Ketblociric^eiye! NIJKERK - G. F. CALLENBACH. xkc i3» HET BLOEMENMEISJE EEN PAASCHVERHAAL VOOR KINDEREN DOOR BETSY. Tweede druk. NIJ K E R K, G. F. CALLENBAGH. Xkc t3« I. „Ziezoo, Hansje, zus is klaar. Kom nu maar gauw hier, dan zal ik je aankleeden en dan gaan we wandelen. Flora, dien naam droeg het bedrijvige spreekstertje, had geen ouders meer en woonde sedert eenigen tijd met Hansje, haar klein broertje, bij haar grootmoeder in. Nu, daar hadden zij het niet kwaad, in zooverre, dat grootmoeder veel van haar kleinkinderen hield, en dus heel goed voor hen was. Maar het goede mensch was arm, en had tot nog toe slechts het allernoodigste voor zich zelve gehad ; en toen ze er nu nog twee mondjes bij open moest houden, kwam er natuurlijk heel wat meer voor haar kijken. Doch vrouw Struis, zoo heette grootmoeder, hac^ haar dochter, die weduwe was, op haar sterfbed beloofd, voor haar beide kinderen te zullen zorgen, en die belofte meende zij niet beter te kunnen nakomen dan ze bij zich in huis te nemen. . . ... .... Naderhand begon zij wel in te zien, dat zij eigenlijk meer op zich had genomen dan ze goed volbrengen kon; maar, wat doet een moeder al niet 0111 haar kind het sterven te verlichten; en dat het de jonge vrouw verlicht had, daarvan was zij overtuigd, en daarom had zij er nog geen berouw over, hoe moeilijk het haar ook viel. Aan Flora, die toen negen jaar was en school ging, had grootmoeder niet veel te doen; maar de kleine Hans, die nauwelijks vier telde, maakte het haar lastiger. Hem moest ze ook, als zij uit werken ging, bij de buren te bewaren geven en deze deden dit ook al weer niet voor niemendal. Nu was die uitgave wel zoo groot niet; maar vrouw Struis, die slechts een paar werkhuizen had, en dus niet veel verdiende, kon ook dat weinige moeilijk missen. Neen, dan moest Flora maar liever op haar broertje passen als grootmoeder uit was; dat haalde haar wekelijks weer zóóveel uit. Wel kon het kind dan niet naar school, maar met het leeren nam grootmoeder het zoo nauw niet; en de leerplichtwet was toen nog niet gemaakt. Nu, Flora hield veel van haar broertje, en speelde gaarne met hem; en grootmoeder, dacht zij, had haar wel eens akeliger dingen belast dan zoo nu en dan eens van school thuis te blijven en op Hansje te passen. Vooral wanneer het mooi weer was, hadden de kinderen samen grooten schik. Dan liepen ze zoo'n ganschen dag buiten en speelden met hun kleine buurtjes, of gingen naar het bosch om bloemen te plukken, wat ze ook gaarne deden. Op zekeren namiddag, toen ze ieder met een aardig tuiltje boschbloempjes huiswaarts keerden, werden zij staande gehouden door een dame, die haar woning verliet, op hetzelide oogenblik dat de kinderen daar voorbij kwamen. Onwillekeurig viel het oog der dame op het frissche ruikertje dat Flora in de hand hield, en daar zij juist een ziek meisje harer Zondagsschool ging bezoeken, en bij ervaring wist, hoe welkom bloemen in een ziekenkamer zijn. trad zij op Flora toe, met de vraag, of deze haar ruikertje wel zou willen missen, om er een ander meisje, dat sedert lang ziek was, en niet buiten kon komen, genoegen mee te doen. In den regel deed Flora gaarne iets voor een ander. Vooral een ziek kind, dat met het mooie weer zoo in huis moest blijven, wekte haar medelijden op, en gewillig stond zij haar bloemen af aan de vriendelijke dame, die er haar een kwartje voor gaf en zeide, dat zij daarvoor iets voor haar en haar broertje koopen mocht. O, wat was Flora nu blij! „Kijk eens, Hansje, zei ze, terwijl zij het geldstukje aan haar broertje het zien; „kijk eens! Nu heeft zus ook geld van haar eigen, net als grootmoeder zie je wel?" „En gaan we daar nu koek voor koopen ? ' riep de kleine jongen, want die kreeg hij natuurlijk bij grootmoeder niet; en, o, hij hield er toch zooveel van. ...... Flora had gaarne ja gezegd. Vooreerst omdat zij ook veel van wat lekkers hield, maar meer nog om den kleinen Hans, voor wien ze net zoo'n moedertje was, en dien ze zoo gaarne vroolijk en tevreden zag. Maar zij durfde met, want zij was bang dat grootmoeder het niet goed zou vinden, als zij haar geld voor koek uitgaf. „Ik weet wat beters, Hansje," zei ze. „We zullen wel wat koopen, maar geen koek. We zullen liever suiker koopen en wit brood, en kaas ook als er nog centen overschieten; die lust grootmoe zoo graag. Dan drinken we van avond koffie met suiker, net als toen grootmoeder jarig was, en eten wittebrood met kaas er bij. En dan mag Hansje opblijven ; dan kunnen we er alle drie eens lekker van smullen, en dan hebben we ons geld toch niet versnoept. Is dat niet goed verzonnen ?" j * •- „Ja," zei Hans; want hij vond altijd alles goed wat zijn zusje zeide; en vroolijk stapte hij naast haar voort, tot ze aan den winkel kwamen, waar Flora, met een ongekend gevoel van blijdschap en trots, van haar eigen geld haar inkoopen zou doen. Tegen acht uur, het klokje waarop grootmoeder gewoonlijk naar huis kwam, had Flora gezorgd dat alles netjes klaar ^De*koffie had zij ook maar vast gezet, en bij het binnenkomen kon men die al ruiken. Hans, die anders om dien tijd al gerust op één oor lag, liep nog vroolijk rond. Het ▼ooruitzicht van het lekkere maal hield den slaap uit zijn oogen. Flora had hem al eens een klein stukje kaas laten proeven, en zoo dikwijls hij zijn kans schoon zag, stak nij eens even den top van zijn kleinen wijsvinger in de suiker die zoo lekker zoet was, waarop dan telkens een zachte berisping van zijn zusje volgde. Zoo was het zachtjes aan kwart over achten geworden, en nu hadden de kinderen geen rust meer, want elk oogenblik kon grootmoeder komen; en wat zou zij, toch wel zeggen, als zij binnen kwam en naar de tafel keek. Maar o, wat werd hun geduld dien avond op de proef gesteld! Het sloeg reeds half negen, en nog was grootmoeder er niet. Flora had al, ik weet niet hoe dikwijls, aan het keteltje gevoeld of de koffie niet koud werd, omdat het kooltje er onder haast vergaan was; en kleine Hans, die nu toch wel een beetje begon te gapen, liep gedurig naar buiten om te zien of grootmoeder nog niet kwam. .. Eindelijk, daar kwam zij aan; maar wat liep zij langzaam ! En waarom had zij zoo'n dikken doek om, daar het toch eer warm dan koud was? Maar de kleine jongen nam de moeite niet zich van een en ander rekenschap te geven. Hij liep grootmoeder tegemoet, en vertelde haar met stralende oogjes welk een goeden dag zij gehad hadden. Flora echter meende reeds terstond te zien dat er iets aan grootmoeder scheelde, en zij zag niet mis. 's Morgens had vrouw Struis zich al niet wel gevoeld, maar zij had er niets van gezegd, en het den geheelen dag nog niet haar werk zien vol te houden; doch 's avonds kon zij niet meer; en zij had eerst nog een heel poosje moeten rusten, eer zij in staat was naar huis te gaan. Zij was blij toen zij eindelijk haar woning had bereikt, en gevoelde zich zoo ziek en vermoeid, dat zij geen lust had om ergens naar te kijken, en dadelijk naar bed ging. Zelfs het lekkere kopje koffie, dat Flora haar inschonk, en waaraan zij zich anders, en dan nog wel zonder suiker, zoo te goed kon doen, smaakte haar niet. . Het arme kind was erg teleurgesteld, dat laat zich begrijpen; haar grootste trek was nu eigenlijk ook voorbij. Maar de zelfzuchtige kleine Hans had er zijn eetlust niet door verloren. Hij genoot in stilte en at wel voor twee, en toen Flora hem daarop naar zijn bedje hielp, sliep liij weldra als een roos, en droomde van de goede dame, en van de lekkere boterhammen en de zoete koffie. II. Den volgenden morgen was grootmoeder nog niets beter. Zij kon niet opstaan, hoe gaarne zij wilde; en dus moest Flora in haar plaats treden, en zoo goed en kwaad zij kon, doen wat grootmoeder anders deed. Wat het werk betreft, dat ging vrij wel; want Flora was een handig ding, aan wie grootmoeder al aardig hulp kreeg. Wat te zwaar voor haar was, en niet noodig gedaan moest worden, mocht ze laten staan, en voor het overige boden de buren nog al eens de behulpzame hand. Maar met de verdiensten was het erger, en na verloop van een enkele week kon vrouw Struis het aan alles reeds duidelijk merken, dat ze in dien tijd niets verdiend had. Wel lieten de menschen, bij wie zij werkte, eens naar haar vragen, en haar 'af en toe iets brengen, maar niet zooveel dat ze er met de kinderen van leven kon. „Hoe moet het toch gaan als ik nog langer ziek blijt! riep zij menigmaal uit; en die zorg kwelde haar nog meer dan haar ongesteldheid zelve. . Nu, we willen gelooven dat vrouw Struis de toekomst donker inzag; en toch, hoeveel troost en bemoediging had zij niet kunnen putten uit die heerlijke woorden der Schrift: Wentel vwen weg op den Heere en vertrouw op Hem; Hij zal het waken; of: Roe)> Mij »an in den day der benauwdheid, en Ilc zal er u uithelpen, en