ONZE VAKOPLEIDING, * * * * * * door C. ZANDER, Directeur der 2e Ambachtsschool en der Burgeravondschool te Amsterdam. Voordracht gehouden te Utrecht den 30sten Maart 1907, in de Buitengewone Algemeene Vergadering van DE VEREEN1GING TOT BEVORDERING DER VAKOPLEIDING VOOR HANDWERKSLIEDEN IN NEDERLAND * * * » * # > 1 n Overgedrukt uit het Maandblad voor Vakopleiding van Juli 1907. n ONZE VAKOPLEIDING, * •gg j|g door C. ZANDER y Directeur der 2e Ambachtsschool en der Burgeravondschool te Amsterdam. Voordracht gehouden te Utrecht den 309ten Maart 1907, in de Buitengewone Algemeene Vergadering van DE VEREENIG1NG TOT BEVORDERING DER VAKOPLEIDING VOOR HANDWERKSLIEDEN IN NEDERLAND * # * * ♦ * n Overgedrukt uit het Maandblad voor Vakopleiding van Juli 1907. n Onze Vakopleiding. I—let is al weer drie maanden geleden, dat ik dit onderwerp * *op de Algemeene Wintervergadering hoopte in te leiden. De tijd werd echter door andere raeor dringende zaken in beslag genomen, waardoor ik aan mijn voornemen geen gevolg kon geven. Ik bad toen willen zeggen, dat het Oude jaar nog slechts een drietal dagen restte en het dan voorbij was met al zijn lief en al zijn leed. Maar nu is het voorbij en het Nieuwe jaar beeft zelfs zijn glans van nieuwheid al weer verloren, de kinderschoenen al uitgetrokken. Het jaar 1906 behoort dus nu tot de geschiedenis en aan den geschiedschrijver de taak het meldenswaardige in de annalen te boekstaven. Menige bladzijde zal allicht gewijd worden aan het goede, het nobele in dat jaar verricht en tot stand gekomen en waarorer waarachtige menschenvrienden reden hebben zich te verbeugen; maar ook zullen er passages in worden aangetrolfen, die niet met drooge oogen gelezen kunnen worden en de vrienden van vooruitgang en beschaving met verontwaardiging zullen vervullen. Dit laatste zal dan echter betrekking hebben op gebeurtenissen, betrekkelijk ver van ons af plaats gegrepen, in landen en rijken waar de vrjiheid, het kostbaarste kleinnood van een volk, zóó aap banden is gelegd, dat wij ons daarvan ternauwernood een voorstelling kunnen vormen, ook maar eenigszins met de droeve werkelijkheid overeenkomende; dit zal dan echter gelden voor die streken, waar naast hooge beschaving, diepe onkunde, naast overdaad en weelde, groote ellende heerscht, of waar dat laatste vrijwel alleen bestaat. Want die groote tegenstellingen als hier worden bedoeld, zijn in ons gezegend Vaderland zoo goed als onbekend. Wat ontwikkeling en beschaving betreft, neemt Nederland in de rij der natiën beslist een eervolle plaats in, wat vrijheid aangaat, staan wij mede aan de spits. Het klassieke land der vrijheid is het wel eens genoemd, dat lage landje, ontwoekerd aan de zee! Maar dit neemt niet weg, dat wij steeds strijd hebben te voeren, zullen wij de plaats, thans door ons ingenomen, met recht behouden, den goeden naam, dien wij verwierven, met eere blijven dragen; dit ontslaat ous niet van de verplichting, met ijver op den ingeslagen weg voort te gaan, opdat er geen stilstand kome en daarna achteruitgang. Niet het minst geldt dit voor onze Vakopleiding, want ook te dien opzichte staat ons land mede bovenaan en wij kunnen ous verheugen over het feit, dat wij, vooral in de 1 atste jaren, goede vorderingen hebben gemaakt. Toch is het niet overbodig er op te wijzen, hoe wij hebben te waken voor zelfgenoegzaamheid, voor indommelen, omdat er nog zoo heel veel is te doen, er nog zooveel belangrijke vraagstukken aan de orde moeten komen, die alleen na grondige studie en rijp overleg, door bezadigde menschen van goeden wil en rijke ervaring zijn op le lossen. Maar er is nog meer te doen. Ten aanzien van het reeds bestaande, is het noodig misverstand uit den weg te ruimen, wanbegrippen te doen verdwijnen, opdat ons meerdere en betere waardeering ten deel valle, in het belang van de zaak, die wij dienen, dan thans zoo hier en daar het geval wel is Nooit is mij dat zoo duidelijk geworden, als in het pas vervlogen jaar en meermalen heb ik mij afgevraagd, of datgene, wat ik met enkele anderen over een deel van onze Vakopleiding moest aanhooren, werkelijk in 1906 werd te berde gebracht en niet minstens twintig jaren vroeger. Ook heb ik mijzelf, naar aanleiding van dat onverkwikkelijke feit, de vraag gesteld, of het dan wel waar is, dat, naarmate de jeugd meer intens onderwezen wordt, de samenleving beter wordt gediend, of het wel goed gezien is, de richting waarin wij ons thans bewegen, te blijven volgen En ik wil graag bekennen wel eens te hebben getwijteld, mij zelf afvragende, of het maar niet beter was, Gods water over Gods akkers te laten loopen in plaats van leiding te geven en voor zijne overtuiging uit te komen op gevaar af verkeerd begrepen te worden. Maar gelukkig waren die weifelingen van korten duur en daarvoor bestonden vele redenen. Voorloopig wil ik op twee van die redenen wijzen. Ten eerste op het milieu van jeugdig, opgewekt en krachtig leven, waarin ik mij dagelijks bevind en dat noopt tot mede zich jong gevoelen en hoopvol voorwaarts blikken, heerlijke eigenschappen aan de jeugd in zoo hooge mate eigen en waaruit, voor ons ouderen, nog zoo veel is te leeren; ten tweede op mijne vaste overtuiging, dat men om iets goed te kunnen of te kennen, het eerst moet leeren. Deze eenvoudige waarheid, onlangs nog eens door een bekend en bekwaam inge- nieur zoo ter snede aangehaald, wordt maar al te dikwijls over 't hoofd gezien. \X7aarover wij ons tegenwoordig te beklagen mogen hebben, * in geen geval over gebrek aan belangstelling in het „ Vakonderwijs". Van de zijde der Hooge Regeering zijn verklaringen gegeven en toexeggiugen gedaan, die, al zijn zij nu juist niet zooals wij het wel zouden wenschen, toch hoop geven voor de toekomst. Door verscheidene leden van ons Parlement is aangedrongen op uitbreiding van vak- en ambachtsscholen eu door sommigen met nadruk aangetoond het wenschelijke van bet toekennen van ouderdomspensioen voor de leeraren aan het ambachtsonderwijs verbonden, van pensioen voor weduwen en weezen ten behoeve der betrekkingen, door die leeraren bij hun verscheiden achter gelaten. Door de Maatschappij van Nijverheid is, naar aanleiding van eene opdracht der Afdeeling Dordrecht, aan H. H. Directeuren dier Maatschappij, de zaak der Vakopleiding, ook door' middel van het leerlingstelsel aan de orde gesteld. In dit in vele opzichten merkwaardige stuk, opgenomen in het Novembernummer van 1905 van het 'Iijdschrift dier Maatschappij, wordt aan het Hoofdbestuur in overweging gegeven, zich te wenden tot de Hooge Regeering om aan te dringen op: a. „Het verkrijgbaar stellen van subsidies aan Genootschappen of Vereenigiugen, die voor of ten behoeve van de vakopleiding willen werkzaam zijn, door het aangaan van leercontracten met patroons en ouders van leerlingen, of het sluiten van die contracten door deze personen onderling willen bevorderen". b. „ Het aanstellen van bekwame vaklieden tot het controleeren der verplichtingen van bovenstaande Genootschappen of Vereenigiugen en de door ben geplaatste leerlingen en tot het houden van voordrachten, tijdelijke tentoonstellingen, cursussen enz., toegankelijk voor gevestigde patroons en werklieden". In de bij die opdracht gevoegde mededeelingen zegt de Heer a. van ürooge, de Voorzitter van meergenoemd Departement o.m., dat de Ambachtsschool niet alle a. s. ambachtslieden kan bereiken en ook deze laatsten geholpen moeten worden. Vereenigingen in den geest als die in Drenthe, acht hij dan ook op andere plaatsen gewenscht en als men hem zou vragen, wat er noodig zou zijn om eene dergelijke veieeniging op te richten, dan zou zijn antwoord zijn: „Schaf u een man aan met een ijzeren wil en een ontzettend volhardingsvermogen als mr. h. smeexge en het overige volgt van zelf." Door verschillende Departementen is in den vorigen winter deze zaak behandeld en wie lust heeft den uitslag dier werk- zaamheden te leeren kennen, heeft slechts de verschillende nummers van het Tijdschrift over 1906 na te slaan. Tii een GeV/sartikel van 1905 werd een schets gegeven van den toestand van het vakonderwijs in Zuid-Duitschland en werd dit vergeleken met dat onderwijs hier te lande. Dit opstel werd met andere onderwerpen over onderwijs tot een bundel vereenigd en van eene inleiding voorzien. Onder den titel van „School en Leven" werd het de wereld ingezonden. Een belangrijke aanwinst voor onze litteratuur op vakonderwijsgebied is het uitgebreid verslas over het „Vakonderwijs in het Buitenland in verband niet het Vakonderwijs in Nederland" van den Heer n. j. de groot. Inspecteur van het M. O. Aan dit verslag is toegevoegd eene ontwikkeling van zijn denkbeelden omtrent eene regeling van het vakonderwijs, waardoor dit boek nog aan belangrijkheid gewonnen heeft. Hierbij bleef het echter niet en het zou weinig moeite kosten nog verder aan te toonen, dat bet vakonderwijs tegenwoordig de°belangstelling van velen in hooge mate gaande maakt, vele tongen' en vele pennen in beweging brengt. Maar waartoe zou het dienen? Wij allen weten het wel, kunnen het althans weten, dat haast geen week voorbij gaat of het een of ander vakblad heeft ettelijke regels aan dit onderweip gewijd, op de eene of andere vergadering van technici leverde deze zaak stot voor eene inleiding, gezwegen nog van hetgeen in de gewone dagen weekbladen hierover wordt aangetroffen. Deze groote belangstelling is >.eker te waardeeren en er is alle reden zich te verheugen over dit feit. Maar het is ook natuurlijk, dat men het over dit hoogst belangrijke onderwerp niet in alle opzichten eens is, dat er punten zijn waarover men van meening verschilt. Het is echter te hopen, in 't belang van hen, die een ambacht moeten leeren, dat men het, wat de hoofdzaken betrelt, eens zal worden en de strijdende partijen tot elkander kunnen worden gebracht. Dan alleen bestaat er kans tot eene bevredigende oplossing te komen, waarmede wij een scooone toekomst tegemoet kunnen gaan en welke ons met blijde hoop kan vervullen. Onze tegenwoordige opleiding voor een vak of ambacht kenmerkt zich door eene groote mate van verscheidenheid. Zij komt onder zooveel vormen voor, dat reeds daardoor duidelijk merkbaar is, dat wij ons thans in een periode van overgang bevinden. In een tijdperk, waarin wij ons ter eener zijde slechts noode losmaken van oude vormen en gebruiken, ons daaraan zelfs nog angstvallig vastklemmen, ook al gevoelen wij het ge- brekkige, doordat de middelen om er te komen ons bfj voortduring ontvallen, teiwijl wij aan den anderen kant ons bewegen op nieuwe banen, aangelegd door de voorstanders van krachtige maatregelen en noodzakelijk geworden door de vele veranderingen, welke de samenleving ondergaat en die vooral de laatste jaren zeer duidelijk waarneembaar zijn. Zeer langen tijd heelt het gildewezen, die merkwaardige instelling tot regeling van den arbeid van den handwerksman, inclusief de opleiding voor liet handwerk, welke zoo verbazend veel heelt bijgedragen tot verheffing van het ambacht in zijn hoogste beteekenis, na hare afschaffing bij decreet nagewerkt. Deze nawerking, vormende eene langdurige periode van overgang, heeft ons behoed voor eene plotselinge inzinking, waardoor de nadeelige gevolgen, die uit elke verandering van verre strekking, naast de voordeelen, die er mede het gevolg van kunnen zijn, noodzakelijk moeten voortvloeien, vooral wanneer die verandering niet geleidelijk plaats heelt, niet zoo dadelijk merkbaar werden. Temeer niet, daar dat gildewezen van lieverlede zóó was ontaard, dat het ten langen leste voor allen, die eene vrije ontwikkeling voorstonden, onduldbaar was geworden en het dus verademing gaf, toen deze verouderde en verwaterde instelling, nie! meer kunnende voldoen aan de eischen van den tijd, officieel was opgeheven. Maar al bleven, zooals gezegd is, nog langen tijd verschillende invloeden nawerken, deze werden gaandeweg zwakker, vooral ook tengevolge van een andere productiewijze, o. m. veroorzaakt door de invoering van „de machine" en door stoom, later ook electriciteit als drijfkracht, waarbij eene gansch andere verhouding ontstond tusschen patroon, gezel en leerling. Het „aanbesteden" kwam hoe langer hoe meer in zwang en werd steeds verder doorgevoerd; hoofdaannemers kregen onderaannemers en dezen besteedden het werk weer uit aan de gezellen. Het werken in daggeld veranderde in stukwerk, terwijl in de bouwvakken door de groote en plotselinge uitbreiding der groote steden en de gemakkelijke wijr. zaaier, „is het ambachtsonderwijs „voor leerjongens op vierderlei wijze toegepast geworden. Men „heeft vooreerst het theoretisch onderwijs in de werkplaats ge„bracht; ter, tweede de werkplaats in de school; ten derde heeft „men weikplaats en school onafhankelijk naast elkaar geplaatst; „ten vierde heeft men eene afzonderlijke Ambachtsschool gesticht „a".n alle eischen van de opleiding van leerjongens voldoende. „Het eerste stelsel is in eenige groote etablissementen toegepast. „De jongens, die daarin na het verlaten der lagere school zijn „opgenomen, genieten enkele uren daags of 's avonds theoretisch „en technisch onderwijs in localen, die aan de werkplaatsen „verbonden zijn. Het tweede stelsel is in enkele particuliere „scholen toegepast. Als de kinderen het lager onderwijs achter „den rug hebben, worden zij, die hpt begeeren, over verschillende „aan de school verbonden werkplaatsen verdeeld; zij worden „daar in hun handwerk geoefend en krijgen eiken dag nog een „paar uren les op de school. In de derde plaats heeft men voor „de jongens, na het verlaten der lagere school, een cursus ingericht. waar zij enkele uren per dag les krijgen, terwijl zij „het overige deel van den dag bij patroons werken. Het vierde „stelsel: de oprichting van eeue zelfstandige Ambachtsschool, „is te Havre toegepast, waar in 1867 zulk eene inrichting van „gemeentewege tot stand kwam. Het onderwijs, dat kosteloos „is, omvat de ambachten, die op hout en ijzerbewerking betrekking hebben. Zes uren per dag worden aan handenarbeid, „vier uren aan theoretisch en technisch onderwijs besteed. Op „het eind van den 3-jr,rigen cursus wordt een diploma en een „volledig stel gereedschappen geschonken aan die leerlingen, „die hun vak zoowel theoretisch als praktisch verstaan. Zij, die „slechts in de praktijk voldoende vorderingen hebben gemaakt, „krijgen alleen een stel gereedschappen. Daarenboven worden „elk jaar aan de leerlingen premiën uitgedeeld, naar gelang van „hunne bekwaamheid en vlijt." „Al de vier vermelde stelsels van opleiding hebben dit gemeen, „dat de leerlingen pas toegelaten worden na genoten gewoon „lager onderwijs, dat men voor hunne zedelijke en verstandelijke „ontwikkeling tracht te zorgen, dat er werklieden door gevormd „worden, die met den arbeid der werkplaatsen bekend zijn en „in staat zijn hun loon te verdienen. Te Havre verdienen de „meesten dadelijk bij het verlaten der school de helft, soms 2/3 „van het dagloon van een volslagen werkman. Het te Havre „gevolgde stelsel vindt gréard het meest navolgenswaard." „Bij de oprichting van zulk eene Ambachtsschool doet zich „de belangrijke vraag voor, hoe men met het eigenlijke ambachts„onderwijs zal handelen : of men dit voor rekening der gemeente „nemen, of door tusschenkomst van patroons verschaffen zal, „die tot vergoeding voor de opofferingen, die zij zich daarvoor „moeten getroosten, dan de beschikking over de vervaardigde „voorwerpen zouden krijgen. Dit laatste stelsel is op eene enkele „bijzondere school in Frankrijk toegepast. Te Havre echter heeft „de gemeente de werkplaatsen der school voor eigen rekening „genomen ; zij verschaft de noodige grondstoffen en laat aan de „school verschillende zaken vervaardigen, die zij voor bare ge„bouwen of werken kan gebruiken. Daarnevens heeft zich een „zoogenaamd comité de patronage gevormd, hoofdzakelijk uit „nijvQren samengesteld, door wier tusschenkomst aan de school „bestellingen worden gedaan; de gr ndstoffen met de plannen „worden aan de school gezonden en de bestellers kiijgen de „stukken van de school afgewerkt terug. Daarvan wordt afzonderlijk boek gehouden, en de opbrengst van het werk wordt „onder de leerlingen naar hun verdiensten verdeeld, na aftrek „van eene zekere som, die wordt weggelegd voor den aankoop „van de gereedschappen, die de leerlingen bij het verlaten der „school meekrijgen." „De voor- en nadeelen van de twee genoemde stelsels liggen „voor de hand. Laat men het ambac-htsonderwijs voor rekening „van de patroons, dan ontlast de gemeente zich van de zorg „voor het aanschaffen en vernieuwen der gereedschappen, den „aankoop der grondstoffen en het plaatsen der vervaardigde voo.werpen, levens verzekert zy zich, dat het onderwijs door bevoegde mannen gegeven wordt, die er zeiven belang bij hebben, dat de leerlingen vorderingen maken. De schaduwzijde is echter, dat de patroon, door eigenbelang gedreven, den leer- „ling zou kunnen exploiteeren, hem bijv. africhten op het ver„vaardigen van enkele bepaalde werkstukken, waarin hij spoedig „eene groote handigheid kan krijgen en waardoor zijn werk voor „den patroon winstgevend wordt, waarbij echter de algemeene „vakopleiding van den leerling wordt verwaarloosd. Daarenboven „is tusschen het theoretisch onderwijs der school en het praktisch „ambachtsonderwijs het noodige verband op geheel afdoende „wijze slechts aan te brengen, waar beide aan eene zdfde in„richting worden Verbonden. Deze overwegingen voeren tot het „besluit, dat aan de school theorie en praktijk -ai: het ambacht „samen moeten worden geleerd onder het bestuur van een „zelfden directeur." „Eene dergelijke school beval gréard in bovengenoemd rapport „dan ook voor Parijs aan. Wat de ambavbten betreft, die aan deze „school zouden moeten worden ouderwezen, wees hij er op, „dat niet alle zich evenzeer leenen tot en behoefte hebben „aan een onderwijs, waarbij theorie en praktijk met elkaar in „verband worden geleerd. De vakken, die hiervoor in aanmerking komen, kan men in twee categoriën splitsen : le. die, „waarbij een meetkunstige grondslag noodig is, en 2e. de meer „artistieke vakken, die vooral eene aestbetische opleiding ver„eischen. Tot de eerste behooren de vakken, die de bewerking „van hout en onedele metalen ten doel hebben ; tot de laatste „de bewerking der edele metalen en edelgesteenten, het decora„tieschilderen en dergelijke. Voor de laatste categorie heeft het „particulier iniatief te Parijs het best gezorgd ; de eerste groep „daarentegen heeft het dringendst hulp noodig en is ook verre„weg het talrijkst, gréard gaf nu in overweging de school in „te richten voor het onderwijs in hout en ijzerbewerking. De „grondslagen der inrichting moesten volgens hem zijn: geen te „vroege toelating der leerlingen, geen vermenging van jeugdige „leerlingen met volwassenen, geen specialiseerend onderwijs, „geen schoolgeldheffing, geen te langdurige oefeningen, geen te „hoog gaand wetenschappelijk onderwijs, geen toepassingen be„halve die van ambachten. „Tot zoover het in alle opzichten merkwaardige en belangrijke „rapport van den heer gréard (Inspecteur général de 1 Instruc„tion publique, Directeur de rEuseignenient primaire). In hoever , aan zijne denkbeelden gevolg is gegeven blijkt uit twee werken „van zijne hand over het lager onderwijs te Parijs. Op 8 Decem„ber 1872 werd van gemeentewege eene naar de denkbeelden „van gréard ingerichte Ambachtsschool op den Boulevard de la „ Villette geopend. De leerlingen komen er na het verlaten der „lagere school, waaruit zij het certificat d'études moeten meebrengen; anders moeten zij een toelatings-examen doen. Het „theoretisch onderwijs omvat de verplichte vakken van het liger „onderwijs, waaronder bet teekenen, en enkele niet verplichte „vakken, zooals de beginselen der natuurkunde der werktuigkunde „en der scheikunde in verband niet de nijverheid. Daarenboven „wordt onderwijs gegeven in materiaalkennis en kennis van de „gereedschappen. Het practiscb onderwijs heeft betrekking op „de bewerking van hout en ijzer. Het eerste jaar krijgen alle „leerlingen onderwijs, zoowel in de bewerking van het bout als „van het ijzer : de twee volgende jaren van den 3-jarigen cursus „wordt ieder in het vak zijner keuze onderwezen. Des zomers „worden verschillende nijverheidsinrichtingen met de leerlingen „bezocht, waarvan deze schriftelijk verslag moeten geven. Op „1 Mei 1878 *elde de school 165 leerlingen. Een verschijnsel, „dat dadelijk bij het binnentreden der school iedereen treft, is, „dat de leerlingen er goed gezond uitzien : dit is een gevolg van „eene goede verdeeliug van het werk en van de gymnastiek, „waarin de leerlingen onderricht krijgen. Ook uit het. oogpunt „van tucht en orde geeft de school stof tot tevredenheid. Het „uiterlijk der jongens is zindelijk, hunne houding voegzaam, „hunne bewegingen vrij, hunne wijze van uitdrukken behoorlijk. „Meer dan een leerling kon men aanwijzen, die, ofschoon in den „beginne hun gedrag te wenschen overliet, op de school in alle „opzichten een voorbeeld voor hunne makkers geworden zijn. „In het geheel waren sinds de oprichting der school 74 leerlin„gen aan het eind der hoogste klasse eervol ontslagen, die allen „in établissementen van den eersten rang waren geplaatst. „Na gréaud inag in de tweede plaats de Heer g. salicis ge„noemd worden als baanbreker op het gebied van het ainbachts„ouderwijs in Frankrijk. Tn een klein maar interessant boekje ,(Enseignement primaire et appren(isoge) schetst ook hij het onvoldoende van de tegenwoordige opleiding der leerlingen. „L'ou„vrier, le véritable ouvriei disparait, et 1'avenir s'annonce mal," „zeggen de nijveren, die men er over hoort, salicis wijst er „op, dat bet lager onderwijs door niets de leerlingen smaak „doet krijgen voor het ambacht, wijl het in het geheel geen „punten van aanraking heeft met dezen hun aanstaanden werkkring, en dat de knapen daardoor meer neiging gevoelen om „klerken te worden dan om een ambacht te beoefenen. Hij wil „daarom het lager onderwijs reeds op 11-jarigen leeftijd dienstbaar maken aan de vakopleiding der aanstaande ambachtslieden; „in het eerste jaar zou deze echter eene ondergeschikte rol moeten „spelen ; maar later moet het ambachtsonderwijs hoofdzaak wor„den. Dit zou niet overal voor dezelfde vakken moeten worden „ingericht ; in groote plaatsen zou het tol eenige typen van „ambachten kunnen worden teruggebracht; voor kleinere plaatsen kan het worden ingericht voor de industrieën, die daar „vooral beoefend worden, of die men er zou willen scheppen. „Zoo noemt salicis als voorbeeld de omstreken van Dieppe, „waar ivoorsnijden en uurwerkmaken in bloei verkeeren en „daarom zouden moeten worden onderwezen. Zoo zoude in hout„rijke streken het houtsnijden op de school moeten worden ge„leerd. Bij het organiseeren van het ambacbtsonderwijs moest „dus aan de departementen en de gemeenten groote vrijheid „worden gelaten om naar gelang van plaatselijke belioelten te „handelen. Op sommige plaatsen is men geruimen tijd in den ,door den Heer salicis aangewezen zin werkzaam, o.a. te Besan„<;on, waar reeds in 1864 eene school tot opleiding van uurwerkmakers werd opgericht." „Behalve door oprichting van Ambachtsscholen steunt de „gemeenteraad van Parijs de opleiding van ambachts-leerlingen „reeds verscheidene jaren door het toestaan van belangrijke „subsidiën, o. a. aan de Chambre syndicale voor de bewerking „van goud en edelgesteenten, aan de société de patronage des „enfants de Vébénistevie, enz. Voor de toekomst acht gréard „het wensehelijk, dat aan de lagere scholen eenvoudige werkplaatsen worden verbonden, wair de leerlingen der hoogere klassen „gereedschappen leeren hanteeren, die bij de verschillende industrieën algemeen in gebruik zijn. Hij wil den tijd daartoe echter „niet afnemen van de gewone schooluren, maar daaraan de avond„uren, minstens 4 per week, besteden." „Uit het bovenstaande blijkt genoegzaam, met hoeveel ernst „het vraagstuk van het ambacbtsonderwijs in Frankrijk is onderzocht, hoe veelzijdig de proefnemingen op dat gebied zijn ge„weest, en in welk een belangrijken omvang het ambachtsonder„wijs aan de scholen te Parijs reeds het onderricht der gewone „werkplaatsen heeft vervangen. Ongetwijfeld zal de beweging „ten gunste van het ambachtsonderwijs zich meer en meer uitbreiden ; bekend is het, dat ook Gambettu haar steunt. De „loop, dien de zaak in Frankrijk genomen heeft, is vooral ook „merkwaardig wegens de oveieenkomst met het anibachtsonder„wijs bij ons te lande. Daarom vooral heb ik eenigszins uitvoerig er bij stil gestaan, want dat men na nauwgezette over„weging in het buitenland zich in dezelfde richting beweegt als „hier te lande, geeft een belangrijken steun te meer voor het „vertrouwen, dat wij op den goeden weg zijn." Met voordacht heb ik mij wat lang opgehouden bij de verschillende beschouwingen, door uitnemende mannen, zoowel uit ons land als uit Fraukiijk, over het nut der Ambachtsscholen ten beste gegeven. Want die oordeelvellingen en uitspraken zijn thans nog van groote waarde en kunnen ons, nu wij wedeiom verplicht zjjn, zij het dan ook tegen enkelen, de handschoen voor de Ambachtsschool op te nemen, van dienst zijn. Zooals reeds dooi' mij is gememoreerd, weid de Ambachtsschool te Amsterdam opgericht door de Maatschappij voor den Werkenden Stand, eene Vereeniging grootendeels bestaande uit industrieëlen, dus, zooals men tegenwoordig zou zeggen, door menscheD uit den Industrieëlen Middenstand. Het denkbeeld der stichting van de Ambachtsschool te Rotterdam (in 1870) is uitgegaan van de At'd. Rotterdam der Maatschappij tot Bevordering der Houwkunst, te Groningen (in 1872) was het de Vereeniging van Industrieelen en Werkbazen, die haar in 't leven liep. Te 's Gravenhage (1873), te Arnhem (1874) en te Goes (1876) vormden zich particuliere vereenigingen, die de daar thans bestaande scholen dedon verrijzen en onderhouden Te Utrecht (1877) ging het denkbeeld oorspronkelijk uit van de Afd. Utrecht der Vereeniging tot bevordering v/d. Fabrieken Handwerksnijverheid in Nederland, terwijl, en dit was een unicum, te 's Bosch (in 1877) de gemeente de school heeft gesticht en de kosten ervan draagt. Het is niet mijne bedoeling, de geschiedenis van die scholen en van die. welke later in het leven weiden geroepen, nauwkeurig te volgen. Alleen wil ik er op wijzen, dat het vrij lang duurde voor /.ij waren ingeburgerd en niet meer te lijden hadden van allerlei vooroordeel en tegenwerking. Maar te verwonderen is dat niet. De verandering was groot en te plotseling, ook al ging liet nog heel kalm, om alle patroons, gezellen en ouders van ambachtsleerlmgen volkomen -ertrouwd te maken met de gedachte, dat men op eene school, waar men zich het teekenen, lezen, schrijven en rekenen eigen kan maken, ook een ambacht kan leeren. Les idees marchent, maar langzaam, zeer langzaam, waar het die der groote menigte geldt. Men houdt zich zoo graag aan het oude. ook al is het nieuwe beter. Het oude kent men en dat reeds is eene aanbeveling. Er zijn er echter ook, die van bet nieuwe te overdreven verwachtingen koesteren en later, als /ij teleurgesteld zijn, uitroepen dat het niets beteekent ei: hoe eer hoe beter dient te verdwijnen. In meergenoemd verslag van den Heer witkamp wordt een rede aangehaald van nu wijlen den Heer j. f. metzelaar, Aichitect te 's Gravenhage. Deze rede, waarin ook met nadruk wordt gewaarschuwd tegen overdreven verwachtingen, werd gehouden in de algemeene bijeenkomst der leden van de Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst, van 30 Mei 1872 en luidt als volgt: „Het was naar aanleiding van het gesprokene dat ik „mij de vrijheid veroorloofde eenige oogenblikken het woord te voeren. Ik meende te moeten waarschuwen, om toch niet al ,te g.oote verwachtingen van de Ambachtsscholen en soortgelijke .inrichtingen te koesteren, veel minder ze te beschouwen als iinrichtingen waar knappe werklieden worden gevormd Iu de ,eerste plaats zouden deze scholen, om werkelijk haar invioed ,op het lot van den werkman te kunnen uitoefenen, algemeen „en in zeer groot aantal over het Vaderland verdeeld moeten „worden ; goed geordend kosten deze jaarlijks alleen voor onderwijs, „zooals die scholen te Amsterdam en Rotterdam zijn ingericht, „ruim f 10.000; hierbij zijn nog niet begrepen de rente ot' het „onderhoud, welke voor de vaste goederen in rekening gebracht [moeten worden; en dan meenen wij te mogen vragen: is bet „geld dat zij eischen zouden, nuttig besteed naar de vruchten, „die zij zullen afwerpen? Wij gelooven dit toestemmend te „moeten beantwoorden, ofschoon wij de algemeene opinie niet „kunnen deelen dat nagenoeg door deze scholen alleen, de toe„stand van den werkenden stand zeer gebaat zou worden. In „den regel is het mij voorgekomen, dat het publiek zich eene „overdrevene voorstelling van dergelijke scholen heeft gevormd ; „men beschouwt ze als vormplaatsen, waaruit, na een verblijf „van twee of drie jaren, volmaakte werklieden worden a/geleverd; „immers, zóó redeneert men, zij gaan daar heen om hun ambacht „te leereu, evenals op de lagere school hei lezen, schrijven enz. [geleerd wordt, Tot heden heeft de ondervinding ons deze scholen „feeren kennen als nuttige inrichtingen om de jongens iu de „eerste handgrepen en de behandeling van bet gereedschap „eenige vaardigheid ie doen verkrijgen en hun de eigenschappen „der bouwstoffen, welke /ij moeten bearbeiden, te leeren kennen, „terwijl het vroeger aangeleerde op de lagere burgerschool „(burgeravondschool) wordt onderhouden, en zooveel doenlijk „uitgebreid en in verband gebracht met het ambacht, dat zij „trachten aan te leeren. Elkeen, die met zijne verwachting ver„der ging, zou zich, als ik mij niet bedrieg, vergissen. Het ver„blijf aan de Ambachtsschool is ver te verkiezen boven het zijn „van loop- of krullenjongen, waarbij de knaap zoo goed als niets „aanleert, en dikwerf (vooral op groote werkplaatsen) moreel „achteruit gaat; maar de werkelijke ambachtsman kan nooit „anders gevormd en tot bekwaam werkman gemaakt worden, [dan in de werkplaats en op het in uitvoering zijnde weik." De Heer metzelaar dringt verder aan op „bevordering van den „kunstzin en smaak voor het edele, het onderwijs in de leer „fan het srhaone, a(s de leer der waarheid in ons volksonderwijs. Het aantal Ambachtsscholen vermeerderde na 1878 heel langzaam, terwijl er waren, die dooi' allerlei oorzaken vooral ook door gebrek aan voldoenden stoft'elijken steun, niet tot ontwikkeling en bloei konden komen. Ook de oprichting zeil was dik- ,zooals die scholen te Amsterdam en Kotterdam zijn ingencni, wii's zóó moeilijk, dat men verbaasd moet staan over het taai geduld waarvan de oprichters blijk gaven. Tn het mooie gedenk- . schrift door den Heer L. van essen, Directeur der Utrechtsche Ambachtsschool samengesteld, bij gelegenheid van het 25-jarig bestaan dier school, wordt over de oprichting dier nu zoo bloeiende inrichting van onderwijs het volgende geciteerd : „ De lange weg, „welke de commissie voor hare oprichting heeft moeten bewan„delen, scheen vaak eindeloos en de hinderpalen, die zi] daarop .ontmoette, de bezwaren, waarmede zij te worstelen had, dreigden dikwijls hare krachten tot zoodanige uitputting te brengen, dat „zij meermalen op het punt stond hare taak op e geven. Hierin kwam verandering toen ook de Hooge TJegeenng er toe overging de scholen met jaarlijksche subsidiën te steunen (18J2). Daardoor kon het onderwijs krachtig worden ter hand genomen en verbeterd. Vele salarissen der leeraren konden toen worden verhoogd, wat inderdaad geen weelde was. Klaagt men thans zoo hier en daar over onvoldoende bezoldiging en met zonder reden, toen was het daarmede dikwijls treurig gesteld. Maar toch denk ik nog dikwijls aan dat tijdperk van zuinigheid en soberheid terug. Toen men zich veeltijds op werkelijk primitieve wijze moest behelpen, van flinke eerm.ddelen en modellen geen sprake was, kastpapier werd gebruikt om op te teekenen, liefst aan beide kanten. Het feu sare van den onderwijzer moest veel goed maken en dat deed liet dan ook weikelij . In dien tijd is in hoofdzaak den grond gelegd van ons tegenwoordig vakonderwijs, toen zijn langzamerhand verschillende inzichten en denkbeelden tot rijpheid gekomen die eerst schoorvoetend en gebrekkig, later op meer besliste wijze tot uitvoering kwamen. Waarlijk, indien er met eenigen grond gedurende de laatste dertig jaren sprake kan zijn^van invoenii^, van het vakonderwijs, d.m is het geweest in het tijdvak, toen het particulier iniatief op sommige plaatsen zeer krachtig was in vele Besturen mannen werden aangetroffen, die krachtig weerstand boden aan alle aanvallen, van welken aard die ook waren, toen tijd, talent en geld met liefde werd geoffe d a n de zaak van het ambachtsonderwijs met onuitputtelijk .eduld en blijmoedig vertrouwen in de toekomst. Cok -ij, met het ouderwijs en de leiding daarvan belast, volgden dat schoone voorbeeld. Als men nagaat hoe bijv. de leeraren in het teekenen, om van de anderen niet te spreken moesten woekeren met den tijd en met de plaatsruimte voor een klasse bestemd, daar meer dan 30 leerlingen iets heel gewoons was de oppervlakte van een locaal dikwijls niet meer bedioeg dan 'nog geen 5 M. in de breedte en 8 M. in de lengte, terwijl «roote ' detailteekeningen in menigte moesten worden dan mag men gerust zeggen, dat ook bij hen liefde en groo toewijding in groote mate moesten vergoeden, wat aan tijd, ruimte en geschikte leermiddelen ontbrak. , , , Men was toen al lang tot de overtuiging gekomen dat al dat kleine teekenwerk het vaktoekenen niet tot zijn recht kon brengen al vrees ik, dat in die richting tegenwoordig eemge overdrijving heerscht. i„ Maar het vakonderwijs is toen niet ingevoerd, «venmin als het dat nu zal worden gedaan, om de eenvoudige reden dat liet al lan<* bestond voor er één Ambachtsschool was opgericht. Het is in dien tijd alleen veel verbeterd, men kreeg betere inzichten en be«on te begrijpen, dat het meer moest, zijn in overeenstem min" "niet de beliö-ften en eischen van het leven. Toch. en ik zeg het met volle overtuiging, ook hier moet men voorzichtig zijn. want waarlijk, men gaat wat ver. Niet alleen bij het Ambaehtsonderwijs maar ook elders. De zucht om het onderwijs in zulke banen te leiden, dat he zoo spoedig mogelijk tot het doel zal voeren speelt hur parten en hoe goed de bedoeling ook moge wezen, hoe practiscb men ook wenscht te zijn, bekruipt mij de vrees, zoo nu en dan, dat men te veel op de vlakte blijft en vergeet een goeden grond ^ Overal is tijd - oor noodig en degelijke voorbereiding, en welke meth* de men ook moge bedenken, in de eerste plaats moet er gewerkt worden, is jaren lange, vlijtige oefenmg een eerste eisch om het tot iets te brengen. Maar ik wil verder gaan. Door het voortdurend zich ontwikkelen van het Ambaehtsonderwijs op de Dagscholen, kon het wel met anders of ook de Burgeravondscholen en Teekenscholen moesten daarvan de gbvolgen ondervinden. Ook daar begon men in te zien dat het vakonderwijs niet moest zijn een bijzaak, maar behoorde te domineuren. Er was reeds zonneklaar gebleken, dat de eeisten, naar den ouden trant, niet gewild waren en de schoolbevolking als gevolg daarvan steeds verminderde. Het te groot aantal onderwijsvakken werd ingekrompen en het teekenonderwijs, dat groote veranderingen onderging, kreeg den boventoon De gevol.ren hiervan waren dan ook verrassend want het aantal leerlingen -ani zoo toe. dat men steeds op uitbreiding bedacht moest zijn, wilde men aan de vele aanvragen om plaats voldoen. De «rootste stoot werd echter gegeven toen, 12 1*9J een Inspecteur bij liet M. O. werd benoemd, hoofdzakelijk voor tiet vakonderwijs aan jongens en meisjes. Dank zij het kiacbti0 optreden van dezen ambtenaar volgde een tijdperk van grooten vooruitgang en ijverig werkt hij mede aan het tot stand komen van een net van inrichtingen, verspreid over ons ?eheele land en ten dienste van haar of hen, die in den meest uitgebreiden zin van het woord, een vak willlen leeren. De Hooge Regeering werkt krachtig mede, terwijl Gewest, Gemeente, alsmede verschillende Vereenigingen en particulieren niet achter ■ lijven. Ook in het bezw ar. dat de leerlingen van he+ platte land, èn door den grooten afstand èn de te hooge kosten van vervoer of verblijf, van menige instelling van vakonderwijs geen gebruik zouden kunnen maken, werd hier en daar voorzien. Een mooi voorbeeld levert daarvan de p'ovincie Overijssel, waar vanwege dat gewest door Gedeputeerde Staten vergoeding wordt toegekend voor reis- ol verbljjfkosten ot tegemoetkoming daarin ten behoeve van die ouders van leerlingen der Zwolsche Ambachtsschool welke daarvoor naar bun oordeel in aanmerking komen. De Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen geelt tegenwoordig goedkoopere reisgelegenheid voor leeilingen^ van Ambachtsscholen en Industrie en Huishoudscholen voor meisjes, terwijl verschillende Tramweg- en Stoomvaartmaatschappijen ïeeds in denzellden geest handelen. In de provincie Drenthe werd een stelsel ingevoerd, dat in ons land zoo goed als op zich zeil staat en geheel afwijkt van de vakopleiding in de andere provincies. Daar worden de leerlingen voor de oefening in de practijk toevertrouwd aan bazen of patroons, terwijl teeken- en herhalingsscholen in het theoretisch onderwijs voorzien. Dit leerlingsstelsel, aan het hootd waarvan een Directeur staat, verdient èn om de organisatie èn om de uitvoering beter bekend te worden en mn. smeesge, de dappere en nobele voorvechter in zake ambachtsonder wijs komt de groote eer toe, tot het oprichten dezer Vereeniging het initiatief te liebhen gen omen niet alleen, maar haar in de eerste jaren van haar bestaan met grooten tact te hebben geleid. Ook deze Vereeniging geniet den krachtigen steun der Hooge Regeering en nog kort geleden hebben wij kunnen lezen, dat in 's Lands vergaderzaal dankbaar werd geconstateerd, dat onze Inspecteur al het mogelijke doet, om de Vereeniging te helpen. Wel een bewijs dat van het sturen in éénzijdige richting geen sprake is! . , . Mochten er nu zijn, die in de meening verkeeren, dat dit leerlingstelsel analoog is met dat wat men onder dien naam in het Buitenland, bijv. in Duitschland aantreft, dan vergissen zij zich. Hier is altijd getracl t de opleiding naar voren te brengen, zóó zelfs dat men het onderwijs in de praktijk zoo systematisch als het stelsel zulks toelaat, wenscht te geven. In Duitschland is d°t niet het geval Toch is men in Drenthe hiermede niet tevreden en wenscht men meer te doen. Assen is reeds in het bezit van een Ambachtsschool en een Burgeravondschool en als ik mij niet vergis zal er in Drenthe spoedig een tweede, misschien wel een derde Ambachtsschool verrijzen. Een merkwaardig verschijnsel zou men zoo oppervlakkig beschouwd. geneigd zijn dit te noemen. En toch is hierin niets vreemds gelegen. Veeleer is het te beschouwen als een logische opeenvolging van feiten, als een natuurlijke ontwikkeling van het vakonderwijs. Overal in ons land is dus een krachtig streven merkbaar om het vakonderwijs veelzijdig te bevorderen en niet alleen door het oprichten van scholen, maar ook door uitbreiding uer leervakken. Waren bij den aanvang timmeren, meubelmaken, smeden, bank werken en huisschilderen de voornaamste practiscbe vakken en had het den schijn of dit onderwijs niet voor uitbreiding vatbaar was, thans is dit reeds vermeerderd met electro-lechniek, hoefbeslag, instrument maken, metselen, het vak van den zinkwerker, loodgieter en koperslager, dat van den schoen- en kleermaker, terwijl waarschijnlijk spoedig ook een rietvlechtschool zal worden opgericht, een vakschool voor typografen weldra geopend /,al worden. Ook voor de meisjes wordt hoe langer hoe meer zorg gedragen en het is verrassend op te merken hoe op de voornaamste plaatsen in ons land [ndustrie- Kook- en Huishoudscholen met allerlei daaraan verbonden cursussen, ook voor dienstboden in het leven worden geroepen. Maar nog verrassender is het war te nemen welk een druk gebruik daarvan wordt gemaakt. AUerwege dus leven en beweging en men zou zoo denken, dat iedereen nu wel overtuigd zou zijn, dat er, al is er nog veel te doen, toch wel reden is tot tevredenheid. Maar di' is r.iet het geval en er zijn er zelfs, die een gansch anderen toestand noodig achten en ons daarom verwijzen naar het Buitenland, waar het te dien opzichte, volgens hunne meening beter, veel beter is dan bij ons. Het is zeer verklaarbaar, dat niet alle menschen tevreden zijn met de toestanden zooals die bestaan; verschil van inzicht omtrent de Vakopleiding is evenzoo te begrijpen. Het is zells een gelukkig verschijnsel dat niet allen gelijk denken, want daardoor krijgt men eritiek en gezonde critiek heeft gioot.e waarde. Vo'ial wanneer die critiek tevens een opbouwend karakter heeft, kan zij veel goeds stichten en eene aansporing zijn tot voortdurende krachtsinspanning en ontwikkeling. Ook is het goed eens gewezen te worden op wat in andere landen geschiedt, 't is eene aansporing daarvan kennis te nemen en zoo mogelijk over te nemen wat daar beter is dan bij ons. Daarom was het goed gezien van onze Vereeniging, en gaf zii in haar prille jeugd reeds bewijzen van goed inzicht en activiteit, toen zij in 1897, pogingen deed om wat te zien te krijgen, wat meer te weten te komen van het vakonderwijs onzer oostelijke nal.uren. Op de Algemeene Zomervergadering in dat jaar in Juni te Amsterdam gehouden, was eene collectie teekeniiigen in het vergadergebouw geëxposeerd van eene School voor Meubelmakers te Maagdenburg, terwijl bovendien gelegenheid bestond de tekeningen te zien, welke op de Industrieschool v/d. Maatschappij v/d. Werkenden Stand en op de beide Ambachtsscholen, door de leerlingen waren vervaardigd. Hier was dus reed- eene vergelijking te maken en al zal ik een van de eersten zijn om te beweren, dat eene tentoonstelling van leerlingenwerk een zeer gebrekkig middel is tot beoordeeling der school, neemt het toch niet weg. dat daaruit voor een deel de richting en den aard van het onderwijs is na te gaan. Welnu, door vergelijking *n men toen reeds tot het besluit komen, dat Maagdenburg, vooral wat de opvatting van vakonderwijs betreft, achterlijk was Door onze Vereeniging is latei nog eens eene poging gedaan, teekenwerk van Duitsche Scholen te esposeeren, maar dat is toen niet gelukt. Den vorigen zomer waren wij echter gelukkiger en kon men wederom vergelijkingen maken tusschen hel werk van Duitsche Scholen en Scholen ir. ons land. Daar wij bovendien het voorrecht hadden nader te worden ingelicht omtrent de wijze van het ontstaan dezer teekeniiigen, had de vergelijking ook meer waarde. Die vergelijking viel in ons voordeel uit. meer wil ik er niet van zeggen. In 1902 had ik het voorrecht op de tentoonstelling te l>usseldorf verscheidene collecties teekeniiigen, voornamelijk van Technische Scholen uit Noord-Duitschland te zien en ik was er verwonderd o\er, dat men daar, ten opzichte van het vakteeker.cn, nog zulke verouderde opvattingen huldigde. Wat dan ook het teekenonderwijs betreft, die machtige factor bij het vakonderwijs, machtig vooral wanneer het door bekwame vakmannen gegeven wordt, die tevens onderwijzer zijn, wat het teekenonderwijs aangaat, kunnen wij den toets der vergelijking dan ook niet glans doorstaan en in die overtuiging werd ik in den zomer van 1906 nog versterkt , door het bezoek der Heeren dr. von skekki.d en prof. richter. ïespectievelijk Geheimer Regierungsrat a/h. Pruisische Ministerie van Handel en Nijverheid en Regierungs- und Gewerbeschulrat te Dusseldori, aan onze School. Deze hceren toch waren eenstemmig in hun lof over het „vakteekenen" dat zij op de door ben bezochte Ambachtsscholen hadden gezien. Op het bezoek van die hooge Regeeringsambtennren volgde betrekkelijk spoedig een tweede van twee Diiecteuren van Gewerblichen Fortbildungsschulen uit Crefeld en Dusseldorf. Hierop wensch ik aanstonds nog terug te komen, doch nu reeds wil ik zeggen, dat de wijze waarop bij ons het Ambaclitsonderwijs gegeven wordt, grooten indruk op hen maakte. Nu vraag ik u. of dit alleen niet ree>ls voldoende is. om te logenstraffen de bewering, voorkomende in de Inleiding van „School en Leven", „dat het vakonderwijs bij ons nog in zoo treurigen toestand verkeert, dat het bijna geheel verwaarloosd wordt!" . Inderdaad, dab oordeel kan voor den bezadigden, onpartijdigen beoordeelaar. die de moeite doet ernstig te onderzoeken en nauwgezet te overwegen, geen waarde van beteekenis meer hebben lk kan mij voorstdien, dat men de schoolsche opleiding niet goedkeurt, er bedenkingen tegen heett. Maar de ai gumenten, tegen dat systeem aangevoerd, moeten niet alleen klinken maar ook steekhoudend zijn. En daarnaar zocht ik tot nog toe te veigeefs. Hiermede wil ik' niet zeggen, dat aan de schoolopleiding geen nadeelen verbonden zijn, maai' alleen dat de voordeelen er 1 uimschoots tegen opwegen. In de zooeven genoemde Inleiding wordt betoogd „dat de grondslag, waarop men bij het vakonderwijs heeft voort te bouwen, een andere moet zijn, dan waarop onze Ambachtsscholen rusten, omdat de natuurlijke school der practijk voor den ambachtsman de practijk zelve is en de school alleen de theoretische lessen kan en moet geven". Hier is het kleed, waarin de gedachte is gehuld, schooner dan de gedachte zeil, de vorm beter dan den inhoud. Niet, omdat er 9"een waarheid in schuilt. Maar omdat uit die diepe 'waarheid eene gevolgtrekking wordt afgeleid, die ten eeneumale scheef of valsch is De natuurlijke school der practijk is de practijk zelve, dat wil zeggen: het volle leven. Maar niet alleen voor het kind, dat een ambacht moet leeren. voor iedereen! De school geeft de voorbereiding, en hoe beter die voorbereiding is gericht op. zich aanpast aan bet leven, aan de piactijk, met andere woorden, hoe doeltreffender, dus practischer die voorbereiding wordt ingericht, hoe meer kans zal er zijn in het levn te slagen. Tot dat doeltreffende behoort voorzeker ook de bewerking van de stol', welke evengoed als de overige leerstof methodisch dient te worden onderwezen. Ook hierbij moet sprake zijn van een reeks van oefeningen, welke, naarmate de leerling vordert, een grooter aantal moeilijkheden te overwinnen vraagt. Het verdient echter aanbeveling deze reeks zoo nu en dan, schijnbaar willekeurig, af te breken en door eene herhaling van vroecer «emaakte of daarmede overeenkomende werkstukken, maai dan 'in e'en hepaalden tijd, of door reparatie werk, te vervangen. Op deze wijze blijft er een frissche geest en heerscht er steeds eene levendige belangstelling, terwijl de overgang naar de werkplaats meer geleidelijk wordt. ... Hoe men echter ook doet, eene schoolopleiding zal het blijven. Maar is het met de voorbereiding ooit anders? De aanstaande teekenaar heeft op de school teekenen geleerd, maar is daardoor nog geen geroutineerd teekenaar. De huishoudster heeft zich op de kook- en huishoudschool geoefendlm koken en strijken en behandeling der wascli; als zij in „conditie is, zal echter blijken, dat haar nog heel wat handigheid ontbreekt. Zoo gaat het ook met den op de Ambachtsschool ge- vormden knaap. . Maar is dat nu een bewijs dat op de school geen timmeien, geen meubelmaken kan worden onderwezen? De ervaring leert, dat het best mogelijk is. Men vergeet echter al te dikwijls, dat men de leerlingen der Ambachtsscholen niet moet heoordeelen, als zij pas van de school komen, hen evenmin als ieder ander op de school gevormde. Eerst later komt het onderwijs geheel tot zijn 1 echt en is nog zeer kort geleden, lat een patroon, die zijn tweede zoon voor de Ambachtsschool deed inschrijven, dit wederom zoo te- 'eCBelaTgmykkte dien opzichte is het jaarverslag der Arnhömsche Ambachtsschool over 1893/94 waarin melding wordt geniaakt van de resultaten van het onderzoek, ingesteld door het Bestuut naar de lotgevallen der oud-leerlingen, sedert de oprichting der schooi in 1874. ,Q , i- Na afloop van den drie-jangen cursus waren 543 _ leerlingen vertrokken. Hiervan waren 32 overleden, terwijl 23 niet konden "tT w„„„ 847 bb h.« ,* g.bl«™ « opzichter of teekenaar geworden, 58 van betrekking verbeter , 38 van beroep verminderd Ziedaar cijteirs zegt he V erslag die het oordeel wettigen, dat de Ambachtsschool heeft volden aan hare roeping, het opleiden van jongelingen tot bekwame ambachtslieden. , . Ik had evengoed een verslag van eene andere school ku"nen nemen, doch daar ik zelf een werkzaam aandeel heb S®^ '" dat gehouden onderzoek, bracht dit mij er toe, juist Arnhem aan te halen. Zoo nu en dan hoort men het verwijt, dat de Ambachtsscholen te veel opzichters en teekenaars kweeken. Dit is onbillijk, want men mag niet u;t het oog verliezen, dat voor deze laatsten nog geen speciale opleiding bestaat en het dus eerder te loven is, dat zij daar ten deele kunnen vinden, wat zij noodig hebben. Tan deele, want het onderwijs op de Ambachtsschool is er niet op gebaseerd. In het reeds genoemde verslag der Arnhemsche school, wor.it in de openingsrede der promotie en prijsuitdeeling, van den Onder-Voorzitter, den Heei mr. i. everts b hzn. hierover het volgende gezegd : „Ten aanzien van de opleiding der leerlingen wees hij er op, „hóe de Ambachtsschool volgens hare statuten bestemd was "voor de opleiding van bekwame ambachtslieden, maar dat zij, "als instelling van onderwijs ook eene leerschool moest zijn voor "ben, die de kracht, den'lust en de middelen bezitten, om na "atloop van den cursus aan die school door voortgezette studie [een anderen werkkring, eene betere positie in de maatschappij „te verwerven." Aan niemand, zeide spreker, en zeker niet aan hen, eie met lust en ijver bezield zijn, om zich zelf in de wereld vooruit "te helpen, mag het recht ontzegd ot de gelegenheid ontnomen "worden, zich in die richting te ontwikkelen ; integendeel, el,:e ^leerschool zich hare roeping volledig bewust, moet trachten in „dien geest werkzaam te zijn." „De Ambachtsschool zou haar rang onder de hedendaagsche „instellingen van onderwijs verbeuren, als zij naast haar hoofddoel dien tweeden eiscli niet in het oog hield. "tv „Ieder goed georganiseerde inrichting van onderwijs toch behoort d"zen tweeledigen eisch te kunnen vervullen ; niet alleen "de opleiding van leerlingen tot een bepaald aangewezen stand „of werkkring in het maatschappelijk leven, dien de leerling "later niet wenscht te overschrijden, maai' tevens vorming van "de zoodanigen, voor wie de opleiding aan de school voor hunre "„maatschappelijke positie wenschelijk of onmisbaar is, maar die „reeds v;.n te voren liet doel voor oogen hebben, om na het "verlaten der school een meer gevorderde, meer omvattende, „hoogere positie na te jagen.' „Zij. die dat tweeledig doel der Ambachtsschool ontkennen en de school uitsluitend zouden willen terugbrengen tot eene "eenvoudige kweekplaats van ambachtslieden, hebben het karak„ter, het doel en de strekking van het anibaclitsonderwijs nimmer ' „En' aan die tweeledige voorwaarde voldoet onze Ambachts „school volledig." „Naast een groot aantal goed gevormde ambachtslieden, is menig „desr'-lijk onderlegd opzichter of onderbaas zijn bekwaamheden „en daaimede zijn positie in de maaiscbappij aan zijne opleiding „aan ome Ambachtsschool verschuldigd. „Toch, spieker wil het uitdrukkelijk herhalen, mag het lioold„doel niet uit het oog worden verloren. Is de opleiding tot eer. „hoogeren of beteren werkkring aan eene school als deze niet „uitgesloten, haar doel en inrichting moet hoofdzakelijk^ zijn, "zooals de statuten onzer vereeniging het terecht voorschrijven: „de opleiding van bekwame ambachtslieden. De resultaten van „een door ons ingesteld onderzoek naar de lotgevallen der „lingen hebben ons geleerd, «lat dit doel ons hoofddoel is gebleven. Die promotie en prijsuitdeeling te Arnhem, was destijds in het leven van den leerling dei school een evenement, welke hem zeker jaren zou bijblijven. De hoogste autoriteiten waren daarbij dikwijls tegenwoordig en toonden hunne belangstelling door woorden van aansporing tot plichtsvervulling, van opwekking voor eventueel moeilijke tijden te richten tot hen, die later als ambachtsman hun brood moesten verdienen. Alge vaardigden van Patroonsen Ambachtsvereenigingen waren veelal goed vertegenwoordigd en deelden prijzen en belooningen uit onder gepaste toespraken, die veeltijds getuigenis gaven van levenservaring niet alleen, maar ook von belangstelling in het toekomstig lot van den ambachtsleerling. Zij, die zulk een avond wel eens hebben meegemaakt, zullen het met mij eens zijn, dat eene dergelijke plechtigheid, ruimschoots kan opwegen, tegen eene promotie als ons beschreven is van sommige Amerikaansehe scholen waarop o a. toespraken wenlen behouden van enkele opgeschoten jongens en meisjes, die daarbij, zooals op hun leeftijd te verwachten is, allerlei overdreven beschouwingen ten beste geven, terwijl fladderende, kleurige linten, van zooveel dollars waarde, om de getuigschriften gebonden, zulk een feestelijken aanblik verschaften. In Arnhem "had men die linten niet, wel echter een mooie collectie gereedschappen, grootendeels door de vertrekkende je®'" lingen zelf vervaaardigd en die hen werden meegegeven als blijk van tevredenheid over ijver en gedrag tijdi ns hun driejarig vei- blijf aan de school. Onder de opgewekte tonen van een feestmarsch, wan, er was ook muziek, kwamen vele oud-leerlingen, leerlingen en zij die op 't punt stonden het te worden met stralende blikken binnen en als de waardige Voorzitter met een voor deze gelegenheid uit de collectie geleende houten hamer de plechtige bijeenkomst opende en met ernstige, gevoelvolle woorden de menigte toesprak, ook de Ouders der leerlingen, die ruim vertegenwoordigd waren, en hetgeen in het afgeloopen cursusjaar was vooigevallen nog eens in herinnering bracht, dan was er diepe stilte, nu en dan afgebroken door luide toejuichingen, indien liet gesprokene daartoe aanleiding gaf. Maar genoeg; zij die er meer van willen weten, lezen de jaarverslagen, niet alleen van Arnhem maar ook van andere plaatsen, die werkelijk in vele opzichten een bron van studie voor deze Scholen zijn. Zij zullen dan ook ontwaren, dat men, om waardig feest te vieren met leerlingen, ook al niet bij het Buitenland in de leer behoeft te gaan. Het leerlingwezen zal nu aan de orde komen en er zal overwogen worden of men tot een algemeene regeling zal kunnen komen. Uitstekend. Drenthe is daar als voorbeeld ter navolging. Maar men vergete niet, ernstig na te denken over eene opmerking èn door den Heer Inspecteur èn door eene Commissie, indertijd benoemd door de Maatschappij tol Nut van 't Algemeen, gemaakt; „dat al moge een leerlingwezen, wettelijk geregeld, een band leggen tusschen patroon en leerling, een band, die er inderdaad behoort te zijn, toch moet worden erkend, dat al die bepalingen, elders in een wet vastgesteld, weinig zekerheid geven voor de \ akopleiding zelve". En zoo is het :nderdaad. Daarom zorge men er voor controle te houden en goed na te gaan of aan de te stellen wederzijdsche verplichtingen en daaronder behoort ook het „ouderwijzen van het vak" behoorlijk worde voldaan of kan worden voldaan. Men bedenke toch dat tegenwoordig menige werkplaats totaal ongeschikt is om er een ambacht te leeren, door het gespecialiseerde van het bedrijf. Controle, toezicht ook vanwege de lichamen, die met subsidies steunen, en vooral ook toezicht van het hoogste lichaam, den Staat. Men vergete vooral ook niet, dat de arbeider, hier de onderwijzer of de patroon, die den jongen zal onderrichten, zijn loon waard is. Doet men dat niet, dan is er achteruitgang en spant men de paarden achter den wagen. Dan zal er wel. worden gejuicht, dat men zoo'n goedkoope reeeling heeft weten te treffen, maar het treurige gevolg zal wezen, dat zoo'n leerlingstelsel veel te duur zal blijken te zijn. Men zal dan krijgen een toestand zooals nog kort geleden een Duitsch industrieel tegen mij zeide, klagende over gebrek aan geschikte werkkrachten. „Ik kan mannen genoeg krijgen, maar geen handwerkers, dat komt door dat de machine het ze zoo gemakkelijk inaakt". En laat men vooral niet meer aan de gilden denken. De gilden. die eigenlijk gezegd maar luttele jaren hebben gewerkt, zooals dat moest wezen, en waarvan de Heer a. j. m. brouwkk anchf.r, die daarover in 1895 een werk schreef, onomwonden zegt. dat zij slechts bestonden voor de meesters, niet voor de gezellen, m. a. w. dat zij onrechtvaardig waren. De school is er voor den leerling, de werkplaats heeft nog een andere reden van bestaan, die zwaar weegt, en al is het waar, dat juist de/e reden ook voor den leerling gunstig kan zijn, in de werkelijkheid is dit voor hem in 't algemeen ju'st het groote struikelblok. Dit is natuurlijk en treft de werkplaats niet als een verwijt Maar men doe het dan ook niet voorkomen alsof dit nu de alleen-zaligmakende toestand is, ook niet in het Buitenland, want het lijkt er niets op. In het rapport van onzen Inspecteur, in het begin mijner Inleiding genoemd en dat door ieder onpartijdig lezer zal moeten worden erkend als een weik van groote beteekenis, getuigende van nauwgezet onderzo k en degelijke studie, een werk dat een schat van gegevens bevat, in dat rapport wordt op zeer zakelijke wijze aangetoond, dat het leerlingstelsel daar veel te wenschen overlaat, ook op die plaatsen waar het verplichtend is gesteld. Men leze o. a. maar eens wat op bladz. 60 door dr. kerschensteiner wordt gezegd, naar aanleiding der ondervonden moeilijkheden bij het in 't leven roepen eener nieuwe organisatie welke 1 Januari 1906 te Munchen voor het ambachtsonderwijs in werking trad. Daarbij werd het bezoek verplichtend gesteld en wenscht men ook het practisch onderwijs gaandeweg aan al de inrichtingen vati vakonderwijs in te voeren en onder scherp toezicht te stellen dr. KERsf'HENSTEiNER zegt: Één klacht werd bij bijna alle besprekingen vernomen, somtijds wijzende op een betreurenswaar„dige uitgebreidheid van het kwaad De klacht namelijk over de ^tekortkomingen van zoovele Meesters in het aanbrengen van „vakbekwaamheid bij de leerlingen. Het is in 't geheel niet te „beschrijven, welke treurige verhoudingen hier aan 't licht ge„bracht werden. Niet weinigen der uitgenoodigde vertegenwoor„digers (afgevaardigden) verklaarden, dat dikwijls jonge lieden „het tweede of derde leerjaar reeds bij ben intraden, zonderde „eenvoudigste handgrepen van hun ambacht te kennen' . „Het ergste is echter, dat enkele Meesters zich niet eens „schaamden over dit n:et nakomen hunner verplichtingen. Op „mijn bureau verklaarde een gildemeest.er en lid der lianc^weiks„kamer: „De taak van het practisch onderwijs in onze Vakscholen „is. de leerling in zijne practische ontwikkeling tegen te houden ; „hij mag geen afgerond geheel maken, anders verlangt hij als „gezel te veel loon". Daarbij dacht de ongeluksman er niet aan, „dat velen dezer slecht onderlegde leerlingen, nochtans later „Meester werden, maar Meesters, die door hun onbekwaamheid „het gansche beroep schaden". „En dat is een land", zegt de heer Inspecteur, „waar de Gewerbeordnung den patroon de verplichting oplegt den leeiliug zijn ambacht te leeren". „Intusschen" vervolgt hij, „gaat men voort ook de practijk „op de school te onderwijzen lieeds is een groote school gebouwd, „waar men een zóó scboone verzameling van hout- en ijzersoorten „pn andere materialen bijeen vindt, dat een polytechnische school „er troiscli o^ zou zijn". Dit laatste trok vooral weer mijn bijzondere aandacht. Want het is mij ook, nu weer in het verslag, maar ook hij andeie gelegenheden herhaaldelijk gebleken, dat men in Duitschland zeel veel werk maakt van de leermiddelen. Dat de hulpmiddelen bij het onderwijs een groote plaats innemen in het ondeiwijs zelf. Ik zou wel willen beweren : juist bet tegenovergestelde van wat men bij ons kan opmerken. In die meening word ik weer versterkt als ik in het rapport iets verder lees, dat er zoo weinig kou worden gedaan aan het vakteekenen omdat de tijd daarvoor ontbrak en er nog zoo veel werd gedaan aan het aanvangsteekenen. Eene collectie leermiddelen om een polytechnische school te doen watertanden en geen tijd om het vakonderwijs tot zijn recht te brengen ! Dat er in Duitschland veel aan de opleiding hapert, is thans vrij duidelijk. Maar bovendien zijn de vaVscholen, die in ZuidDuitschland voor vakonderwijs moeten zorgen, dikwijls met meer dan onze herhalingsscholen. Vooral het feit, dat het vakteekenen vooreen groot deel is toevertrouwd aan niet-vakmannen, is aan groote bedenking onderhevig. Al wordt hiertegen aangevoerd, dat zij gelegenheid krijgen, gedurende de vacanties zich vakbekwaamheden eigen te inaken, al zijn er zelfs onder, die zich wel een half jaar geoefend hebben, voor ieder, ook maar eenigszins met „het ambacht bekend", moet het kLar en duidelijk °ijn, dat zij, die eene dergelijke regeling niet alleen kunnen goedkeuren maar zelfs aanbevelon, de behoeften van den a. s. ambachtsman, de eischen aan een ambacht te stellen, niet kennen. Ik bedoel hier niet een klein onderdeel van een vak, waarvoor tegenwoordig zoo velen worden afgericht, ook heb ik hier niet hel oog op het bedienen en regelen der machine, die thans de taak verricht, welke vroeger ook door den ambachtsman zelf werd volvoerd, maar het ambacht in zijn geheelen omvang en in de allereerste plaats de grondbeginselen, die de basis van bet geheel uil maken en niet den handlanger vormen maar den bekwamen werkman, niet alleen een handelend maar ook een denkend wezen, dat het rijmpje: „Die een ambacht heelt geleerd, krijgt de kost waar hij verkeert", op zich zeil kan toepassen. Er wordt gewezen op paedagogische tekortkomingen bij ons Vakonderwijs. Nituurlijk, de Onderwijzers der Lagere School hebben op dat gebied een grooten voorsprong, maar bet Lager Onderwijs is van veel vroegeren tijd. Bovendien, onze jongens moeten een anibacbt leeren en d*it moet in de eeiste plaats worden bereikt, d'>or mannen te kiezen, die dat ambacht kennen en bovendien zijn bezield niet ernst, toewijding en lielde vooi hun taak. Wanneer dezen dan worden bijgestaan door paedagogen in de meer theoretische vakken, zooals vrij algemeen het gebruik is, dan is de toestand werkelijk niet slecht, vooral niet als de onderwijzers der practijk zich beijveren goede onderwijzers, dus opvoeders te worden, wat werkelijk ook gebeurt. Wij kunnen nu reeds vooruitgang constateeren en bovendien worden middelen beraamd om tot eene afdoende verbetering te komen. Ook hierbij is de Yereeniging voor Vakopleiding reeds niet succes werkzaam geweest. In de Decembei vergadering van 1903 is vastgesteld een Programma van eischen, aan de Ondei wijzeis van Vakscholen te stellen , en opgemaakt door eene uitgebreide Commissie van bevoegde mannen, terwijl in 1905 vanwege den Bond van Diiecteuren van Ambachtsscholen, door eene andere Commissie een rapport is uitgebracht omtrent de viaag ot het wenschelijk en mogelijk is, de gelegenheid te openen tot het doen van examen voor Onderwijzer in °P" „voeding der bazen, de patroonsleergangen zijn dus inderdaad „een eerste eisch van dezen tijd". Inderdaad is hierin veel waars, al komt bet mij wat overdreven voor. Want juist door ons vakonderwijs is ook op dat gebied reeds groote vooruitffang te bespeuren. Dat voornamelijk de schoenmakers in ongunstige conditie verkeeren, wie zal het ontkennen ? Maar daarom moet er ook voor hen een voorbeeld genomen worden aan andere ambachten, waarvoor intijds beter is gezorgd. ... . , En al is het een groote zegen, dat aan hen, die in hun jeugd de gelegenheid misten, degelijk ambachtsondeiwijs te genieten, nog een kans wordt gegeven, dit verzuim, zij het dan ook ten koste van vele opofferingen, ook hunnerzijds, alsnog zooveel mogelijk in te halen, toch moet er op gewezen worden, dat deze leergangen niet mogen worden beschouwd als te zijn < t oplossing bij uitnemendheid. In hoofdzaak moeten dit zijn tijdelijke maatregelen. Het oude rijmpje „Die in zijn jeugd niet vlijtig leert, krijgt zelden wat zijn hart begeert," zal steeds waarheid blijven bevattten en hoogstens kan liet spreekwoord „Beter laat dan nooit bier als vergoélijking dienst doen. Toch is het tè hopen, dat die patroonsleergangen zullen worden uitgebreid, want hoe meer en hoe alzijdiger de vakopleiding wordt bevorderd in al haar nuanceeringen, des te beter zal de nijverheid worden gediend. Hoe beter de patroon isondeilegi . des te meer zal bij doordrongen worden van het besef, dat men vroeg moet beginnen met het leeren van een ambacht, wil men daarvan zooveel mogelijk profiteeren, terwijl het leerlingwezen ei mee gebaat zal zijn. Hiermede ben ik aan het einde mijner inleiding gekomen. Alvorens echter afscheid te nemen, wil ik nog een oogenbnk uwe aandacht vragen voor een onderwerp, vooral in, den aHer laatsten tijd naar voren gekomen en in verband g.biacht me het vakonderwijs. Ik bedoel de „Middenstandsbeweging. Kort beleden las ik over dit onderwerp in een dagblad eenige JSSJSL waarin o. m. werf g.«.gd, .dat » kringen nog stemmen zijn waar te nemen, die het gioote belan vin "het vakonderwijs voor den Middenstand in twijfel tiekken. Dit heef mij verwonderd, want tot nu toe had ik de «vertuiging fcö daarin ben ik nog niet g.acbokt dat w« d,t op«,.ht aeen voorliefde koesterden, voor welken stand dan ook. Aan onze leerlingen, voortkomende uit alle standen en vooral ook uit den Middenstand, men zie daarover de statistische gegevens maar eens na, wordt gegeven wat de school geven kani e geven moet, n. 1. vakonderwijs aangevuld met algenneene, ontwikkeling ook tot vorming van geest en van hart. i'etracht^ het karakter te vormen, verschillende deugden aan te kweeken niet ten bate van één stand, tenzy men daaronder verstaat den Ambachtsstand in zijn meest uitgebreide ^teekenis maar tot zegen van de geheele samenleving. Nu wordt het, ook in genoemd blad, voorgesteld alsof de Middenstand geen pro j heeft van het vakonderwijs in zijn tegenwoord.gen voim j voornamelijk het leerlingstelsel, aangevuld met een weinig theoue én de natroonsleergangen redding zullen brengen. Dit nu is eene dwaling, want éU het zoo werkeijk was, zou in het land waar een<* zoodanige regeling m b.)oid/.