Zuiden toe, de sneeuw een weinig weggesmolten is; daar vindt hij allicht wat mos of bessen. In tijd van nood voedt hij zich met zeegras. Poolreizigers en walvischvaarders hebben het nog al eens te kwaad met ijsberen, want menschenvleesch is voor hen een extra-lekker hapje. schreeuwden terug, en o, hoe blij klonk hun stem! — en spoedig zaten ze alle drie goed en wel in de boot. liet zou moeielijk vallen hun aller blijdschap te beschrijven. Jetje lachte en schreide om beurten; ze sloeg haar armpjes om Jonas' hals, en kuste zijn ruwe verweerde wangen. En de oude man roeide uit alle macht, zoodat het niet lang duurde of de kinderen lagen in hun ouders armen, koud, nat, heelemaal overstuur, — maar gered! Jet en Wouter vertelden hoe het geval in elkaar zat, maar Rob was stil. Hij begreep wel dat het heele ongeluk gekomen was door zijn achteloosheid, bij het vastbinden van de boot. Doch zijn moeder, die voelde wat er in hem omging, drukte hem aan haar hart en zei: »Je bent met dat al toch een flinke dappere jongen, en je bent een ridderlijke broer voor Jet geweest!« MIJN KLEINE BIGGETJE. ijn kleine biggetje was een dief. Als het een zoet, eerlijk biggetjegeweest was, dan was hij niet in moeilijkheid geraakt. Maalais iemand stelen wil, dan moet hij er ook de straf voor dragen, dat ondervond ons biggetje. Zijn moeder had hem gezegd dat hij bij haar in het kot moest blijven, en een braaf biggetje wezen, en niet wegloopen. »Want,« zei ze, «biggetjes die ongehoorzaam zijn, brengen zich zelf somsingroote narigheid.« Maar mijn biggetje dacht dat hij het beter wist Uitgave van S. L. VAX LOOY, Amsterdam. BIBLIOTHEEK VOOR JONGENS EN MEISJES. Onder redactie van NELLIE. Ing. Geb. N. van Hichtüm, de geschiedenis van den klei nen eskimo kudlago. Geïllustreerd door N. en w. van Schaik. Voor 8—12 jarigen . . . „0.60 f 0.90 C. .1. C. Geerlingn. de heimannetjes. Geïllustreerd door L. W. K. Wenckebach. Voor 8—12 jarigen . . „ O.öi i 0.90 john Ruskin, de koning van de goudrivier of de zwarte broeders Met 19 illustraties naar de oorspronkelijke teekeningen. Voor 9—13 jarigen . „ 0.60 , 0.90 Nklue, VRIENDEN VAN ALLERLEI SLAG Naar het Engelsch van Mart Bamfokd. Geïllustreerd door Jan van Oort. Voor 10—IS jarigen , 0.G0 „0.90 TWAALF JAPANSCHE SPROOKJES. Naverteld door Nellie. Met 4.6 illustraties van Jan de Waardt. Voor 9—13'jarigen --1.25 „ 1.65 N. \ an IIiohtum. OEHOEHOE. Hoe een kleine Kafferjongen page bij den koning werd. Met 38 illustraties door W. van IIaestrecht. 1 'oor 10—14 jarigen „ 1.25 „1.65 N van HlCHTUM,. OEHOEHOE IN DE WILDERNIS Met 36 illustraties. Voor 10—14 jarigen „1.25 „1 65 Mad. E. de Prkssensé, EEN LEVENSLUSTIG TROEPJE. Een boek voor alle leeftijden. Vertaling van Nellie. Met een muziekstukje van Mevrouw N. van der Linden van Snelreyvaard. Vooral voor 12—1H jarigen. . . „ 1.25 „ 1.65 ' 'u.' Delon; de geschiedenis van een dorp voor DE FRANSCHE REVOLUTIE. Naar de 17- Fransche uitgave vertaald door Neli.ie. Met gekl. plaat en 46 illustraties n 1,25 „ 1.65 Hendrik Eben. (Joh. II. Been). de wonderlamp. Een vertelling uit het Oosten. Met 4 platen van j. B. Fïkl'kelom. . . 1,25 „ i,c5 - ->00000000000000064 VERTELSELBOEK^ ran N van CRBöi D CT\A/CTOiy T fc^ö*ööe£*Q0ö0ööö6W O UiL^ ave vei Pv S.l v©n Looy Ams te^do rn.S a3BS$2ËSS2£SS3£&£* - qpmmnmi ^ ..... ■ ■ ■., •■-• /• V Uitgave van S. L. VAX LOOY, Amsterdam. BIBLIOTHEEK VOOR JONGENS EN MEISJES. , Onder redactie van NELLIE. ; , i Ing. Oei). H X, van Hiohtum, de geschiedenis van den klei nen eskimo kudlago. Geïllustreerd door X. en W. van Schaik. Voor 8—12 jarigen ... . . „0.60 f 0.90 c. .1. c. Geerlings, de heimannetjes. Geïllustreerd door L. W. K. Wenckebaoh. Voor 8—12 jarigen .' . ,0*60 0.90 john-ruskin, de koning van de goudrivier of de zwarte broeders. Met 19 illustraties naar * de oorspronkelijke teekeningen. Voor 9—IS jarigen „0.60 „0.90 Xf.lue, VRIENDEN VAN ALLERLEI SLAG. Xaar het Engelsch van Mary Bamford. Geïllustreerd door Jan | van.Oort. Voor 10—IS jarigen ,0.60 „0.90 TWAALF JAPANSCHE SPROOKJES. Xaverteld door 1 Xêllïe. Met 46 illustraties van Jan de Waardt. Voor ' 9—IS jarigen 1.25 „1.65 X. van Hiohtum. OEHOEHOE. Hoe een kleine Kaffer jongen page bij den koning werd. Met 38 illustraties door ' S W. van IIaestrecht. Voor 10—14 jarigen ,1.25 „1.65 N van ifïcHTUM, OEHOEHOE IN DE WILDERNIS Met 36 illustraties, Voor 10—14 jarigen „ 1.25 „ 1 65 \ . ! Mad. E. de Pressensé, EEN LEVENSLUSTIG TROEPJE. Een boek voor alle leeftijden. Vertaling van Xki.i.ie. Met een muziekstukje van Mevrouw X. van der Linden van Kxelrewaard. Vooral voor 12—lil jarigen. . . - 1.25 „ 1.65 ChZdelon, de geschiedenis van een dorp voor DE FRANSCHE REVOLUTIE. Naar de 17" Fransche uitgave vertaald door Xeli.ie. Met gekl. plaat en 46 illustraties 1.25 , 1.65 1 Hendrik Eben, (Joh. II. Been de wonderlamp. Een vertelling uit het Oosten. Met 4 platen van .1. B. ITri-KRI.OVI 1 1 RK t CP VERTELSELBOEKJE onder redaai^van WO N van 0QO Hy| IMlet il Plaatjes. C Ui l^ave Vöir\ S-l Vöh Looy Amjtcrcuim. OXDER REDACTIE VAN N. VAN MICHTUM. DE HOEVE EN ANDERE VERHAALTJES. II,- werkt door N e I 1 i e. Met 21 plaatjes ƒ 0.35 HET ONNADENKENDE LAMMETJE EN ANDERE VERHAALTJES. Bewerkt door X e 1 1 i e. Met 10 plaatjes 0.35 HET KRANSBROOD EN ANDERE VERHAALTJES. Bewerkt door N e 1 1 i e. Met li» plaatjes . . „ 0.35 EEN GEHEIM EN ANDERE VERHAALTJES. Bewerkt door N e 11 i e. Met 16 plaatjes „ 0.25 M.\n. PAPE-CARPENTIER, DE PERZIKEPIT EN ANDERE VERHAALTJES. Bewerkt door X e 11 i e. Met 1!) plaatjes 0.25 DE WITTE BEER EN ANDERE VERHAALTJES. Bewerkt door N e 11 i e. Met 11 plaatjes 0.25 VERTELSELBOEKJES Onder Redactie van N^TAlf HICHTUM. ; I . Cl W DE WITTE BEER e n anciere "V erliaaltjes. IiEWERKT DOOK NBLLIE. MET 11 PLAATJES. INHOUD: DE WITTE BEER. DE TIJGER. HET KLOKJE VAN ROME. EEN SAMENSPRAAK. OVERVALLEN DOOR DEN VLOED. MIJN KLEINE BIGGETJE. GELD VERDIENEN. AMSTERDAM. — S. L. VAN LOOY. DE WITTE BEER. er, ver in hisfhö^^ Noorden, watfl^dé grond bedekt is^|& eeuwige sneeuw, erlP zelfs in het hartje van den zomer ijsbergen rondzwemmen op de zeeën, leeft de witte beer, ook wel ijsbeer genoemd. Geen koü hoe streng ook hindert hem. want wm dier heeft zulk een dikke vacht als hij. Hij wandelt over de ijsvelden en geniet van de snijdend koude lucht, zooals gij geniet van den zonneschijn op een vroolijken Meimorgen. Hij glijdt nooit uit op het gladde ijs, want zijn pooten zijn met haar begroeid, en dat maakt dat hij stevig staat op de gladste plekken. Hij vindt het niets erg, wanneer hij terecht komt op een ijsbrok dat los laat en met hem in zee drijft, want hij kan zwemmen. Ja, hij beweegt zich in het water even vlug als hij loopt op den vasten grond, nu eens aan de oppervlakte drijvende als een eend, dan weder onderduikend als een visch. Rustig gaat hij op zoek naar prooi, en hij vindt overal wat, ofschoon het u wellicht toeschijnt dat er bitter weinig eetbaars te vinden is in deze barre streken. Soms valt hij aan op een zeehond die op het ijs ligt te slapen, of springt naar een die in het water zwemt. Dan weer duikt hij naar visch, — en hij pakt ze óók, al zijn zij nog zoo vlug. Een doode walvisch verschaft hem voedsel voor verscheiden dagen. En als dierlijk voedsel schaars is, dan zoekt hij een heuvel op, waar, naar het E tijg"61" 's kleiner dan de liet is een zeer fraai als zijn kleur betreft. P^^Si§éI?B^ Zijn 'ni'c'is °p ^en rus WÊfo 'lc'(^cr bruinachtig geel en iMj^Fir °P ^en 'H1"'c witachtig; en er loopen breede zwarte [■/ strepen dwars over heen. ^ijn lenige sierlijk en golvend. Maar het is een wreed dier en slim ook. Uren en uren ligt het soms te wachten op zijn prooi, en bespringt deze dan van achter, zonder één kreet ter waarschuwing. Geen aardiger, mooier diertje dan het jong van een tijger, ook wel genoemd tijgerwelp. In 't land van de tijgers worden de kleine tijgertjes wel eens als huisdieren gehouden, en dat gaat goed zoolang ze enkel gevoed worden met melk, want dan zijn ze ongevaarlijk. Maar hebben ze eenmaal bloed geproefd, dan zijn ze niet meer te vertrouwen. Een officier in Indie zat eens in zijn stoel te lezen; zijn lieveling, een jong tijgertje, lag naast hem. Zijn linker arm hing over de leuning van zijn stoel, zoodat zijn hand onder het bereik was van den jongen tijger, die er dan ook mee speelde zoo als bij ons de hondjes doen. Op eens voelde de officier iets vreemds aan zijn hand; en neerziende bespeurde hij dat de tijger, met zijn ruwe tong, zóó lang aan zijne hand had gelikt tot er bloed uitkwam, dat hij nu met welbehagen opslurpte, steeds likkende om meer bloed naar de wond te halen. Wat nu te doen? De officier kende zijn vijand: als hij zijne hand terugtrok zou de tijger hem te lijf gaan, en dat was geen gekheid; want uit het aardige speelsche welpje was allengs een mooie, groote jonge tijger gegroeid, even forsch als lenig. I lij had daar nooit zoo op gelet, maar nu merkte hij dat op ééns. Stilletjes liet hij zijne hand martelen door het bloed- dorstige dier, ofschoon dit hem geducht pijn deed; en intusschen zag hij om naar hulp. Gelukkig! daar lag vlak onder zijn bereik een groote revolver, die natuurlijk geladen was, want in Indië moet men steeds op gevaren van dien aard bedacht zijn. En terwijl de tijger zich vergastte aan het warme bloed zijner ééne hand, mikte hij met de andere, haalde o\ er en schoot. .. I)e tijger viel dood neder en de officier was gered .... Nooit heeft hij weder tijgerwelpjes als huisdieren opgevoed! HET KLOKJE VAN ROME Sommige moeders zeggen tot haar kinderen, als deze een leelijk gezicht trekken: »Pas op! als het klokje van Rome slaat, dan blijft je gezicht zóó staan !« Dat is natuurlijk maar een grapje. Niet één van de vele klokken die te Rome tikken en slaan, heeft invloed op de gezichten die een stout kind trekt. Maar van dat «blijven staan« van een leelijk gezicht is wèl iets aan. Jullie hebt wel eens gomelastieken poppen gezien, en zeker wel eens gelachen om de dwaze gezichten die je aan zoo n pop kunt geven door den kop nu eens in de breedte, dan in de lengte, dan in de schuinte uit te rekken of in te duwen ? Zoodra je ophoudt met trekken en duwen, herneemt zoo'n poppekop weer zijn gewone gedaante. M; ïar jullie eigen gezichten, kinderen, zijn veel zachter dan gomelastiek; je kunt er niet zoo gemakkelijk aan rekken en duwen, maar er zitten tal van kleine draadjes in, om zoo te zeggen, waaraan je maar behoeft te trekken om er een of andere uitdrukking aan te geven. Ik bedoel dat je gezicht bestaat uit spieren, en al wat in je omgaat brengt die spieren in een zekere plooi, net zoo als men een hansworst in allerlei houdingen brengt door aan draadjes te trekken. Ja, alles wat er in jullie hartje omgaat: goedheid, kwaadheid, droefheid, vreugd, brengt die gelaatsspieren in beweging. Hebt ge verdriet, dan zorgen de spieren dat dat op uw gelaat te zien komt, en zonder dat gij eun woord zegt, weten wij dat je wat scheelt. Zijt ge vroolijk of blij, dan maken de spieren dat je gezicht vol lachjes en kuiltjes is, en dan lachen wij met je mee. Maar soms brengen booze dingen de spieren in beweging, — drift, bijvoorbeeld En o, hoe leelijk wordt dan het liefste kindergezicht! Als een driftig kind zich zeiven in den spiegel zag, dan zou het zich schamen over zijn leelijkheid. Of hoogmoed en ijdelheid brengen de spieren in werking, en dan wordt een gezicht belachelijk van domheid en dwaasheid. Trotsche menschen en dwaze kinderen hebben daar geen denkbeeld van, als hoogmoed of ijdelheid hen de lippen doen krullen, of den neus optrekken, of de oogen schuins doen draaien. Allergekst zien zij er uit! Maar dat weten ze zelf niet, omdat ze uit ijdelheid alles mooi en goed vinden van zich zelf. Kortom, iedere goede of kwade beweging des harten wordt door onze gelaatsspieren verraden, of wij het willen of niet. En weet je wat erg is? Een gelaat dat dikwijls toornig of jaloersch of valsch of trotsch kijkt, blijft ten laatste die uitdrukking behouden, zoodat andere menschen onze leelijke gedachten op ons gelaat kunnen lezen als in een boek. Omgekeerd blijft een gelaat dat dikwijls door goede gedachten wordt bewogen: door goedheid, vriendelijkheid, medelijden, opgeruimdheid, ten slotte in een aangename plooi; — en dat maakt dikwijls een gezicht dat van nature niet mooi is, toch prettig om naar te kijken; — terwijl het mooiste gelaat soms onuitstaanbaar wordt, door de uitdrukking die de booze gedachten er ten slotte op achterlaten. Inderdaad, — de menschen hebben gaarne vrede met een grooten mond of dikken neus, wanneer uit de oogen goedheid en oprechtheid straalt; maar de fijnste neus en de kleinste mond verzoenen hen niet met oogen, die hard zijn van zelfzucht of hoogmoed of toorn. Een gelaat dat lief en onschuldig was bij het kind, kan bij den volwassene de sporen dragen van allerlei leelijks. Zoo ziet men het iemand soms aan dat hij gierig is, en het geld verzamelt alleen om het pleizier van het te verzamelen; — en iemand die met leugens omgaat durft u nooit vrij en frank in de oogen zien, — men ziet het aan zijn blik dat hij oneerlijk is. En om den mond van menschen die altoos ontevreden zijn, speelt nooit een gulle blijde lach .... Ziezoo, kinderen, nu weet gij het! Nu weet gij dat geen klokje van Rome aan uw gezichtjes een bepaalde plooi geeft, maar datgene wat er omgaat in uw eigen kleine hart.... EEN SAMENSPRAAK. Lucie, Jan en Fanny staan samen te praten. Nelly, hun klein guitig zusje, komt binnen met een gescheurde jurk, een bemorste boezelaar, verwarde haren, en haar gezichtje nat van tranen. Zij heeft een verscheurd boek in de hand. Lucie. — O Nelly, wat ziet je nieuwe jurk eruit! heelemaal verscheurd! Fanny. — En je schoone schort! Wat heb je toch uitgevoerd? En je boek ook al aan flarden! Jan. — Nou, jij zult wat krijgen, hoor! Nelly. (half schreiend) — 't Kan me niks schelen! Ik kon er niets aan doen. Ik speelde met Karlo en hij gooide mij omver, midden in den modder; en toen liep hij over me heen met zijn vuile pooten; en toen nam hij me mijn boek af, en liep er mee heen en beet het stuk. Ik wou dat ik een oroote o hond was, dan zou ik hem .... Lucie. — Wat zou je hem dan doen, Nelly? Nelly. — Ik zou ... ik zou ... ik zou tegen hem blaffen! IiéJANelleke?'°ef! ^ kwaje hond zou >e we*-=". I ann\ . o Nelleke, als jij een hond was, dan zou je niets anders kunnen wezen dan een snoesje van een poedeltje met gekrulde haren, en dan zou je let toch tegen dien lompen Karlo moeten afleggen! JAN. — En je zou harder blaffen dan bijten, dat zou je, Nel! %j Nelly (half lachend). — NWi, dat zou je eens ondervinden! Wat zou ik je achter de hielen zitten! En ik zou al je speelgoed stuk bijten, en al je boeken kapot maken! jAN_ — Zóó, zóó, stout poedeltje! Ja maar, dan zou ik je gaan aanbrengen bij den hondenslager; en die kwam dan op een goeien morgen, vóór dag en dauw, met zijn kar aan de deur, en pakte je op en bracht je naar de hondengevangenis; en dan was het uit met je blaffen en bijten! Fanny. — Dat doet me denken aan een versje dat ik laatst van buiten moest leeren, van een meisje dat zoo gaarne het lammetje had willen zijn, dat met Marietje meê naar school ging. (Den vinger aan haar voorhoofd brengend.) Laat eens kijken, hoe is dat versje ook weer? o Ja, daar heb ik het! Dat meisje zegt: »Zoo'n lam, dat niet naar school moet gaan, Wat heeft dat een pleizierig leven ! 't Wordt nooit geplaagd met som of les, Nooit om zijn leelijk schrift bekeven! 't Wordt nimmer naar de pomp gestuurd Om handjes of gezicht te wasschen, En daar het heel geen kleeren draagt, Ileeft het ook nergens op te passen. Het speelt maar vroolijk in de wei, Het doet niets anders, heel zijn leven; Och, om zoo'n lammetje te zijn, Ik zou 'r 'n heel lief ding voor geven!" Nelly. — Nou, dat meisje had gelijk, hoor! Ik wou dat ik ook geen kleeren aanhad en den heelen dag in de wei kon spelen! Ik zou öok wel een lammetje willen wezen! Fanny. — Pas op, Nelleke! Luister eerst even hoe het met dat meisje ging, eer jij óók in een lammetje verandert. Eens op een dag viel ze in slaap in haar stoel, en droomde dat zij een sneeuwwit lammetje was, dat in een mooie groene klaverweide rollebolde. Zij had erge pret en liep en sprong, en zei maar aldoor tegen zich zelf: »o, Wat is dat toch heerlijk!« Toen probeerde zij van pret in haar handen te klappen en het uit te schateren; maar zij kon niet, zie je, want zij was maar een lam. Zij kon niets doen dan loopen en springen en blaten: »Béé, béé!" En daar op eens, o wee! o wee! daar zag ze den slagersjongen de wei binnenkomen, en hij kwam recht op haar af. . . Zij trachtte te schreeuwen en weg te loopen, maar zij kon van angst niets doen. En intusschen kwam die vreeselijke slagersjongen maar aldoor op haar af; en op het oogenblik dat hij haar beetpakte sprong zij op in haar slaap, en gaf een vreese- lijken schreeuw. Zij werd er zelve wakker van, en haar geschreeuw deed haar moeder opschrikken, die met een angstig gelaat de kamer binnen stormde. Die vond haar dochtertje bleek en bevend in haar stoel zitten, met een half angstig, half blij gezicht. »0", riep zij, »o, Maatje, wat ben ik blij dat ik geen schaap ben!" »YVat vertel je me nu?" lachte de moeder, die er niets van begreep; »nu, ik ben ook blij dat je geen schaap bent, al ben je ook maar een kleine domme gans." »o Moesje", zei het meisje, »als jij beleefd had wat ik gedroomd heb, dan zou je zóó niet spreken!" Jan. — Nu, Nelleke, wat zeg je er van? Nelly. — Wel, ik denk dat het toch heel pleizierig moet zijn 0111 in de klaver te rollebollen. Ik wou dat ik soms een lammetje was en soms een klein meisje. Mama noemt wij wel eens haar lammetje. Lucie. — Wel, Nelly, dat denkbeeld van jou is nog zoo kwaad niet. — Maar zeg eens, Fanny, het wordt onze tijd voor de school. — Nelleke, dag snoes! I Ioor eens, ik weet een goeden raad: Loop naar moeder en vertel haar de heele geschiedenis, en vraag of ze met je gaat wandelen, buiten de stad, en je in 't veld wil laten ravotten als een lammetje. Maar ze moet goed op je passen, hoor snoes! en zorgen dat we je goed en wel weer thuis vinden straks, en maken dat öfeen o slagersjongen je te pakken krijgt, hoor! Dag Nelleke! Fanny rn jan. — Dag lieve snoes! Nelly (heel deftig). — Goeden dag samen! OVERVALLEN DOOR DEN VLOED. De kinderen die de zee hebben gezien, weten wat eb en vloed is. Bij vloed stijgt het water, langzaam maar gestadig, gedurende ongeveer zes uren, en de heele breede strook zand die nogf droog" la