staatsman wil leercn kennen, zal het boek van Mr. DE BEAUFORT dankbaar genieten". (liet Volksbelang, Gent) „Een dergelijk werk, dat eenigszins beschouwd mag worden, èn als "de uiting eener door studie verscherpte rijpe ervaring, èn als een program voor de toekomst, verdient ongetwijfeld een meer dan oppervlakkige kennisneming". (Nicuzve Arrth. Courant) „Wij kunnen deze opstellen zeer ter lezing aanbevelen {Nederlander) .Een hoogst interessant boek, dat een plaats verdient in de bibliotheek van elk staatsman, kamerlid of journalist naast de bekende werken van Prof. BUYS, Mr. HEEMSKERK, Mr. DE SAYORNIN EO HM,VN en anderen". (Tijdspiegel) Men verzuime dus niet, zich dit werk aan te schaffen. Te bekomen bij iedcren solieden boekhandelaar of na toezending van postwissel bij den uitgever. Nog eenige exemplaren voorhanden van: Jozef Israkls, Portret in Lithografie door Jan Vetb, 1896. Groot — 4° formaat. Vroegere prijs fl. 6.50, thans fl. 2.50. Prijs f 0.40 De Strijd tegen den Cupus DOOR Dr. C. W. BOLLAAN, te Rotterdam 3e Duizendtal. Ter verspreiding zijn verkrijgbaar: 10 ex. a f 0.25 ^ f 2.50, 25 ex. a f 0.20 — f 5.50 ex. a f 0.15 = f 7.50, 100 en meer ex. a f 0.10. Uitgave van W. NEVENS, Rotterdam. DE STRIJD TEGEN DEN LUPUS. DE STRIJD TEGEN DEN LUPUS. MEDE DEELINGEN uit het Instituut voor Lichttheraphie VAN Dr. C. W. BOLLAAN, te Rotterdam. UITGAVE VAN \Y. NEVENS. R( >TTERDAM. 1904. Toen de eerste lichtlamp uit Kopenhagen in het instituut voor lichttherapie in de Witte de Withstraat te Rotterdam opgesteld en met de behandeling tier lupus-patienten een aanvang gemaakt was, werd al aanstonds in de pers op het groote belang dezer inrichting gewezen. Zij verdiende die belangstelling wel. De ongelukkige lijders toch, die buiten hun schuld en zonder hun toedoen slachtoffers zijn geworden van die leelijke, kwaadaardige ziekte, over het algemeen onder het volk bekend als „de wolf', of met een Latijnschen naam „lupus", hebben meer dan lijders aan eenige andere ziekte recht op ons medelijden, want de misvormingen, door den lupus te weeg gebracht, sluiten deze lijders zoo goed als buiten de maatschappelijke samenleving. De begaatde redacteur der Nïenroe Rotterdamsche Courant schetste in zijn beschrijving onzer inrichting het leven en lijden dier ongelukkigen aldus: „Wij weten allen wat lupus is. Wanneer we éénmaal, meest in den schemer, op de stilste wegen, zoo'n ongelukkige hebben ontmoet, die vlug voortging, het hoofd als in schaamte afgewend, dan blijft ons langen tip 1 de herinnering bij aan dat monsterlijke gezicht, de lippen, den neus, de oogleden vaak half weggevreten, en bedekt door dikke randen van dragende wonden. En alleen aan de oogen, die door het afzichtelijke masker heenkijken, zien we dan soms dat een nog heel jong meisje door deze ellendige ziekte tot zoo'n schrikwekkend schepsel is verminkt. Maar we ontmoeten ze zelden. De menschen hebben deze ongelukkige lijders gewoonlijk schuw en somber gemaakt. Waar zij zich vertoonden, gingen de wandelaars vlug op zij; trams en spoorwegwagens liepen leeg, wanneer zij er in plaats namen. Van alle kanten zagen zij zich aangestaard door verschrikte oogen. En soms werden ze nage- Fig. 1. schreeuwd, bespot, zelfs uitgejouwd door het domme, wreede volk, dat hun ziekte wijt aan een loszinnig leven . . . En dan eindelijk durven de arme schepsels haast de straat niet meer op. Bang en wantrouwig houden ze zich schuil in hun woningen, en een wrok tegen de onrechtvaardige wereld komt hun stille lijden verzwaren, dooft alle blijdschap weg uit hun leven, dat als een eindelooze, sombere grauwheid voor hen uitligt, zonder een straaltje van hoop. Want uit de gemeenschap zijn ze vrijwel gebannen. Al hebben ze op school ook nog zoo goed geleerd, al is hun lichaam sterk, hun verstand ontwikkeld, al hebben zij zich in de lange uren van eenzaamheid allerlei vaardigheden eigen gemaakt, — toch is het hun in den regel onmogelijk den kost te verdienen. Want op fabrieken, kantoren, in winkels en werkplaatsen, bedankt het personeel om met „zoo'n vies monster" samen te werken, en meestal schudden de patroons al angstig van neen, zoodra zij zich komen aanmelden. Jaren en jaren blijven de lupuslijders zoo maar rondloopen om een betrekking; voor het slechtste werk tegen het kleinste loon bieden zij hun diensten aan, maar telkens en telkens weer worden zij afgewezen. En daarbij komt dat haast al deze patiënten behooren tot de armen en onvermogenden". Inderdaad,zóó is het gesteld met deze lijders. De meeste hunner werden als ongeneeselijk beschouwd, en vaak ontmoedigd door het geringe resultaat van jarenlange behandeling, onttrokken velen zich aan verdere geneeskundige hulp. Moedeloos en wanhopig tot in het diepst hunner ziel, gaven zij er de voorkeur aan zich binnenshuis te houden en weigerden zij zich op straat te vertoonen. De strijd der geneeskundigen is meestal daar het heftigst, waar zij een naar het schijnt onoverwinbaren vijand voor zich hebben. Zoo werden dan ook tal van geneeswijzen tegen lupus uitgedacht, die elk voor zich zeker op eenig resultaat kunnen bogen, maar een behandelingswijze met redelijken kans op genezing bestond er niet. Eerst door de ontdekking van prof. Dr. Niels R. Einsen te Kopenhagen, dat licht, en wel zeer sterk en geconcentreerd licht, lupus kon genezen, kwam er verandering in dezen toestand en begon, zoowel bij de geneesheeren als bij de patienten, de hoop levendig te worden, dat ten slotte genezing nog mogelijk zou kunnen zijn. In het kort wil ik trachten uit een te zetten, hoe prol. Finsen's gedachtengang daarbij is geweest. Ik ben mij zeer wel bewust, hier niet iets nieuws te vertellen. want reeds in 1902 is door Dr. van Herwerden een brochure in het licht gegeven, waarin de schrijver op zeer verdienstelijke wijze mededeelt, wat het publiek over deze moderne geneesmethode mag en moet weten. Voor mijn doel echter, om n.1. te doen zien, wat in ons land op dit gebied reeds gedaan werd, is een korte uitwijding over het wezen der zaak noodig, zoo niet onvermijdelijk en zal men mij daarom zeker gaarne verontschuldigen, indien ik in zekeren zin in herhaling verval. Men behoeft geen geneesheer noch geleerde te zijn om te weten, van hoe grooten invloed het licht in de huishouding der natuur is. Iedereen weet, hoe onmisbaar licht is voor den groei der planten en voor de ontwikkeling van dieren en menschen. Men vergelijke slechts den exotischen plantengroei in de tropen met dien in de streken, die aan Noord- of Zuidpool grenzen. Denk u de krachtige, slanke, lenige figuren der tropenbewoners en vergelijk ze met die der Laplanders en Eskimo's. Hoe bekend is niet de sterke werking van het licht op den groei der planten. Het lichtstraaltje, dat nog ondeugend komt binnensluipen in salon of „mooie" kamer, waaruit de huismoeder het groote licht zoo zorgvuldig weert, ten einde het verschieten tegen te gaan, dat zonnestraaltje of lichtbundeltje is voldoende om te maken dat de bloemen of planten, die in die kamer staan, haar bloem of blad naar het licht toekeeren. Dit verschijnsel, heliotropisme genaamd, is nader door plantkundigen onderzocht en men heeft bevonden dat een lichtbron van één duizendste kaars (de sterkte van het licht wordt steeds in normaalkaarsen uitgedrukt) nog heliotropische werking op gevoelige planten heeft. Het zou gemakkelijk zijn, meer voorbeelden aan te halen, maar zij zijn voldoende bekend. Voor ons doel wordt de werking van het licht het best geteekend door een Italiaansch spreekwoord, dat ook bij ons ingang heeft gevonden en aldus luidt: „Waar de zon niet binnen komt, daar komt de dokter binnen." Dit spreekwoord is ouder dan prof. Finsen en de gebeele moderne geneeswijze door behandeling met lichi, waarmede wij ons nu zullen bezig houden. De man, die ons de genezing door licht heeft gegeven, is prof. Finsen te Kopenhagen. Xiels Rijberg Finsen werd 15 December 1S60 te Thorshavn op de Faroër-eilanden geboren, genoot van 1882 at zijn opleiding te Reikjavik op IJsland en studeerde later in de medicijnen te Kopenhagen. Hij is iemand van eene zwakke gezondheid (*), waarvan hij reeds in zijn studietijd de gevolgen ondervond. Juist in dien tijd deed hij de ervaring op, dat kamers, waar veel zon was en veel licht, een gunstigen invloed uitoefenden op zijn algemeenen toestand en deze omstandigheid was mede een van de redenen, waarom prof. Finsen zich zoo aangetrokken gevoelde tot de studie van het licht. Hij onderzocht het licht naar alle richtingen en naarmate hij hiermede vorderde, vatte de overtuiging meer en meer bij hem post, dat het licht een natuurkracht is van groote beteekenis voor de geneeskunde. Het is een bekend feit dat een witte lichtstraal, die op een prisma valt, ontleed wordt in een band van verschillende kleuren, die ons allen uit den regenboog wel bekend zijn. Prof. Finsen onderzocht nu het licht van die verschillende gekleurde banden en toonde aan dat, naarmate de gekleurde band dichter bij het blauw is gelegen, de chemische werkzaamheid toeneemt en met deze toename van chemische werkzaamheid gaat een meerdere werkzaamheid op het dierlijk en plantaardig organisme gepaard. Zoo zag hij dat het protoplasma — het geleiachtige eiwit der lagere organismen — tut meer beweging, samentrekkingen en werkzaamheid werd aangezet onder blauw en violet licht, dan onder rood-, geel-, of oranjegekleurd licht. Zeer duidelijk zijn de door Finsen verrichte proeven op kikkerdril, waarin, zooals men weet, de eieren der kikvorschen zich bevinden. Door deze geleiachtige massa heen kan men de kleine larven bewegingen zien maken. Zoo was Finsen in staat den invloed van het op deze gelei vallende licht na te gaan. De volgende tabel, een overzicht gevende over een groote (*) Op liet oogenblik dat dit ter perse gaat, is de ziektetoestand van Pruf. Finsen nog steeds een zeer ernstige. Hopen wij dat nog een gunstige wending moge komen. reeks van proeven, waarbij het water nauwkeurig op dezelfde temperatuur werd gehouden, doet het resultaat duidelijk zien: Men ziet hieruit dat het aantal bewegingen — hier voor ons de uitingen van leven, van vermeerderden prikkel tot leven — onder blauw licht het sterkst was. Deze eenvoudige, doch fundamenteele proef werd I'insen's punt van uitgang bij de aanwending van het licht als geneesmiddel. want dezelfde prikkel, toegepast op de cellen van het menschelijk organisme, moest noodwendig een verhoogde levensfunctie ten gevolge hebben. Maar Finsen vond nog meer. Ilij bewees door wetenschappelijke proefnemingen, dat het licht ook een bacteriëndoodende kracht heeft. Daartoe kwam hij ook alweer door zeer eenvoudige experimenten. Hij liet n.1 in het deksel van een schaal, waarin zich voedingsgelatine met Eberthsche typlius-bacillen bevond, het woord „typhus" uitsnijden. Nu ontwikkelt zich de typhus-bacil in den voedingsbodem en geeft daaraan onder invloed van het licht een grijsachtig grauwe kleur. Bij Finsen's proef kon het licht alleen den voedingsbodem treffen op de plaatsen, waar het woord „typhus in het deksel was uitgesneden en zoo teekende zich op de grijze massa het woord „typhus" mei heldere letters af. Waar Finsen opgemerkt had, dat de grootste chemische werkzaamheid van het licht bij het blauw gelegen was, vond hij tevens, dat de grootste bacteriëndoodende kracht ook aan diezelfde plaats van het spectrum moest worden toegekend. Naarmate men het rood nadert, neemt de bactericide werking af. Nergens echter ontbreekt ze geheel. Deze twee resultaten van Finsen's onderzoek waren zijn punten van uitgang bij de behandeling met licht. Geen wonder, dat Finsen juist lupus als ziekte koos om daar de geneeskrachtige werking aan te toonen. Vooreerst toch beschouwde hij lupus als een huidziekte, die door den tuberkelbacil wordt veroorzaakt en ten tweede is de zitplaats in de huid juist geschikt om door de lichtstralen getroffen te worden. De reactieve ontsteking, die op de inwerking van sterk licht volgt — ze is ons allen bekend uit de verbranding, zoowel aan het strand, als boven op de bergen tusschen degletschers — was naar Finsen's oordeel juist geroepen om in de cellen der huid te leiden tot veranderde verhoudingen in het leven en voeding der cellige elementen. Ook deze ontsteking op zich zelf is een middel tot genezing, een middel, waarvan de chirurg zoowel als de huidarts zich dagelijks bedient. Dit zijn in het kort de elementen, als ik het zoo noemen mag, der Finsensche methode van behandeling. Het spreekt van zelf, dat deze elementen nog moesten worden toegepast en aangewend en dit is een zaak geweest, die niet geringe moeite gekost heeft. Die moeite is rijkelijk beloond maar dwingt ons toch, vooral wanneer men alles zelf heeft doorgemaakt, een woord van lof af voor de zorg en de hardnekkigheid, waarmede in Kopenhagen werd gewerkt om, ondanks alle moeilijkheden, toch zegevierend uit den strijd te voorschijn te komen. Geen wonder dan ook, dat aan prof. Finsen in dit jaar de Nobel-prijs werd toe- eekend, welke onderscheiding de professoren v. "t Ho ff. Zeeman en Lorentz vroeger reeds verwierven. Vooreerst de vraag, welke lichtbron gebruikt zal worden. Het lag voor de hand, de zon als lichtbron te nemen en hiermede werd dan ook door Finsen begonnen. De eerste toestellen, waarmede gewerkt werd, waren verzamel-lenzen, die het zonlicht tot een kegel vereenigden, op de manier van een brandglas. De aldus geconcentreerde lichtbundel werd in een drukglas opgevangen, waarin koud water circuleert, ten einde de warmtestralen te elimineeren. Over dit drukglas, dat verder nog wel meer zal worden genoemd, moet ik hier een en ander meedeelen, dat voor het goed begrip der zaak niet overbodig is. Juist bij de zonlichtverzamelende toestellen komt de werking het duidelijkst uit. Het drukglas dan heelt een dubbele bestemming: 1°. het absorbeeren van de in den lichtbundel nog aanwezige warmtestralen en 2". het bloedleegdrukken der weefsels. Over dit laatste nog een kleine uitweiding. Prof. Finsen merkte op dat, wanneer hij licht op dierlijk weefsel liet vallen, dit licht niet zoo diep indrong als voor het verkrijgen van het gewenschte resultaat wel noodig is. Dit bleek duidelijk uit de volgende eenvoudige proef. Achter het oor van een konijn plaatste Finsen een stukje gevoelig papier, dat voor het maken van fotografische afdrukken gebezigd wordt. Wanneer hij nu het licht van een lichtverzamelapparaat op dit oor liet vallen, werd het papier wel is waar ontleed, maar het duurde vrij lang. Drukte men echter het oor tusschen twee glasplaten, zoodat het bloed uit het oor werd weg gedrongen, dan werd het papier veel spoediger ontleed, terwijl 2 kwartsplaten, inplaats van glas, nog sneller resultaat gaven. Het bewijs was dus geleverd, dat het bloed der weefsels het indringen van het licht verhinderde. Bekend was, dat glas wél, kwarts daarentegen geen chemisch werkzame stralen absorbeert. Deze experimenteele vondst wendde Finsen nu bij zijne behandeling practisch aan en werden de drukglazen evenals de overige deelen der toestellen niet van glas doch van bergkristal vervaardigd. Op grond van liet hierboven meegedeelde behoef ik wel niet langer bij het drukglas stil te staan. Men ziet, het speelt juist bij de behandeling een gewichtige rol. Zoo werden dan Finsen's eerste proeven in den tuin met zonlicht ondernomen. Was de zon er nu maar altijd, dan zou zij zeker de beste en — wat mede van belang is — cle goedkoopste lichtbron zijn. Het is echter in Kopenhagen met de zon al eveneens gesteld als in ons vaderland ; vandaag is zij present, morgen niet. Vaak komt midden onder een behandeling een wolk het zonlicht onderscheppen, zoodat de behandeling moet worden afgebroken en het vervolg dagen lang op zich kan laten wachten. Daarom moest naar een andere lichtbron worden omgezien en zoo kwam Finsen tot het electrisch booglicht, waarvoor hij lampen van bizondere afmetingen en sterkte liet construeeren. liet electrisch booglicht heeft bovendien nog voor, dat het relatief meer chemisch werkzame stralen bevat dan het zonlicht. Het gebruik van booglicht bracht ook weer mede, dat toestellen moesten worden bedacht om het licht, dat zich van de koolspitsen naar alle kanten heen verspreidt, te verzamelen, te concentreeren en zoo mogelijk in volle kracht te werpen in het drukglas, d. w. z. op de te behandelen huidplek. Deze toestellen nu zijn vrij samengesteld en kostbaar. Het toestel heeft, zooals op achterstaande afbeelding duidelijk te zien is, veel overeenkomst met een kijker. Het bestaat uit een koker, waaraan, aan de zijde van de lichtbron, een holle lens is bevestigd, die met gedistilleerd water wordt gevuld. Om deze lens heen stroomt voortdurend koud water, ten einde den inhoud van de holle lens koud te houden. Het doel van deze lens is de warmtestralen, die het licht bevat, te absorbeeren. Bovendien heeft deze lens een zwak samenbuigende werking. De stralen toch, die, van het booglicht komende, zich naar alle richtingen verspreiden, worden ongeveer evenwijdig, nadat zij deze lens gepasseerd zijn. In den koker bevindt zich een tweede koker, die verschuifbaar is en op de gewenschte hoogte kan worden vastgeklemd door een schroef. De lichtbundel valt dan op een verzamellens en trelt vervolgens het onderste stuk, dat weer een holle lens is, die, evenals de eerste lens, met gedistilleerd water gevuld is, doch niet omstroomd wordt door de waterleiding. Deze dubbel bolle lens buigt het licht nog meer te samen, zoodat het als een concentrisch gerichte bundel, als een kegel naar buiten treedt. Daar wordt het opgevangen in het drukglas, dat ook weer een holle lens is, die geregeld met water doorstroomd wordt. Zooals wij reeds weten uit de proef met het konijnenoor, moeten de lenzen niet van glas, doch van bergkristal zijn. De drukglazen moeten natuurlijk in verschillende vormen en afmetingen voorhanden zijn, al naar gelang van de te behandelen huidplek. Men heeft glazen van grooteren en van kleineren omtrek, zeer kleine, gesteelde en niet gesteelde glazen, platte, bolle, holle en zwak holle. Het is de taak der assistente, die de behandeling zal verrichten, om het glas van de goede afmeting te kiezen. Finsen heeft, door een veeljarige ondervinding geleid, daarvoor regels vastgesteld. FlG. 3. Fig. 4. Hij de grootere toestellen zijn om een sterke booglamp vier van zulke kijkers aangebracht, zoodat met het groote licht vier patiënten te gelijk kunnen worden behandeld. De patienten liggen op banken, die in een vierhoek om de kijkers zijn opgesteld. Het spreekt wel van zeil, dat de installatie van zulk een groot toestel niet alleen kostbaar is, doch ook een groote ruimte noodig maakt. Een ruim, groot vertrek is daarom een eerste vereischte. Naast deze omstandigheid stonden de groote kosten van het verbruik aan electriciteit een meer algemeene toepassing dezer geneeswijze in den weg. De groote lampen toch, waarmede Finsen werkte, verbruikten 70 a 80 ampère. Wanneer men bedenkt, dat zulk een lamp + 7 uur per dag in werking is, kan een eenvoudige berekening leeren, dat alleen het branden van zulk een lamp schatten per jaar kosten moet. Prof. Finsen trachtte dan ook aan dit bezwaar tegemoet te komen door de constructie van kleinere toestellen, waarvan de inrichting dezelfde is. Zij verschillen alleen in de afmetingen der kijkers en in het stroomverbruik. Ook is de plaatsing der kolen anders, daar de inrichting zoo moest gemaakt worden, dat de lichtbron zoo mogelijk recht tegenover 15 Fig. 4. de lens komt en dus al het licht, dat van de positieve koolspits komt, direct in de lens wordt geworpen. Daarvoor is dan ook een ander mechanisme voor de reguleering der lampen noodig, waarop ik hier echter niet verder zal ingaan. "Wanneer de lamp eenmaal brandt, de lens „gesteld" is en de patiënt met de te behandelen huidplek onder de lens is geplaatst, kan de behandeling beginnen. Iedere bestraling met licht moet een vol uur duren. Finsen heeft overtuigend aangetoond, dat het juist de lange duur der inwerking en de groote hoeveelheid licht is, die het succes bij de behandeling waarborgen. Practisch rekenen wij voor iedere behandeling 70 minuten, want eenige minuten gaan verloren door het opstaan van den behandelden patiënt en het zich neervleien van den volgende. Vaak moet de lamp verplaatst of de bank omgezet worden, wanneer de eene patiënt b.v. op de rechter wang en de volgende op den linker neusvleugel of op de hand of leen moet behandeld worden. Om 8' uur beginnende kunnen dan te 12 uur drie behandelingen afgeloopen zijn. De assistenten hebben dan 3 kwartier welverdiende rust en kunnen hun twaalfuurtje gebruiken. Om kwart voor één weer beginnende kan in den namiddag om 4' 4 uur de zesde behandeling verricht zijn. Geringe stoornissen in het electrisch bedrijf of in de lenzen maken echter, dat het later wordt. Tot zoover het technisch bedrijf en de huishoudelijke maatregelen. Xu rest mij nog te verhalen, hoe de oprichting van het Instituut voor lichttherapie te Rotterdam tot stand is gekomen, hoe wij gekomen zijn, tot wat wij nu hebben en rest mij ook nog te vermelden, lioe wij in staat werden gesteld ons langzaam aan te ontwikkelen. Toen het bericht tot mij kwam uit Kopenhagen, dat de kleine lampen geleverd konden worden, achtte ik den tijd gekomen om op kleine schaal met de lichtbehandeling te beginnen. Om den aankoop van een toestel te ondernemen waagde ik het bij enkele gegoede ingezetenen van Rotterdam aan te kloppen om hulp en steun. Mijn eerste bezoek bij den heer v. H. werd dadelijk met een goed gevolg bekroond, zoodat ik er toe kon overgaan een apparaat te bestellen. Andere weldadige personen in en buiten Rotterdam volgden. Inzonderheid vermeld ik den Fig. 5. steun van een dame uitNoordHolland, die zelf aan lupus geleden had en in Kopenhagen behandeld was geworden. Zoo kwam de eerstelichtlamp, maar met die lamp kwam er een zekere bekendheid en publiciteit. De pers,onverschillig van welke godsdienstige of politieke richling, verklaarde zich unaniem voor een stichting als door mij bedoeld werd en hielp in deze krachtig. Onvermijdelijk gevolg was een groote toeloop van patiënten, die verlangden van hun lijden verlost te worden, een toeloop zoo groot, dat uitbreiding noodig werd. Intusschen had zich een comité gevormd, bestaande uit de heeren Mr. \Y. 1'. Hubert, Mr. I). Fock, E. P. Monchy Rz. O. Andriessen, Dr. W. van Stockum en P. L. M. Hoogeweegen, welk comité zich voor de oprichting en uitbreiding van het Lichtinstituut interesseerde. Onze Burgemeester, de heer F. 's Jacob, was zoo welwillend het eerevoorzitterschap te aanvaarden. Zoo werd een „Vereen iging ter Bestrijding van Lupus in Nederland" opgericht, welke vereeniging zich tot belangstellenden in en buiten Rotterdam wendde. Zij deed dit met des te meer vertrouwen. daar ons Koninklijk Huis reeds was voorgegaan. Immers kort nadat de pers van onze inrichting' had gewa» gemaakt, kwamen er van Ilare Majesteit onze geëerbiedigde Koningin, van Hare Moeder, koningin Emma en van Haar gemaal, den Prins der Nederlanden, giften in, die wij hier nogmaals dankbaar gedenken. Met dank herdenk ik verder de drie gitten uit Rotterdam, ieder van fl. 1000, enkele van tl. 300 en vele van tl. 100. Na de eerste kwam de tweede lamp, de derde, vierde en in Mei 1904 het groote toestel met één booglicht en 4 lenzen, in den tekst afgebeeld (tig. 4). De uitbreiding van het aantal toestellen maakte een vermeerdering van het aantal dames-assistenten onvermijdelijk. Aanvankelijk belastte mijne assistente, mej. J. Keus, zich met de behandeling, voor zoover hare overige werkzaamheden haar daarvoor tijd lieten. Het bleek mij echter dat de raad, mij van Kopenhagen uit gegeven, om iemand over te laten komen, ten einde ons in de fijnere détails der behandeling in te wijden, in ons eigen belang en niet overbodig was. Ik besloot dan ook van dit aanbod gebruik te maken. Prof. Finsen zond ons Fraulein Hövert, een zijner bekwaamste assistenten.die ons gedurende vier maanden met de fijnere détails der behandeling op de hoogte bracht. Inmiddels hadden zich op een onderhands door mij gedaan verzoek eenige jonge dames gemeld, die bereid waren om geheel belangeloos te helpen bij de behandeling. Het waren de dames C. Bicker Caarten, M. Gleichman, W. Gogarn, F. Oldeman en I\ Scherer. Ik mag een woord van dank en warme erkentelijkheid niet achterwege houden voor hetgeen zij hier gepresteerd hebben. Niet alleen bij mij, maar ook bij de patienten zijn hare namen en hare persoonlijkheden nog steeds in dankbare en aangename herinnering. Langzamerhand werden hare plaatsen ingenomen door andere jonge meisjes, die gesalarieerd worden en van welke thans een elftal aangesteld is. Het zijn de dames A. de Regt, H. F. Meinesz, Meininger, M. v. Gulik, v. IJperen, Vis, Drijver, Momna, Tieman, Dujardin en A. Beekman. Reeds te voren heb ik er op gewezen, welke taak de verpleegster bij de behandeling heeft te vervullen en daar- voor is zeker groote toewijding noodig. Het goed instellen der lenzen, hut plaatsen maar vooral het een vol uur lang houden van het drukglas, voorwaar die taak is niet zoo gemakkelijk. Ik verheug mij er dan ook in te kunnen constateeren, dat alle dames goed haar best doen en dat wij op een aangename wijze samenwerken. Gelet op het gewichtige van de door haar te vervullen taak, is dit een uitermate heugelijk feit. In de eerste dagen van de maand Mei werd onze inrichting van de Witte de Withstraat 45 overgebracht naar Kortenaerstraat 11. Was aanvankelijk in de Witte de Withstraat de ruimte beangstigend klein, thans zijn wij wel is waar niet vorstelijk gelogeerd, maar toch veel beter: Met onze 9 lampen kunnen wij, als alles goed fuctioneert, bij 6 werkuren per dag dagelijks 54 patienten behandelen. Een aardig cijfer, zou men zeggen, maar wanneer ge, waarde lezer bedenkt, dat zich op het oogenblik 370 patienten hebben aangemeld en wij thans nog bezig zijn aan de e e r s t e honderd, dan zult ge inzien, dat er nog veel, zeer veel gedaan moet worden, te meer, daar de 370 patienten, die zich aanmeldden, volstrekt niet het totale aantal lijders vertegenwoordigen. Hoe groot dit aantal bij ons te lande is, kan ik niet met zekerheid zeggen. Eene enquête, bij de oprichting van het FK7. 6. Instituut door mij ingesteld, gaf geen voldoende aanwijzing. Afgaande op hetgeen Finscn in Denemarken vond, mag men het cijfer wel op ± 1800 stellen. tn Kopenhagen werken 36 lampen en daar is men thans eerst zoover, dat men door de oude lupusgevallen heen is. Ge ziet dus, dat er nog een ruim veld voor arbeid open li^'t en vrees voor gebrek aan werk is er nog niet, al konden wij ook het dubbel aantal lampen in werking stellen. Aangenaam is het voor ons, den gestadigen vooruitgang der behandelde patienten te zien. Een bepaald genot is het, wanneer de patienten zeil. die jaren lang aan hunne ziekte geleden en alles tevergeefs beproefd hebben, ons op hun vooruitgang opmerkzaam maken. Het resultaat der behandeling is natuurlijk niet altijd hetzelfde. 1 ïij sommige patienten wordt reeds spoedig, bij andere daarentegen slechts langzaam, ja zelfs zeer langzaam resultaat bereikt, doch vooruitgang is er altijd. Uit de opgenomen at beeldingen blijkt dit het beste. De afbeeldingen op blz. 6 en 7 (lig. 1 en 2) doen het resultaat zien. dat na ruim 3 maanden verkregen werd bij een patiënt, die sedert 7 jaar lijdende was aan lupus van den neus. Hij werd herhaaldelijk operatief behandeld, doch zonder afdoend resultaat. 1 >e eerste opname is van September 1903, de tweede van December van hetzelide jaar. De volgende patiente (zie de afbeeldingen op blz. 17 en 19) was ruim 6 jaar lijdende aan lupus van neus en lip. De opnamen dateeren van April en Juni 19U4. Op blz. 22 zijn twee afbeeldingen gegeven van een patiënt, die sedert ruim 25 jaar lijdt aan lupus op beide wangen. De meeste aangetaste wang werd gefotografeerd en wel in November 1903 en Juli 1904. De volgende afbeeldingen, op blz. 23, geven het resultaat te zien na 3 maanden behandeling. De patiente was sedert ruim jaar lijdende aan lupus van neus en bovenlip. De vraag was, of operatief zou worden ingegrepen. Besloten werd, alvorens daartoe over te gaan, de Finsen-behandeling te beproeven en werd deze dan ook van Februari tot Mei 1904 toegepast en met gunstig gevolg bekroond. De patiente eindelijk, van wie op blz. 27 twee afbeeldingen zijn opgenomen, thans 21 jaar oud, begon op 14 jarigen leeftijd te lijden aan lupus, die aan verschillende methoden van behandeling weerstand bood. Ook hier werd na een behandeling van ruim 3 maanden goed resultaat verkregen, dat ons moed geeft binnenkort van genezing te durven spreken. De „V ere en i ging ter bestrijding van Lupus in X e de r 1 a n d" heeft dus wel reden om met voldoening terug te zien op hetgeen reeds bereikt werd. Maar daarmede zijn wij er nog niet. De kosten der behandeling blijven steeds een ^root bezwaar. Wij hebben reeds terloops er op gewezen, hoe kostbaar de installatie was. Het bednjt is het echter niet minder: Het verbruik van electrische kracht, noodig om de dynamo's, die den electrischen stroom voor liet licht leveren, te voeden, is op zich zelt reeds een groote uitgaat, daar wij er in onze inrichting twee hebben, respectievelijk van 100 en van 8o Ampère bij 65 Volt. Iedere lamp vereischt eene assistente, die de behandeling uitvoert en behalve deze dames zijn er non' twee noodig. van wie ééne toezicht houdt en hier en daar hslpt en ééne zich belast met het reinigen der te behandelen plaatsen en het verbinden der behandelde plekken, het regelen der behandeling-uren, enz. Een bedrijf van 9 lampen met 6 werkuren geelt een aantal patienten van 54 per das;, voorwaar geen sinecure. Het kostbare der behandeling, waarbij het honorarium van den geneesheer nos; buiten beschouwing gelaten wordt, is hiermede zeker wel voldoende gemotiveerd. In haar circulaire aan het publiek vermeldt de bovengenoemde commissie daarom ook de noodzakelijkheid van jaarlijksche contributies en juist deze jaarlijksche vaste bijdragen, die zoo noodig zijn niet alleen voor het in stand houden der inrichting, maar ook vooral om te kunnen geraken tot een zeer laag tarief ot — wat nog heerlijker zou zijn — tot kosteloo/e behandeling, zijn verre beneden onze laag gestelde verwachtingen gebleven. Het bezwaar zou niet zoo groot zijn. indien de lupuslijders onder de rijken der aarde werden aangetroffen, doch dit is niet het geval. De lupus is een ziekte der lagere volksklasse en de lijders p •^3 O po r» zijn voor het grootste gedeelte niet in staat om uit eigen middelen de kosten der behandeling te betalen. Onze begrooting leert dat ongeveer 11000 gulden noodig zijn voor het verrichten van ruim 12000 behandelingen in een jaar. Nu heeft het cijfer dier contributies echter slechts f 1400 bereikt, ternauwernood voldoende om de electriciteit per jaar te betalen. Begrootingen kunnen falen en ook al neemt men een post voor onvoorziene uitgaven, dan leert de ondervinding dat het meestal nog tegenvalt. Zoo ook is het in ons geval beter te rekenen f 12000 per jaar voor 12000 behandelingen. Geen wonder dus dat onze commissie, intusschen geworden „het bestuur der Yereeniging ter Bestrijding van lupus in Nederland" zich tot den Gemeenteraad van Rotterdam wendde, tot de Provincie Zuid-Holland en tot den minister van Binnenlandsche Zaken, met een bede om subsidie, die ons in staat zal stellen niet alleen deze inrichting in stand te houden, maar ook de patienten gedeeltelijk gratis en gedeeltelijk tegen een althans zeer laag tarief te helpen. Naast deze Yereeniging heeft zich gevormd eene „Yereeniging tot steun van Lu p us 1 ij der s" met haar Yoorzitter, Prof. Mendes da Costa, te Amsterdam en vertegenwoordigers in haar Bestuur uit andere plaatsen, als's Gravenhage, Rotterdam, Arnhem, 1s Hertogenbosch, enz. De vereeniu.irig stelt zich ten doel de patienten, die zulks behoeven, geldelijk te steunen en de kosten hunner behandeling te dragen. Zij verleent, wanneer zij over voldoende geldmiddelen zal beschikken, ook steun aan bestaande Instituten, maar wenscht haar werkkring niet uit te breiden tot het oprichten en installeeren van l'insen-Instituten. Men ziet dus dat de zaak al weerklank gevonden heeft in ons vaderland. Wel verre zijn wij er echter van af dat wij kunnen zeggen : ons doel is bereikt. Dit zullen wij eerst dan kunnen, wanneer door Rijks-, Provincie- en Gemeente-subsidie naast de jaarlijksche contributies ons bestaan verzekerd is, en wij de onvermogende patienten dus óf gratis ót tegen zeer laag tarief kunnen helpen. Mogelijk acht ik dit wel. Waar e<_n klein land als Denemarken voorging, een land, in grootte ongeveer gelijk aan ons Vaderland, moet het ook bij ons mogelijk zijn. In zijne publicatie van November 1902 vermeldt Finsen een renteloos voorschot ten bedrage van 240000 kronen, door den siaat in 1897 aan zijn Instituut geschonken en behalve dat bedrag sedert 1901 eene jaarlijksche subsidie van 25000 kronen. Met zulk een voorbeeld voor oogen is onze bede om f 2500 per jaar inderdaad matig te noemen. Men houde daarbij in het oog dat het hierdoor mogelijk is of mogelijk zal worden om de lijders van hun afschuwelijk en tot heden nagenoeg ongeneeselijk lijden te bevrijden, hen te verlossen van dien drukkenden band van zich nergens te kunnen vertoonen zonder of in woord of in daad den afkeer hunner medemenschen te bemerken. Men vergete niet dat door deze behandeling een aantal menschen aan de maatschappij als nuttige werkkracht kunnen terug gegeven worden, en anderdeels, bij het begin hunner ziekte in behandeling komende, behoed worden voor het — vooral geestelijke — lijden, dat aan al die lijders, welke de ziekte in erge mate hebben, ten deel valt. Dan vergete men niet dat, wanneer wij eenmaal zoo ver zijn (en Finsen is nu reeds op dit punt gekomen) dat wij met de erge gevallen afgedaan hebben, wij eene te voren ongeneeslijke ziekte tot een gemakkelijk te genezen en betrekkelijk onschuldige huidaandoening hebben teruggebracht. Daarom besluit ik dit kleine geschrift met eene herhaling van ons verzoek: „helpt ons". Ik roep dat een ieder toe! Ik zou dit op het hart willen drukken, allereerst aan hen, die met het Hooge Bestuur van ons vaderland belast zijn, zoowel de raadgevers van de Kroon, als zij, die geroepen zijn dergelijke uitgaven te voteeren. Ik zou het zoo gaarne ieder op het hart drukken, die met aardsche goederen in ruime mate is gezegend. Ik zou hen willen overtuigen van het nut, dat hier door een gift is te stichten. Wanneer allen, die iets af te zonderen hebden, een gift geven, hoe heerlijk zou het dan voor ons niet zijn de inrichting te kunnen uitbreiden, en aan alle aanvragen om hulp-te kunnen voldoen. Ik zou zoo gaarne wenschen dat zij, die geven kunnen, met mij dat gevoel kenden, dat gevoel van bittere teleurstelling, hetwelk mij telkenmale overkomt als ik tot iemand, die %rol hoop, vol uitzicht op genezing vaak van de verste uithoeken des vaderlands tot mij gereisd komt, moet zeggen „er is vooreerst nog in geen maanden plaats voor u". En dat alles alleen door gebrek aan geld! Hoezeer heb ik vaak in dit jaar gewenscht zelf vermogen te bezitten, om de ongelukkigen te kunnen helpen! Ik roep het „helpt ons" ook toe aan hen, die door eene kleine bijdrage slechts van hunne sympathie kunnen doen blijken. Iedere f 1.— is eene behandeling en als er van alle kanten steun komt is zelfs f 0.50 voldoende voor ééne behandeling. Ilun vooral zou ik willen toeroepen: Laat u niet terughouden, blijft niet achter, al kunt ge slechts eene kleine jaarlijksche bijdrage geven. Al is uw gift klein, zijt er van overtuigd, dat wat ge geeft of geven kunt, met dank en met dezelfde waardeering — zoo niet nog met meer — zal aanvaard worden, als de gift van hen die ruim met aardsche goederen gezegend zijn. Ik roep het u allen toe, Burgers van Nederland „helpt ons". Denkt aan de spreuk „Concordia res parvae crescunt", door vereende krachten, door algemeene medewerking alleen kan iets groots tot stand worden gebracht. Ge weet waaraan, waarvoor en aan wie ge iets geeft. Laat niemand achter blijven, laten allen de handen ineenslaan, opdat dan ook iets tot stand worde gebracht, dat afdoende is en afdoende hulp verschaft aan zoovele lijders, die de hulp, welke wij ze kunnen geven, zoozeer behoeven. Ik heb U in bovenstaande regelen het wezen der zaak trachten uiteen te zetten. Ik heb u verteld tot hoever wij gekomen zijn, nogmaals „helpt ons," om de zaak geheel tot stand te brengen om afdoende te kunnen helpen, op eene wijze, ons Nederland waardig. t-t ■ s • •. _ ■ O 28 In een geschrift als dit mag een financieel overzicht niet ontbreken. Onder dankbetuiging aan allen, die een bijdrage gaven, zoowel aan hen, die t 1000.— schonken, als aan hen, die i 1.— afstonden, volgt hier een kort financieel verslag. Per maand hebben wij ongeveer f 800 a f 900 te betalen. In den loop van het volgend jaar (1905) begint bij den uitgever dezes een groot historisch werk over Rotterdam te verschijnen: ROTTERDAM in den loop der eeuwen. Het is genoeg bekend, dat de bewerking der geschiedenis van Rotterdam erg achter gebleven is bij die van vele andere steden. Het beste algemeene werk is tot nu toe de „Geschiedkundige Beschrijving van Rotterdam" door van Reijn, maar dit is zeer onvolledig gebleven en daarbij reeds meer dan zeventig jaren oud. Buitendien is het geen eigenlijke geschiedenis, maar een beschrijving der stad met vermelding van het ontstaan van huizen en straten en vooral met een nauwkeurige beschouwing van openbare gebouwen, in één woord, een soort van uitvoeriger! gids van Rotterdam, een Biideker in het groot en ... in het oud. Wel staat er veel wetenswaardigs en goeds in, maar toch is het werk veelal dor en droog, omdat het leven er uit weg is gelaten. Ge vindt b.v. het beursgebouw beschreven tot in zijn kleinste bijzonderheden, maar de ontwikkeling van den Rotterdanischen handel zoekt ge er tevergeets. De kerken zijn in haar geheelen bouw nagegaan, maar over de ontwikkeling van het kerkelijk leven wordt niet gerept enz. Alleen de eerste hoofdstukken van het werk, die het ontstaan en de opkomst van Rotterdam behandelen, houden zich iets meer bezig met het politieke en oeconomische leven, maar juist deze hoofdstukken zijn door prof. Fruin geheel onbetrouwbaar genoemd. Rotterdam, de tweede handels- en eerste havenstad van ons land, heeft dus wel behoefte aan een betere bedeeling op historisch gebied. Immers, ook voor Rotterdam geldt de spreuk „In 't verleden ligt het heden", ook de Rotterdammers „staan op de schouders hunner vaderen." Het streven zal daarom zijn, het leven dier vaderen zoo goed en zoo alzijdig mogelijk te schilderen, te onderzoeken, wat ze gedaan en ook, wat ze verzuimd hebben. Er zal getracht worden, als in een spiegel de ontwikkeling van Rotterdam te toonen, van Rotterdam als centrum van bevolking, als Koningin der Maas, als een middelpunt van leven op velerlei gebied, als deel van Holland, van Nederland, van de wereld. Gelukkig is na den tijd van van Reijn door vele verdienstelijke mannen zooveel bouwstof uit de archieven bijeengebracht, dat dit werk met kans op goeden uitslag kan worden ondernomen, bijzonderlijk, nu zoovelen hunne medewerking hebben toegezegd, wier namen in Rotterdam wel bekend zijn. Het plan van deze uitgave werd dan ook door de verschillende locale bladen (Nieuwe Rott. Courant, het dagblad de Rotterdammer e. a.) met ingenomenheid begroet. Talrijke reproducties van oude stadsgezichten en historieprenten, benevens een aantal oorsponkelijke en voor dit werk speciaal vervaardigde platen zullen de aantrekkelijkheid nog verhoogen. De inhoud zal de volgende afdeelingen omvatten: 1". De ontwikkelingsgeschiedenis van Rotterdam van de vroegste tijden tot op heden. 2". Het Kerkelijk Leven te Rotterdam (Geschiedenis der verschillende kerkgenootschappen en der instellingen van liefdadigheid). 3". Kunsten en Wetenschappen. (Letterkunde, Tooneel, Schilderkunst, Bouwkunde, Muziek, Onderwijs, Geleerde Genootschappen). 4n. Handel en Nijverheid. (Geschiedenis van den handel, de Havenwerken, Tegenwoordige Staat van Handel en Nijverheid). 5°. Het Maatschappelijk Leven. Onder de medewerkers kunnen voorloopig reeds genoemd worden : *) Dr. C. te llntum, Leeraar aan de H. B. S. met5-jarigen cursus te Rotterdam. Ds. F. I- P. MOQUETTE, Predikant bij de Nederduitsch Hervormde Gemeente. Prof. Dr. H. Y. Groenewegen, Hoogleeraar te Leiden. Ds. H. C. LoilR, Predikant bij de Evangelisch-Luthersclie Gemeente. Ds. K. Vos, Predikant te Woudsend. Mej. Dr. H. C. II. MOQUETTE, Assistente-Archivaris. de Ileeren: E. ITALIË, Hoofd der school der Iraëlietische Gemeente. R. X. L. MlRANDOLLE, Oud-Directeur van de Bijbank der Nederl. Bank. Th. nolen, Leeraar aan het Gymnasium. P. HAVERKORN V. RIJSEWIJK, Directeur vcin het Museum Boy mans. "\V. X. F. Siismacher Zijnen, Musiek-Redacteur der Nieuwe Rotterdamse/ie Courant. J. LoURENS Cz., Redacteur der Nieuwe Rotterd. Courant. 11. A. VAN VSSELSTEIJN, Adjunct-Directeur der Gemeentetoer keu. *) De uitgever vestigt er de aandacht op, dat dit slechts een voorloopige, niet de volledige lijst der medewerkers is. Zoo zijn b.v. de namen der medewerkers, die de geschiedenis der Roomsch- en Oud-Katholieke en der Engelsche kerk te Rotterdam zullen behaudelen, nog niet genoemd, omdat de aangezochte medewerkers daartoe nog geen verlof gaven. M. J. Hrusse. Redacteur der Nieuwe Rotterdamsc/ie Courant. Het werk zal in twee uitgaven verkrijgbaar zijn: 1". een luxe uitgaaf op groot papier, met eerste afdrukken der platen en reproducties, in 25 a 30 maandelijksche afleveringen, elk van 64-blz. roy. 8", a f 1.— per aflevering. Deze uitgaaf wordt verder niet in den handel gebracht en zal dus alleen voor inteekenaren verkrijgbaar zijn. 2". in 50 a 60 half-maandelijksche afleveringen a f 0.35, op gewoon papier gedrukt. Het spreekt wel van zelf, dat een onderneming als deze niet mogelijk is zonder den steun van alle belangstellenden. De uitgever verzoekt daarom beleefd, reeds nu op het werk in te teekenen en daartoe gebruik te maken van bijgaande bestelkaart. Een voorloopige lijst van inteekenaren wordt bij de eerste aflevering gevoegd. Bij W. NEVENS te Rotterdam verscheen: STAATKUNDIGE OPSTELLEN DOOR Mr. W. H. DE BEAUFORT. XII 4- 250 blz. in-8°. Prijs fl. 2.40, gebonden 2.75. Inhoud: Koningschap. — Praktijk van het grondwettig koningschap. — eerste kamer. — kiesrecht. — staatkundige partijen. — Tweede kamer. Deze opstellen zijn geen drooge, geleerde verhandelingen, maar veeleer historische essays, die door een ieder, die belang stelt in de belangrijke vraagstukken van onzen tijd en in de geschiedenis der ontwikkeling van onze Staatsinrichting, met aandacht gelezen zullen worden. In de dagbladen, die over de ontbinding der Eerste Kamer handelden, beriep men zich herhaaldelijk op dit werk en ook het volgend jaar, bij de algemeene verkiezingen, zullen deze opstellen ongetwijfeld dikwijls geraadpleegd worden. Van de vele besprekingen in verschillende dagbladen en tijdschriften volgen hier eenige uittreksels: „Dit werk aan te kondigen, is ons een aangename taak. In keurigen, klaren, onopgesmukten stijl geschreven, laten deze opstellen zich aangenaam lezen en zullen zij ook gewaardeerd worden door hen, die de denkbeelden des schrijvers op verschillende punten niet zijn toegedaan. De beschouwingen, die hij ge^ft, zijn niet alleen interessant op zich zelf, maar ontleenen daarenboven een groote aantrekkelijkheid aan de historische herinneringen, die hij uit zijne rijke belezenheid er tusschen vlecht". (Nieuwe Rotierd. Courant). „ Alwie over de levensvragen, die met onze staatkundige inrichtingen in verband staan, bezadigde, kalme, breede gedachten van een echten M. J. Urussk. Redacteur der Nieuwe Rotterdamsche Courant. Het werk zal in twee uitgaven verkrijgbaar zijn: IV een luxe uitgaaf op groot papier, met eerste afdrukken der platen en reproducties, in 25 a 30 maandelijksche afleveringen, elk van 64blz. roy. 8°, k f 1.— per aflevering. Deze uitgaat wordt verder niet in den handel gebracht en zal dus alleen voor inteekenaren verkrijgbaar zijn. 2". in "0 a »>0 half-maandelijksche afleveringen a f 0.35, op gewoon papier gedrukt. Het -preekt wel van zeil, dat een onderneming als deze niet mogelijk i- zonder densteunvan alle belangstellenden. De uitgever verzoekt daarom beleefd, reeds nu ophetwerk in te teekenen en daartoe gebruik te maken van bijgaande bestelkaart. Een voorloopige iijr-t van inteekenaren wordt bij de eerste aflevering «jevoesid. Bij W. NEVENS te Rotterdam verscheen: STAATKUNDIGE OPSTELLEN DOOR Mr. W. H. DE BEAUFORT. XII + 250 blz. in-8°. Prijs tl. 2.40, gebonden 2.75. Inhoud: Koningschap. — Praktijk van het grondwettig koningschap. — eerste kamer. — kiesrecht. — staatkundige partijen. — Tweede kamer. Deze opstellen zijn geen drooge, geleerde verhandelingen, maar veeleer historische essays, die door een ieder, die belang stelt in de belangrijke vraagstukken van onzen tijd en in de geschiedenis der ontwikkeling van onze Staatsinrichting, met aandacht gelezen zullen worden. In de dagbladen, die over de ontbinding der Eerste Kamer handelden, beriep men zich herhaaldelijk op dit werk en ook het volgend jaar, bij de algemeene verkiezingen, zullen deze opstellen ongetwijfeld dikwijls geraadpleegd worden. Van de vele besprekingen in verschillende dagbladen en tijdschriften volgen hier eenige uittreksels: „Dit werk aan te kondigen, is ons een aangename taak. In keurigen, klaren, onopgesmukten stijl geschreven, laten deze opstellen zich aangenaam lezen en zullen zij ook gewaardeerd worden door hen, die de denkbeelden des schrijvers op verschillende punten niet zijn toegedaan. De beschouwingen, die hij geeft, zijn niet alleen interessant op zich zelf, maar ontleenen daarenboven een groote aantrekkelijkheid aan de historische herinneringen, die hij uit zijne rijke belezenheid er tnsschea vlecht". (Nieuwe Rotterd. Courant). „ Alwie over de levensvragen, die met ODze staatkundige inrichtingen in verband staan, bezadigde, kalme, breede gedachten van een echten staatsman wil leercn kennen, zal het boek van Mr. DE BEAUFORT dankbaar genieten". (Het Volksbelang, Gent) „Een dergelijk werk, dat eenigszins beschouwd mag worden, èn als de uiting eener door studie verscherpte rijpe ervaring, èn als een program voor de toekomst, verdient ongetwijfeld een meer dan oppervlakkige kennisneming". (Nieuwe Arnh. Courant) „Wij kunnen deze opstellen zeer ter lezing aanbevelen". {Nederlander) „Een hoogst interessant boek, dat een plaats verdient in de bibliotheek van elk staatsman, kamerlid of journalist naast de bekende werken van Prof. «UYS, Mr. HEEMSKERK, Mr. DE SAVORNIN LOHMAX en anderen". (Tijdspiegel) Men verzuime dus niet, zich dit werk aan te schaffen. Te bekomen bij iederen solieden boekhandelaar of na toezending van postwissel bij den uitgever. Nog eenige exemplaren voorhanden van: Jozef Israëls, Portret in Lithografie door Jan Veth, 1896. Groot — 4" formaat. Vroegere prijs fl. 6.50, thans fl. 2.50.