DRUK VAN «I. H. DE BU88Y, AM8T. Ter~R 5 i.e S J C?. & «T" De Afhikaander en zijn Taal DOOR PROFESSOR F. J. G. DE VOS. AMSTERDAM-KAAPSTAD. HOLLANDSCH-AFRIKAANSCHE UITOEVERS-MAATSCHAPPIJ v/h JACQ. DUSSEA.U & Co. I 906. w3/ DE AFRIKAANDER EN ZIJN TAAL. De Afrikaander en zijn Taal DOOR PROFESSOR F. J. G. DE VOS. AMSTERDAM - KA A P S T A D. HOLLANDSCH-AFRIKAANSCHE U1TÜEVERS-MA ATSCHAPPIJ v/h JACQ. DUSSEAU & Co. 1906. HOOFDPUNTEN, IN DIT GESCHRIFTJE BEHANDELD. Bladz. Een Nieuw Tijdperk 1 Er moet tans beslist en eendrachtig worden gehandeld 4 Wij moeten aandringen op de nodige wetsveranderingen 7 Wij moeten eisen, dat reeds bestaande wetten zó worden toegepast, dat ons geen onrecht aangedaan wordt 13 Verkeerde beschouwingen en gebruiken, die een zeer nadelige strekking hebben 24 De Kostscholen 28 De Huistaal 35 De tijd is echter voorbij om ons in zulke strikken te laten vangen; wij moeten onze ogen opendoen en elkander op zulke dingen opmerkzaam maken 41 EEN NIEUW TIJDPERK Niemand die enigszins over de zaak heeft nagedacht zal ontkennen, dat de Hollandse taal in Z. Afrika een nieuw tijdperk in haar geschiedenis is ingetreden. Was toch ons volk op dit punt ook vóór de oorlog reeds tot ontwaking gekomen, nochtans is het zeker, dat die ontzettende gebeurtenis er ook een krachtige invloed op heeft uitgeoefend. Wat reeds op de vorige oorlog van toepassing was, geldt in dubbele mate van deze laatste, namelik. dat toen een volk, zo niet geboren, dan in zekere zin wedergeboren werd; die beproevingen, dat lijden behoorden tot de barensweeën die daarmede verbonden gingen. Do verschillende delen ervan werden daardoor tot elkander gedreven, worden zich bewust van hun eenheid en kracht, van hun roeping en gemeenschappelike belangen. Daartoe behoorde vooral ook dit, dat het volk meer dan ooit heeft leren prijs stellen op zijn eigen taal. Naarmate een volk met het rechte zelfrespekt vervuld is, zal 't ook zijn eigen taal in eer houden. Als toen, zo te zeggen, de gehele beschaafde wereld de Afrikaander toeriep: „Gij behoeft u volstrekt niet te schamen Afrikaander te zijn", gevoelde hij tevens, dat hij ook evenmin behoefde beschaamd te zijn om te erkennen, dat het Hollands zijn moedertaal is en hij vast besloten is de rechten daarvan te handhaven. Menig zwakkeling, die in de zifting vóór en gedurende de oorlog, of in betrekking tot zijn moedertaal, bezweken was, is tot zichzelf gekomen en heeft de nodige les geleerd. Men ziet het meer dan ooit in, hoeveel er met de moedertaal verbonden is, welk een hechte band die is om samen te binden wat bij elkaar behoort te blijven. Wat veel er toe heeft bijgedragen om deze geest wakker te maken en een nieuw tijdperk te doen aanbreken, is, dat men met de geest en het doel zijner tegenstanders beter is bekend geworden. Gedurende de oorlog werd 't telkenmale gezegd: „Het Hollands behoort geen gelijke rechten met het Engels te hebben; het gebruik ervan in 't parlement behoort niet langer toegelaten te worden." In zeer hoge kringen werd verklaard: „Wij willen hier slechts één taal hebben, namelik het Engels". Twee Hollandse Republieken werden geannexeerd, en met de volkstaal werd er op zulk een wijze gehandeld dat men, verarmd zoals men daar is, vooral 0111 deze reden alle krachten inspande om vrije scholen te stichten. Alle eer aan diegenen die, hoewel het Hollands niet hun moedertaal is, toch te midden van dit alles trouw aan onze zijde stonden en nog blijven staan, en ook ten opzichte van de taalkwestie onze rechten erkenden; doch het gedrag onzer vijanden deed ons allen verstaan dat. als er ook in hun oogen zó veel met de taal verbonden is, dat zij ons die zo gaarne willen ontnemen, het voor ons — om 't minste te zeggen — ook de moeite waard is om voor het behoud ervan te strijden. In dit verband moet vooral ook niet uit het oog verloren worden de invloed, die de invoering van de zogenaamde „Vereenvoudiging" reeds heeft uitgeoefend en nog gaat uitoefenen. Het kan toch niet worden ontkend, dat verreweg de meesten onzer kinderen het Hollands lang niet met die liefde en ijver leerden, waarmede een kind zijn moedertaal moet en in de regel zal leren. Een van de voornaamste redenen daarvan was gewis, dat hun onnodige regels werden opgedrongen, en dat men zich in elke jota en tittel houden moest aan wat in Nederland gebruikelik is. Het is nu gebleken, dat men heel wat van die moeielikheden uit de weg kon ruimen zonder dat aan het wezen der taal iets veranderd, of van haar schoonheid en kracht iets verloren werd. Dit was een der oorzaken, waarom onze kinderen dikwels klaagden dat het Hollands toch zo moeielik was; waarbij nog kwam, dat zij gevoelden, alsof' hun een enigszins vreemde taal wenl opgedrongen, wanneer zij gedwongen werden, in plaats van goede Kaapse woorden en uitdrukkingen andere te gebruiken, die hier nooit algemeen ingang zouden vinden. Dit laatste bezwaar is nu ook uit de weg geruimd, door dat ons recht om ons van zodanige Kaapse uitdrukkingen te bedienen erkend is. Hierdoor is de schrijftaal nu heel wat vereenvoudigd en nader gebracht tot de spreektaal, en zal /.ij een Zuid-Afrikaanse kleur verkrijgen, waardoor zij veel nader tot ons hart zal gebracht worden. Deze „vereenvoudiging" zal niemand worden opgedrongen ; maar, als dit een en ander maar eerst beter verstaan wordt, verwachten wij, dat eerlang al onze scholen en geheel ons volk daarvoor gewonnen zullen zijn; en niet alleen de eenheid onder ons, maar ook de lust tot het leren van 't Hollands zeer bevorderd zal worden. Dat wij tans met zulk een keerpunt in de geschiedenis onzer taal te doen hebben, blijkt eindelik uit de stichting van deZ. A. Onderwijzers-Unie, die de handen krachtig aan 't werk heeft geslagen en waarvan wij veel verwachten; als ook uit de overtuiging die zich allerwegen uitspreekt, dat het Hollands minder als een dode taal moet worden onderwezen, en dat men daartoe een groter aantal en beter voorbereide onderwijzers, en wel bij voorkeur uit de zonen en docliteren des lands, behoort te hebben. Wij zijn dus een tijdperk ingetreden, waarmede veel verbonden is dat ons aanmoedigen moet, maar ook veel dat een ernstige roeping met zich brengt. ER MOET TANS BESLIST EN EENDRACHTIG WORDEN GEHANDELD. Vooreerst dan wat aangaat onze verhouding tot onze tegenstanders, zowel degenen die ons onze wettige taalrechten op de een of' andere wijze zoeken te onthouden, als degenen die ons zelfs voorrechten, die wij reeds genieten, willen ontnemen. Zo ver het dan zelfs nu nog nodig is, moeten wij hun duidelik doen verstaan, wat wij bedoelen en wat wij eisen; dat wij daarmede van hen geen gunsten vragen, maar alleen aanspraak maken op wat ons wettig toekomt. Zij stellen deze dingen niet zelden geheel verkeerd voor, somtijds uit onkunde en somtijds met boos opzet. Zij maken er een politieke kwestie van en schrijven alles toe aan bittere haat en een geheime samenzwering tegen de Engelsen en al wat Engels is. Wij moeten hun in taal die voor geen misverstand vatbaar is te kennen geven, dat, hoewel deze zaak eigenlik met de politiek niets te maken heeft, zij, die er zich systematies op toeleggen om onze taalrechten te onthouden, er een politieke zaak van maken en ons dwingen om hetzelfde te doen; dat zij zich daartoe betonen verachters en vijanden van ons volk te zijn, en wij ons gevolgelik tegen hen wapenen moetenen hen nooit kunnen vertrouwen, maar overigens met hen ook geen rekening kunnen houden. Dat 't bij ons als volk een uitgemaakte zaak is, dat men van ons nooit Engelsen maken zal, en de Engelse taal nooit de plaats van onze moedertaal innemen zal: dat wij die liefhebben evenals zij de hunne liefhebben. Dat, indien iemand, met schone woorden omtrent gelijke rechten enz. in de mond, ons nochtans indirekt en op bedekte wijze hierin van onze rechten zoekt te beroven, wij hem niet alleen als onze vijand aanzien, maar hem een oneerlik mens noemen. Er zijn degenen die nooit moede worden ons voor te houden, hoe groot, hoe volmaakt de vrijheid en de rechten zijn die wij onder de Britse regering bezitten, en die verbaasd staan, dat wij dit niet meer inzien en daarvoor niet meer dankbaar zijn. Maar, zodra wij op taalgebied en in sommige andere opzichten ons die willen toeeigenen als Britse onderdanen, vatten zij dat op als een bewijs van een opstandige geest, en van een samenzwering die het Britse gezag in Z. Afrika omver wil werpen. Het schijnt weieens alsof' sommigen menen dat, als zij ons op slinkse wijze van sommige natuurlike rechten beroven kunnen, en ons daardoor ondanks onszelven in ware Engelsen kunnen veranderen die alleen de Engelse taal kennen, dit niet alleen geen kwaad zal zijn, maar dit van hen zeer deugdzaam zal zijn; ongeveer zo als brave ouders weieens met kleine kinderen moeten handelen, omdat die nog niet recht weten wat voor hen goed is. Wij moeten hen niet in onzekerheid laten omtrent de vraag, wat wij van hen en hun handelwijze denkon. Wij zullen door onze daden tonen, dat wij niet alleen onze rechten, maar ook onze plichten als onderdanen kennen; dat onze godsdienst ons leert, de keizer te geven dat des keizers is. Wij verstaan echter, dat dit niet. betekent, dat wij dierbare panden, kostelike talenten, zoals waarvan onze moedertaal er een is, moeten gaan prijsgeven. Men kan toch -zeker niet menen, dat zulke weekheid en beginselloosheid iemand een betere Engelse onderdaan zal maken ! . Laat ons echter goed verstaan, dat dit alles op lange na niet voldoende is: er moet voortaan meer gehandeld worden, krachtig, en daartoe eendrachtig gehandeld worden. Tot hiertoe bleef' 't te zeer bij klagen, getuigen, smeken, 011 veroordelen; en, komt 't niet verder, dan is de tegenstander daarmeê vrij wel te vreden, en trouwens hij is er ook al aan gewoon geworden. Nu en dan werd op een vergadering van 't Parlement, of' van de Bond of een kerkelik lichaam, of tijdens de verkiezingen, of in de nieuwsbladen, krachtig gesproken; zelfs werden weieens grote, harde woorden gebruikten; ik wil niet zeggen, dat zij niet in de meeste gevallen uit een eerlik hart voortkwamen. Men meent dan daarmede zijn plicht gedaan te hebben; zijn vrienden prijzen hem daarvoor; hij heeft een nieuw bewijs geleverd dat hij een ware Afrikaander is. Maar daarbij blijft het, en de vijand lacht in zijn vuist en gaat dood bedaard zijn gang. Hij weet bij ondervinding, dat het bij spreken blijft en niet tot daden komt. Hij rekent er op. dat de vrienden van 't Hollands, om 't minst te zeggen, onprakties en flauwhartig te werk gaan, en elkander meer in de weg staan dan helpen. Neen, laat ons toch eenmaal en wel op dit biezonder tijdstip er op letten, dat er besliste, doeltreffende maatregelen moeten worden genomen, dat wij als één man onze leidslieden moeten ondersteunen, en allen te zamen voet bij stuk houden, totdat wij op ieder punt ons doel bereikt hebben. Het zal nu eenmaal zonder strijd niet gedaan worden, en wij moeten 't bij ons zeiven uitmaken, of de zaak ons waard is er voor te strijden of niet. Zo neen, wel, laat ons dan eenvoudig alles opgeven en geen woord meer spreken van „onze dierbare moedertaal" en wat dies meer zij; wij maken ons daarmede alleen bespottelik — om er 't minste van te zeggen. Is de zaak ons echter strijd en opoffering waard, wel, laat ons dan toch eenmaal meer eendrachtig en krachtig optreden, en, terwijl met die flauwen die „neen" hebben gezegd toch niets uit te richten is en zij toch, naar wij overtuigd zijn, een zeer kleine minderheid uitmaken, laten wij hen geheel buiten rekening en gaan voorwaarts. Wij hebben in deze strijd hoofdzakelik met een volk te doen waarvan dit een kenmerk is, dat zij, zo lang iemand niet gereed is om voor zijn rechten te vechten, in de regel niet geloven, dat hij er veel prijs op stelt. Zij zullen hem eerder verachten en ook met hem daarnaar handelen. Toont hij echter door zijn daden, dat hij zijn rechten en ook zijn krachten kent, als een man er voor kan strijden, dan vertrouwen en eerbiedigen zij hem. Terwijl dan de gelovigen onder ons volk deze aangelegenheid steeds in het gebed voor de Heer brengen en Hem daarin kennen, zal dit niet beletten, maar veeleer meebrengen, dat wij allen te zamen ons opmaken en zeggen moeten: wij zullen van alle wettige middelen gebruik maken en noch onszelven noch onze tegenstanders enige rust geven, totdat aan onze moedertaal door hen zowel als door onszelven volle recht is gedaan. Ons standpunt is dus, in 't brede genomen, dat aan 't Hollands in alle delen gelijke rechten met het Engels zullen worden toegekend, evenals zulks in de andere Koloniën door ons volk wordt geeist. Dit wil zeggen, dat de wet des lands aan de ene taal niet de voorkeur moet geven boven de andere, terwijl nochtans ieder voor zichzelf in zo ver tussen die beide zal onderscheid maken, dat hij zal zeggen: ik tracht beide talen zoo goed mogelik te kennen, doch de ene blijft in onderscheiding van de andere mijn moedertaal waarvan ik m\j in de regel bedien ; en kan ik niet beide goed machtig worden, dan geef ik natuurlik de voorkeur aan mijn moedertaal. Het zou onnatuurlik wezen als het anders was; ons volk behoort dus niet te schromen, dit duidelik te kennen te geven; en iedereen behoort hen te prijzen voor die ruimte van blik en die inschikkelikheid. Doch om meer in biezonderheden te treden, doe ik opmerken dat WIJ MOETEN AANDRINGEN OP DE NODIGE WETSVERANDERINGEN. 1. Het Hollands bij het Civiele Dienst-Examen. Iedereen, die in de Civ. Dienst der Kolonie wenst te treden, moet vooraf bewijzen, dat hij evenveel kennis van de Hollandse taal bezit, als er van de Engelse voor die betrekking van hem geëist wordt. Het moet niet uit 't oog verloren worden, dat zodanig examen vroeger hier bestaan heeft; dat het tijdens de oorlog opgeheven geworden is; en dat het tegenwoordige Ministerie met zijn meerderheid in 't Parlement nu beslist weigert het weder in 't leven te roepen. Om te zeggen, dat er ambtenaren zijn die het Hollands nooit nodig krijgen, houdt geen steek. Als zij er zijn, dan zijn zij de uitzonderingen, en daarvoor kan men het erkende beginsel, dat dit een tweetalig land is, niet prijsgeven. Is dit beginsel eenmaal bij de wetgeving erkend, dan volgt daaruit van zelf', dat elke civiele ambtenaar beide talen even machtig moet zijn; en niemand heeft het recht, dat beginsel in enig opzicht — laat staan in zulk een hoogst belangrijk opzicht — te verbreken. Men kan anders even goed redeneren, dat er menig distrikt in ons land is, waar er niemand is die niet Hollands verstaat en dat publieke ambtenaren in die streken dus geen Engels behoeven te kennen. Een Brits onderdaan heeft het recht om te eisen dat, waar hij zich beweegt in deze Britse kolonie, hij door iedere civiele ambtenaar zal worden verstaan, of hij Hollands spreekt of Engels. Moeten alleen zy in 't Hollands thuis zijn, die naar afgelegen buitendistrikten gaan, waar velen het Engels niet goed machtig zijn, dan zullen meestal zij die Engels alleen kennen de voornaamste posten in de grotere steden bekleden; hetgeen betekent, dat men eigenlik een premie stelt op onbekendheid met het Hollands. Rechtvaardigheid zou het omgekeerde doen en zeggen, dat hij die beide talen kent daarvoor hoger eer en loon behoort te ontvangen. Er is geen kantoor en geen streek in ons land, waar men kan zeggen, dat de kennis van het Hollands er nooit nodig is; en de meeste ambtenaren blijven ook niet altijd op dezelfde plaats; en daarom is bet niet alleen in 't belang van 't land nodig, maar ook tot voordeel der ambtenaren, dat zij beide talen goed kennen zullen. Als de Parlementaire Commissie dus rapporteert, dat het voldoende is, als ambtenaren alleen het Kaaps-Hollands, zoalö 't hier gesproken wordt, verstaan, dan is dat een verregaande belediging die zij het gehele Hollandse publiek aandoet, en is dat alleen een nieuw bewijs, dat zij onze taal niet erkent als een beschaafde landstaal naast het Engels, en een bewijs van de diepe verachting van ons volk en onze taal die zo velen der Engelsen in hun hart omdragen. 2. Er moet in de wet duidelik bepaald worden, dat iemand, om Inspecteur van scholen te worden, afdoende bewijzen zal leveren, dat hij de Hollandse taal volkomen machtig is, en dus ook goed daarin examineren kan. Hij moet niet alleen in staat zijn, onderzoek te doen naar de kennis van 'l Hollands bij de scholieren; hij moet ook in andere vakken ze door middel van het Hollands kunnen examineren; want wij kunnen niet rusten voordat, waar men 't verkiest, men ook in enkele andere vakken, zonder vrees, door middel van het Hollands doceren kan. Kan men niet dadelik een genoegzaam aantal mannen vinden die beide talen machtig genoeg zijn, laat men dan ook hier hogere salarissen geven aan die welke beide talen machtig zijn, en dan zullen de vereiste mannen spoedig genoeg voor de dag komen, al moest 't ook zijn van het vaste land van Europa. Indien nodig, kan men intussen speciale Inspecteurs voor het Hollands gebruiken. 3. Een verder onmisbaar vereiste is, dat de wet zal bepalen, dat de examinatoren bij de Departements examina, en zo ver nodig ook bij die van het Hoger onderwijs, allen de Holl. taal even goed machtig zullen zijn als de Engelse. Kandidaten moeten zich volkomen vrij gevoelen om hun antwoorden in de Holl. taal te geven, en zeker zijn, dat zij daardoor geen schade zullen lijden. Er zijn meer mannen in het land die beide talen daartoe goed genoeg kennen, dan velen willen erkennen; doch, indien 't ook mocht blijken, dat er vooreerst niet genoeg personen die daarvan geschikt zijn kunnen gevonden worden, dan kan men intussen personen speciaal voor die Holl. vakken benoemen; en de Engelse en Hollandse examinatoren kunnen in overleg met elkander het werk goed genoeg verrichten. Ook hier moet het dan van zelf'volgen, dat het salaris van hem die alleen in 't Eng. kan examineren minder zal zijn dan dat van hem die in beide talen kan examineren, en dan zal ook dit mettertijd van zelf recht komen. 4. In verband met de openbare vergelijkende examina is er een andere wetsverandering die noodzakelik moet plaats vinden, tiamelik dat het beginsel, in verband met het Elementair examen aangenomen — waardoor onze kinderen aangemoedigd kunnen worden zich op de kennis van het Hollands toe te leggen — ook op het HogerSchool-examcn en de andere examina zal ivorden toegepast. Het doet niemand enig onrecht aan en helpt in een behoefte voorzien die door ons wordt gevoeld. 5. Eeti van de allemoodzakelikste dingen is, dat de wet het niet maar, zooals tans, zijdelings zal toelaten, dat aan Holl. si>rekende kinderen het eerste onderwijs door middel van de Holl. taal mag gegeven worden, maar dat zij het duidelik als een opvoedkundig beginsel uitspreken zal, dat dit eigenlik behoort te geschieden. Ieder, die van de opvoedkunde iets weet, zal dit dadelik toestemmen, en zo werd dit ook door Lord Selborne onlangs erkend als een gezond beginsel. Er moeten al gans buitengewone redenen voor bestaan, als dit ergens niet geschiedt; en wij hebben er goed acht op te geven, waarom dit in de regel in onze voornaamste scholen niet gedaan wordt. Alle schoolcommissies, en vooral Inspecteurs, moeten verstaan, dat de wet dit niet alleen niet belet, maar dat zij het goedkeurt en verlangt; en allen moeten dus zeker zijn, dat noch school noch schoolkind daardoor de minste schade zal lijden. 6. Eindelik hebben wij in verband met de spoorweg, het postwezen, de telegraafdienst en de gerechtshoven verscheiden grieven die door de wet weggenomen moeten worden. Die kunnen hier niet opgesomd worden, maar zij zijn overbekend. Waarom moet iemand, bloot omdat hij 't Engels niet, of niet goed, kent, zo dikwels last en zelfs belediging worden aangedaan en moet hij zo dikwels genoodzaakt worden van een „agent" gebruik te maken, en hem zodoende geld uit de zak gejaagd worden? De wet behoort juist de zwakke en arme te beschermen, maar men schijnt er meer op bedacht te wezen, hem die geen Holl. kent, en vooral waar die niet tot de armen en zwakken behoort, te beschermen, zoals o. a. bij de Civ. Dienstexamens. Als men in de bezigheid gedurig met dingen van deze aard in aanraking komt en ziet, dat zijn taal met Sesoeto in meer dan één opzicht op één lyn gesteld wordt, is 't geen wonder, als men zich afgestoten en gekrenkt gevoelt en geïrriteerd wordt. Als men dan nog van die zijde hoort spreken van gelijke rechten, reconciliatie, vertrouwen, dan vraagt men zich af, of die mensen zo min verstaan van wat zij „fair play" noemen; of zij zo onwillig of onbekwaam zyn, zich in onze plaats te stellen, dat zij niet kunnen inzien, dat 't in onze ogen eerder is wat zij bedoelen met „adding insult to injury". Eer ik van dit punt over wets-veranderingen afstap, wens ik nog te zeggen, dat het voor my een ernstige vraag is, of wij niet moeten trachten ontslagen te worden van de school-inspektie zoals die tans gedreven wordt. Ik ben 't volkomen eens met een paedagoog van de eerste rang, die verklaart: „Ik ben van oordeel, dat het hoogst onverstandig en onpaedagogies is, een school-inspekteur, die vreemd tegenover leerlingen staat, in een paar uren te doen beslissen, ot een leerling gedurende een geheel jaar in zijn levenswerk geremd zal worden. Zenuwachtigheid of ongesteldheid aan de kant der leerlingen, minder welwillende stemming aan de kant der Inspekteurs kunnen op een bepaald ogenblik onevenredig grote gevolgen hebben. Wat de eigenlike taak van een schoolinspecteur moet zijn, duidt de naam reeds aan : scholen inspekteren\ door het bijwonen van lessen der verschillende onderwijzers, nagaan of hun onderwijs en methode goed zijn, of alle onderwijsvoorschriften worden nagekomen, van advies dienen in gevallen van geschil tussen onderwijzers en schoolhoofd, nazien van rapporten over leerlingen in het register van het schoolhoofd En laat het hoofd der school verantwoordelik wezen tegenover de Inspekteur voor elke bevordering tot een hoger standaard." Dit zal zeker voor allen in de /.aak betrokken, maar vooral voor de kinderen, veel beter zijn. Ik laat hier ingelijks volgen het antwoord van dezelfde heer op de vraag, of de tijd niet gekomen is, dat de openbare Gouvernements-examens vervangen behoren te worden door iets anders. Hij zegt: „Zouden scholen van een bepaald gehalte, die onder Inspekteurs-toezicht staan, niet hun eigen eind-examen kunnen houden? Ik denk hier b.v. aan de „Jongens Hoge Scholen". Zulk een examen zou mondeling en schriftelik moeten wezen; weer zou het. werk, in het laatste jaar gedaan door de leerling, in aanmerking kunnen komen. Evenals nu een reeks van examinatoren benoemd wordt voor andere doeleinden, zouden voor de eind-examina assistent-inspecteurs kunnen worden aangesteld, die toezicht hielden, dat alles riaar recht en billikheid geschiedde. En de beurzen? Ieder geslaagde zou vrij moeten wezen om aan een schriftelik examen deel te nemen, dat, even als nu de Universiteits-examens, voor ieder hetzelfde zou zijn. Stel, dat elke school de twee beste leerlingen, als ze ten minste wilden, aan dit beurzen-examen deed deelnemen." Door iets van deze aard zou men de nadelen, aan ons overdreven examen-stelsel verbonden, vermijden, terwijl men de voordelen behield. Het is te hopen, dat vakkundigen over deze twee punten zullen nadenken, totdat hun gedachten tot rijpheid zijn gekomen en zij eenstemmig kunnen handelen orn het nodige in deze zaak gedaan te krijgen. WIJ MOETEN EISEN, DAT REEDS BESTAANDE WETTEN ZO WORDEN TOEGEPAST, DAT ONS GEEN ONRECHT AANGEDAAN WORDT. Het is een opmerkelike zaak, dat het grootste struikelblok dat ons in de weg gelegd, en onrecht dat ons alzo aangedaan wordt, niet is tengevolge van een verkeerde wet die er bestaat, maar ten gevolge van de verkeerde toepassing van de wet. Ziet toch, als wij klagen, dat aan ons in dit opzicht geen recht geschiedt, wordt 't ons gedurig voorgehouden, dat volgens de wet het Hollands gelijke rechten heeft met het Engels; dat het ons vrij staat, die taal tot voertaal van 't onderwijs te maken op onze scholen; dat in elk geval de tijd, op de school toegestaan aan het Hollands, dezelfde is als die toegestaan aan het Engels. Nu, recht beschouwd, is dit niets anders dan een wrede spotternij, en men moet ons al voor heel eenvoudig aanzien of anders zelf heel eenvoudig zyn, als men denkt, ons daarmede tot zwijgen te kunnen brengen. Wat toch, als de wet naar de letter dan zo luidt als boven gezegd, is dan de oorzaak, dat zelfs in scholen, waar de leerlingen allen of bijna allen kinderen van Hollands sprekende ouders zijn, de leden der schoolcommissie tot dezulken behoren en de onderwijzer een warm hart voor zijn taal en zijn volk heeft, dat zelfs daar niet het onderwijs door middel van de Hollandse taal gegeven wordt? Men zou zeggen, dat, al zou dit niet in al de leervakken gedaan worden, dan moest 't toch in sommige geschieden, gelijk ook door onze Synode aan de hand gegeven is. Waarom is 't, dat zelfs dit zo goed als nooit geschiedt? Men stelle zich in de plaats van de schoolcommissiën, van de onderwijzers en de scholieren, en lette op het antAvoord. Gesteld eens, dat men door middel van het Hollands onderwijs geeft, en een, twee of meer van de menigvuldige Inspecteurs verstaan geen Hollands of verstaan 't zeer gebrekkig, of verachten het, zoals zij wel eens duidelik doen blijken. Hoe moet het dan met de inspectie gaan? Geschiedt die in 't Engels, dan wordt natuurlijk dat kind, die onderwijzer, die school een groot onrecht aangedaan. Geschiedt 't in gebrekkig Hollands, zodat kinderen en Inspecteurs elkander niet goed verstaan, of geschiedt 't op halfhartige wijze, of geschiedt 't in het geheel niet, dan is het onrecht niet minder groot. Dat dit geen denkbeeldige bezwaren zijn, blijkt ten overvloede uit wat tans plaats vindt, als menig Inspecteur naar de kennis van de Holl. taal onderzoek moet doen. Niet zelden schiet er, heel toevallig natuurlik, geen tijd daarvoor over; of 't wordt op zulk een gebrekkige of sloffige wijze gedaan, dat de kinderen öf hun eigen taal moeten leren minachten of ten minste verwaarlozen, omdat er bij 't examen zo min van afhangt, öf de Inspecteur leren minachten, omdat hij maar één taal kent, terwijl zij er twee kennen; en omdat hij ter wille van een broodwinning voorgeeft, iets te kunnen doen, wat hij niet doen kan; öf zy worden met haat vervuld, omdat zij gevoelen, dat zodoende door hem en de regering hun en hun volk een beledigende minachting wordt betoond. Wat baat het dan, dat de wet toelaat, dat men in zo veel vakken als men wil het Hollands als medium van onderwijs kan gebruiken, en van de Inspecteur eisen kan, dat hij die klassen in 't Hollands examineren zal? Het antwoord wordt gegeven door wat men als gevolg er van ziet in onze scholen! Welk onderwijzer zal, zo als 't tans gesteld is, de moed hebben, het de inspecteur onaangenaam te maken? De onderwijzer is geheel in zijn macht, en met een enkel woord in zijn rapport kan hij die school en die onderwijzer oneindig veel last en schade aan doen. Als dan bovendien niet alleen de Inspecteur geen vriend is van de Holl. taal, maar hij ook weet, dat het Departement — om het minste te zeggen — het hem niet erg kwalik nemen zal, als hij het Hollands een struikelblok in de weg legt, dan is 't waarlik geen wonder, dat het gaat zoals het gaat. Dit alles weet de Regering, en zij weet ook, dat de Holl. sprekende bevolking dit diep gevoelt en wraakt; en wat heeft zij gedaan 0111 deze staat van zaken te verhelpen? Durft iemand der machthebbenden als een eerlik man zeggen: Ik heb daartoe gedaan wat ik kon; gedaan wat ik zou gedaan hebben, als ik zelf de studie van het Hollands even zeer trachtte te bevorderen als die van het Engels? Zij menen altijd, dat zij het meest van deze zaken afweten. Van wie moeten dan de nodige wetsveranderingen in de eerste plaats uitgaan, zo niet van hen? In plaats daarvan worden zelfs bestaande wetten niet behoorlik gehandhaafd, en iedere verbetering daarvan kan alleen met geweld hun worden afgedwongen. Ik heb alleen van de Inspecteurs gesproken, doch de zaak wordt nog erger, als wij denken aan de openbare Goevernementsexamens. Wie zal er aan denken, de kinderen door middel van het Hollands onderwijs te geven, als het examen in 't Engels wordt afgenomen ? Het recht, door de wet gegeven, is dus nutteloos; het is bedrog, als er niet voor de rechte examinatoren wordt gezorgd; en dit wordt niet gedaan. Er is nog iets anders waarin een recht, door de wet ons toegestaan, ons wordt onthouden, tot nadeel niet alleen van onze taal maar ook van het volksonderwijs. Het is duidelik de veronderstelling der wet, dat de schoolcommissiën de leercursus in de scholen zullen bepalen. Ook hier komt het Departement met zijn ijzeren roede door middel van de Inspecteur tussenbeide; en door al die leervakken, die er geëist worden, en door de voorgeschreven standaards wordt er in de regel te min tijd aan het Hollands gegeven, en worden kinderen van arme ouders, die ze niet lang op de school kunnen laten, opgehouden ; moeten zij leren wat zij niet noodig hebben, terwijl aan meer nodige dingen niet genoeg tijd besteed wordt. Wel, al deze dingen zijn ook door anderen reeds keer op keer genoemd en daarbij blijft 't dan; en men wordt er eindelik aan gewoon, alsof er niets aan te doen is. Daarom heb ik er nadruk op gelegd, dat de tijd nu voor ons daar is om eendrachtig en beslist te handelen. Het moet immers erkend worden, dat de fout niet alleen bij de wet en bij de regering ligt, maar gedeeltelik bij het Holl. publiek zelf; door dat het niet het rechte gebruik maakt van gelegenheden en rechten die de wet ze reeds geeft. Wij brengen de regering niet genoeg onder de indruk, dat wij onze rechten kennen, die behoorlik op prijs stellen en met volle ernst eisen. Om nu te beginnen bij het eerste onderwijs dat onze kindertjes op school ontvangen. De wet laat ons toe, dat onderwijs door middel van de Holl. taal te laten geven. Gelijk gezegd, erkent ieder mens die van de zaak iets afweet, dat het verreweg het beste is, het eerste onderwijs aan het kind door middel van zijn eigen taal mede te delen; en dus ook zijn eigen taal ten minste tot een zekere hoogte te laten leren, vóór dat het met 't lezen van een vreemde taal begint. Is 't niet onzin en wreedheid, een kind, dat niets of zeer weinig van het Engels verstaat, in de handen te gaan geven van een onderwijzeres die alleen Engels spreekt, misschien zelfs geen woord Hollands kent? Hoe moeten zij nu elkander verstaan, en dat juist bij het begin waar alles zo verstaanbaar en duidelik als maar mogelik is moet gemaakt worden ? Die arme kleinen moeten dan maar trachten, zo hier en daar, zo ten naastenbij iets op te vangen. Geen wonder, als 't kind dan veel verkeerd verstaaten nietzelden zich hoort uitschelden voor „dunce" en „block-head" en „stupid Africander", indien 't al niet straf daarvoor ontvangt. Ja onze arme kinderen spartelen door dit alles heen en komen er toch toe Engels te leren, misschien zelfs gelijke tred te houden met de Engels sprekende kinders, daar onze kinderen over 't algemeen vlugger dan de Engelsen zijn in het aanleren van vreemde talen; en de ouders zijn daarmede tevreden. Zij weten echter niet, welke schade en onrecht hun kinderen daardoor wordt aangedaan. Om niet te vragen of het kind ooit op die wijze van jongs af kan lust krijgen 0111 te leren, wijs ik er alleen op, dat het veel tijd verliest, en de eerste gronden niet goed gelegd worden, omdat het niet goed verstaat, en het alzo gevaar loopt, al zij n verder werk op sloffige wijze te doen, tevreden als 't maar zo ten naasten bij verstaat. Maar nu vraag ik verder: wat zijn de eerste en daarom meest blijvende indrukken die op de gemoederen onzer kinderen gemaakt worden? Alles wat 't kind in de school hoort is Engels; zijn eigen taal komt hoegfenaamd niet in aanmerking. Voor het arme kind beteekent het dus: al wat waard is om geleerd te worden is het Engels; als een mens geleerd wil worden, dan moet hij alleen Engels leeren; de Engelsen zijn de slimme mensen, van wie wij alles moeten leren en die wij in alles moeten navolgen, mijn taal komt er minder op aan ; als ik die maar zo ten naasten bij kan lezen en schrijven, is dit voldoende. Ons kind zal dit misschien niet zeggen of zelfs willen erkennen; maar wij werken zeiven samen om die dingen op de bodem der jonge harten neer te leggen; en zij bljjven daar en oefenen later meer invloed uit dan wij zeiven weten. Ja, veel daarvan is vandaag nog aan het werken in velen van ons ouders die anders beter moesten weten; anders zouden wij nooit toelaten, dat met onze kleinen zo gewerkt wordt; ja, vele andere dingen kunnen wij alzo moeilijk recht inzien, of doen wij of laten wij, waarover een ander, die niet van jongs at onder zulke invloeden verkeerd heeft, zich moet verbazen. Wat aangaat hetgeen zij in die kinderjaren alzo leren, wijs ik er dus op, dat zij er vooreerst weinig van verstaan, en, voor zo ver zij 't later verstaan, wordt daarmede hun eigen taal op de achtergrond gedrongen. Wat leren zij een menigte dingen van buiten, die zij als papegaaien nazeggen, terwijl zij er zo goed als niets van verstaan! Het zou uiterst belachelijk zijn, als 't niet zo treurig was, ze lange reeksen versjes te horen aframmelen als een aaneenschakeling van betekenisloze klanken; misschien de helft der woorden verkeerd uitgesproken en zonder dat zij er het minste begrip van hebben. Naderhand beginnen zij ze te verstaan en wat gebeurt dan? Dit, dat al hun bijbelkennis die zij opdoen, teksten die zij van buiten leeren, grappige of nuttige gedichtjes die zij leren, of versjes die zij zingen, in het Engels zijn en als zodanig hun leven lang hun bijblijven, hun smaak vorriien en de plaats innemen die deze dingen in hun eigen taal moesten ingenomen hebben. Ik vraag: kan men meer doen om zijn eigen kind van de eerste aanvang af alle respekt voor zijn volk, zijn taal en voor zichzelf te ontnemen, de smaak te bederven en het op een verkeerd spoor te brengen? En ik vraag verbaasd en bedroefd, waarom doen wij dit? Hier behoeven wij toch nog niet zo te vrezen voor de Inspecteur en voor de gevolgen bij de examens. Meent men dan werkelik, dat zijn kind door het eerste onderricht in 't Hollands te ontvangen benadeeld zal worden, als het later het Engels goed moet leren, en verreweg de meeste dingen door middel van het Engels zal moeten leren? Dit zou een ongegronde vrees, ja een jammerlike dwaling zijn. Ik heb meermalen de gelegenheid gehad om op te merken, dat kinderen, die in de vorige Republieken hun eerste onderwijs door middel van het Hollands hadden ontvangen en later goed Engels onderwijs hebben genoten, waar zij naar onze scholen kwamen, een helderder begrip hadden van wat zij leerden, grondiger werkten dan de meeste koloniale kinderen; en dat, waar zij ook in de kennis van het Engels of iets anders wat achterlik waren, zij de anderen spoedig achterhaalden en niet zelden overtroffen. Dit is juist wat men verwachten kon. Klaagt men over het gebrek aan onderwijzers of onderwijzeressen die Hollands goed genoeg kennen? Laat het maar bekend worden, dat er grote behoefte aan dezulken bestaat, en dat men aan hen niet een geringer salaris aanbiedt dan aan die welke Engels alleen kennen, doch wel eer een hoger, omdat zij beide talen kennen, en zij zullen spoedig te voorschijn komen. Iets anders, waarin wij van bestaande wetten een beter gebruik moeten maken. Er zijn tans vele scholen, waarin de Holl. taal goed onderwezen wordt en waarin men de abnormiteit toch niet meer aantreft, dat zulks door middel van de Eng. taal geschiedt. Doch dit is dan ook al wat er voor het Hollands gedaan wordt. Het wordt er als een vreemde taal behandeld, evenals men met Frans of Duits doen zou. Overigens is de school zo door en door Engels, alsof zij voor Engelse kinderen in het hart van Londen opgericht was. De gehele atmosfeer, al wat bijdraagt om de denkbeelden, de smaak, het karakter van het kind te vormen, is Engels; meestal zelfs het godsdienstonderwijs, de gezangen en gebeden. En natuurlik geschiedt dan hetzelfde bij de inspectie en bij de openbare examens. En dat is wat gedaan wordt met de kinderen van Holl. sprekende ouders! Waarlik, als men voor enige ogenblikken stil zit en hierover nadenkt, dan moet men uitroepen: Is cr nog een volk op aarde dat daarin zal berusten, tenzij het met geweld daartoe gedwongen wordt, laat staan zo iets zal begerenf! Menigeen zal vragen: Is dit niet een bewijs, dat het de naam van volk niet waardig is? Van de zijde van onze synode en ook van andere zijde is er dan ook lang reeds op aangedrongen, dat men van zijn recht zal gebruik maken en ten minste sommige vakken door middel van het Hollands zal laten leren. Dat zal niet alleen veel doen om de kennis van het Hollands te bevorderen en het meer te laten respekteren. maar bij sommige vakken behoort het ook meer thuis. Men zou het ten minste kunnen doen met de geschiedenis van Z.-Afrika, met de aardrijkskunde van ons vasteland of ten minste van Z.-Afrika en met de algemene geschiedenis. In ons tweetalig land behoorden ten minste deze in al de scholen in 't Hollands geleerd te worden, als Engelsen verstand genoeg hebben om te begeren, dat hun kinderen beide talen goed zullen leren. Wat betreft de Bijbelse geschiedenis en andere Bijbellessen, de gebeden en gezangen bij de godsdienstoefening, moeten wij bepaald eisen, dat zij door 't Hollands zullen onderwezen worden ; doch, daar Engelse ouders met recht voor hun kinderen zullen kunnen eisen, dat 't in 't Engels zal geschieden, zou men dit op meer dan één wijze naar omstandigheden kunnen schikken. Zijn de twee nationaliteiten tennaastenbij gelijkstaande in de school, dan zou men, als 't verlangd werd, de kinderen in twee klassen kunnen verdelen, of de ene taal in een lagere klas kunnen gebruiken en in een hogere voor hetzelfde onderwerp weder de andere taal; of men zou zelfs de twee talen om de beurt kunnen gebruiken. Maakt de ene partij een zeer kleine minderheid uit, en er is geen ander plan te bedenken om haar tegemoet te komen, dan moet zij, tenzij de ouders de kinderen liever er aan willen onttrekken, zich maar onderwerpen. Ik kan mij een geval denken, dat een Eng. kind genoeg Hollands verstaat om de les te kunnen volgen, maar zich moeielik in die taal uitdrukken kan; dan kan men't toelaten, zijn antwoorden in 't Engels te geven. Zijn er Engelse ouders zó bekrompen of vijandig, dat zij hun kinderen hoegenaamd geen Hollands willen laten leren, en dan zeggen dat zij de lessen in de genoemde onderwerpen niet volgen kunnen, dan kunnen zij nochtans niet verwachten, dat de Holl. ouders om hun dwaasheid alles zullen opgeven, en dat alles door middel van 't Engels zal geschieden. Als er dan geen raad voor is, moeten hun kinderen de schade er van lijden. Onze plicht is echter duidelik: wij moeten ten minste deze dingen als een recht eisen, en nooit rusten, vóór wij dat verkregen hebben; anders doen wij onze taal niet alleen, maar ook onze eigene kinderen een groot onrecht aan. Nu antwoorden ouders en onderwijzers misschien : juist omdat wij dit laatste vrezen, zien wij niet, hoe wij het Hollands bij die vakken kunnen invoeren, want het gevaar, verbonden met de inspectie en met de openbare examina, blijft toch maar bestaan. Ik verstout mij echter om te zeggen, dat, als wij eenmaal het gewicht van de zaak gevat hebben en vast besloten zijn, dat zij recht komen moet, er dan wel wat aan te doen zal zijn. Het hangt er in de eerste plaats van af, of de ouders en schoolcommissiën, en tans vooral de schoolraden, hun plicht doen en zich behoorlik laten gelden. De ouders in de eerste plaats bij de kiezing van die school-commissiën en -raden. Gesteld dan, dat een aantal school-commissiën of nog liever schoolraden overeenstemmen, in zekere vakken voortaan het Hollands als voertaal van 't onderwijs te gebruiken, en daarvan aan de Supt. Generaal kennis te geven; er bijvoegende, dat zij dus verwachten, dat die klassen in het Hollands zullen worden geïnspecteerd. Dat zij dan — iets dat buitendien behoort te geschieden — sub-commissiën benoemen om zover nodig tegenwoordig te zijn bij de inspectie. Als dan een Inspecteur die klasse niet behoorlik inspecteert, of iets van die school rapporteert dat onbillik is, kan die schoolraad zich laten gelden, en die zal in dit opzicht meer kunnen doen dan de schoolcommissiën tot dusver hebben kunnen doen. Als dan een Inspecteur het nodig maakt, dat meer dan één schoolraad op hem het oog moet houden, dan zal 't hem wel spoedig te nauw kunnen gemaakt worden. Zo behoort men niet alleen de Inspecteur, waar nodig, in het rechte spoor te houden, maar ook de onderwijzers te beschermen, en niet al de verantwoordelikheid op hen te laten rusten. Hoe gaat 't nu in de regel? Niet alleen wordt onze taal op die wijze uit de school gebannen, maar ieder ouder let er maar op, of de onderwijzer zijn of haar kind spoedig genoeg door de standaards en examens forceert. Komt daarvoor de Egyptiese drijver met zijn geeselroede in de hand, namelik de gevreesde Inspecteur, dan is 't, alsof de ouders met de handen klappen en zeggen: ja, hij zal de onderwijzer wel recht houden; wij zullen horen wat hij zegt. De arme onderwijzer! Als ik aan hem denk onder dit stelsel, dan komt voor mijn geest onze ouderwetse manier van worstmaken. Benevens het zachte, gehakte vlees had men daartoe vooral nodig een worstspuit en een persoon met sterke armen en een sterke borst. Het zachte, gehakte vlees werd in de spuit gedaan, en dan moest de man of vrouw met de sterke armen alleen maar drukken, en daar kwam een worst te voorschijn! Zo moet de onderwijzer de arme kinders door de standaard en de examens drukken; hoe eerder hoe liever, hoe meer hoe beter. De natuurlike strekking van ons stelsel is dan ook om ware hansworsten van onze kinders te maken. De schoolcommissie of schoolraad kan veel doen om de onderwijzer uit deze vernederende positie van een worstmaker vol vrees voor de zweepslagen van de Inspecteur te redden. Een trouwe onderwijzer moet weten, dat hij het publiek en de schoolraad achter zich heeft, en zich, waar 't nodig is, kan laten gelden. Toen de heer Rowan, die later School-inspecteur was, nog te Worcester aan 't hoofd der school stond, had hij destijds met de Supt.-Gen. van Onderwijs, die toen nog zelf de scholen inspecteerde, een ernstig geschil. Het publiek, dat overtuigd was dat de heer Rowan onrecht werd aangedaan, verzocht hem, zich ferm te houden, al zou 't er ook toe leiden de school onafhankelik van de Regering te maken. Diezelfde Supt.Generaal heeft de heer Rowan altoos daarna met het grootste respekt behandeld. Verre zij het van mü, het rechtmatig gezag van de Supt.-Generaal of van de Inspecteurs te willen ondermijnen; maar wij kunnen ook niet zulk een dragonder-methode toelaten, waardoor b.v. de onderwijzer in zulk een positie gebracht wordt, en wij allen, terwijl wij meewarig jammeren over wat met onze kinderen en onze taal gedaan wordt, machteloos moeten aanzien, dat zodoende onze dierbaarste rechten ons ontfutseld worden. Evenzo zullen die schoolraden aan de Universiteitsraad moeten kennis geven, dat in de genoemde vakken het Hollands de voertaal van 't onderwas is in hun scholen, en dat zij dus vragen, dat daarvoor examinatoren zullen aangesteld worden die volkomen thuis zijn in het Hollands, zowel als in het Engels; of, als die vooreerst niet te vinden zijn, er dan Holl. examinatoren speciaal daarvoor benoemd zullen worden. Ik geloot zeker, dat aan dit verzoek voldaan zal worden; maar, indien niet, dan is dit een grieve te meer voor onze parlementsleden om voor het Parlement te brengen. Het Parlement kan zich toch niet aan de ongerijmdheid en het snode onrecht willen schuldig maken, om ons het recht toe te staan, onze taal op de school te gebruiken, en dan niet te willen zorgen, dat onze kinderen ook behoorlik daarin geëxamineerd kunnen worden. In ieder geval vertrouwen wij, dat onze parlementaire leidslieden deze zaken nu eens voor altijd warm zullen aangrijpen, en zij kunnen er zeker van zijn, dat de kiezers stipt het oog zullen houden op al de Afrikaander leden, om te zien of zij hun leidslieden met alle ernst daarin ondersteunen. Evenzo moeten school-commissiën of -raden zich laten gelden bij de bepaling van de leercursus, opdat die ingericht worde naar de behoeften van de verschillende klassen van kinderen: en opdat aan het Holl. onderwijs en aan het Bijbelonder wijs de nodige tijd toegestaan worde. Dit is een zaak van het alleruiterste belang, en met een verstandig Supt.-Generaal, die de behoeften van het land enigszins kent, moet dit op bevredigende wijze kunnen geschikt worden. De schoolraden moeten in dezen zo veel mogelik tot overeenstemming met elkander komen, en de OnderwijzersUnie kan veel doen om ze voor te lichten en te beïnvloeden. Die raden hebben groter macht dan de schoolcommissies ieder in 't biezonder bezaten, en behoren daarvan getrouw gebruik te maken. Doen zij dat niet, dan moeten de ouders zich laten gelden; en als de leden dier raden niet eerlik doen al wat in hun vermogen is, dan moeten de ouders zorgen, dat zij bij een volgende verkiezing plaats maken voor betere mannen. VERKEERDE BESCHOUWINGEN EN GEBRUIKEN. DIE EEN ZEER NADELIGE STREKKING HEBBEN. Het gaat dikwels uiterst moeielik om de ouders, school- besturen en parlementsleden ten opzichte van deze dingen nuchter wakker te krijgen, en ze van bestaande rechten het volle gebruik te doen maken, omdat zij hierin zekere verkeerde beschouwingen toegedaan zijn en de gevolgen niet vooruitzien kunnen van zekere dingen die zij doen. Zij behoren wellicht geenszins tot degenen die er niet om geven, wat er in dit land van de Holl. taal wordt — die zeer kleine minderheid van ons volk komt hier niet in aanmerking — neen, zij hebben hun moedertaal lief, misschien zelfs hartstochtelik lief. Zij worden toornig, als zij zien, dat 't Holl. onrecht aangedaan wordt. Als zij bespeuren, dat het opkomend geslacht hier of daar meer liefde voor het Engels dan voor zijn moedertaal openbaart, worden zij verbaasd en verbitterd; en zij zien niet in, dat zij zeiven krachtig medewerken om het daartoe te brengen. Men zal bij hen misschien deze mening aantreffen: Om door de wereld te komen, moet mijn kind ook de Eng. taal machtig zijn. Het kan reeds Hollands lezen, of tegen de tijd, dat het moet aangenomen worden, zal het wel goed genoeg kunnen lezen. Ik heb niet meer er van geleerd en ben goed recht gekomen. Daar het nu al de tijd, die ik 't op school kan laten, zal nodig hebben om het Engels te leren, zal ik het maar naar een school zenden waar er niets anders gehoord wordt dan Engels. — Dit, zegt men, is wat tans zelfs door velen in de Transvaal gedaan wordt. Wel, wy beleven tans een tijd, dat er eerlik en duidelik moet gesproken worden, en dan moet gezegd worden, dat iemand die zo spreekt dit uit onkunde doet; dit is dan ook al verschoning die er voor hem is. Die verschoning bestaat niet voor die weinige meer ontwikkelden die hetzelfde doen met hun kinderen, hoewel zij weten, dat het daarop uitloopt, dat hun kinderen eindelik het Engels alleen recht kennen en dus ook daaraan de voorkeur geven zullen. Men ziet het weieens, dat enkelen uit dezulken in het openbaar grote woorden spreken over de „dierbare moedertaal" en de plichten der ouders enz. enz., ten einde daardoor zeker baantje te verkrijgen of om andere zelfzuchtige redenen; en dat zij achteraf door het schoolonderricht, hun huistaal enz. zorgen, dat hun kinderen het Engels tot hun taal maken. Zulke lieden behoren door het publiek gemerkt en gewantrouwd te worden. Tot hem die uit onkunde dwaalt wens ik te zeggen: lieve vriend, gij weet niet welk verschrikkelik onrecht gij uw kind aandoet, en welk kwaad aan de zaak die gij liefhebt; ja, gij betaalt zelfs hopen gelds om dat kwaad te weeg te brengen. Als gij voor enige ogenblikken wilt nadenken, dan moet gij 't enigszins verstaan. Gij kunt toch niet wezenlik denken, dat iemand uw taal kent, als hij die ter nauwernood kan lezen, en geen tien woorden kan schrijven zonder misschien negen fouten te maken. Gij kunt toch niet menen, dat ieder die taal maar spreken of schrijven kan zoals hij wil; dan is 't immers nog niet de naam van een taal waard; dan kan niemand zich nog met zekerheid daarin uitdrukken en is zij voor de samenleving weinig waard. Er is dan ook geen taal, of die heeft een zekere vorm, en dit veronderstelt zekere regels, zodat niemand die taal behoorlik kan gebruiken, als hij die niet heeft geleerd. Al zoudt gij dus zeggen: het Hollands dat in de scholen geleerd wordt is niet mijn taal; mjjn taal is het Afrikaans-Hollands, dan zou dit nog niets aan de zaak veranderen. Dit Afr.-Hollands moet toch ook zijn vorm en wetten hebben, die men zal moeten leren, en ieder zal niet maar kunnen schrijven en spreken, zoals hij wil. Als uw kind dus geen Hollands behoorlik geleerd heeft, dan weet het niet, hoe het dat moet spreken en schrijven, en het ziet dat in, hoewel gij dat niet kunt inzien: want het kind heeft het Engels veel beter geleerd en kan nu verstaan, welk onderscheid het maakt, of men een taal kent of niet kent. Het gevoelt: ik ken Engels, en daarom schrijf ik liever in die taal, en die is mij ook in zo ver aangenamer en mooier, omdat ik die ken en het Hollands niet ken. Om een vergelijking te maken: — gij hebt kennis van paarden; gij weet hoe een paard er uit moet zien, als men zal zeggen, dat het mooi en goed en kostbaar is. Als gij er twee naast elkander ziet, het een in uw ogen zonder fouten en het ander vol fouten, wrelk een hemelsbreed onderscheid bestaat er dan voor u tussen die beide; en gij twijfelt niet, welk van hen gij zult kiezen; hoewel iemand zonder kennis er niets van zien zal, als zij maar even vet en even groot zijn. Wel, zo zal uw kind onderscheid maken tussen het Engels, dat het kent en waarvan het enigszins de schoonheid kan zien, en het Hollands, dat hem of liaar onbekend is en daarom ook onbemind, en dat het bang is te gebruiken omdat het weet: ik ken het niet en zal fout op fout begaan. En gij zelf brengt uw arm kind in die valse en vernederende positie, en het zal later één van twee dingen doen: het zal u verwijten, dat het zijn eigen taal zo min kent, dat het zich in menig geval schaamt om er gebruik van te maken, en dat het in de bezigheid of zelfs in zijn godsdienst er door schade lijdt, en daarentegen een vreemde taal — misschien zegt 't nog: de taal van mijn vijanden, — alleen goed kent en dus moet gebruiken. Of het heeft wezenlik het Engels leren lief krijgen en het Hollands leren verachten, en om voorts zijn schande te bedekken, dat het zijn moedertaal niet behoorlik kent, zal het voorgeven, dat het die te gering acht om die te leren; en dit kan het kind verleiden tot gevoelens, tot daden en tot kringen, die uw leven verbitteren zullen. Dit zijn dingen die reeds meermalen voorgekomen zijn in ons land. Door bij voorkeur Engels te lezen en Engels gezel- schap op te zoeken, hebben zij manieren overgenomen, politieke en godsdienstige denkbeelden ingezogen, die gemaakt hebben, dat zij van hun volk en kerk en familie geheel vervreemd zijn geraakt. Neen, zegt wellicht een ander, zo vertreed ik waarlik niet mijn eigen taal met voeten; mijn kind heeft goed Hollands onderwijs genoten, is zelfs goed door het Taalbond-examen gekomen. Het kent zijn taal, maar moet natuurlik Engels ook goed kennen, en daarom zend ik 't nu naar een kostschool, waar niets dan Engels gesproken wordt. Wel, over deze zaak van DE KOSTSCHOLEN moet ik met vrijmoedigheid spreken, omdat vele vrienden onzer /.aak, evenals 't met mijzelf vroeger het geval was, nog lang niet genoeg letten op 't ontzaglik kwaad dat zij onze taal daardoor doen. Ik doe het in geen vijandige geest, maar ten einde een poging aan te wenden om die kostscholen te helpen maken wat zij wezen moeten en kunnen. Het kind — meestal een meisje — heeft misschien heel wat van de Holl. grammatica geleerd, en dat wel op de wijze waarop zulks tot nog toe meestal op onze scholen is geschied. Yerder heeft 't weinig of niets in die taal kunnen lezen dat haar eigenlik liefde voor haar taal en de studie er van kon doen opvatten. Trouwens in de school schiet daar ook niet tyd genoeg voor over. Had zy niet zulk een sterk nationaal gevoel, deed zij 't niet gedeeltelik om hare ouders tevreden te stellen, dan zou misschien al wat zy van 't Hollands geleerd heeft haar daarvan meer afkerig dan iets anders gemaakt hebben. Wel, nu gaat zij naar, of is misschien reeds een tijd lang op de kostschool, waar, van dat zij haar ogen opendoet, totdat zij ze weder 's avonds sluit, al wat zy hoort en ziet Engels is. Van de lippen der onderwijzeressen hoort zij steeds het zuiverste Engels, in de vrolike gezellige omgang met de andere meisjes, waar zij op zo vrije vrolike, soms ook ernstige wijze het hart luchten; als de fechiift gelezen, als er gebeden en gezongen wordt, is t alles Engels. In de school is de gehele atmosfeer alleen Engels. Dat duurt misschien twee, drie, vier jaren. Het zal nu al zonderling wezen, als dat meisje zich niet eindelik gemakkelik, zelfs goed, in 't Engels kan uitdrukken, hetzij zij iets grappigs of iets ernstigs wil zeggen, als zij een steeds toenemende liefde voor die taal gevoelt; als zij gevoelt, alsof welopgevoede meisjes maar gewoonlik Engels spreken. Bij zeer velen is de kracht van de mode zó sterk, dat alles daarvoor zwichten moet. En er is een andere kracht die haast even sterk is, en die werkt hier ook mede in dezelfde richting; dat is de kracht der gewoonte. Als het jong gemoed een tijd lang zich in zulk een omgeving bevonden heeft, moet het bijna onmogelik zijn aan die kracht weerstand te bieden. Uit blote gewoonte zal zich dat kind tijdig en ontijdig van het Engels bedienen. Zij gaat er misschien lateizelfs in de ouderlike woning meè voort tot aanstoot voor meer dan een; of ten minste, waar zulke meisjes elkander ontmoeten, is 't een vervelig Engels gesnater. Was zo 'n arm kind er dan niet lang genoeg om die taal goed te leren, dan laat de gewoonte haar maar al de oude afgezaagde zinnetjes uitkramen, soms zó krom en scheef, dat men lachen moet. Maar ik veronderstel, dat het doel bereikt is: zij kent en spreekt Engels goed, en is dan ook geheel door de kracht der gewoonte gevangen genomen. Een lieer zat onlangs met een aantal meisjes in de trein en die spraken niets dan Engels. Eerst dacht hij, dat zij Engelse meisjes waren. Toen hij later aan t een en ander bespeurde, dat zjj 't niet waren, en zijn verwondering or over te kennen gaf, dat een aantal Afrikaander meisjes alleen Engels spraken, was allei verontschuldiging, dat het alleen aan de kracht der gewoonte te wijten was. Dus hebben dan die ouders hun doel bereikt: hun dochter kan nu misschien goed Engels spreken, en zij zijn ei ïecht gioots op. Maar nu komt de ernstige vraag! hoe staat de moedertaal van dat meisje tans naast die vreemde taal die zij geleerd heelt? Heeft zij die even goed leien spieken ? Kan zij die even geinakkelik schrijven? Immers neen, waar wou zij die hebben leren spreken? Haar ouders hebben honderden ponden uitgegeven 0111 haar goed te leren Engels spreken, maar wat hebben zij opgeofferd om haar haar eigen taal zó goed te laten leren, dat zij zich even gemakkelik en goed daarin kan uitdrukken en die kan lief krijgen? De proef' op de som is, dat het kind, als zij te doen krijgt met iemand die oordelen kan, beschaamd is haar eigen taal te spreken of te schrijven; want zy weet, dat zij zich d:iarin niet zo goed kan uitdrukken als in 't Engels; dat zij vooral in 't spreken fout op fout zal maken, terwijl zij wat t Engels betreft zich veilig gevoelt. Zij kent net genoeg Hollands om te weten, hoe onthuis zij er in is. Dit is wat in honderden gevallen geschiedt, en de arme eenvoudige ouders zijn dood gerust en tevreden, en maken zich waarlik wijs, dat zij hun kinderen beide talen even goed laten leren; terwijl, gel ij k de proef' op de som bewijst, de moedertaal hier ver op de achtergrond gestoten is; en, als dat meisje later moeder is, wordt in haar huis wellicht niets dan Engels gesproken. Het verste dat men ooit kon verwacht worden te gaan is, dat men zijn kind een tweede taal, omdat die ook een erkende landstaal is, eoen goed laat leren als zijn eigen; maar beter, en zó veel beter, dat het als van zelf dié tweede taal liever gebruikt, is een onnatuurlik iets, een onverschoonlike dwaasheid. Dat een Afrikaander, en wel een die zijn volk en zijn taal liefheeft, daaraan schuldig kan zyn, zou men nooit hebben kunnen geloven, als men 't niet met zijn eigen ogen zo dikwels had gezien. Hoor wat een tamelijk beschaafde kaffer over deze vraag dacht. Wijzende naar een Engelse kerkschool zeide hij: „Ik zend mijn kind niet daarheen, want het kan daar zijn eigen taal niet leren ; het is daar alles Engels. Mijn eigen taal (zeide hij) is als mijn eigen rijperd die ik alle dag rij; die Engels moet maar die handperd wees." Zijn „handperd" gebruikt hij alleen, wanneer hij 't in een biezonder geval noodig krijgt. Een van die beide moet toch altijd iemands moedertaal blijven. Leert hij dan ook de tweede goed, omdat hij die nodig heeft, dan zal elkeen hem daarvoor prijzen; maar nochtans zal hij zijn moedertaal toch altijd meer liefhebben, en, als hij een van beide beter zal leren dan de andere, of beter dan juist noodzakelik is, dan zal elk ander landsman, zelfs de kaffer, zeggen, dat hij zulks met zijn moedertaal doen zal. Nu kan het zijn, dat iemand tot mij zegt: goed, gij hebt mij overtuigd, dat het zo niet mag voortgaan; of hij zegt, ik heb dit lang reeds ingezien, maar wat kon ik meer gedaan hebben? Ik ken het Hollands niet goed genoeg om het kind thuis zijn taal behoorlik te leren spreken; in de school leren zij 't Hollands niet zó goed, dat zij 't waarlik liet krijgen, en nog minder om't behoorlikte spreken. Ik moest het van huis zenden en is er dan ergens een kostschool waar myn kind zulks behoorlik kon leren? Precies; zo akelig is 't nu met de grote meerderheid der ouders gesteld; en wat kan gedaan worden? Als alle Afrikaanders die moeielikheid recht gevoelen en zeggen: zo kan, zo mag 't niet voortgaan, dan zullen de dingen recht komen. Dan zullen zij niet alleen, zoals boven aan de hand gegeven, met volle ernst te werk gaan om 't in de xcholen recht te krijgen, maar zij zullen ook. verre van hun kinderen opzettelik zo in kostscholen te laten verengelsen, de hand aan 't werk slaan om de kostscholen te maken wat zij wezen moeten. Het eerste dat absoluut zeker moet gedaan worden is, dat alle Hollands sprekende ouders, die met kostscholen te doen hebben, in ondubbelzinnige woorden aan de hoofden daarvan zullen te kennen geven, dat zij willen, dat de moedertaal hunner kinderen daar niet alleen zó in ere zal worden gehouden, dat de kinderen die daar niet leren verachten, maar dat de kinderen die daar behoorlik zullen leren spreken, omdat de grote meerderheid van hen anders nooit een gelegenheid daartoe hebben zullen. Li moeten hun Hollandse boeken in de handen gegeven worden, die bij hen de leeslust opwekken en hun woordenschat vermeerderen zullen; en er moet met zorg, hoewel niet op onaangename wijze, op gelet worden, dat zy zich op bevallige wijze leren uitdrukken. Men zal verbaasd wezen, welke vordering daarin zal gemaakt worden, als dit behoorlik wordt aangelegd; en, als 't ijs maar eerst gebioken is, zodat Holl. sprekende meisjes niet meer voor elkander beschaamd zijn om zulke eenvoudige woorden over haar lippen te laten komen als: „wij zijn" in de plaats van „ons is"; of „wij gaan wandelen" in plaats van „ons gaat walk". Als men niet van ze zal gaan eisen, dat zij spreken moeten precies zoals een dame in Nederland dat doen zou, maar in aanmerking neemt, dat de „Vereenvoudigde" nu erkend is, dan is 't toch voor een Kaaps kind zulk heksenwerk niet, behoorlik Hollands te spreken. Wil men dan ook liever Afrikaans-Holl. spreken, laat 111011 zich er dan op toeleggen om dat zo goed te spreken als de voorstanders daarvan dat begeren te hebben. Men zegge nu niet, dat ik de landsomstandigheden uit het oog verlies, en onze kinderen de beste gelegenheid wil ontnemen om ook Engels goed te leren spreken. In genen dele: Ik acht dat voor onze kinderen hoogst wenselik. Om die reden keur ik af wat, naar men zegt, in enige onzer beste meisjeskostscholen sedert de oorlog wordt gedaan, n.1. de meisjes geheel vrij te laten om te spreken wat zij willen. Dan zal de een misschien nooit Engels spreken en zulks ook niet beter leren; de ander misschien nooit Hollands spreken, en de meerderheid zal misschien in hetzelfde gesprek of in dezelfde volzin de twee talen zó door elkander haspelen, dat het een walgelik brouwsel afgeeft. Ik erken dat het een lastige zaak is; maar, als 't dan voor de behoorliko opleiding onzer kinderen van zó veel betekenis is, moeten de hoofden van zulke inrichtingen zich de moeite getroosten en de beste oplossing zien te vinden. Men zal naar omstandigheden moeten handelen. Gedurende de éne week of de éne helft der week zou er bijv. niets dan Engels gesproken kunnen worden, en gedurende de andere niets dan Hollands, of men kon de tijdverdeling anders inrichten naar dat men meent, dat de omstandigheden 't eisen. Als de grote meerderheid der ouders of altans velen hunner dit verlangen, zullen de hoofden der scholen of kostinrichtingen niet behoeven te vrezen, dat zij er te veel schade door lijden zullen. Misschien zullen zij blijde zijn, als men op deze wijze de weg voor hen opent om iets dergelijks te doen, daar zij 't zeiven begeren. Geven zij zó min om onze taal als om zulk een billik verzoek te weigeren, dan moet men ze doen verstaan, dat de schade van de andere kant komen kan, doordat alle Holl. sprekende ouders hun kinderen van daar wegnemen. Als 't eerst door het land bekend wordt: in deze of die kostschool worden de kinders geholpen, desnoods gedwongen, beide talen zo goed mogelik te spreken, dan mocht misschien deze of gene bekrompen mens zijn of haar kind er niet willen plaatsen, omdat het een van de beide taleu niet moet leren ; doch des te meer anderen, die meer verstand hebben, zullen juist aan die inrichting de voorkeur geven. s Bestaat echter in zodanige inrichting de meerderheid uit kinderen van mensen die niet willen, dat zij daar ook Hollands zullen leren spreken, dan moest ieder Afrikaander met enig zelfrespekt en verstandige liefde voor zijn kind govoelen, dat dit niet de plaats is waar zijn kind behoort te zijn. Als zodanig Afrikaander nog twijfelt, en hij heeft enige eerbied voor de godsdienst en liefde voor zijn kerk, dan wil ik hem nog slechts daaraan herinneren, dat op zodanige kostschool al wat zijn kind van de godsdienst horen zal, in 't Engels zal zijn; of het is een uitzondering, als er ooit in Hollands zal worden gelezen, gebeden en gezongen. Er wordt misschien nu en dan door iemand anders op biezondere wijze aan die jonge zielen gearbeid; doch, omdat 't in het Engels moet geschieden, zal dit niet zelden geschieden door iemand die tot een andere kerk behoort. Er wordt misschien een diepe indruk gemaakt op 't gemoed van dat Holl. kind, en dat kan op zich zelf heel goed zijn. Maar, als men nu denkt aan al de invloeden die hier werken: de achting voor die persoon, de betere bekendheid met de Eng. taal, en de Eng. Bijbel en Eng. gezangen; aan de kracht der gewoonte en misschien zelfs van de mode, dan verstaat men hoe dergelijke kostscholen reeds meermalen oorzaak geweest zijn, dat Afrikaander meisjes later in Engelse kerken zijn verzeild geraakt. Ja, die dingen oefenen niet maar invloed uit op de taal, maar ook op de zienswijze, het karakter en zodoende op veel dat tot het later leven behoort Geen wonder, dat door velen ernstig geklaagd wordt over de nadelige invloed die vooral meisjes-kostscholen in dit opzicht uitoefenen, zoals onlangs nog de Ed. Heer J. H. Hofmeijr in zijn toespraak over de woorden: „Is 't ons ernst?" gedaan heeft. Tot de verkeerde beschouwingen en gebruiken, die men bij sommigen onzer mensen aantreft, behoort ook de gewoonte om het Engels tot huistaal te maken. DE HUISTAAL. Sommige eerlike Afrikaanders doen dit om dezelfde reden, waarom anderen hun kinderen naar de Engelse kostscholen zenden. Zij zeggen: de kinderen moeten leren, zich goed in 't Engels uit te drukken, terwijl zij misschien eerlik bedoelen, dat het Hollands de taal hunner kinderen blijven zal, en het bitter betreuren zouden, als hun kinderen in 't minst van hun kerk of hun volk vervreemd zouden worden. Wat nu aangaat de gedachte, dat hun kinderen zodoende zullen leren, zich goed in 't Engels uit te drukken, dient opgemerkt te worden, dat 't weieens juist het tegenovergestelde gevolg heeft in ons land. De ouders zeiven spreken misschien maar zeer gebrekkig Engels en de ongelukkige aja's misschien nog tienmaal slechter; maar, hoe krom of scheef, Engels moet 't zijn. Die arme kindertjes moeten dat nu van hun jeugd af aanhoren, en de uitspraak van vele woorden is zó averechts, het gebruik van woorden zó achterste-voor — om niet eens te spreken van de vele slechte woorden die zij van de bedienden horen — dat niemand dit ooit weder recht krijgen kan. Ik weet van gevallen, waar die kinderen naderhand geleerde mensen waren geworden, die hoge posten bekleedden, en zelfs toen niet geheel bevrijd waren van wat hun zo in hun jeugd ingeprent was. Dan veel beter, dat zij onbedorven naar school gaan en daar van het begin af goed Engels horen. Maar ik wil veronderstellen, dat van het eerste kind af allen in het huis goed Engels horen spreken. In de huiselike kring en in de school is 't de ganse dag niets dan Engels. Zulke kinderen zullen dan ook in de meeste gevallen speelmakkers opzoeken en later het gezelschap begeren van degenen die dezelfde taal spreken; en niet zelden willen de ouders het dan ook zo hebben. Misschien wordt er een bezoek afgelegd door leden van de familie of door andere Afrikaanders, die alleen hun eigen taal spreken, en nu moeten de goede manieren die kinderen leren om zich te schikken naar de zwakheden van die arme eenvoudige mensen, die zó onbeschaafd zijn in de ogen van die kinderen, dat zij niet eens Engels spreken kunnen, of zó ouderwets of bekrompen, dat zij 't niet willen doen. Het gebeurt zelfs weieens, dat die arme verbasterde goedjes met hun eigen grootvader of grootmoeder niet behoorlik spreken kunnen, omdat dezen geen Pingels en zij geen Hollands genoeg kennen. In elk geval zal het geen wonder zijn, als die kinders opgroeien met de gedachte, dat zij toch ver boven al die eenvoudige lui van hun volk staan, en zich onder hun Engelse vriendjes vrolik maken over de onkunde en lompheden van hun betrekkingen en vrienden. Geen wonder, als bij de huisgodsdienst alles in 't Engels geschiedt, of als, gelijk ik gezien heb, zelfs waar nog in 't Hollands gelezen en gebeden wordt, er toch Engelse liederen gezongen worden, omdat die toch zo veel levendiger zijn en de kinders die beter kennen. Het zal geen wonder zijn, zo die jonge mensen de predikant en zijn preken niet „up to date" vinden naast deze of gene Engelse predikant, en zo zij de verrichtingen in de kerk droog vinden. Geen wonder, als zij komen te trouwen met leden van de een of andere Engelse Kerk, en — gelijk gewoonlik in ons land geschiedt — dan ook leden dier Kerk worden. Het baat niet voor zulke ouders om te zeggen: onze bedoeling is niet, dat dit voor altijd onze huistaal zal zijn; het is maar zo lang de kinderen nog leren. Gesteld eens, dat zij vijf' of acht of meer kinderen hebben, en dat er van liet begin af, en tot dat het jongste kind genoeg Engels kent, altijd Engels gesproken is; zullen zij dan na al die jaren de huistaal gaan veranderen ? En deden zij 't ook, wat zou dat helpen? Wat zij met hun macht en invloed als ouders, wat de ganse invloed van het huiselik leven, wat de kracht der gewoonte in het bloed der kinderen hebben doen ingaan, zullen zij er niet weder uithalen. De grote waarschijnlikheid is, dat zij zo vele huisvaders en huismoeders zullen worden, in wier huizen nooit iets anders dan Engels zal worden gesproken. Al die tijd vleien zich misschien zulke ouders, dat zij hun kinderen goed Hollands hebben laten leren, en zij worden misschien kwaad, als mensen spreken van het Hollands uit te roeien of' dat het uitsterven moet of zal. Maar tegelijkertijd gebruiken zij het beste middel dat te bedenken is, gebruiken zij al de macht, waarover zij als ouders te beschikken hebben — een macht veel groter dan enige overheid of' onderwijzer bezit — slaan zij de kortst mogelike weg in om ons volk geheel te verengelsen. De waarheid moet gezegd worden; en dit is zo klaar als de dag, gelijk iedereen zal inzien die niet zelf' nog te zeer onder de betoverende invloed van een verengelsende opleiding verkeert. Zo iemand zal tocli zich zelf' niet willen diets maken, dat zijn kind zijn moedertaal even goed zal kennen en even gemakkelik zal spreken als do Engelse; meer, dat het zijn moedertaal zal liefhebben gelijk ieder die moet liefhebben, in ieder geval toch meer dan het enige vreemde taal liefheeft; en dat het die zal eren en zelfs met opoffering die zal zoeken te handhaven gelijk ieder ander mens met zijn taal doet?! Is echter iemand overtuigd, dat liet voor zijn kinderen noodzakelik is, dat zij zich ook thuis in 't spreken van de Eng. taal oefenen zullen, hij volge dan een of ander plan, zoals ten opzichte van de kostscholen aan de hand gegeven. Zolang 't maar niet zijn huistaal wordt, en de kinderen't Engels niet tot nadeel van en beter dan hun moedertaal leren spreken. Maar hier is het juist, dat men dezen of genen, die tot de lauwen onder ons volk behoren, die men er niet toe brengen kan om in 't belang hunner taal doortastende maatregelen te nemen, dat men die een ander dwaalbegrip hoort uitspreken. Zij menen, dat er in dit alles zo'n groot gevaar niet bestaat voor ons volk. Al zal ons jong geslacht het Engels beter leren dan het Hollands, en dan ook niet ijveren voor hun taal, dan blijven zij toch goede Afrikaanders, en dat is 't toch maar, waar 't vooral op aankomt. De laatste oorlog, heet het, heeft dit nog bewezen. Het is in zo ver waar: de oorlog heelt daar vele verrassende blijken van geleverd: en ik beweer ook geenszins, dat door die invloeden, waartegen ik waarschuw, ons volk als geheel er toe zal komen zijn nationaliteits gevoel kwijt te raken. Wat ik zeg is, dat 't langzamerhand met velen zal geschieden, — en deze oorlog heeft ons trouwens zwakken en ontrouwen genoeg doen zien —, met velen ook, die het nooit zo bedoeld hebben. Dit is er juist het ongeluk van, dat velen, die op die gladde baan zijn en hun kinderen er op brengen, niet genoeg denken of niet inzien kunnen, aan welk gevaar zij zich blootstellen, en juist opdat zij niet zei ven tot iets komen zouden wat zij nooit bedoeld of verwacht hebben, en nog anderen met zich meê slepen, wensen wij hen ernstig te waarschuwen. Maar nu ontstaat nog de vraag: Als alles zijn stille gang gegaan was tot heden toe en op taal-, school-, maatschappelijk- en politiek-gebied de heersende invloeden ongehinderd hadden voortgewerkt; als er geen EngelsTransvaalse oorlog met zijn Majoeba, en geen Jamesoninval en ook de laatste oorlog er niet geweest was, zou dan ons nationaal gevoel en onze belangstelling in onze taal zo wakker en zo warm geweest zijn als zij zijn? En zullen er dan nog meer en telkens weder zulke rampen over ons moeten komen om ons tot onze zinnen te brengen en velen voor ontaarding te bewaren? Zullen wij dan met open ogen wegen inslaan die mede tot de oorzaken behoren, waarom onze Heer met ons zo moet handelen? Neen, laat ons liever met 't oog hierop, zowel als op andere zaken, de Heer danken, dat Hij ons gekastijd heeft, toen het nodig was; maar niet, als wij goede vruchten er van plukken, daardoor gerust gemaakt worden en nieuwe en zwaardere kastijdingen nodig maken. Eindelik wil ik er nog op wijzen, dat 't nodig is, op de genoemde dingen te letten en er over na te denken; anders kan men veel dat er gaande is niet verstaan en kan men tot meer dan één verkeerde gevolgtrekking komen. Denk er aan, dat 't bijna een eeuw is, dat onze taal van de zijde der regering systematiesverongelijkten verwaarloosd is; waar de Afrikaander met de Regeering te doen kreeg, was het alles Engels, maar niet alleen haast alle ambtenaren der regering, dikwels ook de dokter, agent, advokaat, haast allen, naar wie hij enigszins opzag als de meei geleerde, spraken Engels. Somtijds was de huistaal van zijn predikant Engels, wat in sommige gevallen in zo ver wel versclioonlik was, dat zij uit den vreemde gekomen, of de kinderen van Engels sprekende ouders waren, of met Engels sprekende vrouwen gehuwd waren. Voeg bij dit alles zulke verkeerde gedachten, gebruiken van onze eigen mensen als door mij genoemd: en bedenk hoe lang die invloeden reeds aan 't werken zijn; en is 't dan een wonder, dat zo velen maar niet genoeg kunnen inzien, dat de tegenwoordige staat van zaken een aller-abnormaalste is; en dat zij zo moeielik nuchter wakker kunnen gemaakt worden en er iets voor zullen opofferen om het veranderd te krijgen; of dat velen misschien zelfs alles wat ik hier geschreven heb zullen toestemmen, maar toch zó flauw geworden zijn. dat zij geen hand of voet zullen roeren om er een einde aan te maken? Velen die het nooit zullen willen toestemmen, als iemand het van hen zou zeggen, tonen toch met hun daden, dat liet als in hun bloed gegaan is, dat al wat Engels is toch maar hoger en schoner en beter is dan wat Hollands is; en dat 't. als van zelf spreekt, dat hun taal maar een mindere plaats moet innemen. Zij tonen 't, gelijk gezegd, door hun kinderen beter Engels dan Hollands te laten leren, hetgeen reeds een ongehoorde zaak is; zij zullen half onbewust een Engels sprekende persoon meer eren dan een Hollands sprekende; het is maar voor hen als of een Engelse dokter of agent enz. slimmer en beter is dan een Hollands sprekende -f en zij zullen van de eerste veel meer verdragen dan van de laatste. Dat zij in hun eigen taal niet het kleinste briefje kunnen schrijven zonder dat 't vol fouten is, dat is niets; maar, als zij ooit vinden, dat zij in hun Engels een fout gemaakt hebben, o, hoe schamen en kwellen zij zich daarover! En, ach, zij schijnen voor niets op aarde zo bang te wezen als dat mensen zullen denken dat zij niet ook kunnen Engels praten, en daarom maken zij van dat weinigje dat zij kennen tijdig «n ontijdig gebruik. En dan komt't er weieens zó averechts uit, dat zelfs iemand, die nooit zal spotten met zijn naaste die minder bevoorrecht was dan hij zelf. toch dikwels moet lachen. Men heeft misschien een vergadering, waar er een kleine meerderheid of zelfs maar een enkel persoon is die alleen Engels spreekt; en ter wille van deze spreekt nu de laatste Afrikaander daar Engels, en moer dan een die zich in die taal niet goed uitdrukken kan, zwijgt geheel en al, waar hij iets goeds had kunnen zeggen. Nu kan zich wel een geval voordoen, waar men zich verplicht gevoelt zulks te doen, daar de bezigheid er anders door schade lijden zal. Maar een gehele vergadering schikt zich soms naar een of twee, ja zelfs waar men weet, dat die genoeg Hollands kennen 0111 te verstaan wat daarin gesproken wordt. Dit geschiedt weieens uit een overdreven inschikkelikheid, maar niet zelden omdat men toch zo bevreesd is, dat iemand zal menen dat men geen Engels kent, en omdat men zijn moedertaal veracht naast 't Engels. Het ergste is nog, dat in de regel die Engels sprekenden dit niet als hofïelikheid van do zijde van die Afrikaanders prijzen, maar er trots op zijn en denken: dat is zo als 't zijn moet; zij moeten de meerderheid van het Engels erkennen; zij zijn 't ons verschuldigd. Men sterkt die Engelsen dus in deze verkeerde gedachte, doet hen denken dat het voor hen niet nodig is Hollands te leren, want men moet zich overal naar hen schikken; men leert ze verder de Afrikaander en zijn taal te verachten. Als men zich zelf niet weet te respekteren op de rechte wijze, kan men niet verwachten, dat een ander hem het nodige respekt zal bewijzen, en als men zijn eigen taal blijkbaar met minachting behandelt, zal niemand anders die eren; of ons geloven, als wij zeggen, dat wij die liefhebben en waarderen. Zelfrespekt is nog geen hoogmoed, en talenten, die mij tot een zeker einde toevertrouwd zijn, mag ik niet minachten en wegwerpen. Doch ziet, zo gaat 't nu met vele dingen die met de taalkwestie in verband staan, leder daarvan schijnt op zichzelf eene geringe zaak te zijn; en de Afrikaander geeft maar toe, is maar de minste; en van de andere zijde wordt er gretig naar gegrepen en wordt het geëist als een recht. Al die kleine dingen te zamen genomen hebben een grote kracht, en de samenleving wordt van lieverlede als van een Engelse zuurdesem doortrokken. Maar wijst nu de een of ander op zodanig misbruik, zoals hierboven genoemd, dan heet het: hoe bekrompen, hoe anti-Engels om op zulk een kleinigheid te vitten! I)e tijd is echter voorhij om ons in zulke strikken te laten vangen; wij moeten onze ogen opendoen en elkander op znlke dingen opmerkzaam maken. Is 't niet een schande, «lat, Eng. sprekenden weieens 5 of 10 of 20 jaren in een Holl. omgeving wonen, en zelfs misschien van die omgeving afhankelik zijn, en ons volk en taal zó verachten, dat 't hun de moeite niet waard is, zelfs maar zo veel Hollands te leren, dat zij kunnen verstaan wat er gesproken wordt? en moet men voor dezulken en om hen in hun kwaad te sterken zo uit zijn weg gaan? Het minste dat toch in een tweetalig land geëist kan worden is, dat allen beide talen zó ver zullen kennen, dat zij al wat in beide gesproken wordt verstaan kunnen. Dan kan ieder in publieke plaatsen vrij zijn eigen taal spreken, waar dat hij verkiest, en weten dat hij steeds verstaan zal worden. Die dit zelfs niet wil, laat die dan daarvoor lijden. Ons volk legt zich er op toe en wordt ook door zijn leidslieden er toe aangezet om het Engels goed te leren; maar, voorwaar, niet op zulk een wijze, dat hun eigen taal daardoor op de achtergrond gedrongen zal worden. Deze geest, waartegen ik hier getuig, openbaart zich soms, en vooral sedert de laatste oorlog, op een aanstotelike wijze, die ik hier bij de rechte naam moet noemen. Men treft enkele Afrikaanders aan die nooit moede worden de wandaden en gebreken van de Engelse op te noemen, en die niet ontzien te verklaren dat zij hen haten. Toch zal men zien, dat zij in de opvoeding hunner kinderen, ten opzichte van de taal en in andere dingen, de Engelsen zo veel als mogelik naiipen zullen. Het is pijnlik dit aan te zien. Dit is wat somtijds verstandige Ieren ook zo afkeuren in velen onder hun volk, die altijd schelden op de Engelsen en tegelijkertijd hen zo veel als mogelik navolgen. Het is wat men bij zo velen van onze gekleurden ook zal aantreffen, die altijd kwaad spreken van de blanken, maar tevens zo veel mogelik trachten, precies zoals dezen te zijn en te doen. Wij moeten toch daarboven verheven zijn. Hoe mist men bij dezulken die fiere, mannelike, aristo- kratiese geest, van de rechte Afrikaander, vooral als die onder de invloed staat van het Evangelie dat in zijn kerk gepredikt wordt. Hij zal de Eng. natie als zodanig niet haten, hoewel hij veel dat tot hun gebruiken en vooral hun politiek en hun handelwijze met ons volk behoort verfoeit, en, waar liet te pas komt, hun dat ook rondborstig zegt. Hij erkent, dat er onder hen evenveel goede mensen zijn als onder andere natiën. Hij wil van hen ook wel het een en ander dat wezenlik goed is overnemen ; maar hij bedankt er hartelik voor, zijn taal voor die van de Engelsman te verruilen; en nog meer beslist weigert hij Engelsman gemaakt te worden. Dat is een geest die elk verstandig mens moet billiken en eren; maar tot de naaper zal men gaarne zeggen, zoals een jonge Afrikaander het zo iemand toevoegde: „De rechte Afrikaander wilt gij niet wezen, de Engelsman kimt gy nooit wezen; nu zijt gij niemand!" Wij moeten onze Eng. mede-kolonisten duidelik opnoemen al wat wij als onze rechten eisen, opdat zij niet behoeven te vrezen, dat er nog iets achter zit; maar hen dan ook doen gevoelen, dat wij menen wat wij zeggen, en hun geen rust zullen geven totdat wij 't hebben. Gevoelt wellicht meer dan een onder de lezers dezer brochure zich geneigd om met een zucht te zeggen: Ach, is 't nu nog, ja zelfs na de laatste oorlog, nog nodig, Afrikaanders deze zaken zo op 't gemoed te drukken?! en zal 't dan maar nog altijd strijd kosten om onze rechten op dit gebied deelachtig te worden? Van de ene zijde beschouwd is dit wel teleurstellend, doch aan de andere is er veel dat ons niet alleen voor moedeloosheid moet bewaren, maar ons ook aanmoedigen moet. Wat de dwalingen en zwakheden van Afrikaanders op dit punt betreft, daarvan geldt hetzelfde als van zo veel dat in verband met de oorlog te betreuren was. Velen hebben toen hun volksgenoten bitter teleurgesteld; doch, als men denkt aan de trap van ontwikkeling waarop zo velen staan, aan al de verwikkelingen en verzoekingen en beproevingen, dan moet men zich verwonderen, dat het volk als geheel nog gehandeld heeft zoals 't heeft gehandeld. Iedereen weet precies, wat het volk als zodanig heeft gevoeld en gewild en gedaan. Zelfs hun vijanden hebben hen bewonderd; en de vrucht van dat alles is geweest, dat er nu meer eenheid en beslistheid dan ooit bij het volk bestaan. De vijand weet nu met wie hij te doen heeft, en de ontrouwe weet wat zijn volk en vooral de moeders en dochters des volks van hem denken. Zo blijkt 't ten opzichte van de taal des volks, dat de gehechtheid daaraan dieper en vaster zit dan iemand had kunnen verwachten. De vooruitzichten daarvan zijn vandaag wat zij nog nooit gedurende de laatste eeuw geweest zijn. Twintig of dertig jaren geleden kon men nog aan de toekomst daarvan in Zuid-Afrika getwijfeld hebben, maar heden waarlik niet! Maar dan is 't in meer dan één opzicht beter, dat de handhaving daarvan nog steeds met moeite en strijd moet gepaard gaan. Velen worden zo spoedig tevreden en gerust en vergeten al te spoedig wat zij niet moeten vergeten; en dan zijn deze dingen nodig om hun ogen te openen en hen wakker te houden. Velen zijn al te geneigd om verdeeldheid en alzo verzwakking van krachten te veroorzaken, en door de strijd en het gevaar worden wij tot elkander gedreven. Ach, de geest van eigenzinnigheid, dwarstrekkerij en zelfverheffing, is al te dikwels de vloek van ons volk geweest! Is dit niet een van de voornaamste redenen, waarom onze Heer meestal nog voor ons de weg van beproeving en strjjd de beste gevonden heeft? Daarom is er ook nog altijd in weerwil van al onze tekortkomingen vooruitgang geweest, en zijn wij tans nader bij de overwinning dan ooit te voren. Dat wij dan gemoedigd voortgaan, maar vooral in gedachte houden, dat er meer dan tot nog toe gehandeld, beslist en eendrachtig gehandeld moet worden. In ieder distrikt vrage men zich af: wat moet meer inzonderheid hier worden gedaan, en hoe zullen wij het aanleggen? En allen te zamen zeggen alzo tot de leidslieden des volks: gaat voorwaarts! wij volgen u. Het is nu daarvoor de rechte tijd; laten wij die ongebruikt voorbijgaan, dan doet zich waarschijnlik nooit weder een even goede gelegenheid voor, en het nageslacht zal op ons de schuld daarvan leggen. Stellenbosch. 2 April 1906. P. J. G. de Vos.