Levensbericht VAN j* IFlnAirinnM Niet in" den handel. ^ ^ 1904. HC 3* LEVENSBERICHT VAN Mr. Floris Adriaan van Hall. NIET IN DEN HANDEL. 1904. et geslacht van Hall leefde in het begin der 17® eeuw te Heteren in Gelderland en was aldaar gegoed, zooals blijkt uit de officieele bescheiden, berustende in het Rijksarchief te Arnhem (1). De eerste die daar voorkomt was Kloris van Hall en moet als stamvader van dit geslacht beschouwd worden. Slechts twee generatieën verbleven van de familie aldaar, zij verplaatste zich door huwelijk naar Oosterbeek en woonde op den Klingelbeek, vertrok daarna naar Leiden, vervolgens naar Vianen en later naar Amsterdam, 's-Gravenhage en Utrecht. De overgrootvader van den persoon wiens levensbericht het hier betreft, eveneens genaamd Floris Adriaan van Hall, leefde op het einde der 18® eeuw te Vianen, was aldaar schout, notaris en drossaard en heer van Hei- en Hoeicoop. Diens huis aldaar werd in 1787 in den patriottentijd vernield, zoodat er zeer weinig van il) Een breedvoerig- geslachtsregister der familie van Hall, met officieele stukken als bijlagen en van volledige biographieën voorzien, ligt persklaar om weldra als familieuitgaaf te verschijnen, inet het doel de openbare bibliotheken en archieven met een exemplaar te verrijken. overbleef, een albumblad bij de familie nog berustende werd slechts gered, en bevat het volgende inschrift: „Het nut, van slechts een vriend, te melden „Zou duizend Paginaas beslaan, ,,Daar dat van Duizend and're vrienden ,,Wel op een enkel blad kan staan." J. Kinker. Deze drossaard van Vianen is de stamvader van een groot aantal beroemde mannen, die zich op allerlei gebied verdienstelijk hebben gemaakt voor het vaderland. In volgorde van hunnen ouderdom volgen hier slechts de voornaamsten (1). Mr. Maurits Cornelis van Hall, beroemd staatsman, magistraat en dichter, van diens kinderen dienen gemeld te worden Mr. Floris Adriaan baron van Hall, die meermalen minister was en Nederland als 't ware van een staats-bankroet gered heeft (2), en de beide hoogleeraren Mr. Jacob van Hall, eerst te Amsterdam, daarna te Utrecht en Dr. Herman Christiaan van Hall, hoogleeraar in de plant- en kruidkunde te Groningen. Voorts dienen nog genoemd te worden Mr Anne Maurits Cornelis van Hall, de kundige rechtsgeleerde die op jeugdigen leeftijd stierf (3), vader van (1) Ziet hunne levensberichten in A. J. van dkk Aa, Hiographiseh woordenboek, in voce. (2) Ziet Mit. J. G. Gleichman, Mr. F. A. van Hall, als mini-vier. Mededeelingen en herinneringen. Amsterdam, 1903. (3) Hij was het die door twee schitterende pleitredenen, voor de Christelijke afgescheidenen Godsdienstvrijheid heeft weten te veroveren. Die pleidooien bestaan in druk, te weten : a. De vrijheid eau Godsdienst-oefeningen in Nederland verdedigd. Pleitrede van Mr. A. M. 0. van Hall, practiseerend advocaat te Amsterdam. Amsterdam, 1835. i Bibliotheek : Miscellanea Theologica, 8", No. 651) en Mr F. A. van Hall, wiens levensbericht hier volgt, als ook Dr Herman van Hall, die eerst conservator was aan het herbarium te Leiden, daarna leeraar aan de Hoogere Burgerschool te Middelburg en als redacteur van het tuinbouwblad te Groningen stierf. Onvermeld mag bij deze reeks van beroemde en kundige mannen niet blijven Mr. J. N van Hall, de verdienstelijke letterkundige, lid der provinciale Staten in Noord-Holland en wethouder van Amsterdam. Ons Koninklijk Huis, de reeks van drie Koningen, heeft de verdiensten door dit groot aantal mannen aan het land bewezen, weten te beloonen, door aan bijna allen het virtus nobilitat toe te kennen, terwij! eenigen op het veld van eer het onderscheidingteeken voor moed beleid en trouw verkregen hebben. Hier echter de plaats niet om daar meer breedvoerig op te wijzen (1). De persoon wien het hier geldt, Meester Floris Adriaan van Hall, werd te 's-Gravenhage, waar toen zijn vader als advocaat gevestigd was, geboren den 1 Augustus 1838. Kort na zijne geboorte stierf zijn vader en daar ook zijne moeder Helena Suzanna van Schermbeek zes jaren later stierf, werd Floris Adriaan opgevoed bij zijne familie. Na enkele jaren van studie bleek, dat hij beschikte over een flinken geest en met ernst het leven onder de oogen zag. h. De vrijheid der Gereformeerde Gemeenten in Nederland verdedigd. Pleitrede, uitgesproken in de teregtzitting van het Hoog Geregtshof te 's-Gravenhage, Kamer van correctioneele appellen, van den lOden October 1836, door Mr. A. M. C. van Hall, advocaat, practiseerende te 's-Gravenhage. Uitgaaf, ideml. (1) Meer breedvoerig zal dit bewerkt voorkomen in het hiervoor genoemd familieboek. Aanvankelijk opgeleid voor de Militaire zeemacht, behaalde hij in 1851, dus op ruim 12 jarigen leeftijd, nummer drie, bij het vergelijkend examen, tusschen een vijftigtal aspiranten, voor ongeveer twintig plaatsen, op de Militaire academie (toen ook voor de Marine) te Breda. Het schitterend vooruitzicht, om na volbrachten driejarigen cursus, reeds op zestienjarigen leeftijd, als officier bij de Nederlandsche Militaire Zeemacht, te kunnen optreden, werd hem evenwel benomen ten gevolge van eene afkeuring voor den dienst, op grond van eene bij keuring te Breda en herkeuring te 's-Gravenhage gebleken bijziendheid Het besluit, na deze eerste teleurstelling was echter spoedig genomen, hij bekwaamde zich om hooger onderwijs te kunnen genieten en op zeventien jarigen leeftijd was hij reeds ingeschreven als student aan de alma mater te Utrecht Daar wist hij zich spoedig te onderscheiden en viel hem de eer te beurt, tot Rector van het Utrechtsch studentencorps, benoemd te worden. Onder zijn rectoraat werd de scheiding opgeheven die zoolang de Utrechtsche Studenten (Aristocraten en Democraten) had verdeeld gehouden en kwam er eene verbroedering tot stand, die gunstig heeft voortgewerkt. Met vreugde en ingenomenheid werd hij, die door zijne welsprekendheid en humaniteit uitblonk, in eiken kring begroet. Reeds destijds toonde hij, door groote milddadigheid het hart op de rechte plaats te hebben. Geen wonder dus dat rijk en arm den man vereerde, die toen in den vollen zin van het woord, populair was. De heer van Hall promoveerde op twee-en-twintigjarigen leeftijd en vestigde zich als advocaat te Utrecht, waar hij dra ieders achting genoot. Had men hulp of steun noodig, dan was van Hall's adres overbekend; nooit klopte men tevergeefs bij hem aan, nooit weigerde hij advies te verleenen. waar dat gevraagd werd. Reeds spoedig, in 1865, werd hij gekozen tot lid van den gemeenteraad aldaar, maar de politieke loopbaan trok hem niet aan en — na twaalfjarigen nauw ge zetten dienst — nam hij in 1877 zijn ontslag. Toen in 1866 de veepest hier te lande in zoo hevige mate heerschte was het aan hem te danken, dat de Kon. Veeverzekering Maatschappij, waarvan beschermheer was wijlen Z. M. Willem III, werd opgericht. Door van Hall, in vereeniging met de heeren baron van Hardenbroek jhr. van Panhuys e. a. kwam de Maatschappij, die veel verzachting bracht in die nationale ramp, tot stand. Omstreeks denzelfden tijd werd Utrecht geteisterd door eene zware cholera-epedimie. Van Hall wijdde toen zijn leven en beste krachten aan zijne mede-menschen Hij maakte deel uit van eene commissie, gevormd tot leniging en beteugeling van deze ontzettende ramp, die duizenden wegmaaide. Gekozen tot medebestuurder dier commissie, belastte hij zich tevens met de zware taak van penningmeester eener loterij, welker opbrengst ten goede kwam aan de nagelaten betrekkingen der cholerasiachtoffers. Eenigen tijd daarna legde hij, met een Rus van grooten ondernemingsgeest en energie, den grondslag voor de uitbreiding van het spoorweg verkeer in Rusland. Hij mocht het voorrecht smaken, dat, mede door zijne bemiddeling het reusachtige Russische spoorwegnet tot stand kwam. In het jaar 1870 wist van Hall voor de Rotterdamsche Weerbaarheid (Kon. Scherpschutters), een premie-leening tot stand te brengen, waardoor dit corps zoowel op finantieële als andere wijze krachtig kon optreden. De spoorwegverbinding ,,Leiden-Woerden ' dankt, voor een deel, zijn ontstaan aan van Hall's krachtig initiatief. Door zijn bemiddeling werd de concessie verkregen voor een directe verbinding Amsterdam—Rotterdam, welke veel korter was, dan de thans bestaande. Bij de bekende spoorweg contracten met de regeering heeft deze onderneming later opgehouden te bestaan. Van Hall heeft voorts een werkzaam aandeel gehad in de tot standkoming van de landcultuur, speciaal het droogmaken en in cultuur brengen van de ruim 800 hectaren groot zijnde ,.Noord- en Zuid-Makkummer, Paragaster en Workummer meerpolders." In 1885 stichtte de heer Van Hall de Nederlandsche Opera, met den heer J. G. de Groot als zijn onderdirecteur, aan wien hij in 1889 de exploitatie van die opera met muziekbibliotheek, costumes, enz. heeft overgedragen. Sedert dat tijdstip wordt nog steeds gewerkt met het, door den heer van Hall, samengestelde repertoire van een 30 a 40 tal opera's en operettes, welke allen in het tijdperk 1885—1889 zijn ingestudeerd en met meer Nederlandsche dan vertaalde stukken werden opgevoerd. Menige zanger van naam heeft zijn triomfen te danken aan van Hall; vele Nederlandsche zangeressen en zangers heeft hij gevormd: geld voor de kunst had hij steeds over. Hoeveel vreugde heeft de Nederlandsche Opera, ons Nederlanders, niet bezorgd en met hoeveel graagte werd steeds genoten van het groote lichaam, dat van Hall deed geboren worden. Toen in 1893, het Paleis voor Volksvlijt te Amsterdam, Dr. Sarpati's grootsche stichting, op het punt stond gesloopt te worden, was het van Hall, die de reddende hand bood. Door zijn toedoen is dan ook het prachtige gebouw, dat de hoofdstad tot sieraad verstrekt, behouden gebleven. Daarvoor zijn de Amsterdammers hem ook wel grooten dank verschuldigd. Van Hall trad toen als president-commissaris op. Sedert al dien tijd is het Paleis voor Volksvlijt weder opgebloeid; vele verbeteringen zijn successievelijk aangebracht en menige belangrijke tentoonstelling, zoo mede tal van bijeenkomsten, tot nut en vermaak, werden binnen zijne muren gehouden en meermalen vereerd met koninklijk bezoek. Ieder erkent thans volmondig het nut, de noodzakelijkheid en de onontbeerlijkheid, voor Amsterdam, van het „Paleis voor Volksvlijt", dat dan ook terecht in den volksmond „het Volks-Paleis" heet. Een boekdeel zou te schrijven zijn van al het nuttige en goede, dat deze Nederlander in het belang der Maatschappij heelt tot stand gebracht, zonder eigenbelang op den voorgrond te stellen. Maar dat alles te vermelden zoude in strijd zijn met zijn karakter en principe, hij toch is wars van huldebetoon. Dit heeft hij bewezen, toen een groot aantal kiezers te Amsterdam hem in district IV in 1901 tot candidaat voor de Tweede Kamer proclameerden. Hoewel de heer van Hall eerst had geweigerd de aangeboden candidatuur te aanvaarden, wisten eenige vrienden hem tot andere gedachten te brengen. Dat hij toen niet de meerderheid in stemmen behaalde, was grootendeels aan hem zelf te wijten, wijl hij ter elfder ure, zijn vrienden had verzocht hun stem niet op hem uit te brengen. Trots dat, behaalde de heer van Hall een even groot aantal stemmen, als zijn tegenpartij, hetgeen een bewijs voor hem was, dat velen hem gaarne in de Kamer wenschten. De heer van Hall is ook in het Buitenland gezien. Voor een dertig-tal jaren terug maakte hij een reis door het Oosten. Het was omstreeks den Russisch-Turkschen oorlog, dat hij kennis maakte met den Vorst van Montenegro, die hem zeer genegen was. Voor bewezen diensten schonk de Vorst hem de orde van Daniëlo, eene onderscheiding, die weinige Nederlanders te beurt is gevallen. Mr. van Hall huwde in het jaar 1861 met mejuffrouw Catharina Christina Jongeneel; het huwelijk was kinderloos. Na een gelukkigen echt van 32 jaar ontviel hem zijn trouwe, zorgzame gade. Wijdde de philantroop zich vóór den dood zijner echtgenoote steeds aan de menschheid, thans wilde de heer van Hall slechts leven voor zijn behoeftige mede-menschen. Wanneer men weet, dat ongeveer 3 a 400 gezinnen door en van hem leven, dan zal men eerst gaan inzien, hoe verdienstelijk zich de heer van Hall steeds heeft gemaakt en nog maakt. Met recht mag gezegd worden : „deze man heeft het hart op de rechte plaats!" En zoo iemand heeft men getracht, eenige jaren geleden, zwart te maken in de oogen van de beschaafde wereld; zoo'n nobel man wilde men het leven verwoesten ; zoo'n menschenvriend heeft men gepoogd ten onder te brengen, hetgeen gelukkig niet is geschied. Van Hall werd wel door volledige vrijspraak in zijn eer hersteld, doch herstelling — voor zoover dit mogelijk is — van het onrecht, hem aangedaan, kan en mag niet achterwege blijven. Elk recht geaard Vaderlander zal dit beamen. Met des te meer liefde zal hij dan blijven goeddoen en trachten, nuttig te zijn voor de Maatschappij. Ieder, die van Hall kent, weet, hoe zeer zijn edel hart werd gegriefd, al heeft hij zijn groot en onverdiend lijden, geduldig en moedig gedragen. 'tls dus te hopen dat elkeen, die dit korte levensbericht leest, zal medewerken tot het verkrijgen van eene openlijke rehabilitatie van wege 's lands regeering, voor den man, die, zoowel, ter moreele vergoeding voor 't hem aangedane leed en onrecht, als ter belooning van zijne groote verdiensten, hierboven slechts ten deele vermeld, waarlijk wel aanspraak heeft op eene Koninklijke onderscheiding.