VEE ARTSENIJKUNDIGE VEREENIGING TOT BEVORDERING DER KENNIS OMTRENT DE KEURING VAN VOEDINGSMIDDELEN VAN DIERLIJKEN OORSPRONG, J ROEVE VAN j^ETSONTWERP regelende de kuriog van en bet toezicht OP HET SLACHTVEE EN VLEESCH, , « EN Memorie van Toelichting. AMSTERDAM, JAN VAN DOKKUM. - 1900. — VEEARTSEN1JKUNDIGE VEREENIGING TOT BEVORDERING DER KENNIS OMTRENT DE KEURING VAN VOEDINGSMIDDELEN VAN DIERLIJKEN OORSPRONG. J ROEVE VAN }VETSONTWERP regelende ie ieuriij van w bet toezicll OP HET SLACHTVEE EN VLEESCH, EN Memorie van Toelichting. Proeve van wetsontwerp regelende de keuring van en het toezicht op het Slachtvee en ïleesch. o#o § 1. Tan de uitoefening der keuring. Artikel 1. De keuring van vee en vleesch omvat: l0- Het onderzoek naar den gezondheidstoestand van het vee waarvan het vleesch bestemd is om als voedsel voor menschen of dieren te worden gebezigd. 2°. Het onderzoek naar de soort, de deugdelijkheid en de herkomst van vleesch van geslacht of gestorven vee dat bestemd is om als voedsel voor menschen of dieren te worden gebezigd. 3°. Het toezicht op de openbare en particuliere slachtplaatsen, vilderijen, penserijen en alle andere lokalen en inrichtingen waar vleesch, vet, ingewanden en bloed worden geborgen of bewerkt. 4°. De handhaving van de wetten, verordeningen en voorschriften met betrekking tot de keuring van vee en vleesch vastgesteld. Art. 2. De keuring is onder Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken opgedragen aan : ot. Een hoofdinspecteur; b. inspecteurs; c. keuringsveeartsen; d. keurmeesters; De hoofd-inspecteurs, de inspecteurs en de keuringsveeartsen, zijn veeartsen die de akte van bevoegdheid als zoodanig van Rijkswege hebben ontvangen volgens de wet van 18 Juli 1874 Stbl. No. 98 Art. 1 en 14. ' De keurmeesters zijn personen die den leeftijd van 23 jaar he 'hen bereikt en bij examen voldoende blijken hebben gegeven kennis en geschiktheid te bezitten om keuringen te verrichten. Dit examen wordt jaarlijks, wanneer zich personen daarvoor hebben aangemeld, afgenomen door zooveel comuiissiën van drie daartoe door Onzen Minister te benoemen veeartsen als door Ons noodig zullen worden geoordeeld. De voorwaarden om tot dit examen te worden toegelaten, alsme o e ty en de plaats waar het zal worden gehouden, worden door Onzen Minister vastgesteld. Hiervan zal mededeeling worden gedaan in de Staats-Courant. Art. 3. De hoofd-inspecteur, en de inspecteurs worden door Ons benoemd, geschorst en ontslagen. Zij genieten een vaste bezoldiging benevens vergoeding VOor reis en verblijfkosten. Zij oefenen de veeartsenijkunst, niet uit en bekleeden zonder Onze toestemming geen andere betrekking. Art. 4. In elke gemeente zullen één of meer keurings-veeartsen of keurmeesters worden aangesteld. Zij worden op voordracht van Burgemeester en Wethouders, opgemaakt in overeenstemming met den hoofd-inspecteur, door den gemeenteraad benoemd geschorst en ontslagen. Hun bezoldiging wordt in overeenstemming met den hoofdinspecteur onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten door den gemeenteraad vastgesteld en komt ten laste van de gemeente Twee of meer aangrenzende gemeenten kunnen zich met inachtnemen van Art. 121 der Wet van 29 Juni 1851 (St.bl. 85) vereenigen tot het aanstellen van een of meer gemeenschappelijke keurings veeartsen of keurmeesters. Bij voorkeur zullen keuringveeartsen moeten worden aanesteld. In gemeenten waar mepr keurings veeartsen of keuringsveeartsen en keurmeesters zijn aangesteld, zijn Burgemeester en Wethouders bevoegd uit de keuringsveeartsen in overleg met den inspecteur een hoofdkeuringsveearts aan te stellen. Art. 5. Ingeval van schorsing, ontslag of ontstentenis van keurings- veeartsen of keurmeesters wordt, door Burgemeester en Wethouders in overleg met den inspecteur in de tijdelijke waarneming van den dienst voorzien. Art. 6. Het gemeentebestuur is bevoegd, gehoord den hoofdinspecteur aan de keurings veeartsen en keurmeesters te vergunnnen andere betrekkingen te bekleeden en wat de eerstgenoemden betreft, de veeartsemjkunst uit te oefenen. Zij mogen nimmer handeldrijven of nering doen in artikelen waarvan hun de keuring is opgedragen. Dit verbod is mede toepasselijk op de leden van hun"gezin voor zooverre het verbodene te hunnen huize zou geschieden. Art. 7. Bij de aanvaarding hunner betrekking leggen de hoofd-inspecteur en de inspecteurs in handen van Onzen Minister, de keuringsveeartsen en de keurmeesters in die van den Burgemeester, den volgenden eed, (belofte) af. Volgt eedsformulier .... Art. 8. De inspecteurs, de keurings-veeartsen en de keurmeesters zijn bevoegd te allen tijde vleesch, dat wordt vervoerd, ten verkoop wordt voorhanden gehouden in winkels, op markten of aan don openbaren weg, voorhanden is in bergplaatsen of winkels, of ten verkoop wordt aangeboden aan de woningen der ingezetenen,te onderzoeken en zich te overtuigen dat het goedgekeurd en deugdelijk is Art. 9. De inspecteurs, de keurings-veeartsen en de keurmeesters zijn bevoegd binnen den kriug waarin zij werkzaam zijn, desgevorderd onder vertoon van de akte van aanstelling, de op grond dezer wet aan hun toezicht onderworpen erveii, weiden, stallen en andere verblijfplaatsen van vee, slachtplaatsen, winkels of bergplaatsen van vleesch. en alle andere inrichtingen bedoeld in art. 1 sub. 3 ondanks den wil der bewoners of gebruikers tusschen zonsop- en -ondergang binnen te treden met inachtneming der wet van 31 Augustus 1853 (Stbl. 83). Abt. 10. De inspecteurs, de keurings-veeartsen en de keurmeesters zijn bevoegd, van overtredingen der wetten en verordeningen betreffende de keuring van en het toezicht op het vee en vleesch, proces-verbaal op te maken op den eed bij de aanvaarding hunner bediening afgelegd. De processen-verbaal opgemaakt door een inspecteur worden rechtstreeks, die welke door een keurings-veearts of een keurmeester zijn opgemaakt door tusschenkomst van den Burgemeester der gemeente waarin de overtreding is geconstateerd aan het Openbaar Ministerie toegezonden. Akt. 11. De inspecteurs houden toezicht op den dienst der keuring in de provincie of provinciën waarvoor zij zijn aangesteld en op de handhaving der wetten, verordeningen en voorschriften betreffende de keuring van het vee en het vleesch. Hun werkzaamheden worden bij instructie door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken geregeld. Art. 12. De werkzaamheden en de dienstregeling van de keurings-veeartsen en de keurmeesters worden bij instructie door Burgemeester en Wethouders in overleg met den inspecteur vastgesteld. Art. 13. De Burgemeester zendt maandelijks eene opgave van de keuringen in zijn gemeente verricht aan den inspecteur, die deze doorzendt aan den hoofd-inspecteur. Jaarlijks geeft de hoofd-inspecteur vóór den lsten April aan Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken een verslag van de werkzaamheden en bijzondere voorvallen betrekking hebbende op de keuring over het afgeloopen jaar. Art. 14. Onze Minister van Binnenlandsche Zaken geeft Ons jaarlijks een verslag van de bevindingen en handelingen betreffende de keuring van het vee en vleesch. Dit verslag wordt aan de beide Kamers der Staten-Generaal medegedeeld en door den druk openbaar gemaakt. § 2. Van de Slachtplaatsen en van (le plaatsen waar vleesch wordt verkocht, geborgen of verwerkt. Akt. 15. Het slachten van vee als bedrijf is alleen geoorloofd in van gemeentewege daarvoor aangewezen of goedgekeurde openbare slachtplaatsen of in door het gemeentebestuur goedgekeurde particuliere slachtplaatsen. In gemeenten met ten minste 10000 inwoners, of in gemeenten waar de uitvoering dezer wet zulks noodzakelijk maakt, zullen openbare slachtplaatsen worden opgericht, met gelijktijdig verbod op andere plaatsen in de gemeente te slachten. Uitzonderingen hierop kunnen door Onzen Minister in overleg met Gedeputeerde Staten worden toegestaan. Art. 16. Twee of meer gemeenten kunnen zich onder inachtnemen der wet van 29 Juni 1851 (Stbl. 85), vereenigen tot het oprichten, van een openbaar slachthuis. Over de voldoende ruimte en inrichting van openbare slachtplaatsen in een gemeente wordt door Onzen Minister, gehoord de hoofd-inspecteur, beslist. Art. 17. Het gemeentebestuur is bevoegd voor het oprichten, hebben en gebruiken van particuliere slachtplaatsen, penserijen, vilderijen en plaatsen waar bloed, vet en dierlijken afval worden geborgen of verwerkt, vergunning te verleenen en daaraan in het belang der openbare veiligheid en gezondheid voorwaarden betreffende de wijze van inrichting, ruimte en reinheid te verbinden, met inachtneming der wet van 29 Juni 1875 (Stbl. 95) (Hinderwet). De aan de vergunning te stellen voorwaarden worden in overeenstemming met den hoofd-inspecteur in deze wet bedoeld vastgesteld. Art. 18. Ieder, die het bedrijf van vleeschverkooper of worstfabrikant wenscht uit te oefenen of uitoefent, vleesch, dierlijken afval of bloed op eenigerlei wijze toebereidt of wenscht toe te bereiden met het doel dit te verkoopen of in gebruik te brengen voor andere personen dan die tot zijn gezin behooren, is verplicht hiervan kennis te geven aan den Burgemeester en op te geven in welk perceel of welke perceelen hij zulks wenscht te doen. De kennisgeving van het te beginnen bedrijf moet minstens 20 dagen te voren geschieden, die van het bestaande bedrijf 30 dagen na het in werking treden dezer wet. Art. 19. Vleesch winkels of andere verkoopplaatsen van vleesch, worstfabrieken, bergplaatsen voor vleesch en plaatsen waar vleesch bloed en dierlijken afval wordt toebereidt of verwerkt, welke' naar het oordeel van den inspecteur niet behoorlijk zijn ingericht en waarin de gewenschte zindelijkheid niet wordt in acht"genomen moeten op advies van den inspecteur door den Burgemeester worden gesloten, behoudens het hooger beroep van den belanghebbende bij Gedeputeerde Staten opengesteld. Terwijl het hooger beroep aanhangig is wordt de sluiting niet toegepast. § 3. A au het slachten en het keuren van vee en vleesch. Art. 20. Ieder die een stuk vee wil slachten of doen slachten is verplicht hiervan te voren kennis te gexen ten tijde en ter plaatse door het gemeente-bestuur daarvoor aangegeven. Eenhoevige dieren mogen niet worden geslacht, dan na door een keurmeester te zijn onderzocht, goedgekeurd en van een goedkeuringsmerk voorzien. De keuring vóór de slachting kan door het gemeentebestuur ook voor het overige vee verplichtend worden gesteld. Art. 21. Geslachte dieren, uitgezonderd kalveren, schapen en geiten welke in hun geheel mogen blijven, moeten vóór de keuring, over hun lengte zoodanig worden gekloofd dat beide helften aan den hals over een lengte vau 10 centimeter verbonden blijven. De Correctie: Aht. 20, staat: keurmeester, lees: keuringsveeatts. huid, alsmede de longen, he| hart, de lever, de milt, de nieren, de baarmoeder en de uier moeten tot de keuring is verricht door hun natuurlijke verbindingsmiddelen ongeschonden aan een der lichaamshelften verbonden blijven; het bloed, de maag en de darmen, het vet met de klieren, de kop met de tong en de pooten moeten tot na de keuring zoodanig bij de geslachte dieren voorhanden worden gehouden, dat er geen twijfel kan ontstaan tot welk dier zij behooren. In gemeenten waar in openbare slachtplaatsen wordt geslacht, zijn Burgemeester en Wethouders in overleg met den inspecteur bevoegd voorschriften afwijkende van deze bepalingen, alsmede van die in art. 20, te geven. Art. 22. De eigenaar of houder van wegens stervensgevaar uit nood geslacht of van gestorven vee is verplicht hiervan binnen 12 uur nadat het is geslacht of gestorven, kennis te geven aan den Burgemeester of aan een door dezen daartoe aangewezen ambtenaar, die zorg draagt, dat het vee zoo spoedig mogelijk ten hoogste 24 uur na de kennisgeving door een keurings-veearts wordt gekeurd. Art. 23. De keuring geschiedt ter plaatse waar het vee is geslacht, of op een door het gemeentebestuur daarvoor aangewezen plaats. Art. 24. Het vleesch wordt, naarmate de bevindingen bij de geslachte dieren en met inachtnemen van hieromtrent gegeven bijzondere voorschriften, onvoorwaardelijk of voorwaardelijk goedgekeurd of afgekeurd. Art. 25. Ten blijke dat het vleesch is goed- of afgekeurd wordt het op door Onzen Minister vast te stellen plaatsen van merkteekenen voorzien. De vorm en de kleur dier merkteekenen worden door Burgemeesters en Wethouders vastgesteld en ter openbare kennis gebracht. Art. 26. Voorwaardelijk goedgekeurd vleesch, bestemd om in den handel te orden gebracht, dat naar het oordeel van den keuring-veearts door het op de eene of andere wijze toe te bereiden, als voedsel voor den mensch geschikt kan worden gemaakt, kan, nadat het deze toebereiding ten genoegen van den kenrings-veearts heeft ondergaan, ter vrije beschikking vfin den eigenaar worden gesteld als deze de kosten hierop gevallen, zal hebben voldaan. Onze Minister bepaalt de plaats waar het daarvoor aangewezen vleesch de toebereiding moet ondergaan. Art. 27. Afgekeurd vleesch wordt onder goedkeuring van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken door de zorg van het gemeentebestuur onschadelijk gemaakt. Akt. 2b. Indien vee of vleesch wordt afgekeurd zal de belanghebbende hiervoor een herkeuring kunnen vorderen. Hij geeft hiervan kennis aan den Burgemeester oi een door dezen daartoe aangewezen ambtenaar die zorg draagt, dat de herkeuring zoo spoedig mogelijk wordt verricht. De herkeuring geschiedt: a. bij afkeuring door een keurmeester door een daartoe door den Burgemeester aan te wijzen naastbijzijnden keurings-veearts; b. bij afkeuring door een keurings-veearts, door een inspecteur. De kosten op de herkeuring vallende komen ten laste van hem die haar heeft gevorderd, tenzij het vleesch bij herkeuring wordt goedgekeurd, in welk geval de kosten door de gemeente worden gedragen. Het tarief van de herkeuring wordt behoudens Onze goedkeuring door den Gemeenteraad vastgesteld. Art. 29. De uitvoering der keuring en de gevallen waarbij het vleesch moet worden afgekeurd, worden door Ons bij afzonderlijk besluit, gehoord een commissie van deskundigen, geregeld. § 4. ^ an het vervoeren van vee en het vervoeren, voorhanden hebben, te koop stellen, verkoopen, toebereiden of in gebruik brengen van vleesch. Art. 30. Het is verboden, vleesch te vervoeren of te doen vervoeren langs openbare wegen, voorhanden te hebben, ten verkoop te stellen, te verkoopen, op eenigerlei wijze toe te bereiden of in gebruik te krengen dat niet door een, op grond van deze wet daartoe aangewezen ambtenaar is goedgekeurd en niet ten bl van die goedkeuring is voorzien van de daarvoor vastgesti merkteekenen of niet is gedekt door een, door of namens Burgemeester afgegeven bewijs van vergunning tot vervoei bewijs van goedkeuring. Art. 31. Het is verboden, vleesch dat is afgekeurd of om welke reden i ondeugdelijk is of schadelijk voor de gezondheid kan zijn, te verv ren, voorhanden te hebben, te koop te stellen, te verkoopen, tof bereiden of in gebruik te brengen of deze handelingen te d< verrichten. Deze bepaling is ook toepasselijk op verduurzaa en op toebereid vleesch. Art. 32. Het is verboden zonder vergunning uit nood geslacht of j storven vee te vervoeren of te doen vervoeren. Wanneer dit vervoer echter noodzakelijk is kan de Burj meester het, gehoord een op grond dezer wet met de keuri belasten ambtenaar en met inachtnemen der wet van 20 Juli 18 (Stbl. 68), gewijzigd bij die van 15 April 1896 (Stbl. 68), do geschieden onder zoodanige voorzorgsmaatregelen als nooc zullen worden geacht. Art. 33. De gemeentebesturen zijn bevoegd ten opzichte van eld< geslacht ingevoerd vleesch, met inachtnemen, der bepalingen dei wet, zoodanige voorschriften te geven als zij in het belang d keuring en der openbare gezondheid noodig zullen achteu. Art. 34. Ieder, die vleesch vervoert, ten verkoop voorhanden heeft, koop stelt, verkoopt, toebereidt met het doel het te verkoopen in gebruik te brengen is verplicht dit op vordering van de c grond dezer wet met de keuring belaste ambtenaren of ambti naren en beambten der rijks- of gemeente-politie te vertoon* en desverlangd op te geven de naam van wien en de plaa vanwaar het komt en voor wien het is bestemd. Indien blijkt dat het vleesch niet is goedgekeurd of is afgekeurd, t twijfel aan de deugdelijkheid of als het ondeugdelijk is, is deeigenai houder of vervoerder verplicht het desgevorderd aan deze ambtenaren of beambten af te geven en hnn aanwijzingen of bevelen daaromtrent op te volgen. Art. 35. Vleesch, dat wegens overtreding dezer wet is in beslag genomen, zal indien het niet wordt afgekeurd aan den eigenaar worden teruggeven, nadat het, als zulks noodig wordt geoordeeld, overeenkomstig de bepaling van art. 26 dezer wet, zal zijn toebereid en hij het bedrag der waarde, te bepalen door een op grond dezer wet met de keuring belasten ambtenaar, ten kantore van den gemeente-ontvanger of diens gemachtigde heeft gestort. Van de storting van het bedrag der waarde wordt den belanghebbende een schriflelijk bewijs verstrekt. Ingeval de rechter het gestorte bedrag der waarde niet bij vonnis verbeurd verklaart, zal het den belanghebbende desgevorderd worden teruggegeven. Wordt het gestort bedrag bij vonnis van den rechter verbeurd verklaart, dan komt dit ten bate van de gemeente waarin de overtreding is geconstateerd Art. 36. Onder vee worden bij deze wet verstaan: runderen, kalveren schapen, geiten, varkens en eenhoevige dieren. Onder vleesch wordt verstaan: alle deelen van die dieren welke niet door zouten, rooken of op andere wijze, behalve door bevriezen verduurzaamd zijn. De huid, behalve van varkens, de horens en de klauwen zijn hiervan uitgezonderd. Overgangsbepalingen. Art. 37. In gemeenten waar bij het in werking treden dezer wet personen, die de akte van bevoegdheid als veearts niet van Rijkswege ontvangen hebben, met de keuring van vee en vleesch zijn belast, kunnen deze gedurende een jaar na het in werking treden dezer wet, die betrekking blijven vervullen. Geven zij na een jaar niet de blijken van geschiktheid bedoeld bij art. 2 laatste alinea, dan worden zij ontslagen. Deze bepaling is niet toepasselijk op in alinea 1 van dit artikel bedoelde personen, die langer dan drie achtereenvolgende jaren in een gemeente met de keuring zijn belast en niet ouder zijn dan 65 jaren. Art. 38. Deze wet treedt in werking 3 maanden na den dag waarop zij in de Staatscourant zal zijn afgekondigd. Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is bevoegd aan de gemeentebesturen geheele of gedeeltelijke vrijstelling te verleenen van hare toepassing en uitvoering. Drie jaar na den dag der afkondiging worden geen vrijstellingen meer verleend. Strafbepalingen. MEMORIE VAN TOELICHTING. Algemeenc opmerkingen. De Vereeniging acht het niet noodzakelijk hierbij in den breede aan te toonen dat een wettelijke regeling der keuring van vee en vleesch in ons land een behoefte is, waarin naar haar bescheiden meening behoort te worden voorzien. Reeds is van velschillende zijden en bij herhaling door aan de Regeering gerichte adressen aangedrongen op een wettelijke regeling der keuring en zijn de redenen daarvoor meer of minder uitvoerig en klemmend uiteengezet. In het door de Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde in Nederland samengesteld, zeer uitvoerig en belangrijk rapport zijn verschillende gegevens verzameld, waaruit de noodzakelijkheid der beoogde wettelijke regeling kan worden geput. Verschillende andere lichamen o. a. de Maatschappij ter bevordering der Geneeskunst, de Hollandsche Maatschappij van Landbouw, de Nederlandsche Slagershond, hebben door het inzenden van verzoekschriften om de bedoelde wettelijke regeling tot stand te brengen mede blijk gegeven dat hieraan inderdaad dringende behoefte bestaat en die niet alleen in het belang der openbare gezondheid maar ook ter wille van den vee- en vleeschhandel wordt gewenscht. De Vereeniging neemt de vrijheid te verwijzen naar de verschillende reeds bij het Departement van Binnenlandsche Zaken berustende adressen te dezer zake en hecht gaaane haar adhaesie aan de daarin neergelegde motieven voor een wettelijke regeling der keuring van vee en vleesch. Bijzonder wenscht zij van haar instemming met de conclusiën van het hiervoor bedoelde rapport der Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde blijk te geven. In aansluiting met de in dit rapport verzamelde gegevens en de daaruit opgebouwde conclusiën heeft de Vereeniging zich bezig gehouden met de beantwoording der vraag hoe een wettelijke regeling zou belaooren te worden ingericht en zij is na rijpelijk beraad tot de conclusie gekomen dat het antwoord op deze vraag liet meest aanschouwelijk en sprekend was voor te stellen in den vorm van een stel bepalingen, welke zij in een eventueele wet zou wensehen opgenomen te zien. Aan het bestuur werd opgedragen die bepalingen in ontwerp op te stellen. Het door het bestuur ontworpen plan werd in de Algemeene Vergadering gehouden te Utrecht, den 5den Juli 1899 na eemge wijzigingen aangenomen in den vonn waarin het thans is samengesteld. Bij het formuleeren en samenstellen van dit ontwerp is te 1^7*1 g6"aan met den votm en de indeeling der wet van 20 Ju'i I (TStbl V31}. gelende het Veeartsenijkundig Staatstoezicht en de V eeartsemjkundige Politie, voorts met bestaande gemeentelijke verordeningen regelende de keuring van vee en vleescli en met daarop betrekking hebbende politievoorschriften. Ook het in de Handelingen van de Tweede Kamer der Staten Generaal van 1868 opgenomen ontwerp van wet betreffende de keuring van vee en vleesch van den toenmaligen Minister van "J!6 . 6 Zaken> Heemskerk, heeft ons tot leiddraad gestrekt, ij zijn van het standpunt uitgegaan dat de keuring van vee en vleesch bij afzonderlijke wet behoort te worden geregeld, _ ook als de gezondheidswet tot stand zal komen _ en dat de uitvoering hiervan niet kan worden toegevoegd aan het bestaande Veeartseniikundig Staatstoezicht en de Veeartsenijkundige Politie De Vereeniging neemt de vrijheid als haar bescheiden meening te kennen te geven dat een wettelijke regeling der vee- en v eeschkeuring in den gee.t der door haar aangegeven vorm zonder al te groote, zoowel financieële als praktische bezwaren tot stand zal kunnen worden gebracht en uitvoerbaar zal zijn. A an de Artikelen. Art. 1. De redactie van dit artikel geeft voldoende den omvang en het doel der wet aan. Een nadere toelichting hiervan zal"wel overbodig zijn. Alleen zij ten opzichte van de sub 3 genoemde inrichtingen opgemerkt dat hierbij meer bedrijven zijn vermeld dan in de Hinderwet zijn opgenomen. De Vereeniging is van meening dat bij het tot stand brengen van een wet op de vleeschkeuring het voor een volledig toezicht op het verwerken, juist van het meest als schadelijk te vreezen vleesch, noodig zal zijn die bedrijven in deze wet nader aan te duiden. Uit de artikelen waarin meer bijzonder over de bedrijven wordt gesproken zal dit duidelijk kunnen worden. Akt. 2. In dit artikel is als beginsel aangenomen dat de uitvoering en handhaving der wet, zooveel dit maar mogelijk is, aan veeartsen zal worden opgedragen. Daar het niet mogelijk zal zijn, althans in de eerste jaren niet, de keuring uitsluitend door veeartsen te oen verrichten, zal het noodzakelijk zijn ook niet veeartsenijkundigen met de keuring te belasten, evenwel met bepaalde restrictien zooals dit in een der volgende artikelen (Art. 22) is aangegeven. Het zal noodig zijn dat bij instructie nog nader de bevoegdheid van de keurings-veeartsen en van de keurmeesters worde omschreven. Om zooveel mogelijk verzekerd te zijn dat de Keurmeesters de noodige geschiktheid en bekwaamheid bezitten om de keuring naar behooren te verrichten, meent de Vereeniging dat het noodzakelijk zal zijn dat zij daarvoor worden voorbereid en bij een examen hiervan voldoende blijken zullen geven. Wat betreft de titel, aan de met de keuring te belasten veeartsen, te geven, meent de Vereeniging dat keurinysveearts een geschikte benaming is waarmede duidelijk het verschil in qualiteit en bevoegdheid met de niet veeartsenijkundige ambtenaren, voor wie zij den titel van keurmeester voorstelt, is aangegeven. Aut. 4. Zooals uit dit artikel blijkt wenscht de Vereeniging het aanstellen en bezoldigen van het eigenlijke keuringspersoneel over te aten aan de zorg van iedere gemeente Om te bevorderen dat geschikt personeel worde aangesteld acht de Vereeniging het wenschehjk dat de hoofdinspecteur mede zijn invloed kan doen gelden bij de benoeming hiervan, alsmede op het vaststellen van hun bezoldiging, welke ten iaste van de gemeente zal moeten komen. De bezoldiging zal voor kleinere of liever arme gemeenten een niet gering te schatten bezwaar zijn. Hieraan zal echter naar onze ineeuiug tegemoet kunnen worden gekomen als meerdere gemeenten zicli toe het aanstellen van gemeenschappelijk keuringspersoneel kunnen vereenigen. Ook zal het hellen van keurloonen, waartoe de gemeenten volgens de art 179/ en 150^ der in dit artikel genoemde wet bevoegd zijn, zooal niet geheel dan ten deele kunnen voorzien in de kosten op de keuring vallend. In gemeenten van groote uitgestrektheid met een zeer verspreid wonende veehoudende bevolking en een kleine kom zou het gemeenschappelijk handelen zoodanig kunnen worden geregeld, dat gedeelten van een uitgestrekte gemeente met het keuringsgebied van aangrenzende gemeenten werden vereenigd. Zoo noodig zou bij verschil van gemeenschappelijk overleg tusschen aangrenzende gemeenten de beslissing omtrent de aanwijzing van liet keuringgebied der keuringsveeartsen of keurmeesters aan de Commissarissen der Provinciën kunnen worden overgelaten. Art. e toebereiding in dit art. (26) bedoeld zal kunnen bestaan in zouten of koken (steriliseeren). Om die toebereidingen naar behooren mogelijk te maken zullen hiervoor speciale inrichtingen noodig zijn. Daar er voor kleine of over beperkte inkomsten beschikkende gemeenten te veel bezwaren zullen zijn verbonden aan het beschikbaar stellen van bedoelde inrichtingen zal hier vooral een vereenigd handelen van verschillende gemeenten aan die bezwaren tegemoet kunnen komen. Wij stellen ons voor dat in een nader te bepalen kring van gemeenten slechts één inrichting zal worden gemaakt om vleesch te sterilineeren en te zouten en het binnen dien kring daarvoor aangewezen vleesch daarheen zal worden gebracht om de eene of de andere toebereiding te ondergaan. Art. 27. Het is wensckelijk dat afgekeurd vleesch zoodanig worde gedestrueerd dat het onder geen vorm meer als voedsel voor menschen kan worden gebezigd. In vele gevallen zal het voor dierenvoeder of wel voor technische doeleinden kunnen worden aangewend. Dit kan aan de beoordeeling van den keuringsveearts worden overgelaten, terwijl wij de zorg voor de uitvoering van het onschadelijk maken aan het gemeentebestuur, onder goedkeuring van den Minister, zouden wenschen opgedragen te zien. Het is te verwachten dat in gemeenten waar openbare slachthuizen worden opgericht daar ook inrichtingen zullen verrijzen waarin het vleesch onschadelijk, hetzij al of niet productief kan worden verwerkt. Kan het productief verwerkt worden dan kan dit ten goede komen, aan de eigenaars van het afgekeurde vleesch. De openbare slachthuizen zullen uit den aard der zaak de aangewezen plaatsen zijn voor het oprichten van destruc.toren welke dienstbaar zouden kunnen worden gemaakt voor een bepaalden kring vun gemeenten. Art. 30. Dit artikel is een der voornaamste met betrekking tot de uitoefening der controle op de keuring. Hierin ligt het beginsel opgesloten dat de eigenaar of houder van versch vleesch verplicht is het bewijs te leveren dat het goedgekeurd is en dit slechts ambtelijk behoeft te worden geconstateerd. Art. 31. Ook dit artikel is van groot belang en overtredingen hiervan dienen streng te kunnen worden gestraft. Speciale gevallen waarin kwade trouw bij overtreding van een der bijzondere bepalingen van dit artikel kan worden uitgesloten — wat mogelijk is — kunnen aan de clementie der justitieele ambtenaren worden overgelaten. Pit is het eenige artikel waarin van verduurzaamd d.w.z. niet versch vleesch wordt gesproken. Dat geen andere bijzondere bepalingen omtrent, verduurzaamd vleesch in dit ontwerp zijn opgenomen heeft de volgende reden : Wordt de vleeschkeuring algemeen en verplichtend ingevoerd dan mag worden aangenomen dat zoo na mogelijk al liet vleesch, dat onder welken vorm ook in den handel of in gebruik wordt gebracht, afkomstig zal zijn van goedgekeurde dieren. Dit heeft zooals vanzelve spreekt geen betrekking op uit het buitenland ingevoerde verduurzaamde of toebereide vleeschwaren. Komt eenmaal een wettelijke regeling der vleeschkeuring tot stand dan zal ook de keuring van het geïmporteerde vleesch, die niet minder noodzakelijk is dan die van het inlandsche, dienen te worden geregeld. De Vereeniging heeft zich onthouden de regeling dier keuring in haar proeve van ontwerp op te nemen, daar zij van meening is dat deze bij afzonderlijke wet of Koninklijk besluit zal moeten plaats vinden. Art. 33. Deze bepaling zal noodzakelijk zijn om de gemeenten de bevoegdheid te geven een behoorlijke controle uit te oefenen op het van elders ingevoerd vleesch, ook al is dit goedgekeurd. Art. 35. De bepaling van de le alinea van dit artikel heeft ten doel het plegen van overtredingen tegen te gaan, en wanneer overtredingen worden geconstateerd hiertegen met meer kracht te kunnen ageeren door het voorwerp, waarmede zij zijn gepleegd, in beslag te nemen. Daar het voorwerp (hiermede is afzonderlijk bedoeld versch vleesch) zelve moeilijk, althans in de meeste gevallen niet geschikt zal zijn het te bewaren, is het gewenscht dat bij teruggave hiervan het bedrag der waarde in geld kan worden vastgelegd. Het kan dan aan de beslissing van den rechter worden overgelaten hoe hiermede nader zal moeten worden gehandeld. Art. 37. Daar bij de invoering eener wet niet dadelijk over een voldoend personeel zal kunnen worden beschikt, zal het noodig zijn zooveel mogelijk van de reeds aanwezige krachten gebruik te maken en deze in de gelegenheid te stellen, zich voor een vaste aanstelling voor te bereiden. De in de laatste alinea van dit artikel voorgestelde bepaling zal naar wij meenen voor de geleidelijke invoering eener eventueele wet noodig zijn. Zij sluit in zich een bescherming voor de reeds aanwezige krachten. Hieronder zullen echter niet bekwame en minder geoefende schuilen en dit is een nadeel voor de richtige uitvoering der wet. De Vereeniging heeft gemeend zich te kunnen onthouden van het opsommen van strafbepalingen. Zij acht het echter wenschelijk dat op sommige overtredingen bv. die van de artikelen 30, 81 32 zware straffen, voor die van art. 31 uitsluitend hechtenis of gevangenisstraf, zullen worden gesteld. Strafbepalingen. Het Bestuur: Amsterdam, Februari 1900. D. VAN DER SLUIJS, Voorzitter. K. HOEFNAGEL, Secretaris. J. J. F. DHONT, Penningm.-Bibliothecaris. A. VAN LEEUWEN, Lid.