SMS (J Isn3m3 EEg •wa-.rN30VM'y^A-H: Sg^jS SNC fU: ^vv-iXN3 d-r •: J, J>~« mis^l II !.WOy3Q N3a-NVA: II ÏL^J T : jjoH-fcraoyoQ-r-H: V 5fM| B^s Hi: NVA "aiiDva^y : Hi «^8 P| (j) | >rawHg3x| fl |gj IÜ V NH^aaNorri v ËÜ 'QNV9 N3Q NVA 0NIQ"I3^9JV 30Nia"lXa3A UIBPJ0}SUIV 3» U3ri3W1va '3 7 uea jeefinn JU33 0£* B U0§UU9A9JJB Ot ll! .lBBqS(l.t2[.[9A ]dl[ XI J(0() "pUBq U9{BB.IJ "! OS'£J .1° piBBueSai ~'£j b U9]99p ajjaojjf p 111 :prttq3Sj9A }api •}>pijpoif J3idBdjBn|d do >jfi[J3puozjB 'iiaXuippaqjB B3JID J3U1 pjaajjsn||132 jpjOAY >|J3A\ 3|33l|3S jofj ■ztig "/113 'SuiutiiS^noumeioj^ej ?}9?10IJ^09]9 9Q - •S}BB|d}[.iaA\ s(uosipy — 'doooso.ioiui 119 d000S919JJ — 'U95J9UqBJ 119 U9Sin}3(J9^ ()9q IIBB BJ[U0UI y "(B.IB«BINJ .iep SIIOj|B]S)l[.)B.[>( .){J *B '0) }|J0A\K.Uia[U0§U[ UJ8p0p\[ •uauisuiBifoara guaapon --- (iJBBAdegqosqqorq 9Q '^qoiq 9.iBqi90iA 'U9IB.HS 9JBq;qoizuo 110 aiBq^qoi^ 'uoqj9f9; aqosqBut -o^ny'9ii|dBjS0]05 9Z0ö|pbbjq) -uniu^qonj :)ai[ j9ao (ïddBqos.ia9q aQ - •II0|KJ0IU .lap 3ut^J9MJ9A 9(J - •n9|9ppiUlS?J99^J9A 9fl ('8QM -joods gqosugqissuBJx 'ibbubjj-biububj 'puun^-uoidiuig) \199jjj0a 'ïrHJ UBA JJ9IIiq09ï 9Q — (•U^O^SpUB.Tq 'U9^U995S98j9p9 'U91B:)0fl[) ^'ap-IBB .tap U9U1IIIOp3[flj 9Q — (°ZU9 'U9U19UI0}{ J9p U9JJJ9M.I94BAV 'U9pilUBjAd 9Q) *pfi"> irapno H9p UBA U9.tapU0A\p|9i9J\\. 0Q :u9A9.iqos9q uap.iOAV -b •o 'pppusqaq j[9iui[095 .tap paiqaS gpiaiqag^m 9J98qa§ }9q UU9iq ip.IOAV 5UBJ^BBqj0A U9ptl9J[3(9A\SUB{0q lij •su3>|3||i^ —| -p -y na -jp uaSBiija^ 'JBB|>jug •(• 4q£j3£j nap uba jjoqjaiüoj] *p j_j kya aixovaaa h:«iko >piuipajL jap uajapuoyVV 3Q i >|J3 \\ jjjujfoepq usg J. M. PROOT. Uitgegeven door de Vereeniging van Natuurvrienden „Kosmos" te Amsterdam. Het Raadsel der Zuidpool door JO. M. PROOT Dc mensch is van afkomst een reiziger, geboren in een schip midden in den stroom des tijds. Naar Matthew Arnold. Uitgegeven voor «Kosmos», Vereeniging van Natuurvrienden, door J. C. Dalmeijer te Amsterdam VOORWOORD. Dit boekje dankt zijn titel en zijn ontstaan aan een verzoek van den uitgever. Het is geen bewerking eener buitenlandsche uitgave, maar een samenvoeging van aanteekeningen in het laatste tiental jaren voor mijn onderwijs vergaard. De voornaamste verzamelwerken, reisbeschrijvingen en tijdschriftartikelen over dit onderwerp in die jaren verschenen, hebben de stof er voor geleverd. Het bescheiden doel is Nederlandsche natuurvrienden in eenigszins eenvoudigen vorm een inzicht te geven in onze kennis van dit belangwekkend deel der aarde en te overtuigen van de groote waarde van Zuidpooltochten. .10. M. PROOT. Amstekium, Februari 19(17. — PROGRAMMA — VAN DE VEREENIGING VAN NATUURVRIENDEN KOSMOS Gevestigd tc Amsterdam. Administratie: Roelof Hartstraat 68. De vereeniging „Kosmos" wil in de eerste plaats de kennis der natuurwetenschappen en daarmede het natuurgenot en het begrip harer verschijnselen, in den meest uitgebreiden zin onder ons volk verspreiden. Dit doel tracht de vereeniging te bereiken door het uitgeven van nieuwe boeken op natuurwetenschappelijk gebied, die in den goeden zin populair en door uitstekende auteurs zijn geschreven en zooveel mogelijk en goed zijn geïllustreerd, welke werken zij voor hare leden KOSTELOOS of tegen buitengewoon lagen prijs verkrijgbaar stelt. Lid kclfl iedereen worden, die zich verbindt tot eene jaarlijksche bijdrage van drie gulden, betaalbaar I October van elk iaar. Andere plichten of rechten dan hierna aangegeven, bestaan voor de leden niet. TEN ALLEN TIJDE kan men als lid toetreden; wat reeds verschenen is wordt steeds nageleverd. Wil men ophouden lid te zijn, dan moet hiervan vóór 1 Juli van het loopend vereenigingsiaar worden kennis gegeven, daar dit anders opnieuw voor een jaar rekent te zijn ingegaan. De oprichters der vereeniging voeren het beheer en beslissen in alle zaken de vereeniging betreffende. De leden ontvangen voor hunne jaarlijksche bijdrage KOSTELOOS (voor het jaar loopende van I October '06—uit0 Sept. '07): ten eerste de volgende uitgaven : ie Dr. P. 6. Buekers, fiet Zinneleven der Planten. 2« Dr. m. milb. Ifleijer, Zon en Sterren. 3* 3o Proot, Bet Raadsel der Zuidpool. 4« Wilhelm Bölscbe, De Zegepraal van bet Eeven. 5« Dr. f). 3. (Kalkoen, Uit den üoortijd der Harde. Ten tweede: Het recht de buitengewone uitgaven of wel andere werken, welke door de Vereeniging zullen worden uitgegeven of aangeboden, tegen belangrijk verminderden prijs te ontvangen. Elke boekhandel neemt lidmaatschapsverklaringen aan en zorgt voor de toezending der boeken. Waar de levering niet door middel van een boekhandelaar kan geschieden, of op bezwaren stuit, wende men zich tot de administratie der Vereeniging „KOSMOS", Roelof Hartstraat 68 te Amsterdam, aan welke alsdan de contributie per postwissel moet worden toegezonden. Eerste bijzonder aanbod voor /(osmose/eden. (levoig gevende aan de belofte, opgesloten in ons program, af en toe buitengewone uitgaven voor de leden van „Kosmos" verkrijgbaar te stellen tegen BELANGRIJK VERMINDERDEN PRIJS, bieden wij thans aan : Het Menschenraadsel Door WILHELM BOLSCHE Groot 8° formaat, 176 bladz., gewone prijs f 1,90, voor Kosmosleden tijdelijk tegen betaling van slechts zestig eent. Een klein getal exemplaren in prachtband is voor de eerste aanvragers verkrugbaar voor 90 cent (gewone prjjs I 2,251. Men deponeere bij den boekhandelaar door wien men lid van «KOSMOS» is geworden, 00 of 90 cent met coupon No. 1 van liet bewijs van lidmaatschap (zonder dezen coupon wordt geen enkel exemplaar tegen dezen prijs afgeleverd). Ook kan men aan de administratie van «KOSMOS», ltoelol HartstrnatfiS te Amsterdam een postwissel van 60 of 90 cent zenden, waarop dan coupon No 1 moet zijn vastgehecht. — Hierlangs afknippen. Dit bestelbiljet kan door eiken boekhandelaar worden aangenomen. Waar de levering on bezwaren stuit, kan men het ook toezenden aan de admnistratie te Amsterdam Ondergeteekende treedt volgens het programma als lid toe tot de Vereeniging van Natuurvrienden «KOSMOS» te Amsterdam (Administratie: Roelof Hartstraat 08), betaalt thans en verder op den len October van elk jaar een bijdrage van f3,—, verzoekt toezending van zijn bewijs van lidmaatschap en ontvangt bij verschijnen kosteloos : I. De gewone uitgaven van 1900 — 1907: Ie. Dr. P. G. Buekers. Het Zinneleven der Planten. 2e. Dr. M Wilh. Meijer, Zon en Sterren. 3e. Wilhelm Bölsche, De Zegepraal van het Loven. 4e Jo Proot, Het Raadsel dor Zuidpool. 5e Dr. H. J. Calkoen, Uit den voortijd dor Aarde. II. Het recht, de door de vereeniging «KOSMOS» uit te geven of aan te bieden buitengewone uitgaven te betrekken tegen belangrijk verlaagden prijs. Ingeval men de bovengaande 5 uitgaven gebonden wenscht te ontvangen, kan dit geschieden tegen de geringe verhooging van 30 cent per boek. Bij zijne gewone contributie voege men dan f 1,50 om de 5 boeken elk afzonderlijk gebonden te ontvangen Bij inteekening vermelde men dit s. v. p. duidelijk. Naam en Adres : Ingeval de besteller een of ander van bovenstaande werken reeds gekocht heeft tegen den afzonderlijken prijs van 60 cent, dan wordt op verzoek dit werk niet nogmaals geleverd en kan men 60 cent van de contributie aftrekken. Men gelieve dit uitdrukkelijk te vermelden De drang, den mensch ingeschapen, naar wat buiten zijn onmiddellijk bereik ligt, die hoofdfactor voor ontdekking in het algemeen, beleeft als het ware zijn apotheose in den nooit gestilden drang tot het benaderen van de grenzen der natuur. Zulke grenzen zijn op geografisch gebied de poolstreken, waarbij ontegenzeggelijk de landen om de Zuidpool de allernoordelijkste streken der aarde in merkwaardigheid overtreffen. Het valt moeilijk te bepalen, welke de eerste ontdekkingsreizen naar het Zuidland zijn geweest; want van eeuw op eeuw heeft zich hier met de grenzen op de kaarten, de belangstelling en het doel der tochten gewijzigd, werd voor steeds andere vraagstukken hier een oplossing gezocht en was aan den eenen kant bij het opteekenen van ontdekkingen de wensch vaak de moeder der gedachte, aan den anderen kant deed onvoldoende publiciteit, waardevolle resultaten vaak voor het nageslacht weer verloren gaan. Lang was het Zuidland een geliefkoosd onderwerp voor philosofische speculatiën, werden de verhalen der zeelui kunstmatig tot Zuidlandondernemingen uitgesponnen, totdat het Zuidland werd opgenomen in den voortdurenden strijd der zeemogendheden om commercieele en politieke overheersching, en met het zeemansbedrijf, met den groei en het verval der natiën ging het vraagstuk van het Zuidland sinds op en neer. Zelf onbewoond heeft het zoo van verre den weerklank ondervonden van de groote geluiden der cultuurwereld en ook in dit land heeft de wetenzuidpool 1 schap de voetsporen der praktijk gevolgd. Naarmate de hoop op practisch nut van het Antarctis zwakker is geworden, is gegroeid de overtuiging van de groote waarde voor de wetenschap van dat verijsde aardstuk, dat in koude tongen zijn invloed uitstrekt tot ver in de beschaafde wereld en in zijn sterk aangetaste landmassa's als nergens elders de kracht vertoont van een der ruwste gasten van den aardkorst . het ijs. De Grieken, die de wereld beschouwden als een schijf, door een wereldoceaan omzoomd, waren voor het vraagstuk van het Zuidland zoo koud als het ijs zelf en toch hebben zij dit ijsland zijn naam gegeven, want het sterrenbeeld van den Grooten Beer, dat om de Noordpoolster heen zwiert, werd door hen Arctos genoemd en zoo heeft het land, onder de Zuidpoolster gelegen later den klassieken naam Antarctis gekregen. De Grieken zelf noemden die duistere oorden, waardoor de weg ter onderwereld voerde, Erebus, een plaats zoo schrik- ën angstwekkend, dat Shakespeare dien naam gebruikt als een omschrijving voor den beklagenswaardigen man, die geen muziek in zijn ziel had en Dante nog het vagevuur plaatste op dit duistere aardpunt, als antipodisch met Sion gelegen. We vermeldden reeds, dat vele eeuwen, naar hun vermogen en hun krachten hebben beproefd, dit grensgebied der natuur te benaderen. De eerste belijders van den ronden aardvorm schiepen in hun naïeve fantasieën al dadelijk een groot Zuidland, dat voor de uitgestrekte Noorderlanden het evenwicht moest ophouden. De aarde toch, tot aan het einde der Middeleeuwen bijna algemeen beschouwd als het middelpunt van het heelal, moest een voorbeeld zijn van orde en evenwicht. Stellig deelde dus de equator al het land in twee gelijke helften. Het Zuidland moest bestaan, het was de vraag maar of men het kon bereiken ! Een groot Babylonisch sterrekundige Seleukos (160 v. Chr.) had opgemerkt, dat de Indische Oceaan geen eb- en vloedbeweging kende, en ofschoon die meening volstrekt niet strookte met de werkelijkheid, werd het een reden om den Indischen Oceaan tot een binnenzee te verklaren en twaalf eeuwen lang sloten alle kaarten dien oceaan af door een groot Zuidland, dat Afrika met Achter Indië vereenigde. Weinig aanmoedigend tot onderzoek ter plaatse was de vaste meening van geleerden, zoowel als van zeelieden over de onbewoonbaarheid en dus de ondoordringbaarheid der heete zone aan den equator, waar zeemonsters en zware wiermassa's, ja de duivel zelve de plaag der hitte nog verzwaarden. De meening, dat geen sterveling uit het Noorden der aarde de Zuiderlanden kon bereiken, had de Christenwereld aldus reeds van de Grieken geërfd en ze had die slechts aan te vullen. De kerkvaders, die de tegenvoeters zoowel buiten het bereik van Adams geslacht als buiten den invloed der christelijke kerk zagen liggen, negeerden zelfs hun bestaan en gebrandmerkt als een bijgeloof, waarvoor de pauselijke ban zelfs niet uitbleef, verdween het Zuidland zoo al niet uit het brein, dan toch uit de belangstelling der beschaafde wereld. Eeuwen lang triomfeerde ook in dit opzicht de gemoedsrust op den lust naar avonturen. Eerst in de I4de eeuw kwam, als zoo vaak, ook in dezen de praktijk de theorie beschamen : de reizen der zeevaarders verwezen de «Verzengende zone» naar het rijk der fabelen en kwamen enkele groote geesten der .Middeleeuwen gelijk geven : ook ten Zuiden van den equator vertoonden zich de pronkjuweelen van Gods schepping. De eeuwen der ontdekkingen volgden de eeuwen der gissingen op, moed trotseerde de fabelen en van af de laatste jaren der 15d-* eeuw kwam de kerk de ontdekking aanmoedigen en bevorderen. Ja, het is moeilijk uit te maken of zendingsijver dan wel handelsgeest de voornaamste factor bij de eerste wereldreizen was. De bekende reis van den Portugees Vasco da Gama heeft in 1494 voor goed Afrika losgemaakt van het groote Terra Incognita der Middeleeuwsche kaarten ; de moed van het Westen overtroefde de speculatiën van het Oosten. Magelhaens markeerde in 1520 op 52* Z. B. de Zuidelijkste straat, die de bekende werelddeelen van het Zuidland scheidde. Nu kwam de tijd waarop niet een uitgestrekt land, maar eindeloos uitgestrekte zeeën den geest der menschen verblindden; waar op de oude kaarten het Zuidland geteekend was, prijkte nu een ononderbroken reusachtige Zuidzee en als het waar is dat algeheele ontkenning het beste middel is om tot de waarheid te komen, dan was de weg naar het ware Antarctis nu geplaveid. Voorloopig moest het echter voor den juisten vorm van het land bij gissingen blijven, niet alleen omdat de slechte zeevaartinstrumenten uit deze tijden de kans op onjuist waarnemen en misteekenen bizonder groot maakten, maar ook doordat menig punt, dat door ondernemende kapiteins en scherpziende matrozen van het Zuidpoolland ontdekt heette, zich later oploste in een reeks van met puin bedekte ijsbergen. Merkwaardig dicht kwam de geniale kunstenaar en geleerde Leonardo da Vinei de waarheid nabij, toen hij in 1515 op zijn globe het eigenlijke Zuidland geheel binnen den Zuidpoolcirkel beperkte. Intusschen was het niet alles moed en ondernemingslust, wat de zeelui Zuidwaarts dreef; want lang vóór opzettelijke tochten naar de Zuidpoolstreken ondernomen werden, maakten vele schippers tegen hun wil kennis met dit deel der aarde, dank zij den heftigen stormen, die ten Zuiden van Zuid-Amerika de schepen vaak uit de koers wierpen ! De beroemde Sik Francis Drake verhaalt hoe hij in 1578 bij het omzeilen van Zuid-Amerika door storm werd voortgedreven tot op ongeveer 59° Z. B. voordat zijn schip weer aan het roer gehoorzaamde en de eilanden van den Vuurland-archipel door hem bezocht, prijkten bij misverstand lang onder den naam van Drakeland, als een spits van het Zuidpoolland op de kaarten: de eerste, maar helaas niet de laatste verkeerde naamplaat in deze nieuwe wereld. Nog heel wat minder vast dan het avontuur van Drake staat het bericht, dat de NoordHollander Dirk Gerritsz in 1599 met de «Blijde Boodschap» door een heftigen storm in hetzelfde gebied tot op 64° kwam en daar een sneeuwig bergland, een soort Zuidelijk Scandinavië ontdekte, en hoe graag we ook aan een Nederlander de eer dier ontdekking zouden toekennen, de waarheid is, dat hij op 56° Z. B. in de buurt van \ uurland wel door heftige sneeuwbuien werd overvallen, maar dat geen land in zicht was. De meening, dat in het Zuidland ontelbare millioenen zielen het Christendom ten heil zou kunnen worden, bracht in 1605 Spaansche monniken in het Zuiddeel van den Qrooten Oceaan en hun kapitein de Quiros ontdekte in dit gebied tb u -O X a» O X c O X De bijna 4000 M. hooge vulkaan werd Erebus gedoopt en de rustende vulkaan er naast van een 3400 M. hoogte als Mount Terror ingeteekend. Op 77° gekomen hoopte men Zuidwaarts te kunnen aanhouden, maar de lange witte lijn, die men reeds eenige dagen den horizon had zien afbakenen bleek een reuzenwal van lage ijsklippen. Alen had even goed kunnen probeeren dwars door de Engelsche krijtkust te varen, als aan deze ijsbarrière zijn schip te wagen. Het was des te grooter teleurstelling, omdat Ross terecht, bleek later, meende, dat de bergkust nog veel verder naar het Zuiden zich voortzette en de landverhoudingen dus alle hoop gaven tot nog verder doordringen. Maar een minstens even groote belemmering voor een verderen tocht was de ijsbarrière, die alles overtrof, wat aan ijsophooping tot nu toe in het Antarctis was aangetroffen. Met loodrechte wanden van 50 tot 100 M. hoogte, vertoonde de ijs wand tegen de lucht een bijna horizontaal profiel. Al klom men tot in de toppen van de mast, men kon er niet overheen zien. Als met een reuzenijsgordijn scheen het Antarctis zich hier tegen de onbescheiden blikken der voorbijtrekkende menschen te willen beschermen. Alleen in het benedendeel van den wand had de branding en het scherpe pakijs met groote holten dit gordijn verrafeld en reuzenijskegels wezen er op, dat doonveer nu en dan zijn zwakke krachten wijdde aan een poging tot vernietiging van misschien het machtigste ijsproduct der aarde. Terwijl Oostwaarts de onverbiddelijke barrière werd gevolgd, vuurde de Erebus van uit het onneembare ijskasteel een reuzensalvo af: tot 600 M. hoogte rees een 60 M. breede rookkolom uit den donderenden kratermond omhoog. W einig tijd werd helaas den zeelui gegeven tot bewondering van de grootsche tegenstelling van heftigen gloed en koele blankheid, van beweging en eeuwige rust, van smeltende aardh't'e en verstijvende koude, en met een practisch «aan de touwen» moest de kapitein de opgetogen matrozen tot het proza der werkelijkheid terugroepen. -Weer dan twee weken werd gevaren langs de ijsbarrière, die voor Cook zoo'n bittere teleurstelling was. Men zag lang- x u -4J O O '-*3 a <3 o zamerhand de woeste wachters van dezen ijsburcht: de Erebus en de Terror, geheel uit het gezichtsveld verdwijnen en nog was het eind der barrière niet te zien, die men ook niet te dicht kon naderen, wilde men de wind voor de zeilen niet ondervangen zien Met de grootste moeite werden ook groote drijvende ijseilanden ontweken, blijkbaar afgebroken van dien reuzenwand, die de Zuidelijke IJsbarrière werd gedoopt en toen men over .30 lengtegraden den wand had gevolgd, werd op 167° W. L. tot den terugtocht besloten.: jong ijs begon zich te vormen en deed het raadzaam achten de Noordelijke winterkwartieren op te slaan. Bij het lengen der nachten begon het Zuiderhcht, Aurora Australis genoemd, het natuurschoon te verhoogen en nadat allen in de beste gezondheid drie en zestig dagen lang het Antarctische zomerklimaat hadden doorstaan, werd de Zuidpoolcirkel weer gepasseerd en kon de magnetische Zuidpool worden vastgesteld op 76° 12' Z. B. en 163° O L. Nog nooit was de oogst van een reis in deze streken zoo groot geweest en met den warmsten geestdrift ontving Sir John Franklin de beide schepen in Hobarttown op Tasmanië. Tegen het aanbreken van den volgenden Zuidelijken zomer werd weer naar de Ross-zee teruggekeerd. Op 53° gingen de schepen dwars door een groote walvischkolonie en toen met een geweldigen schok het schip over een reuzenexemplaar heenschoof, bleef de bemanning in tweestrijd of het schip de walvisch, dan wel de walvisch het schip zoo duchtig had geraakt. Te midden van het ijs werd het jaar 1842 ingeluid en o\er den dikken ijsrand, die als een natuurlijke buffer een botsing tusschen de beide schepen onmogelijk maakte, werden wederzijds de nieuwjaarsbezoeken afgelegd. Mist, storm en ijs gaven anders weinig stof tot opgewektheid, al 'hielden de schepen zich prachtig onder de groote ijsblokken, die de storm soms vier uur achtereen op en tegen het schip aanwierp. Soms scheen hen slechts de keus te worden gelaten elkaar te verpletteren, tegen éen ijsberg verbrijzeld of tusschen twee ijsbergen vermorzeld te worden Op 161° 27' VV. L. werd tot 78» S' 30" doorgezeild en zestig 'aar lanS bleef dit het zuidelijkst bereikte punt. Groote steen- den Zuidpoolcirkel voerde, de vooruitgang van zeekundige en weerkundige studiën bevestigden zijn betoogen en het Australische goud deed meer dan vroeger Engelsche schepen de /.uidelijke oceanen bevaren. Maury zelf heeft het helaas niet meer beleefd, dat het voor een hernieuwd uitgebreid onderzoek tot vaste plannen kwam maar zijn grootste leerling. Prof. Qeorge von Neumaver die m woord en schrift jaren lang de ijverigste propagandist voor Zuidpooltochten was, heeft de triumf beleefd van een tweede groot tijdvak op dit gebied bij den overgang van de 19de en eeuw. Nauwelijks gepromoveerd tot dokter in de natuurwetenschappen, deed hij examen voor de marine en bereikte ■n 1852, als gewoon matroos, Australië, waar hij het land zijner wenschen, het hoofdterrein van zijn magnetische en oceanografische studiën, het Antarctis, zooveel nader was, dat hij echter ondanks z.jn ijver en vurig verlangen zelf nooit zou bereiken en waarheen hij eerst aan den avond van zijn leven zijn landgenooten, de Duitschers, als nieuwe ijveraars zou zien binnengaan Intusschen had Maximiliaan II van Beieren hem in staat gesteld het bekende Flag-Staf-observatorium te .Melbourne te stichten en achtte de Duitsche regeering hem den aangewezen irecteur van de in 1875 te Hamburg opgerichte Deutsche oeewarte, met zoowel wetenschappelijk als practisch doel. Maar van vele zijden werden de blikken der beschaafde wereld aan het eind der I9Je eeuw gericht op het Zuidpoolvraagstuk. De marine zoölogie, de kabellegging, had nieuwe belangstelling gegeven voor de diepzee, had die zee noch bevo kt met tabelachtige wezens, noch levenloos gevonden Met koude water uit de poolstreken bleek zijn invloed tot in de tropen te doen gevoelen en bij de uitgebreidheid der Zuieijke zeeen, was van die zijde die invloed ontegenzeggelijk het grootst. Steeds beter en fijner werkten ook de instrumenten waarmee de geheimen der diepzee konden ontsluierd worden en zoo nam in 1872 de beroemdste Engelsche diepzee-expeditie der «Lhallenger» bij zijn vierjarige reis ten bate van allerlei physisch en biologisch onderzoek al dadelijk de randen van het Antarctis in haar reisplan op. Na Ross was nog nooit een dergelijke reuzenoogst van toonden zich niet. Toch bracht de jacht op de eerstgenoemde, overvloedig aanwezige, dieren nog menig schip naar het Z. en als matroos aan boord van de „Antarctis", die onder kapitein Kristensen door den veteraan der Noorsche walvischvaarders Svend Foyn was uitgezonden, bereikte de later zoo bekende Noor Carstens E. Borchgrevink in 1894 voor het eerst de Antarctische zeeën. Met hem sloot dit tijdvak der koopvaarders en begon het tweede groote tijdvak der wetenschappelijke reizen. Borchgrevink had een echte ontdekkersnatuur en het Zuidland was reeds in zijn jeugd het land zijner droomen. Om zijn levensdoel nader te komen, had hij een tijdlang een leeraarspost te Sydney aanvaard en zijn eerste ondervindingen als matroos waren afschrikwekkend genoeg. „Het was een booze „nacht, die eerste op het oude schip. De eenige vrije kooi „had juist haar vroegeren eigenaar verloren, die 's avonds Ie „voren aan land was gegaan en op den terugweg was verdronken. Zijn slaapplaats werd mij toegewezen. De kooi was „gesloten als een doodkist en lag juist boven een kist met „spek. De geur van het in de hitte bedervende spek verlengde zich in de nauwe ruimte met de lucht der slapende „matrozen". Het ging lijnrecht op de Ross-zee en Victorialand aan en tot op 74 0 Z. B. werd doorgevaren, toen Borchgrevink van uit het kraaiennest in den mast een kleine Ijsvrije landpunt ontdekte, die met Ross' kaap Adare overeenkwam. Borchgrevink was ook zoo gelukkig de eerste mensch te zijn, die het eigenlijke vastland van het Zuiden daar betrad en de eerste korstmos naar het Noorden bracht, als bewijs van plantenleven binnen den Zuidpoolcirkel Sinds in Europa teruggekeerd, heeft Borchgrevink niet gerust, woord noch pen gespaard, vóór hij in staat was gesteld in 1898 als hoofd van een expeditie diezelfde streken weer te bezoeken. Maar vóór dien tijd had de bemanning van de „Belgica" zij het dan ook onvrijwillig den eersten Antarctischen winternacht beleefd Tot nu toe hadden alle reizigers zich slechts als zomergasten in dit gebied gewaagd, en de zomer had bij zijn koud, veranderlijk weer, zijn killen mist en sneeuwstormen hen ten minste nog de vreugd; van het daglicht geschonken. De zon deed vaak het smeltwater van de rotsen druipen en omringde de ijsbergen met een genoegelijk gedroppel; en verbraken schorre vogelkreten ook al niet juist zeer muzikaal de angstwekkende stilte, ze spraken ten minste luid van leven te midden van levenloos ijs en land. De ellenden van een duisteren Antarctischen winter had nog niemand durven trotseeren, maar de weetgierigheid, de moed van geleerden en idealisten dreef met steeds meer aandrang naar het Zuidland heen en op het Internationale Aardrijkskundig congres te Londen in 1895, waar de geestdrift van een Neumayer en een Borchgrevink weerklank vond bij een Hooker en een Sir John Murray, een der Challenger-helden, daar kristalliseerde de belangstelling zich in de volgende motie : Geen aardrijkskundige ontdekking is van zooveel algemeen belang als de ontdekking der Antarctische gebieden Juist i.i de laatste jaren van de 19de eeuw werd door de meteorologen een bizonder warme periode verwacht en scheen dus de tijd voor ondernemingen naar de Zuidpool bizonder gunstig. Zoo werd het eind der eeuw het begin der «Groote periode» in het Antarctische onderzoek. En terwijl in de toen volgende jaren de groote nationale expeditiën naar het Zuiden werden voorbereid, wist de Belgische zeeofficier Adrien de Gerlache, gesteund door het Brusselsche Aardrijkskundig genootschap, vele Belgen tot vrijwillige bijdragen over te halen om met f 150.000 zijn expeditie naar de Zuidpool te verzekeren. Het schip de «Belgica» was in Noorwegen gebouwd en grootendeels met Noren bemand. Van zijn wetenschappelijke staf overtrof de Russisch-Poolsche geleerde Argtowski al de andere verre door zijn ijver en talenten als scheikundige, geoloog en meteoroloog. Stuurman was de Noor Roald Amundsen, die in 1906 de Noordwestelijke doorvaart op zijn naam zou zetten. 16 Aug. 1897 verliet de «Belgica» de haven van Antwerpen en stoomde begeleid door ons oorlogsschip de «Kortenaer» de Schelde uit. Het Antarctisch gebied ten Z. van Z.-Amerika was het doel van de reis en de straat tusschen Grahamland en den Palmerarchipel draagt voortaan den naam van Gerlache. Ofschoon hier eigenlijk door Dallmann al Bismarck's naam ö .2 cS ■r. M OJ -»-> Ö £ i a '3 h 3 0 3 >> O) GO bC M 0) -O c3 1 o ZUIDPOOL 3 was ingeschreven, heeft de Oerlache deze zeestraat eerst nauwkeurig opgenomen. Grahamland, een geweldig gletscherrijk door fjorden diep verrat'eld bergland, vertoonde in den zomer van 1897 8 het typische Antarctische landschapsbeeld: donkere rotsen, die haast zwart leken te midden van hun witte omgeving, wierpen grijze schaduwen op het ijs, op de sneeuw van hun hellingen en op den breeden ijswal in de zee aan hun voet ; want ofschoon de hitte der zon er 's zomers soms haast ondragelijk is, voert de zomerwarmte hier met de producten der winterkou toch een al te ongelijken strijd Door loodingen werd aangetoond dat Alexander-I- en Grahamland verbonden zijn door een slechts 1500 Al. dieponderzeesch voetstuk, dat zich ook naar Victorialand schijnt voort te zetten en aldus als een soort zeebordes het groote Zuidland schijnt te omgeven Noordwaarts bleek dit voetstuk naar de Drakestraat vrij steil over te gaan naar de eigenlijke diepzee : in dit deel werd 4000 M gelood Üp verschillende punten ging Arijtowski voor geologische waarnemingen aan land, vond naast sporen van langzame verzakking van het land, ook verschillende sporen van uitgebreider vergletschering in vóórhistorische tijden. In .Waart 1898 werd nog 71° 30" Z.B. door de «Belgica» bereikt, maar toen was het voor een terugkeeren naar bewoonde of warmer streken ook te laat geworden, de «Belgica» en haar bemanning moest hier overwinteren en hoewel men voor een overwintering te midden van het ijs niet geheel was ingericht, werd opgewekt het nooit beleefde seizoen van den Zuidelijken winter verbeid. Wel was de «Belgica» al heel gauw niet meer los te krijgen, maar het ijs scheen intusschen de «Belgica» zoowat op sleeptouw te nemen : het drijfijs door dunnere, krakende * en buigende strooken verbonden, bewoog volgens de astronomische waarnemingen de «Belgica» tusschen 70° en 711 /,° Z.B. nu eens hier dan daar heen, maar het schip hield zich uitstekend in haar drijvende gevangenis, helaas maakte juist de steeds wisselende ligging van het schip, groote sledetochten onmogelijk. 15 A\ei ging de zon onder om zeventig dagen weg te blijven. Drie dagen later konden de zeelui, die op een hoogen ijsberg waren geklommen, nog juist den bovenrand waarnemen van de flauwe gele schijf, de warmtebron, die hen maanden lang aan hun lot zou overlaten. In de eerste weken van schemer en duisternis verontrustte veel heftige stormen de bemanning en veel ijspersing de staf. A\aar daarna werd de hemel helder, kwam de volle maan schitterend klaar en het Zuiderlicht betooverend schoon, althans wat licht en schaduw verspreiden over het doodelijk sombere tafereel van pakijs rondom. Duisternis scheen zelfs den moed en opgewektheid der dappersten te dooven. Alleen tegen twaalf uur 's middags kwam een glimpje schemering de somber gestemden verkondigen. dat de zon althans niet de geheele aarde in kou en ellende liet. Tegen die ellende der duisternis verzonken de bezwaren der koude haast in het niet. Duisternis veroorzaakt waarschijnlijk meer nog dan het eenzame leven en de eentonige voeding een soort «poolanemie», kleurde ook hier de trissche zeemanswangen doodelijk bleek en groenig. Voor afleiding was men trouwens zeer onvoldoende uitgerust. Het niet te verdooven geluid van het steunend kraken van het ijs, dat onafgebroken uit de schrikwekkende duisternis tot hen kwam, werkte als een helsche beklemming, geest en lichaam aantastend, de zenuwen tot het uiterste prikkelend en daarbij maakte de veeltaligheid der bemanning die uit Noren, Belgen, Roemeniërs en Amerikanen bestond, zelfs het opwekkend genot van een gemeenschappelijk gesprek onmogelijk. Luitenant Danco bezweek aan hartverlamming en de naam van dit eerste slachtoffer der Antarctische winterellende werd later vereeuwigd in de kuststrook, die tusschen ürahamland en Louis-Philippe-land werd ingeteekend. Een der matrozen kwam krankzinnig thuis. Gelukkig bracht eind Juli reeds daglicht, redding en herstel voor de afgetobde bemanning, maar de laagste termometerstand werd nog in Sept. waargenomen, namelijk 40° C. en op Nieuwjaarsdag van het jaar 1899 was het omgevende ijs nog drie M. dik. Reeds begon de angst voor een tweede overwintering de bemanning te kwellen, te meer daar pinguïns en robbenvleesch, zij het dan ook met tegenzin, al bij het dagelijksche menu moest worden aangewend ; maar .Maart '99 kon na een verblijf van 15 maanden in de Zuiderlanden naar Vuurland worden teruggestoomd. Het was de rijke Londensche uitgever Sir Qeorge Newnes, die intusschen door een gift van f 420.000 Borchgrevink de gelegenheid had gegeven in Aug 1898 onder Britsche vlag naar het Zuidland te stoomen met het Noorweegsche walvischschip, dat tot «Southern Cross» was omgedoopt en een allergelukkigst gekozen staf, waaronder Colbeck voor magnetische en Bernacchi voor meteorologische waarnemingen. Tot kapitein benoemde hij Jansen, die als stuurman met hem op de «Antarctic» was geweest en die zijn bemanning grootendeels ook uit zijn Noorsche landgenooten koos. Daar Ross op zijn reizen juist een periode van groote koude had beleefd, sprak Bernacchi de hoop uit nu in hetzelfde gebied met nog meer succes Zuidwaarts te kunnen gaan. Voor een sledetocht over land gingen twee Lappen als speciale verzorgers van een koppel honden mee en juist in denzelfden tijd, dat de bemanning van de «Belgica» al haar krachten inspande om de verschrikkingen van een tweede overwintering te ontkomen, wierp de bemanning van de «Southern Cross» voor het eerst het anker uit binnen den Zuidpoolcirkel. Aan de Robertsonbaai ten N.W. van Kaap Adare werd het winterhuis gebouwd en opgewekt zagen de tien dapperen (de staf, de twee Lappen en de Noorweegsche kok), die besloten hadden hier de duisternis te tarten, op 1 Maart 1899 de «Southern Cross» noordwaarts gaan om op Nieuw-Zeeland den winter door te brengen. Weldra bleek dat deze winterpioniers op land nog nauwer zaten ingesloten, dan zij, die met het pakijs hadden heen en weer gedreven, 't Was moeilijk, maar volgens Bernacchi niet onmogelijk ergens het land binnen te dringen en konden alleen hierdoor reeds de wetenschappelijke resultaten niet groot zijn, bij de algemeene prikkelbaarheid was van onderling overleg weinig sprake en was de oogst van dit zware arbeidsveld al bizonder gering. Het schijnt dat Borchgrevink geen extra krachten verbruikt wilde zien aan een ander doel dan de zoogenaamde Poolsport d. i. de pool dichter dan een voorganger te benaderen. Veel ernstig werk schijnt daarvoor verwaarloosd. Vreeslijk werd door storm en sneeuw het eerste Antarctische huis geteisterd; met een snelheid van 40 M. per seconde werden soms de scherpe sneeuwkristallen door de nauwste kieren heen gejaagd. Verweerde bazaltpjjlers op Loiiis-Philippelaod. A'leen kruipende op handen en voeten kon in de vrijstaande thermometerhutten de temperatuur worden opgenomen en 260/0 van de in het Antarctis doorgebrachte dagen, moesten als stormdagen worden opgeteekend. Spoediger dan op de «Belgica» werden pinguïns en zeehonden bij den disch aanvaard en over het algemeen bleef de gezondheidstoestand goed. Wel maakte de winter ook hier een slachtoffer in den zoöloog Hanson. Bijna had ook een onvoorzichtig geplaatste kandelaar de bemanning beroofd van hun eenig beschuttend dak, maar gelukkig werd het vuur tijdig gestuit in de met vet doortrokken woning. Jan. 1900 bracht de «Southern Cross> weer in het zicht. De hut werd met proviand voorzien en, stevig gesloten, aan sneeuw en storm overgelaten. Zuidwaarts ging het nu langs de Westgrens der Ross-zee langs magnetische bazaltrotsen, die Colbeck het waarnemen onmogelijk maakten. Toch werd door Colbeck de ligging van de magnetische Zuidpool voor dat jaar op 73° 20' Z. B. en 146 O. L. bepaald, wat vrijwel overeenkwam met de berekeningen uit afwijkingen, buiten het eigenlijk Zuidland waargenomen. Op den kegel van den Mt. Melbourne werd een dik dek van rendiermos gevonden en weldra vertoonde door het wolkendak de Mt. Terror zijn verschillende parasietische kraterkegels weer aan een bewonderende bemanning, die dit keer de voet bezet vond door millioenen reuzen-pinguïns, en hier de grootste broedplaats zag, die tot nu toe was waargenomen. Ofschoon de ijsverhoudingen thans in deze streken inderdaad gunstiger waren dan in Ross' tijd, lag men toch weldra voor de ijsbarrière, al was in die 40 jaar haar grens aanmerkelijk Zuidwaarts verlegd. Er langs varend kon op ongeveer 78'. 0 Z. B elke voorgaande expeditie naar het Zuiden overtroffen worden en zelfs had Borchgrevink voor het eerst den moed het Zuidelijk landijs te betreden. Op een punt, waar de barrière zoo laag was als een handelskade, werd het schip vastgemeerd en in een oogwenk ging het op ski's voorwaarts over het zachthellende sneeuwveld. Het was een te onverwachte en heerlijke schadeloosstelling voor maanden van stilzitten, van scheepswandelingetjes en korte sledetochten. Hier kwam Bernacchi het eerst op het denkbeeld, dat op deze harde besneeuwde ijsvelden een automobiel werkelijk geen onbruikbaren weg zou vinden Het bleek toch, dat de gelijkvormige, onbewegelijk schijnende ijsmassa zich eindeloos ver uitstrekte, althans geen land er achter te bekennen was. Zoo meent men, dat de ijsbarrière inderdaad de reusachtigste ijsschots is, die ooit is waargenomen. Nog juist vóór het winterijs hen insloot, ontkwam de «Southern Cross» naar het Noorden. In 1898 was uit Duitschland met de «Valdivia» de eerste diepzee-expeditie vertrokken, die wel is waar bleet" buiten den Zuidpoolcirkel, maar over de zeeën en eilanden aan de randen van het Zuidland veel wetenschappelijk nieuws verzamelde en Bouvet-eiland weer ontdekte, dat op de breedte van Helgoland gelegen, zich sinds Bouvet in een dik kleed van mist voor alle ontdekkers verborgen had gehouden. Het jaar 1901 zou echter voor de tochten naar het Zuidpoolland alle andere overtreffen. Engeland had voor een nationale expeditie het snelst het geld bijeen en de Engelsche expeditie zou ook aan succes al Te andere overtreffen. Aan het hoofd werd geplaatst de jonge, energieke zee-oft'icier R. F. Scott, het schip werd de «Discovery» gedoopt December 1901 werd uitgezeild, bij kaap Adare Borchgrevink's hut in goeden staat weergevonden, aan de Oostzij van de ijsbarrière het land, door Ross reeds gesignaleerd, duidelijk waargenomen en KingEduard-Yll gedoopt A\et sleden werd op de ijsbarrière tot 78° 50' doorgedrongen en de winterhut werd gebouwd ten Westen van dit ijsveld, onder de beschutting van den hoogen Erebus-vulkaan op Yictorialand, dat de Ross-zee in het Westen begrenst. Vlak bij de ijsbarrière, die met een ballon captif werd verkend, bleek die zee in het midden op zijn diepst nml. 550 M. Mount Terror en Mount Erebus bleken samen op een betrekkelijk groot eiland te staan zooals Ross reeds had vermoed. Ook werden in de buurt nog andere vulkanen o a de Mount Discoverv ingeteekend en opmerkelijke waarnemingen gedaan, daar waar kust en ijswal elkaar ontmoetten. Opgewekt en onder ijverig werken werd op 77° 49' Z. B en '66° O.L., zuidelijker dan ooit te voren, overwinterd. .Waar het schitterendste feit werd in de daarop volgende lente volbracht, door de merkwaardigste sledetocht, die ooit is volbracht. Met 18 honden trok Scott en nog twee stafleden Zuidwaarts, maar toen in de zachte sneeuw de honden één voor één bezweken of als hondenvoedsel dienden, toen het meegenomen hondenbrood bedorven bleek, moesten de nienschen hun werk overnemen en ofschoon al wat meegenomen was tot op een half ons angstvallig was afgewogen, was de bagage zoo uitgebreid en zwaar, dat langen tijd driemaal elk stuk weg moest worden afgelegd De kleeren gingen noo|t uit, behalve de sokken, die anders s nachts in de slaapzakken aan de voeten zouden vastvriezen. Die pelzen slaapzakken, oorspronkelijk 6.! K.G. wegend, waren ten slotte door waterdamp, deels tot ijs bevroren, 12J K Q. zwaar, s Avonds moest het bevroren bed eerst ontdooid worden, wat de eerste uren alle slaap onmogelijk maakte. Ook het aantrekken der bevroren sokken was 's morgens een hoogst onaangename taak en om olie te sparen werd slechts tweemaal daags het kacheltje aangemaakt. Het voedsel bestond uit klompen suiker, gedroogd zeehondenvleesch en beschuiten, maar op Kerstdag 1902 werd toch op bijna 82° Z.B een plumpudding gegeten, die de leider in een schoone kous verstopt had weten te houden. Intusschen voelde men zich van dag tot dag zwakker worden en begonnen zich bedenkelijke teekenen van scheurbuik en sneeuwblindheid te vertoonen. Maar de moedigen trotseerden al deze zware moeiten en lasten en over het ijs langs de kust voortgaande, werd op 82° 17' Z.B. en 163° O.L. de Zuidelijkst bekende berg, Mount Markham gedoopt naar den ijverigen voorzitter van de Royal Geographical Society. Tot 5000 Meter reikte deze hoogste der Zuidelijke bergreuzen. Na een reis van 59 dagen, die de geest- en lichaamskracht der deelnemers over de gansche wereld bewonderen deed en die onovertroffen daar staat, was men 600 K.M. van het schip verwijderd en gesteld, dat ze alle achtergelaten depóts weervonden, dan nog moesten ze dagelijks met een heel klein rantsoen tevreden zijn, om niet te verhongeren voor ze het schip weer bereikt hadden. Op den terugtocht, die hen door dichten mist werd X u O O O s verzwaard, kwam de heldenmoed dier tochtgenooten misschien nog wel het allermooist naar voren. Intusschen was hun gebleken, dat de ijsbarrière tusschen twee hooge berglanden een meer dan 30 lengtegraden breede golf of sont vult. Ook de andere stafleden waren ondertusschen ver van werkeloos gebleven. Zoo had o. a. Armitage een belangrijken tocht in Victorialand volbracht, en toen de «Discovery» ook dien zomer niet loskwam, werd met nieuwe proviand, met een hulpschip aangevoerd, een tweede maal overwinterd, waarbij voor het eerst de schittering van acetyleenlampen de sombere olielichten verving en door een huiselijken glans in de hut de duisternis buiten vergeten deed. Den volgenden zomer bleek het ook onmogelijk een kanaal te zagen door den ten slotte nog 12 K.M. breeden gordel van 2 a 3 M. dik ijs. Met dynamiet werd toen t^n slotte het schip uit het ijs bevrijd. Onovertroffen staat in duur en succes Scott's expeditie. Het Zuidland had zijn nimbus van ongenaakbaarheid verloren en nog is de waarde van den wetenschappelijken oogst, die voor de Londensche musea in Kensington geprepareerd wordt, niet geheel te overzien. In 1901 had ook Neumayer met hulp van admiraal Baudissin de Duitsche Zuidlandexpeditie zien uitzeilen. Prof. Dr. E. von Drygalski was op de «Gauss» de chef van een zorgvuldig gekozen en uitstekend toegeruste staf, maar het lot is hem niet gunstig geweest. Nadat hij bevestigd had, dat Wilkesland ten Oosten van Adèlieland, ook wel Terminationland genoemd, inderdaad niet aldaar bestond, raakte de «Qauss» reeds op den Zuidpoolcirkel voor een vol jaar in het ijs vast: de machine der boot, die te Kiel opzettelijk voor den tocht was gebouwd, bleek te zwak om het pakijs te trotseeren. Maar ondanks dezen en andere tegenslagen, werd zoo goed mogelijk van de ligging geprofiteerd. Op het ijs en van ijs werden de weerkundige, magnetische en sterrekundige observatoria gebouwd en vooral veel belangrijke weerkundige waarnemingen gedaan. Een tiental K M. ten Zuiden van het overwinteringspunt even ten Zuiden van den Zuidpoolcirkel werd een \\ .0. loopende kust als Kaiser-Wilhelm-II-land ingeteekend. waarvan de groote donkere kegel van een ouden vulkaan op + 15° Z. B. de eilandengroep, die later door Cook de Nieuwe Hebriden werd gedoopt, en die als voorpost van de Terra Australis Incognita niet veel ceremoniën voor Spanje in bezit werd genomen, als Australia del Espiritu Sancto bij de Christenheid ingelijfd. In de dichterlijkste termen werd bovendien de schoonheid en heerlijkheid beschreven van dezen inderdaad hoogst ongezonden archipel. Aan een tweeden Jordaan zou hier een nieuw Jeruzalem verrijzen; maar terwijl de Spanjaarden hier echt Spaansche luchtkasteelen bleven bouwen, behaalden wij Hollanders met de ontdekking van Nieuw-Holland door Abel Tasman in 1641 een veel reëeler succes, ook al gaf die groote uitbreiding der aardkennis geen aanleiding tot vergrooting van ons koloniaal gebied. Het waren vooral de Engelschen, die aan het einde der 17de eeuw het drukst straat Magelhaens bevoeren, daar dus de meeste kans op storm en afdrijven hadden en meer dan eens tot en over 60° Z. B- kwamen. Zoo werd in dien tijd in Engeland een deel der exacte wetenschap, namelijk de studie van liet aardmagnetisme, van de magneetafwijkingen, die de zeelui bij hun compassen zooveel last bezorgden, tot een nieuwen blijvenden prikkel voor expedities zuidwaarts : naar de magnetische Zuidpool. Helaas stond de eerste tocht naar het Zuidland met een wetenschappelijk doel, onder leiding van den Engelschen astronoom Hali.ey, die evengoed thuis was op het gebied van het aardmagnetisme als slecht op dat van het zilte element, maar waren de directe resultaten nihil, de wetenschap had eenmaal hier de Rubico overschreden en zou den strijd met het ijs tot het uiterste volhouden In 1738 trok van uit Frankrijk de eerste expeditie met een in het bijzonder tegen het ijs versterkt schip onder den kranigen zeeofficier Bouvet des Loziers zuidwaarts. Vol verwachting uitziende naar het nog in 1721 door onzen Jacob Roggeveen paradijsachtig schoon geschilderde Zuidland kwam hij op 48° 50' al te midden van ijsmassa's, die in hun vorm en uitgestrektheid de stellige boden waren van een groot landgebied, en de kans op tropische weelde in die streken voor goed tot nul herleidden Even over 54° Z. B. kwam hij op Nieuwjaarsdag tusschen 27 en 28° ten O. van Eerro voor een steile met sneeuw bedekte rots, met een overvloed van pinguïns en zeehonden bevolkt. .Wist maakte het betreden van deze Besnijdeniskaap onmogelijk, maar met dit eiland kon in den Zuid-Atlantischen Oceaan het eerste eiland, als Bouveteiland worden ingeteekend, genoemd naar den eersten Zuidlandvaarder, die van een typisch Antarctischen ijsberg de eerste betrouwbare beschrijving gaf en er voor goed de wereld van overtuigde, dat de schoonheid van dit onbekende Zuidland beschermd werd door een veel machtiger ijsdek dan de Noordpoolstreken kenden. Het ijs omgaf hier blijkbaar in zoo breeden gordel de Poolstreken, dat bij een dergelijke uitgebreidheid aan de Noordpool, heel Scandinavië door ijs omzoomd zou zijn. Juist die groote uitgestrektheid van het ijs maakt, dat men steeds het begrip Zuidpoolland tot ver over den Zuidpoolcirkel heeft uitgebreid en bijna alle thans bekende eilandengroepen in dit gebied buiten dien cirkel zijn gelegen, Zoo moest het naderen van het Zuidpoolland worden een langdurige zoo niet onbegonnen strijd tegen onmeetbare ijsvelden. Maar dit alles zou den eens ontwaakten ijver niet meer dooven, integendeel de groote bezwaren waren den moedigen een aansporing te meer en toen in het midden der 18de eeuw de philosofische renaissance het geheele veld der natuurkennis onder de oogen begon te zien, kwam het onderzoek van het Antarctis, en nu voor goed, op het programma der natuuronderzoekers, werd het bestaan door allen aangenomen, al gingen niet velen zoo ver in hun geestdrift voor het onbekende als Maupertuis, de mathematicus, die Frederik den Urooten van het Zuidland voorspiegelde: Een grooten oogst van handelsvoordeelen en van wonderbaarlijke natuurkundige verschijnselen. Ja, hij voor zich zou een onderhoud van een uur met een inboorling van het Zuidland ver verkiezen boven een gesprek met den grootsten geleerde van Europa. Een onderneming naar het Zuidland werd den koningen voorgehouden als de beste weg tot de roemrijkste aller veroveringen. Maar naast den werftrom der geleerden, deed ook de politiek haar stem hooren. Naar uitbreiding van hun koloniaa gebied streefden zoowel Engeland als Frankrijk, doch daarom niet beide met evenveel succes en toen de Fransche regeering in den zevenjarigen oorlog Canada had zien verloren gaan, werden de ondernemende Crozet & IJver Joseph ije Keruuf.i.e.n Tre.marec in 1 772 Zuidwaarts gezonden. Naar Kerguelen een Bretonsch edelman, wiens moed evenredig was aan zijn geestdrift, werden later de eilanden genoemd, die hij als Zuid Frankrijk in bezit nam en in zijn sterk gekleurde beschrijving voorspelde hij hier op 50» Z B. in den Indischen Oceaan een ongekenden voorraad hout, mineralen diamanten, robijnen e.a. kostbare gesteenten. Zijn verhalen hadden een zeer uiteenloopend, maar in elk geval, niet het gewenschte succes : de eene helft van zijn landgenooten lachte er om, de andere helft ergerde er zich over, maar aan zijn opwekking tot verder onderzoek gaf niemand gehoor. Trouwens reeds het volgende jaar kwam Kerguelen zelf van een tweede reis geheel teleurgesteld weer; mist, storm en ziekten hadden hem het verblijf bij Zuid-Frankrijk zoo verbitterd, dat hij het omdoopte in Land van Woestenij en verklaarde zelf liever op IJsland onder den Noordpoolcirkel te leven, dan op een breedte van Parijs in de zuidelijke streken door hem bezocht. Intusschen was Cook verschenen op het veld van het Zuidpoolonderzoek. James Cook werd de voorman van de thans reeds meer dan honderdjarige streng wetenschappelijke belegering van het Antarctis De uitvinding van den chronome-, ter, het algemeen gebruik van quadrant en sextant, kortom de volmaking der nautische instrumenten, in de groote eeuw der techniek en haar wegbereidster de laatste helft der 18Je eeuw, maakte eindelijk bij ernstige waarnemers groote vergissingen onmogelijk De literatuur vermorste niet langer fantasie en stijl om het Zuidland te bevolken met onzinnige wezens, levende te midden van allerlei buitensporige natuurverschijnselen. Cook trok met waarheidsliefde en nauwkeurigheid een scherpe grens om het geheel eigenlijke Zuidland en binnen die aldus gewijde ruimte is gelukkig tot nu toe leugen en bedrog niet doorgedrongen. Ook in dit opzicht ligt dit nieuwe werelddeel thans nog ongerept voor ons. O. v: 5» -<-9 x -5 O O T. 5c Als boerenzoon was James Cook op de vloot van de laagste rangen opgeklommen tot commandant. Bekend als betrouwbaar waarnemer en uitstekend vlootvoogd tevens, werd hem in 1778 opgedragen de zoo merkwaardige overgang van de planeet \ enus over de zon in de Zuidzee te gaan waarnemen, waarbij hij tegelijk voor goed bewees, dat Nieuw-Zeeland geen deel van het Zuidland uitmaakte. Ofschoon de eenvoudige berichten uit zijn scheepsjournaal, door een bombastisch litterator naar den geest dier tijden werden omwikkeld met een onbeduidend staatsiekleed van klassieke beelden en zedekundige beschouwingen, werd de beschrijving van die eerste reis dadelijk populair. Reeds in 1772 gaf-de Engelsche admiraliteit, hem de gelegenheid tot een tweede reis meer direct bedoeld als een reis naar het Zuidland Hij moest namelijk, zoo dicht mogelijk de kust er van volgend, een reis om de wereld maken, en al was het wetenschappelijk doel hoofdzaak, ook op het aanknoopen van handelsbetrekkingen moest hij steeds bedacht zijn. Zijn beide schepen de «Resolution» en de «Adventure» waren voor die tijden uitstekend geproviandeerd en hadden voor twee jaar voedsel aan boord. Voor het eerst werd getracht, door grooter rantsoenen groente, dan de Engelsche Jantjes thuis gewend waren, de ergste ziekte, den scheurbuik tegen te gaan. Met even groote belangstelling a s genoegen inspecteerde het hoofd der admiraliteit Lord Sandwich, even vóór den aftocht de zoo deugdelijk en practisch toegeruste schepen. Kersttijd 1772 weerklonken voor het eerst tegen de Zuidelijke ijsbergen de melancolieke tonen van den Schotschen doedelzak bij het stampen der matrozendansen. Sneeuwjachten, hagel en mist maakten het de zeelui anders lastig genoeg en de natuuronderzoeker J. F. Forster en zijn zoon vulden hun dagboek met melancolieke klachten, zoowel over de woestheid der natuur als het treurige verblijf aan boord en tegen den donkeren achtergrond hunner jeremiaden komt de onverstoorbare opgewektheid en werklust van Cook des te helderder uit. Een eilandengroep, 20" ten O. van de Falklandseilanden, waarschijnlijk reeds vroeger gesignaleerd, werd Zuid-üeorgië gedoopt en 17 Jan. 1773 was een gewichtige datum in de wereldgeschiedenis: even voor den middag werd de Zuidpoolcirkel voor het eerst door den mensch overschreden. De Zuidelijke koude zone, door de Grieksche philosofen voor het eerst aangeduid, door de Middeleeuwsche kerkvoogden tot een product van bijgeloof verklaard, de zone, die tot hiertoe in de Nieuwe geschiedenis nooit ernstig om zich zelf het doel der zeevaarders geweest was, lag eindelijk in het hereik van natuurkundige en geografische waarnemingen. Cook heeft bij het Zuidlandonderzoek een stap vooruit gezet, die in het bereiken van den Zuidpool slechts zijn wederga kan vinden. Helaas dwong een reuzenijsberg Cook op 67° 15' Z. B. en 39° 35' O. L. zijn steven te wenden tot vreugd van alle tochtgenooten, behalve den onvermoeiden en onversaagden Cook zelf, die in dit opzicht een echte Uilenspiegelaard scheen te bezitten en ondanks het toenemen der ellende bij het wassen van de breedte, opgewekter werd naarmate hij meer Zuidwaarts kwam. Nog eens werd op het eind van dit jaar nu op 147° 30 W. L. de Zuidpoolcirkel overschreden en eerst op 67° 31' Z. B. teruggekeerd. In Jan. '74 werd voor de 3de en laatste maal door Cook op 109° 31' W. L. het land der Zuidelijke middernachtzon bevaren en het Zuidelijkste punt op 71° 10' (d. i. op de breedte van Noord Scandinavië) bereikt. De «Resolution» lag toen omringd van een onafzienbare uitgestrektheid laag pakijs, waaruit negen ijsbergen dreigend omhoog staken. Hier meende Cook zijn ondernemingslust te moeten intoomen. Zelfs zijn ijzersterke gezondheid was niet langer bestand tegen oud over-zout vleesch en bedorven scheepsbeschuiten. Met ontzaggelijke vreugde ontzeilden de zeelui dit gebied, waar men zelfs 's zomers het kwik in den thermometer toch nog altijd om het vriespunt zag dobberen^ waar dag en nacht eenzelfde, eentonige, droefgeestige belichting gaf. Weldra werd op het weelderige tropeneiland Tahiti, dit paradijs der zeelui, in baldadige vreugde en uitgelatenheid, schadeloosstelling gezocht voor strenge tucht, eenzaamheid, kou en ellende. Nog voor Cook echter in 1775 huiswaarts keerde, werd de kring om het Zuidpoolland voltooid en nog later aangetoond, dat noch Prins Eduard noch de Kerguelen- en Crozet eilanden tot het eigenlijke Zuidland behoorden. Kortom Cook heeft een eind gemaakt aan de aanmoedigend onjuiste uitgebreidheid van dat Zuidland op de kaarten. Al heeft hij nergens sporen van dat land zelf gezien, al heeft zijn prachtig record voor de ontdekking er van aldus slechts een negatief resultaat gehad, daar hij nauwkeurig aantoonde, waar het niet lag en zijn berichten de ontdekkingslust in deze richting aanzienlijk deden dalen, niemand zal hem willen uitschakelen bij de streng wetenschappelijke zoekers naar het Antarctis. Bij zijn sombere profetie, dat geen kapitein ooit zonder zijn bemanning op te offeren, nog Zuidelijker zou kunnen komen, had hij gerekend buiten de zooveel betere zeeschepen der 19de eeuw, gesteund door nieuwe geestdrift voor wetenschappelijk belangrijke ondernemingen. .Met Cook eindigde het tijdvak der Zuidlandmvthen en begint dat van het wetenschappelijk onderzoek te dagen. Al dadelijk reeds deed een echt practische reden verschillende zeelui Cook's banen volgen : Het is moeilijk voor ons 20ste eeuwers ons rekenschap te geven van de waarde der dierlijke olie bij de toename van bedrijf en bevolking op het eind der 18de en begin der 19de eeuw. Smeerolie was, vooral bij de onvolmaakte inrichting der eerste machines, een nieuw groothandelsartikel geworden, terwijl voor de verlichting van huizen en straten die olie nog altijd onmisbaar was : voor straatlantaarns was walvisch- en robbentraan het eenige brandmateriaal, en naar het nooit verouderde Hanze-motto: necevare est navigare, beleefde toen de walvischvaart nog ware glorietijden. Groote vloten zeilden ieder jaar naar de Groenlandsche zeeën, vanwaar men langen tijd met fabelachtige oogsten terug kwam : een walvischvaarder ving soms twintig walvisschen in één seizoen, die elk wel 2000 rijksdaalders waard waren. Toen nu Cook rapporteerde, dat verschillende deelen der Zuidelijke zeeën rijk aan robben waren, opende zich voor den achtienden eeuwschen handel een nieuw veld voor groote winsten, van evenveel gewicht als de ontdekking van nieuwe petroleumbronnen in onze dagen, l^eeds in 1778 brachten Engelsche zeilschepen uit het Zuiden 40.000 robbenvellen en 2800 ton Typisch antarctisch landschap in den Paluier-Archipel. olie mee terug, de laatste alleen reeds f 480.000 waard. In 1801 beliep dat reeds 6000 ton, die voor 2 millioen gulden werden van de hand gezet en vonden meer dan 100 schepen daar in onzen wintertijd werk en winst. Cook's reis die f 240.000 kostte, had dus ook practisch Engeland een mooie rente opgebracht. Helaas verhinderden ue algemeene oorlogstijden de andere landen van Europa hun aandeel in dit voordcel te komen opeischen en gebonden aan de hoofdeischen van hun reeders, gaven de tochten dier robbenvangers voor de wetenschap geen directe winst, terwijl de Engelsche regeering voor reizen naar het Zuidland schepen noch geld beschikbaar had. Maar de fakkel van belangstelling voor het Zuidland is na Cook nooit meer geheel gedoofd geworden en de eerste, die in zijn schaduw kon staan was een Engelsch koopvaardijkapitein William Smith. Varende tusschen (Montevideo en Valparaiso, heeft hij in 1819 bij kaap Hoorn Zuidwaarts aanhoudend op 62° 40' Z. B. en 60' W. L. zeker een eiland gezien. Helaas zijn waardevolle lading maakte verder onderzoek onmogelijk, maar nog in hetzelide jaar keerde hij weer, plantte de Engelsche vlag op de Zuid-Shetlands, genoemd naar de op gelijke breedte in het Noorden gelegen eilandengroep, en de Britsche admiraliteit aanvaardde met vreugde dit nieuwe station voor de Zuidvaart, te midden van een robbenrijke zee. Als eerste mededingers der Engelschen waren hier intusschen in het begin der 19Je eeuw de Amerikanen verschenen, die weldra hun oudere broeders ook hier overvleugelden. Vooral de kleine zeestad Stonington in Connecticut, een brandpunt van robbenvaarders, kwam bij het onderzoek in den Zuidlandgordel naar voren. De zeekapiteins Palmer, Powei.l en Morreü. maakten door ontdekking van naar hen genoemde eilanden hunne namen hier onsterfelijk en de Amerikaan Pendleton zou het eerst het eigenlijke Zuidpoolland aanschouwd hebben, een eer, die later ten onrechte aan Palmer is gegeven, want Palmerland is thans opgelost in een der vele eilandgroepen, die het eigenlijke Zuidland omgeven. In 1826 maakte het Zuidland zijn eerste slachtoffers: kapitein R. Johnson ging van Nieuw-Zeeland er heen en nooit werd meer iets van hem of zijn schip weergevonden. Middelerwijl was in Europa de vrede weergekeerd en kwam een jonge zeemogendheid haar aandeel vragen in den vreedzamen roem der ontdekkingen in N. en Z.: in 1820 werden de eerste Russische oorlogsschepen in den Zuidelijken zeegordel gesignaleerd. De leider der twee schepen, die door Alexander 1 naar het Zuiden waren gezonden, kapitein von Bellingshausen in Duitsch-Rusland op Oesel geboren, zou een sieraad zijn geweest voor elke admiraliteit. De twee corvetten, onder von Bellingshausen en Lazarew, waren speciaal voor de reis versterkt en zorgvuldig geproviandeerd. Tot zijn spiit slaagde von Bellingshausen er niet in eenige natuurhistorici aan den tocht te doen deelnemen. Na een laatste typische aansporing van Alexander tot vredelievend optreden tegenover de te ontdekken volkeren, werd in 1819 over Rio de Janeiro Zuidwaarts gezeild. Een eiland van de door Cook ten O. van Zuid-Georgië ontdekte Zuid-Sandwichgroep, werd al dadelijk gedoopt naar Baron de Traversey, den hoveling, die Alexander voor deze expeditie had gewonnen en verder werd voortdurend met hoogst geringe middelen allerlei zee- en ijsonderzoek gedaan. Volgde von Bellingshausen in het Z. van den Atlanlischen Oceaan in hoofdzaak Cook s sporen, aan de andere zij van Kaap Hoorn deed hij het volgende jaar zijn belangrijkste ontdekkingen te midden van een ruime mate van echt Antarctische ellende: naast mist, heftigen storm, die met de golikoppen groote ladingen scherpe bevroren sneeuw op het dek wierp en zoo de reeds oververmoeide matrozen het werken haast onmogelijk maakte. Ofschoon telkens majestueuze ijsbergen hen dwongen terug te keeren, werd vijfmaal de poolcirkel gepasseerd en zoo voor het eerst Cook niet alleen nagevolgd, maar zelfs overtroffen, al moest ook 69° 52' als het Zuidelijkste punt worden ingeschreven. Op 900 W. L. werd op die breedte het Peter I eiland bereikt en reeds had de ontkleuring der zee door zoetwaterstroomen von Bellingshausen overtuigd, dat een uitgestrekt land niet ver meer kon zijn of daar dook werkelijk 18 Jan. 1821 een deels sneeuwige kust van aanzienlijke lengte op. Hut geheele land werd naar den regeerenden czaar Alexander I land gedoopt en nog een reeks van anti-Fransche namen als W'aterloo, Smolensk enz. in den Zuidlandgordel op de kaart gezet. Later bleek, dat reeds vóór von Bellingshausen anderen o. a. op de Shetlandseilanden aan het doopen waren geweest en dat men hier stond voor eenige der vele dubbeldoopen, die in het Zuidpoolland zoo vaak voorkomen en die zelfs de beste waarnemers op hun geweten kunnen hebben, als bijv. hun chronometers, in lang niet geverifieerd, hen een onjuiste lengte opgeven. De ontdekking van Alexander-I-land blijft intusschen de onvergankelijke glorie van von Bellingshausen en eerst in 1902 werd dit land voor het eerst weergezien. Ondertusschen had terzelfder tijd de Brit James Weddell de Union-Yack over den Zuidpoolcirkel vertoond. Met een aard, een karakter en een levensloop als Cook, liet de ontdekking van Smith hem geen rust. Bij de vlootvermindering van 1S16 als kapitein-luitenant op wachtgeld gezet, ging hij nog in 1819 als robbenjager op een brik naar het Z. en ontdekte waarschijnlijk vóór Powell de Zuid-Orkaden. Op 34° 16 W. L. bereikte hij de nog nooit bereikte Z. B. van 740 15' en de zee, rijk aan robben en zeevogels, die daar later als Weddellzee op de kaarten werd aangeteekend, schijnt door wisselende ijsverhoudingen zeer ongelijk van bevaarbare grootte te zijn, zoodat eerst Nordenskiöld's onderzoekingen in dezelfde streken Weddell's ontdekkingswerk volkomen recht hebben gedaan. Moeite noch wilskracht spaarde Weddell om zijn ontdekkingen vruchtbaar te maken voor handel en aardkennis, meer dan eens heeft hij slechts met de grootste inspanning zijn schip uit het ijs en zijn bemanning van verstijving kunnen redden. In diezelfde jaren 1820—1822 zijn in de buurt der Zuid-Shetlanos zeven robbenschepen vergaan. Een mooi voorbeeld van belangstelling van groothandelaars voor de wetenschap, van gelijken ijver voor praktijk en wetenschap hebben in die dagen de Engelsche gebroeders Enderby gegeven. De stichting der Royal Geographical Society in 1830 ging in Engeland gepaard met een veelzijdige belangstelling in geografische vraagstukken en betrokken bij de robbenvaart in het Zuiden, hebben de Enderby's als reeders juist steeds die zeekapiteins uitgekozen, die ook in het Zuidlandvraagstuk zelf veel belangstelling toonden en elke daad van moed en ondernemingsgeest ten bate van ontdekkingen niet alleen gaarne bekostigden, maar ook ruim beloonden. In hun dienst heeft van 1830—1835 J. Biscoe met twee kleine schepen om het Zuidpoolland varend, herhaaldelijk Cook's weg gevolgd. Op 50° O. L. werd onder den Zuid-Poolcirkel, het thans nog IJsgrot bij Victorialand. altijd niet nader onderzochte Enderby-land ontdekt en het groote land ten Z. O. van den Palmer-archipel voor Engeland in bezit genomen, werd naar de First Lord of the Admiralty Grahamland genoemd. Een gouden medalje van het Parijsche aardrijkskundig genootschap was Biscoe het bewijs van internationale belangstelling en de Enderby's zagen hun steun aan dezen e. a. meer of minder belangrijke tochten naar het Zuidland door de Engelsche regeering ook practisch beloond met het uitsluitend bezit der Auckland eilanden, een uitstekend walvischstation ten Z. van Nieuw-Zeeland. zuidpool 2 \ o°r de reSeennR van Koningin Victoria was de roem van nog veel belangrijker tochten weggelegd. Tot nu toe waren de opzettelijke ontdekkingstochten in de eerste plaats te danken aan de belangstelling van particulieren en aan de goedgezindheid der admiraliteit. Kerst in de 19de eeuw werden ten bate \an het Zuidpoolonderzoek vele handen ineengeslagen en veel geld bijeengebracht. De uitbreiding der groote reizen, de snelheid der stoomschepen, de verfijning der zeevaartinstrumenten, maakte een vertrouwbaar compas onmisbaar, vooral nadat vele schipbreuken aan onvoldoende gegevens omtrent de afwijkingen van het compas te wijten waren. De studie van Karl IViedrich Gauss en de aansporingen van Alexander von Humboldt toonden duidelijk aan: het belang van practijk en wetenschap bij de studie van het aardmagnetisme bij een juiste bepaling van de ligging der beide magnetische polen. Zoo valt tusschen 1834 en '43 de groote periode van het Zuidpoolonderzoek met drie wetenschappelijke expedities, die van Chari.es Wii.kks, Dumont d'Urville en last not least van James Clarke Ross en Fraxcis Crozier. Luitenant Charles Wilkes werd in 1838 door de regeering der Unie uitgezonden en verschillende geleerden waren aan boord der vijf schepen, die te samen 345 koppen telden. Wat dat betreft was dit dus een echt Anierikaansch grootsch opgezette onderneming. Helaas waren ook echt Amerikaansch de schepen even weinig zorgvuldig nagezien, als de proviandeering. Veel onnoodige ellende werd aldus geleden en het is alleen aan de opgewekte volharding der officieren te danken geweest, dat nog bijzonder lang door de ijsstreken werd heengezeild en in 1842 bij het terugkomen op hun kaarten hoogst belangrijke tochten konden worden aangewezen. I)e voornaamste ontdekking was die van een 2300 K.M. lange kustlijn, die op 66.J" Z.B. vanaf 140° O. L. werd gevolgd, waar Balleny, een der Enderby-kapiteins, een jaar te voren al land had gesignaleerd. Het land, als \\ ilkesland thans op de kaart ingeteekend, werd niet betreden en misschien blijkt ook deze grenslijn ten slotte slechts een door ijs verbonden eilandenketen te zijn. Bij de reis van Dumont d Urville hoopte de regeering van Louis-Phihppe, aangespoord door een bezoek van von Hum- boldt aan Parijs, vooral op een rijken ethnograt'ischen oogst uit de Zuidzee, en deed in dezen zee-officier, die even ijverig natuuronderzoeker als hartstochtelijk ontdekkingsreiziger was, een uitstekende keuze In 1837 zeilde hij uit met twee schepen, waaronder de bekende «Astrolabe» en vond de Weddellzee door zwaar pakijs versperd, maar ten Z. O. van de ZuidShetlands kon een groot kuststuk van een onafgebroken landmassa als Louis-Philippeland op de kaart worden ingeteekend, hoewel het niet kon worden betreden. Vandaar wendde hij zich buiten zijn instructie om naar de magnetische Zuidpoolstreken, die ten Zuiden van Tasmanie lagen en kwam op 660 30' Z B. en 138° 21' O. L. zoo dicht bij de magnetische Zuidpool, dat geen twee magneetnaalden op het schip eenzelfde richting wezen. Een land dicht erbij werd naar zijn vrouw Terre Adèlie genoemd, in het terrein door Wilkes reeds gevonden, zooals deze hem zelf bij hun ontmoeting op 65° Z. B. en 135° O. L. kon aantoonen. Zijn gezondheid dwong Dumont d'Urville in 1840 terug te keeren en zijn grootste verdienste was misschien wel de opwekkende geestdriftige beschrijving van het doorvaren gebied en de mooie illustraties, die er aan werden toegevoegd. De Franschman had zelfs nog de honig der poezie weten te puren in deze schijnbaar slechts afschrikwekkende oorden. Geen mogendheid had bij een betrouwbaar compas zooveel belang als het kolonierijke, handeldrijvende Groot-Brittanie en ook in de British Association lieten de mannen der wetenschap tusschen 1830 en 40 het vaakst en het luidst hunne stemmen hooren ten bate van een onderzoek naar de magnetische Zuidpool, om zoo ook dat van de magnetische Noordpool eerst recht vruchtbaar te maken en de berekeningen van de ligging van de Zuidpool daaruit voortgevloeid practisch te kunnen controleeren. Aan James Clarke Ross, die met zijn oom John Ross aan de magnetische onderzoekingen in het noorden had deelgenomen, werd in 1839 de leiding van dezen tocht zuidwaarts toevertrouwd. Zijn magnetische waarnemingen zouden worden aangevuld door gelijktijdige op Sint Helena, aan de Kaap en in Hobarttown in Tasmanie. Het valt alleen te betreuren dat de I internationale verbroedering op wetenschappelijk gebied toen en ook nu nog niet sterk genoeg is om een versnippering \an krachten te voorkomen Waren bij de drie bovenvermelde expedities alle handen ineengeslagen, een veel belangrijker resultaat zou verzekerd zijn geweest. Ditmaal overtrof de Engelsche expeditie de twee andere. Niet alleen was de expeditie van Ross de best voorbereide, maar van de drie leiders had deze held van twee werelden, van Noord- en Zuidpoolstreken, ontegenzeggelijk de meeste ervaring en de grootste persoonlijke talenten Geboren uit een familie van officieren van land- en zeemacht, zat een vaste wil hem als 't ware in het bloed, waaraan hij bovendien nog paarde een vriendschappelijken omgang met de minderen aan boord Ook gingen nooit te voren schepen naar het Zuiden, die tegen ijspersing zoo goed waren ingericht als Ross' oorlogschip de «Erebus» en de * Terror» onder kapitein Crozier Als iets nieuws op het gebied der proviandeering gingen voor het eerst een groot aantal spijzen in blik mee, een voeding, die thans ook nog de meeste kans heeft eens bij het feestmaal aan de Zuidpool zelf te worden opgediend. Ross wendde bij de admiraliteit al zijn invloed aan tot het verkrijgen van een zeer vage algemeene instructie. Niets hindert den ontdekkingsreiziger meer in zijn bewegingen dan een uitgebreide instructie, waarbij de stuurlui aan den wal vaak een weg voorschrijven, die weer en wind inderdaad onuitvoerbaar maken. Ross tocht zou in de eerste plaats de magnetische waarnemingen ten goede komen. Daarvoor waren de beste instrumenten aan boord en zouden op de drie bovenvermelde stations alle noodige maatregelen getroffen worden. Verder voorzag de Royal Qeographical Society hem van wetenschappelijke adviezen voor waarnemingen op het gebied der aardmeting, zee- en weerkunde en natuurlijke historie. Kortom voor het eerst waren bij dezen tocht zoo goed mogelijk de maatregelen getroffen, dat alle wetenschappen, die ook thans nog bij Zuidlandtochten groot belang hebben, door Ross' tocht zouden worden gebaat. Helaas ontbrak het levend materiaal voor die waarnemingen; de wetenschappelijke staf aan boord bepaalde zich tot één, zegge één ernstig natuurhistoricus, i O «: 0 -«-> u O O Sir Josef Hooker, die niet dan met tegenzin de bemanning voor zijn oogsten een plaats aan boord zag inruimen. Gelukkig was Ross zelf een geophvsiker van den eersten rang en zijn zijn uitgewerkte aanteekeningen van blijvende waarde voor de aardrijkskundige merkwaardigheden van het doorvorschte gebied. Over Sint-Helena, de Kaap en Hobarttown, waar het materiaal voor de magnetische stations gelost werd, ging het in den Zuidelijken zonier van 1840 al dadelijk over den poolcirkel. I emidden van ijs en scharen pinguïns kondigde de donkere lucht in 't Z. open water aan en werkelijk in Jan. '41 werd op 69 15 Z. B. en 176° 15' O. L. achter de ijsmassa's de open Rosszee ontdekt, die in het Zuiderijs een dergelijke bres vormde als in het Noorden tusschen Groenland en Spitsbergen een tak van den Golfstroom steeds open houdt. Veel robben woonden in dit watervlak, dat zich over acht breedtegraden uitstrekte en veel dieper dan de Weddellzee de schepen m het Zuidland liet doordringen. Het was op dit gebied een ontdekking even groot als die van de zuilen van Hercules voor de Phoeniciers en van de Kaap voor de Portugeezen. Al spoedig kwam land in zicht, dat de O. grens vormde van deze zeker honderde K.M. breede zeestraat. De eerste der reeks toppen van aanzienlijke hoogte, die uit dit land omhoog staken, werd naar den eersten ijveraar voor deze expeditie .Mount Sabini genoemd en in de merkwaardige hoornachtige kaap er voor gelegen werd de naam van een anderen ijveraar \ iscount Adare vereeuwigd. De hooge donkere rotsen, blijkbaar vulkanisch van oorsprong, vormden een scherp contrast met het effen sneeuwdek omhoog en het brokkelige pakijs omlaag. Voor het eerst werd dit merkwaardige landschapsschoon over groote uitgestrektheid aanschouwd en bewonderd. Tot 2 en 3000 M. hoogte reikten de toppen, waarvan groote gletschers omlaag hingen, die als lange horizontale ijstafels tot ver in zee zich uitstrekten en aldus de oorsprong waren van de eigenaardige Antarctische ijsbergen. De namen van alle Lords der admiraliteit, die zonder deze vereeuwiging grootendeels al lang vergeten zouden zijn, werden geplaatst op de toppen van de lange Adniiraity keten ten N. W. van kaap Adare. Reeds was men de magnetische Zuidpool zoo dicht genaderd, dat de inclinatie der magneetnaald tot 85° was toegenomen, maar van het punt zelf was men toch nog minstens een kleine duizend K.M. verwijderd en men zou dus het zwaar verijsde hoogland moeten doortrekken over een afstand als van Amsterdam naar Nizza. Reeds het landen alleen ging met ontzaggelijke moeite gepaard : branding en vloed wierpen de zware massa's pakijs met razend geweld tegen de harde steile kustwanden en de booten bewogen zich als onhandelbare dwazen te midden van die geweldige zeewerking, maar toch beleefden myriaden van pinguïns het schouwspel van de eerste vlaghijsching op een eiland in deze streken, sinds als Possession eiland bekend en gelegen voor het uitgestrekte land, dat Victoria's naam kreeg. Zuidwaarts varend zagen ze steeds nieuwe rotsen machtig majestueus hun scherpe toppen uit de breede bergbasis verheffen. Hier en daar bedekte een vlekkeloos sneeuwkleed de geheele steenmassa, vormde van zee tot lucht een breeden onafgebroken witten reuzenband en weer werden groote tijdgenooten in de toppen gehuldigd: Kaap Washington kreeg haar naam naar den oud-secretaris van de Royal Qeographical Society en de berg dicht daarbij droeg als Mount Melbourne den naam van den toenmaligen Engelschen minister. En nog steeds ging het Zuidwaarts ; ofiicieren noch matrozen konden slapen van opgewondenheid, ia, wilden nauwelijks het dek verlaten, uit vrees den eersten aanblik van iets nieuws, iets nooit geziens te zullen missen. .Wen beleefde daar in Jan. mooi helder weer, dag en nacht verlicht door de laagstaande zon. 20 Jan. '41 ging het over de 74° Z.B.en een extra uitdeeling van grog beloonde de zeelui voor het slaan van Weddel's record. 28 Jan. kwam iets buitengewoons in het zicht: een reuzentop door een witte stoomwolk, als een dichte drijvende sneeuwmassa omgeven en dichter naderend zag men te midden van sneeuw en ijsde gloedsporen van een werkzamen vulkaan: de witte stoom onregelmatig doorstreept met den rossigen weerschijn van de gloeiende lava in den wijdgeopenden krater. blokken op den zeebodem en vele steenbrokken in en op het drijvende ijs versterkten Ross in zijn toen slechts zwak geuite meening, dat zich hier ten Oosten van de ijsbarrière een groot land uitstrekte, dat ook werkelijk in onze eeuw door Scott, King-Eduard-Vll-land kon worden gedoopt Ten slotte werd nog op de Falklandseilanden overwinterd, waar Ross van uit Engeland de toestemming verkreeg voor een derde zuidvaart. Op dien tocht besloot hij bij Louis-Philippeland uit rookwolken tot werkend vulkanisme ook in dit land. De Weddellzee vond ook Ross geheel ondoordringbaar door ijs. Zoo was de derde tocht de minst geslaagde; maar den buitengewonen geestdrift en huldebetoogingen had Ross bij zijn thuiskomst, Sept 1843, meer dan verdiend en nog jaren lang heeft hij zijn Antarctische vondsten kunnen uitwerken. Helaas kwam nu een geslacht op, dat zich vooreerst afwendde van de gevaarvolle oplossing van deze wereldraadselen. I)e Noordwestelijke doorvaart, waarbij Franklin met de Erebus en de Terror verongelukte, vroeg de volle aandacht der Engelsche ontdekkingsreizigers; voor de rest van Europa en de Unie brak opnieuw een onrustige oorlogstijd aan en traan en olie hadden in moderner verlichting onweerstaanbare concurrentie gekregen Maar toch loopt de keten der Zuidpoolbelangstelling onafafgebroken door de 19de eeuw heen : Smith was bevriend met Weddell, den vriend van Palmer, die von Bellingshausen in de Zuidelijke zeeën ontmoette Weddell begroette daar Biscoe, die ook Wilkes, d'Urville en Balleny kende. De laatste kwam juist de Theems opgevaren toen Ross uitzeilde en Sir Hooker, Ross' beroemde natuurhistorische assistent, was persoonlijk bekend met de groote thans levende ontdekkers Lang bleven na Ross de Antarctische streken onbezocht, maar wetenschappelijke pleitredenaars ijverden voor tochten naar de landen onder het sterrenbeeld van het Zuiderkruis: de Amerikaansche Oceanograat Maury wees op het belang voor de zeevaart van de kennis der Zuidelijke zeestroomingen en der ijs- en windverhoudingen op het Zuiderhalirond. Hij toonde ook aan, dat de kortste zeeweg om de Zuidelijke werelddeelen over C O g O M o bD S § 3 £ O ca co P-* o 0 m J3 a ^ o ® £ 3 O) O "3 a c s. ^ O m ö Ë a 6 fl 1 eö ö 3 O) © aQ 3 h O waarnemingen van de randen van het Zuidelijk pakijs thuis gebracht, trouwens zoo toegerust had een Hooker hij zijn arbeid op honderdvoudige resultaten kunnen bogen. Tot 1895 waren vele geleerden bezig met het schiften en ordenen van de vondsten en opmetingen van de «Challenger». .Weer dan negentig diersoorten in de Noordelijke zeeën bekend, werden ook hier ten Z van de Kerguelen weergevonden, zonder dat in de tusschen gelegen tropische zeeën hun bestaan kon worden aangetoond. Slechts op één punt werd voor korten tijd de Zuidpoolcirkel overschreden, maar reeds daarbuiten wezen op den zeebodem vele door ijs bekraste rotsblokken op het bestaan van een groot vastland, waarvan het breede voetstuk van puin zich tot over den Zuidpoolcirkel onder zee uitstrekte. De * Challenger» ondervond hierbij, dat de microscoop een hoogst gewichtig werktuig was, om de geheimen van het Zuidland reeds van verre te ontdekken. Nog had men echter de hoop op practische waarde der Zuidelijke zeeën niet opgegeven. Was de dierlijke olie van de markt gedrongen, balein bleef een hoogst waardevol artikel, vooral daar de Qroenlandsche walvisscben steeds schaarscher werden en steeds noordelijker moesten worden achtervolgd. Zoo wist v. Neumayer te bewerken, dat kapitein Dallmann in 1873 ter walvischvaart werd uitgezonden naar Qrahamland en ofschoon zijn berichten over de waarde der walvisschen met tot verdere Duitsche tochten leidde, zonden de Schotten, die ook voor hun iutebereiding de walvischtraan noodig hadden, in 1892 voor het eerst vier walvischvaarders naar het Zuiden en tegelijkertijd kwam de Noorsche kapitein C. A. Larsen met de „Jason" naar het Zuiden. Larsen kon ten N. O. van Qrahamland de A\ount Jason in het koning-Oscar-II'and inteekenen. Op de Schotsche schepen had zich als scheepsheelmeester doen aanmonsteren de naturalist William C. Bruce, die in de 20ste eeuw als leider van een wetenschappelijke expeditie naam maakte en zoo gelukkig was op Louis-Philippe-land een serie fossielen te vinden, waarop we later terug zullen komen. Alaar hoe rijk de zeeën ook bevolkt bleken met zeehonden, zeeolifanten en zeeleoparden, dolfijnen e. a. vetvisschen, baleinleverende walvisschen ver- de Qaussberg werd gedoopt. Na ééne overwintering werd tot den terugtocht besloten en met den verkoop van de «Gauss» is de kans op verdere Duitschc tochten voor eerst verkeken. De meest romantische ondervindingen hadden de leden der Zweedsche expeditie, waarvoor Dr. Otto Nordenskjöld, de neei van den beroemden Noordpoolvaarder, na vele teleurstellingen eindelijk de noodige fondsen bijeen had om October 1901 wel wat roekeloos met de zwakke «Antarctic» naar de Falklandseilanden te vertrekken. Met de vorige expeditiën deelde hij den bijzonder ongunstigen, buitengewoon kouden Zuidelijken zomer van 1901 op 1902, met -2.2° C. als gemiddelde temperatuur, de koudste zomer, die ooit werd waargenomen. Tevergeefs trachtten Nordenskjöld en kapitein Larsen tot Koning-Oscar-II-land door te stoomen, men kwam hier voor een uitgestrekten ijsvoet, die een soort ijsbarrière in het klein leek. Op 64° 25' Z.B., dus ongeveer op de breedte van Archangel, werd op de Zuid-oost punt van Louis Philippeland op den Sneeuwberg (Snow Hill) het winterkwartier betrokken. Allerlei gewaarwordingen bestormden de bemanning, toen ze de «Antarctic» aan den horizon zagen verdwijnen. Ze wisten toen nog niet, dat ze het schip nooit zouden weerzien en eerst na twee lange winters redding zou komen opdagen. Uitvoerig vertelt Dr. Nordenskjöld, hoe zijn winterhut was opgebouwd naar een model, dat reeds op Oost-üroenland de proef had doorstaan. Voor vijf personen ingericht, was de hut 6.3 M. lang en 4 JVU breed. Door dubbele houten wanden werd voor een uitstekend warmtehoudende luchtlaag gezorgd. Dak en buitenwanden werden geheel met teerpapier en de dubbele bodem met dik vilt en linoleum afgedekt. Om te verhinderen, dat storm en sneeuw direct door de deur naar binnen drongen, was voor het eigenlijke huis een voorplein gemaakt Van de vijf benedenvertrekken nam het grootste de volle breedte in en was het kleinste als keuken ingericht. De lange wintertijd gaf ruimschoots gelegenheid om het inwendige zoo practisch en geriefelijk mogelijk te maken en vooral aan de woonkamer door lappen, kussens en venstergordijnen een gezellig karakter te geven, Vooral de bonte kleuren waren een weldaad voor het oog, dat zich op grauw en wit dreigde blind te staren. De grootste vijanden der wintergezelligheid in dit Zuidland bleken walm, vocht en schimmel. Alles was zoo binnen eenige weken gelijkelijk vuil en groezelig Een weelde van reinheid en kleurenpracht, met eerbied aangevat en met wellust beschouwd, vormde ieder keer weer een nieuw spel kaarten, als het uit de diepte van een welgesloten kofier werd te voorschijn gehaald, om na eenige dagen de vette groezeligheid met allen en alles te deelen. .Maar veel erger nog dan het vettige vuil was de vochtigheid. De waterdamp verdichtte zich allerwege aan huisraad en wanden der welgesloten hut. 's .Morgens lag alles onder een glinsterend ijsvernis, 's avonds was alles overdekt met glibberig vuil. Helaas had men vilt noch linoleum genoeg om de wanden droog en frisch te kunnen houden. In de hoeken van het vertrek vormden zich ware ijsbergen, waarvan alleen de bovenlaag overdag tot vette modder overging. Schoenen, kisten en flesschen moesten binnenshuis uit het ijs worden losgehakt en het stukgeslagen ijs werd dan in welgevulde emmers naar buiten gedragen. Ofschoon de kachel dag en nacht brandde was de temperatuur in het midden der kamer zelden boven 13°. Het temperatuursverschil tusschen de lucht bij het hoofd en bij de voeten was soms 10 ja zelfs 12 °, en was het niet zoo moeilijk geweest de voeten warm te houden, binnenshuis zou de kou de minst lastige vijand geweest zijn. De laagste temperatuur, werd in huis opgenomen bij een heftigen Junistorm, namelijk — 50 C. Buitenshuis werden sledetochten ondernomen over den grooten ijsgordel, die Koning-Oscar-11-land omgaf en een aanzienlijk deel van dit kustgebied werd in kaart gebracht. Een der boottochten werd in Maart al wat te laat in dit seizoen ondernomen, zoodat het ijs het kleine roeibootje dreigde te verpletteren en een heftige stormvloed de tent, aan den rand van het ijs opgeslagen, in een woesten aanval van met ijs beladen golven scheen te verzwelgen. Voor verdere uitstapjes zou men moeten wachten tot het ijs geheel vast zou zitten. Het schip de «Antarctic» zou dien winter veel Noordelijker aan den rand van het pakijs waarnemingen doen en trachten in den zomer van 1902/3 de overwinteraars weer te bereiken. Dit laatste mocht echter niet gelukken en op 12 Februari 1903 ging het niet zeer sterke schip te midden van het pakijs te gronde. De bemanning overwinterde op Paulet-eiland, dicht bij het N. deel van Louis-Philippe-land en werd door een Argentijnsche hulpexpeditie bij het begin van den tweeden zomer, ontzet. Maar drie der schepelingen waaronder Dr. Gunnar Andersson en Luitenant Dusen, hadden in den vorigen zomer, toen de «Antarctic» bij het binnendringen van den ijsgordel bedenkelijke teekenen van zwakte vertoonde, getracht met sleden de winterhut op Snow Hill te bereiken om de inwonenden te berichten, dat het schip hen niet kon ontzetten. Maar tot Snow Hill kwamen ze niet, dan nadat ze op Seymour-eiland in de baai der Hoop, den ellendigsten winter van allen hadden doorgebracht in een van proviandkisten, sneeuw en ijsblokken getimmerde hut, bedekt met robbenvellen en pinguïnhuiden en door een lage lange gang in gemeenschap staande met de buitenlucht. Zeeolifanten en vetganzen vormden het dagelijksch voedsel. Bij het naderen der lente trokken ze onherkenbaar door ontbering en verwaarloozing eerst Zuidwaarts. Andersson verhaalt het weerzien van Nordenskjöld en de zijnen op 12 October 1903 bij het voorgebergte, dat «de Gelukkige Ontmoeting» werd gedoopt aldus : „We kookten ons „middageten, terwijl dichtbij en veraf kleine groepen zeehonden „rondom ons op het ijs lagen. Dat zijn toch verbazend rare „zeehonden, die zoo kaarsrecht omhoog staan, zeide een onzer „en wees op een paar donkere voorwerpen, die zich in de „verte op het ijs afteekenden. Ze bewegen zich, roept een „ander. Een koortsachtige ijver maakt zich van ons meester. „De verrekijker wordt uitgehaald en «Het zijn menschen, men„schen» luidt de juichkreet. Dusen vuurde een paar schoten „uit zijn pistool af, waarop hij en ik snel de sneeuwschoenen „aanschoten en wegstormden naar de kleine donkere groep, „die zich snel voorwaarts bewoog. „Wie waren het ? Was het een sledegroep uit het winter„station of waren het misschien de mannen van de «Antarctis»? „Reeds hadden ze ons bemerkt en kwamen op ons af. Het „waren twee mannen met een hondenslee, dus moesten ze ,,van Snow Hill komen en in den man, die voor de hondenslee „uitliep, herkenden we Nordenskjöld. Toen we nog nader kwaaien, vlogen de honden uit elkaar, verschrikt door ons wild „uiterlijk. Wat er toen in de eerste oogenblikken van weerzien „gebeurde, staat ons geen van allen meer klaar voor den geest; „maar we zagen er zoo onkenbaar, verwaarloosd en vervallen „uit, dat we onze namen moesten noemen vóór dat Nordens„kjöld zijn trouwe mannen herkende." Weinige dagen daarop daagde ook de Argentijnsche hulpexpeditie op en waren alle mannen van de expeditie weer bijeen en gered. De Zweedsche en Fransche expeditie, die Dr. Nordenskjöld ter hulp waren gezonden, hebben hun doel gemist. De leider der Franschen Dr. Charcot heeft later ten W. van Grahamland nog belangrijke waarnemingen gedaan. Een der resultaten der reis was de ontdekking, dat Dancoen Qrahamland niet samenhangen en dat dit laatste land zich waarschijnlijk weer zal oplossen in een grooten archipel van N.O. — Z.W. gelegen eilanden. Bovendien bracht de vondst van vele fossiele beenderen en plantenresten uit vroegere aardtijdperken nieuw licht over het verleden van het Zuidland. Had de Engelsche expeditie de kennis der Zuidpoollanden vooral uitgebreid, de Zweedsche had de kennis van dit gebied vooral verbeterd. In 1903 was eerst de Schotsche expeditie gereed: onder leiding van W. S. Bruce zou de «Scotia» het Nieuw Zuid Groenland gaan zoeken, dat de Amerikaansche walvischvaarders in het begin der 19de eeuw in het uiterste Z.W. van den Atlantischen Oceaan beweerden gezien te hebben. Hij trof in 1903 een veel beteren winter dan de Zweden een jaar te voren en kwam aan de O. kust van koning Oscarland. In den zomer van 1904 werd ten O. van de Weddellzee, in een tot nu toe onbezocht gebied op 74° Z. B. in Coatsland, de naam van Bruce's voornaamste beschermer op de kaart gezet, in een tot nu toe geheel onbekend segment van het Zuidland. Met Bruce en Charcot hebben we de laatste Zuidlandvaarders vermeld, maar de belangstelling sluimert niet. In 1906 werd te Brussel het eerste congres gehouden, uitsluitend aan poolbelangen gewijd en reeds worden èn in België èn in Engeland nieuwe tochten ernstig voorbereid, waarbij men o. a. hoopt met ijsautomobielen de magnetische Zuidpool te bereiken. Larsen heeft thans met een station voor walvischvangst op het eenzame rotseiland Zuid-Qeorgië de rij der blijvende vestigingen in het Antarctische gebied geopend Van internationale samenwerking verwacht men naast een rationeeler verdeeling der onderzoekingsterreinen ook het onderhoud en van vaste ontdekkingsschepen met Tasmanië en Argentinië als uitgangspunten en de vestiging van een reeks van wetenschappelijke stations rondom het eigenlijke Zuidland, het eenige aardrijkskundige onderzoekingsveld, waar alle kleingeestig-hinderlijk nationaal streven kan blijven buitengesloten. Zoo wijst alles er op, dat de belangstelling van velen door ondernemings- en weetlust gedreven, zich blijft richten op die in dubbelen zin witte plek op onzen aardbol. Steeds groeien ook de hulpmiddelen, die ons ijs, kou en duisternis doen trotseeren en de zege op het Antarctis wordt een zege zoowel van de daadkracht, als van den cultuur en het kapitaal der twintigste eeuwers, die tezamen de tinnen gaan beklimmen van het reusachtigste ijskasteel ter wereld. Zelfs de machtigste ijsmassa weerstaat niet het warme bloed dat stroomt door onze hersens en handen, en de vaan onzer wilskracht en weetgierigheid vinde het nageslacht geplant aan de Zuidpool. Rijkdom van allerlei aard vindt hier een waardig offeraltaar, over de zwak golvende sneeuw- en ijsvlakten van het Zuidland wachten onze automobielen de waardigste adelsbrieven en de twintigste eeuw heeft zich voor het Zuidland Ie glansrijk ingezet om ook niet de kroon op het werk te zetten. Maar dat de Zuidlandtochten, niet in de eerste plaats poolsport tot doel hebben, dat hier vele vraagstukken een oplossing kregen en nog zullen krijgen, dat hopen we in de volgende regels te bewijzen door een uiteenzetting van de aardrijkskundige en natuurkundige verschijnselen in dit gebied. Topografisch is het hier nog onbekende gebied zoo groot als geheel Nieuw-Holland. Qroot Brittanje en Ierland, hier neergelegd, zou in het niet verzinken als een kleine kokarde op een flambard. Wordt de Noordpoolkap waarschijnlijk ingenomen door een grooten oceaan, veel wijst er op, dat de Zuidpoolzone meer land dan zee bevat, waarvan een reuzenbalkon als Grahamland, naar voren springt. Rondom het eigenlijke Zuidland vormen kleine eilanden-groepen als het ware de pijlers van een onregelmatig reuzenhek, terwijl de bekende werelddeelen hun hoofdmassa's zoo ver mogelijk afwenden als om de verlatenheid van het Antarctic nog te vergrooten. Maar over een uitgestrektheid van vele graden ligt in de zeeën rondom het Zuidland een breede gordel van steensoorten, die uitwijzen, dat op een oud uitgestrekt vastland zich in het Zuiden de ijsbergen vormden, die al smeltend hun buit van puin en steenbrokken tot ver in zee deden bezinken. Eerst ten N. van 46° Z. B. komen die landbezinksels slechts plaatselijk voor. Het vinden van veel kwartspuin in het O. deel, dat met de goudhoudende lagen in Australië overeenkwam, deed al menigeen zich letterlijk gouden bergen voorspiegelen van het Zuidpoolland. De eilandenrijke voorpunt, die W. Antarctis wordt genoemd en waarvan het zelf ook sterk verbrokkelde Grahamland de kern schijnt te vormen, is door een over vijf breedtegraden eilandenlooze zee van Vuurland gescheiden. De Qroote Oceaan wordt eerst binnen den Zuidpoolcirkel door Alexanderland en Peter I-land in het Z. afgezoomd. Tegenover Nieuw-Holland vormt Victorialand het uitgestrekste bekende Zuidlandstuk, dat in vorm eenigszins op Groenland lijkt. Ten Z. van den Indischen en Atlantischen oceaan zijn de vastgelegde punten nog zoo schaarsch, dat de kans op een oplossing dier punten in eilandgroepen door ijswallen vereend, hier nog niet geheel is buiten gesloten. In het Z.W. van den Atlantischen Oceaan vormt de Weddellzee den diepsten, tot 75° Z. B. bekenden inham; terwijl de Ross-zee, de breede diepe sont tusschen Koning-Eduard-VII en Victorialand, in het Z. door den ijswal wordt bedekt en misschien zoo wel over de Zuidpool reikt. IJs en verijsing is thans de voornaamste hinderpaal tot het vullen der Zuidlandkaarten : ook van uitgestrekte landen steken slechts de hoogste ZUIDPOOL 4 Ö O -4-> -a o a> m 0J J3 o m -3 O a> £ S2 u a> "Ö Ö a> en hardste toppen op den duur uit de ijs- en sneeuwmassa's omhoog. \ eel meer valt zoo huiten dan binnen den kring van directe waarnemingen. Diepzeeloodingen komen dit gebrek eenigszins verhelpen, want bleek reeds vaak een meer of minder breed onderzeesch voetstuk ver van de kust een continent of eiland aan te kondigen, ook voor het verband van de Antarctische landen met de bekende werelddeelen is de oceanografie de geologie moeten ter hulp komen. Victorialand, dat zich in het midden als een ongeveer 2400 M. hoog zwak golvend hoogland van oude gesteenten voordoet, vertoont aan zijn O. rand bewijzen van heftige aardbeweging: 2—400 M. hooge bazaltkoppen, werkende en rustende vulkanen hebben hier de ongestoorde ligging der zandsteenlagen doorbroken. Iets dergelijks is in Grahamland opgemerkt en zoo nieenen velen, ook in verband met verschillende overeenkomsten in de levensvormen o. a. der zoetwatervisschen, dat zeer waarschijnlijk de hoogst bewegelijke aardstreken van de Z.-Amerikaansche Andes en van de N.-Zeelandsche Alpen in deze streken hun verbindingslid hebben. In de ondiepe zee strekt zich Victorialand blijkbaar terrasvormig naar het N. uit, en het wel 3000 M. diepe zeedeel, dat W. Antarctis van Z.-Amerika scheidt, is waarschijnlijk het resultaat van jonge aardzinkingen, die op vele punten rondom het Zuidland zijn opgemerkt. Eigenlijk veel meer dan het land verdienen ijs en sneeuw hier een nadere beschouwing, maar. de verdeeling van land en water is ook hierbij juist een machtige factor, want een geheel ander uiterlijk vertoont ijs, naarmate het op land of op water is ontstaan. Op zee vormt zich het zoogenaamde pakijs : de onrust van het zeewater laat eerst slechts schotsen zich vormen, die door aaneenvriezing, door golfpersing en ook wel door aangroeiïng van sneeuw, die er op neervalt, ten slotte uitgestrekte zeedeelen vullen met een meest zeer hobbelige, kantige ijsmassa. Storm en branding kunnen dit pakijs soms tot waarlijk groteske vormen omhoog werken. Aan de randen van het drijfijsgebied vertoonen zich eerst slechts wat schaarsche en dunne schotsen, maar langzamerhand neemt het aantal en de grootte toe, moet een kapitein met zijn schip, al slingerend, de schotsen trachten te ontwijken en eindelijk moet de strijd tegen het ijs zelf worden aangebonden. Van uit den uitkijk overziet hij het veld om als een biljartspeler bij den aanval op de ijsmassa tiet gunstigste effect op de achterliggende massa te berekenen. Met volle vaart gaat 't dan vooruit, de stoot tegen de harde massa doet het schip tot in zijn voegen kraken, maar dan komt er beweging in de schotsen en het schip glijdt langzaam •door tusschen de doorkloofde massa, die langs zijn boorden schuurt met een dreunen, dat den donder gelijkt. Zoo gaat het met veel Teculer pour mieux sauter» vooruit, uren neemt zoo het doorbreken van een K M- breedte van den machtigen ijsgordel. Qeen wonder dat het hardste hout en een ijzerbeslagen boeg in den strijd tegen het pakijs het schip onvoldoende beschermen en het pakijs overheerscht op het Zuiderhalfrond op dezelfde breedte waar op het N- halfrond thans de centra der beschaving liggen, ja zelfs reeds in koude zomernachten vormt zich op de breedte van een 65° ijs in het zeewater. Komt door de uitgebreidheid der werelddeelen rondom het Noordpoolbekken het drijt'ijs slechts in stroomen naar het Z , hier vormt ijs rondom het Zuidland een uniform front tegen de omringende oceanen en bizonder langzaam is hierdoor reeds alleen de beweging van het Antarctische drijfijs. Maar een veel machtiger verschijnsel is dat der ijsbergen, die om het Zuidland, waar sneeuw en vorst hoogtij vieren in bizonder groot aantal met indrukwekkend uiterlijk en in hoogst eigenaardigen vorm voorkomen. Ijsbergen zijn voor verreweg het grootste deel landproducten, hun ontstaan dankend aan uitgestrekt landijs of tot in zee afdalende gletschers en de uitgestrekte landmassa's van het Antarctis grootendeels bedekt door sneeuw die door druk en afwisseling van dooi en vorst tot ijs overgaan, steken op vele plaatsen tot in zee hun ijstongen uit, die afbrekend hun bestaan drijvend verder voortvoeren. Maar het voornaamste deel der Zuidelijke ijsbergen heeft een andere afkomst. Uit vroeger tijden, toen de sneeuwval hier aanmerkelijk grooter was en het geheele land met een kleed van ijs was afgedekt, zijn nu nog de Zuidlanden omgeven door wel is waar afnemende maar nog uitgestrekte en dikke ijsterrassen: Van het landijs, dat toen in tafelvorniige stukken de kust bereikte, kalfden die reusachtige ijswallen af, waarvan de drijvende ijswal door Ross ontdekt het merkwaardigste voorbeeld is. Van dien grooten ijswal drijven ook de meeste tafelijsbergen met tamelijk groote snelheid (door Ross voor één ijsberg op + 1800 M. per dag bepaald) naar het N.0 af, den ürooten Oceaan or.veilig makend. Branding hoopt de ijsbergen soms op, doet ze in scherpe bochten omkantelen. Vaak vriest een ijsberg in het pakijs vast of stuit op een ondiepte en meer dan eens werd zoo'n met puin bedekte gestrande ijsberg verkeerdelijk als een eiland op de kaart gezet. De ijsbergen, vaak ontzaggelijk groot en bijna effen van oppervlak, vertoonen door puinrichels en door afwisseling der hoeveelheid luchtbellen in hun ijs, bizonder mooien laagstructuur met een teekenachtige afwisseling van witte, blauwe, grauwe en groene tinten. Door wind opgewaaide sneeuw slijpt soms de scherpe kanten af en branding groeft er bizonder mooie grotten en holen in uit. Drijvende als lichte massa's met vaak loodrecht opgaande kantlijnen op de donkere horizontale lijnen van het zeewater, maken ze een bizonder machtigen indruk en de verhalen der zeelui van honderden Meters hooge ijsbergen, kunnen alleen reeds aan dit optisch bedrog hun ontstaan danken. Inderdaad was de hoogst gemeten ijsberg 150 M. hoog en blijven de meesten onder de 50 M.; maar een ijsberg steekt alleen zijn kop boven zee uit en zeven ja soms zelfs negen maal dieper reikt zijn massa onder water. Als een reusachtig dreigend en verkoelend gevaarte verontrusten zoo de ijsbergen de Antarctische zeeën, waar ze als breede, platte, blauwwitte spookgestalten aan den horizon opduiken. Deze eigenaardige ijsvormen bepalen zich geheel tot de Zuidelijke streken en vinden in het Noorden hun weerga niet. Dat het Antarctis thans over zijn zwaarsten ijstijd heen is, daarop wijst het merkbaar afnemen der ijswallen : de grens van de bekende ijsbarrière was, van 1843 tot 1903, 340 K.M. zuidwaarts verlegd. Op vermindering der ijsmassa's wijzen ook de vele zwerfblokken, puinkegels en puinruggen op nu ijsvrije terreinen. Ja de geheele Qaussberg blijkt aldus vroe- ger met ijs bedekt te zijn geweest en hoe paradoxaal het ook klinkt: in den tijd toen het Antarctische klimaat betrekkelijk zachter, dus vochtiger d. i. sneeuwrijker was, had het landijs, uit sneeuw ontstaande, zijn grootste uitgebreidheid. Thans is de bizonder koude temperatuur een van de kenmerken van het Antarctis, waarbij men vooral den invloed van groote uitgestrektheden land meent te bespeuren. Slechts De Gaussberg in Keizer-Wilhelw-II-land. 5 °/o van de gemiddelde dagelijksche temperatuur komt boven het nulpunt, en ging 's winters de thermometer in de winterkwartieren tot — 50° C. terug, ook 's zomers schommelde het kwik daar om het nulpunt. Juist dit laatste is misschien wel het merkwaardigste klimaatverschijnsel op de hoogere breedten van het Zuidelijk halt'rond. Hoogst eigenaardig is al dadelijk de bizonder snelle temperatuursainame bij het naderen van den Antarctischen ijsgordel. In vier dagen stoomens kwam Nordenskjöld van 55° Z. B. van Vuurland, waar ondoordringbare altijd groene wouden, niet papegaaien en kolihri s bevolkt waren en waar de oerbewoners naakt gaan, in de ijswoestijn van het Antarctis, waar alle groen, alle warme kleuren schijnen buiten gesloten. Soms was de temperatuur in het Antarctis tien en meer traden lager dan op dezelide breedte in het Noorderhalfrond, Op 60° Z. B. dus op de breedte van Zuid-Zweden vertoont zich al beslist een poolklimaat, zoodat de «Scotia» op die breedte 8 maanden in het ijs vast zat. Op 70° Z. B. was de zomertemperatuur geen halve graad hooger dan Nansen ze vond op 84° N'. B. En toch is de kou nog niet de kwaadste factor onder de elementen der Zuidelijke weergesteldheid en de voortdurende kou bleek nog aangenaam te zijn bij de vreeselijke temperatuurschommelingen, die vooral in de lente de reizigers kwamen plagen. De wïnterduisternis, een nacht van twee maanden en meer, is vooral zwaar te dragen, te meer als daar 's zomers slechts vale dagen tegenoverstaan met veel mist en sneeuwval. De winter is daarentegen ook beslist de helderste tijd en de hooge barometerstand wijst dan op een uitgebreid veld van hoogen luchtdruk over het Zuidland. Wispelturig is vooral de zomer, die veel meer dan de winter de sneeuw in razende vaart voortjaagt en misschien wel het ondragelijkst maken het Zuidelijk klimaat die razende stormen, zelfs in den winter bij 10° vorst nog met veel sneeuw gepaard. Met een snelheid, die onze mooiste sneltreinen nog ver achter zich laat, dreigen ze al wie zich buiten waagt, neer te slaan en te verstikken. Klimatologisch werkt overiarend ijs als land en zoo vormt het geheele Zuidland een centrum van hoogen luchtdruk, dat 's zomers de pool zelf en 's winters het Oostelijke landdeel tot centrum schijnt te hebben. Equatoriale zeestroonien vormen daarentegen rondom het Zuidland centra van lagen luchtdruk, hierdoor doen krachtige poolwinden zich aan den geheelen rand van het Zuidland krachtig gelden en typeert stormweer hier het klimaat. Aan de kusten dalen die poolwinden soms als föhnen van het bergachtige land naar omlaag en geven, al dalende warmer wordend, tijdelijk aan die kuststrooken een betrekkelijk wat hooger temperatuur. Op het grensgebied van pool en equatoriaalwinden omgeeft een gordel van mist liet eigenlijk Zuidlandgebied. Zoo is Bouvet-eiland na de ontdekking jarenlang aan het oog der reizigers onttrokken geworden en werd dit eiland van den mist door de „Valdivia" als het ware herontdekt. Het verloop van het jaarklimaat is nog moeilijk te benaderen, daar de waarnemingen nog slechts over korten tijd, ver uiteen loopen en voor het grootste deel niet afkomstig zijn van het eigenlijke Zuidland, maar slechts van de randzone er omheen. In klare nachten na heftige stormdagen komt vooral in Maart, April en October vaak het Zuiderlicht, de fraaie Aurora Australis de schepelingen verheugen. Het is een dergelijk poollicht als uit het Noorden veel algemeener bekend en beschreven is en dat aan een ophoopen van electrische stralen rondom de polen haar ontstaan dankt. Tot 38° verwijdert zich de groote lichtboogzone van de magnetische Zuidpool, zoodat zijn lichtgloed zelfs in Z.-Afrika beoosten de Kaap, in Australië en in Zuid-Amerika ten Westen van de Andes merkbaar is. Het vertoont zich meest als een afwisseling van lange en korte lichtstrepen, dicht opeen gedrongen en alle naar de magnetische pool gericht. De witgele tot bleekroode tint dier stralen, het voortdurend opflikkeren en weer verdooven der verschillende boogstukken en het zachte vervloeien schijnt inderdaad buitengewoon en bepaald verrukkend schoon de donkere Fooinachten te verlichten. In alle landstreken trekken de levensvormen ons het allermeeste aan en juist in een landstreek, waar de natuur zulke levenschadende elementen vertoont, is met verdubbelden ijver gezocht naar de zwakke sporen van organismen en niet zonder resultaat. Veel kunnen we er van de flora althans zeker niet verwachten, als we bedenken hoe ontzaggelijk geringe levenskans de planten gelaten wordt. Niet de stormen alleen zijn de planten vijandig : tegenover een winterslaap van negen maanden staat een zomertijd van drie, ja op sommige terreinen, waar in Februari de winter reeds weer inviel, waren in December de gronden eerst sneeuwvrij en al zouden de planten met bloeien nog haast maken, voor vruchtzetting zou toch zeker de tijd ontbreken en zoo alleen reeds zouden ze hier tot uitsterven gedoemd zijn. Bovendien ontsnappen maar weinig planten aan de nieuwsgierige en vraatzuchtige oogen der myriaden van pinguins en de alle leven verstikkende laag van hun scherpe meststoffen. Oorspronkelijk was ook trouwens de afgezonderde ligging van het Zuidland beslist in het nadeel van de verspreiding der levensvormen. Zoo verwondert het ons niet, dat terwijl binnen het gebied van den Noordpoolcirkel vierhonderd bloeiende plantensoorten voorkomen, in het Zuidpoolgebied tot nog toe slechts twee soorten gevonden zijn : Descampia antarctica en Colobanthus crassifolius. Van de subantarctische flora is door den tocht der «Gauss» die der Kerguelen thans het best bekend. Woestijnen met karakteristieke, polvormig vereende, planten als de Pringlea antiscorbutica of Kerguelenkool en de Azorella Hooker, wisselen af met toendra's, waar mossen en vlechten overheerschen en met heidestreken, vaar verschillende grassoorten als beemd- zwenk- en struisgrassen naast enkele varens voorkomen. Alle Kerguelenplanten bleken overjarig en de aldaar ingevoerde konijnen schijnen met hun pelzen o. a. de haakvormige naden der Acaena bizonder sterk te verbreiden. A\aar op 61° Z.B. zijn de Zuid-Orkaden al zoo goed als plantenloos, terwijl Lapland tot ver over den poolcirkel uitgestrekte bloemenvelden rijk is en op Spitsbergen nog wel honderd bloeiende plantensoorten te verzamelen zijn. In het Zuidland komen de mossoorten nog het overvloedigst voor Keeds kent men er vijftig en waar de pinguins niet komen konden, was het mosdek soms 10 en 12 c M. dik. Ook 's winters komt soms de oranje en grijze kleur van korstmossen uit de eentonige sneeuwmassa's kijken. Evenals de korstmossen zijn de algen minder arm aan individuen dan arm aan soorten en menige rots geven ze mooie witte, roode en bruine tinten. De eenige paddestoel, die hier gevonden werd, behoorde tot een nieuwe soort. De zeeën zijn rijk aan kristalwieren (diatomeën) met bizonder lange ruggegraat en armen; een enkele maal olijfgroen of bruin gekleurd. Nog hoopt men, dat de nauwkeurige studie der planten hier nieuw licht gaat brengen, al is voor de planten reeds overeenstemming gevonden tusschen de soorten aan Noord- en Zuidpool en is dus op het gebied der planten en van het zeeleven van volledige bipolariteit (verschil van het Noord- en Zuidpoolleven) geen sprake meer, ook al zijn hier docr de afzondering eigenaardige soorten bewaard. Hoogst merkwaardig zijn de vondsten van Larsen, Nordensfcjöld en Borchgrevink van versteend leven in Grahamland en Victorialand. Uit het tijdperk van het aardleven, dat ]ura en Tertiair wordt genoemd, zijn in zandsteen en vulkanische stof, beiden marien van oorsprong, bizonder mooie versteeningen Keizerpinguïns op Victorialand en versteende afdruksels gevonden van varens, paardestaartachtigen, van planten verwant met den Australischen den, den Californischen reuzenceder en den beuk. Daar men aanneemt, dat eerst een paar millioen jaar geleden, in het Tertiair, de afkoeling der aarde zelf zoo was toegenomen, dat het verschil in zonnestand de verschillende klimaatzonen deed ontstaan, meent men dat inderdaad tot dien tijd zelfs wel tropische plantenweelde het Zuidland zou kunnen hebben getooid. Ja, een rijke plantengroei tot aan het Tertiair is in verschillende landen binnen den Noordpoolcirkel aangetoond. .Moeilijk zal de Zuidpoolreiziger het zich kunnen voorstellen, dat in dit kale land eens een dik bodemdek en een stevig stekelig struik- en boomgewas hem het voortgaan zou hebben verhinderd, .la, botanische optimisten bepleiten niet alleen voor het Zuidland een r^roen verleden, maar in verband met het afnemen der ijswallen insgelijks een groene toekomst. De meeste geleerden zijn echter over die vondsten nog altijd zeer sceptisch gestemd en inderdaad maant het feit, dat de lagen waarin die versteeningen gevonden zijn, marien van oorsprong waren, tot groote voorzichtigheid: wat hier gevonden werd, is hier wellicht nooit gegroeid, maar slechts aangespoeld uit verre meer gezegende landen F.doch, misschien komen spoedig sterker sprekende vondsten de sceptici beschamen ! Het dierleven is in het Zuidland veel sterker vertegenwoordigd dan dat der planten. Reeds lang bleken de zeeën om het Zuidland ver van levenloos. Ook binnen den Zuidpoolcirkel werden in het voorjaar in ijsvrije bochten met den hengel visschen gevangen (Nothotheniden), van wel een voet lengte, met groote breede koppen en kolossale bekken. Ook werden met dreggen en sleepnetten velerlei zeesterren, zeescheeden, poliepen en ringwormen opgehaald. Een kleine kreeft was het eerste zoetwaterdier dat binnen den Zuidpoolcirkel gevonden werd. Fossiel werden de beenderen gevonden van een uitgestorven walvischsoort (Zeuglodon) en o. a. ook van een reuzenvetgans. Ook vogels komen vooral in het voorjaar in overvloed uit het Noorden, zooals de kleine brutale Chionis alba, de eenige voorkomende landvogel met het uiterlijk van een sneeuwwitte duif, die echter niet precies naar duivenaard leeft van vleesch en eieren en de rol der gieren vervult op doode robben en pinguïns. Kaapsche duiven vliegen tot aan de randen van het Zuidland, maar nestelen nooit in dit koude centrum. De Qaussberg bleek een broedplaats voor zeemeeuwen. Naast reuzenstormvogels (Ossifraga), stormzwaluwen en albatrossen, valt een groote bruine meeuwachtige vogel (Megalestris) op, met scherpen snavel en roofvogelklauwen. Ook deze was zelfs met knuppels nauwelijks van de geslachte zeehonden weg te slaan. Trouwens het is volkomen begrijpelijk,' dat een verblijf in het Zuidland niet precies het vegetarisme bij dieren en menschen bevordert. De Adonis onder de Antarctische vogels is de witte ijsstormvogel (Pagodroma) met vlekkeloos witte veeren en gitzwarten bek en pooten. Ofschoon in de hoogere dierenwereld de bipolariteit waarover wij hierboven schreven, nog het scherpst naar voren komt, is ze ook hier niet volkomen Tot het Zuidpoolgebied bepaald zijn de robbensoorten en de pinguïns of vetganzen. Onder de robben of zeeroofdieren treffen we hier vele traanrijke soorten aan als zeehonden, zeeleoparden, zeeolifanten enz. We vermelden reeds dat men onder de walvisschen tevergeefs een soort als de Groenlandsche met even lange en waardevolle baleinbaarden heeft gezocht, wel komen vinvisschen e. a. soorten voor Het aantal en de makheid van robben en walvisschen verbaasde elk bezoeker dezer streken. Blijkbaar meenen de walvisschen vaak in het schip een bloedverwant te herkennen, die ze dicht naderend met snuiven en spuiten begroeten en die echter tot hun groote verachting noch duiken, noch snelzwemmen kan. Wie nooit een pinguïn heeft gezien, zou zeker niet direct weten tot welke soort, die lange regelmatige rijen van glanzende dieren behooren, die nu eens al zwemmend hun koppen boven water vooruitschuiven, dan weer als visschen een tijdlang geheel onder water hun weg vervolgen, dan plotseling aan land gaan om, dwaselijk druk hun armstompjes bewegend, vooruit te zwaaien, steeds hun korte breede pooten voor elkaar zettend. Werkelijk doen ze zoo meer aan vliegende visschen dan aan zwemmende vogels denken. Krachtig aangepast aan lucht en water beiden, vormen ze als het ware een soort overgang tusschen vogels en visschen, en als om de verwarring nog te verhoogen, bezitten ze een zakvormige huidinrichting, waarin ze hun eieren of hun jongen kunnen meedragen, zoodat de matrozen de pinguïns al zeekangoeroe's hebben gedoopt. Daarbij is in hun uiterlijk bizonder opvallend de overeenkomst met de menschen en als parodie op het schoonste wezen der schepping vormen ze een soort clowns in het ernstige Zuidland. Stel u een reeks van kaarsrechte, gladbevederde dikkerts voor van even een voet of meer hoog. Twee korte beentjes dragen het bijna rolronde lijf met twee verkommerde slaphangende vleugelstompjes als twee slappe armen, waarvan de handen verdwenen zijn in het witte vest, dat de borst bedekt en dat onberispelijk aansluit bij het glanzende zwarte rugkleed, dat tot overmaat van gelijkenis van onder eindigt in een breeden staart, als de zwarte rok van een diplomaat en den kop vaak als met een neergeslagen claque afdekt. Parmantig slim kijkt de groote ronde kop, soms met een zijig gele t'oulardstreep afgeteekend, over zijn vaak gewichtig breeden donkeren halskraag heen, terwijl een eigenwijze breede soms roode snavel hem het uiterlijk van een Antarctischen bon-viveur komt geven. Soms vormen ze kolonies van duizenden en laten zoo ver het oog reikt geen rotsplekie open, zoodat men nauwelijks door hun dichte gelederen heen kan dringen. Trouwens de lucht van hun guano en vertrapte eieren alleen doet reeds een verren omweg verkiezen boven een tocht door hun nederzettingen. Ofschoon zij zich 's zomers tusschen de ijsmassa's van het Zuidland het beste thuis voelen, komen ze in de andere seizoenen ook op de kusten van Zuid-Ameri.ka en W.-Afrika voor, ja wagen zich soms Noordelijk tot dicht bij den Steenbokskeerkring de dwergsoorten onder de pinguïns als de kleine nijdige krijgshaftige Adeliepinguïn. Ook bij deze diersoort zijn de grooten het vredelievendst en de volmaakste orde heerscht er onder de groepen der reuzen- of keizerspinguïns. Over het algemeen schijnen de maatschappelijke vraagstukken bij deze dieren weinig bezwaren te geven en het communisme algemeen te worden aangehangen. Ze leven van schaal- e. a. zeedieren en maken hun nesten van steenen om ondiepe kuiltjes, waarin de mannetjes de vrouwtjes aflossen bij het broeden van half November tot half December. Voor de broedende dieren zijn afzonderlijke kwartieren der woonplaats bestemd. Tegen een onderzoek van hun nesten hebben ze als alle primitieve en niet-primitieve wezens, het allergrootste bezwaar. Sommige soorten omgeven hun kolonie met wachtposten, vanwaar alarm geblazen kan worden. Bij de verdediging rijzen hun de haren of juister de kopveeren te berge en luide ka-ka-ka roepend, houwen ze met hun snavel om zich heen en deelen met hun krachtige vleugelstompjes rake slagen uit. Een enkel individu kan de mensch gemakkelijk baas worden en menigmaal werd een waggelende reuzenpinguïn als een boefje tusschen twee stoere matrozen in aan boord gebracht, maar als de oorverdoovende oorlogskreet den bezoekers uit honderden pinguïnkelen tegemoet klinkt, is aftocht blazen het allermeeste aan te bevelen. Op de «Belgica» kostte de muzikale zin dier vogels menig exemplaar het leven. Met een oude trompet werden ze tot dicht bij het schip gelokt, om aan het zeevolk hun vleesch te leveren, dat, ondanks den smaak van ouden paardenbiefstuk in traan gebraden, toch vaak zeer welkom was. Van de wijsheid en slimheid der pinguïns weten de Zuidlandreizigers ons allerlei te verhalen. Bizonder smakelijk beschreef Borchgrevink hun zomergewoonten in de buurt van Kaap Adare. «Kort nadat ze op het schiereiland waren aangekomen, «hadden de pinguïns een volledigen weg, hard en effen, uitgetreden en met eiken dag kwamen er meer. Wij bestudeerden «ze op eerbiedigen afstand ; maar zoodra een pinguïn uit de «rij ons ontdekte, verliet hij den weg en werkte zich, door «enkele kameraden gevolgd, voorzichtig door de losse sneeuw «heen naar ons toe. «Toen de eerste bij ons was gekomen, hield hij halt en «wendde zich tot zijn vrienden. Daarop begon dadelijk luide «een wetenschappelijke verhandeling. Zij gingen met hun snavels «op ons los, plukten aan onze kleederen, onderzochten ons «nauwkeurig en, nadat de eerste pinguïn zijn meening over «onze zoölogische beteekenis had gezegd, liep hij, door de «anderen gevolgd, op eenigen afstand rondom ons heen, tot «aller nieuwsgierigheid blijkbaar bevredigd was. In de trotsche «overtuiging, dat zij een nieuwe soort van pinguïns hadden «ontdekt, zetten ze toen den tocht naar de vroegere broed«plaatsen voort.» Aardig was het waar te nemen, hoe de trekkende vogels soms door ijsblokken werden tegengehouden en hoe ze dan er zich overheen werkten of van het eene op het andere sprongen. Eerst werd dan voorzichtig in den afgrond gekeken tusschen het eene en het andere blok; de afstand werd, als t ware, gemeten, en dan bukten en rekten ze zich om den sprong te wagen. Gelukte die, dan waren ze blijkbaar trotsch op hun daad, draaiden zich om, taxeerden nog eens den afstand tusschen de beide blokken om de grootte van het heldenstuk goed te beseffen, en waggelden dan weer lustig voort, haastig, voor zoover zij dat aan land kunnen, als om den verloren tijd in te halen. Naast storm, mist en afgezonderde ligging, is het volkomen gemis aan trekdieren en het geringe aantal van smakelijk voedend gedierte een der hoofdbezwaren van het Zuidland. Vele viervoeters als de ijsberen, die hier uitstekend zouden kunnen leven van robben en vetganzen, ontbreken geheel en het Zuidelijk land kan alleen op zeedieren wijzen. De pracht van het landschap wordt zoo alleen aan de randen door levende wezens verhoogd. Ook 's zomers hier geen tegenstelling van groene dalen en witte toppen. Steeds hangen van onder het reusachtig dikke en uitgebreide sneeuwkleed de gletschers in de dalen, ja vaak tot in zee af, en slechts hier en daar steken een paar donkere sneeuwvrije vulkaankegels of bazaltpijlers, hun vorstverweerde vaak grillig getande pieken omhoog. Het Zuidland maakt zoo den geweldigen indruk van een zoo woeste wildernis, als men nauwelijks ergens op aarde weer zal vinden. Met machteloosheid slaat de eerste aanblik zelfs den ijverigsten onderzoeker. Eenzaamheid en verlatenheid verhoogen het aangrijpende van deze reuzenmassa van kleurlooze sneeuw en rotsharde ijsmassa's; maar men kan zich ook nergens een zoo uitgestrekt landschap denken van onaangetast natuurschoon en indrukwekkende grootschheid. T Kaart, aangevende het bezochte en nog niet bezochte deel van het Zuidpoolgebied.