WETTELIJKHEID EN WERKELIJKHEID. R E 1) E UITGESPROKEN lil] DE OVERDRACHT VAN HET RECTORAAT DER RIJKS-UNIVERSITEIT TE GRONINGEN, DEN jqden SEPTEMBER 1904 DOOR Dk. U. Pu. BOISSEVAI.Y TE GRONINGEN BIJ J. B. WOLTERS, 1904. \\ l i l i:L11 k 111 11) l.\ \\ I K k I.LII k III I i). WETTELIJKHEID EN WERKELIJKHEID. WETTELIJKHEID EN WERKELIJKHEID. REDE UITGESPROKEN BIJ I)E OVERDRACHT VAN HET RECTORAAT DER RIJKS-UNIVERSITEIT TE GRONINGEN, DEN' Iquex SEPTEMBER 1404 DOOR Dk. u. Ph. boissevaix. TE GRONINGEN BIJ J. B. WOLTERS, 1904. STOOMDRUKKERIJ VAN J. B WOLTERS. Zeer geachte toehoorders, Toen ik nu zeventien jaren geleden bij tle aanvaar ding van het hoogleeraarsambt van deze plaats het woord voerde, gaf ik aan het einde van mijn rede gekomen het naaste doel aan dat mij voor eigen studie en voor mijn onderwijs voor oogen stond in kritiek en bronnenstudie is wat ik beoogde vrij volledig begrepen —, maar noemde toch ook als een ideaal, dat wellicht voor lateren tijd mij wenken mocht, iets hoogers, tle philosophie der geschiedenis. Eerlijk gezegd dacht ik, toen ik die woorden neerschreef en uitsprak, niet ik herinner het mij nog zeer levendig dat ik de vragen en problemen van hooger orde den geschiedvorscher gesteld, die ik met dat eenigszins vage woord philosophie der geschiedenis aanduidde, ooit nader onder de oogen zou zien, juister nog, onder de oogen zou wenschen te zien. Kin Kert der speadirt Ist wie ein Thier auf diirrer Haide Von eincm b'osen Geist in/ Kreis herumgeführt. 1 )at is een woord, waarachter van nature weinig tot theoretisch denken geneigde geesten zich gaarne verschuilen : een schuilplaats die ook mij aanlokkelijk scheen. Toch ben ik, en steeds meer, de behoefte gaan gevoelen over de eerste grondbeginselen onzer wetenschap na te denken. En geen wonder waar in de laatste jaren methodologie en theorie der geschiedenis herhaaldelijk en van de meest verschillende kanten aan de orde gesteld en in tal van geschriften behandeld zijn. \ ergunt het mij voor enkele desbetreffende beschouwingen uwe aandacht te vragen, schoon ik, om teleurstelling te voorkomen, er aanstonds moet bijvoegen, dat gij van mij geene ontvouwing van nieuwe denkbeelden , geen ontdekking van tot nog toe verborgen gezichtspunten hebt te verwachten. Mocht gij deswegen geneigd zijn mij het ons kortelings in het geheugen teruggeroepen woord van Caki.vi.e toe te voegen: ,,als iemand spreekt is het toch zeker om eenig nieuw licht over een zaak te doen opgaan, waarom spreekt hij anders: , dan mag ik er misschien op wijzen dat niet onweerstaanbare eigen aandrift mij op deze plaats heeft doen komen om dit woord te spreken, maar zoo al niet de wet dan toch de nauwelijks minder imperatieve gewoonte. En wie met die verontschuldiging geen genoegen wenscht te nemen, die zal zich wellicht ontwapend gevoelen door de immers niet geheel onjuiste karakteristiek, die Mommsex eens van Universiteitsreden gaf: Ewig sic/i neu erzeugend, nur ausnahmsweise ge lagert, Einmal gehort toni beklatseht, und deinn auf immer vergessen. I )e vraag is gesteld: mag geschiedenis wetenschap genoemd worden: \\ at meer is, die vraag is öf onvoorwaardelijk of voorwaardelijk ontkennend beantwoord. Men heeft gezegd: wetenschap kan slechts gedefinieerd worden als een systeem van algemeene begrippen en algemeen geldende oordeelen; alleen een samenstel van wetten, waaraan de verschijnselen zonder uitzondering gehoorzamen, verdient den naam van wetenschap; het kenmerk van wetenschap is dat zij werkt met de formule „waar ook en wanneer ook A geschiedt, daar en dan kan B niet uitblijven." En men voegt er aan toe: de geschiedenis, die zich immers slechts bezighoudt met het bijzondere, het individueele, zij het ook in zijn onderlingen samenhang, is derhalve geen wetenschap, tenzij dan en in zooverre zij alsnog aan den gestelden eisch voldoe, tenzij dan en in zooverre zij de historische verschijnselen onder algemeen geldende wetten zal weten samen te vatten. I)e eisch werd zoo kategorisch gesteld en zijn rechtmatigheid zoo van zelf sprekend geoordeeld, dat niet weinig geschiedvorschers, onthutst door het bedroevend denkbeeld zich met ijdel dilettantisme in plaats van met ware wetenschap te hebben bezig gehouden , ijverig de wetten begonnen op te sporen, waaraan alle feiten der werkelijkheid zouden beantwoorden, waartoe alle gebeuren in verleden, heden en toekomst zou zijn te reduceeren. In Duitschland is het vooral de Leipziger hoogleeraar Lamprecht die de vaan der „wetenschappelijke" geschiedbeoefening heeft omhoog geheven. Kan, zoo vraagt hij1), ,,das Prineip des Singularen au sich" wetenschappelijk zijn? Hij noemt het „die entscheidende Frage" en zegt dan: ,,ich beantworte sic, im Gegensatz sur bisherigen Geschichtswissenschaft, aber in Uebereinstimmung mit jeglicher Definition des Begriffes Wissenschaft, die bisher gegebeu worden ist, mit eineni entsehiedenen Nein. IVissensc/uiftlic/i ar beiten heisst: nicht das Singulare fes fstel/en , *) /.u>ei Streitschriften, den Herren H. ONCKKN, H. DKI.BRÜCK, M. LENZ "u^eeignet, p. 37. sondern das / lllgenieiiie, nicht au den Pingen das sic !,rennende ennitteln, sondern das sic l ei-bindende, heisst die itnendliche 11 'elt des Siuguldren deun das Bestellende in Nat ur mie Gcscliichte ist siiigiildr tui ter a//genie ine Be griffe bringen uiid dadurc/i ordnend beherrschen. Dicscr Begriff der Wissenschaft gilt fiir die Geschichte eben so se/ir wie f '/ir irgend eine andere II isse/ischaft.'' In overeenstemming met elke definitie van het begrip wetenschap: Als dit zoo mocht zijn, zou het dan ook kunnen wezen dat deze definitie van wetenschap te eng was en dat een zeer banale opmerking, wetenschap en wetenschap zijn twee, bij nader toezien bleek ook een zeer juiste opmerking te zijn r De natuurwetenschap zoekt het algemeen geldende, de wetten die het bestaande beheerschen. \olgt daaruit, dat alle wetenschap het algemeen geldende moet zoeken, dat er slechts éen wetenschappelijk denken , éen wetenschappelijke methode is, die der natuurwetenschap r Onbegrensd is het geheel van de zienlijke en van de onzienlijke wereld. De natuurwetenschap verzamelt en beziet de dingen en vergelijkt ze onderling, ordent ze en vat ze samen onder algemeene gezichtspunten, ze beschrijvende en classificeerende naar de aan alle gemeenschappelijke kenmerken. Dan gaat zij met behulp van photographie, spectroscopie, radiographie hunne geheimste eigenschappen na, ontleedt ze tot in hun fijnste vezelen, tracht met mikroskoop en mikrotoom tot hun kleinste elementen door te dringen. Alle hulpmiddelen eener verfijnde techniek , al de zekerheid van het experiment , de vindingrijkheid van haar vernuft en de kracht van haar denken wendt /.e aan om natuur en wezen der objecten en hun ouderlingen samenhang te doorgronden, maar nooit is het haar om een enkel object, een bepaald individu te doen. Zij wil uitsluitend leeren kennen het aan allen gemeene en de voor allen en te alier plaatse en ten allen tijde geldende wettelijkheid. Als de zoöloog door het zoeken en samenstellen van de aan alle paarden toekomende kenmerken ,,het paard" heeft gevonden, en de botanist door het zoeken en samenstellen van de aan alle rozen toekomende kenmerken ,,de roos", dan subsumeeren zij verder, door telkens voortgezette elimineering van het bijzondere, de paarden-en de rozensoort onder geslachten, orden, klassen, groepen van altijd grooteren eenvoud en altijd machtiger omvang, tot ze hen met tallooze andere onder de gewervelde dieren, onder de phanerogamen hebben samengebracht. Vóórwerk intusschen dit alles, om tot het eigenlijk doel te geraken : de kennis der wetten , waaraan groei en bloei, ontstaan en vergaan gehoorzamen. Wat zij willen leeren kennen is het protoplasma aan alle organische wezens gemeen, de cel waaruit alle organisme is opgebouwd, de celvorming en kerndeeling waarin alle organisch leven is besloten. Geen ander is het streven van den psycholoog, die de feiten van het geestelijk leven waarneemt, verzamelt, ordent om ze te onderzoeken en te bewerken onder ditzelfde gezichtspunt en met ditzelfde doel: immers te leeren verstaan welke de algemeen geldende wetten zijn, waaraan alle processen van denken, gevoelen, willen zijn onderworpen. Zoo vat de physicus de physische, de chemicus de chemische verschijnselen samen onder zijne wetten, die de dingen der stoffelijke natuur en hunne inwerking op elkander verklaren en die al het gebeuren van die wereld beheerschen, onverschillig op welke plaats in de ruimte, onverschillig in welk deel van den tijd. En het is den physicus niet genoeg de bewegingsverschijnselen onder de wetten der mechanica, de warmteverschijnselen onder die der warmte, de optische onder die van het licht, de akoustische onder die van het geluid , de electrische onder die der electriciteit samen te brengen; steeds verder gaat hij op den weg der vereenvoudiging: warmte wordt hem een vorm van arbeidsvermogen, warmtestralen, licht- en electrische stralen blijken in den grond eenswezens, immers slechts verschillende trillingen van eenzelfde middenstof, die ook in Beckerell- en Röntgenstralen weer op andere wijze trilt. Xiet alleen de hoeveelheid der materie ook de hoeveelheid van arbeidsvermogen toonde zich hem constant. Op gelijke wijze vat de chemie in hare theoriën omtrent de structuur der atomen in de molecule en in het principe der massawerking vereenigd met de wet van het bewegelijk evenwicht steeds uitgebreider verschijnselcomplexen onder steeds eenvoudiger formuleering te zamen. Altijd dieper en daarbij steeds nader tot elkander doordringende brengen de natuurwetenschappen de oneindige verscheidenheid van het bestaande tot steeds eenvormiger vorm, tot steeds eenvoudiger formuleering terug. Zij streven rusteloos naar hooger eenheid. Het drijft alles tot éen laatste doel : onder éen alomvattende theorie het geheel der natuur te begrijpen. Mecha- nische theorie of theorie der Energetiek: in éen begrip zal het heelal zijn vastgelegd. Wij verstaan het dat met dit doel voor oogen de natuurwetenschappen in de eeuw, die achter ons ligt, zoo ongekende vlucht hebben genomen. Xiet aan het materieel voordeel, de wondere toepassing harer vindingen op de praktijken des levens, en ook niet aan het gerucht door een schier onafgebroken reeks van de schitterendste ontdekkingen door heel de wereld gemaakt, dankt de natuurwetenschap haren haast magischen invloed op de geesten: ideale motieven zijn het ten allen tijde die in hoogste instantie aan de wetenschap haar impuls, ideale motieven ook, die aan het denken en gevoelen der menschheid zijn richting geven. Onze eindige geest eischt om haar te kunnen grijpen, vereenvoudiging der oneindig verscheiden en samengestelde werkelijkheid, en zie, de hoogst denkbare vereenvoudiging is hier: in éen begrip hebben wij alles. Alles. Maar ook: niets. Immers ontvalt ons de werkelijkheid zelf in hare formuleering als wettelijkheid. In en door de ijlheid der abstractie gaat het feitelijke te loor, dat altijd is het bijzondere, het enkele, het individueele. „De roos" van den botanist, zoek haar niet: slechts de roos in uw tuin bestaat, zij en de millioenen die daar bloeien over de wijde aarde, heden, en morgen zullen er weder andere zijn. ,,Het paard" van den zoöloog bestaat niet, wèl de winner in de Derby-races, wèl het kreupele karrepaarcl op weg naar den vilder. Werkelijk bestaande is de stem van uw kind, het geschreeuw van den arend, het gerommel van den donder; werkelijk bestaande is de vlam van een kaars, het licht van de zon en de sterren; werkelijk bestaande is het stuk mineraal dat ge in uw retort gaat smelten, de zijden draad, waarvan ge de draagkracht beproeft. En werkelijk bestaande ook is de psyche van eiken mensch. En zoo wij geen belangstelling hebben voor een bepaald quantum van licht of geluid of electriciteit, geen belangstelling voor een bepaald stuk mineraal, geen of weinig belangstelling voor een bepaalde plant: anders wordt het reeds als wij het oog richten op de dieren en geheel anders waar het geldt den mensch. Tot den mensch toch, zoowel tot den enkeling als tot den met anderen op welke wijze ook vereenigden, gaat het menschenhart op gansch andere wijze uit als tot al de overige natuur, die ons omringt. In den mensch stellen wij een eminent belang en mitsdien evenzeer in al de uitingen waarin zich het geestes- en het gevoelsleven van den eenling zoowel als van de velen openbaart: taal en litteratuur, rechtsnorm en zedelijkheid, wetenschap en kunst, en godsdienst. En hetzij wij de daden en lotgevallen van éenen mensch of van een geheel volk willen leeren kennen; hetzij een kort tijdvak of een reeks van eeuwen het voorwerp is van onze studie; of éen kunstenaar of een geheele kunstrichting en hare ontwikkeling en eigenaardigheid bij alle volken ons boeit: altijd is het het bijzondere en individueele, het op die wijze en in dien vorm slechts eenmaal gemanifesteerde dat wij wenschen te verstaan. Ons doel is: dit bijzondere in zijn samenhang zeer zeker met zijn omgeving, in zijn oorzakelijk verband ook, maar altijd en bovenal in zijn volle rijke werkelijkheid af te beelden en ons weder voor te stellen, zoo getrouw mogelijk, dat is, zooveel als maar eefiigszins mogelijk is, in dien vorm waarin het zich eenmaal heeft voorgedaan. Xiet door steeds voortgezette elimineering van het bijzondere bij subsumeering onder kenmerken van telkens hooger orde kan dit geschieden, maar alleen door het opzoeken en uitbeelden van het karakteristieke. Hieruit volgt onmiddelijk dat voor hem , die dit doel wil, d. i. voor den beoefenaar der historische wetenschappen, de natuurwetenschappelijke methode onbruikbaar is. De historie zal een andere denkrichting dan de natuurwetenschappelijke, een andere methode dan die der natuurwetenschap moeten volgen. Zoo staat het historisch denken naast liet natuurwetenschappelijk denken, naast de methode der natuurwetenschap die der historie. Xomothetisch heeft men de eerste denkrichting zeer gelukkig genoemd, idiographisch de andere'): beiden gelijkelijk noodwendig voor ons begrijpen van de wereld, beiden mitsdien gerechtvaardigd, en in de praktijk van het wetenschappelijk onderzoek hierop dient met allen nadruk gewezen elkander onderling steunend en aanvullend en veelszins in elkander grijpend. En het gaat niet aan alleen aan de eerste en niet ook aan de tweede het brevet van wetenschappelijk uit te reiken. Immers zoeken beiden de waarheid, en die waarheid alleen en die waarheid bewezen, elk op haar eigen terrein, elk naar haar eigen methode. Welke is dan de methode der idiographische denkrichting? Vooraf zij opgemerkt dat het materiaal, 'twelk de 1' W. Windelband , Geschickte und Xaturwissenschaft, p. 26. historische w etenschap bewerkt, belangrijk verschilt van het materiaal der natuurwetenschap. 1 )e objecten, waarmede de laatste zich bezighoudt, hetzij ze lichamelijk hetzij ze geestelijk zijn, bestaan reëel: die en die roos, dat en dat paard, een vlam , een electrische vonk, een voorstelling in den geest; de feiten der historische wetenschappen daarentegen , voor zoover zij zich niet in materiëele nog voorhanden overblijfselen openbaren, in gebouwen , kunstwerken , munten, zeden en gebruiken , taalvormen, staatsinstellingen enz., zijn verdwenen en moeten, weerspiegeld alleen in den geest van tijdgenoot en nazaat en als zoodanig vastgelegd veelal in het schrift, op nieuw in onzen geest als herboren worden. Hieruit blijkt terstond, dat in de historische wetenschap het experiment niet mogelijk is. Een glazen stang, een pijp lak, met een wollen stof gewreven, wordt el ectrisch. Een ieder kan met elke glazen stang en elke pijp lak ten allen tijde en overal de proef herhalen. Een gas bij een bepaalde temperatuur met een bepaalden druk samengeperst wordt vloeibaar. Elk natuurkundige, mits van de noodige toestellen voorzien, is ten allen tijde in staat de juistheid van dit feit door proefneming aan te toonen. Daarom heeten en zijn de natuurwetenschappen exact. Maar met een keizer Aicistis en een Kaki. Marx , een slag op de Catalaunische velden en een congres van Berlijn, een Eransche revolutie, een Réveil, kan men niet experimenteeren. Personen en feiten der historie bestaan slechts éénmaal en zijn voor ons thans niets meer dan voorstellingen in onzen geest. Reeds daarom is de vaststelling der historische feiten met veel grootere moeilijkheden verbonden dan de vast- stelling der natuurwetenschappelijke feiten en hunne zekerheid, vooral wat het detail aangaat, veel geringer. Daarbij komt het ontbreken van zoo goed als alle gegevens voor verschillende perioden, waardoor groote gapingen in ons historisch weten ontstaan en de samenhang tusschen vele schakels is verbroken. Toch is het niet in de eerste plaats het onderscheid in den aard der objecten van het onderzoek — hoe belangrijk dit onderscheid ook zij en hoezeer het ongetwijfeld het onderscheid in de methode van bewerking involveert , waardoor de idiographische methode naast en tegenover de nomothetische staat. Het wezenlijk verschil ligt in het doel dat de historische wetenschappen zich voorstellen te bereiken, en dat wij hebben omschreven als het willen verstaan van het bijzondere, het individueele, het éénmaal gemanifesteerde in zijn onderlingen samenhang en ontwikkeling. Hoe zal dit doel bereikt kunnen worden: De oneindige wereld der werkelijkheid eischt, om door den eindigen menschelijken geest gegrepen te kunnen worden, vereenvoudiging. Xiet door vervluchtiging van het bijzondere in steeds algemeener begrippen is dit hier mogelijk. Maar evenmin kunnen of willen wij al hetgeen er geschied is en geschiedt registreeren. Wij zullen alleen datgene hebben te kiezen wat van belang is. Maar wat is van belang? ,, ÏVas wichtig is/ ent scheidct der Historiker se/Ast,' verklaart een geschiedvorscher ') ex tripode. Het zal wel zoo wezen, maar wij komen er niet veel verder mede. Xaar welken maat- 1-1 A. Hoi.m, (Iriechischc Geschichtc, 1. p. IX. staf zal de historicus vaststellen, welke onder de tallooze feiten, die wij kennen, historisch belangrijk zijn, welke niet. Een zeer uiterlijk criterium moge eerst genoemd zijn. 1 let veld dat de historicus ter bewerking heeft gekozen kan kleiner zijn of grooter. Hij kan het leven van éen man of het leven van een volk tot voorwerp zijner studie kiezen , of wel de geschiedenis van de volken der oudheid of van de middeleeuwen of van den nieuwen tijd, of nog omvattender de wereldgeschiedenis. Ook kan zijn doel zijn de wording en ontwikkeling van een of meer onderdeelen van menschelijke kunst of wetenschap na te gaan of de geheele beschavingsgeschiedenis in haar vollen omvang. Of hij vestigde zijn aandacht op een bepaald politiek of sociaal systeem, op een denkrichting , op een religie en vorscht hun opkomst en groei na. Xaar gelang nu zijn onderwerp enger of wijder omgrensd is, zal hetzelfde feit van verschillende, van grooter of kleiner, of ook van geene waarde voor hem zijn. Hij zal er derhalve grooter of kleiner plaats aan toekennen of ook het geheel verwaarloozen. De dood van Prins Willem van Oranje zal een andere plaats innemen in eene geschiedenis van zijn leven , een andere in eene geschiedenis van Nederland, weer een andere in een algemeene geschiedenis. In de geschiedenis van het oude Hellas zal over het stoomwerktuig niet gesproken worden, dat in een geschiedenis van het moderne verkeerswezen de eerste plaats zal innemen. Dit alles is eenvoudig en duidelijk, maar het probleem wordt er nog nauwelijks door aangeroerd. De hoofdvraag is deze: Bestaat er een objectieve, dat wil zeggen, een voor allen geldende, door allen erkende of te erkennen maatstaf, waarnaar beoordeeld kan worden of verschijnselen of een reeks van verschijnselen historisch van belang zijn ? Het positief antwoord op deze vraag in den jongsten tij1' gegeven, dunkt mij juist, maar door zijn algemeenheid het moet erkend, misschien daarom nog niet gegispt, worden, is het, waar het op de praktijk aankomt , vaag en laat ruimte voor velerlei opvatting en toepassing. Vooraf ga de opmerking dat, hoewel ook de geschiedenis van den aardkorst, die van de dieren- en de plantenwereld, in het algemeen, die van de geheele ons omringende natuur, onderzocht en beschreven kan worden en inderdaad onderzocht en beschreven is, onder „geschiedenis zonder meer de geschiedenis van den mensch wordt en worde verstaan. En dan kunnen wij dit zeggen: historisch belangrijk is wat betrekking heeft op algemeen menschelijke en dus door allen erkende of althans voor allen geldende waarden, en het wordt historisch belangrijk juist daardoor dat het op die algemeen menschelijke waarden betrekking heeft. De vraag, die men te stellen heeft, is in zijn algemeensten vorm deze: heeft dit of dat feit inv loed gehad, hetzij in positieven of in negatieven zin, op de economische, sociale, politieke verhoudingen , op de artistieke, litteraire, wetenschappelijke, moreele, religieuse adspiratiën van het menschelijk geslacht. 1 )e historicus zal van elk historisch individu, zij dit een persoon of een groep van personen, een toestand of een complex van toestanden, een jaarkring of een aera of wat ook, het bijzondere, het karakteristieke, het wezenlijke hebben op te zoeken en uit te beelden met het oog op die algemeen menschelijke waarden. Een tweede objectieve norm wordt hierin gevonden dat het bloote feit, als zoodanig, voor den historicus van geenerlei belang is. Het krijgt zijne beteekenis eerst door zijn samenhang met het geheel, doordien en in zooverre het een gevolg was van een of meer voorafgaande feiten of toestanden en zelf op zijne beurt weer oorzaak is geworden van een of meer gevolgen. Anders is het niet meer dan een curiositeit, uit wetenschappelijk oogpunt bezien van geen waarde. Wij willen geven de biographie van een geleerde. Stel, wij wisten alle bijzonderheden van zijn geheele leven: welke zullen wij opnemen in ons verhaal : Wat hij eiken dag gegeten heeft: Zeker niet. Wat hij eiken dag gelezen heeft: Ook dat niet. Wat het eerste betreft, wij zullen geneigd zijn het geheel te verwaarloozen, hoewel het karakteristiek kan zijn voor een bepaald geleerde als hij verzot is op deze of gene lekkernij. Wat het tweede aangaat, het is zeker van belang te weten hoe zijn geest door lectuur is gevormd, al zullen wij ons tot de hoofdzaken bepalen. In een levensbeschrijving van Mommskx zal het ongetwijfeld vermeld moeten worden dat hij vaak heeft gelezen in Shakespeare. Wij willen geven de geschiedenis van ons vaderland. Behoort daarin te worden opgenomen een overzicht van de barometerstanden b.v. in het jaar 1800 ? Alweder, zeker niet. Maar toch wèl het feit dat dit of dat jaar zich heeft gekenmerkt door een natten zomer, indien ten minste door de voortdurende regens misgewas is veroorzaakt of ziekte en dit weder op de politieke of sociale toestanden merkbaar heeft ingewerkt. Door zijn gevolgen, door zijn samenhang met het geheel klimt het feit van den natten zomer van een bloote curiositeit tot den rang van een historisch feit en wordt diensvolgens vermeld. Door den invloed, die Mommsen's geest, welken wij trachten te verstaan, van Shakespeare heeft ondergaan, wordt het feit dat hij Shakespeare las van belang. Het tweede criterium der keuze, die wij uit de tallooze ons bekende feiten hebben te doen, is dus de naspeurlijke inwerking op het geheel der verschijnselen, die wij wenschen te beschouwen. Hij de toepassing van dit criterium mag de bekende Romeinsche rechtsregel minima non curat practor niet worden verwaarloosd. In zijn algemeensten theoretischen vorm gebracht is derhalve de eisch den historicus gesteld, tweeledig: uit de feiten en verschijnselen, die te zijner kennisse komen , doe hij de keuze door na te gaan welke tot de algemeen menschelijke waarden in betrekking staan en hoe het eene verschijnsel zich causaal uit het andere heeft ontwikkeld. Zoo zal het groote einddoel dat de geschiedvorscher nastreeft bereikt worden: te leeren kennen hoe het is geworden, en het daaraan correlate: te leeren kennen hoe het is geweest. 1 )at in de praktijk de vervulling van deze eischen moeilijk is, het hanteeren van dezen maatstaf bezwaarlijk, mag worden toegegeven zonder dat daarmede de juistheid van het principe wordt aangetast. Evenmin wordt dit, naar het mij voorkomt, te niet gedaan door het feit dat de algemeen menschelijke waarden in den loop der eeuwen niet alle even sterk op den voorgrond zijn getreden, dat nu eens de religieuse dan weer de economische verhoudingen, soms de materieele, soms de geestelijke belangen meer naar voren zijn gekomen. Maar wel vloeit hieruit tweeërlei voort. Ten eerste: dat de belangen die in .elke periode op den voorgrond hebben gestaan, ook van rechtswegen in het onderzoek en de beschrijving dier periode den voorrang zullen hebben. En ten andere — en dit is een principe dat met het zoo juist genoemde in botsing wel niet noodzakelijkerwijze moet maar toch kan komen —: dat de belangstelling der geschiedvorsching zich telkens in een andere richting bewegen zal , in overeenstemming met de op een gegeven oogenblik heerschende hoogere of lagere schatting van de eene of van de andere der algemeen menschelijke waarden. Immers zal bij de keuze van het onderwerp dat de historicus bewerken wil van grooten invloed zijn de belangstelling die hij en zijn tijd heeft voor deze of voor gene dier waarden en zal diezelfde belangstelling ook den doorslag geven bij de wijze van zijne behandeling van elk gebied der geschiedenis, daar immers die kant van het maatschappelijk of geestelijk leven hem in het bijzonder boeit. Het is geen toeval, maar integendeel alleszins verklaarbaar, dat de zoogenaamde economische geschiedenis juist in onze dagen zoo zichtbaar op den voorgrond is getreden. En datzelfde verschil van oordeel omtrent de belangrijkheid der algemeen menschelijke waarden zal eveneens op de meeningen en voorstellingen van den historicus over het onderling verband, den causalen samenhang der dingen zeer grooten invloed uitoefenen. Behalve in de niet zoo buitengewoon talrijke gevallen, dat de oorzaken der gebeurtenissen zich duidelijk en klaar aan een ieder vertoonen dit geldt over het geheel eigenlijk alleen voor hoofdpunten en hoofdlijnen van het historisch verloop —, zijn de gevolgtrekkingen door den historicus uit het voor hem liggende materiaal omtrent den onderlingen samenhang der dingen gemaakt steeds van min of meer problematischen aard. Uit eene werking, die hij voor oogen ziet, concludeert hij tot die of die oorzaak, die in het feitenmateriaal, dat hem ten dienste staat, soms duidelijk maar ook verborgen aanwezig kan zijn en zelfs in het geheel niet daarin voorhanden behoeft te wezen. Daarenboven, tot het tot stand komen van elke gebeurtenis werken steeds een groot aantal van elkander tegenwerkend of medehelpend, opheffend of versterkend — kruisende werkingen mede. Klke gebeurtenis is als t ware de resultante van een groote menigte krachten. Zeer juist schreef eens vo\ Roux in een brief aan Pkrtuks'): „das I'arallelogramm der Krafte richt'ig zu construircn, und zwar aus der Diagonale, das heisst ans den/ Gett'ordenen, /ras man allein deut/ic/i erkennt, Xatur und Maass der wirkenden Krafte und Personen zu abstra/iiren, aue/i u'o man diese Krafte nicht gen au ken ut: das ist die Arbeit des historischcn (ienius." En het ligt voor de hand dat het dikwijls moeilijk is na te gaan welke der tal looze elkander kruisende werkingen de eigenlijk beslissende is geweest, en al verder, zeer moeilijk ook, om, zoo men hier tot eene conclusie gekomen is, uit te maken 1 Aangehaald bij Kduakd Mkvkk, /.ur Theorie urn/ Methjdik der Geschilhte, p. 54. of nu dit moment zelf clan wel reeds een vroeger moment in de causale reeks der gebeurtenissen , die men beschouwt, den doorslag heeft gegeven. Het kan niet anders of ook bij het trekken dezer conclusiën speelt de „opvatting" van den historicus, en met name zijn inzicht in de belangrijkheid der algemeen menschelijke waarden eene groote rol. I )aarom vertoont elk beeld dat van het verleden gegeven wordt zijn eigen karakter, draagt elk geschiedwerk zijn eigen stempel, den stempel nl. van den schrijver en van zijn tijd. Zóo sterk, dat voor den kenner elk geschiedwerk den tijd verraadt waarin het is ontstaan, zooals wij immers ook aan een schilderstuk, ook waar de kleedij der voorgestelde personen geen aanwijzing geeft, kunnen zien uit welke periode het afkomstig is. I )at is de reden, waarom zelfs het voortreffelijkste geschiedwerk ons nooit geheel kan voldoen. Kwesties zijn in onzen tijd brandende die vóór weinige jaren nog nauwelijks aan de orde waren gesteld en omgekeerd kan voor ons van geringer belang geworden zijn wat den generaties vóór ons hoofd en hart in de eerste plaats bewoog. Wij staan op standpunten door vroegere geslachten niet ingenomen, hebben geleerd oog te hebben voor kanten der samenleving en vragen en problemen die zij over het hoofd zagen, die voor hen geen vragen waren: is het wonder dat het perspectief van het verleden zich telkens verschuift, dat op objecten voorheen in den schaduw staande of geheel voor het oog bedekt thans het licht valt, dat werkingen van het maatschappelijk en geestelijk leven waarop vroeger de aandacht niet kon vallen, daar het oog het vermogen miste ze op te merken, nu in hun volle beteekenis kunnen worden gevat ? Zoo is het dan in hoogsten aanleg de historische opvatting van den geschiedvorscher, de in zijne wereldbeschouwing wortelende overtuiging omtrent de beteekenis der algemeen menschelijke waarden zoowel in het verleden als voor zijn eigen tijd en voor de toekomst, voor zijnen naaste en voor hem zelf, die zijn onderzoek en zijn uitbeelding van het verleden bepalen. Objectief, voor allen geldend zijn slechts de algemeen menschelijke waarden zelf, waartoe het historisch belangrijke moet zijn terug te brengen en de causale samenhang, waarin elk gebeuren op aarde is vastgelegd. Hoe wij dien causalen samenhang zullen verstaan en den maatstaf ons in de algemeen menschelijke waarden gegeven zullen hanteeren, hangt voor een goed deel A an onze subjectieve opvatting af. Staan dan echter deze vraag komt ons hier van zelf op de lippen , staan dan de historische wetenschappen niet achter bij de natuurwetenschappen ten gevolge en op grond van dit zoo sterk subjectieve element van opvatting en oordeelvorming? Ik zou die vraag niet ontkennend willen beantwoorden, maar toch een vraag daartegenover wenschen te stellen. ()ntbreekt dit sterk subjectief element wel in de natuurwetenschap? Tot wetten en wettelijkheid zal al het bestaande worden teruggebracht. Immers toch door de denkkracht en de denkrichting van den onderzoeker ? Primair is overal, dus ook in de natuurwetenschap, het onderzoekend individu. En inderdaad, wanneer wij den stand der historische wetenschappen en dien der natuurwetenschappen in ver- schillende tijden nagaan, is er dan zooveel grootere constantheid in de beschouwingen en resultaten van de laatste in tegenoverstelling van die der eerste waar te nemen? Elke eeuw, elk volk wellicht, elke geestelijke strooming zeker, vormt zich een ander beeld van de werkelijkheid die eenmaal was. Dat klinkt ontmoedigend, vernietigend zal wellicht deze of gene zeggen. Heeft ook niet elke eeuw en elke geestesrichting een andere voorstelling van de wettelijkheid die die werkelijkheid beheerscht: En nu moge gaarne toegegeven worden dat de mensch tegenover den mensch en menschel ij ke verhoudingen veel, laat ik mogen zeggen, veel persoonlijker staat dan tegenover de buitenmenschel ij ke natuur en de in haar zich openbarende wettelijkheid en dat het deswegen den beoefenaar der historische wetenschap moeilijker zal vallen zoogenaamd objectief te werk te gaan: hieruit volgt slechts dat het menschelijk verstand bij het historisch onderzoek een grootere mate van zelf beheersching noodig heeft dan bij het natuurwetenschappelijk onderzoek, niet dat ten deze een principieel verschil zou moeten worden vastgesteld. \\ èl staat echter, zooals reeds opgemerkt werd, ten opzichte van de vaststelling zoowel als van den aard der feiten, waarmede geopereerd moet worden, en het daaraan verbonden wegvallen van het experiment de historie bij de natuurwetenschap ten achter. Maar nooit mag deze geringere zekerheid voor ons een reden zijn van den wederopbouw van het verleden af te zien; want nooit zal de denkende mensch, zich bewust dat hij is geworden uit en door het verleden , ophouden te willen weten hoe hij geworden, dat is, te willen weten hoe dat verleden geweest is. Eerst als beiden gekend worden, èn de werkelijkheid, gelijk zij geweest is en is, èn de wettelijkheid die alle werkelijkheid beheerscht, is het menschelijk weten volledig. „Den festen Rahmen unseres Weltbildes" — zoo drukt WiNDEi.UAM) het schoon uit — ,,gibt jene allgemeine Gesetzmdssigkcit der Dinge ab, welehe, ïïber allem 11 Teehsel erhaben , die eirig gleiche 11 'esenheit des 11 'irfclie/ien zutn Ausdruck bringt ,■ und innerhalb dieses Rahmens entfaltet sieh der tebendige /.usanniieii/iang aller für des Menschcnthuiu iverthvollen Einzelgesteiltungen ihrer (rattungserinneriing 1). Maar deze volledigheid van de menschelijke kennis sluit nog niet in volle bevrediging van het menschelijk verstand. Immers staan wettelijkheid en werkelijkheid nog naast elkander zonder in hooger eenheid te zijn opgelost. En om die eenheid , om dien samenhang van het bijzondere met het algemeene, gaat het toch in laatste instantie. Onze wetensdrang kan niet tot rust komen vóór wij de noodzakelijkheid van alle gebeuren hebben ingezien. Als van een leien dak een der leien naar beneden valt en een voorbijganger wondt, dan vindt het vallen van de lei zijn grond in wat wij zwaartekracht noemen, maar het vallen op dat oogenblik en op die plaats wordt veroorzaakt door het liggen van de lei op het dak en door een heftigen windstoot b.v. en het voleindigd zijn van het verweeringsproces van den nagel, die de J) Geschichtc und Xaluriinssenschtift, p. 38. lei vasthield, en dat de man getroffen wordt komt daardoor dat hij juist op het oogenblik van het vallen de vallijn van de lei passeert. De wet der zwaartekracht op zich zelf eischt niet het vallen van de lei op dat oogenblik en nog veel minder het getroffen worden van den voorbijganger. Opdat de gebeurtenis plaats grijpe is het noodzakelijk dat er voorwaarden vervuld worden en dat de vervulling dier voorwaarden gelijktijdig geschiede: de ligging van de lei op het dak , de windstoot, het verweerd zijn van den nagel, het langs komen van den voorbijganger. En deze voorwaarden zijn geheel en al onafhankelijk van de zwaartekracht. \\ èl zijn ze ieiten als zij zelve zijn elk voor zich oorzakelijk gebonden aan voorafgaande, in den tijd meer teruggelegen voorwaarden: het op die plaats gebracht zijn van de lei, een depressie in de atmospheer, het roestig worden van den nagel, het bewust of onbewust besluit van den voetganger om langs dien weg te gaan. En deze op hunne beurt weer aan daarvóór gelegen momenten en zoo tot in het oneindige opwaarts. Maar hoezeer elk dezer momenten slechts tot stand kan komen krachtens eene bepaalde natuurwet, komt geen enkel tot stand door die wet alleen zonder het telkens voorafgegane moment. Zoo staat naast de wettelijkheid aan plaats noch tijd gebonden, de in de ruimte en in den tijd zich afspelende werkelijkheid, zelf krachtens die wettelijkheid causaal geheel bepaald en toch uit die wettelijkheid niet af te leiden. Eaat ik het nog eens met de woorden van \\ indki.mam) mogen zeggen: „aus den allgemeinen Naturge set zen folgt der gcgemriirtige 11 'e/tsustand nar unler der Voraussetzung des unmittelbar vorhergehenden, diescr wieder aus don frïtheren, und so fort; niemals aber fo/gt ein soldier bestimmter einzelner Lagerungszustand der .1 tonic aus den al/gemcinen Ben'egungsgesetzeu se/bs/. /hts keiner ,, Weltformel" karnt die liesonderlieit ei nes einzelnen Zeitpnnktes unmittelbar entwie/ce/t werden: es gehorte dazu immer noch die Unterordnung des vorhergehenden Zustandes unter das Gesetz" '). Hier ligt het punt, waar ons denken niet verder kan. En toch is die oorzakelijke samenhang van het bijzondere met het algemeene, van het tijdelijke met het eeuwige, het eindige met het oneindige een postulaat van ons denken, een postulaat van datzelfde denken dat zich zeiven klaar bewust is, dat voor zijne denkingen alleen het constateeren nooit het overbruggen der klove kan mogelijk zijn. En zoo schijnt het mij dan toe dat de juichkreet der ziel, die zich in geloove overgeeft aan haren Schepper en Heer: „Bij U is de fontein des levens; in llw licht zien wij het licht ook het laatste woord zal moeten zijn van het zuivere denken. ') t. a. p., p. 39.