PRIJS 25 Cents. De ontwikkeling van het socialisme van utopie tot wetenschap door FRIEDRICH ENGELS. Uit het Duitsch vertaald door J. F. ANKERSMIT. Rotterdam. — H. A. Wakker 4 Co. De ontwikkeling van het socialisme van utopie tot wetenschap door FRIEDRICH ENGELS. Uit het Duitsch vertaald door J. F. ANKERSMIT. Rotterdam. — H. A. Wakker & Go. Voorwoord bij den eersten druk. Dit geschrift is ontstaan uit drie hoofdstukken van mijn boek: „Herrn E. Dührings Umwalzung der Wissenschaft. Leipzig 1878." (Des heeren E. Dühring's omwenteling der wetenschap.) Ik stelde het samen voor mijn vriend Paul Lafargue ter vertaling in het fransch en voegde er eenige verdere uitweidingen aan toe. De door mij gecorrigeerde fransche vertaling verscheen het eerst in de Revue Socialiste en later zelfstandig onder den titel: „Socialisme utopique et socialisme scientifique. Paris 1880." Een naar de fransche vertaling bewerkte overzetting in het Poolsch is onlangs in Genève verschenen en draagt den titel: „Socyjalizm utopijny a naukowy. Imprimerie de 1'Aurore, Genève 1882.' Het verrassende succes van Lafargue's vertaling in de landen waar fransch gesproken wordt en voornamelijk in Frankrijk zelf, moest bij mij de vraag doen rijzen, of niet een duitsche afzonderlijke uitgave van deze drie hoofdstukken eveneens van nut zou zijn. De redactie nu van den Züricher „Sozialdemokrat" deelde mij mede. dat in de duitsche sociu?.ldeinokratische partij algemeen het verlangen naar het uitgeven van nieuwe propaganda-vlugschriften geuit werd, en vroeg mij of ik niet deze drie hoofdstukken er voor bestemmen wilde. Ik stemde natuurlijk toe en stelde mijn werk ter beschikking. Maar het was oorspronkelijk in 't geheel niet voor de rechtstreeksche volkspropaganda geschreven. Hoe zou een in de eerste plaats louter wetenschappelijk werk zich daartoe eigenen' Welke wijzigingen in vorm en inhoud waren noodig? W:at den vorm betreft, konden slechts de vele vreemde woorden bedenking wekken. Maar reeds Lassalle was in zijn redevoeringen en propagandageschriften volstrekt niet spaarzaam met vreemde woorden en men heeft zich zoover ik weet niet daarover beklaagd. Sinds dien hebben onze arbeiders veel meer en veel regelmatiger kranten gelezen en zijn daardoor in dezelfde mate meer met vreemde woorden vertrouwd geworden. Ik heb mij er toe beperkt alle onnoodige vreemde woorden te verwijderen. Bij de onvermijdelijke heb ik van bijvoeging van zoogenaamde verklarende vertalingen afgezien. De onvermijdelijke vreemde woorden, meest algemeen aangenomen wetenschappelijk-technische uitdrukkingen, zouden zelfs niet onvermijdelijk zijn. wanneer zij vertaalbaar waren. De vertaling verdraait dan den zin ; in plaats van te verduidelijken, sticht zij verwarring. Mondelinge opheldering helpt hierbij veel meer. De inhoud daarentegen, meen ik te kunnen zeggen, zal den duitschen arbeiders weinig moeilijkheden opleveren. Moeilijk is slechts de derde afdeeling, maar voor de arbeiders, wier algemeene levensvoorwaarden zij samenvat, veel minder dan voor de ,,ontwikkelde" bourgeois. Bij de talrijke ophelderende toevoegingen die ik hier gaf, heb ik inderdaad minder aan de arbeiders gedacht dan aan „ontwikkelde" lezers, lieden zooals bijv. den afgevaardigde Von Eynern. den geheimraad Heinrich von Sybel en andere Treitschkes, beheerscht door den onwcerstaanbaren drang om hun ontzettende onwetendheid en hun daardoor te begrijpen geweldige misvattingi van het sosialisme. steeds opnieuw zwart op wit ten beste te geven. Als Don Quichotte zijn lans tegen windmolens richt, dan is hij daarmee in zijn rol; Sancho Pansa echter kunnen wij zoo iets onmogelijks toestaan. Zulke lezers zullen zich ook verwonderen, in de schets eener ontwikkelingsgeschiedenis van het socialisme de cosmogenie van Kant—Laplace. de moderne natuurwetenschapen Darwin. de klassieke duitsche wijsbegeerte en Hegel aan te treffen. Maar het wetenschappelijk socialisme is nu eenmaal vooral een duitsch product en kon slechts ontstaan bij de natie wier klassieke wijsbegeerte de overlevering der bewuste dialectiek levendig gehouden had: in Duitschland1). De materialis- ') .,In Duitschland'' is een schrijffout. Er moet staan : ..bij Duitschersant 200 onontbeerlijk eenerzijds de duitsche dialectiek was bij de genesis van het wetenschappelijk socialisme, even onontbeerlijk tische opvatting der geschiedenis en haar bizondere toepassing op den modernen klassenstrijd tusschen proletariaat en bourgeoisie was slechts mogelijk door middel van de dialectiek. En wanneer de schoolmeesters der duitsche bourgeoisie de herinnering aan de groote duitsche wijsgeeren en de door hen gedragen dialectiek gesmoord hebben in den modder van een dor eclecticisme, zoozeer dat wij genoodzaakt zijn de moderne natuurwetenschap te hulp te roepen als getuige voor de bevestiging der dialectiek in de werkelijkheid — wij duitsche socialisten zijn er trotsch op dat wij afstammen niet alleen van Saint Simon, Fourier en Owen. maar ook van Kant, Fichte en Hegel. Londen. 21 September 1882. Friedrich Engels. waren daarbij de ontwikkelde economische en politieke toestanden van Engeland en Frankrijk. De, in den aanvang der veertiger jaren nog veel meer dan tegenwoordig, achterlijke economische en politieke ontwikkelingstrap van Duitschland kon hoogstens socialistische caricaturen voortbrengen (zie Kommunistisch Manifest III, 1, c. : ,.Het duitsche of ware socialisme"). Eerst toen de in Engeland en Frankrijk ontstane economische en politieke toestanden aan de duitsch-dialectische kritiek onderworpen werden, eerst toen kon een werkelijk resultaat verkregen worden. Van dien kant beschouwd is dus het wetenschappelijk socialisme geen uitsluitend duitsch. maar evenzeer een internationaal product. Voorwoord bij den vierden druk Mijn vermoeden dat de inhoud van dit geschrift onzen duitschen arbeiders weinig moeilijkheden opleveren zou. heeft zich bevestigd. Ten minste sedert Maart 1883, toen de eerste druk verscheen., zijn drie drukken van in 't geheel 10.000 exemplaren verkocht, en nog wel onder de heerschappij van de overleden socialistenwet — tegelijkertijd een nieuw voorbeeld hoe machteloos politieverordeningen zijn tegenover een beweging als die van liet moderne proletariaat. Sinds den eersten druk zijn nog verscheiden vertalingen 111 vreemde talen verschenen : een italiaansche van Pasqual Martignetti: ,.11 Socialismo Utopico ed il Socialismo Scientifico. Benevento 1883''; een russisclie: .Razvitie naucznago SociaHzma, Genève 1884"; een deensche: „Socialismens Udvikling fra Utopi til Videnskab. in Socialisk Bibliothek, I. Bind, Kjöbenhavn 1855"; een spaansche: „Socialismo utopico y Socialismo cientifico. Madrid 1866 en een hollandsche: „De ontwikkeling van het Socialisme van Utopie tot Wetenschap, den Haag 1886." De onderhavige druk heeft verscheiden kleine veranderingen ondergaan: belangrijke bijvoegingen zijn slechts op tweeplaatsen aangebracht: in het eerste hoofdstuk over Saint Simon. die tegenover Founer en Owen toch wat te kort kwatii. en op het eind van liet derde hoofdstuk over den intusschen belangrijk geworden nieuwen productievorm der „trusts . Londen, 12 Mei 1891. Friedrich Engels. 1 Het moderne socialisme is volgens zijn inhoud in de eerste plaats het product van de aanschouwing, eenerzijds van de in de huidige maatschappij heerschende klassentegenstellingen van bezittenden en bezitloozen. kapitalisten en loonarbeiders, anderzijds van de in de productie heerschende anarchie. Maar volgens zijn theoretischen vorm doet het zich aanvankelijk voor als een verder opgevoerde, zoogenaamd consequenter doorvoering van de door de groote fransche wijsgeeren der i8'le eeuw geformuleerde beginselen. Als elke nieuwe theorie- moest het beginnen niet aan te sluiten aan het aanwezig gedachtenmateriaal, hoezeer ook zijn wortel in de stoffelijke, economische feiten lag. De groote mannen die in Frankrijk de hoofden voor de komende omwenteling verhelderden, traden zelf uiterst revolutionair op. Zij erkenden geen uiterlijk gezag* van welken aard ook. Godsdienst, natuurbeschouwing, maatschappij, staatsregeling, alles werd aan de meest onbarmhartige kritiek onderworpen ; alles moest zijn bestaan voor den rechterstoel der rede rechtvaardigen of van dit bestaan afstand doen. Het denkend verstand was de eenige maatstaf voor alles. Het was de tijd. toen, zooals Hegel zegt. de wereld op den kop gesteld werd1), ') ])c passage over de fransche omwenteling luidt als volgt : ..Het denkl>eeld, het begrip van het recht deed zich plotseling gelden, en daaraan kon het oude staketsel van het onrecht geen weerstand bieden. In de idee van het recht is dus thans een wet opgesteld en op dezen grondslag moet nu alles gevestigd worden. Zoolang de zon aan het uitspansel staat en de planeten om haar wentelen, was het nog niet aanschouwd, dat de mensrh zich op den kop. dat i- op de ge- vooreerst in den zin dat het menschelijk brein en de door zijn denken gevonden stellingen er aanspraak op maakten als grondslag van alle menschelijke handeling en vermaatschappelijking te gelden ; dan echter later ook in den verderen zin dat de werkelijkheid, die met deze stellingen in strijd was, inderdaad onderste boven gekeerd werd. Alle tot dusverre bestaande maatschappij- en staatsvormen, alle van ouds overgeleverde voorstellingen werden als onverstandig in de rommelkamer geworpen ; de wereld had zich tot dusverre uitsluitend door vooroordeelen laten leiden ; al het verledene verdiende slechts medelijden en verachting. Nu eerst brak het daglicht, het rijk der rede aan ; van nu af zouden het bijgeloof, het onrecht, de bevoorrechting en de onderdrukking verdrongen worden door de eeuwige waarheid, de eeuwige rechtvaardigheid, de in de natuur gegrondveste gelijkheid en de onvervreemdbare menschenrechten. \\ ij weten thans dat dit rijk van de rede niets anders was dan het geidealiseerde rijk der bourgeoisie; dat de eeuwige rechtvaardigheid haar verwezenlijking vond in de bourgeoisjustitie; dat de gelijkheid uitliep op burgerlijke gelijkheid \oor de wet; dat als een der voornaamste menschenrechten geproclameerd werd — het burgerlijk eigendom ; en dat de staat der rede, het maatschappelijk contract van Rousseau in het leven trad en slechts in het leven treden kon als burgerlijke. democratische republiek. Evenmin als al hunne voorgangers konden de groote denkers der 18e eeuw gaan buiten de grenzen die hun eigen tijdperk hun gesteld had. Maar naast de tegenstelling van den feodalen adel en de als \ ertegenw oordigster der geheele overige maatschappij optredende burgerklasse, bestond de algemeene tegenstelling van dachte stelt en de werkelijkheid overeenkomstig deze gedachte opbouwt. Anaxagoras heeft het eerst gezegd, dat de Noes, de rede. de wereld regeert; maar thans eerst is de mensch er toe gekomen te erkennen, dat de geduchte de geestelijke werkelijkheid regeeren moet. 'l ",ls ('"5 ee*J heerlijke zonsopgang. Alle denkende wezens hebben ït tijdperk medegevierd. Een verheven ontroering heeft in dien ti.id geheerscht. een vervoering van den geest heeft de wereld doorsidderd. als ware het tot een verzoening van het goddelijke met de wereld nu eerst gekomen (Hegel. Philosophie der Geschichte, 1S40. 535.) Zou het niet hoog tijd zijn tegen zulke staatsgevaarlijke omwenteling-theorieën van wijlen professor Hegel de socialistenwet in werking te stellen ? uitbuiters en uitgebuiten, van rijke lediggangers en arbeidende armen. Immers het was juist deze omstandigheid die het den vertegenwoordigers der bourgeoisie mogelijk maakte, zich als vertegenwoordigers niet van een bizondere klasse, maar van gansch de lijdende menschheid voor te doen. Nog meer. Van af haren oorsprong was de burgerklasse bezwaard met haar tegenstelling: kapitalisten kunnen niet bestaan zonder loonarbeiders, en in dezelfde verhouding als de middeneeuwsche gildeburger zich tot modern bourgeois ontwikkelde, in dezelfde verhouding ontwikkelde zich ook de giildegezel en de niet tot een gilde behoorende daglooner tot proletariër. En wanneer ook zeer in 't algemeen de burgerklasse er aanspraak op maken mocht, dat zij in den s t r ij d met den adel tegelijkertijd de belangen der verschillende arbeidende klassen van dien tijd vertegenwoordigde, zoo deden zich toch bij iedere groote burgerlijke beweging zelfstandige roeringen voor van die klasse die de meer of minder ontwikkelde voorgangster van her moderne proletariaat was. Zoo in denduitschen Hervormingstijd en in den tijd van den boerenoorlog de Wederdoopers en Ihomas Munzer, in de groote engelsche omwenteling de Le\ ellers, in de groote fransche omwenteling Babeuf. Met deze revolutionaire verzetbewegingen eener nog niet tot ontwikkeling gekomen klasse gingen overeenkomstige theoretische maniestaties gepaard; in de ite en 17e eeuw utopische schilderingen van ideale maatschappelijke toestanden; in de i8« reeds rechtstreeks communistische theorieën (Morelly en Mablv). De eisch van gelijkheid werd niet meer tot de politieke réchten beperkt, zij moest zich ook tot den maatschappelijken staat der enkelingen uitstrekken; niet alleen de klassevoorrechten moesten opgeheven worden, maar de klasseverschillen zelve. JLen ascetisch, alle levensgenot ontzeggend, op Sparta voortbouwend communisme was dus de eerste verschijningsvorm der nieuwe leer. Dan volgden de drie groote utopisten : Saint Simon ij wien de burgerlijke richting zich nog naast de proletarische in zekere mate gelden deed; Fourier, en eindelijk Owen ie. in het land der ontwikkelde kapitalistische productie en onder den indruk der door deze productie gewekte tewenstelingen zijn voorslagen tot het doen verdwijnen der"klasseversch.llen stelselmatig ontwikkelde als rechtstreeksche voortzetting van het fransche materialisme. De drie hebben met elkander gemeen dat zij niet als vertegenwoordigers der belangen van het intusschen historisch gekweekte proletariaat optreden. Evenals de encyclopedisten willen zij niet eerst eene bepaalde klasse, maar aanstonds de gansche menschheid bevrijden. Evenals dezen willen zij het rijk der rede en der eeuwige gerechtigheid invoeren ; maar hun rijk is hemelsbreed verschillend van dat der encyclopedisten. Ook de volgens de beginselen dezer encyclopedisten ingerichte burgerlijke wereld is onverstandig en onrechtvaardig, en verdwijnt derhalve evengoed in het vuilnisvat nis het feodalisme en alle vroegere maatschappelijke toestanden. Dat de werkelijke rede en gerechtigheid tot dusver niet in de wereld geheerscht hebben, komt slechts door gebrek aan inzicht. Wat ontbrak, was de geniale individu, die thans opgetreden is en die de waarheid gevonden heeft; dat hij thans is opgetreden, dat de waarheid juist nu gevonden is, is niet een uit den samenhang der historische ontwikkeling noodwendig volgende, onvermijdelijke gebeurtenis, maar louter toeval. Hij had evengoed 500 jaar vroeger geboren kunnen worden en zou dan de menschheid 500 jaar dwaling, strijd en lijden bespaard hebben. Wij zagen hoe de fransche wijsgeeren der achttiende eeuw, de voorbereiders der revolutie, de rede inriepen sis de eenige rechter over al wat bestond. Een verstandige staat, een verstandige maatschappij moesten tot stand gebracht worden, al wat met de eeuwige rede in strijd was, moest zonder erbarmen verdwijnen. Wij zagen eveneens aat deze eeuwige rede in werkelijkheid niets anders was dan het geidealiseerd verstand van den toen juist zich tot bourgeois ontwikkelenden doorsneeburger. Toen nu de fransche revolutie deze verstandsmaatschappij en dezen verstandsstaat verwezenlijkt had. bleken derhalve de nieuwe instelingen, hoe rationeel zij ook tegenover de vroegere toestanden waren, geenszins volstrekt verstandig te zijn. De verstandsst aat had volslagen fiasco gemaakt. Het maatschappelijk contract van Rousseau had zijn verwezenlijking gevonden in het Schrikbewind, waaruit de. aan haar eigen politieke bekwaamheid twijfelende burgerklasse de vlucht genomen had. eerst naar het bederf van het Directoire en ten slotte onder de bescherming van het Xapoleonistisch despotisme. De beloofde eeuwige vrede was omgeslagen in een eindeloozen veroveringsoorlog. Met de verstandsm aatschapp ij was het niet beter gegaan. De tegenstelling van rijk en arm was, in plaats van zich op te lossen in algemeene welvaart, verscherpt door het verdwijnen van de haar overbruggende giideen andere voorrechten en de temperende kerkelijke weldadigheidsinstellingen ; de thans tot waarheid geworden „vrijheid van den eigendom" van feodale boeien bleelvoor de kleinburgers en kleine boeren de vrijheid om dit door de overmachtige concurrentie van het grootkapitaal en van het grootgrondbezit verdrukte kleine eigendom, aan deze zelfde groote hccren te verkoopen en aldus \oor den kleinen burger en kleinen boer zich om te zetten in de vrijheid v a n den eigendom ; de opbloei der industrie op kapitalistischen grondslag verhief armoede en ellende der arbeidende massa tot een levensvoorwaarde der maatschappij. De betaling a contant werd meer en meer, volgens Carlyle's uitdrukking. het ecnig bindmiddel der maatschappij. Het aantal misdaden nam van jaar tot jaar toe. Waren de vroeger op klaarlichten dag onbeschroomd bedreven feodale ondeugden wel niet geheel uitgeroeid, maar toch voorloopig op den achtergrond gedrongen, zoo schoten daarvoor de tot dus\er slechts in stilte gekoesterde urgerlijke ondeugden des te weliger op. De handel ontwikkelde zich meer en meer tot knevelarij. De ..broederschap" der revolutionaire leus verwezenlijkte zich de onderkruiperijen en den nijd van den concurrentiestrijd. In de plaats van de gewelddadige onderdrukking trad de corruptie, in de plaats van den degen, als eerste maatschappelijk machtswerktuig, het geld. Het recht van den eersten nacht ging van de feodale heeren over op de burgerlijke fabrikanten. De prostitutie breidde zich uit in tot dusver ongehoorde mate. Het huwelijk zelf bleef nog steeds de wettelijk erkende vorm, de officiecle dekmantel der prostitutie en vulde zich bovendien aan door rijkelijken echtbreuk. Kortom. vergeleken met de pralende beloften der encyclopedisten bleken de door de „zegepraal der rede" tot stand gebrachte maatschappelijke en staatkundige instellingen bitter ontgoochelende karikaturen. Nog ontbraken slechts de mannen die deze ontgoocheling constateerden en dezen kwamen met de nieuwe eeuw. In 1802 verschenen de Gencefsche brieven van Saint Simon ; in 1808 verscheen Fourier's eerste werk, hoewel de grondslagen zijner theorie reeds van I/9Q dagteekenden ; den I® Januari nam Robert Owen de leiding over van New Lanark. In dezen tijd echter was de kapitalistische productiewijze, en niet aar de tegenstelling tusschen bourgeoisie en proletariaat, nog zeer onontwikkeld. De grootindustrie, in Engeland ontstaan, was in Frankrijk nog onbekend. Maar eerst de grootindustrie ontwikkelt eenerzijds de botsingen die een omwenteling der productiewijze, een opheffing van haar kapitalistisch karakter, tot dringende noodzakelijkheid maken botsingen niet slechts van de door haar gekweekte klassen, maar ook van de door haar geschapen productiekrachten en ruilvormen zelve — ; en zij ontwikkelt anderzijds in deze zelfde reusachtige productiekrachten ook de middelen om deze botsingen tot oplossing te brengen. Waren dus omstreeks 1800 de uit de nieuwe maatschappelijke orde ontspruitende botsingen eerst in wording, dit geldt nog veel meer van de middelen ter oplossing. Had de bezitlooze menigte van Parijs gedurende het Schrikbewind een oogenblik de heerschappij veroverd en daardoor de burgerlijke revolutie zelfs tegen de burgerklasse kunnen doen zegepralen, daarmede hadden zij slechts bewezen hoe onmogelijk hun heerschappij onder de toenmalige verhouding op den duur was. Het proletariaat, dat juist aaming zich uit deze bezitlooze menigte als kern ecner nieuwe klasse aftezonderen, nog, geheel ongeschikt tot zelfstandige staatkundige actie, trad op als onderdrukte, lijdende stand, die in zijn on\ er mogen om zich zeiven te helpen, hoogstens van buiten, van boven af te helpen viel. Deze historische toestand beheerschte ook de stichters van het socialisme. Aan den onrijpen staat der kapitalistische productie, aan den onrijpen klassentoestand beantwoordden onrijpe theorieën. De oplossing der maatschappelijke problemen, die in de onontwikkelde economische toestanden nog verborgen lag, moest uit het hoofd geboren worden. De maatschappij bood slechts misstanden aan ; deze te doen verdwijnen was de taak van het denkend verstand. Het kwam er op aan. een nieuw, volkomener stelsel van maatschappelijke orde uit te \ inden en dat aan de maatschappij van buiten af, door propaganda, zoo mogelijk door het voorbeeld van proefnemingen, op te leggen. Deze nieuwe sociale stelsels waren reeds van te voren veroordeeld utopieën te zijn ; hoe verder zij in bizonderheden uitgewerkt werden, des te meer moesten zij in zuiver verbeeldingsspel verloopen. Na dit eenmaal vastgesteld te hebben, houden wij ons bij deze, thans geheel tot het verleden behoorende zijde geen oogenblik langer op. Wij kunnen het letterkundigen kruideniers overlaten, deze thans nog slechts lachwekkende fantasieën naar hartelust te besabbelen en de superioriteit van hun eigen nuchtere denkwijze te doen gelden tegenover zulken „onzin." Wij verheugen ons liever over de geniale gedachtenkiemen en denkbeelden die uit het fantastisch omhulsel overal aan den dag treden en waarvoor deze filisters blind zijn. Saint Simon was een zoon der groote fransche omwenteling ; toen deze uitbrak, was hij nog geen dertig jaren oud. De omwenteling was de zegepraal van den derden stand, d.w.z. van de groote, in de productie en in den handel w e r kzame massa der natie, op de tot dusver bevoorrechte, lediggaande standen, adel en geestelijkheid. Maar de zegepraal van den derden stand had zich aanstonds onthuld als de uitsluitende zegepraal van een klein deel van dezen stand, als de verovering van de politieke macht door de maatschappelijk bevoorrechte laag van dezen stand, de bezittende bourgeoisie, hn wel had zich deze bourgeoisie nog gedurende de omwenteling snel ontwikkeld door middel van de speculatie in het verbeurdverklaarde en dan verkochte grondbezit van den adel en de kerk, zoowel als door middel van bedrog jegens de natie door de legerleveranciers. Het was juist de heerschappij dezer zwendelaars die onder het Directoire Ir rankrijk en de omwenteling aan den rand van den ondergang bracht, en daardoor Napoleon het voorwendsel leverde tot zijn staatsgreep. Zoo nam in het brein van Saint Simon de tegenstelling tusschen den derden stand en de bevoorrechte standen den vorm aan van de tegenstelling van „arbeiders en ,-leegloopers". De leegloopers waren niet slechts de oude bevoorechten, maar ook allen die zonder deel te nemen aan de productie en den handel, van rente leefden i j •;a[beiders" waren "'et alleen de loonarbeiders, maar ook de fabrikanten, de kooplieden, de bankiers. Dat de leegloopers de geschiktheid tot geestelijke leiding en politieke heerschappij verloren hadden, stond vast en was door de omwenteling finaal bezegeld. Dat de bezitloozen deze "e- schiktheid niet bezaten- scheen Saint Simon bewezen door de ervaringen tijdens het Schrikbewind. Wie echter moest leiden en heerschen ? Volgens Saint Simon de wetenschap en de industrie, beide saamgehouden door een nieuwen godsdienstigen band, bestemd om de sinds de Hervorming verbroken eenheid der godsdienstige opvattingen weer te herstellen, een noodzakelijkerwijs mystisch en streng hiërarchisch „nieuw Christendom '. Maar de wetenschap, dat waren de schoolgeleerden. en de industrie dat waren in de eerste plaats de actieve bourgeois, fabrikanten, kooplieden.,, bankiers^ Deze bourgeois moesten zich wel in een soort openbare ambtenaren, maatschappelijke vertrouwenslieden omvormen, maar toch tegenover de arbeiders een gebiedende en ook economisch bevoorrechte plaats behouden. Vcoral zouden de bankiers door regeling van het crediet geroepen zijn om de geheele maatschappelijke productie te regelen. Deze opvatting beantwoordde geheel aan een tijd dat in Frankrijk de grootindustrie en met haar de tegenstelling tusschen bourgeoisie en proletariaat nog pas in wording was. Maar waar Saint Simon vooral den nadruk op legt is het volgende: het is hem overal en altijd het eerst te doen om het lot ,.der talrijkste en armste klasse." Saint Simon verkondigt reeds in zijn Geneefsche brieven de stelling „dat alle menschen arbeiden moeten." In hetzelfde geschrift weet hij reeds dat de heerschappij van het Schrikbewind de heerschappij der bezitlooze massa was. ..Ziet ', roept hij hun toe, „wat in Frankrijk voorviel in den tijd dat uw kameraden daar geheerscht hebben, zij hebben den hongersnood gekweekt." De fransche omwenteling echter als een klassenstrijd, en niet louter tusschen adel en burgerklasse, maar tusschen adel, burgerklasse en bezitloozen op te vatten, was in 1802 een hoogst geniale ontdekking. In 1816 verklaart hij de politiek voor de wetenschap van de productie en voorspelt het volkomen opgaan van de politiek in de economie. Zoo zich al het inzicht dat de economische toestand de grondslag der staatkundige instellingen is. nog pas in kiem vertoont, is toch het herleiden van de politieke regpering over menschen in een bestuur over dingen en een leiding van productieprocessen, dus de onlangs met zooveel r>phef verkondigde ..afschaffing van den Staat", hier reeds duidelijk uitgesproken. Met gelijke superioriteit boven zijn tijdgenooten verklaart hij in 1814, onmiddellijk na het binnentrekken der verbondenen in Parijs, en nog in 1815, gedurende den honderddaagschen oorlog, het verbond van Frankrijk met Engeland, en vervolgens van beide landen met Duitschland. tot den ecnigen waarborg voor de geleidelijke ontwikkeling en den vrede van Europa. Verbond van de Franschen van 1815 prediken met de overwinnaars van Waterloo, daartoe behoorde inderdaad evenveel moed als een verre historische blik. Als wij bij Saint Simon een geniale ruimte van blik ontdekken krachtens welke haast alle niet streng economische gedachten der latere socialisten bij hem in kiem aanwezig zijn, zoo vinden wij bij Fourier een echt fransch-geestige. maar daarom niet minder diepgaande kritiek der bestaande maatschappelijke toestanden. Fourier houdt de bourgeoisie, haar geestdriftige profeten van vóór, en haar belanghebbende vleiers van na de Omwenteling), aan hun woord. Hij legt de stoffelijke en zedelijke ellende der burgerlijke 'wereld onbarmhartig bloot; daarnaast houdt hij zoowel de verleidelijke beloften der vroegere encyclopedisten, van eene maatschappij waarin slechts de rede hccrschen zou, van de alleen zaligmakende beschaving van het onbegrensd menschelijk vervolmakingsvermogen, zoowel als de mooie praatjes der bourgeoisideologen uit denzelfden tijd; hij toont aan hoe de meest hooggestemde frase overal aan de erbarmelijkste werkelijkheid beantwoordt, en overstelpt dit reddeloos fiasco der frase met bijtenden spot. Fourier is niet slechts criticus, zijn eeuwig opgeruimde aard maakt hem tot satiricus en wel tot een der grootste satirici van alle tijden. De met den ondergang der Omwenteling opbloeiende zwendel-speculatie, zoowel als de algemecne kruideniersachtigheid van den toenmaligen franschen handel, schildert hij even meesterlijk als vermakelijk. Xog meesterlijker is zijn kritiek op den burgerlijken vorm der geslachtsverhoudingen en op het standpunt der vrouw in de burgerlijke maatschappij. PI ij is de eerste die uitspreekt dat in een gegeven maatschappij de graad der vrouwelijke emancipatie de natuurlijke maatstaf is der algemeene emancipatie. Het grootst echter toont zich Fourier in zijn opvatting van de geschiedenis der maatschappij. Hij verdeelt haar ge- heel verloop tot dusver in vier ontwikkelingstrappen: wildheid, barbaarschheid. patriarchaat, beschaving, welke laatste met de thans zoogenaamde burgerlijke maatschappij, dus met de sinds de iöe eeuw ingevoerde maatschappelijke orde samenvalt, en toont aan, „dat de beschaafde orde elke ondeugd, die de barbaarschheid op een eenvoudige wijze bedrijft, tot een saamgestelde, dubbelzinnige huichelachtige bestaanswijze verheft dat de beschaving zich in een „vicieuzen cirkel" beweegt, in tegenstrijdigheden die zij steeds opnieuw doet ontstaan, zonder ze te kunnen overwinnen, zoodat zij steeds het tegendeel bereikt van wat zij bereiken wil of voorgeeft te willen bereiken. Zoodat bijv. ,.in de beschaving de armoede uit den overvloed zei ven ontspringt." Fourier, zooals men ziet, hanteert de dialectiek met dezelfde meesterschap als zijn tijdgenoot Hegel. Met even sterke dialectiek wijst hij erop, tegenover de bewering van het onbegrensde menschelijke vervolmakingsvermogen, dat iedere geschiedkundige phase haar stijgende, maar ook haar dalende lijn heeft en past deze wijze van opvatting ook toe op de toekomst der gansche menschheid. Evenals Kant den toekomstigen ondenranpr der J 1 • aarde in de natuurwetenschap, voert Fourier den toekomstigen ondergang der menschheid in de geschiedbeschouwing in. Terwijl in Frankrijk de orkaan der revolutie het land schoonveegde, voltrok zich in Engeland een stiller, maar daarom niet minder geweldige omwenteling. De stoom en de nieuwe werktuigmachinerie vormden de manufactuur om in de moderne groot-industrie, en revolutioneerden hierdoor den ganschen grondslag der burgerlijke maatschappij. De slaperige ontwikkelingsgang van den manufactuur-tijd veranderde in een ware jeugd-onstuimigheid der productie. Met steeds toenemende snelheid voltrok zich de scheiding der maatschappij in groote kapitalisten en bezitlooze proletariërs, tusschen welke beide groepen, in de plaats van den vroegeren bestendigen middenstand, thans een onvaste menigte van handwerkslieden en kleinhandelaars een wankelend bestaan leidde, het meest vlottende deel der bevolking. Xog was de nieuwe productiewijze eerst in den aanvang van haar stijgende lijn, nog, was zij de normale, regelrechte, de onder de omstandigheden eenig mogelijke productiewijze. Maar reeds toen bracht zij schreeuwende sociale misstanden voort: het opeendringen van een zwervende bevolking in de slechtste woningen van groote steden — verbreken van alle oude banden van afkomst, van patriarchale onderhoorigheid, van het gezin — afbeuling vooral van vrouwen en kinderen in schrikwekkende mate — massale demoralisatie der plotseling in geheel nieuwe verhoudingen, van het land in de stad, van den akkerbouw in de industrie, uit bestendige in dagelijks wisselende, onzekere levensvoorwaarden geworpen arbeidende klasse. Toen trad een negen-en-twintigjarig fabrikant als hervormer op, een man van haast verheven kinderlijken eenvoud van karakter en tegelijkertijd een geboren leider van menschen, als weinigen. Robert Owen had zich de leer aer materialistische wijsgeeren eigen gemaakt, dat het karakter van den mensch het voortbrengsel is eenerzijds van de aangeboren organisatie en anderzijds van de gedurende zijn leven, maar voornamelijk gedurende de ontwikkelingsperiode den mensch omringende omstandigheden. In de ïndustrieele omwenteling zagen de moesten zijner standgenooten slechts verwarring en chaos, goed om in troebel water te visschen en zich snel te verrijken. Hij zag in deze omwenteling de gelegenheid om zijn lievelingsstelling in toepassing en daarmee orde in den chaos te brengen. Hij had het reeds in Manchester als leider van meer dan vijfhonderd arbeiders in een fabriek met goed gevolg beproefd ; van 1800—1829 bestuurde hij de groote katoenspinnerij van New Lanark in Scholand als besturend vennoot in denzelfden geest, slechts met grooter vrijheid van handelen en met een resultaat dat hem europeeschen roep bracht. Een allengs tot 2500 zielen toenemende, oorspronkelijk uit de meest gemengde en grootendeels sterk gedemoraliseerde elementen samengestelde bevolking, vormde hij om in een volkomen model-kolonie, waarin dronkenschap, politie, strafrechter, processen, armenzorg, weldadigheidsbehoefte onbekende dingen waren. En wel eenvoudig doordat hij de lieden in meer menschwaardige omstandigheden plaatste en bovenal het opgroeiend geslacht zorgvuldig onderrichten liet. Hij was de uitvinder der klein-kinderscholen en voerde deze hier het eerst in. Met het tweede jaar kwamen de kinderen in de school waar zij zich zoo goed bezighielden dat zij nauwelijks weer naar huis te brengen waren. Terwijl zijn concurrenten 13—14 uren per dag lieten werken, werd in New Lanark 2 slechts 10J2 uur gearbeid. Toen een katoencrisis tot een stilstand van vier maanden lang dwong, werd den nietwerkenden iirbeiders liet volle loon uitbetaald. En daarbij liad de ïniicliting haar waarde meer dan verdubbeld en tot het laatst den eigenaars rijke winst afgeworpen. Met dat al was O wen niet tevreden. Het bestaan dat hij zijn arbeiders geschapen had, was in zijn oogen nog in lange niet menschwaardig: „de menschen waren mijn slaven" ; de naar verhouding gunstige omstandigheden waarin hij hen geplaatst had, waren er nog verre van een alzijdige rationeele ontwikkeling van karakter en verstand te veroorloven, om nog geheel te zwijgen van een vrije levensuiting. „En toch produceerde het arbeidend deel dezer 2500 menschen evenveel werkelijken rijkdom voor de maatschappij als nauwelijks een halve eeuw vroeger een bevolking van 600.000 voortbrengen kon. Ik vroeg mij af: wat geschiedt met liet verschil tusschen den door 200 personen verteerden rijkdom en den rijkdoim dien de óoo.ooo verteerden?" Het antwoord was duidelijk. Het was gebruikt 0111 den bezitters van de inrichting 5% rente van het kapitaal en bovendien nog meer dan 300.000 pd. st. (ƒ VÖoo.ooo) winst af te werpen. En wat van New Lanark gold. gold in nog liooger mate voor alle fabrieken van Engeland. ..Zonder dezen nieuwen, door de machines geschapen rijkdom, hadden de oorlogen ter verdrijving van Napoleon en ter instandhouding van de aristocratische maatschappelijke beginselen niet doorgevoerd kunnen worden. En toch was deze nieuwe macht de schepping der arbeidende klasse."1) Haar behoorden derhalve ook de vruchten. De nieuwe geweldige productiekrachten, tot dusver slechts tot het verrijken van enkelen en tot liet knechten der massa dienend, boden Owen den grondslag tot een nieuwe maatschappelijke inrichting, en waren bestemd als gemeenschappelijk eigendom van allen slechts voor de gemeenschappelijke welvaart van allen te arbeiden. Op zulk een louter conimercieele wijze, als vrucht om zoo te ') Uit : ,.The Revolution in Mind and Practice"', een aan alle ..roode republikeinen, communisten en socialisten van Europa" gerichte en aan de fransche provisoire legeering van 1848. maar ook „aan koningin Victoria en haar verantwoordelijke raadgevers" toegezonden memorie. zeggen van handelsberekening, ontstond het communisme van Owen. Hetzelfde karakter, steeds op de praktijk gericht, behoudt het voortdurend. Zoo deed hij in 1823 den voorslag om de lersche armoede te lenigen door communistische kolonies en legde er volledige berekeningen bij over van oprichtingskosten, jaarlijksche uitgaven en vermoedelijke inkomsten. Zoo is in zijn definitief toekomstplan de technische uitwerknig der bizonderheden, bestek, ontwerp en afbeelding in vogelvlucht inbegrepen, met zulk een zaakkennis uitgevoerd, dat, wanneer men Owen s methode van maatschappelijke hervorming eenmaal als juist erkent, tegen de detail-inrichting zelfs van het standpunt van den vakman slechts weinig te zeggen valt. De ^ overgang tot het communisme was het keerpunt in Owens leven. Zoolang hij als louter philanthroop opgetreden was. had hij niets geoogst dan rijkdom, bijval, eer en roem. Hij was de populairste man van Europa. Niet alleen zijn standgenooten. ook staatslieden en vorsten hoorden hem goedkeurend aan. Toen hij echter met zijn communistische theorieën te \oorschijn kwam, waren de bordjes verhangen. Drie groote belemmeringen waren het die hem voornamelijk den weg tot maatschappelijke hervorming schenen te versperren: het pri\ aa.tbez.it, de godsdienst en de tegenwoordige huwelijksvorm. Hij wist, wat hem te wachten stond, als hij deze aantastte: de algemeene vogelvrijverklaring door de officieele maatschappij, liet verlies zijner gansche sociale positie. Maar hij het zich niet weerhouden, ze zonder voorbehoud aan te tasten, en het geschiedde gelijk hij voorzien had. Verbannen uit de officieele maatschappij, doodgezwegen door de pers, verarmd door mislukte communistische proefnemingen 111 Amerika waaraan hij zijn gansche vermogen geofferd had, wendde hij zich rechtstreeks tot de arbeidende klasse en bleef in haar midden nog dertig jaren werkzaam. Alle maatschappelijke bewegingen, alle werkelijke vooruitgang, in Engeland in het belang der aibeiders tot stand gekomen, zijn aan Owen's naam verbonden. Zoo wist hij na een inspanning van vijf jaren te bewerken dat in 1819 de eerste wet tot beperking van vrouwen- en kinderarbeid in de fabrieken aangenomen werd. Zoo presideerde hij het eerste congres waarop de Trades l'nions van geheel Engeland zich in één enkelen grooten Vakvereenigingpbond vereenigden. Zoo voerde hij als overgangsmaatregelen tot alge- heele communistische inrichting der maatschappij eenerzijds; de coöperatieve vereenigingen in (verbruiks- en productieve coöperaties) die sinds dien ten minste het practisch bewijs geleverd hebben dat zoowel de koopman 2 Is de fabrikant zeer ontbeerlijke personen zijn; anderzijds de arbeidsbazars, instellingen tot ruiling van arbeidsvoortbrengselen door middel van ccn papieren arbeidsgeld. welks eenheid het arbeidsuur vormde ; instellingen die noodzakelijk moesten schipbreuk lijden, die echter de veel latere ruilbank van Proudhon volkomen anticipeerden, zich intusschen juist van deze onderscheidden doordat zij niet het algemccne geneesmiddel tegen alle maatschappelijk kwaad vormden, maar slechts een eerste schrede tot ccn veel grondiger omvorming der maatschappij. De wijze van zien der Utopisten heeft de socialistische voorstellingen der IQ' eeuw langen tijd beheerscht en beheerscht ze gedeeltelijk nog. Haar huldigden nog tot voor zeer korten tijd alle fransche en engtelsche socialisten, tot haar behoort ook het vroeger duitsch communisme met inbegrip van Weitüng. Het socialisme is voor hen allen de belichaming der volstrekte waarheid, rede en rechtvaardigheid, en behoeft slechts ontdekt te worden om door eigen kracht de wereld te veroveren ; daar de volstrekte waarheid onafhankelijk is van tijd, ruimte en menschelijke, historische ontwikkeling, is het louter toeval wanneer en waar zij ontdekt wordt. Daarbij is de volstrekte waarheid, rede en rechtvaardigheid weer verschillend bij iederen stichter van een school; en daar bij elk dezer de bizondere soort der volstrekte waarheid, rede en rechtvaardigheid weer bepaald wordt door elks persoonlijk verstand, zijn levensvoorwaarden, zijn mate van kennis en geschooldheid in denken, is in deze botsing van volstrekte waarheden geen andere oplossing mogelijk dan dat zij op elkander afslijten. Daaruit kon niets anders voortkomen dan een soort eclectisch doorsnec-socialisme, zooals het inderdaad tot heden in de hoofden der meeste socialistische arbeiders in Frankrijk en Eng?land heerscht. een uiterst veelvuldige schakeeringen toelatend mengsel uit de minder aanstootelijke kritische uitlatingen. economische leerstellingen en maatschappelijke toekomstbeelden der verschillende secte-stichters. een mengsel dat te gemakkelijker tot stand komt naarmate van de afzonderlijke bestanddeelen in den stroom der discussie de scherpe hoeken der omlijndheid meer afgeslepen zijn als ronde kiezelsteentjes in de beek. Om uit het socialisme een wetenschap te maken, moet het eerst op een reëelen bodem geplaatst worden. II. Intusschen was nevens en na de fransche wijsbegeerte der i8e eeuw de nieuwere duitsche wijsbegeerte ontstaan, en had in Hegel haar eindpaal gevonden. Haar grootste verdienste was het weder aanvaarden der dialectiek als den hoogsten vorm van hét denken. De oude grieksche wijsgeeren waren allen geboren,, oorspronkelijke dialectici, en de meest universeele persoonlijkheid onder hen, Aristoteles, heeft ook reeds de meest wezenlijke vormen van het dialectisch denken onderzocht. De nieuwere wijsbegeerte daarentegen, hoewel ook in haar de dialectiek schitterende vertegenwoordigers had (bijv. Descartes en Spinoza), was voornamelijk door engelschen invloed meer en meer vastgeraakt in de zoogenaamde metaphysische denkwijze, waardoor ook de franschen der i8e eeuw, ten minste in hun speciaal wijsgeerige werken, haast uitsluitend beheerscht werden. Buiten de eigenlijke wijsbegeerte waren zij eveneens in staat meesterwerken van dialectiek te leveren ; wij herinneren slechts aan „Rameau's Neef" van Diderot en aan de verhandelingen over den oorsprong der ongelijkheid onder de menschen van Rousseau. Wij geven hier in het kort het kenmerkende van beide denkmethoden weer. Wanneer wij de natuur, of de geschiedenis van den mensch, of onzen geestesarbeid onderwerpen aan een denkend beschouwen. dan vertoont zich ons in de eerste plaats het beeld eener oneindige ineenstrengeling van samenhang en wisselwerking, waarin niets blijft wat, waar en zooals het was, maar alles zich beweegt, verandert, wordt en vergaat. Wij zien dus eerst het geheel waarin de afzonderlijke deelen nog min of meer op den achtergrond treden, wij letten- meer op de beweging, de overgangen, den samenhang, dan op dat w a t zich beweegt, overgaat en samenhangt. Deze oorspronlijke. kinderlijke, maar inderdaad juiste wijze cm de wereld te beschouwen is die der oude Grieksche wijsbegeerte en is het eerst duidelijk uitgesproken door Heraclites: Alles is en is ook niet, want alles vloeit, is in bestendige verandering, verkeert in een gestadig worden en vergaan. Maar deze beschouwing, hoe juist zij ook het algemeen karakter van het geheel der verschijnselen samenvat, is toch niet voldoende om de afzonderlijke deelen waaruit dit geheel samengesteld is te verklaren, en zoolang .wij deze niet kennen, is ons het geheel ook niet duidelijk. Om deze afzonderlijke deelen te onderkennen, moeten wij ze uit hun natuurlijk of historisch verband nemen en ze elk afzonderlijk op hun gesteldheid, hun bizondere oorzaken en werkingen enz. onderzoeken. Dit is in de eerste plaats de taak van de natuurwetenschap en geschiedvorsching; takken van onderzoek die uit zeer goede gronden bij de Grieken van den klassieken tijd een slechts ondergeschikten rang innamen, daar zij bovenal eerst het materiaal ervoor bijeengaren moesten. Eerst als de natuurlijke en geschiedkundige stof tot op een zekere hoogte verzameld is. kan de kritische schifting, de vergelijking, de indeeling in klassen, afbeeldingen en soorten ter hand genomen worden. De eerste beginselen der exacte natuurvorsching werden derhalve eerst bij de Grieken van het Alexandrijnsche tijdperk en later, in de middeneeuwen, door de Arabieren verder ontwikkeld; een werkelijke natuurwetenschap dagteekent intusschen eerst uit de tweede helft der 15e eeuw, en sinds dien heeft zij met steeds toenemende snelheid vorderingen gemaakt. De ontleding der natuur in haar afzonderlijke deelen. de splitsing der verschillende natuurgebeurtenissen en natuurvoorwerpen in bepaalde klassen, het onderzoek van het inwendige der organische lichamen naar hun menigvuldige ontleedkundige vormen, was de hoofdvoorwaarde der reuzenvorderingen die de laatste vierhonderd jaren ons in de kennis der natuur gebracht hebben. Maar zij heeft ons tegelijkertijd de gewoonte nagelaten om de natuurdingen en natuurgebeurtenissen in hun afzonderlijkheid buiten den grooten gemeenschappelijken samenhang op te vatten, derhalve niet in hun beweging, maar in hun stilstand ; niet als vooral veranderlijke, maar als vaste dingen ; niet in hun leven maar in hun dood En terwijl, zooals dit door Bacon en Locke geschiedde, deze beschouwingswijze uit de natuurwetenschap in de wijsbegeerte overging, schiep zij de specifieke bekrompenheid der laatste eeuwen, de metaphysische denkwijze. \ oor den metaphysicus zijn de dingen en hun gedachten- afbeeldsels, de begrippen, op zich zelfstaande, achtereenvolgens en afzonderlijk te beschouwen, vaste, starre, eens voor al gegeven voorwerpen van onderzoek. Hij denkt in louter rechtstreeksche tegenstellingen ; zijn ja is ja, zijn neen is neen, wat daar buiten gaat, is uit den booze. Voor hem bestaat een ding of het bestaat niet; een ding kan evenmin tegelijkertijd het ding zelf en een ander zijn. Positief en negatief sluiten elkander beslist uit; oorzaak en gevolg staan eveneens in scherpe tegenstelling tot elkander. Deze denkwijze schijnt ons op den eersten blik uiterst klaar, wijl zij de denkwijze is van het zoogenaamd gezond verstand. Maar het gezond verstand, welk een achtenswaardige vriend het ook op het huisbakken gebied tusschen zijn vier muren is, beleeft zeer wonderbare avonturen, zoodra het zich in de wijde wereld van het onderzoek waagt, en de metaphysische opvatting, binnen welke ruime grenzen, grenzen die zich naar den aard van het onderwerp van beschouwing verruimen, zij ook gerechtvaardigd en zelfs noodzakelijk is, stuit toch vroeg of laat op een slagboom, waarbuiten zij eenzijdig, bekrompen, abstract wordt en zich in onoplosbare tegenstrijdigheden verwart, wijl zij door de afzonderlijke dingen hun verband, door hun zijn hun worden en vergaan, door hun rust hun beweging vergeet, wijl zij door de veel boomen het bosch niet ziet. Voor alledaagsche gevallen voelen wij bijv. en kunnen met zekerheid zeggen of een dier bestaat of niet ; bij nauwkeuriger onderzoek vinden wij echter dat dit vaak een hoogst ingewikkelde zaak is, zooals de juristen zeer goed weten, die zich te vergeefs geplaagd hebben om een rationeele grens te ontdekken bij welke te beginnen het dooden van het kind in het moederlijf moord is ; en even onmogelijk is het. het oogenblik van den dood vast te stellenwijl de physiologie uitwijst dat de dood niet een plotselinge, oogenblikkelijke gebeurtenis, maar een zeer langdurig proces is. Evenzoo is elk organisch wezen in ieder oogenblik hetzelfde en niet hetzelfde: in ieder oogenblik verwerkt het van buiten toegevoerde stoffen en scheidt andere af: in ieder oogenblik sterven cellen van zijn lichaam af en vormen zich nieuwe ; na langer of korter tijd is de stof van dit lichaam geheel en al vernieuwd, door andere stofatomen vervangen, zoodat elk georganiseerd wezen steeds hetzelfde en toch een ander is. Ook vinden wij bij nauwkeuriger onderzoek dat de beide polen van een tegenstelling', positief en negatief, zoowel onscheidbaar als tegengesteld zijn, en dat zij trots alle tegenovergesteldheid elkaar wederkeerig doordringen ; evenzoo dat oorzaak en gevolg voorstellingen zijn die slechts in de toepassing op elk geval afzonderlijk als zoodanig gelden, dat zij echter, voor zoover wij het afzonderlijk geval in zijn algemeen verband met het heelal beschouwen, samengaan, zich oplossen in het bewustzijn der universeele wisselwerking, waarin oorzaken en gevolgen voortdurend van plaats wisselen, dat wat thans of hier gevolg, daar of dan oorzaak wordt en omgekeerd. Al deze processen en denkmethoden passen niet in het ream van het methaphysisch denken. Voor de dialectiek daarentegen, die de dingen en hun begripsbeelden vooral in hun verband, hun aaneenschakeling, hun beweging, hun ontstaan en vergaan opvat, zijn processen als de bovengenoemde even zoo vele bevestigingen van haar eigen methode. De natuur is de proef op de som der dialectiek en wij moeten de moderne natuurwetenschap de eer geven dat zij voor deze proef een uiterst rijkelijk, zich dagelijks opstapelend materiaal geleverd heeft en daarmede bewezen dat het in de natuur, in laatste instantie, dialectisch en niet metaphysisch toegaat, dat zij zich niet in de eeuwige eentonigheid van een steeds weer afgelegden kring beweegt, maar een werkelijke geschiedenis doormaakt. Hier valt in de eerste plaats Darwin te noemen die de metaphysische natuurbeschouwing den krachtigsten slag heeft toegebracht, toen hij aantoonde dat de gansche huidige organische natuur, planten en dieren en dus ook de mensch- het product is van een millioenen jaren lang voortgezet ontwikkelingsproces. Daar echter tot dusver de natuurvorschers, die dialectisch hebben leeren denken, te tellen zijn, laat zich uit deze botsing der ontdekte resultaten met de oude denkwijzen de grenzelooze verwarring verklaren, die thans in de theoretische natuurwetenschap heerscht en zoowel leeraar als leerling, schrijver als lezer, tot vertwijfeling brengt. Een nauwkeurige beschrijving van het heelal, zijn ontwikkeling en die der menschheid, zoowel als de afspiegeling dezer ontwikkeling in de hoofden der menschen. kan dus slechts langs dialectischen weg, met gestadig inrchtnemen der algemeene wisselwerkingen van worden en vergaan, van voorwaartsche of achterwaartsclie wijzigingen tot stand komen. En in dezen zin trad de nieuwere duitsche wijsbegeerte ook aanstonds op. Kant opende zijn loopbaan door het stabiele zonnestelsel van Newton en zijn — nadat de fameuze eerste stoot eenmaal gegeven was — eeuwigen duur op te lossen in een historisch proces, in het ontstaan der zon en van alle planeten uit een wentelende nevelmassa. Daarbij maakte hij reeds de gevolgtrekking dat met dit ontstaan tegelijkertijd de toekomstige ondergang van het zonnestelsel noodzakelijk gebleken was. Zijn opvatting werd een halve eeuw later door Laplace wiskundig bevestigd en nog een halve eeuw later toonde de spectroscoop het bestaan van zulke gloeiende gasmassa's in verschillende graden van verdichting in het wereldruim aan. Afgesloten werd deze nieuwere duitsche wijsbegeerte met het stelsel van Hegel, waarin voor de eerste maal — en dat is zijn groote verdienste — de gansche natuurlijke, historische en geestelijke wereld als een proces, d.w.z. als in gestadige beweging, verandering;, omvorming en ontwikkeling verkeerende voorgesteld werd, en waarin getracht werd het innerlijk verband in deze beweging en ontwikkeling aan te toonen. Uit dit gezichtspunt bleek de geschiedenis der menschheid niet meer een woest gedwarrel van zinnelooze gewelddadigheden die voor den rechterstoel van het thans gerijpte wijsgeerenverstand alle even verwerpelijk zijn. en die men liefst zoo snel mogelijk vergeet, maar het ontwikkelingsproces der menschheid zelve, en de taak van het denken werd nu, haar geleidelijk opklimmende baan langs alle doolwegen te volgen en haar innerlijke stelselmatigheid door alle schijnbare toevalligheden heen aan te toonen. Dat het systeem van Hegel de taak die het zich gesteld had, niet volbracht, is hier van gi?en beteekenis. Zijn groote verdienste was, haar te hebben gesteld. Het is ook een taak die geen enkeling ooit zrl kunnen volvoeren. Hoewel Hegel — naast Saint-Simon — het meest universeele brein van zijn tijd was, was hij nochtans beperkt, vooreerst door den noodzakelijkerwijs begrensden omvang van zijn eigen kennis, en ten tweede door de. eveneens in omvang en diepte begrensde kennis en opvattingen van zijn tijd. Daarbij echter kwam nog een derde oorzaak: Hegel was idealist, d.w.z. hem golden de gedachten van zijn geest niet als de min of meer abstracte af- beeldsels van de werkelijke dingen en gebeurtenissen, maar omgekeerd golden hem de dingen en hun ontwikkeling slechts als de verwerkelijkte afbeeldsels der op een of andere wijze reeds vóór de wereld bestaande „idee". Hier nu was alles op den kop gezet en het werkelijk verband der wereld volslagen omgekeerd. En hoe juist en geniaal derhalve ook menig afzonderlijk verband door Hegel opgevat werd, moest toch op de aangegeven gronden, ook in onderdeden, veel gelapt, gekunsteld, geconstrueerd, kortom verkeerd uitvallen. Het stelsel van Hegel als zoodanig was een geweldige misgeboorte -— maar ook de laatste van haar soort. Het leed namelijk nog aan een innerlijke ongeneeselijke tegenstrijdigheid : eenerzijds had het tot wezenlijke voorwaarde de historische opvatting, volgens welke de menschelijke geschiedenis een ontwikkelingsproces is dat naar zijn aard niet door de ontdekking van een zoogenaamde volstrekte waarheid zijn intellectueelen sluitsteen vinden kan ; anderzijds echter beweert het de belichaming juist van deze volstrekte waarheid te zijn. Een alomvattend, een alafsluitend stelsel van kennis der natuur en geschiedenis is in strijd met de fundamenteele wetten van het dialectisch denken. Wat intusschen geenszins uitsluit, maar integendeel insluit, dat de stelselmatige kennis der gezamenlijke buitenwereld van geslacht op geslacht reusachtige vorderingen maken kan. Het inzicht in de totale verkeerdheid van het tot dusver geldend duitsch idealisme voerde noodzakelijkerwijs tot het materialisme, maar wel te verstaan, niet tot het louter metaphysische, uitsluitend mechanische materialisme der i8« eeuw. Tegenover het naief-revolutionair eenvoudig verwerpen van alle vroegere geschiedenis, ziet het moderne materialisme in de geschiedenis het ontwikkelingsproces der menschheid en is zijn taak de bewegingswetten van dat proces te ontdekken. Tegenover de zoowel bij de franschen der 18e eeuw als nog bij Hegel hecrschende voorstelling van de natuur als een zich in engen kringloop bewegend, zich steeds gelijkblijvend geheel met eeuwige wereldlichamen, zooals Newton, en onveranderlijke soorten van organische wezens, zooals Linnaeus geleerd had, vat het de nieuwere vorderingen der natuurwetenschap samen, volgens welke de natuur eveneens haar geschiedenis in den tijd heeft, de wereldlichamen zoowel als de soorten van organismen door welke zij onder gunstige omstandigheden bewoond worden, ontstaan en vergaan, en de kringloopen. voor zoover die in 't algemeen aanwezig blijven, oneindig grootscher afmetingen aannemen. In heide gevallen is het inderdaad dialectisch en heeft geen boven de andere wetenschappen staande wijsbegeerte meer noodig. Zoodra aan elke afzonderlijke wetenschap de eisch gesteld wordt om zich ten opzichte van haar plaats in den ganschen samenhang der dingen en in de kennis der dingen bewust te worden, is elke afzonderlijke wetenschap van den ganschen samenhang overbodig. Wat van d? gansche tot dusver bestaande wijsbegeerte dan zelfstandig nog overblijft, is de leer van het denken en zijn wetten — de formeele logica en dialectiek. Al het andere gaat op in de positieve wetenschap van natuur en geschiedenis. Terwijl evenwel de ommekeer in de natuuropvatting zich slechts voltrekken kon naarmate liet onderzoek het noodige positieve kennismateriaal leverde, hadden zich reeds veel vroeger historische feiten doen gelden die voor de geschiedenisopvatting een beslissende wending meebrachten. In 1831 had in Lyon de eerste arbeidersopstand plaats gevonden; in 1838—42 bereikte de eerste nationale arbeidersbeweging, die der engelsche Chartislen, haar hoogtepunt. De klassenstrijd tusschen proletariaat en bourgeoisie trad in de geschiedenis der meest ontwikkelde landen van Europa op den voorgrond in dezelfde mate als zich daar eenerzijds de grootindustrie, anderzijds de pas veroverde politieke heerschappij der bourgeoisie ontwikkelde. De leerstellingen der burgerlijke economie van de identiteit der belangen van kapitaal en arbeid, van de algemeene harmonie en de algemeene volkswelvaart tengevolge der vrije concurrentie, werden steeds krachtiger door de feiten gelogenstraft. Al deze dingen waren niet meer te ontkennen, evenmin als het fransche en engelsche socialisme, dat hun theoretische, hoewel ook hoogst onvolkomene uiting was. Maar de oude idealistische geschiedenisopvatting, dit* nog niet verdrongen was, kende geen op stoffelijke belangen berustende klassenworsteling, kende fn 't algemeen geen stoffelijke belangen ; de productie zoowel als alle economische verhoudingen kwamen bij haar slechts voor als bijzaken, als ondergeschikte elementen der ,,cultuurgeschiedenis." De nieuwe feiten dwongen tot een nieuw onderzoek der gansche geschied?nis en toen bleek dst alle geschiedenis tot dusver, met uitzondering van de oer-toestanden. de geschiedenis van klassenworstelingen was, dat deze elkaar bestrijdende klassen der maatschappij telkens voortbrengselen zijn van de productie- en verkeersverhoudingen, in één woord van de economische verhoudingen van haar tijdvak ; dat dus de economische bouw der maatschappij telkens den reëelen grondslag vormt waarop de gcheele bovenbouw der juridische en politieke instellingen, zoowel als van de godsdienstige, wijsgeerige en overige voorstellingswijzen van elk historisch tijdvak in laatste instantie te verklaren zijn. Hegel had de geschiedenisopvatting van de metaphysica bevrijd, hij had haar dialectisch gemaakt — maar zijn opvatting der geschiedenis was in wezen idealistisch. Nu was het idealisme uit zijn laatste toevluchtsoord, uit de geschiedenisopvatting verdreven, een materialistische geschiedenisopvatting was ontstaan- en de weg was gevonden om het bewustzijn van de menschen uit hun zijn. inplaats van, zooals tot dusver, hun zijn uit hun bewustzijn te verklaren. Diensvolgens was thans het socialisme niet meer de toevallige ontdekking van een of ander geniaal brein, maar het noodzakelijk resultaat van den strijd tusschen twee historisch ontstane klassen, het proletariaat en de bourgeoisie. Ziin taak was nu niet meer een zoo volkomen mogelijk stelsel van maatschappij in elkander te zetten, maar het historisch economisch verloop te onderzoeken waaraan deze klassen en hun tegenstrijdigheid met noodwendigheid ontsproten zijn. en in den daardoor geschapen economischen toestand de middelen tot oplossing van het conflict te ontdekken. Met deze materialistische opvatting was echter het socialisme, zooals het tot dusver bestond, even onvereenigbaar als de natuuropvatting van het fransche materialisme met de dialectiek en de nieuwere natuurwetenscap. Het socialime van tot-nu-toe kritiseerde wel de bestaande kapitalistische productiewijze en haar gevolgen, maar kon deze niet verklaren, dus ook niet te boven komen ; het kon ze enkel als slecht verwerpen. Hoe heftiger het tegen de van die productiewijze onafscheidelijke uitbuiting der arbeiders ijverde, des te minder was het in staat duidelijk aan te wijzen waarin deze uitbuiting bestaat en hoe-zij ontstaat. Het kwam er echter op aan de kapitalistische productiewijze eenerzijds in haar historisch verband en haar noodzake- lijkhcid voor een bepaald historisch tijdvak, dus ook de noodzakelijkheid van haren ondergang aan te toonen. anderzijds echter ook haar innerlijk karakter, dat nog steeds verborgen was, bloot te leggen. Dit geschiedde door de onthulling der meerwaarde. Bewezen werd dat de toeëigening van onbetaalden arbeid de grondvorm van de kapitalistische productiewijze en van de door haar volvoerde uitbuiting der arbeiders is ; dat de kapitalist, zelfs wanneer hij de arbeidskracht van zijn arbeider koopt tot de volle waarde die zij als waar op de warenmarkt heeft, er toch nog meer waarde uitslaat dan hij er voor betaald heeft, en dat deze meerwaarde in laatste instantie de waardesom vormt waaruit zich de steeds toenemende kapitaalmassa in de handen der bezittende klassen ophoopt. De toedracht zoowel van de kapitalistische productie als van de productie van kapitaal was verklaard. Deze beide groote ontdekkingen: de materialistische geschiedenisopvatting en de onthulling van het geheim der kapitalistische prductie door middel van de meerwaarde, hebben wij te danken aan Marx. Met deze beide werd het socialisme een wetenschap die nu vooreerst in al haar onderdeden en in eiken samenhang verder uitgewerkt moet worden. III. De materialistische opvatting der geschiedenis gaat uit van de stelling dat de productie, en naast de productie de ruil harer producten, de grondslag van alle maatschappelijke orde is; dat in elke in de geschiedenis optredende maatschappij de verdeeling der producten, en met haar de sociale splitsing in klassen of standen, zich richt naar de vraag wat geproduceerd en hoe het geproduceerde uitgeruild wordt. Diensvolgens zijn de laatste oorzaken van alle maatschappelijke veranderingen en politieke omwentelingen te zoeken niet in de hoofden der menschen, in hun toenemend inzicht in de eeuwige waarheid en gerechtigheid, maar in veranderingen der productie- en ruilwijze ; zij zijn te zoeken niet in de filosofie, maar in de e co nomie van het onderhavig tijdperk. Het ontwakend inzicht dat de bestaande maatschappelijke instellingen onverstandig en onrechtvaardig zijn, dat rede onzin, weldaad plaag geworden is. is slechts een aanwijzing dat in de productiemetho- den en ruilvormen in alle stilte veranderingen plaatsgegrepen hebben, waarmee de bij vroegere economische voorwaarden passende maatschappelijke orde niet meer overeenkomt. Hiermee is tegelijkertijd gezegd dat de middelen tot het uit den weg ruimen der ontdekte misstanden eveneens in de veranderde productieverhoudingen zelve — meer of minder ontwikkeld — voorhanden moeten zijn. Deze middelen zijn niet zoo maar uit het hoofd uittevinden, doch door middel van het hoofd in dc aanwezige stoffelijke feiten der productie te ontdekken. Hoe staat het nu in dit opzicht met het moderne socialisme 3 De bestaande maatschappelijke orde —dat wordt nu vrijwel algemeen toegegeven — is geschapen door de thans heerschende klasse, de bourgeoisie. De aan de bourgeoisie eigen productiewijze, sinds. Marx met den naam kapitalistische productiewijze aangeduid, was onvereenigbaar met de plaatselijke en stands-voorrechten, zoowel als met de wederkeerige persoonlijke banden der feodale orde ; de bourgeoisie sloeg ue feodale orde aan stukken en richtte op haar puinhoopen de burgerlijke maatschappij-regeling in, het rijk der vrije concurrentie, van het vrije verkeer, van het gelijke recht der warenbezitters en hoe al die burgerlijke heerlijkheden mogen heeten. De kapitalistische productiewijze kon zich nu vrij ontplooien. De onder de leiding der bourgeoisie uitgewerkte productieverhoudingen ontwikkelden zich, sinds de stoom en de nieuwe werktuigmachinerie de oude manufactuur in de grootindustrie omgevormd hadden, met tot dusver ongehoorde snelheid en in tot dusver ongehoorde mate. Maar zooals in hun tijd de manufactuur en het onder haar inwerking verder ontwikkeld handwerk met de feodale boeien der gilden in botsing kwam, zoo komt de groot-industrie in haar vollere ontwikkeling in botsing met de perken waarbinnen de kapitalistische productiewijze haar gevat hield. De nieuwe productiekrachten zijn den burgerlijken vorm van haar exploitatie reeds over het hoofd gegroeid ; en deze botsing tusschen productiekrachten en productiewijze is niet een in de hoofden der menschen ontstane botsing, zooals bijv. die der menschelijke erfzonden met de goddelijke gerechtigheid, maar zij bestaat in de feiten, objectief, buiten ons om. onafhankelijk van het willen of kunnen zelfs van die menschen die haar veroorzaakten. Het mo- derne socialisme is niets meer dan de gedachtenweerkaatsing van dit feitelijk conflict, zijn ideëele afspiegeling in de hoofden, in de eerste plaats van de klasse die er rechtstreeks onder lijdt, de arbeidersklasse. Waarin bestaat nu dit conflict ? Vóór de kapitalistische productie, dus in de middeneeuwen, bestond algemeen kleinbedrijf, op den grondslag van het privaatbezit der arbeiders aan hun productiemiddelen: de akkerbouw der kleine vrije of horige boeren, het handwerk der steden. De arbeidsmiddelen — land, akkergereedschap, werkplaats, handwerktuig — waren arbeidsmiddelen van den enkeling, slechts voor het gebruik van den enkeling berekend, dus noodzakelijk klein, dwergachtig, beperkt. Maar zij behoorden juist daarom ook in den regel aan de producenten zeiven. Deze versnipperde, enge productiemiddelen te concentreeren. uittebreiden, en in den machtig werkenden productiehefboom van den tegenwoordigen tijd om te vormen, was juist de historische rol van de kapitalistische productiewijze en van haar draagster, de bourgeoisie. Hoe zij dit sinds de I 5e eeuw langs de drie trappen der eenvoudige samenwerking, der manufactuur en der groot-industrie historisch doorvoerde, neeft Marx in het vierde hoofdstuk van zijn „Kapitaal" uitvoerig geschilderd. Maar de bourgeoisie, zooals daar eveneens aangetoond is. kon deze beperkte productiemiddelen niet in geweldige productiekrachten omvormen, zonder ze uit productiemiddelen van den enkeling in maatschappelijk e, slechts door een samenvoeging van menschen aanwendbare productiemiddelen te veranderen. In de plarts van het spinnewiel, van den handweefstoel, van den smidshamer, trad de spinmachine, de mechanische weefstoel, de f|Loomhamer ; in de plaats van de éénpersoonswerkplaats de fabriek, die het samenwerken van honderden en duizenden gebiedt. En evenals de productiemiddelen veranderde ook de productie zelve uit een reeks van individuccle handelingen in een reeks van maatschappelijke daden, en de producten uit producten van enkelingen in maatschappelijke producten. Het garen, het weefsel, de metaalwaren die thans uit de fabriek kwamen, waren het gemeenschappelijk product van vele arbeiders^ door wier hanuen zij op de rij af gaan moesten, eer zij gereed waren. Geen enkeling kon ervan zeggen: dat heb 1 k gemaakt, dat 13 m ij n product. \\ aar echter de oorspronkelijke, stelselloos geleidelijk ontstane verdechng van den arbeid in de maatschappij grond\ 01111 der productie is, daar geeft zij aan de producten den \orm \an waren, en het wederkeerig ruilen, koopen en verkoopen daarvan stelt de afzonderlijke producenten in staat, hun veelvuldige behoeften te bevredigen. Dit was in de middeneeuwen het gieval. De boer bijv. verkocht landbouwproducten aan den handwerkman en kocht daarvoor van dezen handwerksvoortbrengselen. In deze maatschappij van opzichzelfstaande producenten, warenproducenten. schoof zich nu de nieuwe productiewijze in. Midden in de oorspronkelijke, s t e 1sellooze verdeeling van den arbeid, zooals deze in de gansche maatschappij heerschte, plaatste zij de stelselmatige arbeidsverdeeling, zooals deze in de fabriek georganiseerd was; naast de productie van den enkeling trad de maats chappelijke productie. Beider producten werden op dezelfde markt verkocht, dus tot ten minsfte ongeveer gelijke prijzen. Maar de stelselmatige organisatie was machtiger dan de oorspronkelijke arbeidsverdeeling ; de maatschappelijk arbeidende fabrieken vervaardigden hun producten goedkooper dan de opzichzelfstaande klem-producenten. De productie van den enkeling dolf het onderspit op het ééne gebied 11a het andere, de gemeenschappelijke productie revolutioneerde geheel de oude productie\wjze. Maar dit haar revolutioneerend karakter werd zoo weinig ingezien, dat zij integendeel ingevoerd werd als middel tot verheffing en bevordering der warenproductie. Zij ontstond rechtstreeks in het gevolg van bepaalde, reeds bestaande miüdelen ter bevordering van warenproductie en warenruil • koopmanskapitaal, handwerk, loonarbeid. Terwijl zij zelf optrad als een nieuwe vorm van warenproductie. bleven de toeeigemngsvormen der warenproductie ook voor haar ten volle gelden. In de warenproductie, zooals deze zich in de middeneeuwen ontwikkeld had. kon de vraag, wien het product van den arbeid toebehooren zou, in het geheel niet ontstaan. De individueele producent had het in den regel uit hem toebehoorende vaak zelf vervaardigde grondstof, met eigen arbeidsmiddelen en met eigen handarbeid of met dien van zijn gezin vervaardigd. Het behoefde volstrekt niet eerst door hem toegeëigend te worden, het behoorde hem geheel van zelf. De eigendom van producten berustte dus op eigen arbeid. Zelfs waar vreemde hulp gebruikt werd, bleef deze in den regel bijzaak en ontving vaak buiten het loon nog andere vergoeding: de gilde-leerling en -gezel werkten minder om den kost en het loon dan om hun eigien vorming tot het meesterschap. Toen kwam de samentrekking der productiemiddelen in groote werkplaatsen en manufacturen, hun omvorming in feitelijk maatschappelijke productiemiddelen. Maar de maatschappelijke productiemiddelen en producten werden behandeld als waren zij steeds nog de productiemiddelen en producten van enkelingen. Had tot dusver de bezitter der arbeidsmiddelen zich het product toegeëigend wijl het in den regel zijn eigen product en vreemde hulp bij clen arbeid uitzondering was, nu bleef de bezitter der arbeidsmiddelen zich het product toeëigenen, hoewel het niet meer z ij n product was, maar uitsluitend het product van vreemden arbeid. Zoo werden dus de voortaan maatschappelijk vervaardigde producten toegeëigend niet door hen üie de productiemiddelen werkelijk in beweging gebracht en de producten werkelijk vervaardigd hr.dden, maar door den kapitalist. Productiemiddel en productie zijn feitelijk maatschappelijk geworden. Maar zij worden onderworpen aan een toeëigeningsvorm die de particuliere productie \ an enkelingen tot voorwaarde heeft, waarbij dus ieder zijn eigen product bezit en ter markt brengt. De productiewijze wordt aan dezen toeëigeningsvorm onderworpen, hoewel zij haar voorwaarde opheft1). In deze tegenstrijdigheid, die aan de nieuwe productiewijze haar kapitalistisch karakter verleent, ) Hier behoeft niet uiteengezet te worden, dat, indien ook de toeeigeningsvorm dezelfde blijft, de aard der toeeigening door liet boven geschilderd proces niet minder gerevolutioneerd wordt dan de productie. Of ik mij mijn eigen product toeeigen of dat van anderen, dat zijn natuurlijk twee zeer verschillende soorten van toeeigening. In het voorbijgaan gezegd : de loonarbeid, waarin de gansche kapitalistische productiewijze reeds in kiem aanwezig is, is zeer oud ; hier en daar werd zij eeuwen lang aangetroffen naast' de slavernij. Maar tot kapitalistische productiewijze kon deze kiem zich eerst ontplooien toen de historische voorwaarden in het leven getreden waren. 3 is de geh ee le huidige botsing reeds in kiem aanwezig. Naarmate de nieuwe productiewijze op alle voornaamste productievelden en in alle economisch gewiclitige landen tot heerschappij kwam en daarmee de productie van den enkeling tot op onbeduidende overblijfsels verdrong, moest ook des te schriller aan den dag treden de onvereenigbaarheid van maatschappelijke productie en kapitalistische t o e ë i g e n i n g . De eerste kapitalisten vonden, zooals gezegd is, den vorm van den loonarbeid reeds aanwezig. Maar loonarbeid als uitzondering; als nevenbezigheid, als noodhulp, als doorgangspunt. De landarbeider die bij wijlen als daglooner uitging, had zijn paar morgen eigen land, waarvan hij alleen ternauwernood leven kon. De gildebepalingen zorgden er voor dat de gezel van heden in den meester van morgen overging. Zoodra echter de productiemiddelen maatschappelijk werden en in de handen van kapitalisten saamgetrokken werden, veranderde dit. liet productiemiddel zoowel als het product van den kleinen industricelen producent werd meer en meer waardeloos, er bleef hem niets over dan bij den kapitalist in loonarbeid te gaan. De loonarbeid, vroeger uitzondering en noodhulp. werd regel en grondvorm der geheele productie ; vroeger nevenbezigheid, werd hij nu uitsluitende werkzaamheid van den arbeider. De tijdelijke loonarbeider ging over in den levenslangen. De hoeveelheid levenslange loonarbeiders werd bovendien geweldig vermeerderd door de gelijktijdige ineenstorting der feodale orde, ontbinding van de gewapende benden der feodale heeren, verdrijving der boeren uit hun hoeven enz. De scheiding was voltrokken tusschen de in de handen der kapitalisten saamgetrokken productiemiddelen ter cene zijde, en de op het bezit van niets dan hun arbeidskracht teruggevoerde producenten ter andere zijde. De tegenstijdigheid tusschen maatschappelijke productie en kapitalistische toeëigening trad aan den dag als t e g e n st e 11 i ng) van p r o, 1 e t ariaaten bourgeoisie. Wij zagen dat de kapitalistische prodoctiewijze zich inschoof in een maatschappij van warenproducenten, individueele producenten wier maatschappelijk verband aangebracht werd door den ruil harer producten. Maar elke op warenproductie berustende maatschappij heeft het eigenaardige dat in haar de producenten de heerschappij over hun eigen maatschappelijke betrekkingen verloren hebben. Elk produceert voor zich zelf met zijn toevallige productiemiddelen en voor zijn bizondere ruilbehoefte. Niemand weet hoeveel van zijn artikel op de markt komt, hoeveel daarvan in 't algemeen noodig zal zijn. niemand weet of aan zijn persoonlijk product een werkelijke behoefte aanwezig is, of hij zijn kosten er zal kunnen uithalen of zelfs wel zal kunnen verkoopen. Er neerscht anarchie der maatschappelijke productie. Maar de warenproductie, als elk andere productievorm, heeft haar eigenaardige, inherente, van haar onscheidbare wetten ; en deze wetten voltrekken zich, trots de anarchie, in haar, door haar. Zij komen te voorschijn in den eenigen voortbestaanden vorm van het maatschappelijk verband, in den ruil, en doen zich gelden tegenover den incuvidueelen producent als dwangwetten der concurrentie. Zij zijn dezen producenten dus in den aanvang zelfs onbekend en moeten eerst door lange ervaring geleidelijk door hen ontdekt worden. Zij voltrekken zich dus zonder de producenten en tegen de producenten als in den blinde werkenden natuurwetten van hun productievorm. Het product beheerscht de producenten. In de middeneeuwsche maatschappij, met name in de eerste eeuwen, was de productie voornamelijk op het eigen gebruik gericht. Zij bevredigde hoofdzakelijk slechts de behoeften van den producent en zijn gezin Waar, zooals op het land. persoonlijke afhankelijkheidsverhoudingen bestonden, droeg zij ook bij tot bevrediging der behoeften van den feodalen lieer. Hierbij vond dus geen ruil plaats, de producten namen derhalve ook niet het karakter van waren aan. Het gezin van den boer produceerde haast al wat het noodig had. gereedschappen en kleeren niet minder dan levensmiddelen. Eerst toen het gezin er toe kwam, een overschot boven zijn eigen behoeften en boven de aan den feodalen heer verschuldigde naturanën te produceeren, eerst toen produceerde het ook waren; dit overschot, in den maatschappelijken ruil geworpen. ten verkoop aangeboden, werd waar. De handwerkslieden uit de steden moesten intusschen reeds van den aanvang af voor den ruil produceeren. Maar ook zij schiepen het 8* grootste deel van hun eigen behoefte zeiven, zij hadden tuinen en kleine landerijen, zij zonden hun vee naar het gemeenschappelijk woud dat hun tevens werkhout en brandstof leverde ; de vrouwen sponnen vlas, wol enz. De productie die ruil ten doel had, de warenproductie, was eerst aan het ontstaan. Derhalve beperkte ruil, beperkte markt, stabiele productiewijze, plaatselijke afsluiting naar buiten, plaatselijke vereeniging naar binnen ; de mark op het land, de gilden in de sitad Met de uitbreiding der warenproductie echter, en in het bizonder met het optreden der kapitalistische productiewijze, traden ook de tot dusver sluimerende wetten der warenprodueftie openlijker en machtiger in werking. De oude corporaties werden onvaster, de oude afsluitingsperken verbroken, de producenten meer en meer in onafhankelijke, opzichzelfstaande \varenproducenten vervormd. De anarchie der maatschappelijke productie trad aan den dag en werd meer en meer op de spits gedreven. Het voornaamste werktuig echter waarmee de kapitalistische productiewijze deze anarchie in de maatschappelijke productie deed toenemen, was juist het tegendeel der anarchie : de stijgende organisatie der productie als maatschappelijke productie in elk afzonderlijk productie-etablissement. Met dezen hefboom maakte zij aan de oude vreedzame stabiliteit een einde. Waar zij in een tak van industrie ingevoerd werd, duldde zij geen oudere bedrijfsmethode naast zich. Waar zij zich van het handwerk meester maakte, vernietigde zij het oude handwerk. Het arbeidsveld werd een strijdperk. De groote aardrijkskundige ontdekkingen en de daaropvolgende nederzettingen verviervoudigden het afzetgebied en bespoedigden de omvorming van het handwerk in de manufactuur. Niet alleen brak de strijd uit tusschen de afzonderlijke plaatselijke producenten ; de plaatselijke geschillen groeiden hunnerzijds aan tot nationale, de handelsoorlogen der i/e en 18e eeuw. De groot-industrie eindelijk en het ontstaan van de wereldmarkt hebben den strijd universeel gemaakt en hem tegelijkertijd een ongehoorde hevigheid gegeven. Tusschen afzonderlijke kapitalisten zoowel als tusschen geheele industrieën en geheele landen beslist de gunst der natuurlijke of geschapen productievoorwaarden over het bestaan. De zwakste wordt zonder erbarmen opzijde gezet. Het is de darwiniaansche strijd om het individueel bestaan, uit de natuur met grootere woede overge- dragen in de maatschappij. Het 'latuurstandpunt van het dier schijnt toppunt der menschelijke ontwikkeling. De tegenstelling tusschen maatschappelijke productie en kapitalistische toeeigening vertoont zich nu ;ils tegenstelling tusschen de organisatie der productie in de afzonderlijke fabriek en de anarchie der pro:ductie in de geheelemaatschappij. In deze beide verschijningsvormen van de tegenstelling, die haar door haar oorsprong onafscheidelijk eigen is, beweegt zich de kapitalistische productiewijze, beschrijft zij zonder uitweg dien „vicieuzen kringloop" dien reeds Fourier in haar ontdekte. Wat Fourier echter in zijn tijd nog niet zien kon, is, dat deze kringloop geleidelijk enger wordt, dat de beweging veeleer een spiraal vormt en haar eind bereiken moet. evenals die van de planeten, door botsing met het middenpunt. Het is de stuwende kracht van de maatschappelijke anarchie in de voortbrenging die het grootste deel der menschen meer en meer in proletariërs verandert en het zijn weer de proletariërsmassa s die ten slotte aan de productieanarchie een eind zullen maken. Het is de stuwende kracht der sociale voortbrengingsanarchie die het oneindige vervolmakingsvermogen der machines van de grootindustrie maakt tot een gebod voor eiken afzonderlijken industrieelen kapitalist, om zijn machinerie meer en meer te volmaken op straffe van ondergang. Maar vervolmaking der machinerie, dat beteekent overbodig maken van menschenarbeid. Wanneer de invoering en uitbreiding der machinerie verdringing van millioenen handarbeiders door weinige machinearbeiders beteekent, dan beteekent verbetering der machinerie verdringing, van hoe langer hoe meer machinearbeiders zeiven, en in laatste instantie het kweeken van een aantal beschikbare loonarbeiders., dat de gemiddelde behoefte van het kapitaal overschrijdt, van een volledig industrieel reserveleger. zooals ik het reeds in 18451) noemde, beschikbaar voor de tijden dat de industrie met vollen stoom werkt, op straat geworpen door de noodzakelijk volgende ineenstorting, ten allen tijde een looden gewicht aan de voeten der arbeidersklasse in haar strijd om het bestaan met het kapitaal, een regulator tot liét drukken van het arbeidsloon op het ') J-age der arbeitenden Klassen in England. blz. 109. lage peil dat de kapitalistische behoefte vereischt. Zoo gebeurt het dat de machinerie, om met Marx te spreken, het machtigste krijgsmiddel van het kapitaal tegen de arbeidersklasse wordt, dat het arbeidsmiddel den arbeider voortdurend het levensmiddel uit de hand slaat, dat het eigen product van den arbeider zich omvormt in een werktuig tot knechting van den arbeider. Zoo komt het dat economiscering der arbeidsmiddelen van stonde aan tevens onbarmhartigste verspilling van arbeidskracht en roofpleging cp de normale voorwaarden der arbeidsfunctie wordt; dat de machinerie, het geweldigste middel tot verkorting van den arbeidstijd, omslaat in het onfeilbaarst middel om allen levenstijd van den arbeider en van zijn gezin in beschikbaren arbeidstijd voor de productiviteit van het kapitaal om te zetten ; zoo komt het dat de afbeuling van den een de voorwaarde wordt voor den lediggang van den ander, en dat de grootindustrie, die den ganschen aardbol naar nieuwe verbruikers afjaagt, tehuis het verbruik der massa op een hongerminimum beperkt en zich hierdoor de eigen binnenlandsche markt ondermijnt. „De wet, die de betrekkelijke overbevolking of liet industrieel reserveleger steeds met omvang en energie der kapitaal-accumulatie in evenwicht houdt, smeedt den arbeider vaster aan het kapitaal dan Prometheus de wig van Hephaistos aan de rots Zij heeft een met de accumulatie van het kapitaal overeenstemmende accumulatie van ellende tot voorwaarde. De accumulatie van rijkdom op den cenen pool is dus tegelijkertijd accumulatie van ellendearbeidsdruk, slavernij, onwetendheid, verdierlijking en zedelijke ontaarding aan den tegenoverliggenden pool. d.w.z. aan de zijde der klasse die haar eigen product a 1 sl kapitaal produceer t." (Marx, Kapital, blz. 671.) En van de kapitalistische productiewijze een andere verdeeling der producten te verwachten, beteekent te verlangen dat de electroden eener batterij het water niet in zijn elementen zouden ontbinden, zoolang zij met de batterij in verbinding staan- en niet aan den positieven pool zuurstof ontwikkelen en aan den negatieven waterstof. Wij zagen hoe liet tot het toppunt gedreven verbeteringsvermogen der moderne machinerie door middel van de anarchie der voortbrenging in de maatschappij zich omvormt in een gebod voor den industrieelen kapitalist om zijn machinerie steeds te verbeteren, haar voortbrengingskracht steeds te verhoogen. In een dergelijk gebod verandert zich voor hem de enkele feitelijke mogelijkheid om zijn productiegebied te vero-rooten. De geweluige uitzettingskracht der groot-industrie, waarbij die van het gas slechts.' kinderspel is, treedt ons nu voor oogen als een qualitatieve en quantitatieve uitzettingsb ehoette die met eiken tegendruk spot. De tegendruk wordt gevormd door het verbruik, den afzet, de markten voor de voortbrengselen der grootindustrie. Maar het uitzettingsvermogen der markten, extensief zoowel als intensief, wordt in de eerste plaats behecrsclit door geheel andere, veel minder krachtig werkende wetten. De uitbreiding der markten kan geen gei.jken tred houden met de uitbreiding der productie Do botsing wordt onvermijdelijk, en daar zij geen oplossing geven kan zoolang zij niet de kapitalistische productiewijze zelve verbreekt, wordt zij periodiek. De kapitalistische productie brengt een nieuwen ,,vicieuzen kringloop" voort. Inderdaad, sinds 1825, toen de eerste algemoene crisis uitbrak. geraakt de geheele industriecle en commercieele wereld, de voortbrenging en de ruil van de gezamenlijke beschaafde volkeren en hun meer of minder barbaarsche aanhangsels, ongeveer alle tien jaren eenmaal uit de voegen. Het verkeer stokt, de markten zijn overvuld. de producten liggen in massa's onafzetbaar neder, het baargeld wordt onzichtbaar, het crediet verdwijnt, de fabrieken staan stil, den arbeidersmassa's ontbreken de levensmiddelen wijl zij te veel levensmiddelen geproduceerd hebben, het ecne bankroet volgt op het andere, de eene gedwongen verkoop volgt den anderen. Jaren lang duurt de stilstand, productiekrachten zoowel nis producten worden in massa's verspild en vernield, tot de opgehoopte warenmassa's met grooter of kleiner waardeverlies eindelijk afvloeien, tot productie en ruil allengs weer in gang komen. Langzamerhand versnelt zich de tred. geraakt in draf, de industriecle draf gaat over in galop en deze stijgt weer tot de teugelooze vaart van een volledige wedren op het gebied van handel, industrie en speculatie, om eindelijk na de meest halsbrekende sprongen weer te land te komen in de sloot van den krach. En zoo steeds van voren af aan. Dat hebben wij nu sinds 1825 reeds vijf malen beleefd en beleven het op dit oogenbHk (1877) voor de zesde maal. En het karakter van deze crisissen is zoo scherp uitgedrukt dat Fourier ze alle ken- crntnit 1 11J r goed uit het dierenrijk, uit dierlijke bestaansvoorwaarden in werkelijk menschelijke. De omvang der levensvoorwaarden die de menschen omgeven, welke de menschen tot dusver beheerschte. komt nu onder de heerschappij en controle der menschen, die voor de eerste maal bewuste, werkelijke meesters der natuur, wijl en doordat zij meesters hunner eigen vermaatschappelijking werden. De wetten van hun eigen maatschappelijk doen, die zich tot dusver als vreemde, hen beheerschende natuurwetten tegenover hen verhielden, worden dan door de menschen met volkomen zaakkennis aangewend en daardoor beheerscht. De eigen vermaatschappelijking der menschen. die tot dusver zich tegenover hen verhield als door natuur en geschiedenis opgedrongen, wordt thans hun vrije daad. De objectieve, vreemde machten die tot dusver de geschiedenis beheerschten, komen onder de controie der menschen zeiven. Eerst van nu af aan zullen de menschen hunne geschiedenis met volle bewustzijn zeiven maken, eerst van nu af aan zullen de door hen in beweging gebrachte maatschappelijke oorzaken meestal en in steeds toenemende mate ook de door hen ge- ') Een paar cijfers mogen bij benadering een voorstelling geven van het geweldig uitzettingsvermogen der moderne productiemiddelen. zelfs onder den kapitalistischen druk. Volgens de berekening van Giffen bedroeg de gezamenlijke rijkdom van Groot-Britannië en Ierlaiid in ronde cijfers : in 1814 — 2200 millioenen pd. st. = 26 milliard gulden. „ 1865 — 6100 idem. = 73 „ ,, ,, 1875 — S500 idem. =102 ,, ,, Wat het vernielen van productiemiddelen en producten in de crisissen aangaat, werd op het 2e congres der duitsche industrieelen, Berlijn, 21 Januari 1878, het totaalverlies alleen in de duitsche ijzerindustrie bij den laatsten ,.krach'' op 455 millioen mark (270 millioen gulden) berekend. wilde werkingen hebben. Het is de sprong der menschheid uit het rijk der noodwendigheid in het rijk der vrijheid. Vatten wij ten slotte onzen ontwikkelingsgang in het kort te samen. I. Middeneeuw sche maatschappij: kleine individueele productie. Productiemiddelen voor het gebruik van den enkeling ingericht, derhalve oorspronkelijk-onbeholpen, nietig, van dwergachtige werking. Productie voor het onmiddellijk verbruik, hetzij van den producent zeiven, hetzij van zijn feodalen heer. Alleen waar een overschot der productie boven dit verbruik plaats vindt, wordt dit overschot ten verkoop aangeboden en aan den ruil onderworpen. Warenproductie dus pas aan het ontstaan; maar reeds thans bevat zij in kiem de anarchie in de maatschappelijke productie. n. Kapitalistische omwenteling; omvorming der industrie in de eerste plaats door middel van de eenvoudige samenwerking der tot dusver verstrooide productiemiddelen in groote werkplaatsen, daarmee hun omvorming uit productiemiddelen van den enkeling in maatschappelijke — een omvorming ^e den vorm van ruil in 't algemeen niet aanroert. De oude toeëigeningsvormen blijven van kracht. De kapitalist treedt op : in zijn eigenschap van bezitter der productiemiddelen eigent hij zich ook de producten toe en maakt deze tot waren. De productie is een gemeenschappelijke daad geworden ; de ruil en met deze de toeëigening) blijven individueele daden, daden van den enkeling; het maatschappelijk product worut toegeëigend door den individueelen Kapitalist. Fundamenteele tegenstrijdigheid waaruit alle tegenstrijdigdeden ontspringen waarin de huidige maatschappij zich beweegt en die de groot-industrie openlijk aan den dag brengt. A. Scheiding van den producent van de productiemiddelen. Veroordeeling van den arbeider tot levenslangen loonarbeid. Tegenstelling van proletariaat en bourgeoisie. Toenemend op den voorgrond treden en omvangrijker werkzaamheid der wetten die de warenproductie be- heersclien. Teugelloozeconcurrentiestrijd. Tegenstrijdigheid der maatschappelijke organisatie in de afzonderlijke fabriek, en der maatschappelijke anarchie in de totaalproductie. C. Eenerzijds vervolmaking der machinerie, door concurrentie tot gebod voor eiken afzonderlijken fabrikant gemaakt en van gelijke beteekenis met steeds toenemend buiten dienst stellen van arbeiders: industrieel reserveleger. — Anderzijds onbeperkte uitbreiding cLr productie, e\enecns dwingende wet der concurrentie voor eiken fabrikant. — Yan beide zijden ongehoorde ontwikkeling der productiekrachten, overschot van het aanbod boven de vraag,, overproductie, overvulling der markten, tienjarige crisissen, vicieuze kringloop : h i e r over^ 1 o e d \ an productiemiddelen en Products daar overvloed van arbeiders zonder werk en zonder bestaansmiddelen ; maar deze beide hefboomen \an de productie en van den maatschappelijken welstand kunnen niet samenkomen wijl de kapitalistische \ orm der productie den productiekrachten verbiedt te werken- den producten te circuleeren. tenzij deze eerst in kapitaal omgevormd zijn ; wat juist hun eigen overvloed verhindert. De tegenstrijdigheid is tot ongerijmdheid gegroeid : De productiewijze komt in opstand tegen den ruil vorm. Der bourgeoisie is haar onvermogen bewezen om haar eigen maatschappelijke productiekrachten voortaan te leiden. D Gedeeltelijke erkenning van het maatschappelijk karakter der productiekrachten, den kapitalisten zeiven opgedrongen, roeëigening der groote productie- en verkeers organismen, eerst door naamlooze vennootschappen later door trusts, dan door den Staat. De bourgeoisie blijkt een overbodige klasse ; al haar maatschappelijke functies worden thans door bezoldigde ambtenaren vervuld. 111 J?.roletansclie omwenteling, oplossing der tegenstrijdigheden : Het proletariaat maakt zich meester van het openbaar gezag en verandert krachtens dit gezag de aan de handen der bourgeoisie ontglippende maatschappelijke pro- ductiennddelen in openbaar oezit. Door deze daad bevrijdt het de productiemiddelen van hun kapitaaleigenschap en geeft aan hun maatschappelijk karakter volle vrijheid om zich te voltrekken Een maatschappei.jKe productie naar een vooraf bepaald plan wordt nu mogelijk. De ontwikkeling der productie maakt het verder bestaan van verschillende maatschappijklassen tot een anachronisme. Naarmate de anarchie der maatschappelijke productie verdwijnt, slaapt co.i het politiek gezag van den staat in. De menschen, eindelijk meester over hun eigen wijze van vermaatschappelijking, worden hierdoor tegelijkertijd meesters over de natuur, meesters over zich zeiven — vrij. Deze wereldbevrijdende daad te volvoeren, is de historische roeping van het moderne proletariaat. Haar historische voorwaarden en daarmee haren aard zeiven te doorgronden en 7.00 de tot handelen gieroepen. thans onderdrukte klasse de voorwaarden en den aard van haar eigen handelen tot bewustzijn te orengen is de taak van de theoretische uitdrukking der proletarische beweging, van het wetenschappelijk socialisme. 7 i