Een woord over eene keerzijde der ontzetting uit de OUDERLIJKE MACHT door Mevrouw VLIELANDER HEIN COUPERUS. 's-gravenhage, w. P. VAN STOCKUM & ZOON 1908 Prijs 25 cent. Een woord over eertt^^u keerzijde der ontzetting uit de OUDERLIJKE MACHT door Mevrouw VLIELANDER HEIN COUPERUS. 's-gravenh age, W. P. VAN STOCKUM & ZOON 1908 Vóór de invoering der kinderwetten heeft menig lid van Pro Juventute teleurstelling ondervonden en moedeloos gestaan, als hij na veel zorg en moeite eindelijk er in geslaagd was een veilige haven te vinden voor het kind, aan zijne zorgen toevertrouwd, en dan plotseling door de ouders werd tegengewerkt. De kinderwetten en de toen ingestelde Voogdijraden hebben daar gelukkig verandering in gebracht en de tusschenkomst van den rechter heeft menig kind voor de willekeur der ouders behoed. Wij verkregen in vele gevallen de ontzetting van: ontuchtige vaders, die hunne eigene kinderen niet ontzagen; hartelooze moeders, die hare dochters den weg der prostitutie opzonden, om van dat schandegeld een gemakkelijker bestaan te hebben; ouders, die hunne kinderen voorgingen in slecht levensgedrag en oneerlijke broodwinning. Wij hebben kinderen kunnen beschermen, arme stumpers, die tijdelijk waren opgenomen door Armbestuur en Heilleger in afwachting van de terugkomst hunner ouders, die gevangenisstraf moesten ondergaan. Treurige gevallen, maar wij, die voor het kind voelen en onze krachten gaven, zegenden de Kinderwetten , en hadden voldoening van onzen arbeid. Voorzeker, de geopende mogelijkheid der ontzetting uit de ouderlijke macht bewijst groote diensten aan de bescherming van het verwaarloosde kind. Maar de zaak heeft ook hare keerzijde, die zich vooral duidelijk vertoont in al die gevallen, waar men met een ondergestoken kaart te doen krijgt, uitgespeeld door ouders, die het er op toeleggen zich van de zorg voor hun kind te zien ontlasten. Vrouwen van losse zeden, luie ouders laten zich signaleeren, hetzij door anonieme brieven, hetzij door buren, om de aandacht van den Voogdijraad op hun slecht levensgedrag te vestigen, ontzetting te verkrijgen en zoodoende bevrijd te worden van de zorgen voor hun kind. Meestal betreft het jonge kinderen, want met den leeftijd van 8 jaar hebben de ouders dikwijls reeds te veel profijt van het kind en treft hen door de ontneming eerder een nadeel. Deze gevallen zijn zeer ernstig en geven te denken. Armbestuur en Armenzorg weigeren ondersteuning, daar waar slecht gedrag, of misbruik van sterken drank heerscht, hetgeen werkt als een prikkel om het leven te beteren ten einde alsnog ondersteuning te krijgen. Anders staat het met de ontzetting: hoe liederlijker het gedrag is, hoe grooter de kans om van de kinderen bevrijd te worden. Schaamte en schande kennen dergelijken niet. Strookt het met de bedoeling der wet dien toeleg in de hand te werken ? Moeten al die ouders worden ontzet? al die kinderen worden weggenomen ? Waarom niet ? zal men zeggen: de kinderen worden immers weggenomen uit eene slechte omgeving! Zeer zeker; men zie echter niet voorbij, dat de gemakkelijkheid om aldus van ouderlijke zorg ontslagen te worden, de oorzaak zal worden dat zulk eene slechte omgeving wordt geschapen voor tal van kinderen voor wie de ouders, werden zij strenger aari hun plicht gehouden, anders beter zouden zorgen, en dat bij tal van ouders, die het spijtig moeten aanzien dat dronkaardskinderen beter varen dan de hunnen, de alles inspannende kracht, om hunne kinderen te geven wat zij kunnen, dreigt te zullen verslappen. Bovendien, wèl neemt men de kinderen uit eene slechte omgeving weg, maar, om hen, zoo vrees ik, te laten opgroeien in zorgeloosheid, zonder gevoel voor plicht of verantwoordelijkheid. In zorgeloosheid: voor het kind van den nietswaardige wordt geregeld betaald; het geld is er; het kind ziet niet, zooals het kind van den ordelijken werkman, hoe moeder dikwijls moeite doet om rond te komen. Zonder gevoel van verantwoordelijkheid : want het kind zal weten dat zijne ouders ontzet zijn, omdat zij zich slecht gedroegen, maar het zal ook weten dat zij straffeloos hun schandelijk leven kunnen voortzetten, nog vrijer, omdat zij nu geen banden meer voelen knellen. Zonder besef van plicht: immers in het gezin, waar men eerlijk, doch met moeite rondkomt, moet het kind al spoedig na de schooljaren iets trachten te verdienen om in het huishouden bij te dragen, hetzij bij een baas of als loopjongen, hetzij als dagmeisje of iets dergelijks. Voor het kind van den nietswaardige wordt tot zijn 18 jaar (van 18—21 iets minder) volle toelage betaald, zonder dat het de verplichting heeft na de schooljaren iets te verdienen en daar mêe bij te dragen in de onkosten zijner verpleging. Is zoo'n opvoeding goed ? Is zij voor het kind zelf en uit sociaal standpunt dienstig en is het waarlijk de meening van den wetgever geweest, zoo'n groote premie te stellen op zedeloosheid en dronkenschap. Zou de Staat eene groote fokkerij oprichten? Honden- en paarden-liefhebbers verzekeren zich van een goed soort, van een goed ras. De Staat zou het doen met liet minste der minsten. Het is geen spottend cynisme, die mij dat soort menschen met dieren doet vergelijken ; helaas, het is droeve ernst, want zij zijn niet beter. Zij eten, drinken, slapen en brengen jongen voort, alleen het onredelijke dier beschermt en koestert het jong, zoolang het hulpbehoevend is, maar deze dierlijke wezens trachten zich zoo spoedig mogelijk van het jong te ontdoen. De eenige reden, waarom ik deze regelen schreef, is gelegen in mijn wensch, om bij ernstige mannen en vrouwen de aandacht levendig te houden op deze keerzijde der ouder-ontzetting. Mijn wensch, dat er een middel moge gevonden worden, waardoor de slechte uitwassen van dezen nuttigen maatregel zoo veel mogelijk worden gekeerd, en dat voorzieningen worden ge- troffen waardoor bij de in bescherming genomen kinderen het besef van plicht en verantwoordelijkheid niet uitgedoofd doch krachtig aangekweekt en onderhouden wordt. C. Vlielander Hein Couperus.