zal spreken.x) Wij wenschen thans echter vooral nader die praktische vraag te bespreken: hoe komen wij tot zulk een reformatie der Kerk, dat zij weer wordt, wat zij naar eisch van Gods Woord en ook naar haren historishen aard en oorsprong wezen moet, nl. een belijdende Kerk van Christus. Deze vraag leidt ons vanzelf tot bespreking van „den toestand onzer Ned. Herv. Kerk", zooals u in onzen oproepingsbrief is aangekondigd geworden. Wij vatten onze wenschen kortelijk in deze drie punten samen: 1. geen conservatisme of synodalisme, 2. geen afscheiding, in welken vorm ook, noch in de Kerk, noch buiten de Kerk, 3. wel reorganisatie. Vooreerst dan geen conservatisme of synodalisme. Mij dunkt, het is niet noodig hierbij lang stil te staan. Indien ooit, dan is het verleden zomer duidelijk geworden in de kwestie Bahler, dat de Kerk praktisch ook haar laatsten trek van eene belijdende Kerk van Christus te wezen heeft verloochend. En dit moet ons allen tot zware schuld zijn of worden. Wie dit niet gevoelt, spreke maar liever over de kerkelijke kwestie niet mee. Ik zeg echter met opzet: „praktisch", want wettelijk is en blijft zij het, zoolang art. 11 van het Alg. Reglement niet is veranderd. Ik heb dit elders uitvoerig aangetoond2) en blijft daarbij. In art. 11 ligt het eigendomsrecht gedocumenteerd van allen, die in onze Kerk voor de Belijdenis opkomen en wij mogen ons ook niet laten verdringen3). Doch ik heb het nu alleen over de praktische houding der Kerk en dan beweer ik, dat zij in de behandeling der kwestie-Bahler praktisch haar laatsten trek als belijdende Kerk van Christus heeft verloochend. Verleden zomer toch heeft zij bij monde van haar hoogst gebrekkig, 1) Dr. Troelstra sprak naar aanleiding van hetgeen als motto boven deze brochure werd geplaatst, Ps. 119 : 108: ,,Heere, leer mij Uwe rechten." 2) In de voor eenigen tijd in De Ger. Kerk verschenen artikelen : „Dr. Ballier en de proponentsformule . Vg. ook de in dit opzicht ,.schlagende" brochure van Ds. F. Oberman, Heeft d$ Nederlandsche Hervormde Kerk met den nieuwen vorm van bestuur (organisatie) in het jaar l8iG opgehouden de vroegere Gereforme$rde Kerk te zijni Leiden, 1895. 3) Art. 11 luidt: ,,L)e zorg voor de belangen, zoo van de Christelijke Kerk in het algemeen als van de Hervormde Kerk in het bijzonder, de handhaving harer le$r enz. moeten steeds het hoofddoel zijn van allen, die in onderscheidene betrekkingen met het kerkelijk bestuur belast zijn". 13e leer der Kerk is uit den aard der zaak de leer, vervat in hare oflficieele belijdenisschriften, de drie formulieren van eenigheid. die nimmer zijn afgeschaft of door andere vervangen. maar dan toch thans officieel orgaan, de Snvodus contracta, uitgesproken, dat Dr. Bahler, die in verschillende opzichten Buddha boven Christus en de leer van Buddha boven de in historischen zin Christelijke leer stelt, niet geacht mag worden in strijd te zijn met „de beginselen der Ned. Herv. Kerk." Dat daarmede het belijdend karakter van onze Kerk als Christelijke Kerk wordt aangetast, behoeft geen betoog. Dat vele protesten tegen die uitspraak uit den boezem der gemeenten gerezen zijn, is ongetwijfeld nog een verblijdend verschijnsel te achten temidden van zooveel kerkelijke ellende als waarin wij ons bevinden. In dat alles reageerde het geweten onzer Christelijke Kerk tegen de bedoelde uitspraak. In dat alles ging een „cri de conscience" op, die nog het goede voor onze Kerk hopen doet. En wie hiervan niets gevoelt, toont daarmede eenvoudig niets te gevoelen van de groote schuld, die op onze Kerk als belijdende Kerk in deze rust. Ik kan mij zoo iets in een orthodox man, die den Christus Gods belijdt, alleen verklaren uit een overdreven conservatisme, dat uit vrees voor verwarring bij de minste hervorming de stem des gewetens in eigen binnenste heeft gesmoord. Dat wij met zulk een conservatisme, dat slechts is een „conservatisme quand même", niet kunnen meegaan, spreekt van zelf. Neen, wanneer dingen als met Bahler in onze Kerk kunnen geschieden, dan roept alles om verandering, dit gevoelt ook het eenvoudigste gemeentelid. De leervrijheid is daarmede tot haar uiterste grens voortgeschreden. Zelfs het liberale blad de Hervorming vond in de uitspraak der Snyode „iets verbijsterends". Zelfs het algemeen-Christelijk karakter der Kerk in zijn meest algemeenen zin wordt daardoor aangetast. Hier geldt het woord: „Zoo dezen zwijgen, de steenen zullen haast spreken." Eere dus aan al die mannen, die, zjj het ook op ongeorganiseerde wijze., eenvoudig door den drang des harten, door protesten als anderszins op een zoo hachelijk oogenblik zijn opgekomen voor het Christelijk, belijdend karakter der Kerk. Maar zoo rijst dan nu de vraag: indien het inderdaad zóó treurig met onze Kerk gesteld is, waarom dan geen afscheiding? Ons antwoord luidt: 1. omdat afscheiding onder de huidige omstandigheden zou ingaan tegen Gods Woord, 2. (hetgeen natuurlijk met het eerste samenhangt) omdat afscheiding niet zou leiden tot het doel: herstel der geheele Kerk op belijdenden grondslag. Vooreerst: afscheiding zou ingaan tegen Gods Woord. Afscheiding van het historisch instituut der Kerk is slechts in één geval geoorloofd, nl. wanneer zulk een Kerk opgehouden heeft de kenmerken eener u-are KerJc te vertoonen en eene valsche Kerk geworden is, zooals dat in de 16l' eeuw het geval was. Daarom stonden de oude afgescheidenen van '34 in zeker opzicht sterk, omdat zij onze Kerk een valsche Kerk durfden noemen, maar de tegenwoordige afgescheidenen staan zwak', omdat zij onder den invloed van de door Dr. Kuyper geïntroduceerde wijsgeerige, Schleiermacheriaansche leer van de „pluriformiteit der Kerk" onze Kerk niet meer een valsche Kerk durven noemen. Doch onze Kerk is geen valsche Kerk: 1. omdat zij wettelijk (volgensi art. 11 Alg. Reglement, dat aan alle bestuursleden voorschrijft ..handhaving harer leer", d. i. harer officieele leer, dus de leer der drie formulieren van eenigheid) nog altijd staat op den bodem der drie formulieren van eenigheid. 2. omdat binnen haar de dienst des Woords en der sacramenten en gedeeltelijk ook de tucht nog op de rechte wijze kan worden uitgeoefend en ook in tal van gemeenten wordt uitgeoefend. Wij werken een en ander nu niet verder uit, omdat wij dit elders reeds meermalen deden en de tijd dringt. Doch onze tweede reden dan is: omdat afscheiding niet leidt tot het beoogde doel: herstel der geheele Kerk op belijdenden grondslag. Ons doel moet altijd zijn: „heel de Kerk en heel liet volk" Daarom houden wij vast aan de Volkskerk, de nationale Kerk, zooals die thans nog in Nederland gevonden wordt. Wie zich afscheidt, miskent naar onze overtuiging Gods verhond met ons volk als volk, miskent den doop, waarmede de leden onzer Kerk gedoopt zijn, miskent Gods trouw, die temidden van al onze ontrouw zich nog gevoelen doet. Wat ons alleen moed en geloof geeft, is het zien op Gods trouw. Wanneer door een oordeel Gods als in Frankrijk onopgelost bleef, d. w. z. zij hebben altijd alle partijen in de Kerk willen believen en zijn thans in de kwestieBahler tot de uiterste grens van leervrijheid voortgeschreden. Deze bestuursinrichting nu doet te kort aan het ambt, is dus in strijd met het wezen der Kerk, in strijd dus me de H. Schrift, wel niet direct, maar indirect. Op dit laatste leggen wij nadruk. Alle misbruiken in welke Kerk ook zijn tegen de H. Schrift. Doch er zijn misbruiken of verkeerde inrichtingen, die direct tegen een bepaald voorschrift ingaan (zooals bij de mis in de Roomsche Kerk) en er zijn inrichtingen, die alleen tegen Schriftuurlijke beginselen bij gevolgtrekking ingaan. Deze laatste soort misbruiken mogen onder protest geduld worden om een grooter kwaad, willekeurige tuchtoefening, de afscheiding van de Kerk en daarmede de prijsgeving van de Kerk aan het ongeloof, te voorkomen. Waarom nu doet de bestuursinrichting tekort aan het ambt? Omdat de Kerk door hare opzieners, door de ambstdragers volgens de H. Schrift moet geregeerd worden. Het bestuurslidmaatschap nu is een ambt dat in de H. Schrift niet voorkomt. Een bestuurslid is een soort bisschop. Hij is meer dan een gewoon ambtsdrager. Daarin ligt een hiërarchisch beginsel, een beginsel van priesterheerschappij, dat in de Kerk niet mag voorkomen, dat in strijd is met Matth. 23 : 8: „Eén is uw Meester en gij zijt allen broeders"*). Een bestuursinrichting behoort bij een Vereeniging, doch de kerkelijke vergaderingen behooren bij de Kerk. Een Vereeniging bestaat uit zoo- en zooveel leden, doch een Kcrlc in een of ander land bestaat niet uit leden, maar uit plaatselijke kerken of gemeenten (zooals ook art. 1 van ons Alg. Regl. nog terecht zegt) en deze gemeenten bestaan uit leden. De plaatselijke kerk of gemeente, staande onder de regeering harer opzieners, is de grondvorm der Kerk volgens de H. Schrift. De verschillende plaatselijke kerken behooren óók volgens de H. Schrift bijeen, omdat „het lichaam van Christus" één is (volgens 1 Cor. 1 en 1 Cor. 12). Doch die grondvorm der Kerk 1) \'g. ook Matth. 20 : 25—27,1 I'etr. 5 : 3, 2 Cor. 1 : 24. mag nooit uit het oog verloren worden. Daarom heeft ook elke gemeente een betrekkelijke autonomie. Er zijn zekere grenzen van macht, die ook de boven haar staande meerdere vergaderingen niet mogen overschrijden. Hoe moeten nu die gemeenten of plaatselijke kerken geregeerd worden? Doordat een groep kerken (in een Classis) hare ambtsmacht samenbrengt in een vergadering, hetgeen zij alleen kan doen door afgevaardigden te zenden met een tijdelijk mandaat, d. w. z. een mandaat alleen voor de vergadering, niet dus voor een bestuur, dat een zeker aantal jaren zitting heeft. Waarom tijdelijk? Omdat anders het hiërarchisch beginsel binnensluipt, dat één persoon of een zekere groep van personen een blijvende1) hoogere macht ontvangt dan de anderen, omdat aldus een soort bisschopsambt zou worden gecreëerd. Waarom mag nu de Classicale vergadering hare regeermacht niet overdragen aan een Classicaal Bestuur? Omdat in de Kerk van Christus elk opziener verantwoordelijk is voor zijn eigen ambt en dus zijn ambt niet mag overdragen. Hij heeft zijn ambt niet ter vrije beschikking, hij ontvangt het van Christus en is aan Hem rechtstreeks verantwoordelijk, mag het derhalve niet aan een ander overdragen. Daarom zegt ook de apostel in Hand. 20 : 28: „Zoo hebt dan acht op uzelven en op de geheele kudde, over dewelken u de H. Geest tot opzieners gesteld heeft." De Classicale vergadering mag dus vrijwillig hare regeermacht niet overdragen aan het Classicaal bestuur: 1. omdat in Christus' Kerk het recht om ambtsmacht blijvend2) over te dragen niet bestaat, 2. omdat op die wijze een hiërarchisch beginsel wordt ingevoerd. Wat van het Classicaal Bestuur geldt, geldt natuurlijk even zoo van het Provinciaal Bestuur en van de Synode, ,V. .Ee° ^J^elijke hoogere macht van de meerdere vergaderingen is er natuurlijk altijd. Zonder dat ware regeering ook van de Kerk onmogelijk. Doch juist omdat die vergadering straks weer uiteengaat en later weer uit andere personen samengesteld is, daarom is »»ïj «leze wijze van kerkregeering de hiërarchie geweerd. In de ,,vaste besturen'' zit het kwaad. 2) Tijdelijk mag de ambstmacht overgedragen worden door afvaardiging naar een meerdere vergadering, omdat dit de eenige wijze is, waarop de anibtsmacht van onderscheidene kerkeraden samengebracht kan worden. Dit tijdelijk overdragen is dus geen overdragen in eigenlijken zin. die ten onrechte Snyode heet en die eigenlijk Snyodaal Bestuur zou moeten genoemd worden. In de Classicale vergadering wordt dus de eenheid der Kerk in eerster instantie openbaar, in de_ Provinciale Synode, waarin de Classicale vergaderingen door afgevaardigden hare ambtsmacht samenbrengen, wordt de eenheid in tweeder instantie openbaar, en eindelijk in de Nationale Synode wordt de eenheid in laatster instantie openbaar. Alleen door deze vergaderingen kan naar onze overtuiging een zuiver-kerkelijke uitspraak, een wettige uitspraak in schriftuurlijken zin verkregen worden. En op deze vergaderingen (laat mij dit vóór alles nog duidelijk zeggen) hebben de Gemeenten een onvervreemdbaar recht, een recht, dat dus ook thans na den honderdjarigen druk der Snyod. organisatie nog niet is verjaard, omdat het niet verjaren kan, omdat het in de H. Schrift is gegrond, een recht even onvervreemdbaar bv. als het recht op doop en avondmaal. Zooiand deze kerkelijke vergaderingen niet worden hersteld, zal de „Zersetzung", de ontbinding onzer Kerk steeds bedenkelijker afmetingen aannemen en hebben wij vroeg of laat een coup d'état te wachten van de radicalen rechts en de radicalen links, die den individualistische», d. i. willekenrigen weg op willen, die aan onze Volkskerk en wellicht alzoo ook aan onze Natie') den genadeslag zullen toebrengen. Worden zij hersteld, dan zal men zien, dat „Sion door recht wordt verlost", dan mag men verwachten onder den zegen des Heeren, dat onze Kerk, zeker wel niet zonder schokken en stooten, toch geleidelijk wordt hersteld tot een belijdende, in u-aarheid Gereformeerde Kerk van Christus. Waarom wij dit gelooven? Vooreerst omdat wij gelooven in de macht van Gods Woord. „Uw Woord", zegt de Psalmist, „heeft mij levend gemaakt." Dat geldt óók van de Kerkx). De reformatie in de 161' eeuw heeft het bewezen. De reformatie, die wij thans be- 1) Zie over het nauwe verband van volk, religie en Kerk bepaaldelijk in Nederland ons artikel in de Volksbode van April 1.1.: ..Kerk en Volk." 2) Vg. ook W. Terug naar het Woord, Opmerkingen omtrent de hervorming van Kerk en Staat, Overdruk uit het „Kerkblaadje", Raamsdonkveer. den gebracht, dan ware er toenadering mogelijk geweest Thans heeft men zich van het begin af afgezonderd en treedt nu opeens zonder eenige samenspreking op met een vrij volledig plan de campagne. Doch, zooals wij reeds zeiden de hoofdzaak is hierbij wel geweest de gedachte: wij willen ook iets anders. Wat is dan dit andere? Men wil allereerst een anderen weg inslaan dan wij tot nu toe bewandelden om tot reorganisatie te komen. Men wil den politieleen weg gaan en niet den kerkdijken weg üe redeneering schijnt logisch genoeg: de overheid heeft aan de Kerk i,n 1816 de synodale organisatie opgedrongen en heeft deze in 1852 bevestigd, nu moet ook de overheid het onrecht, aan de Kerk aangedaan, weer goedmaken, zij moet de svnodale organisatie weer opheffen, en dit kan geschieden doordat zij de desbetreffende koninklijke besluiten intrekt ). Laten dus, zoo zegt Amo nesciri, de Christelijke partijen (de Roomsche eronder begrepen) dit punt op hun program van actie zetten en na niet al te langen tijd zijt ge, waar ge wezen wilt. ,. Dit klinkt nu alles wel zeer eenvoudig, maar zoo eenvoudig staat de zaak toch niet. Tusschen 1816 en nu liggen een kleine honderd jaren. Zulk een tijdvak kan men niet zoo maar op eens op zij zetten. Bovendien ligt daar ook tusschen de wet op de Kerkgenootschappen van 18o3, die naar het oordeel van bevoegden ook voor de bedoelde beschouwing een onoverkomelijk bezwaar oplevert. De rechtstoestand is van dien aard, dat naar het oordeel van de Heraut de voorgestelde maatregelen onmogelijk tot het doel voeren kunnen. De Heraut heeft een uitvoerige kritiek op het plan van Amo nesciri gegeven, waarin zij o. m. het geschut, waarmede Amo nesciri schieten wil, (men weet, Standaard en Heraut ontleenen gaarne hunne beelden aan het °orl°g®" terrein) vernageld geschut noemt. Deze scherpe kritiek heeft ons, eerlijk gezegd, wel wat verwonderd, daar wij verwacht hadden evenals trouwens Amo nesciri zelf, dat men van anti-revolutionaire zijde met het plan zeer ingenomen zou uMeergezet Het pïan vkn Aino nesciri schijn? ,nij echter nog radicaler. geweest zijn, en onwillekeurig dachten we bij het lezen van de bedoelde iïerawiartikelen aan het bekende spreekwoord: „van z'n vrienden moet men het maar helbben." Maar daarom te meer, indien zelfs de Heraut zulke ernstige juridische bezwaren oppert tegen het plan, blijkt genoegzaam, dat de werkelijkheid niet zoo eenvoudig is als de redeneering. Doch er is nog een ander bezwaar en dat is ons hoofdbezwaar tegen de nieuwe actie. Het gaat hier, we doelden er reeds op, niet zoozeer om de vrijmaking der Kerk, als wel om de vrijmaking der Kerken. Dezelfde min of meer independentistische theorie komt hier o. i. voor den dag als in de dagen der doleantie, de Kerk wordt opgelost in een veelheid van kerken, die zich eenvoudig confoederatief (d. i. door een willekeurig wilsbesluit, waartegen Dr. van Ronkel indertijd zijne gewichtige dogmatische bezwaren in dit blad heeft uiteengezet) moeten verbinden tot een kerkenbond. De eenheid der Kerk als zijnde „het lichaam van Christus" treedt daarbij tezeer op den achtergrond, ja, wordt zelfs o. i. verloochend. Deze praktijk, wortelend in eene verkeerde kerkrechtelijke theorie, kan dus o. i. niet leiden tot vrijmaking, maax tot ontbinding, niet tot verlossing, maar tot oplossing onzer nationale Kerk. Men komt, als men Amo nesciri's advies volgt, o.i. langs politieken weg tot een gewelddadige, en dus willekeurige tuchtoefening en men doet zoodoende tekort aan de verplichting, waarin wij door Gods voorzienigheid staan tegenover alle gedoopten in onze Ned. Herv. Kerk. In plaats van den Gordiaanschen knoop te ontwarren door den rechten draad te zoeken (die te vinden is in het verbond Gods met ons volk en in Zijne trouw niettegenstaande onze ontrouw), hakt men hem door. II. KUNSTMATIGE KERKHERVORMING. Men wil dan oprichten een „Gereformeerden Bond tot vrijmaking der kerken." Daartoe wordt de vergadering op 18 April a.s. te Utrecht belegd. Van samenspreking over het al of niet wenschelijke van zulk een bond is geen sprake. Blijkbaar slaat het plan reeds genoegzaam omlijnd vast. Immers, in de oproeping luidt het: „Voor een goeden gang van zaken achten zij (het moderamen) het noodig ^ voorwaarde van toegang tot deze vergadering en voor het lidmaatschap der vereniging de verplichting te stellen, om voorai door handteekening te doen blijken van instemming met de belijdenis der Kerk en met het doel dat nagestreefd wordt Men lette vooral op dit laatste. Wie dus te Utrecht komt, moet instemmen met het doel, dat nagestreefd wordt. 1 discussie over het al of niet wenschelijke van zulk een bond en over den weg, die daarbij ingeslagen wordt, is dus uitgesloten. Wie er komt, heeft zich dus van te voren reed^ met handen en voeten gebonden. Dit schijnt ons reeds bedenkelijk. \ ooral in een abno malen tijd als wij thans beleven, is het wel zeer noodig, dat alles, dat tot waarachtig kerkherstel ondernomen word^ met groote behoedzaamheid en wijsheid geschiede Wij bedoelen nu niet, zooals de Heraut onlangs vermoedde omdat men bang moet zijn voor de Synode, voor mogelijke «chorsinfi, afzetting enz. Wij gelooven niet, dat men in dit opzicht dingen gaat doen te Utrecht, die gevaar zouden kunnen opleveren. Maar wij bedoelden: omdat men bang moet zijn voor de Kerk voor de eenheid van „het lichaam van Christus," hoe gebrekkig zich die ook thans in Nederland moge openbaren, omdat men zich moet wachten met door verkeerde middelen .het lichaam te dooden, inplaats van te genezen, te arbeiden „tot ternederwerping in plaats van tot opbouwing^ Inderdaad, het heeft „voor den goeden gang van zaken iet» voor dat men degenen, die men samenroept bindt aan bepaalde verklaringen. Ook Dr. Kuyper heeft dit indertijd ingezien. Men heeft dan de vergadering meer in zijn macht. Er kan dan inderdaad „gang" zijn in de dingen, voortgang in de richting, die men tevoren zoo ongeveer heeft vast geste d. Allerlei lange discussiën worden afgesneden. Men komt tot een zeker resultaat. Toch was het resultaat, waartoe Dr. kuyper kwam, niet het gewenschte en duizenden zijn met den leider zeiven in het resultaat teleurgesteld. Men kwam niet uit bij kerkherstel, dat men beoogde, maar bij de afscheiding Het is daarom de vraag, of zulk een „gang nu oc gewenscht is. Zijn er niet inderdaad vele moeilijke pnnci- pieele vragen te bespreken, aleer men komt tot hetgeen do bedoelde Bond wil ? Wij meenen dat de Bond te gemakkelijk over die vragen heenstapt. En wij willen daarom onze bezwaren tegen de door deze broeders gekozen gedragslijn eenigszins uitvoerig ontwikkelen. Die bezwaren zijn van tweeërlei aard. Wij hebben principieele en practische bezwaren. Doch vragen wij eerst: wat wil de Bond eigenlijk? Zij wil volgens de oproeping „vrijmaking der kerken." Wij hebben reeds gewezen op dezen meervoudsvorm, waarin reeds aanstonds de verwandschap van deze beweging met hetgeen Dr. Kuyper bedoelde, uitkomt. Daarom verwondert het ons niet, dat de Heraut de nieuwe actie luide toejuicht.. Al heeft zij ook het middel, dat men wil aanwenden, het aansturen op de intrekking van sommige koninklijke besluiten vernageld geschut genoemd na de doleantie-processen, het doel acht zij uitnemend. Welk is dan dit doel ? Men wil langs politieken weg plotselinge opheffing der synodale organisatie van 1816. Dan zou dus op eens (zoo stelt men zich de zaak voor) de Kerik als geheel zonder bestuur zijn en dus in de los naast elkander staande plaatselijke kerken uiteenvallen. Deze kerken zouden zich dan vrijwillig mogen organiseeren, gelijk ze wilden met behoud van hun kerkegoed. Ja, zelfs zou zulk een plaatselijke kerk ook weer in verschillende deelen kunnen uiteengaan. Die kerken en deelen van kerken zouden zich dan naar believen met elkander tot een bepaalde kerkengroep kunnen aaneensluiten, zoodat men dan bv. kreeg een Gereformeerde kerkengroep (die dan natuurlijk aansluiting kan zoeken met de thans bestaande „Gereformeerde kerken"), een ethische kerkengroep en een moderne kerkengroep. De Ned. Herv. Kerk zou dus volgens deze wenschen uiteen vallen in een Gereformeerde Kerk, een ethische Kerk en een moderne Kerk, terwijl elk dezer drie Kerken een evenredig deel van het kerkegoed zou ontvangen. Dit is blijkbaar de bedoeling van hetgeen in de oproeping tot de vergadering gezegd wordt, dat men namelijk wil een „rechtvaardig" rekening houden met de verschillende richtingen „zonder dat de eene richting verder door de andere wordt l)emoeilijkt". Immers, deze woorden verschijnen in helder licht, zoodra men er de brochures van Amo nosciri naast legt. Op blz. 14 van zijne brochure Wat nu? geeft hij toch zijn plan duidelijk omlijnd aan, als hij dit program ons voorlegt als doel voor de Christelijke partijen: „1°. Intrekking van de Koninklijke besluiten omtrent de organisatie der Herv. Kerk van 1816 en 1852. 2°. Verkrijging van een Koninkl. Besluit, waarbij, tot herstel van veroorzaakt kwaad, tot elke plaatselijke kerk gerekend worden de Hervormde Protestanten, die sinds 1816 met de organisatie braken. 3°. Verkrijging van een Koninkl. Besluit, waarbij aan deze aldus gerekende gemeenten volledige vrijheid tot zelforganisatie gegeven worde. 4°.—waarbij deze gemeenten ieder afzonderlijk als eigenaressen harer kerkelijke goederen erkend worden en in deze rechten aanspraak hebben op de bescherming dor regeering. 5°.—met dien verstande, dat zoo eenige groep of groepen zich niet met de eigen organisatie dier gemeenten of de voor 1816 in deze gemeenten geldende Formulieren van Eenigheid vereenigen kan, zulk een groep of groepen eveneens vrijheid tot eigen organisatie gegeven worde en naar verhouding van het tegenwoordig zielental uitkeering gedaan worde van de kerkelijke goederen," Ons dunkt, dit plan is duidelijk omlijnd genoeg. Men wil, dat de hoofdgroepen in onze Kerk voor goed uiteen zullen gaan. Men snijdt dus, niet eens langs kerkelijken, maar langs politieken weg door een soort van radicale tuchtoefening alle elementen, die niet volkomen met de drie formulieren van eenigheid instemmen (behalve natuurlijk zij, die bezwaar hebben tegen art. 36), af van de Gereformeerde Kerk. Hierbij rijzen reeds aanstonds twee vragen: Mag dit? en: Kan dit?, waarbij we later nog hopen stil te staan. Alleen merken we nu reeds op, dat dit geheele plan overeenkomt met wat Dr. Kuyper reeds sinds 1873 bedoelde en nog steeds bedoelt, zooals dit door Prof. Kleyn reeds vóór verscheidene jaren is geschetst in zijn nog altijd belangrijk De Nederlandsche Hervormde Kerk van den tegenwoordigen tijdx). Op blz. 32 zegt Kleyn: „Het Nederlandsche volk heeft, naar zijne meening eene krachtige Kerk noodig, eene zorgende moeder der geloovigen. welker gezag de rechte verklaring van 1) Dit geschrift is tegen verminderden prijs verkrijgbaar voor de lezers van De Gerei. Kerk tegen toezending van de bon, voorkomende op de laatste bladzijde in een vorig nummer. het goddelijke Woord geeft, welker sacramenten feitelijk de spiize der ziel zijn, welker levenswijze de ellendige menschheid troosten en helpen kan. Eene zoodanige Kerk bestaat nu (in 1873) niet, kan ook nooit uit de tegenwoordige verhoudingen voortkomen Slechts de vrije Kerk kan redding brengen, maar beteekenisvol kan deze alleen dan zijn, wanneer zij alle Nederlandsche Gereformeerden omvat. Separatistische gemeenten hebben geene kracht. De Kerk kan slechte vrij worden door losmaking van den band tusschen Staat en Kerk en door oplossing van de Kerk in de verschillende afdalingen van Modernen, Liberalen, Ethischen en Gereformeerden In de Gereformeerde af deeling kan een Gereformeerd kerkbestuur tot stand komen en heerlijke vruchten dragen De stichting eener Kerk, die ons tot moeder zijn kan, is Dr. kuyper s levensdoel. Dit waren toen zijne beschouwingen. Later, onder inwerking van het Voetianisme, is de vorm een andere geworden, maar zijn kerkideaal is wezenlijk hetzelfde gebleven. Men ziet het, het ideaal van Dr. Kuyper en het ideaal va* Amo nesciri en de mannen van den Bond is precies hetzel e. Dit moge hen, die waarlijk kerkherstel beoogen en die gezien hebben, hoe Dr. Kuyper, kerkherstel bedoelende, nochtans terecht kwam bij de afscheiding en buiten den stxoom van het eigenlijke volksleven, tot omzichtigheid manen. Alles in deze nieuwe actie, zoowel inhoud als vorm, gelijkt sprekend op hetgeen in 1886 is geschied. III. het independentisme in de nieuwe beweging. De „Gereformeerde Bond tot Vrijmaking der kerken" wil dus allereerst door opheffing (langs politieken weg) van de tegenwoordige besturen de Kerk oplossen m kerken, die los naast elkander staan en zich dan opnieuw geheel willekeurig kunnen samenvoegen voor een deel tot een Gereformeerde Kerk, voor een deel tot een ethische Kerk en voor een deel tot een moderne Kerk. Ja, men wil nog verder gaan. Men wil ook die gemeenten, waar verschillende richtingen gevonden worden, splitsen in een Gereformeerd stuk, een ethisch stuk en een modern stuk, welke stukken zich dan zullen kunnen voegen bij de drie bovengenoemde Kerken. De splitsing wordt dus zoodoende wel zoo radicaal mogelijk doorgevoerd. Doch de groote vraag is: mag men aan zulk een .splitsing, die onze Volkskerk of nationale Kerk feitelijk opheft en daarvoor drie vrije Kerken in de plaats stelt, mededoen, gaat zulk een splitsing van een zuiver kerkbegrip uit öf komt men zoodoende uit bij een „begrippenkerk" in plaats van bij de op den grond harer belijdenis herstelde Ned. Hervormde Kerk? Ons dunkt, deze geheele opzet der beweging gaat van een onjuist kerkbegrip uit, nl. van het kerkbegrip der lndependenten (d. w. z. letterlijk vertaald: Onafhankelijken). De lndependenten nl. beweerden, dat de Kerk des Heeren, het „lichaam van Christus", zich alleen openbaarde in de verschillende plaatselijke kerken in eenig land en niet in het geheel van al djie plaatselijke kerken samen. Die plaatselijke kerken konden zich dus wel samenvoegen, maar zij behoefden het niet te doen. Dit was een daad van zuivere willekeurx). Zij behoefden, zich niet aan het geheel (aan de besluiten van Classes, Synoden enz.) te onderwerpen. Hun samengaan met andere kerken was zuiver contractueel. Elke plaatselijke kerk kon zich dus elk oogenblik van het geheel (van de Classis of Synode) losmaken en werd daardoor volstrekt niet tot een 8cheurkerk. Men gevoelt wel, welk een ontbindend element er ligt in die theorie der lndependenten. Onder den dekmantel der vrijheid huldigde men zoodoende feitelijk de theorie der revolutie op kerkelijk terrein. Men wilde niet het gezag van het geheel over de deelen. Zoo iets noemde men aanstonds hiërarchie, priesterheerschappij, enz. Doch men vergat, dat ook in de Kerk naar Gods Woord alles „eerlijk en met orde behoort te geschieden" (1 Cor. 14:40) en dat aan de ambtsdragers wel degelijk een zekere macht is gegeven (2 Cor. 13 : 10), al is deze macht natuurlijk van anderen aard dan de macht 1) Dr. van Konkel zag hierin m. i. terecht een Renionstrantsche trek, die te veel aan den menschelijken wil toeschrijft. op het terrein der wereldlijke koninkrijken. Men vergat, dat men d oor zulk een revolutionaire theorie de Kerk, d. i. „het lichaam van Christus", scheurde, splitste en verdeelde zonder eind. Op independentistisch standpunt kan feitelijk elke afscheiding goedgepraat worden. Nu gaat naar onze overtuiging deze nieuwe actie uit van dit Independentisme, dat het geheel der Kerk uit het oog verliest en alleen oog heeft voor de plaatselijke kerken en juist daarom is zij voor de eenheid onzer nationale Iverk gevaarlijk, kan zij o. i. niet leiden tot waarachtig kerkherstel, maar alleen tot een nieuwe afscheiding, een nieuwe uitleiding van een aantal min of meer independentistisch gezinde Gereforden uit onze Kerk, juist zooals de Heraut reeds vroeger voorspeld heeft, dat het gaan moest, waarom het dan ook geen wonder is, dat de Heraut deze radicale, d. w. z. in den grond revolutionaire beweging met vreugde begroet, en daarentegen niets verwacht van die Confessioneelen, die niet durven, die altijd zoo „half" voor den dag komen, die nog altijd maar vasthouden aan die dwaze leuze van Dr. Hoedemaker: „Heel de Kerk en heel het volk"1). Doch waarom handelen de Confessioneelen alzoo? Omdat zij het geheel in het oog houden, omdat zij, zooals onze voorvaderen zeiden, „het lichaam niet zouden willen dooden, maar genezen", omdat zij denken aan het woord: „Niet door kracht, noch door geweld, maar door mijnen Geest zal het geschieden, zegt de Hecre der Heirscharen" (Zach. 4:6). En ook niet het minst hierom, omdat zij zichzelf mede schuldig gevoelen aan onzen droevigen kerke1 ijken toestand. Wie zijne schuld gevoelt, roept niet zoo hard. Van den tollenaar staat geschreven: „de tollenaar, van verre staande, wilde ook zelfs de oogen niet opheffen" (Luk. 18: 13). Elke waarachtige reformatie zal uit waarachtige verootmoediging moeten geboren worden. Wij hebben dezen toon van verootmoediging in de oproeping tot de vergadering voor de nieuwe actie, helaas, ten eenenmale gemist. Onze Gereformeerde vaderen waren natuurlijk in de oogen der Independenten ook maar „half". Dezen klaagden er voortdurend over, dat de reformatie maar „halverwege" was blij- 1) De Heraut neemt dan ook het laatste artikel van Prof. Visscher, waarin deze de Kerk. die hii als dienaar des AVoords heeft gediend, smaadt, met vreugde over en staat er juichend en handeklappend bij. Dat vindt hij nog eens mannentaal ! die onze vaderen, als zij over üe iverK spraken, ook mtxsimalen plachten te gebruiken. Wij willen hier nu een enkel citaat uit het bedoelde hoofdstuk overnemen, omdat dit ons wel noodig voorkomt. Brakel waarschuwt ook tegen dezulken, die wel zeggen zich niet met de Labadisten te willen vermengen, maar die toch een dergelijken weg willen bewandelen. Hij zegt: „De Herder verliet zijne gemeente Bleiswijk om te Rotterdam eene zuivere kerk op te richten zonder zich met de dwalingen der Labadisten te vereenigen; hij had in den beginne ook al grooten opgang, doch 't is vanzelf geheel te niet geloopen en gansch versmolten. Zoo is 't ook gegaan met Bardowitz te Amsterdam, die mede wat onderleide, doch noch met Labadie, noch met De Herder zich geheel vereenigde. Deze zaken verhaal ik om een iegelijk te waarschuwen tegen het verlaten der kerk [men lette er weer op, niet: kerken] en een zuivere kerk te willen oprichten, indien iemand na dezen zich tot zulk een werk mocht opwerpen, want t zal hem zoo gaan als het met dezen gegaan is. Als de Heere zijne kerk zuiverder zal gelieven te maken zoo zal Hij het doen door zijnen Heiligen Geest in een meerdere mate over zijne kerk uit te storten." En voorts laat hij dan nog volgen: ,,'t Is een schrikkelijke zonde de kerk te verlaten, en eene betere te willen oprichten, want de kerk is maar één, zij is Christus' lichaam; van de kerk zich af te scheiden , is van Christus' volk, van zijn lichaam af te scheiden; 't is zich der belijdenis van Christus te onttrekken, en de gemeenschap der heiligen te verlaten. Zoo men de kerk nog houdt voor de kerk, zoo scheurt, men het lichaam van Christus, men bedroeft de godzaligen, men ergert anderen, men maakt dat de naam van God belasterd wordt, men doet eenvoudigen dwalen; verklaart men de kerk geen kerk te zijn, zoo verloochent men de kerk van Christus, en doet hetzelfde, dat gezegd is. Dus mishaagt men God, die het niet ongewroken laat, hoezeer men zichzelf behaagt en vleit. Tegen zulk een doen kant zich de apostel, als hij dezulken vleeschelijk noemt, 1 Cor. 3:1, 3; als hij daarvoor waarschuwende zegt: Ik bid u broeders! door den naam van onzen Heere Jezus Christus, dat gij allen hetzelfde spreekt, en dat onder u geene scheuringen zijn, 1 Cor. 1 : 10. Zoo ook 1 Cor. 11 : 18. Zoo hoor ik, dat er scheuringen onder u zijn." ~T T I " - 1 . Bij den Uitgever dezes is mede verschenen: Zal dit Huis woest zijn? - LEERREDE OVER HAGGAÏ 1: 1—7. DOOR dr. p. j. kromsigt. Prijs 25 cents. - REORGANISATIE - EISCH VAN GODS WOORD, WEG TOT GELEIDELIJKE REFORMATIE. Referaat gehouden op de ReorganisatieVergadering te Utrecht den 26sten April 1906, MET BIJLAGE („DE NIEUWE ACTIE", overgenomen uit - - „De Gereformeerde Kerk") - - DOOR Dr. P. J. KROMSIOT, Predikant te Rotterdam. Heere, leer mij Uwe rechten. Ps. 119: 108b. Rotterdam — J. M. BREDÉE — 1906 - REORGANISATIE - EISCH VAN GODS WOORD, WEG TOT GELEIDELIJKE REFORMATIE. Referaat gehouden op de ReorganisatieVergadering te Utrecht den 26s,en April 1906, MET BIJLAGE („DE NIEUWE ACTIE", overgenomen uit - - „De Gereformeerde Kerk") - - DOOR Dr. P. J. KROMSIGT, Predikant te Rotterdam. Heere, leer mij Uwe rechten. Ps. 119: 108b. Rotterdam — J. M. BREDÉE — 1906 Van verschillende zijden kwam het verzoek tot mg om de artikelen, die over „de nieuwe actie" van mijne hand in het weekblad De Gereformeerde Kerk verschenen waren, ook afzonderlijk verkrijgbaar te stellen. Daarom meende ik ze thans als bijlage aan mijne rede over reorganisatie te moeten toevoegen. Daardoor ontstond een geheel, dat een gemakkelijk overzicht geeft van ons standpunt in zake reorganisatie. Moge ook deze brochure dienen om de Schriftuurlijke, Gereformeerde beginselen, de beginselen onzer Belijdenis op kerkrechtelijk gebied in helderder licht te plaatsen en de kennis daarvan onder ons volk te vermeerderen. Ruste daartoe Gods onmisbare zegen op dezen arbeid en leide Hg zelf Zijne Kerk in ons Vaderland op Zijn tijd uit in de ware vrijheid overeenkomstig zjjn Woord. P. J. K. Waarde Broeders, Wat moet men doen, als twee menschen twist hebben gehad, daardoor van elkander verwijderd zijn geworden en men nu die twee weer tot elkander wil brengen? Och, meestal zal er wel schuld zijn aan beide zijden, al zal de schuld van den eenen allicht grooter zijn dan die van den anderen. Welnu, ga dan heen tot elk afzonderlijk en tracht, door aan elk afzonderlijk Gods wet met ernst voor te houden, hen te brengen tot schuldbesef en alzoo tot verootmoediging voor God. Indien u dit door Gods goedheid mag gelukken, dan hebt ge ook in de wederzijdsche verootmoediging de rechte basis, waarop die beiden elkander kunnen ontmoeten, en als de verootmoediging waarlijk hartelijk gemeend is, dan zal ook de harmonie weldra zijn gevonden. Dit beeld, aan het dagelijksche leven ontleend, is ook van toepassing op kerkelijk gebied. Zal er in ons kerkelijke leven, dat nu door partijschappen van allerlei scort zoo treurig gedeeld ligt, waarvan wij allen de wrange vruchten min of meer wel hebben gesmaakt, zal er in dat kerkelijke leven weer éénheid komen, dan is in de allereerste plaats noodig verootmoediging, persoonlijke verootmoediging over de zonden die wij persoonlijk bepaaldelijk in ons ambtelijk leven hebben begaan zoowel door doen als nalaten en gemeenschappelijke verootmoediging over de schuld, die op onze Kerk als Kerk van Christus in ons Vaderland drukt en die ons dus allen als ambtsdragers of leden dier Kerk gemeen is. De Farizeër zegt: „ik dank U, dat ik niet ben als de ethischen, als de modernen, als allen, die van de drie formulieren van eenigheid afwijken, en vooral niet als Dr. Bahler", maar wie zich,zelven kent, zegt: „o God, wees mij, zondaar, genadig". En daarom hebben mij twee dingen vooral smartelijk aangedaan. Vooreerst, dat men heeft durven spotten met onze oproeping tot verootmoediging en in 't algemeen met vergaderingen, protesten enz., in zake Bahler. En ten tweede, dat in de woorden van sommigen, die wèl op reformatie der Kerk aandrongen, niets of altlians veel te weinig werd bespeurd van de verbrijzeling der ziel, die daar verslagen neerligt voor Gods wet. Tot de eerstgenoemden zouden wij willen zeggen: hoe zijt gij zoo stomp van zinnen, dat gij zoo niets van onze kerkelijke ellende ziet en gevoelt, dat gij den gewetenskreet der Gemeente niet kunt onderscheiden en haar met een lichtzinnig lachen begroet? En de in de tweede plaats genoemden zouden wij willen toeroepen: Hoe, ziet gij niet, dat gij met uwe menschelijke, willekeurige, kunstmatige, politiek-berekende middelen de breuke van Sion zoekt te heelen op het lichtst, denkt toch aan wat geschreven staat: „Tot de wet en tot de getuigenis, het zal zijn, zoo zij niet spreken naar dit woord, dat zij geen dageraad zullen hebben." Inderdaad, M. H., wij zullen allen voor Gods wet schuldig moeten uitgaan, wij zullen allen met den moordenaar aan het kruis „in hetzelfde oordcel" moeten komen, wij zullen allen als „nooddruftigen" tot den Heere moeten leeren roepen, zal er eenige verwachting zijn. Maar dan ook geldt ons de belofte van den 693t0'1 Psalm: „Gij, die God zoekt! ulieder hart zal leven. Want de Heere hoort de nooddruftigen en Hij veracht zijn gevangenen niet." Wij nu kunnen elkander deze dingen slechts aanzeggen, maar daartoe zijn wij in deze kritieke dagen dan ook verplicht. God geve ons die ware verootmoediging, die ware gestalte van „de armen van geest" uit genade om Zijns Zoons Christus wil. De eisch van verootmoediging dient dus in de eerste plaats gesteld te worden. Zonder dat is al het andere ijdel en zal de ware eenheid der Kerk ook met de op het oog beste middelen nooit worden bereikt. Wij hebben haar daarom aanstonds voorop willen stellen, hoewel straks br. Troelstra hierover nog nader tot u (bijv. door het samengaan van de radicaal-antirevolutionaire, de radicaal-liberale, de socialistische en de Roomsche elementen) onze Kerk als Volkskerk werd opgelost bv. door plotselinge inhouding der rijkstraktementen, door proportioneele verdeeling der kerkelijke goederen als anderszins, dan zouden wij zulk een toestand natuurlijk te aanvaarden hebben en dan zou wellicht het oogenblik gekomen zijn om door aaneensluiting van alle beslist-confessioneele elementen de nieuwe formatie eener Gereformeerde Kerk te beproeven. Doch ik zou zulk een toestand altijd als een oordeel beschouwen, omdat daardoor verreweg de meerderheid van ons volk aan Gereformeerden invloed zou zijn onttrokken en omdat daardoor de Protestantsche Kerk letterlijk gedecimeerd zou staan tegenover de éénc groote katholieke Kerk, die dan allicht, na verloop van tijd, als de eigenlijke Kerk van Nederland, als de nationale Kerk (wijl in zielental dan de grootste) voor het oog der wereld zich zou vertoonen. Ik zou dus zulk een toestand als een oordeel beschouwen en meen dus, dat Christenen nooit mogen medewerken om zulk een oordeel over zich in te roepen en als het ware met eigen hand dichter by te brengen en te voltrekken*). Wij moeten dus naar mijne meening ons aansluiten aan al het Christelijke, dat God ons nog in ons volk gelaten heeft in Zijne goedertierenheid. Wij mogen ons volk niet beschouwen als een heidensch volk, dat beevangeliseerd moet worden, en als zendingsterrein moet worden behandeld, maar wij moeten het beschouwen als een gedoopt volk en wij moeten om met den edelen Wormser te spreken beginnen „om de natie haren doop te leeren verstaan." Wij moeten dus ons volk beschouwen als een Christelijk volk evenals ook de profeten Israël bleven toespreken als „Gods volk" ook in de dagen van het diepst verval2). Er moge veel zijn in onzen doop, dat niet recht is voor God, nochtans wij staan voor het feit, dat onder Gods voorzienigheid 1) Zie hierover nader de aan deze rede toegevoegde bij laffe over „de nieuwe actief 2) \ g. ook Ezeoh. 16 : 20 en 21. Zie ook mijn De Kinderdoop en het genadeverbond in verband met de Volkskerk, Utrecht Keniink & Zoon, 1899. de doop aan zoovele duizenden bij duizenden nog toegediend is. Wij staan voor dit fait accompli en mogen deze duizenden gedoopten niet eenvoudig als ongedoopten beschouwen. Wij mogen dus de banden met hen niet willekeurig, niet anders dan in het uiterste geval losmaken. Wij houden dus vast aan onze Volkskerk, aan onze Nationale Kerk, niet omdat wij het begrip „Volkskerk" huldigen, dat door sommigen aldus is verbasterd, dat het zou beteekenen een Kerk, waarin het geheele Volk zich samenvindt met wederzijdsche erkenning van de rechten ook der meest tegengestelde richtingen, maar omdat wij het begrip „Volkskerk" of „nationale Kerk" huldigen in dien zuiveren, alleen Schriftuurlijken zin, dat er in ééne natie slechts ééne nationale Kerk behoort te zijn als zijnde de wettige openbaring van het ééne „lichaam van Christus" (vg. art. 28 onzer Belijdenis). Op de vraag: „Is Christus gedeeld?" antwoorden wij met den apostel (1 Cor. 1): „neen", niet in de eerste, niet in de 16°, en ook niet in de 20,,e eeuw. En daarom heeft de gedachte van de ééne nationale, Gereformeerde Kerk wel degelijk haar goed recht van bestaan. En wij geven de wijsbegeerte van Schleiermacher met zijn „pluriformiteit der Kerk" gaarne over aan hen, die de idee der „Volkskerk" bestrijden onder een carricatuur, dat men zich daarvan gemaakt heeft, doch die feitelijk in deze meer hooren naar de ingewikkelde wijsheid der rede dan naar de eenvoudige wijsheid van Gods Woord. Wij houden dus vast aan onze Volkskerk!), onze Ned. Herv. Kerk, èn principeel èn naar den aard der liefde, omdat wij ons volk, onze medegedoopten, niet willen prijsgeven aan het ongeloof-). 1) De illusie der gescheidenen is om eerst ons volk als Christelijk volk prijs te geven, zich in een kleine zuivere Kerk terug te trekken en vandaaruit ons volk weer voor den Christus te herwinnen. Wij miskennen niet de goede bedoeling dezer broeders. (Kom. 10: 12). Doch dit is niet Gods weg. Deze weg wordt duidelijk door Gods Woord geoordeeld. Het is een miskennen van den weg des verbonds. En de illusie van dit streven blijkt eiken dag. Reeds hierin, dat men zichzelf den toegang tot de afgedwaalde huisgezinnen door ambtelijk huisbezoek heelt afgesneden. Vg. ook: Hoe oordcelen onze vaderen over afscheiding en doleantie, Sneek J. Campen. t) Ook willen wij geen afscheiding in de Kerk, d. w. z. een pleiten voor de ideeën der afscheiding, een pleiten voor de vrije-herh-idee, terwijl men om utiliteitsredenen nog in onze Kerk blijft, omdat inen zoodoende eenvoudig het prijsgeven der Volkskerk voorbereidt en zich genoodzaakt ziet eene meer normale, meer zuivere openbaring onzer Ned. Herv. Kerk tegen te houden. Maar wat dan? zoo vraagt men. Indien gij geen conservatisme wilt, omdat de toestanden zoo droevig zijn, dat zij ten hemel schreien, indien gij geen afscheiding wilt, wat wilt gij dan? En hierop antwoorden wij met beslistheid: wij willen reorganisatie als zijnde naar onze meening de eenige weg ter ontkoming, een weg, die èn op principieele èn op praktische gronden als de eenige rechte weg te beschouwen is. „Sion zal door recht verlost worden" (Jes. 1 : 27). Dat woord, waaraan de Kerk des Heeren haar oorsrpong heeft te danken, omdat Christus als „de Heere, hare gerechtigheid" haar eenig fundament is, mag vooral in tjjden van verwarring nooit vergeten worden. In dat woord wordt de grondregel aangegeven, die ook in het kerkelijke leven gevolgd moet worden. Vooral in tijden van verwarring moet eraan gedacht worden, omdat men juist dan zoo licht komt, vaak met de beste bedoelingen, tot willekeur. Onder willekeur versta ik eigenmachtige tuchtoefening in tegenstelling met kerkelijke tuchtoefening. Een enkel persoon of ook een kring van willekeurig samengekomen personen, een vereeniging bv., heeft geen r echt om tucht over iemand uit te oefenen, om iemand te ontzetten van zijn kerkelijk ambt of, wat hetzelfde is, om te verklaren, dat men iemand niet meer als ambtsdrager zal erkennen. Aan zulk een willekeurige tuchtoefening heeft juist de afgescheidene Kerk haar ontstaan te danken, doordat Ds. de Cock den doop van een zijner ambtgenooten in de buurt niet meer als wettigen doop erkende en daarom zelf in zijne plaats ging doopen, hem dus feitelijk van zijn ambt ontzette. Geen willekeur dus, maar recht. Wij mogen niet eigenmachtig tucht oefenen, maar moeten dit overlaten aan de kerkelijke vergaderingen. Wij moeten dus alle gedoopten als gedoopten erkennen, maar zoo moeten wij ook alle ambtsdragers als ambtsdragers erkennen, als zij het ook onder protest, zoo lang zij niet door kerkelijke tuchtoefening zijn getroffen. Natuurlijk spreken wij hier alleen van het feitelijke recht, niet van het geestelijke recht. Het kan zijn, dat ik het geestelijke recht van iemand om ambtsdrager in de Kerk te zijn (bv. van een moderne) ontken, terwijl ik toch zijn feitelijk recht erken, zoolang hij niet door een kerkelijke uitspraak is afgezet. Dit feitelijke recht nu moet natuurlijk bij kerkrechtelijke zaken op den voorgrond gesteld worden1). Doet men dit niet, dan verliest men zich in een eindeloos subjectivisme, d. i. in grenzelooze willekeur. De een zal dan de grens van erkenning van het ambt wat enger, de ander wat ruimer trekken, doch het blijft altijd een persoonlijke, individueele meening. Zóó komt men uit het kerkelijke moeras niet uit. Neen, men vermeerdert integendeel de verwarring. Persoonlijke, individueele, eigenmachtige tuchtoefening is niet geoorloofd, tuchtoefening kan alleen geschieden door wettige kerkelijke vergaderingen. Welke zijn nu die wettige kerkelijke vergaderingen? Dat zijn de Kerkeraad, de Classicale vergadering, de Provinciale Synode en de Nationale Synode. Alleen bij dez» wijze van presbyteriaansche kerkregeering komt het ambt naar onze overtuiging tot zijn recht. Wij kunnen dit thans maar zeer kort nader aan wijzen2). Natuurlijk erkennen wij wel het feitelijke recht der thans bestaande, hoewel door de overheid opgedrongen besturen: Classicaal Bestuur, Prov. Bestuur, Synodaal bestuur. Maar wij beweren tevens, dat deze besturen aan het ambt te kort doen en daarom ook nooit een zuiver-kerkelijke rechtspraak geven kunnen. Zij kunnen alleen geven een hoogst-gebrekkige rechtspraak, die, juist omdat zij altijd min of meer willekeurig is, het kerkelijke leven niet kan bevorderen en de normale openbaring der Kerk moet tegenhouden. De besturen hebben zelf ook wel instinktmatig gevoeld, dat zij het geestelijke recht misten om uitspraak te doen. Zij hebben eigenlijk nooit een uitspraak gedaan of alleen zulk een uitspraak, waarbij de eigenlijke kwestie 1) Ook moet vooral niet vergeten worden, dat feitelijk, historisch en vettelijk (volg. art. 11), heel onze Ned Herv. Kerk nog staat op den grondslag der drie formulieren van eenigheid, dus ook, kerkrechtelijk beschouwd, elke gemeente en elk ambtsdrager. Kerkrechtelijk kan men dus eigenlijk niet van ,,modernen'* spreken. Ik deed dit alleen gemakshalve en voor de^ duidelijkheid. 2) Zie deze stelling breeder aangetoond in mijne brochure De Kerkelijke organisatie en de praktijk, Utrecht, J. Bijleveld 1901. Vg. ook l)r. H. G. Klevn, Alqemeene Kerk en Plaatselijke Gemeente, Dordrecht 1888 en Voetius, Politica Ecclesiastica. geeren door reorganisatie, zal het ook bewijzen. Als de kerkelijke vergaderingen maar geplaatst worden voor het getuigenis van Gods Woord, dan zal men nog wonderlijke dingen zien geschieden, zooals geschied zijn bv. op het concilie van Nicaea. En ten tweede gelooven wij in herstel der Kerk langs dezen weg, omdat wij gelooven in de samenbindende kracht van het gemeenschappelijke werken in kerkelrjken weg. Als de Classicale vergaderingen weer gedrongen worden de zaken, Kerk, zending philanthropie, sociale kwestie enz. betreffende, ter hand te nemen, dan zal men zien, dat in dien gemeenschappelijken arbeid de onderlinge band dergenen, die toch samen den Christus Gods belijden, krachtiger zal gaan trekken. Er zal meer eenheid komen in goeden, gezonden zin, eenheid onder de tucht van Gods heerlijke, wonderbare Woord, dat „niet is tot ter nederwerping, maar tot opbouwing", éénheid door den gemeenschappelijken arbeid als rechte dienstknechten van Christus, waarbij „de meeste is als één, die dient." Ik mag echter dit alles nu niet verder uitwerken. Genoeg zij het de hoofdlijnen te hebben aangegeven. Wat ons thans staat te doen, moge door de discussie duidelijk worden. Leide de Heere ons daarbij door Zijnen Geest. Laat ons temidden van alles twee dingen maar niet vergeten, opdat wij in deze veelbewogen tijden rust hebben voor onze zielen en tevens vragen naar 'sHeeren u-et, vooreerst: „de Heere regeert," en in de tweede plaats: „De verborgene dingen zijn voor den Heere, onzen God, de geopenbaarde zijn voor ons en voor onze kinderen tot in eeuwigheid om te doen al de woorden dezer wet." (Deut. 29 : 29). De Nieuwe Actie. 2 I. INLEIDING. Nu van verschillende zijden ons oordeel gevraagd wordt over de nieuwe actie tot „vrijmaking der kerken" (men lette op dit meervoud in de oproeping van den Gereformeerden Bond tot vrijmaking der kerken), willen wij niet langer wachten deze zaak ook in ons blad te bespreken. Onze hoofdredacteur meende na de oproeping tot de vergadering eerst nog meer licht van het Gereformeerd Weekblad te mogen afwachten. Veel meer licht is er echter niet gekomen. Een onzer medewerkers zeide, dat wel zijne verwachting niet hoog gespannen was, maar dat hij zijn oordeel nog zou opschorten, ook al in afwachting van wat nog komen moest. Het komt ons echter voor, dat er reeds genoegzaam licht valt op deze nieuwe beweging, wanneer men haar, evenals ook de Heraut o. i. reeds terecht heeft gedaan, beziet in het licht van da beide brochures van Ama nescirix). Wij hebben eenigszins geaarzeld om de nieuwe ljewegmg voor onze lezers te plaatsen in het licht, dat wij erover zien schijnen, om de eenvoudige reden dat wij niet gaarne aanstonds een woord van kritiek spreken bij het pas beginnende werk van broeders, met wie wij ons in de belijdenis der waarheid (behalve in zake art. 36) nauw verwant weten. Er was op zichzelf iets verblijdends in, dat broeders, die 1) Arno nesciri schreef terstond na de verkiezingen eene brochure, getiteld Wat nuf Een advies voor de Politiek der Christelijke partijen, waarin hijet voorstel beuleitte om. nu de „vrijmaking der school had plaats gehad, de „vrijmaking der Kerk" als no. 1 op het gemeenschappelijk 1 rogram der Christelijke Dartiien te zetten. Dit werd nog nader door hem aangedrongen in een stuk in 5e Christelijke stemmen, het bekerde antirevolutionaire ttjdsehnft, welk stuk als afzonderlijke brochure verscheen onder den titel „De vrijmaking der Kerk .Aan deze brochures sluit zich blijkbaar de nieuwe actie, wat de hoofdgedachte betreft, aan. tot nog toe kerkelijk weinig schenen mee te leven en die daardoor gevaar liepen aan individualistische en eenzijdigpiëtistische neigingen toe te geven en anderen daarin te stijven, opeens begonnen naar kerkherstel te vragen. Wij hadden liever afgewacht, hopende, dat ook uit deze beweging iets goeds voor onze Kerk mocht voortkomen. Toch schijnt het beter (te oordeelen naar de vragen, die van verschillenden kant rezen) om reeds nu de beweging te bespreken en daarop het o. i. juiste licht te laten vallen, daar toch het progiyim, in de brochures van Amo nesciri duidelijk genoeg omlijnd voor ons ligt. Wij hopen intusschen, dat de broeders, van wie deze beweging uitgaat, onder alles in aanmerking zullen willen nemen, dat onze kritiek, ook al zal zij onomwonden en dus soms wellicht scherp moeten zijn, toch broederlijk bedoeld is. Wij voor ons zoeken de eenhaid en begeeren daarom geen verdeeldheid, allerminst ook ten opzichte van deze broeders, die zoo dicht bij ons staan. Men heeft ons voor eenigen tijd toegeroepen: „kom tot ons over". Allicht dat wederzijdsche scherpere bepaling van ons bedoelen ons ten slotte nader brengt en althans dit uitwerkt, dat wij elkander beter begrijpen en dan ook, zooals het ernstigen Christenmannen betaamt, objectief gesproken, meer waardeeren. Wij hopen, dat ook deze artikelen daartoe mogen medewerken. Menigeen heeft bij het eerste lezen der oproeping van de mannen der nieuwe actie gemeend, dat zij hetzelfde of althans ongeveer hetzelfde bedoelden als degenen, die nu reeds sinds verscheidene jaren voor reorganisatie hebben gepleit. Toch is deze meening blijkbaar onjuist. Immers, bedoelde men hetzelfde, dan zou het toch al zeer onbroederlijk gehandeld zijn, indien deze mannen zich niet op de eene of andere wijze met hen, die tot nu toe reorganisatie bepleitten, in contact gesteld hadden. En dit contact nu is niet gezocht. Waarom ? Om de eenvoudige reden, dat men zich bewust was iets anders te bedoelen. Toch blijft het o. i. te betreuren, dat men geenerlei samenspreking heeft beproefd. Wij willen dit rondweg uitspreken. Wij hebben onze vergaderingen steeds zoo ruim mogelijk opengezet voor allen, die zich wilden buigen alleen voor den eisch van Gods Woord. Indien deze broeders zich meer op die vergaderingen hadden laten zien en daar mogelijke bezwaren tegen onze wijze van arbeiden hadden in het mid- veu staan. Men moest veel verder gaan en eiken hiërarchischen zuurdesem uitbannen. Doch onze vaderen hebben aanstonds in deze independentische theorieën den revoluitionairen trek herkend. Zij hebben met taaie volharding gearbeid, totdat hier te lande de eenheid der Kerk zich openbaarde in een vast kerkverband, waaraan geen enkele plaatselijke kerk zich mocht onttrekken, of zij zou een scheurkerk geworden zijn, waartoe dus alle plaatselijke kerken werden gerekend te behooren, niet omdat zij willekeurig contractueel zich onderling verbonden hadden (confoederatief kerkverband), maar omdat deze samenhoorigheid van alle plaatselijke kerken in het wezen der Kerk als zijnde „het lichaam van Christus" (1 Cor. 12) gegrond was. Deze eenheid der Kerk, als geheel genomen, spraken onze vaderen tegenover alle independentistische scheurmakerij dan ook kloekweg uit in art. 28 onzer Geloofsbelijdenis, waar wij lezen: „Wij gelooven..., dat niemand van wat staat of qualiteit hij zij, zich behoort op zichzelven te houden om op zijn eigen persoon te staan; maar dat zij allen schuldig zijn zichzelven daarbij [bij de ware Kerk] te voegen en daarmede te vereenigen; onderhoudende de eenigheid der Kerk [men lette erop, dat hier niet het meervoud „kerken" gebruikt wordt], zich onderwerpende aan de onderwijzing en tucht derzelve, den hals buigende onder het juk van Jezus Christus, en dienende de opbouwing der broederen, naar de gaven, die God hun verleend heeft, als onderlinge lidmaten eenszelven lichaams." Voor deze eenheid der Kerk zijn onze vaderen ook in bange, zeer verdorvene tijden steeds opgekomen tegenover alle perfectionistisch drijven en alle separatistische neigingen. Met name Wilh. a Brakel heeft er in zijn Redelijke godsdienst een belangrijk hoofdstuk aan gewijd, dat wij in deze dagen, waarin de Gereformeerde beginselen van kerkrecht zelfs onder onze leiders meer en meer onbekend schijnen tc worden, aan onze gemeenteleden bij vernieuwing ter aandachtige lezing en behartiging aanbevelen. De titel van het bedoelde hoofdstuk XXV luidt: „Men moet zich bij de Kerk voegen en bij haar blijven." Ook Brakel spreekt hier weer van „kerk" cn niet van „kerken", waaruit blijkt, dat ook bij hem do eenheid, het geheel, op den voorgrond stond, zoodat ten onrechte sommigen zich beroepen op den term „Gereformeerde kerken", Onze conclusie is dus deze: de nieuwe actie is principieel verkeerd, zij gaat uit van een verkeerd kerkbegrip, zij gaat in tegen art. 28 onzer Geloofsbelijdenis. Dit principieel-verkeerde zal zich in de actie zelve wreken. Allen, die het gevoelen, zullen er niet mede meegaan. Slechts een deel der Gereformeerden, de meer independentistisch-gezinden, die zelf de Kerk willen vrijmaken, die het juk willen afwerpen," die een eigenwilligen weg willen gaan, zal naar menschengedachten worden uitgeleid. Men zal dus terecht komen bij een nieuwe afscheiding, doch men zal niet bereiken, wat men zelf begeerde: vereeniging van alle Gereformeerden in één kerkverband. IV. GEWELDDADIGE TUCHTOEFENING. Wij hebben dus principieel bezwaar tegen de nieuwe actie, omdat zij o. i. van een verkeerd kerkbegrip uitgaat, nl. het independentistische, waarbij de eenheid van „het lichaam van Christus" niet genoegzaam wordt in het oog gevat en dus voet gegeven aan allerlei scheuring en menschelijke willekeur. Dit is ook het bezwaar, dat o. a. als tweede bezwaar door Dr. Kleyn in De Ned. Herv. Kerk van den tegenwoordigen tijd tegen het vrije-kerk-ideaal van Dr. Kuyper, zooals deze dat in 1873 heeft ontwikkeld!), is aangevoerd. Hij zegt daar (ook zijn eerstgenoemde bezwaar is belangrijk genoeg en wij nemen het daarom hier tegelijk over): „De (eerste) veronderstelling dezer theorie is, dat de Kerk 1) Later is Dr. Kuyper minder radicaal geworden en heelt volgens Kleyn het recht der splitsing op andere overwegingen gegrond Hoe ver hij echter in 1873 ging, moge nog blijken uit bl. 6 en 7 van zijne bevestigingsrede Eenheid, waarop een lezer mij attent maakte, waar we lezen: ,,Naar den eisch der Christelijke vrijheid zullen de bestaande Kerken zich in een veelheid, van gemeenten oplossen. De eigenaardigheid van het geloofsleven laat zich niet ten einde toe onderdrukken. De persoonlijkheid moet zijn recht hernemen zonder met de vastheid van den gameenteband in botsing te komen. In al voortgaande splitsing, zoo zei ik u, moet het werk onzer Hervormers worden voortgezet. .. ontbinding in deelen is luide geëischtWat hierbij van de eenheid van ..liet lichaam van Christus* overblijft, zooals die in 1 Cor. 12 ook met „verscheidenheid van gaven" en dus een eeren van ..de Christelijke vrijheid*' in schriftuurlijken zin door den apostel zoo schoon beschreven wordt, is moeilijk in te zien. als inrichting iets is, dat boven de geloovigen zweeft en van boven af zijne zegeningen uitdeelt, iets als de Roomsche of Anglicaansche Kerk2). Deze Kerk heeft hare vastigheid niet in haar Hoofd Jezus Christus en in den Heiligen Geest, dien Hij gezonden heeft, maar in de door haar concilies (synoden) gegeven belijdenissen. De kerkelijke verklaring van het Goddelijke Woord in de belijdenisschriften is voor den enkelen persoon een gids tot de goddelijke waarheid. De prediker, evenals de ouderling, is vertegenwoordiger der Kerk, wanneer hij Gods Woord predikt. Wat hier van het profeet-, priester- en koningschap der geloovigen overblijft, weet ik niet. De reformatie schijnt met hare rechtvaardigmaking door het geloof dan toch iets anders te bedoelen. , ,,De tweede veronderstelling is, dat de ecclesia visibilis (zichtbare Kerk) willekeurig uit de leden der bestaande kerkgemeenschap kan verzameld worden, en dat het geoorloofd is deze in afdeelingen te splitsen en ééne dezer afdeelingen tot het middelpunt van een nieuw kerkelijk leven te maken." Doch behalve het bezwaar van independentisme hebben wij nog een tweede principieel bezwaar, dat men het eerstgenoemde nauw samenhangt, tegen hetgeen de „Bond tot vrijmaking der kerken" beoogt, en dat is de gewelddadige en willekeurige tuchtoefening, waartoe men langs dien weg komen moet. Immers, men zal dan het Classicaal, Provinciaal en Synodaal bestuur over onze Kerk opheffen. Men zal die Kerk oplossen in kerken en in deelen van kerken. Die kerken en deelen van kerken, die instemmen met de drie formulieren van eenigheid, zullen zich dan samenvoegen tot ééne Gereformeerde Kerk, die volgens de presbyteriale organisatie (Dordtsche kerkorde) zal worden bestuurd. Doch die andere kerken en deelen van kerken, die bezwaren hebben tegen de drie formulieren van eenigheid, worden daardoor op eens en voor <]oed van de aldus vernieuwde Gereformeerde Kerk afgesneden zonder zelfs gehoord te zijn. Ieder gevoelt, dat zulk een handelwijze zuivere willekeur l) Wie heelt, zou ik wel willen vragen, nooit dien Roomschen /.uurdesem in de „Gerei'. kerken", die door de huidige leer van ..veronderstelde wedergeboorte bij'den Doop en „eeuwige rechtvaardigmaking'sterk wordt gevoed, opgemerkt ? Het is een zegen te achten, dat de oud-afgescheidenen en in t algemeen oe eenvoudige vromen tegen deze leeringen opkomen, met hoeveel ,.geleerdheid ze ook mogen worden voorgedragen. is. En deze willekeur springt temeer in hot oog, omdat het Bestuur van den bond voor zichzelven de vrijheid neemt om een bezwaar tegen de Belijdenis te hebben in zake art. 36 zonder dat daarover de Kerk nog in eene wettige vergadering is gehoord geworden. Stilzwijgend neemt men aan, dat dit bezwaar tegen de Belijdenis geldig is. Zoodoende neemt men zelf een vrijheid, die men een ander niet gunt. Uit kerkrechtelijk oogpunt dus een zuiver willekeurige en daarom hoogst gevaarlijke handelwijze. Ja, het bestuur van den Bond toont zoo weinig het willekeurige van dit standpunt te beseffen, dat het zelfs klakkeloos in de oproeping schrijft, dat men door handteekening „instemming met de belijdenis der Kerk" moet betuigen zonder daarbij van het bezwaar tegen art. 36 ook maar te reppen. Stilzwijgend wordt dus in de oproeping tot de vergadering met dat bezwaar tegen art. 36 eenvoudig niet gerekend. Waarom ? Omdat dit de stellers zou brengen bij qen zuiverder systeem van Gereformeerd kerkrecht, dat men echter op dit oogenblik minder gewenscht vindt, omdat het niet zou leiden tot het doel, dat men zich voorstelt: splitsing van de Volkskerk in 3 vrije kerken, een Gereformeerde, een Ethische en een Moderne kerk. Men versta ons wel. Wij zeggen niet, dat men welbewust afwijkt van de goede, kerkrechtelijke beginselen. Maar wij beweren wel, dat men onder de betoovering is van Dr. Kuyper's kerkideaal, de „begrippenkerk" van Dr. Kuvper1), en dat men uit begeerte om dat doel to bereiken het spoor bijster is geworden en niet ziet, hoe volkomen willekeurig men handelt en hoe men de zuivere kerkrechtelijke beginselen alzoo in het aangezicht slaat. Men wil den Gordiaanschen knoop nu maar eens eindelijk doorhakken en men gunt zich den tijd niet om te trachten den rechten draad te vinden en hem alzoo te ontwarren. Zoo gaat het, als de mensch, ongeduldig geworden zijnde, zelf nu eens zich bevrijden zal en vergeet, dat er geschreven staat: „Die gelooft, zaJ niet haasten" (Jes. 28 : 16) en „niet door kracht noch door geweld, maar door Mijnen Geest zal het geschieden, zegt de Heere der heirscharen" (Zach. 4 : 5). 1) Toespeling op een door een eenvoudig genieentelid gebezigde uitdrukking na lezing van de boven geciteerde bevestigingsrede. Doch het einde der zaak zal zijn, precies als in de dagen der doleantie, dat men zoodoende niet anderen afsnijdt (zooals velen ook toen meenden te doen), maar dat men zichzelf afsnijdt (resp. afgesneden wordt), d. w. z. dat men zichzelf van allen invloed ten goede op onze nationale Kerk berooft, dat men uitkomt na deerlijke teleurstelling bij de afscheiding en niet bij de herstelde Ned. Herv. Kerk. Sion wordt niet door willekeur, maar door recht verlost. Alleen de rechte weg kan ons hier baten, al is die weg dan ook een langere weg, de weg nl. allereerst van verootmoediging, voorts van zelfverloochening en van hopen, bidden en wachten, de weg des geloofs ook dan als men niet ziet. Het bezwaar tegen art. 36, zeiden we, had op den goeden weg kunnen brengen. Dit willen we nu nog toelichten en alzoo tevens ons tweede principieele bezwaar nader formuleeren. Het is de Roomsche zuurdesem, die hier voor den dag komt, het afwijken van de rechte Gereformeerde beginselen in zake de verhouding van de Belijdenis tot de H. Schrift. De Roomsche Kerk zegt: wij gelooven, omdat de Kerk het zegt. De Gereformeerde Kerk zegt: wij gelooven, omdat Gods Woord het zegt. De Gereformeerde Kerk waagt het met het Woord, hoezeer zij ook weet, dat onderscheidene geesten zich op dit Woord zullen beroepen. Zij waagt het in geloof om te zeggen: dat Woord zal de rechter zijn van al onze geschillen. Doch zoodra dit kloeke geloof min of meer geweken is, durft men dal niet meer aan. Men denkt: neen, dat zal verwarring geven. En zoo wordt men dan Roomsch en zegt: alleen de belijdenis der Kerk moet onze rechter zijn, en het beroep op Gods Woord laat men dan achterwege. Doch zoo geeft men dan aan de belijdenis een plaats, die haar rechtens niet toekomt, met stelt haar op gelijke lijn met Gods Woord. Dit nu geschiedt op de vergadering, uitgeschreven door den „Gereformeerden Bond tot vrijmaking der kerken" op 18 April e.k. Immers men vraagt zonder meer „instemming met de belijdenis der Kerk" zonder dat er van beroep op Gods Woord ook maar met een enkel woord gerept wordt.. Niet. Gods Woord, maar de drie formulieren van eeniglieid, gelijk zij daar liggen, zijn de grondslag van de vergadering, die op 18 April te Utrecht gehouden wordt. Doch dan moeten de bestuurders zelf beginnen met zich- zeiven uit te sluiten. Immers, zij zijn het niet eens met art. 36 onzer Belijdenis. Gevoelt men niet, dat hier iets hokt? Gevoelt men niet, dat dit de grootste willekeur is om zelf stilzwijgend een vrijheid te nemen, die men een ander niet gunt? Neen, men had wel de belijdenis als grondslag kunnen nemen, indien daarbij maar uitgedrukt was geworden, dat men beroep op Gods Woord toeliet en dat men zelf met name bezwaar had tegen art. 36. Nu ging men, omdat men de vrijheid met Gods Woord in de hand niet aandurfde, op de Roomsche lijn, doch intusschen (dit is de ironie der dingen) nam men voor zichzelven geheel willekeurig in stilte een vrijheid, die men aan een ander niet geven wilde. Dit is de Roomsche zuurdesem, waarop we wijzen wilden. Juist wat Dr. Kleyn gispte in Dr. Kuyper's begrippenkerk: „Deze Kerk heeft hare vastigheid niet in haar Hoofd Jezus Christus en in den Heiligen Geest, dien Hij gezonden heeft, maar in de door hare Synoden gegeven belijdenissen. De kerkelijke verklaring van het Goddelijke Woord in de belijdenisschriften is voor den enkelen persoon een gids tot de goddelijke waarheid... Wat hier van het profeet-, priester- en koningschap der geloovigen overblijft, weet ik niet." Onze conclussie is dus deze: de nieuwe actie gaat in niet alleen tegen art. 28, maar ook tegen art. 7 onzer Belijdenis, waar we lezen: „Men mag ook geener menschen schriften, hoe heilig zij geweest zijn, gelijken bij [vergelijken, gelijkstellen met] de Goddelijke Schrifturen, noch de gewoonte bij de waarheid Gods (want de waarheid is bovenal), noch de groofce menigte, noch de oudheid, noch de successie van tijden, noch de conciliën, decreten of besluiten; want „alle menschen zijn uit zichzelven leugenaars en ijdeler dan de ijdelheid zelve." " Wij voegen er nog bij, dat wij deze dingen zeggen wel niet vaste overtuiging, maar niet in hoogheid des harten. Moge God zelf deze broeders, wanneer zij te Utrecht vergaderd zullen zijn, dringen tot een ernstige herziening van zichzelven bepaaldelijk op deze punten. V. EENE HISTORISCHE HERINNERING. De geschiedenis herhaalt zich. Er is inderdaad een „kringloop der tijden". Juist daarom is de beoefening der geschiedenis zoo leerzaam. Indien men er dan ook maar uit leeren wil. Wij hebben beweerd, dat het ideaal van Kuyper (niet het ideaal van Groen, zooals de Heraut geheel ten onrechte beweert, en zooals reeds blijkt uit dit ééne nuchtere feit, dat Groen, zooals Dr. Kuyper zelf eens schreef „huiverde voor de Leerregels van Dordrecht") het ideaal is van de mannen der nieuwe actie, dat dit ideaal leidt niet tot herstel der oude Volkskerk op belijdenden grondslag en een daarmede overeenstemmenden kerkvorm, maar tot splitsing der Volkskerk*) in drie vrije kerken, een Gereformeerde, een ethische en een moderne kerk. Hoezeer de nieuwe actie ligt in de lijn van wat Dr. K. wilde, bleek ons ook weer bij het naslaan van het nog altijd merkwaardige tijdschrift (waarvan slechts één jaargang verscheen in 1886) Op het Fundament der apostelen en der profeten van Dr. Hoedemaker, waarin de Gereformeerde kerkrechtelijke beginselen tegenover de independentistische kerkrechtelijke beginselen van Dr. Kuyper aan den vooravond der doleantie nog eens met kracht en klaarheid werden ontwikkeld, een geschrift, dat wij daarom vooral thans aan onze jonge theologen ter ernstige bestudeering aanbevelen, aangezien het thans op nieuw in hooge mate actueel is geworden (wij twijfelen niet, of het is antiquarisch nog wel door Wristers te Utrecht of van Dam te Amsterdam te verkrijgen). Daar las ik in een stuk, getiteld: „Geen lappen ongevold laken op een oud kleed", dat reeds ^ 1879 naar aanleiding van een strijd over art. 38 Regl. op het godsdienstonderwijs (over het aannemen van nieuwe lidmaten, waarbij voortaan de ouderlingen alleen „tegenwoordig" zouden zijn zonder eenig zeggenschap te hebben) de „rechtzinnigen" in twee groepen uiteengingen, die elk door een „Commissie van advies" werden vertegenwoordigd, waarbij intusschen bleek, dat „niet allen, 1) Men herinnere zich ook Dr. Kuyper's uitspraak in zijn De Qerneene Gratie, dat de „volkskerken" een ,.onkruid" zijn in het leven der volken, dat maar zoo spoedig mogelijk dient uitgeroeid te worden. die Gereformeerd waren of hiervoor doorgingen, dezelfde zienswijze hadden en dezelfde gedragslijn voorstonden." Dr. Hoedemaker kwam destijds reeds op tegen het streven van de partij van de „Gereformeerde commissie van advies", waarvan Dr. Kuyper de ziel was. Hij schreef o. a. (in de Heraut van 13 April 1879): „Het beroep op art. 11, Alg. Regl., is b.v. niet ernstig gemeend. Immers, met dit art. in de hand moet men de handhaving eischen van de Gereformeerde belijdenis, niet voor zoover dit A, B of C aangenaam is of gelegen komt, maar zooals zij daar ligt, en terugk?eren niet alleen tot die belijdenis, maar ook tot den kerkvorm, die onafscheidelijk daarmede samenhangt. Wenscht men dit? Wij nemen de vrijheid dit te betwijfelen!" Hen herinnert zich, dit is geheel hetzelfde bezwaar, dat wij in ons vorig artikel tegen de nieuwe actie en haar willekeurig verzwijgen van haar eigen gravamen tegen art. 36 onzer Geloofsbelijdenis hebben ontwikkeld. Intusschen, Dr. Kuyper ging door. Het kwam ook destijds tot een „Bond" en wel een „Kerkeradenbond", een bond nl. van die Kerkeraden, die zich verklaarden te stellen op den grondslag van de drie formulieren van eenigheid. Dr. H. doorzag, dat men zoodoende een „Kerk" ging vormen in de Kerk, dat men zich zoodoende begon af te scheiden in de Kerk en dat men zoodoende het herstel der Kerk als geheel eer tegenhield dan bevorderde, juist omdat men ging een zuiver willekeurigen weg, een weg, die veel meer door het verstand eens menschen berekend was dan dat hij door Gods voorzienigheid als het ware kennelijk was aangewezen. Dr. H. gaf zijne bezwaren te kennen, omdat hij „deze aaneensluiting van gemeenten hier en ginds, bij wijze van vereeniging buiten de kerk, en wel met een strategisch (krijgskundig) doel in strijd achtte met het recht en de roeping der Kerk", en „berekend om eene meer normale openbaring van de Kerk in de toekomst onmogelijk te maken." Men luisterde echter niet naar de waarschuwende stem van Dr. H. Dr. Kuyper ging door, maakte zich van de bezwaren af, door er niet op in te gaan, en kwam ten slotte uit... eerst bij de doleantie, later bij de afscheiding doch niet bij de herstelde Ned. Herv. Kerk. Het is inderdaad merkwaardig, hoe de „duistere" Dr. Hoedemaker al deze dingen reeds in 1880 met klaren blik doorzag, toen hij schreef in de Heraut van 3 Juni van dat jaar (in gelijken geest als wij thans schreven aan het adres van de mannen der nieuwe actie): „Ik eisch niet, dat allen, die zich bij eene beweging aansluiten, haar in hare drijfveeren en gevolgen doorzien, maar alleen, dat de beweging zelve van schriftmatige beginselen uitga. De dragers van een beginsel worden door dat beginsel geweerd of gecorrigeerd"... Alleen de geordende weg is geoorloofd en alleen in dien teeg zijn ivij sterk. Maar toch waag ik het te zeggen: de uitkomst, iedere nieuwe uitkomst oordeele tusschen mij en de broeders!" Inderdaad, wel heeft de uitkomst hier geoordeeld! Ten slotte nemen wij hier nu nog over, wat Br. Hoedemaker in 1886 in bovenvermeld stuk schreef als laatste waarschuwing aan den vooravond der doleantie, hetgeen ook nu tot waarschuwing moge strekken tegen den o. i. verkeerden weg van den „Bond tot vrijmaking der kerken": „Het verschil, waarvan wij hier spreken, is niet incidenteel, maar principieel. „Het gaat om de verhouding der plaatselijke kerken, die tezamen als liet Ned. Herv. Kerkgenootschap te boek staan, onderling tot elkander en tot de organisatie van 1816. „Vormen deze kerken een Bond; veronderstelt die Bond eene vrijwillige toetreding op grond van hetgeen men „een accoord van kerkgemeenschap" noemt, kan die gemeenschap worden aangeduid door het woord „kerkverband" en wel „confoederalief (verbondsgewijs) kerkverband", dan bestaat er eigenlijk geen „kerk" in den zin, waarin dit woord ook wel wordt gebezigd