| (5b cSb {§7 c£b cSb \ DE KERKVISITATIE. | | REFERAAT j ^ op de Classicale Vergadering te Vorden den £ s 9 September 1903 gehouden ? z door / \ J. VAN DER SLUIS, \ ? Predikant bij de Geref. Kerk te Varsseveld. s C Kampen — J. H. BOS — 1003. S \ n cSb cSb SSQ éh r\ De Kerkvisitatie or J. VAN DER SLUIS, Predikant bij de Geref. Kerk te Varsseveld. Kampen — J. H. BOS — 1D03. ▼ Éi VOORBERICHT. Dit referaat werd op de vergadering der Classis Zutphen gehouden. Op verzoek der broeders ziet liet, met eenige aanteekeningen voorzien, het licht. J. VAN DER SLUIS. Varssf/veld, 10 September 1903. <"Z£/aa idc C^3taecüc ts / Op de vorige Classicale vergadering werd de vraag gedaan of onze huidige manier van kerkvisitatie wel in overeenstemming is met de lijnen door onze vaderen getrokken. En aan mij werd verzocht die vraag op de volgende Classicale vergadering te beantwoorden. Gehoor gevend aan dat verzoek, sta ik thans gereed om u eenige gedachten ter overweging aan te bieden. En ik wensch u te bepalen bij naam, begrip, geschiedenis en eisch der kerkvisitatie, terwijl ik tevens over ons onderwerp de Schrift wensch te laten spreken. Bij de behandeling van deze zaken hoop ik bovendien de liedendaagsche wijze van kerkvisitatie ter toetse te brengen. In de eerste plaats dient de vraag aan de orde te komen, wat er door kerkvisitatie moet worden verstaan. Het woord is samengesteld uit visitatie en kerk. Visitatie komt van het latijnsche visitare, een intensief van Viso, bezichtigen en beteeként dikwijls bezien, bezoeken en onderzoeken. Deze drie beteekenissen hangen nauw met elkaar samen. Wanneer iemand iets bezien wil, moet hij het bezoeken. Eveneens als hij iets wenscht te onderzoeken. Visitatie is dus het instellen van een onderzoek. En kerkvisitatie is derhalve het instellen van een onderzoek naar de kerk. Naar welke kerk wordt nu echter bij de visitatie een onderzoek gedaan, naar haar als zichtbaar of onzichtbaar, als organisme of instituut? De kerk is de vergadering der geloovigen, maar hoewel zij slechts één lichaam is, heeft zij toch twee zijden, eene zichtbare en eene onzichtbare. Het gaat in dit opzicht met haar als met een mensch. Ieder mensch is één persoon, maar heeft twee zijden. De onzichtbare kant is de ziel, de zichtbare het lichaam. Zoo is de kerk ook slechts één lichaam maar met twee zijden. Naar hare onzichtbare kant is zij de vergadering der geloovigen, beschouwd naar haar verborgen gemeenschap met God door Christus. Naar hare zichtbare zijde is zij diezelfde vergadering der geloovigen in zoover die verborgen gemeenschap zich in woorden en daden openbaart. In welk opzicht nu is de kerk voorwerp der kerkvisitatie? Niet naar hare onzichtbare kant. De onzichtbare zijde ligt buiten onze waarneming. Voorwerp der visitatie is dus alleen de kerk naar hare zichtbare kant. — Nu kan de zichtbare kerk echter weer op tweeërlei wijze worden beschouwd, namelijk als organisme en instituut. De zichtbare kerk als organisme is de vergadering der geloovigen in zoover zij waarneembaar is door de omzetting van het persoonlijk, huislijk, maatschappelijk, staatkundig en wetenschappelijk leven in christelijken geest. De kerk als instituut is de zichtbare kerk in zooverre zij door eene afzonderlijke inrichting tot bizondere formatie is gekomen. (Dr. A. Kuyper, En cy el opaedie der Heilige Godgeleerdheid. Dl. III blz. 204,). De kerk als instituut is de inrichting voor den dienst des "Woords en der Sacramenten. Van de kerk als organisme wordt het meest openbaar op werkdagen in de vergaderingen van school-, kies-, werklieden- en wetenschappelijke vereenigingen. Van de kerk als instituut treedt het meest aan 't licht op den rustdag als de geloovigen samenkomen 0111 onder de leiding van het ambt Gods Woord te hooren en de Sacramenten te gebruiken. En in hoeverre is de zichtbare kerk nu voorwerp der visitatie? Niet als organisme maar als instituut. Nu kan het onderzoek naar de kerk als instituut buitengewoon of gewoon zijn. Gewoon is de kerkvisitatie als de Classis deputaten benoemd om te informeeren naar den toestand der plaatselijke kerken, die onder haar resso^teeren. Buitengewoon is zij als er in een kerk moeielijkheden zijn gerezen en de visitatoren daarnaar een bizonder onderzoek instellen. Van de kerkvisitatie moet onderscheiden worden het huisbezoek. Het huisbezoek richt zich op de geloovigen hoofd voor hoofd, de kerkvisitatie op de geloovigen als een geheel. Is do idee der kerkvisitatie ook in de Heilige Schrift gegrond? Voor het Oude-Testament kan daartoe gewezen worden op 1 Sam. 7: 16, waar ons bericht wordt, dat Samuel van jaar tot jaar opging naar Bethel en Gilgal en Mizpa en Israël en al die. plaatsen richtte. Samuel kwam bij dat jaarlijksch bezoek wel in de eerste plaats als richter, maar toch ook als profeet. Zijn profetische en zijn rechterlijke werkzaamheid mogen niet worden gescheiden. Verder op 2 Kron. 17 : 7—9. Daar wordt ons verhaald, dat Josaphat in 't derde jaar zijner regeering „zond tot zijne vorsten, tot Ben-Chail, en tot Obadja, en tot Zecharja, en tot Nethaneël, en tot Michaja, opdat men zoude leeren in de steden van Juda; en met hen de Levieten, Samaja, en Nethanja, en Zebadja, en Semi'ramoth, en Jonathan, en Adonia, en Tobia, en Tob-Adonia, de Levieten; en mot hen de priesters Elisama en Joram. En zij leerden in Juda, en het wetboek des Heeren was bij hen; en zij gingen rondom in allo steden van Juda, en leerden onder het volk". Het doel, waarmee deze mannen werden uitgezonden, noemden de oudere godgeleerden eene solenne ecclesiarum visitatio, eene (jaarlijksche) kerkvisitatie. En Keil zegt in zijn Commentaar op de Kronieken, dat het leeren wel niet alleen bestaan hebben zal in het bekend maken met den inhoud der wet, maar ook in het herstellen en bevestigen van het gezag der wet onder het volk, waarbij allerlei misbruiken en onwettigheden moesten worden afgeschaft en uit den weg geruimd, zoodat men in dit opzicht de taak der door Josaphat in het land rondgezonden commissie wel met eene kerkvisitatie vergelijken kan. — Veel duidelijker vinden wij echter de idee der kerkvisitatie in het Nieuwe-Testament, Het Nieuwe-Testament stelt ons Christus voor als den kerkvisitator bij uitnemendheid. Hij heeft oogen als vuurvlammen, een tweesnijdend zwaard gaat er uit zijnen mond en Hij wandelt tusschen de gouden kandelaren, d. w. z. zijne gemeenten, (üpenb. 1 : 13—16). Onder Hem, als zijne organen, bezoeken de Apostelen de verschillende gemeenten. Van Petrus wordt ons dat verhaald, Hand. 9: 32: „en het geschiedde als Petrus alom doortrok, dat hij ook afkwam tot de heiligen, die te Lijdda woonden'-. Van Paulus wordt ons dat gemeld Hand. 15 : 31: en na eenige dagen zeide Paulus tot Bar- nabas : „laat ons nu wederkeeren en bezoeken onze broeders in elke stad, in welke wij het woord des Hoeren verkondigd hebben, hoe zij zich hebben" en in vers 41: „en hij (n. 1. Paulus) doortrok Syrië en Cilicië, versterkende de gemeenten". De Vulgata heeft voor „laat ons bezoeken" visitemus. En Bengel zegt van de woorden „hoe zij zich hebben" dat zij de nervus visitationis ecclesiastic£e zijn, de zenuw der kerk-visitatie. Meijer betuigt daarmee zijn instemming in de Commentaar op de Handelingen der Apostelen. Dat Paulus de gemeenten bezocht, blijkt ook nog uit 1 Cor. -4: 1!): „maar ik (n. 1. Paulus) zal haast tot u komen, zoo de Heere wil, en ik zal dan verstaan niet de woorden desgenen, die opgeblazen zijn, maar de kracht". Verder uit 1 Cor. 1(5: 5—8: „doch ik zal tot u komen, wanneer ik Macedonië zal doorgegaan zijn (want ik zal door Macedonië gaan). En ik zal mogelijk bij u blijven of ook overwinteren, opdat gij mij moogt geleiden, waar ik zal heenreizen. Want ik wil u niet zien in 't voorbijgaan, maar ik hoop eenigen tijd bij u te blijven, indien 't de Heere zal toelaten. Maar ik zal te Efeze blijven tot den Pinksterdag". En ten slotte nog uit 2 Cor. 12: 14: „Ziet, ik ben ten derden male gereed om tot u te komen". De Schrift doet ons dus de idee der kerkvisitatie aan de hand. Hoe heett zich nu die idee in den loop der historie ontwikkeld V Aan het hoofd der gemeenten werden door de Apostelen ouderlingen of opzieners gesteld. Wanneer die opzieners samenkwamen om met elkander over de belangen der gemeente te beraadslagen, werd er een uit hun midden tot voorzitter benoemd, en aan hem liet formuleeren, bekend maken en uitvoeren der besluiten opgedragen. Deze eene moest daardoor wel stijgen tot den rang van eerste onder zijn gelijken en als een opziener van lioogeren rang gelden. \ an dezen hongeren rang klom hij geleidelijk tot de macht over alle anderen op. En naarmate liet opzienerschap zich in den voorzitter meer en meer samentrok, zal de ambtstitel opziener, bisschop, eerst voornamelijk, later alleen aan hem gegeven zijn. Zoo heeft zich uit het ouderlingenambt geleidelijk het bisschopsambt ontwikkeld. (Kurtz Lehrbuch der Kirchengeschichte, Band 1. S. 147). Had de bisschop aanvankelijk slechts het oppertoezicht over ééne gemeente, langzamerhand kreeg hij een kring van gemeenten onder zich. Ook dit ging weêr geleidelijk toe. Uit de stadsgemeenten ontstonden landgemeenten, die van de steden uit met ouderlingen en diakenen werden voorzien. Kregen die landgemeenten grooter beteekenis, dan kozen zij zich een eigen bisschop, die echter als landbisscliop van den stadsbisschop afhankelijk bleef. Zoo ontstond langzamerhand eene diocese. De landbissclioppen werden in hunne bisschoppelijke bevoegdheden hoe langer hoe meer beperkt, aan dé stadsbisschoppen ondergeschikt en eindelijk geheel afgeschaft i ongeveer 3(>0j. Zoo waren de stadsbisschoppen in hunne diocese langzamerhand de eenige bisschoppen geworden. (Kurtz : Lehrbuch der Kirchengeschichte. Erster Band. S. 1-18). In de 4'10 eeuw was het gewoonte in de Oostersche Kerk, dat de bisschop zijn diocese of zelf of door middel van periodeuten (rondgaande inspecteurs) bezocht, Toen echter door de hulp van lagere geestelijken de arbeid in zijn eigen gemeente voor den bisschop verminderde, werden de periodeuten allengs afgeschaft en kwam de visitatie der landgemeenten weêr aan den bisschop zelf. Reeds in het jaar 500 is het dan ook, zelfs in verafgelegen streken, regel, dat elk kerspel eener diocese eenmaal telken jare door zijn bisschop persoonlijk wordt geinspecteerd. Traagheid in het bezoeken der gemeenten wordt dan ook ernstig gegispt en maatregelen geeischt tegen de berispelijke en vloekwaardige gewoonte van sommige bisschoppen, die zeer zelden of nooit naar den eiscli van evangelie, apostelen en kerk in persoon de gemeenten bezoeken, die aan hunne zorg zijn toebetrouwd. Bij de groote uitgebreidheid, die de bisdommen kregen, was het echter onmogelijk, dat de bisschop zelf persoonlijk de visitatie verrichtte. In de 9de eeuw trad dan ook reeds de archidiaken in zijne plaats en later werd de visitatie een regelmatig werk van dien geestelijke. In engere kringen, de zoogenaamde christianiteiten verrichtten de archipresbijters de visitatie. Zoo hield de visitatie van den bisschop zelf meestal op. Het concilie van Trente scherpte den bisschoppen hun plicht weêr in en onderwierp de visitatie door de archidiakenen en andere prelaten van lagere orde aan hun goedkeuring. Sedert dien tijd oefende de bisschop weer het toezicht over zijne diocese of zelf of door middel van bizondere afgevaardigden. En de tegenwoordige toestand in de Roomsche kerk is dan ook deze, dat de bisschop of zelf of door zijn generaal-vicaris of door den ring-vicaris de kerspels van zijn bisdom visiteert. (Dr. A. Kuyper. De Kerkvisitatie te Utrecht blz. 27, 28 Richter, Dove en Kahl. Het kath. en evang. Kerkrecht blz. 500 v.v.). Luther nam instelling der kerkvisitatie van de Roomsche kerk over evenwel niet terstond. Dat komt, omdat hij er niet aan dacht terstond de Roomsche kerk te verlaten. Van den Paus en later van de bisschoppen verwachtte hij eene zuivering der kerk. Eerst toen die hoop in rook vervlogen was, drong hij bij den keurvorst van Saksen op het houden van eene visitatie aan. De keurvorst, die van zijn gemak hield, liet het eerst bij beloften, maar gaf eindelijk aan Luther's wensch gehoor. Zoo kwam het tot de beroemde kerkvisitatie, die in 1527 begon en drie jaren duurde. Keursaksen werd in vier districten verdeeld en naar elk ervan werden kerkelijke en wereldlijke visitatoren gezonden, waartoe ook Luther en Melancliton behoorden. Een der schoonste vruchten van deze visitatie is de groote en de kleine catechismus van Luther. Kwam het bij de Lutherschen niet .tot kerkvisitatie, bij de Gereformeerden evenmin, maar om een andere reden. De Gereformeerden waren eigenlijk niet tegen de kerkvisitatie maar slechts tegen afzonderlijke kerkvisitatoren. De kerkvisitatie hebben zij dan ook spoedig ingevoerd, maar met het aanstellen van kerkvisitatoren lang gewacht. In kerkvisitatoren zagen zij een soort superintendenten. En alle superintendentschap was in strijd met het grondbeginsel der gereformeerde kerkregeering, dat reeds in art. 1 van do besluiten der Emdensche Synode was neergelegd en door alle volgenden is overgenomen: „Gheen Kereke sal over een ander Ivercke, gheen Dienaar des Woords, gheen Oudeilinck. noch Diaken sal d' een over d' ander heerschappie voeren, maar een yeghelijck sal hen voor alle suspieien, ende aenlockinge om te heerschappen wachten" (Rutgers. Acta van de Nederl. Synoden der zes- tiende eeuw blz 55.) In de oudste gereformeerde kerkenordeningen zal men dan ook tevergeefs haar kerkvisitatoren zoeken. Toen het op de derde Synode van Orleans, die in 1561 gehouden werd, bleek, dat sommige Provinc. Synoden kerkvisitatoren hadden benoemd, verwierp de Synode dat nieuwe ambt, omdat het bedenkelijke gevolgen kon hebben. En nog op de Synode van Middelburg, die in 1581 samenkwam, werd op de vraag „oft niet goet waere, beneffens de Classicale versamelinghen, oock eenighe iaerlichsche besoeckinghen der Kercken aan te stellen" geantwoord „dat het onnoodich ende zorghelicli" was. ("Rutgers. Acta van de Nederlandsche Synoden der zestiende eeuw blz. 440). Het woord van Lechler omtrent de Fransche geldt van alle Gereformeerde kerken: „men vreesde, dat uit de visitatoren een blijvend superintendentenambt groeien zou." (Lechler Gesch. der Presb. und Synod. Verfassung S. 8-4). Was Calvijn dan ook tegen kerkvisitatoren? Neen, want in zijne Ordonnances eeclesiastiques had hij aan hen een afzonderlijk hoofdstuk gewijd, dat tot opschrift had: Ordre sur la visitation des Ministres et paroisses dependantes de Génève. En hij gaf aan de kerkvisitatoren de opdracht: qu'ils ayent charge d'aller une fois 1'an visiter chacune paroisse, pour s'enguerir si le ministro du lieu aurait point mis en avant quelque doctrine nouvelle et repugnante a la pureté de 1'Evangile. — John Knox, de groote Hervormer van Schotland was ook niet tegen het aanstellen van kerkvisitatoren. In „the first Buik of Discipline", de eerste Schotsche kerkenordening, vindt men naast de gewone ambten van dienaar des Woords, ouderling en diaken de twee ambten van voorbijgaanden aard n.1. van superintendenten en lezers vermaners. Er bevonden zich namelijk tijdens de eerste Synode slechts twaalf bekwame evangelische geestelijken in het land, die zoo werden gebruikt, dat zeven hunner in de hoofdsteden werden aangesteld, en de vijf overigen met den titel van superintendent ieder over een district werden gesteld, dat zij in zekeren zin als reizende predikers hadden te verzorgen, terwijl zij tegelijkertijd nieuwe gereformeerde gemeenten moesten organiseeren, deels toezicht moesten houden op don wandel en de ambtsbediening der geestelijken, waar die geplaatst konden worden en aan de Synode daarvan verslag doen. (Lecliler Gesch. der Presb. und Synod. Verfassung S 91). In ons vaderland werd in het begin de visitatie op de Classicale vergadering gehouden. Reeds op het convent van Wezel in 15G8 was bepaald dat men in de Classicale bijeenkomsten „neerstelijk zal onderzoeken het leven van de dienaren, en de ouderlingen, elk in 't bijzonder, ende hoe ieder zich in zijne beroepinge gedragen heeft, ende zij zullen belast worden uit te staan, ende van de andere eede afgenomen, dat niemand zal ontdekken, wat, ofte van wio, iets is gezegt: die vermaninge van noode hebben, zullen weder ingeroepen zijnde, vermaant; die bestraffinge en de kastijding, bestraft ende gekastijt worden, en dat na de fouten klein, ofte groot, bevonden zijn. (a). (Hooyer. Oude kerkordeningen, blz. 50). Hetzelfde convent keurde voorts nuttig, dat zulke vergaderingen niet altij'l op dezelfde plaats gehouden werden, maar dikwijls van plaats veranderden: „ten deele om voor te komen heerschappije van de eene kerke over de andere, ten deelen ook, ende dat voornamelijk, opdat de vergaderinge te neerstiger moge onderstaan de gelegentheid van yeder kerke in 't hijzonder, wat ordre daar gehouden wordt in de leere, gebruik der Ceremoniën, en de kerkelijke discipline: ende of predikanten ende ouderlingen vromelijk ende neerstelijk, elk hare beroepinge waarnemen." (b) (Hooyer Oude kerkordeningen. blz. 51). (a). De oorspronkelijke Latijnsche tekst der Wezelsclie artikelen heei't het volgende: Sin autem crimine aliquo occulto tenebuutur referatur ad conuentum classis censura: in quo Singulorum Ministrorum Seniorumgue diligens ex]>loratio habeatur et qno modo se quisque in officio gesserit. üs egredi sussis, sumptogue a coeteris iureiurando neminem proditurum quid aut a quo quiequam dictum sit, diligenter inquiratur. Et si nionitione videbitur indigere. reuocatus in conuentum moneatur, sin repreliensione castigationeque reprehendatur et pro criniinis magnitudine vel levitate castigeter. (Acta van de Nederl. Syn. der zestiende eeuw, verzameld en uitgegeven door F. L. Kutgers. blz. XV). Eene vergelijking van het Hollandsch niet het Latijn doet zien, dat de vertaling aan het slot eenigszins van het oorspronkelijke afwijkt. (h). De oorspronkelijke Latijnsche tekst heeft: videtur etiani fore utile, ne hi singularum classium conuentus ad censuram instituti vno semperloco habeantur: sed potius vt persaepe loca varientur: Tuin vt ecclesiarum alterius in alteram doniinatio impediatur, turn vero vel maxime et singularum ecclesiarum explorationi eo diligen- De Synode van a) Embden in 1571 ging reeds een stap verder. Zij schreef reeds eenige vragen voor, die de president na het gebed tot elk lid der vergadering richten moest, namelijk „of zij consistoriale samenkomsten in haare Kerken houden? of die Kerkelijke straffe in haaren zwang gaat? of zij eenigen strijd hebben met eenige ketters ? of zij eenigen twijfel hebben in eenig hoofdstuk der Leere ? of men zorge draagt voor de Armen, en over de Schooien? of zij tot regeering der Kerken der andere Dienaren raad en hulpe behoeven, en diergelijke dingen meer." (F. L. Rutgers. Acta van de Nederlandsche Synoden der zestiende eeuw blz. 106). Had in den eersten tijd de visitatie op de Classicale vergadering plaats, op den duur kon dat zoo niet blijven. Toen de Classicale vergaderingen minder samenkwamen, het kruis der vervolging niet zoo drukte en de kerk door groote uitbreiding innerlijk werd verzwakt, kwam de behoefte aan visitatoren op. (De Post-Acta. Eene Historische studie door Dr. H. H. Kuyper blz. 125). Reeds op de Synode van Middelburg werd dan ook de vraag gedaan „of 't niet goet waere, beneffens de Classicale \ ersamelinghen, oock eenighe jaarlicksche bezoeckinghen der Kercken aen te stellen, ofte Inspectores of Superintendentes te maken, doch met behoorlicker limitatie etc." Daarop werd geantwoord „dat het onnoodich ende zorghlick was. Maar de Classen en Particuliere Synoden moesten haar plicht doen volgens de kerkenordening. De Synode gat echter aan de Classis de macht om, als het noodig was, aan een dienaar een tekst op te geven om des anduren daags daarover een predicatie te doen, opdat „niet alleene langhe voorbedachte predicatiën van den Dienaren in den Classicale Vergaderinghen ghedaen' werden. (Rutgers. Acta van de Nederlandsche Synoden der zestiende eeuw blz. -4-40.) tius qui convenuint possint inuigilare, et qualis cuiusque sit ordo in verbi doctrina turn in cereinoniarum et discipliiiiie ratione, et denique an Seniores ac Ministri suo officio probè ac sedulo iungantur sigillatim exquirere. (Acta van de Nederlandsche Synoden der zestiende eeuw. F. L. Rutgers. blz. 36.) (a). Dr. Vos schrijft in zijn Geschiedenis der Vaderlandsche kerk. Tweede druk. blz. 185, dat de synode van 1578 reeds eenige_ vragen voorschreef. Niet de Synode van 1578 echter, maar die van 1571 was de eerste, die vragen voorschreef, i Rutgers. Acta van de Nederlandsche Synoden der zestiende eeuw. blz. 106). Was door de Synode van Middelburg het aanstellen van kerkvisitatoren afgekeurd, de Particuliere Synode van vlissingen (25 Febr. '81) dacht er anders over. Zij besloot tot het aanstellen van kerkvisitatoren. Op de vraag, „of t niet goet en ware, dat beneffens de classicale versamelinghe de kerken tweemael 's jaars gevisiteert wierden bij eenighe, van de classen daertoe vercoren" werd geantwoord : „ja ende dat op deze wijse 1 sullen twee ministers ende twee ouderlingen tot verscheijden kercken van de classe hiertoe verordineert zijn; ten 2 alle jare verandert worden; ten 3 sullen sij de ministers hooren prediken binnen de steden in de weke en op de dorpen des Sondaeghs; ten 4 na de predicatie sullen sij de consistorie met de diaconen doen verzamelen om te vernemen na den staet der kercken, of men namelick consistoriën houdt, registers, scholen, armen versorglit werden; ten 5 sullen getrouw rapport doen van alles in de classe, die daarover oordeelen sullen naert behooren. (Reitsma en Van Veen. Acta der Provinc en Partic. Synoden Dl. V blz. 86). Op de Prov. Synode van Tholen, in 1602 gehouden, ging men nog verder. Daar werd reeds een „Forme van inspectie over de gemeyne Kerken beraamd. Daarin werd'aan de visitatoren gelast, bij het hooren van de Predicatie niet alleen te letten „op de materie der predicatie, maar ooc op de maniere van de leere selve, of die stichtelich ende profijtelich is voor den volcke, ende of hij vasthoudende zij aan het gesonde woord Gods, mitzgaders of een dienaer de forme van de bedieninghe in den doop ende andersins gebruyckende is naar de ordonnancie der Kercke." Bovendien werd hun macht gegeven een onderzoek in te stellen op de plaats, waar de dienaar stond of op andere plaatsen bij de ouderlingen, de diakenen of de lidmaten der gemeente. (Reitsma en van Veen. Acta der Provincie en Partic. Synoden Dl. V pag. 59.) Had de Synode van Middelburg het aanstellen van kerkvisitatoren afgekeurd, die van den Haag in 1586 maakte het facultatief. Vanwaar zulk eene spoedige verandering? In Zuid-Holland heerschte groote verwarring. Er waren kerken, die zich niet aan het kerkverband stoorden en vele predikanten waren onkundig. Daarom begeerde men in Zuid-Holland een opper-kerkeraad, een senatus ecclesiasticus, uit kerkelijke en politieke personen bestaande, die toezicht over alle kerken hield. In verband daarmeê wilde men, dat door de Classen en de Magistraten of door de Classen alleen eenigen zouden worden gedeputeerd om kerkvisitatie te doen. Zuid-Holland begeerde dus de hulp der overheid in te roepen om uit de verwarring te geraken. De Partic. Synode van Zuid-Holland, 2don Juni 1586 te Rotterdam gehouden, stelde dan ook aan de Synode van den Haag voor: „dat eenen senatus ecclesiasticus vercoren werde, indien het sal goet bevonden worden, bestaende uit politicgue ende Kerckelijke, doch doende professie van de Ghereformeerde religie, persoonen. Ende indien het sijn Exellentie believen sal een qhequalficeerde persoon daerbij te voeghen, dat sulcx geschiede. Ende dat desen kerckenraet sal moghen handelen met alle voorvallende saecken der kercke over den dienaren ende andersins om de saecken te verhooren, neder te leggen, te decideren ende bestraffen, ende indien sulx niet en helpt, die schuldiglie te suspenderen ende preparatie te maecken de saecke te brengen tot den naest volghenden Synode, alsoo dat dese persoonen ghenomen worden ende vercoren sijn bij den Synode dobbelgetal, daeruit de hooghe overheydt den halven deel neme.'- Bovendien deed hij het voorstel „dat bij den classe ende magistraet otte indien het al kerkelijche personen sijn 1), eenighe ghedeputeert ende gestelt zullen woi-den om li daghen voor liet Synode particulier otï seeckerentijt ofte jaarlijcx bijghebeurte visitatie te doen over den kerchen ende dienaren, alsoo dat deselffde sullen handelen met den kerchenraet in loco ende haer wedervaren brenglien tot den classe. (Reitsma en Van Veen. Acta der Prov. en Part. Synoden. Dl. II blz. 282 en 283). De Synode van den Haag ging op dit voorstel niet in. Maar met het oog op de bestaande verwarring meende zij terug te moeten komen op het besluit der Middelburgsche Synode en het benoemen van kerkvisitatoren facultatief te stellen. Zij besloot het aan de vrijheid der Classen over te laten, „eenighe haerder Dienaren van d' eene Classicale Vergaderinghe tot d' ander te authoriseeren, om opsicht te 1) „Syn." de andere codd heliben „Syn. bij den classe" (Aanteekening bij Reitsma en van Veen. Dl. II blz. 283). nemen op de leere ende leven der Predicanten ende den stande der kercken onder dieselve classe sorterende." Bovendien ontwierp a) zij een „forma van inspectie of visitatie" en benoemde voor de verschillende Classen inspectores b), die o. a. zorg moesten dragen, „dat de Inspectie ofte Visitatie in den 40 artyckel goetgevonden, in 't werk gestelt werde." (F. L. Rutgers. Acta der Nederl. Synoden in de Kjdo eeuw pag 621.) De Synode van den Haag was er dus in beginsel voor. Aan den raad om kerkvisitatoren te benoemen gaf de Synode c) van Zuid-Holland gehoor. Zij gelastte niet alleen de Classen om kerkvisitatoren te benoemen, maar stelde zelf enkele gedeputeerden aan, inspectores geheeten, die er voor moesten zorgen, dat in iedere Classe de visitatie werd ter hand genomen. In Zuid- a) Dr. Vos zegt in zijn Geschiedenis der Vaderl. Kerk, blz. 136, dat de Synode van den Haag in haar aanhangsel bepalingen schijnt gemaakt te hebben. Gebruikt hij het woord „schijnt" om dat voor dit aanhangsel het 3de deel van het kerkelijk placaatboek de eenige bron is en de verzamelaars van dat deel niet zeggen, hoe zij aan een alschrift gekomen zijn? (Rutgers-Acta Nederl. Syn. der Uide eeuw blz. 506). b) De Synode benoemde Johannes Fontanus tot Inspector der classis Arnhem. (De Hervormer van Gelderland. Dr. Wagenaar blz. 82.) (c.) De Particuliere Synode van Delft in 1587 nam het volgende besluit: „Is verhaelt ende ondervraegt worden nopende de propositiën in den classen, de onderschrijvingen der 37 artichelen ende der '.erchenordeninge, item van de visitatie ende optekeninge der gedenckwerdigste geschiedenissen, gelijck in Synode nationali geordineert was, als oock mede voor haere Majesteyt ende zijn Excellentie te bidden, of oock deze dingen gedaan worden, ende oft niet raedtsaem was verder in elcken classe twee te stellen, die opsichte nemen sulx gedaen te worden tot op den naesten Synode. Ende is goetgevonden, dat in elcken classe sal geordineert worden bij sulfragie der classe eenen bequamen persoon, die de gedenckwerdigste geschiedenissen aentekene. Maer soveel aengaet de inspectie te nemen om die verdere dingen geefl'ectueert te worden, sullen doen. etc." Reitsnia en Van Veen. Dl. II blz. 297.J De Particuliere Synode Van Schiedam in 1588 vermaande de classen te onderhouden wat er te Delft besloten was. (Reitsma en Van Veen. Dl. II. blz. 321.) En de Particuliere Synode van den Haag in 1591, vond het raadzaam en besloot „dat liet blijve bij het 40 artikel Synodi nationalis anno 86 in 's Gravenhage, wel verstaende dat de classes de visitatores zullen moegen continueren naer discretie, ende dat d'inspectores toezichte nemen, dat de visitatores neersticliheyt doen int haere met vruchte ende stichtinge der kerclie." iReitsma en'van Veen. Acta der Prov. en Part. Synoden. Dl. II. blz. 430). Holland a) had men dus inspectoren der Synode over de Classen en visitatoren fier Classe over de kerken. Toen de kerkvisitatie geregeld werd gehouden, vervielen de eersten van zelf. Had men in Zuid-Holland aan den wensch der Synode voldaan, niet alle provinciën volgden dit voorbeeld. De b) Noord-Hollandsche Synoden bijv. hebben wel eens gewezen op het nut van kerkvisitatoren aan te stellen, maar er geen bindend besluit van gemaakt, zoodat in geen enkele Classis van Noord-Holland de kerkvisitatie werd ingevoerd. De visitatie viel in Noord-Holland niet in den smaak. Daarvan geeft ook het advies der Noord-Holl. gedeputeerden op de Synode van Dordrecht blijk: Aangaande 't eerste noopende de visitatores classium. „Dat wij tlaten inde vrij- a) In later jaren had men in Gelderland ook inspcctores over de Classen en visitatores der Classen over de kerken. Inspector der Classis Bommel was in 1623 de bekende Jan van Venraij (Jan van Venraij en de wording en vestiging der Herv. gemeente te Zalt-Bommel door Dr. J. Gr. K. Acquoy. blz. 208.) b) De Particuliere Synode van Hoorn in 1596 nam het volgende besluit: „Eerst belangende 't poiuckt van inspectores der kercken, otl' bij elcke classe enighe verordineert sullen worden, die nae de gelegentheyt der kercken sullen vernemen, es geresolveert, datselffve sall staen in de vrijheyt van elcke classe". (Keitsma en van Veen. Acta der Prov. en Part. Synoden, blz. 223.) De Partic. Synode van Amsterdam in 1607 nam dit besluit: ,.Hebben de gedeputeerde onses Synode voorgestelt, off het niet geraden sijn soude. dat de Synodus in elcke classe visitatores der kercken, die onder liaer behooren, daerin mede gelijckformicheyt houdende met den Suythollantschen Synodo tot vooideringe der goeder sticlitinge ende onderhoudinge der diensten der kerke, soude stellen. Verstaet de Synodus volgende den 10l'n artyckel des nationalen Synodi in den Hage, dat sulcx seer noodich is, maer alsoo dit tot den classen dient gebracht te worden, dat de gecommitteerde derselver, nu in de vergadering sijnde, denselven met ernst getrouwelyck sullen voorhouden ende indien tselve bij die wort goetgevonden, dat sij terstond twee predicanten tot zoodanigen last der visitatie bestemmen ende den gedeputeerden deses synodi soo de inwilliginge der saecke als de bestemde persoonen bekend sullen maecken. De Partic. Synode van Noord-Holland in 1608 besloot: ,.Op 't 20»"" artyckel van 't laetstgehouden synodus nopende het stellen van de visitatores in elcken classe om te visiteren die respective kercken, daeronder gehorende, heeft het synodus voorgoet ingezien, dat. het selvige naerblijvende, de saecke sal gelaten worden op den ouden voet". (Reitsma en van Veen. Acta der Prov. en Part. Svnoden. Dl I. blz. 430.) lieyt van de kerken volgens de Resolutie des Sinodj Nationalis. Anno 1586. Artic -40 daervan sijnde, Ende mogen lijden dat het in sulcke classen diet noodich vinden gebruyct worde; evenwel dat sulx inden Noort-Hollandsche classen niet gepractiseert wert, geschiet omdat sij selve 't geene noodich is versorcht, wel konnen waernemen, ende oock in haere classicale bijeenkomsten besorgen. Volgens den 38 Artijkel der voorss. kerkenordening. Oock mede omdat sij 't conform de resolutie des synody. Nationalis Middelburgensis, quaest. 64 niet noodich vinden." (Dr. H. H. Kuyper, De 1'ost-Acta. Eene Historische Studie, blz. 126). Het verzet der Noord-Hollanders en anderen heeft echter niet mogen baten. De Synode van Dordrecht in 1618 en '19 heeft de kerkvisitatie verplichtend gesteld voor alle Classen door een besluit, dat later als art. -44 in de Kerkenordening opgenomen is, waarin zij voorschreef „een yder classis zal eenige predikanten uyt den haren deputeren, ten minsten twe van de oudste, ervarendste, en de voorsichtichste, die jaerlicx alle de kercken, zoowel in de steden, als ten platte lande, visiteeren zullen, ende neerstelick letten, ofï de herders, ouderlingen ende schoolmeesters, hare ambt ook getrouwelick waarnemen, bij de suyverheid der leere verblijven, de ordre bij de kercken aengenomen in alle deelen wel onderhouden, ende de stichtinge der kercke, midtsgaders ook dor jeucht, na haer vermogen met woorden ende wercken vorderen: opdat zij die ghene, die in het eene ofte andere stuck lxares ampts zouden moglien bevonden worden wat traech te zijn, in tijds ende broederlich vermanen ende een yegelijck met raet ende daet dienen, ten eynde, dat alle saecken tot vrede, stichtinge, ende ten besten der kercken ende scholen mochten aangeleyt worden, ende 't zal een yder classe vrijstaan, de visitateurs in desen last te continueeren zoo lange het den classi zal goeddunken; oft ten ware dat de visitateurs zelve om ghewichtige redenen (waervan het classis oordelen zal) daervan begeerden ontslagen te worden." De Synode van Dordrecht kwam in dit besluit niet met iets nieuws, maar stelde slechts voor alle kerken vast, wat reeds in Zeeland a) en andere pro- a) Dr. Vos zegt: (Gesch. der Vaderl. Kerk. bl. 136) dat de Synode voor de gansclie kerk vaststelde, wat reeds voor de Zeeuwsche als vincies als regel gold. (De Post-Acta. Eene Histor. Studie door Dr. H. II. Kuyper. blz. 123. Dr. Vos. Gesch. der Vaderl. Kerk. blz. 13ü). Hoewel de Synode van Dordrecht de kerkvisitatie verplichtend had gesteld, werd zij nog niet in alle Classen terstond ingevoerd. Dat was niet te wijten aan de houding deiGenerale en Provinciale Staten. De Synode van Dordrecht besloot „de Doorluchtige en Hoogmogende Heeren Staten Generaal te verzoeken, dat hunne Hoogmogenden gelieven met hunne autoriteit en approbatie deze Canones (n.1. van de kerkenordening en dus ook het artikel omtrent de kerkvisitatie) te versterken, opdat zij doorgaans (d. i. overal zonder onderscheid) in de Nederlandsche kerken kracht van openbare wetten zouden mogen hebben, en des te nauwer tot vrede en stichting der kerken onderhouden zouden mogen worden." (De geldigheid van de oude kerkenordening Dr. F. L. Rutgers. blz. 29). Maar de Staten Generaal kon aan dit verzoek niet voldoen, omdat de leden uit Zeeland en Friesland er zich tegen verzetten en de Provinc. Staten van Holland er ook niet voor waren. Het moest dus worden overgelaten aan de Gewestelijke Staten en deze hebben ten opzichte der Kerkenordening geheel naar eigen goedvinden gehandeld a. iReitsma. Gesch. van de Herv. en de Herv. kerk der Nederlanden 18Ü3. blz. 246). Dit is de reden niet, waarom de Kerkvisitatie niet in alle Classen terstond is ingevoerd. De oorzaak lag in het verzet der kerken zelf. Eerst in Ki-18 bijv. werd een doeltreffend reglement door de Geldersche Synode vastgesteld, terwijl zij tevens bepaalde, dat de visitatie der kerken „op eene gevoegelijke wijze behoorlijk in gebruyck gebracht zal worden in 't bij- '"'pNiet alleen in /Roeland echter maar ook in andere provincies, bijv. Zuid-Holland en Groningen was de kerkvisitatie reeds regel! (Reitsma en van Veen. Acta der Provinc. en Partic. Synoden. Dl III blz. 3, 4, 21. Dl. VII pag. 62). a) In Groningen en Drenthe heeft zich de overheid in de kerkvisitatie gemengd. De kerkenordening van Drenthe, 1638, bepaalde in art. 62: om goede ordre in de kercke Christi 't onderhouden sullen uyth elchen classe een visitator, van den Synode gecoren, uytli de geschickelichste predigers, met behoorlijke commissie uyth name van Syne Gen. den Heere stadhouders en bij de H.H. Drost'en de Gedeputeerden afgegeven, versien worden (Rutgers. Geldigheid der Oude Kerkenordening blz. 33. llooyer. Oude kerkenordeningen, blz. 477.) zonder tot Bommel, Arnhem en Wageningen. (Dr. Vos. Gesch. der Vaderl. Kerk. Tweede druk. blz. 136). En in 't begin der 18de eeuw had nog niet allerwege de visitatie plaats. Ofschoon er in 1816 eene groote verandering plaats had in de organisatie van de Hervormde Kerk, bleef toch de kerkvisitatie bestaan. Alleen moest de oude regeling voor een nieuwe plaats maken. In Juli 1816 was men met een nieuw reglement op de kerkvisitatie gereed, dat reeds aan het einde van die maand de koninklijke bekrachtiging verkreeg, maar na een reeks van wijzigingen eerst ten jare 1823 in werking trad. Het bleef van kracht tot 185Ü. In dat jaar kreeg de Hervormde Kerk een nieuw reglement, waaronder zij nog leeft. Krachtens de bepalingen daarvan wordt om de drie jaren de kerkvisitatie persoonlijk gehouden door twee leden van het classicaal bestuur, die het daartoe met hunne secundi tijdig committeert. Nadat de kerkvisitatie persoonlijk is gehouden, heeft zij twee achtereenvolgende jaren schriftelijk plaats, tenzij het om bizondere reden voor eene of andere gemeente door het classicaal bestuur anders wordt goed gedacht. De schriftelijke kerkvisitatie bestaat in het voorstellen van vragen, in drie onderscheidene tabellen vervat, door het classicaal bestuur van het ressort aan iederen kerkeraad ingezonden. De kerkeraad zendt de ingevulde en geteekende tabellen op aan liet classicaal bestuur. Het classicaal bestuur op zijn beurt geeft van de persoonlijke en van de schriftelijke kerkvisitatie verslag door invulling van drie daarvoor bestaande tabellen, die het opzendt naar het provinciaal kerkbestuur. Het provinciale kerkbestuur maakt uit de tabellen der classicale besturen drie onderscheidene rapporten op en dient ze bij de vergadering der Synode in. (Reglement op de kerkvisitatie, art. 4, 15, 16, 18, 19 en 20 in Reglementen voor de Nederl. Herv. Kerk door L. Overman. Schiedam, Roelants 1888, blz. 136. v. v.) De Scheiding van '3-4, die terug wilde keeren tot de leer, de tucht en den dienst der vaderen, nam natuurlijk ook de kerkvisitatie over. In gebruik kwam ') het visitatiereglement opgesteld in de Synode van Delft, in het jaar 1) Dit reglement is te vinden in het Kerkelijk Handboekje. Uitg. Zalsman, pag. 294 v. v. 1721 gerevideerd, gelimiteerd door de Synoden van Leiden en Gouda in het jaar 1722 en 23, en eindelijk gearresteerd in de Synode van Rotterdam in het jaar 1724, en van Breda in het jaar 1730. Jaren lang bleef het in de kerken der Scheiding van kracht. En in alle Classen werd de kerkvisitatie, zooveel de omstandigheden het toelieten, gehouden, behalve in den achterhoek van Gelderland a) en in NoordBrabant, waar men eigenlijk van eene gereformeerde kerkregeering weinig wilde weten. Eerst in 1872 kwam op de Synode der Chr. Ger. Kerk te Groningen uit Noord-Brabant het verzoek ter tafel dat de Synode vaste regelen voor de kerkvisitatie zou stellen en het oude visitatie-reglement door zulk een zou vervangen, dat overeenkomstig de eischen van den tijd was. iHandelingen van de Synode der Chr. Ger. Kerk in Nederland gehouden te Groningen 1872, art. 155). Er werd echter besloten om de zaak te laten zooals zij was. In 1877 kwam op de Synode der Chr. Ger. Kerk te Utrecht uit de provincies Friesland, N. Holland, Utrecht, N.-Brabant en Zeeland weer cle vraag aan de orde om het reglement te „wijzigen" of te ,,herzien" of te „vernieuwen". Na korte discussie werd er besloten, dat de Synodale commissie een concept reglement zou laten drukken, en aan de Classen zenden, opdat die het aan de Provinciale Vergaderingen en deze adn de eerstvolgende Synode renvoieeren met gemaakte aan of opmerkingen en men alzoo tot de gewenschte herziening zou komen. (Handelingen van de Synode der Chr. Ger. Kerk gehouden te Utrecht art. 131). Op de Synode der Chr. Ger. Kerk in 1879 te Dordrecht kwam het concept-reglement op de kerkvisitatie wel ter sprake, maar er werd besloten de behandeling ervan uit te stellen tot de volgende vergadering. (Handelingen van de Synode der Chr. Ger. Kerk in Nederland gehouden te Dordrecht 1879 art. 10). In 1882 kwam op de Synode der Chr. Ger. Kerk te Zwolle het concept ter tafel en werd het met eene kleine wijziging aangenomen. (Handelingen van de Synode der Chr. Ger. Kerk gehouden te Zwolle, blz. 127). Dit reglement was geen nieuw, maar het oude, a) In den achterhoek van Gelderland had men sterke independistische neigingen. Men ging daar in verschillende gemeenten van de grondstelling uit, „dat men zijn eigen potje wel gaar kooken kon", zooals het eigenaardig uitgedrukt werd. wat gemoderniseerd. Tot 1892 is het van kracht geweest. Bij de vereeniging van de Chr. Geref. Kerk met de Nederd. Geref. Kerken verviel het evenals andere huishoudelijke bepalingen. Sedert dien tijd is de regeling der kerkvisitatie aan de Classen overgelaten. Een algemeen reglement bestaat er niet meer. Na dit historisch overzicht van de ontwikkeling dei kerkvisitatieidee, komt de vraag aan de orde ,hoe de kerkeii in onzen tijd moeten worden gevisiteerd. Wie moet er kerkvisitatie doen? In Luth. landen berust de regeering der kerk bij de overheid en deze oefent haai uit door middel van een consistorie, superintendenten en generaalsuperintendenten. Tot den werkkring van die generaalsuperintendenten, superintendenten en het consistorie behoort dan ook de kerkvisitatie. Maar de kerkvisitatie mag niet van de overheid uitgaan. Zij behoort tot de ïegeering der kerk. En de regeering der kerk heelt de Heeie niet aan de overheid, maar aan de Apostelen gegeven. • Heeft de Heiland niet tot zijne jongeren gezegd: Zoo gij iemands zonden vergeeft, dien worden zij vergeven; zoo gij iemands zonden houdt, dien zijn zij gehouden? (Joh. 21: 23). Sprak Hij niet tot Petrus: en ik zal u geven de sleutelen van het koninkrijk der hemelen? (Matth. 10:19). Voorts is de regeering der kerk toevertrouwd aan de ouderlingen. Zegt de Schrift niet. dat de ouderlingen, die wel regeeren dubbele eer waardig geacht worden? (1 Tim. 5:17j. De kerkvisitatie moet ook niet uitgaan van den bisschop, zooals de Roomsch-Katholieken en de Episcopalen in Engeland willen. Het bisschopsambt heeft in de kerk van Christus geen bestaansrecht. \ olgens de Roomsch-Katholieke en de Episcopale opvatting bestond de hiërarchische organisatie, waarbij aan het hoofd van iedere eenigzins aanzienlijke gemeente een bisschop of opziener stond met een aantal ouderlingen en diakenen onder zich als goddelijke instelling van den aanvang af. De ondubbelzinnige uitspiaken der Schrift, volgens welke ouderlingen en opzieners (Gr. episkopoi, waarvan het woord bisschoppen isalgeleidi gelijk ' stonden, tracht men te ontzenuwen door de bewering, dat wel alle opzieners ook ouderlingen, niet alle ouderlingen echter opzieners waren, maar dat er moet onderscheiden worden tusschen ouderlingen van den eersten rang, die ook opzieners waren en ouderlingen van den tweeden rang, die het niet waren. Daartegen moet worden opgemerkt, dat al is het bisschops ambt ook zeer spoedig in de kerk opgekomen, daarin toch duidelijk te zien is eene afwijking van de ordeningen der Apostelen. Het Nieuwe Testament weet immers nog niets van een ambtelijk verschil tusschen den opziener en den ouderling. Ofschoon de naam ouderling in den eersten tijd waarschijnlijk eene ruimere beteekenis had en soms ook de oude en eerwaardige leden der gemeente omvatte, als ambtsnaam stond hij toch met dien van opziener gelijk. Immers waren er in de gemeente vele opzieners. Sprak de Apostel Paulus niet tot de ouderlingen van Efeze, die hij bij zich ontboden had: zoo hebt dan acht op u zeiven en op de geheele kudde, over welke u de Heilige Geest tot opzieners gesteld heeft. (Hand. 20 : 28). Het bisschopsambt heeft dus geen bestaansrecht in de kerk. Daarom mag van den bisschop de kerkvisitatie ook niet uitgaan. — Wie moeten de kerkvisitatie dan verrichten? De dienaren des Woords. De Schrift zegt immers, dat de ouderlingen, die wel regeeren, dubbele eer waardig geacht worden, voornamelijk, die ai'beiden in het woord en in do leer (1 Tim. 5 : 17). Zij onderscheidt dus tusschen de oudere leden der gemeente in het algemeen, die als zoodanig aanspraak hebben op eer en zulke oudsten, die het ambt van opziener bekleeden. En dezen zijn nu, omdat zij tot de oudere leden der gemeente behooren en tevens opzieners zijn, eene dubbele eer waardig. Van hen worden dan nog weer onderscheiden zij, die arbeiden in het woord en in de leer. Aan deze laatsten wordt dan naast den arbeid in het woord en in de leer ook de regeering dor kerk toevertrouwd. De dienaren des Woords hebben dus ook deel aan de regeering der kerk. Daarom komt ook aan hen de kerkvisitatie toe. De dienaren des Woords zijn evenwel niet de eenigen, die daarvoor in aanmerking komen. Ook ouderlingen kunnen worden benoemd. In de Schrift wordt immers onderscheid gemaakt tusschen ouderlingen, die regeeren en ouderlingen, die leeren. De Apostel zegt^ dat de ouderlingen, die wel regeeren dubbele eer waardig geacht worden, voornamelijk die arbeiden in het woord en in de leer. (1 Tim. 5 : 17). Niet alleen de dienaren des Woords, maar ook de ouderlingen hebben dus deel aan de regeering der kerk. De kerkvisitatie behoort tot de regeering der kerk. Dan kunnen derhalve ook ouderlingen tot kerkvisitatoren worden benoemd. Toch zijn in art. 44 van de kerkenordening alleen dienaren des Woords en geen ouderlingen voor de kerkvisitatie aangewezen. Voetius denkt, dat dit geschied is, omdat alle of de meeste ouderlingen niet zonder groot nadeel voor hun zaken van huis kunnen (Voetius. Pol. eccl. Pars III pag. 98). Maar dit is, onzes inziens, geen reden om hen van de kerkvisitatie uit te sluiten. Wanneer er ouderlingen kunnen gevonden worden voor het bijwonen eener Synode, die weken duurt, waarom dan niet voor de kerkvisitatie, die veel minder tijd vordert. Er wordt nog eene andere reden aangegeven, waarom ouderlingen niet aan de kerkvisitatie zouden moeten deelnemen. Ouderlingen, zegt men, hebben minder kennis van de leer en de kerkregeering dan de dienaren des Woords. Daartegen moet worden opgemerkt, dat de ouderlingen toezicht hebben op den dienst des Woords en ter Synode deelnemen aan de gewichtigste beslissingen over de leer en de kerkregeering. Wanneer er zulke groote belangen aan hen worden toevertrouwd, kunnen a) zij a) Dat bij onze vaderen ook wel ouderlingen voor de kerkvisitatie in aanmerking kwamen, blijkt uit het „Project van die maniere der kercklicken visitation," opgesteld in de Provinciale Synode van Groningen. 2 Mei 1GUÜ, waarvan art. 4 aldus luidt: Die visitatores sullen ock selll's niet meinen, als ofl't sie van der visitation mit ehren keri'ken den tidt ulirer visitatiën geduirende solden frij wesen, sondern ydt sollen dieselve die eine den anderen vor geselscliapt mith einem olderlinek otl't diener des classis reciproce sine kercken sowol visiteren alsse alle die anderen und darvan ijn dem liegstfolgenden synodo reckenschop geven. (Reitsma en van Veen. Acta der Prov. en Part. Synoden. Dl. VII, blz. 02). En uit liet volgende besluit der Part. Synode van den Briel 31 Aug. 15i(3: ende bij gevalle het den predicanten ten platten lande niet altijt gelegen en ware hem bij den predicant in der stadt tot desen wercke te voegen van wegen der verre distantie der plaetsen, soo sal de predicant in der stadt bij hem mogen nemen eenen van de ouderlingen sijner kerke ende den predicant ten platten lande eenen van sijne medebroeders, dient best sal gelegen zijn. Ende overmidts hi t wel noodich is. dat sulke visitatiën op den Sondagen gedaen worden, zoo Milieu de naestgezetene predicanten der visitatoren plaetse bewaren. Reitsma en van Veen. Dl III. blz. 4). dan ook niet voor de kerkvisitatie in aanmerking komen ? Hebben dienaren des Woords en ouderlingen wel het recht om in de verschillende kerken der Classis visitatie te doen ? De Apostelen hadden een ambt, dat alle kerken omvatte, maar het ambt van de dienaren des Woords en ouderlingen is immers gebonden aan eene plaatselijke kerk ? Het recht tot kerkvisitatie vloeit allereerst voort uit het kerkverband, dat verschillende kerken met elkander hebben aangegaan op grond van de gemeenschappelijke belijdenis en kerkenordening. Omdat die verschillende kerken met elkaar in één kerkverband leven, hebben zij het recht en de plicht om op elkander toe te zien, of men bij de belijdenis volhardt en de kerkenordening onderhoudt. Voorts vloeit het recht tot kerkvisitatie voort uit den onzichtbaren band, waardoor de plaatselijke kerken aan elkaar zijn verbonden. De plaatselijke kerken staan niet los naast elkaar. Zij zijn alle openbaringen van het lichaam Christi. En als openbaringen van het lichaam Christi zijn zij één. Omdat nu de plaatselijke kerken door onzichtbare en zichtbare banden aan elkaar zijn verbonden, daarom hebben zij het recht en de plicht om toezicht op elkaar te oefenen. En dat toezicht oefenen zij uit door de dienaren des Woords en de ouderlingen. — En hoeveel kerkvisitatoren moeten er worden benoemd ? Minstens twee. De Schrift zegt: maar indien uw broeder tegen u gezondigd heeft, ga heen en bestraf hem tusschen u en hem alleen; indien hij \i hoort, zoo hebt gij uwen broeder gewonnen; maar indien hij u niet hoort, zoo neem nog één of twee met u; opdat in den mond van twee of drie getuigen alle woord besta." Als nu de Schrift er op aandringt, dat men in zaken, die de enkele geloovigen betreffen, met twee of drie getuigen zal zijn, hoeveel te meer geldt dit dan niet, als het over zaken gaat, die niet de enkele geloovigen maar kerken betreffen. Ook bij de kerkvisitatie zal in den mond van twee of drie getuigen alle woord bestaan. — Kunnen de kerkvisitatoren ook worden gecontinueerd ? Art. 44 van de Kerkenordening bepaalt: „ende 't zal een yder Classi vrijstaen, de visitateurs in dezen last te continneeren zoo lange het den Classi zal goet duncken." Van deze vrijheid is weinig gebruik gemaakt. Men wisselde de personen meestal af. (Dr. H. H. Kuyper. De Post-Acta. Eene Histor. Studie pag. 127). Voetius verklaart zich voor continuatie, als de staat van zaken of ernstige omstandigheden het verkieselijk maken. Het komt hem echter het beste voor, als er een van de twee of drie visitatoren wordt gecontinueerd, opdat deze door de visitatie van het eene jaar met den toestand der kerken bekend, het andere jaar de kerken weer bezoeke. (Voetius. Pol. eccl. Pars III pag. 97). Het denkbeeld van Voetius komt ons alleszins aanbevelenswaardig voor, want daardoor wordt een gevaar vermeden, dat er in continuatie schuilt, namelijk het opkomen van een soort superrintendentschap en een nadeel weggenomen, dat er gepaard gaat met nieuwe benoeming, namelijk onbekendheid met den toestand der kerken. — Op welke wijze moeten de kerkvisitatoren worden benoemd V Bij vrije verkiezing of naar volgorde, zoodat alle leden der Classis een beurt krijgen? De Kerkenordening van Dordrecht geeft aan het eerste de voorkeur. Art. 4-4 bepaalt: „een ytler classis zal eenige Predicanten uyt den haren deputeren, ten minsten twee van de outste, ervarenste en voorsichtichste." Voetius geeft daarvoor als reden op, dat aan nieuwelingen maar ook aan ouderen, die voor de kerkelijke practijk minder geschikt zijn, de kerkvisitatie niet gerust kan worden toevertrouwd, tenzij een der kerkvisitatoren volgens volgorde en de andere door vrije verkiezing worde benoemd a). (Pol. eccl. Pars III pag. 97). Dat laatste verdient, onzes inziens, ernstige overweging. Wanneer de verkiezing zoo plaats heeft, wordt er partij getrokken van de bekwaamheden der oudsten en meest ervarenen, terwijl de d) Voetius zegt (Pol. eccl. Pars III pag 97), dat er in zijn tijd Classen waren, die twee of drie afdeelingen hadden, bestaande uit de oudste helft en de jongste helft of uit het oudste derde, het middelste derde en het jongste derde en er uit elk dezer twee of drie afdeelingen een deputaat werd benoemd om te voorkomen, dat niet altijd de oudsten en meest geoefenden naar de Synode werden gezonden. De leden van het jongste deel schoven natuurlijk voortdurend naar liet oudste deel op. In de 17e eeuw was het echter nog meer gebruikelijk, dat de Classe naar de standplaatsen in ringen verdeeld was, en dat uit eiken ring een deputaat gekozen werd, dikwijls bij toerbeurt. De meerdere vergaderingen kunnen bij de benoemingen voor allerlei deputaatschappen winst doen met deze gewoonte onzer vaderen. Bestaat er tegenwoordig geen gevaar meer dat alleen de oudsten en £ eest geoefenden worden benoemd V nieuwelingen en middelmatigen niet buitengesloten zijn. Waarover moet de kerkvisitatie gaan, over personen of over zaken? Voetius geeft daarop ten antwoord: over beide. In de Roomsche Kerk wordt er een onderzoek ingesteld naar de stof, den vorm, de gaafheid en de reinheid der bedehuizen en naar de altaren, beelden en gereedschappen. De zorg daarvoor wil Voetius voornamelijk overlaten aan de kosters §) en kerkmeesters. §§) Toch, zegt hij, moeten de kerkvisitatoren de oogen niet sluiten, als zij het een of ander symbool met onvoegzame, dwaze, bijgeloovige, of nuttelooze vormen ontdekken, maar de voorgangers waarschuwen, dat het ter gelegener tijd worde veranderd of in 't vervolg vooi'komen. Op dezelfde wijze moet er gehandeld worden als er altaren, doopkapellen of schilderingen in de kerkgebouwen, op de kerkhoven of ergens elders zijn overgebleven. Naar de kerk egoederen moeten de kerkvisitatoren iu den gewonen regel geen onderzoek instellen, omdat de zorg en do administratie daarvan bij de overheid berust, maar indien omtrent hun toestand of administratie iets bizonders aan de kerkvisitatoren bekend wordt, moeten zij zich afvragen of zij het ook aan de Classis, die hen deputeerde, zullen bekend maken, opdat langs dien weg de hulp van de overheid worde ingeroepen en die goederen beter bewaard en bestuurd worden. Met de pastoriegoederen en de inkomsten der Diaconie is het anders. Daarnaar moeten de kerkvisitatoren wel een onderzoek instellen. (\ oetius. Pol. eccl. Pars III pag. 99). Vele dingen, die Voetius noemt, komen bij ons niet voor. Onze kerkgebouwen dagteekenen, een enkele niet meegerekend, uit de negentiende eeuw. Van altaren, beelden, schilderingen of iets dergelijks hebben wij dus geen last. liet eenige, waarop de kerkvisitatoren dan ook zouden kunnen letten, is, of het spreekgestoelte en de zitplaatsen wel geschikt zijn en of het kerkgebouw groot genoeg is. En als er in dit opzicht iets ontbreekt, kunnen zij bij den kerkeraad op verandering aandringen. Pastoriegoederen hebben wij meestal ook niet, maar wel inkomsten door collecten of op andere wijze verkregen evenals onze Diakonieën. Daarnaar moeten de kerkvisitatoren dan ook een onderzoek instellen. Zij moeten er op letten of de §§. Zie aanteekening pag. 39. gelden op de rechte wijze worden geadministreerd. Daartoe is inzage der boeken noodig, maar daarvoor niet alleen. De boeken moeten ook worden nagezien om er zich van te overtuigen of de gemeente ook in het stoffelijke hare roeping betracht. Er zijn arme kerken, die schier boven vermogen geven, maar rijke kerken, die niet genoeg doen. De visitatoren moeten daarmee rekening houden. En als zij in dit opzicht gebrek bespeuren, moeten zij den kerkeraad opwekken om hierin verbetering te brengen. Voorts moeten de visitatoren ook het lidmatenboek en het Doopen huwelijksregister nazien. Er zijn kerken, waar slecht wordt boekgehouden. Een groot aantal lidmaten staan niet in het boek, de kinderen, die gedoopt zijn, worden te hooi en te gras opgeteekend en het huwelijksregister is niet in orde. Daarom hebben de visitatoren ook op deze dingen te letten? ° Mogen de visitatoren ook het notulenboek inzien. Er zijn kerkeraden, die aan de visitatoren niet willen toestaan den inhoud der notulen te lezen. In 't algemeen hebben de visitatoren dan ook geen recht om van den inhoud der notulen kennis te nemen, waarin allerlei dingen staan opgeteekend, waarover in besloten kring is gesproken (ransch anders wordt het echter, als er reden tot twijfel bestaat of het notulenboek wel goed bijgehouden wordt. Reden tot twijfel kan er bijv. zijn als een kerkeraads- of gemeentelid een klacht indient, dat de zaken niet goed opgeteekend worden. De kerkeraad mag dan aan de visitatoren het lezen der notulen niet weigeren. Wat de personen betreft, waarover de kerkvisitatie gaan moet, het zijn de dienaren des Woords, de ouderlingen en diakenen. In de eerste plaats dus over de dienaren des \\ oords. Omtrent hen moet er een onderzoek worden ingesteld bij de ouderlingen en diakenen. Er moet bijv worden gevraagd of de dienaren al de deelen van hun ambt getrouw vervullen naar Gods Woord, de Formulieren van eenigheid en de Kerkenordening, of hun prediking zuiver en stichtelijk is, berekend voor de behoeften des tijdsofer door hen bij het voorlezen der Liturgische formulieren ook veranderingen, t zij door bijvoegingen, 't zij door uitlatingen worden aangebracht, of zij de gemeente en meer bepaald de kranken getrouw bezoeken of hun leven, zoowel in liun huisgezin als in het openbaar, is, zooals dat betaamt aan vrome en getrouwe Bedienaren des Woords, of zij met a len in vrede leven, zooveel in hen is en wat als dit niet et geval is, aan hun kant geschieden kan tot herstel daarvan en of zij ook dikwijls van huis zijn. Voetius wil, dat er >ovendien zal worden gevraagd of zij zich ook mengen \ ^®re^sc^e zaken, waardoor hun voor de studie der S rilt en voor de bediening van hun ambt tijd onttrokken wordt. (Voetius. Pol. eccl. Pars III pag. 101). Zulk een onderzoek zou, onzes inziens, in den tegenwoordigen tijd nog niet overbodig zijn. In de tweede plaats moet 'er woic en geïnformeerd naar de ouderlingen. Dit kan Geschieden bij de dienaren des Woords en bij de diakenen. T"r moet bijv. worden gevraagd of de ouderlingen geregeld de gemeentelijke samenkomsten als ook de kerkeraadsvergadermgen bijwonen of zij in alle dingen den dienaren des Woords getrouw terzijde staan of hun aantal voldoende is oi zij ijverig zijn in het doen van huisbezoek of zij berouw zijn in het sterken der zwakken, in het opbeuren er gevallenen, in het vermanen der ongeregelden, in het voorkomen of w-egnemen van alle ergernissen in de gemeente of zij de catechisaties wel bezoeken en of zij zoowel in hun huislijk als in hun openbaar leven goede voorbeelden der gemeente zijn. Verder gaat de kerkvisitatie k over de diakenen. Het onderzoek omtrent hen moet worden ingesteld bij de dienaren des Woords en de ouderlingen. Er moet bijv. worden gevraagd ol zij geregeld alle gemeentelijke menkomsten als ook de kerke raadsvergaderingen bijwonen o zij ook afzonderlijk vergadering houden, of zij met teeder- le}-i 1°?gen vo?.r f,e aan 'Uln Z01'S toevertrouwden, of zij gelijkelijk vermijden kapitaliseeren en onvoorzichtig geven ot zij in persoon onderzoeken of hun hulp op maatschapp ijk, zedelijk en geestelijk opheffen berekend is of zij verval zoeken te voorkomen of de gelden goed worden geadministreed in overleg met den kerkeraad en ot de diakenen in hun openbaar en bizonder leven goede voorbeelden der kudde zijn. Vervolgens moet er nog een onderzoek worden ingesteld omtrent den ganschen kerkeraad. , moet bijv. worden gevraagd of op den dag des Heeren tweemaal het Woord bediend wordt, of de Doop bediend wordt, zoo dikwijls aanvraag daartoe geschiedt, of het Avondmaal geregeld wordt bediend of de catechesaties geregeld worden gehouden, of de verkiezing van den kerkeraad geregeld naar de Kerkenordening plaats heeft en dergelijke dingen meer. Ten slotte moet de kerkvisitatie ook gaan over de leden der gemeente als een geheel. Dat onderzoek wordt ingesteld bij den a) kerkeraad. Er moet bijv. gevraagd hoe groot het aantal leden is of het aantal leden vermeerdert of vermindert en als het aantal leden vermindert, wat daarvan de oorzaak is en welke middelen de kerkeraad aanwendt om daarin verbetering te brengen, hoe het staat met de opkomst tot den dienst des "Woords en der Sacramenten en dergelijke dingen meer. Behalve de leden van den kerkeraad, het zij hoofd voor hoofd of samen kunnen ook de leden der gemeente worden ondervraagd omtrent de dienaren des Woords, de ouderlingen en de diakenen. De Nationale Synode van den Haag in 1586 besloot, dat de kerkvisitatoren met alle beleefdheid en voorzichtigheid zouden vernemen „hetzij ter plaatse zelve daar die dienaar staat, of op andere plaatsen naar gelegenheid der zaaken, aan de ouderlingen en Diacenen of anderzints aan die geene die lidmaaten der keiken zijn, of die Dienaer neerstig is in den bouw der kerken, en uitrigtinge der Christelijke Discipline en of tot dien einde de kerkelijke vergaderingen gehouden worden.(F. L. Rutgers. Acta van de Nederl. Sydoden der zestiende eeuw blz. 507). Een voorbeeld van zulk een onderzoek, waarbij ook leden der gemeente tegenwoordig waren, is de kerkvisitatie, die gehouden is te Klundert ten jare 1589. Het verslag daarvan zegt: „Sommige Ouderlingen ende Dyaconen, mitsgaders eenige lidmaeten bijeenvergadert gevraecht sijnde a) De vraag kan gedaan worden, wie er presideeren moet, als de visitatoren en de kerkeraad samenkomen, de oudste der visitatoren of de praeses van den kerkeraad. Daarop moet worden geantwoord, dat dit afhangt van het karakter der vergadering. Komen de visitatoren op de vergadering van den kerkeraad dan presideert de voorzitter van den kerkeraad. Dat is liet geval bij de gewone kerkvisitatie. Maar bij eene buitengewone visitatie is het anders. De kerkeraad wordt dan opgeroepen om voor de visitatoren te verschijnen. De kerkeraad komt bij zulk eene gelegenheid dus op de vergadering der visitatoren. Dan presideert de oudste der visitatoren. naar leere ende leven des dienaars hebben geantwoort, dat sij van sijne leere niet dan alles goets en weten dancken God van sijne gaven, doch wenschten wel dat hij somtijds wat beter studeerde ende van sijn leven betuygen sij dat sij wel wilden dat hij sijn leere met sijn leven vercierde, ende onder alle dat hij wat wilt van geeste is en de oock wel somtijds de wachten a) besocht, waarop hij van ons vermaent sijnde onse vermaningen weynich aangenomen heeft, maar wel ter contrarie gesecht sulx niet te laten." (Dr. H. G. Kleyn. Algem. kerk en Plaatselijke Gemeente. Dordrecht. E Morks Jzn. 1888. blz. 85). Wanneer de verschillende vragen gedaan worden, is er meestal een, die voor de overigen antwoordt. Daarom is het, dunkt ons, noodig als de vragen zijn beantwoord, te onderzoeken of de anderen zich met de antwoorden kunnen vereenigen. Het kan voorkomen, dat hij, die antwoordt, een anderen blik op de dingen heeft dan de overigen. Het is ook mogelijk, dat hij door een vaag b) maar niet ongunstig antwoord het een of ander tracht te bedekken. Aan de anderen moet dan ook gelegenheid worden gegeven zich uit te spreken. — Moeten de kerkvisitatoren ook do predikanten het Woord hooren bedienen? In de dagen onzer vaderen was het gewoonte, dat de kervisitatie begon met het hooren van een predikatie. Als dan de visitatoren de een of andere aanmerking hadden, deelden zij die aan de dienaren des Woords meê. De Particuliere Synode van Vlissingen (25 Febr. '81) had reeds besloten, dat zij „de ministers sullen hooren prediken binnen de stede in de weke en op de dorpen des Sondaeghs." (Reitsma en van Veen. Acta Prov. en Part. Syn. Dl. V, blz. 5). De Provinciale Synode van Tholen (12—20 November 1G02) was nog eene schrede verder gegaan door te gelas- a) De wachten zijn de officieren van liet garnizoen. b) Bij de kerkvisitatie en bij liet huisbezoek worden er nogal eens vage, niets zeggende termen gebruikt In een zekere gemeente kreeg men indertijd bij het huisbezoek op de vraag, hoe het op geestelijk gebied ging, dikwijls ten antwoord: „dat is nogal wakker ongeliek." Verder vragen, waarin dat „ongeliek" dan bestond, was vruchteloos. Een zeker predikant vroeg, als hij na zulke ervaringen weer thuis gekomen was, om een pekelharing! (historisch.) ten bij het hooren van de predicatie niet alleen te letten „op de materie der predicatiën, maar ooc op de maniere van de leere selve, of die stichtelick ende profijtelick is voor den volcke, ende of hij vasthoudende zij aan liet gezonde woord Gods." (Reitsma en van Veen. Acta derProvinc en Partic. Synoden. Dl. V, blz. 59). En de Nationale Synode van den Haag in 1586 besloot, dat de kerkvisitatoren zouden gaan hooren „de Predicatiën der Dienaren, en neerstiglijk letten, niet alleen op de materiën derselve, of geene onreine Leere of menschelijke Fabelen of Verdichtselen daarbij gemengt worden, maar ook op de maniere van leeren zelve, of die stigtelijk ende profijtelijk voor den Volke is." (F. L. Rutgers. Acta der Nederl. Synoden der zestiende eeuw blz. 507). In Voetius' dagen was het al geen gebruik meer, dat de kerkvisitatoren de leeraars hoorden prediken, omdat in zeer vele kerken slechts op Zondag godsdienstoefening werd gehouden en de visitatoren niet zooveel zondagen van huis konden. Bovendien had men op de Classis gelegenheid om de dienaren des Woords te hooren. (Voetius. Pol. eccl. Pars III pag. 103). In onze dagen is het ook geen gewoonte meer. Toch hebben de kerkvisitatoren het recht om de dienaren des Woords te gaan hooren, zelfs onverwachts. (Voetius. Pol. eccl. Pars III pag. 103). Van dat recht hebben onze vaderen dan ook wel gebruik gemaakt. Zoo bezochten de deputaten der Classis Dordrecht in 1589 de predikatie van Matthijs Mochart te Mijnsheerenland en op Pinkstermaandag 1593 die van Johannes Simonis te Giessen—üukerk. (Dr. II. G. Kleijn. Algem. Kerk of Plaatsel. Gem. blz. 85). Het was te wenschen, dat de kerkvisitatoren in onze dagen ook eens van dat recht gebruik maakten. Er zijn soms predikanten, wier prediking door hun eigen schuld heel wat te wenschen overlaat. Toch wordt er door den kerkeraad bij de kerkvisitatie over gezwegen. En de kerkvisitatoren, hoewel zij misschien reeds jaren lang uit vertrouwbare bron ervan hebben gehoord, doen als of zij van niets weten. In dergelijke gevallen kan het noodig zijn, dat de kerkvisitatoren door het onverwacht hooren van zulke predikanten zich op de hoogte stellen om een zelfstandig oordeel te kunnen vellen. Een zacht maar ernstig woord van broederlijk vermaan kan dan soms verbetering brengen en veel kwaad voorkomen. Wanneer moet de kerkvisitatie gehouden worden. Het beste is kerkvisitatie te doen voor de Classicale vergadering, die door de Provinc. Synode wordt gevolgd. De Classis heeft dan de gelegenheid om na het rapport der visitatoren te hebben gehoord, de een of andere zaak op de Provinciale Synode te brengen. (Yoetius. Pol. eccl. Pars III pag. 103). — Moet ook aan de gemeente worden bekend gemaakt, wanneer er kerkvisitasie zal zijn? Welzeker, anders missen de leden der gemeente de gelegenheid, als zij iets hebben, het voor de kerkvisitatoren te brengen, en dit zou slechte gevolgen kunnen hebben. Leden der gemeente hebben soms klachten over de ambtsdragers. En als zij die niet kunnen uiten, spreken zij er met andere leden der gemeente over. Zoo begint er een vuur te smeulen. dat bij de minste aanleiding hevig ontvlamt. Dat gevaar moet worden voorkomen. En dit geschiedt door aan de leden der gemeente gelegenheid te geven met hun klachten bij de visitatoren te komen, mits zij van te voren met de betrokken ambtsdragers en als dit niet hielp, met den Kerkeraad over hunne grieven hebben gesproken. De kerkvisitatoren moeten dan trachten de leden der gemeente tevreden te stellen, maar als er waarlijk reden tot klacht is, zijn zij verplicht den schuldige of de schuldigen te vermanen, en als dit niet helpt, de zaak op de Classis te brengen. — Hebben de leden der gemeente ook het recht om met hun klachten bij de kerkvisitatoren te komen? Welzeker, als de leden der gemeente reeds mot hun klachten bij de betrokken ambtsdragers en bij den kerkeraad zijn geweest, hebben zij het recht om er mee naar de Classis te gaan, hoe veel meer dan niet om er mee te verschijnen voor de deputaten der Classis, die toezicht hebben op het leven en den dienst der ambtsdragers. Stel bijv. a) dat een a) Een lid der gemeente kan zich ook tegenover den kerkeraad op de visitatoren beroepen. De Particuliere Synode van Zuid-Holland, a° ltiOH te Dordrecht gehouden, heeft, dien aangaande het volgende besloten: „wanneer de visitatores ofte gedeputeerden des classis, visitatie doende in eenige kercken, onder luier resorterende, bevinden, dat een litmaot met den kerckenraet sodanigen verschil heeft, dat de litmaet versoeckt aen de visitatores ofte gedeputeerden des classis, dat de sake in hare tegenwoordicheyd gelioort ende, so het mogelijck is, al'gedaen werde ende de visitatores of gedeputeerden hierin haer lid der gemeente zich over een ambtsdrager bij den kerkeraad beklaagt, maar de kerkeraad er niets aan doet, dan kan zulk een lid der gemeente zich bij de kerkvisitatoren vervoegen. — Hoe moet de kerkvisitatie worden geregeld ? Meestal wordt er zulk eene regeling getroffen, dat eenige kerken achter elkaar worden bezocht, en voor iedere kerk twee of drie uren gerekend. Vantevoren wordt dan aan kerk a kennis gegeven, dat zij om negen uur, aan kerk b, dat zij om elf uur, aan kerk c, dat zij om twee uur en aan kerk d, dat zij om vijf uur zal worden bezocht. Deze regeling komt ons geheel verkeerd voor. Het aantal uren is te kort, dat op die wijze voor iedere kerk beschikbaar is. Wat is een tijdruimte van twee of drie uren voor de kerkvisitatie? De vragen moeten dan worden afgeraffeld, de boeken kunnen slechts vluchtig worden ingezien en als er de een of andere zaak op het tapijt komt, is er geen gelegenheid meer om haar te behandelen, want het is tijd 0111 heen te gaan. daar de trein zoo meteen vertrekt of het rijtuig voorkomt en de kerkeraadsleden van de volgende kerk niet tevergeefs kunnen wachten. Het komt ons dan ook noodig voor eene andere regeling te treffen en een grooter aantal uren voor iedere kerk beschikbaar te stellen. Laat er bijv. voor elke kerk een dag worden genomen. En als de visitatoren het dan te druk zouden krijgen, moet hun getal worden vermeerderd. Voor hoe lang worden de visitatoren benoemd? In den eersten tijd werden zij van vergadering tot vergadering gemachtigd. De Synode van den Haag in 158G besloot het aan de vrijheid der Classen over te laten „eenighe haerden Dienaren van d' eene Classicale Vergaderinghe tot d' ander te authoriseeren, om opzicht te nemen op de leere ende 't leven der Predicanten ende den stande der Kercken hulpe aanbieden inet raet ende advys te geven, latende den kerekenraet haer recht om te praesideren ende alleen keurstemmen te hebben, m acr de kerekenraet snlx ai'slaende sustineert, dat sij eerst daarover wil ende moet oordelen, opdat fso de partije sich hierin beswaert vint) de sake door middel van adpell voor de classe kome, wort gevraecht, of niet sodanigen kerekenraet gehouden is (om voordere moeite te schuwen, die doort vertrek destijts te verwachten staet) de sake met den visitatoribus bij de hant te nemen. De Synodus antwoort: jae (Keitbina en van Veen Acta der Prov. en Part. Synoden Dl. 111 blz. 285). onder dieselve Classe sorterende." En de Prov. Synode van Zeeland, gehouden te Tholen in 't jaar 1G02, laat in haar „Forme van de inspectie over de gemeijne kerchen te houden" liet ambt der kerkvisitatoren van de eene Classicale vergadering tot de andere duren „in welcken tijd sij gehouden zullen sijn zovele Kercken, als naer het goet vinden der classe mogelick is, te besoecken ende daervan ten eijnde des voornoemden tijds in de classe reeckensehap te geven, welcke classe de voorverhaelde wijse onderhouden zal tot de vergaderinghe des provincialen Synode (Reitsma en van Veen. Acta der Prov. en Part. Synoden UI. V blz. 59). De Synode van Dordrecht echter besloot, dat „de Classis eenighe haarer Dienaaren, ten minsten twee van de oudste, ervarenste en geschiksts" zou „authoriseeren, om in alle kerken, van de steden zowel als van het platte land, alle jaar visitatie te doen." iHooyer-Oude Kerkenordeningen, blz. 454,). De Synode van den Haag ".vilde dus de visitatoren machtigen van de eene Classicale vergadering tot de andere, de Synode van Dordrecht voor een jaar. Waarom wilden onze vaderen slechts voor zulk een korten tijd benoemen? Om alle heerschappij te voorkomen. Wanneer dezelfde personen langen tijd kerkvisitatoren zijn, bestaat er groot gevaar voor het opkomen van een soort superiiitendentsohap. En dat mag niet. De kerkvisitatoren moeten dus voor niet langer dan een jaar benoemd worden. Hebben de kerkvisitatoren hun taak volbracht als zij eenmaal in 'tjaar de kerken der Classis bezoeken ? In onze dagen beantwoordt men die vraag meestal toestemmend. Onzes inziens ten onrechte. De visitatoren hebben het geheele jaar toezicht te oefenen over de kerken der Classis. Dat volgt uit den oorspronkelijken vorm der visitatie. In den eersten tijd waren er geen visitatoren, maar werd het toezicht over de kerken door de Classicale vergadering zelf gehouden, die veel meer samenkwam dan tegenwoordig. En zoo dikwijls de Classis vergaderde, had er een onderzoek plaats naar den toestand der kerken. Het onderzoek naar den toestand der kerken bleef dus niet beperkt tot een enkele vergadering, maar strekte zich uit tot alle vergaderingen der Classis. Daaruit volgt, dat het toezicht over de kerken ook nu nog het geheele jaar doorgaan moet. Dat vloeit ook voort uit het begrip toezicht. Waartoe toch worden er visitatoren benoemd? Om toezicht a) over de kerken te oefenen. En kan dat toezicht slechts een gedeelte van het jaar worden gehouden, een dag, een week, of een maand? Neen, want dat zou niets beteekenen. Vandaag kan immers alles in orde zijn, terwijl er morgen iets ontbreekt. Hot toezicht moet dus het geheele jaar doorgaan. En als er zich in geen der kerken iets bizonders voordoet, mogen de Visitatoren zich a) met één bezoek tevreden stellen, maar anders niet. Dan moeten zij nog eens komen. Dat is ook de regel, waarnaar onze vaderen hebben gehandeld. Dr. H. G. Kleyn zegt ervan: „maar behalve deze officiëele kerkvisitatie, moesten de deputaten, zoo dikwerf hun ter oore kwam, dat niet goed was, de gemeenten bezoeken om naar den stand van zaken te informecren." (Algemeene kerk en Plaatselijke gemeente blz. 85). Stel bijv. dat in een kerk zich een lid der gemeente of een ambtsdrager heeft misgaan en de kerkeraad werkeloos toeziet, dan moeten de visitatoren naar zulk een kerk gaan. een onderzoek instellen en den kerkeraad vermanen om zijn plicht te doen. Wat is het doel der kerkvisitatie? De Synode van Dordrecht geeft in haar besluit, dat later als art. 44 in de Kerkenordening opgenomen is, daarop dit antwoord. ^neer- a). Het geheele toezicht over de kerken is niet aan de visitatoren gegeven. Art. -U. van de Kerkenordening noemt onder de werkzaamheden der Classis ook. dat de Praeses aan ieder zal vragen „of zij in haare Kerken, haare Kerkenraads vergaderingen houden; ol de Kerkelijke Discipline geoetïent wordt; of de armen en schooien bezocht worden: ten laatsten, of daar iets is daarin zij het oordeel en hulpe der Classe tot rechte instellinge liaarer kerke behoeven. (HooyerOude Kerkordeningen 1)1/.. 454). Door de Classicale vergadering wordt dus ook toezicht op de kerken geoefend. Maakt het eene toezicht het andere niet overbodig? De visitatoren moeten onderzoeken of de kerkeraadsvergaderingen worden gehouden, de kerkelijke tucht wordt ge oefend. enz. Waarvoor is het noodig. dat hetzelfde nog eens weer op de Classicale vergadering wordt onderzocht? Is het onderzoek op de Classicale vergadering naar den toestand der kerken geen overblijfsel uit den tiid, toen er nog geen kerkvisitatoren waren f a) Door de Zuid-Hollandsche Synode, die in 15% te Deltt samenkwam. werden dan ook eenige visitatoren benoemd .met yermamnge aen denselven, dat men soowel in de steden als de dorpen ten minsten eens iaers visiteert volgens 't formulier, daervan gemaect m den nationali-n Svnodo anno 86". (Reitsma en van \ een. Acta der Prov. en Part. Synoden. Dl. III, blz. 7t5. i stelick letten off de herders, ouderlingen ende schoolmeesters hare ampten ooch getrouwelick waernemen, bij de suyverheit der leere verblijven, de ordre bij de kercken aengenomen in alle deelen wel onderhouden ende de stichtinge der kercke, midtsgaders oock der jeucht, na haer vermogen met woorden ende wercken vorderen: opdat zij die ghene, die in het eene ofte andere stuck hares ampts zonden moghen bevonden te worden wat traecli te zijn, in tijts ende broederlich vermanen, ende een ygelich met raet ende daet dienen, ten eynde dat alle saecken tot vrede, stichtinge, ende ten besten der kercken ende scholen mochten aengeleyt worden." Dit besluit der üortsche Synode geldt niet meer geheel voor ons. De verhouding van Kerk en School is eene gansch andere geworden dan zij vroeger was. In de dagen onzer vaderen bestonden er geen kerkelijke scholen, maar het toezicht over de scholen was in den regel aan de kerken opgedragen. Bovendien hadden de kerken het recht zoowel om te bepalen wat op het stuk der relegie moest worden geleerd als 0111 het onderzoek in te stellen naar de bekwaamheid en rechtzinnigheid der onderwijzers. Dit onderzoek had in den regel, in den beginne althans, plaats door de Classis. De school stond in de dagen onzer vaderen dus onder de voogdij deikerk. Onzes inziens ten onrechte. De school behoort als eene zelfstandige instelling zoowel onafhankelijk te zijn van de overheid als van de kerk. Hoogstens kan aan de kerk een toezicht over haar worden gegeven, zooveel de leer aangaat. Rechtstreeks moet dus de kerk zicli zoo min mogelijk met de school bemoeien, maar zijdelings wel. De ouders beloven bij den Doop, dat zij hunne kinderen in de leer der kerk zullen onderwijzen of doen en helpen onderwijzen. De kerk heeft niet alleen voor de zaligheid dier kinderen maar ook voor haar eigen bloei er belang bij, dat die belofte wordt vervuld. Daarom moet zij er zooveel mogelijk voor zorgen, dat hare kinderen onderwezen worden in scholen, die staan op het fundament dor belijdenis. En de visitatoren zijn verplicht er op te letten, of de ambtsdragers hierin hunne roeping vervullen. (Dr. J. Woltjer. Wat is het doel van Chr. Nat. Schoolonderwijs, blz. 71, 97, 99). Voorts zijn de visitatoren verplicht toezicht te oefenen op het leven en den dienst in 't algemeen der ambtsdra- gers. En wat moeten zij doen als zij bij den dienaar des Woords, de ouderlingen of diakenen „eenighe merckelicke faute" gevonden hebben? Dan „zullen" zij hen „eerst in 't bijsondere tot beteringhe vermanen", zooals de „Forme van de inspectie over de gemeyne kerken te houden," opgesteld in de Prov. Synode van Tholen, anno 1G02, het uitdrukt. „Ende zo de faute zodanich is, dat se verdient de opschortinghe van den dienst (achtervolgende de acta Synodalia), zullen sij vernemen, of den kerckenraet dienvolgende haer gegueten heeft, ende so niet, zullen denzelven kerckenraet vermanen haer officie te doen, maer zo zulcs niet en helpt, sijn gehouden de zaecke in de classe aen te dienen. Soot geringhe fauten sijn, die heymelick connen gebetert worden naer gedane vermaninghe tot beteringhe, zullen ooc alle hulpe naer gelegentheyt der zaecke bewijsen. Ende zoot niet en helpt, naerdat alle trappen der vermaninghe volgende den regul Christi Matt. 18 aen hem gehouden syn, zullen se de zaecke eerst den kerckenraedt ende in faute van de verbeteringhe daèrnaer de classicale vergaderinghe aendienen. Eyndelick zo ymand hem beswaert vonde in de censure ofte handelinghe dezer inspecteurs ende dese hem niet en voldeden, zal vermoghen zijnen toevlucht tot de naeste classe te nemen." (Reitsma en van Veen. Acta der Prov. en Part. Synoden. 1)1. V. blz. (30). De visitatoren moeten dus naar allerlei dingen onderzoek doen en trachten misstanden weg te nemen door vermaning en opwekking. Zij hebben derhalve alleen het recht om te vermanen, maar niet het recht tot handelingen of besluiten om de een of andere zaak te regelen. Daardoor is alle gevaar vermeden, dat zij een soort Classicaal bestuur zouden worden. Een bestuur beslist, maar de kerkvisitatoren adviseeren. Wanneer er dan ook in do een of andere zaak besluiten moeten genomen worden, hebben de visitatoren de zaak op de classis te brengen. Doel der kerkvisitatie is dus om toezicht te oefenen op het leven en den dienst der ambtsdragers, bij nalatigheid te vermanen en daardoor moeielijkheden uit den weg te ruimen, zonder dat ze op de Classis komen. De Classicale vergaderingen hebben handen vol werk, vooral in den tegenwoordigen tijd, nu er telkens brandende kwesties als do opleiding en de zending ter tafel komen, die veel tijd in beslag nemen. Er is dus dringende behoefte aan, dat de arbeid der Classieale vergaderingen worde verminderd. Bovendien is het goed, dat eer allerlei dingen op de Classis komen, er eene poging gedaan worde ze op minder officiëele wijze af te doen. Moeielijkheden worden dikwijls gemakkelijker in een kleinen dan in een grooten kring uit den weg geruimd. Aan dit doel beantwoordt in onzen tijd de kerkvisitatie meestal niet. Zij is dikwijls niets anders dan een vorm. Vraagt het slechts aan de kerkeraadsleden, die het nauwelijks de moeite waard achten er eenige uren hun arbeid voor te laten rusten. Zal de kerkvisitatie weêr aan haar doel beantwoorden en meer zijn dan een ledige vorm, dan moeten de visitatoren en de kerkeraadsleden samenwerken. De leden van den kerkeraad moeten dan eerlijk en oprecht met hun aanmerkingen tot de visitatoren komen. En de visitatoren diep doordrongen van hun roeping als organen van Christus, die tusschen de gouden kandelaren wandelt, moeten getrouw en ernstig waarschuwen, vermanen, bestraffen. Geen valsch begrip van esprit de corps mag hen verhinderen tegen diakenen, ouderlingen of dienaren des Woords op te treden. Alleen bij zulk een samenwerking kan de visitatie ook in onzen tijd een zegen voor de kerk des Heeren afwerpen. §. Dat de kerkvisitatoren in de dagen onzer vaderen zich wel bekommerden om den toestand der gebouwen, blijkt, dunkt ons. uit het volgende. Toen bij de kerkvisitatie te Havelte in 1675 de toren zonder dak. en de pastorie van deuren en vensters beroofd gevonden werden, verklaarde de kerkeraad, dat herstelling moeielijk was vanwege het geringe inkomen der kerk, waarvan men nog het meerendeel moest afgeven aan het kapittel te Steen wijk. tllr. \V. H. De Savornin Lobman, De Kerkgebouwen van de Gereformeerde (Hervormde) kerk in Nederland, blz. 158). Voetius heeft fabricae templorum praefeeti. Hij bedoelt dus zulke mannen, die het toezicht hebben over den bouw der kerk. Wij hebben het derhalve weergegeven door het woord kerkmeesters. In de middeleeuwen was de fabrica ecclesiae het bouwfonds, dat iedere stiftskerk had en waarover een geestelijke stond. Wanneer dat fonds ruim voorzien was, breidde men den bouw uit en anders beperkte men hem. Hij, die aan het hoofd van zulk een bouwfonds stond, werd wel eens magister fabricae genoemd. Maar aan zulke magistri fabricae kan toch niet worden gedacht bij de fabricae templorum praefeeti van Voetius. (Otte. Handbuch der kirchliclien Kunst-Archiiologie des Deutsclien Mittelalters. II, 494.)