Hoe staat het MET HET Voorbereidend Onderwijs - in AMSTERDAM? Uitgegeven door de Afdeeling Amsterdam van de Vereeniging „VOLKSONDERWIJS." Amsterdam A. AKKERINGA 1906 Prijs f O SO. Hoe staat het MET HET Voorbereidend Onderwijs in AMSTERDAM? Uitgegeven door de Afdeeling Amsterdam van de Vereeniging „VOLKSONDERWIJS." Amsterdam A. AKKERINGA 1906 Amsterdam, Juni 1906. L. S. Dit geschriftje heeft men te beschouwen als eene voortzetting van de pogingen, die onze Afdeeling sinds 1903 doet, om het Voorbereidend Onderwijs in onze stad te verbeteren. ISIet aandrang blijven wij de belangen onzer Afdeeling in Uwe welwillende medewerking aanbevelen. Namens het Bestuur der Afdeeling Amsterdam van de Vereeniging „Volksonderwijs", A. D. HOLTERMAN, Voor.z. J. A. DOESBURG LANNOOY, Secr. Gr. Wittenb.str. 37. In het jaar 1882 werd door de Alg. Vergadering der „Maatschappij tot Nut van 't Algemeen" besloten, dat gedurende vijf achtereenvolgende jaren op de begrooting der Maatschappij een som van f 1000 zou gebracht worden, ten einde het Hoofdbestuur in staat te stellen, onder leiding van deskundigen, eenmaal 'sjaars een examen te doen afnemen, voor wie een diploma wilde verkrijgen, waarbij de bevoegdheid, om aan het hoofd van een bewaarschool te staan, vanwege de Maatschappij wordt erkend. Dit examen is slechts eenmaal afgenomen en wel in den loop van 1883/84. Van de 19 candidaten. die zich hadden aangemeld, slaagde slechts ééne. Blijkens het jaarverslag der Maatschappij was het Hoofdbestuur door deze weinig bevredigende uitkomst versterkt in zijne overtuiging, dat de Maatschappij een even nuttig als noodig werk zou verrichten, indien zij aan de doeltreffende vorming van bewaarschoolhouderessen ook haar krachten wijden ging. Daarop was dan ook het Hoofdbestuur van dien tijd af, bedacht. Het examen werd niet herhaald. Zelfs besloot het Hoofdbestuur in 1886, het in 1882 genomen besluit voorshands onuitgevoerd te laten en in Maart van dat jaar werd aan de departementen bericht, dat de verdere uitvoering van die opdracht moest worden geschorst, totdat ee;ie eindbeslissing zou zijn genomen omtrent hetgeen door de Maatschappij ter bevordering van de opleiding van deugdelijk onderwijzend personeel der bewaarschool zou worden verricht. Die eindbeslissing viel in 1887, toen de Maatschappij besloot geen eigen kweekschool voor het vormen van bewaarschoolhouderessen op te richten. Sedert 18SS heeft de Maatschappij opgericht cursussen tot het vormen van helpsters in bewaarscholen. I11 1885 stelde het Nederlandsch Onderwijzers-Genootschap een Ontwerp van Wet op de Bewaarschool samen. Toen in 1887 het Zuid-Hollandsche Provinciaal Reglement op de Bewaar- en Kleinkinderscholen werd ingetrokken, omdat het geen kracht van wet meer had. stelde een lid der Prov. Staten van Zuid-Holland een nieuw ontwerp samen, dat evenwel liggen bleef op de bewering van Professor Bi'vs, dat zoo iets een Rijkszaak was. De Leidsche Plaatselijke Schoolcommissie diende daarop een request in bij de Regeering 0111 een Wet op de Bewaarscholen. In 1896 verscheen vanwege de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen een „Rapport omtrent den toestand der opleiding van het onderwijzend personeel in bewaarscholen". Dit rapport was samengesteld door de heeren : P. H. HüGENholtz Jr., Mr. H. Smeenge, H. J. Stegiiers J.Hzn. en J. Briinwold Riedei.. In 1902 gaf het Landelijk Onderwijs Comité een rapport uit, getiteld: „De zorg der gemeenschap voor het zeer jonge kind" en in dit rapport zijn de uitkomsten neergelegd van eene enquête omtrent den toestand van bewaarscholen enz. in het gansche land. In het jaar 1903 werd door de Afd. Amsterdam van de Vereeniging „Volksonderwijs" uitgegeven een Rapport over de Kleinkinderbewaarplaatsen, Bewaarscholen en Voorbereidende klassen aan de Lagere Scholen. Dit rapport was met veel zorg samengesteld door wijlen den heer C. OTTER, secretaris van genoemde Afdeeling. I11 dit boekje gaf de samensteller een duidelijk overzicht van alles, wat er in de hoofdstad des lands geschiedde op het gebied van dat gedeelte van het onderwijs, dat men gewoon is samen te vatten onder den naam van Voorbereidend Onderwijs. Van vele zijden prees men dit geschrift als zeer belangrijk en zeer lezenswaardig. In het Verslag aangaande den toestand van het Lager Onderwijs in de Gemeente Amsterdam gedurende het jaar 1904, samengesteld door de Plaatselijke Commissie van Toezicht op het Lager Onderwijs, brengt eetie Sub-Commissie van dit college een verslag uit over het Voorbereidend Onderwijs, welk verslag gevolgd wordt door eene lijst van bewaarscholen, die door die Sub-Commissie in den loop der jaren 1903 en 1904 bezocht zijn. Tevens geeft deze Sub Commissie een rapport over de bewaarscholen, die in de genoemde lijst zijn aangeduid. Ook dit rapport wordt door belangstellenden in liet Voorbereidend Onderwijs aanbevolen als zeer zaakrijk van inhoud en zeer lezenswaard. In het Verslag der PI. Schoolcommissie van 1905, vindt men eveneens eene opgave van de bewaarscholen, die dat jaar in Amsterdam bestonden, benevens een belangrijk verslag. Een rapport over de bewaarscholen als in 1904, is thans niet uitgebracht. Opgemerkt mag worden, dat de Sub-Commissie voor het Voorbereidend Onderwijs ingesteld is in het jaar 1903. De constitueering van deze Sub-Commissie was liet geVolg van de overtuiging der l'l. Comm., dat toezicht op dit gedeelte van het onderwijs gewenscht is en zeker leiden kan tot het voorbereiden van andere toestanden op dit terrein. De tijd, waarin tot de instelling van deze SubComm. werd besloten, viel samen met dien, waarin de vraag van B. en W. de PI. Comm. van Toez. bereikte, of genoemde Comm. bereid zou zijn het toezicht op de Bewaarscholen en Bewaarplaatsen op zich te nemen. Door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen werd in 1906 uitgegeven: ,.1 Iet voorbereidend onderwijs en de kleinkinderbewaarplaatsen in Nederland." Dit rapport is bewerkt door de Gemengde Commissie voor Onderwijsbelangen in opdracht der Algemeene Vergadering van het Nut in 1904. Dit is het jongste en zeker niet het minst belangrijke geschrift, dat het vraagstuk van goed Voorbereidend Onderwijs behandelt. Men kan dus met zekerheid zeggen, dat in de laatste jaren eene buitengewone belangstelling is gewekt voor de bestudeering van het vraagstuk van Voorbereidend Onderwijs. En steeds wordt die belangstelling levendiger. De Afd. Amsterdam van den Bond van Ned. Ond. vermeldde op het convocatie-biljet voor de huish. verg. op 12 Mei '06, het voorstel van mej. M. Kooiman, dat de Bondsafdeeling zich tot den Raad zou wenden met het verzoek, het voorbereidend onderwijs los te maken van het lager onderwijs en bij request van 19 Juni '06 verzoekt de Bondsafdeeling, het Voorbereidend Onderwijs te regelen als afzonderlijk instituut en het toegankelijk te stellen voor kinderen van 3, 4 en 5 jaar. De belangstelling in het voorbereidend onderwijs, de zorg voor het zeer jonge kind is alleszins begrijpelijk en te verklaren. Het mag verwondering wekken, dat de zorg der Overheid in ons land ten opzichte van dit onderwijs nog zoo stiefmoederlijk is gebleven. In het bovengenoemde Rapport der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen wordt op bldz. 7 en vervolgens, een overzicht gegeven van de geschiedenis der bewaarscholen. Aan dit rapport ontleenen wij dus de volgende bijzonderheden. De toestand van het Voorbereidend Onderwijs was tot ongeveer in 't midden der 19e eeuw schier allerwegen zeer treurig te noemen. Nadat de Wet op 't Lager Onderwijs van 1806 was ingevoerd, kwamen, ingevolge art. 20 van die wet, voor de onderscheidene Departementen des Rijks schoolreglementen tot stand ten behoeve van de kleinkinder-, maitressen- of vrouwenschooltjes. Deze schooltjes hadden een negatief en een positief doel. Het negatieve doel was te verhinderen, dat zeer jonge kinderen op de lagere scholen werden geplaatst en het andere doel was eenvoudig: ze te bewaren. Dat deze schooltjes zeer veel te wenschen overlieten, is duidelijk. Ze waren nog niet veel beter als die inrichtingen, waarvan reeds in 1775 ,,de Denker" schreef, dat ,,de lieve kinderen er bezwaard werden met het opdreunen van de vraagjes van Rorstius en de verzen uit Datheens psalmberijming". Het is dan ook volstrekt niet te verwonderen, dat de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, die in 1824 begon hare bijzondere aandacht aan de kleinkinderschooltjes te wijden, aan de zoo even aangeduide inrichtingen den naam gaf van bergplaats van kleine hinderen. En zeer duidelijk is het, dat het Nut spoedig de uitspraak deed hooren, dat ze „behoorden te worden vervormd in de zoodanige, waaruit de kinderen met eenige voorbereiding, althans met geene verkeerde indrukken voorzien, in de school van den onderwijzer konden overgaan.' Het Nut volgde zijn gewonen weg — liet schreef eene prijsvraag uit en het gevolg hiervan was, dat de ,,Handleiding voor houderessen van kleinkinderscholen" van de hand van den schoolopziener VlSSKR te IJsbrechtum, verscheen. En ook op practisch terrein voerde ons de Maatschappij, die zooveel deed en nog doet voor de zaak van goed onderwijs. Door subsidiën van vele Departementen verrezen hier en daar in den lande bewaarplaatsen, die werkelijk voor modelscholen konden doorgaan. De landsregeering spoorde de gouverneurs van alle provinciën aan, de stichting van goede bewaarscholen zooveel mogelijk te bevorderen. Doch meerdere maatregelen zijn van de hooge regeering, in deze richting althans, niet uitgegaan. Wel diende minister Fock in 1870 een wetsontwerp in. dat het voorbereidend onderwijs regelen zou, doch dit wetsontwerp is nooit tot wet geworden. Wel zijn er in de wet op 't Lager Onderwijs van 1878 sporen merkbaar van het voornemen, dat minister KaI'I'EIJNE van de Cül'l'ELl.o had 0111 ook later het Voorbereidend Onderwijs te regelen, doch meer dan. ontwerpen eh plannen zijn er door de hooge bewindslieden des lands in deze richting niet gemaakt. En zoodoende verkeert het Voorbereidend Onderwijs over liet algemeen in een staat van vrijheid, welke — de enkele goede, ja uitstekende inrichtingen niet te 11a gesproken! — dringend, zeer dringend inmenging van staatswege noodig maakt. I let voorbereidend onderwijs in de gemeente Amsterdam is dank zij de verslagen der PI. Schoolcommissie en het Rapport der Amsterdamsche Afdeeling van „Volksonderwijs'' in de laatste jaren goed bekend geworden. In het rapport der PI. Schoolcommissie 1903 wordt van een iootal inrichtingen van voorbereidend onderwijs zeer veel wetenswaardigs medegedeeld. Vooral de rubriek alge- 00 o meene opmerkingen" is de moeite van het nauwkeurig lezen meer dan waard. Zoo vermeldt dit rapport b.v. School Nummer 7. Één kamer; een binnenplaats. Er wordt wat gezongen; niets geleerd dan de dagen der week. 18. Absoluut ongunstig. 19. Hoogst ongunstig. 22. Zeer ongunstig. 25. Één lokaal. Geen speellokaal of tuin. 32. Twee lokalen op de tweede verdieping van een pakhuis. Vuile binnenplaats. Niemand heeft eenig diploma. De kinderen worden bezig gehouden. Niets geleerd. 35. Twee lokalen. Geen klassen. Onderwijzeressen zonder diploma. Geen methode. Geen leermiddelen. 76. Indruk hoogst ongunstig. 77. Indruk ongunstig. 79. Een lokaal, veel te laag; een klein tuintje. De kinderen vormen één groep, een gedeelte zit in de gang. Banken zonder leuning. Hoofd en helpster zonder opleiding. Slecht! 85. Indruk hoogst ongunstig. Wil men weten hoe het staat met de bevoegdheden van Hoofden, onderwijzeressen en helpsters, dan leert dit rapport, dat er in 1904 heel wat inrichtingen van Voorbereidend Onderwijs waren, waar de leidsters niet de minste bevoegdheid hadden. We doen weer een greep uit het zoo even aangehaalde rapport: School Nummer 5. Niemand heeft opleiding genoten. 13. „ „ akte. School Nummer 14. Niemand heeft eenig diploma. 17- ,, ,, een akte. 2i. Het Hoofd (de eenige leerkracht) heeft geene oplei- ding genoten. 26. Niemand heeft eenig diploma. 32. Niemand heeft eenig diploma. 35. Onderwijzeressen zonder diploma. 44. Hoofd en helpster zonder bevoegdheid. 45. Het Hoofd heeft geen bevoegdheid. 47. De bevoegdheid der onderwijzeressen schijnt twijfelachtig. 49. Hoofd en helpsters zonder speciale opleiding. 55. Het Hoofd heeft geen diploma. 56. Niemand heeft een akte. 63. Hoofd en helpsters met opleiding, maar zonder akte. 74. Hoofd onbevoegd. 77- Onderwijzend personeel zonder opleiding. 78. Het Hoofd ontving eenige opleiding, maar heeft geen bevoegdheid. 79. Hoofd en helpster zonder opleiding. 81. Onderwijzende zusters zonder diploma. 82. Hoofd en helpsters met eenige opleiding, maar zonder bevoegdheid. 85. Personeel zonder opleiding. 87. Onderwijzend personeel onbevoegd. 89. Leerkrachten zonder bevoegdheid. 91. Hoofd zonder bevoegdheid. 93. Hoofd zonder bevoegdheid. 94. Hoofd zonder opleiding of bevoegdheid. 97. 1 loofd zonder bevoegdheid. 8a- Hoofd en onderwijzende zusters zonder bevoegdheid. Uit dit rapport zouden nog meer rubrieken kunnen worden afgescheiden. Men zou iets omtrent de leerstof der verschillende inrichtingen kunnen vermelden — men zou kunnen constateeren, dat er inrichtingen zijn, waar veel te weinig leerkrachten (?) aanwezig zijn (b. v. school 25, met 1 leerkracht op 100 kinderen!) — kortom men kan uit dit rapport leeren, dat er in Amsterdam nog veel gedaan kan worden om het voorbereidend onderwijs te verbeteren. Van het 100-tal inrichtingen worden de nummers 23 en 3• gesignaleerd als: in ieder opzicht uitstekend— de nummers 33 en 34 als: uitstekend — nummer 41 als: zeer goed — 62 als: uitstekend — 70 als: goed — 95 als: uitstekend. Op deze laatstgenoemde 8 inrichtingen wordt het volgende schoolgeld betaald: Nummer 23. /' 80 per jaar. 31. 3 cent per dag, ook wel gratis. 33. f 40 per jaar. 34. /' 20 per jaar. 41. /' IOO per jaar. 62. 12cent per week. 70 /' 70 per jaar. 95 f 5° Per Jaar- — zoodat de conclusie zeer licht te trekken valt. Op een paar uitzonderingen 11a zijn alleen de zeer goede bewaarscholen toegankelijk voor de kinderen van ouders, die een vrij hoog schoolgeld kunnen betalen. Het Verslag der PI. Schoolcommissie over 1905 geeft geen ,,rapport"' over bewaarscholen — wel een lijst van deze inrichtingen. Uit deze lijst blijkt, dat er in I9°5 bestonden — althans bekend waren—106 bewaarscholen. In deze lijst vinden we terug de nummers 23, 31, 33,34, 41, 62, 70, 95 uit het verslag 1904, thans respectievelijk genummerd 25, 97, 4, 11, 54> '> 49 en 71 — zoodat de goede en meer dan goede inrichtingen zijn blijven bestaan. De ongunstige inrichtingen die in het verslag 1904 voorkomen onder de nummers 7, 18, 19, 22, 25, 32, 35, 76, 77, 79 en 85 vindt men in het verslag 1905 terug onder de nummers 105, 73, 84, 106, 42, 101. 12, 61, 67, 79 en 103, zoodat ook de onvoldoende en minder dan onvoldoende inrichtingen in wezen zijn gebleven. Niet na te gaan is uit de beide verslagen of het aantal bevoegden na 1904 is toegenomen dan wel achteruitgegaan. In 1904 bedroeg het aantal inrichtingen, waarvan het Hoofd geen speciale acte als Hoofd eener Bewaarschool bezat, niet minder dan 43 van de 98 of ruim 43"/„. We mogen gerustelijk onderstellen, dat in dit opzicht niet op veel verbetering zal zijn te wijzen. Nemen we het Rapport der Afd. Amsterdam van Volksonderwijs" ter hand, dan kan men eenigszins uitvoeriger dan in de beide genoemde Verslagen der PI. Schoolcommissie lezen, hoe „slecht", hoe „hoogst ongunstig" of hoe ,,ongunstig" de toestanden waren in die inrichtingen, welke men gewoon is samen te vatten onder de benaming bewaarscholen. We lezen daar b.v. op bldz. 25: „terwijl die inrichting met 6 leerlingen de erbarmelijkste inrichting is, die bezocht werd. Deze 6 kinderen werden zoo aangenaam bezig gehouden, dat 's morgens om 10 uur drie van de zes stumperds zaten of hingen te slapen, terwijl de andere drie zich met niets doen mochten bezighouden. De schoolkamer was vol banken van cene zondagsschool cn verhuisrommel, want de vader en de moeder der houdster, die er boven woon- den, werden uit hun woning gezet, de eigenlijke juffrouw, door haar man verlaten en van alles beroofd, was er op uit om nog wat te verdienen met naaien" enz. Op bladz. 25 en 26 leest men: „dat in eene bewaarplaats met vergunning voor 13 kinderen 30 en in eene andere voor 15 kinderen 60 kinderen werden aangetroffen. Zonder vloeroppervlakte en hoogte te meten viel deze overbevolking terstond in het oog" — enz. De tabel op bldz. 33 leert ons, hoe het gesteld is met de verhouding van het aantal leerkrachten(r) tot het aantal kinderen. We lezen daar, dat er inrichtingen zijn, waar ééne onderwijzeres belast is met de zorg voor 41 tot 64 kinderen. De samensteller van het rapport roert even aan de mogelijkheid van brand of andere ongevallen in dergelijke inrichtingen en merkt op, dat de inrichtingen, waar een dergelijk groot getal kinderen voor de rekening van éene leerkracht komt, uitsluitend inrichtingen zijn voor on- en minvermogenden. Ons bestek laat niet toe groote brokstukken uit het rapport over te nemen — de lezing van het geschriftje blijft ouders en verderen belangstellenden in het Voorbereidend Onderwijs aanbevolen! En dit Voorbereidend Onderwijs verdient belangstelling om hygiënische, om paedagogische en om ethische redenen. Ook in zijne eerste levensjaren heeft het kind behoefte aan een gezonde omgeving meer dan ooit moet het versche lucht hebben — gepaste afwisseling van rust en beweging zijn thans voor het kind onmisbaar, lïoc vele sukkelende personen hebben hunne wankele gezondheid niet voor een groot deel te wijten aan de omgeving, waar zij hunne eerste levensjaren doorbrachten! En het ligt voor de hand, dat de kinderen uit de arbeidende klasse het meeste behoefte hebben aan een door en door gezonde en hygiënisch-goed-ingerichte omgeving. Moeten zij thuis blijven, wanneer de ouders er op uit moeten om het brood te verdienen, dan komen zij dikwijls onder zeer onvoldoend toezicht en ongelukken met en door kleine kinderen zijn ook thans nog niet zeldzaam en tevens worden grootere broertjes en zusjes aan het gewone onderwijs onttrokken doordat zij op de kleinen moeten passen. Het schoolverzuim op de gewone lagere school zou aanmerkelijk dalen, wanneer er voldoende gelegenheid was 0111 de kleinen onder behoorlijk deskundig toezicht te plaatsen. En gaat men nu na in de verschillende rapporten en verslagen hoe het gesteld is met de eischen der hygiëne in verreweg de meeste inrichtingen voor Voorbereidend Onderwijs, dan moet men tot de erkenning komen, dat het in dit opzicht in de hoofdstad des lands nog treurig gesteld is. „De eischen voor een goed ingerichten „Kindertuin" zijn niet gering: een helder, licht, goed verwarmd en geventileerd gebouw, waarin voldoende zit- en speellokalen zich bevinden, voorzien van een flinken, ruimen tuin, kleedkamer, rust- of slaapkamer en badkamer, dit alles mag, wanneer de Kindertuin1) er werkelijk een zal ') Wellicht heeft het zijn nut te vermelden, dat FRÖBEL langen tijd heeft gezocht naar een naam voor zijn schepping. Toen hij zich te Blankenberg zou gaan vestigen, was de keuze van een naam nog niet vastgesteld, doch op de wandeling naar dit plaatsje over de bergen komende, zag hij Blankenberg diep beneden zich leggen Fröbel was toen vergezeld door zijn viicnd en mede-arbeider Midden dok Fr. Eensklaps ticp Fröbel uit: „Ik heb het gevonden. — Kindertuin zal de naam de Inrichting zijn." Die naam is — een symbool! In het werk van Mevr. Wierts van Coe hoorn-Stout lezen we: „Kindertuin", hoeveel zegt ons dat woord reeds! De tuin is het gebouw met zijn vriendelijke en zijn, niet ontbreken" — aldus schrijft de bekwame en bekende pleitbezorgster van het Voorbereidend Onderwijs, Mea. Joh\ wlerts van Coehoorn—stout, in haar zoo warm geschreven en zoo lezenswaardig werk ,,de Kindertuin." Zeker deze eischen zijn niet gering — doch daartegenover mag ook gerust gezegd worden, dat de belangen van de jongere jeugd toch ook zwaar wegen en dat het kleine kind de zorg voor zijne gezondheid het meeste noodig heeft. Ook op paedagogische gronden kan het Voorbereidend Onderwijs verdedigd worden. Niet alleen moet het kind veilig bewaard worden, in een gezonde omgeving vertoeven, doch het moet ook geestelijk en lichamelijk ontwikkeld worden. De zintuigen moeten al tijdig stelselmatig worden ontwikkeld, de kleine handjes moeten geoefend worden — de kinderen moeten er reeds aan gewend worden om hunne eenvoudige gedachten behoorlijk uit te drukken. Een gezond kind heeft behoefte om bezig te zijn — die drift tot arbeiden moet geleid worden, opdat de ontwikkeling van het kind eene harmonische zij. En dit geschiedt het beste op eene goede bewaarschool, wanneer daar de kleintjes onder leiding zijn van bekwame en deskundige onderwijzeressen.1) Ook is het zoo goed voor kleine kinderen, dat zij reeds vroegtijdig in gezelschap van andere kleintjes komen en de geheele methode van Eröbel, hoe frissche vertrekken en werkelijken tuin, de hovenier is de onderwijzeres, opvoedster en plaatsvervangende moeder: de planten zijn de kinderen, de blijde jeugd, welke daar onder den adem der liefde kunnen worden verzorgd en gekoesterd. Die Kindertuin vol goed verzorgde planten, hoe heerlijk kan zijn aanblik zijn! ') Zou men kunnen gelooven, dat er on'der de zich noemende „Hoofden van Bewaarscholen" in 1904 geen personen ontbraken, die — niet lezen en rchrijven konden? En toch is dit zoo! schoon ook, zal van weinig waarde zijn voor één kind alleen. Ook op ethische gronden is het voorbereidende onderwijs te verdedigen. Kinderen, die geruimen tijd óf aan zich zeiven of aan de zorgen van broertjes of zusjes zijn overgelaten, zullen — kan het anders — kwaad gaan doen. Stel daartegenover kinderen, die onder beschaafde en deskundige leiding vertoeven, die af en toe eene goede vertelling hooien; die reeds leeren, dat door samenwerking iets verkregen kan worden; die reeds gewend worden aan orde, aan netheid, aan beleefdheid en fatsoen en ge zult toegeven, dat ook op ethische gronden de bewaarschool aanbeveling verdient. Men denke echter niet, dat alleen voor kinderen uit de arbeidersklasse en uit den burgerstand de goede Bewaarschool zoo aanbevelenswaardig is. Zeer zeker ook voor kinderen uit de kringen der meer gegoeden is de Kindertuin een nuttige en noodige inrichting. Mevrouw Elise van Calcar, de eerste apostel voor Fröbels-ideëen in Nederland, zei reeds: ,,Het is eene dwaling als men meent, dat het kind nergens beter kan zijn dan bij de moeder.' Wandel langs de straten en ge ziet daar kinderen, die door kleeding en uiterlijk bewijzen, dat hunne ouders niet tot de minder bedeelden behooren, onder de hoede van een kindermeisje of kinderjuffrouw, Dikwijls wandelt het meisje met de kinderen aan de hand en ge leest de verveling op het gelaat der kleinen en hoe dikwijls treft niet uw oor het geschrei van kleine kinderen, die de juffrouw of het meisje niet ,,zoet meer kan houden r Want dit is in hoofdzaak de plicht van het kindermeisje — Zij moet de kleinen „zoet houden". Vraag er niet naar, hoe dit soms geschiedt! Kr moet meer gedaan worden aan kinderen dan ze goed te voeden, te kleeden en te reinigen! Zij moeten ook reeds in de eerste levensjaren opgevoed worden. En wanneer dit alles waar is voor kinderen uit de met aardsche goederen gezegende kringen der maatschappij hoeveel te meer zal dit dan waar zijn voor de kleine kinderen uit de middelste en de onderste lagen der maatschappij r Goede bewaarscholen zijn geen weelde — zij mogen terecht eene behoefte genoemd worden. Doch dan ook niet dan goede scholen! Nog veel te veel ouders zeggen, dat zij er tegen zijn, hunne kinderen reeds zoo jong te laten „leeren'. Welnu daar is ieder tegen, die slechts eenigszins weet, wat die ouders onder „leeren" verstaan. Geen lezen, geen schrijven, op eene bewaarschool — in 't geheel geen abstracte zaken voorgediend aan jeugdige kinderen, wier hersenen nog niet geschikt zijn om dergelijken arbeid te verrichten. Doch men vergete niet, dat er nog wat anders voor deze kinderen te doen is. Zijn zij gezond, dan hebben zij behoefte aan arbeid; zij moeten besig zijn. Rn nu komt FRoBEl.de eer toe, dat hij een systeem heeft geleverd van werk. dat past voor het kind werk, waarbij de oogen en de handen gebruikt moeten worden en werk, waarbij gedacht moet worden. Doch dit denken zet zich telkens voor het kind om in concrete resultaten. Kom b.v, eens in eene klasse, waar de kinderen bezig zijn aan het door de kleinen zoo geliefde „matjes vlechten. De juffrouw heeft de mooie matjes in hunne heldere en frissche kleuren uitgedeeld en ieder kind zit met een glanzend matje en een stel draden voor zich. Hier en daar ziet men een bijzonder verheugd gelaat, want de juffrouw gaf hun een gouden of een zilveren matje. W'eer anderen zijn wonder blij met hun gouden of zilveren draden, doch allen zijn zij blij en onge duldig om te beginnen met den zoo geliefkoosdcn arbeid, die zoo goed past bij hun jeugd; die zoo goed overeen komt met hunne bekwaamheid en die zoo uitnemend geschikt is om de kleine oogen en vingertjes te oefenen. Daar begint de juffrouw op haar matje de oefening voor te doen. Zij heeft een groot model matje gemaakt van blauw papier en gebruikt breede witte strooken als draden. Zij laat den kinderen zien hoeveel draden van 't matje onder en hoeveel er boven den vlechtdraad komen — de kinderen moeten dus zien, zij moeten onthouden en dan moeten zij nadoen. Zij gebruiken dus hunne oogen, hunne hersenen en hunne handjes. Het denken was voor hen niet te zwaar, de werkzaamheid, die zij moesten verrichten was voor hen niet te moeilijk. Het is een genot eene klasse van kleine kleuters zóó bezig te zien! Zijt ge jn de gelegenheid eens zoo'n troepje kleine menschen te bespieden — doe het dan. Kunt ge het niet doen. lees dan het zoo straks genoemde werk van Mevr. WlERTS VAN COEHOORN—STOUT en ge zult eenigzins een idee krijgen hoe het in eene goede bewaarschool toegaat. Wel bewaarscholen — doch niet dan goede scholen! Vele ouders en ook vele medici maken bezwaar tegen bewaarscholen op grond van hunne vrees voor besmetting van allerlei kinderziekten. En dadelijk moet 't erkend worden, dat de ellendige inrichtingen, zooals die er ook hier in de hoofdstad des lands nog zijn, broeinesten van allerlei ziekten en infectie kunnen zijn. Doch wanneer aan de school ook in dit opzicht zorg wordt besteed — als etgewaakt wordt voor goede ventilatie, goede verlichting, groote reinheid — als de onderwijzeres nauwlettend acht geeft op den gezondheidstoestand harer kleine leerlingen en ze bij verdachte verschijnselen goed in observatie neemt of ze desnoods direct naar huis laat brengen, dan zal de jonge jeugd ook lichamelijk niet zooveel nadeel ondervindel van haar verblijf in eene goede bewaarschool. Wel bewaarscholen dus, doch niet dan goede! En wat doet men in Amsterdam van gemeentewege voor het Voorbereidend Onderwijs? Laat ons eerst zeggen, wat er in Rotterdam van gemeentewege voor gedaan wordt. Daar waren op i Nov. 1904, 36 gemeentelijke bewaarscholen met eene bevolking van 7896 kinderen. De minimum-leeftijd voor de toelating is 3 jaar en voor rekening van elke onderwijzeres komen 42 kinderen. Hoofden en onderwijzeressen bezitten allen ten acte van bekwaamheid, terwijl hare salarissen, vergeleken met die harer collega's in bijna 't gansche land een uitstekend figuur maken. Laat ons vervolgens zien, wat men in 's Gravenhage van gemeentewege doet voor het Voorbereidend Onderwijs. Daar waren op 1 Nov. 1904, 8 gemeentelijke bewaarscholen met een totaal-bevolking van 2608 kinderen. De minimum-leeftijd van toelating is ook daar 3 jaar en eene klasse varieert daar van -30 tot 48 leerlingen. Hoofden en onderwijzeressen bezitten ook allen eene acte van bekwaamheid, terwijl ook hare salarissen voldoende zijn.1) En wat doet thans Amsterdam voor het Voorbereidend Onderwijs? Op bldz. 95 van het Rapport onzer Afdeeling, staat deze vraag ook reeds te lezen en de samensteller van dit geschrift gaf dit drieledig antwoord: De gemeentezorg bepaalt zich tot drie zaken: 1°. Politie-voorschriften; • 2°. Onderhoud van voorbereidende klassen aan de scholen der ie klasse; ') Ook in Delft, Gouda, Middelburg, Groningen, Leeuwarden Sneek, Deventer, Kampen, Arnhem en Zutphen wordt van gemeentewege gezorgd voor Voorbereidend Onderwijs. 3°. Subsidie aan de „Vormschool voor onderwijzeressen van bewaarscholen" en het geven van een cursus over fröbelen aan de vrouwelijke kweekelingen der gemeentelijke kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen. De politie-vooi schriften zijn: Art. 274. „De lokalen moeten droog van muren en vloer, met hout bevloerd en van een stookplaats voorzien zijn, voldoend daglicht kunnen ontvangen en door het openzetten van een of meer vensters of door een ander middel van ventilatie voldoende kunnen gelucht worden. „In die lokalen mag de vloer niet beneden den beganen grond liggen, en de hoogte der vertrekken, gemeten tusschen den vloer en den onderkant der binten niet minder dan 2,5 M. bedragen. Art. 275. „In de lokalen moet voor ieder kind, 11a aftrek van kasten en groote meubelen, een grondvlakte van ten minste 0.66 M~ en eene inhoudsruimte van ten minste 3 M8 ovetblijven. Art. 276. „Het is verboden een grooter aantal kinderen in een bewaarplaats toe te laten, dan met het voorschrift van art. 275 in overstemming is. Art. 278. „Het is verboden in de lokalen eener bewaarschool of bewaarplaats: a. een snoepnering te houden; />. excrementen of andere voor de gezondheid nadeelige stoften te laten verblijven. Art. 279. „Zij op wier naam de vergunning tot het oprichten of hebben van een „bewaarschool of bewaarplaats" is verleend, zijn verplicht te zorgen, dat steeds een afdruk van de voorschriften dezer afdeeling en een afschrift der vergunning duidelijk zichtbaar in de bewaarschool of bewaarplaats zijn aangeslagen. Art. 280. ,,De bepalingen van deze afdeeling zijn niet toepasselijk op lokalen, waarin kinderen, behoorende tot het gezin van den bewoner en van ten hoogste twee andere gezinnen worden bewaard." I11 het verslag der PI. Schoolc. over 1905 leest men op bldz. 117, dat de Subcomm. voor het Voorbereidend Onderwijs in 1905 bestudeerd heeft de vraag of de voorschriften der Politieverordening betreffende het Voorbereidend Onderwijs rechtmatig zijn en of er ook vrees kan bestaan, dat zij door de rechtsgeleerden aan de Koningin ter vernietiging zouden kunnen worden voorgedragen. Mr. SLEUTELAAR, lid der Subcommissie heeft dit vraagstuk bestudeerd en deze jurist komt tot de volgende conclusie: i°. de in de Amsterdamsche Politieverordening neergelegde regeling van het Voorbereidend Onderwijs strijdt niet met de wet en de rechter is dus verplicht deze bepalingen te handhaven en wegens overtredingen daarvan te straften; 2". de genoemde bepalingen der Politieverordening treden evenwel in hetgeen van algemeen Rijksbelang is en staan dientengevolge aan vernietiging door het Koninklijk gezag bloot: 3°. waar redenen van algemeen belang handhaving der bepalingen en niet hare vernietiging vorderen, is het niet waarschijnlijk, dat de Regeering tot deze vernietiging zal overgaan. Op bldz. 122 van het Verslag, deelt de Subcommissie mede, dat er op de naleving van art. 274—280 van het Politiereglement wel meer dan vroeger schijnt te worden toegezien. En deze artikelen gelden zoowel voor bewaarscholcn als bewaarplaatsen. Behalve door deze gebiedende voorschriften onderhoudt de Gemeente Amsterdam aan ruim i 10 scholen der ie klasse voorbereidende klassen — aan de enkele scholen ééne. aan de dubbele scholen twee. Alle deze klassen staan onder leiding van onderwijzeressen, die de acte genoemd in art. 77 der Wet op 't Lager Onderwijs bezitten en waarvan de meeste het eene of andere (soms zeer poovere) diploma hebben voor 't Voorbereidend Onderwijs. Doch ook wordt dit Voorbereidend Onderwijs soms gegeven door onderwijzeressen, die geene afzonderlijke bevoegdheid voor het Fröbelonderwijs bezitten. Een vaste regel is in dit opzicht niet te geven, omdat op vele scholen de onderwijzeressen met hare klassen medegaan, zoodat zoodoende beurtelings elke onderwijzeres de Voorbereidende klasse voor hare rekening krijgt. Het is natuurlijk duidelijk, dat wij de kinderen duizendmaal liïver wenschen in eene voorbereidende klasse eener ie klasse school, dan op eene slechte bewaarschool. Men behoeft hier althans niet te vreezen, dat de kinderen vertoeven zullen in lokalen of in omgeving, die schadelijk voor de gezondheid kunnen zijn — men is hier ook zeker, dat de leiding niet aan menschen is toevertrouwd, die geen wettelijke bevoegdheid hebben — twee omstandigheden, welken men vooral niet te weinig waarde mag toekennen. Doch echt Voorbereidend Onderwijs wordt op de ie klasse scholen niet gegeven. Mevr. Wierts van Coehoorn—Stout zegt op bldz. 15 van de „Kindertuin": „Daargelaten de zeer gunstige uitzonderingen welke summiere uremeenten maken, wordt voor het Voorbereidend O o Onderwijs in de meeste plaatsen van ons land niets gedaan. Amsterdam heeft geen enkele Gemeentelijke Fröbelschool, wel als surrogaat de voorbereidende klassen der Openbare Lagere Scholen ie klasse. Deze voorbereidende klasse zijo zooais vanzelf spreekt, slechts een halve maatregel, len eerste wordt het kind pas met het vijfde jaar toegelaten en zijn dus de kleintjes van 3 en 5 jaar uit de volksklasse van alle systematische ontwikkeling verstoken. Ten tweede vormt het Voorbereidend Onderwijs op die scholen slechts een onderdeel van het Lager Onderwijs. Dit nu is eene groote fout; zoomin als het Lager Onderwijs een onderdeel kan vormen van hrt Middelbaar, zoomin mag de Fröbelschool een onderdeel der Lagere School uitmaken. Fik tijdperk in de ontwikkeling der jeugd heeft zijne eischen en wanneer de verschillende groote afdeelingen de Voorbereidende School, de Lagere, de Middelbare en de Hoogere School onderdeelen van elkander uitmaken, is het niet mogelijk aan de eischen van elk tijdperk te beantwoorden. Ten derde worden gewoonlijk aan alle voorbereidende klassen onderwijzeressen met de acte Lager Onderwijs geplaatst. Velen van hen hebben zich een diploma voor bekwaamheid in liet Fröbelonderwijs verworven, doch het verkrijgen van dit diploma is in de meeste gevallen als bijzaak behandeld. Daar de klasse-onderwijzeressen natuurlijk altijd ten opzichte van het verkrijgen der leermiddelen van het hoofd der school afhankelijk zijn, zal het zeer zeker in het belang der leerlingen zijn wanneer deze beiden ten opzichte van de behandeling der klasse overeenstemmen. Daar Amsterdam dus geen Gemeente-Fröbelscholen heeft, doch wel een zeer groot aantal jeugdige inwoners, verrijzen dus juist daar de slechte localiteiten, waarin Fröbelscholen gehouden worden, als paddestoelen uit den grond.' Aldus is het niet zeer schitterende oordeel over onze Amsterdamsche voorbereidende klassen. Het eerstgenoemde bezwaar geldt ten volle - geene kinderen beneden 5 jaar worden toegelaten en er zijn toch ook kleintjes van 3 en 4 jaar, die 7.00 hoog noodig behoefte hebben aan oordeelkundige leiding. Ook het tweede bezwaar is volkomen juist opgemerkt — het Voorbereidend Onderwijs is een vak op zich zelf en behoort afgescheiden te worden van het Lager Onderwijs. Het bezwaar in de derde plaats genoemd spreekt ook voor zich zelt en waar de schrijfster vreest, dat de leermiddelen in de voorbereidende klassen niet altijd in voldoende mate aanwezig zullen zijn, daar heeft zij volkomen gelijk. Het vrij beperkte bedrag, dat de gemeente Amsterdam tegenwoordig aan iedere school toestaat, wordt natuurlijk niet in de eerste plaats besteed aan 't Fröbelen. Ook hier geldt, dat, wat het zwaarste is, het zwaarste moet wegen. En op eene school van Lager Onderwijs is niet het Voorbereidend Onderwijs het zwaarste. Onder de bezwaren, die ook nog gelden tegen de Voorbereidende klassen verbonden aan cene gewone Lagere school kan ook genoemd worden de inrichting van het gebouw. Een gewone Lag. School wordt niet gebouwd met het oog op Fröbelonderwijs — men denke slechts aan speelruimte, voor eene Voorbereidende School een onmisbare Zaak. E11 verder bestaat ook' nog dit bezwaar, dat de geheele inrichting van eene Lagere School zoo gansch anders is dan die eener Fröbelschool behoort te zijn. Op eene gewone légere school heerscht uit den aard der zaak een geheel andere tucht dan op eene inrichting voor de kleintjes. In het Rapport, dat de Afd. Amsterdam van „Volksonderwijs" uitgaf, kwam de samensteller tot het volgende resumé: (bldz. 101) 1. Waar het blijkt, dat vele ouders door verschillende omstandigheden niet in staat zijn hun kinderen beneden zes jaar geheel of grootendeels zelfs op te voeden en daarom de hulp van anderen opzoeken en aanvaarden, zonder de kosten daarvan te kunnen dragen en zonder te kunnen beoordeelen, of die hulp van goed gehalte is, is het beslist noodzakelijk, dat de Overheidszorg voor de opvoeding van het kind zich ook kunne uitstrekken beneden den zesjarigen leeftijd. 2. De Overheidszorg zal van tweeerlei aard dienen te zijn: iu. behoort er toezicht gehouden te worden op de particuliere inrichtingen, die aan wettelijke voorschriften moeten voldoen; en 2°. moeten er, waar de behoefte blijkt, van overheidswege kinderbewaarplaatsen en bewaarscholen worden opgericht en in stand gehouden. 3. Zoo lang de Overheidszorg niet in een rijkswet is belichaamd en omschreven, dient de Gemeente deze taak op zich te nemen, vooral in een stad als Amsterdam, waar allerlei omstandigheden samenwerken, 0111 de behoefte aan bewaarplaatsen en bewaarscholen sterk te doen gevoelen. De Gemeente beginne reeds in afwachting van wat het Rijk zal doen en dan van haar zal overnemen of haar zal vergoeden. 4. Kr dienen te zijn bewaarplaatsen en bewaarscholen, wier werkkring duidelijk van elkaar te onderscheiden is. Het tegenwoordige politie-reglement moet worden aangevuld en het toezicht op beiderlei inrichtingen worden verscherpt. Daartoe is de aanstelling van een afzonderlijk ambtenaar noodzakelijk. 5. De klein-kinderbewaarplaatsen moeten worden ingericht als de reeds bestaande „crèches . Haar getal moet worden uitgebreid, omdat de afstand van huis naar de bewaarplaats voor de uitwerkende gaande moeders dikwijls te groot is. Blijkt de draagkracht der particu- liere liefdadigheid onvoldoende te zijn, dan dient de gemeenschap finantiëele steun te verleenen of zelf bewaarplaatsen in te richten. 6. Waar de sociale toestanden, de tegenwoordige levens wijze, de zwakke of ziekelijke constitutie van vele ouders en andere huiselijke omstandigheden niet toelaten, dat de moeders zelf ook slechts haar jonge kinderen opvoeden en onderwijzen tot hun zesde levensjaar, is het wenschelijk, dat voor kinderen vanaf het derde of vierde jaar gelegenheid bestaat geplaatst te kunnen worden op een zoogenaamde bewaar- of fröbelschool. 7. Waar bij het onderzoek duidelijk is gebleken, dat de particuliere philantropie voor het tegenwoordige niet meer in staat is in de behoefte aan goed bewaarschoolonderwijs afdoende te voorzien, moet de Gemeenschap naast inrichtingen voor lager onderwijs zorgen voor die voor voorbereidend onderwijs. 8. Hoe goed bedoeld en hoe zegenrijk de inrichting van voorbereidende klassen aan de lagere scholen der ie klasse ook moge zijn, dit is een halve maatregel gebleken. De voorbereidende school moet gescheiden blijven van de lagere. Voor het nu aan voorbereidend onderwijs uitgegeven geld kan een grooter aantal kinderen worden geholpen. 9. Het politie-reglement bepale — zoolang er geen rijkswet is, — dat een voldoend aantal privaten, 'niet in directe verbinding staande met de lokalen, aanwezig moet zijn; dat de kleeren niet in de lokalen mogen geborgen worden; dat de banken aan hygiënische eischen moeten voldoen; dat er een afzonderlijk speellokaal en een speelplaats aanwezig moeten zijn. io. Voortaan worde alleen aan haar, die bewijzen kunnen zich grondig voor haar taak voorbereid te hebben, O O vergunning verleend een bewaarschool te openen en behooren haar helpsters zich bekwaamd te hebben of zich alsnog te bekwamen voor haar taak. Nog steeds blijven de wenschen en bezwaren, in deze stellingen uitgedrukt, van kracht en dubbel te wenschen is het, dat de tijd, dat deze wenschen — kan het zijn, geheel — doch kan dit niet. dan liefst voor het grootste of voor een groot gedeelte verwezenlijkt zullen worden. Den 31sten Maart 1903 verzond onze Afd. het volgende request: Aan den Gemeenteraad van Amsterdam. Geeft eerbiedig te kennen de Afdeeling Amsterdam van „ VolksonderwijsVereenigtng tot bevordering van het Volksonderwijs en het Schoolbezoek 111 Nederland, dat door haar in den loop van het jaar 1902 gegevens werden verzameld omtrent den toestand van de kleinekinderbewaarplaatsen, bewaarscholen en voorbereidende klassen aan de lagere scholen te dezer stede, welke gegevens werden verwerkt tot een rapport, waarvan in het begin van dit jaar U een afdruk werd toegezonden. Bij bedoeld onderzoek is onder meer gebleken: i°. dat niettegenstaande art. 272 van het politie-reglement zegt: „het is verboden een bewaarschool of bewaarplaats op te richten of te hebbeneen bewaarschoolhouderes verklaarde haar school reeds gedurende een jaar gedreven te hebben, zonder vergunning gevraagd, dus zonder die verkregen te hebben; terwijl een tweetal houdsters van bewaarplaatsen haar inrichtingen hadden verplaatst, zonder dat daartoe vergunning was verleend; nog een tweetal exploiteerden haar inrichting, ofschoon de naam van de vorige eigenares nog aan de deur prijkte; — 2". dat al bepaalt art. 277 van het politie-reglement: „het is aan hen, op wier naam de vergunning tot het houden eetier bewaarschool luidt, verboden de zorg over de hun toevertrouwde kinderen aan andere personen op te dragen", een tweetal houdsters van bewaarplaatsen steeds afwezig waren om elders werk te zoeken of naaiwerk te verrichten, terwijl in haar plaats de zorg over de haar toevertrouwde kinderen werd waargenomen door haar vader en moeder; in een andere bewaarschool was de bewaarschoolhouder 's-Zondags steeds afwezig, omdat hij alsdan elders godsdienstonderwijs gaf; — in een derde bewaarschool kwam de eigenares zelden of nooit, wel soms een zuster, die zelf elders een bewaarschool hield; voor de 40 leerlingen waren aan wezig twee jeugdige ongediplomeerde helpsters en een meisje; — in een vierde bewaarschool kwam de juffrouw 2 a 3 maal per week even kijken; zij woonde in een heel ander deel van de stad en liet de zorg over haar 45 leerlingen over aan twee ongediplomeerde helpsters; — 3°. dat ofschoon art. 276 van het politie-reglement bepaalt: „het is verboden een grooter aantal kinderen in een bewaarplaats toe te laten dan met het voorschrift van art. 275 in overeenstemming is", in een bewaarplaats met vergunning voor 13 kinderen er 33, en .in een andere voor 25 kinderen er 60 aangetroffen werden. üat verder de stellige indruk werd verkregen, dat waar men op 28 inrichtingen óf steeds, óf bij tijd en wijle plaats te kort komt, het meermalen zal voorkomen, dat het getal aanwezige kinderen grooter is, dan waartoe de vergunning verlof geeft. Het kwam meer dan eens voor, dat zoodra de bezoeker de kinderen ging tellen, er hem werd opgewezen, dat er een nichtje of neefje op bezoek was, of dat een oud-leerling of een candidaat op visite was. Ook dient in dit verband te worden opgemerkt, dat in enkele inrichtingen op sommige dagen niet de geheele ruimte beschikbaar was voor de bewaarschool, omdat de helft der lokaliteit alsdan in gebruik was voor godsdienstonderwijs of het onderwijs in vrouwelijke handwerken aan oudere kinderen. Nog kan hieraan worden toegevoegd, dat in sommige klasselokalen een groot deel der ruimte gevuld was met stoelen, banken en kasten van vereenigingen aan wie in de avonduren of op Zondag het lokaal verhuurd werd, in één werd zelfs een geheele huisboedel aangetroffen; — 4n. dat al zegt art. 279 van het politie-reglement: „ zij op wier naam de vergunning tot het oprichten of hebben van een bewaarschool of ecu bewaarplaats is verleend, zijn verplicht te zorgen, dat steeds een afdruk van de voorschriften dezer af deeling en een afschrift der vergunning duidelijk zichtbaar in die bewaarschool of bewaarplaats zijn aangeslagen", slechts zeer zelden dit het geval was met een afdruk der voorschriften en nog zeldzamer met een afschrift der vergunning. Vooral dit laatste scheen niet toevallig te zijn: verscheidene houders of houdsters van bew&Arplaatscn annonceerden toch in vensterruit of op puibord, dat zij een bewaar school, een //-^/-inrichting of inrichting van voorbereidend onderwijs hielden ; een verspreidde zelfs prospectussen, waarin hij zijn plaats -*■ er werd zelfs geen vlechtniatje gemaakt — als ,.grootste en schoonst ingerichte bijzondere school voor fröbelonderwijs" aanbeval. Trouwens het is geen geheim gebleven, dat al wordt in het politie-reglement in eén adem gesproken van bewaarplaatsen en bewaarscholen, er wel eenig toezicht gehouden wordt door de politie op de bewaarplaatsen, maar niet op de bewaarscholen, wat tengevolge heeft, dat wie vroeger zijn (haar) inrichting bescheiden een bewaarplaats noemde, later vergunning vroeg voor het houden van een bewaarschool, wat geen bezwaar ondervond, daar de taxatie niet afhangt van eenige autoriteit, maar geheel wordt overgelaten aan den aanvrager of de aanvraagster; 6°. dat door de artikelen 274, 275, 276 en 278 van het politie-reglement getracht is de bewaarplaatsen en bewaarplaatsen en bewaarscholen eenigszins in overeenstemming te brengen met de eenvoudigste eischen der hygiène, maar dat niettegenstaande een milde opvatting werd gehuldigd, verklaard moet worden, dat in 11 inrichtingen de ventilatie slecht is, dat in 17 inrichtingen onvoldoende licht binnenvalt, dat in 22 inrichtingen de kleeren in het lokaal geborgen worden. dat in 15 inrichtingen het privaat in directe verbinding staat met het leerlokaal. dat in 29 inrichtingen met meer dan 25 leerlingen, in 9 voor meer dan 50 leerlingen en in één zelfs voor 80 leerlingen slechts een enkel privaat aanwezig is. dat in 46 inrichtingen de banken onvoldoende zijn, dat bij 50 inrichtingen geen speellokaal is, dat bij 21 inrichtingen geen speelplaats gevonden wordt, dat in 8 inrichtingen gespeeld moet worden in hetzelfde lokaal, waar de leerlingen den anderen tijd moeten zitten, dat in één inrichting dat eenige lokaal de dagelijksche verblijfplaats is voor 40, in één voor 45, in éen voor 65 en één voor 7° leerlingen, dat in 3 lokalen met een bevolking van 100 kinderen eerst de banken op zij gezet moeten worden om te kunnen spelen, dat aan de hygiënische eischen zoo slecht wordt voldaan, behoeft geen verwondering te baren, daar in art. 4, ie al. van de gezondheidswet wel sprake is van een aantal personen, die bevoegd zijn scholen en kinder-bewaarplaatsen binnen te treden, maar nergens van een verplichting daartoe gesproken wordt. Om te voorkomen, dat de meening post vat. alsof voornoemde tekortkomingen slechts één voor eén, d. i. afzonderlijk voorkomen, volgen hier beknopt van enkele inrichtingen de volledige rapporten: een bewaarplaats werd aangetroffen in een vroeger winkelhuis in een zijstraat van een onzer nieuwe wijken. Op de vroegere winkelruit stond met sierletters „Bewaar- en Godsdienstschool", ofschoon de directeur zelf sprak van zijn bewaarplaats. Daar het gordijn was neergelaten, kon van buiten af geen blik naar binnen worden geworpen. De deur was op slot, een bel ontbrak. Na eenig gestommel werd open gedaan, waarbij de geur als van een lompenpakhuis 3 den bezoeker tegemoet kwam. Toch waren op dit oogenblik kinderen noch banken aanwezig. De laatste waren ten behoeve van de eersten naar buiten achter het huis gebracht. De kinderen zaten daar niet in de schaduw, maar in de blakerende Junizon, de directeur, die zelf slechts toezicht hield en 's avonds godsdienstonderwijs gaf aan andere kinderen, liep in hemdsmouwen rond, ging met den bezoeker naar binnen, de zorg voor de 3S kinderen overlatende aan een veertienjarig helpstertje, daar de vrouw bezig was in de keuken. Nu waren er weinig leerlingen, gewoonlijk bedroeg her getal tusschen de 40 en 5°eenige privaat voor de 50 kinderen was in de keuken. Tijdens het bezoek was de speelplaats zonnig, bij de minste regenbui drassig en dan een paar dagen onbruikbaar. Alle kinderen bleven hier van 9 tot 41/;, om beziggehouden (?) te worden met de tijd verdeeling, de eerste tafels van vermenigvuldiging en het leeren van liedjes. Aan fröbelen werd niet gedaan, „want dan zou het een school zijn . De vunzige lucht in het lokaal was niet zeldzaam, de opgever van het adres had er reeds opgewezen. b. Een bewaarschool werd opgespoord in een vuile nieuwe stadsbuurt, opgespoord, want niets verried de aanwezigheid. De deur, zoowel als de geheele pui was vuil en verveloos. Het eenige lokaal, ontstaan door het wegbreken van een tusschenmuur, maakte een allertreurigsten, armoedigen, somberen indruk: hooggeplaatste kleine ramen, en vuile muren. Voor de 45 leerlingen waren banken zonder leuning, zij waren toevertrouwd aan twee ongediplomeerde helpsters; de directrice, die deze school reeds 14 jaren had, komt slechts een paar maal per week kijken, daar zij — aan het andere einde der stad wonende — haar sukkelende moeder niet zoo vaak alleen kan laten. In een hoek van het lokaal was het privaat, en hingen de kleeren. Ken klein plaatsje met vuil zand, tusschen andere vuile huizen, diende tot speelplaats. De werkdag werd begonnen met gebed, men leerde den kleinen werktuigelijk teksten, psalmen en bijbelsche geschiedenis, hield vertellingen bij een prent (plaat) en fröbelde, maar daaroe was geen enkel leermiddel aanwezig. Eenige kinderen lagen op de bank te slapen, en werden ruw gewekt om mee te gaan spelen op het plaatsje, waar een telraam verdwaald was. Een derde bewaarschool stond onder directie van een directeur en directrice, maar de eerste gaf elders godsdienst-onderwijs, de tweede was op bezoek naar een weggebleven leerling en de oudste helpster had vrijaf voor het bijwonen van een partijtje. Zoo bleven voor de 150 leerlingen twee helpsters over. Omdat het Zondag was, werd een tweede lokaal in bruikleen afgestaan aan een anderen godsdienst-onderwijzer. De inrichting was gehuisvest op den eersten zolder van een hoog pakhuis, te bereiken langs een hoogen stoep. De lokalen waren veel te diep om goed verlicht te zijn. Langs een hoogen trap kwam men op een speelplaats tusschen 4 hooge pakhuismuren, waardoor zij nooit door de zon beschenen en gedroogd kon worden. In een nauw donker gangetje waren een paar afschuwelijke stinkende privaten. De leerlingen bleven hier van 9 tot 5 uur. Men leerde ze versjes en liedjes, als ook wat fröbelen, maar daarvan kon niets getoond worden. Op het puibord stond bewaar- school, bij dc politic stond ze ingeschreven als bewaarplaats. Alles was vuil, de banken waren onvoldoende, een derde deel der kinderen lag met gesloten oogen of zat met geopende oogen te slapen. Dit drietal voorbeelden kan gemakkelijk, wat elders geschied is, met meerdere worden aangevuld, maar het zal voldoende zijn om U te overtuigen welke treurige toestanden in Amsterdam nog bestaan en bestaan kunnen. liet is naar aanleiding van bovenstaande feiten, waarom de Afdeeling voornoemd eerbiedig verzoekt, dat het den Gemeenteraad van Amsterdam behage te besluiten om: a. een deskundig ambtenaar aan te stellen tot het houden van toezicht op de klei n-kindei bewaarplaatsen en bewaarscholen; b. voorschriften te geven, waarvan het houden van een klein-kinderbewaarplaats of een bewaarschool afhankelijk wordt gesteld, zoodat niet alleen voldaan moet worden aan een bepaald grondvlak en een inhoudsruimte voor eiken leerling, aan het aanwezig zijn van voldoende ventilatiemiddelcn, aan het hebben van voldoende verlichting, en aan het bezit eener gelegenheid tot verwarming van elk lokaal, maar tevens, een voldoend aantal privaten, niet in directe verbinding staande met de lokalen aanwezig moet zijn, de k'eeren niet in de lokalen geborgen mogen worden, de banken aan hygiënische eischen moeten voldoen, en er een afzonderlijk speellokaal en een speelplaats aanwezig moeten zijn; c. voortaan slechts het houden van een bewaarschool te vergunnen, wanneer aan het hoofd zal geplaatst worden iemand, die bewijzen kan zich grondig voor haar taak voorbereid te hebben; en d. te verbieden dat op naamplaat, puibord of andere wijze een andere naam aan de inrichting worde gegeven, dan in de vergunning wordt genoemd. Hetwelk doende enz. Het Bestuur der Afd. voornoemd (w.g.) A. D. HOLTERMAN, Voorzitter. (w. g.) C. OTTER, Secretaris. AMSTERDAM, 31 Maart 1903. Dit verzoekschrift werd den ijilen April 1903 door den Gemeenteraad gesteld in handen van B. en W. voor praeadvies. Tot heden bleef dit praeadvies uit 1 We geven toe. dat het vraagstuk niet zoo gemakkelijk op te lossen is, doch juist in de jaren 1903—1906 verschenen er zulke belangrijke rapporten over het voorbereidende onderwijs, dat men nu toch veilig kan aannemen, dat de zaak thans bekend genoeg is. Thans is er papier genoeg, het wordt tijd 0111 tot daden over te gaan. We zijn niet blind voor de groote kosten, die gepaard zouden zijn aan eene goede inrichting van een aantal kindertuinen, voldoende voor de gansche kleinkinderbevolking van de hoofdstad. Dit zou schatten gelds kosten! Doch wanneer de Gemeenteraad besluiten kon 0111 vast te stellen, wat onze Afdeeling in 1903 vroeg, dan zouden we een stap in de goede richting gedaan hebben. Kon het geschieden, dat er van gemeentewege in die stadsgedeelten, waar behoefte bestaat aan goede inrich- tingen voor Voorbereidend Onderwijs, goede Fröbelscholen verrezen, dan zouden wij beginnen hoop te voeden, dat na korter of langer tijdsverloop ook dit gedeelte van het Volksonderwijs in de hoofdstad des lands tot zijn recht zou komen. Wij leven in de Eeuw van het Kind! Welnu — de hoofdstad van het Kijk behoeft hier geen voorbeeld te geven hoe goed Voorbereidend Onderwijs moet ingericht zijn — Amsterdam kan volstaan goed na te volgen, waar Rotterdam en Den Haag voorgingen. Het Voorbereidend Onderwijs is waard een voorwerp te zijn van groote zorg voor rijks- en gemeentelijke overheid. Het is dit waard om het jeugdige Kind — men bedenke het, dat het Kind de vader is van den Man — in onze Kinderen ligt de toekomst van ons Volk! Ondergetcekende zucnscht lid te worden der Amsterdamse he Af deeling van „VOLKSONDERWIJS" (Contributie f 2,— per jaar) *'j Of f Ij 1» >1 Amsterdam, 19 (Ha ndtee kening.) Adres: ') Wie meer dan f 2,— wenscht te contribueeren, wordt als begunstiger ingeschreven. Men wordt verzocht dit biljet te zenden aan den Secretaris J. A. DOESBURG LANNOOIJ, Gr. Wittenburgerstraat 37.