Va/i den Schrijver. ATOMISTISCHE EN ENERGETISCHE VOORSTELLINGEN IN DEN ONTWIKKELINGSGANG DER ALGEMEENE CHEMIE. UITGESPROKEN BIJ DE AANVAARDING VAN HET AMBT VAN HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER WIS- EN NATUURKUNDE AAN 'S RIJKS UNIVERSITEIT TE GRONINGEN, OP ZATERDAG DEN 20EN MAART 1909 DR. F. M. JAEGER. TE GRONINGEN BIJ J. B. WOLTERS, 1909. REDE DOOR ATOMISTISCH!'! EN ENKIil.1!IISCHI! VOOKSTEI,L1NC,E.\ I l'K.V ilMWIKKlüJMiSliANli HEI! Al.iiKMKKM. ClIIAlII ATOMISTISCHE EN' ENERGETISCHE VOORSTELLINGEN IN DEN ONTWIKKELINGSGANG DER ALGEMEENE CHEMIE. REDE UITGESPROKEN BIJ DE AANVAARDING VAN HET AMBT VAN HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER WIS- EN NATUURKUNDE AAN 'S RIJKS UNIVERSITEIT TE GRONINGEN, OP ZATERDAG DEN 20EN MAART 1909 DOOR Dr. F. M. JAEGER. TE GRONINGEN BIJ J. B. WOLTERS' U. M., 1909. STOOMDRUKKERIJ VAN J. B. WOLTERS. Edei.grootachtbare Hkeken Curatoren ; hooggeleerde heeren professoren, leden van den Academisch en Senaat; \V ei.ei>ei.■/.eer g ei.eeui>e H eeiien I,kctl)]ten , Pr i v a ati ioc enten en üoctoiien deiï vkrschili. e n ] i e W et e n sc h appe n ; Dames en Hekken Studenten dezer Universiteit; en voorts Gij Allen, die van Uwk belang- ri.iM-II l n« ll imi» lil.1.1 K lifthr I kook Uwe aanwezigheid alhier. Zkek geachte Toehoorreressen kn Toehoorders! Xog heeft' zich de jaarkring niet gesloten sedert liet oogenblik, waarop ik mijn werkkring aan deze Universiteit aanvaardde, en reeds ten tweeden male zie ik mij geplaatst voor de taak, 0111 1 in eene openbare rede een algemeen beeld te ontwerpen van den stand der wetenschap, die ik hier zal hebben te vertegenwoordigen. Ofschoon de uiterlijke gedaante der Chemie dooide bijzonder snelle ontwikkeling, waarin zij voort- durend begrepen is. vaak genoeg gewijzigd wordt; en er bovendien, — ook zelfs na niet zeer lang tijdsverloop, — toch telkens wel weer nieuwe gegevens genoeg zijn, om daaruit ter samenstelling van zulk eene schets eene geschikte keuze te kunnen doen, zoo heb ik gemeend, voor deze gelegenheid die nieuwe resultaten en veroveringen grootendeels te moeten laten rusten, en mij liever te moeten bepalen tot eene bespreking van de ontwikkeling der verschillende groote theoretische stroomiiigen, die onze wetenschap allengs hebben gemaakt tot wat zij thans is. Meer in het bijzonder wenschte ik daarbij Uwe aandacht te vestigen op de twee voornaamste richtingen van natuurbeschrijving, welke onzen tijd kenmerken, en 1' te doordringen van het besef der beteekenis, die aan men/ctische zoowel als aan atomistische beschouwingen iu den ontwikkelingsgang der hedendaagsche chemie, moet worden toegekend. De invloed der moderne chemische wetenschap is een geweldige: in alle vertakkingen van de menschelijke samenleving, in alle richtingen van het moderne menschelijke bestaan dringen zich hare resultaten en evenzoo ook hare problemen telkenmale weder op den voorgrond. De landbouwkundige en de industrieel, ile hygiënist en ingenieur niet minder dan de mannen der theoretische weten schap, als fvsikus en bioloog; — zij allen moeten van hare nieuwe veroveringen voortdurend kennis blijven nemen, en rekening houden met de revolutie harer denkbeelden, die daarvan veelal het gevolg is. De chemie belieerscht geheele industrieën: in gansche landstreken en bij geheele bevolkingen vermag zij soms plotseling door hare vondsten totaal nieuwe oekonomisehe verhoudingen te scheppen : toestanden, die door geen staatsman kunnen worden voorzien, en toch vaak ingrijpende wijzigingen in wetgeving en voorschriften noodig maken. Voor den leek, en evenzoo voor den zuiver praktischen industrieel, heeft het vaak den schijn, alsof dat alles enkel en alleen liet werk van vernuftige uitvinders is: alsof slechts de verfijnde laboratoriumpraktijk, en de voortdurende verbetering onzer technische hulpmiddelen als eerste oorzaken van zoo snel een vooruitgang aan te wijzen zijn. En dikwijls hoort men dan van die zijde de oppervlakkige uiting, als zouden zij, die hunne aandacht op meer theoretische vraagstukken plegen te koncentreeren, ten slotte een vrij nutteloozen en daarbij voor hen zeiven ook veelal ontmoedigenden arbeid verrichten. Diegenen echter, welke der wetenschap nader staan, oordeelen daarin geheel anders. Zij kunnen er slechts van doordrongen zijn, dat eene ontwikkeling in bovengemelden zin, zonder theoretische beschouwingen, en zonder eene voortdurende onderlinge wrijving dier verschillende inzichten, volstrekt onmogelijk zoude zijn; en dat het alleen als een gebrek aan echt wetenschappelijken zin moet worden aangemerkt. 0111 dien zoo machtigen invloed der theorie daarbij te willen ontkennen. Inderdaad zijn theoretische beschouwingen voor den vooruitgang der chemie ten allen tijde essentieel geweest. Zij waren dat niet minder in de dagen harer eerste kindsheid, toen de spekulatie's van een Gebeh, Roger Raio en Albertis Maum s hare zwakke leidsterren konden heeten in de volslagen duisternis, die haar nog van alle zijden omdreigde; als ook in latere eeuwen, toen Pakacelsvs, vax Helmoxt, en zoovele anderen. — en ten slotte een Robert Bovle, — hare wegen scherper afbakenden dan ooit voorheen. Bij de wieg onzer moderne leer stond eene theorie: de phlogistontheorie van Sta ui.; en waar de haar ten grondslag liggende hypothesen over den aard der verbrandingsverschijnselen verlaten moesten worden, daar bleef toch in de eerste overzichtelijke systematiek, welke zij der chemie bracht, als het ware de geploegde akkerbodem bestaan, waarop Lavoisieh zijne nieuwe inzichten overplantend. ten slotte een rijken oogst voor haar vermocht binnen te halen. Sedert dooi- hem de fundamenten der moderne chemie uit de bouvvsteenen der oude Teer werden saa ingevoegd, zijn theorieën op theorieën gevolgd. Zij waren voor ons als tijdelijke gidsen, die na nuttig volbrachten diensttijd, als invalide werden afgekeurd, en gepensioneerd. Behalve de oorspronkelijke fundamenteele „atomistische" voorstellingen, hebben meer in 't bijzonder eerst de dualistische, elektrochemische theorieën van Daw en Berzeuvs de revue gepasseerd; toen kwamen achtereenvolgens: de radikaaltheorie van Dm as en Liebiu, de theorie der paarlingen en de kern-theorie van Lafrent, Di'.mas' substitutie-, en Gerhardt's tvpentheorie, en eindelijk de struktuur-, en valentieleer der nieuwere tijden, met hare tallooze uitspruitsels. Onder al die inzichten is alleen Daltox's atoomtheorie uit den langdurigen en veelal verbitterden strijd, steeds sterkeren van onvolkomenheden meer gelouterd, te voorschijn getreden. Hare voorstellingen zijn het, die aan al ons chemisch denken ten grondslag liggen: en sedert 1808, toen I)ai,tox het principe van de kontinuïteit in den opbouw der materie, weder opnieuw na Demokritos en Lei'kippos, als eene zinsbegoocheling meende te moeten verwerpen, en, gelijk vóór hem Boyle reeds gedaan had, — de veranderingen der stof leerde verklaren uit het spel van uiterst kleine, diskrete massadeeltjes, — hebben de chemici aan de verdere ontwikkeling der atomistische molekulair-hvpothese rusteloos en onver- poosd voortgewerkt, en aan de voltooiing van den eens begonnen houw. een schier ongeloofelijken arbeid besteed. Kr is wel nimmer eene wetenschappelijke theorie geweest, die zich als zóó vruchtbaar voor de beschrijving van het onmetelijk aantal der uiterst samengestelde chemische verschijnselen, zoowel als voor de ontdekking en voorspelling van nieuwe feiten getoond heeft, als de atoomtheorie in haren tegenwoordigen vorm. Zij voldoet dan ook in tallooze opzichten aan de redelijke eisclien, welke aan eene natuurwetenschappelijke theorie gesteld mogen worden. Ondanks het onberekenbare nut nu dier atomistische voorstellingswijze, hebben zich in den nieuweren tijd de stemmen hoorbaar gemaakt van hen, die der atomistiek hare onloochenbare tekortkomingen voor de voeten werpende, zich om eiken prijs van haar zouden willen ontdoen. Dit streven heeft als achtergrond de aanwezigheid eener tweede theoretische strooming, die zeer snel een groot aantal aanhangers met zich heeft gevoerd. Het is de enen/etisclw natuurbeschouwing, die, — nadat Rokert Mayek en Vox Hf.lmholtz in de eerste helft der 1 i>e eeuw hare fundamenten legden, — vooral na de scherpere formuleering der entropie-wet door Crarsirs e. a., tot snelstijgend aanzien geraakt is. En onder hén, die zich als geestdriftige aanhangers dézer richting verklaren, worden er nu gevonden, die door eene begrijpelijke overschatting harer waarde, in niet geringe mate er toe hebben meegewerkt, om liet prestige der atomistisch^ en kinetische beschouwingswijzen, in t oog van vele chemici belangrijk te schaden. Onder de schoonklinkende leuze van „hvpothesenvrije wetenschap en „hypothesenvrije" natuurbeschrijving. vindt men in tl ie kringen veelal eene opzettelijke verkleining van de praestatie's der atoomtheorie, en daarmede gepaard gaande eene onverholen geringschatting van de waarde, die de molekulair-theoretische en kinetische beschouwingen voor de verdere ontwikkeling der chemie bezitten en ook in de toekomst ooit zullen kunnen bezitten. Het is nochtans geheel onrechtvaardig, om aan de theorieën, die, — gelijk de kinetische dat doen, — in liet mechanisme der verschijnselen wat dieper trachten door te dringen, hare ontoereikendheid tegenover de veelheid en de eindelooze nuanceering der verschijnselen zelve, tot een zóo zwaar verwijt te maken. Ofschoon toch iedere natuurvorscher der kinetische richting er van doordrongen moet zijn, dat hij ook in 't, fijnst-uitgedachte theoretische beeld, nog slechts een vrij grof „schema" geeft, in vergel ij k van t zoo subtiele mechanisme der verschijnselen zélve; en dat het dus ook niet aangaat, om in die schema's ooit iets méér dan eene natuurbcschrijvint/ te willen zien, — zoo hebben toch de kinetische voorstellingen voor ons wetenschappelijk denken zonder eenigen twijfel eene zeer reëele waarde. ,3Iet eene zuiver formeele beschrijving der natuur, gelijk de energie-leer die in vele gevallen mogelijk maakt, kan toch de menschelijke geest onmogelijk op den duur vrede hebben, omdat aan de wetenschappelijke fantaisie en aan de verbeeldingskracht daarbij geen spel gelaten wordt. Wanneer men er b.v. al in geslaagd moge zijn, om voor reaktie's in gasvormige systemen, langs thermod vnamischen weg de numerieke grootte deichemische „affiniteit" van de zich afspelende processen, tenslotte in ééne enkele vergelijking uit te drukken, — gelijk dit in 1878 b.v. reeds door (iiuHs in zijne welbekende „dissociatie-formule" is geschied; en in welke vergelijking geèn andere, dan zuiver thermische grootheden voorkomen, — dan is zoodanig resultaat weliswaar ongetwijfeld van zeer groote waarde voor de berekening van den onder bepaalde omstandigheden te winnen, maxi malen uitwendigen arbeid der chemische krachten. Maar toch herinnert ons zulk eene betrekking aan niet anders, dan aan de omstandigheid, dat wij achter die temperatuur-, en druk-grootheden, achter die soortelijke warmten en nulpuntsparameters, opzettelijk liet geheele ons onbekende bewegingsmechanisme der reaktie hebben weggeborgen. En te vergeefs zou zich de menschelijke geest dan ook in zulke gevallen bemoeien, om de coulissen van het tooneel weg te schuiven, teneinde te ervaren, hoè nu dan toch wel de vertooning bij liet voetlicht tot stand komt. Vandaar dan ook de herhaaldelijk gedane pogingen, om b.v. voor de toch volkomen streng geformuleerde tweede hoofdwet der mechanische warmteleer, langs inolekulair-theoretischen weg een aanschouwelijk mechanisch beeld te winnen. Om van eenig natuurverschijnsel een ook maar eenigermate bevredigend begrip te verkrijgen, zullen wij het nimmer zonder de innerlijke konstruktie van zulke „kinetische" beelden kunnen stellen. Alle pogingen, door de fanatieke aanhangers der energie-leer gedaan, om atomistische en molekulair-theoretische voorstellingen uit onze wetenschap te bannen, zijn tenslotte op een dood formulisme, of op voortdurende inkonsekwentie's uitgeloopen. In geheele gebieden der chemie moeten zulke pogingen, nu en altijd, volslagen zonder eenig blijvend resultaat geacht worden. Om mij dan vooreerst hij het aandeel te bepalen, dat de atomistische voorstellingswijze bij de ontwikkeling der chemie heeft gehad, zoo moet hier opgemerkt worden, dat aan de oorspronkelijke atomistiek, kinetische beschouwingen vrij wel vreemd waren. Immers daar gold het in de eerste plaats, om door eene bepaalde symboliek, de ■samenstel li ui/, en in lateren tijd ook de konfynratifi der saamgestelde chemische molekiuilsoorten op eene overzichtelijke wijze weer te geven. Dit oudere stadium, dat men gevoegelijk als dat der „konfiguratieve atomistiek zou kunnen onderscheiden van het latere, waarin ook kinetische beschouwingen hunne intrede deden, — is wel als datgene aan te merken, waarin de eigenlijke fundamenten onzer huidige atomistische molekulairtheorie gelegd zijn geworden. De geheele opbouw daarvan: de opstelling der begrippen van aequivalent-, niolekuul-, en atoomgewicht, en later, — na de ontwikkeling der koolstofclieniie onder Likhih, Wöhi.kr, Kolbe, Hoffmaxx, Wiutz, Kékflk en zoovele anderen. — de geheele ontplooiing der struktuurchemie, valt binnen de lijst der konfiguratieve atomistiek. A\'at onze wetenschap aan deze richting te danken heeft, — daarvan kan de hedendaagsche koolstofclieniie wel op de schitterendste wijze getuigenis afleggen. Sedert het begrip der wmerie zijne intrede in de chemie deed, is de vraag naaide onderlinge bindingswijze der atomen binnen het chemische molekuul, voortdurend dringender oj) den voorgrond getreden. Xevens de begrippen der honiolofiie en utriiktmir-isonierie, kregen de engere onderscheidingen der phtatsinns-isomerie en het eigenlijk alreeds „dynamische" beginsel der tautomerie allengs hunne plaats, en het glanspunt bereikte de struktuurleer Avel in de opvattingen van Pasteur, Le Bel en Vax 't Hoek, die tot de beschouwing van de ruimtelijke konfiguratie der atomen in 't molekuul, zoowel op organisch als op anorganisch gebied, gevoerd hebben. Vergunt mij om bij dezen jongeren twijg der konfiguratieve atomistiek, en wel bij een bepaald probleem dezer zoogenaamde „stereoehemische" beschouwingen, eenige oogenblikken langer stil te staan. Veelal vindt men de meening uitgesproken, alsof de leer der zoogenaamde „asymmetrische" meerwaardige' atomen nebonden zoude zijn aan de speciale hypothese, dat de „valentie" dier hoogerwaardige atomen bepaald wordt door het aantal ruimtelijk-gerichte krachtseenheden, welke van evenzoovele bevoorrechte plaatsen op het atoomoppervlak uitgaan: of wel. dat zij gebonden is aan bepaalde voorstellingen omtrent den vórm dier atomen. Deze opvatting der zaak kan niet als de juiste gelden. Wanneer men bedenkt, dat een chemisch molekuul volgens Daltox's voorstelling in !t algemeenste geval toch een ruimtelijk koinplex is. welks samenstellende deelen naar alle zijden heen hunnen invloed op elkaar doen gelden, dan is de mogelijkheid van twee spiegel beeld konfiguratie's voor 't geval, dat 't meerwaardige centraal-atooni geheel omringd is door ««gelijksoortige radikalen of atomen, vanzèlve door 't beginsel der onsymmetrische ruimtedeeling geïnvolveerd. Dat er in zulke gevallen altijd twee groepeeringen moeten zijn, die zich verhouden als linker-, en rechterhandschoen, is eene zienswijze, die o. a. van kristallonomische zijde reeds sedert lang als volkomen natuurlijk werd gehuldigd. Het is echter de verdienste van Wehner , 0111 deze opvatting der spiegelbeeld-isomerie, — die dus geheel vrij is van de aanname der „gerichte" krachten, — óók in de chemische wereld gepropagandeerd en op heldere wijze toegelicht te hebben. Daarin ligt dan tevens de noodzakelijkheid der. sedert dien tijd meermalen experimenteel vastgestelde, algemèengeldigheid der spiegel beeld-isomerie, ('tók voor de asymmetrische silicium-, zwavel-, tin- en stikstofverbindingen, vanzei ve opgesloten. Eene zoodanige isomerie van chemische molekulen, die zich dus laat verklaren, doordat de groepeering der atomen in het éene molekuul, juist het spiegelbeeld is van die in het andere molekuul, — zal zich kunnen openbaren voor alle die eigenschappen, welke zélve van éénzijdige natuur zijn, en die dus fysisch niet door bi\ektorieele grootheden kunnen worden voorgesteld. Zulke molekuulsoorten kristalliseeren b.v. in vormen, die eikaars spiegelbeelden zijn, terwijl ook de ligging der positieve en negatieve elektrische polen, voor 't geval van het optreden van pyroëlektrische verschijnselen, bij beide soorten door zulk eene „enantioinorfie" wordt gekenmerkt. Eene der meest opvallende eigenschappen van zulke spiegel beeldmoiekulen bestaat daarin, dat de eene soort in dampvormigen, vloeibaren of vasten toestand, het trillingsvlak van een lineair-gepolariseerden lichtstraal over zekeren hoek juist in tegengestelden zin draait als de andere. In hunne chemische eigenschappen gedragen zulke spiegel beeldmoiekulen zich overigens, zoover men weet. geheel identiek. en zij bezitten ook dezelfde mechanische stabiliteit. A andaar de ervaring, dat men in liet laboratorium van optisch-owwerkzame stofsoorten uitgaande, ook immer weer tot waktieve reaktieprodukten geraakt; want de ,,kans , dat zich per tijdseenheid een molekuul der eene konfiguratie vormt, is precies even groot als die voor de vorming van 't spiegelbeeldmolekuul en zij ontstaan dus binnen zeker tijdsinterval steeds in even groot aantal; hun mengsel, of eventueel: hunne verbinding, kan dan naar buiten natuurlijk geène optische werking meer openbaren. A\ ij bezitten echter verscheidene methoden, om uit zulke inaktieve mengsels of verbindingen, ieder der spiegelbeeldniolekulen afzonderlijk vrij te maken. Het hieruit te trekken en ook herhaaldelijk ge- verifieerde besluit, dat de stoffelijke natuur met haar spiegelbeeld mechanisch qelijkwaardiu is, schijnt mi opvallenderwijze zijne geldigheid te verliezen, zoodra men het op de chemische omzettingen in de levende natuur wil uitstrekken, dus 111. a. w. op diè processen, welke zich in liet organisme van plant en dier afspelen. In direkte tegenstelling met de kunstmatig verkregene produkten, zijn diè, welke uit de planten of dieren kunnen worden afgezonderd, in do meeste gevallen optisch-aktief, en wel immer in één bepaalden zin. Zoo is het natuurlijke appelzuur, in waterige oplossing //«/^draaiend; het melkzuur uit het vleesch-extrakt en het bloed, en evenzeer het wijnsteenzuur uit de druiven, zijn m'A/sdraaiend, terwijl alle natuurlijke eiwitten, de dragers der levensverschijnselen, het trillingsvlak van het gepolariseerde licht nanv.links doen afwijken. Nimmer heeft men feiten kunnen konstateeren, die het vermoeden zouden kunnen rechtvaardigen. als zoude de levende schepping met haar spiegelbeeld aequivalent zijn: en in tegenstelling met de laboratoriumsprocessen is dus in het verloop der biochemische omzettingen eene éénzijdige asymmetrie duidelijk erkenbaar. De vraag naar de oorzaken dezer tegenstelling tusschen georganiseerde en ongeorganiseerde natuur, behoort tot de ineest-interessante problemen der konfieuratieve atomistiek. O Reeds Louis Pastkuk heeft zich daarmee beziggehouden, en liet vermoeden uitgesproken, dat de svnthetiscli-werkzame faktoren in plant en dier, in tegenstelling met de krachten, waarover wij in het laboratorium beschikken, zelve van polaire geaardheid zouden zi;n. Toen in latei1 tijd door Fischek, Makckwald, Kii'itng, e. a., bewezen werd, hoe aktieve lichamen óók in het laboratorium kunnen ontstaan, wanneer maar de reaktie's plaats hebben tusschen niolekulen, waarvan eéne soort minstens van te voren reeds optisch-aktief was — werd door zulke, zoogenaamde „asymmetrische synthesen" althans de vraag: óf er op de aardoppervlakte omstandigheden aanwezig kunnen zijn, die de vorming van aktieve stoffen van bepaalden draaiïngszin tengevolge hebben, — ten deele bevestigend beantwoord. Immers men is op grond der vermelde onderzoekingen nu wel in staat te begrijpen, dat de asymmetrische synthese in de plant tot stand kan komen onder den invloed van eene reeds (Kinu'eziqe asymmetrische middenstof; maar dan blijft toch altijd weer het andere deel der vraag bestaan: waarom en op wélke wijze is dan die allereerste optisch-aktieve stof, welke dus de geheele éénzijdige spiegelbeeldwereld als nasleep heeft gehad — indertijd in die planten ontstaan? Het is duidelijk, dat men na de genoemde proeven dus eigenlijk ')• weer teruggekeerd is tot de opvatting van Pasteur. namelijk in zóóverre, als men ook thans weer die eerste asymmetrische synthese op rekening gaat stellen van de oorspronkelijke asymmetrie van de primair-werkzame krachten. Wanneer men nu bedenkt, dat éene der belangrijkste fysiologische processen in de plant. — de assimilatie van het koolzuur der lucht. — een fotochemisch proces is, dan ligt de gedachte voor de hand, om in het den planten toegevoerde licht, dat asymmetrische agens te zien. Te meer, daar wij toch bijzondere trillingsvormen van het licht kennen, die inderdaad de hiertoe noodige asymmetrie bezitten: men denke slechts aan de elliptisch en cirkulair gepolariseerde lichtsoorten van bepaalden draaiïngszin, waarbij men zich de lichtbeweging kan voortgeplant denken volgens reclitsof linksgewondene schroeflijnen, die op elliptische of cirkelvormige cylindermantels beschreven zijn. Tot een dire/rt resultaat hebben de proefnemingen, waarbij men chemische reaktie's zich in eene omgeving liet afspelen, die door dergelijk licht van éenzijdigen draaiingszin werd doorloopen, nog niet geleid; waarbij trouwens als hoofdzakelijke faktor tegen het welslagen, zich de omstandigheid kan hebben geldend gemaakt, flat het licht in vele dier proefnemingen niet de „eonditio sine qua 11011 voor t intreden der betreffende chemische omzettingen kon heeten, terwijl weer in andere gevallen de verschillen in reaktiesnelheid hij de twee antipoden te klein waren, oni een meetbaar effekt te kunnen konstateeren. Maar ook zonder de resultaten van beter ingerichte experimenten af te wachten, is men er toch reeds langs /«direkten weg in geslaagd, om het proefondervindelijk bewijs te geven van de mogelijkheid eener zoodanige asymmetrische oor-synthese onder den invloed van 't cirkulair gepolariseerde licht. Volgens eene door Dkaper het eerst geformuleerde, en later door Edeh e. a. herhaaldelijk geverifieerde wet, wordt eene fotochemische reaktie door diè soort van lichtstralen het sterkste beïnvloed, welke door het stoffelijk systeem tevens het sterkst geabsorbeerd worden : de fotochemische werking is op èlk oogenblik, naar 't schijnt, met de geabsorbeerde hoeveelheid licht-energie recht evenredig. Het bewijs voor de ongelijk snel plaatsvindende ontleding der beide spiegelbeeldmolekulen in een inaktief mengsel onder den invloed van cirkulair licht van éénzijdigen draaiingszin, is nu geleverd, zoodra men kan aantoonen: dat primo de éene, b.v. de rechtsehe ïuolekuulsoort, het cirkulair gepolariseerde, éénzijdig roteerende licht sterker absorbeert, dan de linksche molekulen zulks doen: dat voorts de wet van Dbaper over het samenvallen van 't fotochemische gevoeligheidsmaximum èn van 't absorptie-maxiinum ook hiér, en wel voor cirkulair gepolariseerd licht, hare geldigheid blijft behouden; en dat ten derde de absorptie van 't licht in 't mengsel der spiegelbeeldmolekulen op dezelfde wijze plaats heeft, alsof elk hunner alleen aanwezig ware. Zoodanig bewijs nu, is vóór enkele jaren door Byk geleverd, en wel bij de ontleding der koperalkali-dubbelzouten van het druivenzuur. De ongelijke absorptie der overeenkomstige zouten van het samenstellende rechtsclie en linksche wijnsteenzuur voor cirkulairgepolariseerd licht van bepaalden draaiingszin, was reeds vroeger door Cottox aangetoond, terwijl in verdunde oplossingen ook Ostwald's wet der onafhankelijke optische ionen-absorptie, geldigheid bleek te bezitten. Bovendien bewees Byk. dat werkelijk op onze aarde ;ille faktoren aanwezig zijn, om eene voortdurende overmaat van cirkulairgepolariseerd licht van één en bepaalden rotatie-zin te bewerken. Het lineairgepolariseerde licht toch. dat door terugkaatsing aan den hemel op onze aarde komt, wordt nl., gelijk Jamix bewees, aan de uitgestrekte watervlakten der wereldzeeën, cirkulair, of althans elliptisch, gepolariseerd. En vervolgens maakt dan de invloed van het aardmagnetisme; dat nérgens op aarde, nóch ook binnen afzienbare tijden, ooit fielijkc hoeveelheden van de beide tegengesteld draaiende lichtsoorten zullen kunnen ontstaan. Derhalve kan er inderdaad bij het biochemische proces van den plantengroei op aarde, eene voortdurende oorzaak der éénzijdige asymmetrie aangewezen worden. Het hier aangeroerde probleem der asymmetrische oer-svnthese is onlangs nog weer eene schrede verder gekomen door de onderzoekingen van Ostromisslensky. Deze bewees nl., dat sterk oververzadigde oplossingen van inaktieve, doch splitsbare stoffen, door enting met vreemde stofsoorten kunnen uitkristalliseeren, waarbij uitsluitende afzetting van éen der beide spiegelbeeld vormen plaats grijpt, en wel, indien dat entingsmateriaal zelve slechts in een met zijn spiegelbeeld niet kongruenten vorm kristalliseert, gelijk wij dit b.v. bij 't natriumcliloraat, het magnesiumsulfaat, hij het kwarts, en in tallooze andere gevallen, aantreffen. Zoo kon hij b.v. uit 't inaktieve asparagine, den linkschen of den reclitschen vorm verkrijgen door enting met het hemiëdrisch-kristalliseerende glykokoll, — eene stof , die zélf in 't geheel geen asymmetrische molekulair-struktuur bezit. Aangezien nu dergelijke enantiomorfe kristalsoorten. zooals b.v. kwarts en magnesiumsulfaat, vrij, en zeer menigvuldig in de natuur voorkomen; en aangezien uit proeven van Eakle, Wykouhoff en vooral van Soket voldoende gebleken is, hoe deze soort van gekristalliseerde stoffen. bij voor- keur eene overmaat van één dei' twee spiegelbeeldvormen pleegt af te zetten. — zoo schijnt daardoor de mogelijkheid eener primaire scheiding van de l)ij biochemische synthesen eventueel ontstane maktieve mengsels, door aanraking met liemiëdrisch-kristalliseerende, en in vrijen toestand voorkomende stoffen, volmaakt natuurlijk: — óók zónder de medewerking van biochemische processen. En wat tenslotte deze laatste betreft: zaj de kort geleden door Roskxthal gedane ontdekking, dat bepaalde enzym-werkingen, die, gelijk bekend is, steeds onder vorming van optisch-aktieve splitsingsprodukten plegen te verloopen, — zich laten nabootsen dooi- snelle elektromagnetische trillingen van voor iedere stofsoort scherp bepaalde periode, — niet wellicht door ons als eene nieuwe aëra aangemerkt mogen worden, bij de opheldering dier nog zoo geheimzinnige biochemische verschijnselen? — • De ontwikkeling der kinetische gastheorie, achtereenvolgens door Behxoi'ii.ij, Waterstox , Clausu s, Maxwell, Boltzmaxx, Van* per Waals, e. a., deed ook voor de atomistiek het stadium aanbreken, dat wij in tegenstelling met dat der konfiguratieve, als dat der kinetische atoomtheorie zouden kunnen onderscheiden. De gastheorie toch had tot zulke ingrijpende gevolgtrekkingen gevoerd betreffende de geheele opvatting van den innerlijken bouw der gassen, dat óók op chemische problemen zich de invloed daarvan vroeg of laat moest doen gevoelen. Als een enkel voorbeeld moge hier eene bijzondere toepassing van de uitkomsten dier kinetische theorie genoemd worden, welke nog kort geleden heeft plaats gevonden bij de atoomgewichtsbepaling der door Sir W. Ramsav en Lord Kavleioh ontdekte vijf edelgassen der atmosfeer: argon, helium, krypton, neon, en xenon. Wel had nl. de dampdichtheidsbepaling daar tot de kennis van 't moleknulgewicbt der gassen gevoerd: maar de volslagen chemische onwerkzaamheid dezer elementen maakte de bepaling van het atoomgewicht langs den gewonen chemisclien weg onmogelijk. De kinetische gastheorie leert nu echter, dat bij éénatomige gassen, de verhouding van de soortelijke warm ten bij konstanten druk en bij konstant volume, juist vijf-derde moet bedragen, terwijl die verhouding hij alle méér-atomige gassen noodzakelijk kleiner moet zijn, omdat daarbij de toegevoerde warmte niet slechts voor de vermeerdering van de kinetische energie der voortschrijdende, maar óók gedeeltelijk voor die der intramolekulaire of oscillatorische bewegingen verbruikt wordt. Proefondervindelijk is deze uitkomst der kinetische beschouwingen het eerst door AVaubiuu op schitterende wijze bevestigd gevonden aan den eenatomigen damp van het kwikzilver en liet kadmiurn. Thans werd zij omgekeerd door de twee Engelsche onderzoekers aangewend, om de éénatomigheid der vijf genoemde edelgassen te bewijzen, en wel door bepaling van de geluidssnelheid in die gassen met behulp der bekende stoffigurenmethode van Ktxht. Aldus was de identiteit van atoom- en inolekuulgewieht in dit bijzondere geval streng bewezen. Terloops moge opgemerkt zijn, dat het met dat al zeer vreemd blijft, dat deze, in den toestand van .,vrije" atomen verkeerende elementen, desondanks onder alle omstandigheden eene zoo volkoinene chemische traagheid blijven bewaren. Kn tevens valt dan de forniuleering van de wet der chemische massawerking door Guldberg en AVaage iets vóór den tijd. waarin Hokstmann, A ax 't Hofk, e. a. de beginselen der cnerfiie-lecr o]) de evenwichten in zulke gasvormige stelsels gaan toepassen, en wel meer speciaal op de door St. Cr.aihk Df.vii.lk het eerst bestudeerde dissociatieevenwichten. Grr.kberu en \Vaa»;e leerden het chemische evenwicht niet als een statisch, maar als een ili/vamisch evenwicht opvatten; m. a. w. als een „stationairen"' toestand, die door de samenwerking van twee tegengesteld gerichte, en bij evenwicht dus met gelijke snelheid zich afspelende chemische reaktie's tot stand komt. Zij leerden de snelheid van omzetting in elk der beide richtingen algemeen uitdrukken door de mathematische waarschijnlijkheid, welke er bij bepaalde ruimtelijke koncentratie's der verschillende zich bewegende molekuulsoorten, voor de vorming van elk systeem aan te wijzen is. Hebben beide reaktie's eene even groote „kans'" 0111 in de voor haar aangewezene richting voort te schrijden, dan is er evenwicht; omdat dan de totale omzet in de ééne richting, per tijdseenheid even groot is, als die, welke in tegengestelde richting plaats grijpt. Er lieersclit dus bij chemisch evenwicht volgens deze opvatting slechts schijnbaar „rust"'; — al behoeft men zich nog geenzins voor te stellen, dat die wederzijdsche overgangen zeer stormachtig verloopen. Zoo kan men b.v. uit de proefneming afleiden, dat de beiderzijdsche omzetting in den evenwichtstoestand tusschen alkohol en azijnzuur nevens hunne reaktieproducten, per vierentwintig uren nauwelijks aan de homoeopathische dosis van negenentwintig milligrammen alkohol beantwoordt! De toepassing van de wet der chemische massawerking, en daarmede de dynamische opvatting van den chemischen evenwichtstoestand, heeft vooral in gasvormige stelsels tot aanzienlijk helderder inzicht geleid, waarbij ook de energetische principes, op die evenwichten aangewend, krachtdadige hulp verleend hebben. Zulk een gasvormig geheel is nu eenmaal voor den chemicus eene soort ideaal-wereld; immers daar dt, behalve de fundamenteele gaswet, ook " ' o " de verbindingswet van Gav-Lt'ss.vc en Vox Humhoi.dt: — eene wet, die voor de chemie van zóó overwegend belang is, dat het zelfs wel mogelijk zou zijn, om ook zonder de veraanschouwelijkende beelden der atoomhvpothese, uit hiiar alleen het geheele begrip der ae(|uivalent- en molekuul-gewichten af te leiden, gelijk Ostwai.u ter gelegener plaatse heeft aangegeven. Het is dan ook geen wonder, dat men zicli met ijver op de studie der gasreaktie's en gasevenwichten heeft toegelegd, waarbij dan nog de bijzondere omstandigheid komt, dat er onder die gasreaktie's vele zijn, welke uiterst belangrijke technische toepassingen vinden. Tn dit opzicht behoef ik slechts te wijzen op de technische ehloorbereiding volgens Deacox, liet hoog-ovenprocédé, de voor den landbouw zoo hoogst gewichtige salpeterzuursynthese uit de stikstof en zuurstof der lucht, op de watergasbereiding, en zoo vele andere. Zegevierend heeft ook de mechanische warmteleer op dit gebied haren intocht gedaan, en der kinetische theorie de behulpzame hand geboden, om tot scherpe omschrijving der gasevenwichten te geraken. Vooral, nadat Vvx 't Hoef geleerd had. om de chemische „affiniteit" der reaktie te meten door den maximaal te winnen uitwendigen arbeid der chemische krachten, voor 't geval dat de omzetting bij standvastige temperatuur en op omkeerbare wijze plaats grijpt; en nadat liet gelukt Avas. om liet verband van die affiniteit met de temperatuur, koncentratie's en evenwichtskonstante nauwkeurig aan te geven, — was er óok voor liet oer-oude probleem der chemische verwantschapskracht een nieuw stadium aangebroken. Berthei.ot's zoogenaamd „derde thermodvnaniiscli principe", — volgens hetwelk ieder chemisch proces, dat zonder energie-toe voer van buitenaf plaats heeft, altijd /.ou moeten verloopen tot de vorming van dat stoffelijke systeem, welks opbouw met eene maximale Avarinte-ontwikkeling gepaard gaat, — bleek eene dwaling geweest te zijn. De uiteenzettingen van Gtbbs en Yox Helmhoi.tz over de splitsbaarheid der totale energie, in een transformeer baar deel, en eene, niét in uitwendigen arbeid om te zetten fraktie, leerden inzien, hoe Berthei.ot's stelling alleen waar kón zijn onder zéér bepaalde omstandigheden: nl. bij 't absolute nulpunt, öf wanneer de chemische affiniteit géene funktie ware van de temperatuur; een geval, dat volgens de ervaring van eeuwen, wel als praktisch nooitvoorkomend kan gelden. Door de aanwending dezer inzichten en beschouwingen bij de studie der omkeerbare galvanische elementen, leerde men even zoo eenen nieuwen weg ter affiniteitsbepaling van chemische reaktie's kennen: nl. door de meting der elektromotorische krachten van galvanische cellen, waarin zich zulke omkeerbare chemische reaktie's afspelen. Aldus werd de grondslag gelegd voor de energetische behandeling van elektrochemische vraagstukken, en kon de elektrochemie, onder gelijktijdige hulp der zich óók op dit gebied inmiddels snel ontwikkeld hebbende kinetische inzichten, eene zekere toekomst tegemoet gaan. Kinetische beschouwingen bij de verklaring deidoor den elektrischen stroom te voorschijn geroepene chemische veranderingen. waren reeds vroegtijdig aan de orde van den dag geweest. Fit de verschijnselen der elektrolyse had Gkotthi ss reeds in het begin der negentiende eeuw tot een bijzonderen bewegingstoestand van bepaalde, met enorme elektrische ladingen voorziene molekuulfragmenten besloten, welke in zulke door den elektrischen stroom doorloopen oplossingen aanwezig zouden moeten zijn. En de door Fahaday gevondene wetten der elektrolyse deden voor het oude probleem der chemische valentie een nieuw licht opgaan, zoo men maar mocht aannemen, dat het transport der elektriciteit in zulke oplossingen, uitsluiten<1 door bemiddeling der weegbare materie geschiedde. Dat alles, nevens de inmiddels door Van 't Hoff ontwikkelde theorie der verdunde oplossingen, voerde tot Ahkhexu s' grootsclie hypothese der elektrolytische dissociatie; eene leer, die hoewel aanvankelijk door de meer konservatieve elementen in de chemische wereld heftig bestreden, — thans met recht als eene dei- voornaamste veroveringen der moderne chemie kan genoemd worden. Gebieden van verschijnselen, welke voorheen als geheel onsamenhangend moeste:) worden beschouwd, zijn door de elektrolytische dissociatietheorie als niet een tooverslag in logisch verband met elkaar gebracht, en tallooze vroeger geheel onverklaarbare verschijnselen, hebben door de leer der vrije ionen, eene eenvoudige en doorzichtige verklaring gevonden. De onderlinge bewegingen der elektrisch geladene ionen: de vraag naar de O O eventueele nieèvoering van watermolekulen daarbij; de bepaling hunner zeer uiteenloopende snelheden, alsmede de meting iler enorme elektrische ladingen, die zij overbrengen; — dat alles behoort tot de belangwekkendste problemen der fysische chemie. I)e bepaling van de overvoeringsgetallen door Hittohk, en de formuleering van de wet der onafhankelijke ionenbewegingen door Kohlr.usch, hebben daarbij een nooit te voren vermoed inzicht in het spel der kleinste deeltjes van zulke oplossingen gegeven; een inzicht, dat bij de behandeling van tal van andere kinetische vraagstukken, b.v. van de diffusie-verschijnselen en koneentratiestroomen, een hoogst weldadigen invloed gehad heeft. En tenslotte heeft men bij deze ionenreaktie's de wet der chemische massawerking met goed gevolg kunnen aanwenden, en op diè wijze den dissociatie-graad der reageerende stofsoorten in de vergelijkingen kunnen invoeren. Aldus heeft de theorie der ionen-bewegingen ook in de analytische chemie, bij de theorie der komplexe verbindingen, hij die der indikatoren, enz., de meest vruchtbare toepassingen gevonden, evenals zij elders, b.v. op 't gebied van fysiologie en serum-therapie, van ingrijpende beteekenis schijnt te zullen worden voor de beslechting van wetenscliappelijke strijdvragen. Een veld, waarop zuiver kinetische beschouwingen evenzeer ruimschoots toepassing vinden, betreft het onderzoek naar het tij/lelijk verloop der chemische reaktie's, en daarmede onmiddellijk samenhangend: de vaststelling van de orde der bestudeerde processen. Historisch heeft de eerste aanwending der hier bedoelde kinetische principes plaats gehad in 1850, door Wilhei.mv . bij zijne klassieke onderzoekingen over de inversie van den rietsuiker door verdunde zuren. Onder aanname, dat de per tijdseenheid omgezette hoeveelheid stof op Mk oogenblik evenredig is aan de nog beschikbare hoeveelheid suiker, kwam hij tot eene differentiaalvergelijking voor de reaktiesnelheid, die bij eenvoudige integratie naar den tijd. eene betrekking opleverde tusschen de oorspronkelijk aanwezige en de omgezette hoeveelheden suiker, in linnne afhankelijkheid van den verstreken tijd. Genoemde betrekking, die voor alle reaktie's geldt, waarbij slechts ééne enkele molekuulsoort hare ruimtelijke koncentratie wijzigt, heelt den vorm eener logarithniische of wel eener exponentieele funktie; zij is kenmerkend voor reaktie's van de eerste orde. Wanneer men te doen heeft met omzettingen vaji meer ingewikkelden aard, dan zal de integratie der betreffende differentiaalvergelijkingen voor de reaktiesnelheden, tot wiskundige uitdrukkingen van het omzettingsverloop voeren, die een geheel anderen vorm bezitten. Het is éene der verdiensten van Y.vx 't Hoff, om in 1NS4, in zijne beroemde „Etudes de dynamique ehimique" het eerst te hebben gewezen op de mogelijkheid, om uit de wiskundige uitdrukking voor het reaktie-verloop tot een dieper inzicht in het mechanisme der omzetting te kunnen geraken, en zulks door meerdere experimenteele voorbeelden te hebben bewezen. Men kan nl. proefondervindelijk het orde-getal eener reaktie gemakkelijk vaststellen, door 11a te gaan, op welke wijze de tijd, die er voor de halve omzet der oorspronkelijke stofhoeveelheid noodig is, met die begin-koncentratie samenhangt. Merkwaardigerwijze hebben nu vooral nieuwere onderzoekingen geleerd, dat reaktie's van hoof/ere 8 orde in de natuur bijna niét. of althans in verdwijnend klein aantal, worden aangetroffen. De kinetische beschouwingswijze maakt dat ook wel duidelijk; immers hoe méér molekuulsoorten er op eén punt van de ruimte tegelijkertijd tot eene, voor het intreden der reaktie gunstige botsing moeten geraken, hoe kleiner tevens de kans voor zulke gunstige botsingen, en daarmede voor 't aantroffen van zulke polymolekulaire omzettingen wel zal zijn. Waar men, op grond der chemische reaktie vergelijkingen. dergelijke polymolekulaire omzettingen zou verwachten, daar blijken in plaats daarvan, zich meestal meerdere reaktie's van eenvoudigeren vorm achter elkaar af te spelen: en als nu de snelheden dier achtereenvolgende reaktie's zéér groot zijn in verhouding tot ééne enkele onder hen, dan is het aan die eéne langzamere reaktie beantwoordende verloop, voor de totale reeks van processen maatgevend. In deze serie van omzettingen geldt dan, als altijd, de wet van 't onafhankelijk individueel verloop van elke reaktie; de werking van ieder hunner draagt eenvoudig op zóódanige wijze tot het eind-resultaat bij, alsof de andere reaktie's in t geheel niet aanwezig waren. Opmerking verdient hier de omstandigheid, dat vooral door de nieuwe onderzoekingen van Xoyes en zijne leerlingen over polymolekulaire omzettingen in waterige oplossingen, tevens de volslagen ontoereikendheid der oudere chemische voorstellingswijze voor liet weergeven van 't werkelijke verloop dier omzettingen, bij herhaling voor den dag is gekomen. Het feit b.v., dat de reduktie van zilverzouten door natriumformiaat to'molekulair; de omzetting tusschen kalium jodide en ferricyaankalium pcntamolekulair en die tusschen broomwaterstofzuur en broomzuur Mjvnnolekulair verloopt, kan op geène andere wijze door eene chemische vergelijking weergegeven worden, dan onder adoptatie der elektrolytische dissociatie-leer. hu het is bij deze eenzijdig verloopende processen, dat de essontieele vóórrang der kinetische, boven de uitsluitend therniod/jiiamitichf voorstellingen, duidelijk blijkt. Alleen de kinetische voorstellingen zijn toch in staat, om een inzicht te geven in het, met den tijd voortgaande worrlinusproces der materie, terwijl de evenwichtsleer er zich volstrekt niet om bekommert, op wélke wijze of langs welken bijzonderen weg die evenwichtstoestand is bereikt geworden. Onmiddelijk aansluitend bij liet zooeven gezegde omtrent de grootere waarschijnlijkheid van de vervanging eener polymolekulaire reaktie door meerdere omzettingen van eenvoudiger vorm, is eene omstandigheid, die zeker waard is haar nog even wat nader te bezien. 3- Om mijne bedoeling duidelijker uiteen te zetten, moge een enkel bijzonder voorbeeld voorafgaan. Wanneer men het element jodium in eene oplossing van natriumhydroxide brengt, dan kan men, gelijk Berthelot aantoonde, twee elkaar snel opeenvolgende warmte-effekten waarnemen. Nader onderzoek leert, dat er eerst, nevens natriumjodide, liet natriumhypojodiet ontstaat; dat echter dit hypojodiet zóó onstabiel is. dat het zich reeds nu enkele minuten omzet tot 't natriumjodaat, hetwelk een vóel stabielere stofsoort vertegenwoordigt. Men kan zich nu natuurlijk direkt afvragen: Hoe komt het, dat dit veel stabielere jodaat niet dadelijk ontstaat, en waarom volgt de natuur zulk eenen omslachtigen weg, van eerst bij het zéér labiele , onherroepelijk ten ondergang gedoemde hypojodiet halt te maken V Pit verschijnsel is gansch algemeen: bij de reduktie van ehroomzure zouten tot cliromi-verbindingen, treden veelal, en merkwaardigerwijze juist hij snèlverloopende reaktie:s, eerst zulke onstabiele vormen dier zouten als tusschenprodukten op; in de organische synthese ontstaan vaak uiterst onstabiele stofsoorten als tusschenprodukten, die zich, nameen epliemeer bestaan, snel tot de stabiele eindprodukten omleggen; kortom: meer en meer komt men tot de overtuiging, dat deze gang van zaken eigenlijk wel in het meerendeel der gevallen de normale is. iU Gay-mjssac , en véél later onafhankelijk van hem, Ostwald, hebben hierin eene algemeene natuurwet erkend, die niet den naam van de „wet der reaktie-stadiën" bestempeld wordt, en die korte! ij ks geformuleerd, aldus luidt: „Hij het verlaten van een bepaalden aanvangstoestand zoekt een stoffelijk systeem niét den stabiel sten, maar den 't méést-nabijzijnden metastabielen toestand op." Men heeft ook zelfs bij de elektrolytische dissociatie der méérwaardige basen en zuren deze trapsgewijze afsplitsing der ionen herhaaldelijk gekonstateerd. Nergens echter wellicht is de geldigheid dier wet weer zóó duidelijk voor dén dag gekomen, als bij de studie der radioaktieve omzettingen. Bij de voortdurende transformatie van de atomen der radioaktieve elementen: uranium, thorium, radium, polonium en aktinium, worden geheele reeksen van zulke labiele tusschen-toestanden doorloopen, welke alle voorbeschikt zijn om weer te verdwijnen en waarhij er zijn , wier hal veeringstijden nauwelijks enkele minuten of zelfs maar sekunden bedragen. Bij het aktinium kent men zes, bij het radium acht, bij het thorium eveneens acht van zulke vergankelijke tusschenprodukten of metabolen\ terwijl men bij aanname van Kutherford's voorstelling betreffende den gradueelen overgang van liet uranium in het. lood, thans, — met 't pas —- ontdekte ionium mede. — in dezen evolutie-keten niet meer of minder dan elf van zulke schakels telt! De heerschende opvatting omtrent alle deze omzettingen is weer eene zuiver kinetische; en hoe zou hij, die ook slechts éénmaal in de gelegenheid was, om de uitslingering dei positief geladene helium-atomen door het radium te aanschouwen, ooit aan het volle recht van eene zoodanige kinetische opvatting dezer verschijnselen meer kunnen twijfelen? A oor den overgang naar élk volgend stadium geldt ook hier de wet der wowomolekulaire reaktie s; wederom is dus de mathematische vorm van t reaktieverloop gegeven door eene logarithmisclie, of eene daarmee aequivalente exponentieele funktie. Op grond van deze beschouwingen is het dan niet al te bezwaarlijk meer, om den toestand van het stelsel bij trapsgewijze reaktie's van deze soort, op èlk oogenblik nauwkeurig te berekenen; en wel voor iedere bijzondere verhouding, die er bestaat tusschen den verloopen waarnemingstijd, en dien, welke voor de totale omzetting der in 't spel zijnde prodtikten karakteristiek is. Het algemeene resultaat, dat op die wijze steeds weer in den vorm van meer of minder samengestelde exponentiaalfunktie s kan worden geschreven, is hij deze soort van omzettingen in alle gevallen met het proefondervindelijk verloop der aktiviteitsveranderingen in volkoinene overeenstemming gevonden. Bij de gewone chemische processen, waar men niet slechts met zulke monomolekulaire reaktie's van meetbare snelheid te doen heeft, maar bij welke in de verschillende opeenvolgende stadiën óók meer gekompliceerde, en veelal experimenteel niet nader definieerbare omzettingen optreden, is het wel meestal niet mogelijk, om eene volledige wiskundige beschrijving van het geheele reaktie-verloop te geven. Thermodynamische beschouwingen zullen hier, zonder de invoering van speciale hypothesen, ook wel nimmer tot het doel kunnen voeren; vooral niet, als die tusschenstadiën, gelijk meestal, geène „evenwichtstoestanden" voorstellen. En zoo zal men bij de beantwoording der vraag: wélke de diepere beteekenis van die fundamenteele wet der reaktie-stadiën eigenlijk is, — wel nooit anders dan in kinetische beschouwingen van zeer bijzonderen aard zijn heil moeten zoeken. Wellicht, dat ter beoordeeling van den hier ter sprake komenden, meer of minderen graad van „waarschijnlijkheid'' dier vergankelijke, stoffelijke tussehen-systemen, xtHtistisch-meehiinische beschouwingen in den trant van die van Gihbs en Boi.tzmaxx, eenmaal de aangewezen weg zullen blijken te zijn, en dat ons eene eenigzins bevredigende interpretatie van deze belangrijke natuurwet in niet al te verre toekomst van die zijde zal kunnen gebracht worden. Mag het niet als teekenend gelden voor het veldwinnen der molekulair-theoretische inzichten. dat de man, die eenmaal als vurigste priestereener alles omvattende „energie''-loer, in zijne epochemakende redevoering „Die Uebervvindung des Avissensehaftlichen Materialismus", den banvloek over de atomistische molekulairhypothese uitsprak, — zich thi'ins in zijn jongste werk gedrongen gevoelt eerlijk te bekennen, dat de wonderlijke ontdekkingen op liet gebied der radioaktiviteit, en de volledige overeenstemming van The Svedbeuo's en Perkix's proeven over de Bwowvsche molekulairbeweging, met de kinetische theorieën die door Eixstein en Smoixchowsky gegeven zijn, — hem en. en dat aan de kinetische theorie der materie en der warmte een volledig recht van bestaan moet worden toegekend? Jn elk geval kan het reeds nü merkbare streven van den kant der theoretici, om kinetische beschouwingen ('tók op problemen uit het gebied onzer wetenschap toe te passen, slechts toegejuicht worden ; en niet het minst, omdat daardoor bewezen wordt, hoezeer men ook elders van den waan gaat terugkeeren, als zoude eene „hypothesenvrije" natuurbeschrijving ooit bestaanbaar kunnen zijn! Nevens de energie-leer, moet ook in ónze wetenschap, voor atomistische en kinetische voorstellingen, en voor eene door mathematische beginselen behoorlijk geleide wetenschappelijke fantaisie, eene ruime plaats open blijven. En voor diegenen, die het voorrecht hebben, om getuigen te kunnen blijven van den fieren strijd der op-, en nederdeinende inzichten en meeningen, — aan hen kan 't niet verborgen blijven, hoe er daarbij te midden van het schijnbaar zoo ongeordende golfgewoel, eene meer rustige en onloochenbaar voortgaande strooming bemerkbaar is. — EdelGbootAchthare Heerex Curatoren he/.f.r Universiteit. Dat reeds zóó spoedig, nadat ik als Lector aan deze Universiteit verbonden werd, mijne benoeming tot Hoogleeraar op voordracht Uwer Vergadering heeft mogen volgen, is reeds op zich zélve een feit, dat mij tot zéér groote dankbaarheid jegens 1* stemt. Wat voor mij de waarde van Uw besluit nog bovendien verhoogt, is de omstandigheid, dat ik daarin een bewijs meen te mogen zien, dat mijne nog zoo korte werkzaamheid alhier toch in staat is geweest, om U óók voor de toekomst genoegzame / waarborgen te schenken. Waar die eerstvolgende jaren werkelijk voor de geleidelijke ontplooiing van het chemische onderwijs aan deze Universiteit, in méerdere opzichten van doorslaand gewicht zullen moeten zijn, daar hoop ik voor mijneil ernstigen arbeid bij Uw College denzelfden krachtdadige!) steun te mogen blijven vinden, die tot nu toe 1 werzijds steeds mijn deel heeft mogen zijn. Een woord van liartelijken dank, Mijnheer de Sekretaris van Curatoren, breng ik van deze plaats ook gaarne aan U. Bij welke gelegenheid of voor welke kwestie ik ook in het afgeloopen jaar Uwe hul]) en raad heb ingeroepen, — steeds heb ik bij U niet slechts de grootst mogelijke bereidwilligheid gevonden, maar bovendien heeft de voortvarendheid. waarmede Gij U beijverd hebt, om in de nooden van mijn laboratorium te voorzien, werkelijk elke verwachting van, naar Uw zeggen, een Uwer ongeduldigste aanvragers, te schande gemaakt! Moge er van de toewijding, welke Gij voor onze Academie in haar geheel pleegt te toonen, óók in de toekomst een even ruim deel op de chemische belangen blijven afstralen! HoOOCiELEERUE HkKHKX PkOFESSOHEX. Een beroep te doen op Uwe welwillendheid, gelijk dat bij deze gelegenheid de gewoonte is, zou U, na hetgeen ik van U in den tijd, dat ik hier werkzaam ben, heb mogen ondervinden, al heel weinig dankbaar in de ooren moeten klinken. Van meet af aan toch hebt Gij mij op de meest voorkomende wijze bejegend en mij op vriendelijke wijze in ITw midden ontvangen. Dat ik met dat al volkomen besef, wélke verplichtingen mij het voorrecht, tot l wen aanzienlijken kring te behooren, oplegt, hoop ik 1' ten allen tijde in doen en laten te kunnen toonen. Wilt mij Uwen raad en l we voorlichting bij voorkomende gelegenheden niet onthouden! Mijne Hekken Leuex van de Faculteit i»ek Wis- ex Natuurkunde. U in het bijzonder wil ik hier danken voor de van U ondervondene hartelijke belangstelling en toegenegenheid, die mij mijn thans verlaten werkkring tot eenen gemaakt hadden, waarin ik mij, ondanks enkele schaduwzijden, werkelijk zéér gelukkig gevoeld heb. "NVeest er van overtuigd, dat ik niet zal vergeten, wat ik U verschuldigd ben, en dat ik mijnerzijds alles zal doen, otn mij Uwe vriendschap waardig te toonen. Wilt mij ook verder, bij onze toekomstige samenwerking die welwillende kritiek deelachtig doen worden, die bij de uitoefening van een ambt gelijk het onze, als zoo onmisbare wegwijzing moet beschouwd worden. Aangezien, geachte Evkman, de opleiding deitoekomstige chemici 1111 voortaan aan ons beiden toevertrouwd is, zal wederzijdsch overleg in vele gevallen zeer noodig zijn. Waar ik 1 hier de verzekering geef. dat ik 1 wen wetenscliappelijken arbeid eu Vwen fijnen praktisclien zin hoogelijk op prijs stel, daar hoop ik dat Gij l werzijds het goede recht der opvattingen van Uwen jongeren ambtgenoot eventueel zult willen erkennen, tink daar, waar zij van de l we merkbaar mochten verschillen. Onwillekeurig, mijne beide hooggeachte leermeesters Y.\x BK.MMEr.ex en Fraxchimoxt, gaan heden mijne gedachten terug naar den tijd, toen ik, nu een veertiental jaren geleden, onder 1 we leiding mijn chemischen loopbaan in het oude laboratorium der Leidsche Universiteit begon. Sedert ik in dien tijd veel vriendschap van 1 mocht ondervinden, heeft mijne verdere wetenschappelijke ontwikkeling onder ilen invloed van vele andere geleerden en van velerlei omstandigheden gestaan, en zijn ook mijne wegen in menig opzicht afwijkend geweest van die der meesten l wer leerlingen. Toch zijt (iij beiden, ook na mijnen Leidsehen tijd, mij steeds de meest ondubbelzinnige bewijzen van Uwe belangstelling blijven schenken, en heb ik in de jaren, waarin ik onder moeilijke omstandigheden mijn wetenscliappelijken arbeid verrichtte, ruimschoots hulp en ondersteuning van U mogen genieten. Vergunt mij, 1 daarvoor ook van clèze plaats, — zij 't dan ook van vérre, — nog eens mijn liartelijken dank uil le spreken. Hoe zou ik bij de herinnering aan mijne Leidsehe leermeesters, U, hooggeschatte Lokextz, met stilzwijgen voorbij kunnen gaan? Xiet alleen, dat ik in mijn lateren studententijd bij U steeds voorlichting kon deelachtig worden, waar het ernstigere theoretische moeilijkheden bij mijne speciaal-studie gold; maar ook later, in Al de jaren sedert mijn vertrek uit Leiden, hebt (rij mij in wetenschappelijke en persoonlijke aangelegenheden, vaak met Uw zuiver en hoogstaand oordeel vriendelijk ter zijde willen staan, indien ik daarvoor tot U kwam. .Moge, terwijl ik U hier nogmaals mijne groote erkentelijkheid daarvoor uitspreek. ik mij ook in latere jaren, in Uwe welwillende belangstelling kunnen blijven verheugen! Dat Gij. mijn vader, hier aanwezig moogt zijn. acht ik een zeer groot voorrecht. Het is hier niet de plaats, in herinnering te brengeh, wat ik U en ons gezin in zoo vele andere opzichten verschuldigd ben: slechts wil ik het feit gedenken, dat het onder Uwe leiding was, dat ik mijne eerste wankele schreden op het zoo moeilijke pad der mathematische wetenschappen heli gezet! (• ij hebt in die jaren den jeugdigen gymnasiast menigmaal pogen te behoeden voor een stranden op de klippen der klassieke Oudheid, door herhaaldelijk pn zeker zéér tegen Uw eigen zin, hem zijne natuurwetenschappelijke bibliotheek te ontnemen of die voor hem af te sluiten: gelukkig, dat (fij liéuen kunt getuigen, dat Gij daarmede bij véél ?°eds, geen merkbare schade hebt behoeven aan te richten! Dames ex Hekken Sti-dextex dezer Uxivehsiteit, EX MEER IX HET BIJZOXDEK DlEUEXEX OXDEK U, DIE DE ( HEMIE ALS VAK VAX SPECIALE STl'DIE (iEKOZEX HEBBEX. Waar het dagelijksche samenzijn met Uwe leermeesters bij l wen laboratorium-arbeid reeds vanzèlve een meer voortdurenden persoonlijken omgang insluit, moge ik hier met eene enkele algemeene opmerking kunnen volstaan. Bij de steeds aangroeiende en ook begrijpelijke neiging tot specialisatie, die onzen tijd kenmerkt, wordt wel eens vergeten, dat eene Universiteit méér is dan een vakschool, en dat de universitaire opleiding vóór alles eene algemeene ontwikkeling, zélfs op het terrein eener eenmaal gekozene wetenschap, beoogt. Ik hoop, dat zoolang Gij in mijn laboratorium werkzaam zult zijn, Gij véél en naar alle zijden zult rondzien; dat Gij minder in boeken en dik- taten, dan wel in de Natuur zelve Uwe blikken zult slaan, en Uwen waarnemingszin in élke richting zult trachten te verfijnen. Kortom, dat Gij zult pogen te behooren tot d.'it soort van aanstaande natuuronderzoekers, dat door Ost\vai,d kenmerkend als 't „romantische type" is onderscheiden geworden. Dan alleen zult Gij leeren inzien, dat de problemen, die de natuur ons opdringt, omwentel ijk vele zijn; en dat (iij als het ware slechts de hand hebt uit te strekken, om een belangwekkend onderwerp voor een schoon onderzoek machtig te worden. Wanneer Gij aldus Uwe chemische studiën werkelijk breed zult willen opvatten, dan zult (iij in mij eenen leermeester vinden, die geen moeite en arbeid zal schuwen, om U voort te helpen, waar hij dat kan; en dan zult ook Gij Uwerzijds mij mijne taak helpen verlichten, om naar mijn beste weten bij te dragen tot verhooging van den bloei dezer aloude Universiteit! Ik heb uezegh. /