BERICHT. De November-aflevering van Mannen en Vrouwen van Beteekenis zal bevatten een karakterschets van.^le- Bóeren-Generaals .,'*1 • • Botha, De Wet en De la Rey door Mr. J. F. TRESLING. Mannen kn Vrouwen van Beteekenis in onze dagen verschijnt in afleveringen van gemiddeld tweeen-een-half vel druks, voorzien van portretten. Iedere aflevering niet portret kost bij inteekcning 40 cents. Is de omvang grooter, dan wordt de prijs iets hooger. Vier-en-twintig vellen druks, te zamen ongeveer een tiental afleveringen, vormen een bundel die een afgesloten geheel uitmaakt. De inteekening is opengesteld bij alle boekhanhandelaars en bij de Uitgevers H. I). TJEENK WILLINK & ZOON. Haarlkm, October 1002. MANNEN EN VROUWEN VAN BETEEKENIS IN ONZE DAGEN. PRESIDENT STEYN / I F. W. REITZ, Oud-Staatssecretaris der Zuid-Afrikaansche Republiek. HAARLEM - II. D. TJEENK WILLINK & ZOON — 1902 Prijs van lief afzonderlijke nummer ƒ 0.75; hij inteekening/0.40. Zie de inteekenings-voorwaarden op de achterzijde. £r^3r-S> PRESIDENT STEYN. i PRESIDENT STEYN. Marthinitf) Theunis Steyn, de man die, volgens de meening van een ieder die er iets van weet, de voornaamste rol heeft gespeeld in verband met den pas-geëindigden oorlog tnsschen Groot-Brittanje en de twee kleine Zuid-Afrikaansche republieken, werd geboren te Bloemfontein op 2 October 1857, zoodat hij thans 45 jaren oud is. Hy genoot zijne opleiding aan het „Grey College", onder toezicht van den zoon van wijlen Professor Brill van Utrecht, Kector Dr. J. Brill, die nu reeds meer dan 30 jaren lang zoo veel heeft gedaan voor de opvoeding der jeugd van den Oranje-Vrijstaat. In 't voorbijgaan mag vermeld worden, dat deze Hoogeschool haar oorsprong te danken had aan, en genaamd werd naar Sir George Grey, den voorganger in vroegere jaren, als Gouverneur en Hooge Commissaris, van Sir Alfred Milner. Hy die het verschil tusschen de twee soorten van Hooge Commissarissen, die Engeland naar Zuid-Afrika placht te zenden, goed wenscht te verstaan, vergelijke de loopbaan van eerstgenoemden met die van laatstgenoemden ambtenaar. Hij zal dan overtuigd worden, dat de voornaamste reden waarom de toestanden in Zuid-Afrika zoo hachelijk zijn geworden, te zoeken is in het feit dat er slechts één Sir George Grey is gexxxm 15 _ CT'0 X geplaatst ^ ** /^V.-siuOTHEEK y \ VAN / \ AMSTERDAM / PRESIDENT STEYN. « # sy / geplaatst \**- * v* ** / in de , v//,s UN»V. BIBLIOTHEEK > *// ± . ^ VAN / \ amsterd^ / PRESIDENT STEYN. Marthinus Theunis Steyn, rle man die, volgens de meening van een ieder die er iets van weet, de voornaamste rol heeft gespeeld in verband met den pas-geëindigden oorlog tussehen Groot-Brittanje en de twee kleine Zuid-Afrikaansche republieken, werd geboren te Bloemfontein op '1 October 1857, zoodat bij thans 45 jaren oud is. Hij genoot zijne opleiding aan het „Grey College", onder toezicht van den zoon van wijlen Professor Brill van Utrecht, Rector Dr. J. Brill, die nu reeds meer dan 30 jaren lang zoo veel heeft gedaan voor de opvoeding der jeugd van den Oranje-Vrijstaat. In 't voorbijgaan mag vermeld worden, dat deze Hoogeschool haar oorsprong te danken had aan, en genaamd werd naar Sir George Grey, den voorganger in vroegere jaren, als Gouverneur en Hooge Commissaris, van Sir Alfved Milner. Hij die het verschil tussehen de twee soorten van Hooge Commissarissen, die Engeland naar Zuid-Afrika placht te zenden, goed wenscht te verstaan, vergelijke de loopbaan van eerstgenoemden met die van laatstgenoemden ambtenaar. Hij zal dan overtuigd worden, dat de voornaamste reden waarom de toestanden in Zuid-Afrika zoo hachelijk zijn geworden, te zoeken is in het feit dat er slechts één Sir George Grey is gexxxm 15 jL weest, terwijl de Lord Charles Somersets, de Bartle I' 1 ere s, Wodehouse's, Lochs en Alfred Milners, et lioe genus omne, tamelijk veelvuldig waren. De jonge Steyn zou, toen hij de school verliet, boer gaan worden, d. w. z. hij ging op het landgoed van zijn vadei in de nabijheid van Bloemfontein woneu, met het doel, zich aan landbouw en veeteelt te wijden. Niet lang echter nadat hij zich aldaar had gevestigd, gaf wijlen rechter Buehanan (destijds tweede strafrechter in den ().-\ Staat) aan den ouden heer Steyn den raad, zijn zoon naai Europa te zenden, om aldaar voor advocaat te studeeren, en dus verliet de toekomstige Staatspresident Zuid-Afrika op dezelfde boot, waarmede in 1883 President Kruger naar Engeland ging, om aldaar de Eondensche ( onventie van 1884 te sluiten. Deze was de Conventie, waardoor die van 1 retoria, in 1881 gesloten, werd vervangen, hetgeen later door den heer Chamberlain werd ontkend; een ontkenning die als een der voornaamste oorzaken van den oorlog mag beschouwd worden. Het plan van den jongen man en van zijn vriend en metgezel Veis was, in Amsterdam te gaan studeeren. Hij vond echter dat, nadat hij reeds meer dan een jaar zich met de boerderij had bezig gehouden, hij niet meer zoo op de hoogte van de oude talen was als toen hij de school verliet en dat, om het toegangs-examen te kunnen afleggen , hij zich zou moeten getroosten een langdurigen voorbereidingscursus te doorloopen. Daar hij niet zoo heel jong meer was , zag hij hiertegen op. Aan de „Inns of Court" te Londen kan men voor advocaat studeeren, na het afleggen van een zeer eenvoudig toelatingsexamen, en de Vrijstaat liet, met de gewone liberaliteit van die Republiek, een ieder als advokaat toe, die bewys kon leveren, dat hij aan een erkende Universiteit van eenig beschaafd land in de rechten was gepromoveerd. Zoo gebeurde het dat de heer Steyn in Engeland 3 of 4 jaren doorbracht, en na aldaar als advocaat te zijn toegelaten, keerde hij naar het land zyner geboorte terug. Hij wydde zich enkele jaren voor het Hooge Gerechtshof te Bloemfontein aan zijn vak. De indruk, dien hij maakte, was dat hij een jonge man was van gezond verstand en grondige wetskennis; toch werd hij door niemand, die hem destijds kende, aangezien als een man die de groote talenten en begaafdheden bezat, waarvan hij later zoo vele treffende bewijzen heeft geleverd. Hij was destijds ook eenigszins zwaar van spraak , hetgeen wel meer onder de leden der familie Steyn voorkwam. Sprekende van de familie Steyn is het een interessant geschiedkundig feit, dat een voorouder van President Steyn, genaamd Hermanus Steyn, in het jaar 1795, tezamen met den burger-commandant Petrus Delport, de leider was van een opstand tegen de Oost-Indische Compagnie, welke Maatschappij beschouwd kon worden als de voorgangster in Zuid-Afrika van de Chartered C'e van Khodes, en welke Oost-Indische Compagnie , zooals helaas altijd het geval is geweest met zulke genootschappen, zich eveneens aan wanbestuur en dwingelandij schuldig had gemaakt, ten gevolge waarvan de Bataafsche Kepubliek in het jaar 1803 het octrooi haar verleend voor goed introk. Het is een merkwaardige bevestiging van het spreekwoord, dat „de appel niet ver van den boom valt" , dat de man die in 1899 door Gods vinger aangewezen werd als leidsman van het Afrikaansche volk om de dwingelandij van Groot-Brittanje tegen te gaan, een nakomeling moest zyn van dien Steyn, die honderd jaar te voren als voorman zijner landgenooten optrad, toen de vrijheidsgeest hen tot weerstand tegen den verdrukker aanspoorde. In het jaar 1889 ontstond er, wegens de verkiezing van hoofdrechter lleitz als opvolger van den overlede?i President Brand, eene vacature aan de rechtbank van den Oranje-Vrijstaat, en deze werd aangevuld door de benoeming van den heer Steyn als tweede strafrechter. Deze betrekking bleef Steyn bekleeden met steeds toenemende bekwaamheid en altijd aangroeiende hoogachting en populari- teit, totdat, wegens de langdurige ziekte en het eindelyk bedanken van den heer Reitz als President, in het jaar 1895, een nieuwe Staatspresident gekozen moest worden. De twee gestelde candidaten waren Marthinus TheunisSteyn en John Greorge Fraser. Laatstgenoemde werd niet gekozen, en dat het volk van den Vrijstaat verstandig handelde door Steyn met bijna algemeene stemmen te kiezen en Fraser te verwerpen, blijkt genoegzaam uit de volgende feiten. Onmiddellijk vóór het begin van den wieeden oorlog, die op 11 October 1899 tnsschen Fngeland en de twee Zuid-Afrikaansche Republieken uitbrak, hield de heer Fraser de volgende toespraak in den Volksraad, waarvan hij lid en voorzitter was: „Met de grootste vrijmoedigheid en een vrij geweten voor „zijn God gaat hij stemmen voor getrouwe nakoming der verplichtingen onder het Politiek Verbond op het volk gelegd, „en zal ook persoonlijk voor de rechtvaardige zaak der zustei„republiek de wapens opnemen, en tot het bittere einde strijden „voor het zegevieren van recht en gerechtigheid en voor het „goed recht van het Afrikaanderdom." Zoo sprak hij. En wat deed hij? Het eerste dat men na de bezetting van Bloemfontein uit de dagbladen van hem vernam, was een onderhoud dat hij met Lord Roberts hield op de veranda van zijn huis, dat tegenover het Presidents-huis stond, loen Lord Roberts hem vroeg, of hij verlangen zou de Vrijstaatsclie \ ierkleur weêr van den vlaggepaal te zien wapperen, antwoordde hij te hopen dat, daar de Engelsche standaard er nu eenmaal geplant was, hij daar voor altijd mocht blijven, en dat hij volkomen tevreden was met de annexatie van het land. Daarna heeft hij ook zijn best gedaan, om zijne landgenooten te bewegen hun en zijn land at te zweren, en dit teiwyl die oorlog, waarin hij „ook persoonlijk voor de rechtvaardige zaak „der zusterrepubliek de wapens zou opnemen en tot het bittere "einde strijden zou", nog hard aan den gang, ja eigenlijk nog pas begonnen was. Zijne dappere zoons hebben nooit een schot op den vijand gelost, maar zich uit de gevechten verwijderd gehouden, vermomd als Vrijstaatsche rapportgangers! De heer Steyn aanvaardde zijne betrekking in Mei 1896. Kort daarna werd de Conventie van Potchefstroom een stap verder gebracht, door den band tusschen de beide Republieken nog nauwer aaneen te sluiten. By deze overeenkomst werd vastgesteld, dat jaarlijks beurtelings te Pretoria en te Bloemfontein een Raad, bestaande uit vertegenwoordigers der beide Republieken, vergaderen zou, om de wijze te bespreken waarop de banden tusschen die twee zusterlanden nog nauwer konden getrokken worden. Gedurende een paar jaren na zijne verkiezing ging alles voorspoedig met den nieuwen Staatspresident en zij 11 land. Gezond, sterk en vol hoop en moed, woonde hij gelukkig met zyn dierbare vrouw en lieve kinderen in 't midden van een volk dat hem beminde, en in een land dat ook zelfs door de Engelschen met recht genoemd werd „een model-republiek". Hij was met de regeeringen der naburige lauden bevriend en werd geëerbiedigd door allen die met hem in aanraking kwamen. „Hij „zelf gaf het voorbeeld van eene eenvoudige leefwyze. In zijn „kabinet was hij dagelijks voor ieder te spreken, van welke „gelegenheid door de burgers der Republiek een ruim gebruik „werd gemaakt. Men behoefde geen plechtige audiëntie aan te „vragen, geen reeks van formaliteiten te vervullen om tot „hem toegelaten te worden. Hij stond iedereen te woord, hetzij „men kwam met persoonlijke grieven, of over gewichtige ,,staat8aangelegenheden met Z.H.Ed. wenschte te spreken." Ziedaar hoe Mr. W. A. baron van Ittersum, in zijn De Vrijstaten en hun Geschiedenis, den Staatspresident van den O.V.-Staat beschrijft, en deze beschrijving was vooral toepasselijk op President Steyn, die even minzaam als vastberaden was in al zijn doen en laten. Zóó rustig en goed ging het in die eerste jaren zijner regeering, zóózeer scheen alles hem toe te lachen, dat men inderdaad kon gedacht hebben hier eindelijk een uitzondering te ontmoeten op den regel, dat „liet hoofd 't welk eene kroon draagt steeds onrustig ligt." Maar — zooals helaas! te dikwijs het geval is in het menschelijk leven — juist toen de zon zoo helder scheen en de lucht zoo schoon en onbewolkt er uitzag, waren^de donkere dagen reeds aan 't naderen. De disputen tusschen de Britsche Regeering, vertegenwoordigd door Sir Alfred Milner, en de Regeering der Zuid-Afrikaansche Republiek, vertegenwoordigd door President Kruger, waren al scherper en scherper geworden. De beweging door de kapitalisten van Johannesburg op touw gezet in overleg met de mannen die bekend waren als „de Khodesclique'', had zich ten doel gesteld de Engelsche Regeering zich te doen mengen in het inwendig bestuur der Republiek, om zoodoende een oorlog tot stand te brengen, waardoor zij dom genoeg — verwachtten dat op een of andere wijze hunne belangen in Johannesburg, Rliodesia, Kimberley en elders bevorderd zouden worden. Toen President Steyn bemerkte, dat de verhouding tusschen de twee Regeeringen, met welke beiden hy, als een verstandig en vredelievend staatsman, wenschte bevriend te blijven hoe langer hoe meer gespannen werd, achtte hij het zijnen plicht alle pogingen aan te wenden 0111 een vredebreuk te voorkomen. Hij noodigde dus den President der Zuid-Afrikaansche Republiek en den Hoogen Commissaris uit, naar Bloemfontein te komen, om aldaar op vriendschappelijke wijze de punten in geschil met elkander te bespreken. Deze byeenkomst vond plaats op 31 Mei 1891) en volgende dagen. Ongelukkig heeft deze conferentie niet tot den gewenschten uitslag geleid. President Kruger bood zekere aanzienlijke wijzigingen in de wet op stemrecht aan, doch Sir Alfred Milner sloeg die kortweg van de hand, en de partijen gingen uiteen zonder dat iets van eenig nut of belang tot stand werd gebracht. President Steyn nam geen deel aan het onderhoud, daar hij slechts zijn hoofdstad had aangeboden als een geschikte plaats om die bijeenkomst te houden. Er waren twee hoofdzaken die de President steeds in 't oog hield, t. w. den Vrede te bewaren, en het plechtig \ erbond met de zusterrepubliek in 1889 aangegaan, na te komen. De oorzaken die aanleiding gaven tot den oorlog, zijn reeds zoo dikwijls en zoo duidelijk uiteengezet, dat het onnoodig is ze hier verder na te gaan , dan alleen in zoo verre als President Stevn en zijn volk daarmede in verband stonden. Zijn standpunt dienaangaande heeft hij in de aanspraak, waarmede hij de zitting van den Volksraad op 22 September 1899 opende, duidelijk gemaakt. Hij herinnerde er aan hoe, bij de Conferentie te Bloemfontein in Mei, President Kruger zijn stemrecht van 14 jaren tot 7 had willen terugbrengen, en hoe de Conferentie onverrichter zake was uiteengegaan omdat de hooge Commissaris pal was blijven staan bij zijne „wenken , die in werkelijkheid eiachen waren, zonder de minste toenadering te toonen. Echter was president Steyn in 't belang van den vrede voortgegaan de zusterrepubliek te bewegen om nog meer toe te geven, hetgeen ook geschied was. Dit laatste hielp niet, zoodat hij nogmaals zijn invloed gebruikte en de Transvaal bewoog aan het 7-jarig stemrecht terugwerkende kracht te geven, d. w. z. dat iemand die reeds 7 jaren in Transvaal had gewoond, dadelyk het volle stemrecht kon krijgen. En bovendien werd ook toegestaan, dat de vreemdelingen nog vier zetels in den A olksraad konden kiijgen. De President ging ook den verderen loop der onderhandelingen na en toonde aan, dat de zoogenaamde „uitlander" grieven slechts een dekmantel waren, waarondermen de Republieken van hare onafhankelijkheid wilde berooven; en dat het hem duidelijk was geworden dat het nu niet meer een kwestie was die de Zuid-Afrikaansehe Republiek alleen raakte, maar die ook de onafhankelijkheid van den Oranje-Vrijstaat zou vernietigen. Hij eindigde met de woorden: „Wij staan voor de toekomst. Zij is donker. De ure van beslissing is gekomen. Onze broeders aan de overzijde van de Vaal worden met oorlog bedreigd. Hebben zij een rechtvaardige zaak? Zoo ja, wat gaat gij doen? TJ neutraal verklaren wanneer uwe broeders in een worstelwedstrijd /.ijn ? Kan de eene Afrikaander neutraal blijven wanneer de andere voor Zuid-Afrika sterft ? Gaat gy uw plechtig Verbond, dat reeds voor tien jaren heeft bestaan, op zijde zetten? Gaat gij ontrouw zijn aan uw gegeven eerewoord ? „Of gaat gij aan de wereld zeggen dat deze Staat, hoewel klein en zwak, sterk genoeg is om trouw te zyn aan zijn woord; dat gy beschouwt dat waar een Afrikaander in een. goede zaak strijdt, daar de neutraliteit van een ander Afrikaander een zonde is tegen het Afrikaanderdom i „Ziet daar vragen, die gij moet beantwoorden voor uw God en voor uw volk. Wat mij betreft, mijn besluit heeft dagen van nadenken en nachten van gebed gekost. Ik heb gedaan wat ik kon om den vrede met eer te handhaven, en zal nog alles doen. Ik zeg echter nu, met een vrij geweten en openlijk voor het volk: „Ik verlies liever de onafhankelijkheid van den Oranje Vrijstaat met eer, dan die te behouden door oneer of ontrouw." Indien gij met my verschilt, zegt het. God weet, in dezen hachelijken tijd wil ik niemand influenceeren. Gij hebt het volk kunnen raadplegen, ik niet: doet zyn wil Denkt niet dat ik lichtvaardig over de zaak spreek. Ik weet wat het is voor twee zwakke Republieken om te stryden tegen liet machtigste ryk dat de wereld ooit gekend heeft, maar ik weet dat, indien het tot een oorlog moge komen, wij dan niet strijden voor het stemrecht, maar voor het bestaansrecht van het Afrikaander volk. Onze zaak is recht. Ik heb het geloof dat niets geschiedt zonder den wil van den Allerhoogste, en dat Hy die onze vaderen zoo wonderbaarlijk heeft geholpen, zich ook over ons zal ontfermen. In ieder geval, Zijn wil geschiede." De ISritsche Regeering — niettegenstaande dat zij zich wel bewust was dat de Vrijstaat door het Politiek Verbond verplicht was als bondgenoot van de Transvaal handelend op te treden trachtte nochtans den Pi'esident over te halen, neutraal te blijven in geval van oorlog, bewerende dat zij o zoo vriendelijk! tegenover den Vrijstaat gezind was. Als men dit nagaat, rijst onwillekeurig de vraag op: heett de heer Chamberlain gemeend dat President Steyn óf te ontrouw of te onkundig was om te weten wat hem en zijn volk te doen stond? Of heeft hij die houding van in twijfel te zijn wat de Oranje Vrijstaat eigenlijk doen zon, slechts aangenomen alleen om het Engelsche publiek de oogen te verblinden. Zij die dezen sluwen, slinkschen „staatsman" door geheel zijn wispelturige loopbaan hebben gadegeslagen, zullen het niet moeilijk vinden deze vraag te beantwoorden. President Steyn echter liet zich niet overbluffen. Op 3 October schreef hij aan den Hoogen Commissaris: „Ik beschouw ,dat het niet mogelijk zijn zal de Regeering der Znid-Afrik. „Republiek te bewegen, verdere voorstellen of aan-de-hand„gevingen te doen of in overweging te nemen, tenzij niet „alleen de troepen, die nu hun Staat bedreigen, verder van „de grenzen teruggetrokken worden, maar ook een verzekering „gegeven wordt door Harer Majesteits Regeering dat alle „verdere verzending en vermeerdering van troepen dadelijk en „gedurende de onderhandelingen gestaakt zullen worden, en „dat die, welke thans op zee zijn, öf niet geland zullen wor„den öf ten minste zoo ver mogelijk verwijderd zullen blijven „van het terrein van mogelijke vijandelijkheden. Zoo ja — „zou ik bereid zijn, dadelijk stappen te nemen om te trachten „eenige noodige belofte te verkrijgen tegen eenige daad van „inval of vijandelijkheid tegen eenig deel van Harer Majesteits „Kolonie's of Grondgebied gedurende de onderhandelingen." Dit aanbod werd niet aangenomen, en in eene latere correspondentie, gedurende den oorlog met Lord Kitchener gewisseld, beschuldigde President Steyn Lord Milner dat zijn boodschap van 3 October, zooals hiervoren weergegeven, niet behoorlijk en volledig door Zijn Excellentie aan de Britsche Regeering werd overgeseind, zooals hem verzocht werd; zooals ook op te maken is uit het telegram van den Hoogen Commissaris aan den Staatspresident van 4 October 1899, waarin hij zegt: „Ik heb de eer de ontvangst te erkennen van UHg.Ed. lange telegram van gistermiddag, den korten inhoud (substance) waarvan ik per kabel aan Harer Majesteit* Regeering heb medegedeeld. Die „korte inhoud" was niet alleen kort, maar ook geradbraakt. Het „Ultimatum" (zoogenaamd) der Zuid-Afrikaansche Republiek was opgesteld bijna letterlyk in de woorden, door President Steyn in zijn brief van 3 October gebezigd. Dn», indien het schrijven van de Transvaalsche Regeering van 9 October als een oorlogsverklaring moest beschouwd worden, dan zou President Steyn die verklaring de Regeering der Zuid-Afrikaansche Republiek in den mond gelegd hebben. Maar geen onpartijdig en onbevooroordeeld persoon zal durven ontkennen dat de kennisgeving van 9 October, zooals die gesteld was, niets meer dan een voorstel was, om de Engelschen een gelegenheid te geven nog op het laatste oogenblik bewys te leveren dat zij den vrede werkelijk verlangden of, zoo dat niet het geval was, dan de zaak tot een punt te brengen, alvorens de duizenden en nog eens duizenden soldaten die de Britsche Regeering sedert geruimen tijd openlijk bezig was naar Zuid-Afrika aan te voeren, zouden aangekomen zij n, en aldus alle verzet tegen het „vriendelijk advies" van Chamberlain hopeloos te maken. Yan 19 September tot 7 October zond President Steyn niet minder dan tien telegrammen door Lord Milner aan de Britsche Regeering, altijd aanbiedende al het mogelijke te doen om, door persoonlijk naar Pretoria te gaan, den \ rede te bewaren; maar hij drong ook altyd tegelijkertyd er op aan, dat het vooruitschuiven der troepen naar de grenzen der Republieken moest gestaakt worden. Maar te vergeefs. De teerling was geworpen! Het ligt niet in de bedoeling van dit vlugschrift, den oorlog van 1899—1902 te beschrijven. Daarover zijn reeds zoovele boeken geschreven en zullen er nog veel meer uitgegev en worden. Onder die, welke reeds verschenen zijn, is dat van Michael Davitt, het welbekende en beroemde lersche parle- ments-lid een der beste, indien niet het beste; en liet is te hopen dat er nog eens een Hollandsche editie van dit degelijk en betrouwbaar boek zal uitkomen. Op den avond van 11 October, te 6 ure, vaardigde de President een Buitengewone Staatscourant uit, waarin hij zijne burgers opriep, om by hunne broeders ten Noorden van de Vaal, in het uur van gevaar, tegen de verdrukkers en schenders van Recht, vast te staan, en hij zeide verder: „In 't voortzetten van dezen strijd laat geen enkele daad van uwen kant „anders zijn dan die welke een Christen en een burger van „den Vrijstaat betaamt. Laat ons hoopvol den uitslag van dezen „oorlog tegemoet zien, ons vertrouwen stellende in een Hoogere „Macht, zonder wiens hulp geen menschelijke wapens iets verbogen kunnen. Aan den God onzer vaderen onderwerpen wij „nederig onze rechtvaardige zaak. Hij bescherme het Recht. Hij „zegene onze wapenen. Onder zyn banier trekken wy het „zwaard voor Vrijheid en voor Vaderland." En datgene waartoe de President zijne burgers aanmoedigde, dat heeft hij steeds in eigen persoon gedaan, d.w.z hun een voorbeeld gegeven van wat hij die zijn land en volk liefheeft, verrichten kan. Hier kan slechts in 't kort worden verhaald wat hij op het oorlogsterrein heeft verricht. Onmiddellijk vóór den slag van Magersfontein kwam de President met 1500 man versterking daar aan. Generaal Cronje was van meening dat de slag moest geleverd worden te Scholtznek (dichter bij Kimberley) in plaats van te Magersfontein, maar President Steyn steunde Generaal de la Iiey in zijn oordeel, dat laatstgenoemde plaats meer geschikt was, en eindelijk liet Generaal Cronje zich overreden. Daaraan had hij, in groote mate, zijne schitterende overwinning te danken. Na Paardeberg, alwaar Cronje zulk een roemrijke nederlaag leed, kwam President Steyn eerst, zoo als ook een paar dagen later President Kruger naar het slagveld van Abrahamskraal, 50 mijlen ten westen van Bloemfontein, en trachtte zijne burgers, die voor de steeds aangroeiende overmacht van den vijand begonnen te wy ken, aan te moedigen — doch te vergeefs. I)e overgave van Cronje hail hen voor het oogenblik geheel ontmoedigd, en al wat de President, geholpen door generaals de Wet en De la Rey doen kon, was te beletten dat er eene algemeene paniek en vlucht plaats vond. Nadat Bloemfontein zonder slag of stoot was ingenomen, vertrok de President met zijn Uitvoerenden Raad naar Kroonstad. Gelukkig verliet hij zijn hoofdstad per kar en niet per spoor, want kort voor zijn vertrek had een of ander verrader de spoorlijn een paar mijlen buiten de stad opgebroken, met het blijkbaar doel den President te doen verongelukken indien hij per trein gereisd had. Lord Roberts vertoefde geruimen tijd te Bloemfontein, om zijn afgematte soldaten op hun verhaal te laten komen en nog meerderen bij hun reeds overweldigend getal te voegen. Intussehen werd een buitengewone zitting van den Volksraad gehouden. Toen lord Roberts Kroonstad later innam, trok President Steyn zich met zijne Regeering terug naar Heilbron, van uit en rondom welk middelpunt hoofdcommandant Christiaan de Wet de Engelschen gedurende den loop van den oorlog gedurig „verrassingen" bezorgde. Tegen het einde van Juli 1900 bracht President Steyn een bezoek aan de Regeering der Zuid-Afrikaansche Republiek, die toen gevestigd was te Nelspruit op de Ooster-lijn. Toen hij, op een gedeelte van zijn lange en gevaarlijke reis vergezeld door hoofdcommandant de Wet en eenige honderden burgers, van af Reitzburg door de districten Rustenburg, Waterberg en Lijdenburg heen en terug ging, was deze tocht een der merkwaardigste ondernemingen die gedurende dezen oorlog plaats vond. Op 5 November 1900 gebeurde het ongeval te Bothaville. Door de zorgeloosheid zijner brandwachten werd Generaal de Wet onverwachts aangevallen door eene macht onder Kolonel de Gallois, en toen ook Generaal Knox gedurende het gevecht met nog een ander) groote macht kwam aansnellen, was de Wet verplicht terug te trekken met verlies zijner kanonnen (waarvoor hij echter geen ammunitie meer had) en met achterlating van een aantal zijner manschappen als krijgsgevangenen. Onder deze was ook de heer Jacob de Villiers, de bekwame en dappere Staatsprocureur van den Oranje-Vrijstaat, die gewond op het slagveld achterbleef. President Steyn, die tegenwoordig was, werd ook bijna gevangen genomen en ontsnapte ternauwernood. Op 12 December 1900 vond het zoo beroemde doorbreken van de Yrijstaatsolie commando's te Sprinkhaansnek plaats. l)e vijand had, met zeer groote macht, hoofdcommandant de Wet eindelijk zoo „vastgekeerd" en omsingeld, dat het ontkomen schier onmogelijk scheen en de gewone voorbarige telegrammen, aankondigende dat de Wet zoo goed als gevangen was, waren reeds gepubliceerd. Met President Steyn aan de spits, en Generaal de Wet de achterhoede aanvoerende, trokken de Vrijstaatsche commando's met wagens, karren, „handpaarden", hoornvee, kanonnen en alles wat zy bij zich hadden door het cordon, dat generaal Knox zoo zorgvuldig had gespannen, en de Engelsche generaals moesten nogmaals met „leedwezen rapporteeren" dat hunne slimme plannen weder mislukt waren. Kort daarna, tegen het einde der maand Februari, vergezelde President Steyn hoofdcommandant de Wet naar de Kaapkolonie, van waar zij, door volle rivieren en gebrek aan voedsel voor hunne paarden, verplicht werden na 14 dagen terug te keeren naar den Oranje Vrijstaat. Gedurende dezen tocht, die uitging van Heilbron en zich zoo ver uitstrekte als de Aar (in de ,,Karroo" der Kaapkolonie), reisde de President 700 mijlen te paard in omstreeks 7 weken, en hij ging ongedeerd door vele gevaren en nauwe ontkomingen. Aan het doorwaden van de Oranjerivier en aan de gevechten, die gedurig op de heen- en terugreis plaats vonden, nam hij deel, en liy moedigde zyne burgers aan door zelf de handen uit te steken en het werk van een gewoon burger te doen. In de Oranjerivier sprong hij zelf, half gekleed, in 't water, om karren en paarden er door heen te helpen sleepen. In Juni 1901 kwam President Steyn, voor de tweede maal gedurende den oorlog, de liegeering der Zuid-Afrikaansche Republiek bezoeken, welke reis met buitengewoon gevaar ge- paard ging, doordat men den spoorweg moest oversteken onder het vuur der Engelsche forten en soldaten. De ontmoeting vond plaats te \\ aterval, in het district Bethal, en daar werd nogmaals — grootendeels naar aanleiding van Steyns ferme en standvastige houding — besloten , „dat „geen vrede gesloten zou worden, en geene vredesvoorwaarden „aangenomen zouden worden waardoor de onafhankelijkheid en "het"bestaan als een volk, of de belangen van de koloniale „broeders prijs zullen worden gegeven." Op den 13den Juli 1901 werd de President, terwijl hij en de leden van zyn Bestuur te Reitz vernachtten, overvallen door een colonne onder generaal Broadwood, en voor de tweede maal ontsnapte hij ternauwernood, terwijl de leden van zijn Uitvoerenden Raad, te zamen met nog 30 andere manschappen, gevangengenomen werden. Des Presidents „lijfjong Ruiter, een zeer getrouwe en schrandere kleurling, hielp zijn heer en meester ontkomen, door de hngelsche soldaten diets te maken dat de President nog in zijn tent was, en dat de man, die daar zonder jas wegreed, „zoomaar een boer" was. De Engelschen maakten zich bij deze gelegenheid ook meester van eenige correspondenties, die kort te voren tusschen de beide regeeringen gewisseld waren. Deze brieven van de regeering der Zuid-Afrikaansche Republiek hadden het gevolg den vijand nieuwen moed te geven , doordat de Transvaalsche Regeering en krijgsofficieren daarin een eenigszins mismoedige beschrijving hadden gegeven van de toestanden zooals zij destijds in het „Hoogeveld" van de Transvaal bestonden. Uit den brief van President Steyn, dien hij geschreven had in antwoord op de missive der Zuid-Afrikaansche Republiek, vernamen de Engelschen echter dat het hoofd van den O. V .-Staat even standvastig en hoopvol was als aan het begin van den oorlog, en ook waren zij reeds bewust van het besluit, te aterval genomen, waaruit duidelijk genoeg bleek dat de Transvalers ook nu vast besloten waren den stryd tot „het bitterste einde door te zetten. Toen Lord Kitchener op 7 Augustus 1901 zy ne wanhopige Proclamatie (bekend als de Papieren Boni) uitzond, nam President Stevn de gelegenheid te baat, hem op 15 Augustus 1901 een breedvoerig antwoord te zenden, welk antwoord de geheele toedracht der zaak van de Republieken en de houding van President Steyn zelve zoo duidelijk en zoo overtuigend uiteen zette, dat het, hoewel wat lang, hier in zijn geheel moet worden weergegeven. Het is een staatsdocument, dat gelezen kan worden als President Stevn's apologia pro vita mm wat den oorlog betreft, en luidt als volgt: te Velde, 15 Aug. 1901. Aan Zijne Excellentie Lord Kitchener enz. Excellentie! Ik heb de eer de ontvangst te erkennen van Uw Excellenties geëerd schrijven d.d. ö Aug. 1901, insluitende UE.'s Proclamatie van denzelfden datum. De niet onvriendelijke toon van UEx.'s schrijven geeft mij de vrijmoedigheid om UEx.'s schrijven eenigszins breedvoerig te beantwoorden. Ik heb opgemerkt, niet alleen in uwen brief, maar ook dat verantwoordelijke staatsmannen aan uwe zijde beweren dat de verklaring van oorlog van de Z. A. R. en de inval in het Britsche grondgebied de oorzaak was van den oorlog. Ik acht het nauwelijks noodig om UEd. te herinneren, dat in 1895, toen de Z. A. R. ongewapend en rustig was, vertrouwende dat hare naburen beschaafde volkeren waren, er onverwachts een aanval op haar werd gedaan uit het Britsch grondgebied. Unnoodig acht ik het UEd. er op te wijzen, dat toen die gekke onderneming — dewelke alleen kon worden ondernomen door een man die door zijne ijdelheid krankzinnig was geworden, mislukte en de heele boel in handen van de Z. A. 11. viel, de Regeering der Z. A. R., vertrouwende op den rechtvaardigheids-zin van het Engelsche volk, al de personen die zij gevangen. genomen had en die, volgens alle internationale recht den dood hadden verdiend, heeft overhandigd aan H. M. Regeering. Ik acht het ook niet noodig om UEd. er op te wijzen, dat, toen een rechtvaardige rechter de leiders van de expeditie tot gevangenisstraf veroordeelde, de voornaamsten van hen niet in de gevangenis werden gehouden om hun geheelen straftijd uit te dienen, maar, vóór het einde daarvan, om een of andere beuzelachtige reden losgelaten werden. Ik behoef UEd. er niet aan te herinneren, dat toen een Parlementaire Commissie werd benoemd om de oorzaak en reden van gemelde „expeditie" te onderzoeken, die commissie, in plaats van de zaak te onderzoeken, getuigenissen bedekt heeft gehouden en dat, toe: de Commissie, niettegenstaande Hoogen invloed die gedurende de zitting van die Commissie gebezigd werd, den hoofd-zamenzweerder, den heer Rhodes, schuldig heeft bevonden en als zoodanig aan het Parlement heeft gerapporteerd, de heer Chamberlain, die een van de leden van de Commissie was, in tegenstrijd met eigen rapport, den heer Rhodes heeft verdedigd. UEx. zal moeten erkennen dat de Z. A. R., evenals de beschaafde wereld, volkomen het recht had om tot de conclusie te komen, dat de Jameson-expeditie, die wij eerst dachten dat ondernomen was door onverantwoordelijke personen, en zonder medeweten van H. M. Regeering, wel bekend was. indien niet aan allen, dan toch aan sommige leden van H M. Regeering. Ik behoef UEx. er niet aan herinneren, dat sedert dien tijd niet alleen geene billijke schadevergoeding aan de Z. A. R. werd betaald, zooals destijds beloofd, maar werd zij gedurig met depêches en dreigementen omtrent haar inwendig bestuur lastig gevallen. Ik behoef ook niet UEx. te melden, hoe van buiten af invloed werd gebruikt om memories aan H. M. Regeering op te maken over de beweerde grieven, ten einde H. M. Regeering de gewenschte gelegenheid te geven om zich in te laten met het inwendige politiek van de Z A. R. Zooals ik gezegd heb, acht ik het niet noodig UEx. aan bovenstaande te herinneren, omdat ik meen dat zij aan UEx. wel bekend zyn. Zeer gaarne echter wil ik UExs. vriendelijke aandacht op de volgende feiten vestigen: Toen ik gedurende den omloop van laatstgemelde memorie zag, dat er een zekere partij hard bezig was om te trachten de Britsche Regeering in oorlog te wikkelen met de Z. A. R., hen ik tusschen beide gekomen, en heb ik getracht door partijen by elkander te brengen en door mijn invloed bij de Z. A. li. te gebruiken, haar over te halen aan de eischen van H. M. Regeering in te geven, den vrede voor Zuid-Afrika te bewaren. Ik heb de Transvaal overgehaald in te geven, niet omdat ik beschouwde dat de Britsche Regeering recht had zulke eischen te doen, maar slechts om bloedvergieten te voorkomen. Toen de Britsche Regeering nog niet tevreden was, is de Z. A. R. voortgegaan om concessie op concessie te maken aan de steeds vermeerderende eischen van H. M. Regeering, tot uiteindelijk H. M. Regeering een voorstel maakte om de wet over stemrecht aan eene Commissie te onderwerpen. Op verzoek van den Britschen Agent in Pretoria werd eerst een voorstel door de Z. A. R. gemaakt, bevattende veel meer dan de eischen van den Hoogen Commissaris. Toen dit voorstel niet door H. M. Regeering werd aangenomen, maar verdere eischen werden gesteld en de Z. A. R. haar voorstel terugtrok en aan H. M. Regeering schreef dat zy gereed was om H. M. Regeeringsvoorstel, om de wet aan eene Commissie te onderwerpen, aan te nemen, heeft de Britsche Regeering alle correspondentie gesloten en aan de Z. A. R. geschreven dat zy later hare eischen zou stellen. In andere woorden, de Britsche Regeering heeft toen de Z. A. R. een ultimatum aangezegd, en werd klaarblijkelijk alleen teruggehouden om den oorlog te beginnen omdat hare troepen nog niet allen in Z. Afrika geland waren. De O. V. S. Regeering is toen weder in de bres gesprongen, ten einde nog op het laatste te trachten den oorlog te verhinderen , en heeft door den Hoogen Commissaris direct aan de Britsche Regeering getelegrafeerd, verzoekende om haar in kennis te stellen met de eischen die zy van plan was te maken tegen de Z. A. R., welk telegram, tot myn leedwezen, nooit XXXIII 16 ten volle werd overgetelegrafeerd. In plaats van mijn telegram te beantwoorden werden er gedurig troepen van alle oorden der wereld aangevoerd en samengepakt op de grenzen niet alleen van de Z. A. R. maar ook van den tot nog toe bevrienden O. V. S. En toen de Z. A. R. zag dat het Engeland niet te doen was om beweerde grieven te herstellen, die nu van alle kanten erkend worden nooit bestaan te hebben, maar de onafhankelijkheid der Republiek te ontnemen, heeft zij de Britsche Regeering verzocht de troepen van hare grenzen weg te nemen en alle disputen aan arbitrage te onderwerpen. Dit geschiedde omtrent drie weken nadat de Britsche Regeering haar het ultimatum had aangezegd, en omtrent een maand nadat de O. V. S. Regeering een telegram van den Hoogen Commissaris had ontvangen, haar vragende neutraal te blijven, dus duidelijk te kennen gevende dat de Britsche Regeering van plan was oorlog te maken met de Z. A. R. Dit telegram werd gezonden aan den O. V. S., terwijl men wist dat de O. Y. S. een defensief verbond had met de Z. A. R. sedert het jaar 1889. Toen de Z. A. R. besloot om hare grenzen te verdedigen tegen de vijanden die daar in de nabijheid stonden, was ik verplicht om een van de pijnlijkste stappen voor mij te nemen, n.1. de banden van vriendschap die er tusschen ons en de Britsche Regeering bestonden te verbreken, en — getrouw aan ons verbond — de zusterrepubliek bij te staan. Dat wij volkomen recht hadden in onze beschouwing dat de Britsche Regeering vast besloten had de twee Republieken uit te wisschen, is sedert het uitbreken van den oorlog duidelijk gebleken. Het is niet alleen gebleken uit de documenten, die in onze handen vielen, waaruit duidelijk zichtbaar is dat sedert 1896, d. i. van af „Jameson's Raid", de lir. Reg. vast besloten was een inval te maken in beide Republieken, maar het is nog onlangs erkend geworden door Lord Lansdowne, dat hij reeds in Juni 1899 met Lord Wolseley, destijds opperbevelhebber van H. M. troepen, den besten tijd om een aanval in de twee Republieken te maken, heeft besproken. IE. zal «lus zien dat wij niet het zwaard hebben getrokken, maar dat wij alleen het zwaard hebben weggestooten dat alreeds op onze keel was gelegd. Wij hebben alleen in zeltverdediging gehandeld — een van de heiligste rechten van den mensch — ten einde ons recht van bestaan te handhaven. En daarom ook vermeen ik met eerbied, dat wij recht hebben om op een rechtvaardigen God te vertrouwen. Ik merk weder op, dat UEx. andermaal nederkomt op de onmogelijkheid van interventie van eene vreemde mogendheid en UEx. doet uitkomen alsof wij ons alleen verzetten met de hoop op zoodanige interventie. Met UEx's verlof wil ik gaarne onze positie, wat interventie betreft, duidelijk maken. Het is deze: \\ ij hebben gehoopt, en hopen nog, dat het zedelijk gevoel van de beschaafde wereld zich zou verzetten tegen de misdaad die Engeland in ZuidAfrika doet, n.1. waar het tracht het bestaan van een jong volk te vernietigen, maar toch waren wij alt ijd vast besloten, indien onze hoop niet verwezenlijkt mocht worden , om dan, met het vast vertrouwen op een genadigen God onze uiterste krachten in te spannen om ons zeiven te verdedigen en dat besluit staat bij ons nog onwrikbaar vast. Ik merk verder op dat UEx. aanneemt, dat onze strijd hopeloos is. Ik weet niet waarop UEx. uwe beschouwing grondt. Laten wij voor een oogenblik onze wederzydsche toestanden van nu met die van een jaar geleden, na de overgave van Generaal Prinsloo, gaan vergelijken. Een jaar geleden na de overgave van Generaal Prinsloo was de Kaapkolonie geheel en al rustig en vry van onze commando s. l)e 0.\ .S. was bijna geheel en al in uwe handen, niet alleen hoofdsteden, spoorlynen en andere dorpen, maar ook het geheele land, behalve daar waar Commandant Haasbroek met zyn commando was. En in de Z. A. K. was het bijna evenzoo gesteld. Die was bijna geheel en al in uwe hand, behalve waar generaal de la Rey was met zijne commando's en generaal Botha met de zijnen achter in het Boschveld. Hoe staan de zaken heden ? De Kaapkolonie is, zoo te zeggen, overtrokken met onze commando's en zijn zij werkelijk in tijdelijk bezit van het grootste gedeelte van de Kaapkolonie, zij trekken daar rond zooals zij verkiezen, en waar nog gedurig velen van onze stamverwanten en anderen bij ons aansluiten, zicli alzoo verzettende tegen het gruwelijk onrecht dat de Republieken wordt aangedaan. In den O. V. S. erken ik volgaarne dat UE. in bezit is van de hoofdstad, spoorwegen en weinige andere dorpen niet aan den spoorweg gelegen, maar dat is ook alles wat UEx. bezit. De geheele O. V. S., uitgezonderd het bovengenoemde, is in ous bezit. In de meeste van de hoofdsteden zijn door ons landdrosten in het district aangesteld. Orde en recht worden dus door ons en niet door UEx. gehandhaafd in den O. V. S. In de Transvaal is het eveneens gesteld. Ook daar wordt door de magistraatspersonen, door de Regeering aangesteld, gezorgd voor de handhaving van recht en orde. Het zij mij vergund te zeggen, UEx's jurisdictie strekt slechts zoo ver als UEx's kanonnen kunnen bereiken. Als UEx. de zaken uit een militair oogpunt beschouwt, dan zal UEx. moeten erkennen dat onze zaak in het laatste jaar, niettegenstaande de geweldige overmacht die tegen ons in 't veld gebracht is, verbazend is vooruitgegaan, en dat er van hopeloosheid geen sprake kan zijn, en dus indien uwe proclamatie daarop gebaseerd is, dan heeft zij nu minder recht van bestaan dan een jaar geleden. Het spijt my dat ik iets moet schrijven dat op bluffen gelykt, doch de bewering in UEx.'s proclamatie brengt my ertoe. Om nu over te gaan tot de 35000 mannen die UEx. beweert in UEx.'s handen te zijn, is het mij moeilijk om, wat dat getal betreft, iets te zeggen. Echter wil ik dit zeggen, dat behalve de mannen die óf verleid zijn geworden van hunne verplichtingen tegenover hunne Regeering door de proclamaties van UEx.'s voorganger, öf die door een geest van verraad of om andere redenen tot den vijand zijn overgegaan, die — Gode zy dank — betrekkelijk weinig in getal zijn, zijn de rest die eerlyk als krygsgevangenen zijn genomen, en nog als zulks worden gehouden, öf oude en ziekelijke mannen of jonge zoons die niet dienstplichtig waren, en die met geweld door UEx.'s troepen van hunne plaatsen werden weggevoerd, en tegen hun zin en wil in kampen werden opgesloten. Om dus te beweren dat de personen, onder de twee laatste hoofden vallende, vredevol daar verblyf houden, is niet in ernst aan te nemen. Ik kan met waarheid verklaren, dat, behalve de krijgsgevangenen en de weinigen die overgeloopen zijn naar den vyand, de overgroote meerderheid van de strijdende burgers nog onder de wapenen staan. Wat betreft degenen die overloopen — hetwelk haast niet meer gebeurt — van ons naar den vijand, kan ik alleen zeggen dat onze ondervinding daarin niet alleen staat, maar dat de geschiedenis toont dat in alle vrijheidsoorlogen, zooals in Amerika en elders, er dezulke zijn, en zullen wij maar trachten om zonder hen voort te gaan. Wat de 74,U00 vrouwen en kinderen betreft, die U Ex. beweert in de kampen worden onderhouden, komt het mij voor dat UEx. niet moet weten op welke gruwelijke wijze die arme weerloozen door UEx.'s troepen van hunne huizen worden weggescheurd, terwijl al hun have en goed door de troepen vernield was, ja, zoo zelfs dat die arme, onschuldige slachtoffers van den oorlog, in alle weer en wind, nacht en dag rondvluchten wanneer een vijandelijk leger aankomt, om niet in de handen van den vijand te vallen; en hebben U Ex.'s troepen niet ontzien om op die hulpeloozen, wanneer zij met hunne wagens of alleen vluchtten, terwy 1 uwe troepen wisten dat het slechts vrouwen en kinderen waren, met grof geschut en klein geweer te schieten, om hen in handen te krijgen, waardoor menig vrouw en kind gedood of gewond werd; zooals b.v. nog onlangs gebeurd is, op den 6den Juni, te Graspan nabij Keitz, waar, toen een vrouwen-lager en niet een convooi, (zooals aan UEx. gerapporteerd werd), door UEx's troepen gevangengenomen werd, en weer door ons ontzet, terwijl uwe troepen achter de vrouwen schuiling namen, en toen uwe versterking kwam, schoten zij met grof geschut en klein geweer op dat vrouwenlager, niettegenstaande dat zij wisten dat het slechts een vrouwenlager was. Ik kan honderden gevallen van dien aard opnoemen, doch ik acht het niet noodig, want als UEx. de moeite wil nemen, een eenigszins waarheidlievend soldaat daaromtrent te vragen, zal hij mijne bewering moeten bevestigen. Om te zeggen dat zij in de kampen zijn met hun wil, is in strijd met de feiten> en om te beweren dat die vrouwen naar die Kampen werden gebracht omdat de Boeren ongewillig zijn voor het onderhoud van hunne families te zorgen, zooals men zegt dat Z. E. de minister van oorlog onlangs in het Parlement heeft gedaan, is een laster die ons minder kwaad doet dan den lasteraar en die ik zeker ben nimmer IJEx.'s goedkeuring kan wegdragen. AVat de proclamatie nu zelf betreft, kan ik UEx. de verzekering geven mij aangaande, zij geene verandering zal maken om myn plicht, zooals myn geweten, en niet zooals de vijand mij dat voorschrijft, tot het einde getrouw te vervullen. Ons land is geruïneerd, onze huizen en haarden vernield, ons vee weggevoerd, of bij duizenden doodgeslagen, onze vrouwen en kinderen door de troepen en gewapende kaffers gevangen, beleedigd en weggenomen, en vele honderden (duizenden ?) hebben reeds hun leven opgeofferd voor de vrijheid van hun Vaderland — zullen wy dan nu kunnen terugdeinzen van onzen plicht, waar onze personen gedreigd worden door verbanning ? Zullen wy dan ontrouw kunnen worden aan die honderden dooden en gevangenen, die, op onze standvastigheid vertrouwende, hun leven en vrijheid veil hadden voor het Vaderland, of ontrouw in ons geloof op een Rechtvaardigen God , die ons zoo wonderbaarlijk tot nog toe heeft in stand gehouden ? Ik ben overtuigd dat als wy zulks zouden, wy niet alleen door UEx. en eenig ander eerlyk man, maar ook door ons zeiven «ouden veracht worden. Ik wil eindigen met UEx. de verzekering te geven dat niemand meer begeerig is dan ik om den vrede hersteld te zien, en ben ik derhalve gereed UEx. ten eenigen tijd te ontmoeten, om met UEx. termen te bespreken waarop de vrede kan worden bewerkstelligd; maar 0111 UEx. niet te misleiden moet ik zeggen, dat by ons geen vrede aanneembaar zal zijn waarbij de onafhankelijkheid der twee Republieken en de belangen der koloniale broeders, die bij ons zijn aangesloten, niet gehandhaafd worden. Als het een misdaad is om in zelfverdediging te strijden en zoodanige misdaad gestraft moet worden, dan meen ik dat Z. M. 's regeering tevreden kan zijn met de vernietiging van het land, de kastijding van vrouwen en kinderen, en met de algemeene ellende waarmede deze oorlog gepaard is gegaan. Het is in UEx.'s macht, eer dan in eenige andere macht, om een einde hieraan te maken en zoodoende dit ongelukkig werelddeel in zijn vorig geluk te herstellen. Wij vragen geene grootmoedigheid : wij eischen slechts rechtvaardigheid. Ik sluit hierbij in eene vertaling van dit mijn schrijven, om te verhinderen dat door verkeerde vertaling UEx. niet den iuisten inhoud van mijn brief te weten kan komen, zooals onlangs geschied is, toen een brief, dien ik aan de Regeering der Z. A. R. had geschreven en die te Reitz in uwe handen viel werd gepubliceerd, maar op zoodanige wijze, dat men hem byna niet herkende, want niet alleen werd hij op sommige plaatsen verkeerd vertaald, maar zinnen werden ingelascht die nooit waren geschreven, en andere deelen werden geheel en al uitgelaten, zoodat een geheel verkeerde beteekenis aan den brief werd gegeven. Ik heb de eer enz (f/et.) M. T. Steyn, Sts.-I'res. O. V. S. In Maart 1902 begonnen de onderhandelingen over de „Termen van Overgave", die te Vereeniging op 31 Mei 1902 voltrokken werden. President Steyn was juist in dien tijd naar de commando's van Generaal de la Rey ten westen van Transvaal gegaan, om aldaar een geneeskundige over zijn gezondheidstoestand te raadplegen. Toen hij te Klerksdorp de leden der Regeering van de ZuidAfrikaansche Republiek ontmoette, bleek het dat hij aangetast was door een zeer gevaarlijke ziekte. Niettegenstaande dit, nam hij deel aan alle onderhandelingen, die eerst te Klerksdorp en later te Pretoria en Vereeniging plaats vonden. I)e beschrijving van die onderhandelingen kan hier niet worden opgenomen. President Steyn bleef — doodelijk ziek als hij was — volharden op den ingeslagen weg. Hij wilde van geen termen hooren waardoor de onafhankelijkheid van zijn land zou aangeraakt worden. Hij had meermalen verklaard dat hij nimmer eenig document zou teekenen, waardoor hij het bestaan van zijn volk als een vrij, zelfstandig volk zou weggeven. Intusschen werd zijn toestand zeer bedenkelijk, en een paar dagen vóór het sluiten van den Vrede was hij verplicht, op aandrang van zijne vrienden en de generaals zoowel als van de geneesheeren, Vereeniging te verlaten om zich naar Krugersdorp, naar het huis van Dr. Van der Merwe, die hem zoo getrouw heeft verpleegd, te begeven. Daar lag hij tusschen leven en dood, en werd gedurende eenige weken aan het behoud van zyn leven gewanhoopt; — toch herstelde hij later zoover, dat hij in staat was, met zyn gezin, de reis naar Europa te ondernemen. Hier gekomen, ligt hij thans te Scheveningen ziek, doch volgens deskundige beschouwing schijnt er nu alle kans te bestaan op volkomen herstel. Dat geve God! En het zij het ernstig gebed van ieder Afrikaander die zyn land en volk liefheeft, dat die held, die edele en groote staatsman „san* peur et san» reproche" hier in dit gastvrije Nederland, dit land, welks overheid en volk zoo veel gedaan hebben en zoo veel liefde en belangstelling getoond hebben voor hunne verdrukte stamverwanten in Zuid-Afrika, weder sterk en gezond moge worden, om nog jaren lang dat volk, waarvoor hij zijn goed, zijn gezondheid en zijn leven veil had, in de toekomst zooals in het verleden, tot Leidsman te zijn. door een zeer gevaarlijke ziekte. Niettegenstaande dit, nam hij deel aan alle onderhandelingen, die eerst te Klerksdorp en later te Pretoria en Vereeniging plaats vonden. De beschrijving van die onderhandelingen kan hier niet worden opgenomen. President Steyn bleef — doodelijk ziek als hij was — volharden op den ingeslagen weg. Hij wilde van geen termen hooren waardoor de onafhankelijkheid van zyn land zou aangeraakt worden. Hij had meermalen verklaard dat hy nimmer eenig document zou teekenen, waardoor hij het bestaan van zyn volk als een vrij, zelfstandig volk zou weggeven. Intusschen werd zijn toestand zeer bedenkelijk, en een paar dagen vóór het sluiten van den Vrede was hij verplicht, op aandrang van zijne vrienden en de generaals zoowel als van de geneesheeren, Vereeniging te verlaten om zich naar Krngersdorp, naar het huis van Dr. Van der Merwe, die hem zoo getrouw heeft verpleegd, te begeven. Paar lag hij tusschen leven en dood, en werd gedurende eenige weken aan het behoud van zyn leven gewanhoopt; — toch herstelde hij later zoover, dat hij in staat was, met zijn gezin, de reis naar Europa te ondernemen. Hier gekomen, ligt hij thans te Scheveningen ziek, doch volgens deskundige beschouwing schijnt er nu alle kans te bestaan op volkomen herstel. Dat geve God! En het zy het ernstig gebed van ieder Afrikaander die zyn land en volk liefheeft, dat die held, die edele en groote staatsman „sans peur et saus reproche" hier in dit gastvrije Nederland, dit land, welks overheid en volk zoo veel gedaan hebben en zoo veel liefde en belangstelling getoond hebben voor hunne verdrukte stamverwanten in Zuid-Afrika, weder sterk en gezond moge worden, om nog jaren lang dat volk, waarvoor hij zijn goed, zijn gezondheid en zyn leven veil had, in de toekomst zooals in het verleden, tot Leidsman te zyn.