Gedi'.ikt bij M. AVYT & ZOXEN, Rotterdam. i 1853-1903. VIJFTIG-JARIG BESTAAN DER INRICHTING VOOR DOOFSTOMMENONDERWIJS TE ROTTERDAM, OP 9 JUNI 1904 DOOR A. F. FEHMERS, DIRECTEUR DER INR1CHT1NO. 1853-1903. De Herdenking van het = 50-jarig bestaan = der Inrichting voor Doofstommen - Onderwijs te Rotterdam, — = op 9 Juni 1904, ===== door ■ A. F. Fehmers, ===== Directeur der Inrichting. — Rotterdam, M. Wyt & Zonen. == te De blijde dag voor de oud-leerlingen - de feestdag van het 50-jarig bestaan der Inrichting was dan eindelijk aangebroken; wel is waar een jaar later dan het eigenlijke tijdstip - 23 Mei 1903 maar uitstel was toch geen afstel geworden. Dit had dan ook niet in het plan van het Bestuur gelegen. Vooreerst was het 25-jarig bestaan gevierd, waarom dan ook niet het halve-eeuwfeest. Daarenboven, er was voldoende reden, ook voor de School, om het 50-jarig bestaan feestelijk te herdenken. Klein begonnen in een gehuurd huis op de Hoogstraat - eenvoudig ingericht - met een groepje van slechts veertien leerlingen, ontwikkelde de stichting in den loop van die 50 jaren tot een bloeiende school met meer dan 150 leerlingen, die thans hun onderwijs ontvangen in luchtige, flinke, goed verlichte leervertrekken met benoodigde zalen voor nog zooveel andere doeleinden in het belang van de doofstomme jeugd. De gebouwen en tuin, gelegen tusschen Coolsingel en Ammanstraat, bijna in hetmidden — het volkrijkste deel — van Rotterdam beslaan een oppervlakte van bijna 3400 M8., en zijn het. eigendom van de Inrichting. ï De oprichting was financieel een waagstuk. Het budget in de eerste jaren zeer bescheiden, klom in die halve eeuw tot een cijfer van zoo groote beteekenis als de oprichters zich wellicht nimmer hebben durven voorstellen, terwijl behalve het moreel kapitaal, dat wonderen verrichtte, een klein fondsje kon worden gevormd, dat hoewel niet evenredig aan de steeds grooter wordende behoeften, toch een krachtigen steun voor de instandhouding der Inrichting mag worden genoemd. Voornamelijk was dit te danken aan de onversaagde doorzettingskracht der mannen, die de stichting hadden op zich genomen, uit liefde voor den doofstommen evenmensch, wien zij door een voor ons land nieuwe methode een gelukkiger bestaan wilden verschaffen. Met de stichting der Rotterdamsche Doofstommenschool werd immers de spreekmethode in ons land officieel ingevoerd. Hoe die methode heeft gewerkt, wat de school heeft gewrocht, is in ons land en ook ver daarbuiten niet onopgemerkt gebleven. Zonder overdrijving mogen wij zeggen, dat er in de school te Rotterdam gedurende die 50 jaar trouw is gearbeid, niet alleen aan de haar toevertrouwde leerlingen, die daarvan op dit feest de sprekende getuigen waren, maar ook — en dit was in het belang van alle doofstommen — aan de versprei- ding der spreekmethode, in zulke mate, als maar zelden in de geschiedenis van het doofstommenonderwijs kan aangewezen worden. Een belangrijke stoot tot de bekendmaking der methode werd gegeven door de talrijke bezoekers — deskundigen en leeken — die de toepassing deimethode in de school kwamen waarnemen, om de opgevangen indrukken in hun kringen ook in geschriften te verspreiden, doch niet minder door haar leerlingen, die hun dankbaarheid voor de weldaad van het gesproken woord alom verkondigden, tot zelfs in vreemde gewesten. Men denke slechts aan de oud-leerlingen Willem Nolet de Brauwere van Steeland, die op het Brusselsche Congres van doofstommen-onderwijzers den tuinbouw voor doofstommen aanbeval; Johan C. Reckweg, op wiens initiatief en pleidooi in Californië drie doofstommen-scholen volgens de spreekmethode zijn opgericht; Eduard Polano die de spreekmethode tegenover den bekenden Amerikaanschen doofstommen-onderwijzer Gallaudet, voorstander der gebarenmethode, verdedigde, en nog zoo vele anderen. Er was dus voor het Bestuur groote reden tot dankbare herdenking van de stichting, en niet minder van de liefde, waarmede zoovele weldoeners door hun gaven de nijpendste zorgen tot een minimum wisten te reduceeren. Gedrongen door de welsprekende woorden van de ontstomde beschermelingen voelde het Bestuur zich verplicht een Gedenkdag te houden en daartoe een feest te organiseeren, dat op waardige wijze de halve eeuw van het bestaan der Inrichting zou sluiten. Dit feest heeft plaats gehad op Donderdag 9 Juni 1904, en wel geheel buiten bezwaar van de kas der Inrichting. Op den vooravond had het Handelsblad de feestelijkheid reeds ingeleid. Onder den titel „Vijftig jaar van nobel werk" werd vooruitgang en doel der Inrichting aldus beschreven: „Een schoone instelling is deze Inrichting! Zij werd opgericht om den strijd aan te binden tegen het onderwijs in de gebarentaal, dat de ongelukkige doofstommen bleef houden buiten de maatschappij in een afzonderlijken kring, daar hun uitingen door de overgroote meerderheid der sprekenden niet werden verstaan. Zij werd opgericht om te propageeren voor het onderwijs volgens de toonspraakmethode, het aanleeren van de taal der hoorenden door middel van spreken en afzien met uitsluiting der gebaren. Zij heeft voor deze methode strijd moeten voeren, jaren lang, maar zij heeft overwonnen en thans wordt de spreekmethode erkend als de eenige, die een eind kan maken aan de afzondering der misdeelden, die noch het gesproken woord kunnen hooren, noch door de spraak hun gedachten kunnen raededeelen aan hun medeschepselen. De spreekmethode leert den doofstommen op zich zelf te staan, zich zelf in het leven te helpen, zij houdt hen in hun waarde als mensch, zij doet hen als het ware medeleven in de maatschappij!" Voor de verdere woorden van „aanbeveling tot financieelen steun der Inrichting, waaraan zij door haar voortdurende uitbreiding zoo groote behoefte heeft" worde den schrijver de warme dank van het Bestuur gebracht. Het was voor de oud-leerlingen uit Amsterdam een genot dezen eersten feestgroet uit de hoofdstad, die ook voor hen een verrassing was, aan het Bestuur en Onderwijzers te kunnen aanbieden. En wie nu met ons in den voormiddag van dien bewusten 9 Juni het voorrecht had onze oud-leerlingen in de lokalen en den tuin der Inrichting, of even daarna in de fraaie hun zoo goed bekende Rotterdamsche Diergaarde - waar welwillend vrije toegang was verleend - te zien, zou moeite hebben gehad om te gelooven, dat hij zich bevond te midden van medeburgers, die eenmaal stom waren, stom, doordat zij het gehoor missen, doch die thans elkander toespraken zooals de hoorenden - maar zonder geluid - en de lippen waarnamen, om af te lezen wat tot hen gesproken werd, en zoodra zij zich weder met de hoorenden, hetzij Bestuurders of Onderwijzers onderhielden, met klinkende stem hun gesprek voortzetten, alsof zij instinctmatig gevoelden, dat de hoorenden moeten hooren om hen te kunnen verstaan. De school was des morgens om 10 uren het natuurlijke punt van bijeenkomst. Daar ontvingen allen een sierlijk bewerkt programma, deelnemingsen toegangskaarten, alsmede bonboekjes voor consumptie. Toen was de weg door den tuin der Inrichting, waar zoovele plekjes weer opgezocht werden, die oud en jong den speeltijd en de genoegens daar gesmaakt te binnen brachten. Vervolgens ging men in kleine groepjes naar den Dierentuin. Tegen 11 uren waren 400 oudleerlingen nabij het Sociëteitsgebouw vereenigd,één groot geheel van feestvierende lotgenooten, bij wien geen onderscheid meer bestond, noch in leeftijd, noch in stand. Hoe men zoo op die plek halt had gehouden en als 't ware algemeene bijeenkomst hield, waar geen agenda de discussie regelde, men wist het zelf niet, want ieder was daar onwillekeurig blijven staan om de nieuw aangekomenen telkens te groeten, voor te stellen en in hun midden op te nemen. En dit ging alles zoo hartelijk, zoo echt natuurlijk, alsof zij nog op de schoolbanken hun dagelijksche makkers de hand drukten. Bekende figuren onder hen, - hetzij die in knapheid, of misschien ook wel in grove domheid, of om andere eigenaardige pikante verdiensten van allerlei aard, vroeger hadden uitgeblonken, werden met gejuich ontvangen. De mond stond niet stil. Het gepraat en gebabbel over alles en nog veel meer, deed den ongewonen toehoorder vermoeden, dat de doofstommen te veel spreken geleerd hadden. Het „spreken is zilver en zwijgen is goud" werd hier onder de doofstommen bepaald gelogenstraft. Er waren er, uit denzelfden leertijd, die elkaar in geen tientallen van jaren hadden gezien. Ilerkennings-scènes in menigte, vooral van de gelijkbej aarden, wat telkenstotuitbundig-vroolijke ontboezemingen aanleiding gaf. Het was aandoenlijk te zien, hoe de ouderen van dagen zich kinderlijk verheugden bij de ontmoeting van een klasgenoot, die een heel ander mensch geleek, en hoe dan de veranderde levensomstandigheden van weerszijden de nieuwsgierigheid prikkelden en verklaringen uitlokten; hoe gelukkige lotgevallen gretig en hartelijk werden besproken en in smartelijke niet een stillen handdruk werd gedeeld ; hoe de met aardsche middelen gezegenden zich tot hun minder bedeelde lotgenooten aan- getrokken gevoelden, even alsof zij nog op school waren, toen hun de begrippen rijk en arm met al de gevolgen nog niet helder voor den geest stonden; hoe school-scènes - voor hen geschiedkundige feiten - weer werden opgerakeld met al het lief en het merkwaardige daaraan verbonden; hoe jeugd-geluk in deze echte feesturen nog eenmaal werd genoten. Vergeten werd voor die oogenblikken de zware levensstrijd van menigen doove tegenover den hoorende, om nu, evenals vroeger, op te gaan in het genoegen met lotgenooten van gedachten te wisselen. Want het blijft toch een feit: een doofstomme voelt zich vooral gelukkig, als hij zich onder lotgenooten bevindt. In die enkele uren zich weder te gevoelen onder de vleugelen der school, met al de herinneringen aan Bestuurders en de Leiders hunner kinderjaren - het was op zich zelve reeds een feest. Iedere bekende uit die dagen kreeg zijn aandeel in de menigvuldige, dankbare, soms de hilariteit wekkende gebeurtenissen. Menige ondervonden weldaad, menig aangenaam schoolfeest werd uit de vergetelheid opgehaald, en met kleur en geur herdacht. Nog een ander opmerkelijk en te gelijk opwekkend verschijnsel werd door Bestuurders en Leeraars waargenomen. Het was verrassend te zien, hoe verreweg de meesten in ontwikkeling waren vooruitgegaan, niet enkel in de vermeerdering van opgedane begrippen en daardoor toeneming van algemeene kennis - wat nog als zeer natuurlijk zou kunnen beschouwd worden, maar vooral in de wijze, waarop zij hun gedachten kenbaar maakten. Zelfs zij, die met een minimum taalontwikkeling de school hadden verlaten, bleken zich vrij wel hoorbaar te kunnen uiten, zonder hun toevlucht te nemen tot de zoo gemakkelijke en natuurlijke gebarentaal, al werd ook bij hun spreken aan de syntax der taal nu en dan geweld aangedaan. Het was alsof zij zich, door meer dan de noodige handbewegingen te maken, voor de meer ontwikkelden onder huns gelijken en voor de hoorenden hadden leeren schamen; daardoor zouden zij immers „het door hen geleerde spreken schande aandoen, en dit mocht zeker niet", zeiden zij. De meeste waren in maatschappelijke welvaart vooruitgegaan. Zij waren er trotsch op dit kenbaar te maken. En dit waren niet altijd de meest ontwikkelden. Verscheidene jongens, die te stomp waren voor de schoolwetenschappen, bleken nu flinke werkkrachten te zijn geworden. En onder de best-ontwikkelden zagen wij zelfs werkgevers, die aan het hoofd van bloeiende werkplaatsen staan. •2* Al de getrouwden onder hen waren op uitnoodiging van het Bestuur vergezeld van hun echtgenooten. 't Is begrijpelijk, dat er onder onze oud-leerlingen zijn, die met elkaar een echtverbintenis hebben aangegaan, maar er zijn ook verscheidene, die met hoorenden en zelfs die met doofstommen van elders zijn gehuwd. Deze laatsten hadden hun onderricht volgens de gebarenmethode ontvangen en nu was het merkwaardig om van die gehuwde paren den omgang onderling of met anderen waar te nemen. Hadden zij zich aangesloten bij een clubje, waar het vroolijk toeging, dan stonden de echte stommen daar bij als werkelijk stomme getuigen, en deze stomme wachtte dan met verlangen het einde van het gesprek der sprekende doofstommen af, waarna de sprekende echtgenoot in kunstmatige gebaren en vingerspraak — want daarmede hadden ook onze sprekende doofstommen zich terwille van hun echtgenoot vertrouwd gemaakt — zijn of haar doofstomme wederhelft het gesprokene overbracht. Toch moet hier worden bijgevoegd, dat voor zoover kon worden nagegaan, die huwelijken gelukkig zijn, ook die van hen, die met hoorenden zijn getrouwd. Op de bijna 400 aanwezige doofstommen onzer Inrichting bleken 89 te zijn gehuwd, waarvan 13 paren oud-leerlingen. Van de uit die huwelijken geboren kinderen is er niet één doofstom. Tegen half 1 begaf zich het gezelschap in opgewekte, feestelijke stemming naar de groote zaal van het Sociëteitsgebouw, waar een collation — een zoogenaamd twaalfuurtje — gereed stond. Aan verschillende tafeltjes werden groepen gevormd. Ook hier geen verschil in stand. Wel, - en dit is zeer verklaarbaar - zij, die in denzelfden tijd ter school hadden gegaan, zochten elkaar op en gingen tot meer ernstige conversatie over, vooral de meer bejaarden. Oude vriendschapsbanden werden nauwer toegehaald en nieuwe gesloten. De Israëlitische oud-leerlingen, voor wie in een deel der zaal afzonderlijk gedekt was, verplaatsten zich, onmiddellijk nadat zij zich aan hun tafel van het noodige voorzien hadden, naar hun leermakkers van vroeger om aan de overvloed-van-stof-inhoudende algemeene conversatie te kunnen deelnemen. Allen moesten immers zooveel mogelijk van elkanders bijzijn genieten. Jammer, meenden velen, dat de tijd zoo gauw voorbij ging. Omstreeks half 2 werden aanstalten gemaakt om de officiëele, feestelijke bijeenkomst te gaan bijwonen. Wel hadden de meesten nog gaarne in de Diergaarde wat gezellig blijven keuvelen - er was immers zoo veel te vertellen - maar men had zich aan een programma te onderwerpen, waarop nauwkeurig uitgecijferd was, wat men van 's morgens 10 uren tot 's avonds 10 uren had bij te wonen. In een langen stoet onder vroolijk gekout en in de meest opgewekte stemming werd door een fraai gedeelte van Rotterdam de wandeling van de Diergaarde naar de Doelen ondernomen, waar de plechtige feestvergadering zou plaats hebben. De eenvoudig versierde Salon werd voor de grootste helft door de oud-leerlingen ingenomen, de overige ruimte was gereserveerd voor autoriteiten en belangstellenden. Klokslag 2 uren nam het Bestuur met den Eere-Voorzitter, den Heer W. A. Vikuly Verbrugge, op de estrade plaats, vergezeld van ZExc. den Commissaris der Koningin in Zuid-Holland, Mr. J. G. Patijn, alsmede van de Heeren F. B. s' Jacob, Burgemeester van Rotterdam, J. Krap, Lid van Gedeputeerde Staten van ZuidHolland, J. Hudig en Mr. S. Muller Hz., Wethouders van Rotterdam. Nog waren aanwezig Dr. Q. J. Goddard, Commissaris van oprichting en destijds ook geneesheer der Inrichting, Dr. J. Campert, Inspecteur van liet Middelbaar Onderwijs, Dr. S. J. Hai.bertsma, Voorzitter der m Het gebouw aan den Coolsingel. Woonhuis van den Directeur. Het Gebouw aan de Ammanstraat. Schoollokalen. Plaatselijke Commissie van Middelbaar Onderwijs, Mr. H. D. Guyot, Voorzitter van het Bestuur en P. Roorda, Directeur van het Instituut voor Doofstommen te Groningen, A. Hermus, R. K. Pr. leeraar aan het Instituut voor Doofstommen te St. Michielsgestel, P. C. Oranje, Directeur van de doofstommenschool der Vereeniging Eft'atha te Dordrecht, vele Correspondenten der Inrichting, de Administrateuren van het Fonds Antheunis, Afgevaardigden van verschillende genootschappen, Leden van de Commissiën voor den schoolbouw in 1889, en andere genoodigden, die op eenigerlei wijze in den loop van de halve eeuw met de school in betrekking hadden gestaan of nog staan, het geheele onderwijzerscorps en alle verdere beambten der Inrichting. Bij advertentie waren ook de Leden en andere contribuanten der Inrichting met hun Dames uitgenoodigd, voor wie gereserveerde plaatsen waren opengehouden. ZExc. de Minister van Binnenlandsche Zaken, alsmede het hier ter stede woonachtig Lid der Eerste Kamer en de Leden der Tweede Kamer voor Rotterdam hadden bericht gezonden, dat zij tot hun leedwezen door ambtsbezigheden verhinderd waren tegenwoordig te zijn. De Voorzitter van het Bestuur der Inrichting, de Heer P. C. van Vollenhoven, opende de plechtigheid met de volgende toespraak, waarin het ontstaan en de ontwikkeling der Inrichting geschetst wordt: Hooggeachte Heeren Commissaris der Koningin in de Provincie Zuid-Holland! Afgevaardigde van liet College van Gedeputeerde Staten van dat Gewest! Burgemeester en Wethouders van Rotterdam! Correspondenten der Inrichting! Vertegenwoordigers van de Zuster-Instellingen en van verschillende corporatiën! en U allen, Dames en Heeren Genoodigden tot deze plechtigheid ! Nu mij de eer te beurt valt als Voorzitter van het Bestuur der Inrichting voor Doofstommen-onderwijs te Rotterdam deze feestelijke bijeenkomst te openen, zy het mij vergund, U in de eerste plaats, namens het Bestuur, een hartelijk welkom toe te roepen en u dank te betuigen, dat door u aan onze uitnoodiging is gevolg gegeven. Het 50-jarig bestaan onzer Inrichting toch is voor haar en voor allen, die met haar op eenigerlei wijze verbonden zijn van zoo groote beteekenis, dat een feestelijke herdenking daarvan alleszins gerechtvaardigd schijnt. En waar die herdenking om de u bekende redenen in het vorig jaar moest worden uitgesteld: het Bestuur heeft gemeend dat dit uitstel niet tot afstel mocht leiden, en dat zoowel de bij herhaling uitgesproken wensch van onze oud-leerlingen als het belang der Inrichting aanleiding gaven, om aan de vroeger daartoe beraamde plannen thans uitvoering te geven. Een korte terugblik op de geschiedenis der Inrichting moge dat belang in het licht stellen. In het jaar 1852 werd de eerste stoot tot hare oprichting gegeven door den heer A. Symons, die in een verhandeling in Februari van dat jaar gehouden in een hior ter stede gevestigd geneeskundig genootschap, de zaak der doofstommen bepleitte, door te wijzen op de belangrijke resultaten door den heer David Hirsch verkregen bij het onderwijs aan een vijftal leerlingen, waarvan twee tot het gezin van den heer Polaxo behoorden. Uit den boezem van dat genootschap werd in Maart van hetzelfde jaar een commissie gevormd, waarvan één lid thans nog in leven en in ons midden is, met name de heer dr. Q. J. Goddaud, terwijl in overleg met verschillende belangstellenden en op grond van de gebleken sympathie, in de maand Januari 1853 werd besloten de Inrichting te vestigen. Met kracht werd de zaak ter hand genomen en werden de aan elke soortgelijke stichting verbonden bezwaren overwonnen, zoodat reeds op 23 Mei 1853 de opening der school met een tweetal onderwijskrachten mocht plaats hebben. En zeker mocht die handeling, toen onze gemeente zoo beduidend kleiner was dan thans, een daad van moed worden genoemd. Naast de vroeger gevestigde Inrichtingen te Groningen en te St. Michielsgestel, die zich reeds in grooten bloei mochten verheugen, scheen volgens sommigen de oprichting van een nieuwe school voor doofstommen niet gebiedend noodzakelijk, minst genomen een gewaagde onderneming. Doch de vaste overtuiging van de oprichters en bestuurders, dat zij niet alleen noodig maar onmisbaar was, en dat bovendien de tijd was gekomen om het onderwijs te hervormen en ook hier te lande op afdoende wijze de Duitsclie of Ainmansche methode in te voeren, gepaard aan de toewijding der onderwijzers, gaf den doorslag, en waar de school in 1853 in een niet groot bovenhuis aan de Hoogstraat was geopend met een 14-tal leerlingen, was het aantal hunner in 1859 tot 52 gestegen. Reeds toen moest naar andere lokalen, naar ruimere inrichting worden omgezien en moest rekening worden gehouden met de hoogere eischen van het doofstommen- 3 onderwijs, waartoe, - meer nog dan voor andere scholen lucht en licht, tuin en speelplaats worden gevorderd. Den ü October 1862 werd de school geopend in de nieuwe lokalen, waarvan het meerenaeel nog aanwezig is, nadat reeds een drietal jaren de tegenwoordige directeurs-woning aan den Coolsingel tijdelijk tot school was gebezigd. Doch hoezeer die nieuwe en ruime schoollokalen voor een aantal van 80 a 100 leerlingen waren ingericht, reeds in de 80er jaren bleek meer en meer, dat zij niet toereikend waren voor het steeds toenemend aantal leerlingen en moest het Bestuur besluiten tot een verbouwing van het geheel, waarbij, met behoud van de directeurswoning en den tuin, een der groote lokalen moest worden opgeofferd, een 14-tal kleinere lokalen werd bijgebouwd, en - rekening houdende met den stratenaanleg in dit stadsgedeelte, - een afzonderlijk gebouw met ingang aan de Ammanstraat werd gesticht en tevens aan de laatste eischen van het onderwijs kon worden tegemoetgekomen. Immers naar hetgeen door vele deskundigen werd geleerd, moest gebroken worden met het stelsel van vereeniging van verschillende klassen in groote lokalen, en werd als eisch gesteld een afzonderlijk vertrek van kleinere afmetingen met noorderlicht voor elke klasse van omstreeks 10 a 12 leerlingen, zoodat in de bedoelde 14 lokalen ongeveer 150 leerlingen kunnen worden geplaatst, terwijl de grootere zalen voor teeken- en gymnastiekonderwijs bestemd blijven. En ook nu bleek het beroep van het Bestuur op de sympathie van stad- en landgenooten niet te vergeefs; verschillende commissiën verleenden hun voorlichting en medewerking en het Bestuur zag zich in het jaar 1890 in staat, de ontworpen plannen te verwezenlijken en uit te voeren. En thans telt de Inrichting circa 150 leerlingen, een afwisselend cijfer, dat een 10-tal meor of minder mag bedragen, doch bij den aanvang der maand Mei 1904 tot 155 was gestegen. Uitdeze meêdeelingen, geachte toehoorders, zal U gebleken zijn, dat de Inrichting gezegd mag worden aan een groote behoefte te voldoen, want, waar eenerzijds moet worden betreurd, dat zoovele doofstommen in Nederland worden gevonden, het aantal leerlingen op de zusterinstellingen is niet gedaald. Maar bovendien mag gezegd worden, dat onze Inrichting, - waarvan Bestuurders steeds hebben gestreefd naar de voldoening aan de eischen van het onderwijs en in elke richting hebben getracht dit onderwijs tot zjjn recht te laten komen en te doen strekken ten zegen van de aan hare zorg toevertrouwde leerlingen, - aan hare twee hoofdbeginselen is getrouw gebleven. Met alle waardeering van de pogingen van anderen en de verschillende opvattingen van hen, die zich in andere richtingen aan het onderwijs en de opleiding van doofstommen wijden, is aan onze Inrichting behouden gebleven het stelsel om alleen de spreekmethode toe te passen met uitsluiting van een kunstmatige gebarentaal en e\ eneens het stelsel tot behoud van het externaat; dit laatste niet alleen omdat de kosten van het internaat zoo belangrijk hooger zijn, doch ook en vooral, omdat naar onze meening de opleiding der doofstommen moet zijn gericht op hun geschiktheid om in de maatschappij te verkeeren en hen door de inwoning, hetzij bij hun ouders of betrekkingen, of wel in daartoe onder ons toezicht aangewezen pleeghuizen op dat verkeer zoo goed mogelijk voor te bereiden. hn wanneer ik hier spreek van onze meening, dan bedoel ik daarmede die van de deskundigen op dit gebied, waaromtrent onze Directeur, de heer A.F.Fehmers, beter dan ik in staat is ü een en ander mede te deelen. Doch vooraf zij het mij vergund nog met een enkel wourd te herdenken de mannen, die aan het bestaan onzer Inrichting hebben gearbeid, niet in den tegenwoordigen toestand nu de zaak is gevestigd, doch als grondvesters van onze Inrichting en haar onderwijssysteem. En dan komen rnjj in de eerste plaats in gedachten: de heer David Hirsch, de onvermoeide strijder voor de Duitsche methode, die van hare oprichting in 1853 af het Directeurschap der School bekleedde tot 1887, toen voor hem het tijdstip eener welverdiende rust was aangebroken. De heer Isaac Bikkers,die eveneens van hare oprichting af aan de School zijne beste krachten wijdde, in 1887 de taak van Hirsch als Directeur overnam en als zoodanig werkzaam was tot zijn overlijden in 1903, slechts weinige maanden vóór de herdenking van zijn 50-jarigen arbeid aan het heil der doofstommen. De reeds genoemde heer Symons, die zoo krachtig deel nam aan de oprichting en vestiging der School en gedurende welhaast 40 jaren tot aan zijn dood als Secretaris arbeidde aan haren bloei. De heer Dr. Goddard, die zich zal herinneren, welk aandeel zijn vereeniging destijds aan het tot stand komen der Inrichting heeft genomen en wat die Inrichting in hare wording aan dien steun te danken had. Maar ook mogen hier niet worden vergeten de heeren Dr. Molewater, medestichter onzer vereeniging. R. Mees en W. A. Viruly Verbrugge, die lange jaren als voorzitters van het bestuur fungeerden en der Inrichting hun krachtigen steun schonken, zooals deze ons door laatstgenoemde, dien wij als Eere-voorzitter in ons midden mochten behouden, nog steeds wordt verleend. En evenmin mag hier een woord van waardeering ontbreken aan de nagedachtenis van de heeren P. van der Dussen van Beeptingh en A. Milders, die bij opvolging en in zeer moeielijke tijden met onversaagd vertrouwen de koorden der soms zeer slecht gevulde beurs hielden en die, zooals onze tegenwoordige penningmeester, de heer B. van Stolk, kan getuigen, hare financiën met beleid hebben beheerd. En zoo, geachte toehoorders kan ik ten slotte antwoorden op de vraag: wat onze stemming is bij deze feestviering? Welnu dan, ik kan zeggen, dat zij ons vervult met groote dankbaarheid, omdat wij mogen roemen in den steun van zoovelen, in de eerste plaats van H. M. onze geëerbiedigde Koningin en H. M. de Koningin- Moeder, die voor tal van leerlingen subsidiön verstrekken, van de besturen van Land, Gewesten en Gemeenten, die eveneens door het verleenen van subsidiën onze taak verlichten en mogelijk maken, van onze medici, al of niet leden van het bestuur, die ons een niet te overschatten dienst bewijzen door hun welwillende medewerking en voortdurende, belanglooze zorg aan onze leerlingen, aan zoovelen, die ons door hun bijdragen in staat stellen tot instandhouding der School, waarbij ook mag worden herinnerd aan mannen als Dulleiit, de gebroeders Eickma, Antheunis, Bijl en andere ontslapen weldoeners, die ons in hun beschikkingen op zoo ruime schaal herdachten. Met groote dankbaarheid, omdat wij steeds mochten slagen in het vinden van goede onderwijskrachten voor onze School, mannen die bereid werden gevonden hun leven te wijden aan de schoone, doch inspannende taak om de doofstommen tot ontwikkeling te brengen; een taak, die - wat het handwerks- en voorbereidingsonderwijs betreft -, reeds sedert lang, ten aanzien van het gewoon onderwijs sedert korten tijd ook aan onderwijzeressen is toevertrouwd. En wat ons bovenal weldadig aandoet, dat is de steun van onze oud-leerlingen, van wie een groote drang is uitgegaan tot deze feestviering; die zich in het vorig jaar hebben opgemaakt om hun ouden leermeester Hirsch te eeren, door plaatsing zijner buste in den toegang tot onze school, en om eveneens te huldigen den heer Bikkers bij zijn 50-jarig ambtsfeest, dat hij helaas niet heeft mogen vieren, den heer A. F. Feiimers bij de herdenking zijner 40-jarige werkzaamheid, waarop hij met voldoening mag terugzien, en waartoe zelfs do oudleerling Johan C. Reckweg, die in een ander werelddeel zijn bestaan heeft gevonden, do reis van Amerika herwaarts aanvaardde en die thans in grooten getale zijn opgekomen om deel te nemen aan onze feestviering, om te getuigen van hun erkentelijkheid voor hetgeen zij aan onze Inrichting genoten. Ik geef thans het woord aan den Directeur, den heer A. F. Fehmers, en verzoek hem deze plaats in te nemen. De Directeur sprak over den oorsprong en de tegenwoordige toepassing der spreekmethode aan onze Inrichting. Greachte Toehoorders! De belangstellende bezoeker, die ongewoon aan onze doofstommen in den gewonen leertijd de school binnentreedt, zal niet zeggen, dat hij zich bevindt te midden van kinderen, die zulk een voornaam zintuig missen, het zintuig dat van onberekenbaren invloed is op 's menschen verstandelijke ontwikkeling. Uiterlijk onderscheiden onze leerlingen zich in niets van de hoorenden: zelfs de gelaatstrekken, die bij doofstommen, welke nooit hebben Ieeren spreken, zoo eenvormig en strak zijn, geven aan onze doofstommen een echt menschelijk aanzien. Er is een tjjd geweest, dat de doofstommen werden beschouwd als onnoozelen, iets meer dan idioten, als stompzinnige wezens, in wier zieleleven men toch niet kon doordringen. Het is dus niet te verwonderen, dat menigeen nog in de stellige verwachting verkeert op een doofstommenschool een tal van ongelukkigen te zullen zien, van wie men wel niet afkeerig zou moeten zijn, maar die toch iets sombers, drukkends, terugstootends over zich zouden hebben. Het is voldoende bekend, dat de Fransche Abt de l'Epée op het einde der achttiende eeuw de algemeene belangstelling voor de doofstommen heeft opgewekt. De invloed van de door hem uitgedachte gebarentaal en in verband daarmede de vingerspraak, die evenwel niet van zijn vinding is - was zoo groot, zelfs in ons land, dat men langen tjjd de begrippen doofstom en vingerspraak essentieel bleef verbinden. En deze traditie is heden ten dage nog niet geheel geweken. De l'Epée erkent evenwel in een zijner geschriften: „Het eenige middel om de doofstommen geheel en al aan de maatschappij weer te geven is hun te leeren hooren met de oogen en hun met luider stem te leeren spreken." De spreekmethode voldoet aan deze eisehen en daarmede is de wensch van de l'Epée vervuld. In grondvorm heeft men de spreekmethode te danken aan Amman, die op het einde der 17de eeuw - dus reeds 100 jaar vóór de l'Epée - te Amsterdam en te Haarlem enkele doofstommen onderwees en zijn opvatting beschreef in een werkje: „De doove hoorende." Uit dit werkje en ook door verdere nasporingen over den practischen arbeid van Amman is mij gebleken, dat het spreken en het van den mond aflezen van het gesprokene, in verband daarmede het denken van den doofstomme in de woordentaal, alsmede het vrije taalonderwijs, gegrond op de natuurlijke taalontwikkeling van den mensch, de gronden van zijn methode waren, die ook de tegenwoordige spreekmethode, evenwel met wijziging op het gebied van taalaanleering, als de hare erkent. Weinig had Amman in 1700 gedacht, dat hier te lande zijn methode eerst ten goede zou komen aan de in de laatste helft der 19de eeuw levende doofstommen en hun opvolgers. In Duitschland had Heinicke de denkbeelden van Amman uit zijn werkje overgenomen. Door zijn opvolgers werd aan de gebaren en het handalphabet een belangrijke invloed op het onderwijs gegeven, waardoor de spreekmethode niet meer de hooge plaats innam, die zij reeds bij Amman besloeg, ja zelfs dreigde geheel en al in de gebaren-methode op te gaan. Jaeger heeft dit spookgevaarte, dat reeds groote afmetingen in Duitschland begon aan te nemen, beslist afgewend, terwijl Hill de vaste grondslagen heeft gelegd, waarop tegenwoordig de Duitsche doofstommen-onderwijzers nog immer voortbouwen. Langen tijd heeft men daarom de spreekmethode Duitsche methode genoemd, in tegenstelling met de Fransche methode, dat is de gebarenmethode. Met de komst van Hirsch te Rotterdam in 1847 werd de spreek-methode hier te lande ingevoerd. Hirsch onderwees enkele jaren in de diepste stilte, tot het tijdstip was gekomen, dat hij het waagde in het openbaar met zijn leerlingen op te treden, — en toen had hij de sympathie voor zijn werk gewonnen. Onder die omstandigheden werd op 23 Mei 1853de Rotterdamsche school geopend en met vreugde begroet, evenwel niet zonder een heftige bestrijding; doch deze aanval met wederantwoord is gebleken juist in het voordeel der stichting geweest te zijn. Zij had daardoor een ongezochte gelegenheid haar methode volledig bekend te maken. Hirsch arbeidde met een haast niet te evenaren werkkracht, gesteund door den toen nog jeugdigen Bikkers, dien wij niet ten onrechte de rechterhand van Hirsch noemden. Van de stichting af heeft de School haar methode tegenover de gebaren-methode moeten blijven verdedigen, en - laat mij er onmiddellijk bijvoegen - zij heeft steeds overwonnen. Maar meer nog. De School heeft in den loop der tijden haar krachtige medewerking verleend tot verspreiding der door haar gevolgde methode in België en in Engeland, die de methode geheel hebben overgenomen, hetzij dat onderwijzers van onze inrichting aldaar op aanvraag als Directeuren van doofstommenscholen zijn opgetreden, hetzij dat ginds reeds gevestigde Scholen hun onderwijzers, die de gebaren-methode volgden, naar onze School in de leer zonden. Zelfs Italië is door inwerking van onze School bekeerd, en omdat de Franschen bij de Italianen ter schole zijn gegaan, is de onderstelling niet te gewaagd, dat ook onze School aan den overgang van de 1'Epée's stichting in Parijs, hoewel niet onmiddellijk, dan toch middellijk haar aandeel heeft gehad. Ik mag hier gerust verklaren - want het is toch algemeen bekend - dat onze Inrichting in het buitenland met eere genoemd en geroemd wordt. En die bekendheid heeft zy verkregeu door de mannen van het vak, die haar hebben bestudeerd en door de gewone vreemde- lingen, die de uitkomsten van het onderwijs hebben waargenomen. Sedert de stichting is daardoor het getal leerlingen verbazend snel toegenomen; niet minder dan 802 leerlingen zijn onderwezen - en zoo noodig ook geneeskundig behandeld. Het -* deel is afkomstig uit Zuid-Holland en het 1 deel uit Noord-Holland. De overige leerlingen zijn uit de aan Zuid-Holland grenzende provinciën, terwijl uit de meer afgelegen provinciën slechts enkele de school bezochten, 2 pCt. waren uit het buitenland (Belgiö en Engeland) en 1 pCt. uit de Oost-Indische bezittingen. Yan de 648 leerlingen, die in dat tijdsverloop de school hebben verlaten, zyn 564 bekwaam geacht voor de maatschappij. Om bijzondere redenen werden nog ontslagen 30. Wegens bekrompen verstandelijke vermogens konden 17, wegens zinneloosheid 2, en wegens voortdurende ziekelijkheid 4 het onderwijs niet blijven volgen, en 31 zijn in den school leertijd overleden. Vergelijkt men dit laatste getal met de gewone statistieken van doofstommenscholen in het algemeen, dan is dit zeer gering, - wat verklaard moet worden 1°. door de gezonde omgeving — schoollokalen en tuin - in verband met de schoolverpoozingen, - sedert de stichting iederen voor- en iederen namiddag een kwartier, de kleinere leerlingen zelfs langer, 2°. door de schoolartsen die hun hulp, zoo noodig, geheel belangeloos verleenen en 3°. door de spreekmethode, die een meer voldoende opneming van versche lucht in het lichaam waarborgt dan de gebarenmethode, en een geregelde ademhaling bevordert. De algemeene gezondheidstoestand onzer leerlingen is dan ook werkelijk uitstekend. By nadere waarneming en kennismaking met onze School ziet men een schaar van gelukkige kinderen, die opgewekt en levendig hun blikken richten naar de bezoekers, wier komst voor hen niets vreemds is, omdat zy aan belangstellenden gewoon zyn. De vriendelijke voorkomendheid onzer sprekende doofstommen, alsmede de vrije, ongedwongen omgang met iederen woord- en zinklemtoon met de hun eigen geworden scherpte waarnemen, in zich opnemen en verwerken. Zijn aldus gesproken woord dringt in heel hun zieleleTen. Men kan het den leerlingen aanzien - en het is hun een tweede natuur geworden - dat zij spreken, zooals hun leeraar het wil. Men ziet en hoort, dat zij meester zijn over het verbruik der op tijd ingeademde lucht. Iedere volzin, geheel of' gesplitst naar de taalkundige opvatting, moet zonder zichtbare inspanning met de noodige maatverdeeling worden uitgesproken als een gedragen geheel, waarbij de klemtoon met matige sterkte tot zijn recht komt, - wat tevens als bewijs moet dienen voor het goed verstaan van den begripsinhoud; de vraag klinkt anders dan de eenvoudige mededeeling, het bevel anders dan het verzoek. En wanneer de leerling hetzij in spreken, hetzij in taal te kort schiet, wat o zoo dikwijls gebeurt, dan wordt de fout onmiddelijk met klem en aandrang verbeterd, en wordt althans in de hoogere klassen niet verder gegaan, vóórdat de leerling toont alleen het goede te kunnen uiten, en zooveel mogelijk de voorloopige bewijzen heeft gegeven niet meer in dezelfde fout te zullen vervallen Wat den leeraar heden met de beste pogingen evenwel niet gelukt, dat vat hij morgen weer aan, — vooral bij het spreek- en taalonderwijs. Veelvuldige oefening, toepassing, herhaling, telkens met steeds hooger eischen, is een der geheimen van het welslagen van het onderwijs aan doofstommen. En de leerlingen, — zjj zien het gesprokene van den mond af, van de lippen, van de tong, ja van het geheele aangezicht, want de hoogere leerlingen lezen geheele woorden en zinnetjes af, evenals wij bij ons lezen geheele regels van een boek kunnen overzien. En dit afzien hebben wij ze van het begin af geleerd, — wij, die zelf die kunst niet verstaan. Door middel van de gesproken taal der hoorenden kan dus ons onderwijs geen aanvang nemen. De gewone spreektaal moet dus doel van ons onderwijs zijn. Wat een jong doofstom kind moet leeren, kan men begrijpen, als men nagaat wat hoorende kindoren, als zij op den leeftijd zijn gekomen, waarop zijde schoolgaan bezoeken, reeds van de spreektaal hebben opgedaan. Over een massa woorden, taalvormen en zinswendingen tot den samengestelden volzin toe hebben deze het onbewust vrije gebruik, zonder dat zij nog kunnen lezen en schrijven. Van die taal bij conventie bezit de kleine doofstomme niets. Hij moet dus op de school, en ook daarbuiten want de school verschaft niet alle levensomstandigheden - de levende taal leeren, hot natuurlijke middel van verkeer met de hoorende wereld. Tot op zekere hoogte is dit voor den doofstomme in den schoolleertijd mogelijk te bereiken, indien de onderwijzer zich voor de taalvormen en den zinsbouw een weldoordachte en oordeelkundige beperking oplegt en wat de begripsvorming betreft, zich tot de gewone levensverschijnselen bepaalt. De eigendommelijkheid van ons geheele onderwijs zit dus zoowel in het taalonderwijs, als in het spreekonderwijs. De vraag, welke vorm van taalaanleering de eenvoudigste, natuurlijkste, en eerder tot het doel voerende is. is zeer-verstrekkend en zal blijven bestaan zoolang doofstommen-onderwijs gegeven wordt. Het aanleeren door den doofstomme van woorden en taalvormen, van den zinsbouw, van een bescheiden aantal eigendommelijke uitdrukkingen en zegswijzen, die in den dagelijkschen omgang gebezigd worden, het leeren onbewust gebruik maken van de orde der woordschikking, het voortdurend laten toepassen met inhoud, beteekenis en vorm, het afzien en het juist uitspreken van dit alles met woord en zinklemtoon, -vereischt een inspannenden arbeid van de zijde van hen, die zich de opvoeding en het onderwijs van de doofstommen tot levenstaak gesteld hebben, en - aangezien hun stelselmatig methodisch onderwijs voortdurend onderbroken wordt door occasionneel voorkomende toestanden, hetzy die natuurlijk ontstaan, of die door hen kunstmatig worden ontworpen, hangt alles van hun persoonlijkheid af. Hun geschiktheid en bekwaamheid, hun energie en consequentie zyn de belangrijkste factoren tot het welslagen van een goed onderwys aan doofstommen. Het te veel geroemde geduld komt dan van zelf. De spreekmethode is sedert de stichting aan onze Inrichting gevolgd, en wij durven thans te zeggen met gunstigen uitslag. De mogelijkheid, door de stichters betoogd, is volkomen werkelijkheid geworden. Door spreken en aflezen van de lippen onderhouden zich onze ontslagen leerlingen met hun hoorende omgeving, doen zy ervaringen op en breiden hun kennis uit. Zij zijn met recht medeburgers geworden, die zich in kerk en maatschappij gelukkig gevoelen. Deze uitkomsten bevredigen hun betrekkingen - doch niet het minst onze vierzinnigen zeiven, die in sprekende bewoordingen thans hun dank wenschen uit te brengen voor het groote voorrecht hun opvoeding aan onze Inrichting te hebben genoten. Na deze toespraak volgde een intermezzo van bijzonderen aard. Hadden de doofstommen de beide voorgaande toespraken niet kunnen volgen — dat zou ook van het lippen-lezen te veel gevergd zijn — toch was hun aandacht voortdurend geboeid door alles wat in het ronde te zien was. Daaronder was ook een versluierde schilderij, die reeds dadelijk de nieuwsgierigheid had geprikkeld. En toen nu de standaard, waarop het kunstwerk stond, een weinig naar voren werd geschoven, richtten zich aller oogen naar den Directeur, die nogmaals optrad en nu zeker opheldering zou geven. „Waar Hirsch", zeide spreker, „reeds èn door de bronzen buste - ge- schenk van de oud-leerlingen op den 50sten verjaardag der Inrichting - èn door de schilderij: „Hirsch met zijn eerste twee leerlingen," vertegenwoordigd was aan de Inrichting, daar mocht een portret van Bikkers niet ontbreken". En onder eenige gevoelvolle woorden aan diens nagedachtenis werd door een der oud-leerlingen - Helene Zimmerman - het kleed weggenomen, en de honderden doofstommen zagen met aandoening de treffende gelijkenis van hun overleden leermeester. Het portret werd het Bestuur aangeboden namens allen, in welken rang ook, aan de Inrichting verbonden, en heeft thans binnen de muren der stichting een eervolle plaats ingenomen. Het is vervaardigd door den kunstschilder Nachtweh, leeraar in het teekenen aan de Inrichting. De Voorzitter dankte den spreker en allen, die tot het welslagen van dit plan hadden meegewerkt, aanvaardde namens het Bestuur dit portret met ingenomenheid en erkentelijkheid en drukte den wensch uit, dat het moge zijn een blijvende herinnering aan den man, die een zoo lange reeks van jaren aan de Inrichting verbonden was. Thans was de beurt aan de oud-leerlingen om ook een woord in het midden te brengen. Er hadden zich verscheidene daarvoor aangegeven, maar bij den betrekkelijk korten tijd, bestemd voor de offlciëele plechtigheid kon dit slechts aan vier worden gegund: aan Mej. Franqoise Maris en den Heer Arn. T. Engels, als leden van de thans ontbonden commissie van oudleerlingen, aan den Heer Jacob Salomons, als Voorzitter der Doofstommen-Vereeniging te Amsterdam, en aan den Heer Eduard Polano, als eersten leerling van Hirsch. Het waren eenvoudige woorden, die zij spraken, ter nagedachtenis aan hun overleden weldoeners, woorden van dank en erkentelijkheid aan Bestuurders en Onderwijzers,-herinneringen aan het geluk en de liefde, die zij hadden genoten te midden van hun leermeesters, die hen - Gode zij dank hadden ontstomd, en van hun makkers, die het gelijke lot met hen deelden. Ook Johan C. Reckweg, onze oud-leerling thans te Los Angeles in Californië, had een speech, die hij zou uitgesproken hebben, als hij hier had kunnen zijn, overgezonden. De Directeur las die voor, om gevolg te geven aan Reckweg's uitdrukkelijken wensch, dat iedereen zijngevoelens voor de school zou kennen. Ware het niet, dat hij daar in het uiterste Westen verplicht was dit jaar bij zijn zaken te blijven, omdat de reis van het vorige jaar hem zes maanden daaraan onttrokken had, hij was zeker hier geweest om zijn wedervaren te komen vertellen. En hiermede zou de officieele plechtigheid zijn afgeloopen, ware het niet dat enkele der genoodigden nog een felicitatie wenschten uit te spreken. In de eerste plaats Z.Exc. de Commissaris der Koningin Mr. J. G. Patijn. In een hartelijke improvisatie, die van hooge waardeering getuigde, bracht Zijne Excellentie hulde aan de feestvierende Doofstommenschool, wier vooruitgang spreker als Oud-Rotterdammer indertijd met aandacht had gadegeslagen, en zeide te begrijpen, dat men zich gedrongen had gevoeld den dag van de oprichting feestelijk te gedenken, als een daad van piëteit jegens de mannen, die het initiatief tot de stichting namen, en die hun wetenschap stelden in dienst van de philantropie. Hun werk is een onbetwistbaar succes geweest, getuige de doofstommen, die zoo even uiting konden geven aan hun erkentelijkheid voor alles, wat zij aan de school hadden te danken. In tegenstelling met het individu, dat op een vijftigjarige werkzaamheid terugziet, zoo ging spreker voort, mag van deze instelling worden gezegd, dat haar levenskracht nog ongebroken is. Ook dit is een gegronde reden om liet bestaan van een halve eeuw tot een feest te maken. De Rotterdamsche Doofstommenschool heeft in den lande in steeds klimmende mate de belangstelling getrokken. Zij gevoelt zich krachtig om na deze 50 jaar met jeugdigen moed haar zegenrijken arbeid voort te zetten, om de honderden misdeelden, die zij thans geholpen heeft, in zooveel duizenden om te zetten. Spreker had daarom gaarne aan de uitnoodiging om deze feestviering bij te wonen, gevolg gegeven, te meer daar Z.Exc. de Minister van Binnenland sche Zaken hem de zeer vereerende taak opdroeg de mededeeling te doen, dat het Hare Majesteit de Koningin had behaagd als blijk van Harer Majesteits groote belangstelling in deze gedachtenisviering den Voorzitter van het Bestuur, den Heer P. C. van Vollenhoven, te benoemen tot Ridder in de Orde van den Nederlandschen Leeuw, en den Directeur, den Heer A. F. Fehmbrs tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau. Moge dit bewijs van hooge erkenning, zoo eindigde spreker, voor hen een spoorslag zijn om op den ingeslagen weg in het belang van de doofstommen te blijven voortgaan. Deze mededeelingen werden, ook door de doofstommen, die spoedig van het gesprokene op de hoogte waren gebracht, met luid applaus begroet, waarna de Voorzitter, ook namens den Directeur, dankte voor de onderscheiding hun te beurt gevallen. Thans had de Inrichting nog gelukwenschen te ontvangen van de Zuster-Inrichtingen hier te lande. Namens het Groningsche Instituut sprak de Voorzitter van de Hoofd-Directie, de Heer Mr. H. D. Guyot, die tevens de Inrichting een beeld van H.M. de Koningin aanbood, geplaatst op een door de leerlingen van het Instituut vervaardigd voetstuk. De Eerw. Heer A. Hermus uitte de lieilwenschen namens het Instituut te St. Michielsgestel. En hetzelfde deed de Heer L. C. Oranje namens de Vereeniging „Effatha" te Dordrecht. Toen volgde het slotwoord van den Voorzitter. Geachte Dames en Heeren! Een enkel woord nog tot besluit van deze plechtigheid, tot bijwoning waarvan tot ons leedwezen Z.Exc. de Minister van Binnenlandsche Zaken zich door ambtsbezigheden verhinderd zag. En dat woord moge een woord van dank zjjn: aan Z.Exc. den Heer Commissaris der Koningin in dit Gewest, die een korte pooze zich aan zijn gewichtige werkzaamheden heeft willen onttrekken om deze bijeenkomst met zijn tegenwoordigheid te vereeren, en D. Uirscli. Ic. Bikkers. a. F. Fehmers ■ Het gebouw uit den tuin ge/ien. Schoollokalen. die onze school reeds tijdens zijn inwoning in deze gemeente heeft kunnen gadeslaan; aan het College van Gedeputeerde Staten dezer Provincie, dat zich alhier ziet vertegenwoordigd door een zijner leden, wiens komst wij evenzeer op hoogen prijs stellen; aan den Edelachtbaren Heer Burgemeester dezer Gemeente, wiens belangstelling in alle zaken van onderwijs u allen bekend is, die ons steeds in ruime mate daarvan doet blijken, en die ook thans welwillend heeft gevolg gegeven aan onze uitnoodiging tot bijwoning van deze plechtigheid: aan de Heeren Wethouders van Rotterdam en andere autoriteiten, ook op het gebied van onderwijs, en aan verschillende corporatiën ; aan de Correspondenten onzer Inrichting, zoowel hun die hier tegenwoordig zyn, als aan hen, die verhinderd waren aan onze uitnoodiging gevolg te geven, en die door het gehcele land en daarbuiten in het belang onzer Inrichting werkzaam zijn; aan de afgevaardigden der zuster-instellingen, aan wie wij de verzekering willen geven, dat wij — ook daar waar onze inzichten soms uiteenloopen — met waardeering van hun arbeid kennis nemen, in de overtuiging, dat ons aller streven is gewijd aan het heil der doofstommen: aan Directeur, Onderwijzers, Onderwijzeressen en verdere beambten onzer school, die daarin met groote toewijding werkzaam zijn en die weten dat hun taak niet slechts een zaak van onderwijs, doch ook en soms in de eerste plaats een zaak van geduld en humaniteit moet zijn: aan pleegouders onzer leerlingen, die ons in zoovele opzichten kunnen en willen behulpzaam zyn om het onderwijs, dat aan die leerlingen in de school wordt gegeven, tot zijn recht te doen komen, en mede te werken tot de opleiding der aan hun zorg toevertrouwden en hun voorbereiding tot het maatschappelijk leven; aan dames en heeren contribuanten en belangstellenden. wier medewerking door ons inderdaad niet kan worden gemist. U allen brengen wij onzen dank voor uwe tegenwoordigheid aan deze plaats en voor hetgeen door u is en wordt gedaan ter medewerking aan ons streven, en wy spreken daarbij de verwachting uit, dat de resultaten van ons onderwijs alom in den lande de overtuiging hebben mogen vestigen, dat onze Inrichting in haar 50-jarig leven heeft gewerkt ten nutte der doofstommen en dat zij tot voortzetting van dien arbeid uw aller steun verdient. Daarin bevelen wij onze Inrichting bij u allen aan en uiten daarbij de hoop, dat het nieuwe tijdvak, dat de vereeniging bij de voleinding van haar 50-jarig bestaan is ingetreden, moge zijn voor haar een tijdperk van bloei, voor de aan hare zorgen toevertrouwde doofstom" men een zegen! En hiermede, geachte toehoorders, heb ik de eer deze vergadering te sluiten. Daarna een hartelijke toejuiching van de aanwezigen, blijkbaar zeer voldaan, en innig getroffen over al het gehoorde. De doofstommen, thans niet meer tot stilzwijgen verplicht, verspreidden zich op de Plaats Doelen tusschen de bezoekers en het onderwijzend personeel, met hen kringen vormende om Voorzitter en Directeur, die thans de persoonlijke felicitaties voor de Koninklijke onderscheiding in ontvangst mochten nemen. Vele oud-leerlingen onderhielden zich toen met de genoodigden, vooral met de oudbekenden der Inrichting, die in grooten getale waren opgekomen. Inmiddels onderging de Salon een gedaanteverwisseling voor de „Groote Brillante Feestvoorstelling", die de „Hof-Illusionist, Prestidigitateur en Opticus1' M. P. Okhuysen den doofstommen om 3 uren zou geven. De vreemde kwaliteit werd door hen eenvoudig vertaald in „goochelaar" dat was voldoende meenden zij want Okhuysen was hun uit hun jeugd niet anders bekend. Hoe menigmaal had hij niet den stichtingsdag der school (23 Mei), St. Nicolaasen extrafeesten met zijn „goocheltoeren" opgeluisterd. Terwijl de oud-leerlingen zich met de „kunststukken" vermaakten, namen verscheidene deibezoekers een kijkje in de voor 400 personen „gedekte" Groote Bovenzaal. De regeling van het feest zoowel in den Dierentuin als in de Doelen was in handen van een Commissie uit het Bestuur, bestaande uit den Voorzitter, de Heeren Mr. W. A. Mees, B. van Stolk, Mr. L. C. Driebeek, R. Milders en den Directeur, gesteund door het geheele onderwijzend personeel, dat zich ook in Commissiën had verdeeld onder hoofdleiding van de Heeren W. J. Cats, P. J. Fehmers en J. A. M. van Luyk. Bovendien waren er 2-1 oud-leerlingen uitgenoodigd, om op den feestdag de orde te helpen handhaven en deze hebben zich uitmuntend van hun taak gekweten. Aan hun hoofd stond de oud-leerling Bauke Hioolen, die bij de voorafgegane aanschrijving en oproeping van de oud-leerlingen geheel uit liefde voor de zaak belangrijke diensten had bewezen. Toen om goed 4- uren het eerste gedeelte van de voorstelling was afgeloopen, had men een kleine pauze tot de klok half 5 aanwees, het tijdstip voor den feestmaaltijd in de Groote Bovenzaal. Kwart voor 5 zaten allen op de hun aangewezen plaats, jong bij jong, oud bij oud, zooals vooraf nauwkeurig was geregeld, waarbij zelfs aan bepaald opgegeven wenschen was voldaan. Op ieder der tien lange tafels stond een groote letter en op iedere plaats een nommer. Aan het hoofd van de zaal stond de tafel voor de oudste oud-leerlingen, in wier midden de beide oudste onderwijzers hadden plaats genomen. Van deze tafel uit werd het geheel beheerd. Bovendien waren aan iedere tafel minstens één onderwijzer en een paar commissarissen-oudleerlingen gezeten. De ruime zaal met hare frissche plantversieringen leverde een grootschen, schoonen aanblik. De lange tafels versierd met bloemen, de keurige feestmenu's met een afbeelding van de school, het groot aantal dischgenooten, maakten een indruk, die de verwachting blijkbaar overtrof, 't Was voor de meesten volgens hun eigen zeggen, iets uit een sprookje, iets intens schoon — een ingrijpende gebeurtenis in hun leven om nooit te vergeten. De opgetogenheid over dit schouwspel, met het bewustzijn van zelf feestgenoot te zijn, uitte zich aldra in een opgewekte conversatie, waarbij het menu, natuurlijk in de hollandsche taal, een belangrijk punt van bestudeering en overweging uitmaakte. De mondeling, doch geluidloos gehouden gesprekken werden al levendiger en brachten een gezellige en vroolijke stemming te weeg. Dit hebben de doofstommen bij de hoorenden voor: zij kunnen op groote afstanden met elkaar spreken zonder hun naastzittenden te hinderen, want zij behoeven alleen den mond van den spreker waar te nemen en dit is een kwestie van gezichtsscherpte. En de aanwezige hoorenden — als zij het niet te druk hadden met de dooven — konden onderling converseeren zonder den dooven overlast aan te doen. In de Lange Bovenzaal, door een corridor verbonden met de Groote Zaal had om 5 uren het Diner plaats door het Bestuur aangeboden aan eenige autoriteiten, te zamen een 25 couverts. Xa nommer één van het menu der oud-leerlingen verscheen het Bestuur met de autoriteiten in de Groote Zaal, toegejuicht door de doofstomme dischgenooten, van wie eenigen de attentie hadden het Bestuur een bloemstuk aan te bieden. Twee oud-leerlingen Mejuffrouw Franqoise A. Maris en de Heer Arn. Th. Engels vroegen verlof en kregen toestemming een „A.B.C." voor te dragen, in dichtvorm vervaardigd door den oud-leerling, den Heer W. G. van den Broek, en toepasselijk op het feest en de feestgenooten, dat èn om den inhoud, èn om de onberispelijke voordracht de algemeene goedkeuring wegdroeg. Iedere oud-leerling had een gedrukt exemplaar voor zich, waardoor het volgen van den inhoud voor hen gemakkelijk was. Bestuurders en genoodigden - waaronder ook Z.Exc. de Commissaris der Koningin, het reeds genoemd lid van Gedeputeerde Staten en de Wethouders de Heeren J. Hudig, als vertegenwoordigende den Burgemeester en Mr. S. Muller Hz. - begaven zich toen naar de gereedstaande tafel in de nevenzaal. Ook daar heerschte een opgewekte toon; verschillende sprekers schetsten in hartelijke bewoordingen de beteekenis van de feestviering. Met instemming van alle feestgenooten werd door het Bestuur per telegram betuiging van hulde aangeboden aan H. M. de Koningin, Z. K. H. Prins Hendrik der Nederlanden en H. M. de Koningin-Moeder, waarop deels nog denzelfden dag antwoorden mochten worden ontvangen. Ook werd van de tafel der genoodigde autoriteiten een stadstelegram verzonden aan den Eere-Voorzitter der Inrichting, den Heer W. A. Viruly Verbrugge. In den loop van den dag kwamen van verschillende zijden telegrammen van gelukwensch en belangstelling in, waaronder ook een van Reckweg uit Amerika, welke laatste zoowel namens de oud-leerlingen als namens het Bestuur werd beantwoord. De maaltijd der oud-leerlingen duurde a 2 uren. Een woord van lof aan den kastelein van de Doelen voor de uitstekende bediening in de beide feestzalen mag hier niet ontbreken. Aan de tafels der oud-leerlingen - ook hier was voor de Israëlieten een afzonderlijke disch aangericht, werd getoast, op het gezellig samenzijn en op nog veel meer. Luchtkasteelen werden gebouwd met groote zalen en tuinen voor een volgend gelijksoortig feest. De vroolijkheid nam toe, tot van hooger tafel met het oog op het Programma werd voorgesteld Okhuysen indachtig te zijn, die inmiddels reeds een jonger geslacht van doofstommen in den Salon bezig hield. Half 6 was de Salon bezet met de tegenwoordige 155 leerlingen, die in begeleiding van ouders of pleegouders de avondvermakelijkheden kwamen bijwonen. Hoewel de feestelijkheid in den voor- en ook in den namiddag had plaats gehad onder begunstiging van een werkelijk schoon zomerweer, was in het begin van den avond de lucht betrokken en een fijne motregen belette de feestvierenden na hun diner van de Open Plaats gebruik te maken, zoodat allen een plaatsje zochten in den Salon, waar de vertooningen werden voortgezet. Daardoor was ook voor het jonge volkje geen gelegenheid de pauzen op de Plaats door te brengen. Iets later nam de regen toe, zoodat ook de genood igden een goed onderkomen moesten zoeken. De Rotterdamsche Tweede-Kamerleden, die ook voor het Diner hadden bedankt, omdat hun plicht hen in 's Lands raadzaal riep, waren intusschen op het Avondfeest gekomen, ten einde een blijk van sympathie aan de feestvierende school te geven, - wat door het Bestuur op zeer hoogen prijs is gesteld. Ondanks den regen, die eindelijk met stroomen uit den hemel viel, bleef de aandacht in den Salon geboeid: om 9 uren de kinematographisclie bioscoop met speciale opnamen en surprises, die de toeschouwers in verrukking bracht en om half 10 het vuurwerk, dat uit den aard der zaak op de Plaats moest worden afgestoken en waarbij het hemelwater den strijd aanbond tegen het vuur. De pyrotechnische decoraties voldeden buiten verwachting nog vrij goed: niet een deizeven groote stukken is verongelukt. Het vuur had den regen dapper getrotseerd en de geheele menschenmassa, die in den loop van den avond nog door meer aan de Inrichting verwante personen vergroot was, genoot ten deele onder paraplu's van de prachtige verlichtingen. Na de Groote Brillante Feest-apotheose was het einde van het Feest genaderd. Het was 10 uren. De meeste oud-leerlingen konden nog dien eigen avond per spoor hun woonsteden bereiken. Het scheiden duurde kort, maar was niet minder innig. Een handdruk, een enkel woord van dank — meer liet de weersgesteldheid niet toe — en voorbij was de lang verbeide dag, die aan velen stof tot blijde herinnering zal geven. De viering van het 50-jarig bestaan zal in de annalen onzer stichting een gedenkwaardig feit blijven, en niet minder in de harten onzer doofstommen. De vele blijken van belangstelling bij deze gelegenheid ontvangen, zoowel van de Hooge Regeering als van stad- en landgenooten, zijn voor liet Bestuur een aanmoediging om te blijven voortgaan op den weg, die — wat thans onomstootelijk is gebleken — door de oprichters nauwkeurig en recht op het doel was afgebakend. „Springen wij thans heen over 50 jaren van vlijtigen arbeid en eerlijk streven" schrijft Dr. H. Burger, onze correspondent te Amsterdam in het Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde, naar aanleiding van „het Gouden Feest der Doofstommenschool te Rotterdam" na vooraf de stichting te hebben besproken, „en bieden wij aan de Rotterdamsche Inrichting onze oprechte geluk- wenschen aan. Het is haar recht, bij dit jubelfeest de getuigenis te aanvaarden, dat van alle verwachtingen, waarmede zij werd opgericht, geen enkele onvervuld is gebleven." Voor deze huldebetuiging aan de oprichters onzer school den welgemeenden dank van het Bestuur! Was vóór de stichting onzer Inrichting de vingerspraak- en gebarenmethode de heerschende, thans - ook door de inwerking onzer school is deze bijna overal verdrongen door de spreekmethode. De dag van het Gouden Jubelfeest heeft meer dan ooit doen zien, dat onze honderden, thans sprekende doofstommen in werkelijkheid aan de maatschappij zijn teruggegeven. t 4 ri