Illllllllllllll 01 1159 2218 UB AMSTERDAM HET BOEK EN HET VOLKSKIND GESCHREVEN VOOR DE MOEDERS DER ARBEIDERSKINDEREN DOOR M.WIBAUT-BERDENIS VAN BERLEKOM H. A. WAKKER & Co. - ROTTERDAM - MCMVI 81 1159 2218 UB AMSTERDAM . , 'v... i HET BOEK ENHET VOLKSKIND ' 5 GESCHREVEN VOOR DE MOEDERS DER ARBEIDERSKINDEREN DOOR M. WIBAUT- BERDENIS VAN BERLEKOM H. A. WAKKER & Co. - ROTTERDAM - MCMVI 4 ;■\1§|p * | /6-} /W. HET BOEK EN HET VOLKSKIND GESCHREVEN VOOR DE MOEDERS DER ARBEIDERSKINDEREN DOOR M. WIBAUT- BERDENIS VAN BERLEKOM H. A. WAKKER & Co. - ROTTERDAM - MCMVI INLEIDING. De toestanden in het arbeidersgezin hebben in de laatste jaren groote veranderingen ondergaan. Terwijl veelal de uitbuiting van de vrouw in de fabriek haar en haar gezin lager deed zinken, wekte aan den anderen kant de drang tot verzet tegen de slechte toestanden ook de vrouwen op tot deelneming aan het vereenigingsleven. Dit had een ontwikkelende uitwerking op haar, die nog niet in de allertreurigste omstandigheden verkeerden. Het rijke, nieuwe leven dat nu opbloeit in het gezin der vooruitstrevende arbeiders roept ook de lust naar hooger beschaving wakker. Daarmee zal steeds meer gepaard gaan belangstelling in de opvoeding der kinderen. En de moeders zullen gaan inzien welk een krachtig middel bij de opvoeding het mooie boek kan zijn, hoeveel kwaad slechte boeken kunnen doen en zij zullen zich rekenschap willen geven, wat haar kinderen zoo al lezen. Wanneer de moeders echter begrijpen van hoeveel waarde het lezen van mooie boeken voor haar kinderen is, zullen zij zich afvragen, hoe zij aan die boeken moeten komen. De meeste boeken zijn veel te duur voor haar beurs. Goedkoope, goede boeken zullen in een klein land als het onze wel altijd uitzonderingen blijven. Het middel om haar kinderen te doen genieten van het schoone, dat door de schrijvers en teekenaars toch ook voor de arbeiderskinderen gemaakt wordt, moet de Bibliotheek zijn. De moeders moeten haar invloed uitoefenen in de vereenigingen van arbeiders en arbeidsters, opdat er bij de bestaande bibliotheken, afdeelingen worden opgericht van prenteboeken en kinderlectuur voor de kleintjes; van leesboeken voor de jongens en meisjes boven de 12 jaar. De schoolgaande kinderen hebben de schoolbibliotheek. Die bibliotheken moeten onder nauwkeurig toezicht staan en de moeders kunnen zich wellicht door nu en dan boeken met de kinderen samen te lezen, op de hoogte stellen, welke de beste lectuur is voor haar kinderen, voor de kinderen der arbeidersklasse. Om haar bij dit streven eenige aanwijzing en opwekking te geven, zijn deze bladzijden geschreven. DE KINDERLIJKE VERBEELDING. Het is in de «eetzaal» van een vereeniging voor kindervoeding, een ongezellig vertrek met vuil-witte muren, waartegen als eenige versiering een paar oude borstbeelden van vergeten vorstelijke personen prijken. Op lange houten tafels staan de stapels leege schotels; de meeste kinderen zijn heengegaan, maar ginds wachten nog eenige kleine meisjes op haar zusjes, een groepje van proletariërskinderen, de blonde kopjes, de lieve blauwe oogjes protesteerende als 't ware tegen de lompen, waarin ze gekleed zijn. Zij hangen over de bank, wrijven met hun lepels door de restjes eten in de borden; de kinderen vervelen zich. «Zal ik jullie een verhaaltje vertellen», zoo klinkt op eens de opgewekte stem van het jonge meisje, dat bedient. Blij kijken de kinderen op, gezellig schikken ze zich om de juffrouw. Kijk, nu zien ze haar aan, zooals een liefhebber van komediespel het gordijn aanziet, dat hem zooveel heerlijks belooft. En de juffrouw vertelt het mooie sprookje van «Het Kindje en de Droomen».1) Ze vertelt hoe de droomen 's nachts bij het slapend kindje kwamen, hoe ze de sterren van de lucht meebrachten in hun wazige fijne kleedjes, hoe ze die strooiden over het blauwe dekentje van het kindje, hoe de sterren figuren vormden, kantige en hoekige maar prachtige sterrenfiguren, terwijl ze maar al door tegen 't kindje knipoogden, hoe ze zich als een ketting van kralen legden om kindjes blonde krulletjes en hoe het kindje zichzelf zoo stralend ziet in de spiegeling van den zolder. Van het mooiste wat er in ce natuur bestaat: een slapend kindje en het gouden sterrengefonkel van den nacht, tooverde het sprookje een schilderij voor de verbeelding der luisterende kinderen. ') Uit «Lappenkoning» van mevrouw H. Stieten van IJsselstein. Ademloos luisterden ze. En hoe komt het, dat ze er nu heel anders uitzien dan zoo even, toen ze toch pas hun maagjes gevuld hadden met krachtig voedsel en zich gewarmd hadden bij den gloeienden kachel? Waarom is nu pas de lustelooze uitdrukking van hun gezichtjes verdwenen en vanwaar is het, dat hun oogjes lichten van een glans, als van de zonnestraal die onverwachts door grauwe luchten breekt? Dat is, omdat kinderen nog zooveel andere behoeften hebben, dan die van eten en drinken, omdat zij eerst recht gelukkig zijn als ze kunnen leven in de wereld der mooie verbeelding. Dat een kind een sterke verbeelding heeft, kan iedere moeder opmerken, als ze ziet hoe haar kleine jongen een stoel omtoovert in een locomotief, in een paard, of een schip, zooals hem dat in zijn spel behaagt, hoe haar kleine meisje zich hecht aan een pop, soms zonder armen of beenen, maar die in haar verbeelding leeft als een dierbare schat. Ten onrechte zien vele menschen in het spelen der kinderen iets kinderachtigs. In het spel geeft het kind uiting aan een drang die hem ingeboren is. Het is juist de verbeelding, die maakt dat het kind gelukkig kan zijn in de ongunstigste omstandigheden, die hem het bekoorlijke geeft wat den volwassene zoo aantrekt. Zie daar nu eens in die stille steeg. Op een stoepje dicht naast elkander gehurkt, zitten op een rijtje eenige kleine kinderen. Zij spelen schooltje. Ernstig, heel ernstig kijken ze, de handjes zijn gevouwen in de schoot. Het kleine broertje is de meester. Met een stok wijst hij op den zwarten muur en de kinderen lezen de denkbeeldige letters van het denkbeeldige bord vol ijver, met heldere stem. De koude wind, zij voelen hem niet; de donker valt, zij merken het niet. Zoo zijn ze verdiept in hun spel. O, wel is ze een heerlijke gave, die kinderlijke verbeelding, die voor het kind de eentonige werkelijkheid verbergt onder zooveel mooie kleuren. Zij maakt van de armste kinderen wel «prinsen van vreugde». Maar onze prinsjes worden al te dikwijls miskend. Hoe weinig wordt er in onze dorre, nuchtere maatschappij gedaan om aan deze behoefte van het kind/c edsel te geven. Men laat de kinderen honger lijden naar den geest, zoowel als naar het lichaam!.... Naast het spel is het boek een middel om de verbeelding van het kind in de goede richting te leiden. Hoe het boek zijn moet om deze schoone taak het beste te vervullen, willen we nu eens nagaan. PRENTENBOEKEN, VERSJES, SCHOOLLEESBOEKJES. De tentoonstellingen van kinderprentenboeken, die nu in verschillende plaatsen in ons land gehouden worden, doen ons zien dat vele teekenaars van talent het niet beneden zich achten boeken voor kleine kinderen te maken. Naast de mooie buitenlandsche boeken, vinden wij daar een schat van Hollandsche kinderboeken met heerlijk mooie prenten. Het bekijken van zulke boeken is een genot niet alleen voor kinderen. Het ontwikkelt den kunstsmaak ook bij de volwassenen en wekt de verbeelding op, zoowel bij haar die vertelt, als bij het kind dat luistert en kijkt. Wat kunstenaars als Hoytema, Nellie Bodenheim, Oom Ben, Wenckebach, Ietses en zooveel anderen voor de kinderen teekenden, is dan ook van groote waarde. Er zijn ongelukkig echter veel meer slechte en leelijke prentenboeken dan goede. Tot de slechte soort behooren die groote en drukke boeken, die men overal in de uitstallingen der boekwinkels ziet, waarvan de blinkende omslag vooral moet dienen om het publiek te lokken. Niet de kinderen zelf hebben graag zulke groote, opzichtige boeken. Een klein formaat, een fijn prentje, past hun meestal beter. Maar de kooper wil zooveel mogelijk waar voor zijn geld; het boek dat nog al eens voor een cadeautje moet dienen, moet vooral duurder schijnen dan het is, en zoo gaat men het echte mooie, dat altijd eenvoudig is, voorbij en koopt het blinkende prentenboek. Deze soort prentenboeken bevatten meestal ook slechte bijschriften. De schrijvers schijnen te denken dat men aan kinderen altijd maar flauwe, onbeduidende dingen moet vertellen, dat ze graag luisteren naar versjes zonder geest of geur. En het is juist precies anders om. Zie nu eens, hoe vroolijk uw klein kind is! Wat een uit- gelaten levenslust zit er in zoo'n wezentje! Hoe dapper gaat het in tegen de moeilijkheden, die hij ontmoet op zijn weg. Wat een veerkracht, wat een werklust vervult zijn geest. Niets haat hij meer dan saaie, eentonige mededeelingen. In zijn vertelsels moet iets gebeuren, iets dat in zijn leventje gewichtig is, dat hem in spanning houdt. De meeste van deze soort rijmpjes doen dat niet. Wel is gelukkig de tijd voorbij, dat men de meest onkinderlijke en wijze lessen voor kinderversjes noodig achtte. Wel zal niemand er meer aan denken versjes te maken als onderstaande, die een voorbeeld zijn van hetgeen men in de oude kinderboekjes leest. B.v. op: <;Het kind, dat jarig wakker wordt»: Dank, heb dank, o lieve Heer! Dat gij mij deez' nacht ook weer, Och, wat zeg ik, zoo veel nachten, Heel een jaarkring hebt behoed; O! mijn kinderlijk gemoed Gloeit van dank bij die gedachten .. . of op «De Koning»: Toontje vraagt: Ei zeg mij, lieve Moeder! Waarom toch noemt Papaatje, Den Koning altoos Vader? Nog straks, ('k mocht nu wel luistren, Want ik speelde aan Paatjes knieën, En had mij niet verscholen) Nog straks hoorde ik hem zeggen: »0 diep gezonken Belgen! Wel ruktet ge u onzinnig, Uit d'arm des besten Vaders! Doch dierbre Vader Willem U (Een traan blonk Pa in de oogen,) «Ofschoon u 't harte bloedde, Bij d'afval dier verblinden, Wij, uw getrouwe kinders, Wij voelen onze liefde Voor d'edelste aller Vorsten ... Antwoord van de Moeder: Juist zóó, mijn beste Toontje! Zooals uw waakzame ouders, Voor u en voor uw broertjes, Met alle teerheid zorgen, — Zoo zorgt ook onze Koning, Voor al zijn onderdanen Met de innigste verknochtheid Als een der beste Vaders. En wie zou er nu nog aan denken voor een kind het volgende duf-preekerige versje te maken? SPEELZUCHT. Staat Catootje 's morgens op, Aanstonds grijpt zij naar de pop, En vergeet zelfs d'ochtendbeden; Dat 's niet goed, Dat 's niet zoet, Maatje knort er om met reden. 't Is ondankbaar, en het kind Dat zijn speelgoed zoo bemint, Hoort men nooit als leerzaam roemen; 't Wordt nooit wijs, En, eens grijs, Zal men 't nog een kindje noemen. Voor ge uw taakjes hebt volbracht, Liefjes! naar geen spel getracht, 't Loon wordt niet vooruit gekregen; Hebt ge uw plicht Trouw verricht, Dan eerst smaakt het spel terdegen. Deze versjes spreken van geheel andere inzichten bij de opvoeding der kinderen, dan in onzen tijd gelden. Terwijl men toen ter tijd van de kinderen vroeg wijze, kleine groote-menschen wilde maken, tracht men nu het kind zoo lang mogelijk kind te doen zijn. Dat be- teekent echter niet, dat men kinderachtig en flauw moet schrijven voor kinderen, zooals in de hiergenoemde, slechte prentenboeken zoo dikwijls gebeurt. In zulk een blinkend prentenboek van tegenwoordig lezen we o.a.: „Poesje, waar kom je vandaan ?" „Ik ben naar Amsterdam gegaan. Muschjes ben 'k er op gaan jagen." Foei, poesje mag geen vogels plagen." Of, een kind houdt het volgende gesprek met een schaapje: „Schaapje met je zwarte vacht, Ik heb vandaag wat moois bedacht. Nu moet je eens even luistren, hoorl Dan zeg ik 't zachtjes aan je oor. Schaapje, ik houd zoo dol van jou, Al ben je zwart, wat zeg je nou I" „O, kindje, ik ben nu toch zoo blij Want nooit is iemand lief voor mij." Geen enkel kind houdt ooit zulke gesprekken met een poes of een schaap. Ter wille van maat of rijm wordt in dergelijke versjes dikwijls de grootste onzin gepraat. Rijmpjes, als het volgende, zijn er veel: „Een kikkertje, dat op een dag Aan d' oever lag " Dit lag staat hier om te rijmen op dag, maar wie heeft er nu ooit van een kikker gehoord, die aan den oever ligt? Wanneer men nu dergelijke versjes de kinderen voordreunt, zooals zoo vaak gebeurt, dan went men het kind aan het toehooren zonder te luisteren; het hoort klanken, die hem niets zeggen en zoo brengt men het helderere denkvermogen, dat zoo prachtig is bij het jonge kind, reeds in het mooie begin in de war. Dat is zoo jammer. Moeders, let er eens op hoe juist, hoe zuiver en scherp het kind denkt; hoe het op de beteekenis van de woorden let, die hij hoort; hoe hij zijn best doet de wereld om hem heen te begrijpen, te leeren kennen en gij zult verbaasd zijn over de scherpzinnige opmerkingen van uw drie of vierjarig kind. Deze goede manier van denken, dit logisch denken moeten wij als 't ware vasthouden zoo lang mogelijk. En daarom is het beter dat men de kinderen vertelt bij de prentjes, als de bijschriften niet mooi zijn, vertelt zoo dat het verhaal vastgeknoopt wordt aan de voorstellingen uit de eigen omgeving van het kind, zoo dat het verhaaltje speelt in zijn eigen leven. Een aardige manier van vertellen wordt beschreven in het hoofdstuk: «Prentjes Kijken» van een opvoedkundig boekje van Nellie, getiteld: «Onze Avonduurtjes.»1) Daarin wordt verteld hoe moeder en kind heerlijke oogenblikken samen kunnen doorbrengen met de gewoonste prentenboeken door in de verbeelding aan te vullen wat aan de prentjes ontbreekt. Voorlezen kan men alle verhaaltjes en versjes, die goed verteld zijn, dat wil zeggen die het kind kan begrijpen en waar iets in gebeurt, waar hij belang in stelt. Als men bv. het volgende versje voorleest aan het kind, zal hij met groote aandacht luisteren en het spoedig van buiten kennen: Je krijgt het niet. Moeder: Je krijgt het niet, je krijgt het niet, Al mocht je ook nog zoo vleien, Me vlierstroop en geleien Zijn voor gezonden niet. Een zieke man. Die krijgt er van; Maar jij bent frisch, Net als een visch; — Je krijgt het niet, je krijgt het niet! Kind: Och moesje toe, och moeslief toe! 'k Heb in mijn keel zoo'n kriemel En hier zoo'n raar gewriemel, Och toe maar, lieve moe! ') Onze Avonduurtjes en andere pedagogische Schetsen door Nellie. Haarlem, W. H. J. van Nooten 1891. Moeder: Je krijgt het niet, je krijgt het niet, Al stond je ook op je kopje. Kind: Och moeke, maar één dropje! — Wat is dat een verdriet! Moeder: Je krijgt het niet, je krijgt het niet. Je zult nog veel begeeren, Je zult nog veel ontberen, Dat moet je vroeg reeds leeren: Je krijgt het niet. Zulk een versje grijpt het kind aan, het is werkelijk een verhaal voor hem uit zijn eigen leven. Dat kind dat zoo dolgraag wil proeven van die «vlierstroop en geleien», daar voelt hij iets voor, dat leeft voor hem, dat is hij zelf. Die oude versjes van Goeverneur l) zijn nog altijd onovertroffen. Ze leven dan ook voort van ouders op kinderen. Versjes als: «Toen onze Mop een Mopje was», «'t Is Kermis, 't is Kermis», enz. enz., al die versjes, die de kinderen zoo graag zingen, vertellen iets uit hun eigen leven; ze zijn niet flauw, niet kinderachtig, niet zinneloos. Er is handeling in. Wanneer ze niet uit een bibliotheek gelezen kunnen worden, zijn de meeste mooie prentenboeken voor 't arbeidersgezin onbereikbaar door den hoogen prijs. Wij hebben echter enkele goedkoope prentenboekjes van Nellie: «Een Geheim», «De Perzikepit», «Het gestolen Mandje», «De Witte Beer», «Het onnadenkende Lammetje», «Het Kransbrood», »De Hoeve en andere Verhaaltjes». Dit zijn boekjes van 25 en 35 ets., die heel mooi zijn om voor te lezen voor de kleintjes. Ook bezitten wij tegenwoordig een aantal eenvoudige, goedkoope en mooie boekjes in de nieuwere schoolleesboekjes, die evengoed in het gezin als op de school gebruikt kunnen worden. Teekenaars van talent hebben ze alleraardigst geïllustreerd. Het laatste deeltje nu pas uitgekomen, is het begin van een nieuwe serie, waarin 1 Gouverneur is daarom geen schrijver, van wien onvoorwaardelijk alles goed te keuren is. de figuren en toestanden ontleend zijn zooals de schrijvers meedeelen in 't voorbericht aan het «ontwikkeld arbeidersgezin». Deze smakelijke boekjes zullen, wanneer ze meer bekend worden (men ziet ze gewoonlijk niet uitgestald in de boekwinkels) stellig de lievelingsboekjes der jonge kinderen worden. Wel hebben de onderwijzers der openbare school een groot aandeel gehad in de nieuwe frissche richting der kinderlectuur. Zij, die altijd onder de kinderen leven, begrijpen het kind zoo goed, zij weten wat het noodig heeft. Zij kennen den drang van het kind om bezig te zijn, zij weten dat vroolijkheid en gelukkig zijn een levensbehoefte is voor het kind. De titels van de mooiste van deze soort boekjes, die niet genoeg aanbevolen kunnen worden, vindt men op het hier bijgevoegde lijstje van goedkoope boekjes. Ook de ouders kunnen uit deze boekjes nog wat leeren. omtrent den omgang met hun kinderen. Zij kunnen er uit zien hoe er een nieuwe richting is gekomen in de opvoeding, hoe in het gezin niet meer die starre tucht heerscht, waar de kinderen vroeger onder gedrukt gingen. Natuur en vrijheid hebben een plaats veroverd bij de opvoeding. De nieuwere richting wil dat ouders en kinderen vertrouwelijk, als vrienden, samen omgaan; dat de kinderen, niet uit vrees voor straf, maar uit liefde voor hun ouders en door eigen inzicht leeren zich goed te gedragen. En nu vertellen deze kinderboekjes zoo aardig hoe gelukkig het gezin kan zijn, waar zulk een vriendschappelijke verhouding tusschen ouders en kinderen heerscht. HET SPROOKJE. Sprookjes zijn voor een kind, wat het genot van een kunstwerk is voor den volwassene. Ze zijn een ware schat voor de kinderlijke verbeelding. En men noeme het niet kinderachtig om van sprookjes te houden. De kunstenaars die de wereld rijker hebben gemaakt door het schoone, dat zij haar schonken, zij deden als de kinderen, zij leefden in het rijk der droomen. Oogenblikken van genot kan men de kinderen bereiden door ze liefst op geheimzinnigen toon de oude sprookjes te vertellen van Moeder de Gans: van Roodkapje, Klein Duimpje, Asschepoetster, Sneeuwwitje, of de Schoone Slaapster in 't Bosch. Men moet de Wildeman en Blauwbaard b. v. een beetje grappig behandelen, anders worden de kinderen bang. En dat zou heelemaal verkeerd zijn. Er zijn in de arbeidersgezinnen een aantal kinderen die zelfs deze overbekende sprookjes niet kennen, die nooit van «Zuster Anna» gehoord hebben, noch van «Sneeuwwitje op de bergen bij de zeven dwergen». En men hoort soms jongens van acht of negen jaar zich er op beroemen, dat zij te groot zijn voor sprookjes, dat dit alles maar flauwe onzin is. Bij deze kinderen is reeds iets verloren gegaan. De dorheid van het leven heeft een mooie neiging in hun hartjes verwoest. Moeders, geeft u kinderen mooie sprookjes. Maakt ze er gelukkig mee! Niet alle sprookjes zijn echter mooi. Vooral onder de nieuwe zijn erg leelijke sprookjes. Een voorbeeld daarvan is het sprookje getiteld: «Hoe klein Knoelie onder de Menschen kwam.» Dit is het zonderlinge verhaal van een moederhorid, die haar jong in een kool stopt, van een engel, die uit den hemel komt om het kleine hondje uit de kool te halen en te brengen in een huis, waar «groote smart» geleden wordt om den dood vati een hond. Dit is heelemaal een onwijs vertelsel. En het is jammer dat Wenckebach het door zijn mooie illustraties aan de vergetelheid, waarin het zonder hem verzonken zou zijn, heeft onttrokken. Een ander voorbeeld van wansmaak is het sprookje van Hoffman: «Notenkraker en Muizenkoning». Ook dit verdiende niet de heerlijke sprookjesachtige illustraties van Wenckebach. Door zulke verhalen leidt men de verbeelding der kinderen in geheel verkeerd spoor. Dit sprookje brengt ons niet in de wereld van den schoonen, maar in die van den valschen schijn, 't Is of lamplicht en daglicht samen vallen. Half droom half werkelijkheid. En het geheel is een soort nachtmerrie. Een sprookje is een product der verbeelding, dat is waar. Het vertelt dingen die niet kunnen gebeuren in het werkelijk leven. En toch heeft ook het sprookje vaste wetten en regels van logica en waarschijnlijkheid. Binnen de grenzen van het sprookje moeten de beelden duidelijk zijn; alles moet echt zijn; het verband tusschen oorzaak en gevolg mag ook daar niet telkens verbroken worden. Hoffmans sprookje is een product van wilde romantiek. Het griezelige moet het aantrekkelijke er van zijn. Een mama gaat naar bed en laat haar dochtertje Marietje alleen bij de glazen speelgoedkast zitten. Marietje beleeft daar allerlei akelige avonturen. Later zegt men haar, dat ze gedroomd heeft. Maar ze heeft een zonderlinge oom, die kijkt haar veelbeteekenend en griezelig aan. Hij heeft dien nacht als uil boven op de klok gezeten. Marietje is zoowat verliefd op een notenkraker, een houten mannetje, die de neef is van haar zonderlingen oom. Het is één lange nachtmerrie. Zulk een sprookje, en dit is een voorbeeld van veel slechte sprookjes, houdt de verbeelding bezig met onsamenhangende voorstellingen, die in 't hoofdje der lezertjes een nevel vormen van tooverij zonder meer. Vergelijk nu eens de sprookjesdichter Andersen met Hoffman. Daar is bv. Anderseris sprookje van «De Zeemeermin». Fantastischer, wonderlijker verhaal kan men zich niet denken. En toch, wie dit sprookje eens gehoord heeft, vergeet het nooit meer. Zóó duidelijk en in zóó scherpe trekken geteekend staan daar al die figuren. De heks, de zusters, zij kunnen niet anders zijn en 't zeemeerminnetje met haar liefde en haar smart is een werkelijkheid in de sprookjesweld. Wij leven, wij lijden met haar mee. Waar de grens is tusschen het zuivere en het onzuivere in het sprookje, dat is het geheim van het talent. Een schrijver die echt dichterlijke gaven bezit, die kent de grens bij intuitie, als 't ware van zelf. Maar zonder talent kan men nooit een mooi sprookje maken. Behalve de sprookjes van Andersen, zijn de oude sprookjes van Moeder de Gans en die van Grimm voorbeelden van goede sprookjes. Zij beantwoorden geheel aan de kunst-eischen die men aan kinderlectuur mag stellen. De handeling is eenvoudig maar toch spannend, de voorstelling is waar, hoewel in de lijst van het sprookje gebleven en de karakters zijn met een paar forsche trekken onverbeterlijk juist geteekend. Blauwbaard is, van 't begin tot het einde, de woeste Blauwbaard en zijn vrouw is «de Nieuwsgierigheid» voor altijd. Er worden nog wel sprookjes gemaakt, maar de nieuwere sprookjes zijn toch nooit meer zoo mooi als de oude. Dat kan ook eigenlijk niet anders. De oude sprookjes zijn oorspronkelijk niet voor kinderen geschreven. De sprookjes van Grimm bv. zijn ontleend aan oude volkslegenden en sagen. De verbeelding der bergbewoners schiep den reus Rubezahl en de kobolden, die in de rotsen woonden. Het zijn niet zoo maar verzinsels. De natuurverschijnselen om hen heen wekten die droomgestalten bij de bewoners op. En daarom zijn al die figuren zoo scherp omlijnd, met zoo sprekend karakter geschetst. Ook de koningen en prinsen, de ridders en edelmannen, waar de oude sprookjes vol van zijn, hooren thuis in een vervlogen tijdperk, in de avontuurlijke tijden der middeleeuwen. Onze tegenwoordige, moderne vorsten hebben niets sprookjesachtigs meer over zich, al omringen zij zich nog steeds met praal en luister. De tijd van de oude volksgrappen van Tijl Uilenspiegel en Miinchhausen is ook onherroepelijk voorbij. 't Fabrieksvolk verzint geen sagen, de stoomfluit wekt geen schoone verbeelding op; met den besten wil kan men in den zwarten rook der schoorsteenen geen elfen of droomgestalten zien. Er worden nog wel somtijds mooie sprookjes gemaakt. Ida Heijermans b.v. is een schrijfster die de kunst verstaat, en een mooi nieuw sprookje kan verzinnen. Maar dit is het merkwaardige van de werkelijk mooie sprookjes van tegenwoordig. Ze missen dat onbezorgde, dat vreugdevolle van de vroegere sprookjes. Het is of onze treurige wereld, de nooden onzer maatschappij, de ernstige vraagstukken, die zich in dezen tijd overal aan ons opdringen, zich zelfs tot in het kindersprookje afspiegelen. Toch wijst onze tijd weer een nieuwe richting aan, waarheen het sprookje zich nu gaat wenden. Het nieuwe terrein, dat het kindersprookje nu gaat betreden, ligt waarschijnlijk in het gebied der natuurwetenschappen. De kennis der levende natuur vooral, die in onzen tijd zooveel beoefenaars vindt, is de rijke bron, die stof in overvloed zal bieden voor mooie nieuwe sprookjes voor het kind. Het kind dat nog zoo dicht staat bij de natuur, is zeer ontvankelijk om het leven van dieren en planten te begrijpen, De eenvoudige en duidelijk sprekende hartstochten van het dier, zijn genieten van het oogenblik zonder aan de toekomst te denken, zijn zorgeloos natuurleven trekken het kind aan. Wreedheid bij kinderen is een gevolg van onwetendheid. In de natuursprookjes nu, leven de kinderen met de dieren. Het dier wordt er niet beschouwd van het standpunt van den mensch, maar in zijn eigen natuurlijke omgeving geschetst. Het kind leert in zijn schoolboekje: «De zwaluw is een nuttige vogel omdat hij zooveel schadelijke insecten vernietigt». Maar in het natuursprookje ziet het kind, wat dit vernietigen beteekent. Het ziet, dat de lieve zwaluw door het insect lang niet als nuttige vogel wordt beschouwd. Zoo leert het kind de waarheid van het natuurleven dikwijls beter kennen in het sprookje dan in het schoolboek. Vooral de sprookjes van Carl Eiuald teekenen de dieren in hun eigenaardig karakter. Ieder dier handelt zoo, omdat het zoo handelen moet, omdat het door zijn bouw en samenstel niet anders handelen kan. Er zijn geen goede en booze dieren. Alles gebeurt, omdat het zoo gebeuren moet, volgens vaste natuurwetten. Zelfs de koekoek mag men niet verwijten, dat zij haar eieren niet zelf uitbroedt, omdat er natuurlijke oorzaken zijn, die het haar onmogelijk maken. Aanleiding tot toespelingen op het maatschappelijk leven der menschen, biedt de natuurstudie volop. Zoo leeren de kinderen in het prachtige boek van Fr. Stevens: «De Avonturen in het Bijenland«, door het medeleven met de bijen in de korf, hoe ten slotte in de natuur het samenwerken voor één groot doel (de bijen leven samen slechts voor het ééne doel: het welzijn van de korf) even noodzakelijk kan zijn als de strijd om het bestaan. Hoe mooi behandelt een sprookje van Eivald. getiteld: «Het Koraaleiland» een dergelijke stof. Het beschrijft hoe de koraaldiertjes werkten aan den bouw van een eiland, hoe elk diertje vóór het stierf, het wachtwoord overgaf aan zijn nakomeling: «Denkt aan het eiland!» Hoe duizenden en duizenden jaren later de vruchten van den cocospalm, die op het eiland midden in de zee groeide, den schipbreukeling verkwikten. «Dat moest mijn overgrootmoeder nu eens weten», zei het laatste koraaldiertje. Is zulk een sprookje niet vol diepen zin? Kunnen de kinderen er niet onopzettelijk uit leeren hoe groot de kracht kan zijn van de geringste personen als ze in massa en met toewijding arbeiden voor één groot doel ? Voor jongere kinderen is allerliefst: «Onder 't Nachtvolkje» door C. D. Pierson. In dit geestige en toch kinderlijk mooi geschreven boekje zien we, wat er zoo al omgaat onder de dieren des nachts in bosch en veld en in het water. Wat de arbeid is van 't waschbeertje en de bunzing en zoo menig insect. Hoe ontwikkelend is het voor kinderen van de stad b.v., die zoo weinig van 't natuurleven weten. In deze richting heeft het sprookje zeker nog een mooie toekomst. DE BURGERLIJKE MORAAL IN DE KINDERLECTUUR. De meeste gewone huiselijke verhalen, die de kinderen lezen, zijn als 't ware doortrokken van de burgerlijke levensbeschouwing en vooral betreffende de verhouding van armen en rijken, is die ten eenemale ongeschikt voor het arbeiderskind. Deze verhalen verkondigen de leer, dat het heel goed is, dat er rijken en armen zijn. De rijken hebben zooveel geld, omdat zij er veel «goed» mee zouden doen. Zij moeten vooral weldadigheid uitoefenen en aan «de arme menschen» een deel (erg groot hoeft het niet te zijn) van hun overvloed afstaan. De arme behoort daar dankbaar voor te zijn. Ook moet hij altijd braaf en vooral — zindelijk zijn. Nu, dat is de arme in een kinderverhaal dan ook geregeld. Er is in de «nederige hut» altijd — een kraakzindelijke tafel! De arme moet zich nooit beklagen over 't gemis aan geld. «Tevredenheid, matigheid zijn een hoofdkussen, waarop de arme beter slaapt dan de rijke, die zich vaak de slaap moet koopen door alcoholische dranken, » zegt v. Nicritz «Een man met een kermiswagen heeft dikwijls gemakkelijker leven dan een schatrijk man», zegt mevrouw Van Osselen v. Delden. Een voorbeeld van de honderden verhalen, die geschreven zijn om de kinderen te leeren, dat het bezit van geld niet gelukkig maakt, is b.v. een vertelling van v. Leent, getiteld: «Piet de Rijkaard». Piet was lui en slecht, maar hij had een zuster die een engel van braafheid was. Deze zuster valt bij het glazen lappen uit het raam dood. Op het prentje ziet men haar bloedend liggen, terwijl Piet kalm voor het raam staat te kijken. En nu roept Piet, die snoodaard, uit: «Gelukkig, nu ben ik de eenige erfgenaam». Dat het slecht afloopt met Piet, kan men begrijpen. Hij wordt een verkwister. Hij komt terecht bij het Indische leger, waar de schrijver weinig respect voor schijnt te hebben. Een sterfbed met berouw is natuurlijk het slot. Nog erger is het volgende verhaal van v. Nieritz; «De eigenaar van een chocolade-fabriek moest een reparatie laten doen aan den schoorsteen. De werklieden vroegen er een groote som voor, omdat het karweitje levensgevaarlijk was en omdat het op Zondag moest gebeuren. De arbeiders van de fabriek zijn hier over zeer verontwaardigd. Zij zullen wel iemand vinden, die het voor minder wil doen. Een schoorsteenveger, die veel schulden heeft, wordt bereid gevonden. Hij laat 't bescheidenlijk over aan meneer, wat deze wil betalen. Nadat hij het gevaarlijke werk, waarbij zijn vrouw doodsangsten uitstaat, volbracht heeft, ontvangt hij twee klinkende rijksdaalders en — een pakje chocolade. De vreugde in het gezin is buitensporig. Maar de vrouw verzet zich tegen het drinken van chocolade. «Dat past niet voor arme menschen», zegt de «brave» vrouw. Zij wil het pakje verkoopen, maar de man heeft aan den goeden meneer beloofd, dat hij de chocolade met zijn gezin op de gezondheid van den heer, op zal drinken. Als de vrouw echter verneemt dat er nog suiker en melk ook aan verknoeid moet worden, weet ze er anders raad op. Zij maakt van de chocolade een soep met brood en water, zonder suiker. Nu hebben ze er meteen een maal aan. Want lekkernijen mag een arm mensch niet verlangen. Wat zouden de buren wel zeggen, als zij chocola gingen drinken ?" !) Het arme kind wordt in het kinderverhaal dan ook altijd aan het rijke kind voorgehouden als een toonbeeld van tevredenheid. Het is zelfs tevreden als het met een gebroken been den heelen dag alleen op een zolderkamertje ligt, terwijl zijn moeder, een flinke zindelijke schoonmaakster, uit werken is, zooals beschreven wordt in een pas uitgekomen boekje. ') Nu is het waar dat de boeken van v, Xicri/z ouderwetsch zijn. Maar ook deze boeken worden nog telkens op nieuw uitgegeven. De kleertjes op de prentjes worden naar de nieuwe mode veranderd en deze boeken worden nog steeds druk verkocht. Het kinderboeken—koopend publiek slikt veel! Rijke kinderen zijn gewoonlijk maar ontevreê. Een rijk meisje moest in zoo'n verhaaltje eens zoeken naar «de leliën der tevredenheid». En zij vond ze niet in de huizen der rijken, maar hoe armoediger de hutjes waren, die ze binnen trad, hoe mooier de leliën der tevredenheid bloeiden. En blinde arme kinderen, o die zijn zoo buitensporig tevreê. Die breien maar altijd door en zetten de rijke kinderen, die zich met al hun speelgoed nog vervelen, beschaamd. Soms ruilen ze wel eens van plaats, de rijke en de arme kinderen. Dan verlangt echter het rijke kind gauw terug naar de weelde, het arme kind naar zijn verloren tevredenheid. In deze soort kinderlectuur komt de onoprechtheid van de burgerlijke moraal duidelijk aan 't licht. Want het is onoprechtheid om te verkondigen dat het bezit van geld de menschen in 't ongeluk stort, zoodat arm wezen eigenlijk het hoogste zou moeten zijn, waar we naar moesten streven. Wij zien toch in het leven precies het omgekeerde gebeuren. Waarom zou men de kinderen niet leeren, dat armoede een heel erg verkeerde toestand is en dat het onze plicht is te streven naar levensgeluk ook in het stoffelijke? Waarom zijn de menschen zoo huiverig om dit voor de kinderen ronduit te erkennen? Waarom moeten we de maatschappij als volmaakt voorstellen, terwijl de kinderen zelve dagelijks het onvolmaakte er van ondervinden? Waarom noemen we de rijkdom naast de armoede niet als bevoorrechting? Erger dan onoprecht zijn deze verhalen; een leugen geeft men op deze wijze aan de kinderen. De wereld waarin de armste menschen nog gelukkig kunnen zijn, edel en beschaafd, ondanks de armoede die hoogere gevoelens tegenhoudt, de wereld waarin de armen in den nood voldoende door de rijken geholpen worden, die wereld bestaat niet, die armen bestaan niet, die rijken bestaan niet. En deze voorstelling is vooral verkeerd voor het volkskind, omdat in dezen tijd men liever het onderlinge gemeenschapsgevoel bij hem wenscht aan te kweeken dan de vereering van de weldadigheid, die zooveel zelfoverschatting kweekt bij den rijke, naast een ver- keerde nederigheid bij den arme. Bij het kind energie opwekken, lust om zichzelf te helpen, dat moet het streven der lectuur voor het volkskind vooral zijn. De heer Bogaerts schreef een komediestukje voor de Gentsche volkskinderen van dezen inhoud: Eenige jonge meisjes, die op een atelier werken, vinden in het boterhammetrommeltje van haar kameraadje een steen in plaats van brood. Het meisje wilde haar armoede verbergen. En nu komt er geen rijke dame, maar de arme kinderen zelve verzinnen iets om het arme meisje te helpen. De solidariteit, het opkomen voor elkander, die mooie nieuwe arbeidersdeugd wordt hierin aangeprezen en deze staat ver boven de deugd der weldadigheid. Voor het volkskind is ook de moraal, die altijd berusting en zelfopoffering preekt, niet de meest geschikte. Het geduldig dragen van ellende is een groote deugd, wanneer de ellende onvermijdelijk is. Wanneer we een leed moeten dragen, dat niemand van ons af kan nemen. Nu wij weten dat de armoede niet altijd hoeft te blijven bestaan, is 't rustig dragen van de ellende der armoede niet meer de hoogste deugd. Zonder dat we dus aan de kinderen verzet willen prediken, willen we toch ook niet de zelfopoffering tot in het uiterste aanprijzen. In Ons Blaadje komt een verhaaltje voor, dat een voorbeeld is tot welke verkeerde uitersten men kan vervallen als men op dezen weg voortgaat. Een kind wordt door ontaarde ouders afschuwelijk mishandeld. Als de ouders voor het gerecht zijn gedaagd, ontkent het kind beslist de mishandeling, zegt dat het nooit een klap gehad heeft, niet uit angst maar uit gevoelens van liefde voor die ouders en de rechters moeten de ouders vrijspreken en moeten het kind aan de ouders laten. Het kind gaat weer geduldig met zijn beulen naar hun hol terug. Dit kind wordt als een held voorgesteld. Is dat goed? Is deze zelfopoffering niet geheel misplaatst? Zulk een verhaal is onnatuurlijk; kweekt overgevoeligheid. Men mag niet al te veel van de kinderen eischen. Het dulden en dragen heeft ook voor hen een grens. En het is voor de kinderen der arbeidersklasse, die als ze menschen zullen zijn, een zware, verantwoordelijke taak in de maatschappij te vervullen zullen hebben, hoog noodig dat het gevoel van eigenwaarde wordt opgewekt. Wij hebben vooral krachtige, zelfstandig denkende en zuiver voelende menschen noodig. Een goede poging om het arbeiderskind echte natuurlijke lectuur te verschaffen is indertijd gedaan door Nellic toen zij met Bogaerts het «Ons Blaadje» oprichtte. Toen trad het arbeiderskind op, zooals het werkelijk is, niet beschouwd van het standpunt van den gegoede. N. van Hichtum schreef er die aardige verhaaltjes in, die juist gaven wat het arbeiderskind noodig heeft. Zij vertelde bv. van een jaardag, van een sintnikolaasfeestje in een arm gezin, zonder dat er rijke dames met manden, gevuld met eetwaren en brandstof komen weldoen. De moeder en vader verzinnen zelf kleine verrassingen voor hun kinderen uit oude lappen en planken en de fantasie, de verbeelding der kinderen, vult aan wat er ontbreekt. Het gezin is niet ongelukkig, maar men leest tusschen de regels door hoeveel zorg er heerscht. Het is het talent van N. van Hichtum dat zulke teere en moeilijke onderwerpen zoo prachtig kan behandelen. Haar hoogtepunt heeft zij in dit opzicht wel bereikt in «Afkes's Tiental». Daarin heeft zij de arbeidstermoeder uit onzen tijd voor goed in beeld gebracht, met al haar zware zorgen, met al haar toewijding aan haar kinderen, en hoewel door dit boek geen bepaalde ontevredendenheid opgewekt wordt, is er toch ook in geen geval de bedoeling in, te willen leeren dat dit leven het beste leven zou zijn voor het arbeidersgezin. Ook Ida Heijermans zond haar verhaaltjes, later opgegenomen in het boek «Uit Tante's Jeugd», in «Ons Blaadje»; natuursprookjes in den nieuweren zin, kwamen er ook in voor, later verzameld in «Van allerlei slag« door Nellie «Ons Blaadje» heeft het, jammer genoeg niet volgehouden in deze richting te werken. Wat het arbeiderskind nu juist noodig heeft, eenvoudige schetsjes uit zijn eigen omgeving, niet beschouwd van het stand- ') Deze verhaaltjes zullen opnieuw afzonderlijk worden uitgegeven. Men vindt er ook eenige in Nellie's Volkskinderbibliotheek. punt van den rijke, vindt men nu nog slechts bij uitzondering in dit tijdschriftje. Bovendien is het dikwijls volstrekt niet bevattelijk genoeg voor kinderen. Het is meer leiddraad voor opvoeders geworden, die Nellies tegenwoordige levensbeschouwing deelen. «Uit Tante's Jeugd» van Ida Heijermans :) is een voorbeeld van een boek, dat de denkbeelden bevat, welke we nu zoo graag aan arbeiderskinderen willen leeren. Men leze bv. uit dit mooie boek, «Een Sprookje van Werk»: Een rijke luiaard wordt op zekeren morgen welbehagelijk wakker. De morgenzon schijnt vriendelijk door de ruiten en terwijl hij nu nog wat prettig ligt te dommelen, begint het op eens druk te worden rondom hem. De gordijnen, de kolen, het theewater, het brood, al de voorwerpen in de gezellige kamer, waar het ontbijt gereed staat, beginnen te praten. Zij vertellen korte en lange geschiedenissen van den arbeid, die aan hun productie is besteed, van harden en langdurigen arbeid van mannen, vrouwen en kinderen; van arbeid die om waardeering roept. De wever, de mijnwerker, de boer treden op voor de verbeelding van den luiaard en eindelijk schreeuwt alles hem verwijtend toe: «Zoo'n luiaard onder zooveel werkU Toen het verhaaltje uit was, zeide Cor: «Hoe raar, tante, als je er aan denkt, dat je zoo midden in het werk zit.. . Met elk hapje brood gaat er eigenlijk een hapje werk in je mond.» Voor menig lezertje zal het eveneens als iets verrassends klinken, dat er geen ding is dat hij gebruikt, of het is door arbeid tot hem gebracht. Dergelijke verhalen hebben een maatschappelijke be teekenis en zijn opvoedend en ontwikkelend te gelijk.Zij geven juist het tegenovergestelde van de burgerlijk bekrompen en onoprechte kinderlectuur-moraal. 'I Alles wat Ida Heijermans schrijft is uitnemend geschikt voor de arbeiderskinderen, mooi en ruim gezien. MOOIE BOEKEN. Men behoeft nu niet angstvallig te weren alle boeken, die niet precies de denkbeelden verkondigen, welke wij het meest geschikt vinden voor de arbeiderskinderen. Dan zou men ze haast geen gewone huiselijke verhalen kunnen geven. En juist deze soort verhalen lezen kinderen zoo heel graag en er zijn ook heele mooie bij. Wanneer een boek werkelijk goed geschreven is, met talent geschreven, dan bevat het niet zulke onoprechte moraal. Want een goed schrijver tracht de werkelijkheid weer te geven, echt en waar. Hij preekt niet, hij teekent met de pen, zooals een schilder met het penseel. En al de personen waarvan hij vertelt gaan voor ons leven. Je zou, als 't ware, niet verbaasd zijn als je ze op eens ontmoette. Door het lezen van goed geschreven boeken wekken we den kunstzin op bij de kinderen, wij geven ze een mooi genot. En er zijn van die heerlijk gezellige huiselijke boeken. Zulk een boek is b.v. het bij de kinderen algemeen geliefde: «Een levenslustig Troepje» van mevrouw De Pressense, zoo mooi vertaald door Nellic dat het wel in 't Nederlandsch oorspronkelijk geschreven schijnt te zijn. Alles leeft daarin. Ieder kind is zoo echt kind. En hoe mooi dringt de schrijfster door in het karakter der kinderen, 't Is alles even frisch en boeiend en de kinderen zijn zoo natuurlijk-ondeugend. Zulk een boek is ook, hoewel niet zoo mooi: «Een Doktersfamilie in het hooge Noorden», en zoo zijn er van Tine van Berken, van Agatha, van Emma Kraft, van M. C. E. Pijnappel, van Tine de Kruyff, van Alcott, van mevr. Van Osselen v. Delden, (x) en nog zooveel andere schrijvers en schrijfsters, die de kinderen uurtjes van rijk genot kunnen verschaffen. Het is wel dikwijls pijnlijk (') Ofschoon niet alle boeken van deze schrijfsters mooi zijn. om de kinderen, die in hun huiselijk leven zooveel ontberen, te laten lezen van kinderen uit gezinnen, waar zoo al geen rijkdom, dan toch aangename welvaart heerscht, waar de moeder tijd heeft om zich met haar kinderen bezig te houden, waar huiselijke feestjes zoo aantrekkelijk gevierd worden, waar een lekkernijtje niet tot de uiterste zeldzaamheden behoort. Het leven zelf doet echter de kinderen zooveel tegenstellingen zien, dat we die toch niet voor hen kunnen verbergen. De boeken die hun stof ontleenen aan 't huiselijk leven, hebben wanneer ze met een warm talent geschreven zijn, meer dan men soms vermoedt, een beschavenden invloed op het karakter der kinderen en kunnen er in hooge mate toe meewerken om goede O O menschen van hen te maken. Daarom mag men ze in geen geval aan de arbeiderskinderen onthouden. Een voorbeeld van zulk een boek is: «Lientje» van Tine de Kruyf Gobius. Dit is een verhaaltje, waarin geen avonturen of schokkende gebeurtenissen voorkomen. Eenvoudig de geschiedenis van een meisje met een moeilijk humeur, dat ze maar niet kan overwinnen. En waarom vinden de kinderen dit verhaaltje nu zoo mooi? Omdat ze den strijd meeleven in Lientjes hartje, ze worden in spanning gehouden van 't begin tot 't einde i O O O en de oplossing bevredigt hen zoo geheel en al. Want wat Lientjes tante, die het meisje tot beter inzicht wil brengen, niet kon gedaan krijgen, dat gelukt door den invloed van het kleine Daantje, het zachte vierjarige broertje, waar Lientje zooveel van houdt. Hoe onverschillig het meisje ook was tegenover haar speelkameraadjes, voor kleine Daan is ze altijd even lief, voor het kind zorgt ze altijd en als er een wild spel gespeeld wordt, past Lientje op, dat de kleine man niet omvergeworpen wordt en let voortdurend op hem. Uit de teekening van zulk een kinderkarakter, is ook voor opvoeders iets te leerenl Men moet niet te gauw een kind slecht noemen. Er zijn karakters, die heel moeilijk te leiden zijn, en waar men veel geduld mee moet hebben. Toch zijn schijnbaar verstokte onverschillige kinderen in den grond dikwijls fijngevoelig. Het verhaaltje van Lientje geeft eenige aanwijzing hoe voorzichtig men met dergelijke karaktertjes om moet gaan. Dat is dus een verhaal mooi voor moeders en kinderen. Trouwens aan alle echt mooie boeken mag men den eisch stellen, dat de volwassene ze lezen kan, zonder zich te vervelen. Men moet voor kinderen anders schrijven dan voor volwassenen, maar niet slechter. In een kinderverhaal mogen evenmin onwaarschijnlijkheden voorkomen als in een roman of een gedicht. Het mag niet langdradig zijn, niet stijf van uitdrukking, en vooral niet onbeduidend. Het moet, als men het voorleest voor kinderen, ook een genoegen zijn voor haar die voorleest. Een voorbeeld van een echt gezellig boekje om voor te lezen is: «Toen ik veertien was,» van J. Stamperius. Onder 't lezen is het of er een schilderijtje voor onze oogen verschijnt. We zien het dorpshuis waarin de 14 jarige kweekeling woont, we zien den grintweg, waarlangs hij door storm en regen naar school gaat, het schoollokaal als de kinderen zich op donkere wintermiddagen om den meester verzamelen, die vertellen gaat, omdat er toen nog geen lampen in de school waren, en de kinderen niet meer zien konden om te werken. Dat alles leeft in dit kleine boekje. En dan weet de schrijver toch ook weer de aandacht te boeien; zonder onmogelijke verwikkelingen gebeurt er heel veel onder de dorpskinderen. Deze boeken spelen in eenvoudiger kringen. Zoo zijn er ook geschreven door Krienen en Kieviet. Ook de Zwitsersche schrijfster Spyri weet met veel talent en een warm hart te vertellen uit het leven der volkskinderen in Zwitserland «Kleine Heidi,» b.v. moge een weinig ouderwetsch zijn, maar is het niet een schat van een boekje? Alle kinderboeken die met talent geschreven zijn, ook al gaan ze niet uit van het tegenwoordige arbeidersstandpunt, kan men gerust aan het volkskind geven. GESCHIEDKUNDIGE VERHALEN. «Als 't u belieft een boek over geschiedenis» vroeg een jongen aan de juffrouw van een leesbibliotheek. «Waarom houdt je zooveel van geschiedenis?» «Omdat ik zoo graag over oorlog lees.» Geschiedenis en oorlog is voor de lezende jongens dikwijls hetzelfde. Dat er nog een andere geschiedenis is, dan die van veldslagen, dat weten ze soms niet eens. Behalve dat de geschiedenis op deze wijze voor kinderen behandeld, plezier in het leelijke «oorlogvoeren» wekt, liggen er hier nog andere voetangels en klemmen. Deze verhalen bedoelen vooral de vaderlandsliefde op te wekken, en dit geschiedt gewoonlijk op een onwaren grondslag, door een partijdige verheerlijking van het vaderland. «Wij» zijn altijd knapper en dapperder dan andere volken. Het begint al met de «gastvrije» en «trouwe» en «dappere» Batavieren. «'t Volk der Bataven, voor vrijheid geschapen, «boog niet den nek onder 't vreemdelingsjuk» en de Romeinen «juichten» toen het «dapperste volk» hun bondgenooten wilden worden. (Odo, de Batavenknaap.) Dergelijke onware voorstellingen vindt men in beschrijvingen van de vaderlandsche geschiedenis van ieder tijdperk in de kinderboeken. Wel is het bij ons niet zoo erg als in Frankrijk en Duitschland, waar de betere schrijvers een heftigen strijd te voeren hebben tegen die partijdige opwindende vaderlandsliefde, die de Duitschers zoo juist betitelen als «hoera-patriotisme», maar wij zijn er toch niet vrij van. Vooral ten opzichte van vorstelijke personen ontziet men niet de kinderen onwaarheid te geven. Zoo b.v. in het tijdschriftje «Jeugd», dat toch door onze beste schrijfsters geredigeerd wordt. Hoe is 't mogelijk? Terwijl de kinderen op de eene bladzijde tot in de fijnste bijzonderheden over het leelijke van den leugen worden onderhouden, leeren zij op de andere bladzijde allerlei onwaarheid over vorstelijke personen. Terwijl we vorsten zelden bijzonder goede dingen zien doen, wordt de kinderen toch voorgehouden, dat zij ze moeten vereeren, zelfs liefhebben. Zij mogen niemand achten terwille van zijn geld of zijn hooge geboorte, maar de vorsten moeten zij vereeren, al weten zij heelemaal niet waarom. Onze Koningin wordt door jan Politiek in dit tijdschrift aan de kinderen voorgesteld als de Koningin van den Vrede! Toch kan het kind dagelijks in de krant beschrijvingen lezen van de oorlogen, die wij in Indië voeren. Wel zien wij op het gebied van het geschiedkundig verhaal nog een mooie toekomst voor de kinderlectuur. Er breekt ook hier een nieuwe, ruimere opvatting door. Wanneer men het geschiedkundig verhaal gaat gebruiken om de kinderen te leeren, dat de maatschappij niet altijd zoo geweest is als ze nu is; wanneer men hen vertelt hoe in vroeger tijd het volk leefde en dacht, hoe het arbeidde, hoe het feest vierde, dan wordt de geschiedenis werkelijk gebruikt om het kind te ontwikkelen. Alles wat leeft, verandert voortdurend, ook de menschelijke samenleving. Dit inzicht heeft de onwetende niet. Voor hem zijn de toestanden, die hij waarneemt, altijd zoo geweest en zullen ze altijd zoo blijven. Hij denkt er niet over, dat 't anders geweest is en ook weer anders zal worden. Toch is het zoo ontwikkelend om over deze dingen na te denken. En als de jongens en meisjes nu in de geschiedkundige verhalen verschillende tijdperken van de menschelijke samenleving leeren kennen, dan zullen zij inzien, hoe het eene tijdperk steunt op het voorafgaande, hoe de maatschappij is als een levend wezen, een levend organisme, dat steeds groeit en zich ontwikkelt. Een poging in deze richting geschiedt in de serie: «Historische Verhalen van E. Molt». Deze schrijver vertelt de kinderen heel weinig uit het leven van vorsten en graven, en heel veel uit het leven van het volk. In het deeltje «Roderik» zien we, hoe de lijfeigenschap veranderde in vrijen arbeid; in «Dierijc, de Schrijnwerker» zien we hoe in de 14e eeuw het handwerk, het ambacht bloeide; hoe de werkman vreugde vond in het maken van een mooi stuk werk. Wij leven mee in den zoo belangrijken tijd van den bloei der Gilden. *) Meer schrijvers behandelen tegenwoordig het geschiedkundig verhaal, onpartijdig en vrij van bekrompenheid. Zoo bv. C. Joh. Kieviet. En deze schrijver vertelt daarbij zoo bijzonder prettig en boeiend. Welk een frisch geschreven boek is zijn «Jongens van Oudt-Holiand». Hierin zien de kinderen bv. duidelijk dat het zoo maar geen grapje was van den keizer van Rusland, den beroemden Czaar Peter om in een klein huisje in Zaandam te gaan wonen, om het scheepstimmeren te leeren. Zij zien hoe de buitengewone bloei van het scheepvaartsbedrijf in de heele Zaanstreek daarmee in verband stond. De vereering van oorlogshelden deugt ook niet voor onze kinderen. Beter is het, ze het leven te vertellen van mannen die groot zijn geweest op het gebied van wetenschap, van kunst. Mooie bevattelijke boeken zijn er geschreven over het leven van Watt, Edison en Stephenson, die groote uitvinders op 't gebied van stoom en electriteit, van Nansen, den Poolreiziger. De afkeer van den oorlog zullen wij gemakkelijker aankweeken, wanneer we de jongens en meisjes leeren wat zulke mannen voor de menschheid deden. ') De laatst uitgekomen deeltjes van deze serie zijn niet zoo gelukkig geslaagd als de eerste. VERDERFELIJKE «JONGENSLECTUUR» EN VOORBEELDEN VAN EÉN BETERE RICHTING. Tot de verderfelijke lectuur voor jongens behooren de tallooze oorlogs- en jachtverhalen, de beschrijvingen van gevechten van blanken tegen kleurlingen vooral, die ruwheid en gewetenloosheid tegenover vreemde rassen aankweeken. Onder den schijn van «onze ondernemingsgeest» te bewonderen, worden veroveringsoorlogen goedgekeurd, roof en diefstal tegenover inboorlingen van een «vijandig» land goedgepraat. Het is of de jongens moeten worden klaargemaakt om expedities in Indië mee te maken. Hoeveel hier ook tegen gewaarschuwd is, nog steeds vloeit de stroom dezer avontuurlijke verhalen. De uitgevers verkoopen ze gemakkelijk, er is geld mee te verdienen. Het groote publiek koopt nog steeds gedachteloos wat aan de markt gebracht wordt, ook op 't gebied van kinderlectuur, en de jongens, die aan zich zelf zijn overgelaten, lezen al deze boeken uit leesbibliotheken. Een aanhaling uit het boek van J. van Balen (die tot de slechtste van deze soort schrijvers behoort) rnoge aantoonen, hoeveel kwaad onze kinderen uit zulke boeken leeren: Twee Europeanen zijn belust op de schat van een Afrikaanschen Mahdi en beraadslagen hoe ze die zullen beirieesteren. Zij voeren nu het volgende gesprek: «Het zou toch zonde zijn, den schat te laten, waar hij is.» «Dat is te zeggen...» begon de heer K. die gewetenswroeging had. «Neen», zei de heer H., «laten wij nu niet beginnen over de kwestie van eerlijken of oneerlijken diefstal, dat zullen wij later doen. Wij moeten het land in, eerstens om contracten te sluiten met handelaars en ten tweede om dien schat te zoeken.» Kan het brutaler? Moeten onze kinderen dan van 't begin af opgevoed worden in de koloniale moraal, die leert dat de handel het middel is om de onbeschaafde volken ongestraft te bestelen? Er is geen leelijker verhouding denkbaar dan die waarin de beschaafde blanke staat tot den bewoner van onbeschaafde landen. Het is een verhouding van heerschzucht en hebzucht aan de ééne zijde, van woest verzet en wantrouwen aan den anderen kant. En zooals de denkbeelden zijn in die boeken, zoo is ook de taal. De jongens zouden het niet moeten wagen een voorbeeld te nemen aan de helden, met wie ze in deze soort boeken omgaan, en de taal die ze hier vernemen, in de huiskamer te brengen. Wélk een taal voor jonge menschen! Eén voorbeeld volge hier. Het boek heet: Onder de Zeeroovers, door J. Hendrik van Balen; de band is schitterend, de plaatjes zijn ijselijk. Dit boek bevat o.a. een verhaal van schipbreukelingen, die bij avontuur terecht komen op een wrak, waarin zij een heele lading lijken van Chineezen in doodskisten vinden. De verteller heeft geen woorden genoeg om zijn «afgrijzen", «ontroering" en »angst" uit te drukken, maar hij heeft een leuke vriend Jent, een cynische onverschillige baas, die hem op de volgende wijze wat opvroolijkt. »Die rakkers", zei Jem, »zijn niet eens tevreden na hun dood in Amerikaanschen grond te rusten, neen zij laten hun gele karkassen nog overzenden naar het Hemelsche Rijk!" Wordt op deze wijze verdraagzaamheid tegenover de zeden van vreemde volken aan de kinderen geleerd? Of wordt de rassenhaat, die leelijke neiging van den mensch, hiermee aangewakkerd ? Als er haaien op de lijklucht afkomen, zegt de grappige Jem: »Een kerkhof is er reeds en ziet daar de doodgravers. Nu, misschien kunnen we van hunne diensten gebruik maken .... je begrijpt toch dat we dien rommel, dat knokebeenen-huishouden over boord zetten." Na zich flink met cognac gestaald te hebben, beginnen de vrienden de kisten overboord te gooien, welke bewerking in bijzonderheden beschreven wordt. «Duivels die kerel is zwaar! zei Jem en toen, terwijl hij in zee plompte, riep hij, die houdt het niet. De kist barstte van een door de plomp in het water en het lijk vloog er uit en de haaien . . . Dé kinderen worden met dergelijke beschrijvingen acht bladzijden lang bezig gehouden. Eindelijk krijgen we nog het volgende liefelijk tooneel te zien: «Thans wemelde daar een heele troep van die tijgers der zee tusschen de lijken door, elkander den buit betwistende. De ledematen werden van de lichamen afgerukt, de hoofden afgebeten en eens gebeurde het, dat een der lichamen, waarvan het hoofd reeds afwas, rechtstandig boven water werd geheven, als een geest die uit het water opsteeg». Nog altijd worden de boeken van J. v. Balen gelezen, al zijn ze niet meer zoo in de mode als vroeger toen ze b. v. uitgedeeld werden als prijzen op de liberale Zondagscholen. En is het niet z> Balen, dan is het Karl May of Worrishöfer (]) of een andere boeiende schrijver die de smaak van onze jongens geheel bederft. Als de jongens aan zulke boeken eenmaal verslaafd raken, dan wordt hun geest als t ware verstompt voor verdere ontwikkeling. Het lezen wordt een hartstocht die altijd nieuwe prikkels vraagt en het boek laat op deze wijze niets moois na. Juist het tegenovergestelde zijn de boeken, die N. v. Hichtum geschreven heeft over de Eskimo s en de Kaffers, «Sipsu» en «Kudlago», «Oehoehoe in de Wildernis» en «Een Kaffersche Heldin». Hierin worden de onbeschaafde volken niet beschouwd in hun verhouding tot den Europeaan, maar men leeft met de Kaffers, met de Eskimo's hun eigen leven mee. De schrijfster weet te boeien door haar talent van vertellen. Zij prikkelt de verbeelding niet op een verkeerde manier door een opvolging van avonturen en door verhalen van woeste wreedheid. Zij schetst vooral het leven, den arbeid, de feesten, niet in de eerste plaats het vechten der eenvoudige volken. En door de grappige tooneeltjes worden de kinderen geboeid. Ook slaagt zij er in be- i) Worrishöfer schijnt notabene een schrijfrfcr te zijn! langstelling en sympathie op te wekken voor die wilde volksstammen. Deze zoo talentvolle boeken zijn echter voor jonge kinderen geschreven, ofschoon oudere, zelfs volwassenen ze gaarne lezen. Tot de schrijvers voor grootere, die een humane opvatting van vreemde rassen hebben, behoort o. a. Biart, die «Unac de Indiaan», «José's Geheim» enz. schreef. Ook deze schrijver, ofschoon hij niet het talent heeft van N. v. Hichtum, heeft een beschavenden invloed op de lezers. De avonturen zijn bij hem geen hoofdzaak. Hij weet belangstelling te wekken voor vreemde rassen en vreemde natuur, er spreekt uit zijn werken een warme levensopvatting. Belangstelling voor den Javaan wordt opgewekt in de boeken van J. A. Hilgers. Ook het kleine boekje «Jong Java's Lief en Leed» door M. C. Kooy—van Zeggelen voor jongere kinderen geschreven, wekt vriendschappelijke gevoelens op voor Javaansche kinderen. Dit boekje, dat maar ƒ 0.20 kost, moest gelezen worden door alle kinderen. Moesten wij onze kinderen niet leeren, dat de onbeschaafde volken niet noodzakelijk onze vijanden zijn, maar dat zij slechts eenige trappen lager in ontwikkeling staan en daarom door ons geholpen moeten worden om tot hooger beschaving te komen? VERDERFELIJKE MEISJESLECTUUR. Het onderscheid dat nog steeds gemaakt wordt tusschen «jongens»- en «meisjes»-boeken, steunt op het denkbeeld, dat alles wat ruw en woest is, vooral geschikt is voor jongens; wat flauw en kinderachtig is, passend is voor meisjes. Het is een dwaze onderscheiding, die veel kwaad sticht. Als een boek mooi is, dan is het goed voor onze jongens, zoowel als voor onze meisjes. Daarentegen zijn ruwe of flauwe boeken evenmin goed voor een jongen als voor een meisje. Een treurig soort boeken zijn de echte jonge-damesboeken, die de meisjes uit de arbeidersklasse toch met zooveel graagte lezen. «Als een meisje jong, lief en mooi is, dan zal zij vroeg of laat wel trouwen.» Dat is de grondgedachte van de meeste van deze boeken. Is het goed meisjes altijd met die kwestie van trouwen of niet trouwen bezig te houden f Is het niet geheel verkeerd en is het niet gewoonweg aankweeken van behaagzucht om haar te leeren, dat zij vooral zich aangenaam moet trachten te maken om genade te vinden in de oogen van den man? Dat haar hoogste streven moet zijn een echtgenoot te veroveren? Men vermaakt zich in deze boeken dikwijls over meisjes, die niet trouwen. Zoo lezen we in een van de vele uit het Engelsch vertaalde meisjesboeken, hoe een meisje van 11 jaar den spot drijft met drie ongetrouwde dames, door haar het volgende versje toe te zingen: Drie meisjes zaten op een steen, De mannen gingen voorbij, En lieten haar alleen. Zij schreiden en zij zuchtten: Och neem mij tot uw vrouw? Helaas, helaas, 't hielp niets. Er was er geen die wou. En dit wordt voorgesteld als een aardig grapje. In een ander boek van dit soort, geschreven door Bertha Clement, komen gesprekken tusschen vriendinnen voor van het volgend gehalte: «O, kinderen», riep Frida weemoedig, «denk er eens aan, hoe het zal zijn, als Fee terugkomt. Dan zijn wij sombere, oude vrijsters, dat wil zeggen, als wij niet trouwen.« «Ik word een oude vrijster», zei Jo (die maar één arm had) vroolijk. 'k Zal echter wel oppassen, dat ik niet tot de sombere ga behooren. Moeder zegt dat zij daar een goed middel op weet.» «Wat dan?» vroeg Frida nieuwsgierig. En zij wil ook nog weten «of men het in alle gevallen kan toepassen.» «Zeker», is het wijze antwoord van Jo. «Het is arbeid, tevredenheid, naastenliefde en geloof. Het is een middel tegen kuren en verbittering.» Uit deze dwaze praatjes gluurt reeds de heimelijke angst voor het «niet trouwen», waarvan deze kinderen al vroeg vervuld schijnen te zijn. Het is verkeerd om de zoo leelijke uitdrukking: «oude vrijster» in boeken voor jonge meisjes die nog al een opvoedende strekking willen hebben, telkens te pas te brengen, en de gedachte dat er iets vernederends in zou kunnen zijn voor een vrouw om niet te trouwen, moest zelfs niet aangeduid worden. Ook op andere punten zijn de meisjesboeken vol van denkbeelden, die wij nu geheel verkeerd achten. In plaats dat de meisjes er uit leeren dat de arbeid een middel moet zijn om haar zelfstandig en onafhankelijk te maken, blijft men haar de zelfvernedering als hoogste deugd voorspiegelen, ook als zij haar eigen brood verdient. In een ander boek van bovengenoemde schrijfster wordt een meisje b.v. gouvernante bij een nette familie. Zij verdient haar eigen brood. Toch moet zij leeren zich te gedragen als ondergeschikte. Als ze haar kostschoolvriendin ontmoet, die gravin geworden is, wordt het haar kwalijk genomen dat ze die vertrouwelijk begroet. En in huis, waar ze toch eigenlijk het hoogere werk, nl. de opvoeding der kinderen op zich moet nemen, terwijl mevrouw zich bezig houdt met visites ontvangen, moet ze zich altijd als de mindere beschouwen. In een ander verhaal van Tlic re se Hoven wordt het leeren, het knap zijn van een meisje voorgesteld als iets zelfzuchtigs. «Knap Suusje» gaat op de Hoogere Burgerschool en denkt dus aan niets anders dan aan • T • haar boeken. Haar zuster Truusje gaat op een «Instituut voor jonge dames», waar weinig geleerd wordt, maar veel «armengoed» gemaakt. Truusje heeft altijd gelegenheid om brieven aan de familie in Indië te schrijven en veel aan de weldadigheid te doen; Suusje moet altijd leeren en denkt alleen aan zichzelf. Zulk een onzinnig verhaaltje schijnt de lezeressen te moeten leeren dat zich ontwikkelen en een zelfstandige betrekking veroveren maar zelfzucht is voor een meisje. Bescheidenheid, nederigheid, onderdanigheid, dat zijn de deugden, die de meisjes tot vervelens toe worden opgedrongen in de vele boeken die voor echte meisjesboeken doorgaan. O, dat oppervlakkige in die lectuur, wat een kwaad doet het aan de meisjes. Kracht en flinkheid om zich in het moeilijke leven staande te houden, dat hebben onze meisjes nu toch wel in de eerste plaats noodig. Zij mogen nu het versterkende en opwekkende gevoel van eigenwaarde en een heerlijk zelfvertrouwen hooger leeren stellen dan de nederigheid en onderdanigheid die in vroeger tijd de kroon van meisjesdeugd vormden. Wie schrijft eens een verhaaltje, ontleend aan het leven van een dienstmeisje, een naaimeisje? Zal dat pas gebeuren ais er schrijfsters voortkomen uit de arbeidersklasse ? WAT MOETEN ONZE GROOTERE JONGENS EN MEISJES DAN LEZEN? Men geve ze boeken, die eigenlijk voor volwassenen zijn geschreven. En dan behoeft men geen onderscheid te maken tusschen jongens en meisjesboeken. »De Negerhut", »Alleen op de Wereld" b.v. zullen jongens zoowel als meisjes graag lezen. En zoo zijn er een groot aantal boeken. Men gebruike de groote, beroemde schrijvers als opvoeders van de jonge menschen. Als men de aankomende jeugd boeken geeft van Erckman-Chatrian, Fritz Reuter, Dickens, Elliot, Bosboom-Toussaint, Tennyson, Humphry Ward, en zooveel anderen, dan brengt men ze in hoog en edel gezelschap. Als men bij de jonge menschen smaak kan opwekken voor deze soort lectuur, dan geeft men ze iets moois mee voor het heele leven. Want door het lezen van boeken van goede schrijvers worden schoone en edele gedachten gewekt; een mooi boek werkt beschavend op verstand en gemoed, maakt ons rijker en beter. Men moet echter de boeken der groote schrijvers geven zooals ze zijn. Geen bewerkingen van die boeken vóór de jeugd b.v. Daarmee worden de boeken gewoonlijk verknoeid. Wij moeten de jeugd opheffen tot de groote schrijvers, niet deze naar beneden trekken tot haar. Toch geschiedt dit verknoeien van mooie boeken dikwijls op ergerlijke manier. Een voorbeeld daarvan is de Don Quichotte van Cervantes. Dit boek is een meesterwerk uit de letterkunde. Don Quichotte, »de Ridder van de droevige figuur", die tegen windmolens vecht en in een kudde schapen een leger ziet, stelt eigenlijk voor: de mensch, die al te hooge en edele verwachtingen nastreeft en zich telkens weer op ruwe wijze aan de werkelijkheid stoot. Er behoort heel wat levenswijsheid toe om deze heerlijke uitbeelding van het echt tragische in den mensch goed te verstaan. In de kinderbewerkingen is Don Quichotte echter niets anders dan een arme gek, met wien heel wat ongepaste grappen worden uitgehaald. Zoo heeft men van het groote middeleeuwsche hekeldicht: »Van den Vos Reinaerde", een kinderfabeltje gemaakt, genaamd Reintje de Vos. Wat eens de uiting van spot was van een opkomende klasse, die haar jonge kracht gevoelde tegenover adel en geestelijkheid, 'is door de kinderberwerking geworden een vertelseltje van een slimme vos en een domme leeuw, anders niets. Men moet dus een keuze doen uit de letterkunde en te rade gaan met het bevattingsvermogen en den leeftijd der lezers. Maar zeker is het, dat er nog schatten zijn onder de romans en dichtwerken der groote schrijvers, die veel betere lectuur voor onze jongens en meisjes vormen, dan die welke opzettelijk voor hen is geschreven. Wanneer onze jongens en meisjes werkelijk van goede schrijvers leeren genieten, dan kan het boek een bron van genot voor hen zijn, van letterkundig kunstgenot. Maar hiermee is de taak die het boek voor het arbeiderskind te vervullen heeft, nog niet afgedaan. Want die taak is veelzijdig en veel omvattend. Het arbeiderskind moet immers niet alleen vaak zijn eenig genot, zijn eenige afleiding in het lezen vinden, maar ook alle beschaving, alle ontwikkeling, die andere kinderen zoo ruimschoots ten deel valt in hun studiejaren moet hij putten uit het boek. Op het 12de jaar voltrekt zich de scherpste scheiding tusschen de bezittende klasse en de niets-bezittende. Als voor de kinderen der gegoeden de deur van Hoogere Burgerschool of Gymnasium open gaat, is het twaalfjarig kind van ouders uit de arbeidersklasse volleerd! Het heeft de school, de eenige die het in staat is te bezoeken, afgeloopen. En met het onnoozele beetje kennis van die zes schooljaren moet het nu het moeilijk leven in. Sommige jongens bezoeken wel avondscholen, maar dan zijn ze moe van een heelen dag werken. Alle verdere ontwikkeling moet het arbeiderskind krijgen door lezen. En daarom zijn de boeken, waaruit de jongens en meisjes iets leeren kunnen, zoo welkom. Vooral wanneer ze smakelijk en eenvoudig geschreven zijn. Hier moeten wij niet te streng zijn in de keuze. Er zijn een aantal ontwikkelende boeken in den vorm van een verhaaltje geschreven. Het verhaaltje is bijzaak en dient alleen om het leerzame boek wat aantrekkelijker te maken. Velen keuren zulke soort lectuur af. Men zegt: Wanneer het kind wat leeren moet, geef hem dan een leerboek en als hij een verhaal wil hebben, geef hem dan iets moois. Die opvatting kunnen wij echter niet toepassen, zoolang de kinderen niet meer onderwijs krijgen dan tot het 12de jaar. Zoolang moeten wij alle middelen om het kind door het boek iets te leeren, aangrijpen. Al is het verhaal onbeduidend, wanneer het kind het graag leest, en hij kan er wat uit leeren, geven we het hem graag. Daar zijn b. v. de boeken van Jules Verne, waarin wetenschap en verbeelding een dikwijls zonderling verbond hebben gesloten. Maar is het niet beter dat de jongens „20000 Mijlen onder de Zee" lezen, of ,,Het zwarte Goud" dan de eindelooze jacht- en oorlogsverhalen? En zouden zij door deze boeken niet somtijds opgewekt worden om wat meer van de natuurkunde te willen weten? Er zijn echter ook boeken, die zonder eenige verhaalvorm eenvoudige wetenschap aantrekkelijk maken. Deze boeken, dikwijls van duidelijke illustraties voorzien, vertellen op prettige manier iets van de levende natuur, van de planten en dieren, van de ontwikkelingsgeschiedenis van de menschen en van de aarde, van de beschaving der volken, van de natuur- en werktuigkunde, van de bouwkunde, van het fabriekswezen, van de ontwikkeling der industrie enz. De studie alleen door lezen is hoogst gebrekkig, dat kan niet anders. Toch bestaan er op menig gebied zulke eenvoudige werkjes, dat ze er toe kunnen bijdragen om de lust tot meer kennis levendig te maken. Een groote taak heeft het populair-wetenschappelijke boek. Het moet de jeugd aanvuren om zich te ontwikkelen, om meer kennis op te doen, om meer kennis te verlangen. Het gevaar bestaat, dat populair-wetenschappelijke boeken oppervlakkige kennis aankweeken, maar ook is het mogelijk, dat zij de lezers opwekken tot diepere studie van wetenschappen, die zij op deze wijze hebben liefgekregen. Öm de kinderen lust te doen krijgen in de zoogenaamde leerzame lectuur is een goed middel, dat men bij het uitreiken van het mooie boek in de bibliotheek, een leerzaam boekje mee naar huis geeft. Onwillekeurig worden de prentjes hiervan dan eens bekeken, en zoo langzamerhand begint de belangstelling te komen, vooral bij kinderen die van natuur een goeden aanleg hebben. Wanneer de moeders tijd kunnen vinden om mooie boeken met haar kinderen samen te lezen en te bespreken, dan zullen ze den goeden invloed daarvan ondervinden voor eigen ontwikkeling, zoowel als voor die harer kinderen, terwijl het den vertrouwelijken omgang met de kinderen bevordert. Dan zal het kinderboek een bron van geluk worden voor moeder en kind. Wanneer het ontwikkelende boek voor de aankomende jeugd een opwekking kan zijn om zich kennis te veroveren, dan zal het de zedelijke kracht versterken van de jongens en meisjes, die de mannen en vrouwen zullen zijn van straks. Hooger beschaving, dieper kennis en meer geluk kan het Boek aan het Volkskind schenken. Laat ons zorgen dat het die schoone taak vervult. Dan zal het »lezen« een klein deel kunnen vergoeden van alles wat het arbeiderskind te kort komt in opvoeding en ontwikkeling. LIJST VAN EENIGE GOEDKOOPE, MOOIE BOEKJES. Voor 6 tot 12 jaar. Prijs per deel: Nog bij Moeder ƒ 0.35 J. Ligthart en H. Scheepstra Uit het leven » 0.35 Ch. Krienen Blijde Jeugd » 0.35 D. v. d. Meulen Dicht bij Huis » 0.35 J. Ligthart en H. Scheepstra De wereld in » 0.35 J. Ligthart en H. Scheepstra Prijs: Een geheim ƒ 0.25 De Perzikepit » 0.25 Het gestolen Mandje » 0.25 De Witte Beer » 0.25 Het onnadenkende Lammetje » 0.35 De Hoeve en andere verhaaltjes » 0.35 Het Kransbrood » 0.35 door Nellie. Berijmde Vertellingen * 0.30 door Tante Marie (zonder prentjes.) Het Land der Luiheid » 0.10 Prins Karei » 0.10 Het verloren Schaartje » 0.10 door Agatha Van Fransehe Buurtjes f 0.20 Jong Hollandss Lief en Leed » 0.20 Jong Java s Lief en Leed f 0.30 Kijkjes in Holland * 0.20 Van ieder wat » 0.20 (zonder prentjes) Uit de Kinderbibliotheek van Nellie Dina en haar Pop » 0.50 Kruidje roer-mij-niet » 0.50 door Agatha Drie Verhalen, » 0.35 door Pauline In aardig bandje De Zwarte Tooverpop » 0.10 Piet de Kolenbrander » 0.10 De ivonderlijke avonturen van Duimelot » 0.10 De Geschiedenis van de Roodborstjes » 0.10 De Sneeuwkoningin » 0.10 Het leelijke jonge Eendje » 0.10 De avonturen van Gulliver onder het kleine volkje van Lilly put » 0.10 De avonturen van Gulliver onder de Reuzen » 0.10 De Lotgevallen van een Ezel » 0.10 Aladdin en de Wonderlamp » 0.10 (Alle voorzien van goed geteekende prentjes) R. v. d. Velde te Leeuwarden AH Baba en dc veertig roovers » 0.20 Aladdin en de Wonderlamp » 0.20 Gedenkschriften van een Witten Olifant » 0.20 (Mooie uitgaven) Uit de Wereldbibliotheek onder leiding van L. Simons. LIJST VAN EENIGE EENVOUDIGE WETENSCHAPPELIJKE BOEKEN.1) Plant- en Dierkunde. Voor 10 tot 15 jaar ongeveer. Uit de Natuur Kijkjes in het rijke leven M. E. Pijnappel Apeldoorn Onze Vrienden Uitstapjes in het rijk der Natuur Tadema Ten Cate Schetsen van Dieren Het tijke Leven Helge Jaspers Lief en leed uit het leven van een In Sloot en Plas honigbij ln de Duinen H. Hinse In het Bosch Tommy en zijn vriendjes Door het Rietland A. W. Sanders—Van Loo Hci c" Dennen „ • . ,, , ■ i . Van vlinders, vogels en bloemen Vrienden van allerlei slag , , . ,, s, v ... A In het Vondelpark lNeu,e Wandelboekje Van Planten en Dieren jjc Honingbij J. Ligthart en H. Scheepstra E, Heimans en Jac. P. Thijsse Een Zomervacantie bij de grenzen jn j* Natuur j. Ligthart (Voor ouders en opvoeders) Grepen uit het Dierenleven )• Stamperius F. J. Uildriks Meibloemen „ , , . . K. Siderius Onze gevederde Vrienden Dr. P. G. Bulkers Zomerbloemen K. Siderius Het Apcnboek N. v. Hichtum Plantenleven T, ,, K. Siderius Idylle en Epos Yolkskinderbibliotheek van Kijkjes in de Plantenwereld Nellie E. C. Knappert Voor de Jongelui Avonturen in het Bijenland F. J. Uildriks Frank Stevens In het Bloembollenland Onder 't Nachtvolkje Anna van Gogh- Kaulbach Clara D. Pierson Natuurkunde, Werktuigkunde, Bouwkunde, N ij v e rh ei d. Voor 12 tot 15 jaar ongeveer. Dc Nijverheid voor kinderen aanschouwelijk voorgesteld Smal ') Voor bibliotheken. Tom Tit, natuurkunde in de huiskamer Cocheret Ontdekkingsreizen in de woon- Tafercelen uit het leven van kamer * George Stephenson Jansen H. J. Krebbers Natuurkundige kamerproeven Jansen Van Strijd en Moeite Wilskracht en Genie Volkskinderbibliotheek van J. Stamperius Nellie Voor ouderen: De Telefoon (met uitvouwbare Bergbouw en Mijnwezen plaat) Sijthof ° Thomas Alva Eclison De uitvouwbare Stoommachine \y_ Brouwer Krediet „ , , ,, De Technologie van het ijzer Boek- en Steendrukkunst Grosiean Het Metrieke Stelsel. DeBarometer Het licht, de spiegel, de sterioskoop Over Stijl in Bouw- en Meubel- Het geluid, muziekinstrumenten kunst De bouwkunst H. P. Berlage Land- en Volkenkunde. Overal heen Reizen door den lndischcn Gouverneur Archipel Op reis door Nederland ^ allace Bakker Tritjof Nansen . , „ , Brouwer Op reis door Europa _ , . Oost-Indië en de Werelddeelen lrltJ°f *ansm s Poolras Bos Nansen Op sneeuwsc koenen door Gr oen- Voor neen en 7 hans land Lievevrouw Nansen De Geschiedenis van een Dorp Voorheen cn thans, volksleven C. Delon Oudere en jongere maatschappij De Japaneezen V.an Stad en Land juej Aait en op Zee J Vos Jongensleven in China 0m Voor„aiacht Bibliotheek van J. Versluys Hofdijk De Kindsheid der IVcreld Schetsen uit onze beschavings- Clodt geschiedenis Geschiedenis van den oorspronke- Pluim lijken mensch Adriaan Brouwer Clodt J. G. Kramer Bij Turken en Arabieren Rulaman F. J. Uildriks Dr. D. F. Weinland INHOUD BLADZ. INLEIDING 3 DE KINDERLIJKE VERBEELDING 5 PRENTENBOEKEN, VERSJES SCHOOLLEESBOEKTES . 8 HET SPROOKJE 15 DE BURGERLIJKE MORAAL IN DE KINDERLECTUUR 20 MOOIE BOEKEN 26 GESCHIEDKUNDIGE VERHALEN 29 VERDERFELIJKE »JONGENSLECTUUR« EN VOORBEELDEN VAN EEN BETERE RICHTING 32 VERDERFELIJKE »MEISJESLECTUUR« 36 WAT MOETEN ONZE GROOTE JONGENS EN MEISJES DAN LEZEN? 39 LIJST VAN EENIGE GOEDKOOPE, MOOIE BOEKJES . 43 LIJST VAN EENIGE EENVOUDIGE WETENSCHAPPELIJKE BOEKEN 45