BEKNOPT OVERZICHT DER MAASKWESTIE VAN AF 1849 TOT MEDEN REDE GEHOUDEN DOOR JULES SCHAEPKENS JR- 1e SECRETARIS DER MAASVEREENIOINO OP DE VOLKSVERGADERING DER MAASVEREENIGING, ===== DATO 12 APRIL 1908, TE MAASTRICHT. ===== UITOEOEVEN DOOR DE MAASVEREENIOINO TE MAASTRICHT. BEKNOPT OVERZICHT DER MAASKWESTIE VAN AF 1849 TOT HEDEN REDE GEHOUDEN DOOR JULES SCHAEPKENS JR- IE SECRETARIS DER MAASVEREENIOINO OP DE VOLKSVERGADERING DER MAASVEREENIOINO, ■ DATO 12 APRIL 1908, TE MAASTRICHT. = UITGEGEVEN DOOR DE MAASVEREENIGING TE MAASTRICHT Het Bestuur der Maasvereeniging te Maastricht is samengesteld als volgt: LAURENT POLIS, Voorzitter, Voorzitter van meerdere Vereenigingen en Instellingen. ERNEST REGOUT, Onder-Voorzitter, Lid der Staten v. Limburg. JULES SCHAEPKENS Jr., Ie Secretaris, Voorzitter der Kamer van Koophandel en Fabrieken. A. OLTERDISSEN, 2e Secretaris, Lid van den Gemeenteraad. LUCIEN FOUQUET, Penningmeester, Bankier. FERD. CLAESSENS, Ing.-Dir. der fabrieken de Sphinx. P. CRIJNS, Voorzitter der R. K. Landb. Vereeniging. O. DEVAHIF, Directeur der Maastr. Zinkwitmaatschappij. ERNEST HOLLMAN, Lid der Staten van Limburg en lid van den Gemeenteraad. K. LANGEMEIJER, Industrieel. P. J. LENGERSDORFF, Directeur der Céramique. JOS. MARRES, Lid der Staten van Limburg, Industrieel. EUG. MARRES Jr., Industrieel. Hierbij voldoe ik aan het vereerend verzoek van het bestuur der Maasvereeniging te Maastricht, om mijne rede, gehouden in de volksvergadering op Palmzondag 12 dezer, af te staan, teneind; haar in brochurevorm uit te geven. Ik stel er prijs op nogmaals te verklaren dat het alleen mijne bedoeling was, (hetgeen met het oog op den beperkten tijd tot voorbereiding niet anders kon) een beknopt overzicht te geve.i van de lijdensgeschiedenis der Maaskwestie vanaf haar begin tot op heden; gaarne laat ik aan anderen over »historisch compleet■■ daarover te schrijven. Bij die gelegenheid zal zeer zeker recht gedaan worden aan de mannen die voor onze belangen hebben gestreden en, naar ik hoop, zullen dm ook anderen, die hun plicht niet deden, aan het oordeel van het nageslacht overgeleverd worden. De geschiedschrijver zal tevens wel liet antwoord weten te geven op de tweevoudige vraag: ' Hoe is het mogelijk dat achtereenvolgende landsregeringen, landsbelangen zóó konden verwaarloozen; wat was hiervan de reden en waar was de Deas ex machina ? Hoe is het mogelijk dat Thorbecke, die het zoo goed wist en zoo lang zoo goed meende, vooral met Maastricht, hoe is het mogelijk dat zijn naam onder het traclaat van IS63 staat, onder den naam van Van der Maesen, een Maastrichtenaar ? * * # Volledigheidshalve geef ik hier, met een enkel woord, weer, hoe de huidige beweging der Maasvereenigingen ontstond en krachtig opbloeit. In de .Limburgsche Brieven van Fidelis in »De Voorhoede-s. werd dato 18 Jan. het eerste de idee opgeworpen en later uitvoerig toegelicht, Maasvereenigingen op te richten en die tot een algemeenen bond samen te binden. De Kamer van Koophandel te Maastricht wees in hare missievc van 10 Maart II. aan de Zusterkamers in Limburg, op dit ontwor- pen plan, dat intusschen gesteund was door de Nieuwe Koerier en liet Venlooseh Weekblad, en stelde der kamers in de Provincie voor, het initiatief te nemen of te doen nemen, tot oprichting van Maas vereen igingen. Intusschen hadden in Februari te Eijsden, eenige flinke mannen de handen uit de mouwen gestoken en eene Maasvereeniging opgericht. Daarna volgde Maastricht en weldra tal van andere gemeenten, als: Obbicht, Papenhoven, Swalmen, Asselt, Linne, St. Qeerlruid, Steveuweert, Qrevenbicht, Wessem, Steyn, Bunde, Geulle, Itteren, Borgharen, Meerlo en Blitterswijk, terwijl men in tal van andere gemeenten met de oprichting doende is. Moge weldra elke Limburgsche gemeente zijne Maasvereeniging hebben, Limburg zijn algemeenen Maasbond en bewaarheid worden, wat de heer Laurent Polis, voorzitter voor Maastricht, in zijn slotwoord zeide op de genoemde volksvergadering: »Men late niet langer Gods water over Gods land loopen, maar zorge, dat weldra Gods water door Gods bevaarbare Maas stroonie.« JULES SCHAEPKENS Jr. Maastricht, 12 April 1908. DE MAAS BIJ DE MAASBRUG TE MAASTRICHT BIJ LAGEN WATERSTAND BIJ HOOQEN WATERSTAND Mijne heeren! De geschiedenis van de Maaskwestie is lang en de tijd om die geschiedenis hier thans te behandelen is kort. Ofschoon ik de Maaskwestie, die niet alleen is een belang van Maastricht en van Limburg, doch ook een nationaal belang, gaarne in den breede zou behandelen, zal dit mijn overzicht moeten beknopt en noodzakelijk onvolledig zijn. Ik druk daarbij de gegronde verwachting uit, dat de zich meer en meer ontwikkelende belangstelling in de bevaarbaarmaking der Maas er van zelf zal toe leiden, dat weldra de zoo gewichtige lijdensgeschiedenis van de Maaskwestie uitvoerig zal behandeld worden. Dan zal ieder rechtgeaard Nederlander met verbazing kennis nemen van het feit, dat vroeger door verschillende Nederlandsche Regeeringen een nationaal belang, op ongeloofelijke en onverantwoordelijke wijze is verwaarloosd geworden. Mijn betoog heeft uitsluitend en alleen ten doel de geschiedenis der Maaskwestie in hoofdtrekken opnieuw onder het oog van het publiek te brengen en ik stel er prijs op te verklaren, dat het verre van mij is, verwijten te doen om deszelfs wil; de bedoeling is niet te recrimineeren of na te pleiten, ik heb het oog gericht op de toekomst en wil trachten in bescheidenheid eenig water aan te dragen om de Maas bevaarbaar te maken, in de vaste overtuiging, dat indien wij allen willen meehelpen, wij geen water naar zee zullen dragen. In het voorbijgaan, herinner ik aan den toestand waarin Nederland en speciaal Limburg en Maastricht verkeerden, gedurende de jaren 1830 tot 39, (toen door generaal Dibbets eenige waterwerken aan de Maas werden uitgevoerd met het oog op strategische belangen.) DE MAAS BIJ DE MAASBRUG TE MAASTRICHT HIJ LAGEN WATERSTAND MIJ HOOGEN WATERSTAND Mijne Heeren! De geschiedenis van de Maaskwestie is lang en de tijd om die geschiedenis hier thans te behandelen is kort. Ofschoon ik de Maaskvvestie, die niet alleen is een belang van Maastricht en van Limburg, doch ook een nationaal belang, gaarne in den breede zou behandelen, zal dit mijn overzicht moeten beknopt en noodzakelijk onvolledig zijn. Ik druk daarbij de gegronde verwachting uit, dat de zich meer en meer ontwikkelende belangstelling in de bevaarbaarmaking der Maas er van zelf zal toe leiden, dat weldra de zoo gewichtige lijdensgeschiedenis van de Maaskvvestie uitvoerig zal behandeld worden. Dan zal ieder rechtgeaard Nederlander met verbazing kennis nemen van het feit, dat vroeger door verschillende Nederlandsche Regeeringen een nationaal belang, op ongeloofelijke en onverantwoordelijke wijze is verwaarloosd geworden. Mijn betoog heeft uitsluitend en alleen ten doel de geschiedenis der Maaskvvestie in hoofdtrekken opnieuw onder het oog van het publiek te brengen en ik stel er prijs op te verklaren, dat het verre van mij is, verwijten te doen om deszelfs wil; de bedoeling is niet te recrimineeren of na te pleiten, ik heb het oog gericht op de toekomst en wil trachten in bescheidenheid eenig water aan te dragen 0111 de Maas bevaarbaar te maken, in de vaste overtuiging, dat indien wij allen willen meehelpen, wij geen water naar zee zullen dragen. I11 het voorbijgaan, herinner ik aan den toestand waarin Nederland en speciaal Limburg en Maastricht verkeerden, gedurende de jaren 1830 tot 39, (toen door generaal Dibuets eenige waterwerken aan de Maas werden uitgevoerd met het oog op strategische belangen.) Vroeger bevond de Maas zich in bevaarbaren staat.') In den drogen zomer van liet jaar 1842, was de waterspiegel nog 22 duim boven A. P., zoodat voldoende water aanwezig was voor een geregelde scheepvaart, terwijl, voor zoover mij bekend is, vóór 1849 geen klachten voorkomen. Dit jaar echter begint de lijdensgeschiedenis. Wat was de oorzaak? Bij de wetten: van 23 Maart 1847, betrekking hebbende op de ontginning van woeste gronden van 27 April 1849, betrekkelijk de irrigatiën (Stbl. 1848, n. 19, n. 66) van een Kon. besluit van 13 Mei 1854 (Moniteur Beige van 17 Mei 1S54 n°. 157) betrekkelijk de irrigatiën der Kempen van 20 juni 1855 betrekkelijk de irrigatiën (Stbl. 1S55 n°. 43, n".83), verbond zich de Belgische regeering, aan de ondernemers der ontginningen in de heidevlakten der Kempen, het noodige water te leveren, en bekrachtigde zij door notarieële overeenkomsten, nader den verkoop van hetgeen België alleen, niet toekwam en ons bepaaldelijk werd ontnomen. 2) België matigde zich aldus het recht aan om zijne 10.000 H.A. woeste gronden in de Kempen door bevloeiingen vruchtbaar te maken, met het water van de Maas. De hoeveelheid water was buitengewoon groot en beliep volgens peiling in Juli 1858 in 10 uur tijds 500.000 M3, eene hoeveelheid destijds geschat op 2 3 van het Maaswater. 3) Uit een request in het jaar 1859 verzonden door 1'Association 1) Uit cene zeer gedocumenteerde studie van den Z. E. Heer J. L. Meuleners, in de Publications de la Société I listorique et Archéologique dans Ie Duché de Limbourg, Tomé XXIII, pag. S9— 160, tot opschrift liebbende: De Scheepvaart in liet tegenwoordig Hertogdom Limburg, tijdens de beroerten in de 16e en 17e eeuw , blijkt, hoe bloeiend destijds die tak van Limburgsche nijverheid was, en tevens dat de Maas toen eene bij uitstek bevaarbare rivier was. Tusschen Dordrecht en Luik voeren onafgebroken groote schepen, hoogmasters en hoog aarsen , die van uit Holland zout, raapzaad, olie, boter, kaas, reuzel, haring en stokvisch, van uit Luik graniet, marmer, Naainsclien steen, steenkoien, hop, ijzer en hout vervoerden. Zelfs wordt vermeld, dat in I5S7 te Venlo een schip bemand niet veertig koppen, werd uitgerust, bestemd om tusschen Venlo en Grave te kruisen ter bescherming van de handelsvaartuigen tegen de Staatschen. Jan Coninx, een Maasschipper van Elslo, had zich groote rijkdommen met zijn bedrijf verschaft. Hij hield in 1604, bij het huwelijk zijner dochter, te Dordrecht bruiloft op zijn schip, die volgens de opgesomde bijzonderheden een ware Gargantua maaltijd moet zijn geweest. 2) De Maas, de Zuid-Willemsvaart en de Wateraftappingen in Belgié door Petrus Regout, Lid der !e Kamer; bij Blommendaal 's Hage 1S59. 3) Les I'rises d'Eau de la Mcuse par X. Liege de Thier et Lovinfosse 1S61. des batelicrs de Ia Meuse te Luik, aan den Belgischen Minister van Waterstaat, blijkt dat bij de kanonnengieterij te Luik, telken nacht de waterspiegel, ten gevolge der aftappingen, gemiddeld 60 cM. lager kwam te staan; zoodat, waar vroeger schepen met een diepgang van 2.10 M. konden varen, toen slechts schepen van 1.45 M. konden gebruikt worden. De algemeene klachten bleven niet uit. Zij werden opgesomd in de le Kamer door den Heer Beerenbroek ; ') zijn betoog kwam hierop neer, dat de grond- en brandstoffen in de plaatsen langs de Maas, stegen met 400 a 500 procent. Stoombootdiensten hielden op, industriën gingen te niet, de handel ging te loor, en niettegenstaande dat alles, bleef de Nederlandsche Regeering lijdelijk toezien, ja het is of zij, om zich van de lastige kwestie af te maken, de argumenten onzer tegenstanders nog meer kracht bijzette. Een voorstel reeds in 1S51 ingediend, om eene Commission Mixte te benoemen, die de zaak zou onderzoeken, werd door de Regecring niet aangenomen. üe destijds dienstdoende Hoofdingenieur van den Waterstaat, de Heer Conrad, de Commissaris des Konings de Heer van Meuwen, protesteerden vruchteloos; de meesterlijke requesten der Kamer van Koophandel en Fabrieken te Maastricht in de jaren 1852 en 1853, haalden niets uit; de Belgen gingen hun gang en de Nederlandsche Regeering bleef dit in rustige rust aanzien, niettegenstaande deskundingen mede betoogden, dat het water, noodig voor de bevloeiing der Kempen, ongeveer 2 3 van het Maaswater vergde. Het kanaal Luik-Maastricht, werd als een voedingskanaal, een soort van rivier. Het Ween er tractaat van 14 April 1839, bevestigd bij dat van 8 Aug. 1843, scheen niet te bestaan. De Nederlandsche Regeering, die den plicht had voor nationale belangen te waken, deed niets, ondanks de krachtige stemmen die zich verhieven. Toen in 1855 de reeds ellendige toestand nog verergerde, werd het velen te bar. De klachten en de verontwaardiging luchtten zich in dit jaar in een stroom van requesten, verzonden door fabrikanten, koop- 3) Handelingen 27 LKc. 1s3s lieden, schippers, expediteurs enz. en door de Kamers van Koophandel van Maastricht, Venlo, Dordrecht, Eindhoven en Rotterdam. Thorbecke en van Wintershoven interpelleerden in de 2de Kamer, Petrus Reoout in de le Kamer en de Regeering gaf de verzekering dat onze belangen met klem en nadruk zouden worden behartigd. Toen echter in 1S56 nog steeds niets gedaan was, interpelleerde Thorbecke opnieuw en het antwoord der Regeering was eene nieuwe bevredigende verklaring van Buitenlandsche Zaken, dat met België onderhandeld werd. Eene commissie van 5 leden, in dit zelfde jaar benoemd en bestaande uit de Heeren : Bieruma Oosting, Hoynck van Papendrecht, Strens, Bots en Storm van 's Oravesande was in haar rapport van 28 April 1856 van oordeel, dat het hoogst gewichtige adres der K. v. K. te Maastricht ter griffie der Kamer gedeponeerd zijnde en aangezien de inlichtingen van de Ministers van Binnen- en Buitenlandsche Zaken nog niet gegeven waren, de zaak nog niet in staat van wijzen gebracht en derhalve tot een verder onderzoek niet kon overgegaan worden. De Commissie vermeende echter van deze gelegenheid gebruik te moeten maken, om nadruk te leggen op het gewicht der hier betrokken belangen, zoowel voor Limburg en Noord-Brabant, voor welke provinciën de waterwegen Maas en Zuid-Willemsvaart onontbeerlijk zijn, als voor vele andere gedeelten van ons land. Waar de Regeering het belang dat Nederland heeft bij de behoorlijke instandhouding dezer twee waterwegen, alsmede de gegrondheid der ingekomen klachten erkent, vertrouwt de Commissie, dat de Regeering deze zaak met al den ernst, dien zij verdient, zal behartigen en alle gepaste middelen zal in het werk stellen, om onze belangen en onze rechten bij het Belgische Bestuur te verdedigen en te handhaven, opdat zoo spoedig mogelijk het gewenschte doel zou bereikt worden. De Commissie eindigt met aanbeveling dezer gewichtige aangelegenheid aan de bijzondere zorg der Hooge Regeering. Het rapport kwam in 1856 bij de Kamer in behandeling en Thorbecke verklaarde zich tegen eene Co/nmission Mixte ') omdat 1) Belast niet het onderzoek der zaak in liet algemeen en met het beramen van middelen om de belangen van de scheepvaart en van de irrigatiën te bevredigen. de Belgische Regeering op onze laatste nota niet liail geantwoord en onze Commissie eerst zelfstandig haar onderzoek moest gereed maken. In zijn uitvoerige rede gaf hij harde noten te kraken; hij zeide o. a. dat de handelingen van den Heer Gevers van Endegeest, onzen Minister van Buitenlandsche Zaken, meer die waren van een advocaat der Belgische belangen, dan die van een Nederlandsch Minister. De treurige gevolgen van de handelingen der Belgen deden eene nieuwe beweging geboren worden, zich uitend in nieuwe requesten en klachten van Maastricht, Venlo, Roermond, Grave, Well, Maasbree, Ravenstein, Gennep, Mook, Dordrecht en Rotterdam. Ook de Pers liet zich niet onbetuigd en bij monde van Lc Courricr de la Meuse, de Noordbrabauter, Het Algemeen Handelsblad, De Nieuwe Rotterdamsehe Courant, L'Eeho Universel, l'Intelligence, De Maas- en Roerbode, Het Nieuwe Amsterdamse/ie Handel en Effectenblad enz. werd met kracht aangedrongen op eindelijke afdoening der zaak. Het jaar 1S58 bracht hoop, want de Minister van Buitenlandsche Zaken kwam in hoogst eigen persoon naar Maastricht. Nu was men gerust. De begrooting kwam in de Kamer, en een der eerste raadslieden der Kroon, den naam dragende van Gevers van Endegeest, nam de partij op van België tegens ons, zeggende, dat de toestand der Maas bedroevend was, doch dat wij ruimschoots genoeg hadden aan liet Kanaal! 't Is ongelooflijk maar toch waar, en ofschoon in de Kamer ') en in de Pers krachtig tegen den genoemden bewindsman geageerd werd, hielp het niet. Te recht merkte de (oude) Rotterdamsehe Courant op, dat men niet zou bevroeden dat een Nederlandsch Minister aan het woord was geweest. Toch kon het zoo niet blijven. Op verzoek van den heer Meilink hield de 2e Kamer in 1858, gedurende twee volle dagen, geheime zitting. Het is onbekend wat daar verhandeld werd; wij weten alleen 1) Zie liet antwoord van Van Wintershoven aan de Regeering. Hij zegt o.a.: „vóór 1s53 leidde België als ter sluiks water uit de Maas, maar in 1s5j is de Maas te Luik afgesloten, hetgeen nooit door de Nederl. Regeering is erkend geworden of is kunnen worden. De Regeering heeft niet de bevoegdheid vin België kunnen erkennen, om onrecht te plegen, in strijd niet het volkenrecht." dat ecne motie van den eminenten Van Wintershoven niet algemeene stemmen aangenomen werd. Deze motie luidde: »De Kanier besluit: na de inlichtingen van den Minister van Binnenlandsclie te l;cbben gehoord, de Regeering dringend te verzoeken, de belangen van Nederland bij de regeling der aftappingen van water uit de Maas, overeenkomstig de tractaten, met kracht te handhaven». Op voorstel van Petrus Regout, onvermoeid strijder voor eene bevaarbare Maas, hield ook de le Kamer comité-generaal; eene gelijkluidende motie werd met 17 tegen 12 stemmen aangenomen en de Regeering deed niets! In hetzelfde jaar werd het tractaat van handel en scheepvaart met Belgie gesloten en daarin met geen enkel woord over deze zoo belangrijke kwestie gesproken. Andermaal verheft Van Wintershoven zijn welsprekende stem; P. Regout schetst den onhoudbaren toestand bij nota aan de 2e Kamer en het antwoord van den Minister was eene beschuldiging van overdrijving, want de onderhandelingen waren steeds in gang, en België tapte steeds door. De laatste stoombooten van Maastricht naar Luik en Venlo hadden gevaren. In 1859 hebben bij de begrooting in de 2e Kamer de lieeren Meijlink, Oevers Deijnoot, Strens, Mackay, De Lom de Berg, Hengst en De Bieberstein, allen met kracht ons goed recht bepleit en aangedrongen op eindelijke afdoening. Strens zeide: >AVij hebben lang genoeg geduld gehad en ik waarschuw thans den Minister, dat indien bij de hervatting der werkzaamheden in Februari, de zaak niet verder gevorderd is, ik mij verplicht zal zien alle wettelijke maatregelen te provoceeren, welke kunnen dienen om de:i legenwoordigen staat van zaken, die niet kan en niet mag voortduren, te doen ophouden«. In de le Kamer spraken Regout, Beerenbroeck, Van Dam van IJsselt en Van Sasse van IJsselt in denzelfden geest, en de Minister gaf tot bescheid: »dat het antwoord van België op onze voorstellen gereed was en dat de Regeering bedacht is om alle nadeelen voor ons af te wenden . Ln toch, de Regeering doet niets, totdat Strens, Thorbecke en Oevers Deijnoot in de 2de Ka,tier een Enquête aanvragen, Hier Mijne Heeren is eene tienjarige periode afgesloten. Een periode die ons bracht na 10 jaar lijden en strijden als cenig resultaat: eene Enquête. ') Intusschen hadden de energieke Belgen zorg gedragen voor de belangen hunner landzaten. Met hunne Kempen hadden zij hun zin ; met het kanaal LuikAntwerpen hadden zij zich een flinken waterweg en een afvoer van Maaswater verschaft. Bewonderswaardig is het, hoe hun genie, hunne volharding en hunne millioenen worden aangewend in het belang van alle Belgen. Wat deed de Nederiandsche Regeering voor de Nederlandsche belangen? Niets! Jawel toch, zij delibereerde. Treurig was het, Nederlandsche raadslieden der Kroon daarbij te zien optreden als verdedigers van België en ons ongeluk t:j zien bestendigen. Na 10 jaren hebben geduld, lankmoedigheid, lijdzaamheid en flauwhartigheid, wellicht gepaard aan gebrek aan zaakkennis, ons niet alleen geen pas verder gebracht, maar daarenboven het kwaad van dag tot dag erger gemaakt; van Zuijlen v. Nijevelt, eenmaal Minister van Buitenlandsche zaken kon naar waarheid getuigen: 2) dat hij met leedwezen deze vreesachtigheid en deze bedeesdheid ziet van de Regeering tegenover België; kleine Staten, zoo zegt hij, moeten bukken voor den wil van grootere, want billijkheid en goed recht hebben op internationaal gebied weinig te beteekenen. Maar hier zijn de partijen gelijk; wij wegen tegen België wel op en ik zie dus geen reden om aan België meer op te offeren dan hetgeen door billijkheid voorgeschreven en door ons belang gevorderd wordt . Toen vroeger, zoo ging hij voort, België de remisen voor rentebetaling niet aanzuiverde, deden wij eenvoudig aan de Belgische regeering weten, dat indien voortaan niet op den dag betaald 1) De Enquête liep over de volgende vragen: 1. Wordt door de werken, in de laatste jaren van wege liet Belgische Gouvernement aan de rivier de Maas en aan de Zuid-Wiilemsvaart ondernomen, en strekkende tot afvoer van water uit die rivier om nieuwe kanalen te voeden en gronden vruchtbaar te maken in België' nadeel toegebracht aan het Koninkrijk der Nederlanden ? 2. Zoo ja, v.elke en hoe groot zijn die nadeelen, voornamelijk ten aanzien van de bevaarbaarheid der Maas ? en 3. Welke zijn de middelen tot herstel ? 2) Beraadslagingen Tweede Kamer bij het ontwerp tractaat niet België. werd, wij zouden besluiten tot terugroeping van onzen gezant en sluiting der Schelde. De betaling volgde onmiddellijk. ♦ # De Enquete-Comniissie waarop de hoop was gevestigd concludeert in 1860 tot opnieuw onderhandelen met België. Thans is de Regeering aan den arbeid; het licht der hope begint voor het donkere Zuiden te schijnen. Om van 1861 niet te spreken, kregen wij in 1863, Mijne Heeren, de apotheose. Het Maastractaat zou gesloten worden. Alles komt in orde! Onze rechten worden erkend! De bevaarbare A1aas zal Limburg doen herleven en Nederland nieuwe welvaart brengen. Jawel! Aan den kant der Belgen stonden mannen als: Roger, Frère Orban, De Vrière en LAMBERMONT. Wij hadden aan onzen kant de lieer Van der Maesen de Sombreff, Minister van Buitenlandsche Zaken. Wat gebeurde? Met eene kleine meerderheid 36 tegen 30 stemmen schonk de 2e Kamer van Nederland hare goedkeuring aan dit Tractaat, waardoor aan onze Zuidelijke buren tegen eene geringe geldelijke opoffering, groote voordeelen werden toegestaan. ') Wij kregen niets; onze verwachtingen werden bedrogen ; de Maas was opgeofferd, een Nederlandsch belang was verloren, Limburg's natuurlijke verkeersweg prijs gegeven en de Limburgers, die toen heiaas lijdelijk toezagen, werden voor muitelingen gescholden. Na het tractaat werd nog meer water uit de Maas getapt dan te voren, doch nu wettig!2) De lijdensweg moet voortgezet worden en thans zonder hoop. De Maas die zoo noode de lachende velden van Limburg verlaat, wordt, gelijk in den Gemeenteraad van Maastricht onlangs gezegd is, in den zomer tot eene goot verlaagd, in den winter is zij een onbruikbare stroom, in stede van te zijn de rivier, die 1) Zie Eene Parlementaire Geschiedenis van Van Weideren Rengers en La Revue des Deux Mondes van dat jaar. 2) De Maas is niet verzand en deskundigen houden vol dat het Tractaat ons geen nadeel heeft gedaan ! ? op haar deinenden rug de scheepvaart voortbeweegt en tegelijkertijd aan beide oevers vruchtbaarheid eti welvaart brengt. Het vergeten Limburg draagt in stilte den last der belastingen; laatdunkend worden wij achtergesteld; langzamerhand wordt ons het eene na het andere ontnomen en wij uiten 11a 1863 slechts af en toe eene stille verzuchting Intusschen zien wij dat van onze opvolgende Kamerleden sommigen niets doen, anderen herhaaldelijk de Maaskwestie in liet parlement behandelen.1) Het Kamerlid, de heer Ruys de Beerenbrouck, thans Commissaris der Koningin, verkreeg in 1883, dat het amendement der Commissie van Rapporteurs bij Waterstaat, om de uitgaven te schrappen tot verbetering der Maas, niet werd aangenomen. Enkelen maken er een «Carthago delenda van met het onbeduidende resultaat, dat eenige kleine verbeteringen worden aangebracht. Sedert 189S komt wat meer belangstelling. De Kamers van Koophandel, de Gemeenteraden, zelfs de Provinciale Staten van Limburg zenden in 1001 een request en in dit jaar meldt de Hoofdingenieur van het 7de district dat met de samenstelling van een rapport begonnen is; in 1904 kregen wij eene kostenraming! Doch dat ging menig Limburger voorbij! Er lekt van de kostenraming iets uit. De bevaarbaarmaking komt! Maastricht krijgt een vlucht- en loshaven. Neen, niet Maastricht, Linimel zal het zijn en toen Maastricht weer wèl en intusschen hoopten en verlangden wij gelijk de Joden naar de vleeschpotten van Egypte. Onze verdienstelijke afgevaardigden zijn intusschen in de weer 0111 te doen wat mogelijk is. 2) De Minister van Waterstaat treedt in correspondentie met de Directie der Staatsmijnen. 1) Zie Kamerverslagen: 'behandeling der Maas door wijlen den lieer Jos. Brouwers, lid der le Kamer. 2) De volgende requesten werden, voor zoover mij bekend is, de laatste jaren verzonden : 24 Nov. 18S0 Kamer van Koophandel van Venlo. 20 Oct. 1800 op andientie in Den Haag. 17 Dec. 1000 Tegelen. 12 Mrt. 1001 Maastricht. 2 Aiig. 1001 Gedeputeerde Staten van Limburg. 20 Mei 1001 Gemeenteraad Wessetn. 11 Juni 1001 Roermond 11 1001 Ver. tot bevordering van Handel en Nijverheid te Roermond (zie Itarc brochure.) Dc bevaarbaarmaking wordt duidelijker een Nederlandsch belang.1) De Nederlandsch-Belgische Commissie wordt ingesteld en in 1905 haar ledental vergroot en hare bevoegdheid uitgebreid. De heer Hoofd-Ingenieur Keurenaar adviseert; bepleit het groote belang der bevaarbaarmaking en schrijft aan den voet van zijn rapport, wanneer hij liet oog laat gaan langs de lange cijferrijen: Su/us publica, suprema lex esto. in 1905 verklaart zich ook de Directie der Staatsmijnen voor de bevaarbaarmaking. Het belang van het Zuiden is 1111 eindelijk ook een bovenMoerdijksch geworden en andermaal straalt eenige hoop ons tegen aan den verren horizont. Het bittere woord van Petrus Reqout, wiens borstbeeld deze zaal versiert, gaat bewaarheid worden: «Indien niet wij, dan zullen toch onze kinderen of kleinkinderen de Maas bevaarbaar zien.« * * # Wanneer wij dit lange proces der Maaskwestie in de historie nagaan, stuiten wij op de telkens terugkeerende onverklaarbare werkeloosheid der Nederlaudsche Regeering, niettegenstaande herhaaldelijk krachtig aangetoond werd, wat ons recht was. Limburg, ofschoon het veel meer had mogen doen, heeft niet stil gezeten en is er een verwijt te doen, dan doe men het verwijt aan degenen, die de verantwoordelijkheid droegen en niet in het algemeen aan Limburg. Toch moeten wij het 1111 liooren, dat wij, Limburgers, de eigen schuld zouden zijn van ons eigen ongeluk. I11 den »Limburger Koerier« van 5 Maart werd dit nog in een ingezonden stuk vragenderwijze gedaan en geïnsinueerd, dat wij niets gedaan hebben. Wat durft men zeggen? Niets gedaan! Wij deden wat wij konden, doch het is de Regeering die gedurende meer clan een halve eeuw niets voor ons deed in deze kwestie. En dan! Wij Limburgers die gedurende dien langen tijd nimmer meer den prikkel van den voorspoed hebben gekend, en altijd maar onze belangen botweg miskend ziende, zonder hoop voortgingen op den langen weg is het te verwonde- 1) Kölner Tageblatt 10 Scpt. 1006. Holland und die Belgischen Kanale. ren, dat velen onzer, minder veerkrachtig waren dan kon verwacht worden en moedeloos de handen in den schoot legden ? Onwaar is het, dat wij Limburgers sinds 75 jaar niets hebben gedaan; onwaar, dat wij zelf de schuld dragen van onzen achteruitgang; onwaar, dat wij geen goede Nederlanders waren; maar waarheid is, dat onze belangen schromelijk werden verwaarloosd door verschillende opvolgende Regeeringeu ; waarheid, dat Limburg steeds het stiefkind was van Nederland; waarheid, dat de Belgische Regeeringen zorgden voor hunne landzaten en wel ten onzen nadeele, terwijl onze Regeeringen, door hare vreesachtigheid en kleinmoedigheid de kracht waren der Belgen en zij de hinderpalen waren, geslagen op den weg van Limburg's vooruitgang; waarheid is, wat wijlen P. Regout schreef in 1859 aan het adres der Nederlandsche Regeering: »\Vat zouden onze voorhouders hebben gezegd, indien zij kennis namen van Uwe hou»ding? Zou men ons niet als verbasterde zonen van het voor»ges!acht hebben beschouwd, die door gebrek aan veerkracht en »moed zich zeiven al het kwaad te wijten hebben, dat hun mocht «■overkomen ; waarheid is, dat Limburg vrij kan uitgaan en bezweken is onder den haast stelselmatigen tegenstand van Regeerders, die vrienden moesten zijn, doch met onverschilligheid en nalatigheid onze belangen hebben opgeofferd. De Nederlandsche Leeuw, voorgesteld eertijds, fier zich oprichtend, zinnebeeld van moed en van kracht, diende, volgens de rede van Van Zuylen van Nyevelt, in zake de Maaskwestie, uitgeteekend te worden, wegkruipend en met den staart tusschen de beenen; waarheid is, dat Nederland in 1839 heeft gewild, dat Limburg bij Nederland zou blijven ; waarheid, dat op Nederland dan ook de plicht rust, Limburg zijn deel te geven van de nationale welvaart; waarheid, dat wij steeds waren oprechte Nederlanders en dat de Koningin geen trouwere onderdanen heeft dan de Limburgers; waarheid ook, en deze vergadering bewijst het, dat wij lang genoeg lasten gedragen en geen lusten gekend hebben, dat wij vast besloten zijn krachtig, eensgezind en onverpoosd te werken aan een nieuwe toekomst voor Limburg ; waarheid eindelijk, wat -•■Het Handelsblad schreef, eenige weken geleden : dat Limburg mede helpt Christelijke Ministeries te laten re ge eren. Moge Limburg cr ook het stoffelijk voordeel van hebben. * * Maastricht Mijne Heeren bevindt zich in een tijdperk van 't grootste gewicht. Thans wordt uitgemaakt wat Maastricht zal zijn gedurende eene lange toekomst; of wij onherroepelijk zullen vervallen tot eene doode provinciestad, of wel de bloeiendste steden in den lande naar de kroon zullen steken. Een heerlijk contrast vormt de handelwijze der huidige Regeering, vergeleken bij die van vroegere. Met blijdschap kunnen wij constateeren dat men thans in den Haag ernstig bezig is met de plannen der kanaliseering en dat de verdienstelijke Nederla n dseh - Belgisch c Commissie, met kracht werkt, aan de oplossing dezer complexe kwestie. Onomstootbaar vast staat het, dat Limburg behoefte heeft aan een nieuwen verkeersweg en dat die verkeersweg de gekanaliseerde Maas moet zijn, in het belang van Nederland. Ik laat het verder aan deskundigen te bewijzen, dat het niet waar zou zijn, dat het Tractaat van 1S63 onze Maas opgeofferd heeft en of het alléén de kwestie zou zijn van den grooteren diepgang onzer huidige schepen, dat de Maas voor de scheepvaart thans niet meer bruikbaar is. Laten wij intusschen niet napleiten en naar vermogen onze Regeering steunen, waar zij blijk geeft, thans ons te willen geven wat ons toekomt. Aan ons de toekomst, aan ons de actie en daarom in krachtige vereeniging, geschaard om degenen, die ons plaatselijk en gewestelijk besturen en vertegenwoordigen, opdat wij onze mannen sterk maken, onze mannen, die eene ontzettende verantwoordelijkheid dragen voor ons en voor het nageslacht. Moge dat nageslacht, mijne Heeren, redenen hebben met fierheid te wijzen op onzen tijd en in waarheid kunnen getuigen : in 1008 woonden mannen aan de Maas, die van deze rivier weder, en nu blijvend, een bron van zegeningen hebben gemaakt voor Nederland en Limburg.