Uitgave van JOH. YKEMA, 's-Gravenliage. geïllustreerde MUZIEKGESCHIEDENIS. De ontwikkeling der Toonkunst van den vroegsten tijd tot op heden van EMIL NAUMANN door J. C. BOERS. 2 Doelen. Prys ingenaaid f 14.70; gebonden f 15.90. Een groot werk is na zorgvollen arbeid, voltooid; de Geïllustreerde Van'HiJTt' 6t iio?."duitscl1 vnn emilNaumann, door J. C Boers *ot hadden wij gelegenheid op dit voortreffelijk boek do dionl H vestigen van de lezers der Kerkelijke Courant, en het verdient die aandacht ruim. Beslaat natuurlijk de ontwikkeling der toonkunst uiii den aanvang af tot op den tegenwoordigen tijd den hoofdinhoud van het werk, het_ is opmerkelijk hoe die ontwikkeling met de beschavintr met den godsdienst en de kerk in innig verband staat, en het doet goed' Cheri mn, e vaf' dat f T" V"™" ala Palestiuni' ,uch, Beethoven; tT T i ' " metgroote piëteit in het licht stelt. Daarom s het boek met alleen voor den beoefenaar of vriend der toonkunst van veel waarde, maar vooral ook voor hem, die de kerkelijke geschiedenis een voorwerp zijner studie maakt. Telkens treft het, met hoe diep gevoel jSaumann een kunstwerk weet to beschrijven, een kerkelijk of godsdienstig kunstwerk vooral. Hot boek kost voel geld, maar biedt ook een rijkdom van genot voor verstand en hart er voor in de plaats De betreft'^!? ' * f de" r"kl°m van l'latcu> portretten en facsimiles elt- nl6t® „te wensehen over. De Vertaler had een moeilijken arbeid maar daar hij zelt met den Schrijver mee dacht en gevoelde, verrichtte bij zijn taak op onverbeterlijke wijs. T)e Kerk CrZant Eindelijk., compleet! Dat zullen allen zeggen, die rechtstreeks of zijdelings bg de uitgave betrokken waren. Maar mi die twee flinke deelen \oor ons liggen, moeten we toch gelooven, dat allen rijk beloond worden voor het lange wachten. De zeventig platen en facsimiles aan het Tweede deel toegevoegd, vertegenwoordigen alleen reeds een klein museum 00 goed ^AUMANNS Geschiclite is. hebben wij bij de uitgave van het oorspronkelijke uitvoerig aangetoond, en er is maar oen stem over de bewerkt itn ,1Jauwkeurlgheld' uaarmede de heer Bokrs het boek hoeft oen ei M (en bij- en omgewerkt soms). Dit boek is bestemd om een reeks van jaren de vraagbaak to ziin voor allen, die waarlijk belang stellen in muziek en bjj wie wetenschap ïo,dr .«n,|LVerdT."°n ',iJ h0t '•llandwerk" of t,cn nhandel in muziek'5! «»< pi ijs is matij»', ïeer inati»- y.olfV. De Portefeuille. THEORIE VAN DEN ZANG LEERBOEKJE MET VELE VRAGEN EN OPflAVEN vooral ten dienste van Normaalscholen DOOR J. J. TEN HAVE j / DERDE DRUK • VGBAVENHAGE — JOH. YKEMA - 1900 J Uitgave van JOH. YKEMA, 's-Gravenhage. geïllustreerde muziekgeschiedenis. De ontwikkeling der Toonkunst van den vroegsten tijd tot op heden VAN emil naumann DOOR J. C. BOERS. - Deelen. I'rys ingenaaid f 14.70; gebonden i' 15.90. Een groot werk is, na zorgvollen arbeid, voltooid; de Geïllustreerde Muziekgeschiedenis uit liet Iloogduitsch van Emil Naumann rlnnr T rr Van t.jd tot tijd hadden wij gelegenheid op dH voortVjffeifk b okl' aandacht te vestigen van de lozers der Kerkelijke cl'raTfn 1,1 ° dient die aandacht ruim. Beslaat natuurlijk de ontwikkel! nu d,- ■ /„ ,1^^'t -r ™ 0P V« mnS'» et werk, het ie opmerkelijk hoe die ontwikkeling met de boechavhi,' met den godsdienst en de kerk in innig verband staat ou bot rWf ^ waar de schrijver, sprekende over mannen als Palf.stiïini.'bach liei thoven' is het loX ^ ' f Verband met srooto ^leit ^ «oht"'te» Daarom JLl j Ule V°°r eU beoefenaar of vriend dor toonkunst van veel waarde, maar vooral ook voor hem, die de kerkelijke Hïdenh li jf ™'" 2U,1<:r Studie lnaakt- TelkeD« treft het. met hoo die! gevoel Haumas.v een kunstwerk weet te beschrijven, een korkeliik of ».ïa%tó5ïsi«tfi i - "*cl" -mzssf Eindelijk compleet! Dat zullen allen zeggen, die rechtstreek* „f voor nTr® ° U,ter?C 1,etr°kkeU ware»- nudietwee ll ukoïeelen voor ons hggen, moeten we toch gelooven, dat allen rijk beloond worden dnM Ï! "acht0"- 1)0 ^ventig platen en facsimiles aan het tweede eol toegevoegd, vertegenwoordigen alleen reeds een klein museum f,'oe,d 8 Geschichte is. hobben wij bij de uitgave van het oorspronkelijke uitvoerig aangetoond, en er is maar een stem over de zon, eii de nauwkeurigheid, waarmede de heer Boers bet boek hoeft bewerkt (en bij. en omgewerkt soms). 08 4 Dit boek is bestemd om een reeks van jaren de vraagbaak te ziin voor allen, die waarlijk belang stellen in muziek en bij wie wetenschap VOrd?.',C11 blj bet "^dwerk" of den ..handel in , !;'! l»o pi-Ijs is matig. veer matig zelfs. De Portefeuille. THEORIE VAN DEN ZANG LEERBOEKJE MET VELE VRAGEN EN OPGAVEN vooral ten dienste van Normaalscholen ; DOOll J. J. TEN HAVE " / DERDE DRUK J?* /V t ■ 'SmÊë / -0<" 's-GEAYEXHAGE — JOH. YKEMA - 1909. K Uilgaven van j0h, ykema, VQmvenhase. aardrijkskundige wandplaten dikdr j. j. ten have. vier seriën a 6 stuks. I,. Serie 2e Druk Op karton, groot 54 X 73 cM. en gevernist «» . ' feeree,l om op te hangen. ... Irfjs per Serie / 7 5o - Handleiding voor L, * en 3- Serie pIsten » , *" S°rie, prijs t O.i.1 ' over bergen en dalen Geïllustreerd leesboek ten gebruik* hh a geDruike bij de aardrijk»? kundige wandplaten. door j. j. ten have Twee^Stukjes jt/Mp. . „ stnkje ^ ^ NEDERLANDSCHE HISTÖfiïIpLAfÈM—!— voor schoolgebruik "aar teekeningen van de Heeren Ch Ro hbsmax tvset' ï n ,*rcata,ogus van °> — rnc,,^ woord naast~beel0. Gobomfcn i„ iim„ b,|[]d " 'J'"' • M't. « tweede druk. » «KILLI STKKKKD LEKsi'mn ten gebruike bij de Neder,andsche Historieplaten koor j. i>j; jongh. in «f i • i—, Dne DeeltJes a 30 Cent le Stukje * ijlde Druk, 2e en 3e Stil v , ' en 00 "tukje \ lerde Drift. THEORIE VAN DEN ZANG LEERBOEKJE vooral ten dienste van Normaalscholen DOOK J. J. TEN HAVE IHtl k s-GRAVENHAGK JOH. YKEMA - 1909. — mtïaven ™» JOB. JOKA, '. Oraymtw. aardrijkskundige wandplaten .DO0R J J TEN HAVE. IER SERIËN è 6 STUKS. Ie Serie 2e Druk Op karton, groot y v 5q «b'üot 04 x 73 cM. en gevernist ,r^„ i g vernist, gereed om op te hangen. - btfW* voo, , ^ Ge,, , 0V£RBËRGËNlTDALÈij Geïllustreerd leesboek ten gebruike bii h* u,,nr1- seuruiKe tij de aardrijkskundige wandplaten. door j. j. ten ha —k/M0. - ,e stuld„; 2e 0pn|[ NEDERLANDSCÏiFliisTÖRiËPLATiN " VOOR SCHOOLGEBRUIK naar teekeningen van de Heeren Ch Pa te ^ bS1"„^S By tr «»■ VIERDE D R Stuers. Le«™IMel»neTOoÏVS,r°n C"'a,l«»s van °P ZWaar PMar in twee Sariën toelichtü.t0 naast beeld. GElttlr8TREERD leesboek ~ * * Nederlandsche^istwieplaten °°°» f. IV. DÉ JONOH «*. T8JtT. ' n 30 Stl]kje kierde Drnk. THEORIE VAN DEN ZANG LEERBOEKJE vooral ten dienste van Normaalscholen DOOR J. J. TEN HAVE DERDE DRl'K 's-GRAVENHAGE - JOH. YKEMA - 1909. BOKK-, COURANT- EN STEENDRUKKERIJ G. J. THIEME, ARNHEM Dit werkje zou ik een „practische theorie" willen noemen, en wel om het volgende: 1. Het is uitsluitend voor aanstaande zangonderwijzers geschreven, en niet tevens voor organisten en pianisten, waardoor de stof beperkt kon worden. 2. Ook aan ademhaling, toonaanslag, uitspraak, enz. zijn hoofdstukken gewijd. 3. Voortdurend wordt rekening gehouden met de omstandigheid, dat het bestemd is voor hen, die geroepen zullen worden, zangonderwijs in de lagere school te geven. 4. Veel wat elders in den tekst voorkomt vindt men hier in de oefeningen. Moge het werkje bruikbaar bevonden worden en iets bijdragen tot een goede beoefening van den zang! T. H. 's Gravenhage. Tonen. § i. De snelle trillingen der lichamen, door een middenstof aan ons oor medegedeeld, veroorzaken een gewaarwording, die wij geluid noemen. Houden de trillingen eenigen tijd aan en zijn ze isochronisch (d. i. gelijk van duur), dan noemen we het geluid een toon. § 2. Bij een toon onderscheiden we: duur, hoogte, sterkte en aard of klank [timbre). Over den duur spreken we later. De hoogte is afhankelijk van de snelheid der trillingen : hoe meer trillingen in een bepaalde tijdruimte, hoe hooger toon. De sterkte is o. a. afhankelijk van de slingerwijdte der trillingen: hoe hooger deze is, hoe sterker de toon. Ook wordt het geluid versterkt door de nabijheid van een geluidgevend lichaam (resonnance-kasten). De aard of klank [timbre) maakt het mogelijk twee tonen, die gelijk van hoogte zijn, te onderscheiden, b.v. den toon van een viool van dien door een piano voortgebracht, of de tonen, door 2 personen gezongen. Helmholtz heeft aangetoond, dat de bijzondere klank of aard van een toon afhangt van het aantal harmonische tonen, die medeklinken. Personen met een scherp gehoor kunnen zeer goed waarnemen, dat bij het trillen eener snaar naast den hoofdtoon neventonen klinken. § 3. De toonsafstand tusschen twee tonen noemt men een interval. We kunnen dien afstand voorstellen door een breuk, waarvan de teller het aantal trillingen van den hoogsten, de noemer dat van den laagsten der twee tonen uitdrukt. Staan de trillingsgetallen tot elkaar als 2 tot 1, dan zegt men, dat de eerste toon het octaaf van den tweeden is. Deze tonen geven den reinsten samenklank: het is, alsof men één toon hoort. Is de verhouding der trillingsgetallen f, dan noemt men het interval een reinen quint. § 4. De afstand van een toon tot zijn octaaf verdeelt men in 7 deelen, m. a. w. men onderscheidt tusschen deze beide tonen nog 6 hoofd- of stamtonen. De natuurlijke verhouding der trillingsgetallen van deze tonen is: 1 (grondtoon) 2345678 (octaaf) , 9 5 4 3 s is , 1 ¥ ( x ï 3 » 2- Men bestempelt deze tonen met de namen do (ut), re, mi, fa, sol, la, si, do. Het octaaf van een toon draagt denzelfden naam als de toon. Noemt men den eersten toon, den grondtoon, in bovenstaande rij, c, dan heeten de volgende: d, e, f, g, a, b en c. § 5. Schrijven we de bovenstaande betrekkelijke trillingsgetallen nog eens op, en berekenen we de intervallen. Wat blijkt ons? Tusschen de tonen c en ƒ en tusschen b en c liggen de kleinste intervallen. Daarom heeft men tusschen elk der vijf andere intervallen nog een toon gevoegd. Zulk een toon is een verhooging van een naastliggenden lageren, of een verlaging van een naast- liggcndëii hoogeren toon. Een verhoogde toon wordt door achtervoeging van is, een verlaagde door achtervoeging van cs of j aangeduid. We krijgen zoo een rij van 12 tonen, of met het octaaf van den grondtoon i3> 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 . .. .. cis ; dis • \ fis ; gis \ ais ; C of D of E F of G of A of B C des es ges as bes § 6. Daar een toon en zijn octaaf denzelfden naam dragen, is het noodig verschillende rijen van 7(12) tonen te onderscheiden. Zulk een reeks noemt men een octaaf Op een piano onderscheidt men de volgende octaven: Sub-contra octaaf, aangeduid door 2 strepen onder den naam van den toon te plaatsen, dus C, Z? Contra octaaf . . • . C, Z> Groot octaaf C, D, . . . . Klein octaaf c^d^. . . . Ecngestreept octaaf, c, d,. . . . Tweegestreept octaaf d, . . . . Driegestreept octaaf c, d,. . ■ ■ Enz. Ook schrijft men wel: C2, Z>2 ..Cit Dl...; C, D.. £, d . . .; cy, dy . . fji^j • • •! c3, d3 . . . enz. Men leest: = c tweegestreept octaaf. E — e groot octaaf. A2— a sub-contra octaaf, enz. Noten. Sleutels. § 7. Evenals men door het schrift het gesproken woord kan voorstellen, zoo kan men ook de gezongen (of gedachte) tonen door teekens voorstellen. Tot die teekens behooren allereerst de noten, die op, tusschen. boven of onder vijf evenwijdige lijnen worden geplaatst. Die lijnen noemt men notenbalk. Men telt ze van onder af en spreekt van de eerste lijn, de tweede, enz. Boven en onder den balk maakt men gebruik van kleine streepjes, hulplijnen geheeten. Zie voorbeeld 1. Heet in dit voorbeeld de eerste noot c, dan heet de 2e d, de 3e e, de 4e f, enz. — Wordt de vierde noot c genoemd, dan is de 5e d, de 6e e, de 7e ƒ enz. Het is nu de vraag te bepalen, waar een zekere noot op den balk geplaatst is. Dit geschiedt door de sleutels. Men onderscheidt: a. den G-sleutel, ook vioolslciitel geheeten, omdat hij voor vioolmuziek steeds wordt gebruikt; b. den F-sleutel, ook bassleutel genoemd, omdat men hem voor lage tonen bezigt; c. den C-sleutel. § 8. De G-sleutel bepaalt, dat g, (g-eengestreept octaaf) op de tweede lijn staat. Dan is dus de noot tusschen de tweede en derde «t, die op de derde /',, enz. Zie voorbeeld 2 en 3. § 9. De F-slcutel wijst de plaats van f (klein octaaf) aan en wordt op de vierde lijn geplaatst. Op de vijfde lijn staat dan a, op de eerste G. Zie voorbeeld 4 en ,5. De van een kruisje voorziene noot in voorbeeld 5 wordt door den G-sleutel aangeduid en staat dan op de tweede lijn. De F- en G-sleutel worden het meest gebruikt. Pianomuziek en muziek voor vierstemmig mannenkoor of gemengd koor plaatst men meestal op twee notenbalken: op den bovenste plaatst men den G-, op den onderste den F-sleutel. § 10. De C-slcutcl wijst de plaats aan van cx (c-eengestreept octaaf). Men onderscheidt; den Sopraan-sleutel, op de eerste lijn; den Alt-sleutel, op de derde lijn; den Tenor-sleutel, op de vierde lijn. Voor zangmuziek worden ze tegenwoordig weinig meer gebruikt. Kruisen en Mollen. §11. In de voorgaande §§ hebben we wel de plaats van c, d, e, f, g, a en b in de verschillende octaven besproken, maar niet die der verhoogde en verlaagde noten (§ 5), als cis, as, enz. Deze staan op dezelfde plaats als de noten, waarvan zij afgeleid zijn: cis dus op de plaats van c, as op die van a, bes op die van b, enz. Door verhoogings- en verlagingsteekens (kruisen en mollen) onderscheidt men de verhoogde en verlaagde noten van de oorspronkelijke. § 12. Volgens § 5 zijn de afstanden tusschen e en f, en ^ en c kleiner dan die tusschen c en d, d en e, f en g, g en a en a en b. Nu heeft men den afstand tusschen c en het octaaf c in twaalf gelijke deelen verdeeld : men noemt deze verdeeling de gelijkzwevende temperatuur. Men krijgt dan de volgende rij, terwijl de afstanden tusschen elke 2 opeenvolgende tonen geHjk zijn: C — cis (des) — D — dis (es) — E — F —fis of ges — G — gis of as — A — ais of bes — B — C. De afstanden noemt men halve tonen. Daaruit volgt, dat tusschen c en d, d en e, f en g, g en a en a en b heele tonen liggen, tusschen e en f en b en c halve. § 13. Het kruis (£), voor een noot geplaatst, wijst aan, dat men niet den toon moet laten hooren, door de noot aangeduid, maar een, die een halven toon hooger is. M. a. w. het kruis verhoogt een halven toon. Staat dus een kruis voor c dan moet men cis zingen, voor d dis, voor a ais, enz. Zie voorbeeld 7. Tusschen e en / is de afstand een halve toon; cis is een halve toon hooger dan e\ dus is eis gelijk aan f. § 14. Het dubbelkruis (x) verhoogt een heelen toon. Staat voor c een dubbelkruis, dan moet men dus een toon zingen, gelijk aan d\ men noemt dien cisis: zie voorbeeld 8. § 15. De ?nol (b) verlaagt een halven toon. Staat dus een mol voor d, dan moet men des zingen. Zie voorbeeld 9. Fes is dus gelijk aan e, ces aan b. § 16. De dubbclmol (!>b) verlaagt een heelen toon. Staat voor d een dubbelmol, dan moet men dus een toon zingen gelijk aan c; men noemt dien dcscs: zie voorbeeld 10. § 17. Kruisen en mollen worden soms voor aan den balk geplaatst. In voorbeeld 11 staat een kruis op de vijfde lijn (de plaats van f) en tusschen de derde en vierde (de plaats van c). Dit beteekent dat alle/s en c' s, onverschillig waar zij staan, een hal ven toon moeten verhoogd worden. Voor een mol geldt hetzelfde: zie voorbeeld 11. liet herstellingsteeken (jjj) wijst aan, dat men een verhoogden toon een halven toon moet verlagen of een verlaagden een halven toon moet verhoogen: het brengt ze dus tot de oorspronkelijke hoogte terug. Om de verhooging, door een dubbelkruis teweeggebracht, weg te nemen, gebruikt men jjlj; evenzoo bij een dubbelmol. Wil men na een dubbelkruis of een dubbelmol de verhooging of verlaging voor de helft wegnemen, dan gebruikt men jjj of Jjk. Zie voorbeeld 12. § 18. Ces en b zijn tonen van gelijke hoogte, maar zij hebben op den balk een verschillende plaats. Hetzelfde is het geval met fes en e, cis en des, dis en es, cisis en d, dcscs en c, enz. Zulke tonen worden cnharmonische tonen genoemd. Opmerking. Om verschillende redenen, die we hier niet nader kunnen bespreken, is de verdeeling van het octaaf in twaalf gelijke toonafstanden — de gelijkzwevende temperatuur — aangenomen. Op piano's en orgels is cis — des, gis — as, enz. Maar, we merkten het reeds op, eigenlijk moest er verschil zijn. Als we een heelen toonafstand in negen gelijke deden — komma's geheeten — verdeelen, dan verhoogt een kruis 4 komma's terwijl een mol 4 komma's verlaagt. Cis en des zouden dus 1 komma verschillen. Intervallen. § 19. Een interval is de afstand tusschen twee tonen (§ 3). Daar nu de afstanden verschillend zijn, dragen zij ook verschillende namen. De plaatsen op een notenbalk noemt men notentrappen. Rekenen we nu van c af en zeggen we, dat deze noot op den eersten trap staat, dan staat d op den tweeden, c op den derden,/ op den vierden, enz. De afstand tusschen twee noten op denzelfden trap heet prime, die tusschen een noot en een op den naastliggenden trap seconde, enz. Men onderscheidt achtereenvolgens: 1 prime, 2 seconde, 3 terts, 4 quart, 5 quint, 6 sext, 7 septime, 8 octaaf, 9 none, enz. Meestal telt men de trappen naar boven; telt men naar beneden, dan spreekt men van onder-seconde, onder-terts, enz. Zie voorbeeld 13. § 20. Om de grootte der afstanden juist te kunnen bepalen, gebruikt men: a. den heelen toon, d. i. de afstand tusschen twee tonen, die op naast elkander gelegen trappen liggen, en door een toon gescheiden zijn, b. v. c en d (gescheiden door cis of des), d en c (gescheiden door dis of es), es en f (gescheiden door e), b en cis (gescheiden door c), enz. b. den grooten en kleinen halven toon, die door geen toon gescheiden zijn. Bij een grooten halven toon liggen de noten echter op verschillende trappen. Voorbeelden: i. c-des, eses-des, eis-fis, b-c, enz. 2. c-cis, d-des, g-gis, enz. § 21. De grootte van een interval is niet altijd dezelfde. Zoo is c-d een seconde, maar c-dis en c-des zijn ook seconden. Bij c-d is de afstand een heele toon. Bij c-dis is de afstand een heele en een kleine halve toon (c-d en d-dis). Bij c-des is de afstand een groote halve toon. Nu heet de seconde in 't eerste geval groot, in het tweede vergroot, in het derde klein. Hieronder vindt men een lijst der verschillende intervallen ; de studie hiervan wordt den lezer zeer aanbevolen. INTERVALLEN. § 22. Sommige intervallen zijn in toonafstand gelijk, maar verschillen in notenafstand. Zoo b. v. de vergroote seconde en de kleine terts (c-dis, c-cs). Zulke intervallen noemt men onharmonisch. Men onderscheidt voorts consonneerende en dissonneerende intervallen. De eerste geven een bevredigenden indruk, de laatste laten het gehoor onbevredigd, doordat zij het verlangen naar een consonnant doen ontstaan, d. i. naar de oplossing van den dissonnant in een consonnant. Consonnanten zijn: het rein octaaf, de reine quint, de reine quart; de groote terts, de kleine terts, de groote sext, de kleine sext. De eerste drie heeten volkomen, de andere onvolkomen consonnanten. Opmerking I. Men kan een interval omkceren, d. i. den hoogsten toon een octaaf lager, of den laagsten een octaaf hooger plaatsen: de onderste toon wordt dan bovenste, de bovenste onderste. Bij omkeering wordt de prime octaaf, de seconde septime, enz. In cijfers: 1 wordt 8 5 wordt 4 2 i) 7 6 „ 3 3 » 6 j „ 2 4 » 5 I 8 „ 1 Opmerking II. Oefeningen in het treffen van intervallen behooren tot de belangrijkste van het elementair zangonderwijs: zij behooren dan aanvankelijk ook een groot deel van den tijd, voor dit onderwijs bestemd, in beslag te nemen. Oefening en nog eens oefening is noodig. Ook in de hoogere klassen vervalle men nimmer in de fout te meenen, dat het zingen van twee of driestemmige liederen voldoende is. Om de leerlingen bij de eerste oefeningen de intervallen te leeren treffen, handele de onderwijzer als volgt. Kennen de kinderen b. v. de tonen fx, en ax, dan late de onderwijzer hun fx zingen, hij zinge gx, en de kinderen daarop av De oefening worde eenige keeren herhaald, doch zóó, dat de toon gx steeds zachter wordt gezongen en steeds korter van duur. Eindelijk zwijge de onderwijzer en de kinderen zingen ƒ, — av De onderwijzer gewenne de kinderen er voorts aan, tonen „in gedachte" te zingen. Gemakkelijk gaat dit niet. De onderwijzer zinge ook hier aanvankelijk die tonen pianissimo, terwijl de kinderen zwijgend nazien. Bij de accoorden komen we op de trefoefeningen terug. Hier nog dit. Om den kinderen verhoogde en verlaagde tonen te leeren zingen, neme men een eenvoudig lied, waarbij de kinderen ongemerkt tot het zingen van dien verhoogden of verlaagden toon gebracht worden. B.v.: Toonladders. § 23. Een toonladder is een rij tonen, die op _j.aaast elkander liggende trappen staan en elkaar met heele en groote-halve toonafstanden opvolgen. Men onderscheidt twee soorten. In de eerste is de opvolging: 1—2—3-4—5—6—7-8. Heele tonen tusschen 1 en 2, 2 en 3, 4 en 5, 5 en 6 en 6 en 7; lialve tusschen 3 en 4 en 7 en 8. Voorbeeld: c, d, e, f g, a, />, c. In de tweede is de opvolging: 1—2-3—4—5-6—7—8. Heele tonen tusschen 1 en 2, 3 en 4, 4 en 5, 6 en 7 en 7 en 8; halve tusschen 2 en 3 en 5 en 6. Voorbeeld: a, b, c, d, e, f, g, a. De eerste noemt men groote-terts-toonladder (.Dur-, Majeur-), de tweede kleine-terts-toonladder [Mol-, Altncur-). DE GROOTE-TERTS-TOONLADDER. § 24. Van den grondtoon afgerekend, vinden we in deze toonladder de volgende intervallen: c—d groote seconde, c—e groote terts, c—f reine quart, c—g reine quint, c—a groote sext, c—b groote septime, c—c rein octaaf. Ten Have, Theorie van den Zang. 3e druk. 2 Nemen we als grondtoon (,tonica) d, dan kunnen we of door middel van heele en halve toonafstanden, óf door bovenstaande intervallen een toonladder vormen. Gebruiken we een dezer middelen dan krijgen we de volgende reeks tonen: d— e—fis-g— a— b— cis-d. Hieruit blijkt, dat we twee tonen een halven toon moesten verhoogen. Schreven we toch: d— c-f—g—a— b-c—d, 12345678 dan zouden de halve tonen tusschen 2 en 3 en 6 en 7 komen. Nemen we f, dan moeten we een verlaging aanbrengen: f—g—a-bes—c—d— e-f, 1 2 3 4 5 6 7 8 § 25. Men noemt de toonladder naar den grondtoon. Zoo spreekt men van de groote-terts-toonladder van c en bedoelt dan de rij: c, d, e, f g, a, b, c. Neemt men van c de quint (dominant) als grondtoon, dan krijgt men de volgende toonladder: g, a, b, c, d, e, fis, g. Van g den dominant tot grondtoon nemende: d, e, fis, g, a, b, cis, d. Zoo voortgaande blijkt ons, dat we een nieuwe toonladder krijgen, door den dominant tot grondtoon te nemen, en in de dan ontstaande rij de septime te verhoogen ; elke volgende heeft een kruis meer dan de voorgaande. c, d, r, f g, a. b, c. g, a, b, c, d, r, fis, g. d, r, fis, g, a, b, cis, d. a, t/J, «/, £, ./fa, gis, a. e, /is, gis, 0, c/'j, rf/'j, e. b, cis, dis, e, Jis, gis, ais, b. fis, gis, ais, b, cis, dis, ris, Jis. cis, dis, cis, Jis, gis, ais, bis, cis. gis, ais, bis, cis, dis, ris, //sis, gis. enz. Uit deze rij blijkt: c heeft geen kruisen, g „ een kruis, d „ twee kruisen, a „ drie „ e „ vier „ b „ vijf fis „ zes „ cis „ zeven gis „ acht „ (6 kr. en i dubbelkr.). dis „ negen „ (5 „ „ 2 ) ais „ tien „ (4 » » 3 » ) ris „ elf „ (3 » «4 ) bis n twaalf „ (2 „ ,, ,5 » ) De laatste is enharmonisch met c. De volgorde der kruisen is: Jis, cis, gis, dis, ais, cis, bis, enz. § 26. Nemen we de quart (1onder-dominant) van c als grondtoon, dan krijgen we een toonladder met één mol (de quart verlaagd). Nemen we telkens van een nieuwe toonladder de quart weder als grondtoon van een volgende aan, dan komen we tot deze rij toonladders, waarin een volgende steeds één mol meer heeft dan een voorgaande: c, d, c, f g, a, b, c. f g, a, bes, c, d, c, /. bes, c, d, es, f, g, a, bes. es> /' S' as> bes, c, d, cs. (is, bes, c, des, es, f, g, as. des, es, f, ges, as, bes, e, des. ges, as, bes, ces, des, es, f, ges. ces, des, es, fes, ges as, bes, ces. enz. Uit deze rij blijkt: c heeft geen mollen, J „ één mol, bes „ twee mollen, „ drie as „ vier des „ vijf ges „ zes „ ces „ zeven „ „ acht „ (6 mollen en i dubbelm.). bes£s „ negen „ (5 „ „ 2 eses » tien " (4 „ „ 3 - elf * (3 „ „ 4 des es „ twaalf „ (2 ; " \ y> » O >» De laatste is enharmonisch met e. De volgorde der mollen is: bes, cs, as, des, ges, ccs, fes, enz. DE KI -E1XE-TERTS-TOONLADDER. § 27. \an den grondtoon af gerekend, vinden we de volgende intervallen. a—b groote seconden. a—c kleine terts. a—d reine quart. a—e reine quint. a—f kleine sext. a—g kleine septime. a—a rein octaaf. § 28. Evenals bij de groote-terts-toonladders, krijgen we ook hier door telkens den dominant tot grondtoon te nemen kl.-terts-toonladders met kruisen, door den onder-dominant te nemen toonladders met mollen. a, b, c, d, e, f, g, a. e, fis, g, a, b, c, d, e. b, cis, d, e, fis, g, a, b. enz. a, b, c, d, e, f g, a. d, c, f, g, a, bes, c, d. g, a, bes, c, d, es, f, g. enz. a heeft kruisen noch mollen. e „ een kruis, d een mol. b „ twee kruisen, g twee mollen. .fis „ drie „ , c drie cis „ vier „ , ƒ vier gis „vijf „ , bes vijf „ dis „ zes „ , es zes ais „ zeven „ , as zeven „ enz. De volgorde van kruisen en mollen is als bij de groote-terts-toonladders. § 29. C groote-terts en a kl.-terts hebben kruisen noch mollen. g groote-terts en c kl.-tcrts hebben elk i kruis (/is). d » „ b „ „ „ 2 kruisen. ® » » ./^ » v » 3 » enz. / groote-terts en kl.-terts hebben elk i mol (£«). bes v „ g „ 2 mollen. ^ » n „ „ n 3 li enz. Toonladders die dezelfde kruisen en mollen hebben, noemt men parallel-toonladders. C groote-terts is dus parallel met a kleine-terts, enz. De kruisen en mollen worden voor aan den notenbalk geplaatst. Zie voorbeeld 16. § 30. De kleine-terts-toonladder laat den zanger onbevredigd, omdat de septime klein is. Daarom verhoogt men deze; soms verhoogt men ook de sext. Men krijgt zoodoende twee verschillende toonladders /ie voorbeeld 17. De eerste, die op- en neergaande gelijk is, wordt harmonische of theoretische kleine-terts-toonladder genoemd, de laatste, die afgaande geen verhoogingen heeft, vielodische kleine-terts-toonladder. § 31. C groote-terts wijkt van ƒ gr.-t. en g gr.-t, slechts in een toon af: den toon, die bij f verlaagd, bij g verhoogd is (bes, J'is). Toonladders, die slechts in één' toon van elkaar afwijken, noemt men verwant in den eersten graad. C is dus met g en f in den eersten graad verwant, evenzoo g met c en d, d met g, en a, f met c en bes, bes met ƒ en es, enz. Evenzoo is c in den eersten graad verwant met d en e kleine-terts. Transponeeren. S 32. Men noemt liet overbrengen van een muziekstuk in een anderen toon transponeeren. Men heeft daarbij slechts te zorgen, dat men de intervallen juist overbrengt. In voorbeeld 18 vindt men de intervallen, van den grondtoon afgerekend, onder de noten. De eerste noot is de quint van c; in b is eveneens de eerste noot quint van den toon, waarin het stuk staat, n.1. van d. Soms wordt een kruis een herstellingsteeken, of heeft het omgekeerde plaats. Hadden we voorbeeld i8fl in e overgebracht, dan was het voldoende geweest de vioolin bassleutel te veranderen: de noten konden dan haar plaats behouden. Waarde der noten. Rusten. ij 33. De noot van langsten duur, dien men gebruikt, is de heele noot, aldus geschreven: o. Deze kan in twee halven, vier kwarten, acht achtsten, enz. verdeeld worden. Men wijst deze op de volgende wijze aan: I , ^ ^ halve, 0 zestiende, I ^ 0 kwart, 0 twee-en-dertigste, ^ achtste, enz. Soms verbindt men de noten. In plaats van è'0^0 kan men schrijven 0 0 0. Zelfs doet men dit met noten rTF h h fc van ongelijke waarde; 0000 beteekent b.v. 000 0 . § 34. Een stip achter een noot verlengt de waarde der noot met de helft. Een tweede stip met de helft der waarde van de eerste. Alzoo is: Een boog, die twee naast elkaar gelegen noten van gelijke hoogte verbindt, wijst aan, dat men die noten als één noot moet beschouwen. S 35. Verdeelt men een noot in drie deelen, dan krijgt men een triole. Men wijst een triool aan door een boog, die de drie noten verbindt en waarin men het cijfer 3 schrijft. Door een heelen noot in drie deelen te splitsen, krijgt men een halven-triole; zoo krijgt men door de verdeeling van een halve noot een kwarten-trioio, van een kwart een achtsten-triole, enz. § 36. De teekens, die men gebruikt om aan te duiden dat de zanger zwijgen moet zijn de volgende: Soms wordt ook de stip gebruikt en heeft dan dezelfde beteekenis als bij de noten. — De duur van een heele rust is gelijk aan dien van een heelen noot, van een halve rust aan dien van een halven noot, enz. Bij koorgezang gebeurt het niet zelden, dat een stem eenige maten rust heeft. Men wijst dit door een of twee strepen aan, waar boven men een cijfer plaatst, dat het aantal maten rust aangeeft. Zie voorbeeld 20. § 37. Stippen boven noten wijzen aan, dat men de tonen kort moet zingen; in plaats van stippen gebruikt men soms ook het woord staccato. Moeten de tonen zeer kort g'ezongen worden, dan gebruikt men kleine streepjes of het woord staccatissimo. Zie voorbeeld 21. Zoowel boven rusten als boven noten gebruikt men de fermatc (/^), om aan te duiden, dat men ze willekeurig kan verlengen. Moeten eenige tonen aan elkaar „gebonden" worden gezongen, dan verbindt men ze door een boog of schrijtt het woord legato bij de noten. Het gebeurt, dat in een zangstuk een gedeelte voorkomt, waarin de zanger zich niet aan de waarde der noten behoeft te houden. Men duidt dit aan, door bij zulk een gedeelte ad libituvi te zetten, d. i. vrij, naar verkiezing. Waar de zanger de vorige maat weder moet aannemen, staat a tempo. Opmerking I, Eerst de zaak, dan het teeken; daarom late de onderwijzer den kinderen korte en lange tonen hooren, en ze onderscheiden. Laten de leerlingen er bij tellen: zij moeten er aan gewennen dit regelmatig te doen. Opmerking II. Bij het staccato-zingen mag niet tusschen de noten geademd worden. Wil men een woordenreeks goed doen uitkomen, dan zet men er het woord marcato bij: men moet de tonen dan flink inzetten, maar ook onmiddelijk zachter worden en piano eindigen. Portamento noemt men het in elkander doen vloeien van tonen door gebruik te maken van tusschentonen. Op de lagere school is de oefening hiervan geheel misplaatst ; men zou er het zoogenaamde „draaien", zoo afkeurenswaard, slechts door bevorderen. De Maat. § 38. Een muziekstuk wordt in een aantal deelen verdeeld, die van gelijken tijdduur zijn. Die deelen noemt men maten, en de strepen, die ze scheiden, maatstrepen. In voorbeeld 22 bezit elke maat de tijdswaarde van twee kwarten: dit is ook aangewezen aan 't begin van het stuk, waar op den notenbalk | staat. Men onderscheidt verschillende maatsoorten, zooals blijkt uit onderstaande lijst, die geen nadere opheldering zal noodig hebben. MAATSOORTEN. ' , de maat van 2 lieele noten.\ •> f , r „ „ 2 halve „ Eenvoudige tweedeelige. - . „ „ „ 2 kwarten. ' 3 - , de maat van 3 heele noten.\ - , „ „ „ halve „ I i; ( v Eenvoudige driedeelige. - , „ „ „3 kwarten, k 3 , „ „ „3 achtsten. K -1 , de maat van 4 hal ven. i , I Samengestelde twee- - , „ « „4 kwarten. ° 1 \ deelige. -- , „ » «4 achtsten. , de maat van 6 kwarten. i 6 ui h ' " " " ac ' Samengestelde drie- , .. * » «6 zestienden. \ deelige. I (» ) 9 . , ,, „ „6 achtsten. In plaats van — zet men ook voor aan den noten- 2 balk cfc. in plaats van ' Q*. 4 Rhytlimus, enz. § 39- Door Rhythmus verstaat men de groepeering Ier tonen naar haar tijdwaarde. „Het is datgene, wat men verneemt, als er op een trommel, zonder begeleiding van zang, Unit of dergelijke, het een en ander wijsje wordt geslagen. Men hoort dan niet de zangwijs als zoodanig, maar enkel de bepaalde wijze van tijdopvolging der bestaande, doch nu ontbrekende zangnoten, de bewegingswijze. Zij is er, als het ware, het geraamte van," Zoo zouden we het „AVien Xeerl. bloed" kunnen voorstellen als volgt: S 4°- I wee of meer noten kunnen een motief vormen, d. i. een rhythmisch figuur, dat herhaaldelijk in een melodie voorkomt. Treedt het zoo dikwijls op, dat het de melodie een bepaald karakter geeft, dan spreekt men van hoofdmotief. MOTIEVEN VAN TWEE NOTEN. enz. MOTIEVEN VAN VIER NOTEN.  enz. Uit deze voorbeelden, gemakkelijk te vermeerderen, volgt dat de verdeeling naar den rhythmus niet altijd overeenstemt met de maatverdeeling. Zie ook voorbeeld 23, de eerste vier maten van een lied van Abt. We kunnen dit voorstellen als volgt (door stippellijnen de rhythmische verdeelingf aangfevende: Komt alzoo de maatverdeeling niet altijd met de rhythmische verdeeling overeen, de laatste moet wel in overeenstemming zijn met den rhythmus der woorden van het couplet. § 41. Eenige motieven vormen samen een satz of zinsnede. Twee of meer satzen vormen een periode. Bestaat een periode uit twee satzen, dan spreekt men van een voor- en een nasatz. Door rusten — die niet te lang mogen zijn — tusschen de perioden worden deze scherper bepaald, meer afgerond. Het „Wien Necrl. bloed" bestaat uit twee perioden, die elk uit twee satzen zijn samengesteld. Vergelijken we een periode bij een samengestelden enz. Uit deze voorbeelden, gemakkelijk te vermeerderen, volgt dat de verdeeling naar den rhythmus niet altijd overeenstemt met de maatverdeeling. Zie ook voorbeeld 2X, de eerste vier maten van een lied van Abt. zin, dan worden de satzen door de punt-komma's, de motieven door de komma's aangewezen. Wijzen we er eindelijk nog op, dat het niet aangaat allerlei motieven tot een periode te koppelen. In de taal kan men ook niet elke twee zinnen verbinden: Piet komt thuis, want de toren is hoog, — vormt geen ^oede gedachte. Zoo ook moeten in de muziek de motieven bij elkander behooren. § 42. Vormt zoo elk muziekstuk een kunstig samengesteld geheel, toch komen ook afwijkingen in de ïvenredigheid der deelen voor. Tot deze behooren o. a.: het coda, de aanvulling, de verbindingsgang, de echo. § 43. Het coda is een aanhangsel, niet zelden een ïerhaling van de laatste satz, en sluit de periode, die iet verlengt, geheel af. Zie voorbeeld 24, een aria uit .1fozarfs Zauberflötc 1) en 25. een lied van Reicuardt. 1) Sommigen noemen in voorbeeld 24 liet laatste gedeelte geen coda, omdat men hier geen gebroken sluiting (als in voorbeeld 25, 8e maat) heeft, maar een volkomen sluiting. § 44- Aanvulling noemt men de noten, die de ruimte tusschen twee motieven of satzen vullen; gewoonlijk maken ze den overgang gemakkelijk; zoo ze tot een herhaling van de eigenlijke melodie leiden, noemt men ze verbinding of verbindingsgang. Zie voorbeeld 26, van Mozart, en 27, van Becker. § 45. De echo is een zacht gezongen herhaling van een of meer kleine gedeelten der melodie, een nabootsing van hetgeen men in de natuur opmerkt. Zie voorbeeld 28, van Von Weber, waarin de echo met kleine noten is geschreven. De voordracht. § 46. De zanger moet zich in verschillende toestanden kunnen verplaatsen. Zingt hij een Meilied, — hij moet zich voorstellen, in de schoone Meimaand te zijn en te genieten van al hetgeen de natuur aanbiedt; zingt hij een grafzang, — hij wane aan het graf van een dierbaren afgestorvene te staan: zoodoende zal het hem gemakkelijker vallen, de indrukken van den componist, door deze in de muziek neergelegd, naar eisch te vertolken of terug te geven. liet spreekt van zelf, dat de aard van de muziek moet overeenkomen met dien van de woorden. Is dit het geval, dan zal de geoefende zanger, die zich door zijn gevoel laat leiden, goed, zingen, — dan zal hij b.v. hartstochtelijke gedeelten snel zingen, vroolijke coupletten opgewekt, lustig, enz. Evenwel geeft de componist gewoonlijk door verschillende teekens den zanger omtrent de voordracht aanwijzingen. We willen hiervan enkele nader beschouwen. § 47 • Vooreerst het Tempo. Hieronder verstaat men de meer of minder vlugge beweging, waarin een muziekstuk gezongen wordt. Door verschillende, gewoonlijk vreemde, woorden, wordt het tempo aangegeven; ziehier eenige der meest gebruikte: largo — breed, ernstig. adagio — langzaam, met gevoel. / _ Langzaam. grave — zwaar. 1 ° lento — sleepend. andante ) „, ,. , , Matig langzaam. andantino ' 15 ö allegretto — eenigszins vroolijk. \ moderato — matig. sn^l. allegro agitato — hartstochtelijk vroolijk. ") allegro — vroolijk. ) allcgrissimo — zeer vroolijk. vivace — „ / presto — snel. ^ prestissimo — zoo vlug mogelijk. Soms voegt men bij deze woorden andere, b.v. assai (— zeer), piu (meer), enz. Zoo beteekent allegro assai: zeer vroolijk. § 48. Moet men enkele noten langzamer of vlugger zingen, dan plaatst de componist er een van onderstaande woorden bij: ritenuto — terughoudend. ritartando — vertragend. rallentando — „ accelerando — vlugger. Daar waar het eerste tempo weder beginnen moet, zet hij tempo primo (verkort t. p.). § 4Q. Natuurlijk duurt bij een zeer langzaam tempo een kwart soms langer, dan een halve noot bij vlug tempo. De componist geeft niet zelden het tempo precies aan, juister dan hij dit door de bovenstaande woorden kan doen. die nogal verschil van opvatting toelaten. Plaatst hij b.v. boven een muziekstuk J = 80, dan, beteekent dit dat 80 kwarten een minuut moeten duren, 1 zet hij er boven C5> 60, dan wil dit zeggen, dat elke halve noot een seconde duurt (60 een minuut). Door gebruik te maken van een metronome kan de zanger die verdeeling der minuut juist maken. § 50. Onder dynamische teekens verstaat men zulke, die omtrent het zacht of sterk zingen aanwijzingen geven. Ziehier enkele: Ten Have, Theorie van den Zang. 3e druk. 3 pp — pianissimo, zeer zacht. p — piano, zacht. dolce — lieflijk, zacht. mf — mezzo-forto, middelmatig sterk. /' — forto, sterk. ff = fortissimo, zeer sterk. —= crescendo, sterker worden. r=— = decrescendo of diminuendo, zachter worden. smorzando of morendo — wegstervend. Moet een enkele toon sterk gezongen worden, dan zet men er boven j/" (= sforzato, versterkt), of wel of *. Onder messa di voce verstaat men het langzaam in sterkte toe- en afnemen, dus: p —=c ƒ p. Door de dynamiek krijgt een muziekstuk kleur en leven: het is het licht en de schaduw in een schilderij. Evenwel overdrijve de zanger niet, door te veel schakeering aan te brengen. In 't algemeen kunnen we zeggen — en dit geldt ook voor de maat — dat men zich niet al te streng aan de aanwijzingen van den componist behoeft te houden: in de eerste plaats late de zanger zich ook door zijn gevoel leiden. Opmerkingen. Onontwikkelde zangers vervallen gewoonlijk in uitersten: zij zingen öf zacht öf sterk. Kinderen vooral zingen gaarne forto: het is de taak van den onderwijzer het zoo afkeurenswaardige „schreeuwen" reeds in den beginne met alle strengheid te keer te gaan. Nooit late men de kleinen ff zingen. Hoogst voorzichtig dient men te wezen met hen, die in de periode van stemwisseling verkeeren; zie daarover § 76. Een uitstekende oefening is het langzaam zingen van het messa di voce; uit den aard der zaak geschiedt dit echter beter in de hoogere, dan in de lagere klassen. De toon, die sterk gezongen moet worden, moet toch altijd piano worden ingezet en evenzeer piano eindigen; evenwel geschiedt het toe- en afnemen in sterkte zeer snel. We zonden eiken forto-toon kunnen voorstellen door: Indien zulks niet strijdt met de aanwijzingen van den componist, zinge men een klimmende tonenrij crescendo, een dalende decresendo. § 51. Door het accent laat de zanger duidelijk de maatverdeeling uitkomen. In 't algemeen wordt de eerste toon van een maat het sterkst gezongen: hij krijgt het hoofdaccent. Duiden we door — den klemtoon aan, dan kunnen we het accent in de verschillende maatsoorten als volgt aangeven: Wordt het accent verplaatst, doordat twee noten, op denzelfden trap, doch in verschillende maten staande, door een boog- verbonden worden, dan noemt men dit syncope. Zie voorbeeld 30. Soms wordt het accent ook verplaatst, doordat een 'i maat b.v. drie kwarten bezit. Zie voorbeeld ; 1. Opmerking. Zooveel mogelijk moeten de accenten overeenkomen met die van het dichtstuk. B.v.: De bloempjes in den maneschijn, kan gezongen worden: Wc kunnen daarom in t algemeen zeggen: de toonlooze lettergrepen worden zacht gezongen. Tegen dezen regel wordt door ongeoefenden veel gezondigd. § ,52- In voorbeeld 33 vindt men voor de noten kleine geplaatst, die de halve waarde van de hoofdnoten hebben. Men noemt ze lange voorslagen, ze krijgen den klemtoon en worden dus sterker gezongen dan de hoofdtoon. Over de uitvoering zie men het voorbeeld. k In voorbeeld 34 vindt men korte voorslagen. .Deze worden vlug gezongen; hun waarde wordt van den voorafgaanden toon afgenomen. Harmonie. § 53. De geheele muziek berust op de regelmatige verbinding van tonen. Noemt men achtereenvolgende verbinding melodie, gelijktijdige verbinding, samenklank van tonen dus, heet harmonie. § 54. Een samenklank van drie of meer tonen heet accoord. Bestaat een accoord uit tertsen, dan noemt men het een staniaccoord. De belangrijkste stamaccoorden zijn: 1. de drieklanken, 2. de septime-accoorden. De laagste toon van het accoord heet grondtoon. DE DRIEKLANKEN. Een drieklank bestaat uit drie tonen: grondtoon, terts en quint. Zie voorbeeld 3,5. De drieklanken op de tonen van den ^r.-terts-toonladder bestaan: 1» 4 en 5 (°P c>/cn S *n voorbeeld) uit grondtoon, groote terts en reine quint. Men noemt dezen drieklank den grooten drieklank. 2, 3 en 6 (op d, c en a in 't voorbeeld) uit grondtoon, kleine terts en reine quint. Men noemt deze den kleinen drieklank. 7 (op b in 't voorbeeld) uit grondtoon, kleine terts en verminderde quint. Men noemt deze den verminderden drieklank. Voorbeeld 36. grootkleingr.verm.gr. kl.verra.gr. kl. verm.verm.gr. Plaatst men een der tonen van een accoord een octaaf hooger of lager, dan zegt men dat liet accoord omgekeerd is. Zie hier de twee omkeeringen van den grooten drieklank op d. stamaccoord. Ie omk. 2e omk. Den laagsten toon van een omkcering noemt men niet grond-, maar bastoon. De eerste omkeering bestaat uit bastoon, terts en Plaatst men een der tonen van een accoord een octaaf hooger of lager, dan zegt men dat het accoord omgekeerd is. Zie hier de twee omkeeringen van den grooten drieklank op d. sext, en wordt sext-accoord (soms ook terts-sextaccoord) geheeten. De tweede omkeering bestaat uit bastoon, quart en sext en heet quart-sext-accoord SEPTIME-ACCOORDEN. Het septime-accoord bestaat uit grondtoon, terts, quint en septime. Zie voorbeeld 3^- Het belangrijkste der septime-accoorden is het dominant-septime-accoord. Het komt in elke toonschaal, zoowel in groote-terts, als in kleine-terts, op den dominant voor. Zie voorbeeld ,39. Het bestaat uit grondtoon, groote terts, reine quint en kleine septime. Het dominant-septime-accoord heeft drie omkeeringen. Zie voorbeeld 40. De eerste omkeering noemt men quint-sext-accoord, de tweede terts-quart-accoord, de derde secondeaccoord. Opmerking' Bij de zangoefeningen is vooral de groote drieklank van veel belang. Men late de kinderen dan ook steeds vóór een melodie gezongen wordt, den grooten drieklank op de tonica zingen. Bij de trefoefeningen make men van de tonen van dit accoord gebruik om de intervallen te zingen. B.v.: • • 1 3 4 5 17l56s43i7 enz. De kleine noten noemt men rustpunten. § 55* J-iggen de tonen van een accoord dicht bij elkaar, dan spreekt men van enge, in het tegenovergestelde geval van verspreide harmonie. Bij de enge let men alleen op de drie bovenste noten: als deze zoo dicht mogelijk bij elkaar zijn, ook al is de bastoon veel lager, spreekt van enge harmonie. Voorbeeld 41 Enge. Verspreide. § 56. Aangezien men de menschelijke stemmen tot vier hoofdsoorten kan brengen (waarover nader zal gesproken worden), is vierstemmige zangmuziek de meest natuurlijke. Natuurlijk moet in deze muziek van de drieklanken één toon verdubbeld worden. Ook driestemmige zang voldoet zeer. Van de vierklanken moet hierbij een toon worden weggelaten: welke deze is, volgt uit den gang dor stemmen, uit het accoord, en uit de verbinding met het voorgaande accoord. Bij tweestemmige muziek is van de drieklanken één, van de vierklanken twee tonen weggelaten. Bij eenstemmige muziek is van harmonie natuurlijk geen sprake: toch zijn dikwijls accoorden te hooren. Zie voorbeeld 42. Wanneer, als in dit voorbeeld, de tonen van een accoord na elkander gehoord worden, spreekt men van een gebroken accoord. Soms zijn er tonen tusschen gevoegd, die niet tot hot accoord behooren: men noemt deze doorgaande tonen; in voorbeeld 4,} zijn ze met een kruisje aangeduid. Wat de beweging der stemmen aangaat, men onderscheidt : a. gelijke beweging, b. tegenbeweging, c. zijdelingsche beweging. Zie voorbeeld 44. ''II In drie- of vierstemmige stukken komen twee of drie bewegingen soms tegelijk voor. Zie voorbeeld 45. 1 § ,57. Dissonneerende accoorden zijn onbevredigend voor het gehoor; de hoorder verwacht een consonnant, een oplossing, zooals men zegt. Hier volgen eenige oplossingen. i en 3 zijn drieklanken, 2 en 4 vierklanken. De vier voorbeelden komen echter geheel overeen: het zijn dominant-septime accoorden (in c), die zich oplossen in den drieklank. Men merke op, dat de septime (_ƒ) overal een halven toon naar beneden gaat, de terts (b) daarentegen een hal ven toon naar boven. § 58. Onder modulatie verstaat men het overgaan in een andere toonschaal. Soms is die overgang niet meer dan een afwijking, — als men n.1. onmiddellijk weder in de oorspronkelijke toonschaal terugkomt; soms ook behooren de volgende accoorden tot de toonschaal, waarin men overging, ja is niet zelden een belangrijk deel van het stuk daarin gezet. Een der vele wijzen waarop men in een anderen toon overgaat, is het gebruik maken van het dominantseptime accoord. In bovenstaande voorbeelden vinden we in a slechts afwijkingen, in b daarentegen een volkomen overgang. In a leidt bij i een dominant-septime-accoord naar f gr.-t., bij 2 eenzelfde accoord naar bes gr.-t., en bij 3 weder naar c gr.-t. terug. In het volgende voorbeeld wordt door een dominantseptime-accoord overgegaan in een toonschaal, waarin het stuk zich eenigen tijd blijft bewegen (uit Dc Langës „Mijn Vaderland"). In de tweede maat van dit voorbeeld vindt men het dominant-septime-accoord in c, dat naar c gr.-t. leidt. De volgende maten zijn in c geschreven. In de elfde maat vervangt de componist het accoord c—e—g—bes door c—c—g—ais, dat er enharmonisch mede is en komt daarom tot een oplossing in b gr.-t. Van zulke enharmonische accoorden wordt vaak gebruik gemaakt om een modulatie naar een niet nauw, dikwijls zeer ver verwante toonschaal te verkrijgen. Gewoonlijk eindigt een stuk in dezelfden toon, waarin het begint; echter kan dit volstrekt niet als regel aangenomen worden. § 59» Soms blijven van een accoord tonen liggen, terwijl de andere reeds door die van het volgend accoord vervangen zijn. Zulke tonen heeten vorhalten. Zij zijn dissonanten. In voorbeeld 49 lost de vorhalt bij a naar beneden, bij /> naar boven op. Heeft het tegenovergestelde plaats, dat is. wacht een der stemmen niet tot het volgend accoord intreedt, maar neemt reeds voor dien tijd een der tonen van dat accoord, dan noemt men dit anticipatie of vooruitneming, De Ademhaling. § 60. Behalve de mond en de neus zijn de adem¬ halingsorganen : het strottenhoofd, de luchtpijp en de longen. Het strottenhoofd, waarover we nader zullen spreken, is als het boveneinde der luchtpijp te beschouwen. De luchtpijp bestaat uit een aantal ringen, die aan den hals gemakkelijk te voelen zijn. Ongeveer bij den tweeden of derden rugwervel verdeelt deze buis zich in twee 45 50. takken, die naar de beide longen loopen, cn zich in deze in ontelbare kleine buisjes splitsen. De longen vullen met het hart (benevens bloedvaten en een deel van den slokdarm) de borstholte. Onder borstholte verstaat men de ruimte, door den wervelkolom, de ribben en het middenrif begrensd. § 61. Een ademhaling bestaat uit een in- en een uitademing; bij de eerste komt buitenlucht in de longen, tengevolge van de tweede treedt een deel van de in de longen aanwezige lucht naar buiten. § 6 2. Door middel der bewegingen van middenrif en spieren der borstkas kan de mensch inademen. Het middenrif is een groote spier, die de borstkas van onderen afsluit en naar boven sterk gewelfd is. Wordt deze spier naar beneden getrokken, d. i. minder bol naar boven, platter, dan wordt de borstkas grooter. Hetzelfde heeft plaats als we eenige ribben naar boven en voren bewegen, — of wel alle ribben met sleutelbeen en borstbeen. Verruimen we de borstkas, dan treedt de buitenlucht in de longen; we ademen in. Houdt de werking der spieren op, vooral echter zoo wij de buikspieren samentrekken en de ingewanden het middenrif naar boven drukken, dan moet de lucht zich uit de longen verwijderen: we ademen uit. Men meene niet, dat bij elke ademhaling alle lucht, die in de longen is, voor nieuwe plaats maakt: de „ademhalingslucht" is gemiddeld het zesde deel slechts der „blijvende lucht". § 63. Men onderscheidt drieërlei ademhaling: 1. Middenrifsademhaling. Zooals de naam reeds aanduidt, geschiedt deze door het middenrif, dat tengevolge van samentrekking meer plat wordt. De borstholte wordt dus naar beneden uitgebreid, en de lucht dringt tot in de onderste deelen der longen. 2. Ribbenademhaling, ook zijdc-adem.cn geheeten. Hierbij worden de onderste ribben naar buiten bewogen; ook dan dringt de lucht diep in de longen door. 3. Sleutelbeensademhaling heeft plaats, als de bovenste ribben zich naar boven bewegen. Daarbij dringt alleen in de toppen der longen lucht. Vooreerst is dit nadeelig voor de gezondheid, en ten tweede worden zangers, die deze ademhaling aanwenden, spoedig vermoeid en geven door bewegingen, vooral met de schouders, een alles behalven aangename aanblik: men ziet hen aan, dat zij met moeite zingen. De sleutelbeen sadanhaling is dus onvoorwaardelijk af te keuren. Voor den zanger is niet alleen veel lucht noodzakelijk, maar hij moet ook meester van de lucht zijn, d. i. ze krachtig of zeer langzaam kunnen laten uitstroomen. Daarom wendde hij de ribben- en middenrifsademhaling samen aan, en ademe uit door een langzatnc samentrekking van buik- en borstspieren. Kan de zanger met weinig lucht volstaan, dan is het mindenrif-ademhalen voldoende. Daar het middenrif niet snel kan bewogen worden, moet bij het zingen van vlugge passages het ribben-ademen aangewend worden. Zooveel mogelijk echter worden de bovenste ribben steeds in rust gehouden. Een goede ademhaling is voor den zanger van het hoogste belang. Daarom zij hem langdurige oefening aanbevolen. Waar ademgehaald moet worden, blijkt gewoonlijk uit den tekst; natuurlijk geschiedt het bij de rusten. De Stem. § 64. Het eigenlijke stemorgaan is het strottenhoofd, aan het boveneinde der luchtpijp gelegen. Strottenhoofd, op zijde. Strottenhoofd, van voren. n. tongbeen; b. schildv. kraakb.; c. bekerv. kraakb.; d. ringv. kr. Het is een korte, doch breede buis, een soort doosje, waaraan van boven het tongbeen is bevestigd. Vier kraakbeenderen vormen de wanden: het schildvormig, het ringvormig kraakbeen, en de twee bekervormige kraakbeenderen. Het eerste puilt, vooral bij den man, naar voren uit, welke verhevenheid den naam Adamsappel draagt. Het strottenhoofd is van binnen bekleed met een slijmvlies, dat zich naar beneden in het slijmvlies der luchtpijp voortzet. Ongeveer op de plaats, waar de Adamsappel zich bevindt, vormt het slijmvlies twee paar plooien. Zij loopen van voren naar achteren, zoodat er twee rechts en twee links liggen. Men noemt ze stemspleetbanden en onderscheidt de bovenste en de onderste. Tusschen beide ligt een groeve: de boezem van Morgagni. v, u Het strottenhoofd. De stippellijn duidt het slijmvlies aan. 1 valsche, 3 ware stembanden; 2 boezem van Morgagni. De bovenste banden zijn verder van elkander verwijderd dan de onderste; de spleet tusschen de beide bovenste wordt valsche, die tusschen de twee onderste ware stemspleet geheeten. Boven de eerste bevindt zich het kraakbeenige strotklepje, dat den toegang tot het strottenhoofd kan afsluiten. Door kleine spieren kunnen het schildvormig kraakbeen en de bekervormige kraakbeenderen naar beneden getrokken worden, waardoor de stembanden in gespannen toestand geraken. Een klein spiertje, in elke stemband gelegen, brengt bij samentrekking de banden dichter bij elkaar en vernauwt alzoo de stemspleet. Wanneer we in 't vervolg van stembanden spreken, bedoelen wij slechts de onderste. § 65. Hoe wordt nu de stem voortgebracht? W anneer wij rustig ademhalen, zijn de stembanden min of meer slap en van het voortbrengen van een toon is geen sprake. Wanneer echter de stembanden gespannen worden en dientengevolge de stemspleet tot een zeer nauwe- opening verkleint, dan brengt de uitstroomende lucht de dunne randen der stembanden in trilling, dan wordt een toon voortgebracht. De hoogte van dezen toon is afhankelijk van: 1. de spanning der stembanden. 2. de sterkte van den luchtstroom. 3. de lengte en den vorm der stembanden. Door de onder 3 genoemde wordt ook de aard der stem (soort van mannen- of vrouwenstem) bepaald; zie het hoofdstuk „register". § 66. Onder aanzetstuk verstaat men de ruimten boven het strottenhoofd, alzoo de keelholte, de mondholte en de neusholte. De keelholte staat met de neusholte in verband door twee openingen, choanen geheeten. Ten Have, Theorie van den Zang. 3e druk. De mondholte wordt begrensd door tong, gehemelte en lippen. De tong is een spier, die achter in den mond (de keel) aan het tongbeen is verbonden, dat naar beneden getrokken kan worden. De tong kan verschillende vormen en standen aannemen: ze kan dikker en korter, dunner en langer worden, ze kan plat liggen of bol naar boven staan, ze kan de punt naar alle zijden bewegen. Het gehemelte onderscheidt men in het harde en het zachte gehemelte. Het eerste grenst onmiddellijk aan de tanden; het laatste is het achterste deel van het gehemelte. een deel er van hangt als een slap, kegelvormig lichaam naar beneden (de huig). § 67. De in het strottenhoofd gevormde toon wordt gewijzigd in het aanzetstuk, waar vooral mond- en keelholte gedurig veranderingen in vorm en grootte ondergaan, de mondholte in de eerste plaats door den stand der tong. De Toonaanslag. § 68. Sluit men na inademing de luchtpijp af door de stembanden saam te trekken, dan houdt men den luchtstroom tegen. Opent men daarop de stemspleet, dan geschiedt er als 't ware een ontploffing. Op zulk een wijze wordt de toon vast aangegeven, zonder eenig geluid vooraf. Men noemt deze wijze den vasten toonaanslag. Heeft er geen „ontploffing" plaats, dan kunnen de stembanden bij de uitademing elkaar óf snel óf langzaam naderen. In het eerste geval spreekt men van zachten, in het laatste van geaspireerden aanslag. Bij den geaspireerden aanslag stroomt eerst lucht uit, zonder toon voort te brengen, daar de stemspleet zich langzaam sluit en de banden dus nog eenigen tijd slap blijven. Die uitstroomende lucht brengt een eigenaardig geruisch voort, het h-geruisch. Dit wordt soms ook nog vernomen, als de toon gezongen wordt. Zoodoende ontstaat er een onaangenaam bijgeluid. De geaspireerde aanslag is dus af te keuren, omdat ze gemakkelijk tot een geaspireerden toon leidt. Ook echter om nog andere redenen. We merkten reeds op, dat de zanger spaarzaam met de lucht moet zijn. Bij geaspireerden aanslag en toon raakt hij veel lucht kwijt en slechts een gedeelte van deze wordt voor de vorming van den toon gebruikt: het andere deel is \wilde lucht. ^ 69. Draagt al de lucht tot de vorming van den toon bij, en sluit de luchtstroom tegen de bovenste snijtanden, dan noemt men den voortgebrachten toon normaal. Om een normalen toon voort te kunnen brengen, is veel oefening noodig. De zanger zorge steeds, dat hij den mond niet te veel sluite; het niet ver genoey openen van den mond (ten gevolge waarvan de toon niet helder klinkt) is een gebrek, dat de onderwijzer ook bij de kinderen met ernst moet trachten te verhelpen. Voorst mogen de lippen niet tegen de tanden sluiten en moet met zorg den neusklank tegengegaan worden, die ontstaat als te veel lucht door den neus haar weg vindt. Ook de keeltoon moet zorgvuldig vermeden worden; hij ontstaat vooral door het naar boven trekken van 't strottenhoofd. In 't kort kunnen we het bovenstaande samenvatten: Men ademe diep in, houde den mond in den vereischten stand, ademe snel en vast uit en ver made eiken bijklank. De Uitspraak. §• 70. Ook de uitspraak van klinkers en medeklinkers is voor den zanger van groot gewicht. De klinkers zijn de eigenlijke dragers van den toon; de medeklinkers moeten in 't algemeen snel, doch scherp en duidelijk worden uitgesproken. In de school let de onderwijzer er nauwkeurig op, of de kinderen bij het lezen alle letters uitspreken. Bij het zingen echter schijnt men die nauwlettendheid niet altijd noodig te achten. Fouten, die men dikwijls hoort, zijn b.v. het weglaten van eind-medeklinkers (als n en t), het niet snel uitspreken der consonanten (ten gevolge waarvan de toon een oogenblik op den medeklinker gedragen wordt, en men dus hoort: in plaats van knap kc-nap, in plaats van mor-gen morre-gen), enz. Op deze fouten moet voortdurend gelet worden. Alleen door het juist zingen der vocalen en het duidelijk en snel uitspreken der consonanten verkrijgt men eeti gezang, dat voor den hoorder verstaanbaar is. § 71. Stamvocalen noemen we a, i en u (oe); de overige zijn tusschenvocalen. De oefening in het zingen der zuivere a is de grondslag voor alle verdere oefeningen. De a is niet zoo moeilijk zuiver te vormen, toch wordt zij gewoonlijk niet rein gezongen. Bij den klank a moet men den mond iets meer dan een duimbreed openen, terwijl de onderkaak zich juist onder de bovenkaak bevindt; de tong moet in zijn gewonen stand, d. i. plat met de punt tegen de onderste snijtanden, liggen; de bovenlip moet de boventanden niet meer dan tot de helft bedekken. Wij wijzen er nogmaals op, dat de luchtstroom tegen tle wortels der boventanden moet gebroken worden. Geschiedt dit meer naar achteren, dan ontstaat er geen bolder geluid. Bij den i-klank welft de tong zich, zóó dat de rug op zeer korten afstand van het gehemelte ligt. De punt der tong moet zich weder tegen de onderste snijtanden bevinden. De mondholte is alzoo zoo klein mogelijk, terwijl door het opheffen der tong de keelholte verwijd is. De tanden mogen in geen geval op elkaar rusten. Bij den u [oe)-klank wordt door het samentrekken der lippen, die een ronde opening vormen, de mondholte verlengd, doch tevens vernauwd. De tong ligt van voren plat, van achteren is zij iets naar boven getrokken. Men trachte reeds in het begin een zuivere uitspraak der stamvocalen te krijgen, en beginne met den eenvoudigen a-klank. Elk vreemd bijgeluid moet verdwijnen. §7 2. Van de medeklinkers ontstaan de n, m en ng, doordat de mondholte afgesloten is en de lucht trillend door den neus zijn weg vindt; men noemt deze letters dan ook neus-consonanten. Ratel-consonant is de r. Zij wordt gevormd óf door het trillen van de punt van den tong (tong-r), óf doordat de rug van den tong zich verheft en de luchtstroom de huig in trilling brengt (geJiemeltc-r). Tn het laatste geval brouwt men. De tong-r is de zuivere ratelconsonant; de gehemelte-r moet men vermijden. Door het eensklaps ontsluiten of afsluiten van het mondkanaal ontstaan de slag-consonanten: p, b, w, — t. d, — k. Bij de eerste drie sluiten we de lippen meer of min vast aaneen; bij de t en d ligt de punt der tong tegen de wortels der bovensnijtanden; bij de k drukt de rug der tong tegen 't gehemelte. De geruisch-consonanten (f, v, s, z, c, 1, g, ch en j) ontstaan, doordat do lucht door het vernauwde mondkanaal wordt gedreven. Bij de 1 moet de lucht een uitweg zoeken aan de zijde der wangen. Stam-consonanten zijn de p, t en k, omdat: bij de p de lippen het meest vast sluiten, bij de t de sluiting door de punt der tong het meest volledig is, bij de k de afsluiting door den rug der tong het meest volkomen is. Alleen bij de neus-consonanten mag de luchtstroom door den neus gaan. Ook bij de medeklinkers beginne men met de ernstige beoefening van de stam-consonanten. Registers. Stemmen. § 73- ken rij tonen, die in timbre overeenkomen, noemt men een register. In de menschelijke stem onderscheidt men drie registers, n.l.: 1. de borststem. 2. de middelstem [ falset). 3. de kopstem. De laagste tonen behooren tot het borstregister: men voelt alt 't ware de lucht in luchtpijp en longen trillen. Bij het falset-register trillen de beenderen van het hoofd, zoodat het schijnt, alsof daar de toon zich vormde. Het kopstem-register komt bij de mannenstemmen zelden voor: de hoogste tonen der vrouwenstem worden 6 ? verlagingsteekens: 1 2 3 4 S 6 7 Zie voorbeeld 18 in dit werkje. Ten slotte. De vraag, welke methode de beste is, is een hoogst belangrijke. Maar met de uitnemendste methode zal men weinig goede resultaten verkrijgen, indien de zang niet ernstig wordt beoefend. Al te vaak wordt dit leervak in de lagere school verwaarloosd; in vele scholen bestaat het geheele onderwijs in het leeren nazingen van enkele liedjes. Voorwaar, het is tijd, dat daarin verandering kome. De kinderen zingen gaarne; — onze ondervinding leert, dat geen vak den onderwijzer, die met liefde, met toewijding voor de zangklasse staat, meer voldoening schenkt. Hij, die met bezieling den zang leidt, stort in het jeugdige gemoed een liefde voor de schoone muziek, wier bezit den kinderen op lateren leeftijd een edel genot zal verschaffen. Vragen en Opgaven. 7 —10. i) Waarom gebruikt men niet eén sleutel? Welke ^-sleutels kent ge? Wijs de plaats van fx in elk dier sleutels aan. Waar staan de volgende noten in den ^-sleutel en waar in den sopraan-, in den alt- en in den tenor-sleutel? £ 11 ^ 2' f\' d \, ^2» ^1* ^2' 1 > ^*1» ^2' S' Schrijf de volgende noten in den ^--sleutel: i) De cijfers wijzen de paragrafen aan, waarbij de vragen en opgaven behooren. Noem vlug de volgende noten: 13—18. Noem vlug de volgende noten: Welke tonen zijn enharmonisch met: c (bis, des es), d, e, f g, a, b; cis, dis, eis, fis, gis, ais, bis ; ces, des. es, fes, ges, as, bes; deses. eses. geses, ases, beses. 19—22. Noem de tonen, die een grooten halven toon verschillen van: c, des, e, fes, g. gis, cis, d, dis, bis, ces, gis is, fisis, ases, geses, es, a, b. Noem de tonen, die een kleinen halven toon verschillen van: c, g, b, a, d, f, e, cis, gis, bis, as, des, fes, es. Noem de vergroote prime, de groote en kleine seconde, de groote en kleine terts, de 'reine quart, de reine en verminderde quint, de groote sext, de kleine septime en de groote none van de volgende tonen: c, g, f d. bes, a, es, e. Van welke tonen zijn: b, f g, a, bes, as, des, c, de groote seconden ; a, cis, g, dis, as, g, bes, de kleine terts; e, a, c, f, ges, beses, de groote terts; a, cis, gis, dis, fis, ges, bes, as. de reine quint; a, b, bes, as. cis, e, f des, de groote sext; b, bes, c, cis, d, dis, des. e, de groote septime ? Hoe heet de reine onder-quart, reine onder-quint, de groote onder-sext van de volgende tonen: a< d, g, f, bes, as, fis, dis, gis, es, des? Schrijf al deze intervallen in noten op! Welke intervallen ontstaan door de omkeering van: een reine quint, een rein octaaf, een groote septime, een kleine seconde, een groote sext, een kleine terts, een groote seconde? 23 32- Noem de volgende noten, maar denk u eerst achtereenvolgens i, 2, 3 kruisen, enz., daarna 1, 2, 3 mollen, enz. voor aan den balk. Moeten ook teekens veranderd worden? w Wat beteekent: dit stukje „staat in /"? In een zangstukje staan 2 kruisen voor aan den balk; in welken toon staat dit stukje? Welke toonladders bezitten 4 kruizen, welke 3 mollen ? In welke groote-terts-toonladder is as de quint van den grondtoon? In welke kleine-terts-toonladder is b de septime? In welke toonladders komt geen dis voor ? In welke geen des? Breng de volgende noten over in g, d, a, c,f, bes, es en as: Noem de parallel-toonladder van: a, c, f, g, d (kleine terts), c, d, a, g, bes, es (groote terts). Schrijf op de harmonische kl.-terts-toonladders (open afgaande) van: a, d, f bes, b, fis, cis. Schrijf van dezelfde de melodische kl.-terts-toonladders op, ook op- en afgaande. Welke toonladders zijn in den eersten graad verwant met: c, d, g, f, bes, (groote terts), a, e, b, d, g, (kleine terts). Wat zou men onder verwantschap in den tweeden graad verstaan? Noem twee toonladders, die in den tweeden graad met c gr.-t. verwant zijn. Transponeer de Nos 24 en 2s een halven toon lager, de Nos. 26 en 27 een halven toon hooger. 41—45. Schrijf het „Wilhelmus van Nassouwen" op, en verdeel het stukje in perioden en satzen. Doe evenzoo met het Engelsche volkslied. Zoek in uw zangboek een voorbeeld van een verbindingsgang. 47—49. Wat beteekenen de volgende woorden (de beteekenis kunt ge vinden, met behulp van de verklaarde woorden in § 47): largo assai. allegretto moderato, vivacissimo, piü allegro, allegro assai? Wat zouden de volgende afgekorte woorden beteekenen: rail., aeceler., rit., ritart. ? Boven een muziekstukje staat 0 = .00, boven een ander of = 60; welk wordt het vlugst gezongen ? Hoeveel minuten duurt een stuk van .500 maten, S maat, #'• 100? 50. Wat verstaat gij onder dynamiek ? Wat zou pf beteekenen ? Wat beteekenen de volgende afkortingen: cresc deer esc., dim., smorz., s/.r In een satz, die p gezongen wordt, staat boven een noot sf, dit is ook het geval in een satz. die / gezongen moet worden; zouden die twee noten even sterk moeten worden gezongen ? -> 1. Zoek in uw zangboek voorbeelden van verplaatsingen van het accent. ,t Zoek in uw zangboek een melodie in « en een in i maat en plaats de accentteekens. Welk verschil is er tusschen een £ en een J maat? Waarom zijn „opmaten" noodig en kan men niet steeds met een „volle" maat beginnen? 54 55- Wat is een accoord? Wat is een vierstemmig accoord? Wat is een stamaccoord? Wat zijn de belangrijkste stamaccoorden ? Noem den grooten drieklank, den kleinen en ook den verminderden van : c' d, e, /, g, a, b, bes, es. as, des, fis, cis, dis : S g ges r cs es enz. C c C Schrijf ze in notenschrift op, keer ze om en schrijf er bij of het een sext, of een quart-sext-accoord is. In welke toonladders vindt men den volgenden driexlank op de tonica: c—e—g; a—cis—e; a—c—e ; b—dis—fis; b—d—fis, d—fis—a; es- ges—bes ; fis—a—cis ; d—f—a; gis—b—dis? B.v,: c—e—g, groote drieklank, toonladder van <-gr.-terts. In welke toonladders vindt men de volgende drieklanken op den onder-dominant: f—a—c;g—b—d; c—es-g; b—d-fis; fis—ais—cis ; fis — a—cis ; e—g—b? Noem de verminderde, drieklanken in de toonladders van c, d, g, bes, f, fis, a, as en es (gr.-t.). Noem het sext-accoord en het quart-sext-accoord. afgeleid van den grooten en van den kleinen drieklank van : c, e, b, fis, cis, bes en es, en schrijf ze in notenschrift op. Wat is een septime-accoord ? Welk is het belangrijkste septime-accoord r Verklaar den naam! Noem het dominant-septime-accoord in: c, g, d, a, e, b, des, as, es, bes, f. In welke toonladders komen de volgende dom.-septime-accoorden voor: d—fis—a—c; e—g is—b—d ; g—b—d— f; f-—a—c—es ; bes—d—f -—as ; fis—ais—cis—e. Schrijf al deze accoorden in notenschrift, keer ze om en zet er bij of het quint-sext-, terts-quart- of secondeaccoorden zijn. .Schrijf de accoorden van voorbeeld 60 op, en zeg welke accoorden het zijn. In welke toonschalen zijn de voorb. 56, 57 en 58 geschreven, en waaraan ziet ge dat? Zoek in uw zangboek voorbeelden van gebroken accoorden; schrijf de accoorden op en noem ze. Zoek in uw zangboek voorbeelden van gelijke en van tegenbeweging in de stemmen. 57 59- Schrijf uit uw zangboek op: tien voorbeelden van dissonneerende accoorden, met hun oplossingen; twee «oorbeelden van modulatiën (volkomen overgangen) en tien van uitwijkingen, en geef op, waardoor die geschieden; twee voorbeelden van een vorhalt. 76. Welke fouten maken de leerlingen dikwijls: «• in de uitspraak. b. in de muziek. Welke middelen zijn er, om die fouten te voorkomen ot te verbeteren? Moet de onderwijzer „een maat vooraf slaan? Waarom ? Moeten de leerlingen staande zingen? 81. Waarom schrijft men (voorbeeld 58) bij mannenkoren de tenorstemmen in den «--sleutel? Vervolg voorbeeld 59. Schrijf het gemengd koor (voorbeeld 61) op 2 balken, met den g- en den /^sleutel. 83. Welke eischen moeten aan een zangmethode gesteld worden ? INHOUD. Bladz. Tonen... ;> Noten. Sleutels. . 8 Kruisen en Mollen Intervallen . . 3 Toonladders !. Transponeeren ,, Waarde der noten. Rusten 24 De Maat 2() Rhythmus, enz ,8 De Voordracht. . . ,, 32 Harmonie. . j/ De Ademhaling 4_ De Stem ^8 De Toonaanslag _0 De Uitspraak Registers. Stemmen Verschillende opmerkingen 57 Zangstukken 61 Zangmethoden 68 Vragen en Opgaven Uitgaven van?JOH. YKBMA, 's-Gravenhage. TWAALF WANDKAARTEN DEIt VADERLAND8CHE GESCHIEDENIS DOOR J. w. DE JONGH, Hoofd een er school te 's-Gravenhage. N°' o ^ederland vóór en ten tyde der Romeinen. » Nederland omstreeks 1300. " 3' geweften61 V' H6er °V8r Zeventien Nederlandsche " 4- De Tachtigjarige Oorlog. " Beleg en ontzet van Leiden in 1574. " 6' 17e ïuwe88Che Bezittingen der Republiek in de " I" De ge vestigde Republiek der Vereenigde Nederlanden „ o. Het jaar 1672. , 9. Middel-Europa in de eeuw van Lodewyk XIV (Vrienden en vijanden van de Republiek:. „ 10. Ons land in den Franschen tijd. A. Bataafsche Republiek van 1798 1801. B. Het Bataafsch Gemeenebest van 1801 tot 1806. U Het Koninkrijk Holland van 1806 tot 1810. 11 rj'jH°1Iand een pransch wingewest, 1810 tot 1813 " 19 K°nmkl'yk dei- Nederlanden van 1314 tot 1839 " 1 Van °nze 0ost-Indische bezittingen 1602e-S1798et b6Wind VaU 06 ° "1 Compagnie, B' schen6 5lïSoI.°nZei' k°l0niën d001' de E^el" Grootte der kaarten binnen den rand: 76 bij 98 cM. of bijna 8' M-. Prijs der 12 in kleuren gedrukte kaarten . f' 12,— » » kaarten afzonderlijk J 05 " X^rrb00rd 611 "iet metalen ran^»- oio per kaart hooier " B heel op linnen en Inet metalen randen - 1.25 per kaart hooger! TER PERSE: I)e toelichting met 12 kaarten in kleuren, op V5 van or'Sineele grootte. pry8 pi.llu f 2_