r- —v TYP. A. J. IZAKB. — TIKL. x . J AFSCHEIDSREDE UITGESPROKEN dien 14den Januari 1906 DOOK j3. J" H. j$CHARTEN Evangelisch-Luthersch Predikan t TE Tl EL. Cy/ wit/rte u i een der/, est, en- dat/est. e/e ((pitas/y. S^tt/Zie> Je/te J/cïsiees/./t' /e (?Jce/7 C. Th. SCIIARTEN, Ev. Luth. Pred. WEESP, Febr. lüOG. §/e/fe/&e Zoo is dan het oogenblik gekomen , dat ik voor de laatste maal als uw herder en leeraar in uw midden optreed. Waar zijn ze gebleven, die 13 jaren ! een betrekkelijk lange tijd , een heel stuk menschenleven en toch , hoe spoedig zijn zij voorbijgegaan! Als wij op zulk een levenstijdperk terugzien | dan beseften wij de waarheid van het woord van den Psalmist : „het vaart snel weg, als vlogen wij henen". Toch is er in die 13 jaren veel gebeurd. Ik herinner mij nog zoo goed den October van het jaar 1892, toen ik in het avonduur voor het eerst onder u optrad , na in het morgenuur door mijnen vader in uw midden te zijn ingeleid. \ elen uwer waren toen tegenwoordig , maar ook menigeen , die sedert uit onze gemeente vertrokken is, of, zooals wij hartelijk hopen, naar een beter vaderland is heengegaan. Ik gedenk hunner in deze ure. Ik zie velen daar nog zitten op hunne vaste plaatsen , en ik groet ze in den geest niet weemoedige dankbaarheid. Toch zijn die ledig gewordene plaatsen niet ledig gebleven; anderen kwamen, ze innemen en vulden de rijen. God geve , dat zij allen een zegen , een rijken zegen mogen hebben van de prediking des woords en ons gemeentelijk samenzijn. \ eel is er gebeurd in die 13 jaren. Kinderen heb ik zien opgroeien tot jonge mannen en jonge vrouwen ; menschen , nog in de kracht van hun leven , heb ik grijs zien worden. Hier zag ik huisgezinnen opkomen , ginds zag ik anderen uit elkander gaan. Wat groote veranderingen dikwijls! Csommigen legden in mijne handen de belofte af van levenslange liefde en huwelijkstrouw , maar meer nog stond ik bij ziek- en sterfbedden , de kranken wijzende op den eenigen weg des behouds en de treurenden troostende met den eenigen troost, welke in Christus Jezus is. lieel wat blijde en droevige , heel wat moeilijke omstandigheden heb ik met menigeen doorgemaakt. Veel is er gebeurd in die lïi jaren ! Ik denk in het bizonder aan de catechisanten, die ik in die jaren gehad heb: jongens en meisjes, die meestal juist in de moeilijke jaren tot mij gebracht werden , in die jaren , waarin zij geestelijke leiding en onderwijs zoo broodnoodig hebben. Menigeen hunner mocht ik in de ure der belijdenis zegenend de handen opleggen, terwijl ik nog meerderen van buiten de gemeente tot de belijdenis brengen mocht, nadat ik ze geestelijk behulpzaam geweest was. Zeer velen van hen zijn niet meer hier, maar verspreid in verschillende plaatsen des lands en daarbuiten ; van het vijftigtal , dat ik van deze plaats tot lid der gemeente bevestigde , zijn meer dan de helft reeds uit Tiel vertrokken. Hoe gaat het hun 1 0 , hoe heerlijk zou liet zijn , als ik zeggen kon , dat zij allen , allen trouw zijn gebleven, dat zij allen den lieer liefhebben en goede Christenen en Christinnen zijn. Helaas! dat ik het niet zeggen kan. Er zijn er, die hun eerste liefde verlaten hebben, en zijn afgeweken op paden van ongeloof en werelddienst. Grod zij hun genadig! Hij brenge hen , allen mocht het zijn ! zij het ook langs diepe wegen , nog eens terug op den weg naar het Vaderhuis. Met vreugde denk ik echter aan hen , die naar het woord van den Apostel hun eerst vertrouwen tot nu toe onwankelbaar hebben vastgehouden, en daardoor Christus deelachtig zijn. Van harte bid hun toe , dat zij mogen opwassen in de kennis en in de liefde, dat zij steeds meer en ineer ervaren mogen , wat heerlijke genade het is te staan in het geloof in Jezus Christus, zich veilig en geborgen te weten in Hem en het leven te «tellen in zijnen dienst. Veel is er gebeurd in die 13 jaren ! maar als ik alles te zamen overzie, kan ik slechts danken, bod heeft mij, God heeft ons te zamen zeer gezegend , en het past ons, dat te erkennen met diepen ootmoed , want het was boven verdienste en waardigheid. Wij hebben gezongen : Barmhartig is de Heer en zeer genadig, Schoon zwaar gehoond, lankmoedig en weldadig. Hij is het, die ons zijn vriendschap hiedt. Hij handelt nooit mei ons naar onze zonden, Hoe zwaar, hoe lang wij ook zijn wetten schonden, Hij straft ons , maar naar onze zonden niet. Gemeente! Dit is mijn innige overtuiging: door Gods lankmoedigheid zijn wij, die wij zijn. Als God met ons gehandeld had naar onze zonden , naar onze ontrouw, naar ons klein geloof en ongeloof, dan zag het er droevig met ons uit. Doch wij hebben een God vol genade en barmhartigheid ! dat heLben wij allen te zamen ondervonden in de jaren , die achter ons liggen ; daarvoor danken wij , en dat vervuld ons met vertrouwen voor de toekomst, die ligt in Gods almachtige, alwijze , liefderijke Vaderhand. Komt, laat ons tezamen den Heer loven , in ons lied nederleggende het ootmoedig vertrouwen onzes harten. Gez. 300 : 4 en 6. Gij hebt o al besturend Koning! De plaats bestemd van ieders woning, Den kring , waarin hij werken moet, De maat bepaald dier zegeningen, Die wij uit uwe hand ontvingen ; En al wat Gij bepaalt, is goed. O, Vader! wat wij ooit bedoelen, Van U afhankelijk ons te voelen , Zij onze blijdschap hier beneên; Zoudt Ge altijd onzen wensch verhooren , Dan wa9 't geluk voor ons verloren , En tot uw hemel kwam niet één. Gemeente! Het tekstwoord, waaraan ik mijn laatste woord tot u wenach te verbinden , vindt gij Hand. 11 : 23£. ,.En hij vermaande hen , dat zij met een vast hart, of, gelijk er letterlijk staat: met het voornemen des harten bij den Heer zouden blijven." Blijf bij den Heer met het voornemen uws harten! Gemeente! Dat zij mijn afscheidswoord, waarin ik n wijs op het noodzakelijke en zegenrijke daarvan. De persoon , M. II.! die de woorden van onzen tekst gesproken heeft, was Barnabas, lid van de Jeruzalemsche moedergemeente, iemand, van wien Lucas getuigen kon: hij was een goed man , vol des II. Geestes en des geloofs. Deze Barnabas was naar Antiochie in Syrië gezonden om daar de Christenen op te zoeken, hen te dienen met raad en daad, en hen in het geloof te versterken. Toen hij daar te Antiochie gekomen was , zoo lezen wij. en de genade Gods zag, d. w. z., toen hij zag, hoe Gods geest daar aan de harten gewerkt en velen tot Christus gebracht had, werd hij blijde, en vermaande hen allen, dat zij met het voornemen des harten bij den Heer zouden blijven. Gemeente ! Wat Barnabas den Christenen te Antiochie toeriep, dat roep ik in dit morgenuur ook u toe , waar ik gereed sta zoo aanstonds van u te gaan. Het is wel opmerkelijk, M. H.! dat Barnabas alleen déze vermaning tot de gemeente richtte. Wel zal hij daartoe meer woorden gebruikt hebben dan hier geboekt staan , wel zal hij het veel uitvoeriger gezegd hebben, maar, zoo wil Lucas, de schrijver der Handelingen, zeggen: hierop kwam het dan toch neer , dat was ten slotte toch , wat hij ze het méést op het hart drukte, dat zij met het voornemen des harten bij den Heer zouden blijven. En waarom zeide hij dat alleen 1 omdat dat alles was. Als zij bij den Heer bleven , dan was allen , alles goed. Dat is ook mijne overtuiging , en daarom weet ook ik niets beters u toe te roepen. Bij den Heer blijven! d. i. naar de bedoeling van Barnabas bij Christus blijven. In Christus hadden zij geloofd, Iiem hadden zij beleden , Zijne jongeren wilden zij zijn , bij Hem moesten zij blijven, zou het hun goed gaan. Gij bemerkt: Christus staat- in het middenpunt. Zoo was het in de dagen der Apostelen , zoo is het nog in de gemeente. Wel zijn er altijd geweest, die meenden Christus voor hun godsdienstig leven eigenlijk niet noodig te hebben , die Hein wel wilden laten gelden als een van de voortreffelijkste, ja als den voortreffelijkste der menschenkinderen, maar die Hem niet wilden kennen als den middelaar, als den eenigen en algenoegzamen Zaligmaker van in zich zelf verlorene zondaars. Zij zeiden, en zij zeggen nog: wij hebben Christus niet noodig om in God den Vader te vinden , en met God in gemeenschap te staan. Hoe hoog wij Jezus ook vereeren als den edelste van ons geslacht, hij is voor ons niet absoluut noodzakelijk; hij is voor ons een handwijzer naar den hemel , een voorbeeld om na te volgen, 'n weg tot hooger en beter leven, de beste weg misschien , maar dè weg, de eenige weg, zonder wien wij tot God niet kunnen komen , zonder wien er geen ware vrede en geen zaligheid is , neen , dat is hij niet. Gemeente ! Paulus zegt: „niemand kan Jezus Heer noemen dan door den II. Geest '. Niet te gelooven in Jezus Christus is dus een gebrek aan licht, aan licht van den H. Geest. Waarom dat zoo is , waarom de H. Geest Christus nog niet verheerlijkt heeft in de harten dergenen , die niet gelooven , weten wij niet. Is het, omdat hun niet gepredikt is, want het geloof komt uit de prediking 1 is het , omdat zij uit ongehoorzaamheid de werkingen van den H. Geest tegen staan .' Wij oordeelen en veroordeelen niet, want de mate van schuld en toerekenbaarheid staat niet ter onzer beoordeeling, die weet God alleen. Doch tegenover dezulken spreken wij met gansch de gemeente van Jezus Christus het dankbaar en blij- moedig uit, dat wij in Jezus Christus gelooven mogen, dat wij Hem aanbidden als den Zoon Gods, en Hem belijden als onzen algenoegzamen Zaligmaker. Wij spreken liet uit, dat Jezus Christus de middelaar is, niet 'n weg, niet de beste weg, maar de eenige weg, de waarheid en het leven. Wij spreken het uit, dat wij rusten in God onzen hemelschen vader door Jezus Christus , omdat wij gelooven in Hem , die van God gekomen is om onze zonden te verzoenen in zijn bloed, en ons te prediken, dat God ons aanneemt als Zijn kind, wanneer wij met oprecht geloof en berouw tot Hem naderen. Onze Heiland is niet iemand , die den weg toont, en dien wij daarna missen kunnen , als IIij ons den weg getoond heeft ; neen, naar zijn eigen woord is Hij zelf de weg , dien wij nooit missen kunnen. Niet zoozeer zijn leer, als wel zijn werk , zijn persoon hebben wij tot zaligheid noodig. En daarom luidde de vermaning van Bartiabas , dat de gemeente met het voornemen des harten bij Christus zou blijven. Broeders en zusters! dat roep ik ook u toe. Zonder den Heiland kunt gij niet! Als gij Hem verlaat, verliest gij uwe vastigheid, dan komt gij in allerlei twijfel, dan hebt gij geene vrijmoedigheid meer tot hst oordeel , dan verflauwt uwe liel'de voor den lieer en zijn rijk , dan verslapt heel uw geestelijk leven. Helaas! ik heb dat bij sommigen gezien. Het begin was, dat zij Christus loslieten , dat zij niet meer in Hem geloofden, en daarop ging het, langzamerhand achteruit: heel de levens- en wereldbeschouwing werd een andere ; alle gewicht werd op het tijdelijke leven gelegd , men zag dat niet meer in het licht der eeuwigheid ; het schuldbesef tegenover God verzwakte , het hart dwaalde steeds verder van God af. Daarom, gemeente, blijft bij Christus, dan blijft gij bij den Vader in den hemel , dan hebt gij den vasten grond, waarin uw anker veilig rust , want anders zijt gij op de levenszee als een scheepje, waarvan het anker is los geslagen, en dat nu de speelbal van wind en golven is , elk oogenblik gevaar loopend om te vergaan. Barnabas vermaande echter niet alleen , 'lat zij bij Christus zouden blijven, maar ook , (lat zij met een vast hart, of', gelijk er letterlijk staat, met het voornemen des harten bij den Heer zouden blijven. Met het voornemen des harten ! Die Antiochicrs hadden met hun hart een vast besluit genomen om Christenen te worden. Het was bij hen niet maar een opwelling nog minder iets gedwongens geweest. Neen , omdat hunne oogen voor de waarheid waren geopend, omdat het hunne overtuiging geworden was, dat het geloof in Jezus Christus zaligheid is, daarom hadden zij vast besloten Jezus jongeren te zijn. M. H. ! Hoe dikwijls wordt gemeend, dat de godsdienst alleen een zaak van het gevoel is , maar zoo is het niet : de godsdienst is een zaak van den geheelen mensch : niet alleen van het gevoel en nog minder alleen van het verstand , ook van den wil. Ja, ook van den wil! dat wordt maar al te veel vergeten. Het aangrijpen van de genade Gods in Jezus Christus , het zich stellen in des Heeren dienst is niet iets, waartoe enkel het gevoel ons brengt, en waartoe enkel het verstand medewerkt, het is ten slotte een besluit des harten, een wilsdaad. Als het Evangelie gepredikt wordt, gelijk het u gepredikt is , dan komt de ziel voor de keuze te staan of zij al dan niet Christus wil aannemen als Verlosser van zonde en als Zaligmaker , of zij al dan niet Zijn jonger wil zijn en zich aan Zijn dienst verbinden , of zij al dan niet met Hem der zonde wil afsterven en opstaan tot een nieuw leven. Ja, hier is een voornemen des harten, en met «lat voornemen des harten moeten wij bij den lieer blijven. Onze lieer haat uitwendigen godsdienst, waarbij het hart verre is. Daarom is het niet voldoende , dat de menschen ons als geloovigen beschouwen ; God moet ons als zoodanig kennen. Hij kan dat ook alleen beoordeelen . omdat Hij alleen liet hart kent. De oudere Luthersche vertaling zegt : „met een vast hart" in plaats van „met liet voornemen des harten ' ; het laatste is letterlijker, maar het eerste geeft zeker goed Je bedoeling weder. Met een vast hart! O, hoe noodig is het , om met een vast hart bij den Heer te blijven. Ons hart is zoo twijfelziek en zoo wankelmoedig, zoo licht beweegbaar en zoo spoedig afgeleid. Jacobus zegt: „een dubbelhartig man is ongestadig iu al zijne wegen; zulk een mensch denke niet, dat hij iets van den Heer ontvangen zal." De Apostel heeft het n.1. over de verhooring des gebeds. Ja, de dubbelhartigheid houdt den zegen tegen. Ach , zoovelen willen den dienst des Heeren en den dienst der wereld samen verbinden; nauwelijks hebben zij een oogenblik het gelaat naar boven gericht, of zoo aanstonds richten zij het weer naar beneden. Er zit in do menschen , ook in hen, die zich gaarne geloovigen noemen, zoo weinig vastigheid , zoo weinig beginselvastheid. Ik heb dat bij mijn arbeid hier dikwijls op droevige wijze ondervonden. Zeker, men wilde den Heer niet ongehoorzaam zijn , men wilde niet ongeloovig en ontrouw wezen , maar och , die wil was geen wil ; het was maar een slap voornemen , en daarom hadden de lusten van het vleesch meestal de overhand. Er was, o ! zoo weinig noodig 0111 van allerlei goede voornemens en beloften niets te doen komen. Angst om eenige stoffelijke schade te lijden en niet minder gemakzucht , om alleen dat maar te noemen , hield menigeen terug van den weg der gehoorzaamheid , van te doen wat goed was in de oogen Gods. En daarom hoe noodig is die vermaning der Schrift, dat wij met het voornemen «les harten, met een vast hart bij den Heer zullen blijven. Broeders en zusters! Kan ik tot u allen van een blijven spreken ! wij moeten eerst bij den lieer zijn om bij Hem te kunnen blijven. Nu dan, gelooft in Jezus Christus ! Laat ik het u nog eens zeggen : Hij is de eenige weg des behouds. Dat zeg ik niet uit mij zelf, maar dat zeg ik op grond van Jezus eigen woord , op grond van de prediking der Apostelen, die door den 11. Geest in alle waarheid geleid zijn geworden ; Jat zeg ik, omdat de lieer mij heeft doen zien , dat het zoo is. Buigt u dan voor Jezus Christus! Rij is uw Heiland. Verre van Hem is de dood ; bij Hem is het leven. liet zal u nooit gelukken op den duur buiten Jezus vrede en vreugde te hebben, maar als gij Hem hebt , als gij u aan Zijn dienst gewendt, zal het u altijd goed zijn , hoe uw lot zich ook keeren moge. Komt spreken wij dat \iit in ons lied , met elkander aanheffende : Gezang 72 : 1, 3 en 6. Wie wijst ons , stervelingen , Op 's werelds kronkelpaan , Bij al haar wisselingen , Het pad ten hemel aan ? Wie roept bij 't voorwaarts streven, Verdoolden tot zich weêr; Wie i.s de weg ten leven ? 't Is Christus , 't is de Heer. Wie schenkt ons hier verblijden , Dat nimmer 't hart bedroog? Wie beurde ons onder lijden 't Gebogen hoofd omboog ? Als dood en graf doen beven , Wie geeft dan zwakken moed ? 't Is Christus! hij is 't leven , Dat eeuwig leven doet. Welzalig zoo te kennen Hem , die tot God ons leidt! Zich aan zijn dienst te wennen , Schenkt bier reeds zaligheid. Komt zondaars! komt, snelt nader, En luistert nnar zijn stem ; Gelooft het: tot den Vader Komt niemand dan door Hem! M. H. ! Waarom zou Barnabas de gemeente te Antiochie zoo dringend vermaand hebben om bij den Heer te blijven? Omdat hij wist, dat het hun dan alleen goed was. dat zij dan alleen hun geloof sterk, en hun hoop levendig zouden kunnen houden , dat zij dAn alleen den vrede en de vreugde huns harten zouden kunnen bewaren ! Gemeente ! dat predik ik ook u ! Wilt gij kracht en troost, wilt gij vrede en blijdschap, wilt gij in één woord zegen , blijf bij den Heer met een vast hart. Laat ik daarover nog enkele woorden tot u mogen zeggen. Waarmede heeft een Christen in het leven wel het meest te strijdenIs het niet met de booze verzoekingen, die, zooals Lnther zegt , van de zijde van wereld , duivel en vleesch op ons aanstormen! Neem wat gij wilt: iets blijdes of iets droevigs , voorspoed of tegenspoed; het kan beide ons ten val , maar het kan ook beide ons ten zegen worden. Waarvan hangt dat af ? hiervan, of wij al dan niet bij den Heer blijven. Het leed , zonder den Heer gedragen, maakt op den duur dof en stomp, of hard en bitter, liet goede , zonder den Heer genoten , maakt lichtzinnig en overmoedig. Maar als wij beide , blijdschap en smart, goede en kwade dagen uit Gods hand aannemen , dan worden zij ons ten zegen , dan worden wij er door geheiligd en gereinigil , gevormd voor den hemel, en daarop komt het toch maar aan. Eene moeder zeide mij eens: „het leven is zwaar en moeielijk, maar och, hoe moeielijk het ook voor mij en mijne kinderen moge zijn of worden, als ik dit ééne maar zien mag, dat God door Zijn Geest in hunne harten werkt , zoodat zij daardoor getroost en gesterkt, geheiligd en gereinigd worden. Dat, dat in hoofdzaak bid ik maar voor mijne kinderen."' Toen ik dat hoorde , dacht ik : ja , zoo is het, maar wanneer zal dat zijn , wanneer zal het groote voorrecht ons deel worden, dat alle dingen ons ten beste dienen als wij met een vast hart bij den Heer blijven, als wij blijven in het geloof en in de liefde tot Hem, die ons lief heeft met een eeuwige liefde. Broeders en zusters! Wat zal ons levenslot worden ? Wat zult gij van mij , en wat zal ik van u hooren , als wij van elkander zijn gegaan .' Zal ik mij met u mogen verblijden of zal ik spoedig met u moeten treuren Wij weten het niet; de toekomst is voor ons verborgen — en dat is gelukkig ook — maar dit weet ik: als gij met een vast hart hij den lieer blijft , zal het u nooit slecht gaan , dan zal mijn hart gerust kunnen zijn over 11. liet leed moge u dan treilen , het zal u niet deren ; het kruis gaat nooit de kracht te boven. Als gij bij den Heer blijft, zult gij met Paulus mogen juichen : niets kan mij scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus , onzen lieer. Doch dat niet alleen! Gij zult ook door den Heer in alles getroost en gesterkt worden. De zekerheid van Gods liefde zal uwe levenskracht zijn. Uwe vreugde zal door haar geheiligd en uwe smart door haar gelenigd worden , gelijk de bekende versregels het zoo schoon zeggen : Welzalig 't huis, waar iedre vreugd gedeeld wordt Door U , wiens bijzijn elke vreugde wijdt. Welzalig 't huis, waar elke smart gedeeld wordt Door U, Heer! die er Arts en Trooster zij t. Er ligt een groote zegen in het blijven bij den Heer. Dan verliest ook de verzoeking haar macht, want als de verzoeking macht over ons verkreeg , was het altijd , omdat wij niet bij den Heer bleven , omdat wij de waakzaamheid en het gebed verzuimden. Als ik van verzoeking spreek , denk ik niet het iuinst aan verzoeking tot ongeloof, want ook ongeloof is zonde. Ik weet wel, dat het in de wereld niet voor zonde wordt gehouden , maar voor God is ongeloof zonde , en de Christen is zich daarvan ook bewust. Ongeloof is ook de bron van een menigte zonden. Omdat wij zoo weinig geloof, zoo weinig Godsvertrouwen hadden , deden wij zooveel, wat wij niet hadden moeten doen , en lieten wij zooveel na, wat toch op onzen weg lag, en wat God van ons wilde. Wij zagen op de mensehen, wij zagen op ons zelf, op ons voordeel , op onze begeerten, in plaats dat wij op den Heer zagen , en naar Zijne geboden vroegen; daarom struikelden wij. Wij bleven niet bij den Heer, en daarom had de booze macht over ons. Wilt gij dus sterk zijn , wilt gij overwinnen .' in den Heer zij uwe kracht! Uwe ziel leve dicht bij Hem ! Heb u binnenkamer . Weet uwe knieën te buigen , weet voor Hem uit te storten uw gansche hart, vraag om de leiding van den H. Geest. O. Iaat toch niemand denken: dat zijn schoone gedachten en woorden, maar in werkelijkheid is dat alles niets, in werkelijkheid hebben wij op ons zelf te steunen, en verder zijn wij %.m et lot afhankelijk. Neen , wat gij zoo sprekende voor de werkelijkheid houdt, dat is de werkelijkheid niet, dat is maar schijn. Werkelijk is alleen de hoogere wereld, werkelijk is alleen de kracht Gods , werkelijk is alleen , dat wie op den Heer steunt, niet bedrogen uitkomt. Kent gij een man, die zoovele aanvechtingen gehad heeft als Paulus kent gij iemand, die zooveel geleden heeftï maar hij zegt: „ik vermag alle dingen door Hem, die mij machtig maakt, Christus." Dat is geen grauwe theorie , dat is levenservaring. O, mocht gij allen zoo kunnen spreken. Mocht gij allen nog eens opspringen van vreugde, omdat gij het ervaart: de Heer leeft. Ik zeg u : er is geen ervaring blijder dan deze , dat de Heer leeft, dat God een realiteit is, dat Hij ons liefheeft, dat Hij in ons werkt, dat Hij in ons overwint. Blijf dan met een vast hart bij Christus, en God zal uwe troost, uwe kracht, uwe levenssterkte zijn. Uo.-h er is meer ! Als gij met een vaat hart bij den Heer > ij t, dan zult gij eerst recht ten zegen kunnen zijn voor anderen; dat is toch onze roeping, dat is het werk Gods, «lat wij op aarde te werken hebben. Wij hebben het doel van ons even niet in ons zelt; dat doel ligt liooger ; het is de komst van het Godsrijk. Zeker, de Heer is het, die Zijn rijk doet komen , maar Zijn wil is het, dat het zal komen door ons. Medearbeiders Gods te zijn is de hooge roeping van den Christen, eene roeping, welke wij vervullen, als wij elkander ten zegen zijn. En wanneer zijn wij elkander ten zegen ! Als wij elkander leiden op den weg naar den hemel, als wij elkander tot den Heer brengen. En hoe doen wij dat? door den Heer te belijden in woord en in daad , door veel, heel veel liefde te betoonen. Als wij het levenvan een waar Christen leiden in ootmoed en Gods vertrouwen , in liefde en zelfverloochening- bovenal, dun stichten wij zegen , dan vergaderen wij tot den lieer. Wij behoeven geen groote dingen te doen. Wat toch is groot ! In Gods Koninkrijk zijn schijnbaar kleine dingen soms zeer groot. Een ieder zij trouw in het zijne! Laat ons liefhebben om Jezus wil; de liefde is niet hoogmoedig , de liefde zoekt hef hare niet ; de liefde is zachtmoedig en opofferend. Liefhebben is het volgen van Jezus. Maar hoe zullen we dat kunnen ! Ik zeg niet : hoe zullen wij toegeven aan zekere natuurlijke goedaardigheid; neen , hoe zullen wij kracht tol zelfverloochening vinden , hoe zullen wij leeren liefhebben, die ons niet liefhebben , hoe zullen wij in het werk der liefde teleurstelling op teleurstelling leeren verdragen , hoe zullen wij in één woord die liefde behouden , waarvan de Apostel zegt, dat zij haar geloof en haar hoop nooit verliest. Hoe ? alleen door met een vast hart bij den Heer te blijven , en ons te laten liefhebben door hem. Toen ik een paar weken geleden onze jonge leden bevestigde, riep ik ze toe: blijft in 'de liefde van Jezus, d. w. z. in de liefde , die Jezus voor u heeft, in die oneindige liefde , gelijk Hij zeide : „zooals de vader mij liefheeft, d. w. z. zonder grens, zóó heb ik ook u lief." Welnu, wat ik toen onze jonge zusters toeriep, dat roep ik nu nog eens u allen toe : blijft in de liefde van Jezus. Zijne liefde voor u zij uw levenselement. Laat u van haar doordringen ; laat u door haar bewegen bij al wat gij doet, en gij zult kracht ontvangen oiu lief te hebben, kracht tot zelfverloochening , kracht om ten zegen te zijn. Dan zal tevens uwe blijdschap meerder worden. Een versregel van een onzer gezangen zegt: zelfverloochening baart genot. Dat verstaat de zelfzuchtige niet; voor hem is opofferende liefde iets hards en iets pijnlijks. Maar zij , die den lieer lief hebben , en hun leven stellen in zijnen volzaligen dienst , zij verstaan het wel. Zij weten , dat zelfverloochening, al is zij in den aanvang ook pijnlijk voor het vleesch , ten slotte toch blijdschap werkt; reeds hierom, omdat de Heer ons dan goedkeurend aanziet. Bij den Heer verandert ten slotte elk kruis in een kroon ; bij Hem gaat het altijd tot heerlijkheid , zij het ook door lijden. Geliefden ! Ik eindig. Greve God u genade, dat gij allen met een vast hart bij den Heer moogt blijven. Iets beters kan ik u niet toewenschen. Als gij dat doet, zal het u goed gaiin , wat u ook overkome. Als gij dat doet, zult gij kracht en troost, vrede en blijdschap hebben. Als gij dat doet, zal God u zegenen en ten zegen stellen, Zijn naam ter eer. Amen. Daarop zongen wij te zanien : Gezang S72. Blijft liij Hem, die voor uw zonden Eens op aarde nederkwam; Die met doornen 't hoofd omwonden, Duizend smarten oj> zich nam; 151 ij ft l>ij Hem, die nooit zal wijken, Schoon ook alles onder gaat; Die, als de aarde eens zal bezwijken, Boven 't stof der eeuwen staat. Alles sterft, keert weer tot aarde, Al de wereldvreugd' vergaat; Niets blijft voor het hart van waarde, \\ aar dat harte niet meer slaat. Al , wat aardsch is , zal verdwijnen Aardsche gloed wordt eens gedoofd; Aardsehe bloemen, zij verdwijnen, Vallen af, van glans beroofd. Hoort! daar ruischt een stem vnn boven : „Ziet ik leve!" spreekt de Heer, „Steunt op 31 ij met vast gelooven, „Bidt en hoopt, en vreest niet meer." Blijft dien Heer dan toebehooren, Die u schenkt, wat eeuwig blijft; Die u, als zijn uitverkoren, In liet boek des levens schrijft.