1874 1904 SIMPLEX VERI SIGILLUM 1874-1904. SIMPLEX VERI SIGILLUM 1874-1904. c&> HERINNERINGEN VAN DERTIGJARIG LEVEN BINNEN LEIDEN. ó » a WELKOM. Wij weten geen gepaster naam voor ons voorwoord dan een hartelijk gemeend welkom in dit gedenkboek aan alle oud-leden van Simplex Veri Sigillum, die rechtstreeks of bemiddelend aan de totstandkoming van deze herinneringsbladen hebben medegewerkt. Wij hebben met o zooveel opgewektheid en pieteit Uwe fantasie en herinnering, Uwe wenschen en goede gedachten, Uwe namenen toenamen hier, in dit boekje van eenvoud bijeengevoegd: een bont boeket voor Simplex op het feest van 30 jaren. Als de blaren neergedwarreld van hier en ginds, van heinde en over-zee zijn Simplex-souvenirs zich komen saamhoopen, om mee te doen aan den blijden dag, en een aandenken te laten voor altijd. Van over zee niet het minst. De oude makkers in de verstrooiing mogen wélde voldoening hebben, dat wij hen — nu duizenden mijlen hen afhielden van het goede Leiden — in onze feestgave niet hadden kunnen missen. Als de blaren en wij denken dan ook aan het oude beeld van de geslachten der menschen die komen en gaan. Te veel namen reeds van vrienden en verzorgers van Simplex in vroeger en later tijd moesten in de rij van eereleden achter dit boekje met liet doodenkruis worden genoemd. In piam memoriam. En anderen, die gelukkig nog de onzen zijn, zouden zeker déze reünie niet voorbij hebben laten gaan, als ze maar eenigszins gekund hadden. Maar vrienden niet ijzeren hand zijn, gelukkig alweer, in Simplex nooit zeldzaam geweest. Uit wat afwezige vrienden en zij, die persoonlijk op 12 November Jong Simplex komen begroeten, hijeeiistuurden, bonden wij dezen feestbundel. Leefden wij in Hofdijk's dagen, wij zouden het zonder blozen een keurgarve noemen. Nu vonden wij zelfs „Gedenkboek", waarvan gemakshalve in onzen oproep gesproken werd, nog wel wat weidsch en gedegen voor die handvol Herinneringen uit een 30-jarig leven en .... lieten het gaarne bij dien naam. Trouwens van wat wij Simplex kunnen aanbieden, onderschatten wij geenszins de beteekenis en de waardij. De belangstelling in dézen vorm geuit is beter dan robijnen. En zoo kan ons „welkom" niet anders besloten worden dan met den wensch, dat het Simplex van vandaag het eenvoudige boekje mag aannemen met hetzelfde hart, waarmee het geschreven is door Simplex van vroeger. De Commissie van redactie : J. D. Rutgers van der Loeff. k. p. van der mandele. H. Laman Trip. Den Haag, 2 October 1904. SIMPLEX-NOTULEN 1874-1904. 2e Buitengewone Vergadering op 30 Oetober 1874. Nu wordt er een ingekomen stuk der commissie voorgelezen, waarbij drie namen voor het gezelschap worden voorgesteld nl. „Simplex veri Sigillum", „Semper idem" en „Thorbecke". De Groot stelt voor „Thorbecke" van die lijst te schrappen, omdat hij dien naam volstrekt niet passend vindt. Muller voert nu het woord voor Simplex enz. als eenen zeer goeden en gepasten naam. Men gaat nu tot stemming over; van de 8 stemmen is één blanco en 7 voor Simplex, zoodat deze naam wordt aangenomen le Gewone Vergadering op 13 November 1874. Er komt een ingezonden stuk van Melchers ter tafel met teekeningen der insignes. Dit gaat rond. Pleyte stelt n°. voor. Aangenomen met 7 tegen 2 stemmen... Stelling: „De lijken-crematie is eene noodzakelijke instelling voor de publieke gezondheid" Feestvergadering op 20 October 1875. Ja, wij zien den schoonen jongen boom; wij zien de rijpende bloesems: waarom dan geen vreugde, geen blijdschap ? 21p Gewone Vergadering op 3 Maart 1876. De Heer Jelgersma stelt voor als officieel lied van het gezelschap over te nemen eene variatie op het Io vivat waarin de woorden „nostrarum" en „amoris" door het woord „Simplicis" worden vervangen. Dit voorstel wordt met applaus aangenomen. Een uit dit voorstel voortvloeiend voorstel om dan ook een „Simplicis Poculum" aan te schaffen wordt echter met 6 tegen 5 stemmen verworpen... 23e Gewone Vergadering op 31 Maart 1876. De almctis vraagt de leden nogmaals om hunne conterfeitsels voor het album 12° Buitengewone Vergadering op 5 October 1876. De Heer Melchers, lid der feestcommissie draagt nu het plan van feestviering voor dat in 8 deelen vervat is 33e Gewone Vergadering op 21 Februari 1877. Daarop wordt de pokel, kort geleden door de H.H. A. M. Plevte en J. J. van der Helm aan 't Gezelschap ten geschenke gegeven den leden vertoond « 37e Gewone Vergadering op 18 Mei 1877. Stelling: „De afschaffing der Jachtwet is zéér wenschelijk". 3e Diesviering op 19—20 October 1877. Had men de vorige keeren in de stad Leiden zelve aan een welvoorzienen disch gezeten. nu zou volgens hun plan Amsterdam de plaats van vreugdebetoon zijn. Niet alleen een souper, maar ook eene tooneelvoorstelling stond op hun programma 41e Gewone Vergadering op 9 November 1877. Stelling: Jacht is slechts uit 't oogpunt van noodweer en levensonderhoud te verdedigen" 20e Buitengewone Vergadering op 7 Februari 1879. Vervolgens brengt Praeses een vel papier ter tafel, waarop hij nieuwe insignes voor de leden had ontworpen. De Heer Kuipeu wil den roset vervangen zien door een das, waartegen de heeren Nijuoff en Burger hunne bezwaren opperen Daar niemand der aanwezigen een andere kleur dan blauw of lila voorstelt, kan men tot stemming overgaan; 6 leden stemmen op blauw, terwijl 4 hunne keuze op lila vestigen De Heer Burger wil den vorm van het insigne in zooverre wijzigen, dat men alleen de letters onder aan liet strikje hangt en dus geen plaatje, daar men dan toch niets van de letters ziet. Dit amendement wordt met algemeene stemmen aangenomen 56e Gewone Vergadering op 9 Mei 1879. Stelling: „Er behoort grooten moed toe om aan den drank te geraken". 22e Buitengewone Vergadering op 1*3 October 1879. Abactis deelt mede dat hij , bij Gebr. Koster te Amsterdam schrijfbehoeften besteld hebbende, een sierlijke oleographie, voorstellende „eene italiaansehe vrouw als geschenk heeft ontvangen en stelt voor deze vrouw tot „Simplex-maagd" uit te roepen. De Heer Dekhuyzen stelt voor haar onder den hamer te brengen, hetgeen unaniem wordt aangenomen 5e Diesviering op 20 October 1879. Te half acht uren brak men op en begaf zich naar de schouwburg van Prot & Zonen. Een wonderschoon treurspel werd daar vertoond: „Levend begraven of de Erfgenamen van Brompton-Hall' .... 62e Gewone Vergadering op 27 Februari 1880. Alvorens nu de vergadering te sluiten neemt Prae- ses nog het woord om mede te deelen, dat er bij de overdracht van het archief daarin een scheerpenning is gevonden. Daar zulk een voorwerp eigenlijk niet in het archief thuis behoort, besluit Praeses het onder den hamer te brengen 73e Gewone Vergadering op 18 Maart 1881. De praeses stelt thans voor, dat ook de gewone leden van Simplex hun insigne zullen dragen aan een lint om den hals. Het werd aangenomen nadat bepaald was dat 't lint van de bestuursleden wat breeder zou zijn... 85e Gewone Vergadering op 30 November 1882. Vervolgens ging men over tot het verdedigen der stelling: „de lijkverbranding worde algemeen ingevoerd". De Viering van het tienjarig bestaan. (Uit de rede van den praeses der Eereleden). „Zeldzaam eenstemmig voor eene Hollandsche vergadering was toen eene samenkomst van eenige Eereleden, het volmaakt eens, dat het 10-jarig bestaan van S. V. S. waardig moest worden gevierd. Na eenige diskussie kwam men tot het besluit, dat een vaandel liet meest geschikte geschenk zou zijn. Dit vaandel moest een symbool zijn van den band die S'. eereleden binden moest aan het Gezelschap. Dit zij geen fraze, neen, onze tijd, aan poëzie zoo arm, moet de symbolen hoog in eere houden en dit vaandel zou inderdaad een schoon symbool zijn. Aan Simplex, dat 10 jaren lang zich staande had gehouden en zoo schitterend staande gehouden onder de andere gezelschappen, had nog een vaandel ten noode. En later, als hij een lustrum der Leidsche Akademie de eereleden weer in bedevaart optrekken naar die oude sleutelstad. wanneer hun hart weer trekt naar dat Simplex, en wanneer een nieuw geslacht in de plaats is ge¬ treden van liet oude, dan behoeven de eereleden slechts naar dat vaandel te zoeken, en al zijn hun dan die gezichten die er om staan heen geschaard, vreemd, zij behoeven slechts te zeggen, „wij zijn Eereleden van Simplex", om zeker te zijn van een gastvrij onthaal". Het Hotel Krasnapolsky genoot de eer ons te herbergen; het moet, zoo luidt de sage, die nacht vreemd zijn toegegaan in de huizinge van Kras; lange witte gedaanten, met zwarte liooge hoofddeksels dansten en zweefden over de gangen. Tevergeefs zocht men hen te grijpen, want stak men de hand naar hen uit, dan waren zij weer verdwenen, de spookgestalten. Langzaam keerde ailes weer tot de rust terug; een regelmatig en welluidend geronk bewees dat Simplex' leden in de armen van den slaap lagen 105c Gewone Vergadering op 6 Maart 1885. De signifer deelde mede, dat liet vaandel gedurende de laatste fakkeloptocht zoo geleden had, dat reparatie dringend noodzakelijk was. Naar aanleiding van deze mededeeling deed de Heer M(eixhers) het voorstel 0111 voortaan bij fakkeloptochten niet meer het vaandel zelf te laten meegaan, maar liij die gelegenheden een plaatsvervangend vaandel en wel een beschilderde lap, zooveel mogelijk het echte vaandel bedriegelijk nabootsende, als Simplex's banier den volke te vertoonen. Dit voorstel werd aangenomen. De praeses was hiermede echter nog niet tevreden: hij wenschte op de vergaderingen liet vaandel in een hoes gehuld te zien, opdat de tabakswalm de zilveren franje niet zou schaden; na de opmerking ecliter van den chemischen specialiteit van ons gezelschap, dat liet spoedig zwart worden van zilver in Leiden aan de gassen die uit de grachten opstijgen en niet aan den tabaksrook te wijten is, trok praeses zijn voorstel in. 55e Buitengewone Vergadering op 1 October 1885. Verder deelde Praeses mede, dat een fakkellap, zooals het gezelschap besloten had zich aan te schaffen, op f 20.— zou komen. Dit vonden de leden een te groote som. Praeses en signifer zullen nog andere pogingen in liet werk stellen om 'tgewenschte doel te bereiken. Feestvergadering ter viering van liet 11-jarig bestaan. De stemming werd al doller en doller. Een „rund- gesang" werd gezongen 11 le Gewone Vergadering op 11 December 1885. Ingekomen was eene missive van den HeerSiGMUND die aan Simplex de tijding bracht van de geboorte eener zuster (Poscimur)'). De Heer B(urger) stelde voor de vreugde over deze heugelijke gebeurtenis te doen blijken door een feestelijke ommegang, maar de vergadering verwierp zijn voorstel met 7 tegen 2 stemmen 120e Gewone Vergadering op 3 Februari 1887. Eenige aanmerkingen op de voordracht noopten den *) Licht uit! Noot der Red. defendens zijn gemoed te luchten, door te verklaren voortaan nooit meer zijne stelling schriftelijk te verdedigen 128e Gewone Vergadering op 13 December 1887. Stelling: De oprichting van studentenkiesvereenigingen is niet wenschelijk 130e Gewone Vergadering op 24 Februari 1888. De Heer Bloemen Waanders treedt thans op met eene improvisatie. Uit de gegeven onderwerpen heeft hij liet blanco biljet, dat ingeleverd was, gekozen. 136e Gewone Vergadering op 16 November 1888. Stelling: De inrichting der schutterij hier te lande is gebrekkig en eischt herziening 139e Gewone Vergadering op 21 Februari 1889. Stelling: „Het verbranden der lijken is een veel rationeeler en gezonder manier van behandelen van lijken dan liet begraven". De Viering van het 15-jarig bestaan, 20 October 1889. (Uit de feestrede van den praeses H. J. Coster). En, als ons nu 't groote voorrecht is geschonken, er ons over te kunnen verblijden, dat Simplex een zeer eervolle plaats onder hare zusteren inneemt en 't ons is gegeven den wimpel der victorie in den hoogen mast te kunnen hijschen, laten we dan niet vergeten, dat de ouderen dien mast hebben geplant en dat wij t niet waren, die dien wimpel hebben veroverd. Laten we ons ieder naar zich zeiven op dit oogenblik afvragen ot de leden van tegenwoordig nog steeds die vurige strijders van vroeger zijn voor 't beginsel: „Eenvoud is't kenmerk van 't ware", of ons dispuut nog steeds beantwoordt aan t doel, dat de oprichters voor oogen hadden. 161e Gewone Vergadering op 11 November 1892. Stelling: „Het oprichten van studentenkiesvereenigingen is niet wenschelijk".... lG2e Gewone Vergadering op 2 December 1892. Verhandeling: „Crematie" lG7e Gewone Vergadering op 27 October 1893. Dan wordt besproken hoe de dies gevierd zal worden en waar. Besloten wordt dat de feestviering plaats zal hebben te Antwerpen 175e Gewone Vergadering op 26 Januari 1895. De wet dwong praeses met 't oog op 't groot aantal leden, dispensatie te vragen van art. 3 met name: „het aantal gewone leden mag niet meer dan 15 bedragen .... Uit het Jaarverslag 1894—1895. Sedert hij (de jongeling Simplex) met z'n vrienden en beschermers op nimmer te vergeten wijze in Antwerpen z'n 208ten jaardag gevierd lieett, waarvan herinne- ringen aan Bertrand en Rne de 1'Ecluse hem steeds zullen bijblijven, sinds, zeg ik, voelt hij zich op en top Janstudent-Io-vivat. 181e Gewone Vergadering op 28 Februari 1896. De verhandeling van den Heer Havelaar liep over Rotterdam en de Rotterdammers, een stukje geschreven in denzelfden stijl als de beschrijvingen gepubliceerd uit 't dagboek van den Shah van Perzië 183e Gewone Vergadering op 1 Mei 1896. 't Voorstel wordt gedaan „aan alle Eereleden een Simplex-insigne klein formaat te schenken, dat aan een zacht blauw lint in liet linker knoopsgat gedragen zal worden 196e (Middag-)vergadering op 24 November 1897. 't Diner in Brussel wordt vastgesteld op Zaterdag 27 Nov., 't vertrek uit Leiden 's morgens van denzelfden dag 7.44 Gr. tijd uit de Sleutelstad 204e (Middag-)vergadering op 14 November 1898. Te midden van dit alles wordt de aandacht afgeleid door een grootsche bruisende cascade van port over de rotsige gesteenten der zoutebolletjes, tusschen de recht oppiekende denneboomen der sigaren De oud-praeses vestigt de aandacht der leden mede op het feit. dat er doorgaande wagens van hier naar Brussel loopeu. En als een vallende ster uit den achterhoek van den hemel, die piotsin het zenyth komt loeren, z.oo valt het besluit 0111 naar Brussel te gaan boven in den hemel der Simplex-leden (hoe droevig ben ik gestemd, dal heel die ster slechts door een heel klein staartsterretje gevolgd werd in den vorm van één vergadering der feestcommissie). 205e Gewone Vergadering op 12 December 1898. Er werd goed gezongen dezen avond 208e (Middag-)vergadering op IG October 1899. Hierop openbaart de praeses, dat de heei \. I (eski) en liij gezamenlijk een afscheidsdiner in Biussel zullen geven aan het gezelschap S. V. S. Genoemde tocht wordt op 10 November vastgesteld, opdat de leden den op den 13en voorbijsnellenden komeet tles te heter niet hun dubbel gezicht 11a de fuiven zullen bewonderen Viering van het 25-jarig bestaan, 10—13 Nov. 1899. (Uit een „Epos op Brussel") Helios bestuurde zijn rossen nóg schooner dan ooit weer tevoren Op dezen dag, nu Simplex zou gaan naar 't stedeke Brussel. Was er een kroegje dat meer nog trok de gekittelde maagjes, „Hemdje ligt op" en „'t kan me niet schelen" waren d'edele vochten Die doorspoelden de kelen, geleegd uit hoogvoetige glaasjes. Toen kwam hei „point sublime de jouruée" in Rocher de Cancale. „Monsieur voila le harbier" schreeuwt Jan met krakende piepstem; „Verrek" is 't eenige woord dat kwam van de dampende dekens — Dan met geweld schreeuwt de Pax en als Maxje 'l raam heeft geopend Sluipt 't Simplex-gedoe over 't plat naar d'overkant henen; Vele eerbare vrouwen aanschouwden die mannen met afschuw, Bloosden voor 't bloote gebeent' en de slaapbroek die telkens kwam kijken. „Une hêtise" gilt de portier, de eigenaar mompelt iets sombers, Want zijn hotel is gescamlaliseerd door die halfnaakte jongens Vrooi ijk herin'rend het heerlijke feest zit Simplex te eten Zóó in een trein die terecht den naam van haar vaandel mocht dragen 215e Gewone Vergadering op 10 Mei 1000. „Lijkverbranding moet in ons land facultatief gesteld worden". Deze stelling boezemt den leden veel belang in... 216e (Middag-)vergadei'ing op 4 October 1900. Want het dispuut is zeer veelzijdig ontwikkeld. Niet alleen behoeft liet de welsprekendheid en het vernuft in 't algemeen, maar tevens is het zingen, dat deieenvoudige ziel een tweede natuur was geworden, een met voorbeeldigen ijver beoefende tak van kunst geworden. . Groote kuipers heeft het gezelschap ook in den loop der tijden opgeleverd. Vooral de Nieuwste Geschiedenis geeft daar menig bewijs van. Is niet de ondergeteekende Ton een maaksel der groote Simplex-kuipers?.... 222e Gewone Vergadering op 10 November 1900. en zooals een schoone nachtbroek door de linnenmeid in de pers wordt gedaan, zoo stopt men de banier van Poscimur tusschen twee van 's lieeren R. bedmatrassen .... En wat daarvan 't verreikende gevolg was en waarom Poscimur droomde en nachtmerries kreeg van kabbelende golven en van de brug over de Apothekersdijk, dat vermeldde de kroniek Minerva van die week als volgt: „Driftig, druk en verontwaardigd liepen ze rond, de «leden van het dispuut dat zoo'11 mooi vaandel heeft en „de quaestor dook diep in zijn schatkist om een heel „oude rekening te zoeken. En een dreigende glimlach „speelde om zijn lippen, toen hij een stoffig papier inde „hoogte zwaaide. Ons mooie vaandel in het water te „smijten! Maar het is duur geweest, krom liggen zullen „ze! Doch ze lagen al krom, maar liet was van het lachen. „Simplex veri Sigillum noemden ze zich, hoe kon dan „iemand nog zoo onnoozel zijn, voor waar te houden, „wat ze zeiden. En de spanning werd grooter, totdat één „van de leden van liet verontwaardigd dispuut 's nachts „droomde van een nog mooier nieuw vaandel. En toen „hij wakker werd. toen merkte hij dat liij op het „oude lag". 223e (Middag-)vergadering op 26 November 1900. De abactis heeft nu dat portret Van Huano en Polet Met Vrede in het album gezet ... 224e Gewone Vergadering op 14 Februari 1901. Daarop toont praeses nog eens aan het gezelschap de twee zacht blinkende en teeder klinkende bazuinen, welke het bestuur voor Simplex heeft kunnen aankoopen, dank zij de steeds greoter wordende offervaardigheid van de leden van het gezelschap.... 230e (Inauguratie-)vergadering op 31 Januari 1902. eindigt met de opmerking, dat de Salvation Arniy een bijbelgezelschap is dat kuipt, zingt en overwint en dus als concurrent hoogst gevaarlijk moet geacht worden... 233e Gewone Vergadering op 1G October 1902. Stelling: „De afschaffing van de jachtwet is niet te verdedigen". 238e Gewone Vergadering op 11 Maart 1903. Uit een keur van uitgelezen onderwerpen meende hij liet best te doen Rotterdam's vuilheid op te diepen, die hij ons schilderde naar naakte waarheid. In de Hoogstraat lag nooit modder, de Boompjes konden wedijveren met Broek in Waterland 240c (Bowl-)vergadering op 18 Juni 1903. een zwemwedstrijd werd georganiseerd 245e Gewone Vergadering op 10 December 1903. O, Gij oude Pontekoek en Speerpunt en Klabakkenstok, weest verheugd, want ge hebt een opvolger gekregen . IIET SIMPLEX-LINT. Hoe zalig, wien het Simplex-lint Nog om de schouderen waait, Hoe zalig, die het rondgezang Als Simplex-lid nog kraait : Voor hem is nog de Maatschappij Een ver verwijderd oord, Hij springt nog vergenoegd en blij Op 't sterk gevlochten koord, Geweven van Concordia Van Virtus en Fides, Verwijderd van den strengsten pa En van diens wijze les. Loopt door dat sterke koord nog heen Het Simplex-lint, licht* blauw — Al springt hij ook met beide beèn, Nooit breekt voor hem het touw. En zit men in de Maatschappij, Zoo koud als vloeibre lucht, I Dan dringt zich vaak de longen uit Een stil verlangens zucht: Om weer eens bij elkaar te zijn Onder den Simplex-boom. Hoe juicht het hart, fideldomdijn, Als waarheid wordt die droom! E. H. Hijmans. Tiel. HEILWENSCH. Er woonde een kleine, oude apotheker, D. .. F. . . genaamd, in mijn geboorteplaats, in een straat die den Lucullischen naam van Botersloot droeg. We kwamen er dikwijls langs als jongens en kochten er drop. Boven de winkeldeur die naar de achterwoning leidde, stond met door den tijd verdofte gouden letters op een sterrenbezaaid blauw fond: Simplex Veri Sigilt.um. Ik heb er vaak naar gekeken als jongen, vaag vermoedend dat er een alchimistisch geheim stak in die apothekersspreuk. Nauwelijks gymnasiast geworden, heb ik de woorden fluks vertaald. De apotheker is dood en zijn huisje is, geloof ik, afgebroken. „Men kent of weet zijn standplaats zelfs niet meer". Maar de gouden woorden op het blauwe fond staan in mijn geheugen gebrand; ik heb ze liefgehad, voor ik ze begreep. En met blijde herkenning kwam ik ze tegen te Leiden, in 1887; en zie, hier zijn ze wéér, vol herinneringen, in 1904, en roepen tot een vroolijke samenkomst met oude en nieuwe vrienden: Simplex Vkhi Sigillum! Wat ze eigenlijk beteekenen, kan mij niet veel schelen. De spreuk is een oude dierbare klank en de naam van een geliefd dispuut. Een dispuut waar, in mijn studententijd, de Eenvoud werkelijk het Kenmerk van het Ware was. Een heelen avond voordragen, debatteeren en rooken — en tot slot een nabroodje met den onvennijdelijken ossehaas en wijn van den Leidschen gifmenger. Eens in 'tjaar een dies, met anderen wijn — te veel mehercle! Omne nimium nocet. Tegenwoordig neemt, naar ik hoor, Brussel een belangrijke plaats in op de jaaragenda van het gezelschap. Een blijk van zich ontwikkelend flamingantisme? Brussel is ver weg en lijkt mij minder eenvoudig dan onze plaatsen van samenkomst vijftien jaar geleden. Het is misschien een teeken van de doorwerking der paganistische levensbeschouwing onder de studeerende jongelingschap. Er is iets weelderigs in den naam. . . . Maar ik heb er volstrekt geen bezwaar tegen. Ook dan blijven de beginletters nog toepasselijk: Sit Venia Sybaritis! Heil U, mijn oud dispuut! Als ik minister was, ik schonk U het jus promovendi cum effedu civili, al moest ik er alle andere dispuut-gezelschappen 0111 ontbinden. Wat drommel, zijt ge niet zes jaar ouder dau de „Vrije" en kiest ge niet uw leden uit alle vijl' de faculteiten? Dertig jaar is een jonge leeftijd voor een feestvierend dispuut. Mijn apotheker was veel ouder; moogt ge hem nooit noodig hebben — hij is niet meer te vinden. Maar geen nood, in Uw nieuwe leden ligt Uw levenskracht; met elk jaar rust zwaarder op hen de plicht 0111 zóóvele herinneringen levend te bewaren. Floreat Simplex per eosl L. J. Plemp van Duiveland. Den Haag, Juli 1904. 1874 - SIMPLEX — 1904. In den regel valt de aandacht op den 25-jarigen levensduur van eene vereeniging. Ik heb mij afgevraagd, waarom deze 30-jarige zoo feestelijk gevierd wordt? Is het wegens de „30 jaren", die nu bereikt zijn? Ik herinner mij dat de schilder, die aan den Wartburg zijne talenten gewijd heeft, de verschillende leeftijden — zoo van het mannelijk als vrouwelijk geslacht — in eene soort van dierenriem gesymboliseerd heeft. De 30-jarige vrouw wordt als eene „ekster" en de mannelijke tijdgenoot als een „stier" afgebeeld: bij gene is het toppunt der „welbespraaktheid", bij dezen de volle maat van „kracht" bereikt. \Vat _ toegepast op ons even mannelijk als vrouwelijk dispuut — beteekent, dat Simplex thans in de volle kracht der welsprekendheid staat. Quod bonum, faustum fortunatumque sit! Ik heb van Simplex de prettigste herinneringen bewaard. Wij bleven ons devies getrouw: weinig paradewerk, veel ernst en nog meer gekheid. Ter wille van de geschiedenis, die het Gedenkboek in zich opgenomen wenscht te zien, mag ik op een 3-tal momenten wijzen. In het najaar van 1882 vierden wij zoo gezellig feest ter eere van Ekama, „dien wakkren Noordpoolman" '). In October 1884 werd in Amsterdam het 10-jarig bestaan zoo lollig herdacht: nu wijlen Mr. H. A. Hooft (oneerbiediglijk „Kop" genaamd) deed bij die gelegenheid, als altijd, de vonken van zijn geestig vernuft temidden der gezelligheid schitteren. In Juli 1880 was Herman Coster Simplicis h. t. praeses. Ik mocht hem aan mijn promotiedisch zien. Wat Coster toen heeft gesproken met den gloed, die hem eigen was, staat mij nog goed voor den geest: ik hoop, dat mijne heugenis dat beeld niet zal loslaten. Vivat, crescat, floreat Simplex! C. P. Zaaijer. Botterdam, Augustus 1904. Zie het desbetreffende Ekamalied op hl. 68. Noot der Red. Een eigenaardige Vergadering van Simplex was die, waar de gastheer, te wiens huize de vergadering was uitgeschreven, zonder bericht achter te laten, was gedeserteerd. Op het vastgestelde uur kwamen de leden — op de Garenmarkt — voor een gesloten deur. De gastheer was nergens te vinden en had, zooals later bleek, de stad verlaten. Hij werd lateiin verschillende, niet zeer aanzienlijke betrekkingen in Amerika gezien. De leden waren verontwaardigd en gevoelden behoefte onmiddellijk te vergaderen en hun verontwaardiging over deze ongastvrije behandeling te uiten. Abraham Nuhout van der Veen — een nobele figuur, helaas ook al sinds vele jaren overleden — die inwoonde bij zijn oom van der Kaay, den lateren Minister van Justitie, bood ons gastvrijheid aan. Daar uitten wij onze verontwaardiging in een krasse motie! Hierop werd een deel der voorgeschreven werkzaamheden behoorlijk afgedaan en volgde een buitengewoon gezellig nabroodje. G. C. Nijhoff. Groningen. NOG ÉÉNMAAL JONG Nog even vrouw en kind gegroet - Dan trekt naar Leiden, welgemoed, Het Eerelid van Simplex heen, Om weer te leven in 't verleen. Daarvoor laat hij de zaken staan, Cliënten laat hij huiswaarts gaan, De dokter geeft zijn zieken vrij, Het ministerie kwijnt er hij, Want heel d' adjunct-commiezenschaar Gaat onder 't roepen: A la gare! Met een urbaine naar 't station; Hoog boven uit kraait Meester Bonn, En uit zijn stille negerij Komt ook nog dominee erbij. Reeds vreugde-dronken zit men aan, Nu zal de rest vanzelf wel gaan. Men eet, men drinkt, men praat, men lacht, Zoo wordt de avond klein, de nacht Zweeft aan, op zacht bewogen wiek... Dan roept de bende: Kom! een kiek Zal Jonker maken van dit feest! Want vraagt men thuis, hoe 't is geweest, Dan toonen w' aan papa of vrouw: Zie-je, zóó lollig was het nou! Slechts even is 't gesprek gestoord Door 't bliksemlicht, maar dan weer voort Geredeneerd als deugde 't wat, Hier levendig, daar somber zat — Soms uit een overvolle ziel Een dikke traan in 't poesje Viel. De ochtendnevel stijgt ten top — O, God! 0111 acht uur moet 'k weer op! Men slentert langzaam uit de zaal En schrikt bij 't daglicht van liet vaal Geel-groene teint van den kornuit, Hij zag er pas nog blozend uit! Het koele bed wordt nu berend Maar slapen — men is 't heel ontwend. Men staat weer op, in traag bewegen. Op straat komt men den bakker tegen. Boerliaave met zijn dikke koonen Schijnt 't bleeke Eerelid te hoonen. Met moeite komt men aan 't station En stelt zijn redding in bouillon. Die is ex* nog niet! Het bevend handje Grijpt weer plichtmatig naar zijn krantje. Goddank! daar komt een lotgenoot: Zeg, voel jij je soms ook zoo doodDoodmoe? Wat wen-je dat gauw al! En op de beurs straks: O, een maf! Nog is 't geen middag: op 't archief Staat hij weer klaar tot clks gerief. De dokter snijdt zijn zieken weer, Het ministerie draait alweer. De middag spoedt voorbij: Ha Ha! Jongens, roept moeder, daar is Pa! Pa wordt aan alle kant beklommen, „Zeg man! ben j' erg laat thuis gekommen?" (Al dat beduimelen maakt hem woeiend:) „Was de vergad'ring zoo vermoeiend?" Pa antwoordt met een' fietsen lach En zegt niet veel meer op dien dag. Het oudste knaapje, zang'rig zacht, Vraagt: „Pa, hebt u wat meegebracht?" „He? Wat?" „Zoo van een cliocolaadje, Dat liadt je toch beloofd?" zegt Maatje. „O! ja! maar als 'k me niet vergis, Geloof 'k, dat 't niet rondgegeven is." Het zoontje pruilt, Papa 't land. Maar daags daarna, met volle hand, Geeft hij hem allerhande zoet, Zie zoo, nu is het weer vergoed. En als een week of wat daarna De kiek van Jonker komt voor Pa, E11 Pa's naïeve vreugd vergeet, Dat dat een zattemanskiek heet, Vraagt zoontje: „Pa, die op den grond, Pent u dat?" Enkel maar de mond Krult even minachtend van Ma. „Hadt U uw hoofd gestooten, Pa'? Dat er zoo'n doek 0111 zit?" „Wel nee! Dat hoort zoo bij een feestdiner." „Maar Pa, was het dan daar zoo nat, Dat U die parapluie op hadt? Wat doet U gek met uw gezicht!" „Ja, dat is van het bliksemlicht." Pa legt nu in den breede uit, Wat wel dat bliksemlicht beduidt, En praat tot hij er schor van is En. . . . men de kiek vergeten is. Doch 's avonds laat, dan spreekt hij: „Vrouw! Waarachtiglijk heb ik berouw. Maar bij den Eenvoud, God beware! Die toch het kenmerk is van 't Ware, Op zoo'n meer dan gewoon festijn, Daar kan-je toch niet nuchter zijn. Daar is het hart nog weer eens wild, Daar is de dorst door niets gestild! Dan vaart je Bacchus door het lijf! Je denkt aan vader, kind, noch wijf! En dan, hoor toe! 't is ongelogen, Men doet zoo met het doel voor oogen Het doel, hoog-edel: dat het Ware Zich steeds met d' Eenvoud innig pare! Wanneer je dit met mij bespeurt, Dan niet om t nietige getreurd, Maar boven 't menschlijk-klein gewoel Gesteld ons hooger zelfgevoel. Wie in het barnen der gevaren Zich voor het kwade kan bewaren, Is meer dan wie in 't bomvrij kleed Te midden van de kogels treedt. Laat mij dus op zoo'n dag in Leiden Aan jeugd en aan jolijt mij wijden; En denk met mij aan 't oude lied Dat waarschuwing en troost U biedt: „Geniet! geniet! de dies ater Grijpt U welhaast met zijnen kater! Dien volgt de grauwe eentonigheid. . . Geniet! Geniet! nog is het tijd!" Oegstgeest. J- H. Goedhart. Buitenzorg, 10 Augustus 1904. Tweemaal bereikte mij eene oproeping om mede te werken aan de samenstelling van het Gedenkboek, dat bij gelegenheid van bet 30-jarig bestaan van ons geliefd dispuut Simplex Veri Sigillum zal worden aangeboden. Herinneringen aan Leiden, aan gezelschapsavondeu, aan een vriendenkring, waaraan ik zooveel te danken heb, werden wakker. Maar... in een land als Indië, zoo hemelsbreed verschillend van patria, dat men een dubbel bestaan moet kunnen leiden om in beide volkomen mede te leven, kost het moeite om zich te ontworstelen aan den greep van den dagelijkschen arbeid, en wat heeft Jong Simplex aan een banalen gelukwensch of aan een bijdrage in zorgvuldig gekozen, doch daarom juist gekunstelde bewoordingen? Geen heldere klank van het frissche woord — de uiting van waar gevoel, officieel zou de vorm zijn, officieel de heilbede. . . . Ik gaf er wat voor mede te kunnen aanzitten bij het feestmaal, oude vrienden en kennissen terug te zien, en met een glas goeden wijn Oud en Nieuw Simplex toe te drinken — misschien zou de oude mensch zich dan weer vrijelijk bewegen, uiten, en genieten! Maar dit is onmogelijk, doch daarom niet al te zeer getreurd, daaraan zou niemand iets hebben, ik zelf het minst. In gedachten zal ik echter met U allen zijn, mij van harte verheugend dat Simplex nog 1'risch en krachtig is. Dat dit zoo blijve! P. DE ROO DE LA FAILLE. MELANCHOLICA. Wanneer de blaadren dorren gaan Verguld door 't zonnebad, Dan jagen mijne zinnen weer Terug naar Brusselstad. Wanneer ik op de statie sta, Des morgens kwart voor tien, Dan dwingt me de herinnering naar Den Simplex-trein te zien. Wanneer ik me aan tafel zet En eet mijn sober maal, Dan treurt mijn hart en dorst mijn keel Naar Roclier de Cancale. Wanneer ik in den avondstond Mijn melkglas voor me zie, Dan zweeft mijn geest in 't Cambre-bosch En bij de Laiterie. Wanneer ik dan mijn slaapsteê zoek (De „koude" maakt zoo moe), Dan droom ik zacht van 't Post Hotel In den Fosser aux loups. Wanneer ik 's menschen kijven zie Zijn nijd en achterdocht, Dan denk ik weer aan 't schoon geheel Van Simplex' Brusseltocht. Wanneer dus dit zwaarmoedig Lid Verscheidt, — belooft hem dat — Zingt aan zijn graf een Brussellied Of 't oud Simplex-vivat. K. P. VAN DER MAXDELE. 's Gra/venhage. DE OPRICHTING VAN „SIMPLEX". Voor het vieren van herinneringsdagen hebben wij Nederlanders zekere vermaardheid, die niet altijd even welwillend is beoordeeld. Zoo maakte eens een buitenlandsch blad, memoreerende onze zucht om historische feiten, soms wel van twijfelachtig gehalte, feestelijk te herdenken, de minder vleiende opmerking, dat er toch voor de Hollanders niets hartsverheffends in gelegen kon zijn dat hunne groote daden en hun beroemde mannen tot het verleden behooren, waar zij zoo telkens en telkens herdenken, dat het eeuwen geleden is, dat zij iets van beteekenis verrichtten en reeds eenige menschengeslachten voorbij gingen sedert hunne groote mannen van dit wereldtooneel aftraden. Al deelt men deze onheusche beschouwing allerminst, het valt niet te ontkennen, dat meerdere van die herinneringsfestijnen, waar men slechts kan herdenken, dat er iets groots is geweest, maar zwijgend moet erkennen, dat daarvan zoo bitter weinig restte, beter achterwege waren gebleven. Geheel anders is het echter daar, waar men niet de glorie behoeft te zoeken in het verleden, maar waar men, terugziende op een eenvoudig, doch goed begin, met trots mag wijzen op den toenemenden bloei, leidende tot de sedert ingenomen eervolle plaats. Zooals een reiziger die met moeite en volharding den steilen bergweg opgaat, wanneer hij een belangrijk eind is gevorderd, even rust neemt en terug ziet op wat hij heeft afgelegd, zoo gevoelt ieder nadenkend mensch nu en dan behoefte ook eens terug te zien op zijn loopbaan, de merkwaardige gebeurtenissen te recapituleeren en onwillekeurig in zijn gedachten eene balans op te maken om op hare hoofden 11a te gaan of hij vooruit ging of niet. Zooals ieder dat doet over zich zelf, zoo doen wij dat ook gaarne ten aanzien der scheppingen die wij öf meê tot stand brachten, óf tot wier bloei wij medewerkten. E11 gelijk die reiziger wanneer hij over den afgelegden tocht voldaan kan zijn, zich beloont met een aangename verfrissching, zoo knoopen wij, wanneer die balans over ons zelf of betreffende onze scheppingen bizonder gunstige resultaten aanwijst, aan het opmaken daarvan gaarne een feestelijk samenzijn vast. Die begeerte beeft zeker ook hen geleid die het feit van het 30-jarig bestaan van „Simplex" feestelijk wilden herdenken. Immers voor zoodanige herdenking bestaat alle reden, getuige wat Simplex in die drie decenniën is geworden. Eenige lui van 't tweede jaar, legden in October 1874 den grondslag van een nieuw dispuut, aan de Leidsche Alma Mater. Niet omdat destijds naast de faculteitsdisputen niet meerdere algemeene onder den titel van „Stijl en welsprekendheid" bestouden. Integendeel, die waren er. Maar zij hadden terecht of ten onrechte den naam, dat de leden bovenal werk maakten van weelderige nabroodjes eu de geestelijke oefeningen belangrijk achterstonden bij die van de maag. Deze klip, waarop menig goed dispuut te gronde moest gaan en ook gegaan is, wilden de oprichters van Simplex vermijden. Zij streefden er naar hun dispuut te vestigen op de basis van een eenvoudig gezellig en degelijk samenzijn. Hoe vriendschappelijk en aangenaam men bijeen was, men wilde serieus werken ook. Al waren sommigen der oprichters volstrekt niet ongevoelig voor de aangename kittelingen van het verhemelte door een keurig souper te weeg gebracht, op hun dispuut wenschten zij te komen niet 0111 voornamelijk aan de meest uitgezochte schotels van Hoogenstraaten eer te bewijzen, maar om zich onderling te oefenen in het scherpen van den geest, zonder dat daarbij eene behoorlijke ondersteuning der physieke krachten werd verwaarloosd. Zij vonden dat zulk een dispuut te Leiden reden van bestaan had en rekenden dat het zich te midden der andere goed zou kunnen handhaven, ook al behoorden de oprichters meerendeels niet tot ben die zich geroepen achtten den toon in het corps aan te geven. Zoo kwam „Simplex Veri Sigillum" op 20 October 1874 tot stand. Dat zij die het oprichtten een juist inzicht hebben gehad en den grondslag goed hebben gelegd, heeft de uitkomst bewezen. Aanvankelijk weinig opgemerkt, als het Maartviooltje, welks kleur voor het insigne werd gekozen, trok het gaandeweg de aandacht. Van de nieuwere studenten-geslachten gevoelden vooral zij, die in hun latere loopbaan tot de beste maatschappelijke elementen bleken te belmoren, zich tot Simplex aangetrokken. Den gezelligen vriendschappelijken degelijken geest onder zijne leden bewarende, nam het meer en meer in bloei toe en met trots mochten wij het lezen, dat onze bescheiden schepping van voor 30 jaren zich nu het eerste dispuut van Leiden mag noemen. Van harte wenschen wij het toe, dat het zich op die hooge plaats zal weten te handhaven. En dat kan geschieden als „Simplex" zijner traditie getrouw er naar blijft streven, van de aankomende geslachten de degelijke krachten aan zich te verbinden door steeds dien flinken geest, die het tot dusverre bezielde te blijven aankweeken, waardoor zij die aan eene Universiteit naar veelzijdige ontwikkeling streven, gewonnen worden en geboeid blijven. Vivat Crescat Floreat Simplex Veri Sigillum. A. M. Pleyte. Amsterdam, 31 Aug. 1904. AAN SIMPLEX VERI SIGILLUM bij de viering van den 30ste° dies natalis. Berapa tinggih poetjoek pisang Tinggih lagi asep api, Berapa tinggih goenoeng melintang, Tinggih lagi arep ati '): Hoog verheft zich de top van den breed-gebladerden pisang, Hooger gaat echter de rook van liet wachtvuur, te avond ontstoken, Hooger dan deze reikt nog de kam van liet blauwe gebergte, Hooger dan bergen nogtans rijst de heilwensch van 't dankbre harte. Th. B. Pleyte, Advokaat te Semarang. Den Haag, Sept. 1904. ') Maleisch gedichtje, gekend in liet binnenland van Perak-Malakka. Met mijn beste wenschen voor den bloei van „Simplex" H. L. van Bloemen Waanders. Rembang, 14 Aug. 1904. Mijn goede wenschen voor Simplex' bloei. A. A. Humme. Scheveningen. SIMPLEX VAN 1897—1902. Het heeft mij goed gedaan, dierbaar Simplex, dat tot in deze verre oorden Uw lokstem tot mij doorgedrongen is. Schoon ik niet in staat ben, in levenden lijve mijn borst op Uw feestmaal te vertoonen, versierd met het eerelidinsigne (om de eenvoudige reden reeds, dat Uw toenmalige ab-actis mij helaas dat teeken nooit verstrekt heeft), wil ik toch in enkle gloende woorden mijn heilwensch tot U zenden. Het zijn de woorden, die ik, ware ik bij U, viva voce geuit zou hebben. Zij zijn wellicht voor een groot deel der oude reünisten onverstaanbaar. Maar als ieder de beelden uit zijn eigen tijd weder te voren roept, zal toch in een gedenkboek als dit het best 't heele leven van Simplex weder opdoemen. Daarom: mijn woorden gelden mijn tijd en zullen verstaan worden door mijn tijdgenooten. Wij hebben immers allen zooveel voor dat Simplex gevoeld, dat wij als 't ware van den doode gered hebben. Ik zie mij nog als hospitant op al die dis- puten achtereenvolgens, hopende, voor dit of dat, maar niet bijzonder, voor Simplex gevraagd te worden. Want 't stond in slechten reuk, men zong er en verveeld' er zich, luidde de faam '). Maar wij hebben 't anders leeren kennen; Simplex' loopbaan werd een zegetocht. Tot nog toe lagen zijn groote daden in het verleden; men mompelde met eerbiedige gebaren van den grooten Coster, van Vissering, van Pleyte, en men lispelde het oud refrein: „Wij streden immers met hand en tand Voor onzen Plemp van Duiveland." Maar daarna was Simplex ingeslapen, en het werd niet weer goed wakker, tot het gewekt werd door de bezieling van een kleinen prins, die in het slapend woud trad, onzen Daan. Wat herinneren wij ons allen nog, hoe 'n invloed op de kleine bende hij had, hoe zijn „Tsjieomfaldera" weerklonk, hoe zijn woorden op den vooravond ons prikkelden, iets goeds te berde te brengen, hoe hij het nabroodje door zijn steeds weer verschillende openingsreden ') Ten onrechte. Het was ook toen by lange de slechtste vrucht niet, waaraan de wespen knaagden. Noot der Red. van d' aanvang af tot een ongekende studentenweelde wist te maken. Ja, van Daan af, als een vuist zoo groot, dag- teekent de victorie. Geen dispuut stond binnenkort meer in de schaduw van den Simplex-boom, geen een was er, waar men meer als één man voor zijn gezelschap ijverde, „kuipte", noemden onze vijanden het; en als goede geuzen hebben wij 't als een eernaam opgevat. Wij werden wel zwaar belasterd men zei zelts, dat wij met opzet den gelieeleu nacht na een hospitantenavond, en zelfs den gelieeleu volgenden dagop bleven en met de jonge gasten verder fuifden, alleen, om te maken, dat zij den avond daarna op Exercendo of Poscimur, onz' ouden vijand, van stonde aan in slaap vielen met niet te beste droomen van de gezelligheid, daar ondervonden! Maar wij hebben er ons niet aan gestoord. Wie onzer herinnert zich niet die actie van alle onze tegenstanders, om ons te fnuiken? Wie denkt niet aan de beruchte ab-actis-vergaderingen, om het kuipen te beletten, en waar het door de snoodheid deieenvoudige zielen slechts in de hand werd gewerkt. Maar laat ons liever van deze uiterlijke zakeu ') c. f. hl. 47 regel 3 en 4. Nuot van de Red. afstappen en nog eens de gedachten laten gaan over dat ledental. Is liet ons niet, alsof wij nog in den vroegen ochtendtrein zaten, en op de Moerdijkbrug ons jongsten lid inaugureerden „pendant le mouvement?" Maken wij niet weder cortège door de douanenzaal te Esschen en zien wij niet zelfs op dit oogenblik nog in Brussel's duisterste wildernissen een der vroolijksten, die liet meest in „de lijn" viel, voor een gesloten deur staan met de fluistrende woorden: „ouvrez donc, je suis le marquis?" Ja, als eens die oude herinneringen weer loskomen! Weet gij wel, dat ik nu in deze dagen in mijn kalme en stille woning te Batavia mijn bed niet voorbij kan loopen, of liet is mij, alsof liet ergens op de Hoogewoerd staat, en ik er den student Boers in zie liggen, neen ik zie hem er niet in liggen, ik zie hem er uit halen, ik zie er onzen Trouille ') in kruipen, ik hoor stappen op de trap, een agent komt binnen met een peen in zijn hand, ik hoor een geweldigen slag en ik zie, hoe onze Daan als met een tooverslag „een coup d'état", de pontekoek-hamer doet geboren worden en den nieuwen feesthospitant in een vloed van woorden welkom heet. ') Tweede stereotype uitgave. De kolenschop van Feits, en de koek van Boers! Lang hebben zij ons gediend als presidiale hamer, tot het Beheer der Societeit, vermoed ik, bevel gaf, hem ons te ontstelen, toen hij achter gebleven was na een nabroodje. Er werden immers van de geestdrift, waarmee hij gezwaaid werd, te vele tafellakens de dnpe! En wat een vergaderingen ook! Wat een humor en wat een ernst tevens! Hoe hoor ik nog op mijn eigen kamer den ouden Pes (hij had 't diner niet afgezegd in Katendrecht) ') in zijn krachtige rlietorstem over Tolstoy's Kreutzer Sonate spreken, zoodat Eddy Bonn zóó aangedaan werd, dat hij, naar zijn gevoelen gevraagd, geen woord kon uiten! En weer zie ik Trouille hand aan hand met vijf duizend schipperskinderen voor mij staan en Polet 2) op een zeekakkelobbus rijdend, één en al verbazing, dat de geheele feesthospitant, Boode Dirk van Zutfen, in het archief was gestopt; en nog meer verbaasd op dien ochtend in Brussel, toen hij tot zijn schrik gewaar werd, dat hij het gelaat Labans, tandeloos als t was, zoo deeilijk geschonden had! >) Zie het Pes-lied op bl. 72. Noot van de Red. ") Niet Guano. Ofschoon tussehen heiden weinig onderscheid bestond, kon men den laatste herkennen aan z\jn lieven krullenbol. Cronjo Carachi! Vous voila assize avec vos poires frites! Wat sprak de Pes een Fransch! Wat denken wij niet aan liet bois de la Cambre, aan de laiterie, aan hemdje licht op en het kuisclie whisttafeltje, eerst met vieren en later met den blinde Ik word te lang voor een gedenkboek, en toch! de beelden zijn zoo overvloedig. Wie herinnert zich niet, hoe de stakkers vanPoscimur, in hun veler bijzijn door één man van hun vaandel beroofd, 'sanderen daags op raad van den dief op de brug van de Vrouwensteeg te dreggen stonden, omdat hun was meegedeeld, dat t bij de vreugd der verovering in de gracht was gezwaaid, en hoe later bleek, dat de president van het gezelschap dagen lang op zijn eigen vaandel geslapen had '). Wèl is die oude vijand ver achter ons gebleven sinds den dag, dat ieder zijner leden bij 'l uitgaan van zijn huis een billet op zijn deur gewaar werd, waarop in groote letters: .besmettelijke ziekte Poscimur", en o zijn smart, toen spoedig bleek, dat ieder hospitant zich voor die infectie zorgelijk behoeden wou! ') c. f. de notulen van 16 November 1'JOO op bl. 19. Noot van de Red. Er is nog veel, dat ik vertellen wou. Zoovele leden, en verdienstelijke, Pax, Amandel, en gij, brave Nijlkakkelobbus, vragen nog om 't woord, maar 't is mij, of ik wederom een forscben pontekoekslag op tafel geef en de zaak voor dezen avond sluit met 't oog op 't nabroodje! Dat wordt ditmaal alleen door U genuttigd! Laat bet dan voor mij slechts hierin bestaan, dat ik U toewensch, dat de oude Simplexblos U van de kaken mag stralen, wanneer gij met de groote voorgangers vereenigd zijt, en dat ik zweer, over tien jaar, als ik met verlof ben, niet op 't appel te ontbreken. A. W. Habtman. Batavia, 27 Juli 1904. FRAGMENT UIT EEN SIMPLEX-AVOND. OCTOBER 1896. Motto (ook voor dit album). Als de menschen niet aan je denken, Moet je jezelf een gedenkzuil schenken. Pès-lied '): Saphir: n°. 3, Maart 1808. Van een kerel groot en sterk Is dit werk, Maar eigenlijk moeten alléén tijdgenooten het lezen: Anderen kunnen onmööglijk op de hoogte van dit grapje wezen. (Speelt op de kamer van Troelje met liet gebroken been: hoekhuis Rapenburg)2). Het lid Vincent van Peski is nu aan de beurt ter verdediging van de volgende stellingen: I. Vaderlandsliefde en liefde tot de menschheid zijn géén tegenstellingen. ') Zie het Pes-lied ten voeten uit op hl. 72. Noot van de Red. 2) en Nonnensteeg. Noot van de Red. II. Liefde tot de menschheid is zelfs zonder vaderlandsliefde (bij bet meerendeel der menschen) onbestaanbaar. De toelichting is zóó pakkend geweest, dat deze zelfs nu nog als voldoende mag worden verondersteld. Debat. Troelje brengt hulde aan het heilig vuur van den reserve-soldaat, maar, nu hij zelf weet hoe beroerd een gebroken poot is, stemt hij tegen: de oorlog dient alléén om de mensehen de beenen te breken. Op dezen degelijken grond stemt spreker dus „tegen". Alle andere sprekers was nu al het gras voor de voeten weggemaaid, zoodat het debat gesloten wordt. De stelling wordt aangenomen. Op de kroeg zit een slecht gezelschap (ik mag 't niet noemen, want 't is zoo'n leelijk woord): dank zij de inspiratie van de stellingen van hedenavond, wordt 't Simplex-vaandel met heilig vuur verdedigd. Een keurig nabroodje met capuchons a douze couleurs Cetera desunt memoria; alleen schiet me nog te binnen dat Jan Havelaar zwart gemaakt is. t. t. ut Semper-Simplex p. van kaTENDRECIIT tot brussel. Rotterdam. Mud tok, 2G Juli 1904. Onder de genoegelijke herinneringen aan mijn studententijd nemen de dispuutavondjes en de nabroodjes van „Simplex" een belangrijke plaats in. Wat zou ik graag mede aanzitten aan den feestdisch! Met de eereleden uit mijn tijd zou ik willen spreken over de goede dagen van een jaar of tien geleden. En aan de jongeren zou ik veel willen vragen: of het clublied nog altijd het oude is — Poscimuris est antidotum — en of de Moord van Raamsdonck nog altijd op de nabroodjes met variaties gezongen wordt. En of de praeses nog altijd de jonge leden verwelkomt als „nieuwe loten aan den ouden Simplexstam", en of er nog altijd geklaagd wordt „dat de vorige spreker het gras voor m'n voeten heeft weggemaaid". Misschien zal ik het voorrecht hebben in 1909 het 35-jarig bestaan van „Simplex" mede te vieren. Dat hoop ik! P. A. van de Stadt. M. TULLI CICERONIS DE SIMPLICITATE ORATIO. Zeer verheugt het mij, o rechters, juist u hier tegenover mij te zien. Wij allen toch kennen 11 als mannen, die de welsprekendheid en de eenvoudigheid naar waarde weten te schatten. Ware het niet aldus met u gesteld, hoe zoudt ge te beklagen zijn, nu ge beoordeelen moet, welke van al die vereenigingen, die in onze stad de welsprekendheid beoefenen, wel het recht zal krijgen, zich de eerste te noemen. Nu 11 deze taak is opgelegd, zult ge voorzeker, zooals ieder die eene keuze moet vestigen dat pleegt te doen, u beijveren eenen toetssteen te vinden, om er de zaken waaruit ge moet kiezen aan te beproeven. Wat zou nu, o zeer wijze rechters, hier wel de heste toetssteen zijn? Naar mijne meening, en ik heb er grondig over nagedacht, is dit de eenvoudigheid. Waarom zult gij vragen: de eenvoudigheid? Dat die het juist is, vindt zijne oorzaak daarin, dat ge kiezen moet uit vereenigingen, aan welke de ijdelheid en de snoeverij als het ware ingeboren lijken te zijn. Want als we ze nader beschouwen, dan zijn daar de mannen der uiterlijke welsprekendheid (hoe verwaand , o rechters, moet het u reeds toeklinken, dat zij zich zelf zoo noemen). Veeltijds kunt ge hen in onze straten zien, eene gulden laars op een kussen van roode stof dragende. Dwaze praal voorwaar! En als gij hoort hoe snoeven en spreken bij hen gelijk van zin is, dan zoudt ge u met recht verwonderen, dat ze de stoutmoedigheid hebben, hier nog voor u om den prijs te dingen. Maar gaan we verder. We zien dan eene bende lieden, welke zich in het publiek plegen te vertoonen, zittende boven op hunne voertuigen en met zich voerende, mirabile dictu, eene sik. Maar ik zal uw oor niet verder vermoeien met u van die anderen te vertellen; lieden, die voorwaar het meest uitblinken door onbekendheid, terwijl zij toch ook er eene gewoonte van hebben gemaakt te snoeven en zich te tooien, de eenvoudigheid schuwende als ware het Medusa's hoofd. Neen, veeleer wil ik u vragen, of uit deze voorbeelden niet blijkt, hoe moeilijk eene deugd de eenvoudigheid is en hoe zeer wij het op prijs moeten stellen, als er nog menschen gevonden worden, die haar eeren. En is het ook niet eene oude spreuk, die onze vaderen zeker van Minerva zelve gehoord hebben, dat Simplex Veri Sigillum est? Ja de eenvoudigheid is het teeken van het ware en het is ons aller plicht het ware als het hoogste te eeren! Zoudt ge dus bij uw oordeel in deze zaak, o rechters, eenen beteren toetssteen, dan de eenvoudigheid kunnen aannemen? Werpt dan nu met mij uwen blik op die edele schare, die de eenvoudigheid in hun vaan voeren. Ja, ze kennen geen grooter genot, dan haar na te jagen. Ze gaan zelfs in deze deugd zoover, dat ze om den schijn niet op zich te laden, dat ze er prat op zouden gaan (dat ware toch met de eenvoudigheid in strijd), zich telken male aan eenen disch vereenigen en daar — tegen hunnen wil voorzeker — aanzitten te midden van velerlei weelde. Maar juist ter wille der eenvoudigheid brengen zij dit offer. En nu durf ik vragen: is liet niet helder als de dag, aan wie de prijs toekomt? Aarzelt ge nog? Neen, ik zie het aan uwe gelaatstrekken, ge hebt het besluit reeds gevat en eenparig zult ge het uitspreken: „de mannen der eenvoudigheid zijn de eersten in onze stad"! Vertaald door Mr. D. Albers. Zutfen. Het was op een donkeren avond, 't Was laat — de kroeg was al dicht — Alleen in het Rapenburg Weerkaatste nog wat licht. Dat kwam uit de Akademie, Uit de letteren-faculteit: Daar heersohte zoo laat in den nacht nog Een vinnige letterstrijd. Ik keek door de ramen naar binnen, En zag een schouwspel daar, Een schouwspel dat deed huiveren Zoo vreemd en wonderbaar.... De alphabetische Letters Die waren te zamen bijeen; Ze spraken van 't Leidsche Simplex, En 't Simplex van voorheen. i En elk dier zes en twintig Vertegenwoordigde wat, Dat deel uitmaakt van Simplex, Of eenmaal beteekenis had. Daar waren er oud en deftig, Zij waren eenmaal vermaard, Thans worden ze — simpele letters — Sinds lang in 't archief bewaard. De jongeren deden gewichtig En voerden het hoogste woord; En uit die diverse belangen Kwam heftige ruzie voort: De A sprak van de tochten Naar Ontwerp' of Amsterdam, De B weet alleen maar van Brussel: ') Ze raken in vuur en in vlam. De C schreeuwt heel op z'n eentje Wat ieder al eeuwenlang weet: Zonder een praeses uit Simplex Blijft 't Collegium incompleet. De K en de G hebben ruzie — Een kwestie van prioriteit — ') Met de tochten naar Brussel treedt niet onvoegzaam „de tegenwoordige tüd" in. Noot van de Red. É Wat of op d' eerste vergad'ring Wel het allereerst is gezeid: „De fcaas van 't brood afgegeten", „Het -"»''l onsterfelijk gemaakt. Noot van de Red. Het beest kwam op mij toe.... Maar liet mij gauw weer gaan: Want ik hen Ekama, Die wakkre noordpoolman, {bis) Trek ik mijn dikken pels Met witte knoopen aan — De Eskimo, die mij ziet, Blijft vol verwondering staan; En zegt met blij gezicht Tot zijne Eskima: Daar hebt gij Ekama, Die wakkre noordpoolman, {bis) Ik vischt' een zeehond op, Ik maakte 't beest gedwee, En nam het aan een touw Als mijn schoothondje mee. Toen blafte 't lieve dier Mij kwispelstaartend aan Waf, waf, waf, Ekama, Gij wakkre noordpoolman, (bis) De Varna zonk omlaag Maar ik bleef er niet op staan, Want ik redde mij terstond Al op de gladde baan. En toen riep al het volk Mij juichend aldus aan: Gered is Ekama, Die wakkre noordpoolman. (bis) Ik spoedde als een haas Mij naar het vaderland, De Ohi nam me aan boord, Ballot gaf onderpand. En toen ik in Utrecht kwam Toen riep hij vroolijk uit: Wees welkom, Ekama, Gij wakkre noordpoolman. (6«s) Zoodra ik kwam in 't land Toog ik naar Haarlem heen, Ik viel daar uit de lucht Gelijk een phenomeen. Katrientje Postma zei: Wat zegt gij daar wel van, Dit is mijn Ekama, Mijn wakkre noordpoolman, [bis) Ons Simplex viert nu feest, De Dies is weer daar En ieder heeft er lol — Een ding ontbreekt er maar. 1 Men spreekt elkander toe: Ik zie U gaarne hier. Maar ... waar blijft Ekama, Die wakkre noordpoolman? (bis) Melchers. H. Burgek. Hooft. Haase. A. F. Holleman. A. Burger. S. W. Holleman. Menalda. Zaaijer. Jacobson. Th. Bussemaker. HET LIED VAN „DE PES". Wijze: Zoo als het begint. Fes was een kerel groot en sterk, Hij collecteerde in de kerk, De ooievaar had hem gelegd In Katendrecht. Naar Brussel maakt' hij eens een marsch, Al kend' hij van de taal geen snars, Dat had men hem nooit uitgelegd In Katendrecht. Hij ging naar Brussel met veel vuur, Maar bleet' er maar een twee, drie uur: Hij had 't diner niet afgezegd In Katendrecht. Eerst mocht hij meegaan bellen moeren, ') Daarna naar 't baccaraaien loeren, Maar... daarvan heeft hij niets gezegd In Katendrecht. Al mag Pes nog zoo dapper zijn, Hij brengt 't nooil verder dan kaptein, Eii komt dan met pensioen terecht In Katendrecht. ') Editiu altera emendatior. Noot van de Ked. SIMPLEX YERI SIGILLUM."> Het is allengs zóózeer gewoonte geworden, ons gezelschap bij afkorting enkel niet het eerste woord van zijn naam aan te duiden, dat de beide laatste wel eens in het vergeetboek dreigen te geraken. Zoo is liet mij althans een tijd lang gegaan, en eerst later ben ik er meer toe gekomen, onze zinspreuk in haar geheel te zien en mij rekenschap te geven van hare juistheid op ieder gebied. Niet het minst op het gebied van taal en stijl. Hoeveel schoonklinkende woorden en bloemrijke zinnen krijgen wij niet dagelijks te hooren en te lezen, waarvan bij eenige ontleding zoo weinig werkelijke inhoud overblijft. De waarheid ook in de uitdrukking onzer denkbeelden, behoeft geen kleurig gewaad: zij kan zich gerust met sobere inkleeding behelpen. Er wordt verteld van een oud-lid van den Hoogen Raad, befaamd 0111 de keurige kortheid van de door ') De Red. zag zich genoodzaakt dit Simplex Veri Sigillum als een lest best op te nemen. hem gestelde arresten, en die zulks hieraan dankte, dat hij in zijne jonge jaren had gewerkt onder iemand, wiens gewoonte was, uit alle hem voorgelegde ontwerpen van stukken elk overbodig woord te schrappen. Zoude zulk een Censor niet aan ieder onzer op zijne beurt goed te stade komen? Hoe zou zijn potlood niet huishouden onder de dikke woorden, en vooral onder de sterke bijvoegelijke naamwoorden, waarmede velen zoo kwistig omspringen! Wij kennen ze allen: de lieden die geen onderwerp kunnen aanroeren zonder daarover drukte te maken , die zich hebben aangewend, de eigenschappen van personen en zaken, hetzij ten goede of ten kwade, altijd met sterk sprekende kleuren te schilderen, en bij wie woorden als „uitstekend" en „voortreffelijk" eenerzijds, „ignobel" en „abject" anderzijds, als ware het in den mond bestorven liggen. E11 dat terwijl inderdaad toch verreweg de meeste personen en zaken de maat van het gewone volstrekt niet te buiten gaan. Waartoe dan zooveel ophef gemaakt? Het is niet simplex, het is niet verum. En het heeft vooral dit nadeel, dat het de juiste verhoudingen uit het oog doet verliezen. Wie zich heeft aangewend, het alledaagsche in den overtreffenden trap te behandelen, wordt vanzelf genoodzaakt zijne uitdrukkingen nog sterker te maken ingeval er iets werkelijk buitengewoons voorkomt. Het gaat hem als den man, die liet noodig achtte in een door hem gesteld stuk de woorden en zinsdeelen die hij wilde doen uitkomen, te onderstrepen, maar die dit zóó overdreef, dat er ten slotte bijna geen woord zonder streep was, en hij zich genoodzaakt zag om de gedeelten waarop het werkelijk aankwam, nu van twee en zelfs drie strepen te gaan voorzien, en daarbij van paarsen en rooden naast zwarten inkt gebruik te maken. Het gevolg was, dat liet stuk er niet alleen onooglijk uitzag, maar ook bij lezing alle uitwerking miste. Tegen zoodanige schadelijke overdrijving waarschuwt ons, leden en oud-leden, de zinspreuk van ons gezelschap. Luisteren wij daarnaar, en trachten wij den eenvoud te bewaren in hetgeen wij zeggen en schrijven, opdat niet met den eenvoud ook de waarheid verloren rake. Eenige neiging tot schetteren en gebruik van groote woorden schijnt den menscli ingeboren. Daarom is liet zoo dienstig, onze zinspreuk af en toe eens bij ons zeiven te herhalen. Ed. Jacobsox. Rotterdam, October 1904. LIJST VAN EERELEDEN VAN „SIMPLEX VERI SIGILLUM". Jaar van benoeming Mr. A. Nuhout van der Veenf 1876 Mr. A. M. Pleyte . . 1876 (1904) Mr. W. F. de Boer Vervoorn + 1877 H. C. C. Bondam 1877 Mr. M. W. C. Melchers f 1877 E. F. Feenstra Kuiper f 1879 Dr. G. C. Nijhoff 187'.) Dr. C. A. Lobry de Bruynf... 1879 Dr. H. Ekania 1879 Dr. H. Burger C.Pzn., 1879 Mr. A. Telting 1879 Dr. H. J. Rinkesf 1879 Dr. H. van Dorsten 1880 Mr. W. H. A. Hooft f 1882 Mr. W. F. Haase 1882 Jaar van benoeming ^ Dr. M. C. Dekhuyzen 1882 Dr. A. F. Holleman 1