voor houdt dat u Speciaal voor een bankroet geschapen is? Goudstad. (kijkt hem aan, glimlachend en schudt het hoofd). Mijn overmoed'ge Valk,... bedwing je spot,... Op twee manieren kan men 't nestje bouwen; 't Kan op krediet van mooie illusies steunen, Met wissels op een eindloos toekomstheil, En op een eeuwigheid van jeugd en leven, En op onmooglijkheid van jicht en snuif... Het kan ook steunen op twee rozenwangen, Op heldre oogen en op mooi lang haar, Op 't vaste g'loof dat alles zoo zal blijven En 't pruikenuurtje voor ons nooit zal slaan. En 't kan ook steunen op gedweep en droomen, Op bloemenweelde in dorre woestenij, Op harten die heel 't leven blijven kloppen Als toen zij beiden spraken 't eerste ja. Hoe noemt men zaken doen als die?... Je weet het;... Dat noemt men humbug ... humbug, lieve vrienden ! Valk. Ik zie, u is gevaarlijk . . . een verzoeker, .. . U man van goud... misschien wel millionnair; Terwijl wat ik bezit in deze wereld, Straks door twee sjouwers weggedragen is. Goudstad (scherp). Wat meent u daarmee? Valk. Dat ligt voor de hand; Want een soliede grondslag, kan 'k zoo denken, Beteekent geld,.. . het toovermiddel geld, Dat 't hoofd van meen'ge weduwe op leeftijd Met tooi van gouden glorieglans omstraalt. Goudstad. O neen, die grondslag is toch nog wat beters. Dat is een stille, warme hartestroom Van achting, vriendschap, die een hart tot eer Strekt, evengoed als hartstochts jubelroes. 't Is een gevoel van graag volbrachte plichten, Van teedre zorg, en van een vredig thuis, Van zelfverloochning voor elkanders heil, Van waken dat geen enkle steen zal kwetsen Der uitverkoorne voet, waar zij ook gaat. Het is een zachte hand die heelt de wonden, 't Is mannekracht, die stil gewillig draagt Het evenwicht, niet door den tijd verstoorbaar, 't Is de arm, een trouwe steun, die opheft zacht ... Dat is wat ik je bieden kan, Zwaanhilde, Voor je geluksgebouw ; antwoord mij nu. (Zwaanhilde doet herige moeite om te spreken. Goudstad lieft de hand afwerend op). Bedenk je wel, opdat 't je niet berouwe! Kies tusschen ons nu, vrij en welbewust. Valk. En hoe weet u dan dat... Goudstad. Dat je haar lief hebt? Dat heb 'k gelezen in je oogen diep. Kom, zeg het haar nu ook, dat zij beslisse! (drukt hemde hand). Nu ga 'k naar binnen. Laat het spel nu uit zijn. En durf je mij beloven op je woord Te zijn voor haar ook zulk een vriend voor 't leven, Als ik het wezen kan,... (tot Zwaanhilde gewend). Nu goed, dan haal je Een dikke streep door dat wat ik je bood. Dan overwin ik toch, in alle stilte; Als jij 'tgeluk maar vindt; d;\t is wat 'k wilde, {tegen Valk). En, 't is waar ook,.., je sprak daar straks van geld; Geloof mij, dat 's toch meer dan klatergoud. Ik sta alleen, heb niemand in de wereld; Al wat het mijne is zal 't jouwe wezen; Ik neem als zoon je aan en haar als dochter. Je weet, dicht bij de grens heb ik een landgoed: Daar ga ik heen. Jij richt je elders in, En is het jaar om, zien wij elkaar weder... Nu ken je mij; pleeg met je zelf nu raad, Vergeet niet dat de reis stroomafwaarts gaat, En dat geen spel is ... geen genieten, zwelgen; .. . En nu, in 's hemels naam,... nu moet je kiezen! (Hij gaat het huis in. Pauze. Valk en Zwaanhilde kijken elkander schuw aan). Valk. Je bent zoo bleek. Zwaanhilde. En jij zoo stil. Valk. Ach ja. Zwaanhilde. Hij maakte 't erg. Valk (in zichzelf). Mijn kracht ontnam hij mij. Zwaanhilde. Wat sloeg hij hard! Valk. Hij wist goed raak te treffen. Zwaanhilde. Het was of alles om ons ging verzinken, (dichter bij hem). Wat waren wij toch rijk, rijk in elkander, Toen heel de wereld ons verlaten had, Toen we in ons denken stegen, als de golven Der branding op het strand, in stillen nacht. Toen was er moed en kracht in onze zielen, En zagen we ons voor eeuwig al vereend;... Hij kwam met wereldsch goed, nam ons 't geloof, En zaaide twijfel,... toen moest alles vallen! Valk (woest energisch). Ruk 't alles uit je ziel! Wat hij gezegd heeft Is alles waar voor andren, niet voor ons! Zwaan hilde {schudt stil het hoofd). Het graan eenmaal door hagel neergeslagen, Kan nooit meer golven in den zomerwind. Valk (angstig hartstochtelijk). Ja, wij wel, Zwaanliild ...! Zwaanhilde. Laat ook die lioop varen; Wanneer je leugens zaait, dan oogst je tranen. Voor andren, zei je? En denk je dan niet Dat iedereen eens dacht als jij en ik, Dat hij de held was die de bliksem tartte, Dat hem geen storm ter neer zou kunnen slaan, En hem geen neev'len verweg aan de kimmen, Ooit worden zouden tot een onweerswolk. Valk. De andren vroegen van het leven veel; Ik wil alléén je liefde, enkel die maar. Die andren schreeuwen ieder om het hardst... Ik zal je steunen stil op sterke armen. Zwaanhilde. Maar als dan toch die liefde eens bezweek, Die liefde, waar dan alles op moet rasten,... Bezit jii dan, wat toch 't geluk verzekert? Valk. Neen, met mijn liefde valt ook alles weg. Zwaanhilde. En durf je mij voor God heilig beloven, Dat die nooit als verwelkte bloem zal hangen, Maar geuren als van daag, en blijven bloeien Je heele leven? Valk (na een oogenblik). Dat zou heel lang duren. Zwaanhilde (smartelijk). O „lang", „heel lang*;... o droef armzalig woord! Wat wil dat zeggen, „lang", waar 't liefde geldt? Dat is haar vonnis, honigdauw op 't graan. „Oneindig is de liefde in haar duur* ... Dit lied is onzin dus, in plaats daarvan Moet 't heeten: „Eertijds had ik je eens lief"! (als door een machtige ingeving opgeheven). Neen; zóó zal onze dag niet ondergaan, Niet kwijnend achter avondwolken sterven;.., 7 Neen, onze zon zal in haar vollen glans Uitdooven op den middag, als een wonder! Valk (verschrikt). Wat wil je, Zwaanhild? Zwaan hilde. Wij zijn lentekindren; En na die lente kome er nooit een herfst, Dat nooit de zanger zwijge in je ziel, Niet hunkrend smacht, naar waar hij werd geboren. Na die zal niet de lijkwa van den winter Eens onze doode droomen dekken, kil; ... En onze mooie, levensblije liefde Zal niet verkwijnen, niet allengs verzwakken, Zal sterven als zij leefde, jong en sterk! Valk (in diepe smart). En ver van jou... wat is mijn leven dan? Zwaan hilde. Wat zou het zonder liefde bij mij zijn? Valk. Een thuis! Zwaanhild e. Waar het geluk den doodsstrijd streed, (krachtig). Jouw vrouw te zijn, dat was mij niet gegeven, Dat zie ik wel, dat voel en weet ik nu! De liefde als spel zou 'k wel in vreugde wagen, Door 's levens ernst durf ik je ziel niet dragen. (dichterbij en met stijgenden gloed). Nu hebben wij gejuicht in lenteroes; Nu geen gedommel, niet slap nederliggen! Laat nu je geest opbruisend in gezang Door 't wereldruim met jonge goden vliegen! En kenterde dan onze toekonistboot, . .. Eén plank bleef boven water,. .. ik weet raad; Den koenen zwemmer wenken lichte kusten! Dat dan 't geluk verzinke in 't kille graf; Doch onze liefde zal, God zij geprezen, Toch ongedeerd die verre kust bereiken! Valk. O, ik begrijp je! Maar te scheiden zóó! Juist nu ons open staat de mooie wereld,.. . Hier, onder blauwen hemel, lenteluw, Denzelfden dag dat ons verbond gedoopt werd! Z w a a 11 h i 1 d e. Juist daarom moet het zijn. Want na dit uur Kan 't bergaf gaan alleen, niet meer bergop! En wee, als eens de dag des oordeels komt En wij voor onzen hoogsten rechter staan, En als, rechtvaardig God, hij van ons eischt Den schat dien hij ons leende voor het leven . . . Sloot dan niet 'tantwoord zijn genade uit: ^ „Dien hebben wij op weg naar 'tgraf verloren!" Valk (met een krachtig besluit). Gooi weg je ring dan! Z w a a 11 h i 1 d e (vurig). Zal 'k? Valk. Ja! Ik begrijp je! Alleen op dezen weg kan ik je volgen! Zooals het graf voert naar het eeuwig leven, Wordt liefde ook ten leven eerst gewijd Als zij verlost van hartstochts wild begeeren, Bevrijd, als zielsherinring ons omzweeft! Gooi weg den ring, Zwaanhild! Z w a a n h i 1 d e (juichend). Ik deed mijn plicht! Ik heb je ziel gevuld met zang en licht! Vlies uit! Nu heb je krachtig je opgeheven,... En Zwaanhild heeft haar zwanenzang gezongen! (zij trekt den ring van haar vinger en drukt er een kus op). Duik neer, mijn droom, in diepe, zilte zee, Tot 's werelds eind,.. . hier breng 'k mijn offer dan! (gaal naar den achtergrond, gooit den ring in de fjord en komt bij Valk terug met een stralend gezicht). Nu heb ik je verloren voor dit leven,.. • Maar voor de eeuwigheid heb 'k je gewonnen! Valk (met kracht). En nu aan 't werk, wij beiden, elk voor zich! Op aarde moeten wij gescheiden gaan. Elk ga zijn weg, elk strijde zonder klagen. Ook ons beving de tijdkoorts, zonder strijd Begeerden wij der overwinning loon, De sabbathrust, maar zonder arbeidsdagen, Hoewel de eisch luidt: stviiden en ontberen. Zwaan hilde. Maar treurend niet! Valk. Neen,... niet der waarheid moed. Ons dreigt geen dwaallicht uit den poel van straf; D' erinring, die ons erfdeel is voor 't leven, Zal stralen licht, uit donker wolkgordijn, Staan als de regenboog in zeven kleuren, Als teeken des verbonds van ons met God. En in haar schijnsel neem jij op je plichten . .. Zwaanhilde. Jij gaat bergop je dichterroeping volgen! Valk. Als dichter, ja, want dat is ieder man, In schoollokaal, of parlement of kerk, Een elk, in hoogen of geringen stand, Die bij zijn werk het ideaal in 't oog houdt. Ja, bergop ga 'k; 't gevleugeld ros staat klaar; Ik iveel, voor 't leven is gewijd mijn taak! En nu, vaarwel! Zwaanhilde. Vaarwel! Valk [omarmt haar). Eén kus! Zwaanhilde. Den laatsten! (rukt zich los). Nu kan ik je verliezen voor dit leven! Valk. Al doofden alle wereldlichten uit,... De lichtgedachte leeft; want die is God. Zwaanhilde (gaat naar den achtergrond). Vaarwel! (gaat verder). Valk (zwaait zijn hoed). Vaarwel!... Toch roep ik juichend blij, Gods mooie liefde leve op aard', hoera! {De deur wordt geopend. Valk gaat naar rechts; de jongere gasten komen naar buiten onder vroolijk lachen). De jonge meisjes. Nu gaan wij dansen! Een van hen. 't Leven is een dans ! Een ander. Een bloemendans in lente en sterrenglans! Eenige andere. Ja, dansen, dansen! Allen. Stilstaan doen wij nooit! (Stuiver komt gearmd met Strooman. Mevr. Strooman en de kinderen achter lien aan). Stuiver. Ja, jij en ik zijn vrienden voor altijd. Strooman. En ik en jij, wij strijden als één man. Stuiver. Als twee vereende machten samen strijden ... Strooman. Is 't resultaat voor beiden ... S t u iv e r (snel). Nut! S t ro o 111 a n. En voordeel. (Mevr. Halm, Lind, Anna, Goudstad en juffr. Ekster en de overige gasten komen naar buiten. Aller oogen zoeken Valk en Zwaanhilde. Algemeene verbazing als men hen ieder apart ziet). Juffr. Ekster (tusschen de tantes, slaat de handen in elkaar). Wat? Zeg toch of ik droom, of ben ik wakker? Lind (die niets gemerkt heeft). Ik mag mijn nieuwen zwager wel begroeten. (Hij met verscheidene andere gasten, gaat naar Valk toe, maar treedt onwillekeurig een stap achteruit als hij hem aanziet en roept uit). Wat is met jou gebeurd? Je hebt als Janus Twee aangezichten! Valk (met een glimlach). Ik roep, als Montanus: De aarde is vlak, messieurs;... mijn oog bedroog mij; Vlak als een pannekoek;... is 't zoo dan beter? (gaat snel rechts af). Juffr. Ekster. Bedankt! De tantes. Bedankt? Mevr. Halm. Toe, niet meer over spreken! (gaat naar Zwaanhilde toé). Mevr. Strooman (tegen haar man). Och kom, bedankt! S t r o o ni a n. Maar is dat mooglijk? Juffr. Ekster. Bedankt! Bedankt! (zij gaan in groepjes bij elkaar staan dieper den tuin in). Stuiver (als versteend). Wat? Deed hij 'n huwelijksaanzoek? S t r o o m a n. Ja, stel je voor! Hij lachte ons uit, ha, ha,.. . (xij kijken elkaar sprakeloos aan). Anna (tegen Lind). 't Is zijn verdiende loon. Hè, 't was te erg! Lind (omarmt haar). Hoera, nu ben je heelemaal van mij! (zij gaan dieper den tuin in). Goudstad (kijkt achterom naar Zwaanhilde). In deze jonge ziel is iets gebroken; Maar wat nog leeft zal ik trachten te heelen. S t r o o m a n (krijgt de spraak terug en omhelst Stuiver). Nu kan je blij getroost je weer verheugen Dat je verloofd bent met je lieve Ekster! Stuiver. En jij kan jaar op jaar een jonge Strooman Met vreugde je geslacht vermeerdren zien! S t r o o 111 a n (wrijft zich vergenoegd de handen en kijkt uit naar Valk). 't Doet mij plezier, ik gun het hem van harte, Dat 's net goed voor zoo'n ongeluksprofeet! (zij gaan samen pratende voort, terwijl mevr. IJalm naar Zwaanhilde toekomt). Mevr. H a 1 m (gedempt en dringend). En bindt je waarlijk niets? Zwaanhilde. Neen, moeder, niets. Mevr. Halm. Wien zoekt u? Lind misschien? Juffr. Ekster. Ja, dat is gek; Hij is geëngageerd . .. Een tante. Dus u begrijpt wel, Dat hij nu niets te doen heeft in de bergen. De student. Verloofd! Alle studenten. Gelukgewenscht! Lind. Ik dank je wel, De student (tegen de kameraden). Nu ligt ons heele plan tegen den grond. AVat doen wij nu? Onze tenor ontbreekt. Valk (die van rechts komt in een zomerpakje met studentenpet, randsel en stok). Die stem zing ik in 't jonge Noorsche koor! De studenten. Jij, Valk! Hoera! Valk. Bergop in Gods natuur, Zooals de bij vliegt uit haar winterkorf! Ik draag een snarenspel in mijne borst, Een cither met een dubble rij van tonen ; De ééne hoog, trilt mee in levenslust, De andre klinkt daaronder, diep en droevig. (tegen een paar van de studenten). Jij hebt een schetsboek?... Jij muziekpapier? Best; zwermt dan bijen in het groene loof... Eéns keeren, rijk aan stuifmeel, wij terug Naar onze korf, naar onze koningin! (Tot liet gezelschap gekeerd, terwijl de studenten heengaan en het koor uit het eerste bedrijf gedempt buiten invalt). Vergeeft mij alles, groote en kleine zonden; Ook ik wisch alles uit; (zachtjes) maar blijf gedenken! Strooman (in overmatige vreugde). Kijk, nu is mijn gelukspotje weer heel! Mijn vrouw heeft weer eens hoop ... blijde verwachting .. . (trekt hem fluisterend ter zijde). Daar straks vertelde mij de lieve ziel... (gedeeltelijk fluisterend. Hoorbaar alleen:) Als alles goed gaat... in November ... 't dertiende! Stuiver (met juffr. Ekster aan zijn arm wendt zich tot Valk, glimlacht triomfeerend, en \cgt, tericijl hij op den dominee wijst): Ik krijg de honderd thaler — en ga trouwen ... Juffr. Ekster (met een spottende buiging). Met Kerstmis stap ik in het liuwlijksbootje. A 1111 a (evenzoo, tericijl zij haar arm in dien van Lind legt). Mijn Lind blijft hier, en laat het g'loof het g'loof... L i 11 d (verbergt zijn verlegenheid). 'k Zoek plaats als leeraar aan een meisjesschool. Mevr. Halm. Ik zal mijn Anna 't huishouden gaan leeren. Goudstad (ernstig). Ik ga beginnen aan 'n discreet gedicht... Van iemand die volbrengt een heil'gen plicht. Valk (met een glimlach over allen heen). En ik stijg öp tot onbekende toekomst! Vaartwel! (gedempt tegen Zwaanhilde). God zegen je, mijn lentelief; . . . Waarheen 'k ook ga, mijn werk zal bij je wezen! (wuift met zijn pet en volgt de studenten). Zwaanhilde (kijkt hem een oogenblik na en zegt dan stil, maar vast). Nu is mijn jonge vrijheidsleven uit; Nu valt het loof ... nu hoor ik aan de wereld. (Op dit oogenblik wordt er op de piano dansmuziek gespeeld en knallen de champagne kurken op den achtergrond. Be heeren met hunne dames aan den arm loopen door elkaar; Goudstad nadert Zwaanhilde en buigt voor haar; zij schrikt even, maar beheerscht zich en reikt hem de hand. Mevr. Halm en de naaste familieleden, die in spanning dit tooneel gevolgd hebben, komen naderbij en omringen het paar met woorden en teekenen van groote blijdschap, die evenwel overstemd worden door de muziek en de vroolijkheid van de dansenden verderop in den tuin. Maar van verre en door de dansmuziek heen van de hoogte klinkend, luidt krachtig en flink:) Het koor van studenten. Misschien raakt mijn bootje straks wel aan den grond Maar het is toch zoo heerlijk te varen! De meesten op het tooneel. Hoera! (Dansen en gejuich; het scherm valt). EINDE VAN HET DERDE OF LAATSTE BEDRIJF.