VAN DEN SCHRIJVER. UITERSTEN OP HET GEBIED DER ALGEMEENE OF PHYSISCHE CHEMIE. rede BIJ DE AANVAARDING VAN HET AMBT VAN BUITENGEWOON HOOGLEERAAR IN DE CHEMIE AAN DE UNIVERSITEIT TE AMSTERDAM, UITGESPROKEN DEN qden DECEMBER I90.I DOOR Dr. ernst cohen. AMSTERD AM h. w. j. becht. 1901. UITERSTEN OP HET GEBIED DER ALGEMEENE OF PHYSISCHE CHEMIE. UITERSTEN OP HET GEBIED DER ALGEMEENE OF PHYSISCHE CHEMIE. redh BIJ DE AANVAARDING VAN IIET AMBT VAN BUITENGEWOON HOOGLEERAAR IN DE CHEMIE AAN liK UNIVERSITEIT TE AMSTERDAM, Uil GESPROK EN DEN 9DEN DECEMBER I 9 O I DOOR du. ernst cohen. AMSTE R D A M h. w. j. becht. 1901. Edelachtbare Heerkn Burgemeester, Wethouders en Leden van den Raad der Gemeente Amsterdam! Edelgrootaciitbare Heer en Curatoren dezer Universiteit! Weledelhooggeleerde Hekken Professoren! Weledelzeergeleerde Hekken Lectoren, Privaatdocenten en Doctoren in de verschillende Wetenschappen ! Weledele Heeren en Dames Studenten! En Gij allen, die mij met Uwe tegenwoordigheid vereert! Zeer gewensciite Toehoorders en Toehoorderessen ! Vanwaar de gewoonte, dat de nieuw benoemde hoogleeraar zijn ambt aanvaardt met het uitspreken eener rede, die betrekking heeft op de wetenschap, die hij zal onderwijzen, ziedaar een vraag, welker beantwoording mij niet mocht gelukken. Ofschoon dus in het midden moet worden gelaten, of reeds aan de oudste Universiteiten der wereld, nl. die van Bologna, Salerno en Parijs, een dergelijk gebruik bestond, zoo weten wij echter met zekerheid, dat deze, ook hier te lande gevolgde, gewoonte reeds eeuwen oud is, en den redenaar in de gelegenheid stelde, zijn toehoorders een blik te doen slaan op zijnen kring van gedachten, zijnen arbeid, zijn streven. Wanneer ik een dergelijk programma ten uitvoer wensch te leggen, en in dit uur Uwe aandacht verzoek voor de bespreking van Uitersten op het gebied der algemcene ofphysische Chemie, dan rijzen er tal van moeielijkheden, die haar oorsprong ontleenen aan het feit, dat de wereld van gedachten, in welken de chemicus van heden leeft, betrekkelijk ver van dien van den algemeen ontwikkelde afstaat. Vergelijken wij den stand van zaken van heden met dien van twee eeuwen her, toen de alchemie, welke naar minder verheven idealen streefde, dan de chemie van onzen tijd, haren hoogslen bloei had bereikt, dan leert reeds een oppervlakkige beschouwing, hoe groot het verschil in belangstelling voorheen en thans. Omstreeks het jaar 1700 schetst zeker lid der alchemistische vereeniging te Nümberg, een genootschap dat den beroemden wijsgeer Leibnitz onder zijn leden telde, den toestand aldus: Es will fast Jedermann ein Alchemistc heissen, Ein grober Idiot, der Junge niit dem Greiscn ; Rirtscheerer, altes Weib, ein kurzweiliger Rath, Der knhlyeschorne Miinch, der 1'iiesler und Soldat. Thans daarentegen behoort eene warme belangstelling voor natuurwetenschappelijke vraagstukken in het algemeen, dus ook voor chemische in het bizonder, tot de pia vota van een ieder, wien de ontwikkeling van dezen tak van menschelijk weten ter harte gaat. Zonder nu de oorzaken van dit verschijnsel in alle uitvoerigheid te bespreken, wil ik mij niet ontveinzen, dat nu en dan de beoefenaars onzer wetenschap zeiven haar op geheel onnoodige wijze met een geheimzinnigen sluier hebben omhuld, hetgeen er zeker niet toe heeft kunnen bijdragen de kennismaking met haar streven aan te moedigen. Hierbij denk ik bv. aan de nomenclatuur, die Griffins omstreeks 1840 trachtte ingang te doen vinden. Dat namen als: Kalialintriasulintelrcioxinocta Aquindodcca voor de in het dagelijksch leven als aluin bekende stof zelfs op den man van het vak afschrikkend werken, behoeft waarlijk nader betoog niet, en dat eene definitie van chemie als de wetenschap, die zich ten doel stelt: „séparer les différentes substances qui entrent dans la composition d'un corps, les examiner chacune en particulier, rcconnoitre leurs propriétés et leurs analogies, les ddcomposer encore elles-mêmes, si cela est possible, les comparer et les combincr avec d'autres substances, lesréuniret les rejoindre de nouveau ensemble pour faire reparoïtre le premier mixte avec toutes ses propriétés: ou par des mélanges différemment combinés produire de nouveaux corps composés, dont la nature mftme ne nous a pas donné le modèle" den lust tot nadere kennismaking met die wetenschap niet aanwakkert, zal een ieder moeten toegeven. Wanneer ik mij van den naam Chemie en niet van den hollandschen naam, die veelal aan onze wetenschap gegeven wordt, Schcikjindc, bedien, zoo vindt zulks zijn grond daarin, dat er m.i. inderdaad niet onbelangrijke voordeden aan het gebruik van de uitheemsche benaming verbonden zijn. Immers, terwijl Chemie niet anders beduidt dan „Wetenschap van het land Xr,:uix", Egyptische Wetenschap, m. a. w. slechts de plaats van oorsprong aangeeft, en dus een ruime speling in hare nadere definitie toelaat, sluit de hollandsche naam eene beperking in zich, die, naarmate de ontwikkeling van dezen tak der natuurwetenschap voortschrijdt, deze benaming steeds minder juist doet worden. Dat een naam, die in de omschrijving van het doel onzer wetenschap eenige speling toelaat, inderdaad gewenscht is, kan blijken uit het feit, dat, terwijl Macquer in zijn in 1753 verschenen leerboek de zooeven aangehaalde definitie van het begrip chemie geeft, hij zich in zijnen „Dictionaire de Chimie" die vijf en twintig jaren later het licht zag, met een vijfde deel der plaatsruimte voor hetzelfde doel tevreden stelt. Waaraan is liet toe te schrijven, dat men tot dergelijke omslachtige omschrijvingen zijn toevlucht moest nemen? Het stellen dezer vraag is des te meer gewettigd, omdat men eerst in den allerlaatsten tijd de soberheid, het zegel der waarheid, in deze richting heeft betracht. Met antwoord is niet ver te zoeken. De wijze , waarop de chemie tegenover de physica werd geplaatst, de scherpe afscheiding, welke men tusschen deze beide wetenschappen geheel kunstmatig in het leven had geroepen, ja, de bijna vijandige verhouding, die dientengevolge tusschen beide bestond, men trachtte ze tot uitdrukking te brengen door elk van beide te delinieeren onder volkomen buitensluiting van de andere. Al deed reeds in 1751 Venei, een krachtig protest hooren tegen de wijze, waarop de physica tegenover de chemie een zekere superioriteit trachtte te doen gelden, al werd ook door Lavoisier's optreden op het einde der 1 8e eeuw, door het gebruik van physische methoden bij de behandeling van chemische vraagstukken de tegenstelling tusschen deze beide wetenschappen verzwakt, van volkomen gelijkstelling, van wederzijdsche waardeering was niet sprake, getuige de ironische woorden van Peter Ries*, den physicus, die in het midden der ? negentiende eeuw nog durfde zeggen: „die Chemie ist der unreinliche Teil der Physik." Het mag niet toeval heeten, dat omstreeks dienzelfden tijd (1843) van de hand van Sciiünbeint, den Baselschen Hoogleeraar, wiens veelomvattende arbeid eerst in de laatste jaren de waardeering ondervindt, welke hij verdient, een boekske verscheen, gering van omvang, doch geniaal van inhoud, een werkje, ook in den kring voor welken het bestemd was, zoo weinig bekend, (zoo niet geheel onbekend), dat ik mij het genoegen niet kan ontzeggen U met enkele deelen van de voorrede bekend te maken, en U aldus een indruk te geven van den profetischen blik des schrijvers, die, helaas, de belichaming zijner denkbeelden niet meer heeft mogen beleven. De titel luidt: „Beitrage zurphysikalischen Chemie" en vormt, in dien tijd neergeschreven, een sprekende illustratie der juistheid van het spreekwoord : les extrêmes se touchent. Luistert thans raar Schönbeins woorden, welker overzetting in liet Ncderlandsch aldus luidt: deze wetenschap (de physica) behoort men nog meer, dan zulks tot dusverre heeft plaats gehad, ter verruiming van ons inzicht in chemische verschijnsels te gebruiken en in dienst der chemie te stellen. Opdat zulks echter mogelijk zij, moet er in de allereerste plaats een einde komen aan den misstand, dat de physici in den regel te weinig chemici, de chemici te weinig physici zijn, dan dat de eene groep van natuuronderzoekers belangstelling zoude toonen voor de onderwerpen, die der andere belang inboezemen. Deze verkeerde toestand treedt vooral ddAr aan het licht, waar de physica en de chemie, om zoo te zeggen, samenvallen, namelijk op het gebied der elektrische verschijnsels. Hier is degeen, die alleen de physica beheerscht, evenmin in staat iets te praestccren als hij, die alleen in de chemie thuis is ; voor hen echter, die naast grondige chemische kennis een juist inzicht in het Voltaïsme bezitten, biedt dit gebied een uitgestrekt veld tot onderzoek aan, en zij mogen, wanneer zij daarop werkzaam zijn, de hoop koesteren hoogst belangrijke chemische problemen te zullen oplossen, en wel vooral die, welke betrekking hebben op de constitutie der samengestelde lichamen." Ligt in deze eenvoudige woorden niet, in groote trekken althans, het geheele arbeidsprogramma opgesloten, dat een jonger geslacht van chemici, met van 't Hoff, Arriienius, Ostwald en Nernst als leiders, ruim veertig jaren na het verschijnen van Sciiönbeins werkje heeft opgesteld en met onverdroten ijver nog steeds uitbreidt? Voor zoover mijne nasporingen in deze richting mij geleerd hebben, vinden wij bij Sciiönbein de beide begrippen physica en chemie, tot op zijnen tijd als uitersten beschouwd, voor het eerst vreedzaam met elkaar vereenigd tot den naam „Physisc/ie Chemie]) Is de keus van dezen naam eene gelukkige geweest ? Ik meen zulks te moeten betwijfelen; en dat die twijfel ook elders is gerezen, bewijst een enkele weken geleden verschenen verhandeling van den Japanschen Hoogleeraar Sakurai te Tokio, die zich geheel in denzelfden geest uit. Wat toch is het geval . Wij kennen talrijke takken van de chemie, die wij met behulp der adjectieva: anorganisch, organisch, physiologisch, medisch, pharmaceutisch, mineralogisch, analytisch en technisch van elkaar onderscheiden. Vormt nu de physische chemie, gelijk de naam eeniger mate zou doen vermoeden, zulk eenen tak? De wijze, waarop zij is ontstaan, leert ons reeds aanstonds, dat zulks geenszins het geval is. Zij omvat integendeel onze geheele wetenschap ; slechts hare methoden ontleent zij gedeeltelijk aan de physica, en hare theorieën behooren die te zijn of te worden van alle takken, die zooeven werden opgesomd. I^aat ons dan voor het vervolg den term ,,Physische Chemie verlaten en dien vervangen door den ') Vknül gebruikt in 1751 de uitdrukkingphysUfut chimique, cn bedoekt hiermede dc toepassing der chemie in de physica. naam: ,,Algemccne Chemie." Hebben wij cleze benaming aanvaard, dan kunnen wij als uiterste tegenover de vroegere, zoo omslachtige, en dientengevolge nietszeggende definitie van Macquer eene zeer eenvoudige plaatsen : de algemeene chemie is de leer der stoffen, van hare eigenschappen en omzettingen. In verband met het voorafgaande is het nu ook duidelijk, dat eene splitsing der chemie in drie onderdeden, de anorganische, organische, en algemeene, gelijk Clemens Winkler die wil, geheel onlogisch zoude wezen. Wil men eene scheiding, die uit den aard der zaak niet anders dan eene formeele kan zijn, zoo vatte men de algemeene chemie met de anorganische samen, en wijze der organische, welker arbeids. methoden eenigszins andere zijn, eene afzonderlijke plaats aan. Ook in den zin van Kant mogen wij de algemeene chemie een wetenschap noemen. Terwijl de groote Koningsberger in zijnen tijd de chemie meer als een systematische kunst dan als wetenschap beschouwde, kunnen wij thans, nu ook de mathesis een belangrijke rol in hare grondstellingen en methoden speelt, op grond zijner eigen woorden : ,,ich behaupte aber, dass in jeder besonderen Naturlehre nur so viel eigentliche Wissenschaft angetroffen werden könne, als darin Maihtmattk anzutreffen ist," de algemeene chemie in de rij der wetenschappen opnemen. De opmerking moet mij van het hart, dat de voorspellingen, die Kant omtrent de chemie heeft uitgesproken, door de ontwikkeling dier wetenschap gelukkig zijn gelogenstraft. „So lange also noch", aldus sprak hij in zijne ,,Metaphysische Anfangsgründe der Naturwissenschaft", ,,für die chemischen Wirkungen der Materien auf einander kein Begriff ausgefunden wird, der sich konstruiren lilsst, d. i. kein Gesetz der Annaherung odcr Entfernung der Theileangeben lilsst, nach welchem ctwa in Proportion ihrer Dichtigkeiten u. dgl. ihre Bewegungen sammt ihren Folgen sich im Raume a priori anschaulich machen und darstellen lassen, (eine Forderung, die schwerlich jemals erfilllt werden wird), so kann Chemie nichts mehr als systematische Kunst odcr Experiinentallehre, niemals aber cigentliche Wissenschaft werden " Is dit „ignorabimus" niet evenzeer door de feiten ontzenuwd als de voorspelling van du Bois RkymoND, dat er van de photographie in natuurlijke kleuren „niet slechts in den eersten tijd, doch op theoretische gronden, die de ervaring niet zal kunnen logenstraffen, ook in alle eeuwigheid zoo goed als niets te verwachten is?" Stemmen deze feiten, waar voorspelling en uitkomst dergelijke uitersten vormen, niet tot 11a- denken, en leggen zij den wijsgeer niet den plicht op, dubbel voorzichtig te zijn in zijne uitingen, waar hij het gebied der natuurwetenschap betreedt P Vatten wij de studie der stof op in den zin der definitie, voor het begrip — algemeene chemie — gegeven, dan blijkt, dat vier grootheden daarbij een belangrijke rol spelen: temperatuur, druk, kon- x centratie en tijd, de eerstgenoemde vooral daar, waar wij de eigenschappen der stof in het oog vatten, de laatste dan, wanneer wij onze aandacht vestigen op de omzettingen, die zij kan ondergaan. Nu ligt het voor de hand, dat de natuuronderzoeker, wanneer hij heeft uitgevorscht, dat deze faktoren een bepaald verschijnsel beheerschen, die faktoren bij voortgezet onderzoek in de allereerste plaats zoodanig kiest, dat zij het meest overeenkomen met de omstandigheden, waarin bedoeld verschijnsel zich in de natuur voordoet. Zoo bestudeerde men b.v. het gedrag der gassen het eerst bij temperaturen en drukkingen, zooals die in het dngelijksch leven het meest voorkomen. Nu kan een dergelijke wijze van onderzoek licht tot beperktheid van opvatting leiden, welke buitendien nog inde hand gewerkt wordt door het feit, dat het den onderzoeker niet altijd gegeven is, de bedoelde faktoren naar eigen verkiezing over een ruim gebied te veranderen. Immers er bestaat een eigenaardige wisselwer. king tusschen de experimenteele techniek en den vooruitgang' der wetenschap, zoodat de ontwikkeling der eerste ten nauwste met die der laatste samenhangt, en omgekeerd. Aan den enormen vooruitgang der groot- en klein-industrie is het zeker wel te danken, dat de experimenteele techniek op het gebied der natuurwetenschap in het algemeen met reuzenschreden is vooruitgegaan, zoodat wij juist nu, aan den aanvang der twintigste eeuw, voor beperktheid onzer proefondervindelijke methoden, ook op chemisch gebied, niet behoeven te vreezen, maar dat integendeel, wanneer wij overzien, wat er reeds in de laatste jaren in deze richting is bereikt, het vooruitzicht bestaat, dat de ,,Chemie der Uiters/eri', gelijk ik haar zou willen betitelen, een tijdperk van bloei te geinoet gaat. Dat nadir en zenith der tegenwoordig bereikbare temperaturen in de laatste jaren een zoo belangrijke verplaatsing ten opzichte van elkaar hebben ondergaan, zoodat temperaturen tusschen — 257 graden Celsius en + 3000 graden tot het gebied der mogelijkheden behooren, wij hebben zulks aan de eendrachtige samenwerking der theorie met de techniek te danken. 1 reedt, waar het de voortbrenging van lage temperaturen geldt, de continuiteit van den vloeibaren en gasvorniigen toestand der stof, het beginsel waaraan onze van der Waals een deel van zijn levensarbeid heeft gewijd, op den voorgrond, ter voortbrenging van de hoogste temperaturen maken wij gebruik van den elektrischen stroom naar de aanwijzingen van Henri Moissan of indirekt naar die van Hans Goldsciimidt te Essen. Voor den chemicus, (den beoefenaar der algemeene chemie bedoel ik) met dergelijke machtige hulpmiddelen gewapend, opent zich een onafzienbaar nieuw veld van onderzoek. Welke zijn, zoo zou ik willen vragen, de evenwichtsverschijnselen tusschen verschillende stoffen bij zeer lage of zeer hooge temperatuur? Al is er qualitatief hier en daar reeds een greep in die richting gedaan, zoo zou men toch de vraag kunnen stellen, of het niet tijd wordt het quantitatieve onderzoek op den voorgrond te brengen, en zulks des te eerder, waar wij in van 't Hoffs Beginsel van beweeglijk evenwicht, dat op thermodynamischen grondslag rust, een voortreftelijken leiddraad bezitten tot het stellen van scherp omlijnde vragen. Men meene niet, dat ik dc bezwaren, aan dergelijke onderzoekingen verbonden, onderschat, doch dc oogst, die bij bebouwing van dit veld te wachten staat, zal ons ruimschoots voor onze opofferingen schadeloos stellen. Immers, de oplossing van het eene probleem leidt allicht tot de oplossing van een ander, daarmede samenhangend, cn — men vergete zulks niet — tot het stellen van nieuwe vragen, die op hare beurt tot oplossing prikkelen. Zou thans niet, nu het onderhouden van hooge temperaturen, en gelijk wij zoo aanstonds zullen zien, ook dat van hooge drukkingen, in het bereik onzer laboratoriumspraktijk valt, het oogenblik gunstig zijn om vraagstukken als de wijze van ontstaan van petroleum in de natuur opnieuw onder de oogen te zien ? Nog steeds staan in deze richting verschillende opvattingen tegenover elkaar; terwijl Berthelot reeds in 1866, Mendelejeff in 1877 in eenigszins gewijzigden vorm, de meening uitsprak, dat bij deze vorming de inwerking van waterdamp op de carbiden van verschillende metalen een belangrijke rol zoude spelen, is de waarschijnlijkheid, dat die meening juist is, inderdaad door Moissans jongste onderzoekingen grooter geworden; tot dusverre dragen deze echter nog slechts een qualitatief karakter. Engler en zijne aanhangers schrijven het ontstaan van de petroleum toe aan de destillatie onder hoogen druk, doch niet zeer hooge temperatuur, van de resten van visschen e. a. in de zee levende dieren, terwijl anderen weder in eene uitgestorven marine flora van vroeger perioden het materiaal zien, dat een dergelijke destillatie ondergaat. Al ligt nu een zeker gedeelte van dit interes- santé probleem meer op het gebied van den geoloog, een ander, niet minder belangrijk deel, valt buiten diens kompetentie, en eischt ter vruchtbare behandeling de theorieën en methoden der algemeene chemie. Immers, wil men in het wezen der zaak doordringen, dan moeten vooraf tal van andere vragen beantwoord worden, die ik onder den naam Pyrochemie, eene thermochemie in engeren zin, zou willen samenvatten. Systematische arbeid in dergelijke richting is er tot dusverre bijkans niet verricht. Toepassing van het reeds bovengenoemde „Beginsel van beweeglijk Evenwicht" eischt de kennis der soortelijke warmten der systemen, die zich omzetten, en hoe begrensd is onze kennis dier grootheden, zoodra wij het temperatuurgebied tusschen nul cn honderd graden Celsius verlaten. Wenden wij onzen blik naar het nadir der temperatuur, dan mag niet slechts de evenwichtslcer doch ook de chemische dynamica, die in zulk nauw verband staat met de leer van het leven, op de oplossing van tal van vraagstukken hopen. Terwijl in zuiver chemische richting, vooral quantitatieve onderzoekingen nog op ons arbeidsprogramma staan, zijn de biologen ons reeds voorgegaan, waar zij de levensverschijnsels der choleravibrionen en typhusbacillen bij temperaturen als — 190° bestudeerd hebben, om daaruit voorwaarden af te leiden, welke ter beteugeling der onheilbrengende werkingen dier organismen kunnen worden gebezigd. Ik wil hier echter niet verzwijgen, dat de resistentie dier bakteriën grooter is, dan men verwacht had, en dat zelfs temperaturen van — 213 0 niet in staat zijn hen van hunne geschiktheid tot vermenigvuldiging te berooven. Of op therapeutisch gebied de hooge verwachtingen van Raoul Pictet bewaarheid zullen worden, daarover zal slechts nauwkeurig onderzoek kunnen beslissen. Werd zooeven het programma der chemische dynamica bij uiterst lage temperatuur aangeroerd, dan geschiedde zulks om er op te wijzen, dat daar, waar wij met reakties te maken hebben, die bij gewone temperaturen in uiterst korten tijd verloopen, (men denke b. v. aan de neutralisatie van basen door zuren) het reaktieverloop kunstmatig kan worden geremd door aanwending eener lage temperatuur. Slechts door toepassing van dit hulpmiddel zal het mogelijk zijn de snelheid dier omzettingen als funktie van den tijd te leeren kennen. Omgekeerd, zullen wij daar, waar processen optreden, die bij gewone temperatuur met zoo geringe snelheid verloopen, dat de tijd van een menschenleven en langer noodig zou zijn, om een inzicht in den gang van zaken te verkrijgen (men denke b.v. arn de diffusie van metalen in metalen) tot zeer hooge temperaturen onze toevlucht moeten nemen. Welke schatten er voor tien anorganicus nog op het gebied der uiterste temperaturen begraven liggen, daaromtrent zijn slechts vermoedens mogelijk, doch de verschijnsels, die men in de laatste jaren op het gebied der allotropie der metalen, zoo bij hooge als bij lage temperatuur, heeft leeren kennen, moedigen niet slechts tot verder onderzoek in die richting aan, doch overtuigen ons wederom, gelijk iedere nieuwe vondst, van de uiterste begrensdheid van ons weten, van de eenzijdigheid onzer methoden van onderzoek, zoolang die zich binnen de gewone grenzen van temperatuur en druk, koncentratie en tijd bewegen. Doch als wij eenerzijds een open oog houden voor de fouten, die den arbeid des natuuronderzoekers aankleven, dan mogen wij ons aan den anderen kant ook dubbel verheugen, als nieuwe banen tot onderzoek worden geopend, gelijk zulks b. v. het geval is, waar de techniek ons in staat stelt onze kennis te verrijken op het gebied der hooge en lage drukkingen. Terwijl de theoretische en deexperimenteele physica reeds sinds vele jaren dit gebied bearbeidden, en daarbij tal van de meest belangrijke feiten aan het licht hebben gebracht, b. v. waar het de studie der gassen betreft, feiten, die niet nagelaten hebben hunnen weldadigen invloed in de praktijk van het dagelijksch leven te doen gelden, kan de algemeene chemie nog niet op dergelijke triumfen bogen. De reden ligt voor de hand! Terwijl bij de verschijnsels, die de physica zich ten onderzoek heeft gekozen, de invloed zelfs van geringe drukkingen veelal gemakkelijk meetbaar is, moeten wij bij de verschijnsels, die den beoefenaar der algemeene chemie het meest interesseeren, zeer groote drukkingen aanwenden, om haren invloed waarneembaar te maken, drukkingen zóo groot, dat het dikwerf niet mogelijk is materiaal te vervaardigen, dat gedurende voldoend langen tijd daaraan weerstand biedt. In de weinige gevallen, waarin dergelijke onderzoekingen werden uitgevoerd, waren de verkregen resultaten zeker evenredig met de daaraan bestede moeite, doch voor zoover mij bekend, werden drukkingen boven 10000 atmospheren, zooals zij bv. door Spring en van 't Hoi f bij de studie van den invloed van den druk op het overgangspunt werden rrebezied, tot dusverre niet overschreden. O o ' Toch staan er op het gebied der elektrochemie, der chemische dynamica en der pliasenleer, welke laatste in den jongsten tijd vooral door den arbeid van Bakhuis Roozeboom en zijne leerlingen tot een zelfstandigen tak der algemeene chemie is uitgedijd, nog tal van vraagteekens, welke eerst d&n kunnen verdwijnen, als het werken bij drukkingen van cenige duizenden atmospheren ons even „gelilufig" is geworden, als thans het arbeiden bij normalen druk. Vraagt men, waar het de evenwichtsleer betreft, naar de algemeenere beteekenir» van de behandeling van dergelijke vraagstukken, ik behoef U slechts te herinneren aan de rol, die hooge drukkingen in de huishouding der natuur zoowel als in die van den mensch spelen, om het belang van zoodanige studiën te kenschetsen. Is niet volgens Bunsens onderzoekingen, die reeds uit het jaar 1850 dateeren, de enorme druk, die op sommige plaatsen in het binnenste de aarde heerscht, een gewichtige faktor bij de vorming der plutonische gesteenten 1 Wordt niet, volgens James Thomson en Tyndall, de majestueuze beweging der gletschers door het verschijnsel der „regelatie" beheerscht, dat door hoogen druk wordt te voorschijn geroepen ? Dat dit verschijnsel, waarop ook onze schaatsensport berust, den natuurvolken bekend is, en in hun dagelijksch leven een zekere beteekenis heeft, bewijst wel de meedeeling van Klutscuak in zijn zoo lezenswaardig werk ,,Als Eskimo unter den Eskimos, dat dezen de lekken in hunne uit sneeuw opgebouwde hutten stoppen, door op de lekke plaats een stuk sneeuw onder druk aan te brengen, dat bij opheffing daarvan aan de omgevende ijsmassa vastsmelt. Is het niet eigenaardig, dat tot dusverre zoowel de geologen als ook de beoefenaren der kosmische physica zoo weinig gebruik maken van de gegevens, die de algemeene chemie hun zou kunnen verstrekken ? Moge men nooit met recht kunnen zeggen qu'ils ont résisté 1'introduction des doctrines nouvelles et t;\ché d'cn avoir contesté 1'intérêt pour se dispenser de les comprcndre ! Terwijl de biologen reeds hunne aandacht hebben gewijd aan den invloed, dien hooge drukkingen op de levensverrichtingen van dierlijke en plantaardige organismen kunnen uitoefenen, en daarmede een gebied hebben betreden, dat aan de chemische dynamica onder hoogen druk herinnert, zijn de pogingen in laatstgenoemde richting aangewend, nog weinige in aantal. Wij komen hier op een terrein, dat nog bijkans geheel ontgonnen moet worden, dat echter, op de plaatsen waar de spade reeds in den grond gestoken werd, tot het opstellen van zeer gewichtige vragen aanleiding heeft gegeven. Verplaatsen wij ons thans in onze gedachten naar een ruimte, waarin een lage drukking hcerscht, dan treedt de physiologie der ademhaling, die in het nauwste verband staat met de dissociatie, welke de oxyhaemoglobine van het bloed ondergaat, als belangrijk vraagstuk op den voorgrond. Hoewel door tal van natuuronderzoekers in verschillende richtingen bestudeerd, moet dit probleem met zijne groote moeilijkheden m. i. den physico chemicus (sit ven ia verbo) boeien, wanneer hij meent, dat strengere toepassing der beginselen der algemeene chemie hem nader tot de waarheid kan brengen. Zou hier de herhaling der onderzoekingen van Paul Bert, door v. Cyon zoo wreed gegeeseld, niet het uitgangspunt kunnen vormen 1 Stelt de physicus eene ruimte ter beschikking, waarin de drukking slechts enkele duizendsten van een millimeter kwikzilver bedraagt, dan kan de chemicus met behulp van daarin door elektrische ontladingen opgewekte straling nieuwe padc n betreden, die hem wellicht tot de kennis van den invloed dier straling op chemische omzetting zullen leiden. Doch dit laatste ligt nog in een verre toekomst! Laat ons thans nagaan, wat de chemie der uiterste koncentraties tot dusverre heeft geleerd, welke algemeene gezichtspunten zij ons heeft geopend. Volgt mij dan in Uwe gedachten slechts weinige schreden van hier naar de zoo schilderachtige gracht, welke eertijds den naam „Verwersgraft" droeg. Reeds op den weg daarheen, in de Staalstraat, valt onze blik op een gebouw, (blijkens het opschrift in den gevel, van ouden datum) dat zijn voorzijde naar de Verwersgraft keert. Dit gebouw, het oude Siaal/iof dat, gelijk Wagknaar, de geschiedschrijver onzer stad, ons verhaalt, omstreeks 1626 werd opgericht, vormt thans eene klassieke plaats voor onze Nederlandsche Kunst en wetenschap. Bracht ruim twee eeuwen geleden Rembrandt hier de Staalmeesters op ongeëvenaarde wijze in treffende schakeeringen op het doek, in onzen tijd vormden deze muren de werkplaats van een der Grootmeesters der Nederlandsche wetenschap. De verbeeldingskracht in de Kunst, de verbeeldingskracht in de Wetenschap, zij vierden hier hoogtij! Kan ik niet met deze woorden volstaan om bij U in herinnering te brengen, hoe hier in ons midden van 't Hoffs theorie van den osmotischen druk werd geboren, en hoe zij Svante Arrhenius, die zijne onderzoekingen later in het „Staalhof' kwam voortzetten, aanleiding gaf tot het opstellen der theorie der elektrolytische dissociatie t Welk een verruiming van blik bracht het verkregen inzicht in den inikrokosmos der ionen voor de geheele chemie en de met haar nauw samenhangende wetenschappen! Sedert de opstelling der theorie der verdunde oplossingen, onder welken naam men veelal de theorie van den osmotischen druk en die der elektrolytische dissociatie samenvat, heeft de chemicus meer dan ooit zijne aandacht aan de macht van het kleine gewijd. Dat hij zich daartoe verplicht achtte, is licht in te zien, wanneer men b. v. overweegt, dat, terwijl zuiver water den elektrischen stroom niet geleidt, de aanwezigheid van één duizendste milligram opgelost keukenzout per liter eene oplossing doet ontstaan, welker elektrische geleidbaarheid met de ons door Fkiedrïch Koiilrauscii geschonken methode gemakkelijk kan worden gemeten, en welke dan ook geheel andere eigenschappen bezit, dan het water zelf. Waar het nu langs dezen weg en ook op andere wijze mogelijk geworden is, koncentraties te bepalen, die vroeger geheel buiten het bereik der waarneming vielen, kon reeds spoedig de regel worden opgesteld, dat er geen stoffen in de natuur voorkomen, die geheel onoplosbaar zijn. De theorie van Nf.rnst over de elektromotorische werking der ionen, aan welke deze regel ten grondslag ligt, en waarin wordt aangenomen, dat zelfs de metalen in water o ' en in zoutoplossingen oplosbaar zijn, (hetgeen trouwens in den laatsten tijd door de proef direkt is bewezen), bracht ons dan ook spoedig de oplossing van het honderdjarige vraagstuk omtrent de oorzaak der elektromotorische kracht onzer galvanische batterijen, een vraagstuk, waaraan tal der voortreffelijkste chemici en physici hunne beste krachten hadden besteed. Hoe vruchtbaar zijn de nieuwe opvattingen voor de analytische chemie geweest! Het verloop der meest verschillende chemische omzettingen, dat tot dusverre zulke hooge eischen aan het geheugen van den chemicus stelde, laat zich gemakkelijk onder één algemeen gezichtspunt brengen, indien men de nieuw verworven inzichten ten "rondsla? legt. o o o Zoo verrijst er, hetgeen vooral aan Ostwalds buitengewoon talent tot systematiek te danken is, een gebouw, welks eenvoud een uiterste vormt tegenover den toestand, waarin dit belangrijk deel der chemie tot dusverre had verkeerd. Hadde Hermann Korp, de geschiedschrijver der chemie bij uitnemendheid, dezen tijd mogen beleven, hij zou zeker niet nagelaten hebben ons de liefdeshistories der ionen te schetsen in eenen chemischen roman, gelijk hij zulks indertijd ^op meesterlijke wijze in zijn werkje ,.Aus der Molecularwelt" met betrekking tot de atomen en molekulen heeft gedaan. Welken enormen invloed de revolutie in de chemie der laatste vijftien jaren op de elektrochemie heeft uitgeoefend, hoe gaarne zoude ik U zulks schetsen, doch ik beperk mij er toe er op te wijzen, dat hij, die de Tentoonstelling te Parijs in 1900 heeft bezocht, dien invloed belichaamd heeft kunnen zien in den geweldigen omvang der elektrochemische industrie, vooral van Duitschland, welk rijk allen in de toepassing der nieuw verworven kennis is voorgegaan, en dat thans door zijn succes tot navolging opwekt. Zeer stiefmoederlijk zijn tot dusverre de werkingen van het licht door de algemeens chemie behandeld; het gevolg hiervan is, dat de photochcmie nog in denzelfden toestand verkeert, als de ^ elektrochemie vóór het opstellen der theorie der verdunde oplossingen. Men kan dezen toestand met beter kenschetsen, dan door de woorden -.nihil face obscurius (niets is duisterder dan het licht!). Een der redenen tot deze achterstelling is zeker wel hierin gelegen, dat de koncentratieveranderingen, die zelfs door sterke lichtwerkingen verkregen kunnen worden, zoo uiterst klein zijn, dat zij tot dusverre, met analytische hulpmiddelen althans, niet tot vruchtbaar onderzoek konden worden gebruikt. Toch behoeven wij niet te wanhopen aan de toekomst, wanneer de elektrochemie slechts op gepaste wijze in dienst harer zuster wordt gesteld. Doch in andere richtingen heeft men de handen reeds aan het werk geslagen en binnen korten tij. een rijken oogst binnen gehaald. Zoo op het gebied der chemische dynamica, waar de nieuwe vondsten een vruchtbare toepassing vonden. Opvattingen, die door sommigen, als half versleten, in de rommelkamer waren opgeborgen, bleken, van het nieuw verkregen standpunt beschouwd, een kostbaar bezit te zijn. Hierbij moeten wij wel inde eerste plaats aan het begrip der katalyse of kontaktwerking denken, dat, door Berzelius ingevoerd, velen, en zulks niet geheel ten onrechte, een doorn in het oog gebleven was. Door Ostwalds bemoeiingen, die dit verschijnsel als de versnelling (vertraging) van een langzaam (snel) verloopend chemisch proces door de aanwezigheid van een vreemde stof definieert, is het geheel binnen het kader der chemische dynamica teruggebracht, en heeft in handen van Knietsch op technisch, in die van mijnen vriend Bredig en zijne medewerkers op theoretisch gebied reeds schitterende en onverwachte uitkomsten geleverd Of mogen wij het niet een schitterende uitkomst noemen, wanneer als gevolg der uitvoerige chemisch dynamische studiën van Knietsch door de invoering van het ^«/«/'/-procédé de bereiding van zwavelzuur een ideale methode (gelijk van 't Hoff haar dezer dagen betitelde) geworden is? En vraagt men, welke belangen hiermede gemoeid zijn, zoo kan ik volstaan met de mededeeling, dat de zwavelzuurproduktie in Duitschland alleen tien jaren geleden per jaar 460,000 ton bedroeg en een waarde van vijftien niillioen mark vertegenwoordigde, terwijl de wereldproduktie jaarlijks meer dan het dubbele bedraagt. Overwegen wij nu, dat een der karakteristieke eigenschappen der katalysatoren hierin bestaat, dat hunne massa, vergeleken bij die van de stoffen, welke zij omzetten, in het niet verdwijnt, dan blijkt ons uit de uitkomsten op dit gebied meer dan ergens anders, welken invloed het uiterst kleine (het kost mij moeite om niet te zeggen oneindig kleine) in de natuur kan uitoefenen. Zijn hiervan de onderzoekingen van Bredig niet eveneens de sprekende bewijzen? Men stelle zich een reservoir voor van de afmetingen der Heerengracht (te Amsterdam) tusschen de Vijzelstraat en Leidschestraat, hetwelk gevuld zij met eene waterige oplossing van waterstofperoxyde. Voegt men nu aan deze vloeistofmassa, welke een volume heeft van rond dertig millioen liter, slechts 2 vingerhoeden fijn verdeeld platina, gelijk zulks door elektrische verstuiving van een platinadraad ontstaat, toe, dan is deze hoeveelheid reeds voldoende om de snelheid, waarmede de waterstofperoxydeoplossing zich ontleedt, op duidelijk merkbare wijze te vergrooten. Herinneren deze onderzoekingen ons niet ten zeerste aan de oligodynamische verschijnsels, door Nar.eli meer dan tien jaren geleden beschreven, welker nader onderzoek nog in hooge mate aantrekkelijk schijnt ? Doch er is meer! Gautier vond, dat in de schildklier van den gezonden mensch zeventien hondersten milligram arsenicum voorkomen, en dat de aanwezigheid van die zoo uiterst geringe hoeveelheid, welke slechts een vierhonderd millioenste van het totale lichaamsgewicht bedraagt, ten nauwste met den gezondheidstoestand van het individu samenhangt. Kriiorcn Gaiittudc j , , * jöul vjautiers woorden: „car nas de « sans arsénic « pas do Sa,«é Tan, £ rolde met een dioper betcekenis, wanneer .wij ze ... hot licht van Brsd.gs onderzoekingen beschouwen ? Heeft de groote analogie, welke de werking van het fijn verdeelde, z.g. kolloidale platina met die er organische fermenten vertoont, ons een nieuw veld van onderzoek, dat der anorganische fermenten aangewezen, de physiologie, pharmakodynamie, bak enologie en andere medische wetenschappen, zij wachten hulp van de zijde der algemeene chemie. Zulks ,s niet te verwonderen, wanneer wij overwegen dat wij in het dierlijk lichaam steeds met verdunde oplossmgen te maken hebben; de wetten d.e de eigenschappen van deze bepalen, te kennen,' is dus voor den bioloog onvoorwaardelijk noodiV Spelen niet diffusie, oplosbaarheid, osmotische druk, elektrolytische d.ssocialie, en op het gebied der spierphysiologie elektromotorische werkingen een hoogst gewichtige rol? Zijn de katalytische werkingen, welke in het levend organisme optreden, niet zoo talrijk, dat Lupwic reeds de meening uitsprak, dat de physio- logische chemie een onderdeel der katalytische chemie zou worden? Heeft niet Ostwald reeds in zijn zooeven verschenen „Naturphilosophie" getracht onze veroveringen op het gebied der algemeene chemie in de psychologie ingang te doen vinden, en daarmede een schema gegeven voor eene experimenteele psychologie op chemischen grondslag ? Zijn ook vele der door hem besproken analogiën van formeelen aard, de uitgesproken opvattingen dwingen den lezer zich op velerlei gebied te orienteeren, een aangename dwang in dezen tijd van specialiseering. Doch genoeg hiervan! Ook bij het uitspreken eener oratie als deze is de tijd een belangrijke faktor! Wilde ik U den invloed schetsen, dien de theorie der verdunde oplossingen, dien de chemie der uitersten in haar geheel op de medische wetenschappen, op de biologie in de korte spanne tijds van haar bestaan reeds heeft uitgeoefend, wilde ik U de perspectieven schetsen, die zij ons voor de toekomst opent, ik zou slechts kunnen herhalen, hetgeen enkele weken geleden mijn vriend Hamburger in zijne boeiende rede over „de Physische Scheikunde in hare Beteekenis voor de medische Wetenschappen" heeft gezegd. Mogen wij ons op dit oogenblik, n'en déplaisfe de neovitalisten, niet meer dan ooit overtuigd houden van de waarheid van Boeriiaaves woorden : In physicis uil despcrandum ditce c/iimia, omma, bona speranda in medicis welke woorden ik voor hen, die het van den aan- staanden medicinae of philosophire naturalis doctor helaas nog steeds geëischte examen, bedoeld in artikel 12 onzer wet op het hooger onderwijs, niel hebben afgelegd, aldus zou willen vertalen : Is de chemie de leidsvrouw, men wanhope nooit omtrent de kennis der natuur, omtrent die der geneeskunde valt alsdan alles te hopen! Zou de pharmacie zich niet willen spiegelen aan de wetenschap, in welker dienst zij staat ? Wordt het niet tijd, dat (waarop Stokvis reeds sinds lang met klem van woorden heeft gewezen") o / de tabel der maximale doses uit onze pharmakopee verdwijnt, 1111 de algemcene chemie heeft aangetoond, dat de werking eener opgeloste stof in hooge mate eene funktie is van den aard van het medium, waarin zij zich bevindt? I en slotte een waarschuwend woord. Onze wetenschap schrijdt snel. Reeds is men begonnen zijne aandacht te wijden aan de gekoncentreerde oplossingen, niettegenstaande de verdunde oplossingen nog menig onopgelost vraagpunt aanbieden, waarvan dat der direkte meting van den osmotischen druk zeker niet een der minst gewichtige ma» lieeten. 0 o Men bedenke echter hoe eenzijdig ons onderzoek Bij het opstellen en uitwerken der nieuwere theorieën liet men den nadruk vallen op de ionenchemie in waterige oplossingen. Zeer zeker speelt het water in de huishouding der natuur eene hoogst gewich- tige rol, en dit feit motiveert dan ook den ontwikkelingsgang; onzer wetenschap. Doch ook hier bestaan nog moeilijkheden, die men tot dusverre niet heeft kunnen overwinnen. Ik herinner o. a. aan de verdunningswet van Ostwai/d voor sterke elektrolyten. Tracht men echter de nieuw verkregen opvattingen ook op eene ionenchemie in andere media dan water (dat zich in tal van opzichten zoo exceptioneel gedraagt) toe te passen, dan staan wij hier ook voor groote bezwaren, die nog onlangs door Kahlenbkrg breed zijn uitgemeten. Al volgt men dezen onderzoeker, die gevaar loopt het kind met het badwater uit te gieten, nu ook niet tot het uiterste, goed gekonstateerde afwijkingen blijven gewicht in de schaal leggen, en waarschuwen tegen overijling. Mochten die bezwaren onoverwinnelijk blijken, welnu, men zal, gelijk zulks steeds in de natuurwetenschap geschiedt, de bestaande theorieën uitbreiden, zoo noodig, verlaten. Nieuwe opvattingen zullen ontstaan, welke gedeeltelijk gebruik maken van hetgeen door de oude is verkregen. Vol hoop kunnen wij de toekomst tegemoet gaan : Das Alte sttlrzt, es andert sich die Zeit, Und neues Leben blüht aus den Ruinen. Edelachtbare Heeren Burgemeester, J Vet /tonder s en Leden van den Raad der Gemeente Amsterdam ! Edelgrootachtbare Heeren Curatoren dezer Universiteit! Voor het instellen van een leerstoel in de Algeineene Chemie, eene wetenschap, die zoo bij uitstek de Amsterdamsche kleuren in haar wapen voert, komt U zeker de erkentelijkheid van allen toe, die het wel meenen met de ontwikkeling der natuurwetenschap. Dat Gij mij tot het bezetten van dien leerstoel hebt aangewezen, ik ben U daarvoor hartelijk dankbaar. Immers meer nog dan zulks tot dusverre het geval is geweest, zal ik mij thans aan het onderwijs en de wetenschappelijke beoefening van „mijne lieve Chemie", gelijk een onzer Korypheeën haar noemde, kunnen wijden. Ontvangt de verzekering, dat ik mijne gansche werkkracht zal aanwenden om het door U in mij gestelde vertrouwen niet te beschamen. Mocht cle wetenschap, die doorgaans veeleischend wordt genoemd, doch inderdaad meer — schenkend — is, mettertijd eene uitbreiding van hulpmiddelen eischen, dan zal ik mij vol vertrouwen tot U wenden, daar ik weet, dat ook Gij overtuigd zijt van de juistheid van Goethe's woorden : Ein Mann, der recht zu wirken denkt, Muss auf das beste Werkzeug halten! Weledelhooggeleerde Heeren Professoren! Nu ik op het punt sta om te midden van zooveel uitgelezen mannen, waaronder verscheidene mijner vroegere leermeesters, te gaan plaats nemen, gevoel ik meer dan ooit de verplichtingen, welke mij daardoor worden opgelegd. Dat Gij mij met Uwe rijpe ondervinding zult willen steunen, daarvan mag ik zeker wel overtuigd zijn. Immers de vriendschappelijke hulp, de welwillende medewerking, die ik van velen Uwer tot heden toe heb mogen ondervinden, zij zijn mij hiervoor een blijvende waarborg. Waarde Rakhuis Roozeboom ! Hooggeachte Collega ! Aan Uwe gaven van geest en hart heb ik te danken, dat de werkkring, dien ik heden verlaat, steeds groote bekoring op mij heeft uitgeoefend. De vriendschappelijke, ja, collegiale omgang, die tusschen ons heeft bestaan, Uw groote welwillendheid en steun, mij bij mijnen arbeid betoond, Uwe warme medewerking om mij te brengen op de plaats, die ik thans inneem, dit alles stemt mij tot groote dankbaarheid jegens U, en vormt den grondsteen tot verder eendrachtige en vriendschappelijke samenwerking, waar het geldt de behartiging der belangen van het chemisch onderwijs in het Amsterdamsch Laboratorium. I Vaarde Lobry de Bruyn! Hooggeachte Collega! Het is mij eene behoefte ook U een woord van dank te brengen voor de groote vriendschap, die ik steeds van U mocht ondervinden. Dat gij der Algeineene Chemie een warm hart toedi aagt, Uw eigen arbeid en die Uwer leerlingen bewijst zulks ten duidelijkste. Moge het mij gegeven zijn nog vele jaren in die richting met U samen te werken. Hooggeachte van der Waals, waarde Leermeester! Het was niet een bloote formaliteit, toen ik in den aanhef van mijn proefschrift deze woorden tot U richtte : Wees overtuigd, dat Uwe lessen niet slechts op mijne physische kennis, doch eveneens op mijne opvattingen een overwegenden invloed hebben gehad. Wanneer ik mij sedert om raad tot U wendde, ik mocht mij steeds in de meest ondubbelzinnige blijken Uwer genegenheid verheugen. Ontvang daarvoor, waarde Leermeester, mijn innigen dank, en wil mij Uwe vriendschap ook in de toekomst blijven schenken! Hooggeachte van Pescii en Korteweg, waarde Leer- o o meesters! Al zoude ik eene variatie op Bunsens woorden in dezen vorm: „Een chemicus, die niet mathematicus is, is in het geheel niets," niet durven verdedigen, dat de kennis der hoogere wiskunde voor den chemicus, die de algemeene chemie be~ oefent, onmisbaar is, zal niemand kunnen loochenen. De aangename herinneringen, die Uwe lessen bij mij hebben achtergelaten, zijn mij een gewenschte aanleiding U daarvoor ook heden mijn meest harte1 ij ken dank te betuigen. Waarde van 't Hofk, hooggewaardeerde Leermeester en Vriend! Toen Gij mij, nu acht jaar geleden, op deze plaats tot doctor in de chemie promoveerdet, gaaft Gij mij een raad mede op mijnen verderen levensweg, een raad, saamgevat in een spreuk, aan Faraday ontleend: IVork, finish, publish! Ik heb gewerkt, doch indien ik mijnen arbeid heb kunnen ten einde brengen, hem in een vorm heb kunnen gieten, die meedeeling van de verkregen uitkomsten aan onze vakgenooten eenigszins rechtvaardigde, dan heb ik zulks aan U te danken. Uw bezielend onderwijs, Uwe welwillende leiding, Uw nimmer falende vriendschap, zij zullen mij tot mijn levenseinde met dankbaarheid jegens U blijven vervullen. Dat ik ook U, mijne Moeder, van deze plaats af mijnen diepgevoelden dank mag brengen voor de zorg, aan mijne opvoeding besteed, beschouw ik als een onschatbaar voorrecht. Mijne Heeren en Dames Studenten! Hoeveel ik zelf aan mijne leermeesters te danken heb, het is U gebleken uit mijne woorden van zooeven. Moet ik U thans nog verzekeren, dat het steeds mijn streven zal zijn hun loffelijk voorbeeld te volgen? U, Mijne Meer en ai Dames Studenten in de Geneeskunde hoop ik den weg te wijzen in dat gedeelte der Algemeene Chemie, dat steeds meer en meer in de medische wetenschappen ingrijpt. Waar nog onlangs Uwe Hoogleeraren blijk gaven, dat ook zij het op prijs stelden de jongste veroveringen dezer wetenschap van nabij te leeren kennen, daar mag men althans van enkelen onder U verwachten, dat zij dit voorbeeld zullen volgen, en aldus zullen medewerken om later den naam der Nederlandsche natuuronderzoekers op het standpunt te doen blijven, dien hij thans inneemt. Gemeenschappelijk overleg zal ons den tijd doen vinden, waarop het onderwijs in een vak, dat niet tot Uwe rechtstreeksche examenstudie behoort, het minst bezwarend is voor U, die toch reeds zeer in beslag genomen zijt. Mijne Heeren tu Dames Studenten in de Chemie / Reeds gedurende een achttal jaren geniet ik het voorrecht dagelijks met U samen te werken; in de laatste vijf jaren mocht ik U in de studie van enkele deelen der Algemeene Chemie inleiden. Mijn hartelijken dank voor de groote belangstelling, die mijn onderwijs steeds van Uwe zijde mocht ondervinden ! De door U betoonde ijver is mij een waarborg, dat het groote nut dezer wetenschap voor Uw verdere loopbaan, in welke speciale richting Gij U ook later zult begeven, U duidelijk voor oogen staat. U verder in deze schoone wetenschap op te leiden, U voor te lichten bij Uwe onderzoekingen in het laboratorium, waarbij een gestadige konlaktwerking, die ook op sociaal-chemisch gebied voor leerling en docent van het grootste gewicht is, het hare moge doen, ziedaar het doel van mijn streven. Het strekke tot Uw aller welzijn, het drage daardoor bij tot den vooruitgang der wetenschap ! Dat zij zoo! Ik heb gezeüd.