1 j y DE KERK EN HET SOCliIMF, EEJVI VOLiHSLIEZING door Dr J. R. SIiOTEMARER DE BRUINE Middf.lbürs. F. P. D' IIU Y. 1903. DE KERK EN HET SOCIALISME, EEN VOLi^SLiEZlHG door Dr J. R. SLOTEPKER DE BRUINE. MlDl>Kl.CUK(T. F. F. IV H U Y. 1SHJ3. morgen. En tooneelvoorstelling met bal op de Kerstdagen is ook al geen uitzondering. Het spreekt trouwens van zelf, dat de Kerk en het Socialisme niets met elkaar te maken hebben. Ze hebben het over heel verschillende dingen. Veel menschen beschouwen de Kerk als een soort levensverzekering voor de eeuwigheid. Hier op aarde, in het gewone leven, bij de practische vragen, voor gezin en . ambacht heeft de Kerk niets te zeggen. Zij zorgt, dat gij rustig sterven kunt en veilig aanlanden in het land achter het graf. Heeft iemand daar nu behoefte aan — zegt een socialist — laat hij zijn gang gaan. Maar meer dan dat heeft de Kerk niet te doen. Het is daar een zielekwestie. En het Socialisme ? Wel, dat is ten slotte een maagkwestie. Het Socialisme plaatst ons in dit oogenblikkelijke, tegenwoordige, werkelijke leven en wil daarvoor arbeiden, werken voor voedsel en loon. Twee dingen geheel buiten elkaar: de maag en de ziel. Dus hebben zij niets met elkaar uitstaande: het Socialisme en de Kerk. II. Is dat nu zoo ? Ja, als de maag en de ziel niets met elkaar te maken hebben — als de Kerk alleen denkt aan de ziel, het Socialisme alleen aan de maag — ja, dan is het zoo. Maar dat zijn een paar kolossale vergissingen. Voor ieder, die oogen heeft, is dat trouwens klaar als de dag. Het Socialisme en de Kerk hebben niets met elkaar te maken Hoe komt het dan, dat er in elke socialistische vergadering zooveel getheologiseerd wordt? En dat er in de socialistische bladen zoovaak spotternijen met het heilige worden opgenomen ? Hoe komt het dan, dat men geen vijf minuten met een socialist in gezelschap kan zijn, of het gesprek is op »de Kerk" gekomen ? Dat weet toch ieder, die er iéts van weet: dat er geen vervelender theologen zijn, dan de socialisten ; vervelend, omdat zij nooit nalaten kunnen, er over te praten en het altijd over hetzelfde hebben en van uitscheiden niet weten. Neen, er zal wel degelijk verband zijn. Het is toch ook een geweldige beleediging voor de Kerk, om te zeggen, dat zij het heeft over uw ziel in de eeuwigheid alleen. Alsol alles op aarde haar koud liet. Alsof de dienst van God geen invloed oefende op elk stuk van uw aardsche leven mede. De godsdienst is geen doodshemd, dat wij aankrijgen, als het hier beneden afgedaan is; of een jas, die wij kort vóór onzen dood zoo eens aantrekken, losjes, buiten om ons heen. Maar de godsdienst zit in onze ziel en in het merg en pit van ons leven en werkt in alle ding, dat wij doen. En zoo niet ! dan is het bij u een jas en geen godsdienst, heelemaal geen godsdienst. Het is bovendien een geweldige beleediging voor het Socialisme, om te zeggen, dat dit alleen een maagkwestie is. Zeker, er is geroep in om meer loon, om minder arbeid. Maar wie er nooit iets meer in heeft houren roepen, heelt toch bitter slecht geluisterd. Daar is een kreet in om recht. Een kreet om een bestaan, zóó dat er tijd blijft voor iets hoogers nog dan werken, eten, slapen, werken, enz. Een kreet om regeling van arbeidstijden, waardoor de vader iets kan hebben aan zijn gezin en vrouw en kinderen iets kunnen hebben aan vader. Misschien hebben sommigen van u dat verhevene er nooit in gemerkt. Gij zult misschien wel lachen om die »mooie ideeën," die ik zoo merk midden onder dat gescheld en geraas. En dan kan ik dat zelfs een beetje begrijpen. Ik zie de socialisten ook niet altijd van den mooisten kant. Vooral tegenover een dominé kunnen ze tamelijk onhebbelijk wezen. Maar met dat al zijt gij er nog niet af, zoo ge niet een gebaar van verachting hebt geroepen: »Dat Socialisme !" — Gij bemerkt, dat de twee zaken beginnen te naderen tot elkaar. Ik laat de Kerk niet hoog, heel hoog in de lucht zweven, zoodat gij er voor dit aardsche bestaan niets mer van doen hebt: zij komt wat omlaag en wil spreken, wil werken ook in dit leven. Ik laat het Socialisme niet laag, heel laag in het slijk van booze scheldwoorden en geprikkelde hebzucht en tanden-toonenden nijd: ik haal het omhoog en vraag, wat het verhevens heeft te zeggen. En dan zegt het iets inderdaad. Zoo naderen zij tot elkaar, al meer. En het zou maar éen stap kosten om te zeggen : sliet Socialisme en de Kerk behooren bij elkaar." Dat was immers het tweede antwoord, dat wij gehoord hebben: »de Kerk en het Socialisme hebben alles met elkaar te maken". Nu gaan wij daarnaar luisteren. En met ernst ook. Ik geloof namelijk, dat er een groote waarheid in ligt. Zóó zal ik die aanduiden : Het Socialisme is geen doel, slechts een middel. Daar in de verte schittert het doel. Daarnaar jaagt men. Daarvoor werkt men. En nu hebben wij hier de middelen, om te geraken tot het doel. Alle mogelijke middelen. Ophitsen en verdachtmaken. Strijden tegen alle machten boven ons. Optreden in het Parlement om zoo propaganda te maken. Ook om langzamerhand invloed te oefenen op de wetten. Maar al die middelen jagen naar het doel: den Socialistischen Toekomst-staat, den Geluk-staat. En eigenlijk is die Geluk-staat ook nog maar weder een middel. Het eigenlijke doel ligt nog weder daar achter: een toestand, waarin geen druk wordt geleden, waarin de zwakke niet óndergaat, waarin elk inensch, ook de nu-vertrapte, zich vrij ontplooien kan naar zijn innerlijken aanleg. Dat alles kan nu niet — zeggen ze — in deze maatschappij van kapitalisme en privaat-bezit. Dat kan alleen in een maatschappij, waarin die twee monsters gedood zijn. Nu beoordeel ik vanavond de middelen niet, die leiden zullen tot het doel. En ik beoordeel van avond ook dat eerste doel niet: den Geluk-staat. Maar ik let op dat achterste doel: den toestand van vrede en gelijkheid, waarin geen druk zal zijn, waarin geen zwakke behoeft onder te gaan in den strijd om het bestaan, waarin allen met en voor allen leven. Rn van dat einddoel zeg ik : het Socialisme heeft zijn einddoel gekregen . . . van de Kerk. Het ideaal van het Socialisme is gewekt door het Evangelie van Christus. Daarover alleen zou ik natuurlijk wel een heelen avond kunnen spreken. Maar ik zal mij beperken en slechts twee dingen noemen, die binnen ieders begrip vallen. Het Socialisme spreekt over gelijkheid en gelijk recht voor allen. Het wil niet, dat de zwakken ondergaan in den levensstrijd. Het eischt, dat dan de Staat zal tusschenbeide komen. Het verwerpt de beschouwing, volgens welke de ziel van een heer beter is dan de ziel van een knecht. Altemaal voortrellelijke dingen. Maar hoe komt men daar nu aan ? Daar hebt ge b. v. die gelijkheid van alle zielen. Daar hebben ze in de oude wereld niet van gedroomd. Een Romeinsche heer dacht een heel andere ziel te hebben dan zijn slaaf; en zijn slaaf was het met hem eens. Daar droomen ze in Voor-Jndië nu ook nog niet van : een Paria wordt nu eenmaal van een ander maaksel geacht dan iemand uit de hoogere kasten. Maar als onder ons iemand iets dergelijks beweren zou, dan keerde de gansche publieke opinie zich loeiend en toornend tegen hem. Hoe komt dat? Ik zal het dadelijk zeggen. Eerst denk ik nog aan een andere voortrellelijke zaak van zooeven: de noodzaak om het zwakke te beschermen, als het zich-zelf niet handhaven kan. Daar dachten zij in den ouden tijd in Sparta ook anders over: een ongelukkig wicht ging van de rotsen naar omlaag en het was dood. En dat leert de natuur alle dagen nog precies zoo. Het sterke eet het zwakke; de forsche boom doodt met zijn drup de zwakke planten. Als het zoo gaat in de heele natuur, waarom moet het dan niet zoo gaan in de menschenwereld ? "Waarom moet in de vrije concurrentie niet óndergaan alles, wat zich niet redden kan ? Waarom moet de Staat te hulp komen, waar eigen krachten falen? Waarom? Wel, omdat het Evangelie van Jezus Christus is verkondigd op de aarde en verkondigd onder ons; omdat nu door het Evangelie althans in dit opzicht de publieke opinie beheerscht wordt. De Christus is verschenen op de aarde en heeft geleefd onder ons menschengeslacht. Hij heeft den strijd aangebonden met het Rijk der duisternis, al bracht die strijd Hem in den dood. Hij heeft, in dien dood Zijn heilig bloed stortende, menschenzielen verlost van den vloek. Voor zielen gaf Hij Zijn bloed. Aan zielen hecht Hij zóó groote waarde. Sinds dat is gezien en verkondigd op aarde, is de waardij bekend geworden van éen menschenziel. Heeft Hij niet het verbazende woord gesproken : »Er is blijdschap in den hemel over éen zondaar, die zich bekeert" Dat niemand het meer zal wagen, van ongelijkheid der zielen te spreken; dat een beul zal heeten, wie een ziel verdoet . . . dat is te danken aan Christus. Dat niemand meer met woorden verdedigt (al geschiedt het onder alle kringen nog metterdaad) de verdrukking van het zwakke, de dood-trapping van wat kwijnt . . . dat is te danken aan Christus. Ziet gij wel, dat het Socialisme en de Kerk staan in het nauwste verband ? Ik zal ook nog een tweede ding noemen: de solidariteit. Dat is een roerend schoon denkbeeld, het meedragen door den éen van het lijden van den ander; het mede-Iijclen, het mede-ivorstelen met elkaar. De laatste maanden hebben het doen zien. Ik weet wel, dat er veel haat onder school, dat het heusch niet alles was samenbinding door liefde. Maar in de slechtste openbaring van solidariteit is toch nog altijd iets, dat moet bekoren. Hoe komen wij aan dat opgeven van eigen belang \oor des naasten belang, aan het neerleggen van werk en het derven van loon en het zuinigjes leven met vrouw en met kinders ... om der wille van een ander, die verdrukt werd of ook maar geacht werd, verdrukt te worden 'i Dat welt waarlijk niet uit ons eigen hart! Gij weet Het Socialisme wel. Als wij den Toekomst-staat maar hebben, dan zal alles in orde zijn. Zoodra het Privaat-bezit is verdwenen, is ook de ellende verdwenen. Maar ik denk, dat ze een heelen toer zullen hebben, om die belofte na te komen. En een enkelen keer is men zelfs verder gegaan. Voor 'n jaar of acht geloofde onder de arme bevolking in Friesland menigeen, dat het binnen kort in orde zou wezen. »Het mag nog 'n jaar duren, dominé — zeiden ze tegen mij — maar dan is ook alles klaar en dan gaat u er uit". — Doch aan de Kerk zult gij nooit kunnen verwijten, dat zij geen woord gehouden heeft. Want zij heel t zulke beloften nooit gedaan. Het Evangelie gelooft aan de zonde, aan de verschrikkelijke macht van de zonde En dus gelooft het niet, dat met óen of zelfs met tien revoluties het vrede-rijk zal gekomen zijn. Want daardoor gaat de zonde niet weg uit de menschen-harten. Eóns ja, als de tegenstelling het allerscherpst zal zijn geworden, als licht en duister, godsvrucht en goddeloosheid, deugd en zonde heel schrap tegenover elkaar zullen staan . . . dan komt de Groote Dag des Heeren, dan wordt het Rijk der zonde verdaan, dan zal God de Alleen-heerscher wezen, dan zal men «nergens meer leed doen noch verderven". Eenmaal, nu nog niet. Zoo zegt de Bijbel het. En hij doet dat, omdat hij gelooft aan de zonde in uw en in mijn hart. Dat doet gij nu misschien niet. En gij vindt misschien die toezegging van den Bijbel «een schralen troost". Dat is uw zaak. Maar gij kunt aan het Evangelie niet verwijten, dat het niet alles heeft in orde gemaakt. Want het is niet van plan geweest, om het in (leze tijden in orde te maken. Toch — en gij moet u daarover niet verwonderen toch ben ik het gedeeltelijk eens. Ik vind ook, dat de Kerk te weinig gedaan heeft. En ik zou mijn plicht verzuimen, zoo ik dat niet open en royaal uitsprak. De Kerk doet minder dan zij kan. Ik zal daar eerst een excuus voor geven. En dan zal ik die beschuldiging wat verduidelijken. Eerst het excuus: »de Kerk is zoo groot en heelt zulk een lange geschiedenis". Zulk een lichaam nu k;'m niet vlug meer werken. Dat geldt van iedere vereeniging en elk genootschap en alle vergadering en dus ook°van de Kerk : een groot ledental en een lange geschiedenis is steeds een belemmering voor cle werkkracht. W ant er zijn altijd en overal menschen, die zeggen r »het is vroeger nooit zoo gebeurd" en die met dat zeggen iederen nieuwen maatregel bestrijden. Dat stremt geweldig En er zijn in een groote vergadering altijd veel menschen met een eigen meening, die daar natuurlijk over praten uit den treuren en die hun eigen opvatting doordrijven willen. Dat stremt geweldig o o Denkt er eens over; gij zult het vinden overal, niet alleen in de Kerk. Er is maar één middel, om daaraan te ontkomen: van de menschen poppetjes maken, die dansen op bevel van den man, die aan de touwtjes trekt. Dan gaat alles natuurlijk goed. Er is maar éen man, die denkt. De rest denkt niet: het zijn machinetjes, geen menschen; en de zaak marcheert. Maar het Evangelie wil juist van de menschen geen ledepoppen maken, maar ze zelf laten denken en spreken en handelen. Ik acht b. v. in de Kerk ongeoorloofd en ook niet goed mogelijk een organisatie, waardoor duizenden doen, wat éen zegt, al weten die duizenden niet precies waarom het gaat. Of een discipline, waarbij — als in de Sociaal-Democratische partij — de Vereeniging aan de leden voorschriften geeft over dingen, waar alleen de leden-zelf meè te maken hebben. Dat doen wij onder ons niet. Wij laten aan de menschenhun wil, hun zelfstandigheid. En wie deze voortreffelijke dingen wil, moet er dan op den koop toe de schaduwzijde bij nemen, dat alles wat langzamer en bedachtzamer gaat, wel eens wat heel langzaam en heel bedachtzaam. Maar ik spreek niet over dit excuus, om de Kerk geheel vrij te pleiten. ïsaar mijn overtuiging is de Kerk niet geheel vrij te pleiten. Het gaat er werkelijk te langzaam. En de Kerk heelt werkelijk niet altijd de oogen open voor den nood der tijden. Ik zal maar éen ding noemen : liet drankvraagstuk. De ellende, door de drinkgewoonten veroorzaakt, is niet uittedrukken, met weinig woorden niet, ook met veel woorden niet. Ellende maatschappelijk, zedelijk, geestelijk. Ik zou zeggen : daar heeft de Kerk meè te maken Zelfs wie zou willen zeggen : de Kerk heeft niet te maken met de maatschappelijke ellende, zal toch wel moeten toegeven, dat ze te maken heeft ter dege met zedelijk en geestelijk verderf. Dat is een levenskwestie voor de Kerk. En wat doet ze er tegen? Ik zal heel billijk en zacht zijn in mijn oordeelsweinig !" Dikwijls genoeg heb ik mij geschaamd, als ik den ijver zag van de Socialisten. Die werken uitsluitend of bijna uitsluitend voor de maatschappelijke zijde. En het is een lust, om te zien, met hoeveel ijver zij soms arbeiden. De Kerk heeft hooger, heerlijker belang in het oog en zij . . . slaapt, of sluimert of praat er eens over. Wie helpt er meé, om de Kerk wakker te maken in dit opzicht en in andere opzichten ? 2°. Ik kom aan het tweede bezwaar van het Socialisme tegen de Kerk: de Kerk preekt berust ing in plaats van krachtsontplooiing. 8Het spreekt eigenlijk van zelf, dat de Kerk niets doet. Want wat preeken de dominé's ? Berusting! Gij moet maar goedvinden, zooals het gaat: het is zoo Gods wil; er is niets aan te doen." \ oor zoover dit bezwaar gemeend is —gewoonlijk is het niet gemeend schuilt hier een kolossale vergissing. Misschien is er wel eens een onhandige dominé geweest, die zoo gepreekt heeft. Maar dat kan het Evangelie niet helpen. Het Evangelie zegt niet van de zonde en de slechtheid en de verdrukking en de gemeenheid : »dat is zoo Gods wil". Het Evangelie zegt niet van de misstanden en het onrecht: »er is toch niets aan te doen". Gij moet uw Bijbel eens wat beter lezen. Dan zult gij tal van uitspraken vinden, waarin getoornd wordt tegen de zonde, een vloek wordt gesproken over onrecht, de strijd wordt aangebonden tegen de ongerechtigheid. Er zouden heel krasse, heel snijdende woorden zijn aan te halen. En daar is geen krachteloos goedvinden van alle dingen en het zóó maar laten gaan. Is er dan geen »berusting" ? Jawel, maar dat is iets anders dan wat gij denkt. Een groote fout in het Socialisme is, dat het alle dingen over één kam scheert en geen onderscheid En bovendien : »Met den godsdienst kunt gij persoonlijk doen, wat gij wilt; wij als partij bemoeien ons daar niet mede". Hoort eens : dat laat ik mij niet zeggen. Denkt gij, dat de godsdienst zulk een onbeteekenende kleinigheid is ? Stelt een ander geval. Iemand gaat verklaren, dat eerbied voor uw moeder eigenlijk een dwaasheid is. Gij kunt toch niet helpen, dat die vrouw nu toevallig uw moeder is. En hij richt een vereeniging op, waarin men die ouderwetsche gedachten bestrijdt. Een vereeniging van »anti-maternisten". De leden zeggen er echter bij, dat elk zelf moet weten, hoe hij over zijn moeder wil denken. Ze laten geen gelegenheid voorbijgaan, om de moederliefde te belachten. Maar zeggen niettemin dit: »Als gij lust hebt, uw oude vrouw als iets bijzonders aantezien, ga uw gang!" Welnu, doet gij dan met zulke menschen mede? Voelt gij niet, dat door die laatste vriendelijke toegevendheid uw kindergevoel niet wordt gevleid, maar doodelijk gekwetst ? Nu, zoo wordt ons Christen-gevoel doodelijk gekwetst, wanneer men vriendelijk toelaat, om den godsdienst aan te houden als een particuliere aangelegenheid. En wie dat toch doet — tot dien zeg ik: gij kent geen ziel. Straks hebben wij den Socialistischen heilsstaat. Het mag nog tien jaar duren. Het mag nog honderd jaar duren. Maar hij komt, zeggen ze. Dan zullen er geen gevangenissen meer zijn; want nu de omstandigheden goed zijn, zijn de menschen ook goed. Dan zullen er, denk ik, geen kerken meer zijn, want daarvoor zullen wel geen middelen beschikbaar wezen. Dan zal er geen armoede meer zijn. Bij (le beoordeeling der volgende bladzijden gelieve men te bedenken, dat ik hier een coMs-lezing geef. uitgesproken en bedebatteerd in een zeer gemengde coU's-vergadering. Ik moest en wilde dus alleen spreken over wat algemeen verbreid is onder breede lagen van ons volk. En ik liet weg, wat zicli alleen zuiver wetenschappelijk laat behandelen. Ik weet dan ook zeer goed, dat mijn schildering van ..het Socialisme" niet volledig is. Kr bestaat natuurlijk ook een beschouwing': van den oeconomisclien ontwikkelingsgang der dingen gedurende de laatste honderd of honderd vijftig jaar, volgens welke wij met de dwingende noodzakelijkheid van een natuurwet almeer naderen tot een heel nieuwe regeling in de oeconomisclie verhoudingen. Maar ik deed niet meer dan 'n enkele aanduiding geven van deze beschouwing, omdat zij m. i. zich in het geheel niet leent voor bespreking in een groote vergadering, waarin meer- en minderontwikkelden samenkomen. En ook, omdat het andere, door mij nu bepaald bedoelde Socialisme, veel meer onder ons volk wordt gevonden en . . . begrepen. Wie „wetenschappelijke" behandeling wensclit van het alleszins dankbare en belangrijke probleem, zal door mijn lezing teleurgesteld worden. Men spare zich die teleurstelling, door niet verder te lez n, of . . . niet te verwachten, wat ik niet geven wilde. S. d. B. »De Keik en het Socialisme", ik zal eerst zeggen, op welke manier ik over dat onderwerp spreken wil. W ant dat kan ik natuurlijk op twee manieren doen. Wetenschappelijk èn laag-bij-den-grond. Wetenschappelijk. Dan begin ik met eenige godgeleerde beschouwingen. Wat verstaat men onder »de Kerk"? dan krijg ik allerlei teksten, die nauwkeurig moeten worden uitgelegd en uitgeplozen. Dan krijg ik het over onderscheidingen als: ware en valsche kerk zichtbare en onzichtbare kerk, strijdende en triumfeerendé kerk. Een heele boel theologische vraagstukken. En ik denk niet, dat gij daar van avond voor gekomen zijt. Dan moet ik het ook hierover hebben : Waar is die kerk ? Stel, dat iemand uit het ongeloof zich losmaken wil en een vasten grond gaat zoeken voor zijn ziel: waar moet hij zich dan henen wenden? Want er zijn tal van kerken. En ze bevechten elkaar onderling duchtig. En elk denkt, dat hij het bij het rechte eind heeft. Maar het antwoord op die belangrijke, ingrijpende vraag is niet zóómaar te geven, zoomaar met een paar woorden. Daar worden allerlei geschiedkundige beschouwingen voor vereischt. En daarvoor zijt gij van avond al evenmin gekomen. Zoodat ik het ook daarover niet hebben zal. Precies eender staat het met het Socialisme. Wie daar nu eens wetenschappelijk en grondig over spreken wil, moet beginnen met eenige beschouwingen van staathuishoudkundigen aard. Het zou in onze dagen niet overbodig wezen, eens een extra woordje te zeggen over het verschil tusschen staatkunde en staathuishoudkunde, tusschen politiek en oeconomie. Ik zou verder de geschiedenis moeten laten spreken. En de geledingen moeten blootleggen van het heele maatschappelijke samenstel. En ge zoudt dan wel niet wegloopen, maar blijven zitten uit beleefdheid. Doch ik denk, dat meer dan éen in 'n volksvergadering als deze geweldig goed zou gaan begrijpen, wat «verveling" beteekent. Dan zou ik natuurlijk ook breed moeten handelen over de verschillende soorten van socialisme. Want er zijn meerdere kerken ; er zijn ook meerdere socialismen. En de keuze tusschen de socialismen is al even goed een toer als de keuze tusschen de kerken. Zoo herinner ik mij de verkiezingsdagen van omstreeks 1S95. Toen waren Troelstra en v. d. Zwaagcandidaat in hetzelfde kiesdistrict. En zij zaten elkaar duchtig in de haren in het socialistische orgaan »de Klok". In het algemeen moest ik het dan natuurlijk hebben over de Vrije Socialisten en de Parlementaire Socialisten, over Anarchisten en Sociaal-democraten. En de keuze daartusschen hangt weder af' van verschillende beschouwingen omtrent middelen en doeleinden. Wij zullen van avond die geschillen ook maallaten rusten. Ik wil laag-bij-den-grond blijven. Meel gewoon spreken en heel alledaagsch. In het algemeen weten wij toch wel, wat wij onder >>de kerk" verstaan. Dat is zoo iets van God en het geloof en de ziel. En in t algemeen weten wij üok we], wat wij onder »het Socialisme" verstaan. Dat is zoo iets van recht en menschwaardig bestaan en verdwijnen van armoê. Wel nu: voor dezen éenen keer wil ik tevreden zijn met zulke algemeenheden. Dan vraag ik: »welk verband is er tusschen de kerk en het socialisme?" Als ik het zoo heel alledaags opvat, wat hebben die twee dan met elkaar uit te staan? Eerste antwoord : niets ! Tweede antwoord : alles ! Derde antwoord : wanneer men kan zeggen »niets" en ook kan zeggen »alles", dan is er zeker meer verband, dan men zoo oppervlakkig denkt; dan is er zeker misverstand ; dan zit er wat achter. Ik ga naar de drie antwoorden luisteren. I. De Kerk en het Socialisme hebben niets met elkander uittestaan. Dat is algemeen bekend en het is ook duidelijk genoeg. Welk socialist gaat er nu naar de kerk ? En welk kerksch mensch hoort er nu bij de socialisten Onlangs deed ik huisbezoek. Ik belde aan een bovenhuis. Per touw werd de deur opengetrokken. En in de kromming van de trap verscheen een vrouwenoestalte. p nJuflrouw, ik ben de dominé!" »0, dan moet u maar doorgaan. Want ik beninet de wasch bezig en mijn man is van de Kerk afgegaan; die heeft zich aangesloten bij de Sociaal-democraten". Dat is nu een stem uit het volk. »Afgegaan van de Kerk en aangesloten bij de Sociaal-democraten." Die twee staan dus buiten elkaar, op mijlen afstand. De practijk bewijst hetzelfde. Ik herinner mij de aankondiging van een socialistischen cursus op Zondag- zoo goed als ik, dat ons binnenste zegt: »Elk is zichzelf liet naaste ; dat ons binnenste vraagt: »Ben ik mijns broeders hoeder ?' dat het ons van een ander minder schelen kan, als wij hel goed hebben, wijzelf. Maar wij durven dat niet te zeggen en wij willen dat niet weten; wij schamen er ons voor. Waarom schamen wij ons voor dien gewonen, menschel ij ken, natuurlijken, alledaagschen karaktertrek ? Omdat het Evangelie van Christus over die zelfzucht zijn vloek uitspreekt en omdat dat Evangelie werkt op de publieke opinie. Ziet, daar komt de Christus ons arm, lijdend menschengeslacht te hulp. Hij is niet «zichzelf het naaste" geweest, maar heeft Zijn heerlijkheid verlaten, om hier ellende te dragen. En als wij nu hoog roemen de solidariteit en vervloeken (met de lippen ten minste) het zoeken van het eigen belang . . dan is dat te danken aan Christus. eder staan de Kerk en het Socialisme in het nauwste verband. III. Nu wordt het langzamerhand, om er niet meer uit wijs te worden. Zij staan in nauw verband — zij staan in geen verband. Het is hetzelfde — het is het tegendeel. Zij vallen samen — zij bestrijden elkaar op het vinnigste. Hoe is het nu ? Ik begin te begrijpen, dat er misverstand in het spel is. En dat het goed zal zijn, aan het Socialisme en aan de Kerk éen voor éen te vragen, wat zij tegen elkander hebben. Dan wordt misschien wat misverstand weggeruimd. En zeker zal het wat helderder worden. A. IVat heeft liet Socialisme tegen de Kerk? Want als nu waar is, wat ik zooeven heb gezegd, dan moesten de socialisten zoo hard mogelijk meebouwen aan de Kerk. En zij bedanken er hartelijk voor. En zij lachen zelfs onbedaarlijk om die gedachte. «Meebouwen aan de Kerk? . . . Ai breken ja!" Maar waarom dan toch ? Wat hebt ge dan tegen de Kerk ? ° Op die vraag zijn tal van antwoorden te krijgen. Waaronder niet weinig kinderachtige. Elk socialist heeft wel eens den een of anderen misstand opgemerkt in een kerkelijke regeling of den een oi anderen misslag van een kerkelijk persoon. En daar komt men dan meê aandragen, alsof een heel lichaam beoordeeld mag worden naar éen mensch. Verbeeldt U. Ik ken socialisten, die drinken. Maar gij zoudt mij waarschijnlijk aanvliegen, als ik nu op grond daarvan zeide : »De socialisten . . 0, dat zijn drinkebroers". Ik zal dan ook wel wijzer wezen. Maar laat nu iedereen met zulk onverstand breken. li. v.: men kent een dominé, die altijd bijderiike lm zit en nooit bij de armen komt. Goed; ik onderstel, dat er een paar van zulke domino's zijn. Maar zeg nu toch niet: »die heele Kerk bemoeit zich alleen met de rijken". Gij kondt evengoed het tegendeel zeggen. Want er zijn heusch meer domino's, die niet bij de rijken en vyel bij de armen komen. Verklaart gij nu: »Die heele Kerk bemoeit zich alleen met de armen" ? Natuurlijk niet. \\ ij moeten van weerskanten probeeren, de kinderachtigheden ter zijde te laten. Dan laat ik ook ter zijde, wat helaas niet steeds een kinderachtigheid is, maar wat toch de zaak no