Bt 8ig-s HANDLEIDING VOOR HET t TEEKENEN EN SCHILDEREN DOOR H. M. KRABBÉ Leeraar aan de Kunstnijverheidschool te Haarlem AMSTERDAM VAN HOLICEMA & WARENDORF HANDLEIDING VOOR HET TEEKENEN EN SCHILDEREN DOOR H. M. KRABBÉ Leeraar aan de Kunstnijverheidschool te Haarlem AMSTERDAM VAN HOLKEMA & WARENDORF BOEK-, COURANT- EN STEENDRUKKERIJ G. J. THIEME, NIJMEGEN. VOORWOORD. Er behoort waarlijk eenige moed toe het aantal handleidingen voor teekenen en schilderen met nog eene te vermeerderen, en ware het niet dat in de meeste dezer werkjes leemten zijn, die aanvulling behoeven, zoo zoude ik mij er van onthouden hebben. Mijn doel is practische, uitvoerbare aanwijzingen te geven, zoowel voor den beginner als voor den vergevorderde. Wie evenwel meenen mocht uit dit boekje te kunnen leeren, hoe een landschap of een portret moet geschilderd worden, zal bedrogen uitkomen. H. M. KRA.BBÉ. Arceeren. Dit met lijnen afteekenen noemt men „arceeren". De teekening gaat door deze wijze van afmaken eenigszins op een gravure gelijken. Men kan langzamerhand donkerder worden, doch vermijde steeds mart worden. Om de toonwaarde der schaduw te bepalen, zette men naast het model een zwarte hooge hoed; diin ziet men eerst wat zwart is. Een vel wit papier naast het model is nuttig om op te merken, wat daarin wit is. Men gebruike voor liet invullen der schaduw conté no. 2 of Hardmuth no. 2, en voor den halftoon conté no. 1 of Hardmuth no. 3. Een donkere achtergrond kan men behandelen met het zachtste krijt; een lichte naar verhouding. In een gearceerde teekening mag men niet vegen met vlakelastiek of doezelaar, daar het wit van het papier tusschen de lijnen alsdan wordt opgevuld met het krijt, dat door de lijnen wordt losgelaten. Men kan wel de teekening geheel en al zoodanig behandelen, maar beide wijzen van doen laten zich slecht vereenigen. Doezelaars. Een doezelaar is een stijf opgerold stukje zeemleer of papier. Dit rolletje is aan beide zijden afgeslepen tot een punt. Men vervaardigt ook doezelaars van vliermerg of van kurk. Veegt men luchtig met zoo'n rolletje door de gearceerde schaduwen, dan wordt de tint vlak, doch veegt men te stevig en te langdurig, zoo wordt het papier glad en neemt alsdan moeielijk nieuw krijt aan. Doezelkrjjt. Men kan ook zonder eerst te arceeren, de schaduwen aanzetten met doezelkrijt, dat zeer zacht is en vooraf gewreven wordt op een in een omslag geplakt stukje zeemleer (doezelboekje), hetgeen dan dienst doet als palet met den doezelaar als kwast. Deze methode is een weinig uit den tijd, en is den beginner vooral te ontraden, omdat de teekening der omtrekken op deze wijze gemakkelijk verloren gaat. Met vlak-elastiek brengt men de schakeeringen in den toon, terwijl de papieren doezelaar dient de tinten vlakker en fijner te wrijven. wit, in groote verscheidenheid van kleur verkrijgbaar is. Het teekent ook zeer aangenaam op z.g. détailpapier, een bruinachtig geel soort rolpapier van ƒ0.25 den M. Op dergelijk gekleurd papier kan men de lichte partijen aangeven met wit krijt (gewoon schoolbordenkrijt is het beste) mits men zorge het niet te massief op te zetten en het witte krijt niet te vermengen met het zwarte. De kleur van het papier dient alsdan als halftint. Er bestaat voorts nog „putjespapier", dat voor teekenen evenwel ongeschikt is. Calqueerpapier. Calqueerpapier is doorschijnend en wordt gebruikt om den omtrek van een onderliggend model door te trekken. Om dezen omtrek dan op ondoorschijnend papier over te brengen besmeert men de achterzijde der „calque" met potlood en legt ze daarmede op het papier, waarna men de lijnen met een niet te zacht potlood overtrekt. Het potlood aan de achterzijde laat overal waar men drukt een zwarte lijn na. Om de calque op schilderlinnen over te brengen, besmere men de achterzijde met een bruine tint olieverf, aangemaakt met wat siccatief (Pate siccative Vibert) en trekt de calque voorzichtig door. Op het doek verkrijgt men alsdan een bruine lijn, die in een paar uren droog is, en van heel veel gemak is. Om zich veel moeite te besparen kan men om de calque te vervangen, het papier waarop de teekening gemaakt zal worden, bevochtigen met een goede laag petroleum-olie (Huile de Pétrole, Lefranc). De petroleum maakt het witte papier volkomen doorzichtig, en men kan, nadat men het aan beide zijden wat afgeveegd heeft, er zeer goed met potlood of met inkt op teekenen. De doorschijnendheid duurt tien of twaalf uur volgens de temperatuur en de petroleum is na verloop van twee dagen volkomen verdampt, zonder eenig spoor na te laten. Men kan ook petroleum-essence (Lefranc) gebruiken, die in weinige minuten verdampt of een mengsel van beide, zoodat men zoodoende den verdampingstijd kan regelen. Basiline. Wil men op het calqueerpapier de teekening kleuren, dan vermenge men waterverf uit de tube met uitersten omtrek ziet van liet model, en geve met den v rij gebleven duim op het potlood de plaats aan, waarachter men de andere zijde van het model opmerkt. Deze afmeting zou op 't vensterglas juist evengroot zijn geweest. Men houde steeds den arm gestrekt en mete, de hand draaiend tot het potlood verticaal staat, evenals men het op de ruit zou doen, hoevele malen deze afmeting begrepen is in een grootere, b. v. tweemaal als op fig. 4. Op het papier kan men nu eerst aangeven een willekeurige horizontale lijn voor de eerste afmeting, doch de tweede Fig. 3. afmeting wordt nu bepaald door tweemaal de lengte der eerste. Wil men 't zich erg gemakkelijk maken, dan neme men de omlijsting eener lei. Verdeel hiervan de korte zijden in b. v. vier gelijke stukken en de lange zijden in evengroote deelen. Span een zwarten draad langs de afgedeelde stukken en men verkrijgt een netwerk van quadraten. Verdeel thans het papier door middel van dunne lynen in dezelfde verhoudingen en zie door de lijst naar het model. Bij ab komt b. v. punt a van fig. 4 en bij c5 punt b. Punt la wordt dan punt c van fig. 4 enz. Doch deze wijze van teekenen is een ware ezelsbrug en veel beter ter oefening van het oog is het op den gis schetsen om daarna met behulp van het „meten" de teekening na te zien. Schietlood. Van veel nut is nog het schietlood (een stukje lood aan een zwart zijden draad). Door de zuiver verticale lijn van het schietlood met gestrekten arm voor zich uit te houden, kan men hoog gelegen punten van het model vergelijken met de loodrecht daaronder gelegene, wat op de teekening natuurlijk evenzoo moet zijn. Heeft men het teeken- Fig. 4. bord horizontaal liggend voor zich, dan neemt men de aan zich evenwijdige zijden als horizontale en de rechter- en linkerzijde als verticale lijnen aan, en laat dus op de teekening die soorten lijnen met de zijkanten evenwijdig loopen. Gaat een lijn van het model schijnbaar öp, dan houdt men met gestrekte armen den draad van het schietlood horizontaal voor 'zich uit, zoodat men juist daarachter het onderste punt der lijn ziet. Men lette nu op den hoek, die deze lijn met den draad maakt en trachte dezen hoek weer te geven. Dat nameten kan men op allerlei wijze toepassen. Te kleine maten moet men echter liever op den gis aanbrengen. Fig. 6. Fig. 6. Wanneer men de schets in hoofdlijnen heeft aangege\en, moet men haar naast het model zetten, omdat men naast de natuur het best de fouten ervan opmerkt. Bij het teekenen van symmetrische voorwerpen verdient Fig. 5. het aanbeveling eerst een middellijn op het papier te trekken om daarna onder en boven aan te geven waar het laagste en hoogste punt van uw schets moeten komen. Meet daarna Fig. 7. de grootste breedte op de grootste hoogte en zie met een loodlijn na, hoe de bovenste punten zich verhouden tot de onderste. Men zorge steeds dat de teekening midden op het papier komt en niet in een hoek belandt. Aquarelfixatief 20 gram Dammarhars 3 , Zinkoxyde 3 , Dit goed gemengd met het tempermes op te strijken of verdund met een weinig petroleuin-essence met een kwast. Deze ondergrond droogt onmiddellijk. "Wat de behandeling van het zachte pastel betreft, moet men zorgen niet teveel kleuren op elkander te zetten, en zoo men donker op licht of omgekeerd wil aanbrengen, deze plaatsen met een watje even af te vegen, waarna de nieuwe verf beter pakt. Men strijke met het pijpje als met een met olieverf gevulde kwast en zoo men de juiste kleur niet voorhanden heeft, merke men op, waaruit zij bestaat en brenge deze na elkander op dezelfde plaats aan, waarna men ze met den vinger luchtig uitwrijft. Of men smeert de kleuren op den top van den wijsvinger tot het mengsel naar wensch is en brengt het zoo op de plek, waar het wezen moet. Deze wijze van doen geldt evenwel slechts voor kleine plekken. Voor vleeschtonen zijn te vermijden de chromaatgelen, cadmiums en zinnobergroen (ofschoon ze bij avondverlichting wèl noodig kunnen zijn). De beginner vermijde te kleine voorwerpen af te beelden. Eenvoudige vlakke kleuren, die in niet te ingewikkelde vormen kunnen worden aangezet, verdienen de voorkeur. Is men geen vaardig teekenaar, dan make men de schets eerst op een ander stuk papier en prikke langs de lijnen gaatjes en brenge de schets over als aangegeven is op pag. 12; men trekt ze daarna om met zacht conté. Men zorge steeds kleuriger en donkerder dan het model aangeeft te beginnen, omdat men zoo spoedig de lichte partijen te wit, dus kleurloos maakt. Geeft eerst aan een hoogste licht en een donkerste schaduw en daarna de middentoon. Het eenvoudigst is om het papier vooraf een toon te geven en daarna pas de teekening op te brengen, omdat lichte kleuren zich daarop als licht verhouden, terwijl ze op wit papier donker aandoen. Aquarelleeren. Het kan den teekenaar nooit voldoende worden ingeprent, dat men waterverft met water, zelfs met véél water. Want 't lijkt meestal alsof de beginner watervrees heeft. En keurig, dat hij is! Hij durft het papier haast niet aan te raken en meent in vollen ernst, dat wat er eenmaal staat er voor nu en altijd blijven moet. Alsof men zou moeten buigen onder de nukken van het papier, terwijl er sponzen en Lyonsche kwasten bestaan. Men kan in het aquarelleeren twee bepaalde richtingen onderscheiden, die ik zou willen noemen: kleuren en schilderen. Het .kleuren" spaart al wat licht is voorzichtig uit en gebruikt de kleuren zóó verdund, dat ze doorschijnend blijven. Gouache. Het „schilderen" stoort zich daar niet aan en past de kleuren ondoorschijnend toe, hetgeen men ,gouaclie" noemt. Beide richtingen hebben elk voor zich prachtige resultaten opgeleverd; maar het meest aanbevelenswaard is ze te vereenigen en al naar behoefte van beide gebruik te maken. Gekleurde krjjtteekening. In aansluiting met het krijt- teekenen en als kennismaking met het waterverfteekenen, kan ik aanbevelen den omtrek in krijt met de hoofdkleur dun in te vullen. Boven in een hoek beginnend, strijke men met een groot penseel vol verdunde verf in horizontale vegen, zorgende ze steeds aan te sluiten en niet tweemaal over dezelfde plaats te gaan. Het teekenbord moet men schuin houden voor 't afloopen der verf. Onderaan ontstaat alsdan een dikke verflijn, die men opneemt met een even vochtig penseel. Als de verf goed droog geworden is, teekent men verder met krijt. "Witte glimlichten moet men sparen of met dekwit inzetten. Papier. Voor 't aquarelleeren gebruikt men meest Whatmanpapier, dat glad en ruw verkrijgbaar is. Waar de verf bij andere papiersoorten er bovenop blijft, vereenigt ze zich met het Whatmanpapier volkomen en zuigt er geheel en al in, zonder daarom aan de zuiverheid der teekening te schaden. Het papier heeft onder aan de breede zijde een watermerk met jaartal. Gebruik geen papier, dat ouder is dan driejaar, omdat het vaak voorkomt, dat er dan plekken als van vloeipapier in zijn. Wordt het dan natgemaakt, zoo ontstaan er donkere, uiterst langzaam drogende plaatsen. Hoe grooter de teekening, hoe grover het papier mag zijn, ofschoon dit een questie van voorkeur is. Na het papier aan beide zijden natgemaakt te hebben, spant men het op, d. w. z. legt het op de teekenplank en bevestigt de kanten met dunne lijm, stiifsel, dextrine of punaises. Voor hen, die veel aquarelleeren is zeer aan te bevelen, teekenborden met rondgeschaafde kanten voor 't afscheuren te laten maken, zooveel kleiner dat de maten van het Whatmanpapier er omheen geslagen kunnen worden. ,, , , . , , Men sponze het papier stevig af en wachte tot het goed droog is, voordat men het beteekenen gaat. Houtskool is bruikbaar, niet te hard potlood beter. Penseelen. De marterhaarpenseelen zijn de mooiste, dus de duurste; de andere soorten zijn goedkoop en zeer bruikbaar. Maak het penseel, voordat gij het koopt, nat, sla t uit en komt er alsdan een zuivere, scherpe punt aan, dan is 't tfoed. Men heeft noodig een groot penseel (puntig) no. lb, een no. 10, no. 8, no. 4 en no. 1, een of twee breede penseelen b. v. nrs. 3 en 1, een Lyonsclie kwast no. 3 en een dito no. 18. Voorts nog een fijn sponsje en een stukje spons, vastgeklemd in een teekenpen. De verven De buiteulandsche waterverf was tot nu toe beter dan bet inlandsche fabrikaat. Die van Talens & Co. te Apeldoorn is echter even goed als de Duitsche, daar zij zonder vlekken opdroogt, zeer mooi en kleurhoudend is en weinig schift. Bruikbaar is de verf van Schoenfeld, terwijl die van Schmincke & Co. uitmuntend is. Door een bizonder bindmiddel is schiften bij deze verf buitengesloten en alleen bij kleuren die zich bepaald nooit met elkaar laten \erbinden, zooals cadmium met emeraldgroen, treedt 't op. Ook de waterverven van Lefranc en Paillard zijn zeer mooi; de innuP oarminé der laatste firma is wel de mooiste die ik ken. Het allerbeste op dit gebied wordt geleverd door de t? nia^Vipn Van Rownev mogen niet alle kleuren vertrouwt als men die niet toelaat houdt men nog een rijke keuze over En dan vertot men zich, dat de Enge sc e aauarelleerkunst niet veel hooger staat met zulk materiaal. Dp vprf is vochtig en verpakt in porceleinen napjes of in ?l L nrSS dezer verven is ongeveer dezelfde als die van^Le franc, d. i. duurder dan de Hollandsche en Duitse e fabH?tatneusie van den zalm is het fabrikaat van Ackerman, wiens verf den naam heeft zonder weerga te eeuwenoude firma fabriceert alleen stukjes verf, zoodat men steeds moet aanwrijven, wat eenigen last oplevert;;de kleui hebben evenwel een onovertrefbaren gloed en kracht. Wasschen Wanneer het papier goed droog geworden is, I r in wasschen", zooals het doorschijnend gebruik apr waterverf heet Bij 't aquarelleeren van een stilTa r'of en fie iur S aan te raden de schaduwen te berin- leven of een h i ^ „ Deze kleur droogt grijsachtig bruin dus" zeer neutraal, op, in tegenstelling met de gekleurde •Q Z te rood en de neutraaltint, die te paars is. Staat de teekenirfg in haar schaduwen, die men zeer nat moe aanzetten en waarvan men de randen bij de m halftoon overgaande gedeelten met een vochtig penseel afveegt, dan overgaande geaee donker met de gewenschte Fen kSn kan b. v. met cadmium en gele èta een menschelijk aangezicht met wat roode en gele oker, omtrent voor bepaalde voorscnuitcu umo o kleur v0^0men het jP vinging't Banier weer droog is^make men het met een erwt penseel opnieuw vochtig en plaatse men groote plassen flonr on de plekken waar men die ziet. Laat maar in elkandei ï oeien wordt 'He erg, waak dan met een vochtig penseel om het tevele op te nemen. Steeds droogt de teekemng wee kleurloos op! Wees daarom te kleurig. Wat er teveel mocht komen, wascht men zoo gemakkelijk met een sponsje weg. _ Zoo gaat men voort en probeert hier en daar eens wat wit of gele oker door de kleur te mengen en merkt dan in den regel, dat de genomen hoeveelheid te groot was. Dat spoelt men dan weer weg en begint opnieuw. Alle kleuren zijn, op 't witte papier neergezet, doorschijnend, doch over elkander en vereenigd met wit, ziet men de onderkleur soms geheel of gedeeltelijk verdwijnen. De volgorde in dekkracht der voornaamste kleuren is: kobaltblauw, kobaltgroen, ultramarijn, vermiljoen en zinnobergroen (dat men liever nooit moet gebruiken) de cadmiums, gele oker, rauwe en gebrande sienna en de ombers. De overige kleuren blijven vrij doorzichtig. Verbindt men de kleuren met cremserwit of Napelsch geel, zoo verhoogt men de dekkende kracht ervan zeer en worden ook de doorschijnende kleuren door die toevoeging ondoorzichtig. Wil men een kleur verhelderen of geheel veranderen dan wassche men met het stukje spons in teekenpen dat gedeelte der teekening uit en zette, wanneer het papier bijna droog is, de nieuwe kleur in. Verzuimt men dit en plaatst men teveel lagen op elkander, dan wordt de teekening dik en kalkachtig dus leelijk. Dekkende kleuren drogen steeds lichter op, dan men ze opzet. Men moet dit bij de toepassing wel bedenken en er dus een zeer spaarzaam gebruik van maken, aangezien de toon-verhouding door het lichter worden geheel verandert. Wil men in een opgedroogd plan dekverf veranderingen van toon of kleur aanbrengen, dan make men het met een breed penseel zeer snel vochtig en zette dan vlug en met weinig de nieuwe kleur in. \oor dit soort werk is zeer veel routine noodig; men moet vooruit berekenen hoe die donkere plas zal opdrogen — en vóór men dat weetf heeft men héél wat papier en verf verknoeid. Wil men een zwak doch kantig lichtje hier of daar aanbrengen, dan make men dat plekje even nat, en late 't zóó opdrogen. Het zal dan lichter zijn dan de omringende kleur. Is de verflaag te dik, dan vloeit het water uit, zoodat dan de kleur in een bijna droog penseel moet opgezet worden. r Begint een teekening te mislukken, 't zij door een te zware of vuile verflaag of door foutieve teekening, spons dan liet slechte gedeelte, of zoo noodig, de geheele aquarel af. Het is beter opnieuw te beginnen, dan door te gaan op een slechten ondergrond, waar men ten slotte toch zou moeten eindigen er alles af te wasschen. Goed Whatmanpapier houdt die bewerking wel uit, en wordt het al te week, zoodat het bij het opdrogen begint te scheuren, dan beplakt men het aan de achterzijde met dun, stevig papier en vult de naden aan de voorzijde door middel van een mesje met de verf zoo uit de tube en die 't meest aan den toon en kleur nabij komt. Wanneer dat droog geworden is, bestrijkt men alléén die plaats met aquarelfixatief (Vibert) — en men kan weer doorgaan. Zoo'n ongeval is hoogst onaangenaam en een beginner doet beter alsdan een nieuwe teekening te beginnen, doch waar een aquarel reeds ver doorgevoerd is, kan dit middel van dienst zijn. Het lichter maken van gedeelten met behulp van een kwast moet steeds zeer voorzichtig gebeuren, daar 't papier er altijd een weinig door beschadigd wordt. Het sponsje in teekenpen doet geen kwaad, maar kan niet altijd gebezigd worden, omdat het een breed licht veroorzaakt. Scherpe lichtjes kan men vegen door twee stukjes perkamentpapier zoo naast elkander te leggen dat de plaats waar t licht moet komen, onbedekt blijft. Houdt de stukjes papier stevig aangedrukt en poets met het sponsje of de kwast tot het plekje er tusschen schoon is. Het aqnarelleeren buiten is daarom vooral zoo prettig omdat men bijna geen bagage heeft mee te nemen. Een „bloc" Whatman of een licht, bespannen teekenplankje, een doos met tuben verf, penseelen en ingeschoven vouwbaar palet, een veldflesch met water en een theekopje vormen uw uitrusting. Een vouwstoeltje kan er desnoods nog bij, hoewel niets aangenamer zit dan 't malsche gras. Kies bij voorkeur een plek, waar een sloot of vijver in de buurt is, dan behoeft ge niet zoo zuinig met 't water te zijn en gooi 't op een accoord met de zon. In 't zonnetje droogt uw teekening zoo snel en wint ge daardoor veel tijd. Teeken eerst uw gegeven met dunne, vlugge lijntjes, maak daarna het papier vochtig en zet het blauw of grijs der lucht aan, terwijl gij het licht L der wolken spaart; doe dezelfde bewerking voor 't weerspiegelend water (zoo er water is!) Is de lucht bijna droog, dan kunt ge er de groenen der bladeren tegen plaatsen — en wees met bang voor wat uitvloeien; dat is beter dan te hard. Vervolgens het groen of iets anders van het land — en daarna kunt ge gaan plassen, vegen, knoeien enz. De lichten tusschen de boomen neemt ge weg met 't fijne kwastje, waarna gij even opneemt met uw zakdoek. Maar bedenk voortdurend, dat men aquarelleert met water, heel veel water. Bloemen beginne men zonder sepia, in eens in kleur. Hoe sterker, hoe beter, omdat de achtergrond de kleuren schijnbaar doet verbleeken. Zijn er uitvloeiende punten of nerven in de bloem, dan make men die plaats op de teekening vochtig en plaatse de stippen daarin. Ze zullen alsdan voldoende vervloeien. Het vernissen van een aquarel, waardoor ze het aanzien krijgt van nat te zijn, is niet aan te bevelen. Juist het doffe geeft distinctie aan de kleur. En het beweren, dat een doffe schaduw nooit voldoende krachtig zou zijn, is onjuist. Het is toch alles een kwestie van tegenstelling; is de schaduw minder donker, zoo maakt het licht lichter! Wanneer men de donkere partijen overdekt met „Liquide Jacquelin", gaan ze ei als vochtig uitzien. Mooier wordt de teekening er daardoor met op. Er bestaan verschillende soorten vernis voor waterverf die ik evenwel niet noemen wil, omdat ik het gebruik ervan ontraden moet. Zéér aanbevelenswaard is de aquarelfixatief van "Yibert, die de teekening volkomen onaantastbaar maakt voor vocht, gassen, rook enz., zelfs voor water; want vuil geworden door een of andere oorzaak, kan men de daarmee bedekte aquarel schoonmaken met wat zeep en water! De teekening behoudt volkomen het aanzien, dat zij had vóór 't fixeeren. Wil men op het werk hier of daar retoucheeren, dan lost men de fixatief op met de daarvoor bestemde ,liquide dissolvant . Met een breede kwast smeert men de fixatief op de aquarel, laat deze laag tien minuten drogen, en herhaalt de bewerking nog eenmaal. Ook platen, photo's, passepartouts enz. kan men met het fixatief vrijwaren tegen vuil. Anilinekleuren lossen door de fixatief op! Teekenen op perkament. Hoewel liet teekenen op perkament bezwaren meebrengt, die men bij het gewone aquarelleeren niet kent, worden deze wel opgewogen door de groote distinctie, die dezen ondergrond kenmerkt. De grootste vellen zijn ongeveer 0.80 M. bij 0.60 M. en het materiaal is wel tienmaal zoo duur als 't Whatmanpapier. Men moet goed opletten wat voor- en achterzijde is. I)e voorzijde is gladder, juist als bij ander leer. Men maakt, om het op te spannen, het vel goed vochtig en plakt het aan de randen op t zware carton, dat als ondergrond dient. Men kan de schets opbrengen met potlood of met inkt, 't best door middel eener calque, omdat het perkaraent door veel gebruik van vlakelastiek vezelig wordt. Ook mag men om dezelfde reden niet te veel sponzen. Doorschijnende kleuren drogen meestal te vlekkerig op, zoodat beter is om de verven dekkend te gebruiken. Wanneer de teekening gereed is, laat men haar op het carton en zet haar zoo in passepartout en lijst. Gouache. (Zie ook pag. 25). Wat men noemt „gouache is het uitsluitend gebruik maken van dekverf. Groote plannen in decoratief werk kan men met gouache volkomen vlak en stevig invullen; men rekene op het lichter opdrogen, dan men opzet. Deze verf wordt in den handel gebracht, aangemaakt in fleschjes, of in poedervorm in busjes. De poeder mengt men aan met een oplossing van Arabische gom. Bij t gewone waterverfteekenen kan 't soms voorkomen, dat men, uit vrees het vermoeide papier te zullen doen scheuren, niet verder durft uit te wasschen om een sterk licht te verkrijgen. Alsdan gebruikt men de gouache of de Tempera-verf. Men mengt de daarna op te brengen kleur aan met „aqualenta , (zie pag. 43), waardoor de gouache-grond niet oplost, zoodat men nuanceeren kan zooveel men verkiest. Het schilderen met olieverf. De traditie wil, dat de gebroeders Van Eyck omstreeks 1300 te Brugge het olieverfschilderen hebben uitgevonden, ofschoon geleerde navorschers aantoonden, dat reeds in de 11e eeuw Theophilus Presbyter de olieverfbereiding gekend heeft. Vóór Van Eyck beeft men er blijkbaar niet veel mede opgehad, althans hetgeen uit dien tijd nog gespaard is gebleven, schijnt voor 't grootste gedeelte in Tempera-verf te zijn uitgevoerd. Het schilderen in olieverf is met deze beroemde gebroeders in zwang gekomen, hoewel veel van hunne werken onmogelijk kunnen gedaan zijn in het dikke materiaal, waarin de olie de verfstof omzet. De voordeelen der olieverf zijn: dat de natte toon bij eersten opzet dezelfde blijft, wanneer zij opgedroogd is. Alleen boet hij, wanneer hij licht is, iets aan lichtkracht in; voorts laten de tonen zich nat in nat gemakkelijk verwerken ; op krijtgrond zal een veranderingsproces optreden zoo spoedig de olie der verf door den krijtgrond opgezogen is, terwijl de tonen zich dan niet zoo gemakkelijk nat in nat laten behandelen. De nadeelen zijn de volgende: men is gedwongen, wanneer men licht wil weergeven, de lichttonen zeer dik op te zetten, daar zij in vloeibaren toestand verwerkt geen lichtkracht uitdrukken; deze dikke opzet verhindert 't gemakkelijk teekenen; voornamelijk bij herhaaldelijk overschilderen wordt de verf donkerder en ontstaat het z.g. inschieten, wat in de donkere tonen bizonder onaangenaam is. De voordeelen der Tempera-verf zijn: de dekkende kracht en daardoor lichtuitdrukking en helderheid der donkerder tonen in tegenstelling met olieverf; de door de dekkende kracht mogelijk zijnde dunnere behandeling der verf, welke een sneller werken en gemakkelijker teekenen bevorderen, terwijl de eenmaal opgedroogde toon onveranderlijk zoo blijft. De nadeelen zijn: het sterke opdrogingsproces, voornamelijk bij de donkere tonen, het snelle opdrogen der verven, wat het in elkander schilderen veel moeielijker maakt; in tegenstelling met olieverf, de mindere kracht der diepe tonen. De ouden hebben in ieder geval de kunst verstaan alle voordeelen in hunne schilderwijze te vereenigen, zoodat het vermoeden voor de hand ligt, dat zij hunne vroegere Tempera-techniek met de latere olieverfschildering in harmonie hebben gebracht. Zeer aannemelijk is dan ook de stelling, dat zij noch in Tempera, nocli in olieverf geschilderd hebben, maar die beide vereenigden. Wellicht is dat de uitvinding van Jan van Eyck geweest. Men vermoedt, dat het bindmiddel der verven petroleum is geweest, doch zekerheid daaromtrent kon men niet verkrijgen. De kleurstoffen worden voor olieverf gewreven met lijnolie of papaverolie. Lijnolie droogt spoediger en verkrijgt meer hardheid en blijft doorschijnender dan papaverolie; doch zij is kleveriger en wordt gemakkelijk zuur. In 't laatste geval ontstaan er in de tubes chemische verbindingen met verschillende kleuren, vooral die welke aluinaarde tot basis hebben, zooals b. v. de lakken, die dan als caoutchouc worden. Men kan ze in dat geval gerust wegdoen, daar ze nooit meer volkomen droog zullen worden. Verfstof, die met zure olie gewreven wordt, is een der hoofdoorzaken van het barsten der schilderijen. Een schilderij bestaat uit drie zeer te onderscheiden gedeelten: le het vlak, waarop men schildert: hout, linnen, steen, papier enz.; 2e de grond, waarmede het vlak bedekt is; 3e de schildering, gevormd door de opvolgende lagen kleurstof, die men op den grond aanbrengt. Men heeft in de vroegste tijden geschilderd op hout, gelooide huiden, lava, marmer, lei, metalen, kalkmuren en zelfs op den metselsteen, na die verzadigd te hebben met hars, die men door de warmte van een komfoor er deed indringen. In de middeleeuwen schilderde men hoofdzakelijk op eiken- en populierenhout. De samenvoeging der planken, die het paneel vormden en de grond daarop werden gemaakt van dierlijke lijm of van een mengsel van meel met krijt of gips, of van kaas en kalk, welke laatste grond het standvastigst is. Het linnen kwam in gebruik in Italië na Raphaël en in de Nederlanden na Rubens. Gebruikte men in den beginne dezelfde gronden van lijm en krijt, langzamerhand maakte men deze al dunner en dunner totdat men ten slotte geheel geen ondergrond meer toepaste. Maar al spoedig bemerkte men toen, dat het linnen, in directe aanraking met de olie, daardoor verbiandde en men maakte toen opnieuw een ondergrond van lijm om het linnen te beveiligen tegen de olie. Men stelde zich evenwel tevreden met gelatine, die 3 doordringbaar voor vocht, het doek toch deed bederven. Men bracht toen dikke lagen met terpentijn aangemaakt loodwit of oker op het doek, waardoor de grond zeer aan barsten onderhevig werd. Met andere tijden kwamen andere denkbeelden. Men wenschte nu lenig en licht linnen, dat men vervaardigde door aan de lijm slakkenlijm, honig, vijgenolie enz. toe te voegen. Men gebruikte ook door verzuring kleverig geworden olie, die nooit droogde. Uit zuinigheid vervingen de fabrikanten het loodwit door krijt, pijpaarde enz. waardoor het linnen zeer lenig werd omdat koolzure kalk' met olie vermengd nooit in den grond droogt, zooals men zien kan aan stopverf, die onder een verharde en gerimpelde huid nog jaren lang, nadat de verf droog geworden is week blijft. Men zal dus licht begrijpen, dat de schildering op een dergelijken grond moet barsten, omdat deze lang, nadat de verflaag droog geworden is, doorgaat met inkrimpen Het meeste tegenwoordig gebruikt wordende linnen zal voor latere jaren niet anders dan zwart geworden, gebarsten schilderijen opleveren. Gelukkige tijden toen de controle over de paneelen en het schilderwerk bij den Staat beiustte en het onder zware straffen verboden was, bij liet vervaardigen daarvan lichtvaardig te werk te gaan „omdat de «eiken, die daarop geschilderd zouden kunnen worden, kunstwerken Gelukkig zijn er nog gewetensvolle fabrikanten, o. a. de firma A Kuvpers te Amsterdam, die uitmuntend en vertrouwbaar linnen vervaardigt, dat minstens een jaar oud is voor zii het in den handel brengt. Ook de firma Schoenfeld levert, in de duurdere soorten, bijzonder goed linnen zooals de ,Universal Malgrund" en het „Altrömische Kreideleinwand. Ziet men niet op tegen de moeite, dan kan men als volgt zelf een in alle opzichten goeden grond vervaardigen. 20 gram caseïne oplossen gedurende een kwartier in 100 gram koud water, tenvijl men roert met een niet-metalen lepel. Voegt daarna langzaam en steeds roerende 4 gram ammoniac bij Het mengsel wordt ten slotte dikker en de lijm is gereed wanneer zij van het einde der spatel in dikke stroop atvloeit Men voegt er 10 gram glycerine bij, die men al roerende goed vermengt, en men zeeft de lijm door een grof neteldoek. In dezen toestand is de lijm voor dadelijk gebruik gereed. Nu spant men het linnen, dat stevig en niet al te grof mag zijn, op een raam, reinigt het met benzine en bestrijkt het met een mengsel van 70 gram der lijm en 5 gram in water gewreven zinkwit Als deze laag goed droog is, geeft men het een tweede van GO gram lijm en 20 gram zinkwit. Gedroogd, komt de derde laag van 50 gram lijm en 30 gram zinkwit om, wanneer deze hard is geworden, de vierde laag van 40 gram zinkwit te leggen. Na de eerste laag moet men het linnen afschuren met glaspapier. Voor paneelen kan deze zelfde grond dienen. Op dezen ondergrond is men volkomen veilig en behoeft men b. v. niet te vreezen, dat de verf deischilderij er bij stukken afvalt, zooals wel eens voorkomt. Om de achterzijde te bewaren, bestrijke men deze met een dubbele laag aquarelfixatief. Een grond, die evenzeer aan alle vereischten voldoet, maakt men door zinkwit te wrijven met petroleum-essence, waarbij men gelijke hoeveelheden retoucheervernis en aquarelfixatief (Lefranc) voegt; men bestrijkt het doek slechts eenmaal, en schuurt het, wanneer het na enkele minuten droog geworden is, met glaspapier glad. Men kan op dezen grond zoowel aquarelleeren als schilderen. De verven. In Nederland en door geheel Europa worden gebruikt Nederlandsche, Belgische, Fransche, Duitsche en Engelsche verven. Als de beste der Nederlandsche fabrieken noemt men die van Claus en Fritz, eene firma, die met oudhollandsche degelijkheid zich niet aan 't nieuwe waagt en die dan ook langzaam maar zeker verdrongen zal worden, door de moer met hun tijd meegaande fabrikanten. Van Claus en Fritz zijn zeer goed: wit, zwart, rauwe en gebrande sienna en donker napelsch geel. Vervolgens telt onder de zeer goede verven die der firma A. Kuypers, die hare grondstoffen betrekt van de Fransche fabriek van Lefranc. Talens en Co. te Apeldoorn brengen verf in den handel, waarvan de fijne soorten zeer goed zijn, mits men de moeite neme der nog jonge firma mede te deelen hoe men de kleuren gewreven wenscht. Zoo wenschen sommigen de verven taai en anderen weer dun. De decoratie- en studieverf dezer fabriek, zijn ook door haar goedkoopte zeer aan te bevelen. De beide Duitsche fabrieken van Schmincke & Co. en Schoenfeld wedijveren niet elkander, zoowel in goede qualiteit als groote verscheidenheid. Mussiniverf. Behalve de zeer goede gewone olieverf, brengt Schmincke in den handel de z.g. Mussini-olieverf, die met niet meer lijnolie dan de verf tot binding noodig heeft, verder aangemaakt is met terpentijn, barnsteenvernis en copaïvabalsem. Deze verf droogt zonder merkbaar donkerder worden op en is zeer mooi van kleur. Petroleumverf. Schoenfeld fabriceert, behalve hare bekende olieverven, nog een groot aantal praeparaten, waarvan ik ten eerste noem de petroleum-verf, die in zooverre verschilt met de Mussini-verf, dat in plaats van copaïva-balsem, zurenvrije petroleum is toegevoegd. Het groote voordeel dezer verf is, dat bij het drogen geen huid gevormd wordt, maar dat de onderste deelen der verflaag 't eerst drogen en het werken van nat in nat daardoor veel gemakkelijker wordt. Bovendien vervluchtigen de terpentijn en de petroleum en laten de olie en de barnsteen-olie alleen als bindmiddel achter. In een koele plaats, als b. v. een kelder, blijft de verf lang nat, terwijl men dit natblijven kan verlengen door aan de verf petroleum toe te voegen. In zonverlichte warme vertrekken is de verf zeer spoedig droog. Deze verf wordt eveneens slechts weinig donkerder. De kleuren zijn niet zoo mooi als van de Mussini-verf. Lefranc & Co. is de meest wetenschappelijke firma. Met Vibert als technisch uitvinder, laat zij niets onbeproefd om hare producten aan de moeielijkste eischen te doen beantwoorden. Op de tubes staat aangegeven, waaruit de kleur gemaakt is, zoodat men steeds verzekerd kan zijn van hare soliditeit. Hoewel kunstenaars in den regel niet de moeite zullen nemen zelf te onderzoeken, loopt Lefranc daardoor toch de kans dat de een of ander zich laat voorlichten door een scheikundig ontwikkelden vriend, Deze verven zijn zéér mooi. Van nog een Fransche firma, Paillard & Co., kan ik ongeveer hetzelfde als van Lefranc zeggen. In Engeland ken ik slechts de olieverf van Rowney & Co., die ik reeds noemde bij de behandeling der waterverven. De okers en sienna's zijn wel de mooiste, die er bestaan, terwijl de blauwe kleuren zooals cobalt en ultramarijn evengoed zijn als van Lefranc. Zoo ook de cadmiums, waarvan evenwel de benamingen voor dezelfde kleuren verschillen. De „Cadmium moyen" van Rowney heet bij Lefranc „Cadmium clair" en cadmium orange van R. is cadmium moyen van L. Dat de grondstoffen, die voor de verven gebruikt worden standvastig moeten zijn, spreekt vanzelf. Kleuren, die door den invloed van het licht verdwijnen of met elkander in schadelijke chemische werkingen treden, moet men zooveel mogelijk vermijden. Een opgaaf der goede kleuren is dus onmisbaar: Loodwit (blrxnc dargent) heeft neiging tot grauw worden door het waterstofgas, dat zoo dikwijls in den dampkring aanwezig is. Men kan zwart geworden dekverf in waterverfteekeningen tot de oorspronkelijke lichtheid terugbrengen door bevochtiging met water, dat met zuurstof verzadigd is. Toch is loodwit door de groote dekkende kracht onmisbaar bij het schilderen. — Niet te vermengen met vermiljoen en cadmium, waarvoor men liever gebruike zinkwit, dat weinig dekkende kracht heeft en daarom niet veel toegepast wordt. Alle kleuren, die gemaakt zijn van meer of minder gebrande ijzeroxyde, zijn volkomen betrouwbaar. Deze zijn: Italiaansche aarde, natuurlijke en gebrande sienna, roode aarde, gele oker, roode oker, pruisisch rood, venetiaansch rood, antwerpsch rood, indisch rood, v. Dijksbruin, bruinrood, marsgeel, marsoranje, marsrood, marsviolet, marsbruin, ijzerlak. Er zijn er nog veel meer, die men onder allerlei namen aan de markt brengt, doch al deze kleuren zijn goed. De gele en oranje kleuren, voorzoover dit geen ijzeroxyden zijn, volgen nu. Van doorverbindingen zijn ze alle slecht zooals de chrornaatgelen, mineraalgeel, menie (rouge de Saturne), ultramarijngecl, groen napelsch geel, schitterend geel (jaune brillant), saffraangeel en guttegom, gele lak, stil de grain; indisch geel kan goed zijn, doch is 't zelden evenals napelsch geel; vertrouwbaar zijn de verschillende cadmiums, mits gemengd met zinkwit. Van rood zijn slecht: scharlakenrood, carmin en carminlak, die door het licht verdwijnen. Betrekkelijk goed zijn: de „laques de garance". Goed zijn: de vermiljoens, mits gemengd met zinkwit. Van blauw zijn alléén goed cobalt en ultramarijn. Hoewel indigo een zeer mooie kleur is en in waterverf onmisbaar, kan men die in olieverf niet gebruiken; zij wordt zwartig of groenig en verdwijnt ten slotte geheel door 't licht. De eenige goede groenen zijn: kobaltgroen en vert-émeraude. De rest is vuilnis. — Véronèse-groen is goed alleen doch niet in aanraking komende met andere kleuren. Yan paars zijn slechts goed-.paarsche ultramarijn, violet de mars, paarsche cobalt, mineraalpaars. Van de bruine kleuren kan men van de slechte als de allerverderfelijkste noemen de „bitume", die door 't licht verdwijnt, door warmte smelt, de schilderij doet barsten, afdruipt en het bestaan van alle schilderijen, waarin men het gebruikt, bedreigt. Dan volgt: keulsche aarde, dat niet anders is dan rottend hout. Slecht zijn ook: kasselsch bruin en de ombers, die zeer sterk zijn en zwart worden. Marsbruin en Vibertbruin (een nabootsing der bitumekleur) zijn goed. Zwart is altijd goed, mits geen teer bevattende. Niet met elkander gemengd mogen worden: chromaatgeel met cadmium; schitterend geel met chromaatgeel; Kremzerwit met cadmium, vermiljoen met gele ultramarijn; kobaltgroen met chromaatgeel ; gele ultramarijn met napelsch geel; scharlakenrood, carmin en vermiljoen met pruisisch- of parijsch blamv of zinnóbergroen; kobaltgroen met zinnobergroen. Onder deze niet met elkander te vermengen kleuren vindt men vele, die men liever nooit gebruiken moet, waardoor vanzelf de mogelijkheid wegvalt met schadelijke mengsels te schilderen. Kwasten en penseelen. Kortharige Lyonsclie kwasten zijn de meest geschikte om voor 't schilderen te gebruiken. Voor 't afmaken heeft men soms penseelen noodig, doch moet men het gebruik daarvan zooveel mogelijk beperken. Zooals reeds hierboven gezegd is, zijn die van marterhaar de beste, doch ook de duurste. Tempermes — Palet. Met het tempermes maakt men het palet schoon, wanneer men het dagwerk eindigt. Men kan het mes gebruiken om kleuren te mengen, doch beter is zulks met den kwast te doen daar de kleur door te innige vermenging „dood" wordt. Men heeft het paletmes ook in troffelvorm en gebruikt het alsdan om mee te schilderen, een werkwijze alleen mogelijk wanneer men veel routine heeft. Het palet, een langwerpig vierkant of ovaal plankje met een gat erin voor den duim, dient om de verven op te zetten en wordt gemaakt van noten-, kastanje- of mahoniehout. Men plaatse de kleuren als volgt langs de lange zijde. Het wit in 't midden, de gelen naar rechts, de roode, bruine, blauwe en groene kleuren naar links. Is een palet door langdurig gebruik en slecht schoonhouden met een dikke verflaag bedekt, dan neemt men die het beste eraf, door op het palet petroleum te gieten en deze aan te steken. De korst wordt door de hitte week en kan dan gemakkelijk met het tempermes of een stuk glas worden afgeschraapt. Dat dit buiten moet gebeuren, behoeft geen betoog. Gebruikt daarvoor nooit terpentijn Verdunningsmiddelen — Uithalen. Om de kleuren op het palet dunner te maken, of om de ingeschoten gedeelten op het werk op te frisschen gebruike men slechts petroleumessences, omdat alle andere soorten als: lavendelolie-essences, terpentijnolie, lijn- en papaverolie later oorzaken zijn van 't geel worden of barsten der schilderij. Vernis ft retoucher van Vibert is uitmuntend tegen 't inschieten, d. i. het onttrekken van olie door de vorige verflaag aan de volgende. De verf wordt daardoor dof en verliest hare toonwaarde. Siccatief. De siccatief dient 0111 het slecht drogen van sommige verven te bespoedigen, zooals de verschillende lakken en de bruine kleuren. Men heeft Siccatief de Courtrai (slecht), de Harlem (slecht); flamand (zeer goed) en pate siccative de Vibert (uitmuntend). Men moet slechts zeer weinig van deze middelen gebruiken, omdat bij te spoedig drogen alleen de opperhuid hard wordt, een gereede aanleiding tot barsten, terwijl de bruine siccatief de kleur niet frisscher maakt. Het aanzetten. Men begint met op het doek, paneel of papier met houtskool te schetsen. Men trekke deze schets om met potlood of fixeert ze, waarna men met door vernis fi peindre en petroleumolie verdunde verf (als bij aquarelleeren) aanzet. Is de witte ondergrond ingesmeerd dan schildere men flink in de verf eerst de donkere partijen, en zette ter bestemder plaats het hoogste licht, waarna de halve toon gemakkelijk volgt. Weest te kleurig en te donker, juist als bij pastel en waterverf. Men wordt ten slotte altijd lichter en grijzer bij het afschilderen. Weest niet te zuinig met de verf en zet zoo min mogelijk lichte kleuren in donkere of omgekeerd. Schildert met breede, stevige toetsen, flink tegen elkander als een mozaïek en poets de vegen niet dooreen. Zet zoo mogelijk het werk naast de natuur en geeft van af uw plaats hier en daar de kleur en den toon aan. Dan neemt ge de studie weer op den ezel en gij hebt nu een basis om op door te gaan. Afschuren. Zijn er in een hard droog geworden studie of schilderij gedeelten die verscliilderd moeten worden, b.v. omdat de teekening onjuist is, of omdat de verflaag te dik is geworden. dan schure men met een stuk puimsteen of zeeschuim met water over die plaatsen tot er een zuiver vlak ontstaat. Laat men dit na, dan slaat later de onderlaag door de bovenlaag heen zooals eenige jaren geleden op een tentoonstelling te zien was, waar een vrouwenfiguur door een lichte lucht van een landschap schemerde, wat er eenigszins spookachtig en zonderling uitzag. Glaceeren. Een toon, die men anders kleuren wil, behoeft niet steeds overgeschilderd te worden. Men verdunne de nieuw op te brengen kleur en zette die doorschijnend over de drooggeworden plek heen. In enkele gevallen is deze wijze van doen wel nuttig, b.v. om sterk licht uit te drukken, schildere men den ondertoon veel te licht en glaceere die dan lateimet de gewenschte kleur. De beste resultaten verkrijgt men evenwel door stevig overschilderen. Wil men, wanneer hier of daar de verf te hoog is geworden en men moeielijk kan gaan schuren, de verf verwijderen dan schrappe men die met het tempermes of krabmes voorzichtig weg, waarbij men zeer zorgvuldig te werk moet gaan om geen kuilen in de verflaag te halen. Bij zulk een ongeval stopt men zoo'u gat met den reeds genoemden ondergrond bij (zie pag. 34). Vernissen. De vernis, die men na ongeveer een jaar op het schilderij kan brengen, dient om aan de kleuren hun vollen glans te geven en tegelijk het werk te beschermen tegen vuil en den invloed der atmosfeer. Ds verschillende fabrieken brengen goede vernissen in den handel, waarvan de petroleumvernis van Yibert een der mooiste is. Vóór het vernissen moet men het schilderij met lauw water en spons goed afwasschen en wachten tot het kurkdroog is geworden. Daarna plaatst men het horizontaal en geeft men het een eerste laag van petroleum-essence, waarop men onmiddellijk een laag vernis opbrengt door een breede platte kwast van links naar rechts en omgekeerd met aaneensluitende vegen te bewegen, totdat het geheele schilderij met vernis bedekt is. Vervolgens strijkt men van boven naar beneden en omgekeerd tot de kwaststreken overal gekruist hebben. Na een uur kan men het schilderij rechtop zetten en na twee uur is liet droog. Men vernisse bij voorkeur bij droog weer en in een temperatuur van 70° Fahrenheit. Herstellen van ongelukken. Komt er een deuk in een schilderij, dan make men die plaats aan de achterzijde nat. Opgedroogd is het doek dan weer vlak. Ontstaat er een gat of scheur in het schilderij, dan legt men het op een glasplaat met het geschilderde onder, terwijl men een met petroleum-essence gedrenkt blad papier tusschen glas en schilderij plaatst. Men legt de draden van het linnen zooveel mogelijk gelijk en besmeert de kwetsuur met caseïnelijm (pag. 34) die als ze begint te drogen met een stukje dun papier (géén vloeipapier) wordt bedekt. Daarna strijkt men met een in kokend water verhit ijzer de wonde vlak. Wanneer het papier droog is, besmere men het met de lijm en legt er een stukje linnen op, iets kleiner dan het papier. Men strijkt dit op dezelfde wijze als het papitr, om wanneer het goed droog geworden is te overdekken met eenige lagen retoucheervernis, ook over een deel van het oude linnen eromheen. Nu keert men het schilderij om, en weeke, zoo noodig, het papier los vnet lauw water. Vervolgens stopt men de wonde met een mengsel van zinkwit en caseïnelijm, waarna men haar kan bijschilderen. De Tempera- en Bi-verven. De Tempera-verven zijn waterverven, die voor décoratiewerk binnenshuis veel toegepast worden. De verfstof is gemengd met een zelfstandigheid (caseïne) die zich innig verbindt met de kalk van den ondergrond. Men kan deze verf dus ook gebruiken op linnen, dat met kalk- of gipsgrond geplamuurd is. (Firma Schoenfeld. Kreide- en Caseïne-leinwand.) Schmincke & Co. brengen twee soorten Tempera-verf in den handel. De eene soort is altijd weer oplosbaar door water, waardoor zij zich ten slotte in niets onderscheidt van gewone waterverf, behalve dat zij veel dekkender is, doch de andere soort „Ei-tempera" droogt zeer snel en is dan niet meer oplosbaar. Deze verf zou prachtig zijn als zij langer vochtig bleef, zoodat men nat in nat kon werken, doch nu schiet zij zoo snel en zoo volkomen in. dat men nooit zeker weet wat men eigenlijk gedaan heeft, zoodat vernissen een niet altijd welkome verrassing oplevert. Voor dof decoratie-werk is zij evenwel bijzonder geschikt en buitengewoon helder en sterk van kleur. Schoenfeld produceert eveneens twee soorten Tempera-verf. De eene soort heet „verbesserte Ei-temperafarben". Met dit materiaal is niet te werken. Zeer snel drogend is de behandeling ervan zeer inspannend en niet loonend. Overgangen zijn niet te maken, terwijl een „Malbutter" aan de verf is toegevoegd, die het werk mat doet glimmen, wanneer men het met een schuier of iapje wrijft. Heel wat mooier en veel bruikbaarder is de „Lechnersche Oeltemperafarbe." Door het toegevoegde „Malmittel" kan men de verf een dag nat houden en daardoor is men in staat voortdurend te zien wat men heeft. De kleuren drogen sterk lichtend op en blijven na vernissing met retoucheervernis van Vibert onveranderd. De verf lost in water vrij gemakkelijk op, doch niet zóó of men kan het werk don volgenden dag met het verdunde Malmittel luchtig uithalen Dat Malmittel is anders erg geel, zoodat men wijs doet na beëindiging der schildering, het er niet meer over te ^Lefranc heeft óók twee soorten Ei-verf. De eerste soort .couleur a 1'oeuf" heeft, hoewel fijner en mooier van kleur dan de Ei-temperaverf van Schmincke toch dezelfde nadeelen. Om hieraan tegemoet te komen heeft Lefranc een zeer langzaam drogend middel uitgevonden, „Aqualenta genaamd, waardoor de verf ongeveer een dag nat blijft. Een zeer klein fleschje evenwel van dat goedje kost /"2.50, waardoor deze ei-verf een goed tijdverdrijf voor kapitalisten wordt. De vei t is verpakt in glazen potjes, die hoogst onpraktisch zijn als men haastig aan 't werk is en snel nieuwen voorraad op t palet wil zetten. Bovendien is deze verf weinig dekkend. Wil men de „aqualenta" toepassen, dan doe men dat met de Lechnersche oeltempera, daar de aqualenta volkomen kleurloos is en men daardoor alsdan het gele „Malmittel vermijdt. Bij de Ei-tempera van Schmincke geeft net niets. Deze verf droogt desondanks even snel. Het neusje van den zalm is evenwel de „couleur a 1 huile d'oeuf" (Lefranc). Deze verf is zonder voorbehoud van al deze ei-verven de mooiste en even gemakkelijk te hanteeren als olieverf. Men gebruikt ze met „huile de pétrole," eenigszins als waterverf, soms meer als olieverf. Zoolang ze nat is (een a twee uren of langer, kan men nat in nat werken. De kleurstof zoo uit de tube is wat taaiig, doch met heel weinig petroleum in 't penseel wordt ze prachtig. Droog geworden is ze dot, waarna men ze met petroleum luchtig kan uithalen. Na het verdampen der petroleum is de verf veel lichter geworden, doch de toonverhouding dezelfde gebleven. Een bijzonder groot voordeel daar alle olieverven na 't drogen donkerder Men gebruike een blikken of steenen palet, geen houten, en verder olie- of waterverfpenseelen, naar verkiezing Is de schilderij gereed, dan late men haar goed drogen, waarna zij geheel mat is geworden. Dan overdekt men haar met een'laag „Encolline" (de opnieuw inschietende partijen nog eens), waarna men haar kan vernissen, 't Is altijd aan te bevelen de schilderij niet „Encolline" te bedekken, daar de petroleum of de andere toevoegingen der vernissen de ei-olie in de verf oplossen en zoodoende de schilderij volkomen zouden bederven. Laat de schilderij wanneer gij niet werkt niet op den ezel „staan". Leg haar liever plat, b.v. op vier blokjes aan de hoeken en den voorkant naar onder. De petroleum gaat gemakkelijk „loopen" en dat geeft niet altijd plezierige gevolgen. Men kan deze ei-olieverf gebruiken op eiken ondergrond: hout, linnen, papier, carton, kalkmuur, steen enz. Aanbevelenswaard is de schilderij te beginnen met de Lechnersche Oeltempera of de ei-tempera van Schmincke, en daarna voort te gaan met de ei-olieverf van Lefranc. Vaste olieverf van Rafaelli. 't Laatste snufje op schildergebied is de vaste olieverf in pijpen, evenals pastel. Deze pijpen verf, die door Lefranc en Schoenfeld & Co. worden gefabriceerd, zijn aangekondigd geworden alsof het gewone schilderen nu voortaan als lastig en overbodig terzijde gesteld konde worden. Dit nu is niet geheel en al waar! De pijpen ruiken sterk naar was. Men schildert dus in hoofdzaak met „gekleurde was". Héél soliede kan dit natuurlijk nooit zijn, doch dit daargelaten, wegen de verdere nadeelen wel op tegen de enkele voordeelen. Op krijtlinnen of papier gebruikt, is de verf volkomen mat. Zwart b.v. wordt dan grauw, paars een vieze, roodachtig bruine kleur. Kracht kan men dus bezwaarlijk uitdrukken, daar 't licht eer vermindert dan sterker wordt wanneer het dof is. Heeft men ten slotte ongeveer de toonverhouding in de matte verf en vernist men die — dan is de verrassing niet bizonder vroolijk. Het kleurlooze grauw van zwart en paars wordt pikzwart en intens paars enz., het licht blijft ongeveer hetzelfde — en de schilderij rammelt alsnu, dat ze niet meer om aan te zien is. Men moet dus mat-werken, wat niet ieders neiging is. Op gewoon linnen pakt de verf niet. Men behandelt de verf ongeveer als pastel, doch het opzetten van licht op donker of omgekeerd is veel lastiger, terwijl het uitwrijven met de vingers moeieiijker gaat. Bovendien breekt de punt, die men aan zoo'n pijp slijpen kan, dadelijk af, zoodat klein werk onmogelijk is en de studie er steeds ruw en oppervlakkig blijft uitzien. Dat het niettemin mogelijk zal zijn met deze pijpenverf iets moois te maken, is best mogelijk. De«JE zün de wereld niet uit, doch de tegenweer- dige olieverf-techniek verdringen zal zij zeker nooit. Decoratie-verven. Matte verf van Lefranc. Voor studieverf kan men zeer goed decoratie-verf gebruiken Van Lefranc ls zlJ1.ets ^ .j der dan van de Duitsche fabrieken, doch \an lalens is zij de goedkoopste, dus 't meest aan te bevelen daar ook de qualiteit uitstekend is. Voor mat décoi'stamptmendesch^dering met een grooten ronden kwast dof of vernist haai met matte vernis. Ook het bovendrijvende vocht der karnemelk maakt de verf dof. Veel gemakkelijker is het gebruik der matte verf, waarbij de kleuren en de toonverhoudmg dezelfde blijven waarin men ze opzet. Voor décors binnenshuis zijn uitmuntend de mattei klemen van Lefranc, die verdund met petroleum-essence in waterverttechniek behandeld kunnen worden Men kan op ongeprepareerd als gewoon schilderlinnen, op kalkmuur als op Whatmanpapier en op alle mogelijke geweven stoffen als zijde, satijn, fluweel enz. toepassen zonder angbt vooi knn geAlleendals men op te versche of vette kalkgrond werkt heeft men kans op barsten. Müller's was-olieverf. De matte Müller's Was-olieverf \ an Schoenfeld, is niet zoo eenvoudig en veel-omvattend. De muur waarop men gaat werken, moet ruwig en goed droog zyn, waarna men hem drenkt met een heet mengsel van gekookte lijnolie eTterpentijn. Daarop strijkt men den volgenden dag een laag van loodwit en gele oker, zeer verdund niet gekookte lijnolie. Als deze laag goed droog is, herhaalt men deze bewerking met iets meer gebonden verf drie of vier malen, telkens wachtend tot de ondergrond goed droog is aleer de nieuwe laag wordt opgebracht, waarna men den muur met puimsteen en terpentijnolie afslijpt, waarbij men het slijpsel laat zitten en glad strijkt. Is ook dit weer droog, zoo bestrijkt men den wand met een vette, in gekookte lijnolie gewreven verf, gelijkmatig in den toon, dien men het geschiktste vindt, doch die niet te donker mag zijn. Hieroverheen kan men dan nog ten slotte een matten grond brengen. Bij linnen is het opbrengen van een vette grondverf voldoende, waarna men er ook weer een matten grond overheen kan brengen. Men verdunt de verven met terpentijnolie. Dit procédé is bijzonder degelijk, doch verbazend omslachtig. Matte Mussini-verf. Schmincke brengt matte Mussiniverf in den handel, die evenals de matte verf van Lefranc op eiken drogen ondergrond, mits deze gelijmd is, kan gebruikt worden. Men mag deze zeer mooie verf alleen doorschijnend, met een er bij behoorend „Malmittel" behandelen. De fresco's der oude Grieken en liomeinen hebben ondanks de bijna twintig eeuwen, die ze nu reeds bestaan nog niets van hunne frischheid verloren, en ware het niet, dat de behandeling dezer wasverf door de noodzakelijk warme opbrenging, te lastig is, dan zou deze z.g. enkaustische schilderwijze, nooit in den steek zijn gelaten. Cordenons enkaustische verf. Schoenfeld vervaardigt nu „enkaustische verf" uitgevonden door Prof. Cordenons, voor openluchtwerk, doch waarvan helaas niet te constateeren is of ze 't eveneens 2000 jaren zal uithouden. Deze verf wordt behandeld als gewone olieverf en kost hetzelfde als decoratieverf. Zij wordt verdund met petroleum-essence en hecht op elk droog en ontvet vlak, mits vooraf gegrond met het daarbij uitgevonden middel. Als de schildering gereed is, moet zij gefixeerd worden met een daarbij behoorende fixatief. Werkt men op papier, dan gebruike men voor verdunningsmiddel benzine. Gerhardtsche marmer-caseïne verf. Een andere openluchtverf, óók van Schoenfeld, is de Gerhardtsche marmer-caseïne verf, die men op hout, papier, linnen, versche en oude kalkmuren kan toepassen als gewone waterveri. Zij wordt. dan ook met water opgelost. Gedroogd op kalkmuui, vei bindt caseïne zich zóó vast met de kalk dat de verf volkomen onaantastbaar wordt voor eiken atmosfenschen invloed. \ooi openlucht decoratie dus het aangewezen materiaal. Het schilderen op stoffen. Het met kleuren versieren van geweven stoffen behoort tot de alleroudste kunstnijverheid. Zelfs de primitiefste volkeren kenden haar reeds en drenkten de weefsels met plantensappen of in melk of honig gewreven aardsoorten. De nieuwe tijd, waarin alles snel en goedkoop moet gebeuren, heeft met behulp der wetenschap het langzame doch wonderfraaie handwerk van het weven met gekleurde draden voor een groot deel vervangen door op liet in een kleui creweven doek de versieringen te schilderen. Men vervaardigt thans in enkele dagen de mooiste gobelins en borduurwerken waarvoor men vroeger jaren noodig had. Men spant de stof strak op een plank of raam, zorgdragend dat de draden loodrecht loopen, en teekent het motief er luchtig met rood krijt op. Men kan ook eerst een schets op papier maken, die men alsdan perforeert, en waar doorheen men een droge kleurstof in het weefsel wrijft. Nu prepareert men in een potje de lichtste kleur door middel van petroleumessence, tot zij goed vloeibaar is, en borstelt haar met een korte kwast, daar waar zij noodig is op de stof. Vervolgens maakt men de halve tinten 0111 te eindigen met de donkere tonen, waarin men wat petroleum-olie moet mengen, om gemakkelijk te kunnen modelleeren. . Op zijde, satijn, fluweel, pluche, tryp, gaas moet men de kleur gebruiken, zooals zij uit de tube komt en met te dik met harde kwasten opzetten. Men begint met de hoofdkleur, zet daarna de schaduwen en eindigt met de lichten. Men moet, vooral op fluweel, luchtig werken en vermijden, dat de verf (le haartjes in de stof samenplakt. Waar dit gebeurt, moet men in de richting van het weefsel even een kam door de schildering halen. Voor hen die niet teekenen kunnen, houdt de firma Lefranc een collectie schabionen beschikbaar, die men met een harde ronde kwast met verf slechts heeft door te stampen en waarvan men de samenstelling naar willekeur kan afwisselen. Men kan die schabionen zelf uitsnijden in het gewenschte motief, van stevig bordpapier of dun blik. Men behoeft bij de matte verf en bij de ei-verven van Lefranc niet bevreesd te zijn, dat de kring, die om het geschilderde ontstaat, blijvend is. Deze verdwijnt, zoodra de petroleuni-essence verdampt is. De matte Mussini-verf van Schmincke kan men met het daarbij behoorende „MalmitteP op dezelfde wijze toepassen. Schóenfeld en óók Paillard fabriceeren vloeibare gobelinverf, die men desnoods met water kan verdunnen en met elkander mengen. Op zijde kan men schilderen met gewone waterverf, mits men de te bewerken plaatsen vooraf bevochtigt met een zacht penseel, gedoopt in gom- of suikerwater of met eiwit. Aan deze verf voegt men wat ossengal toe. Op fluweel wordt de teekening eenige malen met dun lijmwater bestreken en als dit goed droog is geworden, kan men met gewone olieverf schilderen, mits men deze van te voren op grauw papier heeft gezet om de olie eraan te onttrekken. Men verdunt ze dan weer met terpentijn of petroleum-essence. Ik hoop dat ik de leemten, waarover ik in 't begin van deze Handleiding sprak, dan ook werkelijk aangevuld heb. en dat ik tegelijkertijd er in geslaagd ben den kunstenaars van de wetenschappelijke zijde van het métier eenige kennis bij te brengen, 't Moet toch voor kunstenaar èn kooper hoogst onaangenaam zijn het werk, waarin de eerste zijn kunst uitte en waarvoor de ander zijn geld betaalde, langzaam aan te zien zwart worden of te zien barsten, terwijl dit toch zoo gemakkelijk ware te voorkomen geweest. Wanneer dit het resultaat is van mijn arbeid, zal ik mij ten volle beloond achten. Het teekenen in zwart-en-wit. Hulpmiddelen. De hulpmiddelen hiervoor zijn: houtskool, zwart conté, bergkrijt, potlood, Oost-Indische of Chineesche inkt en zwarte en witte waterverf. Houtskool. Men begint in den regel eene teekening met houtskool, óók wanneer men deze üf wil maken met conté of bergkrijt. Houtskool, dat in pijpjes verkrijgbaar is, kan men gemakkelijk uitvegen met een „vlerk" of „wiek" en tast bij voorzichtig gebruik het papier weinig aan. Men zette dunne, luchtige lijnen, en houde liet pijpje tusschen duim, wijsvinger en middelvinger losjes vast, terwijl men de pink op het papier kan laten rusten. Wenscht men de teekening met houtskool door te voeren, dan vult men de halve tinten in met luchtige lijntjes naast elkander, die men met een „Lyonsehe kwast" tot een vlakken toon kan uitvegen. De donkere schaduwen zijn moeielijk aan te brengen, daalde houtskool steeds los op het papier blijft, zoodat elke nieuwe streep den ondergrond bloot haalt. Om dit te beletten, kan men de gedeelten, die zeer donker moeten worden, reeds gedurende het werk „fixeeren", terwijl men de teekening er om heen met papier afdekt. Fixatief. Fixatief bestaat uit spiritus, waarin witte schellak is opgelost Men brengt het op de vlakgelegde teekening door middel van een daarvoor bestemd spuitje, waarmede men de fixatief, fijn als stof verdeeld, uit het flesclije blaast. Als de spiritus verdampt is, blijft de schellak over en houdt de houtskool vast op 't papier. Wanneer de teekening geheel gereed is, kan men haar ten slotte fixeeren, opdat ze niet meer zal afgeven. Lichten kan men invegen met een stukje zwam of zacht vlakelastiek. Overgangen van licht tot schaduw moet men met een zachten, breeden schilderkwast voorzichtig en snel van uit de schaduw vegen. Men vermijde met de vingers op het papier te wrijven, daar het alsdan vettig wordt en geen houtskool meer aanneemt. Zwart conté. Dient het houtskool alleen voor de schets, dan kan men deze „omtrekken". Bedenkt steeds dat omtrekken tot gevolg moet hebben een nog juistere schets, en het vastzetten daarvan op het papier. Men kan omtrekken met .Conté", dat in drie graden van hardheid verkrijgbaar is, zoowel in pijpjes als in potloodvorm. No. 1 is het hardst, no. 2 half zacht en no. 3 zacht. Nrs. 1 en 2 zijn het best te gebruiken als potlood, no. 3 daarentegen het voordeeligst als pijpje, omdat het zachte conté-potlood inwendig dikwijls gebroken is, zoodat men een geheel potlood soms achter elkander verslijpen moet zonder een bruikbare punt te verkrijgen. Zeer goed krijtpotlood is dat van „Hardmuth", dat in vijf soorten vervaardigd wordt met no. 1 als het zachtste. Dit krijt is eenigszins vettig, maar teekent zeer aangenaam. De kleur is grijzer dan van Conté. Staat de teekening in een dunne, lichte krijtlijn, dan beginne men met door de halfgesloten oogen op het model na te gaan, waar de schaduw zich daarop afteekent. Het door de oogharen kijken naar een voorwerp, doet de overgangstinten (z.g. lialve tinten) wegvallen en de schaduw donkerder schijnen. Men ziet de lichtverdeeling alsdan meer in de groote verhoudingen en juist die moet men het eerste aangeven. Men vuile de schaduw in met luchtige evenwijdige lijnen, die men kan kruisen met weer andere evenwijdige, waarbij men zooveel mogelijk moet vermijden ze rechthoekig door elkander te plaatsen. Van uit de schaduw zet men den halftoon, goed zorgdragend het licht te sparen. Vlak-elastiek. 't Zou een ramp zijn, indien er geen vlakelastiek bestond, ten eerste om de gemaakte fouten uit te vegen en ten tweede om de tinten lichter te maken. Er zijn twee hoofdsoorten elastiek: het harde, waarmede men zelfs inkt kan uitvegen (nigrivorine) en het zachte, waarvan het z.g. spekgom het meest aanbevelenswaard is. Om scherpe glimlichtjes te verkrijgen, moet men een mesje gebruiken daar zelfs het nigrivorine hiertoe niet in staat is. Trucs. Een krijtscMs kan men als zoodanig verder brengen door invegen met hard vlak-elastiek, met een drogen vinger, met een vochtigen vinger, met het natte uiteinde van een sigaar of met een penseel met water. Vóórdat men opnieuw krijt kan gebruiken, moet de teekening droog zijn. Deze procéde's kan men elk alleen of te zamen gebruiken. Bergkrjjt. Bergkrijt behandelt men als gewoon zwart krijt. De tint is fijner en grijzig, hetgeen soms een voordeel kan zijn, doch dit krijt laat zich moeielijk uitvegen, maakt het papier spoedig glimmend (dood) en is meestal te hard om te gebruiken. Men bewaart het 't best in vochtige aarde, waardoor het weeker wordt. Potlood. Het teekenen met zwart potlood doet men 't gemakkelijkst op niet al te stroef of niet al te glad papier. Het bekende Faberpotlood is zeer goed, hoewel tal van andere fabrikaten even bruikbaar zijn. Zacht potlood (B B B) voor donkere partijen, en niet al te hard (H B of F) voor lichtere is aan te bevelen. Men moet zoo min mogelijk in de teekening wrijven met vlak-elastiek of doezelaar, dus luchtig en juist werken, om de frischheid ervan niet in gevaar te brengen. Penteekenen. Het penteekenen is van al de verschillende wijzen van in zwart-en-wit werken, wel de moeilijkste, daar hiertoe een zeer vaste hand en groote vaardigheid vereischt worden. Men gebruikt zeer glad papier of (Bristol) carton en teekent al naar vereischt wordt met veeren of met stalen pennen. Pennen. De veeren pen, die men koopt in doosjes, kant en klaar, is in vorm gelijk aan haar stalen zuster. Zij geeft een malsche lijn, maar heeft het gebrek zeer spoedig stomp te worden, zoodat een dnnne lijn er weldra niet meer mee te trekken is. Door de milde inktafscheiding, vloeien de lijnen vaak zeer ongewenscht in elkander en de pen spat zonder de minste aanleiding. Yoor forsche, rake lijnen, zonder veel inteekenen, is zij bizonder geschikt. De stalen pen daarentegen, waarvoor ik zeer kan aanbevelen die der firma „Heintze en Blankert" in Berlijn, geeft dunne, stevige lijnen; zij is gewillig om breedere lijnen te trekken, doch wordt dan voor lichte partijen spoedig onbruikbaar. Yoor bizonder fijn werk heeft men nog pennetjes op houders, terwijl voor grof werk ook wel gebruikt wordt een aangepunt stokje. Men teekene de lijnen niet te dicht bij elkander om ineenvloeien te voorkomen, en zette de kruislijnen eerst wanneer de laatste tint droog is. Voorts vermijde men de lijnen rechthoekig door elkander te plaatsen. Met Oost-Indischen of Chineeschen inkt, in fleschjes aangemaakt, teekent men het gemakkelijkst. In dezen haastigen tijd is het niet aan te bevelen, den inkt in stukjes aan te schaffen en zelf te wrijven. Men moet al zeer lang wrijven voordat het water zwartig wordt en den glans van den koolzwarten inkt uit de fleschjes bereikt men nooit. Voor teekeningen tot reproductie is deze laatste dan ook wel de beste. Ongeveer alle verffabrikanten brengen Chineeschen inkt in den handel (die evenwel China nooit gezien heeft). De Nederlandsche firma Talens & Co. te. Apeldoorn fabriceert bizonder goede O. I. inkt, die zeker niet achterstaat bij de buitenlandsche inkten. Teekenen voor reproductie. Men kan in elk materiaal, mits in één kleur (uitgezonderd in blauw) voor reproductie teekenen. De kleur van het papier moet echter altijd wit zijn. Werkt men met inktlijnen, dan kan men steeds verwachten, dat de nuanceering van lichte en donkere lijntjes op de reproductie altijd veel minder is. Zoo de lichte partijen wat donker zijn op de teekening, moet men zichzelf niet misleiden door ze met inkt-vlakelastiek grijzer te maken. De fotografie op zink maakt elke lijn, grijs of zwart op t origineel, even donker. Beter is dan om met een fijn penseel met witte waterverf de lijntjes wat dunner te maken, of door de zwarte lijnen, dunne witte te trekken. Men teekene steeds op 2 of driemaal het formaat der reproductie. Zet de lijnen nooit te dicht bij elkander, omdat de verkleining en het afdrukken van het cliché al heel spoedig weinig wit in de schaduwen overlaat, waardoor de illustratie zwart en „dood wordt. Daar vlekken mee reproduceeren, bewerke men ook die met dekwit. Is de teekening evenwel bestemd om de wereld in te gaan om haar zelfswil, dan blijve men zoo zuiver mogelijk en verraijde angstvallig alle witte waterverf, maar schrappe bij een ongeluk het overtollige liever weg met een scherp pennemesje. De reproductie van eene krijtteekening is meestal zwakker dan het origineel. Dekwit kan men zonder hinder gebruiken en de krachten moet men overdrijven. Gewasschen teekeningen kan men met de grootste vrijheid behandelen. Meestal begint men, als bij waterverf te teekenen, d. w. z. met het witte papier te laten doorschijnen, maar er is niets tegen om de halve tinten te maken door de donkere verf te vermengen met wit. Dit grijs ziet er dan op het origineel zeer leelijk uit, doch in de reproductie merkt men niets daarvan. De Engelsche illustrateurs werken meestal op deze wijze, de Fransche daarentegen sparen het licht en gebruiken zeer weinig dekverf. Men kan de illustratie ook schilderen met zwart en wit, mits men niet te veel hoogsels in de verf zet. Papier. Het witte papier dat veelal voor houtskool en krijtteekenen gebruikt wordt, is bekend onder den naam van „papier sans fin" of rolpapier. Men koopt het in prijzen van f 0.20 tot f 1.— den Meter (breedte ± 1.50 M.). Papier van ƒ0.40 den M. is reeds zeer goed. Voorts is er wit papier in vellen van 5 en 10 cents, verschillend in dikte en gladheid, waarvan het stroeve soort zeer bruikbaar is. Van de vele soorten papier zijn zeer goed „Ingres" en „ Jullien", dat behalve „Basiline" van Paillard. Het calqueerpapier blijft dan volkomen vlak. Gebruik hierbij vooral geen water. Een manier om de schets op ander papier of op schilderlinnen over te brengen, is dat men de lijnen der teekening met een naald prikt. Door de gaatjes wrijft men dan houtskool of roodaardpoeder heen, nadat men de achterzijde met schuurpapier heeft glad gemaakt. Men verkrijgt zoodoende op het onderliggende papier of linnen een gepointeerden omtrek. Perspectief en meten. Tot de hulpmiddelen bij het teekenen en schilderen behoort zeer zeker de perspectief of doorzichtkunde. De kennis deiperspectief stelt ons in staat, wiskunstig juist de schijnbare gedaante van de meer of minder van ons verwijderde voorwerpen weer te geven. Deze wetenschap is evenwel veel te omvattend, om er ter dezer plaatse ook maar iets meer dan enkele algemeene regelen van aan te geven. Horizon. Staat men aan 't strand, dan ziet men daar, waar lucht en water schijnbaar samenkomen den „horizon." Deze horizon is steeds op de hoogte onzer oogen. Men kan zich daarvan overtuigen door op een duin te klimmen; de zee rijst mee hoe hoog men ook gaat. Alle horizontale lijnen verdwijnen schijnbaar in dezen horizon, terwijl alle evemvijdige lijnen hetzelfde verdwijnpunt hebben. Alle horizontale evenwijdige lijnen hebben dus één en 't zelfde verdwijnpunt in den horizon. Men kan dit verschijnsel waarnemen in een lange rechte straat. De lijnen van de onderzijden der huizen, der trottoirbanden en der tramrails loopen alle schijnbaar naar boven en naar elkander toe; de lijnen der daklijsten en der vensterkozijnen hoog boven ons, loopen naar omlaag en naar elkander toe. Al deze evenwijdige, horizontale lijnen zoeken dus hetzelfde verdwijnpunt. Tig. 1. Loopt een horizontale lijn van ons en is zij lager dan onze oogen, dan zoekt zij den horizon en wijkt dus schijnbaar naar boven. Is zij boven onze oogen en gaat zij van ons af, dan wijkt zij schijnbaar naar beneden. De horizon is dus de grenslijn der perspectieven van alle horizontale lijnen. Fig. 1. Meten. Wanneer men door een vensterraam ziet naar hetgeen buiten is, gaan er lichtstralen van de dingen buiten het raam, dóór het glas naar de oogen. Plaatst men dus tusschen een lijn ab en het oog een glasplaat cd, dan is de lijn ef, die men trekken kan tusschen de snijpunten der lichtstralen met de glasplaat, de afbeelding daarop van de lijn ab. Plaatst men 't glas dichterbij 't oog, dan wordt de lijn jk op den glasplaat gh, de afbeelding der lijn ab. Men kan de proef nemen met op een armlengte van het raam te gaan staan en naar buiten te zien. Als men 't hoofd stil houdt en één oog sluit, kan men met wat verf de lijnen van een L huis aan de overzijde zeer nauwkeurig op de ruit aangeven. Men zou die lijnen op de ruit met een passer kunnen nameten en deze in dezelfde verhoudingen op papier kunnen brengen. Men zou dus op de ruit de verhoudingen van het huis aan de overzijde kunnen meten. Als men nu de ruit eens wegliet, b. v. door het venster te openen en men bleef op juist dezelfde plaats staan, dus een armlengte ervan af, dan zou men door den arm te strekken, Fig. 2. met de hand op dezelfde plaats komen, waar zooeven het glas was. Met een lang potlood of breipen, die men evenwijdig aan den stand van het glas, dus verticaal moet houden, zou men dan kunnen nameten hoevele malen de eene maat geplaatst kon worden in een grootere afmeting. Neemt men het potlood zóó in de hand, dat de voor- en ringvinger er boven en de middenvinger en pink er onder zijn, dan blijft het potlood gemakkelijk evenwijdig aan den verticalen stand van het glas. Fig. 3. Men strekke nu den arm vooruit, houde het potlood horizontaal, zoodat men langs de punt ervan den De kleuren. Alvorens ons bezig te gaan houden met de verschillende wijzen waarop men met kleuren kan werken, is 't noodig de wetten van het koloriet te bespreken, zonder evenwel te wetenschappelijk te worden. Wanneer men door middel van een prisma het zonlicht carmijn —— rood —ïEEE— 1 oneven rood-oranje —— oranje —3^3— 2 even geel-oranje —— geel —— 3 oneven geel-groen —— X midden groen —^^ ev^n blauw-groen —^— blauw —— 5 oneven blauw-ultramarijn —^— ultramarijn —— 6 even violet ontleedt, bevindt men dat het witte licht bestaat uit zeven kleuren, die men kan terugbrengen tot drie hoofdkleuren t.w. rood, geel en blauw. Plaats de kleuren van het prisma in bovenstaande volgorde op een zwart palet. Daar de wiskunstige overeenstemming in de kleurenmenging onze studie kan vergemakkelijken, zijn ze genummerd, om op deze wijze dadelijk de oneven kleuren van de even te kunnen onderscheiden, terwijl het midden deireeks gemerkt is met een kruis. Bovendien zijn de ruimten tusschen de kleuren, die de verschillende nuancen voorstellen, in vijf gelijke deelen verdeeld, die het spectrum in zeven-endertig schakeeringen splitst. lp. Wanneer twee kleuren vermengd worden, is het resultaat in elke verhouding de tusschenliggende nuancen, b.v. rood en oranje vormen alle schakeeringen van rood-oranje en oranje-rood; blauw en groen alle nuancen van groen-blauw en blauw-groen. 2e. De vermenging van gelijke hoeveelheden van twee oneven kleuren, gescheiden door één even kleur, veroorzaakt de kleur, die ze scheidt, doch niet zoo schitterend; b. v. rood en geel geven een oranje, grijzer dan echt oranje; geel en blauw een doffer groen dan het echte. 3e. Het mengsel van evengroote hoeveelheden even kleuren, gescheiden door één andere, wordt een grijs, dat gelijkt op de kleur, die ze scheidt, b.v. oranje en groen vormen een geelachtig grijs; groen en ultramarijn een grijzig blauw, enz. 4". Het mengsel van evengroote hoeveelheden van twee kleuren, gescheiden door twee andere, hetgeen noodzakelijkerwijze steeds het mengsel is van een oneven en eene even kleur, vormt een grijs, dat nadert aan de oneven kleur; b.v. rood en groen vormen roodachtig grijs; oranje en blauw een blauwachtig grijs; geel en ultramarijn een gelig grijs enz. Maar als men de hoeveelheid der even kleur verdubbelt, dus de verhouding maakt Vs oneven en 2/s even, verkrijgt men een zuiver grijs, dat gelijkt op een mengsel van wit en zwart. In deze proportie zijn de even en oneven kleuren wat men noemt complémentaire of aanvullende. Een oneven kleur heeft dus altijd voor aanvullende een even kleur, en omgekeerd. Het eenvoudigste middel om dadelijk de aanvullende eener kleur te vinden is het getal drie toe te voegen aan het nummer, dat zij in het spectrum heeft tot aan groen en van af groen er drie af te trekken, b.v.; De aanvullende kleur van: 1 rood =1 + 3 = 4 groen. 2 oranje =2 + 3 = 5 blauw. 3 geel =3 + 3 = 6 ultramarijn. 4 groen =4 — 3=1 rood. 5 blauw =5 — 3 = 2 oranje. 6 ultramarijn =6 — 3 = 3 geel. Om de aanvullende van een tusschenliggende schakeering te vinden, berekent men die van de kleur, waar zij t dichtstbij is terwijl men hetzelfde aantal nuancen, dat zij verwijderd is der hoofdkleur, teruggaat van de aanvullende; b. v om de aanvullende te vinden van karmijn, zoeken we de dichtstbijzijnde kleur, in dit geval rood. Daar het karmijn drie afdeelingen boven rood is, zoeken we evenver boven de aanvullende kleur groen en vinden geelgroen; waar het violet zich bevindt drie afdeelingen onder het ultramarijn, zal men hare aanvullende vinden drie afdeelingen onder geel, dus geelgroen. De twee uitersten hebben dus voor aanvullende het midden, enz. Wanneer men drie opeenvolgende kleuren mengt, waarvan twee oneven en één even zijn, verkrijgt men deze even klem, doch minder sterk, b. v. rood, oranje en geel vormen een doffer oranje dan het echte, doch sterker dan gemengd van rood en geel; geel, groen en blauw geven een doffer groen dan het normale, doch sterker dan gemengd van geel en blauw enz. , . 2". De vermenging van gelijke hoeveelheden van drie op elkander volgende kleuren, waarvan twee even en een oneven, vormt een grijs, dat nadert tot de oneven kleur, b. v. oranje, geel en groen, geven een geelachtig grijs; groen, blauw en ultramarijn een blauwachtig grijs, enz. 3e. Het mengsel van drie oneven kleuren geeft volkomen Éjriis. 4e. Het mengsel van drie even kleuren geeft e\eneens volkomen grijs. Pastelteekenen. Pastel wordt vervaardigd van met water gewreven kleurstof waaraan men pijpaarde toevoegt. Men onderscheidt drie soorten pastel: harde, halfzachte en zachte. Het mooiste pastel wordt in Frankrijk gemaakt door de fabrieken van Lefranc en van Girault. Die van Lefranc munt uit door de groote verscheidenheid van prachtige tinten (308 nuancen) en door hare kleurvastheid. Harde pastel. Harde pastel is verkrijgbaar in ronde doosjes met 12, 18 tot 48 verschillende pijpjes kleur, 'tls het z.g. kinderkrijt, waarmede men een zwart-krijtteekening kan „steunen." Men kan met dit pastel de kleuren der natuur slechts aanduiden. Werkt men op wit papier, dan schrappe men luchtig met de kleur, die het meest gelijkt op die welke men wil weergeven en vege ze daarna met een stukje zeemleer uit. Met vlak-elastiek kan men daarna de lichten invegen en met zwart conté de schaduwen aanzetten. Daar een schaduw nooit volkomen zwart is, kan men de kleur, die men nog daarin opmerkt, opbrengen. Wordt de kleurlaag te dik, hetgeen daaruit blijkt, dat nieuw opgezette kleuiniet pakken wil, dan vege men met een watje die plaats voorzichtig schoon, waarna men weer frisch kan voortgaan. Op deze wijze kan men een krijtschets in een oogenblik aankleuren. Veel prettiger werkt men op getint papier, vooral op „Jullien", dat men kiezen kan in de hoofdkleur van datgene wat men wil voorstellen. Door luchtig wat kleur op kleur te zetten en met den vinger hier en daar te wrijven, kan men een heel eind komen. Men moet evenwel nooit vergeten, dat men een „gekleurde" en geen „geschilderde" voorstelling maakt. Veel meer op schilderen gelijkt het werken met halfzachte pastel. Het vormt een overgang tot het zachte pastel. Hoewel de behandeling van het zachte pastel zeer veel vaardigheid vereischt, behoort het teekenen ermede toch tot de betrekkelijk eenvoudige technieken, omdat, zooals de verf wordt opgezet, ze ook blijft staan en er van „inschieten" of anders opdrogen als bij olie- en waterverf geen sprake is. Men behoeft nooit te wachten, waardoor het werken zeer snel gaat en voor donkerder worden heeft men evenmin te vreezen. Daarbij kan men den arbeid laten rusten zoolang men wil en ten allen tijde verbeteringen aanbrengen zonder angst voor vlekken. Dat tegenover al deze voordeelen, nadeelen zijn, is dus niet meer dan billijk. Men kan een pastelteekening fixeeren. Fransche en Duitsche fabrikanten prijzen hun tixatief als om strijd aan en uit de genomen proeven bleek mij, dat het pastel daardoor slechts weinig donkerder werd. Bij de fleschjes is een gebruiksaanwijzing. Fixeert men niet en bewaart men de teekening achter glas tegen vocht en den invloed der lucht, dan is men nog niet gevrijwaard tegen het afvallen der verfdeeltjes en het ontstaan van schimmelplantjes. Die plantjes, welke ontstaan op de gelatine, die somtijds voor den ondergrond gebruikt wordt, breken zich baan door de verflaag heen en men kan ze niet uitroeien zonder de teekening zeer te beschadigen. Zelfs wegschuren van het zwarte, microscopische plantje geeft niet. Toch is 't merkwaardig dat de pastels van Liotard nog altijd even goed bewaard zijn, ondanks de 150 jaar, die zij reeds ongeveer bestaan. Papier. Het papier moet ruw van oppervlak zijn, om de pastelverf te kunnen vasthouden en beter nog dan het papier gereed te koopen is om het zelf er voor in orde te maken. Men neme zwaar „papier sans fin" van ƒ 1 de M. en bestrijke het met de „Vernis al'eau" van Vibert. Dan bestuift men het natte oppervlak met gemalen puimsteen, fijn zand of gestampt glas, en de ondergrond is onmiddellijk gereed, daar deze vernis even snel als water droogt en het poeder vasthoudt. Bestrijkt men de achterzijde van het papier nog met aquarel-fixatief (Vibert) dan is de grond waarop men teekent volkomen beschermd tegen vocht en woekerplantjes. Als de teekening omlijst wordt, spant men haar in den regel op een raampje, waardoor het papier als een trommelvel gespannen wordt. Daar dit zeer gemakkelijk trilt, verliest het langzamerhand de verfstof; om dit nu te voorkomen, make men een matrasje van glaswol of asbest en bevestigt dit tegen de achterzijde der teekening, waarna men het opsluit met een plank of stevig carton. Linnen. Linnen kan men prepareeren als 't papier, nadat men het bestreken heeft met een mengsel van: